Petrus Nylandt

Over Petrus Nylandt

Nederlandtse Herbarius of Kruydt-boek (1682) met de vorm van de kruiden of planten, plaats, tijd, teelt, aard en krachten, medicinaal gebruik,

Voor-reden

Nederlantschen Herbarius

Of

Kruydt-boeck,

Aen de

Kruydt-ondersoeckende Leser.

DE dringende nootsakelijckheyt, een Meestresse van ’t gebruyck aller dingen, heeft niet sonder reden de redelijcke Schepselen, met veelderhande qualen en gebreecken beladen zijnde, hulpe doen soecken aen die dingen, dewelcke tot haer gesontheytdt voordeeligh konde zijn: Onder dese zijn de Kruyden en Gewassen by onse Voor-Ouders meest in ’t gebruyck geweest; soo dat de rechte kennisse daer van niet alleen by een Genees-meester, maer oock by een Apotheker ofte Artzeny-bereyder, en Chrirurgijn ofte Heel-meester nootsakelijck vereyscht wort: Want indiense van dese kennisse ontbloot zijn, wat heeft men anders als merckelijcke schaden en groove misslagen te verwachten? Voorwaer het is een teecken ofte van groote lichtvaerdigheyt, des Menschen edele gesontheydt en leven door onkunde der Genees-middelen aldus in de waegh-schaal te stellen: ofte van grote onwetenheyt en dwaesheyt dese kennisse alleen aen de Kruydt-soeckers, die dickwils omtrent dese sake onervarender als sy selfs zijn, te betrouwen. Ende nademael men het gebruyck, der vreemde kruyden en Droogen, soo veel als ’t mogelijck is, behoorde te vermijden, ende in der selver plaetse onse eygen Inlandtse Kruyden, die gemackelijcker en met meerder sekerheyt in haer volle kracht te bekomen zijn, niet vervalscht worden, en nader met den aert onser Inwoonderen over een komen, tot bevorderingh, bewaringh en herstellingh der gesontheyt aen te wenden: waerom ick oock alle de Boomen, Heesteren, Kruyden en Gewassen, soo wel die in de Nederlanden in ’t wilde, als die in de Hoven der Kruydt-beminnaers op wassen, en naerstelijck onderhouden worden, uyt verscheyde vermaerde naerstige en geleerde Kruydt-beschrijvers by een versamelt, op dat als in een kort begrijp blijcken mochte, dat ons hier te Lande geene ofte weynige Genees-middelen tot bewaringh ende herstellingh van onse gesontheyt en ontbreken: soo dat het onnoodigh is, andere vreemde kruyden en Gewassen in ver gelegen, en seer van onse Climaet verscheyden Landen met groote curieusheyt, en noch meerder onkosten op te soecke ofte over te brengen. Nochtans heb ick tot meerder genoegen des Kruydt-ondersoeckende leser de vreemde Droogen, die gemeenlijck in de Apothekers winckels gebruyckt, en bij de Drogisten te bekomen zijn, hier by gevoeght. Onse eygen Inlandtse Kruyden hebbe ick na de verscheydentheyt der gronden, daerse gemeenlijck gevonden worden, by een gestelt, en de tamme Hof-kruyden onder haer besondere soorten verdeelt, op dat se de Kruydt-soeckers als uyt een Voorschrift ofte Register dies te gemackelijcker sien en bemercken souden, wat voor Kruyden, Planten en Gewassen sy op soodanige plaetsen, alsse betreden, te verwachten hebben. In het beschryven van der Boomen, Kruyden en Planten in ’t besonder, hebbe ick de order en voorschrift van andere naeuw-keurige, naerstige, en vermaerde Kruydt-beschrijvers na gevolght: Ten eersten verhalende de Nederduytse en Latijnse naem, waer mede de Boomen, Heesteren, Kruyden en Planten gemeenlijck en meest bekent zijn: Ten tweeden stellende alle de Geslachten of mede-soorten van yder Gewas in ’t besonder die hier te lande in ’t wilde gevonden ofte in de Hoven onderhouden worden: Ten derden beschrijvende de gedaente ofte kentekenen om de selve te leeren kennen, ende van anderen te onderscheyden: Ten vierden aenwijssende de plaetse, alwaerse hier te Lande meest te vinden zijn: Ten vijfden te kennen gevende den tijdt, wanneerse haer volkomen en beste fleur of wasdom staen: Ten sesten leerende de oeffeninge ofte de maniere om de tamme Boomen, Heesteren, ende Kruyden, yder na sijnen aert, aen te teelen, ende te onderhouden: Ten sevende verhalende de aert, krachten en werckingen der selven; Ende ten laetsten versamelen uytgelesen Genees-middelen tegen veelderhande gebreken des menschelijcken Lichaems dienstigh, en van ervaren Genees-meesters Kruydt-beschrijvers versocht en krachtigh bevonden. Dit alles hebbe ick, om de Kruydt-ondersoeckende Lesers met geen onnoodige beuselingen ofte onnutte twist-reden lastigh te vallen, als mede de swacke Memorie te ondersteunen, in ’t korte op het Pampier ontworpen. Versamelt dan hier uyt, waerde leser, ’t geen u dienstigh is, behaeght het u niet alles, misschien sal het u alles niet mishagen, want mijn voornemen is niet u schadelijck, maer, veel eer u voordeligh te zijn Ondertusschen vaert wel.

De dringende noodzaak als meesteres van het gebruik van alle dingen heeft niet zonder reden de redelijke schepsels die aan vele soorten kwalen en gebreken lijden zijn hulp te zoeken in die dingen die tot hun gezondheid voordelig konden zijn. Hieronder zijn de kruiden en gewassen bij onze voorouders het meeste in gebruik geweest zodat de echte kennis daarvan niet alleen door een geneesmeester, maar ook door een apotheker of artsenijbereider en chirurg of heelmeester noodzakelijk vereist wordt. Want indien ze deze kennis niet hebben, kan men dan niet opmerkelijke schade en grote fouten verwachten? Voorwaar is het een teken of van grote lichtvaardigheid om de edele gezondheid en leven van de mensen met geneesmiddelen zo door onkunde van de geneesmiddelen in de weegschaal te zetten of vanwege grote onwetendheid en dwaasheid die kennis alleen aan de kruidzoekers over te laten die vaak van deze zaken nog onervaren zijn dan zijzelf.

En omdat men het gebruik van de vreemde kruiden en drogen zoveel als mogelijk behoort te vermijden en in hun plaats onze eigen inlandse kruiden te gebruiken die gemakkelijker en met grotere zekerheid in hun volle kracht te verkrijgen zijn en niet vervalst worden en beter naar de aard van onze inwoners overeen komen om de gezondheid te bevorderen of te herstellen waarom ik ook alle bomen, heesters, kruiden en gewassen die zowel in Nederland in het wild als wel die in de hoven van de kruidbeminnaars groeien en vlijtig onderhouden worden van verschillende vermaarde, vlijtige en geleerde kruidbeschrijvers bijeen verzameld zodat alles in het kort begrepen kan worden zodat er hier te lande geen of weinig geneesmiddelen tot behoudt en herstel van onze gezondheid ontbreekt zodat het onnodig is andere vreemde kruiden en gewassen uit ver gelegen en zeer van ons klimaat verschillende landen die vaak zeer bijzonder zijn maar met meer kosten op te zoeken of over te brengen. Nochtans heb ik tot meerder genoegen van de kruidonderzoekende lezer de vreemde drogen die gewoonlijk in de apothekers winkels gebruikt worden en bij de drogisten te krijgen zijn hierbij gevoegd.

Onze eigen inlandse kruiden heb ik naar de verschillen van de grond waar ze gewoonlijk gevonden worden bijeen gezet en de tamme hofkruiden onder hun bijzondere soorten verdeeld zodat ze des te gemakkelijker door de kruidzoekers als uit een voorschrift of register te zien en te herkennen zouden zijn wat voor kruiden, planten en gewassen ze op zulke plaatsen die ze betreden te verwachten hebben.

In het beschrijven van de bomen, kruiden en planten in het bijzonder heb ik de regel en voorschrift van andere nauwkeurige, vlijtige en vermaarde kruidbeschrijvers gevolgd. Ten eerste verhaal ik de Nederduitse en Latijnse naam waarmee de bomen, heesters, kruiden en planten gewoonlijk en het meest bekend zijn.

Ten tweede stel ik alle geslachten of medesoorten van elk gewas in en vooral die hier te lande in het wild gevonden of in de hoven onderhouden worden.

Ten derde beschrijf ik de gedaante of kentekens om die te leren kennen en van anderen te onderscheiden.

Ten vierde wijs ik de plaats aan waar ze hier te lande het meeste te vinden zijn.

Ten vijfde geef ik te kennen de tijd wanneer ze in hun volkomen en beste fleur of groei staan.

Ten zesde leer ik de teelt of de manier om de tamme bomen, heesters en kruiden elk naar zijn aard voort te telen en te onderhouden. Ten zevende verhaal ik van hun aard, krachten en werking.

En tenslotte verzamel ik de uitgelezen geneesmiddelen tegen veel soorten gebreken die voor het menselijke lichaam nuttig zijn en door ervaren geneesmeesters en kruidbeschrijvers onderzocht en krachtig bevonden. Dit alles heb ik om de kruidonderzoekende lezers niet met flauwekul of niet ter zake doende twisten lastig te vallen als ook om de zwakke memorie te ondersteunen in het kort op het papier ontworpen. Verzamel dan hier uit, waarde lezer, hetgeen u dienstig is en alles behaagt u niet, maar misschien zal het u niet alles mishagen want mijn voornemen is u niets schadelijks maar om u meer voordelig te zijn Ondertussen: vaart wel.

In Historiam Plantarum in digenaru, mà

Cl V. PETRO NYLANDT, M. D.

Adornatam.

Belga, quid ignotas frutices faelicis Eöi,

Germina quid ficcae suspicis Arabiae?

Dives opis Natura fuae, nec muneris illic

Largior, effaetos non tulit inde finus

Aspice, quid Patriis passim nascatur in oris,

Quidque fuo faelic munere terra ferat

Haec quoque planites, & aquis obnoxia rura

Non nihil, indigenas quo tueantur, habent.

Haec tua fedulitas, haec est tua. Docte NYYLANDE,

Naturae Batavos quae vetat effes rudes.

Vindice te, longumn neglecta, Batavia mater

Agnoscit, doteis opsa, legitque suas.

J. v. Broeckhuysen.

Namen der Kruydt-beschrijvers ende Genees-meesters in dese Nederlantsen Herbarius of Kruyt-boeck aengeteekent.

Aetius. Mathias Lobel.

Aamatus Lusitanus. Mesue.

Aandres Caesalpinus. Mizaldus.

Avicenna. Nicolaus Monardus.

Baptista Sardus. Otto Brunfelsus.

Carolus Clusius. Paulus Aegineta.

Casparus Nauhinus. Pterus Forestus.

Castorus Durantus. Pterus Bayrus.

Christophorus Acosta. Petrus Crescentius.

Dioscorides. Petrus Andreas Mathhiolus.

Dominicus Chabraeus. Petrus Potterus.

Felix Platerus. Platearius.

Franciscus Ravelingius. Plinius.

Galenus. Rembertus Dodonaeus.

Gualtherus Charleton. Ruellius.

Joachimus Cammerarius. Scribonius.

Johannes Schroderus. S. Sethus.

Johannes Fragosus . Theophrastus.

Leonardus Guchsius. Valerius Cordus.

Inhoudt

Des

Nederlantschen Herbarius ofte Kruyt-boecks.

DEel. Beschrijvende de Geslachten, Gedaente, Plaetse, Tijdt, Oeffeningh, Aert, Krachten, en Medicnael gebruyck van alderhande Boomen, Heesteren, en Boomachtige Gewassen, soo wel die in de Nederlanden in ’t wilde aengroeyen, als die in de Hoven onderhouden worden.

Deel, Beschryvende alderhande Graen, Mis-gewassen van Koorn, Hauw-vruchten, Kruyden, en Planten, die in de Nederlanden op de Ackers, in drooge Beemden, en langhs de Wegen voortspruyten.

Deel, Beschryvende alderhande Kruyden en Planten, die in de Bosschen, onder de Heggen, op schaduwachtige Plaetsen, en vette Gronden in de Nederlanden voort komen.

Deel, Beschryvende alderhande Kruyden en Planten, die in de Nederlanden op magere, Steen- en Sandtachtige opene Plaetsen groeyen.

Deel, Beschryvende Alderhande Kruyden, die in de Nederlanden in de Revieren, Poelen, Zee vochtige Beemden, ofte grasachtige Plaetsen, en aen der selven kanten opwassen.

Deel, Beschryvende alderhande Distelen, en Doornachtige Planten, soo wel die in de Nederlanden meest in de Hoven onderhouden worden.

Deel, Beschryvende alderhande Medicinale en rare Hof-kruyden, soo wel die in de nederlanden in ’t wilde opwassen, als die in de Hoven onderhouden worden

Deel, beschryvende alerhande wel-rieckende Kruyden, die in de Hoven van Nederlandt onderhouden worden.

Deel, Beschryvende alderhande Bol- en Bloem-kruyden, die in de Hoven van Nederlandt onderhouden worden.

Deel, beschryvende alderhande Kruyden met Krans-wijse Bloemen die in de Hoven van Nederlandt groeyen en onderhouden worden.

Deel Beschryvende alderhande Moes-kruyden en eetbare Wortelen, die in de Hoven van Nederlandt geoeffent en onderhouden worden.

Deel, Beschrijvende veelderhande uytlandtse Boomen, Heesteren, Kruyden en Planten, de welcke hier te Lande, uytgenomen eenige weynige, nergens gesien noch onderhouden worden; Ende wiens deelen, als Hout, Schorsse, Wortelen, Bladeren, Zaet, ofte Vruchten, mitsgaders der selver Sappen en Gommen gemeenlijck in de Apothekers Winckels gebruyckt, en vreemde Droogen genaemt worden.

Nb.

Omdat de tekst in Gotisch gedrukt staat worden de lichter gedrukte gedeeltes die in dit boek rechtop staan, cursief afgedrukt. Dit met uitzondering van de kop die in het boek al cursief staan is cursief gebleven, de tekst ‘in ’t Latijn’ is ook zo gebleven. Verder heb ik tussen de verschillende delen een alinea open gelaten waar het in de tekst alles achter elkaar staat en elk stuk eindigt met directe opeenvolging van het volgende gedeelte. De tekst volgt hier ook direct achter de betreffende kop. Nico Koomen.

Inleiding.

Extract uyt de Privilegie.

De Heeren Staten van Hollandt en West-Vrieslandt, hebben bij Brieven van Octroy, gedateert den 21 April 1670, aen Marcus Doornick, Boeckverkooper tot Amsterdan, verleent, om alleen te mogen doen Dricken en Verkoopen, voor den tijt van 15 achter een volgende Jaren, een Boeck genaamt Den Nederlantschen Herbarius of Kruydboeck, beschreven door P. Nylandt, der Medicijnen Doctor, met verbodt van het selven gemaakt anders in geenderlande Talen te mogen Na-drucken of Verkoopen, in ’t geheel of ten deele, in groot of kleyn Formaet, op alsulcke poenen en Amenden als ’t selvige Octroy breeder is begrepen.

Was onderteeckent

Johann de Witt.

Ter Ordonnantie van de Staten;

Herb. Van Beaumont.

Opdracht

Aen den

Seer Geleerden, Achtbaren, en Ervaren

Heer, Mijn Heer

Gulielmus Piso

M. Doctor, en voornamen Practicijn der Stadt

Amsterdam.

Myn Heer,

De voort-teelende natuur schijnt nergens in meerder uyt gespat te hebben als in ’t voortbrengen van soo meenigerhanden, en by na ontallijcke soorten van Gewassen en Kruyden; welckers krachten te ondersoecken de dringende nootsakelijckheyt, en de ongestadigheyt des Menschen gesontheyt de eerste en voornaemste oorsake geweest is. Hoe seer wy aen veel Geleerde Mannen, de welcke in ’t beschrijven der Kruyden en Planten nochte moeyten, nochte onkosten, nochte tijt gespaert hebben, verplicht zijnde, kan lichtelijck uyt haer nagelaten Schriften geoordeelt worden. Wiens voetstappen navolgende ik dit Kruyt-boek uyt verscheyde geleerde Kruyt-beschrijvers in ’t korte by een versamelt hebbe, op dat als met een oogslagh, wat voor Kruyden en Planten sich in ons Nederlandt, soo wel in ’t wilde, als in de Hoven tot vermaeck, voedtsel, en herstellinge van de gekrenckte gesontheyt des menschelijcken Lichaems vertoonen, gesien werden. Het sal misschien van sommige voor onnoodig geacht worden, ’t geene van andere voor desen in ’t licht gebracht, wederom op te disschen, maer dese gelieven te dencken dat mijn ooghwit alleen is, den genen die door veel besigheden om de wijtloopige Schriften van andere vermaerde Kruyd-beschrijvers te doorlesen, belet worden, behulpigh zijn.Ick bekenne dat my door dese voorberyde dingen veel arbeidts en moeyten benomen is, andersins hadde dese materie ofte des selfs ordentelijcke stellinge een meerder verstandt en groote naerstigheydt vereyscht.

Dese geringe Eerstelingen, mijnes arbeydts koom ick U. E opdragen en toe-eygenen: Eensdeels, om dat U. E met een besondere kennisse en nauwkeurigh oordeel van ’t geen aen U. E opgedrage wordt, begaeft zijt: Anderdeels, om dat by U. E een langhduurende ervarentheyt van ’t gebruyck der geneesmiddelen, die tot des Menschen gesontheyt dienstigh zijn, gehuysvest is. Ontfanght dan dese geringe erkentenisse met soodanige gunstige genegentheyt als het aen U. E opgeoffert wort: ’t sal my loons genoegh zijn, dat dese bladeren met een gunstigh opslagh der oogen van U. E. doorsien mogen worden, waer door ick my verbonden sal houden altoos te blijven

Mijn Heer,

De voorttelende natuur schijnt nergens meer in uitgespat te zijn dan in het voortbrengen van zoveel verschillende en bijna ontelbare soorten van gewassen en kruiden wiens krachten te onderzoeken vanwege de dringende noodzakelijkheid om steeds de menselijke gezondheid te behouden de eerste en voornaamste oorzaak geweest is. Hoe zeer wij aan veel geleerde mannen verplicht zijn die in het beschrijven van de kruiden en planten noch moeite, noch onkosten of tijd gespaard hebben kan gemakkelijk uit hun nagelaten schriften beoordeeld worden. Hun voetstappen volg ik na waarnaar ik dit kruidboek uit verschillende geleerde kruidbeschrijvers in het kort bijeen verzameld heb zodat in een oogopslag gezien kan worden welke kruiden en planten zich in ons Nederland, zowel in het wild als in de hoven tot vermaak, voedsel en herstelling van de aangetaste gezondheid van het menselijke lichaam zijn. Het zal misschien door sommige onnodig geacht worden wat hetgeen door anderen hiervoor in het licht is gebracht wederom op te dissen, maar die moeten eraan denken dat het mijn doel alleen is om diegene die door veel bezigheden om de uitgebreide schriften van andere vermaarde kruidbeschrijvers door te lezen verhinderd worden te helpen. Ik beken dat ze me door deze voorbereiding veel arbeid en moeite benomen is, anderszins had deze materie of zijn ordentelijke plaats een groter verstand en veel meer werk vereist.

Deze geringe eersteling van mijn arbeid wil ik U. E opdragen en toewijden: Eensdeels omdat U. E met een bijzondere kennis en nauwkeurig oordeel van hetgeen aan U. E opgedragen wordt begaafd bent: Anderdeels omdat bij U. E een langdurende ervaring van het gebruik van de geneesmiddelen die voor de menselijke gezondheid goed zijn aanwezig is. Ontvang dan deze geringe erkenning met zo’n gunstige genegenheid als het aan U. E opgeofferd wordt, het zal voor mij genoeg loon zijn dat deze bladeren met een gunstig oogopslag door U. E. doorzien mogen worden, waardoor ik me verbonden zal houden altijd te blijven

Die ick ben

U E.

Dienstvaerdige Vriendt

P. NYLANDT.

(1) Het Eerste deel.

Des

Nederlantschen Kruydt-Boecks,

Beschryvende

De Geslachten, Gedaente, Plaetse, Tijdt, Oeffeninge, Aert, Krachten, ende Medicinael gebruyck van alderhande Boomen, Heesteren ende boomachtige Gewassen, soo wel die in de Nederlanden in ’t wilde aen-groeyen, als die in de Hoven onderhouden worden.

Het Eerste deel.

Van het

Nederlandse kruidboek

Beschrijft

De geslachten, vorm, plaats, tijd, kweekwijze, aard, krachten en medicinaal gebruik van allerhande bomen, heesters en boomachtige gewassen zo wel die in Nederland in het wild groeien als die in de hoven gekweekt worden.

Eycken-boom, in ’t Latijn Quercus.

Gedaente.

D e Eeckeldragende Boom, by ons Eycken-boom genaemt, is in dese en andere Landen genoeghsaem bekent. Hy wast op tot een hooge Boom, doch is langsaem in ’t opschieten. Met seer veel dicke en groote tacken sich verre en wijt uitspreydende. De Eycken-boom noch jongh zijnde, heeft gladde en effene schorssen, maer out en groot geworden zijnde, is de schorsse rouw, geborsten, ende op veel plaetsen geklooft. Het hout is van binnen hardt en vast, maer het buytenste gedeelte, naest aen de schorsse geplaetsts, ’t welck sich witter vertoont, is sachter en de bedervinge eerder onderworpen. De bladeren zijn glat, breedt, langhwerpigh, rondsom de kanten geschaert en diep ghekerft, en aen de bovenste zijde groender als aen de onderste. De vruchten, bij ons Eeckelen genaemt, zijn langhwerpigh, bestaende uyt een kerne in twee deelen onderscheyden, met een hardtachtige schellen bedeckt ende in rouwe schaelkens of dopkens begrepen.

Daer en boven zijn op de bladeren de Eycken-Appelkens te vinden, de welcke van verwe bleeck-groen, van wesen voos en waterachtigh, en van gedaente den Galnoten niet ongelijck zijn, en in wiens midden somtijts eenigh ghewormte gevonden wordt. De wortelen verspreyden sich seer diep en wijt in de Aerde, waerom ook dese Boom lange jaren, en naer sommigen haer meeningh, wel drie hondert jaar staen blijft.

Plaetse.

De Eycken-boom wast op in alderhande gront, nochtans tiert hy het best op goed en vet Landt. Men vint van deselve geheele Bosschen, en werden veel tot Lanen geplant.

Tijdt.

De Eycken verkrijght nieuwe bladeren in ’t laetste van April, waer van wederom sommige in ’t laetste van de Herfst afvallen, andere den geheelen Winter dor en vael aen de Boom over blijven hangen, tot dat sy voor de nieuw aengroeyende bladeren afgestoten werden. De Eeckelen werden in de Herfst rijp, als wanneer sy van selfs afvallen.

Oeffeningh.

De Eycken-boom werdt in de Nederlanden van Eeckelen ofte Aeckers, die in Veuren een halve voet diep in de Maent Maert gheplant zijn, vermenighvuldight. Deze 3/ 4 jaren ofte 5 Jaren opgeschooten, besnoeyt, en de Zaet-wortel onder afgesneden zijnde, verplant men de (2)selve 18 ofte 20 voet van malkander. Dese verplantingh geschiedt gevoeghlijck in January ofte February.

Aert en krachten.

De bladeren, schorssen, de dopkens van de Aeckers en de Aeckers self, zijn met eenige verkoelinge en seer stercke t’samen-treckinge, verdroogende tot in de derde graet. De Eycken-Appelkens ofte Ballekens zijn de Galnooten van krachten eenigsins gelijck. Dodon.

Medicinael gebruyk.

Voor onmatige Maent-stonden der Vrouwen, Bloet-spouwen, Bloedt-pissen en alle Bloedt-ganck. Neemt Eycken-bladeren, twee handen vol, dopkes van de Aeckers, schellen van de Aeckers, van elck een loot, koockt dit in Water en Roode wijn van elcks een pint tot dat een vierde part verkoockt is en geeft hier tweemael daegs van te drincken.

Hier toe is mede zeer krachtigh het water van de teere Eycken-bladeren gedistilleert, ’t welck van sommige mede gepresen wordt om het Graveel en den Steen af te setten. Ook gebruykent hedendaeghs, zeyt Lobel, de Medicijns van Italien ende Piemont, om de Lever te verkoelen ende te versterken. Dodonaeus, Lobel.

Voor Tant-pijn, bedorven Tant-vleesch en vuyle Zeeren: ‘Neemt de versche en jonge bladeren van den Eycken-boom, soo veel van nooden is, koockt die op in Wijn. Dit afziedsel werdt tegen de Tant-pijn in de mond gehouden, en voor de andere gebreken worden de selve daer mede gewasschen”, Ravelingius.

Om versche Wonden te heelen en ’t bloeden te stelpen: ‘Neemt de versche bladeren van den Eycken, stoot die kleyn, daer na wascht de wonden met water daer Eyckenbladeren in gesoden zijn, ’t welck verhindert alle ontstekinge, suyvert en heelt de wonden seer wel. Hier van verhaelt Galenus een merckwaerdig exempel: Het is my indachtigh, seyt hy, als dat ick eens een wonde die met een bijl gemaeckt was, genesen hebbe en naer dien geen ander genees-middel voor handen was, als alleen de bladeren van een Eycken-boom, hebbe ick de selve, kleyn gestoten zijnde, op de wonde en de naby gelegen deelen gebonden. Galenus.

Voor verouderde en verzeerde Scorftheyt: Neem het water, dat op holle struycken van oude Eycken-bomen door den regen vergadert is, ende bet de schorsde plaetse hier mede, Fuchsius, Matthiolus.

Eik, in het Latijn Quercus. (Quercus robur)

Vorm.

De eikel dragende boom die door ons eik genoemd wordt is in deze en andere landen voldoende bekend. Het groeit op tot een hoge boom, maar groeit langzaam. Met zeer veel dikke en grote takken spreidt het zich wijd en zijd uit. Als de eik nog jong is heeft het een gladde en effen schors, maar als het oud en groot wordt is de schors ruw, gebarsten en op veel plaatsen gekloofd. Het hout is van binnen hard en vast, maar het buitenste gedeelte dat onder de schors geplaatst is is witter, zachter en bederft eerder.

De bladeren zijn glad, breed, langwerpig en rondom de kanten geschaard en diep gekerfd, aan de bovenkant groener dan aan de onderkant. De vrucht, die door ons eikel genoemd wordt, is langwerpig en bestaat uit een kern die in twee delen gedeeld en met een hardachtige schil bedekt is en in ruwe schalen of doppen opgesloten.

Verder zijn op de bladeren de galappels te vinden die van kleur bleekgroen zijn, ze zijn voos en waterachtig zijn en van vorm lijken ze veel op de galnoten, in hun midden worden soms wat wormen gevonden. De wortels verspreiden zich zeer diep en wijd in de aarde waarom ook deze boom lange jaren en volgens sommigen wel driehonderd jaar staan blijft.

Plaats.

De eik groeit in allerhande grond, nochtans tiert hij het beste op goed en vet land. Men vindt hiervan gehele bossen en ze worden veel tot lanen geplant.

Tijd.

De eik krijgt nieuwe bladeren op het eind van april waarvan weer sommige op het eind van de herfst afvallen en andere de hele winter dor en vaal aan de boom blijven hangen totdat ze door de nieuwe aangroeiende bladeren afgestoten werden (Quercus petraea). De eikels worden in de herfst rijp en dan vallen ze vanzelf af.

Teelt.

De eik wordt in Nederland vermenigvuldigd door eikels of akers in voren planten een vijftien cm diep in maart. Als die 3, 4 of 5 jaar gegroeid hebben worden ze gesnoeid en als de penwortel van onder afgesneden is plant men ze een vijf of zes meter uit elkaar. Dat verplanten doet men gewoonlijk in januari of februari.

Aard en krachten.

De bladeren, schors, doppen van de eikels en de eikels zelf verdrogen met enige verkoeling en zeer sterke tezamen trekking tot in de derde graad. De galnoten of balletjes zijn de galnoten van krachten enigszins gelijk. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Tegen onmatige maandstonden van de vrouwen, bloedspuwen, bloedplassen en alle bloedgang. Neem van eikenbladeren twee handen vol, van de doppen van de eik en schillen van de eik van elk een lood, kook dit in een pint water en een pint rode wijn totdat een vierde deel verkookt is en geef hiervan tweemaal per dag te drinken.

Hiertoe is mede zeer krachtig het water dat van de tere eikenbladeren gedistilleerd is dat door sommige ook geprezen wordt om de nierstenen en de steen af te zetten. Ook gebruiken tegenwoordig, zegt Lobel, de dokters van Italië en Piëmont het om de lever te verkoelen en te versterken. Dodonaeus, Lobel.

Tegen tandpijn, bedorven tandvlees en vuile zeren: Neem van de verse en jonge bladeren van de eikenboom zoveel als nodig is en kook die op in wijn. Dit afkooksel wordt tegen de tandpijn in de mond gehouden, tegen de andere gebreken worden het daarmee gewassen”, Ravelingius.

Om verse wonden te helen en het bloeden te stelpen: ‘Neem de verse bladeren van de eik, stamp die klein en was daarna de wonden met water waar eikenbladeren in gekookt zijn, dat verhindert alle ontsteking, zuivert en heelt de wonden zeer goed. Hiervan verhaalt Galenus een merkwaardig voorbeeld: ‘Ik denk aan het voorbeeld, zegt hij, toen ik eens een wond die met een bijl gemaakt was genezen heb omdat er geen ander geneesmiddel voor handen was dan alleen de bladeren van een eikenboom heb ik die klein gestampt en op de wond en de nabijgelegen delen gebonden’. Galenus.

Tegen verouderde en verzweerde schurft: Neem het water dat op holle stengels van oude eikenbomen door de regen verzameld is en bet de schurftige plaats daar mee, Fuchsius, Matthiolus.

(1) Het Eerste deel.

Des

Nederlantschen Kruydt-Boecks,

Beschryvende

De Geslachten, Gedaente, Plaetse, Tijdt, Oeffeninge, Aert, Krachten, ende Medicinael gebruyck van alderhande Boomen, Heesteren ende boomachtige Gewassen, soo wel die in de Nederlanden in ’t wilde aen-groeyen, als die in de Hoven onderhouden worden.

Het Eerste deel.

Van het

Nederlandse kruidboek

Beschrijft

De geslachten, vorm, plaats, tijd, kweekwijze, aard, krachten en medicinaal gebruik van allerhande bomen, heesters en boomachtige gewassen zo wel die in Nederland in het wild groeien als die in de hoven gekweekt worden.

Eycken-boom, in ’t Latijn Quercus.

Gedaente.

De Eeckeldragende Boom, by ons Eycken-boom genaemt, is in dese en andere Landen genoeghsaem bekent. Hy wast op tot een hooge Boom, doch is langsaem in ’t opschieten. Met seer veel dicke en groote tacken sich verre en wijt uitspreydende. De Eycken-boom noch jongh zijnde, heeft gladde en effene schorssen, maer out en groot geworden zijnde, is de schorsse rouw, geborsten, ende op veel plaetsen geklooft. Het hout is van binnen hardt en vast, maer het buytenste gedeelte, naest aen de schorsse geplaetsts, ’t welck sich witter vertoont, is sachter en de bedervinge eerder onderworpen. De bladeren zijn glat, breedt, langhwerpigh, rondsom de kanten geschaert en diep ghekerft, en aen de bovenste zijde groender als aen de onderste. De vruchten, bij ons Eeckelen genaemt, zijn langhwerpigh, bestaende uyt een kerne in twee deelen onderscheyden, met een hardtachtige schellen bedeckt ende in rouwe schaelkens of dopkens begrepen.

Daer en boven zijn op de bladeren de Eycken-Appelkens te vinden, de welcke van verwe bleeck-groen, van wesen voos en waterachtigh, en van gedaente den Galnoten niet ongelijck zijn, en in wiens midden somtijts eenigh ghewormte gevonden wordt. De wortelen verspreyden sich seer diep en wijt in de Aerde, waerom ook dese Boom lange jaren, en naer sommigen haer meeningh, wel drie hondert jaar staen blijft.

Plaetse.

De Eycken-boom wast op in alderhande gront, nochtans tiert hy het best op goed en vet Landt. Men vint van deselve geheele Bosschen, en werden veel tot Lanen geplant.

Tijdt.

De Eycken verkrijght nieuwe bladeren in ’t laetste van April, waer van wederom sommige in ’t laetste van de Herfst afvallen, andere den geheelen Winter dor en vael aen de Boom over blijven hangen, tot dat sy voor de nieuw aengroeyende bladeren afgestoten werden. De Eeckelen werden in de Herfst rijp, als wanneer sy van selfs afvallen.

Oeffeningh.

De Eycken-boom werdt in de Nederlanden van Eeckelen ofte Aeckers, die in Veuren een halve voet diep in de Maent Maert gheplant zijn, vermenighvuldight. Deze 3/ 4 jaren ofte 5 Jaren opgeschooten, besnoeyt, en de Zaet-wortel onder afgesneden zijnde, verplant men de (2)selve 18 ofte 20 voet van malkander. Dese verplantingh geschiedt gevoeghlijck in January ofte February.

Aert en krachten.

De bladeren, schorssen, de dopkens van de Aeckers en de Aeckers self, zijn met eenige verkoelinge en seer stercke t’samen-treckinge, verdroogende tot in de derde graet. De Eycken-Appelkens ofte Ballekens zijn de Galnooten van krachten eenigsins gelijck. Dodon.

Medicinael gebruyk.

Voor onmatige Maent-stonden der Vrouwen, Bloet-spouwen, Bloedt-pissen en alle Bloedt-ganck. Neemt Eycken-bladeren, twee handen vol, dopkes van de Aeckers, schellen van de Aeckers, van elck een loot, koockt dit in Water en Roode wijn van elcks een pint tot dat een vierde part verkoockt is en geeft hier tweemael daegs van te drincken.

Hier toe is mede zeer krachtigh het water van de teere Eycken-bladeren gedistilleert, ’t welck van sommige mede gepresen wordt om het Graveel en den Steen af te setten. Ook gebruykent hedendaeghs, zeyt Lobel, de Medicijns van Italien ende Piemont, om de Lever te verkoelen ende te versterken. Dodonaeus, Lobel.

Voor Tant-pijn, bedorven Tant-vleesch en vuyle Zeeren: ‘Neemt de versche en jonge bladeren van den Eycken-boom, soo veel van nooden is, koockt die op in Wijn. Dit afziedsel werdt tegen de Tant-pijn in de mond gehouden, en voor de andere gebreken worden de selve daer mede gewasschen”, Ravelingius.

Om versche Wonden te heelen en ’t bloeden te stelpen: ‘Neemt de versche bladeren van den Eycken, stoot die kleyn, daer na wascht de wonden met water daer Eyckenbladeren in gesoden zijn, ’t welck verhindert alle ontstekinge, suyvert en heelt de wonden seer wel. Hier van verhaelt Galenus een merckwaerdig exempel: Het is my indachtigh, seyt hy, als dat ick eens een wonde die met een bijl gemaeckt was, genesen hebbe en naer dien geen ander genees-middel voor handen was, als alleen de bladeren van een Eycken-boom, hebbe ick de selve, kleyn gestoten zijnde, op de wonde en de naby gelegen deelen gebonden. Galenus.

Voor verouderde en verzeerde Scorftheyt: Neem het water, dat op holle struycken van oude Eycken-bomen door den regen vergadert is, ende bet de schorsde plaetse hier mede, Fuchsius, Matthiolus.

Eik, in het Latijn Quercus. (Quercus robur)

Vorm.

De eikel dragende boom die door ons eik genoemd wordt is in deze en andere landen voldoende bekend. Het groeit op tot een hoge boom, maar groeit langzaam. Met zeer veel dikke en grote takken spreidt het zich wijd en zijd uit. Als de eik nog jong is heeft het een gladde en effen schors, maar als het oud en groot wordt is de schors ruw, gebarsten en op veel plaatsen gekloofd. Het hout is van binnen hard en vast, maar het buitenste gedeelte dat onder de schors geplaatst is is witter, zachter en bederft eerder.

De bladeren zijn glad, breed, langwerpig en rondom de kanten geschaard en diep gekerfd, aan de bovenkant groener dan aan de onderkant. De vrucht, die door ons eikel genoemd wordt, is langwerpig en bestaat uit een kern die in twee delen gedeeld en met een hardachtige schil bedekt is en in ruwe schalen of doppen opgesloten.

Verder zijn op de bladeren de galappels te vinden die van kleur bleekgroen zijn, ze zijn voos en waterachtig zijn en van vorm lijken ze veel op de galnoten, in hun midden worden soms wat wormen gevonden. De wortels verspreiden zich zeer diep en wijd in de aarde waarom ook deze boom lange jaren en volgens sommigen wel driehonderd jaar staan blijft.

Plaats.

De eik groeit in allerhande grond, nochtans tiert hij het beste op goed en vet land. Men vindt hiervan gehele bossen en ze worden veel tot lanen geplant.

Tijd.

De eik krijgt nieuwe bladeren op het eind van april waarvan weer sommige op het eind van de herfst afvallen en andere de hele winter dor en vaal aan de boom blijven hangen totdat ze door de nieuwe aangroeiende bladeren afgestoten werden (Quercus petraea). De eikels worden in de herfst rijp en dan vallen ze vanzelf af.

Teelt.

De eik wordt in Nederland vermenigvuldigd door eikels of akers in voren planten een vijftien cm diep in maart. Als die 3, 4 of 5 jaar gegroeid hebben worden ze gesnoeid en als de penwortel van onder afgesneden is plant men ze een vijf of zes meter uit elkaar. Dat verplanten doet men gewoonlijk in januari of februari.

Aard en krachten.

De bladeren, schors, doppen van de eikels en de eikels zelf verdrogen met enige verkoeling en zeer sterke tezamen trekking tot in de derde graad. De galnoten of balletjes zijn de galnoten van krachten enigszins gelijk. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Tegen onmatige maandstonden van de vrouwen, bloedspuwen, bloedplassen en alle bloedgang. Neem van eikenbladeren twee handen vol, van de doppen van de eik en schillen van de eik van elk een lood, kook dit in een pint water en een pint rode wijn totdat een vierde deel verkookt is en geef hiervan tweemaal per dag te drinken.

Hiertoe is mede zeer krachtig het water dat van de tere eikenbladeren gedistilleerd is dat door sommige ook geprezen wordt om de nierstenen en de steen af te zetten. Ook gebruiken tegenwoordig, zegt Lobel, de dokters van Italië en Piëmont het om de lever te verkoelen en te versterken. Dodonaeus, Lobel.

Tegen tandpijn, bedorven tandvlees en vuile zeren: Neem van de verse en jonge bladeren van de eikenboom zoveel als nodig is en kook die op in wijn. Dit afkooksel wordt tegen de tandpijn in de mond gehouden, tegen de andere gebreken worden het daarmee gewassen”, Ravelingius.

Om verse wonden te helen en het bloeden te stelpen: ‘Neem de verse bladeren van de eik, stamp die klein en was daarna de wonden met water waar eikenbladeren in gekookt zijn, dat verhindert alle ontsteking, zuivert en heelt de wonden zeer goed. Hiervan verhaalt Galenus een merkwaardig voorbeeld: ‘Ik denk aan het voorbeeld, zegt hij, toen ik eens een wond die met een bijl gemaakt was genezen heb omdat er geen ander geneesmiddel voor handen was dan alleen de bladeren van een eikenboom heb ik die klein gestampt en op de wond en de nabijgelegen delen gebonden’. Galenus.

Tegen verouderde en verzweerde schurft: Neem het water dat op holle stengels van oude eikenbomen door de regen verzameld is en bet de schurftige plaats daar mee, Fuchsius, Matthiolus.

Boecken-boom, in ’t Latijn Fagus.

Gedaante.

De Boecken-boom schiet met een dicke stam hoog op, en verbreyt zich met veel zijde-tacken in ’t ronde wijt uyt. De bladeren zijn dun, effen en breedtachtigh. De bloemen zijn kleyne geelachtige kattekens. De vruchten die in ruyge schellen ofte snoeren beslooten zijn, zijn drie-kantige Nootkens, die met een gladde schelle bedeckt, en gemeenlijck Boeck-pitten genaemt werden. De schorsse van de Boom is glad en het hout wit en hard. De wortelen spreiden zich wel wijd uit, maar zinken niet diep in de aarde.

Plaetse.

De Boecken-boom wast gaerne in sandachtige, doch vochtachtige Aerde en werdt alhier in Lanen ofte geplante Bosschen gevonden.

Tijdt.

De bladeren en bloemen verscheelen weynigh in haer geboorte, want de dezelve te gelijck in ’t eynde van April ofte in de May voort spruyten. Maer de nootkens ofte Boeck-pitten worden in de Herfst rijp.

Oeffeningh.

Dese Boomen worden aengeteelt van Boeck-pitten in een grep in goede Aerde gezayt zynde, dan besnoeyt tot Stal boomen, en 5 ofte 6 Jaren opgewassen zijnde, verplant men se in January, 20 ofte 25 voeten van een.

Aert en krachten.

De bladeren van de Boecken-boom zijn verkoelende en eenighsins t’samen trekkende van aert. De Boekpitten zijn warm en vochtig van aert, met een kleyne t’samen treckinge vermenght. Dodonaeus.(3)

Medicinael gebruyck.

Voor de heete Geswellen en Puysten: Neemt de versche bladeren van den Boecken-boom, stoot se en lecht se op. Dodonaeus.

Voor pijn in de Nieren en ’t Graveel: Neemt de assche van Boeck-pitten, een vieren deels loots, en geeft dit met eenigh nat te drincken. Ravelingius.

Voor Schorftheyt, gebruyckt het water dat in holle Boecken-boomen gevonden wort, gelijck wy van vooren van den Eycken-boom geseyt hebben. Ravelingius.

Beuk, in het Latijn Fagus. (Fagus sylvatica)

Vorm.

De beuk schiet met een dikke stam hoog op en verspreidt zich met veel zijtakken in het rond wijd uit. De bladeren zijn dun, vlak en breedachtig. De bloemen zijn kleine, geelachtige katjes. De vruchten zijn in ruige schillen of snoeren opgesloten. Het zijn driekantige nootjes die met een gladde schil bedekt zijn die gewoonlijk beukennoten genoemd worden. De schors van de boom is glad en het hout wit en hard. De wortels spreiden zich wel wijd uit, maar zinken niet diep in de aarde.

Plaats.

De beuk groeit graag in zandachtige, doch vochtige aarde en wordt alhier in lanen of geplante bossen gevonden.

Tijd.

De bladeren en bloemen verschillen weinig in tijd van geboorte omdat ze tegelijk op het eind van april of in mei uitkomen. Maar de noten of beukennoten worden in de herfst rijp.

Teelt.

Deze bomen worden voortgeteeld van beukennoten door ze in een greppel van goede aarde te zaaien, dan snoeien tot stel bomen en als die 5 of 6 jaar gegroeid hebben verplant men ze in januari een zes of zeven en een halve meter uit elkaar.

Aard en krachten.

De bladeren van de beuk zijn verkoelend en enigszins tezamen trekkend van aard. De beukennoten zijn warm en vochtig van aard en met een kleine tezamen trekking vermengd. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Tegen hete gezwellen en puisten: Neem de verse bladeren van de beuk, stamp ze en leg ze op. Dodonaeus.

Tegen pijn in de nieren en nierstenen: Neem van de as van beukennoten een vieren deel lood en geef dit met wat nat te drinken. Ravelingius.

Tegen schurft: Gebruik het water dat in holle beukenbomen gevonden wordt, net als we van tevoren van de eik gezegd hebben. Ravelingius.

Esschen-boom, in ’t Latijn Fraxinus.

Gedaente.

De Esschen-boom wert door ouderdom een seer hoog en dicke Boom, door zijn zijde-tacken in ’t brede wijdt uytgespreydt zijnde, van welcke de teerste door eenige knoopen ofte ledenkens onderscheyden, en van binnen hol, en met wit, voos mergh gevult zijn. Het hout van de stam is witachtigh, hart en de verrottinge wederstaende. De schorsse die de stam ende de tacken bekleedt, is glat en effen. De bladeren zijn groot, langh en rontsom wat gekerft en uytgespreytd door veel bladeren aen een ribbeken tegen malkander over, behalven het uyterste bladt, wassende. Het saet groeyt in lange hauwkens, de tonge van sommige Vogelen uytbeeldende, de welcke aen de teerste rancken, neffens de bladeren in een tros nederwaerts hangende uytspruyten. De wortelen verspreyden sich wijdt en diep in de Aerde.

Plaetse.

De Eschen-boom wast tierigh en weelderigh op vochtige plaetsen en is in de Nederlanden overvloedigh genoegh te vinden.

Tijdt.

De bladeren en de hauwen waer in het zaet besloten leyt, komen in de Nederlanden in de Maent April te voorschijn, ende het zaet wort in de Herfst volkomen rijp.

Oeffeningh.

Dese boom wort van het zaet aengeteelt, en tot de dickte van twee ofte drie duymen opgewassen zijnde, werdt in February ofte Maert 15 voeten van den anderen verplant, alwaer men die best ordineren sal: Nochtans moet men naerstigh in acht nemen, dat men de opgaende toppen niet af en snijde.

Aert en krachten.

De bladeren, schorsse en ’t hout van den Esschen-boom zijn sterckelijkck droogh maeckende van aert, met een middelmatige warmte vergeselschapt. ’t Zaet is warm en droogh in de tweede graet. Dodonaeus.

Medicinaal gebruyck.

