Potamogeton
Over Potamogeton
Fonteinkruid, vervolg Dodonaeus, vorm, waterplanten, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,
Geschreven en opgezet door Nico Koomen.
Joost van Ravelingen, vervolg van Dodonaeus of Dodoens, cruydt-boeck, 1644.
HET II. CAPITEL. Van Fonteyn-cruydt oft Potamogeiton. Gheslachten. VVy sullen hier dry verscheyden soorten van Fonteyn-cruydt oft Potamogeiton beschrijven. De eerste wast over al: de tweede is grooter: de derde is de kleynste van allen. Ghedaente. 1. Het eerste ende ghemeynste Fonteyn-cruydt heeft dunne, langhe, ranckachtighe geknoopte steelen: daer aen wassen langhworpighe bladeren, kleyner dan Beete-bladeren, maer harder: de welcke op dunne langhachtighe steelkens rusten, ende plat op ’t water liggen, oft daer in, ghelijck de bladeren van Plompen, vlidderen, drijven ende vlotten. Boven dese bladeren komen de bloemen voort, boven ’t water in korte aerkens versamelt staende; ende zijn lijfverwigh oft bleeck purpur oft verstorven roodt van verwe, de aere van de Herts-tonge oft Bistorta schier ghelijck. Ende als dese bloemen vergaen soo volgen daer kleyne ronde knoppekens nae: ende daer in leydt hardt saedt besloten. De wortel is langh, ende met veele faselinghen in den grondt van de wateren vast: door de welcke dit cruydt sijn voedtsel neemt. 2. De tweede soorte van Fonteyn-cruydt is grooter dan de voorgaende; ende kruypt met haer ghelidte oft gheknoopte witachtighe wortelkens langhs den grondt van de grachten ende andere wateren, met ettelijcke [924] faselinghen benedenwaerts behanghen: daer uyt schieten de steelen op; de welcke dun zijn, langhworpigh, met ledekens, knoopkens oft kniekens onderscheyden, onderwaerts met kleyne, maer bovenwaerts met grooter, langher ende smaller bladeren bewassen; de middelzenue oft ribbe van de welcke hardt is, ende somtijdts als een priemken oft spitsch stecksken boven het opperste van ’t bladt uytsteeckt. De bloemen zijn roodtachtigh, in een dicke aere vergadert. Dit gantsch cruydt schuylt onder ’t water met sijne bladeren, steelen ende wortelen: alleen de aeren van de bloemen maghmen boven ’t water sien. 3. Het derde Fonteyn-cruydt heeft seer veele dunne ronde steelkens, dickwijls in verscheyden sijd-tackskens verdeylt; bewassen met breede, langhworpighe bladeren spits van vooren, veel kleyner dan het Eerste ende ghemeyn Fonteyn-cruydt: uyt den schoot ende oorsprongh van de sijd-tackskens ende van de bladeren komen ettelijcke steelkens voort, draghende een korte aere, met witachtighe mosachtighe bloemkens; ende daer nae platte saden voortbrenghende, soo rondt als die van de Aphace. De wortel is gheveselt, aen den grondt van ’t water vast houdende. Dit ghewas is oock heel met water bedeckt, alleen met sijn tsop boven ’t selve uytmuytende. Plaetse. 1. Ghemeyn Fonteyn-cruydt wast in de poelen, meeren, broeckachtighe ende stille staende wateren, ende in de grachten ende vesten van de steden, somtijts oock in de traeghloopende water ende beeckskens: ende is in alle landen ghenoeghsaem te vinden. 2. Tweede Fonteyn-cruydt wast oock in de stille wateren van Hollandt overvloedighlijck genoegh. 3. Derde Fonteyn-cruydt en wast niet in soete, maer in bracke ende siltighe ondiepe wateren, die nochtans dickwijls dieper worden door den toevloet van de Zee: ende wordt veel gevonden in dien inham van de Zee, die van Dordrecht in Hollandt tot Breda in Brabandt leydt. Tijdt. De aeren van dese dry cruyden worden in Oogstmaendt oft September bloeyende ghevonden: de tweede soorte bloeyt in Hollandt meestendeel in Braeckmaendt ende Hoymaendt. Naem. Dese cruyden worden hier te lande meest Fonteyn-cruydt gheheeten, in Hooghduytschlandt Zam-kraut; in Vranckrijck Espi d’eau: den Latijnschen naem is Fontalis ende Spicata; als ofmen Aer-cruydt seyde: dan sy zijn beter bekent met den Grieckschen Potamogeiton; hoe wel dat sy oock Stachyïtes heeten. 1. De eerste soorte salmen tot onderscheydt van de andere moghen Ghemeyn Fonteyn-cruydt oft Potamogeiton prima, dat is Eerste Fonteyn-cruydt, noemen. 