Euonymus
Over Euonymus
Kardinaalsmuts, vervolg Dodonaeus, vorm, heesters, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,
Geschreven en opgezet door Nico Koomen.
Joost van Ravelingen, vervolg van Dodonaeus of Dodoens, cruydt-boeck, 1644.
HET XXIV. CAPITEL. Van Papen-hout. Ghedaente. De Euonymus, die hier te lande Papen-hout heet, is een niet seer hooghe heester, van grootte den Granaet-boom ghelijckende; anders veele ende verscheyden tackskens ter sijden uyt verbreydende. De oude struycken zijn met witachtighe schorssen bedeckt: maer de ionghe, ende niet seer langh voortghekomen rijskens zijn groen, ende hebben langhs haer schorssen ettelijcke uytstaende ende verheven strepen oft hoecken, soo dat sy vierkantigh schijnen te wesen. Het hout selve is hardt, uyt den bleeckgeelen witachtigh van verwe. De bladeren zijn langhworpigh, breedt, dun ende sacht: de bloemkens zijn wit, vijf oft ses tsamen aen een dun steelken krans-ghewijs oft kroons-ghewijs vergadert hanghende. De vruchten zijn vierkantigh, roodt, elck vier witte keernkens inhoudende: van de welck een iegelijcke bijsonder met een geele schorsse bedeckt is; de welcke afghetrocken zijnde, een geele verwe van haer gheeft. Plaetse. Dit ghewas groeyt op dorre onghebouwde plaetsen, daer anders niet dan kleyn gheboomte en wast, omtrent de rouwe heuvelken ende aen de dijcken: somtijdts dient het voor een haghe om de hoven ende ackers te tuynen oft te besetten, by de Braemen ende andere dierghelijcke heesteren. Tijdt. In April bloeyt dit ghewas: ende krijght in ’t laetste van de Oogstmaendt oft in September sijn rijpe vruchten. Naem. Men noemt dit boomachtigh gewas in Brabandt ghemeynlijck Papen-hout; in Hooghduytschlandt Spindelbaum maer meest Hahnhodlin; in Vranckrijck Fusin ende Bonnet de Prestre, dat is Papenmuts oft Papen-hoet; in Italien Fusano, in Enghelandt Spindel tree. Wy noemen ’t op ’t Latijnsch oft Griecks Euonymus, om dat het de Euonymus schijnt te wesen daer Theophrastus in sijn 3.boeck van schrijft: waer voor sommige het woordt Anonymos willen stellen, doch qualijck. Petrus Crescentius noemt het Fusanum. De ghene die dat Zygia oft Iugalis noemen, zijn bedroghen: want de Zygia is ene gheslacht van Acer, als hier nae blijcken sal. Aerd, Kracht ende Werckinghe. Dese heester is alle ghedierten hinderlijck, seydt Theophrastus, in sonderheydt de Geyten. De vrucht van Euonymus, schrijft hy, doodet de Schapen: van ghelijcken de bladeren ende vruchten doen de Geyten eer dan eenigh ander ghedierte sterven: ten zy dat sy de selve van boven oft van onder wederom quijt worden. Men seydt oock, dat dry oft vier van dese vruchten den menschen inghegheven, den selven doen braecken, ende weeck van buyck maecken. Het hout selve dient om daer Spillen van te maecken. BIIVOEGHSEL. In alle landen, te weten soo wel in de koude als in de heete, is dit Papen-hout ghenoegh te vinden. Dan behalven dese ghemeyne soorte soo heeft Clusius noch twee mede-soorten van het selve beschreven. 1. De eerste noemt hy Euonymus primus sive latifolius; ende dese heeft rijsen meer dan een mans lenghde hoogh, taey ende sterck; aen de welcke staen bladeren altijdt twee teghen malkanderen over, rondom wat gheschaerdt, die van de ghemeyne soorte niet onghelijck, maer veel grooter, iae niet kleyner dan Citroen-bladeren, onlieflijcke ende bitter van smaeck: de wortel en sinckt niet diep, ende heeft veele geele faselinghen: de bloemen zijn van vier witte wat lijfverwighe bladerkens ghemaeckt; daer nae volght de vierhoeckighe ende somtijdts vijfhoeckighe vrucht, grooter dan de ghemeyne, witte greynen tusschen goudtgeel mergh inhoudende. De bladeren vallen af in ’t laetste van den Herfst. Dese is van hem in Windischlandt ghevonden. 2. De ander noemt hy Euonymus secundus; ende dese wast veel in de bosschen van Hongarijen, Oostenrijck, ende in andere daer aen palende landen: ende bloeyt in Mey: ende de vrucht wordt vroegher rijp dan die van de voorgaende oft oock van de gemeyne soorte. Haer steelen zijn dry voeten hoogh, oft hoogher, eenen vingher oft duym dick, taey ende buyghsaem, met een dicke schorsse bedeckt, eerst groen, daer nae met veel swartachtighe placken bespraeyt: ende dese worden aen haer tsop in verscheyden rijskens gheschicktelijck verdeylt, oock bewassen met bladeren teghen den anderen overstaende, de bladeren van den Breeden Myrtus ghelijckende, maer teerer, rondom wat gheschaert, eerst verdrooghende, daer nae bitterachtigh ende warmachtigh van