Voor Vergift, en Beeten der Slangen: Neemt het sap van Esschen-bladeren twee loot, menght dit met een roemer Wijn, en gebruyckt het, oock kan men de bladeren nuttelijck op de Beete van Vipieren en Slangen op leggen. Het voorgaende kan oock met profijt ghebruyckt worden, om het water, ’t welck sich tusschen Vel en Vleesch onthout, af te setten. Dioscorides, P. Aegineta.

Voor overtolligh Braecken: Neemt de bladeren en schorssen van den Esschen-boom, soo veel genoegh is, koockt dit in Azijn en Water, en leght het op de Maegh. Dodonaeus.

Voor pijn in de Zijde en Lever, uyt koude oyrsaecken ontstaen, en om het Water af te setten: Neemt het zaet van desen Boom een loot, koockt dit gekneust zijnde in Wijn, daer na door gesijgt, geeft den Wijn te drincken. Brunfelsius, Matthiolus.

Voor verstoppinge en verhardinge van de Milt: Neemt de schorsse van Esschen-boom een half pint, doet die in een nieuwe pot, giet daer op twee mingelen Wijn, koockt dit te samen tot dat een pint Wijns over blijft, de welcke in negen deelen afgescheyden, sult ghy daer van alle dagen een deel in nemen. J. Stocker.

Voor Doofheyt: Neemt het sap dat onder het branden uyt het Esschen-hout druypt, vermengt dit met het sap van Wijnruyt, en doe dit met Boom-wol in de Ooren. Matthiolus. (4) Voor versche Wonden: Neemt de wortel van den Esschen-boom, koockt die in Water ofte Wijn, en wascht de wonde hier mede. Ravelingius.

Voor Milt-sucht, Graveel ende Pocken. Neemt de schavelingen van het Esschenhout 4 loot, weeckt ende koockt dit in Water ofte Wijn tot een pint, ende geeft hier van tweemael des daegs een roemertje vol te drincken. Lobel

Es, in het Latijn Fraxinus. (Fraxinus excelsior)

Vorm.

De es wordt door ouderdom een zeer hoge bbom, door zijn zijtakken een zeer dikke boom omdat die in de breedte uitgespreid zijn waarvan de teerste door enige knopen of leden verschillen en van binnen hol en met wit, voos merg gevuld zijn. Het hout van de stam is witachtig, hard en weerstaat verrotting. De schors, die de stam en de takken bekleed, is glad en effen. De bladeren zijn groot, lang en rondom wat gekerfd, uitgespreid door veel bladeren die aan een steel tegen over elkaar staan behalve het uiterste blad. Het zaad groeit in lange peulen die op de vorm van sommige vogels lijken, ze hangen aan de teerste ranken, naast de bladeren in een tros naar beneden. De wortels verspreiden zich wijd en diep in de aarde.

Plaats.

De es groeit tierig en weelderig op vochtige plaatsen en is in Nederland overvloedig genoeg te vinden.

Tijd.

De bladeren en de peulen waarin het zaad ligt komen in Nederland in de maand april tevoorschijn, het zaad wordt in de herfst volkomen rijp.

Teelt.

Deze boom wordt van het zaad voortgeteeld en als het tot de dikte van twee of drie duimen gegroeid is, wordt het in februari of maart vier en een halve meter uit elkaar verplant op die plaats die het beste geschikt is: Nochtans moet men goed in acht nemen dat men de opgaande toppen niet afsnijdt. (Dan splitsen ze zich)

Aard en krachten.

De bladeren, schors en het hout van de es zijn sterk droog makende van aard die samengaat met een middelmatige warmte. Het zaad is warm en droog in de tweede graad. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Tegen vergif en beten van de slangen: Neem van het sap van esbladeren twee lood, meng dit met een roemer wijn en gebruik het. Ook kan men de bladeren nuttig op de beet van vipers en slangen leggen. Het voorgaande kan ook met profijt gebruikt worden om het water, dat tussen het vel en vlees zit, af te zetten. Dioscorides, P. Aegineta.

Tegen overtollig braken: Neem de bladeren en schors van de es zoveel als genoeg is, kook dit in azijn en water en leg het op de maag. Dodonaeus.

Tegen pijn in de zijde en lever die uit koude oorzaken ontstaan zijn en om het water af te zetten: Neem van het zaad van deze boom een lood, kook dit als het gekneusd is in wijn en als het door gezeefd is geef de wijn te drinken. Brunfelsius, Matthiolus.

Tegen verstopping en verharding van de milt: Neem van de schors van de es een half pint, doe die in een nieuwe pot en giet daar twee mengsels wijn op, kook dit tezamen totdat een pint wijn over blijft, die verdeel je in negen delen en daar zal je alle dagen een deel van in nemen. J. Stocker.

Tegen doofheid: Neem het sap dat onder het branden uit het essenhout druipt, vermeng dit met het sap van wijnruit en doe dit met katoen in de oren. Matthiolus.

Tegen verse wonden: Neem de wortel van de esboom, kook die in water of wijn en was de wond hier mee. Ravelingius.

Tegen miltzucht, niersteen en pokken. Neem vier lood schaafsel van het essenhout, week en kook dit in water of wijn tot een pint en geef hiervan tweemaal per dag een roemertje vol te drinken. Lobel.

Haver-esschen, Qualster-boom.

Lyster-bessen, in ’t Latijn Ornus, Sorbus Aucuparia.

Gedaente.

De Qualsterboom wert van heelkruytbeschrijvers, onder de soorte van Esschen-boom aengenomen, maer hy en schiet soo hoogh niet op als voorgaende, de bladeren spruyten wel op deselfde maniere uyt, doch sy zijn sachter en wat dieper rondtom de kanten geschaert. De bloemen, die wit zijn, vertoonen sich krans- ofte kroonswijs te samen by een. De Besien zijn eerst groen, daer na rijp geworden zijnse root, doch onlieflijck van smaeck, eenige langhachtige zaden in sich besluitende.

Plaetse.

Dese Boom werdt hier te lande meest rondtom de Boomgaerden gheplant.

Tijdt.

De bladeren en bloemen spruyten in de May voort, maer de besien worden eerst in de Herfst rijp.

Oeffeningh.

De Qualster-boom wordt van zaedt, ’t welck in de besien beslooten leyt, aengewonnen, ende 1 ofte 2 duym dick zijnde, werden 15 voeten van een geplant .

Aert en krachten.

De natuur en eygenschap van de bladeren, schorssen en besien van desen Boom, is noch van oude noch van nieuwe kruydt-beschrijvers in ’t licht gebracht en aengemerckt, nochtans gissen eenige uyt de suuren en wrange smaeck die de besien aen sich hebben, dat de selve nut en dienstigh soude zijn om alle overvloedige vloeden te stoppen; andersins werden de selve veel gebruyckt om de Lijsters, Sneppen ende ander Gevogelte daer mede te vangen.

Haveres, kwalsterboom. Lijsterbes, in het Latijn Ornus, Sorbus aucuparia. (Sorbus aucuparia)

Vorm.

De lijsterbes wordt door de heelkruidbeschrijvers onder de soorten van es vermeld, maar hij schiet niet zo hoog op als voorgaande. De bladeren spruiten wel op dezelfde manier uit, maar ze zijn zachter en wat dieper rondom de kanten geschaard. De bloemen, die wit zijn, vertonen zich krans- of kroongewijs tezamen bijeen. De bessen zijn eerst groen en als ze daarna rijp worden zijn ze rood maar onaangenaam van smaak waarin enige langachtige zaden in zitten.

Plaats.

Deze boom wordt hier te lande meestal rondom de boomgaarden geplant.

Tijd.

De bladeren en bloemen spruiten in mei uit, maar de bessen worden pas in de herfst rijp.

Teelt.

De lijsterbes wordt van zaad dat in de bessen zit vermeerderd en als ze 1 of 2 duimdik zijn worden ze vier en een halve meter uit elkaar verplant.

Aard en krachten.

De natuur en eigenschap van de bladeren, schors en bessen van deze boom is noch van oude, noch van nieuwe kruidbeschrijvers in het licht gebracht en opgemerkt, nochtans gissen enige uit de zuren en wrange smaak die de bessen hebben dat die nuttig en goed zouden zijn om alle overvloedige vloeden te stoppen, anderzins worden ze veel gebruikt om de lijsters, sneppen en andere vogels daarmee te vangen.

Populier-boom, in ’t Latijn Populus.

Geslachten.

De Populier-boomen werden in twee soorten onderscheyden, te weten in swarte en witte Populieren ofte Abeel-boomen.

Gedaente.

De swarte Populier-boom schiet haestelijck op, wiens top met veel tacken versien is. De schorsse van de stam is rouw, maer van de tacken effen, glat ende witachtigh van koleur. De eerste botten der bladeren hebben eenige vettigheydt en een stercke reuck by sich, de welcke daer na, wanneer de bladeren volkomen voortgebracht zijn, niet meer bespeurt worden. De bladeren zijn achter breedt, en voor spits toeloopende, ende rontom de kanten geschaert, van verwe groen en blinckende, de welcke aen een dun lang steeltje hangen. De bloemen zijn ruyge kattekens, waer na sich vertoont een smalle trosse, van veel ronde besien t’samen vergadert, de welcke rijp geworden zijnde, open gaen, en in wolachtige stuyfkens verwaeyen. De wortel sinckt tamelijck diep in de Aerde, waer door hy veel vaster als den Abeel-boom beklijft.

De witte Populier ofte Abeel-boom wert met dit onderschydt van de swarte Populier-boom onderscheyden; te weten, de bladeren van Dese Boom zijn breedt, rondtom diep geschaert, den Wijngaerdts-bladeren, hoewel sy veel kleyner zijn, by na gelijck: De bovenste zijde der bladeren is effen en groen, de onderste silver-wit, sacht en wolachtigh. De bloemkens zijn kattekens, eerst paers-achtigh en daer na bleecker van verwe, die mede in stuyfkens verdwijnen. De wortelen sincken soo diep, als die van de swarte Populier, in de Aerde niet, maer kruypen langs de Risch van de Aerde voort. (5)

Plaetse.

Dese Boomen zijn hier te lande veel te vinden, want zy tot Lanen en bemantelinge der Hoven seer bequam zijn, en sy wassen seer tierigh op vochtige en broeck-achtige plaetsen.

Tijdt.

De Populier-boomen beginnen in ’t laetste van Maert ofte in den aenvangh van April uyt te botten, en als dan moeten de selve van de Artzeny-bereyders tot haer gebruyck gepluckt worden.

Oeffeningh.

Dese Boomen worden aengequeeckt van oploopen ofte wortel-spruyten, dewelcke op bequame plaetsen geplant worden.

Aert en Krachten.

Soo wel de botten en bladeren, als de schorssen van beyde dese Boomen zijn van een getemperde natuur, nochtans by sich hebbende een afvagende kracht. Matthiolus, C. Durantus

Medicinael gebruyck.

Voor de pijn der Voeten ofte Flerecijn: Neemt de bladeren van de swarte Populier soo veel van nooden is, stoot de selve in een mortier heel kleyn, daer by doende een weynigh Wijn azijn, en leght het over de plaetse daermen de pijn gevoelt. Dioscorides.

Om het Hayr te doen groeyen: Neemt de jonge botten van de Swarte Populier, koockt die op in versche boter en bestrijckt het hooft hiermede. Van desen botten werd in de Apothekers de bekende salve Unguentum Populeon bereydt, de welcke tot veel gebreecken nut en dienstigh is. Dodonaeus.

Om de urijn af te setten en de droppelpisse te genesen: Neemt de schorsse van den Abeel-boom twee loot, koockt die in een pint goede Wijn, en geeft hier van een roemertje vol te drincken. Dit selfde is mede goet om de Heup-gichte en ’t Flerecijn te genesen. Dodonaeus, R.S. Sammonius.

Voor pijn en sweeringe in de Ooren: Neemt het sap van de bladeren van Witte Populier en druypt het lauw in de Ooren. Dodonaeus

Voor Schurft en de Wratten: Neemt het water, ’t welcke in de holle van de oude Stammen gevonden wordt, ende bestrijckt het daer mede. Joh. Schroderus.

Populier, in het Latijn Populus. (Populus nigra en Populus alba)

Geslachten.

De populieren worden in twee soorten onderscheiden, te weten in zwarte en witte populieren of abeelbomen.

Vorm.

De zwarte populier schiet snel op en de top is met veel takken voorzien. De schors van de stam is ruw maar die van de takken vlak, glad en witachtig van kleur. De eerste knoppen van de bladeren hebben enige vettigheid en een sterke reuk bij zich die daarna als de bladeren volkomen voortgebracht zijn niet meer bespeurd worden. De bladeren zijn achter breed en lopen voor spits toe, rondom de kanten geschaard en van kleur groen en blinkend die aan een dun en lang steeltje hangen. De bloemen zijn ruige katjes waarna een smalle tros komt die uit veel ronde bessen samengesteld is en als die rijp worden open gaan waaien ze in wolachtige pluizen weg. De wortel zinkt tamelijk diep in de aarde waardoor hij veel vaster dan de abeel staat.

De witte populier of abeel wordt door deze verschillen van de zwarte populier onderscheiden, te weten: de bladeren van deze boom zijn breed en rondom diep geschaard die veel op de druivenbladeren lijken, hoewel ze veel kleiner zijn. De bovenste zijde van de bladeren is vlak en groen, de onderste zilverwit, zacht en wolachtig. De bloemen zijn katjes die eerst paarsachtig zijn en daarna bleker van kleur die ook in pluizen verdwijnen. De wortels zinken niet zo diep als die van de zwarte populier in de aarde, maar kruipen langs de oppervlakte van de aarde voort.

Plaats.

Deze bomen zijn hier te lande veel te vinden omdat ze voor lanen en randen van de hoven zeer nuttig zijn. Ze groeien zeer tierig op vochtige en moerasachtige plaatsen.

Tijd.

De populieren beginnen in het laatste van maart of in het begin van april uit te botten en dan moeten ze door de artsenijbereiders voor hun gebruik geplukt worden.

Teelt.

Deze bomen worden voortgeteeld van uitlopers of wortelscheuten die op goede plaatsen geplant worden.

Aard en krachten.

Zowel de knoppen en bladeren als de schors van beide bomen hebben een getemperde natuur, nochtans hebben ze een afvegende kracht bij zich. Matthiolus, C. Durantus

Medicinaal gebruik.

Tegen de pijn van de voeten of jicht: Neem van de bladeren van de zwarte populier zoveel als nodig is, stamp ze in een mortier heel klein en doe daar wat wijnazijn bij en leg het op de plaats waar men de pijn voelt. Dioscorides.

Om het haar te laten groeien: Neem de jonge knoppen van de zwarte populier, kook die op in verse boter en bestrijk het hoofd hiermee. Van deze knoppen wordt in de apotheek de bekende zalf Unguentum Populeon gemaakt die tegen vele gebreken nuttig en dienstig is. Dodonaeus.

Om de urine af te zetten en de druppelplas te genezen: Neem van de schors van de abeel twee lood, kook die in een pint goede wijn en geef hiervan een roemertje vol te drinken. Hetzelfde is ook goed om de heupjicht en de jicht te genezen. Dodonaeus, R.S. Sammonius.

Tegen pijn en zweren in de oren: Neem het sap van de bladeren van witte populier en druip het lauw in de oren. Dodonaeus

Tegen schurft en wratten: Neem het water dat in de holte van de oude stammen gevonden wordt en bestrijkt het daar mee. Joh. Schroderus.

Linden-boom, in ’t Latijn Tilia.

Geslachten.

Van dese Boom vintmen in de Nederlanden twee soorten, Linden-boom Wijfken, die meest bekent is, en Linden-boom Manneken.

Gedaente.

De eerste soort wast op tot een seer groot en dicke Boom, wiens tacken sich wijdt en breedt uytspreyden. De schorsse is uytwendigh effen en bruynachtigh, van binnen uyt den geelen witachtigh

Het hout is effen en wit van verwe, maer niet seer hert. De bladeren zijn breedt, glat, vooraen een weynigh spits en ront om de kanten gekerft. De bloemen, die uyt sommige smalle witachtige bladekens spruyten, zijn seer welrieckende en aen lange steelkens t’samen vergadert. De vruchten, ’t welck kleyne ronde besien zijn, besluyten in sich kleyn, ront, en zwartachtigh zaet. De wortelen bevestigen sich diep, wijt en breedt in de aerde.

De Linden-boom Manneken werd van de voorgaende onderschyden, door dien de bladeren niet soo effen noch glat, maer veel rouwer zijn, als mede door dien dese soorte seer selden bloeysel of vruchten voortbrengt, en daerom onvruchtbaer geoordeelt, nochtans schrijft Dodonaeus, dat de vruchten van den Linden-boom Manneken plat, rondt en als de vruchten van den grooten Thlaspi, ’t samen in een gedrongen aen lange steelkens druyf wijs by een hangen.

Plaetse.

De Linden-boom is in grooten overvloet in de Nederlanden te vinden, en wast gaerne in goet en vet aertrijck, want in een dorre en drooge gront tiert hy niet seer wel.

Tijdt.

De bladeren van desen Boom spruyten in April, en den bloemen in May voort.

Oeffeningh.

De Linden-boomen werden van zaet en wortel-spruyten aengeteelt, de welke men een ofte twee voeten van malkanderen set, en tot de gront af snijt, uytgenomen een schoote, die men om een rechte (6) stam te maecken best en bequamste te zijn oordeelt: daer na 4 of 5 jaren out en 2 ofte 3 duymen dick zijnde, kan mense verplaetsen 24 voeten van malkander.

Aert en krachten.

De bladeren en schorsse van dese Boom zijn matelijck warm en ’t samentreckende van aerdt, met eenige drooghmaeckende en de terugh dryvende kracht begaeft zijnde. De bloemen zijn warm en droogh, seer fijn van deelen, hebbende een besondere kracht om de gebreken der herssenen, uyt koude oorsake ontstaen, te genezen. Fuchsius, Brunfelsus.

Medicinael gebruyck.

Voor geswolle beenen: Neemt bladeren van den Linden-boom, soo veel van nooden is, koockt die in water tot een pap, en slaet het om de geswolle beenen. Dodonaeus.

Voor Spruw en puysten in de mondt: Neemt die bladeren van de Linden-boomen, koockt die in schoon regen-water, en spoelt den mont daer mede. Matthiolus.

Voor drayinghe des Hoofts, Vallende sieckte, beroertheyt, en om de geboorte te vorderen: Gebruyckt het gedistileerde water van Linden-bloeysel, als mede Conserf van deselve Bloemen bereyt. C. Durantus.

Voor het uytvallen des Hayrs: Vergadert de vochtigheyt die uyt desen opgesneden Boom druypt, en bestrijckt het Hooft daer mede. Joh. Schroderus.

Voor het bloeden uyt de Neus: Neemt het zaet van den Linden-boom, ende fijn gepulveriseert zijnde, treckt het in de Neus-gaten op. Joh. Schroderus.

Om het geronnen Bloet te doen scheyden: Neemt droogh Lindenboomen hout, brant hier van koolen, de welcke ghy met Wijn-azijn uyt dooven sult, geeft van dese fijn gestooten koolen een vierendeel loots met eenigh nat te drincken. Joh. Schroderus.

Linde, in het Latijn Tilia. (Tilia cordata en platyphyllum, het mannetje)

Geslachten.

Van deze boom vindt men in Nederland twee soorten, linde wijfje die het meest bekend is en linde mannetje.

Vorm.

De eerste soort groeit op tot een zeer grote en dikke boom wiens takken zich wijd en breed uitspreiden. De schors is uitwendig vlak en bruinachtig, van binnenuit het gele witachtig

Het hout is effen en wit van kleur, maar niet zo hard. De bladeren zijn breed en glad, vooraan wat spits en rondom de kanten gekerfd. De bloemen die uit sommige smalle, witachtige blaadjes komen zijn zeer wel riekend en hangen tezamen aan lange steeltjes. De vruchten zijn kleine ronde besjes en hebben in zich klein, rond en zwartachtig zaad. De wortels bevestigen zich diep, wijd en breed in de aarde.

Linde mannetje wordt van het voorgaande onderscheiden doordat zijn bladeren niet zo vlak of glad zijn, maar veel ruwer, als mede doordat deze soort zeer zelden bloemen of vruchten voortbrengt en wordt daarom onvruchtbaar geacht, nochtans schrijft Dodonaeus dat de vruchten van het lindeboom mannetje plat, rond en als de vruchten van de grote Thlaspi zijn en tezamen ineengedrongen aan lange steeltjes druifvormig bij elkaar hangen.

Plaats.

De linde is in grote overvloed in Nederland te vinden en groeit graag in goede en vette grond want in een dorre en droge grond tiert het niet zo goed.

Tijd.

De bladeren van deze boom spruiten uit in april en de bloemen in mei.

Teelt.

De linden worden van zaad en wortelspruiten voortgeteeld die men dertig of zestig cm van elkaar zet en tot de grond af snijdt, uitgezonderd een scheut die men om een rechte stam te maken als het beste en meest goede beoordeelt, daarna als ze 4 of 5 jaren oud en 2 of 3 duimen dik zijn kan men ze een zeven meter uit elkaar verplaatsen.

Aard en krachten.

De bladeren en schors van deze boom zijn matig warm en tezamen trekkend van aard die met enige droog makende en de terugdrijvende kracht bezet zijn. De bloemen zijn warm en droog, zeer fijn van delen en hebben een bijzondere kracht om de gebreken van de hersens die uit koude oorzaken ontstaan zijn te genezen. Fuchsius, Brunfelsus.

Medicinaal gebruik.

Tegen gezwollen benen: Neem van de bladeren van de linde zoveel als nodig is, kook die in water tot een pap en sla het om de gezwollen benen. Dodonaeus.

Tegen spruw en puisten in de mond: Neem de bladeren van de linde, kook die in schoon regenwater en spoel de mond daarmee. Matthiolus.

Voor draaiingen van het hoofd, vallende ziekte, beroerdheid en om de geboorte te bevorderen: Gebruik het gedistilleerde water van lindebloesem als mede het konserf die van dezelfde bloemen gemaakt is. C. Durantus.

Tegen het uitvallen van het haar: Verzamel de vochtigheid die uit de ingesneden boom druipt en bestrijk het hoofd daarmee. Joh. Schroderus.

Tegen het bloeden uit de neus: Neem het zaad van de linde en als dit fijn verpoederd is trek het in de neusgaten op. Joh. Schroderus.

Om het gestolde bloed te laten scheiden: Neem droog lindehout, brandt hiervan kolen die ge met wijnazijn zal uitdoven en geef van deze fijn gestampte kolen een vierendeel lood met wat nat te drinken. Joh. Schroderus.

Wilgen-boom, in ’t Latijn Salix.

Geslachten.

De Wilgen-boom heeft twee verschyden soorten, het eene wast hoog, ende het ander blijft kleyn, welcke laetste en min ghemeene soorte van Willigen wederom tweederley gevonden wordt, namentlijck leege Willigen met breede bladeren, en leege Willigen met smalle bladeren.

Gedaente.

De groote Willigen-boom, indien hy door het besnoeyen en het af-kappen der toppen niet onderhouden wordt, schiet somtijdts seer hoogh op, ende verkrijght een matelijcken dicken stam, sijn schorsse zijn effen, en buyghsaem. Het hout is witachtigh en seer tay, en daerom onbequam om lichtelijck gebroken te worden. De bladeren zijn smal en langh-werpigh, boven op groen, van onderen asch verwigh, en sacht in ’t handelen. De taxckens die veel in ’t getal zijn, zijn meest met een bruyn-roode ofte ook met een graeuwe schorsse bekleet. De bloemen zijn lange moschachtige troskens ofte kattekens, die haestelijck vergaen ende verwaeyen.

De kleyne soorte heeft een leger ende dunder stam, ende smalder ofte breder bladeren.

Plaetse.

De groote Willigen-boom wert hier te lande veel gevonden omtrent de kanten van de Grachten alwaer hy veel weelderiger, als elders op dorre en drooge gront wast.

De leege Willigen met breede bladeren wast in Hollandt omtrent de Zee-duynen. De leege Willigen met smalle bladeren werdt gevonden in de dorre Velden en Heyden van Brabandt.

Tijdt.

De bladeren en ’t bloeysel van de Willigen-boomen spruyten in April ofte May voort.

Oeffeningh.

De Willigen werden door ’t poten ofte van steken vermenghvuldight, andersints begeeren sy geen nauwkeurige oeffeningh.

Aert en Krachten.

De bladeren en schorsse van desen Boom zijn kout en droogh van aert, en eenighzins t’samentreckende van krachten. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor ’t bloetspouwen, bloet-breacken, bloetganck,(7) overtollige Maentstonden en andere Vrouwelijcke vloeden: Neemt Willigen-bladeren drie handen vol, koockt dese in anderhalf pint Wijns, tot dat een derdendeel versooden is, en geeft hier van 2 a 3 mael daeghs een roemertje vol van te drincken. Dodonaeus.

Voor Wratten en Exter-oogen: Neemt de assche van de schorsse van Willigen-boomen, de welcke met azijn vermenght, ende op de Wratten en Exteroogen geleyt zijnde, de selve doet afvallen. Dodonaeus.

Voor Colijck ofte Buyck-pijn: Neemt Willigen bladeren een halve handt vol, heele peper no 6, koockt dit te samen in een half pintje Wijn tot de helft, en geeft het te drincken. Ravelingius.

Voor pijn der Ooren: Neemt sap van Willigen-bladeren en schorsse, van elcks een loot, Olie van Roosen anderhalf loot, koockt dit te samen op in een Granaetschelle, en druypt het warm in de Ooren. Fuchsius.

Wilg, in het Latijn Salix. (Salix alba, Salix caprea, de kleine Salix viminalis)

Geslachten.

De wilg heeft twee verschillende soorten, de ene groeit hoog en de andere blijft klein. Van de laatste en minder algemene soort worden er weer twee soorten gevonden, namelijk lage wilg met brede bladeren en lage wilg met smalle bladeren.

Vorm.

Als de grote wilg niet door het snoeien en afkappen van de toppen onderhouden wordt kan het soms zeer hoog opschieten en krijgt een matig dikke stam. Zijn schors is effen en buigzaam. Het hout is witachtig en zeer taai en is daarom ongeschikt om gemakkelijk te breken. De bladeren zijn smal en langwerpig, van boven groen en van onderen askleurig, zacht in het aanpakken. De takken, waar er veel van zijn, hebben meestal een bruinrode en soms zijn ze ook met een grauwe schors bekleed. De bloemen zijn lange, mosachtige trosjes of katjes die snel vergaan en wegwaaien.

De kleine soort heeft een lagere en dunnere stam en smallere of bredere bladeren.

Plaats.

De grote wilg wordt hier te lande veel gevonden omtrent de kanten van de grachten waar het veel weelderiger groeit dan elders op dorre en droge grond.

De lage wilg met brede bladeren groeit in Holland omtrent de zeeduinen. De lage wilg met smalle bladeren wordt gevonden in de dorre velden en heide van Brabant.

Tijd.

De bladeren en de bloemen van de wilg spruiten in april of mei uit.

Teelt.

De wilg wordt door het planten of van stek vermenigvuldigd, verder hoeven ze geen nauwkeurige teeltwijze.

Aard en krachten.

De bladeren en schors van deze boom zijn koud en droog van aard en enigszins tezamen trekkende van krachten. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Tegen het bloedspuwen, bloedbraken, bloedgang, overtollige maandstonden en andere vrouwelijke vloeden: Neem van wilgenbladeren drie handen vol, kook het in anderhalf pint wijn tot dat een derde deel verkookt is en geef hier van 2 a 3 maal per dag een roemertje vol van te drinken. Dodonaeus.

Tegen wratten en eksterogen: Neem de as van de schors van de wilg wat je met azijn vermengt en dat op de wratten en eksterogen legt waardoor die dan afvallen. Dodonaeus.

Tegen koliek of buikpijn: Neem van wilgenbladeren een halve hand vol, hele peper no 6 en kook dit tezamen in een half pintje wijn tot de helft en geef het te drinken. Ravelingius.

Tegen pijn van de oren: Neem sap van wilgenbladeren en schors, van elk een lood, olie van rozen anderhalf lood, kook dit tezamen op in een granaatschil en druip het warm in de oren. Fuchsius.

Elsen-boom, in ’t Latijn Alnus.

Gedaente.

De Elsen-boom niet afgekapt zijnde, schiet met een matelijcke dicke struyck, en veel tacken hoogh op. De schorsse is oneffen, broosch ende zwartachtigh, het hout is niet zeer hardt, de bladeren zijn de Haselaers-bladeren niet seer ongelijck, want sy zijn mede rondachtigh, en aen de kanten geschaert, doch worden in ’t aenroeren eenighsints klevende bevonden. De bloemen zijn kattekens, de groene vrucht wort met de Moer-besien vergeleken, door dien sy uyt veel schelferinge ofte schubben dicht by een vergadert zijnde, bestaet. Het zaed is seer kleyn, ende bruyn-ros van verwen.

Plaetse.

Deze Boom bemint waterachtige en broeckachtige plaetsen, waerom de selve veel omtrent de kanten van de grachten en slooten gevonden wordt.

Tijdt.

De jonge botten van desen Boom spruyten in de Maent April uyt, ende het zaet wordt in de Herfst rijp.

Oeffeningh.

Dese Boom werdt in de Veenen van zijn zaet aengeteelt, de welcke daer na in de Maent Maert een voet van malkanderen geplant wordt.

Aert en krachten.

Dese Boom is merckelijck verdroogende van aert, nochtans tusschen hitte en koude middelmatigh gestelt. Dodonaeus

Medicinael gebruyck.

Voor heete Geswellen en Sweeringen: Neemt de versche bladeren van den Elsen-boom, stootse in een Mortier en leghtse op. Ravelingius.

Voor de Steen der Nieren en Blase: Boort in een Elsen-stam een gat, en vergadert de uytdruypende vochtigheyt, van de welcke ghy voor een reys een halve lepel vol sult ingeven. Matthiolus.

Els, in het Latijn Alnus. (Alnus glutinosa)

Vorm.

Als de els niet afgekapt is schiet het met een matig dikke stam en veel takken hoog op. De schors is oneffen, broos en zwartachtig, het hout is niet zo hard. De bladeren zijn de hazelaarbladeren vrij gelijk want ze zijn ook rondachtig en aan de kanten geschaard, maar worden bij het aanpakken enigszins kleverig gevonden. De bloemen zijn katjes, de groene vrucht wordt met de moerbei vergeleken omdat die uit veel schelpen of schubben bestaat die dicht bijeen verzameld zijn. Het zaad is zeer klein en bruinroze van kleur.

Plaats.

Deze boom bemint waterachtige en moerasachtige plaatsen waarom het veel omtrent de kanten van de grachten en sloten gevonden wordt.

Tijd.

De jonge knoppen van deze boom spruiten in de maand april uit en het zaad wordt in de herfst rijp.

Teelt.

Deze boom wordt in de veengebieden van zijn zaad voortgeteeld wat daarna in de maand maart een dertig cm van elkaar geplant wordt.

Aard en krachten.

Deze boom is opmerkelijk verdrogend van aard, nochtans middelmatig tussen hitte en koude gesteld. Dodonaeus

Medicinaal gebruik.

Tegen hete gezwellen en zweren: Neem de verse bladeren van de els, stamp ze in een mortier en leg ze op. Ravelingius.

Tegen de steen van de nieren en blaas: Boor in een elzenstam een gat en verzamel het uitdruipende vocht waarvan ge in een keer een halve lepel vol zal ingeven. Matthiolus.

Bercken-boom, in ’t Latijn Betula.

Gedaente.

De schorsse van de stam des Bercken-booms is witachtigh oneffen en gespleten., maer de schorsse van de teerste taxkens bruyn-root van verwe. De bladeren zijn voor spits toeloopende, en aen de kanten geschaert. De bloemen zijn langhwerpige kattekens.

Plaetse.

De Bercken-boomen werden veel in santachtige en dorre gronden gevonden.

Tijdt.

De bladeren en kattekens vertoonen sich in Maert ofte April, of wat later.

Oeffeningh.

Dese Boomen komen van het afgevallen zaet voort, van de welcke men in February Bossen en lanen plant

Aert en krachten.

De bladeren en schorsse van de Bercken-boom zijn warm en droogh in den derden graet, afvagende, dun makende, ende versterckende van krachten. Platearius.

Medicinael gebryk.

Voor loopende Zeeren: Neemt de bladeren van desen Boom, koockt die in water, en wast de Zeeren hier mede, daer na stroyt de gepulveriseerde schorsse daer in. Ravelingius.

Om quade en besmettelijcke lucht te verbeteren: Neemt de schorsse van Bercken, (8) leght die op ’t vuur, en laet de roock het geheele huys door trecken. Dodonaeus.

Voor de Steen der Nieren en der Blase: Boort in de Lente in de stam een gat, ende vergadert de uytdruypende vochtigheyt, van dewelcke eenige tijdt een halve lepel vol ingenomen, den Steen verteert. C. Durantus.

Berk, in het Latijn Betula. (Betula pubescens en Betula pendula)

Vorm.

De schors van de stam van de berk is witachtig, oneffen en gespleten, maar de schors van de teerste takjes zijn bruinrood van kleur. De bladeren lopen voor spits toe en zijn aan de kanten geschaard. De bloemen zijn langwerpige katjes.

Plaats.

De berken worden veel in zandachtige en dorre gronden gevonden.

Tijd.

De bladeren en katjes komen in maart, april of of wat later.

Teelt.

Deze bomen komen van het afgevallen zaad voort waarvan men in februari bossen en lanen plant.

Aard en krachten.

De bladeren en schors van de berk zijn warm en droog in de derde graad, afvegende, dun makend en versterkend van krachten. Platearius.

Medicinaal gebruik.

Tegen lopende zeren: Neem de bladeren van deze boom, kook die in water en was de zeren hiermee, strooi daarna de verpoederde schors daarin. Ravelingius.

Om kwade en besmettelijke lucht te verbeteren: Neem de schors van berk, leg die op het vuur en laat de rook het gehele huis doortrekken. Dodonaeus.

Tegen de steen van de nieren en de blaas: Boor in de lente in de stam een gat en verzamel de uitdruipende vochtigheid en als daarvan enige tijd een halve lepel vol ingenomen wordt verteert het de steen. C. Durantus.

Vlier-boom, in ’t Latijn Sambucus.

Gedaente.

De Vlierboom is in de Nederlanden genoegsaem bekent. De dicke struycken zijn geheel houtachtigh, en in ’t midden met eenigh mergh vervult, de kleyne struycken die in veel ledekens verdeelt zijn, hebben weynigh houts, en veel wit en voos mergh. De schorsse van de dicke struycke is aschverwig en oneffen, maer de kleyne struycken werden buyten met een graeuwachtige ende van binnen met groene schorsse bekleet. De bladeren die omtrent de ledekens ofte knoopen der tacken voortspruyten, en vijf door een middel ribbe t’samen gevoeght, by een groepen, zijn langhwerpig, en rontom de kanten gekartelt. Op ’t eynde der tacken komen de witte en liefflijke bloemen kroons-wyse te voorschijn, na dewelke eerst groene en daer naer zwarte besien volgen, in dese besien leyt plat en langhwerpigh zaet besloten. Aen de oude stammen van de Vlier-boom vint men een sacht en bruyn schorsachtigh of leerachtigh aenwas, dat na de gedaente van eens menschen oor, Judas-ooren genaemt werde.

Plaetse.

De gemeene Vlier-boom wast aen de kanten en hagen van de Hoven, Velden en Wegen, doch best op vochte plaetsen.

Tijdt.

De botten van de Vlier spruyten in ’t Voor-jaer uyt, de bloemen in May, ende de vruchten ofte besien worden in September ofte October rijp.

Oeffeningh.

De Vlier-boom werdt door stecken aengeteelt.

Aert en Krachten.

De jonge scheuten, bladeren en de groene schorsse zijn droogh in den eersten, ende warm in den tweeden graet, hebbende een purgerende kracht, om de waterachtige vochtigheden van onderen en van boven af te setten. De bloemen verteeren, vermorwen, drijven het zweet ende stillen pijn. De besien verwecken het zweet, ende wederstaen de besmettinge. De Judas-ooren hebben een t’samentreckende en verdroogende kracht. Fuchsius, Brunfelsius.

Medicinael gebruyck.

Om de waterachtige en de galachtige vochtigheden af te setten: Neemt van de jonge botten, ofte scheutkens van de Vlier-boom een handt vol, koockt die een reys ofte twee op, daerna bereyt hier van met oly, azijn, en zout, een salaet, ofte neemt de groene schorsse van de Vlier-boom soo veel genoegh is, druckt het sap en geeft hier van twee loot; ofte wat meer met eenigh nat te drincken, ofte neemt het zaet van de Vlier-besien, besprenght het met een weynigh Wijns, en pers een Olie hier uyt, van de welcke ghy op een reys, een vierendeel loots met Bier sult ingeven, dese genees-middelen verwecken mede het braecken. Dodonaeus.

Voor een verstopte en verharde Mildt: Neemt Vlier-bladeren koockt die in Wijn en Olie, tot dat de Wijn versoden is, ende besmeer met dese Olie de lincker-zijde. Ravelingius.

Voor drooge en oude Hoest: Neemt Vlier-bladeren een halve handt vol, Vlierbloemen een handt vol, koockt die te samen in anderhalf pint Wijn, en geeft hier van te drincken.

Voor de Water-sucht: Neemt de groene schorsse van de Vlier-boom, distilleer hier van een water, van ’t welcke ghy by na een mutsjen tweemael daeghs twee uuren voor de maeltijdt sult ingeven. J. Weckerus.

Om Hooft-pijnen uyt hitte te stillen, ende de verhittinge der Oogen te genesen. Hier toe gebruyckt het water van de Vlier-bloemen gedistilleert.

Voor Koortsen en besmettelijcke sieckten: (9) Neemt het dick gesoden sap uyt de rijpe Vlier-besien een loot, bereyde Harts-hoorn een half vierendeel loots, menght dit te samen tot een conserf.

Voor geswellen in de Hals: Neemt een halve handt vol Judas-ooren, koockt die in bier en gorgelt hier mede. Lobel.

Vlier, in het Latijn Sambucus. (Sambucus nigra)

Vorm.

De vlier is in Nederland voldoende bekend. De dikke takken zijn geheel houtachtig en in het midden met wat merg gevuld, de kleine takken, die in veel leden verdeeld zijn, hebben weinig hout en veel wit en voos merg. De schors van de dikke takken is askleurig en oneffen, maar de kleine takken worden buiten met een grauwachtige en van binnen met een groene schors bekleed. De bladeren die omtrent de leden of knopen van de takken uitspruiten zijn met vijf stuks aan een middensteel tezamen gevoegd, ze zijn langwerpig en rondom de kanten gekarteld. Op het einde van de takken komen de witte en liefelijke bloemen kroonsgewijze tevoorschijn waarna eerst groene en daarna zwarte bessen volgen waarin plat en langwerpig zaad besloten zit. Aan de oude stammen van de vlier vindt men een zacht en bruin, schorsachtig of leerachtig aanwas dat naar de gedaante van een mensenoor Judasoren genoemd wordt. (Hirneola auricula ‘Judae’)

Plaats.

De gewone vlier groeit aan de kanten en hagen van de hoven, velden en wegen, maar het beste op vochtige plaatsen.

Tijd.

De knoppen van de vlier spruiten in het voorjaar uit en de bloemen in mei, de vruchten of bessen worden in september of oktober rijp.

Teelt

De vlier wordt door stekken voortgeteeld.

Aard en krachten.

De jonge scheuten, bladeren en de groene schors zijn droog in de eerste en warm in de tweede graad. Ze hebben een purgerende kracht om de waterachtige vochtigheid van onderen en van boven af te zetten. De bloemen verteren en vermurwen, drijven het zweet en stillen de pijn. De bessen verwekken het zweet en weerstaan de besmetting. De Judasoren hebben een tezamen trekkende en verdrogende kracht. Fuchsius, Brunfelsius.

Medicinaal gebruik.

Om de waterachtige en de galachtige vochtigheden af te zetten: Neem van de jonge knoppen of scheuten van de vlier een hand vol, kook die een of tweemaal op, maak daarna hiervan met olie, azijn en zout een salade. Of neem de groene schors van de vlier zoveel als genoeg is, druk het sap uit en geef hier van twee lood of wat meer met wat nat te drinken. Of neem het zaad van de vlierbessen, besproei het met wat wijn en pers hier een olie uit waarvan ge in een maal een vierendeel lood met bier zal ingeven. Deze geneesmiddelen verwekken mede het braken. Dodonaeus.

Tegen een verstopte en verharde milt: Neem vlierbladeren en kook die in wijn en olie tot dat de wijn verkookt is en besmeer met deze olie de linkerzijde. Ravelingius.

Tegen droge en oude hoest: Neem van vlierbladeren een halve hand vol, van vlierbloemen een hand vol en kook die tezamen in anderhalf pint wijn en geef hier van te drinken.

Tegen de waterzucht: Neem de groene schors van de vlier, destilleer hiervan een water waarvan ge bijna een mutsje tweemaal per dag twee uren voor de maaltijd zal ingeven. J. Weckerus.

Om hoofdpijnen uit hitte te stillen en de verhitting van de ogen te genezen: Hiertoe gebruikt men het gedistilleerde water van de vlierbloemen.

Tegen koortsen en besmettelijke ziekten: Neem van het dik gekookte sap uit de rijpe vlierbessen een lood, van klaargemaakte hertshoorn een half vierendeel lood, meng dit tezamen tot een konserf.

Tegen gezwellen in de hals: Neem een halve hand vol Judasoren, kook die in bier en gorgel hier mee. Lobel.

Cornoelien-boom, in ’t Latijn Cornus.

Geslachten.

De Cornoelien-boom is een tweederley soorte, te weten in tamme, ende in wilde onderscheyden.

Gedaente.

De tamme Cornoelien-boom wordt somstijdts een redelijcke groote Boom, wiens hout seer hardt en vast is; de bladeren zijn effen, langhwerpig-breet, en met veel tusschen-loopende zenuwen voorsien, de bloemen zijn geelachtigh, de vruchten ofte besien zijn eerst groen, daer na rijp geworden zijnde, root, maer scharp en wrangh van smaeck. De wilde verschilt van de voorgaende, om datse niet soo hoogh op schiet, en na dien bloemen wit, en aen de jonge rijskens kroons-wijs by een vergadert zijn.

Lobel schrijft dat in ’t Lant van Doornik een soorte van Cornoelien wast, met witte ofte wasch-geele vruchten.

Plaetse.

De tamme Cornoelien-boom wordt in de Nederlanden in de Hoven aen Heyningen onderhouden: De wilde vindt men tusschen de heggen achter de Bouwlanden, ende oock by de bosschen

Tijdt.

De bloemen van de tamme Cornoelien-boom spruyten uit by sacht weder in ’t eynde van Februarius, ofte in ’t begin van Maert uyt, waer na de bladeren volgen, maer de vruchten werden voor Augustus niet rijp. De bloemen van de wilde komen in April te voorschijn, en de besien ofte vruchten worden in de Herfst rijp.

Oeffeningh.

Dese Boom werd soo wel van zaet als van scheuten ofte stecken aengequeeckt, ende daer na in October ofte November tot Hagen en Prieelen verplant.

Aert en krachten.

De vruchten van dese Boom, by ons Cornoelien genaemt, zijn verkoelende, drooghmakende ende t’samentreckende van krachten. C. Bauhinus.

Medicinael gebruyk.

Voor Buyck-loopen en root Melizoen: Neemt van de gedroogde vruchten van den Cornoelien-boom een vierendeel loots, stootse tot poeyer en geeft het met eenigh nat te gebruycken. Brunfelsus.

Voor overtollige Maentstonden der Vrouwen: Neemt Conserf van de bloemen van dese Boom een half loot, en geeft dit nuchteren in. Matthiolus.

Om het bloeden der Wonden te doen ophouden: Neemt de bladeren van dese Boom soo veel genoegh is, stootse en leghtse op. Dodonaeus.

Cornoelje, in het Latijn Cornus. (Cornus mas en Cornus sanguinea)

Geslachten.

Kornoelje is er in twee soorten onderscheiden, te weten in tamme en in wilde.

Vorm.

De tamme kornoelje wordt soms een redelijk grote boom wiens hout zeer hard en vast is. De bladeren zijn effen, langwerpig-breed en met veel tussen lopende zenuwen voorzien. De bloemen zijn geelachtig, de vruchten of bessen zijn eerst groen en worden rood als ze rijp worden, maar scherp en wrang van smaak. De wilde verschilt van de voorgaande omdat ze niet zo hoog op schiet en dat zijn bloemen wit en aan de jonge twijgen kroonsgewijs bijeen verzameld zijn.

Lobel schrijft dat in het land van Doornik een soort van cornoelje groeit met witte of wasgele vruchten.

Plaats.

De tamme cornoelje wordt in Nederland in de hoven aan heiningen gekweekt. De wilde vindt men tussen de heggen achter de bouwlanden en ook bij de bossen.

Tijd.

De bloemen van de tamme cornoelje spruiten uit met zacht weer op het eind van februari of in het begin van maart waarna de bladeren volgen, maar de vruchten worden niet voor augustus rijp. De bloemen van de wilde komen in april tevoorschijn en de bessen of vruchten worden in de herfst rijp.

Teelt.

Deze boom wordt zowel van zaad als van scheuten of stekken voortgeteeld en daarna in oktober of november tot hagen en priëlen verplant.

Aard en krachten.

De vruchten van deze boom die door ons cornoelje genoemd wordt zijn verkoelend, droog makend en tezamen trekkend van krachten. C. Bauhinus.