2. De tweede Potamogeiton altera oft secunda, dat is Tweede Fonteyn-cruydt, oft Groot Fonteyn-cruydt. 3.De derde Potamogeiton tertia, dat is Derde Fonteyn-cruydt oft Kleyn Fonteyn-cruydt. Aerd, Kracht ende Werckinghe. Fonteyn-cruydt is t’samentreckende ende verkoelende van nature, ghelijck het Wegh-gras oft Duysentknoop, soo Galenus seydt: maer de stoffe daer van is grover dan die van Duysent-knoop. Dioscorides betuyght oock ’t selve aengaende den aerd ende de nature van dit cruydt: dan hy voeght daer noch meer by, te weten, dat het seer nut is om de ieuckselen ende crauwagien des huyts, ende oock om de heete loopende ende voortsetende vervuylde zeeren ende sweeringhen te ghenesen, daer op gheleydt zijnde. Plinius seyt dat Fonteyn-cruydt in Wijn gesoden ende ghedroncken, goedt is tegen het roodtmelizoen ende allerhanden loop des buycks: ende dat de bladeren alleen ende meest gebruyckt worden: de welcke op de quade loopende gaten van de beenen, ende teghen de heete voortsetende vervuylde zeeren met Honigh ende Edick vermenght zijnde ende opgheleydt, de selve ghenesen, als blijckt uyt het 8.capitel van sijn 26.boeck. BIIVOEGHSEL. In oude tijden waren dese cruyden hier te lande, met noch meer andere cruyden die op ’t water drijven ende vlotten, Swam-cruydt oft Swem-cruydt gheheeten; maet nu heetense eyghentlijck Fonteyn-cruydt, in ’t Latijn Potamogeiton ende Fontinalis; in ’t Spaensch Espigada ende Vezina de rios; in ’t Italiaensch Potamogeto. Sommighe willen versekeren dat het Malobathron een medesoorte van Potamogeiton is, als Lobel ende andere met veele woorden betuyghen. Noch van de krachten. De bladeren van de soorten van Fonteyn-cruyt worden meest gebruyckt: dan de wortelen hebben oock krachts ghenoegh, als den t’samentreckende smaeck betoont. Sommighe backen oft frijten de bladeren van dit Fonteyn-cruydt in een panne met Olie ende Azijn, ende gieten daer dan koudt melck over: ende legghen dat soo lauw op de groote onlijdelijcke smerten van ’t flercijn, die daer door seer versoet, iae dickwijls heel verdreven worden. Sy zijn oock in der selver voeghen opgeleydt seer goedt teghen alle ontstekinghen ende heete opdrachtigheden van het gantsche lichaem; maer in sonderheydt van ’t aensicht. |
HET II. KAPITTEL. Van fonteinkruid of Potamogeiton. (Potamogeton natans, Potomogeton pectinatus, Potomogeton pusillus) Geslachten. We zullen hier drie verschillende soorten van fonteinkruid of Potamogeton beschrijven. De eerste groeit overal, de tweede is groter en de derde is de kleinste van allen. Gedaante. 1. Het eerste en gewoonste fonteinkruid heeft dunne, lange, rankachtige geknoopte stelen en daaraan groeien langwerpige bladeren die kleiner zijn dan bietbladeren, maar harder die op dunne langachtige steeltjes rusten en plat op het water liggen of er in gelijk de bladeren van plompen, vlinderen, drijven en vlotten. Boven deze bladeren komen de bloemen voort die boven het water in korte aartjes verzamelt staan en zijn vleeskleurig of bleek purper of verstorven rood van kleur en lijken veel op de aar van hertstong of Bistorta. En als deze bloemen vergaan volgen er kleine ronde knopjes na en daarin ligt hard zaad besloten. De wortel is lang en met vele vezels in de grond van het water vast waardoor dit kruid zijn voedsel neemt. 2. De tweede soort van fonteinkruid is groter dan de voorgaande en kruipt met haar gelede of geknoopte witachtige worteltjes langs de grond van de grachten en andere wateren en is met ettelijke [924] vezels benedenwaarts behangen en daaruit schieten de stelen op die dun zijn, langwerpig en met leden, knoopjes of knietjes onderscheiden en van onderen met kleine, maar boven met groter, langer en smaller bladeren begroeid waarvan de middelzenuw of rib hard is en soms als een priempje of spits stekje boven het opperste van het blad uitsteekt. De bloemen zijn roodachtig en in een dikke aar verzameld. Dit gans