smaeck: de bloemen staen ten hooghsten dry by een, vier peersachtighe blinckende bladerkens ende eenen vierkantighen navel hebbende, ende aen alle vier de kanten met geele draeykens verciert, de bloemen van Coggria niet qualijck ghelijckende, doch wat grooter: de vrucht schuylt oock in vierhoeckighe hauwkens, voos oft spongieachtigh, goudtgeel, die opengaende de saden oft greynen vertoont, als die van de Fraxinella, swart ende blinckende, twee oft dry by een in elck huysken tusschen het geel mergh besloten. Beyde dese soorten heeten Euonymus Pannonicus Clusij. Voorts soo houden alle de gheleerde van dese tijden, dat dese onse ghemeyne soorte den oprechten Euonymus van de Latijnsche schrijvers ende het oprecht Euonymus van de Griecken is: nochtans zijnder sommighe die seggen, dat dit het Euonymon van Theophrastus niet en is (want sy houden de Alp roose oft Balsamum alpinum van Gesnerus voor den oprechten Euonymus) maer alleenlijck de Tetragona van den selven Theophrastus, die Gaza Quadratoris vertaelt heeft: want Theophrastus schrijft dat sijn Euonymon de Geyten doet sterven, daer onse ghemeyne Euonymus bladeren van de geyten seer gretighlijck geten worden, ende de selve seer wel (1228) bekomen: ende daerom is sy in Hungarijen Kecke rago fa geheeten, als ofmen seyde Brem die van de Geyten beknaeght is. Dan de Fransoysen noemense Fusain ende Bois a faire lardortes. Lobel noemtse oock Euonymus Theophrasti, oft Carpinus Theophrasti, andere Zygia Tragi, Fusarius Crescentis, ende Lardaria, dat is Lardeerhout. In Italien heetse oock wel Solio, Fusaria ende Fusaro. De bloemen zijn seer quaet ende onlieflijck van reuck, in sonderheydt in heete landen. Het hout is bleeck als Palmboom-hout, maer niet soo swaer, noch oock niet soo hardt. Papen-hout met witte vruchten, voorts de ghemeyne soorte ghelijckende, is van Lobel somtijdts ghesien gheweest. Noch van de krachten. Een Looghe, daer dese vruchten (te weten die buyten ros ende binnen geel zijn) in ghesoden zijn, maeckt het hayr blondt, alsmen het hooft daer mede wascht, doet de luysen sterven, ende suyvert het hooft van alle schelferen ende onreynigheden. Tot dien eynde maecktmen een salve van dese vruchten, te weten alsmen die stoot, ende met speck oft Verckens-liese vermenght in wijn siedt, ende dit allegader door een stramijn gedaen zijnde, die salve bewaert. Het vliesken, daer het saedt in schuylt, is bequaem om geel te verwen. Voorts soo strecken de bladeren voor een goet voeder van de Geyten, die daer seer groot behaghen in nemen, als voren oock geseydt is. |
HET XXIV. KAPITTEL. Van papenhout. (Euonymus europaeus) Gedaante. Euonymus die hier te lande papenhout heet is een niet zeer hoge heester en van grootte lijkt het op de granaatboom, anders verspreidt het vele en verschillende takjes aan de zijden. De oude stammen zijn met witachtige schorsen bedekt, maar de jonge en net voortgekomen twijgjes zijn groen en hebben langs hun schorsen ettelijke uitstaande en verheven strepen of hoeken zodat ze vierkantig schijnen te wezen. Het hout zelf is hard en uit het bleekgele witachtig van kleur. De bladeren zijn langwerpig, breed, dun en zacht, de bloempjes zijn wit en vijf of zes tezamen die aan een dun steeltje krans of kroonvormig verzameld hangen. De vruchten zijn vierkantig en rood die elk vier witte kerntjes bevatten waarvan iedereen apart met een gele schors bedekt is en als die afgetrokken wordt geeft het een gele kleur van zich. Plaats. Dit gewas groeit op dorre ongebouwde plaatsen daar niets anders dan klein geboomte groeit, omtrent de rouwe heuveltjes en aan de dijken en soms dient het voor een haag om de hoven en akkers af te scheiden of te omzetten bij de bramen en andere diergelijke heesters. Tijd. In april bloeit dit gewas en krijgt op het einde van augustus of in september zijn rijpe vruchten. Naam. Men noemt dit boomachtig gewas in Brabant gewoonlijk papenhout, in Hoogduitsland Spindelbaum, maar meest Hahnhodlin, in Frankrijk fusin en bonnet de prestre, dat is papenmuts of papenhoet, in Italië fusano, in Engeland spindel tree. Wij noemen het op het Latijns of Grieks Euonymus omdat het de Euonymus schijnt te wezen daar Theophrastus in zijn 3de boek van schrijft waarvoor sommige het woord Anonymos willen stellen, doch kwalijk. Petrus Crescentius noemt het Fusanum. Diegene die dat Zygia of Jugalis noemen zijn bedrogen, want Zygia is een geslacht van Acer zoals hierna blijken zal. Aard, kracht en werking. Deze heester is alle