Medicinaal gebruik

Tegen buikloop en rodeloop: Neem van de gedroogde vruchten van de kornoeljeboom een vierendeel lood, stampt het tot poeder en geef het met wat nat te gebruiken. Brunfelsus.

Tegen overtollige maandstonden van de vrouwen: Neem van het konserf van de bloemen van deze boom een half lood en geef dit nuchter in. Matthiolus.

Om het bloeden van de wonden te laten ophouden: Neem de bladeren van deze boom zoveel als genoeg is, stamp ze en leg ze op. Dodonaeus.

Ypen-boom, in ’t Latijn Ulmus.

Geslachten.

In de Nederlanden vindt men twee soorten van Ypen, de eene met breede, en d’ander met smalle bladeren.

Gedaente.

De Ypen-boom schiet dickwils tot een seer hooge en langen Boom, wiens hout seer hardt is, de bast ofte schorsse tay en buygsaem. De bladeren zijn langhwerpigh ende rondtom geschaert, aen de onderste zijde bleeck-groen.

Plaetse.

De Ypen werden in de Hoven tot Lanen, Hagen, ende Prieelen geplant gevonden.

Tijdt

De bladeren van dese Boom spruyten in ’t laetste van April, ofte ontrent het begin van May voort.

Oeffeningh.

De Ypen-boomen werden door wortel-spruyten ofte oploopen aengeteelt, de welcke daer na aen heyningen geset, ofte tot Lanen in February verplant worden.

Aert en krachten.

De bladeren en schorsse van dese Boom zijn matelijck warm van aert, en merckelijck afvagende van krachten. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Om versche Wonden (10) te heelen: Neemt de bladeren van dese Boom, stoot se kleyn en legt se op.

Voor quade Schurftheyt: Neemt Ypen-bladeren soo veel van nooden is, stootse in een Mortier, giet’er een weynigh Wijnazijn bij, en perst het sap uyt, waer mede ghy het Schurft dickwijls sult bestrijcken. Ravelingius.

Iep, in het Latijn Ulmus. (Ulmus minor en Ulmus glabra)

Geslachten.

In Nederland vindt men twee soorten van iepen, de ene met brede en de andere met smalle bladeren.

Vorm.

De iep schiet dikwijls op tot een zeer hoge en lange boom, wiens hout zeer hard is en de bast of schors taai en buigzaam. De bladeren zijn langwerpig en rondom geschaard, aan de onderkant bleekgroen.

Plaats.

De iepen worden in hoven tot lanen, hagen en priëlen geplant gevonden.

Tijd

De bladeren van deze boom spruiten in het laatste van april of omtrent het begin van mei uit.

Teelt.

De iepen worden door wortelspruiten of uitlopers voortgeteeld die daarna in heiningen gezet of tot lanen in februari verplant worden

Aard en krachten.

De bladeren en schors van deze boom zijn matig warm van aard en opmerkelijk afvegend van krachten. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Om verse wonden te helen: Neem de bladeren van deze boom, stamp ze klein en leg ze op

Tegen kwade schurft: Neem iepenbladeren zoveel als nodig is, stamp ze in een mortier, giet er wat wijnazijn bij en pers het sap uit waarmee ge het schurft dikwijls zal bestrijken. Ravelingius.

Appel-boom, in ’t Latijn Malus.

Geslachten.

Dese Boom is ofte tam ofte wildt, de tamme is menigerley, en wordt alleen door de verscheydenheyt der vruchten onderscheyden, van de welcke alle de soorte op te stellen, alhier te langh soude vallen.

Gedaente.

De struyck ofte stam van den Appel-boom is tamelijck dick, nochtans niet seer hoogh, maer de tacken zijn in ’t breede verre uytgespreydt, de schorsse is niet rouw in ’t aentasten, de bladeren zijn rondtachtigh, breet ende een weynigh aen de kanten geschaert, de bloemen uyt vijf bladekens bestaende, zijn uyt den witte, lijf-verwigh root. De vruchten ofte Appelen zijn in grootte, maecksel, verwe ende smaeck merckelijck na haren aert verscheyden.

Plaetse.

De inge-ente Appel-boomen werden in de hoven en Boomgaerden over al overvloedigh gevonden.

Tijdt.

Dese Boom bloeyt meest in ’t laetset van April, ofte in ’t begin van May, en de vruchten werden in Augustus, September ende October rijp.

Oeffeningh.

De Appel-boom begeert een welbereyde, vette ende wat vochtachtige gront. De manier van in-entingh deser Boomen vindt ghy nauwkeurigh in ’t Vermakelijck Landt-leven, in ’t eerste en tweede Deel beschreven.

Aert en Krachten.

De Appelen zijn in ’t gemeen kout en vochtigh van aert, doch met dit onderscheyt dat de soete Appelen minder koudt en vochtigh zijn, als de suuren. De bladeren en bloemen hebben een t’samentreckende kracht. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor ’t Pleuris: Neemt een soete Appel, braet die onder de assche, bestroytse met poeyer van Soethout en Suycker, en geeft dit den siecken te eeten.

Voor verswooren Pleuris: Neemt een soete Appel, voornamentlijck een pippelingh, holt het klockhuys met de pitten daer uyt, en vult het wederom met Wieroock, braet de Appel onder de assche, en geeft de siecken hier van te eeten. A. Pedemontanus.

Voor Verbrantheyt: Neemt verrotte ofte aengesteken Appelen, de selve gekneust zijnde, leghtse op de verbrande plaetse. Ravelingius.

Appel, in het Latijn Malus. (Malus sylvestris vormen)

Geslachten.

Deze boom is of tam of wild. Van de tamme zijn er veel vormen die alleen door de verschillen van de vrucht herkend worden, om daar alle soorten van te vermelden zou hier te lang duren.

Vorm.

De struik of stam van de appelboom is tamelijk dik en nochtans niet zo hoog, maar de takken zijn in de breedte ver uitgespreid. De schors is niet ruw in het aanvoelen. De bladeren zijn rondachtig, breed en aan de kanten wat geschaard. De bloemen bestaan uit vijf blaadjes en zijn uit het witte vleeskleurig rood. De vruchten of appels zijn in grootte, vorm, kleur en smaak opmerkelijk naar hun soort verschillend.

Plaats.

De geënte appelbomen worden in de hoven en boomgaarden overal overvloedig gevonden.

Tijd

Deze boom bloeit meestal op het eind van april of in het begin van mei, de vruchten worden in augustus, eeptember en oktober rijp.

Teelt.

De appelboom begeert een goed klaargemaakte, vette en wat vochtige grond. De manier van enten van deze bomen vindt ge nauwkeurig in het ‘Vermakelijck Landt-leven’ in het eerste en tweede deel beschreven.

Aard en krachten.

De appels zijn in het algemeen koud en vochtig van aard, doch met dit onderscheid dat de zoete appels minder koud en vochtig zijn dan de zure. De bladeren en bloemen hebben een tezamen trekkende kracht. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Tegen zijdepijn: Neem een zoete appel en braadt die onder de as, bestrooi die met poeder van zoethout en suiker en geef dit de zieke te eten.

Tegen verzworen zijdepijn: Neem een zoete appel en dan de cultivar pippeling, hol het klokhuis met de pitten daaruit en vul het wederom met wierook, braadt de appel onder de as en geef de zieke hiervan te eten. A. Pedemontanus.

Tegen verbranding: Neem verrotte of aangestoken appels en als die gekneusd zijn leg ze op de verbrande plaats. Ravelingius.

Peere-boom, in ’t Latijn Pirus.

Geslachten.

De Peere-boom is even als de Appel-boom in tamme, die mede veelderhande zijn, en in wilde verdeelt.

Gedaente.

De Peere-boom schiet hooger en rechter als de Appel-boom op, de stam is mede veel dicker, wiens hout geelachtigh is. De bladeren zijn breedtachtigh, schoon groen, en om de kanten een weynigh geschaert. De bloemen zijn wit, en de vruchten die beneden breedtachtigh en boven smal toeloopen, verschillen seer veel na haren aert van grootte, gedaente, verwe ende smaeck.

Plaetse.

De tamme ofte inge-ente Peere-boomen werden door bequame oeffeninge in de hoven en Boomgaerden onderhouden.

Tijt.

De Peere-boomen bloeyen in April ofte May, maer de vruchten werden in Julius, Augustus, ofte September ende oock wel later rijp.

Oeffeningh.

De oeffeningh van dese Boomen vindt ghy naeuwkeurigh in ’t eerste en tweede Deel van ’t Vermakelijck Landt-leven beschreven.

Aert en Krachten.

De Peeren zijn in ’t gemeen kout van aert, en verdroogende, en wat t’samentreckende van krachten; hoewel (11) hier in eenige onderscheyt gevonden wordt, want de wrange en suure Peeren verdroogen en stoppen meest, ende zijn seer t’samen-treckende. De soete zijn soo t’samen-treckende, stoppende, verdroogende, noch oock verkoelende niet. De bladeren hebben mede een verkoelende kracht. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor het Braken der galachtige vochtigheden: Neemt Peeren, ziedt die murw in water, daer na gestooten zijnde, leghtse van buyten op de Mage. Dodonaeus.

Voor versche Wonden: Gebruyckt de gekneusde Peere-bladeren. Galenus, Lobel.

Voor het uytsincken der Lijfs-moeders: Bereyt een bat van Peere-bladeren, en laet de vrouwe daer eenige tijdt in sitten. Fuchsius.

Perenboom, in het Latijn Pirus. (Pyrus communis)

Geslachten.

Van de perenboom zijn net als de appelboom tamme waarvan er veel vormen zijn en in wilde verdeeld.

Vorm.

De perenboom schiet hoger en rechter op dan de appelboom, de stam is ook veel dikker en het hout is geelachtig. De bladeren zijn breedachtig, mooi groen en om de kanten wat geschaard. De bloemen zijn wit. De vruchten zijn beneden breedachtig en lopen boven smal toe en verschillen zeer veel naar hun aard van grootte, vorm, kleur en smaak.

Plaats.

De tamme of geënte perenbomen worden door bekwame teeltwijze in de hoven en boomgaarden onderhouden.

Tijd.

De perenbomen bloeien in april of mei, maar de vruchten worden in juli, augustus of september en ook wel later rijp.

Teelt.

De teelt van deze bomen vindt men nauwkeurig in het eerste en tweede deel van’ het Vermakelijck Landt-leven’ beschreven.

Aard en krachten.

De peren zijn in het algemeen koud van aard, verdrogend en wat tezamen trekkend van krachten, hoewel hierin enig verschil in gevonden wordt want de wrange en zure peren verdrogen en stoppen het meeste en zijn zeer tezamen trekkend. De zoete zijn niet zo tezamen trekkend, stoppend, verdrogend of verkoelend. De bladeren hebben ook een verkoelende kracht. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Tegen het braken van galachtige vochtigheid: Neem peren en kook ze murw in water, als ze daarna gestampt zijn leg ze buiten op de maag. Dodonaeus.

Tegen verse wonden: Gebruik de gekneusde perenbladeren. Galenus, Lobel.

Tegen het uitzinken van de baarmoeder: Maak een bad van perenbladeren en laat de vrouw daar enige tijd in zitten. Fuchsius.

Quee-boom, in ’t Latijn Malus Cotonea.

Geslachten.

Van desen Boom werden drie soorten gevonden, de eerste noemt men manneken ofte Quee-Appel-boom, de tweede wijfken ofte Quee-peer-boom, ende de derde wilde Quee-boom.

Gedaente.

De Quee-boomen zijn hier en in andere Landen seer wel bekent: de stam is met een rouw ofte schelferachtige schorsse bekleet. De bladeren van dese boom zijn rondtachtigh, aen de opperste zijde groen, en aen de onderste wit en sacht. De bloemen zijn van verwe purperachtigh met wit vermenght, de vrucht is buyten met dun en sachte wol bekleedt, andersins is de schelle goutgeel van coleur. De Quee-kernen ofte Zaden leggen in ’t midden, gelijck van de Appelen en Peeren, in vellekens beslooten. Het manneken ofte Quee-Appel-boom heeft een veel dunder stam als het wijfken, wiens vruchten oock meerder gerimpelt, beter rieckende, drooger en geelder van verwen zijn. De vruchten van de wilden Quee-boom zijn veel harder als de voorgaende, nochtans hebben sy mede een seer goede reuck.

Plaetse.

De Quee-boomen werden in de Nederlanden meest aan de kanten en hagen der Hoven gevonden.

Tijdt.

De vruchten worden in October rijp.

Oeffeningh.

De Boomen werden van wortel-spruyten voort geteelt, ofte oock wel op haer eygen soorte ge-ent, ende werden in ’t wassen van de Maen in November ofte February in losse en vochte aertijck geplant.

Aert en Krachten.

De vruchten van dese Boom zijn kout in den eersten, en droog in den tweeden graet, en t’samen-treckende van krachten; de kernen ofte zaden verkoelen, en maken vochtigh. Fuchsius.

Medicinael gebruyck.

Voor een swacke Mage, ende het opstijgen der dampen naer de herzenen te beletten: Hier tegen ghebruyckt gestoofde Queen ofte alleen het Quee-vleesch, bij ons Marmelade genaemt, dit selfde stopt mede alderhande vloeden, en doet het overtollig braecken ophouden. Dodonaeus.

Voor de uyt-gesoncken Aersdarm en Lijf-moeder: Neemt de geele schelle van de Queen soo veel van nooden is, koockt die in water, waer mede ghy die partyen stooven sult. Dioscorides.

Voor ontstekinge der Oogen, kloven in de Vrouwen Tepels, verbrantheyt en rouwigheydt der tonge, in heete brandende Koortsen: Neemt de Quee-kernen ofte zaden, giet hier op genoeghsaem Roose-water, laat dit te samen weecken tot dat een slijmigheyt hier uyt getrocken wordt, ’t welck ghy tegen de voorverhaelde gebreecken ghebruycken sult. Brunfelsius.

Voor den Carbunckel en pestige Klieren: Neemt de sachte wolle van de Queen soo veel genoegh is, zied die in Wijn en leghtse op. Plinius.

Kwee, in het Latijn Malus Cotonea. (Cydonia vulgaris, de var. maliformis en var. pyriformis)

Geslachten.

Van deze boom worden drie soorten gevonden, de eerste noemt men mannetje of kweeappelboom, het tweede wijfje of kweeperenboom en de derde wilde kweeboom.

Vorm.

De kweebomen zijn hier en in andere landen zeer goed bekend. De stam is met een ruwe of schilferachtige schors bekleed. De bladeren van deze boom zijn rondachtig, aan de bovenkant groen en aan de onderkant wit en zacht. De bloemen zijn van kleur purperachtig met wit vermengd. De vrucht is van buiten met een dun en zachte wol bekleed, verder is de schil goudgeel van kleur. De kweekernen of zaden liggen in het midden net zoals van de appels en peren in velletjes besloten. Het mannetje of kweeappelboom heeft een veel dunnere stam dan het wijfje wiens vruchten ook meer gerimpeld, beter geuren, droger en geler van kleur zijn. De vruchten van de wilde kweeboom zijn veel harder als de voorgaande, nochtans hebben ze ook een zeer goede reuk.

Plaats.

De kweebomen worden in Nederland meestal aan de kanten en hagen van de hoven gevonden.

Tijd.

De vruchten worden in oktober rijp.

Teelt.

De bomen worden van wortelspruiten voortgeteeld of ook wel op hun eigen soort geënt en worden met het wassen van de maan in november of februari in losse en vochtige grond geplant.

Aard en krachten.

De vruchten van deze boom zijn koud in de eerste en droog in de tweede graad en tezamen trekkend van krachten. De pitten of zaden verkoelen en maken vochtig. Fuchsius.

Medicinaal gebruik.

Voor een zwakke maag en om het opstijgen van de dampen naar de hersens te beletten: Hiertegen gebruik je gestoofde kwee of alleen het kweevlees dat bij ons marmelade genoemd wordt, ditzelfde stopt ook allerhande vloeden en laat het overtollig braken ophouden. Dodonaeus.

Tegen de uitgezonken aarsdarm en baarmoeder: Neem van de gele schil van de kwee zoveel als nodig is en kook die in water waar mee ge die delen stoven zal. Dioscorides.

Tegen ontsteking van de ogen, kloven in de vrouwentepels, verbranding en ruwheid van de tong in hete, brandende koortsen: Neem de kweepitten of zaden en giet hier voldoende rozenwater op, laat dit tezamen weken tot dat er een slijmigheid uit getrokken kan worden wat ge tegen de voorverhaalde gebreken gebruiken zal. Brunfelsius.

Tegen de karbonkel en pestige klieren: Neem van de zachte wol van de kwee zoveel als genoeg is, kook die in wijn en leg het op. Plinius.

(12) Pruymen-boom, in ’t Latijn Prunum.

Geslachten.

Dese Boomen werden alleen om de verwe, smaeck, gedaente, ende grootte der vruchten onderscheyden, want men vint die roode, witte, geele, langhachtige, ronde etc. vruchten dragen. Boven dese is ‘er een soort die men Pruym-persien noemt, wiens vleesch een Pruym is, doch de schelle is groen, en de steen is die van een Persick gelijck.

Gedaente.

De stam van de Pruym-boom wert redelijck dick en hoogh, de welcke veel zijde-tacken uyt geeft, wiens schorsse effen en bruyn is, de bladeren zijn langhwerpig breedt, ende aen de kanten een weynigh geschaert, hy draeght witte bloemen, ende de vruchten die wy geseyt hebben te verschillen, zijn meest langhwerpig, in wiens midden een steen met een kerne versien, beslooten leyt.

Plaetse.

Dese Boomen werden alhier in de hoven en Tuynen gevonden.

Tijdt.

De Pruym-boomen bloeyen in April, en de vruchten worden in de Somer, sommige vroeger, sommige later, rijp.

Oeffeningh.

Dese Boomen worden van pitten, die men in de Herfst plant, ofte van sijn wortel-spruyten aengeteelt, de welcke men daer na ver-ent ofte oculeert, uytgenomen de Boere witte Pruymen en Kroosjens, die uyt de natuur voort wassen, daer na plant mense aen Heyningen ofte in Boomgaerden in losse en vochtige Aerde.

Aert en krachten.

Alle Pruymen zijn vochtigh en kout van natuur, ende daerom de selve rauw gebruyckt zijn ongesont, om datse seer lichtelijck in de Maegh bederven, ende alsoo aen ’t lichaem schaden toe voegen. Doch de gedrooghde Pruymen van Damasco, die ons uyt andere Landen toegesonden worden, als mede de Catrijne-pruymen werden meest tot Medicijnen gebruyckt. De bladeren van dese Boom zijn verkoelend en t’samentreckende van krachten. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Om de Gal af te setten: Neemt het sop daer Pruymen in gesoden zijn, soo veel genoegh is, Sene-bladeren een loot, laet dit te samen een nacht weecken, des morgens een reys ofte twee opgesoden zijn, doet het door een doeck ofte teems, en laet dit gebruycken.

Voor sinckinge die op de Huygh en ’t Tantvleesch vallen: Neemt Pruymen-bladeren een hant vol, koockt die in een half pintje Wijn, hier mede gorgelt ofte wascht’ er de mont mede. Dodonaeus.

Pruimenboom, in het Latijn Prunum. (Prunus domestica)

Geslachten.

Deze bomen worden alleen naar de kleur, smaak, vorm en grootte van de vruchten onderscheiden want men vindt er die rode, witte, gele, langachtige, ronde etc. vruchten dragen. Hiernaast is er een soort die men pruimperzik noemt wiens vlees als een pruim is, maar de schil is groen en de steen is die van een perzik gelijk.

Vorm.

De stam van de pruimenboom wordt redelijk dik en hoog die veel zijtakken uitgeeft en wiens schors effen en bruin is. De bladeren zijn langwerpig-breed en aan de kanten wat geschaard. Het draagt witte bloemen en de vruchten die zoals we gezegd hebben verschillen zijn meestal langwerpig in wiens midden een steen ligt die met een kern voorzien is.

Plaats.

Deze bomen worden hier in de hoven en tuinen gevonden.

Tijd.

De pruimbomen bloeien in april en de vruchten worden in de zomer rijp, sommige vroeger en sommige later.

Teelt.

Deze bomen worden door pitten die men in de herfst plant of van hun wortelspruiten voortgeteeld die men daarna ent of oculeert, uitgezonderd de boeren witte pruimen en kroosjes die uit de natuur voortgroeien, daarna plant men ze aan heiningen of in boomgaarden in losse en vochtige aarde.

Aard en krachten.

Alle pruimen zijn vochtig en koud van natuur en daarom zijn ze als ze rouw gebruikt worden ongezond omdat ze zeer gemakkelijk in de maag bederven en zo schade doen aan het lichaam. Maar de gedroogde pruimen van Damascus die ons uit andere landen toegezonden worden en ook de Catarine pruimen worden meestal tot medicijn gebruikt. De bladeren van deze boom zijn verkoelend en tezamen trekkend van krachten. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Om de gal af te zetten: Neem van het sap waar de pruimen in gekookt zijn zoveel als genoeg is en van sennebladeren een lood, laat dit tezamen een nacht weken en als het ’s morgens een of twee keer opgekookt wordt doe het dan door een doek of zeef en laat dit gebruiken.

Tegen zinkingen die op de huig en het tandvlees vallen: Neem van pruimenbladeren een hand vol, kook die in een half pintje wijn en hiermee gorgel of wast men de mond. Dodonaeus.

Mispel-boom, in ‘t Latijn Mespilus.

Gedaente.

De Mispel-boom heeft een harde stam, ende taye kromme tacken, met langwerpige smalle bladeren bewassen, de bloemen zijn wit, ende van vijf bladeren ghemaeckt, de vruchten zijn rondt, ende met een groote kruyne versien, vijf platte steenen, in plaetse van zaet in sich besluytende.

Plaetse.

Dese Boom wordt aen de kanten van Hoven en Boomgaerden geplant.

Tijdt.

De Mispel-boom bloeyt in May, en de vruchten worden in October rijp.

Aert en krachten.

De vruchten van de Mispel-boom hardt en versch gepluckt zijnde, zijn koudt en droogh van aert, ende sterckelijck t’samen-treckende van krachten. De bladeren komen met de vruchten in aert en krachten eenighsins over een. Dodonaeus, Brunfelsius, Galenus.

Medicinael gebruyck.

Voor alderhande Buyck-loopen, ende overtolligh Braecken: Neemt Mispelen, stootse kleyn, ende legtse Papwijs op de Buyck ofte Maeg. Brunfelsius.

Voor ’t Graveel en de Steen: Neemt Mispelen-steenen een vierendeel loots, fijn gestooten zijnde, laet het met Wijn in nemen. Fuchsius. (13)

Voor ontstekinge van de Keel: Bereydt een afziedtsel van de bladeren, ende gorgelt daer mede. Brunfelsius.

Voor overvloedige Maentstonden: Bereydt een badt van de bladeren, waer in de siecke eenige tijdt sitten sal. Joh. Schroderus.

Mispelboom, in het Latijn Mespilus. (Mespilus germanica)

Vorm.

De mispel heeft een harde stam en taaie, kromme takken waaraan langwerpige, smalle bladeren groeien. De bloemen zijn wit en van vijf bladeren gemaakt. De vruchten zijn rond en met een grote kruin voorzien die vijf platte stenen in plaats van zaad in zich hebben.

Plaats.

Deze boom wordt aan de kanten van hoven en boomgaarden geplant.

Tijd.

De mispel bloeit in mei, de vruchten worden in oktober rijp.

Aard en krachten.

De vruchten van de mispelboom die hard en vers geplukt zijn zijn koud en droog van aard, zeer tezamen trekkend van krachten. De bladeren komen met de vruchten in aard en krachten enigszins overeen. Dodonaeus, Brunfelsius, Galenus.

Medicinaal gebruik.

Tegen allerhande buikloop en overtollig braken: Neem mispels en stamp ze klein, leg ze papgewijze op de buik of maag. Brunfelsius.

Tegen de nierstenen en de steen: Neem van mispelpitten een vierendeel lood en als die fijngestampt zijn laat het met wijn innemen. Fuchsius.

Tegen ontsteking van de keel: Maak een afkooksel van de bladeren en gorgel daar mee. Brunfelsius.

Bij overvloedige maandstonden: Maak een bad van de bladeren waarin de zieke enige tijd zitten zal. Joh. Schroderus.

Kerssen en Kriecken-boom, in ’t Latijn Cerasus.

Geslachten.

De mede-soorten van Kerssen zijn veel-derhanden, als namentlijck wilde Kerssen, Kriecken, Morellen, Kars van der Nat, vroege en late Vogel-kers, May-kars etc. Onder dese soorten dragen eenige roode, andere zwarte, andere witte ofte wasch-geele vruchten.

Gedaente.

De Kersse-boom in ’t wilde opschietende, werdt een grooten en hooge Boom, maer ge-ent zijnde blijft leger. De schorssen van de tacken zijn effen en bruyn; de bladeren zijn matelijck breet en langh met aderkens ofte ribbekens doortogen, en aen de kanten geschaert. De bloemen die uyt vijf bladekens bestaen, zijn wit ende in’t midden met eenige draeykens van gelijcke verwe verciert. De vruchten ofte Kerssen, die aen lange steelkens hangen, en in wiens midden het steenken met een kerne versien, verborgen leyt, zijn aengenaem van smaeck.

De Kriecken-boom verschilt van de Kerssen-boom in de bladeren, de welke veel breeder, langer ende dieper gekerft zijn.

Plaetse.

De wilde Kerssen schieten van selfs in de Bossen ende aen de kanten van de Ackers op sommige plaetsen voort; de andere soorten werden alleen door oeffeninge in de Hoven en de Boomgaerden onderhouden.

Tijdt.

De Kerssen en Kriecken-boomen bloeyen in April, maer de vruchten werden vroeger en later na haeren aert rijp.

Oeffeningh.

De Kerssen, die men in de hoven onderhout, werden van haer pitten ofte wortel-spruyten vermeenighvuldigt, de welcke daer na van haer eygen soorte in Maert afgesogen worden

Aert en Krachten.

De Kerssen zijn kout en vochtigh van aert, waerom sy het ingewant merckelijck verkoelen. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor de vallende Sieckten en Stuypen: Neemt een goet deel zwarte Kriecken, kneustse en distilleert hier van een water, waer van ghy twee loot tseffens sult in-geven. Fuchsius, Matthiolus.

Voor alderhande Placken des Huydts: Neemt de gomme van de Kersse ofte Kriecken-boom, smelt die in azijn en bestrijckt de Huyt daer mede. Dioscorides.

Voor het Graveel: Hier toe werden de kernen van voorseyde vruchten nuttelijck gebruyckt. J. Schroderus.

Kersen en Kriekenboom, in ’t Latijn Cerasus. (Prunus cerasus, de geënte is var. insititia en de wilde is de zoete Prunus avium ‘Duracina, morel is Prunus avium ‘Austera’)

Geslachten.

Er zijn veel cultivars van kersen zoals wilde kersen, krieken, morellen, kers van der nat, vroege en late vogelkers, meikers etc. Onder deze soorten dragen enige rode, andere zwarte en andere witte of wasgele vruchten.

(’Caproniana’)

Vorm.

De kersenboom die in het wilde opschiet wordt een grote en hoge boom maar als die geënt wordt blijft het lager. De schors van de takken zijn effen en bruin. De bladeren zijn matig breed en lang die met aderen of ribben doortrokken zijn en aan de kanten geschaard. De bloemen bestaan uit vijf blaadjes en zijn wit met in het midden enige meeldraadjes die met dezelfde kleur versierd zijn. De vruchten of kersen hangen aan lange steeltjes en hebben in het midden een steentje met een kern erin, ze zijn aangenaam van smaak.

De kriekenboom verschilt van de kersenboom in de bladeren die veel breder, langer en dieper gekerfd zijn.

Plaats.

De wilde kersen schieten vanzelf in de bossen en aan de kanten van de akkers van sommige plaatsen op, de andere soorten worden alleen door teelt in de hoven en de boomgaarden onderhouden.

Tijd.

De kers en kriekenbomen bloeien in april, maar de vruchten worden vroeger en later naar hun aard rijp.

Teelt.

De kersen die men in de hoven kweekt worden door hun pitten of wortelspruiten vermenigvuldigd die daarna door hun eigen soort in maart als afzuiger gebruikt worden

Aard en krachten.

De kersen zijn koud en vochtig van aard waarom ze het inwendige opmerkelijk verkoelen. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Tegen de vallende ziekte en stuipen: Neem een goed deel zwarte krieken, kneus ze en destilleer hiervan een water waarvan ge twee lood tegelijk zal ingeven. Fuchsius, Matthiolus.

Tegen allerhande plekken van de huid: Neem de gom van de kers of kriekenboom, smelt die in azijn en bestrijk de huid daarmee. Dioscorides.

Tegen de nierstenen: Hiertoe worden de pitten van voorgemelde vruchten nuttig gebruikt. J. Schroderus.

Ocker-nooten-boom, in ’t Latijn Nux Juglans.

Gedaente.

Dese Boom verkrijght een dicke, hooge en vaste stam in veel zijde-tacken verspreyt, met een aschverwige schorsse bedeckt. De bladeren groeyen gemeenlijck, gelijck de Esschen-bladeren, 5 byeen, door een middel-ribbe vast gehecht, doch de bladeren van desen Boom zijn dicker, langer en breeder, als de Esschen-bladeren, ende seer sterck van reuck. De bloemen zijn kattekens, bleeck geel van verwe, neffens de oorsprong der bladeren uytspruytende. De vruchten zijn met een groene snoester omvangen, en de kerne, de welcke door een herde afscheytsel in vier deelen gescheyden is, leyt in een herde houtachtige schelpe besloten.

Plaetse.

Dese Boomen werden meest in ende ontrent alle de Hoven der Nederlanden gevonden.

Tijdt.

De bloemen en bladeren van dese Boom spruyten in Maert uyt, maer de Noten werden in ’t laetst van Augustus rijp.

Oeffeningh.

Dese Boomen werden op de volgende wijse aen-gewonnen: Men (14) neemt de Noten, te vooren enige tijdt in nat sant geweeckt zijnde, en set de selve in Maert in goede Aerde, met het scherp eynde nederwaerts, daer na 2 of 3 jaren opgegroeyt zijnde, salmense verplanten in savelachtige Aerde, de Zaet-wortel eerst afgesneden zijnde, eyndelijck groot ende bequam geworden, plant men se in February alwaer men die begeert.

Aert en krachten.

De versche Noten zijn warm in den eersten en droogh in den tweeden graet, maer de oude of drooge Noten zijn warmer en drooger, en zijn beyde zwaer om te verteren, verwecken hoest, hooft-pijn, ende vermeerderen de galachtige vochtigheden, nochtans werden sy seer tegen vergift en pestilentiale sieckten gepresen. De buytenste schorsse van de Ocker-noten verdroogen ende trecken sterckelijck te samen. In de bladeren en groene snoesters kan men een t’samen-treckende kracht bespeuren. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Tegen Vergift ende de Peste: Neemt 2 pitten van Ocker-noten, 3 Vijgen, 20 Wijnruyts-bladeren, een korrel Souts, stoot dit te samen met een weynigh Wijns in een steenen Mortier, hier van gebruyckt alle morgens de groote van een Note-muschaet. Dit is de remedie van koningh Methridates.

Voor beten van dolle Honden: Neemt twee drooge Noten, een loot witte Ajuyn, Sout een half vierendeel loots, Honingh soo veel genoegh is, stoot en menght dit te samen, ende leght het op de wonde. Ravelingius.

Voor de derdendaeghse Koorts: Neemt een roemerken vol van het water van onrijpe Noten ghedistilleert, en geeft dit in voor het aenkomen van de koorts, dit ingenomen zijnde, moet men het zweeten bevorderen. Dit selfde is seer goet om het geronne bloedt in het lichaem te doen scheyden.

Voor het Opstijgen des Lijfs-moeders, Colijck, ende pijn in de Nieren: Neemt gedrooghde bloeysel ofte kattekens van de Noten-boom een vierendeel loots, stoot die tot een fijn poeder, en geeft het met witte Wijn te drincken. Brunfelsius.

Om de blaeuw geslagen ofte gestooten Placken af verdrijven: Neemt de uytgeperste Olie van Noten, ende bestrijckt de plaetse hier mede. Dodonaeus.

Voor alderhande Koortsen, en om de hitte der selven uyt te trecken: Neemt de schorsse van de wortel van dese Boom, in Azijn geweeckt zijnde, bindt de selve op de Pols, laet dit soo lang daer op leggen tot dat het een water-blaer getrocken heeft, de welcke ghy sult door snijden. Rulandius.

Walnoot, in het Latijn Nux Juglans. (Juglans regia)

Vorm.

Deze boom krijgt een dikke, hoge en vaste stam die zich in veel zijtakken verspreidt en met een askleurige schors bedekt is. De bladeren groeien gewoonlijk net als essenbladeren met 5 bijeen die door een middensteel vastgehecht zijn, doch de bladeren van deze boom zijn dikker, langer en breder dan de essenbladeren en zeer sterk van reuk. De bloemen zijn katjes die bleekgeel van kleur zijn en naast de oorsprong van de bladeren uitspruiten. De vruchten zijn met een groene schaal bekleed, de kern is door een harde afscheiding in vier delen gescheiden en ligt in een harde, houtachtige schelp opgesloten.

Plaats.

Deze bomen worden meestal in en omtrent alle hoven van Nederland gevonden.

Tijd.

De bloemen en bladeren van deze boom spruiten in maart uit maar de noten worden in het laatste van augustus rijp.

Teelt.

Deze bomen worden op de volgende wijze voortgeteeld: Men neem de noten die tevoren enige tijd in nat zand geweekt zijn en zet die in maart in goede aarde met de scherpe kant naar beneden, als ze daar 2 of 3 jaren gegroeid hebben zal men ze verplanten in zavelachtige aarde, de penwortel wordt afgesneden en als ze dan groot en goed zijn geworden plant men ze in februari waar men die hebben wil.

Aard en krachten.

De verse noten zijn warm in de eerste en droog in de tweede graad, maar de oude of droge noten zijn warmer en droger, ze zijn beide zwaar om te verteren, verwekken hoest, hoofdpijn en vermeerderen de galachtige vochtigheid, nochtans worden ze zeer tegen vergif en pestachige ziekten geprezen. De buitenste schors van de walnoot verdroogt en trekt sterk tezamen. In de bladeren en groene bolsters kan men een tezamen trekkende kracht bespeuren. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Tegen vergif en pest: Neem 2 pitten van walnoten, 3 vijgen, 20 wijnruitbladeren en een korrel zout, stamp dit tezamen met wat wijn in een stenen mortier, hiervan gebruikt men elke morgen de grootte van een notenmuskaat. Dit is de remedie van koning Methridates.

Tegen beten van dolle honden: Neem twee droge noten, een lood witte ui, van zout een half vierendeel lood, honing zoveel als genoeg is, stamp en meng dit tezamen en leg het op de wond. Ravelingius.

Tegen de malaria: Neem een roemertje vol van het gedestilleerde water van onrijpe noten en geef dit in voor het aankomen van de koorts, als dit ingenomen is moet men het zweten bevorderen. Ditzelfde is zeer goed om het gestolde bloed in het lichaam te laten scheiden.

Tegen het opstijgen van de baarmoeder, maagpijn en pijn in de nieren: Neem van de gedroogde bloemen of katjes van de walnoot een vierendeel lood, stamp die tot een fijn poeder en geef het met witte wijn te drinken. Brunfelsius.

Om de blauw geslagen of gestoten plekken te verdrijven: Neem de uitgeperste olie van noten en bestrijk de plaatse hiermee. Dodonaeus.

Tegen allerhande koortsen en om de hitte daarvan uit te trekken: Neem de schors van de wortel van deze boom die in azijn geweekt is en bindt die op de pols, laat dit zo lang daar opliggen totdat het een waterblaar getrokken heeft die ge door zal snijden. Rulandius.

Haselaer-noten-boom, in ’t Latijn Corylus.

Gedaente.

De Haselaren leveren uyt haer wortel veel rechte, hooge ende tamelijcke dicke struycken., de welcke effen, tay en seer buyghsaem zijn. De bladeren zijn breedt, aen de bovenste zijde groender, als aen de onderste, ende rontom de kanten gheschaert. De bloemen, die mede kattekens zijn, spruyten boven de oorsprongh der bladeren uyt, waer na de vruchten in groenachtige snoesteren beslooten, de knopkens van de Rosen by na uytbeeldende, 3 ofte 4 by een te voorschijn komen. De kernen van de Noten zijn met een dun vliesken bekleet, ende met houtachtige schellen omvangen. De wortel spreyt zich diep en verre in de Aerde uyt.

Plaetse.

Dese Boomen wassen in de Bosschen en aen de afschutsels der Ackers, maer werden meest aen de kanten van de Hoven en Boomgaerden onderhouden.

Tijdt.

De kattekens ofte de bloemen komen heel vroegh te voorschijn, de welcke in ’t laetste van Maert ofte in ’t begin van April af vallende, van de bladeren gevolgt worden. De Noten werden in Augustus rijp zijnde vergadert.

Oeffeningh.

Dese Boomen worden in de (15) Nederlanden meest van haer wortel-spruyten aengeteelt, ende moeten in January aen lommerachtige plaetsen en in vochte Aerde verplant worden.

Aert en krachten.

De Haselaer-noten zijn middelmatigh in hitte en koude, in sich behoudende, eenige t’samen-treckende kracht, den Maege bezwaerlijck, nochtans de Lever nut en goet. De kattekens zijn kout en droogh van aert, ende mede t’samen-treckende, waerom sy om alle Bloeden te stoppen bequaem geoordeelt worden. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Om alderhande Vloeden te stoppen, de Lenden-pijn te stillen, en de snijdinge in het Water-maken te versoeten: Neemt een goet deel Hasel-pitten, stoot die in een Mortier, ende trekt met Rinsche Wijn ofte Garste-Water, een melckachtigh sap hier uyt, ’t welck met Suycker soet gemaeckt zijnde, ghy 2 a 3 mael daeghs gebruycken sult. Fuchsius.

Voor ouden Hoest en verstopte Longe: Neemt Hasel-noten-pitten, uytgepelde Rosijnen, van elcks even veel, stoot die te samen in een Mortier, ende gebruyckt hier van dickwijls de groote van een Ocker-noot met Mee. Galenus.

Voor den witte Vloet der vrouwen en Buyck-loop: Neemt van de houtachtighe schellen van dese Noten een half loot, stoot het tot een fijn poeyer, en geeft dit met roode Wijn in: Hier toe dient oock het binnenste ros velleken, dat aen de schelpe kleeft. Ravelingius.

Voor pijn der Lenden: Neemt de uytgeperste Olie uit de Hasel-noten, en bestrijckt de pijnelijcke plaetsen hier mede. C. Durantus.

Hazelaar, in het Latijn Corylus. (Corylus avellana)

Vorm.

De hazelaar levert uit haar wortel veel rechte, hoge en tamelijk dikke stengels die effen, taai en zeer buigzaam zijn. De bladeren zijn breed en aan de bovenkant groener dan aan de onderkant en rondom de kanten geschaard. De bloemen, die ook katjes zijn, spruiten boven de oorsprong van de bladeren uit waarna de vruchten in groenachtige bolsters besloten liggen en met 3 of 4 bijeen tevoorschijn komen die bijna op de knoppen van de rozen lijken. De kernen van de noten zijn met een dun vliesje bekleed en met een houtachtige schil bekleed. De wortel spreidt zich diep en ver in de aarde uit.

Plaats.

Deze bomen groeien in de bossen en aan de afscheidingen van de akkers maar worden meestal aan de kanten van de hoven en boomgaarden geplant.

Tijd.

De katjes of de bloemen komen heel vroeg tevoorschijn die in het laatste van maart of in het begin van april afvallen en door de bladeren gevolgd worden. De noten worden in augustus rijp en dan verzameld.

Teelt.

Deze bomen worden in Nederland meestal van hun wortelspruiten voortgeteeld en moeten in januari in schaduwachtige plaatsen en in vochtige aarde verplant worden

Aard en krachten.

De hazelaarnoten zijn middelmatig in hitte en koude die in zich houden enige tezamen trekkende kracht die voor de maag bezwaarlijk is, nochtans voor de lever nuttig en goed. De katjes zijn koud en droog van aard en mede tezamen trekkend waarom ze om alle bloedingen te stoppen goed geoordeeld worden. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Om allerhande vloeden te stoppen, de lendenpijn te stillen en de snijdende pijn in het water maken te verzachten: Neem een goed deel hazelnootpitten, stamp die in een mortier en trek hier met zure wijn of gerstewater een melkachtig sap uit wat met suiker zoet gemaakt wordt dat ge 2 a 3 maal per dag gebruiken zal. Fuchsius.

Tegen oude hoest en verstopte longen: Neem hazelnotenpitten en uitgepelde rozijnen, van elk even veel, stamp die tezamen in een mortier en gebruik hiervan dikwijls de grootte van een walnoot met mede. Galenus.

Tegen de witte vloed van de vrouwen en buikloop: Neem van de houtachtige schillen van deze noten een half lood, stamp het tot een fijn poeder en geef dit met rode wijn in. Hiertoe dient ook het binnenste roze velletje dat aan de schil kleeft. Ravelingius.

Tegen pijn van de lenden: Neem de uitgeperste olie uit de hazelnoten en bestrijk de pijnlijke plaatsen hiermee. C. Durantus.

Castanien-boom, in ’t Latijn Castanea.

Gedaente.

De Castanien-boom werd een hooge Boom, met een dicke stam versien, ende in veel ende groote zijde-tacken uytgebreydt. Het hout is vast ende hardt, de bladeren zijn groot, rouw ende rondtom de kanten saegs-wijs geschaert. Aen ’t eynde der tacken brenght hy lange en groene kattekens, in plaets van bloemen voort, waer op de vruchten ofte Castanien, in rouwe en scherpstekende snoesteren by een beslooten, volgen. De Castanien zijn aen de eene zijde wat plat-achtigh, en boven spits opgaende, buytenwaerts bekleedt met een bruyn-paerssche, en effens schelle, ende inwendigh met een dun velleken omwonden.

Plaetse.

Hier te Lande werden dese Boomen alleen in de Hoven der Liefhebbers gevonden.

Tijdt.

De bladeren en bloemen komen in April te voorschijn, maer de vruchten worden in de Herfst rijp.

Oeffeningh.

De Castanien-boomen werden in de Nederlanden van de vruchten, die men in February of Maert in de aerde steekt, aengewonnen, de welcke 6 jaren out geworden zijnde, 24 ofte 25 voet van een tot Lanen ofte Bosschen in santachtige aerde verplant kunnen werden.

Aert en Krachten.

Galenus stelt de Castanien onder die dingen, die warm en droogh in de eersten graedt zijn, anderen houdense voor koudt en droogh in den tweeden graet, doch haer soeten smaeck bewijst, dat sy middelmatigh in warmte en koude gestelt, en met een t’samen-treckende kracht begaeft zijn. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor Bloet-spouwen: Neemt Castanien-meel soo veel van nooden is, menght dit met gesuyverde Honingh, en laet het hier van dickwils gebruycken. Galenus.

Voor geswollen Borsten der Vrouwen: Neemt Castanien-meel, Gersten-meel, van elcks soo veel genoegh is, maeckt hier van met azijn een papken, ’t welck ghy op de gezwollen Borsten leggen zult. Dodonaeus.

Voor Buyck-loop en Bloet-spouwen: Neemt de bruyne schorsse van de Castanien een halve handt vol, koockt die in water tot een half pintje, doorgesegen zijnde en (26)met Suycker soet gemaeckt, gebruyckt dit in twee reysen. Matthiolus.

Voor de witte Vloet der Vrouwen en alderhande Bloet-ganck: Neemt het binnenste velleken, ’t welck de Kastanien bedeckt, gebrandt, Yvoor van elcks een vierendeel loots, stoot dit te samen tot een fijn poeyer, en geeft dit met eenigh nat in twee malen in. Matthiolus.

Tamme kastanje, in het Latijn Castanea. (Castanea sativa)

Vorm.

De kastanjeboom wordt een hoge boom die een dikke stam heeft die in veel en grote zijtakken verspreid is. Het hout is vast en hard. De bladeren zijn groot, ruw en rondom de kanten zaagsgewijs geschaard. Aan het einde van de takken brengt het lange en groene katjes voort, in plaats van bloemen, waarop de vruchten of kastanjes volgen die in ruwe en scherp stekende bolsters bijeen zijn besloten. De kastanjes zijn aan de ene kant wat platachtig en lopen boven spits toe, van buiten met een bruinpaarse en vlakke schil bekleed, inwendig met een dun velletje omsloten.

Plaats.

Hier te lande worden deze bomen alleen in de hoven van de liefhebbers gevonden.

Tijd.

De bladeren en bloemen komen in april tevoorschijn, maar de vruchten worden in de herfst rijp.

Teelt.

De kastanjebomen worden in Nederland door de vruchten voortgeteeld die men in februari of maart in de aarde steekt en als die 6 jaar oud geworden zijn 7 of 8 meter uit elkaar in rijen of bosjes in zandachtige aarde geplant kunnen worden.

Aard en krachten.

Galenus stelt de kastanje onder die dingen die warm en droog in de eerste graad zijn, anderen houden ze voor koud en droog in de tweede graad, maar haar zoete smaak bewijst dat ze middelmatig in warmte en koude gesteld zijn en met een tezamen trekkende kracht begaafd. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Tegen bloedspuwen: Neem van kastanjemeel zoveel als nodig is en meng dit met gezuiverde honing, laat hiervan vaak gebruiken. Galenus.

Tegen gezwollen borsten van de vrouwen: Neem kastanjemeel, gerstemeel en van elk zoveel als genoeg is, maak hiervan met azijn een papje dat ge op de gezwollen borsten leggen zal. Dodonaeus.