kruid schuilt onder het water met zijn bladeren, stelen en wortels, alleen de aren van de bloemen mag men boven het water zien. 3. Het derde fonteinkruid heeft zeer vele dunne ronde steeltjes die dikwijls in verschillende zijtakken verdeeld en begroeid zijn met brede, langwerpige bladeren die spits van voren zijn en veel kleiner dan het eerste en gewone fonteinkruid, uit de schoot en oorsprong van de zijtakjes en van de bladeren komen ettelijke steeltjes voort die een korte aar dragen met witachtige mosachtige bloempjes en daarna brengt het platte zaden voort zo rond als die van de Aphace. De wortel is gevezeld en houden aan de grond van het water vast. Dit gewas is ook heel met water bedekt en steekt alleen met zijn top er boven uit. Plaats. 1. Gewoon fonteinkruid groeit in de poelen, meren, broekachtige en stille staande wateren en in de grachten en vesten van de steden, soms ook in de traag lopende water en beekjes en is in alle landen voldoende te vinden. 2. Tweede fonteinkruid groeit ook genoeg in de stille wateren van Holland overvloedig. 3. Derde fonteinkruid groeit niet in zoete, maar in brakke en ziltige ondiepe wateren die nochtans dikwijls dieper worden door de toevloed van de zee en wordt veel gevonden in die inham van de zee die van Dordrecht in Holland tot Breda in Brabant ligt. Tijd. De aren van deze drie kruiden worden in augustus of september bloeiend gevonden, de tweede soort bloeit in Holland meestal in juni en juli. Naam. Deze kruiden worden hier te lande meest fonteyn-cruydt genoemd, in Hoogduitsland Zam-kraut, in Frankrijk espi d’eau en de Latijnse naam is Fontalis en Spicata, als of men aarkruid zei, dan ze zijn beter bekend met de Griekse Potamogeiton, hoewel dat ze ook Stachyïtes heten. 1. De eerste soort zal men tot onderscheidt van de andere gewoon fonteinkruid of Potamogeiton prima, dat is eerste fonteinkruid, mogen noemen. 2. De tweede Potamogeiton altera of secunda, dat is tweede fonteinkruid of groot fonteinkruid. 3.De derde Potamogeiton tertia, dat is derde fonteinkruid of klein fonteinkruid. Aard, kracht en werking. Fonteinkruid is tezamen trekkend en verkoelend van nature als het weggras of duizendknoop, zo Galenus zegt, maar de stof er van is grover dan die van duizendknoop. Dioscorides betuigt ook hetzelfde aangaande de aard en de natuur van dit kruid, dan hij voegt er noch meer bij, te weten dat het zeer nuttig is om de jeuk en krabben van de huid en ook om de hete lopende en voortsetende vervuilde zeren en zweren te genezen, daar opgelegd. Plinius zegt dat fonteinkruid in wijn gekookt en gedronken goed is tegen de rode loop en allerhande loop van de buik en dat de bladeren alleen en meest gebruikt worden die op de kwade lopende gaten van de benen en tegen de hete voortsetende vervuilde zeren met honig en azijn vermengd worden en opgelegd die genezen, als blijkt uit het 8ste kapittel van zijn 26ste boek. BIJVOEGING. In oude tijden waren deze kruiden hier te lande met noch meer andere kruiden die op het water drijven en vlotten, swam-cruydt of swem-cruydt genoemd, maar nu heten ze eigenlijk fonteinkruid, in het Latijn Potamogeiton en Fontinalis, in het Spaans espigada en vezina de rios, in het Italiaans potamogeto. Sommige willen verzekeren dat het Malobathron een medesoort van Potamogeton is, als Lobel en andere met vele woorden betuigen. Noch van de krachten. De bladeren van de soorten van fonteinkruid worden meest gebruikt, dan de wortels hebben ook kracht genoeg zoals de tezamen trekkende smaak betoont. Sommige bakken of fruiten de bladeren van dit fonteyn-cruydt in een pan met olie en azijn en gieten er dan koude melk over en leggen dat zo lauw op de grote onlijdelijke smarten van jicht die daardoor zeer verzoet, ja dikwijls heel verdreven worden. Ze zijn ook op dezelfde manier opgelegd zeer goed tegen alle ontstekingen en hete uitslag van het ganse lichaam, maar vooral van het aanzicht. |
Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/