dieren hinderlijk, zegt Theophrastus en vooral de geiten. De vrucht van Euonymus, schrijft hij, doodt de schapen en net zo laten de bladeren en vruchten de geiten eerder dan enig ander gedierte sterven, tenzij dat ze die van boven of van onder wederom kwijt worden. Men zegt ook dat drie of vier van deze vruchten de mensen ingegeven die laten braken en week van buik maken. Het hout zelf dient om er spillen van te maken. BIJVOEGING. In alle landen, te weten zowel in de koude als in de hete, is dit papenhout genoeg te vinden. Dan behalve deze gewone soort heeft Clusius noch twee medesoorten er van beschreven. (Euonymus latifolius) 1. De eerste noemt hij Euonymus primus sive latifolius en deze heeft twijgen van meer dan een mannen lengte hoog die taai en sterk zijn waaraan de bladeren altijd twee tegenover elkaar staan die rondom wat geschaard zijn en niet op die van de gewone soort lijken, maar veel groter, ja niet kleiner dan citroenbladeren, onlieflijk en bitter van smaak, de wortel zinkt niet diep en heeft vele gele vezels, de bloemen zijn van vier witte wat vleeskleurige bladertjes gemaakt en daarna volgt de vierhoekige en soms vijfhoekige vrucht die groter is dan de gewone en witte korrels tussen goudgeel merg bevat. De bladeren vallen op het eind van de herfst. Deze is van hem in Windischland gevonden. (Euonymus verrucosus) 2. De andere noemt hij Euonymus secundus en deze groeit veel in de bossen van Hongarije, Oostenrijk en in andere daaraan palende landen en bloeit in mei en de vrucht wordt vroeger rijp dan die van de voorgaande of ook van de gewone soort. Haar stelen zijn negentig cm hoog of hoger en een vinger of duim dik, taai en buigbaar en met een dikke schors bedekt die eerst groen en daarna met veel zwartachtige plekken besproeid wordt en deze worden aan hun top in verschillende twijgen regelmatig verdeeld en ook begroeid met bladeren die tegenover elkaar staan en op de bladeren van de brede Myrtus lijken, maar teerder en rondom wat geschaard, eerst verdrogend en daarna bitterachtig en warmachtig van smaak, de bloemen staan ten hoogste drie bijeen die vier paarsachtige blinkende bladertjes en hebben een vierkantige navel en zijn aan alle vier kanten met gele draadjes versierd en lijken veel op de bloemen van Coggria, doch wat groter, de vrucht schuilt ook in vierhoekige hauwtjes die voos of sponsachtig en goudgeel zijn en als die opengaan de zaden of greinen vertoont zoals die van Fraxinella, zwart en blinkend en twee of drie bijeen in elk huisje tussen het gele merg besloten. Beide deze soorten heten Euonymus Pannonicus Clusij. Voorts houden alle geleerden van deze tijden dat deze onze gewone soort de echte Euonymus van de Latijnse schrijvers en het echt Euonymus van de Grieken is, nochtans zijn er sommige die zeggen dat dit niet het Euonymon van Theophrastus is (want ze houden de Alproos of Balsamum alpinum van Gesnerus voor de echte Euonymus) maar alleen de Tetragona van dezelfde Theophrastus die Gaza Quadratoris vertaald heeft want Theophrastus schrijft dat zijn Euonymon de geiten laat sterven daar onze gewone Euonymus bladeren van de geiten zeer gretig gegeten worden en die zeer goed (1228) bekomen en daarom is ze in Hongarije kecke rago fa genoemd, alsof men brem zei die van de geiten geknaagd is. Dan de Fransen noemen het fusain en bois a faire lardortes. Lobel noemt het ook Euonymus Theophrasti of Carpinus Theophrasti, andere Zygia Tragi, Fusarius Crescentis en Lardaria, dat is lardeerhout. In Italië heet ze ook wel salio, fusaria en fusaro. De bloemen zijn zeer kwaad en onlieflijk van reuk en vooral in hete landen. Het hout is bleek als palmboomhout, maar niet zo zwaar en ook niet zo hard. Papenhout met witte vruchten die voorts op de gewone soort lijkt is van Lobel soms gezien geweest. Noch van de krachten. Een loog daar deze vruchten (te weten die buiten ros en binnen geel zijn) in gekookt zijn maakt het haar blond als men het hoofd daarmee wast, laat de luizen sterven en zuivert het hoofd van alle schilfers en onreinheden. Tot dat doel maakt men een zalf van deze vruchten, te weten als men die stoot en met spek of varkensvet vermengt en in wijn kookt en dit alles door een zeef doet en die zalf bewaart, Het vliesje daar het zaad in schuilt is geschikt om geel te verven. Voorts zo strekken de bladeren voor een goed voeder van de geiten die er zeer groot behagen in nemen zoals tevoren ook gezegd is. |
Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/