Tegen buikloop en bloedspuwen: Neem van de bruine schors van de kastanje een halve hand vol en kook die in water tot een half pintje, als dit doorgezeeefd en met suiker zoet is gemaakt gebruikt het in tweemaal. Matthiolus.

Tegen de witte vloed van de vrouwen en allerhande bloedgang: Neem het binnenste velletje dat de kastanje bedekt en gebrand ivoor, van elk een vierendeel lood, stamp dit tezamen tot een fijn poeder en geef dit met wat nat in twee malen in. Matthiolus.

Moerbesien-boom, in ’t Latijn Morus.

Gedaente.

De Moerbesienboom schiet hier te lande somstijts op tot een matelijcke groote en hooge Boom, de stam die veeltijdts heel dick is, verspreyt hem in veel zijde-tacken, met een rouwe en oneffen schorsse bekleedt zijnde. De bladeren zijn breedt, voor spits toeloopende ende rondtom de kanten gekerft. Dese Boom heeft mede in plaetse van bloemen groene en wolachtigtige kattekens. De vruchten, die uyt seer veel kleyne besikens vergadert zijn, gelijcken seer wel de vruchten van de Braem-struyck, dese noch onrijp zijnde, hebben een bleeck groene verwe, maer rijp gheworden, zijnse zwart, bruyn en met root sap vervult, uytgenomen de gene die witte vruchten voort brenght. De wortelen verbreyden sich wijt, verre ende diep in de Aerde.

Plaetse.

Dese Boomen werden alhier in de Hoven alleen gevonden.

Tijdt.

Dese Boom is langhsaem in ’t voort-brengen van sijn bladeren, ’t welck ghemeenlijck niet voor in May geschiedt, want hy de koude niet verdragen kan, maer de vruchten worden in Augustus volkomen rijp.

Oeffeningh.

De bequaemste manier om dese Boomen aen te teelen, geschiet door sijn wortel-spruyten ofte van inleggen, hoewel sy oock van zaet aengewonnen worden, maer hebben als dan langer jaren van nooden om vruchten voort te brengen. Hy wert gevoeglijck in February ofte Maert in vette en gemiste Aerde geplant.

Aert en krachten.

De bladeren zijn eensdeels t’samen-treckende, en anderdeels suyverende oft afvagende van krachten. Galenus.

De onrijpe vruchten zijn verkoelende en verdroogende in de derden graedt, ende daer by seer sterckelijck t’samen-treckende. De rijpe vruchten zijn verkoelende en eenigsins t’samen-treckende van aert. C. Durantus.

De schorsse van de wortelen verwarmen en verdroogen, nochtans daer by afvagende, openende en de buyck weeck-makende van krachten. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor Tant-pijn: Neemt de schorsse van de wortel van de Moerbesien-boom een loot. Moerbesien-bladeren een halve handt vol, koockt dit te samen op in Wijn-azijn soo veel genoegh is, en houdt dit warm in de mont. Dioscorides.

Voor alderhande Buyck-loop en overtollige Maent-stonden: Neemt gedrooghde onrijpe Moerbesien een vierendeel loots, geeft die kleyn gestooten zijnde met roode Wijn in. Dodonaeus.

Voor onstekinge en swellinge in de Mont en Hals: Gebruyckt hier tegen de Syroop van Moerbesien bereyt tot lickinge ofte ingorgelinge. Dispens. Augustan.

Voor verstoptheyt van de Lever en Milt, en om de Wormen af te jagen: Neemt de schorsse van de wortel van de Moerbesien-boom een loot, koockt dit in Water tot een mutsjen nat, en geeft dit te drincken, dit selve maeckt kamer-ganck, ende alleen in de mondt gehouden stilt Tandt-pijn, Dioscorides, P. de Crescentius.

Moerbei, in het Latijn Morus. (Morus nigra, Morus alba)

Vorm.

De moerbei schiet hier te lande soms op tot een matig grote en hoge boom. De stam is vaak zeer dik en in veel zijtakken verspreid die met een ruwe en oneffen schors bekleed is. De bladeren zijn breed, lopen voor spits toe en zijn rondom de kanten gekerfd. Deze boom heeft ook in plaats van bloemen groene en wolachtige katjes. De vruchten zijn uit zeer veel kleine besjes samengesteld en lijken zeer veel op de vruchten van de braam. Als ze nog niet rijp zijn hebben ze een bleekgroene kleur, maar als ze rijp worden zijn ze zwartbruin en met rood sap gevuld, uitgezonderd diegene die witte vruchten voortbrengt. De wortels verspreiden zich wijd en diep in de aarde.

Plaats.

Deze bomen worden hier alleen in de hoven gevonden.

Tijd.

Deze boom is langzaam in het voortbrengen van zijn bladeren dat gewoonlijk niet voor mei gebeurt omdat het de koude niet verdragen kan, maar de vruchten worden in augustus volkomen rijp.

Teelt.

De beste manier om deze bomen voort te telen geschiedt door zijn wortelspruiten of van afleggers, hoewel ze ook van zaad aangewonnen worden maar hebben dan meer jaren nodig om vruchten voort te brengen. Hij wordt gewoonlijk in februari of maart in vette en bemeste aarde geplant

Aard en krachten.

De bladeren zijn eensdeels tezamen trekkend en anderdeels zuiverend of afvegend van krachten. Galenus.

De onrijpe vruchten zijn verkoelend en verdrogend in de derde graad en daarbij zeer sterk tezamen trekkend. De rijpe vruchten zijn verkoelend en enigszins tezamen trekkend van aard. C. Durantus.

De schors van de wortels verwarmt en verdroogt, nochtans daarbij afvegend, opent en maakt de buik week van krachten. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Tegen tandpijn: Neem van de schors van de wortel van de moerbei een lood, moerbeibladeren een halve hand vol, kook dit tezamen op in wijnazijn zoveel als genoeg is en houd dit warm in de mond. Dioscorides.

Tegen allerhande buikloop en overtollige maandstonden: Neem van gedroogde, onrijpe moerbeien een vierendeel lood en geef die klein gestampt met rode wijn in. Dodonaeus.

Tegen ontsteking en zwelling in de mond en hals: Gebruik hiertegen de siroop van moerbeibessen die als een likkepot of gorgelwater gemaakt zijn. Dispens. Augustan.

Tegen verstopping van de lever en milt en om de wormen af te jagen: Neem van de schors van de wortel van de moerbeiboom een lood, kook dit in water tot een mutsje nat en geef dit te drinken, hetzelfde maakt toiletgang. Als het alleen in de mond gehouden wordt stilt het de tandpijn, Dioscorides, P. de Crescentius.

Persiken-boom, in ’t Latijn Malus Persica.

Geslachten.

De Persiken-boomen zijn door de groote, ghedaente ende verwe van haer vruchten in de Nederlanden onderscheyden, waer van de beste onder haer besondere )17) naem bekent zijn, als Bloet-persiken, Persiken van der Meer, dubbelde Montanien, enckelde Montanien, Merkatons, Persiken van der Nat, late Persiken van Rijn &c Onder dese geslachten der Persiken zullen wy oock om de vergelijckinge der vruchten stellen de Abricoos-boom, by de Latinisten Malus Armeniaca genoemt.

Gedaente.

De Persiken-boom brenght lange bladeren voort, de Wilgen-bladeren niet seer ongelijck zijn, die aen de kanten een weynigh geschaart zijn. De bloemen zijn bleeck-paersch, waer na de vruchten volgen, die ront ende aen de ene zijde met een rechte Vore versien, ende met een sachte wolachtige schil bekleedt zijn, in ’t aenschouwen somtijdts wit ofte doncker-root, ofte oock wel geel van verwe. In ’t midden van de vrucht leyt een harde en rouwe steen beslooten, de welcke een kerne een Amandel niet ongelijck omvat, doch die wat bitterachtigh van smaeck is.

De Abricoos-boom verschilt van de voorgaende, door dien sijn bladeren niet soo langh, maer breedt en voor spits, de bloemen wit, de vruchten soo wel van binnen als buyten geel, ende de steen niet rouw maer effen en gladt zijnde.

Plaetse.

Dese Boomen werden alleen in de Hoven onderhouden.

Tijdt.

De Persiken-boom bloeyt in April, waer op de bladeren te voorschijn komen. De vruchten werden in September volkomen rijp, maer de Abricoosen worden veel vroeger, ja dickwijls in Hoy-maent rijp.

Oeffeningh.

Dese Boomen werden in de Nederlanden door oculatie ende afzuygingh vermenighvuldight, waer van de manier in ’t I ende II Deel van ’t Vermakelijck Landt-leven nauw-keurigh beschreven en curieuselijck vertoont wordt.

Aert en krachten.

De vruchten zijn kout en vochtigh in den tweeden graedt, in de Mage haestelijck in een slijmige vochtigheyt bedervende, nochtans voor de maeltijdt gegeten kunnen eenigh voordeel by brengen, te weten, om datse als dan de buyck slibberigh maken, waer door de spijse te gemackelijcker nederwaerts gesonden wordt.

De binnenste kernen zijn warm en droog van aert, ende door haer bitterheyt openende en afvagende van krachten. De bladeren zijn mede verwarmende, verdroogende, openende de verstoptheden, ende den buyck weeck makende, waer door sy de slijmerige en galachtige vochtigheden af setten. De aert en krachten van de Abricoosen-bladeren zijn volgens de getuygenisse van Dodonaeus tot noch toe niet versocht geweest. De Gomme die uyt de Persicke-struycken bloeyt is middelmatigh van naturen, ende de hoestende ende uytteerende menschen, seer nut. Dodonaeus, Matthiolus.

Medicinael gebruyck.

Voor letsel aen de spraeck, als yemant van de Popelsye gheraeckt is: Neemt de kernen van Persiken twee loot, stootse in een Mortier, doet’er by Water van Poley, een mutsjen, druckt hier uyt een melckachtigh sap. ’t Welck ghy dickwijls in de mont sult nemen ende eenigen tijdt behouden, ende daer na

wederom uytspouwen. Dodonaeus.

Voor Hooft-pijn: Neemt de kernen van Persiken, een loot, stootse in een Mortier met een half mutsjen Water van Yserkruydt, druckt er een melckachtig sap uyt ’t welcke ghy lauw met doecken op het Voor-hooft ende slapen des Hoofts leggen sult. Hier toe dient mede de Olie uyt de kernen geperst, de welcke oock seer nut is om de pijn van de Nieren, door het Graveel ontstaen te versoeten, te weten de lenden daer mede gesmeert. Fuchsius.

Voor Puckels en roode Placken des Aengesichts: Neemt kernen van Persiken acht loot, gepelt Cauwoerden-zaet vier loot, perst hier uyt een Olie, waer mede ghy de huyt bestrijcken sult. Ravelingius.

Voor Swaermoedigheydt, opstijgen des Lijf-moeders ende Wormen: Neemt (18) Syroop van Persiken-bloemen bereydt vier loot, ende geeft dit nuchteren te gebruycken. Dispens Augustan.

Voor Wormen der kinderen: Neemt Persiken-bladeren een handt vol, stamptse kleyn ende bindt het op de Navel van de Buyck. Sommige geven van de gedroogde en fijn gestooten bladeren de zwaerte van 20 greyn met eenigh nat in. Brunfelsus.

Voor het Bloet-spouwen: Neemt een half loot Gomme van de Persiken-boom, smeltse in Weegbree ofte Porcelijn-water soo veel genoegh is, en gebruyckt het.

Voor Hoest en Kortheydt des Adems: Neemt van de voornoemde Gomme een half loot, ende smeltse in Meede ofte afziedsel van Hoef-bladers, en geeft dit nuchteren te drincken. Ravelingius.

Perzik, in het Latijn Malus Persica. (Prunus persica)

Geslachten.

De perziken worden door de grootte, vorm en kleur van hun vruchten in Nederland onderscheiden waarvan de beste onder hun bijzondere naam bekend zijn als bloedperziken, perziken van der Meer, dubbele Montanien, enkele Montanien, Merkatons, perziken van der Nat, late perziken van Rijn etc. Onder deze vormen van perziken zullen we ook de vruchten vergelijken van de abrikoos die door de Latinisten Malus Armeniaca genoemd wordt. (Prunus armeniaca)

Vorm.

De perzik brengt lange bladeren voort die veel op die van de wilg lijken, ze zijn aan de kanten wat geschaard. De bloemen zijn bleek paars waarna de vruchten volgen die rond en aan de ene kant met een rechte voor voorzien en met een zachte wolachtige schil bekleed zijn, in het aanzien soms wit of donkerrood of ook wel geel van kleur. In het midden van de vrucht ligt een harde en ruwe steen besloten die op de kern van een amandel lijkt, doch die wat bitterachtig van smaak is.

De abrikoos verschilt van de voorgaande doordat zijn bladeren niet zo lang, maar breed en voor spits zijn, de bloemen wit en de vruchten zowel van binnen als van buiten geel en de steen niet ruw maar effen en glad is.

Plaats.

Deze bomen worden alleen in de hoven onderhouden.

Tijd.

De perzik bloeit in april waarna de bladeren te voorschijn komen. De vruchten worden in september volkomen rijp, maar de abrikoos wordt veel vroeger, ja dikwijls in juni rijp.

Teelt.

Deze bomen worden in Nederland door oculatie en afzuigers vermenigvuldigd waarvan de manier in het I en II Deel van ‘’t Vermakelijck Landt-leven’ nauwkeurig beschreven en curieus vertoond wordt.

Aard en krachten.

De vruchten zijn koud en vochtig in de tweede graad die in de maag snel in een slijmige vochtigheid bederven, nochtans als ze voor de maaltijd gegeten worden kunnen ze enig voordeel bij brengen, te weten omdat ze dan de buik slibberig maken waardoor de spijs gemakkelijker naar beneden gezonden wordt.

De binnenste kernen zijn warm en droog van aard en door hun bitterheid openen ze en zijn afvegend van krachten. De bladeren zijn ook verwarmend, verdrogend, openen de verstopping en maken de buik week waardoor ze de slijmerige en galachtige vochtigheden afzetten. De aard en krachten van de abrikoosbladeren zijn volgens de getuigenis van Dodonaeus tot nog toe niet onderzocht. De gom die uit de perziktakken vloeit is middelmatig van natuur en is voor de hoestende en uitterende mensen zeer nuttig. Dodonaeus, Matthiolus.

Medicinaal gebruik.

Tegen letsel aan de spraak als iemand door m.s. geraakt is: Neem van de kernen van perziken twee lood, stamp ze in een mortier, doet er een mutsje water van polei bij, druk hier uit een melkachtig sap dat ge dikwijls in de mond zal nemen en er enige tijd in houden om het daarna weer uit te spuwen. Dodonaeus.

Tegen hoofdpijn: Neem van de kernen van perziken een lood, stamp ze in een mortier met een half mutsje water van ijzerkruid, druk er een melkachtig sap uit dat ge lauw met doeken op het voorhoofd en slapen van het hoofd leggen zal. Hiertoe dient mede de olie die uit de kernen geperst is en die ook zeer nuttig is om de pijn van de nieren die door nierstenen ontstaan zijn te verzachten als de lendenen daarmee besmeerd worden. Fuchsius.

Tegen pukkels en rode plekken van het aangezicht: Neem van de kernen van perziken acht lood, gepelde kouwoerdezaad vier lood, pers hieruit een olie waar mee ge de huid bestrijken zal. Ravelingius.

Tegen zwaarmoedigheid, opstijgen van de baarmoeder en wormen: Neem siroop die van perzikenbloemen gemaakt is vier lood en geef dit nuchter te gebruiken. Dispens Augustan.

Tegen wormen bij kinderen: Neem van perzikenbladeren een hand vol, stamp ze klein en bindt het op de navel van de buik. Sommige geven van de gedroogde en fijngestampte bladeren het gewicht van 20 grein met wat nat in. Brunfelsus.

Tegen het bloedspuwen: Neem een half lood gom van de perzikenboom, smelt het in weegbree- of posteleinwater zoveel als genoeg is en gebruik het.

Tegen hoest en kortheid van adem: Neem van de voornoemde gom een half lood en smelt het in mede of een afkooksel van hoefbladeren en geef dit nuchter te drinken. Ravelingius.

Amandel-boom, in ’t Latijn Amygdalus.

Gedaente.

De Amandel-boom schiet veel hoger op als de Persicken-boom, andersints de bladeren, bloemen ende de onrijpe vruchten hebben eenige gelijckenisse met malkanderen, doch het vleesch van dese vruchten is wreet en hardt, ende de steen, waer inde de Amandel, die na haer smaeck in soete en bittere verdeelt zijn, beslooten is, is veel langer als de Persick-steen. De wortel van dese Boom sinckt tamelijck diep in de aerde. Aen de struycken werdt mede, als in veel andere Boomen, een gomme gevonden.

Plaetse.

De Amandel-boom, die van natuure warme gewesten bemint, werdt hier te lande alleen in de Hoven onderhouden.

Tijdt.

De Amandel-boomen bloeyen seer vroegh, maer de vruchten werden in July ofte Augustus rijp, ende bequaem om te versamelen.

Oeffeningh.

Dese Boomen werden door ’t af-suygen op Pruymen ofte Kroosjens stammen vermenigvuldight, t welck gevoeghlijck in Maert geschiet, daer na verplant men se in February in goede aerde. De bequaemste Mist die dese Boomen begeeren is Verckens-mist, waer door oock de selve soete Amandelen voort brengen.

Aert en Krachten.

De soete Amandelen zijn middelmatigh warm en vocht, seer wel voedende, ende de scherpiheyt der vochtigheden versachtende. De bittere zijn warm en droogh tot in de tweeden graet, ende daer by openende, verdeelende ende afvagende van krachten, sy ontsluyten alle verstoptheden der Nieren, Longe, lever, Milte en andere inghewanden. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor Buyck-loopen en root Melizoen: Neemt gepelde soete Amandelen twee loot, stoot die in een steene Mortier, giet hier by een half pintje Gersten-water, waar in eenige reyse gloeyent Stael in uyt-gedompt is, wringht dit te samen door een doeck, doet by dit melckachtigh sap een lepel vol Roosen-water, en een weynigh Suycker, geeft hier van dickwijls te drincken. Brunfelsus.

Voor ’t Colijk, Graveel, Pleuris en Naween der jonge Kraem-vrouwen: Neemt twee ofte vier loot Olie van soete Amandelen, geeft dit met eenigh nat in. J. Schroderus.

Voor Buyck-pijn der jongh-gebooren Kinderen: Neemt Olie van soete Amandelen een half loot, doet’er by witte Suycker soo veel genoegh is, en laet dit op een mael gebruycken. J. Schroderus.

Voor de koude Pisse: Ghebruyckt vijf ofte ses bitteren Amandelen, de selve nuchteren gebruyckt zijnde, werdt gelooft de dronkenschap te komen verhoeden. Dodonaeus.

Voor Hooft-pijn: Neemt bittere Amandelen soo veel genoegh is, stoot dit met Azijn en Olie van Rosen tot een pap, de welcke ghy op het Voor-hooft ende de slapen des Hoofts leggen sult. Dioscorides.

Voor het opstijgen des Lijfs-moeders: Neemt Olie van bittere Amandelen, ende de Buyck onder de Navel hier mede bestreken. Matthiolus. (19)

Voor ’t Graveel, koude Pisse ende Pijn der Nieren: Neemt Olie van bittere Amandelen en smeert hiermede de Lendenen ende de Navel des Buycks, Euchsius.

Voor zuysinge der Ooren: Neemt Olie van bittere Amandelen, maecktse in een lepel warm, ende doetse warm met Boomwol in de tuytende Ooren. C. Durantes.

Voor Sproeten en Placken des Aengesichts: Neemt wortelen van de Amandel-boomen een hand vol, koockt die in Water ofte Wijn soo veel genoegh is, ende wascht het aengesicht hier mede. Ravelingius.

Amandelboom, in het Latijn Amygdalus. (Prunus amygdalus)

Vorm.

De amandelboom schiet veel hoger op dan de perzikboom, aan de andere kant hebben de bladeren, bloemen en de onrijpe vruchten enige gelijkenis met elkaar, maar het vlees van deze vruchten is wreed en hard en de steen waar de amandel in is en die naar haar smaak in zoete en bittere verdeeld zijn is veel langer dan de perziksteen. De wortel van deze boom zinkt tamelijk diep in de aarde. Aan de stengels wordt ook net als bij veel andere bomen een gom gevonden.

Plaats.

De amandelboom die van nature warme gewesten bemind wordt hier te lande alleen in de hoven onderhouden

Tijd.

De amandelbomen bloeien zeer vroeg, maar de vruchten worden in juli of augustus rijp en zijn dan goed om te verzamelen.

Teelt.

Deze bomen worden door het afzuigen op pruimen of kroosjesstammen vermenigvuldigd wat meestal in maart gebeurt, daarna verplant men ze in februari in goede aarde. De beste mest die deze bomen begeren is varkensmest waardoor ze ook zoete amandelen voortbrengen.

Aard en krachten.

De zoete amandelen zijn middelmatig warm en vochtig, voeden zeer goed en verzachten de scherpheid van de vochtigheden. De bittere is warm en droog tot in de tweede graad en daarbij opent, verdeelt en veegt af van krachten, ze ontsluit alle verstopping van de nieren, longen, lever, milt en andere ingewanden. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Tegen buiklopen en rodeloop: Neem van gepelde zoete amandelen twee lood en stamp die in een stenen mortier, giet hierbij een half pintje gerstenwater waarin enige tijd gloeiend staal in gedompeld geweest is, wring dit tezamen door een doek en doe bij dit melkachtig sap een lepel vol rozenwater met wat suiker, geef hiervan dikwijls te drinken. Brunfelsus.

Tegen het koliek, nierstenen, buikpijn en naweeën van de jonge kraamvrouwen: Neem twee of vier lood olie van zoete amandelen en geef dit met enig nat in. J. Schroderus.

Tegen buikpijn van de pas geboren kinderen: Neem een half lood olie van zoete amandelen en doe er witte suiker bij zoveel als genoeg is en laat dit in een keer gebruiken. J. Schroderus.

Tegen de koude plas: Gebruik vijf of zes bittere amandelen, als die nuchter gebruikt worden gelooft men dat het de dronkenschap kan tegengaan. Dodonaeus.

Tegen hoofdpijn: Neem van bittere amandelen zoveel als genoeg is en stamp dit met zijn en olie van rozen tot een pap die ge op het voorhoofd en de slapen van het hoofd leggen zal. Dioscorides.

Tegen het opstijgen van de baarmoeder: Neem olie van bittere amandelen en bestrijk de buik onder de navel hiermee. Matthiolus

Tegen nierstenen, koude plas en pijn van de nieren: Neem olie van bittere amandelen en besmeer hiermee de lendenen en de navel van de buik, Fuchsius.

Tegen het suizen in de oren: Neem olie van bittere amandelen en maak het in een lepel warm, doe het warm met katoen in de tuitende oren. C. Durantes.

Tegen sproeten en plekken van het aangezicht: Neem van de wortels van de amandelboom een hand vol, kook die in water of wijn zoveel als genoeg is en was het aangezicht hiermee. Ravelingius.

Vijgen-boom, in ’t Latijn Ficus.

Geslachten.

Hier te Lande zijn twee soorten van Vijgen-boomen bekent, de eerste is de gemeyne Vijgen-boom, d’ander wordt Indiaensche Vijgen-boom genaemt.

Gedaente.

De gemeyne Vijgen-boom wast somstijdts hier te lande redelijck hoog op, bekleedt met een rouwachtige schorsse. Het hout is wit, voos ende light, de zijdetacken zijn van binnen met mergh gevult. De bladeren vergelijcken sich eenighsins met de Wijngaerts-bladeren, want sy hebben vijf diepe sneden, ende vijf uytstaende hoecken, maer sy zijn donckerder groen van verwe. Men en bespeurt geen voor-teken van Bloemen, maer de vruchten spruyten sonder de selve aen de oorsprongh der bladeren elck besonder voort, de Peeren van gedaente eenighsins gelijck, rijp gheworden zijnse wit ofte bleeck-groen, ofte uyt doncker-blauw paers-achtigh van verwen, ende bevatten in sich een seer soet en lieflijck merch met veel tusschen-beyden leggende greynkens vervult.

De Indiaensche Vijgen-boom, die men met recht onder de Planten stellen mochte schiet op sonder struycken ofte tacken, en vertoont anders niet dan een vergaderingh van lanck-werpige, breede en seer dicke bladeren, met dunne doornkens versien die uyt de andere spruyten ende boven malkanderen opwassen.

Plaetse.

Dese beyde geslachten der Vijgen-boomen zijn alleen in de Hoven van curiese Lief-hebbers te vinden.

Tijdt.

De gemeyne Vijgen-boom brengt sijn botten in de May te voorschijn, maer sijn vruchten worden onordentelijck rijp, want sommige het eerste jaer, andere, indiense de Winter over kunnen blijven, het navolgende jaer om te gebruycken bequaem worden. De Indiaensche Vijgen-boom blijft altijdt groen, maer brengt alhier geen vruchten voort.

Oeffeningh.

De Vijgen-boom werdt in de Nederlanden van wortel-spruyten ofte tacken, die men op ’t eynde wat kneust in de Maent Maert ofte April aengewonnen. De Indiaensche Vijgen-boom spruyt voort, indien men een van sijn bladeren in de Aerde steeckt, waer in sy seer haestelijck groeyt, verwortelt, ende andere bladeren wederom uytgeeft. Men moet dese gewassen hier te lande voor de koude Winter sorghvuldigh bewaren.

Aert en Krachten.

De volkomen rijpe en gedrooghde Vijgen, verwarmen in den tweeden graet, en zijn wat vochtigh van aert. Andere achtense voor warm in den eersten en vochtigh in den tweeden graet. Sy doen zweten, reynigen de Borst, vermorwen ende maken rijp alle Gezwellen. Matthiolus, C. Durantus.

Medicinael gebruyck.

Om de Kinder-pockjens ende Maselen uyt te drijven: Hier voor werden Vijgen in Bier opgekoockt ende dickwijls te drincken gegeven.

Voor het Graveel: Vijgen veel gegeten, doen veel sants ende gruys met de Urijn quijt worden ende losen. Dodonaeus.

Voor swaren Hoest: Neemt een goet deel kleyn gesneden Vijgen, giet daer op van de beste Brandewijn, de welcke ghy uytbranden sult, ende hier van dickwijls een lepel vol gebruycken, ofte neemt Vijgen, No 12, Hysoop-bladeren twee handen vol, koockt dit in Gersten-water, tot een pint, van (20) ’t welck, met Suycker soet gemaeckt zijnde, ghy 3 a 4mael daeghs een Roemertje vol ingeven sult. Lobel, J. Schroderus.

Om de geboorte te doen vorderen werdt in Duytslant van de Vrouwen veeltijts gebrade Vijgen gegeten. J. Schroderus.

Om het geronnen Bloet door vallen ofte quetsinge te doen scheyden: Koockt een goet deel Vijgen in Water, ende door gedaen zijnde, geeft hier van dickwils te drincken. Dodonaeus.

Om de Buyck der water-suchtigen te doen slecken: Neemt Vijgen een goet deel, Gersten-meel soo veel genoegh is, Alsem twee handen vol, maeckt hier van met Wijn een pap, en leght het van buyten op de Buyck. Lobel.

Voor sweeringe ontrent de nagels van de Vingeren: Neemt Vijgen ten loot, Granaet-schellen een vierendeel loots, stoot dit te samen, en leght het op. Lobel.

Om alle Wratten, Exter-oogen en ander onsuyver-heden te Verdrijven: Neemt de bladeren van de Vijgen-boom, kneustse ende wrijftse hier mede. Dodonaeus.

Vijgenboom, in het Latijn Ficus. (Ficus carica)

Geslachten.

Hier te lande zijn twee soorten van vijgenbomen bekend, de eerste is de gewone vijgenboom, de andere wordt Indiaanse vijgenboom genoemd. (Opuntia ficus-indica)

Vorm.

De gewone vijgenboom groeit soms hier te lande redelijk hoog op en is bekleed met een ruwachtige schors. Het hout is wit, voos en licht, de zijtakken zijn van binnen met merg gevuld. De bladeren vergelijken zich enigszins met de druivenbladeren want ze hebben vijf diepe sneden en vijf uitstaande hoeken, maar ze zijn donkerder groen van kleur. Men bespeurt geen voortekens van bloemen en de vruchten spruiten zonder de bloemen aan de oorsprong van de bladeren elk op zijn eigen voort, ze lijken enigszins op peren van vorm en als ze rijp worden zijn ze wit of bleekgroen of uit donker blauw paarsachtig van kleur en hebben in zich een zeer zoet en lieflijk merg waar tussen veel zaden liggen.

De Indiaanse vijgenboom die men met recht onder de planten stellen mag schiet op zonder stam of takken en laat niets anders zien dan een verzameling langwerpige, brede en zeer dikke bladeren die met dunne dorens bekleed zijn waaruit andere spruiten en boven elkaar groeien.

Plaats.

Deze beide geslachten van vijgenbomen zijn alleen in de hoven van curieuze liefhebbers te vinden.

Tijd.

De gewone vijgenboom brengt zijn knoppen in mei tevoorschijn, maar zijn vruchten worden ongelijk rijp, sommige het eerste jaar en andere als ze de winter over kunnen blijven worden pas goed om het volgende jaar te gebruiken. De Indiaanse vijgenboom blijft altijd groen, maar brengt hier geen vruchten voort.

Teelt.

De vijgenboom wordt in Nederland van wortelspruiten of takken die men op het eind wat kneust in de maand maart of april aangewonnen. De Indiaanse vijgenboom spruit voort als men een van zijn bladeren in de aarde steekt waarin ze zeer snel groeit en wortelt en weer andere bladeren uitgeeft. Men moet deze gewassen hier te lande tegen de koude winter zorgvuldig beschermen.

Aard en krachten.

De volkomen rijpe en gedroogde vijgen verwarmen in de tweede graad en zijn wat vochtig van aard. Andere achten ze voor warm in de eerste en vochtig in de tweede graad. Ze laten zweten, reinigen de borst, vermurwen en maken alle gezwellen rijp. Matthiolus, C. Durantus.

Medicinaal gebruik.

Om de kinderpokken en mazelen uit te drijven: Hiervoor worden vijgen in bier gekookt en dikwijls te drinken gegeven.

Tegen nierstenen: Als vijgen veel gegeten worden laten ze veel zand en gruis met de urine kwijt worden en lossen. Dodonaeus.

Tegen zware hoest: Neem een goed deel klein gesneden vijgen en giet daarop van de beste brandewijn die ge uitbranden zal, hiervan zal ge dikwijls een lepel vol gebruiken of neem vijgen no 12 met twee handen vol hysopbladeren, kook dit in gerstewater tot een pint, maak dat met suiker zoet waarvan ge 3 a 4maal per dag een roemertje vol ingeven zal. Lobel, J. Schroderus.

Om de geboorte te bevorderen wordt in Duitsland door de vrouwen vaak gebraden vijgen gegeten. J. Schroderus.

Om het gestolde bloed dat door vallen of kwetsingen veroorzaakt is te laten scheiden: Kook een goed deel vijgen in water en als het doorgezeefd is geef hiervan dikwijls te drinken. Dodonaeus.

Om de buik van de waterzuchtige te laten slinken: Neem een goed deel vijgen, gerstemeel zoveel als genoeg is, van alsem twee handen vol en maak hiervan met wijn een pap en leg het van buiten op de buik. Lobel.

Tegen zweren bij de nagel van de vingers: Neem tien lood vijgen, granaatappelschillen een vierendeel lood, stamp dit tezamen en leg het op. Lobel.

Om alle wratten, eksterogen en andere onzuiverheden te verdrijven: Neem de bladeren van de vijgenboom, kneus ze en wrijf ze hiermee in. Dodonaeus.

Citroen, Limoen, ende Orangie-boom, in ’t Latijn Malus Citria, Limonia, Arantia.

Omdat de Citroen, Limoen ende Orangie-boomen, soo wel in uyterlijck gedaente ende krachten der vruchten, als in haer oeffeningh, eenighsints over een komen, sullen wy de selven alhier te samen by een beschrijven.

Ghedaente.

De Citroen-boom, wiens tacken met een groene schorsse bekleet zijn, heeft langhwerpige, dicke, ende gladde groene bladeren. De bloemen zijn wat paers-achtigh, uyt welkers midden eenige dunne draedkens voort-spruyten. De vruchten die veel grooter als de Limoenen zijn, werden met een bleeck gout-geele schorsse bedeckt, seer aengenaem en lieflijck van reuck, waer onder een hardt en witachtigh vleesch verborgen leyt, ’t welck een klaer en doorluchtigh mergh, met aengename suure sap vervult, omvat. Het zaet ligt in het voornoemde mergh hier en daer verspreyt, bitterachtigh van smaeck zijnde.

De Limoen-boom verschilt van de voorgaende in de coleur van de bloemen, de welcke wit zijn, ende de vruchten zijn oock veel kleynder, als van de Citroen-boom, doch met overvloediger en suurder sap versien.

De Orangie-boom heeft mede groene tacken, maer de bladeren zijn somtijdts wat grooter, als de Citroen-boom ofte Limoen-bladeren. De bloemen die wit zijn, zijn seer aengenaem van reuck, de vruchten en zijn niet langhwerpigh, maer bolwijs rondt, met een hoogh gout-geele schorsse, die bitterachtigh van smaeck is, overtoogen, dese behouden oock in sich overvloedigh sap, ’t welcke soet, suur, ofte half soet, half suur bevonden wordt. Het zaet is kleynder als het Citroen-zaet, andersints het selve in alles gelijck.

Plaetse.

Dese Boomen werden hier te Landen alleen in de Hoven van groote Liefhebbers gevonden.

Tijdt.

Dese Boomen blijven altijdt met bladeren bekleet. De vruchten werden niet eenparigh rijp, want men aen een Boom rijpe, bij na rijpe, ende eerst aenkomende vruchten sien mach.

Oeffeningh.

De Citroen, Limoen ende Orangie-boomen werden in de Nederlanden van de zaden met groote moeyte aengeteelt, ofte stammen werden van Genua ofte Lissabon herwaerts overgesonden. De curiuese Liefhebbers konnen de verdere oeffeningen, die tot het onderhouden deser Boomen vereyscht worden, nauwkeurigh in ’t eerste en tweede Deel van het Vermakelijck Lantleven beschreven vinden.

Aert en krachten.

De vruchten van de voornoemde Boomen bestaen uyt verscheyde deelen, de welcke met besonderen ende seer veel verschillende krachten begaeft zijn, want de uytwendige schorsse is warm in den eersten, ende verdroogende in den tweeden (21) graet, wederstaet vergift ende besmettinge, ofte soo andere willen, warm en droogh in den derden graet. Het suure sap van dese vruchten is verkoelende ende drooghmakende van aert, ende daer by doordringende van krachten. Het zaet is warm en droogh in den tweeden graet. Matthiolus, C. Durantus, Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor een verkoude Maegh en stinckende Aessem: Hier tegen gebruyckt alle morgen een vierendeel van een geconfijte Citroen ofte Orangie-schil. Dodonaeus.

Voor brandende en besmettelijcke Koortsen, als mede om de galachtige vochtigheden, die in de Maegh leggen te bedwingen: Gebruyckt men veeltijdts by de spijse het sap van Citroenen ofte Limoenen in plaetse van Verjuys, ofte bereyt de volgende koeldranck: Neemt Garsten-water, een pint, sap van Citroenen vier loot, van de witste Suycker soo veel genoegh is, menght dit te samen, ende geeft hier dickwils van te drincken. Dodonaeus. Lobel.

Voor quaetaerdige Koortsen: Geeft den siecken eenige gepelde Citroen-zaden in, en bestrijckt de pols en het putken van ’t herte met olie van Citroen-schellen gedistilleert. Stockerus in Emperica, Dodonaeus.

Voor wormen der Kinderen: Bestrijckt de Navel der Kinderen met Olie van Citroenen

Voor ’t Graveel: Neemt Limoen-sap twee loot, een halve Notenmuskaet, Kreeft-oogen een half vierendeel loots, witte Candy-suycker een loot, Rentsche-wijn een half mutsjen, geeft dit op een reys in.

Voor Schurftheyt en Sproeten in ’t Aengesicht: Bestrijckt de plaetsen met Limoen-sap. Matthiolus.

Voor Colijck ofte Buyck-pijn uyt winden ontstaen: Neemt fijn gestooten Orangie-schellen een vierendeel loots, geeft dit in met warm Bier ofte Wijn. Schroderus.

Citroen, Limoen en Oranjeboom, in het Latijn Malus Citria, Limonia, Arantia. (Citrus medica ‘Cedria’, Citrus medica “Limonium’, Citrus aurantium)

Omdat de citroen, limoen en oranjebomen zowel in uiterlijke vorm en krachten van de vruchten als in haar teelt enigszins overeenkomen zullen we die hier tezamen beschrijven.

Vorm.

De citroenboom wiens takken met een groene schors bekleed zijn heeft langwerpige, dikke en gladde, groene bladeren. De bloemen zijn wat paarsachtig waar uit hun midden enige dunne meeldraadjes komen. De vruchten zijn veel groter dan de limoenen en worden met een bleke goudgele schors bedekt die zeer aangenaam en liefelijk van reuk is. Daaronder ligt een hard en witachtig vlees verborgen dat een helder en doorluchtig merg bevat dat met aangenaam zuur sap gevuld is. Het zaad ligt in het voornoemde merg hier en daar verspreid en is bitterachtig van smaak.

De limoen verschilt van de voorgaande in de kleur van de bloemen die wit zijn, ook zijn de vruchten veel kleiner dan van de citroen maar met overvloediger en zuurder sap voorzien.

De oranje heeft ook groene takken, maar de bladeren zijn soms wat groter dan van de citroen- of limoenbladeren. De bloemen, die wit zijn, zijn zeer aangenaam van reuk, de vruchten zijn niet langwerpig, maar bolvormig rond en met een diep goudgele schors bedekt die bitterachtig van smaak is, deze heeft ook overvloedig sap in zich dat zoet, zuur of half zoet en half zuur gevonden wordt. Het zaad is kleiner dan het citroenzaad, anders die in alles gelijk.

Plaats.

Deze bomen worden hier te lande alleen in de hoven van grote liefhebbers gevonden.

Tijd.

Deze bomen blijven altijd met bladeren bekleed. De vruchten worden niet gelijk rijp, want men kan aan een boom rijpe, bijna rijpe en pas aankomende vruchten zien.

Teelt.

De citroen, limoen en oranjebomen worden in Nederland van de zaden met grote moeite voort geteeld of er worden stammen van Genua of Lissabon naar hier gezonden. De curieuze liefhebbers kunnen de verdere teelt die tot het onderhouden van deze bomen vereist wordt nauwkeurig in het eerste en tweede Deel van het ‘Vermakelijck Lantleven’ beschreven vinden.

Aard en krachten.

De vruchten van de voornoemde bomen bestaan uit verscheidene delen die met bijzondere en zeer veel verschillende krachten begunstigd zijn want de uitwendige schors is warm in de eerste en verdrogend in de tweede graad, weerstaat vergif en besmetting of zo andere willen warm en droog in de derde graad. Het zure sap van deze vruchten is verkoelend en droog makend van aard en daarbij doordringend van krachten. Het zaad is warm en droog in de tweede graad. Matthiolus, C. Durantus, Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Tegen een verkouden maag en stinkende adem: Hiertegen gebruikt men elke morgen een vierendeel van een gekonfijte citroen of oranjeschil. Dodonaeus.

Tegen brandende en besmettelijke koortsen als mede om de galachtige vochtigheden die in de maag liggen te bedwingen: Gebruikt men vaak bij het eten het sap van citroenen of limoenen in plaats van sap van onrijpe druiven of men maakt de volgende koeldrank: Neem een pint gerstewater, van sap van citroenen vier lood, van het witste suiker zoveel als genoeg is, meng dit tezamen en geef hiervan dikwijls te drinken. Dodonaeus. Lobel.

Tegen kwaadaardige koortsen: Geef de zieke enige gepelde citroenzaden in en bestrijk de pols en het putje van het hart met gedestilleerde olie van citroenschillen. Stockerus in Emperica, Dodonaeus.

Tegen wormen bij de kinderen: Bestrijk de navel van de kinderen met olie van citroenen

Tegen de nierstenen: Neem twee lood limoensap, een halve notenmuskaat, van kreeftogen een half vierendeel lood, van witte kandijsuiker een loot en van Rentse wijn een half mutsje, geef dit in een keer in.

Tegen schurft en sproeten in het gezicht: Bestrijk de plaatsen met limoensap. Matthiolus.

Tegen koliek of buikpijn die uit winden ontstaan zijn: Neem van fijngestampte oranjeschillen een vierendeel lood en geeft dit in met warm bier of wijn. Schroderus.

Laurier-boom, in ’t Latijn Laurus.

Geslachten.

De Laurier-boom werdt hier te Lande onderscheyden in Laurier met breede bladeren ofte Wijfken, Laurier met smalle bladeren ofte Manneken, Luyckse Laurier ofte Laurus nobilis, Bakelaer-dragende Laurier, Brughse laurier ende wilde Laurier.

Gedaente.

De breedt-bladige Laurier schiet met veel scheuten op, die met een doncker-groene schorsse bekleet zijn. De bladeren zijn langhwerpig, breedt, hardt, groen van verwe, goet van reuck, ende bitterachtigh van smaeck. De bloemen zijn grasverwigh, en de besien met een zwart-achtige schorsse bedeckt, wiens kerne in twee deelen gekloven is.

De Smal-bladige verschilt van de voorgaende, omdat hy soo hoogh niet op en wast, de bladeren smaller en dunder, ende struycken met bruyn-roode schorsse bedeckt zijn.

De andere soorte vergelijcken sich met de voorgaende, alleen seyt Lobel dat de Laurier die binnen Brugge wast, met bruynder bladeren versien is.

De wilde Laurier blijft leger als de tamme, de tacken zijn geknoopt ofte in veel leden verdeelt, met breede, effene ende blinckende bladeren, doch sonder reuck bewassen, uyt elcken knoop ofte lidt altijdt twee tegen de anderen overstaende voort-komende. De witte bloemen, die somtijdts buytenwaerts wat paers-achtigh zijn, komen op het eynde der tacken kroons-wijs te voorschijn, waer op blaeuwe besien, de Myrtus-besien niet ongelijck volgen.

Plaetse.

Dese Boomen werden in de Nederlanden in de Hoven geplant ende onderhouden, ende wassen tierigh omtrent de Zee-kant, want men somtijdts in Zeelant, dat andersints op andere plaetsen selden gebeurt, van de selve vruchten versamelt.

Tijdt.

De Laurier-boom blijft des (22) Winters en des Somers altijdt groen, in ’t Voor-jaer nieuwe spruyten ende jonge scheuten voort-brengende.

Oeffeningh.

Alle de soorten van Laurier-boomen begeeren naerstige oeffeninge, moeten des Winters voor de koude wel bewaert worden, waerom men oock de Laurus Nobilis in potten ofte tobbens plant, om de selve in een stove voor de koude te bewaren. Men teelt se door besien ende wortel-spruyten voort, alleen de Laurus Nobilis werdt door stecken aengequeeckt.

Aert en Krachten.

De Laurier-bladeren verwarmen ende verdroogen in den derden graedt, doch de besien die men Bakelaer noemt, zijn sterckelijker verwarmende ende verdroogende. Matthiolus.

Medicinael gebruyck.

Voor Buyck-pijn, ’t Graveel ende Watersucht: Neemt Laurier-bladeren een handt vol, koockt die in een pint Wijn, ende geeft hier van tweemaels daeghs een half mutsjen te drincken. C. Durantus.

Voor Dovigheyt ende het ruyschen der Ooren: Neemt Laurier-bladeren een halve handt vol, Lavende-bloemen soo veel ghy tusschen drie vingeren vatten kunt, koockt dit te samen in Wijn, ende ontfanght den damp door een trechter in de Ooren. Dodonaeus.

Voor Aemborstigheyt en taye Fluymen die op de Borst leggen: Neemt Bakelaer een vierendeel loots, fijn gestoten zijnde, mengt het met honingh, ende gebruyckt het morgens en savonts. Dioscorides.

Voor de uytghesoncken Lijf-moeder: Neemt Laurier-bladeren ofte Bakelaer een vierendeel loots, ende geeft het in met roode Wijn. Dodonaeus.

Voor een verkoude Lijf-moeder, en de Maent-stonden te bevorderen: Neemt Laurier-bladeren twee handen vol, Bakelaer twee loot, koockt dit te samen in Wijn ende laet het damp van onderen ontfangen. Brunfelsus.

Voor lamme Leden ende verkouden Zenuwen: Bestrijckt de Leden met Olie van Laurier-bayen, tegen een Eycken vuur. Disp. August.

Voor ’t steken van de Vespen: Neemt de ghekneusde bladeren, ende leghtse op. J. Schroderus.

Laurier, in het Latijn Laurus. (Laurus nobilis)

Geslachten.

De laurier wordt hier te lande onderscheiden in laurier met brede bladeren of het wijfje (breedbladige vorm?) De laurier met smalle bladeren of het mannetje is de Luikse laurier of Laurus nobilis, de bakelaar dragende laurier of Brugse laurier, verder de wilde laurier. (Viburnum tinus)

Vorm.

De breedbladige laurier schiet met veel scheuten op die met een donkergroene schors bekleed zijn. De bladeren zijn langwerpig, breed, hard en groen van kleur, goed van reuk en bitterachtig van smaak. De bloemen zijn graskleurig en de bessen zijn met een zwartachtige schors bedekt wiens kern in twee delen gekloven is.

De smalbladige verschilt van de voorgaande omdat hij niet zo hoog groeit, de bladeren zijn smaller en dunner en de stengels met een bruinrode schors bedekt.

De andere soorten vergelijken zich met de voorgaande, alleen zegt Lobel dat de laurier die binnen Brugge groeit met bruinere bladeren voorzien is.

De wilde laurier blijft lager dan de tamme, de takken zijn geknoopt of in veel leden verdeeld en met brede, effen en blinkende bladeren begroeid, maar zonder geur. Uit elke knoop of lid komen altijd twee tegenover staande andere voort. De witte bloemen die soms van buiten wat paarsachtig zijn komen op het einde van de takken kroonsgewijs tevoorschijn waarop blauwe bessen volgen die op die van de myrtusbessen lijken.

Plaats.

Deze bomen worden in Nederland in de hoven geplant en onderhouden. Ze groeien zeer goed bij de zeekant wat men soms ziet in Zeeland wat verder op andere plaatsen zelden gebeurt, van die worden vruchten verzameld.

Tijd.

De laurierboom blijft ‘s winters en zomers altijd groen, in het voorjaar komen er nieuwe spruiten en jonge scheuten aan.

Teelt.

Alle soorten van laurierbomen moeten zeer goed gekweekt worden en in de winter goed tegen de koude beschermen waarom men ook de Laurus Nobilis in potten of tobben plant om die in een warme plaats tegen de koude te beschermen. Men teelt ze door bessen en wortelspruiten voort, alleen Laurus nobilis wordt door stekken vermeerderd.

Aard en krachten.

De laurierbladeren verwarmen en verdrogen in de derde graad, maar de bessen die men bakelaar noemt verwarmen sterker en verdrogen. Matthiolus.

Medicinaal gebruik.

Tegen buikpijn, nierstenen en waterzucht: Neem van laurierbladeren een hand vol, kook die in een pint wijn en geef hiervan twee keer per dag een half mutsje te drinken. C. Durantus.

Tegen doofheid en het suizen van de oren: Neem een halve hand vol laurierbladeren, lavendelbloemen zoveel ge tussen die vingers kan pakken, kook dit tezamen in wijn en ontvang de damp door een trechter in de oren. Dodonaeus.

Tegen benauwdheid en taaie fluimen die op de borst liggen: Neem van bakelaar een vierendeel lood en als het fijn gestampt is meng het met honing en gebruik het ‘s morgens en ‘s avonds. Dioscorides.

Tegen de uitgezonken baarmoeder: Neem van laurierbladeren of bakelaar een vierendeel lood en geef het in met rode wijn. Dodonaeus.

Tegen een verkouden baarmoeder en om de maandstonden te bevorderen: Neem van laurierbladeren twee handen vol, van bakelaar twee lood, kook dit tezamen in wijn en laat de damp van onderen ontvangen. Brunfelsus.

Tegen lamme leden en verkouden zenuwen: Bestrijk de leden met olie van laurierbessen bij een vuur van eikenhout. Disp. August.

Tegen wespensteken: Neem de gekneusde bladeren en leg ze op. J. Schroderus.

Oleander-boom, in ’t Latijn Laurus Rosea.

Gedaente.

Dit Boom-achtigh gewas komt voort met wijdt uytgespreyde opgaende tacken, seer dicht met lange, spitse, dicke ende harde bladeren bekleedt. De bloemen, die de gedaente van kleyne Rooskens uytbeelden, ende van vijf bladeren te samen geset zijn, zijn schoon-root, oock heeft de selve Lobel mede wit gevonden. Het zaet dat langh en licht is, leyt in wolachtige harigheyt in lange hauwkens besloten. De wortel is houtachtigh. (23)

Plaetse.

In de Nederlanden wordt dit Geboomte in de Hoven van de Kruydt-beminders gevonden.

Tijdt.

De bloemen komen selden voor Augustus te voorschijn.

Oeffeningh.

Dit Gewas werdt hier te lande van inleggende tacken aengewonnen.

Aert en krachten.

De Oleander is warm in den derden en droogh in den tweeden graet. Avicenna.

Medicinael gebruyck.

Inwendig werdt het niet gebruyckt, maer uytwendig heeft het kracht om alle geswellen te verteeren ende te doen scheyden. Galenus, Aegineta.

Oleander, in het Latijn Laurus Rosea. (Nerium oleander)

Vorm.

Dit boomachtig gewas komt voort met wijd uitgespreide, opgaande takken die zeer dicht met lange, spitse, dikke en harde bladeren bekleed zijn. De bloemen, die de vorm van kleine roosjes vormen en van vijf bladeren tezamen gesteld zijn, zijn mooi rood, ook heeft Lobel ze wel wit gevonden. Het zaad is lang en licht en ligt in een wolachtige harigheid in lange hauwen opgesloten. De wortel is houtachtig.

Plaats.

In Nederland wordt dit gewas in de hoven van de kruidbeminnaars gevonden.

Tijd.

De bloemen komen zelden voor augustus tevoorschijn.

Teelt.

Dit gewas wordt hier te lande van afleggende takken voort geteeld.

Aard en krachten.

De oleander is warm in de derde en droog in de tweede graad. Avicenna.

Medicinaal gebruik

Inwendig wordt het niet gebruikt, maar uitwendig heeft het kracht om alle gezwellen te verteren en te laten scheiden. Galenus, Aegineta.

Savel- ofte Seven-boom, in ’t Latijn Sabina.

Geslachten.

Van dese Boom vindt men in de Nederlanden twee soorten, de eerste is de gemeene Seven-boom, d’ander werdt oprechte Savel- ofte Seven-boom die vruchten draeght genaemt.

Gedaente.

De gemeene Savel- ofte Seven-boom wast op tot een tamelijck Boomken, sijn tacken ende zijde-tacken breedt ende wijt uyt-staende. De bladeren zijn die van de Tamarisch-boom seer gelijck, doch stijver ende stekende, sterck van reuck, ende scherp en heet van smaeck, hy staet altijdt groen, maer draeght geen besien.

De tweede soorte is den gemeenen onvruchtbare Seven-boom, van ghedaente niet ongelijck, behalven dat de bladeren soo stijf ende stekende niet zijn. Hy brenght voort groen-geele bloemkens, en de vruchten zijn eerst groen, ende namaels uyt den blaeuwen, zwartachtigh van verwe, van groote de Genever-besien gelijck.

Plaetse.

Dese Boomen worden alleen in de Hoven der Kruydt-beminners gevonden.

Tijdt.

De Seven-boomen zijn altijdt met groene bladeren beladen. De vrucht-dragende Seven-boom brenght sijn vruchten voort op de manier als wy van de Genever-boom geseyt hebben.

Oeffeningh.

Dese Boomen worden van steck ofte in-leggen voort-geteelt, die men een jaer gestaen hebbende, in de Maent Maert op vochte en schaduwachtige plaetsen verplant.

Aert en Krachten.

De bladeren van de Seven-boom zijn warm ende droogh tot in den derden graet. Fijn van deelen, openende, dun makende, ende door-dringende van krachten, Galenus. (25)

Medicinael gebruyck.

Om de Nageboorte ende een doode Vrucht af te drijven: Neemt Seven-boom een handt vol, koockt dit in een half pintje Wijn, tot de helft versooden is, ende geeft dit op een reys in. Dodonaeus.

Om de Maent-stonden af te setten: Neemt sap van Seven-boom met Wijn uyt-geperst vier loot, Saffraen vier greyn, Poley-water vier loot, menght dit te samen, om in twee reysen in te nemen; door dit middel zijn dickwils de opgestopte Maent-stonden afgedreven. Alexis Pedomontanus.

Voor ophoudinge des Urijns: Neemt een handt vol Seven-boom, koockt het in een pintje goede Wijn, tot dat het derden deel versoden is, ende laet hier van dickwils een roemertjen innemen, dit drijft den Urijn geweldigh af. Dioscorides.

Voor Enghborstigheyt: Neemt gepulveriseerde Seven-boom een vierendeel loots, vermenght het met honing en neemt het in.

Voor seere Hoofden der Kinderen: Neemt gepulveriseerde Seven-boom soo veel van nooden is, menght het met room van melck, ende bestrijckt het hooft daer mede. J. Schroderus.

Voor Wratten ende knobbelachtige uytwassinge der schamelijcke Leden: Neemt Seven-boom twee handen vol, koockt die in regen-water soo veel genoegh is, ende stootse hier mede, daer na stroyt’er gepulveriseerde Seven-boom op. Dodonaeus.

Savel- of zevenboom, in het Latijn Sabina. (Juniperus sabina)

Geslachten.

Van deze boom vindt men in Nederland twee soorten. De eerste is de gewone zevenboom, de andere wordt echte savel- of zevenboom die vruchten draagt genoemd.

Vorm.

De gewone savel- of zevenboom groeit op tot een tamelijk boompje waarvan de takken en zijtakken breed en wijd uitstaan. De bladeren lijken veel op die van de Tamarix, maar zijn stijver en steken, sterk van reuk en scherp en heet van smaak, hij is altijd groen maar draagt geen bessen.

De tweede soort is de gewone onvruchtbare zevenboom van vorm vrij gelijk, behalve dat de bladeren niet zo stijf zijn en niet steken. Hij brengt groengele bloemen voort, de vruchten zijn eerst groen en daarna uit het blauwe zwartachtig van kleur, van grootte de jeneverbessen gelijk. (gestekte en gezaaide vorm verschillen van elkaar)

Plaats.

Deze bomen worden alleen in de hoven van de kruidbeminnaars gevonden.

Tijd.

De zevenbomen zijn altijd met groene bladeren bekleed. De vruchtdragende zevenboom brengt zijn vruchten voort op de manier als we van de jeneverboom gezegd hebben.

Teelt.

Deze bomen worden van stek of afleggen voort geteeld en die als ze een jaar gestaan hebben in de maand maart op vochtige en schaduwachtige plaatsen verplant worden.

Aard en krachten.

De bladeren van de zevenboom zijn warm en droog tot in de derde graad. Fijn van delen, openen, maken dun en doordringend van krachten, Galenus.

Medicinaal gebruik.

Om de nageboorte en een dode vrucht af te drijven: Neem van sevenboom een hand vol, kook dit in een half pintje wijn tot de helft verkookt is en geef dit in een keer in. Dodonaeus.

Om de maandstonden af te zetten: Neem sap van sevenboom dat met wijn uitgeperst is vier lood, saffraan vier grein, poleiwater vier lood, meng dit tezamen om in twee keer in te nemen, door dit middel zijn dikwijls de opgestopte maandstonden af gedreven. Alexis Pedomontanus.

Om de urine op te houden: Neem een hand vol van sevenboom en kook het in een pintje goede wijn totdat het derde deel verkookt is en laat hiervan vaak een roemertje innemen, dit drijft de urine geweldig af. Dioscorides.

Tegen benauwdheid: Neem van verpoederde sevenboom een vierendeel lood, meng het met honing en neem het in.

Tegen zere hoofden van de kinderen: Neem van verpoederde sevenboom zoveel als nodig is, meng het met room van melk en bestrijk het hoofd daarmee. J. Schroderus.

Tegen wratten en knobbelachtige uitwassen van de schaamdelen: Neem van sevenboom twee handen vol, kook dit in regenwater zoveel als genoeg is en stamp ze hiermee, strooi er daarna verpoederde sevenboom op. Dodonaeus.

Cypressen-boom, in ’t Latijn Cypressus.

Geslachten.

Hoe wel er maar eenderhande soorte van dese Boom te vinden is, nochtans wordt in Nederlandt onder de naem van manneken en wijfken onderscheyden, te weten, wanneer hy hoogh op schiet ende nootkens draeght, wordt hy Cypres-manneken, maer indien hy kleyn ende onvruchtbaer blijft, Cypres-wijfken genaemt.

Gedaente.

De Cypres-boom heeft een lange, rechte ende spits opgaende stam. De zijde-tacken die veel in ’t getal zijn, spreyden haer niet uyt, maer spruyten langhs de middel-stam om hoogh, dese brengen veel dunne korte rijskens te voorschijn, hun selven wederom in anderen kleynder rijskens verdeelende. De bladeren zijn langhwerpig ront, gemaeckt van een gedurige vergaderinge van twee ofte vier aen een ghehechte bladekens langhs de rijskens groeyende, de bladeren van de Tamarisch-boom, ofte vruchtdragende Seven-boom by na uytbeeldende. De Cypres-nootkens hangen van de tacken nederwaerts af, de welcke in sich kleyn, plat ende graeuw zaet bevatten, dese Nootkens rijp geworden zijnde, splijten op veel plaetsen, ende laten als dan het zaet uyt vallen.

Plaetse.

Dese Boomen werden in de Nederlanden tot vercieringh in de Lust-hoven onderhouden. (26)

Tijdt.

De bladeren en taxkens van de Cypres-boom blijven het geheele jaer door groen, ende de Vruchten ofte Nootkens worden meestendeel in de Herfst tegen de Winter rijp.

Oeffeningh.

De Cypres-boomen werden hier te Lande van zaedt, ’t welck uyt Vranckrijck overgesonden wordt, aangeteelt, maer noch jongh zijnde, moetense sorghvuldigh voor de koude des Winters bewaert worden.

Aert en Krachten.

Het Cypressen-hout verkoelt, verdrooght ende treckt samen. De bladeren ende vruchten zijn verdroogende tot in den derden graet, trecken geweldigh te samen, doch sonder merckelijcke scherpigheydt ofte warmte, Galenus, Dioscorides.

Medicinael gebruyck.

Voor de Droppel-pisse ende alle Vloet van de Blase: Neemt gepulveriseerde Cypres-bladen een half vierendeel loots, Myrrhe 10 greyn, Malveseye soo veel genoegh is, menght dit te samen, om op een reys in te nemen. Dioscorides.

Voor Bloedt-stempingh ende genesingh der versche Wonden: Neemt van de versche Cypressen-bladeren soo veel genoegh is stootse ende leghtse op. Galenus.

Voor Tandt-pijn: Neemt Cypressen-bladeren ofte Nootkens ziedse op in Azijn, de welcke ghy lauw in de mont sult houden. Matthiolus.

Voor pijn van de Voeten: Neemt de bladeren van Cypres-boom een deel, kruym van Witte Broodt twee deelen, maeckt hier van met Wijn een pap, ende slaetse om de plaets alwaer men de pijn gevoelt. Plinius.

Voor Gescheurtheyt: Neemt Cypressen-nootkens, vier loot, koockt dit in een mengelen oude Wijn, tot dat een derden deel versoden is, hier van zult ghy alle dagen twee mael een half mutsjen te drincken geven, ende ondertusschen gestoten Cypres-bladeren op de Breuck leggen. C. Durantus.

Voor alle Buyck-loopen ende Vloeden: Neemt Cypres-nootkens een vierendeel loots, gepulveriseert zijnde geeft het met Wijn in, dit selfde vermagh oock het Water, daer in de voornoemde Nootkens gesoden zijn. Dioscorides.

Voor het Graveel: Neemt van de ghedrooghde schorsse van Cypressen-boomen een half vierendeel loots, fijn gestoten zijnde, geeft het met gedistilleert Wijnruyts-water in. Dodonaeus.

Om de Mage te verstercken ende het Braken te stelpen: Neemt Cypres-nootkens, ziedse op in Olie, met de welcke ghy de Maegh bestrijcken sult, ofte neemt Poeyer van de selve Nootkens, ende maeckt hier van met Was een Maegh-plaester, Dioscorides.

Cipres, in het Latijn Cypressus. (Cupressus sempervirens)

Geslachten.

Hoewel er maar een soort van deze boom te vinden is, nochtans wordt het in Nederland onder de naam van mannetje en wijfje onderscheiden, te weten wanneer hij hoog opschiet en nootjes draagt wordt hij cipresmannetje genoemd, maar als hij klein en onvruchtbaar blijft het cipreswijfje.

Vorm.

De cipres heeft een lange, rechte en spits opgaande stam. De zijtakken die veel in getal zijn spreiden zich niet uit maar spruiten langs de middenstam omhoog en brengen veel dunne en korte twijgen tevoorschijn die zichzelf weer in andere kleinere twijgen verdelen. De bladeren zijn langwerpig rond en gemaakt van een verzameling van twee of vier aaneengehechte blaadjes die langs de twijgen groeien, ze lijken veel op de bladeren van de Tamarix boom of de vruchtdragende sevenboom. De cipresnootjes hangen van de takken af naar beneden waarin kleine, platte en grauwe zaden zitten. Als deze nootjes rijp geworden zijn splijten ze op veel plaatsen en laten dan het zaad eruit vallen.

Plaats.

Deze bomen worden in Nederland tot versiering in de lusthoven onderhouden.

Tijd.

De bladeren en takjes van de cipres blijven het gehele jaar door groen, de vruchten of nootjes worden meestal in de herfst tegen de winter rijp.

Teelt.

De cipresbomen worden hier te lande van zaad dat uit Frankrijk gezonden wordt voortgeteeld, maar als ze nog jong zijn moeten ze zorgvuldig tegen de winterse koude beschermd worden.

Aard en krachten.

Het cipressenhout verkoelt, verdroogt en trekt tezamen. De bladeren en vruchten zijn verdrogend tot in de derde graad, trekken geweldig tezamen, maar zonder opmerkelijke scherpheid of warmte, Galenus, Dioscorides.

Medicinaal gebruik.

Tegen de druppelplas en alle vloed van de blaas: Neem van verpoederde cipresbladen een half vierendeel lood, mirre 10 grein, malvezij zoveel als genoeg is, meng dit tezamen om in een keer in te nemen. Dioscorides.

Tegen bloedstelpen en om verse wonden te genezen: Neem van de verse cipressenbladeren zoveel als genoeg is, stamp ze en leg ze op Galenus.

Tegen tandpijn: Neem cipressenbladeren of nootjes en kook ze in azijn wat ge lauw in de mond zal houden. Matthiolus.

Tegen pijn van de voeten: Neem van de bladeren van cipresboom een deel, kruim van wittebrood twee delen, maak hiervan met wijn een pap en sla het om de plaats waar men de pijn voelt. Plinius.

Tegen verscheuring: Neem van cipressennoten vier lood, kook dit in een mengsel oude wijn totdat een derde deel verkookt is, hiervan zal ge alle dagen tweemaal een half mutsje te drinken geven en ondertussen gestampte cipresbladeren op de breuk leggen. C. Durantus.

Tegen alle buiklopen en vloeden: Neem van verpoederde cipresnootjes een vierendeel lood en geef het met wijn in, hetzelfde doet ook het water waar de voornoemde nootjes in gekookt zijn. Dioscorides.

Tegen de nierstenen: Neem van de gedroogde schors van cipressenbomen een half vierendeel lood en als het fijn gestampt is geeft het met gedistilleerd wijnruitwater in. Dodonaeus.

Om de maag te versterken en het braken te stoppen: Neem cipresnootjes, kook het in olie waarmee ge de maag bestrijken zal, of neem poeder van dezelfde nootjes en maak hiervan met was een maagpleister, Dioscorides.

Boom des Levens, in ’t Latijn Arbor Vitae.

Gedaente.

De Boom des Levens, van de Vermaerde kruydt-beschrijver Lobel, Ceder-boom van Licie genaemt, wast recht op, met een uyt den rooden zwartachtige schorsse. De bladeren zijn die van den Cypressen-boom niet ongelijck, behalven datse plat, ende gelijck als in een gevoeght zijn. Aen het eynde van de rijskens komen geelachtige bloemkens voort, hier naer volgen schubachtige bollekens, waer in het zaet beslooten is.

Plaetse.

Dese Boom is eerst uyt Noort-America over gebracht, ende werdt hier te Lande in de Hoven van de Lief-hebbers gevonden.

Tijdt.

De Boom des Levens behoudt wel altijt sijn bladeren, maer in de Wintersche Maenden worden sy vael ofte geelachtigh, nochtans in de Lente verkrijgen sy wederom haer voorgaende groenigheyt.

Oeffeningh.

Dese Boomen worden van afgebroken tacken die seer haest wortelen schieten, vermenighvuldight, ende daer (27) na in de Maent January op schaduwachtige plaetsen verplant.

Aert en Krachten.

Uyt den bitteren smaeck ende stercken reuck van desen Boom kan men bespeuren, dat de selve voor warm ende droogh te achten is, daer by fijn van deelen, verteerende ende af vagende van krachten. Dodonaeus, Clusius.

Medicinael gebruyck.

Voor Flerecijn: Neemt gedistilleerde Water van de bladeren van desen Boom, maeckt ‘er doecken in nat, ende slaetse om de voeten, ofte neemt de gedistilleerde Olie van de selve, ende besmeert’er de pijnelijcke plaetsen mede. Camerarius.

Levensboom, in het Latijn Arbor Vitae. (Thuja occidentalis)

Vorm.

De levensboom die door de vermaarde kruidbeschrijver Lobel cederboom uit Lycië genoemd wordt groeit rechtop met een uit het rode zwartachtige schors. De bladeren lijken op die van de cipressenboom behalve dat ze plat en als ineen gevoegd zijn. Aan het einde van de twijgen komen geelachtige bloempjes voort, hierna volgen schubachtige bolletjes waarin het zaad in zit.

Plaats.

Deze boom is pas uit Noord-Amerika over gebracht en wordt hier te lande in de hoven van de liefhebbers gevonden.

Tijd.

De levensboom behoudt wel altijd zijn bladeren, maar in de winterse maanden worden ze vaal of geelachtig, toch krijgen ze in de lente weer hun voorgaande groenheid.

Teelt.

Deze bomen worden van afgebroken takken die zeer snel wortelschieten vermenigvuldigd en daarna in de maand januari op schaduwachtige plaatsen verplant.

Aard en krachten.

Uit de bittere smaak en sterke reuk van deze boom kan men bespeuren dat die als warm en droog geacht wordt, daarbij fijn van delen, verteert en afvegend van krachten. Dodonaeus, Clusius.

Medicinaal gebruik.

Tegen jicht: Neem gedistilleerd water van de bladeren van deze boom en maak er een doekje in nat, sla die om de voeten of neem de gedistilleerde olie ervan en besmeer er de pijnlijke plaatsen mee. Camerarius.

Boom des Doodts, ofte Iben-boom, in ’t Latijn Taxus.

Gedaente.

Dese Boom wast op met een recht opgaende stam om hoogh, omtrent de top in eenige zijde-tacken verdeelt, van buyten is hy met een grauwe ende rouwe schorsse bekleedt, inwendigh is het hout selve zwartachtigh van coleur. De zijde-tacken brengen veel ranckens ofte rijskens voort, de welcke met lange, smalle ende doncker-groene bladeren, die veder-wijs tegen den anderen over staen, dicht begroeyt zijn. De bloemkens zijn uyt den geelen grasachtigh van verwe, die aen het onderste gedeelte van de tackens, veel by een vergadert, nederwaerts af hangen. De vruchten zijn schoon-roode ende lanckwerpigh ronde Besien, die van de Kraeck-besien ofte van de Asperges van gedaente seer gelijck.

Plaetse.

De Iben-boom werdt in de Hoven onderhouden, ende komt oock in Nederlandt in ’t Ardennen-bosch van selfs voort.

Tijdt.

Dese Boom blijft des Winters groen, doch in Maert ofte April brenght (28) hy sijn bloemkens te voorschijn, ende verkrijght als dan nieuwe scheuten, de vruchten worden in de Herfst rijp.

Oeffeningh.

De Boom des Doodts wordt hier te Lande door zaet, wortel-spruyten ende inleggen vermenighvuldight, men plaetse in Maert in savelachtige Aerde, ende op donckere ofte schaduwachtige plaetsen.

Aert en Krachten.

Dese Boom werdt van de oude kruydt-beschrijvers onder de schadelijcke ende vergiftige Gewassen gerekent. Maer in de Nederlanden ende in Engelandt is hy soo hinderlijck, noch sijn schaduwe des menschen soo schadelijck niet. Galenus, Dioscorides, Lobel.

Boom des doods of ibenboom, in het Latijn Taxus. (Taxus baccata)

Vorm.

Deze boom groeit met een recht opgaande stam omhoog die bij de top in enige zijtakken verdeeld is, van buiten is hij met een grauwe en ruwe schors bekleed, inwendig is het hout zelf zwartachtig van kleur. De zijtakken brengen veel ranken of twijgen voort die met lange, smalle en donkergroene bladeren bekleed zijn die veervormig tegenover elkaar staan en dicht begroeid. De bloempjes zijn uit het gele grasachtig van kleur die aan het onderste gedeelte van de takken veel bijeen verzameld zijn en naar beneden afhangen. De vruchten zijn mooi rode en langwerpig ronde bessen die op de kraakbessen of die van de asperge van vorm zeer gelijk zijn.

Plaats.

De ibenboom wordt in de hoven onderhouden en komt ook in Nederland in het Ardennenbos vanzelf voort.

Tijd.

Deze boom blijft ‘s winters groen, maar in maart of april brengt het zijn bloemen tevoorschijn en krijgt dan nieuwe scheuten, de vruchten worden in de herfst rijp

Teelt.

De boom des doods wordt hier te lande door zaad, wortelspruiten en afleggers vermenigvuldigd. Men plant ze in maart in zavelachtige aarde en op donkere of schaduwachtige plaatsen.

Aard en krachten.

Deze boom wordt door de oude kruidbeschrijvers onder de schadelijke en vergiftige gewassen gerekend. Maar in Nederland en in Engeland is hij zo niet zo hinderlijk en is zijn schaduw de mensen niet zo schadelijk. Galenus, Dioscorides, Lobel.

Denne ofte Mast-boom, in ‘t Latijn Abies.

Gedaente.

De Denne-boom wast in de hooghte recht op, waer van de stam beneden sonder knoopen ende boven gemeenlijck knoopachtigh is. Uyt yeder van dese knoopen ofte leden komen vier tacken, die tegen malkander ofte over staen, ende in de hooghte schuyns opklimmen, te voorschijn, waer uyt wederom kleynder tackens doch maer twee tegen malkanderen aengevoeght, ende nederwaerts af hangende, voort spruyten. De bladeren zijn lanckwerpigh, rondt, ende voor spits ofte scherp. De vruchten die aen het eynde der tacken voort komen bestaen uyt veel sachte t’samen-ghevoeghde schelferingen, waer in kleyne Nootkens beslooten leggen. Uyt de schorsse van de jonge Denne-boomen vloeyt een murwen ende klaren Harst, die van sommigen Veneetschen Tarpentijn genaemt werdt.

Plaetse.

Van dese Boomen vindt men in de Nederlanden hier en daer tot cierage Lanen ende Bosschen geplant.

Tijdt.

De Mast-boomen behouden haer Lof den geheelen Winter door, ende haer Vruchten worden in de Herfst rijp.

Oeffeningh.

Dese Boomen werden hier te Lande van zaet, het welck uyt Noorwegen over gesonden wordt, voort geteelt. Dit zaet is water geweeckt zijn de, moet men in een Back ofte op een seer warme plaetse vroegh in de Lente zayen. De eerste Winter wordense voor koude en schrale winden bedeckt, ende daer na in Maert ofte April twee voeten van malkanderen in savelachtige Aerde verplant, dese 4 ofte 5 jaren opgewassen zijnde, verset mense se alwaer men die begeert te hebben.

Aert en krachten.

De schorsse ende bladeren van de Denne-boom is verdroogende ende ‘t samen-treckende van aert en krachten. De murwen Harst van dese Boom uytwendigh gebruyckt, verteert, vermurwt, doet scheyden, vaeght af, ende geneest alle versche Quetsuren, inwendigh gebesight maeckt de Buyck weeck, ende drijft de urijn af. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor den Roode Loop: Neemt gedrooghde bladeren van Denne-boomen een vierendeel loots, fijn gestooten zijnde, geeft het roode Wijn ofte gestaelt Water in. Matthiolus.

Voor ontvloeyinge des Zaets: Neemt vierendeel loots van genoemde bladeren, ende laet het met een versch ende weeck gesoden Ey gebruycken. Dodonaeus.

Voor Lever-sucht: Neemt van de bladeren een vierendeel loots, ende neemt het met oude goede Mee in. Dioscorides.

Voor Tandpijn: Neemt Denne-bladeren soo veel genoegh is, zietse op in azijn de welcke ghy in de mont sult houden. Dioscorides.

Voor Enghborstigheyt, Heup-gicht, Graveel ende ontvloeyige des Zaets: Neemt Veneetsche Tarpentijn een loot, een doyer van een Ey, menght dit met Hoender ofte Vleesch-sop soo veel genoegh is, om voor een reys te gebruycken. Dodonaeus.

Voor het uytsincken des Aersdarms: Neemt een planck van dese Boom, maeckt het tegen het vuur heet ende laet de Patient hier eenige tijdt op sitten. Fuchsius.

Voor Koortsen en Scheur-buyck: Neemt (29) van de afgeschaefde bast ofte schorsse twee loot, Orangie-schellen een half loot, bindt het in een sackje, ende hanght het in een mengelen Rinse-wijn, ende drinck hier nuchteren van een goeden dronck.

Den of mastboom, in het Latijn Abies. (Picea abies)

Vorm.

De dennenboom groeit in de hoogte rechtop waarvan de stam beneden zonder knopen en boven gewoonlijk knoopachtig is. Uit elk van deze knopen of leden komen vier takken tevoorschijn die tegen of over elkaar staan en in de hoogte schuin opklimmen waar uit weer kleinere takken komen, maar die met twee tegenover elkaar gevoegd zijn en naar beneden hangen. De bladeren zijn langwerpig, rond en voor spits of scherp. De vruchten, die aan het einde van de takken voortkomen, bestaan uit veel zachte, tezamen gevoegde schillen waarin kleine nootjes liggen. Uit de schors van de jonge dennenbomen vloeit een murwe en heldere hars die door sommigen Veneetse terpentijn genoemd wordt.

Plaats.

Van deze bomen vindt men ze in Nederland hier en daar tot sieraad van lanen en bossen geplant.

Tijd.

De mastbomen behouden hun loof de hele winter door en hun vruchten worden in de herfst rijp.

Teelt.

Deze bomen worden hier te lande van zaad dat uit Noorwegen over gezonden wordt voortgeteeld. Dit zaad wordt in water geweekt en dit moet men in een bak of op een zeer warme plaats vroeg in de lente zaaien. De eerste winter worden ze tegen koude en schrale winden bedekt en daarna in maart of april zestig cm uit elkaar in zavelachtige aarde verplant, als die 4 of 5 jaar gegroeid hebben verplant men ze waar men die hebben wil.

Aard en krachten.

De schors en bladeren van de dennenboom zijn verdrogend en tezamen trekkend van aard en krachten. De murwe hars van deze boom, uitwendig gebruikt, verteert, vermurwt en laat scheiden, veegt af en geneest alle verse kwetsingen, inwendig gebruikt maakt het de buik week en drijft de urine af. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Tegen de rodeloop: Neem van de gedroogde bladeren van dennenbomen een vierendeel lood en als ze fijn gestampt zijn geef het met rode wijn of gestaald water in. Matthiolus.

Tegen het lozen van het zaad: Neem vierendeel lood van genoemde bladeren en laat het met een vers en week gekookt ei gebruiken. Dodonaeus.

Tegen leverzucht: Neem van de bladeren een vierendeel lood en neem het met oude, goede mede in. Dioscorides.

Tegen tandpijn: Neem van dennenbladeren zoveel als genoeg is, kook het op in azijn wat ge in de mond zal houden. Dioscorides.

Tegen benauwdheid, heupjicht, nierstenen en zaadvloed: Neem van Veneetse terpentijn een lood, een dooier van een ei en meng dit met hoender- of vleessap zoveel als genoeg is om voor een keer te gebruiken. Dodonaeus.

Tegen het uitzinken van de aarsdarm: Neem een plank van deze boom, maak het tegen het vuur heet en laat de patiënt hier enige tijd op zitten. Fuchsius.

Tegen koortsen en scheurbuik: Neem van de afgeschaafde bast of schors twee lood, van oranjeschillen een half lood, bindt het in een zakje en hang het in een mengsel zure wijn en drink hier nuchter van een goede dronk.

Pimper- ofte Blaes-noten, in ’t Latijn Nux Vesicaria.

Gedaente.

Dit Geboomte wast dickwijls heesterwijs op, het hout is wit, seer hardt ende vast. De schorsse is bleeck groen hier en daer, als een Slangen-huyt, met zwart geplackt. De bladeren gelijcken de Vlier-bladeren seer wel, ense wassen mede vijf in ’t getal aen een middel-ribbe gevoeght, nochtans zijnse kleynder als de selve, ende niet soo sterck van reuck. De bloemen die wit zijn, hangen tros-gewijs vier ofte vijf by een, waer na de blaesjens, waer in ghemeenelijck twee kleyne Nootkens leggen, te voorschijn komen. De Nootkens zijn met een harde rosachtige schelle bedeckt, waer in groenachtigh merg beslooten is.

Plaetse.

Dese Boomen groeyen op veel plaetsen in ’t wilde, ende worden in sommige Provincien van Nederlandt in de Hoven onderhouden.

Tijdt.

De bloemen komen in de Maent May voort, maer de Nootkens werden in Augustus ende September rijp.

Oeffeningh.

Dit geboomte wordt van sijn wortel-spruyten aengequeeckt, ende in de Maent February verplant.

Aert en Krachten.

Tot Medicijne is dit gewas nergens te gebruyckelijck ofter versocht. Dodonaeus.

Pimper- of blaasnoten, in het Latijn Nux Vesicaria. (Staphylea pinnata)

Vorm.

Deze boom groeit vaak heestervormig op. Het hout is wit, zeer hard en vast. De schors is bleekgroen en hier en daar als een slangenhuid met zwart gevlekt. De bladeren lijken zeer goed op de vlierbladeren en groeien ook met vijf in het getal aan een middensteel, nochtans zijn ze kleiner dan de vlier en niet zo sterk van reuk. De bloemen zijn wit en hangen trosvormig met vier of vijf bijeen waarna de blaasjes tevoorschijn komen waarin gewoonlijk twee kleine nootjes liggen. De nootjes zijn met een harde, rozeachtige schil bedekt waarin groenachtig merg besloten is.

Plaats.

Deze bomen groeien op veel plaatsen in het wild en worden in sommige provincies van Nederland in de hoven onderhouden.

Tijd.

De bloemen komen in de maand mei voort, maar de nootjes worden in augustus en september rijp.

Teelt.

Deze boompjes worden van hun wortelspruiten voortgeteeld en in de maand februari verplant.

Aard en krachten.

Als medicijn is dit gewas nergens in gebruik of onderzocht. Dodonaeus.

Platanus.

Gedaente.

Dese Boom werdt seer swaer, ende verspreyt sich door sijn menighvuldige tacken wijt ende breedt uyt. De bladeren zijn seer groot ende op verscheyde plaetsen diep gesneden. De bloemen zijn kleyn ende bleeck van coleur, de vruchten zijn rouwen ende ruygen-bollen, van coleur de groote Klissen gelijck, hangende aen steelkens, de een langer als de ander.

Plaetse.

De Platanus werdt in Nederlant alleen in de Hoven van de kruydt-beminners onderhouden.

Tijdt.

De bladeren spruyten in de May Maent voort, ende in Augustus bevint men het zaet in rosachtige wolligheydt gewickelt volkomen rijp te zijn.

Oeffeningh.

Dese Boom wordt meest door in-leggen vermenighvuldight, ende begeert een vochtige ende warme plaets.

Aert en krachten.

De bladeren van de Platanus zijn matelijck vocht-makende ende verkoelende van natuur, maer de schorsse en de vruchten zijn wat meer verdroogende. Galenus.

Medicinael gebruyck.

Voor ontstekinge ende sinckingen die op de Oogen vallen: Neemt van de malsche ende jonge bladeren van den Platanus een ofte twee handen vol, ziedtse in Wijn ende leghtse op de Oogen. Dioscorides.

Voor Tandt-pijn: Neemt de schorsse van dese boom soo veel van nooden is, koocktse in azijn, de welcke ghy dickwils in de mont sult houden. Matthiolus.

Voor Schurftheyt: Neemt assche van Platanus schorsse gebrandt een loot, Olie van Roosen twee loot, Wasch soo veel van noden is, smelt ende vermenght dit te samen tot een salve. Ravelingius.

Platanus. (Platanus acerifolius)

Vorm.

Deze boom wordt zeer zwaar en spreidt zich door zijn vele takken wijd en breed uit. De bladeren zijn zeer groot en op verscheidene plaatsen diep ingesneden. De bloemen zijn klein en bleek van kleur, de vruchten zijn ruwe en ruige bollen, van kleur de grote klis gelijk en hangen aan steeltjes, de een langer dan de ander.

Plaats.

De plataan wordt in Nederland alleen in de hoven van de kruidbeminnaars onderhouden.

Tijd.

De bladeren spruiten in de mei maand voort en in augustus ziet men het zaad dat in rozeachtige wolligheid gewikkeld is volkomen rijp zijn.

Teelt.

Deze boom wordt meestal door afleggen vermenigvuldigd en wil een vochtige en warme plaats hebben.

Aert en krachten.

De bladeren van de Platanus zijn matig vochtig makend en verkoelend van natuur, maar de schors en de vruchten verdrogen wat meer. Galenus.

Medicinaal gebruik.

Tegen ontsteking en zinkingen die op de ogen vallen: Neem van de malse en jonge bladeren van de plataan een of twee handen vol, kook ze in wijn en leg ze op de ogen. Dioscorides.

Tegen tandpijn: Neem de schors van deze boom zoveel als nodig is en kook ze in azijn dat ge dikwijls in de mond zal houden. Matthiolus.

Tegen schurft: Neem van de as van de gebrande plataanschors een lood, olie van rozen twee lood, van was zoveel als nodig is, smelt het en vermeng dit tezamen tot een zalf. Ravelingius.

Azedarach.

Gedaente.

Azedarach wast op tot een groote Boom, bekleet met een effen graeuw-achtige schorsse, alsse jong is, maer rouw ende gerimpelt alsse ouder is, wiens bladeren doncker-groen van verwen zijn, van gedaente die van de Qualster-boom niet ongelijck, maer dieper geschaert ofte gekerft. Uyt de oorspronge der bladeren komen lange steelkens, de paers-achtige welrieckende (30) sterrewijs uytspreydende bloemkens van vijf smalle bladekens gemaeckt, te voorschijn. Daer na volght de vrucht, eerst groen, daer na witachtigh van coleur, de Jijuben van gedaente niet ongelijck, doch onlieflijck van smaeck. In dese vrucht light een harde seshoekige steen beslooten.

Plaetse.

Dese Boomen worden van de liefhebbers in de lustige Hoven ende Boomgaerden van Nederlandt geoeffent ende onderhouden.

Tijdt.

In ’t voor-jaer spruyten de jonge bladeren uyt, de bloemen vertoonen sich in de Somer, ende de vruchten worden laet in de Herfst rijp.

Oeffeningh.

De Azederach-boom wordt hier te Lande van zaet, ’t geen uyt de Virginjes over-gesonden wordt, aengeteelt.

Aert en krachten.

De bloemen van Azederach is warm in den derden graet, ende droogh tot in ’t laetste van de eersten, openende de verstoptheden, maer voornamentlijck van de herssenen. Avicenna.

Medicinael gebruyck.

Om het Hayr te doen groeyen, ende de Luysen te dooden: Neemt het gedistilleerde water van de bloemen, Wijn van elcks even veel, ende wast het Hooft daer mede. Avicenna.

Azedarach. (Melia azedarach)

Vorm.

Azedarach groeit op tot een grote boom die bekleed is met een effen, grauwachtige schors als ze jong is, maar ruw en gerimpeld als ze ouder is. De bladeren zijn donkergroen van kleur en lijken qua vorm op die van de lijsterbes, maar zijn dieper geschaard of gekerfd. Uit de oorsprong van de bladeren komen op lange steeltjes paarsachtige, geurende en stervormig uitgespreide bloempjes tevoorschijn die van vijf smalle blaadjes gemaakt zijn. Daarna volgt de vrucht die eerst groen en daarna witachtig van kleur wordt en qua vorm op de jujubes lijkt, maar niet aangenaam van smaak. In deze vrucht ligt een harde, zeshoekige steen besloten.

Plaats.

Deze bomen worden door de liefhebbers van de lustige hoven en boomgaarden van Nederland gekweekt en onderhouden.

Tijd.

In het voorjaar spruiten de jonge bladeren uit, de bloemen vertonen zich in de zomer en de vruchten worden laat in de herfst rijp.

Teelt.

De Azedarach boom wordt hier te lande van zaad, dat uit Virginie toe gezonden wordt, gekweekt.

Aard en krachten.

De bloemen van Azedarach zijn warm in de derde graad en droog tot in het laatste van de eerste, opent de verstopping maar voornamelijk van de hersens. Avicenna.

Medicinaal gebruik.

Om het haar te laten groeien en de luizen te doden: Neem het gedistilleerde water van de bloemen en wijn, van elk even veel, en was het hoofd daar mee. Avicenna.

Judas-boom, in ’t Latijn Arbor Judae.

Gedaente.

Dese seer aerdige Boom schiet somtijts hoog op, andersins blijft hy nederich, mach als dan met recht onder de Heesters gerekent worden. De bladeren zijn geheel ront, die van de Mans-ooren niet ongelijck, maer bleecker groen, ende vol van doorloopende aderkens ofte zenuwen. De bloemen spruyten veel by een uyt de dunne rijskens, die met bruyn-paerssche schorssen overtogen zijn, schoon purper-root ofte oock wel wit van werwe, ende van de gedaente van de gemeene Erwte-bloemen seer gelijck. Na dese volgen de hauwen ofte zaethuyskens, meer dan een vinger breedt en langh, welcke platte hauwen by na doorschijnende, ende van buyten bruyn-root zijn, waer in plat zaedt light, den Linsen niet ongelijck.

Plaetse.

De Judas-boom wordt hier te lande alleen in sommige Lusthoven ghevonden.

Tijdt.

De bloemen vertoonen sich in ’t begin van Maert, waer na de bladeren volgen, ende de hauwen met het zaet worden in de Somer-maenden rijp.

Oeffeningh.

Dese Boomen worden in Nederlant door het zaet aengewonnen, ende moeten op een warme plaets tegen een muur ofte yets anders geplant zijn.

Aert en krachten.

De krachten van dit Boomachtigh gewas is tot noch toe onbekent ende onversocht. Dodonaeus.

Judasboom, in het Latijn Arbor Judae. (Cercis siliquastrum)

Vorm.

Deze zeer aardige boom schiet soms hoog op, anderszins blijft hij nederig en mag dan met recht onder de heesters gerekend worden. De bladeren zijn geheel rond en lijken op die van de mansoren, maar zijn bleker groen en vol van doorlopende aderen of zenuwen. De bloemen spruiten veel bijeen uit de dunne twijgen die met een bruin paarse schors bedekt zijn, ze zijn mooi purperrood of ook wel wit van kleur en van vorm die van de gewone erwtenbloemen zeer gelijk. Hierna volgen de hauwen of zaadhuisjes die meer dan een vingerbreed en lang zijn, wiens platte hauwen bijna doorzichtig en van buiten bruinrood zijn waarin plat zaad ligt dat op die van de lens lijkt.

Plaats.

De Judasboom wordt hier te lande alleen in sommige lusthoven gevonden.

Tijd.

De bloemen vertonen zich in het begin van maart waarna de bladeren volgen, de hauwen met het zaad worden in de zomermaanden rijp.

Teelt.

Deze bomen worden in Nederland door het zaad aangewonnen en moeten op een warme plaats tegen een muur of iets anders geplant worden.

Aard en krachten.

De krachten van dit boomachtig gewas zijn tot nog toe onbekend en niet onderzocht. Dodonaeus.

Viurna van de Francoysen.

Gedaente.

De Struycken van dit Heester-achtig gewas zijn seer tay, ende met een witachtige schorsse bedeckt. De bladeren die uyt yeder lidt twee tegen malkander over spruyten zijn groot, breedt, rontom wat geschaert, de Elsen-bladers seer wel gelijckende, maer grijs-achtigh ende sacht in ’t aentasten. De witte bloemkens wassen tros-wijs by een, hier na volgen platte ende lanckwerpige Besien, de welcke eerst groen, daer na root, ende eyndelijck rijp geworden zwart zijn. De wortelen sincken niet diep, maer verspreyden sich wijdt en breedt langhs de Risch der Aerde.

Plaetse.

Dit Gewas wordt in Nederlant in de Hoven onderhouden.

Tijdt.

In de Lente spruyten de bladeren uyt. In de Somer brengt het sijn bloemen voort, ende omtrent de Herfst worden de Besien rijp.

Oeffeningh.

Dit Boom-gewas wordt door sijn wortel-spruyten, die in groote menighte opwassen, voort geset, ende in de Maent February ofte Maert verplant.

Aert en Krachten.

De bladeren ende besien van de Viurna zijn verkoelende ende verdroogende van aert, ende daer by t’samentreckende van krachten. Dodonaeus, Lobel

Medicinael gebruyck

Voor ontstekinge ende geswel der Amandelen ende des Keels: Neemt van de bladeren een hant vol, van de besien een halve hant vol, koockt dit in wrange ofte suure Wijn, Garsten-water van elcks een half pint, tot dat een derden deel versoden is, ende gorgelt daer mede. Dodonaeus.

Om het Hayr swart te maken: Neemt de bladeren ende besien van Viurna, ende koocktse in Looge ende wascht het Hayr hier mede. Dodonaeus.

Om alderhande Buyck-loopen, Bloedt-gangen ende Vloeden te stelpen: Neemt van de onrijpe ende fijn ghestooten besien een vierendeel loots, ende geeft dit met roode Wijn in. Dodonaeus.

Viurna van de Fransen. (Viburnum lantana)

Vorm.

De stengels van dit heesterachtig gewas zijn zeer taai en met een witachtige schors bedekt. De bladeren die uit elk lid twee tegenover elkaar uitspruiten zijn groot, breed en rondom wat geschaard, ze lijken zeer veel op de elzenbladeren maar zijn grijsachtig en zacht in het aanvoelen. De witte bloempjes groeien trosgewijze bijeen, hierna volgen platte en langwerpige bessen die eerst groen, daarna rood en eindelijk als ze rijp worden zwart zijn. De wortels zinken niet diep, maar verspreiden zich wijd en zijd langs de oppervlakte van de aarde uit.

Plaats.

Dit gewas wordt in Nederland in de hoven onderhouden.

Tijd.

In de lente spruiten de bladeren uit. In de zomer brengt het zijn bloemen voort en omtrent de herfst worden de bessen rijp.

Teelt.

Dit boomgewas wordt door zijn wortelscheuten die in grote hoeveelheid groeien voortgeteeld en in de maand februari of maart verplant.

Aard en krachten.

De bladeren en bessen van de Viorna zijn verkoelend en verdrogend van aard en daarbij tezamen trekkend van krachten. Dodonaeus, Lobel

Medicinaal gebruik.

Tegen ontsteking en gezwollen amandelen en de keel: Neem van de bladeren een hand vol, van de bessen een halve hand vol en kook dit in wrange of zure wijn en gerstewater, van elk een half pint totdat een derde deel verkookt is en gorgel daar mee. Dodonaeus.

Om het haar zwart te maken: Neem de bladeren en bessen van Viorna en kook ze in loog en was het haar hier mee. Dodonaeus.

Om allerhande buiklopen, bloedgang en vloeden te stelpen: Neem van de onrijpe en fijngestampte bessen een vierendeel lood en geef dit met rode wijn in. Dodonaeus.

Kapper-boom, in ’t Latijn Capparis.

Geslachten.

De Kapper-boom onderscheydt den nauwkeurigen kruydt-beschrijver Lobel in twee soorten, de eene met botte en d’ander met spitse bladeren.

Gedaente.

De Kapper-boom wordt onder de heesters gerekent, om dat hy hem sonder steunsel niet oprichten kan. De tacken zijn met scherpe ende kromme doornen beset. De bladeren zijn ront, breedt, voor bot ofte spits toeloopende. Omtrent de oorsprongh der bladeren komen kleyne knopkens, die men Kappers noemt, op lange steelkens te voorschijn, uyt de welcke daer (32) na witte bloemen, die van de Que-appels, doch kleynder, niet ongelijck. Het kleyn ende rosch zaet groeyt in lanckwerpige vruchten ofte bollekens. De wortel is met een witachtige schorsse bedeckt.

Plaetse.

In de Nederlanden siet men nergens geen Kappers groeyen, dan alleen in de hoven van curieuse Lief-hebbers.

Tijd.

Dit Boomachtigh gewas draegt sijn bloemen tot diep in de Somer, maer de knopkens moeten, eerse open-gaen, vergadert ende bewaert worden.

Oeffeningh.

De Kapper-boom wordt van oploopen ofte wortel-spruyten aengewonnen, in potten geplant, ende voor de koude des Winters nauw bewaert.

Aert en Krachten.

De Kappers zijn warm van aert, verwecken appetijt, door diense de taye slijm, die in de Maeg leght, scheyden ende verteeren, openen de verstoptheden van Lever en Milt. Dodonaeus.

De schorsse van de wortels, die meest van de Genees-meesters gebruyckt wordt, verwarmt ende verdrooght, doet scheyden, opent, vaeght af, ende treckt een weynigh te samen. Schroderus.

Medicinael gebruyck.

Voor een verharde ofte verstopte Milt: Neemt schorsse van Kapper-wortelen vier loot, koockt dit in genoeghsaem Water tot een pint, door gezegen zijnde, doet’er ses loot Syroop van Azijn by, ende geeft hier twee ofte driemael daegs een roemerken vol van te drincken, uytwendigh besmeert de lincker-zijde met Olie van Kappers. Dodonaeus.

Voor Klieren ende harde geswellen aen den Hals: Neemt de groene bladeren ende schorsse van de wortelen, stootse te samen ende leghtse op. Dioscorides.

Voor Wormen in de Ooren: Neemt het sap uyt de versche bladeren geparst, ende druypt het in de Ooren. Dioscorides, Galenus.

Voor Lammigheyt, ende die sich van binnen beseert hebben: Neemt gepulveriseerde schorsse van de wortelen een vierendeel loots, ende geeft het met Wijn ofte Bier in. Ravelingius.

Kapperboom, in het Latijn Capparis. (Capparis spinosa)

Geslachten.

De kapperboom onderscheidt de nauwkeurige kruidbeschrijver Lobel in twee soorten, de ene met botte en de andere met spitse bladeren.

Vorm.

De kapperboom wordt onder de heesters gerekend omdat hij zich zonder steun niet oprichten kan. De takken zijn met scherpe en kromme dorens bezet. De bladeren zijn rond en breed, voor bot of lopen spits toe. Omtrent de oorsprong van de bladeren komen kleine knopjes die men kappers noemt op lange steeltjes tevoorschijn waaruit daarna witte bloemen volgen die op die van de kweeappel lijken, maar kleiner zijn. Het kleine en roze zaad groeit in langwerpige vruchten of bolletjes. De wortel is met een witachtige schors bedekt.

Plaats.

In Nederland ziet men nergens kappers groeien dan alleen in de hoven van curieuze liefhebbers.

Tijd.

Dit boomachtig gewas draag zijn bloemen tot diep in de zomer, maar de knoppen moeten voor ze opengaan verzameld en bewaard worden.

Teelt.

De kapperboom wordt van uitlopers of wortelspruiten voortgeteeld, in potten geplant en tegen de kou van de winter zeer goed beschermd.

Aard en krachten.

De kappers zijn warm van aard, verwekken appetijt doordat ze het taaie slijm dat in de maag ligt scheiden en verteren, ze openen de verstopping van lever en milt. Dodonaeus.

De schors van de wortel die meestal door de geneesmeesters gebruikt wordt verwarmt en verdroogt, laat scheiden en opent, veegt af en trekt wat tezamen. Schroderus.

Medicinaal gebruik.

Tegen een verharde of verstopte milt: Neem van de schors van kapperwortels vier loot, kook dit in voldoende water tot een pint en als dit door gezeefd is doe er zes lood siroop van azijn bij en geef hier twee- of driemaal per dag een roemertje vol van te drinken. Uitwendig besmeert men de linkerzijde met olie van kappers. Dodonaeus.

Tegen klieren en harde gezwellen aan de hals: Neem de groene bladeren en schors van de wortels, stamp ze tezamen en leg ze op. Dioscorides.

Tegen wormen in de oren: Neem het sap dat uit de verse bladeren geperst is en druip het in de oren. Dioscorides, Galenus.

Tegen lamheid en die zich van binnen bezeerd hebben: Neem van de verpoederde schors van de wortels een vierendeel lood en geef het met wijn of bier in. Ravelingius.

Tamarisch-boom, in ’t Latijn Tamariscus.

Geslachten.

Van dese Boom zijn de volgende soorten: France ofte Languedockse Tamarisch, Duytsche Tamarisch-boom, Hollantse Zee Tamarisch van Clusius.

Gedaente.

De France Tamarisch-boom wast op omtrent een Mans lengte in de hooghte, wiens stam niet heel dick is, met een rouwe schorsse bekleet, uyt de welcke veel zijde-tackskens voort spruyten, die met een effen ende bruyn-achtige schorsse omvat zijn. De bladeren zijn kleyn, asch verwigh, rondt, die van de Cypres-boom ofte gemeene leege Heyde niet ongelijck, hy draeght kleyne ronde ende lijf verwige bloemkens, waer na de beskens ofte spitse huyskens (33) volgen, in de welcke volgens getuygenisse van Lobel een wormken beslooten leyt

De Duytse Tamarisch-boom blijft veel leger als de voorgaende, wolachtige ende purpen-verwige bloemen, van groote ende gedaente die van de gemeene Lampsana gelijck, voort brengende, die met het zaet verstuyven

De Hollantsche Tamarisch van Clusius is anders niet dan een seer teer struycksken, niet veel langer als een vinger, in korte tackskens verdeelt, de gedaente van heyde hebbende, ende aen de Schelpen van de Oesters ofte Mosselen vast groeyende.

Plaetse.

De Tamarisch-boom bloeyt van May of de geheel Somer door.

Oeffeningh.

Deze Boomen worden van wortel-spruyten aengeteelt, en begeert in een vochtige ende gruys-achtige Gront geplant te zijn.

Aert en Krachten.

De Tamarisch-boom verwarmt en verdrooght tot in den tweeden graet, opent, vaeght af, maeckt dun ende treckt een weynigh te samen. Matthiolus.

Medicinael gebruyck.

Voor een verherde ende verstopte Milt: Neemt bladeren ofte jonge scheutkens van dese Boom twee handen vol, koockt die in Wijn tot een pint, en laet hier dickwils van drincken, andere nemen teere bladekens en de jonge scheuten een hant vol, en parssen met Wijn het sap daer uyt, ’t welck sy in geven. Dioscorides.

Lobel betuyght oock dat tot die eynde in Italien kroesen ende koppen om uyt te drincken gemaeckt werden.

Voor Schurftheyd ende de swart aengebrande Gal te bedwingen: Neemt schorsse van Tamarisch-wortelen vier loot, lange Rosijnen daer de steen uyt gedaen zijn drie loot, koockt dit te samen in Water tot anderhalf pint, doet ‘by vier loot Syroop van Fumarie ofte Eert-rook, ende laet hier twee ofte mael des daeghs van drincken. Schroderus.

Om Luysen te dooden ende te verdrijven: Maeckt een Loge van assche van Tamarisch-hout, ende wascht u daer mede. Ravelingius.

Voor ’t Graveel ende den Urijn af te drijven: Neemt van de bloemen ende bladeren soo veel genoegh is, koockt het in water ende laet hier van een tijdt langh drincken. C. Durantus.

Tamarix, in het Latijn Tamariscus. (Tamarix gallica, de Duitse Myricaria germanica en Salicornia)

Geslachten.

Van deze boom zijn de volgende soorten: Franse of Languedoc Tamarix, Duitse tamariskboom, Hollandse zee tamarix van Clusius.

Vorm.

De Franse Tamarix groeit op tot ongeveer een manslengte in de hoogte, wiens stam niet zo dik is en met een ruwe schors bekleed waaruit veel zijtakjes voortspruiten die met een effen en bruinachtige schors bekleed zijn. De bladeren zijn klein, askleurig en rond, ze lijken op die van de cipres of de gewone lage heide. Hij draagt kleine ronde en vleeskleurige bloempjes waarna de besjes of spitse huisjes volgen waarin volgens getuigenis van Lobel een wormpje zit

De Duitse tamarisk blijft veel lager dan het voorgaande, heeft wolachtige en purperkleurige bloemen die van grootte en vorm op die van de gewone Lapsana lijken en met het zaad weg vliegen

De Hollandse tamarisk van Clusius is niet anders dan een zeer teer struikje die niet veel langer is dan een vinger en in korte takjes verdeeld is die de vorm van heide heeft en aan de schelpen van de oesters of mossels vast groeit.

Plaats.

Tamarix bloeit van mei of de gehele zomer door.

Teelt.

Deze boom wordt door wortelspruiten voortgeteeld en wil in een vochtige en kiezelachtige grond geplant worden.

Aard en krachten.

Tamarix verwarmt en verdroogt tot in de tweede graad, opent, veegt af, maakt dun en trekt een weinig tezamen. Matthiolus.

Medicinaal gebruik.

Tegen een verharde en verstopte milt: Neem van de bladeren of jonge scheutjes van deze boom twee handen vol, kook die in wijn tot een pint en laat hiervan dikwijls drinken. Anderen nemen van de tere blaadjes en de jonge scheuten een hand vol, persen met wijn het sap daar uit wat ze ingeven. Dioscorides.

Lobel getuigt ook dat tot dat doel in Italië kroezen en koppen (uit dit hout) om uit te drinken gemaakt worden.

Tegen schurft en om zwarte aangebrande gal te bedwingen: Neem van de schors van Tamarix wortels vier lood, lange rozijnen waar de steen uit gedaan is drie lood, kook dit tezamen in water tot anderhalf pint, doe er vier lood siroop van Fumaria of aardrook bij en laat hiervan tweemaal per dag drinken. Schroderus.

Om luizen te doden en te verdrijven: Maak een loog van de as van Tamarixhout en was u daar mee. Ravelingius.

Tegen de nierstenen en om de urine af te drijven: Neem van de bloemen en bladeren zoveel als genoeg is, kook het in water en laat hiervan een tijd lang drinken. C. Durantus.

Smack-ofte Sumach-boom, in Latijn Rus, Sumach.

Gedaente.

Dit Boom-gewas schiet op tot een tamelijck hoogh Boomken, ‘t welck in verscheyde zijde tacxkens verdeelt is. De bladeren zijn langhwerpig, breetachtigh, rontom de kanten saegh-wijs geschaert, ende staen negen ofte elf aen een rootachtige middel-ribben gevoeght. De bladeren ende tacken zijn met een hayrige ruyghte bekleet.

De witte bloemkens komen tusschen de bladeren aen lange steelkens tros-wijs te voorschijn, de welcke van kleyne ronde besien, plat zaet in zich besluytende, gevolght worden. De wortel kruypt langhs het opperste der Aerde.

Plaetse.

Hier te lande wordt het alleen in sommige Hoven gevonden.

Tijdt.

Het bloeyt in July, maer het zaet wordt in dese koude Landen selden rijp.

Oeffeningh.

Het wort van vreemt zaet in savelachtige Aerde gezaeyt, voort geteelt, ende moet op een wel ter Sonne gelegen Plaetse geplant zijn.

Aert en Krachten.

De Sumach is verkoelende in den tweeden graet, ende daerom sterckelijck ‘tsamen-treckende van krachten. Galenus.

Medicinael gebruyck.

Voor alderhande Buyck-lopen, ende Vrouwelijcke Vloeden: Bereydt een afsiedsel van de bladeren ofte het zaet in Wijn ofte Water, ende laet (34) hier van drincken, ende bereydt van de selve een Badt, waer in de Siecken eenige tijdt sitten sal. Dodonaeus, Matthiolus.

Voor Speenen: Neemt Sumach-zaedt, Eycken koolen van elcks even veel, stoot het tot een fijn Poeyer, ende stroy het op. Ravelingius.

Om het Hayr swart te maken: Bereydt een afziedsel van de bladeren, ende wascht het Hooft daer mede. Dodonaeus.

Voor vuyl Tandt-vleesch ende losse Tanden: Wascht de Mont met het afziedsel van de bladeren ofte het zaet bereyt. C. Durantus.

Voor de Vijt aan de Vingers: Neemt de gestooten bladeren, met Azijn ende Honingh vermenght, ende leght het daer op. Dodonaeus.

Voor Bloet-spouwen: Neemt Sumach-zaet 40 greyn, Arabische Gom 20 greyn, maeckt hier van met Roosen-water Pillen, om op een reys in te nemen. Ravelingius.

Smack of Sumachboom, in Latijn Rus, sumach. (Rhus coriaria)

Vorm.

Dit boomgewas schiet op tot een tamelijk hoog boompje dat in verscheidene zijtakken verdeeld is. De bladeren zijn langwerpig, breedachtig en rondom de kanten zaagsgewijs geschaard en met negen of elf aan een roodachtige middensteel gevoegd zijn. De bladeren en takken zijn met een harige ruigheid bekleed.

De witte bloempjes komen tussen de bladeren aan lange steeltjes trosgewijze tevoorschijn die gevolgd worden door kleine, ronde bessen waarin plat zaad ligt. De wortel kruipt langs het opperste van de aarde.

Plaats.

Hier te lande wordt het alleen in sommige hoven gevonden.

Tijd.

Het bloeit in juli, maar het zaad wordt in deze koude landen zelden rijp.

Teelt.

Het wordt van vreemd zaad in zavelachtige aarde gezaaid en voortgeteeld, het moet op een goed in de zon staande plaats geplant worden.

Aard en krachten.

Sumach is verkoelend in de tweede graad en daarom sterk tezamen trekkend van krachten. Galenus.

Medicinaal gebruik.

Tegen allerhande buiklopen en vrouwelijke vloeden: Maak een afkooksel van de bladeren of de zaden in wijn of water en laat hiervan drinken, maak van hetzelfde een bad waarin de zieke enige tijd in zitten zal. Dodonaeus, Matthiolus.

Tegen aambeien: Neem sumachzaad, eikenkolen en van elk even veel, stamp het tot een fijn poeder en strooi het erop. Ravelingius.

Om het haar zwart te maken: Maak een afkooksel van de bladeren en was het hoofd daar mee. Dodonaeus.

Tegen vuil tandvlees en losse tanden: Was de mond met het afkooksel van de bladeren of dat van het zaad gemaakt is. C. Durantus.

Tegen fijt aan de vingers: Neem de gestampte bladeren dat met azijn en honing vermengd is en leg het daarop. Dodonaeus.

Tegen bloedspuwen: Neem 40 grein sumachzaad, van Arabische gom 20 grein en maak hiervan met rozenwater pillen die in een keer ingenomen worden. Ravelingius.

Sorben-boom, in ’t Latijn Sorbus.

Gedaente.

De stam van dese Boom schiet recht ende hoogh op, is in veel tacken ghedeelt, ende met een bruyne effene schorsse bekleet. De bladeren zijn die van de Haver-esschen ofte Qualster-boom seer gelijck. De kleyne witte bloemkens komen tros- ofte druyf-wijs te voorschijn, ende daer na volgen bleecke, ronde, ofte paers-wijse vruchten, die wat wrangh van smaeck zijn.

Plaetse.

Dese Boom wordt hier te Lande in de Hoven gevonden.

Tijdt.

De Sorben-boom bloeyt in April, maer de vruchten worden voor de Herfst niet rijp.

Oeffeningh.

Hy wordt door sijn wortel-spruyten aengeteelt, ende op de selve ofte op Doornen, Que-Appel, ofte Peer-boomen verent.

Aert en Krachten.

De Sorben zijn kout in den eersten, ende droogh in den derden graet, ende sterckelijck t’samen-treckende van krachten. Sy komen in wercking ende gebruyck met de Mispelen eenighsins over een. Brunfelsius, Ravelingius.

Sorbenboom, in het Latijn Sorbus. (Sorbus aria)

Vorm.

De stam van deze boom schiet recht en hoog op en is in veel takken gedeeld en met een bruine, effen schors bekleed. De bladeren zijn die van de onechte es of lijsterbes zeer gelijk. De kleine witte bloempjes komen tros- of druifgewijs tevoorschijn en daarna volgen bleke, ronde of paarsachtige vruchten die wat wrang van smaak zijn.

Plaats.

Deze boom wordt hier te lande in de hoven gevonden.

Tijd.

De sorbenboom bloeit in april, maar de vruchten worden voor de herfst niet rijp.

Teelt.

Hij wordt door zijn wortelspruiten voortgeteeld en op dezelfde of op doren, kweeappel of perenboom geënt.

Aard en krachten.

De sorben zijn koud in de eerste en droog in de derde graad en sterk tezamen trekkend van krachten. Ze komen in werking en gebruik met de mispel enigszins overeen. Brunfelsius, Ravelingius.

Myrten-boom, in ’t Latijn Myrtus.

Geslachten.

Na de verscheydenheydt der bladeren wordt den eenen grooten ofte groven Myrthus, ende den anderen kleyne ofte edelen Myrthus genaemt. Lobel heeft in de Hoven van Nederlandt 10 soorten van Myrthus gepluckt, waer van de 6 specien van groote Myrthus, ende de 4 anderen van kleyne Myrthus waren.

Gedaente.

De Myrrhe-boom is een Heesterachtigh gewas, somtijdts door oeffeningh als een boomken opschietende, wiens tacken buyghsaem ofte tay, ende met een doncker-rootachtige bast bedeckt zijn. De (35) bladeren, die aen de eene soort groot ende aen d’ander kleyn voort spruyten, zijn wat breedtachtigh ende boven spits toeloopende, effen ende blinckende, den bladeren van Maeghde-palm seer wel gelijckende. Tusschen de bladeren komen de witte bloemen, met witte draedkens van binnen verciert te voorschijn. De vruchten zijn zwarte besien, die van de Klim-op gelijck, waer in het zaet beslooten is.

Plaetse.

Dese Boomen worden in de Nederlanden, als oock in andere koude gewesten alleen in de Hoven onderhouden.

Tijdt.

De Myrrhe-boom bloeyt hier te lande seer spade, ende sijn vruchten komen selden tot volkomen rijpigheyt.

Oeffeningh.

Dese Boomen werden van afgescheurde tacken, die onder een weynigh gekneust, ende in tobbens in savelachtige Aerde geplant zijn, vermenighvuldigt, hoewelse oock hier de lande van vreemt Zaedt voort gekomen zijn. Sy moeten by Somer tijdt voor de Noorden-wint, ende des Winters voor koude ende Vorst sorghvuldigh bewaert worden.

Aert en Krachten.

De bladeren ende de besien van de Myrrhe-boom zijn kout in den eersten ende droogh in den derden graet, ende sterckelijck t’samen-treckende van krachten. Matthiolus.

Medicinael gebruyck.

Voor Bloet-spouwen ofte Bloet-pissen: Neemt Myrrhen-besien een vierendeel loots, fijn gestooten zijnde, geeft se met gestaelt Water in. Dioscorides.

Voor sweeringe der Nieren en Blase: Hier tegen gebruyckt de besien op de selfde manier, als voor het Bloet-spouwen ofte Bloet-pissen geseyt is. Dodonaeus.

Voor sweeringe ende quade zeeren van uytwendige Leden: Neemt Myrthen-besien ende bladeren, koocktse in Wijn ende wascht de zweeren ende zeeren hier mede. C. Durantus.

Voor de Roode Loop: Neemt Myrthen-besien ende bladeren van elcks een handt vol, koocktse in gestaelt Water tot een pint, menght hier by ses loots Syroop van Myrthen-besien, ende geeft den siecken hier van te drincken. Matthiolus.

Voor het uytsincken des Lijfs-moeders: Gebruyckt het water daer Myrthen-bladeren ende Besien in gesoden tot een stoving. Dioscorides.

Mirt, in het Latijn Myrtus. (Myrtus communis, met de grootbladige var.)

Geslachten.

Naar de verschillen in de bladeren wordt de ene grote of grove Myrtus en de andere kleine of edele Myrtus genoemd. Lobel heeft in de hoven van Nederland 10 soorten van Myrtus geplukt waarvan 6 vormen van de grote Myrtus en de 4 andere van kleine Myrtus waren.

Vorm.

De mirreboom is een heesterachtig gewas die soms door teeltwijze als een boompje opschiet, wiens takken buigzaam of taai en met een donker roodachtige bast bedekt zijn. De bladeren, die aan de ene soort groot en aan de andere klein zijn, zijn wat breedachtig en lopen boven spits toe, effen en blinkend die zeer goed op de bladeren van de maagdenpalm lijken. Tussen de bladeren komen de witte bloemen die met witte meeldraadjes van binnen versiert zijn tevoorschijn. De vruchten zijn zwarte bessen die gelijk zijn als die van de klimop waarin het zaad zit.

Plaats.

Deze bomen worden in Nederland, als ook in andere koude gewesten, alleen in de hoven onderhouden.

Tijd.

De mirreboom bloeit hier te lande zeer laat en zijn vruchten komen zelden tot volkomen rijpheid.

Teelt.

Deze bomen worden van afgescheurde takken vermeerderd die van onder wat verwond zijn en in tobben in zavelachtige aarde geplant hoewel ze ook hier te lande van vreemd zaad kunnen voort komen. Ze moeten in de zomertijd tegen de noordenwind en ’s winters tegen koude en vorst zeer goed beschermd worden.

Aard en krachten.

De bladeren en de bessen van de mirreboom zijn koud in de eerste en droog in de derde graad en sterk tezamen trekkend van krachten. Matthiolus.

Medicinaal gebruik.

Tegen bloedspuwen of bloedplassen: Neem van mirte bessen een vierendeel lood die fijngestampt worden en met gestaald water ingegeven worden. Dioscorides.

Tegen zweren van de nieren en blaas: Hiertegen gebruikt men de bessen op dezelfde manier als voor het bloedspuwen of bloedplassen gezegd is. Dodonaeus.

Tegen zweren en kwade zeren van uitwendige leden: Neem mirte bessen en bladeren, kook ze in wijn en was de zweren en zeren hier mee. C. Durantus.

Tegen rodeloop: Neem mirte bessen en bladeren, van elk een hand vol en kook ze in gestaald water tot een pint, meng hierbij zes lood siroop van mirte bessen en geef de zieke hiervan te drinken. Matthiolus.

Tegen het uitzinken van de baarmoeder: Gebruik het water waar mirte bladeren en bessen in gekookt zijn als een stoving. Dioscorides.

Kuysch-boom, in ’t Latijn Agnus Castus.

Geslachten.

Hier van vint men in de Hoven van Nederlandt drie soorten: de eerste is boomachtigh met witachtige ofte bleeckpaersse bloemen, de tweede blijft leger met bruyn-paerssche bloemen, maer de bladeren zijn witter ende ruyger als de voorgaende, de derde is de leege soorte wel gelijck van groote, maer heeft breeder en om de kant gekerfde bladeren, die oock veel groender zijn. (36)

Gedaente.

Dit Boom-gewas heeft veel taye ende lanckwerpige tacken, waer aen de bladeren een vinger lanck zijnde, op een steelken seven by een wassen, waer van de middelste grooter ende langer is als de anderen. De bloemen groeyen op ’t opperste van de tackens in verscheyde knoopen ofte bosjens verdeelt, van coleur bleeck-paers ofte oock witachtigh. De zaden zijn ront, ende vergelijcken sich in groote met Coliander-zaet. De andere soorten komen lichtelijck door de boven-verhaelde onderscheydt bekent worden.

Plaetse.

De Kuysch-boom werdt in Nederlandt alleen van de Lief-hebbers in de kruydt-hoven onderhouden.

Tijdt.

Dit gewas brenght hier te Lande niet voor Augustus sijn bloemen te voorschijn.

Oeffeningh.

Dese Boomen worden in backen geplant ende aengequeeckt, sy moeten op een warme plaetse gestelt, des Somers wel begoten ende des Winters voor de koude wel bewaert zijn.

Aert en Krachten.

Galenus stelt dese tackachtige plant warm ende droogh te zijn in den derden graet. Avicenna seyt dat dit gewas maer warm is in den eersten, ende droogh in den tweeden graet, doet de winden scheyden, verweckt de Maent-stonden, ende opent de verstopte Milt en Lever.

Medicinael gebruyck.

Voor een verstopte ende verherde Lever ende Milt, Water-sucht ende winden in de Maegh, Darmen ofte Lijf-moeder beslooten te doen scheyden: Neemt Agnus-Castus-zaet een vierendeel loots, ende laet dit met Wijn in nemen. Dioscorides.

Voor opgestopte Maent-stonden, ontvloeyinge des zaets, ende om de melck in de Vrouwen-Borsten te Vermeerderen: Het zaet op de voor-verhaelde manier gebruyckt is daer toe dienstigh. Dioscorides.

Voor verstoptheydt- verhertheyt, ende sweeringe van de Lijf-moeder: Neemt het zaet ende bladeren van de Kuysch-boom soo veel genoegh is, ende bereydt met water een Badt daervan, waer in de patient eenige tijdt sitten moet. Dodonaeus.

Voor swellinge van de Mannelijcke Leden: Neemt de bladeren van dit gewas, Wijngaerts-bladeren van elcks twee handen vol, fruytse in versche Boter, ende slaetse pap-wijs om het Gemacht. Dodonaeus, Dioscorides.

Voor de koude Pisse: Neemt van de bladeren twee handen vol, koocktse in Water ende Wijn tot een pint, geeft hiervan te drincken, ende slaet het kruydt warm om het Gemacht. Ravelingius.

Kuisboom, in het Latijn Agnus Castus. (Vitex agnus-castus)

Geslachten.

Hiervan vindt men in de hoven van Nederland drie soorten: de eerste is boomachtig met witachtige of bleek paarse bloemen, de tweede blijft lager met bruin paarse bloemen, maar de bladeren zijn witter en ruiger dan het voorgaande, de derde is de lage soort die wel gelijk van grootte is, maar bredere en om de kant gekerfde bladeren heeft die ook veel groener zijn.

Vorm.

Dit boomgewas heeft veel taaie en langwerpige takken waaraan de bladeren een vinger lang zijn en op een steeltje met zeven bij elkaar groeien waarvan de middelste groter en langer is dan de anderen. De bloemen groeien op het opperste van de takjes die in verscheidene knopen of bosjes verdeeld zijn en van kleur bleek paars of ook witachtig. De zaden zijn rond en vergelijken zich in grootte met korianderzaad. De andere soorten kunnen gemakkelijk door de boven verhaalde verschillen herkend worden.

Plaats.

De kuisboom wordt in Nederland alleen door de liefhebbers in de kruidhoven onderhouden.

Tijd.

Dit gewas brengt hier te lande niet voor augustus zijn bloemen tevoorschijn.

Teelt.

Deze bomen worden in bakken geplant en voortgeteeld, ze moeten op een warme plaats gezet worden, in de zon staan en ‘s winters goed tegen de koude beschermd zijn.

Aard en krachten.

Galenus stelt dat deze takachtige plant warm en droog is in de derde graad. Avicenna zegt dat dit gewas maar warm is in de eerste en droog in de tweede graad. Het laat de winden scheiden, verwekt de maandstonden en opent de verstopte milt en lever.

Medicinaal gebruik.

Tegen een verstopte en verharde lever en milt, waterzucht en om winden die in de maag, darmen of baarmoeder opgesloten zijn te laten scheiden: Neem van Agnus-Castus zaad een vierendeel lood en laat dit met wijn in nemen. Dioscorides.

Tegen opgestopte maandstonden, ontvloeien van zaad en om de melk in de vrouwenborsten te vermeerderen: Het zaad op de voor verhaalde manier gebruiken is daartoe dienstig. Dioscorides.

Tegen verstopping, verharding en zweren van de baarmoeder: Neem van het zaad en bladeren van de kuisboom zoveel als genoeg is en maak daar met water een bad van waarin de patiënt enige tijd zitten moet. Dodonaeus.

Tegen zwelling van de mannelijke leden: Neem de bladeren van dit gewas en druivenbladeren, van elk twee handen vol, fruit ze in verse boter en sla het papgewijze om het geslacht. Dodonaeus, Dioscorides.

Tegen de koude plas: Neem van de bladeren twee handen vol, kook ze in water en wijn tot een pint en geef hiervan te drinken en sla het kruid warm om het geslacht. Ravelingius.

Mont-hout, in ’t Latijn Ligustrum.

Gedaente.

Dese boomachtige Heester is met lanckachtige, sachte ende doncker-groene bladeren bewassen, de bladeren van de Maeghde-palm hoewelse langer zijn, niet ongelijck. Aen de toppen van de rijskens komen witte wel-rieckende bloemen, troswijs als de speensel van Druyven te voorschijn, hier op volgen besien die eerst groen, ende rijp geworden zwart zijn, in sich behoudende een bruyn-root ofte paersachtigh sap.

Plaetse.

Dit Gewas wordt meest in de Lust-hoven van Nederlandt aen Heggen ende Prieelen geplant, gevonden.

Tijdt.

De bladeren spruyten in het begin van de Lente uyt, de bloemen in het laetste van May ofte begin van Juny, ende de besien worden laet in de Herfst rijp.

Oeffeningh.

De Ligustrum wort door sijn zaet hier te Lande vermenighvuldight, ende in santachtige Aerde ghezaeydt, daer na twee ofte drie jaren out geworden, plant men het op een vochte gront.

Aert en Krachten.

De bladeren van Mont-hout zijn kout ende droogh van aert, ende t’samen-treckende van krachten. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor ontstekinge, swellinge ende puysten van de Keel: Neemt van de bladeren twee handen vol, koocktse in schoon water en gorgelt daer mede, dit (37) selfde is mede goet voor stinckend ende bedorven Tant-vleesch. Fuchsius.

Voor Tant-pijn: Neemt van de bladeren een hant vol, ziedse in een half pintje Azijn ende spoelt de Mont daer mede. Dodonaeus.

Voor Scheur-buyck: Neemt van de bladeren drie handen vol, koocktse in Wijn tot een pint, om twee of drie reysen daeghs daer van te drincken. Schroderus.

Voor ontstekinge ende loopinge der Oogen: Gebruyckt hier tegen het gedistilleerde Water van de bloemen, waer mede ghy de Oogen dickwils betten sult. J. Schroderus.

Mondhout, in het Latijn Ligustrum. (Ligustrum vulgare)

Vorm.

Deze boomachtige heester is met langachtige, zachte en donkergroene bladeren begroeid. De bladeren lijken op die van de maagdenpalm, hoewel ze langer zijn. Aan de toppen van de twijgen komen witte en wel riekende bloemen troswijs als de bloemen van druiven tevoorschijn. Hierop volgen bessen die eerst groen zijn en bij rijpheid zwart worden waarin een bruinrood of paarsachtig sap zit.

Plaats.

Dit gewas wordt meestal in de lusthoven van Nederland in heggen en prieëlen geplant gevonden

Tijd.

De bladeren spruiten in het begin van de lente uit, de bloemen in het laatste van mei of in het begin van juni, de bessen worden laat in de herfst rijp.

Teelt.

Ligustrum wordt door zijn zaad hier te lande vermenigvuldigd en in zandachtige aarde gezaaid en als ze daarna twee of drie jaar oud zijn geworden plant men ze op een vochtige grond.

Aard en krachten.

De bladeren van mondhout zijn koud en droog van aard en tezamen trekkend van krachten. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Tegen ontsteking, zwelling en puisten van de keel: Neem van de bladeren twee handen vol, kook ze in schoon water en gorgel daarmee, hetzelfde is ook goed tegen stinkende en bedorven tandvlees. Fuchsius.

Tegen tandpijn: Neem van de bladeren een hand vol, kook het in een half pintje azijn en spoel de mond daar mee. Dodonaeus.

Tegen scheurbuik: Neem van de bladeren drie handen vol, kook ze in wijn tot een pint om twee of driemaal per dag daar van te drinken. Schroderus.

Tegen ontsteking en lopen van de ogen: Gebruik hier tegen het gedistilleerde water van de bloemen waar mee ge de ogen dikwijls betten zal. J. Schroderus.

(= Philadelphus coronarius)

Syringa.

Geslachten.

De Syringa wordt onderscheyden in Syringa met witte, ende Syringa met blaeuwe bloemen, welcke laetste soorten van de nieuwe kruyt-beschryvers Lillach genaemt wordt.

Gedaente.

De witte Syringa spreyt zich verre en wijdt uyt, wiens tacken met ledekens onderscheyden, met een bruynachtige schorsse bekleedt, ende van binnen met wit ende voos merg vervult zijn. De bladeren, die uyt yeder lidt altijdt twee tegen malkanderen over voort spruyten, zijn breedt, aen de kanten een weynigh gesneden, ende met zenuwen ofte ribben door loopen. De witte bloemen, uyt vier bladekens t’samen geset, spruyten op de toppen van de steelkens vier ofte vijf by een voort. Het lanck-werpigh zaet leydt in veel verscheyden zaethuyskens by een hangende beslooten.

De blaeuwe Syringa heeft grooter, breeder, voor spitser, gladder ende groender bladeren als de witte ofte oprechte Syringa. Oock zijn sijn licht-blaeuwe wel-rieckende (38) bloemen tros-wijs vergadert, en sijn bruyn ros zaet is in lanckwerpige hauwkens, die in ’t midden door een vliesken afgescheyden zijn, beslooten.

Plaetse.

De Hoven in Nederlandt zijn veeltijdts met dese gewassen om haer lieffelijcke bloemen verciert.

Tijdt.

De witte Syringa bloeyt in ’t laetste van May ofte in het begin van Juny, maer de blaeuwen in ’t laetste van April ofte wat later, het zaet wordt in Augustus ofte September volkomen rijp.

Oeffeningh.

De Syringa wordt van sijn op-loopen ofte wortel-spruyten aengeteelt en willen bequaemse op vochte plaetsen geplant staen.

Aert en Krachten.

De eygenschappen ende krachten van dit Boom-gewas is tot noch toe onversocht gebleven.

=Syringa vulgaris

Syringa. (Syringa vulgaris en Philadelphus coronarius)

Geslachten.

Syringa wordt onderscheiden in Syringa met witte (Philadelphus) en Syringa met blauwe bloemen, welk laatste soort door de nieuwe kruidbeschrijvers lilak genoemd wordt.

Vorm.

De witte Syringa spreidt zich ver en wijd uit, wiens takken leden hebben die met een bruinachtige schors bekleed is en van binnen met wit en voos merg gevuld zijn. De bladeren die uit ieder lid altijd twee tegen over elkaar uitspruiten zijn breed en aan de kanten wat ingesneden en met zenuwen of ribben doorlopen. De witte bloemen die uit vier blaadjes zijn samengesteld spruiten op de toppen van de steeltjes met vier of vijf bijeen uit. Het langwerpige zaad ligt in veel verschillende zaadhuisjes die bijeen hangen besloten.

De blauwe Syringa heeft grotere, bredere en voor spitsere, gladdere en groenere bladeren dan de witte of echte Syringa. Ook zijn de licht blauwe wel riekende bloemen trosgewijze samengesteld en zijn bruin roze zaad zit in langwerpige hauwtjes die in het midden door een vliesje afgescheiden zijn.

Plaats.

De hoven in Nederland zijn vaak met deze gewassen vanwege hun lieflijke bloemen versierd.

Tijd

De witte Syringa bloeit op het eind van mei of in het begin van juni, maar de blauwe op het eind van april of wat later. Het zaad wordt in augustus of september volkomen rijp.

Teelt.

Syringa wordt van zijn uitlopers of wortelscheuten voortgeteeld, ze willen het liefst op vochtige plaatsen staan.

Aard en krachten.

De eigenschappen en krachten van dit boomgewas is tot noch toe niet onderzocht.

Bucx- ofte Palm-boom, in ’t Latijn Buxus.

Geslachten.

Hier te lande vint men tweederley soorten van dit Gewas, het eene is groote ende het andere kleyne Bucx-boom genaemt.

Gedaente.

De houtachtige struyck soo wel van de groote als kleyne Palm-boom is seer hart, vast, ende bleeck-geel van verwe, de kleyne tackens zijn met seer veel dicke, breede, effene ende doncker-groene bladeren verciert. De gras-verwige bloemen komen tusschen de bladeren ende de dunne rijskens te voorschijn, maer hier te Lande brenght dit Gewas geen zaet voort.

Plaetse.

De hedendaeghse Lust-hoven van Nederlandt zijn overvloedigh genoegh met de Palm-boom versien.

Tijdt.

Hoewel de Bucx-boom het geheele Jaer door groen staet, nochtans soo verkrijght hy in April nieuwe uytspruytsels ofte botten, ende als dan is hy oock somtijdts met bloemen beladen.

Oeffeningh.

De kleyne Palm wert door ’t scheuren der wortelen aengeteelt, ende in Maert ofte April aen de kanten van de Bedden ende Bloem-parcken geplant. De groote Palm wert tot een Boompje opgequeeckt, van het welcke verscheyde ghedaente door het scheeren gemaeckt konnen werden, oock moet mense beyde soorten eens des jaers ofte om het tweede jaer met een Palm-schaer afscheeren.

Aert en Krachten.

Hoewel de Bucx-boom in Medicijne weynigh gebruyck heeft, nochtans kan men uyt de smaeck bespeuren, dat de selve verdroogende ende t’samen-treckende van krachten is. Lobel betuyght dat de rijskens, ’t hout ende bladeren in water gesoden, op de maniere van Pock-hout, sterckelijck doen zweeten, ende dat door dit middel een arme Engelsche Dienst-maeght van de Pocken genesen is geweest. Sommige zieden de Bucx-boom in Loge om het Hayr geel te maken.

Buxus of Palmboom, in het Latijn Buxus. (Buxus sempervirens)

Geslachten.

Hier te lande vindt men twee soorten van dit gewas, het ene wordt de grote en het andere kleine buxus genoemd. (cv.)

Vorm.

De houtachtige struik van zowel de grote als de kleine palmboom is zeer hard, vast en bleekgeel van kleur, de kleine takjes zijn met zeer veel dikke, brede, effen en donkergroene bladeren versierd. De graskleurige bloemen komen tussen de bladeren en de dunne twijgen tevoorschijn, maar hier te lande brengt dit gewas geen zaad voort.

Plaats.

De tegenwoordige lusthoven van Nederland zijn overvloedig genoeg met de palmboom voorzien.

Tijd.

Hoewel de buksboom het gehele jaar door groen staat, nochtans krijgt het in april nieuwe uitspruitsels of knoppen en dan is het ook soms met bloemen bezet.

Teelt.

De kleine palm wordt door het scheuren van de wortels voortgeteeld en in maart of april aan de kanten van de bedden en bloemperken geplant. De grote palm wordt tot een boompje opgekweekt waarvan verschillende vormen door het scheren gemaakt kunnen worden, ook moet men beide soorten eens per jaar of om het tweede jaar met een palmschaar afscheren.

Aard en krachten.

Hoewel de buksboom in de medicijnen weinig gebruik wordt, toch kan men uit de smaak nagaan dat die verdrogend en tezamen trekkend van krachten is. Lobel getuigt dat de twijgen, het hout en bladeren die in water gekookt worden op de manier van pokhout, sterk laten zweten en dat door dit middel een arme Engelse dienstmaagd van de pokken genezen is geweest. Sommige koken de buksboom in loog om het haar geel te maken.

Stekende Palm, in ’t Latijn Ruscus, Bruscus.

Gedaente.

Dit Gewas schiet op tot de hoogte van een halve ofte heele voet, wiens tackens rondt ende met een doncker-groene ende dicke schorsse bedeckt zijn. De bladeren zijn de Myrte-bladeren niet ongelijck, maer stijver bruynder groen, boven spits ende met een scherp stekende doornken versien. Op het midden van yder bladt groeyt een besie, de welck rijp geworden schoon root is, in sich bevattende een seer harde kern, waer in het zaet beslooten leyt. De wortelen zijn witachtigh, wijdt en zijdts sich uytspreydende.

Plaetse.

De stekende Palm

werdt hier te Lande in de Hoven geplant.

Tijdt.

Dit Heesterachtigh Gewas blijft des Winters ende Somers groen, nochtans in de Lente verkrijgt het nieuwe uytspruytsels, ende de besien worden in de Herfst rijp.

Oeffeningh.

De stekende Palm wordt (39) door zaedt en wortel-spruyten aengeteelt.

Aert en Krachten.

De wortel ende het zaet zijn matelijck verwarmenden ende verdroogende van aert, andere houdense voor warm in den tweeden ende droogh in den eersten graet, openende, den Urijn afsettende, ende de taye vochtigheden scheydende van krachten, waerom de wortelen in de Apotheken onder de vijf openende wortelen bekent zijn. Dodonaeus, Schroderus.

Medicinael gebruyck.

Voor ’t Graveel ende Droppel-pisse: Neemt van de wortelen twee loot, van de bladeren een hant vol, van de besien een loot, koockt dit te samen in Wijn tot een pint en geeft hiervan twee mael daeghs een roemerken vol van te drincken. Dioscorides.

Voor Bloedt-spouwen, Graveel en Geelsucht: Neemt het sap uyt de bladeren gheparst twee loot, menght hier by soo veel Suycker als van noden is, ende geeft hier van dickwils een lepel vol in. Ravelingius.

Voor ’t Colijck ofte Buyck-pijn: Neemt van de wortelen, Anijs ende Venckel-zaet van elcks een derde part van een vierendeel loots, t’samen fijn gestoten zijnde, sult ghy het met warme Wijn ofte Bier in geven. Ravelingius.

Stekende palm, in het Latijn Ruscus of Bruscus. (Ruscus aculeatus)

Vorm.

Dit gewas schiet op tot de hoogte van een vijftien of dertig cm. De takken zijn rond en met een donkergroene, dikke schors bedekt. De bladeren zijn vrijwel gelijk als de mirtebladeren, maar stijver en bruiner groen, boven spits en van een scherp stekende doren voorzien. Op het midden van elk blad groeit een bes die bij rijpheid mooi rood wordt en in zich een zeer harde kern heeft waarin het zaad zit. De wortels zijn witachtig die zich wijd en zijd uitspreiden.

Plaats.

De palm wordt hier te lande in de hoven geplant.

Tijd.

Dit heesterachtig gewas blijft ‘s winters en zomers groen, toch krijgt het in de lente nieuwe scheuten en de bessen worden in de herfst rijp.

Teelt.

De stekende palm wordt door zaad en wortelspruiten voortgeteeld.

Aard en krachten.

De wortel en het zaad zijn matig verwarmend en verdrogend van aard, anderen houden ze voor warm in de tweede en droog in de eerste graad, ze openen, zetten de urine af en scheiden de taaie vochtigheid van krachten waarom de wortels in de apotheken onder de vijf openende wortels bekend zijn. Dodonaeus, Schroderus.

Medicinaal gebruik.

Tegen de nierstenen en druppelplas: Neem van de wortels twee lood, van de bladeren een hand vol, van de bessen een lood, kook dit tezamen in wijn tot een pint en geef hiervan tweemaal per dag een roemertje vol te drinken. Dioscorides.

Tegen bloedspuwen, nierstenen en geelzucht: Neem van het dat sap uit de bladeren geperst wordt twee lood, meng hierbij zoveel suiker als nodig is en geef hiervan dikwijls een lepel vol in. Ravelingius.

Tegen koliek of buikpijn: Neem van de wortels, van anijs en venkelzaad en van elk een derde deel van een vierendeel lood die tezamen fijngestampt worden dat ge met warme wijn of bier zal ingeven. Ravelingius.

Lombaertse Linsen, in ’t Latijn Colutea vesicaria.

Gedaente.

Lombaertse Linsen is een Heesterachtig Gewas met houtachtige struycken. De bladeren zijn lanckwerpigh, ende van wegende gelijckenisse diese met de oprechte Sene-bladeren hebben, werdt dit gewas van veelen wilde Sena genaemt. Het draeght geele bloemen, waer na doorluchtige hauwkens ofte blaeskens, die wat paers-achtigh van koleur zijn, volgen, in dese leggen harde, zwarte ende platte zaden beslooten.

Plaetse.

Dit gewas werdt hier te Lande alleen in de Hoven gevonden.

Tijdt.

Het bloeyt in het derde Jaer na dat het gezaeyt is, van de Maent May tot diep in de Somer, ende ondertusschen wort het zaet rijp.

Oeffeningh.

De Lombaertse Linsen worden aengeteelt door zaet, ’t welck te vooren eenige tijdt in de Water, tot dat het begint te schieten, geweeckt hebbende, in wel bereyde ende met Schapen-mest gemeste Aerde gezaeyt wordt, maer men moet het voor het vierde Jaer niet besnoeyen.

Aert en Krachten.

De bladeren en ’t zaet van dit gewas, zijn warm ende droogh tot in het begin van den tweeden graet, de bladeren doen met gewelt Braken en afgaen, soo dat se de gene qualijck doen diese voor Sene-bladen gebruycken willen. Dodonaeus, Brassavola.

Lombaardse linzen, in het Latijn Colutea vesicaria. (Colutea arborescens)

Vorm.

Lombaardse linzen is een heesterachtig gewas met houtachtige stengels. De bladeren zijn langwerpig, vanwege de gelijkenis die ze met de echte sennebladeren hebben wordt dit gewas door velen wilde senna genoemd. Het draagt gele bloemen waarna doorluchtige hauwen of blaasjes volgen die wat paarsachtig van kleur zijn, hierin liggen harde, zwarte en platte zaden besloten.

Plaats.

Dit gewas wordt hier te lande alleen in de hoven gevonden.

Tijd.

Het bloeit in het derde jaar nadat het gezaaid is geweest, van de maand mei tot diep in de zomer en ondertussen wordt het zaad rijp.

Teelt.

De Lombaardse linzen worden voortgeteeld door zaad dat tevoren enige tijd in water is geweekt totdat het begint te schieten en in goed klaargemaakte en met schapenmest bemeste aarde gezaaid wordt, maar men moet het voor het vierde jaar niet snoeien.

Aard en krachten.

De bladeren en het zaad van dit gewas zijn warm en droog tot in het begin van de tweede graad, de bladeren laten met geweld braken en afgaan zodat ze diegene slecht bevallen zullen die ze voor sennebladen willen gebruiken. Dodonaeus, Brassavola.

(40) Roosen-boom, in ’t Latijn Rosa.

Geslachten.

De Rooselaer wordt hier te Lande in tamme en wilde afgedeelt, de tamme ofte Hof-roosen zijn de navolgende: witte Roosen enkelde en dubbelde, roode Provincie-roosen, de welcke by sommige Liefhebbers met twee ja drie hondert bladeren gevonden worden, fluweel ofte Pat-rosen enckelde en dubbelde, Muscus-rosen enckelde en dubbelde, Caneel-rosen, geele Rosen, onder de wilde worden gerekent de Honts-rosen, Duyn-rooskens en Egelantier.

Gedaente.

Alle de soorten van Roosen schieten op met houtachtige tacken ofte rancken, dit met scherpe doornen, ende voornamentlijck aen de wilde Roosen, versien zijn. De bladeren zijn rondtom de kanten saeghswijs geschaert, vijf ofte seven aen een middel-steelken geheght, ende altijdt twee tegen malkander over wassende. Aen het opperste der tacken komen grasgroene knoppen te voorschijn, vijf groene ende spitse schorsse of baerdekens uytwerpende, waer van de twee aen de kanten ruyghachtigh, en de andere twee effen ende kael zijn, de vijfde is aen de eene zijde ruyg en aen d’ander kael, hier uyt spruyten de bloemen voort, die na haer groote, koleur en reuck in verscheyde soorten onderscheyden worden. In het midden van dese bloemen schuylen sommige hayr- wijse draedkens, die op haer toppen gele nopkens dragen. De bloemen afgevallen zijnde, brengense lanckwerpige bollenkens voort die als ’t zaedt, ’t welck in wolachtigh hayr gewickelt is, rijp wordt, een schoon-roode verwe vertoonen. Aen de tacken van de Rooselaers, maer voornamentlijck aen de wilde, pleeght te hangen een hayrigh verwende ende spongiens gewas, met vlocken, gelijck de rouwe Sijde, de welcke Bedeguar genoemt wordt. De wortelen spreyden sich wijdt en breedt uyt.

Plaetse.

De tamme Roosen als oock de Egelantier worden hier te Lande in de Hoven geoeffent en onderhouden. De Hontsrosen groeyen op hoogh Landt aen de kanten van de Ackers ende opgeworpen Grachten, de Duyn-rooskens worden aen de Zee-kant in de Duynen gevonden.

Tijdt.

De Kaneel-rooskens als oock de wilde Roosen bloeyen veel vroeger als de tamme, doch sy worden meest alle bloeyende gevonden in May ofte Juny, alleen brengen de Muscus-roosen haer bloemen in Augustus ofte September te voorschijn. Lobel verhaelt dat de Rooselaer in Engelandt somtijdts sijn bladeren niet en verliest, seer vruchtbaer is, en dickwils twee mael, somtijdts oock drie mael bloemen geeft.

Oeffeningh.

De Roose-boomen worden van op-loopen ofte wortel-spruyten aengeteelt, ende met de volle Maen verplant, om datse als dan overvloedige bloemen voort brenght. De Muscusroosen worden in potten ofte backen geset, om des Winters voor de koude, diese niet wel konnen verdragen, bewaert te worden.

Aert en Krachten.

Alle de soorten van Roosen zijn verkoelende van aert, waer by de Provincie-roosen de gal ende galachtige vochtigheden uytwerpen. De roode Pat-roosen in tegendeel zijn van een t’samen-treckende natuur. Het binnenste geel dat stopt meer dan de Roosen selfs. Dioscorides, Galenus.

Aenmerckens waerdigh is het geene P. Potterus in sijn Parmacopaea Spagyriea seyt, namentlijck, dat de Roosen, die men roode noemt, tegen het gevoelen van een yeder den Buyck weeck maken. Ende indien yemant het selfde wil besoeken, die neme een vierendeel loodts van de selve Roosen fijn gestooten met eenigh nat in, ende hy sal bevinden, dat hy hier door drie ofte vier reysen ter stoel zal moeten gaen, maer dit geschiet alleen door dien sy de mont van de Maegh toesluyten ende daer door de overtolligheden uytdrijven.

Medicinael gebruyck.

Voor pijn ende ontstekinge der Oogen: Neemt Roose-water ende wascht de Oogen dickwils daer mede. (41)

Voor onmatige Hitte des Ingewants ende om het Herte te verquicken: Neemt Roosen-water met witte Suycker ghemenght, ’t welcke in de Apotheken Julapium Rosarum genaemt is, dit wordt onder koel-drancken ende hertsterckende Mixturen gebruyckt. Dispen.Augustan.

Om de slijmerige ende galachtige Vochtigheden uyt de drijven, ende alle verhittinge des Ingewants ende brandende Koortsen te blussen ende te verkoelen: Neemt Tamarinde vier loot, koockt dit op in Garsten-water tot een pint, doet’er by Syroop van Provencie Roosen ses loot, menght dit te samen ende laet hier dickwijls van drincken. Dit selfde vermach oock de Conserf van Provencie Roosen bereydt. Dodonaeus.

Voor Hert-kloppinge, allderhande Buyck-loopen ende overtollige Vloeden der Vrouwen: Hier tegen gebruyckt de Conserf van Roode ofte Pat-roosen bereydt, de groote van een Notemoskaet twee a drie reysen des daeghs ingenomen.

Voor Puysten, Seeren, geswellen der Tant-vleesch ende open gaten: Hier tegen is seer dienstigh de Honingh van Roosen, de welcke af vaeght, suyvert ende verdroogt. Dispens. Augustan.

Voor onstekinge ende Verbrantheydt: Neemt een wit van een Ey, Olie van Roosen soo veel genoegh is, menght hier onder wat Roose-water, ende bestrijckt de beschadighde plaetse hier mede. A. Mijnsicht.

Voor de witte Vloet der Vrouwen, onmatige Maent-stonden, Druppel-pisse ende afgaen van ’t Mannelijcke Zaet: Neemt de onrijpe vruchten, met het zaet ghedrooght zijnde een vierendeel loots, geeft dit in met roode, strengen ende sarpen Wijn, ofte neemt de selve roode onrijpe vruchten een hant vol, koocktse in een pint Wijn, ende geeft dien Wijn te drincken. Ravelingius.

Voor de Hooft-pijn uyt hitte ontstaen: Neemt een Roosen-koeck, besprenghtse met Roosen-azijn, ende bindtse voor het Voor-hooft. Ofte neemt Roosen-olie drie loot, Roosen-water twee loot, Roosen-azijn een loot, menght dit te samen, ende doecken hier in nat gemaeckt zijnde, sult ghy op het Voor hooft binden.

Roos, in het Latijn Rosa.

(Rosa damascena, Rosa canina, Rosa rubiginosa, of Rosa rubiginosa)

Geslachten.

De roos wordt hier te lande in tamme en wilde gedeeld, de tamme of hofrozen zijn de volgende: witte rozen, enkele en dubbele (Rosa x alba) rode provincierozen (Rosa gallica) die bij sommige liefhebbers met twee, ja driehonderd bladeren gevonden worden, (Rosa centifolia) fluweel of patrozen enkele en dubbele, muskusrozen (Rosa moschata) enkele en dubbele, kaneelrozen, (Rosa majalis) gele rozen. Onder de wilde worden de hondsrozen, (Rosa canina) duinrozen (Rosa pimpinellifolia) en egelantier gerekend (Rosa rubiginosa)

Vorm.

Alle soorten van rozen schieten met houtachtige takken of ranken op die met scherpe dorens voorzien zijn en vooral aan de wilde rozen. De bladeren zijn rondom de kanten zaagsgewijs geschaard en met vijf of zeven aan een middensteel gehecht en altijd groeien er twee tegenover elkaar. Aan het opperste van de takken komen grasgroene knoppen tevoorschijn die vijf groene en spitse schorsen of baarden uitwerpen waarvan de twee aan de kanten wat ruig en de andere twee effen en kaal zijn, de vijfde is aan de ene zijde ruig en aan de andere kaal. Hieruit spruiten de bloemen voort die naar hun grootte, kleur en reuk in verschillende soorten onderscheiden worden. In het midden van deze bloemen schuilen sommige haarachtige meeldraadjes die op hun toppen gele helmknopjes dragen. Als de bloemen afgevallen zijn brengen ze langwerpige bolletjes voort die als het zaad rijp is, dat in wolachtig haar gewikkeld is, een mooi rode kleur laten zien. Aan de takken van de rozen, maar voornamelijk aan de wilde, plag een harig gedraaide en sponsachtig gewas te hangen met vlokken, gelijk de ruwe zijde, die bedeguar genoemd wordt. De wortels spreiden zich wijd en zijd uit.

Plaats.

De tamme rozen als ook de egelantier worden hier te lande in de hoven geteeld en onderhouden. De hondsrozen groeien op hoog land aan de kanten van de akkers en opgeworpen grachten, de duinroos wordt aan de zeekant in de duinen gevonden.

Tijd.

De kaneelroos en ook de wilde rozen bloeien veel vroeger dan de tamme, maar ze worden meestal allen bloeiend gevonden in mei of juni, alleen de muskusrozen brengen hun bloemen in augustus of september tevoorschijn. Lobel verhaalt dat de rozelaar in Engeland soms zijn bladeren niet verliest, zeer vruchtbaar is en vaak tweemaal, soms ook drie maal bloemen geeft.

Teelt.

De rozen worden van oplopen of wortelspruiten voortgeteeld en met volle maan verplant omdat ze dan overvloediger bloemen voortbrengen. De muskusrozen worden in potten of bakken gezet om die ‘s winters tegen de koude, wat ze niet goed kunnen verdagen, te beschermen.

Aard en krachten.

Alle rozensoorten zijn verkoelend van aard waarbij de provincieroos de gal en galachtige vochtigheden uitwerpt. De rode patrozen in tegendeel zijn van een tezamen trekkende natuur. Het binnenste gele (meeldraden) stopt meer dan de rozen zelf. Dioscorides, Galenus.

Opmerkelijk is hetgeen dat P. Potterus in zijn ‘Parmacopaea Spagyriea’ zegt, namelijk dat de rozen die men rode noemt tegen de mening van iedereen de buik week maken. En als iemand dat zelf wil onderzoeken dan neemt die een vierendeel lood van deze roos die fijngestampt wordt met wat nat in, hij zal zien dat hij hierdoor drie of viermaal naar toilet zal moeten gaan, maar dit gebeurt alleen doordat ze de mond van de maag dicht maken en daardoor de overtolligheden uitdrijven.

Medicinaal gebruik.

Tegen pijn en ontsteking van de ogen: Neem rozenwater en was de ogen daar dikwijls mee. Tegen onmatige hitte van het inwendige en om het hart te verkwikken: Neem rozenwater dat met witte suiker gemengd is dat in de apotheken Julapium Rosarum genoemd wordt, dit wordt onder koeldranken en hartversterkende mengsels gebruikt. Dispen. Augustan.

Om de slijmerige en galachtige vochtigheden uit de drijven en alle verhitting van het inwendige en brandende koortsen te blussen en te verkoelen: Neem van tamarinde vier lood, kook dit op in gerstewater tot een pint, doe er zes lood siroop van provincierozen bij, meng dit tezamen en laat hiervan dikwijls drinken. Ditzelfde doet ook het konserf die van provincierozen gemaakt is. Dodonaeus.

Tegen hartkloppingen, allerhande buiklopen en overtollige vloeden van de vrouwen: Hiertegen gebruikt men het konserf die van rode of patrozen gemaakt is waarvan per dag de grootte van een notenmuskaat twee a drie keer wordt ingenomen.

Tegen puisten, zeren, gezwellen van het tandvlees en open gaten: Hiertegen is zeer goed de honing van rozen die afveegt, zuivert en verdroogt. Dispens. Augustan.

Tegen ontsteking en verbranding: Neem het wit van een ei, van olie van rozen zoveel als genoeg is en meng hier onder wat rozewater, bestrijk de beschadigde plaats hiermee. A. Mijnsicht.

Tegen de witte vloed van de vrouwen, onmatige maandstonden, druppelplas en afgaan van het mannelijke zaad: Neem een vierendeel lood van de onrijpe vruchten dat met het zaad gedroogd is en geef dit in met rode, strenge en scherpe wijn of neem van dezelfde rode onrijpe vruchten een hand vol, kook het in een pint wijn en geef die wijn te drinken. Ravelingius.

Tegen hoofdpijn die uit hitte ontstaan is: Neem een rozenkoek, besproei het met rozenazijn en bind het voor het voorhoofd. Of neem van rozenolie drie lood, van rozenwater twee lood en van rozenazijn een lood, meng dit tezamen en maak doeken hierin nat die ge op het voorhoofd zal binden.

Geldersche Roose, in ’t Latijn Sambucus Rosea.

Gedaente.

Dit heesterachtigh gewas is bekleedt met een asch-graeuw schorsse, wiens struycken door knoopachtige ledekens onderscheyden, ende met wit mergh vervult zijn. De bladeren zijn breedt ende aen de kanten diep gehoeckt. De witte bloemen komen in een ronde, dicke, verhevene bol ofte tros te voorschijn, naer de welcke geen vruchten ofte besien volgen.

Plaetse.

De Geldersche Roose groeyt alleen in de Hoven.

Tijdt.

Dit Gewas begint in de Maeymaent sijn cierlijke bloemen te vertoonen.

Oeffeningh.

De Geldersche Roosen-boom wordt als de gemeene Vlier-boom aengeteelt en onderhouden.

Aert en krachten.

De natuur ende krachten van dese Boom is tot noch toe van yemant ondersocht ofte bekent.

Gelderse Roos, in ’t Latijn Sambucus rosea. (Viburnum opulus ‘Roseum’)

Vorm.

Dit heesterachtig gewas is bekleed met een asgrauwe schors, de takken worden door knoopachtige leden onderscheiden en zijn met wit merg gevuld. De bladeren zijn breed en aan de kanten diep gehoekt. De witte bloemen komen in een ronde, dikke en verheven bol of tros tevoorschijn waarna geen vruchten of bessen volgen.

Plaats.

De Gelderse roos groeit alleen in de hoven.

Tijd.

Dit gewas begint in de meimaand zijn sierlijke bloemen te vertonen.

Teelt.

De Gelderse roos wordt als de gewone vlier voortgeteeld en onderhouden.

Aard en krachten.

De natuur en krachten van deze boom zijn tot nu toe door niemand onderzocht en niet bekend.

(108) Glas-kruydt, in ’t Latijn Parietaria.

Gedaente.

Dit Kruydt brenght voort ronde, doorschijnende, bruyn ofte groen-roode stelen, met breedtachtige ende spits toeloopende hayrige bladeren begroeyt. De seer kleyne bloemkens zijn tusschen de bladeren aen de steelen geheght, nalatende kleyn zwart zaet, in rouwe huyskens beslooten.

Plaetse.

Het groeyt op steenachtige gront by de Muuren ende oude vervallen Huysen.

Tijdt.

Uyt de overgebleven wortel spruyten in May nieuwe scheuten. De bloemkens ende ’t zaet komen in July ende Augustus voort.

Aert en Krachten.

Glas-kruydt is matelijck verkoelende ende vocht-makende van aert, afvagende, vermurwende, ende een weynigh t’samen-treckende van krachten. Galenus.

Medicinael gebruyck.

Voor ontstekinge ende pijn in de Keel: Bereydt een afziedsel van de bladeren in Water, waer mede ghy dickwils gorgelen sult. Dioscorides.

Voor de Roose, Verbrantheyt, ende smertende Puysten: Neemt van het sap een half pintje, Ceruys een loot, menght dit te samen, ende leght het met doecken op. Dioscorides.

Voor pijn in de Ooren: Neemt van het sap, Olie van Roosen van elcks even veel, ende druypt het in de Ooren. Dodonaeus.

Om de opgestopten Urijn af te drijven: Neemt van de bladeren vier handen vol, ziedse in Water heel murw, doet’er by Olie van witte Lelien twee oncen, van Scorpioenen een once, en leght dit pap-wijs op het Gemacht. August. Thonerus.

Voor ouden Hoest, Graveel ende Dropbel-pisse: Neemt Glas-kruydt vier handen vol, ziedse in Water ofte Wijn tot een pint, ende laet hier van een roemertje vol drincken. Fuchsius.

Glaskruid, in het Latijn Parietaria. (Parietaria officinalis)

Vorm.

Dit kruid brengt ronde, doorschijnende, bruin of groenrode stelen voort die met breedachtige en spits toe lopende, harige bladeren begroeid zijn. De zeer kleine bloempjes zijn tussen de bladeren aan de stelen gehecht en laten klein zwart zaad na dat in ruwe huisjes zit.

Plaats.

Het groeit op steenachtige grond bij de muren en oude vervallen huizen.

Tijd.

Uit de overgebleven wortel spruiten in mei nieuwe scheuten uit. De bloempjes en het zaad komen in juli en augustus voort.

Aard en krachten.

Glaskruid is matig verkoelend en vochtig makend van aard, afvegend, vermurwend en wat tezamen trekkende van krachten. Galenus.

Medicinaal gebruik.

Tegen ontsteking en pijn in de keel: Maak een afkooksel van de bladeren in water waarmee ge dikwijls zal gorgelen. Dioscorides.

Tegen roos, verbranding en smartende puisten: Neem van het sap een half pintje, van loodwit een lood, meng dit tezamen en leg het met doeken op. Dioscorides.

Tegen oorpijn: Neem het sap en van olie van rozen van elk even veel en druppel het in de oren. Dodonaeus.

Om de opgestopte urine af te drijven: Neem van de bladeren vier handen vol, kook ze in water heel murw, doe er van de olie van witte lelie twee ons bij, van schorpioenen een ons en leg dit papgewijs op het gemach. August. Thonerus.

Tegen oude hoest, nierstenen en druppelplas: Neem van glaskruid vier handen vol, kook het in water of wijn tot een pint en laat hiervan een roemertje vol drinken. Fuchsius.

Herts-hoorn, Gravinne-kruydt, in ’t Latijn Herba Stella, Coronopus.

Geslachten.

Van dit Gewas worden in de Nederlanden twee soorten gevonden, te weten gemeen ende kruypende Herts-hoorn.

Gedaente.

De eerste soorte brenght voort veel rouwe, ende ghelijck als met hayr begroeyde bladeren, langhs de Aerde sterrewijs uytgespreydt, van maecksel lanckwerpigh ende smal, doch op sommige plaetsen door uytstekende afhanghsels een Herts-hoorn uytbeeldende. Tusschen dese bladeren spruyten ronde steelkens, wiens toppen eerst met bloemkens ende daer na met zaedt, ghelijck aen de Weegbre, beladen zijn. De wortel is langh, wit, ende met veselingen behangen.

Kruypende Herts-hoorn verkrijgt straks uyt de wortel dunnen ende lange steelkens, die neffens de aerde uyt gespreydt leggen, ende met kleyn lanckwerpige, gesneden (109) maer kale bladerkens bewassen zijn, aen de oorsprongh van de welcke kleyne witte bloemkens te voorschijn komen, na-latende kleyn zaet, in rouwe huyskens besloten.

Plaetse.

Dese Kruyden groeyen op drooge, zandachtige woeste plaetsen, ende langhs de Wegen ende Dijcken van Brabant, Vlaenderen ende andere Provintien.

Aert en Krachten.

Herts-hoorn is kout ende droogh van aert, ende t’samen-treckende van krachten, ende in werkinge met de Weegbre over een komende. Dodonaeus.

Onder andere krachten die het met de Weegbre gemeen heeft, wordt het seer gepresen om de Koortsen te verdrijven, te weten gestooten zijnde ende op de Pols gebonden. Lobel.

Hertshoorn, gravinnekruid, in het Latijn Herba Stella, Coronopus. (Plantago coronopus en Coronopus squamatus, eerder Coronopus ruellii)

Geslachten.

Van dit gewas worden in Nederland twee soorten gevonden, te weten, gewoon en kruipende hertshoorn.

Vorm.

De eerste soort brengt veel ruwe en als met haar begroeide bladeren voort die op de aarde stervormig uitgespreid liggen, van vorm zijn ze langwerpig en smal, doch op sommige plaatsen vormen ze door uitstekende aanhangsels een hertshoorn. Tussen deze bladeren spruiten ronde steeltjes uit wiens toppen eerst met bloempjes en daarna met zaad net als bij de weegbree bezet zijn. De wortel is lang, wit en met vezels behangen.

Kruipende hertshoorn krijgt straks uit de wortel dunne en lang steeltjes die op de aarde uitgespreid liggen en met kleine, langwerpige, gesneden maar kale bladertjes begroeid zijn. Aan de oorsprong hiervan komen kleine witte bloempjes tevoorschijn die klein zaad nalaten dat in ruwe huisjes zit.

Plaats.

Deze kruiden groeien op droge, zandachtige, woeste plaatsen en langs de wegen en dijken van Brabant, Vlaanderen en andere provincies.

Aard en krachten.

Hertshoorn is koud en droog van aard en tezamen trekkend van krachten, komt in werking met de weegbree overeen. Dodonaeus.

Onder de andere krachten die het met de weegbree gemeen heeft wordt het zeer geprezen om de koortsen te verdrijven, te weten als het gestampt is en op de pols gebonden wordt. Lobel.

Paronychia.

Gedaente.

Dit Kruydeken brenght voort uyt sijn dunne veselachtige wortel wat breedt-achtige kleyne bladekens, gelijck dit van Muur, tusschen de welcke dunne steelkens omtrent drie ofte vier duymen hoogh op schieten, die met witte ofte graeuwachtige bloemkens beladen zijn, na dese volgen platte hauwkens, waer in seer kleyn zaet beslooten ligt.

Plaetse.

Het groeyt hier te Lande op steenachtige grondt, vervallen muragien, ende neffens de kanten van sandige wegen ende Ackers.

Tijdt.

Het bloeyt van April tot diep in de Somer.

Aert en Krachten.

Dit Kruydt is tot Medicyne weynigh ondersocht, ende wert gelooft seer goedt te zijn om de Nijn-nagels te genesen.

Paronychia. (een anjerachtige, Paronychia argenta)

Vorm.

Dit kruidje brengt uit zijn dunne, vezelachtige wortel wat breedachtige kleine blaadjes voort, net als die van muur, waartussen dunne steeltjes van ongeveer drie of vier duimen hoog opschieten die met witte of grauwachtige bloempjes bezet zijn. Hierna volgen platte hauwtjes waarin zeer klein zaad besloten ligt.

Plaats.

Het groeit hier te lande op steenachtige grond, vervallen muurtjes en naast de kanten van zandige wegen en akkers.

Tijd.

Het bloeit van april tot diep in de zomer.

Aard en krachten.

Dit kruid is als medicijn weinig onderzocht, er wordt geloofd dat het zeer goed zou zijn om de fijtnagels te genezen.

Duysent-koren, in ’t Latijn Herniaria.

Gedaente.

Dit Gewas heeft dunne, teere ende geknoopte steelkens, op de aerde verspreyt leggende, roodtachtigh van verwe, ende met kleyne bladekens, als die van Tijm, bewassen. Aen de oorsprongh van de bladekens komen veel kleyne geel ofte witachtige bloemkens voort, na-latende seer kleyn zaet, Druyf-wijs by een vergadert. De wortel sinckt diep in de aerde.

Plaetse.

Men vint dit Kruyt op sandachtige ende openluchtige plaetsen.

Tijdt.

Het is met zaet in July ende Augustus beladen.

Aert en Krachten.

Duysent-koren is verkoelende ende merckelijck verdroogende van aert, heelende ofte de wonden toe-sluytende, ende de Urijn af-drijvende van krachten. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor Darm-breucken ofte Scheursel: Neemt van het gedroogde ende gepulveriseerde Kruyt een vierendeel loots, ende laet dit eenige dagen achter een in-nemen. Ofte neemt het versche Kruydt, stoot het kleyn, ende legt het pap-wijs op. Dodonaeus.

Voor het Graveel, ende om de Steen te breken: Neemt van het poeyer van dit Kruydt een vierendeel loots, ende geeft het met Wijn in. Dodonaeus, Joh. Schroderus.

Duizendkoren, in het Latijn Herniaria. (Herniaria glabra)

Vorm.

Dit gewas heeft dunne, tere en geknoopte steeltjes die op de aarde uitgespreid liggen, roodachtig van kleur en met kleine blaadjes begroeid, net als die van tijm. Aan de oorsprong van de blaadjes komen veel kleine, geel of witachtige bloempjes voort die zeer klein zaad nalaten dat druifvormig bijeen is gesteld. De wortel zinkt diep in de aarde.

Plaats.

Men vindt dit kruid op zandachtige en open, luchtige plaatsen.

Tijd.

Het is met zaad in juli en augustus beladen.

Aard en krachten.

Duizendkoren is verkoelend en opmerkelijk verdrogend van aard, helend of de wonden toe sluitend en de urine af drijvend van krachten. Dodonaeus

Medicinaal gebruik

Bij darmbreuken of breuken: Neem van het gedroogde en verpoederde kruid een vierendeel lood en laat dit enige dagen achtereen innemen. Of neem het verse kruid, stamp het klein en leg het papgewijs op. Dodonaeus.

Tegen de nierstenen en om de steen te breken: Neem van het poeder van dit kruid een vierendeel lood en geef het met wijn in. Dodonaeus, Joh. Schroderus.

Donder-baert, in ’t Latijn Sempervivum, Sedum, Aizon.

Geslachten.

Donder-baert is hier te Lande in drie soorten onderscheyden. Te weten gemeyn ofte groote Donder-baert, Kleyne Donder-baert ofte Bladeloose ende Muur-peper.

Gedaente.

Gemeyn Donder-baert heeft dicke, sappige, voor spits toe-loopende, ende in ’t ronde vergaderde bladeren, op verscheyde plaetsen door de wortel sich verbreydende in andere soodanige ronde vergaderinge van bladeren. In ’t midden van des spruyt somstijdts een hooge steel, van even soodanige bladeren t’samen geset, ofte met de selve bewassen, boven aen de top eenige zijde tackens uyt werpende, die met (110) doncker-purpere Bloemen beladen zijn. De wortel is seer veselachtigh.

Kleyne Donder-baert ofte Bladeloose brenght voort veel teere ende dunne steelkens, omtrent een palme hoogh opschietende, de welcke met kleyne, lanckwerpige, smalle, voor botte, gelijvige ende vol sappige bladekens bewassen zijn. Op de toppen van de steelen komen kleyne witte bloemkens te voorschijn. Dese steelen ende bladekens zijn gemeenlijck wat roodtachtigh van verwe. De wortel verspreydt sich langhs de aerde, ende is aen de selve door kleyne veselingen gevestight.

Muur-peper heeft korter ende dunder steelkens als de voorgaende soorte, ende oock met veel kleynder bladeren, die scherp van smaeck zijn, bewassen. Op de toppen van de steelkens brenght het kleyne geele bloemkens voort. De wortel is veselachtigh.

Plaetse.

Dese Kruyden vint men aen de oude Muuragien ende Daken der Huysen, Bladelooze komt ook wel voort omtrent de Dijcken, op openluchtige Gewesten.

Tijdt.

Alle de soorten van Donder-baert zijn het geheelen jaer door groen, ende brengen haer bloemen in de Somerse Maenden voort.

Aert en Krachten.

Groot ende kleyn Donder-baert zijn verkoelende in den derden graedt, dick-makende ende een weynigh t’samen-treckende van krachten. Dodonaeus

Muur-peper is seer scherp ende geweldigh verwarmende ende verdroogende van aert, van buyten maeckt het de huyt root ende vol bladeren. Joh. Schroderus.

Medicinael gebruyck.

Voor roode loopende Oogen, ontstekinge ende vuurige Puysten: Neemt het sap van gemeyn Donder-baert, ende bet de Oogen hier dickwils mede, ofte leght het met doecken op. Galenus, Dioscorides, Plinius.

Voor Flerecijn uyt hitte ontstaen: Neemt van de bladeren van groot Donder-baert soo veel van nooden is, stootse kleyn, doet’er by Gersten-meel ende leght het pap-wijs op. Dodonaeus.

Voor heete Koortsen: Neemt van het sap van groot Donder-baert een once, Carduus Benedictus-water twee oncen, witte Suycker een half loot, vermenght dit te samen, ende laet hier van dickwils een lepel vol gebruycken.

Voor groote Hooft-pijn in de Koortsen: Neemt van het sap van groot Donder-baert twee oncen, Olie van Roosen een once, Roosen-azijn een half once, vermenght dit te samen en leght het met doecken op het Voor-hooft.

Voor Krop-zweren: Neemt Muur-peper soo veel van nooden is, stoot het kleyn, doet’er by Verckens-reusel ende leght het op. Dioscorides.

Voor ontstekinge van de Lever: Neemt sap van Donder-baert met Azijn, ende leght het met doecken op. P. Crescentius.

Voor verbrantheydt: Bereydt een salf van het sap van dit Kruydt, Olie van Roosen ende Wasch, ende bestrijckt het daer mede. P. Crescentius.

Voor het bloeden uyt de Neus: Neemt van het sap soo veel van nooden is, ende bint het met doecken voor het voor-hooft, op de slapen ende neck. P. Crescentius.

Om de Slijmerige en Galachtige vochtigheden door het braecken te suyveren: Neemt sap van Muur-peper een half loot, ende geeft het met eenigh bequaem nat in. Ravelingius.

Voor de Scheur-buyck: Neemt Muur-peper een handt vol, koockt dit in een pint Soete-melck tot dat een derdendeel verzoden is, ende laet hier van nuchteren een roemertje vol drincken. Fuchsius.

Donderbaard, in het Latijn Sempervivum, Sedum, Aizon. (Sempervivum tectorum, Sedum album of reflexum en Sedum acre)

Geslachten.

Donderbaard is hier te lande in drie soorten verdeeld. Te weten gewone of grote donderbaard, kleine donderbaard of bladloze en muurpeper.

Vorm.

Gewone donderbaard heeft dikke, sappige en voor spits toe lopende en in het rond verzamelde bladeren die zich op verschillende plaatsen door de wortel verspreiden, in andere net zulke ronde verzameling van bladeren. In het midden hiervan spruit soms een hoge steel op die met net zulke bladeren tezamen gezet of met die begroeid zijn. De steel werpt boven aan de top enige zijtakjes uit die met donker purperen bloemen voorzien zijn. De wortel is zeer vezelachtig.

Kleine donderbaard of bladloze brengt veel tere en dunne steeltjes voort die ongeveer een tien cm hoog opschieten en met kleine, langwerpige, smalle en voor botte, stevige en vol sappige blaadjes begroeid zijn. Op de toppen van de stelen komen kleine witte bloempjes tevoorschijn. Deze stelen en blaadjes zijn gewoonlijk wat roodachtig van kleur. De wortel verspreidt zich langs de aarde en is er door kleine worteltjes aan bevestigd.

Muurpeper heeft kortere en dunnere steeltjes dan het voorgaande soort en is ook met veel kleinere bladeren begroeid die scherp van smaak zijn. Op de toppen van de steeltjes brengt het kleine, gele bloempjes voort. De wortel is vezelachtig.

Plaats.

Deze kruiden vindt men aan de oude muren en daken van de huizen, bladloze komt ook wel voort omtrent de dijken op open, luchtige gewesten.

Tijd

Alle soorten van donderbaard zijn het gehele jaar door groen en brengen hun bloemen in de zomerse maanden voort.

Aard en krachten.

Groot en klein donderbaard zijn verkoelend in de derde graad, dik makend en wat tezamen trekkend van krachten. Dodonaeus

Muurpeper is zeer scherp en geweldig verwarmend en verdrogend van aard, van buiten maakt het de huid rood en vol blaren. Joh. Schroderus.

Medicinaal gebruik.

Tegen rode, lopende ogen, ontsteking en vurige puisten: Neem het sap van gewone donderbaard en bet de ogen hier dikwijls mee, of leg het met doeken op. Galenus, Dioscorides, Plinius.

Tegen jicht die uit hitte is ontstaan: Neem van de bladeren van grote donderbaard zoveel als nodig is, stamp ze klein, doe er gerstemeel bij en leg het papgewijs op. Dodonaeus.

Tegen hete koortsen: Neem van het sap van grote donderbaard een ons, van Carduus Benedictus water twee ons, van witte suiker een half lood, meng dit tezamen en laat hiervan dikwijls een lepel vol gebruiken.

Tegen grote hoofdpijn in de koortsen: Neem van het sap van grote donderbaard twee ons, van olie van rozen een ons, van rozenazijn een half ons, meng dit tezamen en leg het met doeken op het voorhoofd.

Tegen kropzweren: Neem van muurpeper zoveel als nodig is, stamp het klein, doe er varkensreuzel bij en leg het op. Dioscorides.

Tegen ontsteking van de lever: Neem sap van donderbaard met azijn en leg het met doeken op. P. Crescentius.

Tegen verbranding: Maak een zalf van het sap van dit kruid, olie van rozen en was en bestrijk het daarmee. P. Crescentius.

Tegen het neusbloeden: Neem van het sap zoveel als nodig is en bind het met doeken voor het voorhoofd, op de slapen en nek. P. Crescentius.

Om de slijmerige en galachtige vochtigheid door het braken te zuiveren: Neem van het sap van muurpeper een half lood en geef het met enig goed nat in. Ravelingius.

Tegen de scheurbuik: Neem van muurpeper een hand vol, kook deze in een pint zoete melk totdat een derde deel verkookt is en laat hiervan nuchter een roemertje vol drinken. Fuchsius.

Fie-kruydt, in ’t Latijn Sophia.

Gedaente.

Dit gewas schiet op met ronde harde steelen, omtrent anderhalve voet hoogh, de welcke met seer smalle witachtige (111) bladekens, als snippelinge, bewassen zijn. Omtrent het bovenste tot de top van de tackskens komen kleyne bleeck-geele bloemkens ordentlijck te voorschijn, die van lanckwerpige hauwkens, met roodtachtigh kleyn zaet gevult, gevolght worden. De wortel is hardt, wit, diep in de aerde sinckende, ende ter zijde eenige veselingen uyt-werpende.

Plaetse.

Het wast op steen ende zandachtige grondt ende op ongebouwde plaetsen.

Tijdt.

Het bloeyt van Juny tot in den Herfst, ende ondertusschen wordt het zaet rijp.

Aert en Krachten.

Dit Kruydt is met eenige verkoelinge, verdroogende van aert, ende t’samentreckende van krachten. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor alderhande Buyck-loopen ende Bloedt-gangh: Neemt van het zaet een vierendeel loots, stoot het fijn, ende geeft het met roode Wijn ofte gestaelt Water in. Dodonaeus.

Voor het gheronnen Bloet in ’t Lichaem: Neemt een vierendeel loots van het zaet, ende laet het met Wijn in-nemen. Dodonaeus.

Voor Wonden ende Been-breucke: Neemt dit Kruydt, stoot het kleyn, ende leght het pap ofte plaester-wijs op. Dodonaeus.

Fiekruid, in het Latijn Sophia. (Descurainia sophia)

Vorm.

Dit gewas schiet op met ronde, harde stelen van ongeveer vijfenveertig cm hoog die met zeer smalle, witachtige blaadjes, als veertjes, begroeid zijn. Omtrent het bovenste tot de top van de takjes toe komen kleine, bleekgele bloempjes regelmatig te voorschijn die door langwerpige hauwtjes gevolgd worden waarin roodachtig klein zaad zit. De wortel is hard, wit en zinkt diep in de aarde en werpt ter zijde enige vezels uit.

Plaats.

Het groeit op steen en zandachtige grond en op ongebouwde plaatsen.

Tijd.

Het bloeit van juni tot in de herfst en ondertussen wordt het zaad rijp.

Aard en krachten.

Dit kruid is met enige verkoeling verdrogend van aard en tezamen trekkend van krachten. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Tegen allerhande buiklopen en bloedgang: Neem van het zaad een vierendeel lood, stamp het fijn en geef het met rode wijn of gestaald water in. Dodonaeus.

Tegen het gestolde bloed in het lichaam: Neem een vierendeel lood van het zaad en laat het met wijn innemen. Dodonaeus.

Tegen wonden en beenbreuken: Neem dit kruid, stamp het klein en leg het pap- of pleistergewijs op. Dodonaeus.

Sene-groen, In-groen, in ’t Latijn Bugula.

Gedaente.

Dit Kruydt brenght voort breed ende lanckachtige groene bladeren, die aen de kanten een weynigh gesneden, ende aen de onderste zijde somtijdts wat doncker root van verwe zijn, tusschen dese spruyten vierkante holle steelen, met twee over malkander staende bladeren bewassen. Omtrent (112) de oorspronck der bladeren, aen de steelen komen blaeuwe bloemen te voorschijn. De wortel is seer veselachtigh.

Plaetse.

Het groeyt op steenachtige, doch wat vochte ende openluchtige gronden. In de Hoven geplant, aert het seer wel.

Tijdt.

Het draeght sijn bloemen in May.

Aert en Krachten.

De Sene-groen is met eenige warmte zeer verdroogende van aert, ende t’samentreckende van krachten. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor Wonden ende Quetsuren: Bereydt een afziedsel van dit Kruydt om daer van te drincken, ende leght het gestoten Kruyt van buyten op. Fuchsius.

Voor verstoptheyt des Ingewants: Neemt van de bladeren vier handen vol, ziedse in water tot een pint, maeckt het soet met Suycker, ende laet hier van dickwils drincken. C. Bauhinus.

Voor Zeeren ende Sweeringe der schamelijcke Leden: Neemt het sap, ende wascht ofte betse hier mede. Dodonaeus.

Zenegroen, ingroen, in het Latijn Bugula. (Ajuga reptans)

Vorm.

Dit kruid brengt brede en langachtige, groene bladeren voort die aan de kanten wat ingesneden en aan de onderkant soms wat donkerrood van kleur zijn. Hiertussen spruiten vierkantige, holle stelen uit die met twee over elkaar staande bladeren begroeid zijn. Omtrent de oorsprong van de bladeren, aan de stelen komen blauwe bloemen tevoorschijn. De wortel is zeer vezelachtig.

Plaats.

Het groeit op steenachtige, doch wat vochtige en open, luchtige gronden. Als het in de hoven geplant wordt groeit het zeer goed.

Tijd.

Het draagt zijn bloemen in mei.

Aard en krachten.

Het zenegroen is met enige warmte zeer verdrogend van aard en tezamen trekkend van krachten. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Voor wonden en kwetsingen: Maak een afkooksel van dit kruid om daarvan te drinken en leg het gestampte kruid van buiten op. Fuchsius.

Tegen verstopping van het ingewand: Neem van de bladeren vier handen vol, kook ze in water tot een pint, maak het zoet met suiker en laat hiervan dikwijls drinken. C. Bauhinus.

Tegen zeren en zweren van de schaamdelen: Neem het sap en was of bet ze hiermee. Dodonaeus.

Bruynelle, in ’t Latijn Prunella.

Gedaente.

Dit Gewas heeft vierkante gehayrde ofte ruyge steelen, met breede ende lanckachtige bladeren, die van wilde Munte gelijck, doch mede wat ruygh bewassen. Op de toppen van de steelen komen bruyn-blaeuwe ofte doncker-purpere bloemen aer-wijs te voorschijn. De wortel is uyt veel veselingen te samen geset.

Plaetse.

Het wast hier te Lande op zandt ende steenachtige gronden, in sommige Beemden ende Bosschen.

Tijdt.

Het bloeyt in de Somerse Maenden.

Aert en Krachten.

Bruynelle is verwarmende ende verdroogende van aert, afvagende ende t’samen-heelende van krachten. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor in ende uytwendige Wonden, verzeringe van de Longe, ende om het geronnen Bloedt te scheyden: Neemt dit geheele Kruydt, ende bereidt’er met Wijn een afziedsel van, ende laet hier van drincken, ofte gebruyckt twee oncen t’effens van het gedistilleert Water van Bruynelle. Dodonaeus.

Voor Voorts-etende sweeringe van de Mondt ende schamelijcke Leden: Neemt het sap van dit Kruydt ende waschtse hier mede. Dodonaeus.

Bruinelle, in het Latijn Prunella. (Prunella vulgaris)

Vorm.

Dit gewas heeft vierkantige, behaarde of ruige stelen die met brede en langachtige bladeren begroeid zijn die op die van de wilde munt lijken, maar wat ruiger. Op de toppen van de stelen komen bruinblauwe of donker purperen bloemen aarvormig tevoorschijn. De wortel is uit veel vezels tezamen gezet.

Plaats.

Het groeit hier te lande op zand en steenachtige gronden, in sommige beemden en bossen.

Tijd.

Het bloeit in de zomerse maanden.

Aard en krachten.

Bruinelle is verwarmend en verdrogend van aard, afvegend en tezamen helend van krachten. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Voor in- en uitwendige wonden, verzeerde longen en om het gestolde bloed te scheiden: Neem dit gehele kruid en maak er met wijn een afkooksel van en laat hiervan drinken, of gebruik twee ons gelijk van het gedistilleerde water van bruinelle. Dodonaeus.

Tegen voort etende zweren van de mond en schaamdelen: Neem het sap van dit kruid en was het hiermee. Dodonaeus.

Winter-groen, in ’t Latijn Pyrola.

Gedaente.

Winter-groen brenght voort uyt fijn dunne veselachtige Wortel 5, 6 ofte 7 lanckachtige steelkens, die yeder met een breedt, glat ende hardtachtigh blat beladen zijn. Tussen dese bladeren spruyt een hooge steel voort, de welcke met witte (113)bloemkens, in ’t midden veel draeykens uyt-werpende, verciert is. Na de bloemkens volgen vijf-hoeckige zaet-bollekens met seer kleyn zaet gevult.

Plaetse.

Dit Kruydt wordt hier te Lande in de Zandt-duynen van Hollandt, Zeelandt ende Vlaenderen gevonden, als oock in de Boschachtige gewesten.

Tijdt.

Het blijft des Winters ende Somers altijdt groen, ende draeght sijn cierlijcke Bloemkens in Juny ende July.

Aert en Krachten.

Winter-groen is merckelijck verdrogende ende een weynigh verkoelende van aert, t’samentreckende ende heelende van krachten. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor in- ende uytwendige Quetsuren: Bereydt een afziedsel van dit Kruydt alleen met Wijn ofte andere Wondt-kruyden daer by gedaen, ende laet’er van twee ofte driemael daeghs een roemertje vol in-nemen. Fuchsius.

Voor Verbrantheyt: Neemt de groene Bladeren, gestoote zijnde, legtse plaester-wijs op. Dodonaeus.

Voor Bloet-spouwen, overtollige Maent-stonden ende alderhande Bloet-ganck: Neemt van de Bladeren vier handen vol, snijdtse kleyn, ende koocktse in gestaelt water, tot dat’er een pint overblijft, doorgezegen zijnde, doet’er by Syroop van Myrten-besien, twee oncen, van Queen een once, vermenght dit te samen, ende laet hier van tweemael daeghs drincken. Ravelingius.

Wintergroen, in het Latijn Pyrola. (Pyrola rotundifolia)

Vorm.

Wintergroen brengt uit fijne, dunne en vezelachtige wortels 5, 6 of 7 langachtige steeltjes voort die elk met een breed, glad en hardachtig blad bezet zijn. Tussen deze bladeren spruit een hoge steel voort die met witte bloempjes versierd is die in het midden veel meeldraadjes uitwerpt. Na de bloempjes volgen vijfhoekige zaadbolletjes die met zeer klein zaad gevuld zijn.

Plaats.

Dit kruid wordt hier te lande in de zandduinen van Holland, Zeeland en Vlaanderen gevonden, als ook in de bosachtige gewesten.

Tijd.

Het blijft ‘s winters en zomers altijd groen en draagt zijn sierlijke bloempjes in juni en juli.

Aard en krachten.

Wintergroen is opmerkelijk verdrogend en wat verkoelend van aard, tezamen trekkend en helend van krachten. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Tegen in- en uitwendige kwetsingen: Maak een afkooksel van dit kruid alleen met wijn of waar andere wondkruiden bij gedaan zijn en laat er twee of driemaal per dag een roemertje vol van innemen. Fuchsius.

Tegen verbranding: Neem de groen gestampte bladeren en leg ze pleistergewijs op. Dodonaeus.

Tegen bloedspuwen, overtollige maandstonden en allerhande bloedgang: Neem van de bladeren vier handen vol, snij ze klein en kook ze in gestaald water tot dat er een pint overblijft, als het door gezeefd is doe er twee ons siroop van mirtenbessen bij, van kwee een ons, meng dit tezamen en laat hiervan twee keer per dag drinken. Ravelingius.

Nagel-kruydt, Muyzen-oor, in ’t Latijn Pilosella.

Geslachten.

Dit Gewas is in groote ende kleyn Nagel-kruydt onderscheyden.

Gedaente.

Groot Nagel kruydt verkrijgt (114) dunne, hayrige, ende neffens de aerde kruypende steelen, op sommige plaetsen veselachtighe Wortelkens uytwerpende. De bladeren zijn lanckwerpigh, breedachtige, ende gelijck de steelen, met hayr beset, aen de bovenste zijde groen ende onder witachtigh van verwe. De geele Bloemen komen yeder op een besonder steelken voort, van gedaente, hoewel kleynder, die van Havicks-kruydt gelijck, die daer na neffens het zaet in stuyfkens verwayen. De Wortel is met veel veselingen behangen.

Kleyn Nagel-kruydt is van Bladeren de groote soorte wel gelijck, maer witter van verwe, ende sachter in ’t aentasten. Oock brenght het maer een steel voort wiens top met vier ofte vijf by een vergaderde bloemkens uyt witte ofte purperachtige draeykens gemaeckt beladen is.

Plaetse.

Dese Kruyden groeyen hier te Lande op drooge ende sandtachtige heuvelen ende dijcken.

Tijdt.

Sy bloeyen meest in de Maenden Juny ende July.

Aert en Krachten.

Nagel-kruyt is warm ende droogh in den tweeden graedt, t’samen-treckende ende af-vagende van krachten. Matthiolus, Brunfelsus.

Medicinael gebruyck.

Voor alderhande Buyck-loopen: Neemt drie handen vol van dit Kruydt, koocktse in een pint gestaelt water, tot dat een derden deel verzoden is, ende laet hier van drincken. Matthiolus.

Voor d’Armbreucken ofte Scheursels: Bereydt een afziedsel van dit Kruydt in water, ende laet hier van eenige dagen achter een drincken. Fuchsius.

Voor Wonden en Quetsuren: Bereyt een afziedsel met Wijn, om daer van twee ofte driemael des daeghs een roemertje vol van te gebruycken, ende stroyt het poeyer van de bladeren in de Wonden. Dodonaeus.

Voor Zeeren ofte sweeringe aen de Beenen: Neemt gedistilleert water van dit Kruydt een pont, Roosen-honingh, Lytargirium, Myrrhen van elcks twee oncen, laet dit te samen drie daghen in de Sonne staen, daer na door gedaen zijnde, leght het met doecken op de seere Beenen. Baptista Sardus.

Voor vuyle seeren van ’t Tant-vleesch: Neemt Water daer dit Kruydt in gezoden is, ende wascht ofte spoelt de mondt daer mede. Jog. Schroderus.

Nagelkruid, muizenoor, in het Latijn Pilosella. (Hieracium murorum, Hieracium pilosella)

Geslachten.

Dit gewas is in groot en klein nagelkruid verdeeld.

Vorm.

Groot nagelkruid krijgt dunne, harige en naast de aarde kruipende stelen die op sommige plaatsen vezelachtige worteltjes uit werpen. De bladeren zijn langwerpig, breedachtig en net als de stelen met haar bezet, aan de bovenkant groen en onder witachtig van kleur. De gele bloemen komen elk op een apart steeltje voort die van vorm, hoewel kleiner, op die van havikskruid lijken waarvan daarna ook het zaad in pluizen wegwaait. De wortel is met veel vezels behangen.

Klein nagelkruid is van bladeren de grote soort wel gelijk, maar witter van kleur en zachter in het aanvoelen. Ook brengt het maar een steel voort wiens top met vier of vijf bijeen verzamelde bloempjes uit witte of purperachtige draadjes gemaakt is.

Plaats.

Deze kruiden groeien hier te lande op droge en zandachtige heuvels en dijken.

Tijd.

Ze bloeien meestal in de maanden juni en juli.

Aard en krachten.

Nagelkruid is warm en droog in de tweede graad, tezamen trekkend en afvegend van krachten. Matthiolus, Brunfelsus.

Medicinaal gebruik.

Tegen allerhande buiklopen: Neem drie handen vol van dit kruid, kook ze in een pint gestaald water tot dat een derde deel verkookt is en laat hiervan drinken. Matthiolus.

Voor de armbreuken of breuken: Maak een afkooksel van dit kruid in water en laat hiervan enige dagen achtereen drinken. Fuchsius.

Voor wonden en kwetsingen: Maak een afkooksel met wijn om daarvan twee- of driemaal per dag een roemertje vol van te gebruiken en strooi het poeder van de bladeren in de wonden. Dodonaeus.

Voor zeren of zweren aan de benen. Neem van het gedistilleerde water van dit kruid een pond, van rozenhoning, lytargirium en mirre van elk twee ons, laat dit tezamen drie dagen in de zon staan en als het daarna door gezeefd is, leg het met doeken op de zere benen. Baptista Sardus.

Tegen vuile zeren van het tandvlees: Neem water waar dit kruid in gekookt is en was of spoel de mond daarmee. Jog. Schroderus.

Swart Bilsen-kruydt, in ’t Latijn Hyoscyamus Niger.

Gedaente.

De steelen van dit Gewas zijn redelijck dick ende hoogh, in zijde tacken verdeelt, met groote, lange, breede, witachtige, ende aen de kanten diep gesneden sachte bladeren bewassen, ende met seer veel bloemen ordentlijck beladen. Dese Bloemen beelden uyt de gedaente van kleyne opene Korfkens, ende sy zijn aen de kanten geel-achtigh, met eenige paerse aderkens doortogen, in ’t midden uyt den blaeuw-paerssen zwartachtigh van verwe. Na dese volgen lanckwerpigh- ronde Zaet-knoppen, boven met Doornen gewapent, ende met kleyn bruyn Zaet gevult. De witachtige Wortel is dick ende langh.

Plaetse.

Het groeyt hier te Lande op sandtachtige ongebouwde plaetsen.

Tijdt.

Het bloeyt in de Somerse Maenden, ende ondertusschen wordt het Zaet rijp.

Aert en Krachten.

Dit Kruyt is kout in den vierden graedt, slaep makende ende pijn stillende van krachten, maer wordt nimmer meer inwendigh gebruyckt. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor alderhande Geswellen: Neemt Bilsen-kruydt, kleyn gesneden ofte gestooten zijnde, Schapen drek van elcks soo veel van noden is, vermenght het met Azijn, ende leght het pap-wijs op. Ravelingius.

Voor pijn der voeten: Neemt de Wortel ofte Bladeren van dit Kruydt, ghesooten zijnde, bint het op de voeten. C. Durantus. (115)

Voor pijn in de Ooren: Neemt Bilsen-sap, een deel, Olie van Roosen twee deelen, ende druypt het in de Ooren. Dodonaeus.

Zwart bilzekruid, in het Latijn Hyoscyamus Niger. (Hyoscyamus niger)

Vorm.

De stelen van dit gewas zijn redelijk dik en hoog en in zijtakken verdeeld. Ze zijn begroeid met grote, lange, brede, witachtige en aan de kanten diep gesneden, zachte bladeren en met zeer veel bloemen regelmatig bezet zijn. Deze bloemen beelden de gedaante uit van kleine open korfjes en zijn aan de kanten geelachtig met wat paarse adertjes doortrokken, in het midden uit het blauwe paars zwartachtig van kleur. Hierna volgen langwerpig-ronde zaadknoppen die van boven met dorens gewapend en met klein bruin zaad gevuld zijn. De witachtige wortel is dik en lang.

Plaats.

Het groeit hier te lande op zandachtige, ongebouwde plaatsen.

Tijd.

Het bloeit in de zomerse maanden en ondertussen wordt het zaad rijp.

Aard en krachten.

Dit kruid is koud in de vierde graad, slaap makend en pijn stillend van krachten, maar wordt nimmer meer inwendig gebruikt. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Tegen allerhande zwellen: Neem bilzekruid dat klein gesneden of gestampt is, van schapendrek van elk zoveel als nodig is, meng het met azijn en leg het papgewijs op. Ravelingius.

Tegen pijn van de voeten: Neem de gestampte wortel of bladeren van dit kruid en bind het op de voeten. C. Durantus.

Tegen pijn in de oren: Neem van bilzesap een deel, van olie van rozen twee delen en druppel het in de oren. Dodonaeus.

Steen-ruyte, in ’t Latijn Ruta Muraria, Capillus venerus communis.

Gedaente.

Dit Gewas heeft ronde tere steelkens, met kleyne gekerfde Bladerkens, die van de Wijnruydt eenighsins gelijck, bewassen, dese zijn aen de bovenste zijde glat ende groen, maer aen de onderste bleeck, ende met stippelkens beset. De Wortel is uyt zwarte veselingen gemaeckt.

Plaetse.

Men vindt dit Kruydt hier te Lande aen oude ende vervallen Muragien.

Tijdt.

Het blijft het gheheele Jaer door in ’t leven.

Aert en Krachten.

Steen-ruyte is middelmatig gestelt in hitte ende koude, nochtans verdroogende van aert, ende de dicke taye slymerigheden van de Borst dun ofte rijp makende van krachten. Het wordt in de Apoteken voor oprecht Capillus veneris gebruyckt. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor Hoest, verstoptheydt des Ingewants, ende het Graveel: (116) Neemt van de bladeren vier handen vol, ziedse op in anderhalf pint Wijns, tot dat een derden deel versoden is, doorgezegen zijnde, doet’er by drie oncen Syroop van Capillus veneris, ende laet hier van tweemael daeghs een roemertje vol drincken.

Voor quade ende vochte Schurftheyd des Hoofts: Neemt van de bladeren soo veel van nooden is, ziedse op in Looge, ende wascht het Hooft daer mede. Dodonaeus.

Steenruit, in het Latijn Ruta Muraria, Capillus venerus communis (Adiantum capillus-veneris en Asplenium ruta-muraria)

Vorm.

Dit gewas heeft ronde, tere steeltjes die met klein gekerfde blaadjes begroeid en wat op die van de wijnruit lijken, deze zijn aan de bovenkant glad en groen, maar aan de onderkant bleek en met stippels bezet. De wortel is uit zwarte vezels gemaakt.

Plaats.

Men vindt dit kruid hier te lande aan oude en vervallen muren.

Tijd.

Het blijft het gehele jaar door in het leven.

Aard en krachten.

Steenruit is middelmatig gesteld in hitte en koude, nochtans verdrogend van aard en de dikke, taaie slijmerigheid van de borst dun of rijp makende van krachten. Het wordt in

de apotheken voor de echte Capillus veneris gebruikt. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Tegen hoest, verstopping van het ingewand en de nierstenen: Neem van de bladeren vier handen vol, kook ze op in anderhalf pint wijn totdat een derde deel verkookt is, als het door gezeefd is doe er drie ons siroop van Capillus veneris bij en laat hiervan tweemaal per dag een roemertje vol drinken.

Tegen kwade en vochtige schurft van het hoofd: Neem van de bladeren zoveel als nodig is, kook ze op in loog en was het hoofd daarmee. Dodonaeus.

Weder-doodt, in ’t Latijn Polytrichon, Trichomanes.

Gedaente.

Weder-doot verkrijght dunne, ronde, ende doncker bruyne steelkens, met kleyne ronde bladekens ordentlijck bewassen, de welcke aen de kanten eenighsints gekerft, ende aen de onderste zijde met rouwe stippelkens beset zijn. De Wortel is uyt bruyne veselingen te samen geset.

Plaetse.

Dit Kruydt groeyt op steenachtige, doch vochtige grondt, ende ook wel aen oude vervallen Muragien.

Tijdt.

Het vergaet des Winters niet, maer blijft langh in ’t leven.

Aert en Krachten.

Weder-doot is de Steen-ruyte ofte Capillus veneris in aert ende krachten ghelijck. Galenus, Dioscorides. Boven dien schrijft Tabernaemontanus dat het gedistilleert water van dit Gewas besonderlijck dienstigh is voor de gene, wiens Lever begint te verotten.

Wederdood, (tegen de dood) in het Latijn Polytrichon, Trichomanes. (Asplenium trichomanes)

Vorm.

Wederdood krijgt dunne, ronde en donkerbruine steeltjes die met kleine, ronde blaadjes ordelijk begroeid zijn, aan de kanten wat gekerfd en aan de onderkant met ruwe stippels bezet zijn. De wortel is uit bruine vezels tezamen gezet.

Plaats.

Dit kruid groeit op steenachtige, doch vochtige grond en ook wel aan oude vervallen muren.

Tijd.

Het vergaat ‘s winters niet, maar blijft lang in het leven.

Aard en krachten.

Wederdood is de steenruit of Capillus veneris in aard en krachten gelijk. Galenus, Dioscorides. Bovendien schrijft Tabernaemontanus dat het gedistilleerde water van dit gewas bijzonder dienstig is voor diegene wiens lever begint te verrotten.

Sondauw, in ’t Latijn Ros Solis Rorella.

Gedaente.

Dit Kruydt heeft kleyne, rondtachtige, ende Lepel-wijse bladekens, yeder op een besonder steelken rustende. Dese zijn van roodtachtigh van verwe, ende met (117) hayrachtige Wolle beset. Aen de ruyghte van de Bladeren vint men in het heetste van de Somer eenige vochtigheydt als droppelen waters. Tusschen dese bladeren spruyten andere kale steelkens voort, met witte Bloemkens beladen. De Wortel is uyt dunne veselingen gemaeckt.

Plaetse.

Het wast op sandtachtige, openluchtige, doch vochte plaetsen. Men vint het oock overvloedigh op de veenachtighe gronden van Hollandt.

Tijdt.

Het draeght zijn Bloemen in May ende Juny.

Aert en Krachten.

Dit Kruydt is seer heet ende droogh van aert, ende naer het oordeel van Dodonaeus, tot in den vierden graedt, verdeylende, dun makende, ende af-vagende van krachten. Dodonaeus, Lobel.

Medicinael gebruyck.

Voor flauwhertigheyt: Neemt een handt vol van dit gedroogdt Kruydt, giet’er op een half pintje van de beste Brandewijn, ende laet het te samen staen weecken, geeft van dese Brandewijn een lepel vol ofte twee op een reys in. Joh. Schroderus.

Voor de Teeringh, Pest ende Vallende sieckte: Geeft van het gedistilleert Water van Sondauw twee oncen in. Andere prijsen noch meer de vochtigheyt die men des Somers van de bladeren vergadert. C. Bauhinus.

Sondauw, in ’t Latijn Ros Solis Rorella. (Drosera rotundifolia)

Vorm.

Dit kruid heeft kleine, rondachtige en lepelvormige blaadjes die elk op een apart steeltje rusten. Deze zijn roodachtig van kleur en met haarachtige wol bezet. Aan de ruigte van de bladeren vindt men in het heetste van de zomer enige vochtigheid als waterdruppels. Tussen deze bladeren spruiten andere kale steeltjes voort die met witte bloempjes bezet zijn. De wortel is uit dunne vezels gemaakt.

Plaats

Het groeit op zandachtige, open, luchtige, doch vochtige plaatsen. Men vindt het ook overvloedig op de veenachtige gronden van Holland.

Tijd.

Het draagt zijn bloemen in mei en juni.

Aard en krachten.

Dit kruid is zeer heet en droog van aard en naar het oordeel van Dodonaeus tot in de vierde graad, verdelend, dun makend, en afvegend van krachten. Dodonaeus, Lobel.

Medicinaal gebruik

Tegen flauwheid: Neem een hand vol van dit gedroogde kruid, giet er een half pintje van de beste brandewijn op en laat het tezamen staan weken, geef van deze brandewijn een lepel vol of twee in een keer in. Joh. Schroderus.

Tegen tering, pest en vallende ziekte: Geef van het gedistilleerde water van zonnedauw twee ons in. Andere prijzen noch meer de vochtigheid die men ‘s zomers van de bladeren verzamelt. C. Bauhinus.

Erysimum.

Geslachten.

Dit gewas brenght voort dunne ende taye steelen, die met lanckachtige, ende diep gesneden bladeren bewassen zijn. Omtrent, ende op de toppen van de steelen ende zijde-tackskens komen veel geele bloemkens te voorschijn, die van kleyne ende lanckwerpige dunne hauwkens, met kleyn ende scherp zaet gevult, gevolght worden. De wortel is lang ende met veselingen behangen.

Plaetse.

Het groeyt in de Nederlanden op woeste steenachtige ende vocht plaetsen ende langhs de wegen.

Tijdt.

Het bloeyt in July ende Augustus, ende ondertusschen wordt het zaet rijp.

Aert en Krachten.

Erysimum is warm ende droogh in den derden graet, dun makende, openende, ende de Borst suyverende van krachten. Galenus.

Medicinael gebruyck.

Voor verouderde Hesigheyt: Hier tegen wordt als een besonder genees-middel gepresen de Syroop van Erysimum. Lobel.

Voor verouderde Hoest, Kortamigheyt, taye fluymen op de Borst, Geel-sucht ende Buyck-pijn: Neemt van het zaet, fijn gestooten zijnde, soo veel van nooden is, ende doet’er by gesuyverde Honingh, tot dat het wordt als een Syroop, ende laet hier van dickwils licken, ofte geeft hier van een lepel vol teffens in. Dodonaeus.

Erysimum. (Sinapis arvensis)

Vorm.

Dit gewas brengt dunne en taaie stelen voort die met langachtige en diep gesneden bladeren begroeid zijn. Omtrent en op de toppen van de stelen en zijtakjes komen veel gele bloempjes tevoorschijn die door kleine en langwerpige dunne hauwtjes gevolgd worden en met klein en scherp zaad gevuld zijn. De wortel is lang en met vezels behangen.

Plaats.

Het groeit in Nederland op woeste, steenachtige en vochtige plaatsen en langs de wegen.

Tijd.

Het bloeit in juli en augustus en ondertussen wordt het zaad rijp.

Aard en krachten.

Erysimum is warm en droog in de derde graad, dun makend, openend en de borst zuiverend van krachten. Galenus.

Medicinaal gebruik.

Tegen verouderde heesheid: Hiertegen wordt als een bijzonder geneesmiddel geprezen de siroop van Erysimum. Lobel.

Tegen verouderde hoest, kortademigheid, taaie fluimen op de borst, geelzucht en buikpijn: Neem van het zaad dat fijn gestampt is zoveel als nodig is en doe er gezuiverde honing in tot dat het als een siroop wordt en laat hiervan dikwijls likken, of geef hiervan een lepel vol gelijk in. Dodonaeus.

Teskens-ofte Borsekens-kruydt, in ’t Latijn Bursa Pastoris.

Gedaente.

Teskens-kruydt verkrijgt lanckwerpige ende aen de kanten diep gesneden bladeren, langhs de Aerde uytgespreyt, die van rakette eenighsins gelijck. Tusschen dese spruyten recht opstaende steelen, die in zijde-tackskens verdeelt, met kleynder bladeren bewassen, ende langhs de toppen met witte bloemkens ordentelijck bewassen zijn. Na de bloemkens volgen platte ende kantige zaet-hauwkens, een tasken uytbeeldende. De wortel is langh ende met eenige veselingen behangen.

Plaetse.

Dit Kruydt wordt hier te Lande overvloedigh gevonden langhs de wegen op sandt- ende steenachtige gronden.

Tijdt.

Het bloeyt in de Somerse Maenden, ende ondertusschen wordt het zaedt rijp.

Aert en Krachten.

Dit Gewas is verkoelende ende verdroogende van aert, ende t’samen-treckende van krachten. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck

Voor Bloet-pissen, (118) Roode-loop ende alderhanden Bloet-ganck: Neemt van dit Kruyt een hant vol, Weegbre-bladeren een halve handt vol, zied dit te samen in een half pint Regen-water tot de helft, door gedaen zijnde, doet’er by roode Bolus een vierendeel loots, ende laet het de twee reysen in nemen. Brunfelsus.

Voor bloeden uyt de Neus: Neemt van de bladeren, gekneust zijnde, soo veel van nooden is, steecktse in de Neus-gaten ende bindtse onder de Ockselen ende op in Neck. Fuchsius.

Voor het bloeden der Wonden: Neemt de bladeren ende kleyn gestooten zijnde, legtse pap ofte plaester-wijs op. Dodonaeus

Voor Geel-sucht: Neemt de gestooten bladeren ende bindtse onder de palm van de Voeten. Ravelingius.

Voor Koortsen: Neemt de ghestooten bladeren ende bindtse op de Pols. C. Durantus.

Tasjeskruid of borsekenskruid, in het Latijn Bursa pastoris. (Capsella bursa-pastoris)

Vorm.

Tasjeskruid krijgt langwerpige en aan de kanten diep uitgesneden bladeren die langs de aarde uitgespreid liggen en wat op die van de raket lijken. Hiertussen spruiten recht opstaande stelen voort die in zijtakjes verdeeld en met kleinere bladeren begroeid en langs de toppen met witte bloempjes regelmatig begroeid zijn. Na de bloempjes volgen platte en kantige zaadhauwtjes die een tas uitbeelden. De wortel is lang en met enige vezels behangen.

Plaats.

Dit kruid wordt hier te lande overvloedig gevonden langs de wegen op zand- en steenachtige gronden.

Tijd.

Het bloeit in de zomerse maanden en ondertussen wordt het zaad rijp.

Aard en krachten.

Dit gewas is verkoelend en verdrogend van aard en tezamen trekkend van krachten. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Tegen bloedplassen, rodeloop en allerhande bloedgang: Neem van dit kruid een hand vol, van weegbreebladeren een halve hand vol, kook dit tezamen in een half pint regenwater tot de helft, als het door gezeefd is doe er van rode bolus een vierendeel lood bij en laat het in twee keer in nemen. Brunfelsus.

Tegen bloedneus: Neem van de gekneusde bladeren zoveel als nodig is, steek het in de neusgaten en bind ze onder de oksels en op de nek. Fuchsius.

Tegen bloedende wonden: Neem de klein gestampte bladeren en leg ze pap of pleistergewijs op. Dodonaeus.

Tegen geelzucht: Neem de gestampte bladeren en bind ze onder de palm van de voeten. Ravelingius.

Tegen koortsen: Neem de gestampte bladeren en bind ze op de pols. C. Durantus.

Steen-breeke, in ’t Latijn Saxifraga.

Geslachten.

Onder de naem van Steen-breeck zijn hier te lande drie soorten bekent, te weten, groote, kleyne ende Gulden Steen-breecke.

Gedaente.

Groote Steen-breecke brengt voort een hooge steel, die hoekigh ende met diepe streepen door regen is, aen dese spruyten zijde steelkens, met bruyn-groene ende rondtom de kanten gekerfde bladeren, die altijdt twee tegen over malkanderen staen, bewassen. Op de toppen van de steel komen witte bloemkens, krans wijs by een vergadert, te voorschijn. Het zaet is dat van de Eppe gelijck. De wortel is langhwerpigh, wit ende scherp van smaeck.

Kleyne Steen-breecke is de voorgaende soorte van wortelen ende onderste bladeren, hoewel sy kleynder zijn, seer gelijck, maer de bladeren die aen de steelen voort komen, zijn lanckwerpigh, smal, ende geensins gekerft. In de bloemkens ende zaden vint men weynigh onderscheyt.

Gulden Steen-breecke heeft rondachtige bladeren, die aen de kanten een weynigh gesneden zijn. De steelkens schieten omtrent een palme hoogh op, wiens toppen moet gout-geele bloemkens beladen zijn, nalatende kleyne ronde zaedt-bollekens, met rootachtigh zaet gevult. De wortel is veselachtigh, ende spreydt sich diep in de Aerde uyt.

Plaetse.

De twee eerste soorte vint men hier te Lande op openluchtige, sandtachtige Lants-douwen. De derde soorte groeyt in Brabandt, ende elders op sandtachtige magere grondt, doch die somtijdts met water overloopen wordt.

Tijdt.

De groote ende kleyne Steen-breecke bloeyen meest in July ende Augustus. De Gulde Steen-breecke draeght haer bloemen in April ende May.

Aert en Krachten.

De wortelen en ’t zaet van groote ende kleyne Steen-breecke is verwarmende ende verdroogende in den derden graedt openende ende den Urijn afdrijvende van krachten. De werkinge van de gulden Steen-breecke is tot noch toe onversocht. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor Graveel, de Steen, Buyck-pijn, Geel ende Water-sucht: Neemt van de wortel ofte ’t zaet een vierendeel loots, ende geeft het met Wijn in. Dodonaeus.

Om de Maent-stonden te verwecken, ende de Na-geboorte af te drijven: Neem van de gedrooghde wortelen drie loot, van ’t zaet een loot, koockt dit te samen in een pint Wijn tot dat een derden deel versoden is, door gedaen zijnde, laet het in drie reysen gebruycken. Dodonaeus.

Voor langhduurende Koortsen: Neemt van de wortel ende ’t zaedt van elcks een half vierendeel loots, fijn gestooten zijnde, geeft het met bequaem nat in. Fuchsius.

Voor Sproeten ende Placken des Aengesichts: Neemt het sap uyt de bladeren geparst, ende bestrijckt het Aengesicht daer mede. Dodonaeus. (116)

Voor vuyle Wonden: Neemt het sap uyt de bladeren geparst, wascht de Wonden daer mede, ende leght de gestooten bladeren daer op. Brunfelsus.

Steen-breeke, in ’t Latijn Saxifraga. (Sanguisorba officinalis, Pimpinella saxifraga, Chrysosplenium alternifolium)

Geslachten.

Onder de naam van steenbreek zijn hier te lande drie soorten bekend, te weten, grote, kleine en gulden steenbreek.

Vorm.

Grote steenbreek brengt een hoge steel voort die hoekig en met diepe strepen doorregen is. Hieraan spruiten zijsteeltjes uit die met bruingroene en rondom de kanten gekerfde bladeren begroeid zijn die altijd twee tegenover elkaar staan. Op de toppen van de steel komen witte bloempjes tevoorschijn die kransgewijs bijeen verzameld zijn. Het zaad is dat van de eppe gelijk. De wortel is langwerpig, wit en scherp van smaak.

Kleine steenbreek is het voorgaande soort van wortels en onderste bladeren zeer gelijk hoewel ze kleiner zijn, maar de bladeren die aan de stelen voortkomen zijn langwerpig, smal en niet gekerfd. In de bloempjes en zaden vindt men weinig onderscheid.

Gulden steenbreek heeft rondachtige bladeren die aan de kanten wat ingesneden zijn. De steeltjes schieten ongeveer een tien cm hoog op wiens toppen moet goudgele bloempjes bezet zijn en kleine, ronde zaadbolletjes na laten die met roodachtig zaad gevuld zijn. De wortel is vezelachtig en verspreid zich diep in de aarde uit.

Plaats.

De twee eerste soorten vindt men hier te lande op open, luchtige, zandachtige landouwen. De derde soort groeit in Brabant en elders op zandachtige, magere grond die soms door het water overstroomd wordt.

Tijd.

De grote en kleine steenbreek bloeien meestal in juli en augustus. De gulden steenbreek draagt haar bloemen in april en mei.

Aard en krachten.

De wortels en het zaad van grote en kleine steenbreek zijn verwarmend en verdrogend in de derde graad, openend en de urine afdrijvende van krachten. De werking van de gulden steenbreek is tot nog toe niet onderzocht. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Tegen nierstenen, de steen, buikpijn, gele- en waterzucht: Neem van de wortel of het zaad een vierde deel lood en geeft het met wijn in. Dodonaeus.

Om de maandstonden te verwekken en de nageboorte af te drijven: Neem van de gedroogde wortels drie lood, van het zaad een lood, kook dit tezamen in een pint wijn totdat een derde deel verkookt is, als het door gezeefd is laat het in drie keer gebruiken. Dodonaeus.

Tegen langdurende koortsen: Neem van de wortel en het zaad van elk een half vierendeel lood en als het fijn gestampt is geeft het met goed nat in. Fuchsius.

Tegen sproeten en plekken van het aangezicht: Neem het sap dat uit de bladeren geperst is en bestrijk het aangezicht daarmee. Dodonaeus.

Tegen vuile wonden: Neem het sap dat uit de bladeren geperst is, was de wonden daarmee en leg de gestampte bladeren daarop. Brunfelsus.

Alssem, in ’t Latijn Absinthium.

Geslachten.

Drie soorten van dit Gewas worden hier te lande gevonden, te weten, gemeene ofte breet-bladige, Roomse, ofte smal-bladige ende Zeealsem, van de Roomse alssem besie het Zevende Deel, van de laetste soorte in het volgende Vijfde Deel.

Gedaente.

De gemeene Alssem brenght voort een hooge ende houtachtige steel, in verscheyde zijde-tackskens verdeelt, ende met diep gesneden ofte gekerfde bladeren bewassen, de welcke aen de onderste zijde wat grijsachtigh van verwe zijn. De bloemen zijn geele knopkens, langhs de toppen van de steelen voort spruytende. De wortel is houtachtigh ende wijdt uyt-gespreydt.

Plaetse.

De gemeyne Alssem vindt men op sant, steen- en Bergachtige ongebouwde plaetsen. En wordt oock in de Hoven onderhouden.

Tijdt.

De gemeene Alssem bloeyt in July ende Augustus.

Aert en Krachten.

De gemeene Alssem is verwarmenden in den tweeden, ende verdroogende in den derden graedt, bitter van smaeck, openende, door-snijdende, afvagende ende wat t’samen-treckende van krachten.

Medicinale gebruyck.

Voor een swacke Mage, die met Galachtige vochtigheden overladen is, verstoppinge van de Lever, ende langh-duurende Koortsen: Neemt alle morgen een brockje van de Conserf van Alssem in, ofte neemt gemeyne Alssem twee handen vol, ziedt het in schoon water tot een pint, doet’r by drie oncen Syroop van Alssem, ende laet hier van tweemael ’s daeghs een roemertje vol in-nemen, hier toe dient mede de Alssem-wijn. Ondertussen bestrijckt de buyck met Olie van Alssem. Dodonaeus.

Voor Buyck-pijn ende Wormen: Neemt van de Bloemen van Alssem een handt vol, Comijn-zaet een half loot, ziedt dit te samen in Wijn tot een pint, ende laet hier van drincken, ende bestrijckt de Navel van de Buyck met Olie, van Alssem bereydt. C. Durantus.

Voor Geelsucht: Bereydt een afziedsel van dit Kruydt met water, ende laet hier van drincken. Dioscorides.

Voor blauw-geslagen ofte gestoten Placken: Neemt de gestoten bladeren met Honingh vermenght ende leght het op. Fuchsius

Voor pijn der Ooren: Koockt de gemeyne Alsem in water, ende ontfanght de damp in de Ooren. Dodonaeus.

Voor pijn des Lijfs-moeders: Neemt gemeyne Alsem twee handen vol, ziedt het (117) in een pint Wijns tot dat een derdendeel verzoden is, ende laet hier van een roemertje vol tseffens gebruycken. Fuchsius.

Alsem, in het Latijn Absinthium. (Artemisia absinthium, Artemisia pontica en Seriphidium maritimum)

Geslachten.

Drie soorten van dit gewas worden hier te lande gevonden, te weten, gewone of breedbladige, Roomse of smalbladige en zeealsem, van de Roomse alsem zie het zevende deel, van de laatste soort in het volgende vijfde deel.

Vorm.

De gewone alsem brengt een hoge en houtachtige steel voort die in verschillende zijtakjes verdeeld en met diep gesneden of gekerfde bladeren begroeid is die aan de onderkant wat grijsachtig van kleur zijn. De bloemen zijn gele knopjes die langs de toppen van de stelen voortspruiten. De wortel is houtachtig en wijd uitgespreid.

Plaats.

De gewone alsem vindt men op zand, steen- en bergachtige, ongebouwde plaatsen. En wordt ook in de hoven geteeld.

Tijd.

De gewone alsem bloeit in juli en augustus.

Aard en krachten.

De gewone alsem is verwarmend in de tweede en verdrogend in de derde graad, bitter van smaak, openend, doorsnijdend, afvegende en wat tezamen trekkend van krachten.

Medicinaal gebruik.

Voor een zwakke maag die met galachtige vochtigheden overladen is, verstopping van de lever en lang durende koortsen: Neem elke morgen een brokje van het konserf van alsem in. Of neem van gewone alsem twee handen vol, kook het in schoon water tot een pint, doe er drie ons siroop van alsem bij en laat hiervan tweemaal per dag een roemertje vol innemen, hiertoe dient ook de alsemwijn. Bestrijk ondertussen de buik met olie van alsem. Dodonaeus.

Tegen buikpijn en wormen: Neem van de bloemen van alsem een hand vol, van komijnzaad een half lood, kook dit tezamen in wijn tot een pint en laat hiervan drinken, bestrijk de navel van de buik met olie die van alsem gemaakt is. C. Durantus.

Tegen geelzucht: Maak een afkooksel van dit kruid met water en laat hiervan drinken. Dioscorides.

Voor blauw geslagen of gestoten plekken: Neem de gestampte bladeren die met honing vermengd zijn en leg het op. Fuchsius

Tegen oorpijn: Kook de gewone alsem in water en ontvang de damp in de oren. Dodonaeus.

Tegen pijn van de baarmoeder: Neem van gewone alsem twee handen vol, kook het in een pint wijn tot dat een derde deel verkookt is en laat hiervan een roemertje vol gelijk gebruiken. Fuchsius.

Quendel, in ’t Latijn Serpillum.

Gedaente.

De Quendel heeft dunne, harde steelkens, met kleyne groene bladekens, als die van Tijm, dicht bewassen. Op de toppen van de steelkens komen purper-roode bloemkens te voorschijn. De Wortel is dun ende veselachtigh.

Plaetse.

Dit Kruydt groeyt op zant- ende savelachtige gront, op ongebouwde plaetsen, ende aen de kanten van de Ackers.

Tijdt.

Het bloeyt in de Somerse Maenden.

Aert en Krachten.

De Quendel is warm ende droogh tot in den derden graedt, fijn van deelen, openende en door-snijdende van krachten. Fuchsius.

Medicinael gebruyck.

Voor Buyck-pijn, Graveel, opgestopte Maent-stonden, ende om de Herzenen te verstercken:

Neemt Quendel twee handen vol, koockt het in Wijn tot een pint, ende laet hier van een roemertje vol drincken. Ofte neemt het gedistilleert water van het selve Kruydt, ende geeft’er drie oncen van in. Dioscorides, Fuchsius, C. Bauhinus.

Voor drayinge ende pijn des Hoofts: Neemt Quendel-water een half mutsje, Roosen-azijn een once, ende bint dit met doecken voor het voor-hooft. Dodonaeus.

Om de Maent-stonden ende de Urijn af te drijven: Bereydt een badt van Quendel, ende laet de siecke daer eenige tijdt in sitten. Dodonaeus.

Quendel, tijm, in het Latijn Serpillum. (Thymus serpyllum)

Vorm.

De quendel heeft dunne en harde steeltjes die met kleine groene blaadjes, als die van tijm, dicht begroeid zijn. Op de toppen van de steeltjes komen purperrode bloempjes tevoorschijn. De wortel is dun en vezelachtig.

Plaats.

Dit kruid groeit op zand- en zavelachtige grond, op ongebouwde plaatsen en aan de kanten van de akkers.

Tijd.

Het bloeit in de zomerse maanden.

Aard en krachten.

De quendel is warm en droog tot in de derde graad, fijn van delen, openend en doorsnijdend van krachten. Fuchsius.

Medicinaal gebruik.

Tegen buikpijn, niersteen, opgestopte maandstonden en om de hersens te versterken:

Neem van quendel twee handen vol, kook het in wijn tot een pint en laat hiervan een roemertje vol drinken. Of neem het gedistilleerde water van hetzelfde kruid en geef er drie ons van in. Dioscorides, Fuchsius, C. Bauhinus.

Tegen draaiing en pijn van het hoofd: Neem van quendelwater een half mutsje, van rozenazijn een ons en bindt dit met doeken voor het voorhoofd. Dodonaeus.

Om de maandstonden en de urine af te drijven: Maak een bad van quendel en laat de zieke daar enige tijd in zitten. Dodonaeus.

Al-goede, Lammerkensooren, in ’t Latijn Tota Bona.

Gedaente.

Dit Kruydt heeft veel dicke steelen. De bladeren zijn van ghedaente die van Kalfs-voet gelijck, wit ofte grijsachtigh van verwe. Aen de toppen draeght het gras-groene ende Druyf-wijs by een vergaderde bloemen, gelijck aen de Melde te voorschijn komt. De Wortel is langh, dick, wijt uyt-gebreydt, ende van binnen geel.

Plaetse.

Het wast op savelachtige ongebouwde plaetsen, langhs de wegen ende aen de kanten van de Ackers.

Tijdt.

Het bloeyt in July.

Aert en Krachten.

Dit Gewas is matelijck verdroogende en verwarmende van aert, af-vagende, ende daer door den stoel-ganck verweckende van krachten. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor versche ende oude Wonden ende Zeeren: Neemt van de groene bladeren soo veel van nooden is, stootse kleyn ende leghtse op. Dodonaeus.

Al goede, lammetjesoren, in het Latijn Tota bona. (Chenopodium bonus-henricus)

Vorm.

Dit kruid heeft veel dikke stelen. De bladeren zijn van vorm gelijk als die van kalfsvoet, wit of grijsachtig van kleur. Aan de toppen draagt het grasgroene en druifvormig bijeen verzamelde bloemen, gelijk als bij melde tevoorschijn komen. De wortel is lang, dik, wijd uitgebreid en van binnen geel.

Plaats.

Het groeit op zavelachtige, ongebouwde plaatsen langs de wegen en aan de kanten van de akkers.

Tijd.

Het bloeit in juli.

Aard en krachten.

Dit gewas is matig verdrogend en verwarmend van aard, afvegend en daardoor verwekt het de stoelgang van krachten. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Voor verse en oude wonden en zeren: Neem van de groene bladeren zoveel als nodig is, stamp ze klein en leg ze op. Dodonaeus.

Deur-was, in ’t Latijn Perfoliata.

Gedaente.

Dit Kruydt heeft een dunne, ronde steel in verscheyde zijde-tackskens gedeelt. Dese steelen worden soo nauw van de bladeren omvangen, datse het midden van de bladeren schijnen te doorboren. De bladeren zijn breet, geribt, ende bleeck-groen van verwe. Op de toppen van de steelen komen geelachtige bloemkens, krans ofte kroons-wijs by een vergadert, te voorschijn, die van zwartachtigh zaet gevolght worden. De Wortel is dun ende met weynigh veselingen behangen.

Plaetse.

Het groeyt op savelachtige gront, aen de kanten van sommige Ackers, ende wort hier te Lande veel omtrent de Maes-kant gevonden, ende om sijn aerdigheyt in de Hoven gezaeyt.

Tijdt.

Het bloeyt in Juny ende July.

Aert en Krachten.

Deur-was is warm ende droogh van aert, bitter van smaeck, en t’samen-treckende van krachten. C. Bauhinus.

Medicinael gebruyck.

Om wonden te heelen: Neemt de bladeren van Deur-was, stootse kleyn ende leghtse op, ende laet (121) ondertussen van het afziedtsel van dit Kruyt drincken. C. Bauhinus.

Voor Scheursels ende uytpuylende Navels van jonge Kinderen: Neemt van de bladeren soo veel van nooden is, stootse kleyn met Wijn, doet’er by wat meels, tot dat het als een pap wordt, ende bint het daer op. Dodonaeus.

Doorwas, in het Latijn Perfoliata. (Bupleurum rotundifolium)

Vorm.

Dit kruid heeft een dunne en ronde steel die in verschillende zijtakjes verdeeld is. Deze stelen worden zo dicht door de bladeren omkleed dat ze het midden van de bladeren schijnen te doorboren. De bladeren zijn breed, geribd en bleekgroen van kleur. Op de toppen van de stelen komen geelachtige bloempjes tevoorschijn die krans- of kroonsgewijs bijeen verzameld zijn en die door zwartachtig zaad gevolgd worden. De wortel is dun en met weinig vezels behangen.

Plaats.

Het groeit op zavelachtige grond, aan de kanten van sommige akkers en wordt hier te lande veel bij de Maaskant gevonden en om zijn aardigheid in de hoven gezaaid.

Tijd.

Het bloeit in juni en juli.

Aard en krachten.

Doorwas is warm en droog van aard, bitter van smaak en tezamen trekkend van krachten. C. Bauhinus.

Medicinaal gebruik.

Om wonden te helen: Neem de bladeren van doorwas, stamp ze klein en leg ze op, laat ondertussen van het afkooksel van dit kruid drinken. C. Bauhinus.

Tegen breuken en uitpuilende navels van jonge kinderen: Neem van de bladeren zoveel als nodig is, stamp ze klein met wijn, doe er wat meel bij tot dat het als een pap wordt en bind het daarop. Dodonaeus.

Kleyn Santorie, in ’t Latijn Centaurium Minus.

Gedaente.

Dit Kruydt heeft dunne kantige steelkens, omtrent een spanne hoogh opschietende, ende met bladeren, als die van St. Jans-kruydt, bewassen zijnde. De bloemkens, die op het opperste van de steelkens groeyen, zijn roodachtigh van verwe. Na dese brenght het voort kleyne lanckwerpige zaet-huyskens, met seer kleyn zaet gevult. De Wortel is dun ende hardt.

Plaetse.

Het wordt hier te lande veel op drooge ende zandtachige velden omtrent de Zee-duynen gevonden.

Tijdt.

Het draeght sijn bloemkens in July ende Augustus.

Aert en Krachten.

Dit Kruydt is warm ende droogh in den tweeden graedt, openende, af-vagende ende de dicke vochtigheden dun-makende van krachten. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor verstoptheyt van de Lever, Milt ende Gal-blaes, Geel-sucht, Scheurbuyck, Gicht, opgestopte Maent-stonden, langh-duurende Koortsen, ende wormen des Buycks: Neemt van dit Kruydt soo veel van nooden is, bereydt hier van met Water ofte Wijn een afziedtsel, ende laet hier van tweemael des daeghs een roemertje vol drincken. Hier toe is mede dienstigh het gedistilleert Water van dit Kruydt een once teffens in-genomen. Galenus, Dioscorides, Joh. Schroderus.

Voor Wonden ende Quetsuren: Neemt het gestoten Kruydt, ende leght het op. Mesue.

Voor Water-sucht: Neemt van het gedrooghde Kruydt een vierendeel loots, Carvi ende Anijs-zaet van elcks tien greyn, stoot dit tot een fijn poeyer, ende geeft dit met Wijn ofte eenigh ander nat in. Matthiolus.

Voor Sproeten ende Placken van de Huyt: Wascht deselve dickwils met het afziedtsel van dit Kruydt. Dioscorides.

Voor duyster gesicht: Neemt sap van kleyne Santorie, gesuyverde Honingh van elcks even veel, ende druypt hier van een weynigh in de oogen. Fuchsius.

Voor Fenijn: Het sap met Azijn ingenomen, doet het ingenomen fenijn scheyden. Ravelingius.

Kleine santorie, in het Latijn Centaurium Minus. (Centaurium erythraea)

Vorm.

Dit kruid heeft dunne, kantige steeltjes die ongeveer een zeventien cm hoog opschieten en met bladeren als die van St. Jans-kruid begroeid zijn. De bloempjes, die op het opperste van de steeltjes groeien, zijn roodachtig van kleur. Hierna brengt het kleine, langwerpige zaadhuisjes voort die met zeer klein zaad gevuld zijn. De wortel is dun en hard.

Plaats.

Het wordt hier te lande veel op droge en zandachtige velden omtrent de zeeduinen gevonden.

Tijd.

Het draagt zijn bloempjes in juli en augustus.

Aard en krachten.

Dit kruid is warm en droog in de tweede graad, openend, afvegend en de dikke vochtigheden dun makend van krachten. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Tegen verstopping van de lever, milt en galblaas, geelzucht, scheurbuik, jicht, opgestopte maandstonden, lang durende koortsen en wormen van de buik: Neem van dit kruid zoveel als nodig is, maak hiervan met water of wijn een afkooksel en laat hiervan tweemaal per dag een roemertje vol drinken. Hiertoe is mede dienstig als van het gedistilleerde water van dit kruid een ons tegelijk ingenomen wordt. Galenus, Dioscorides, Joh. Schroderus.

Voor wonden en kwetsingen: Neem het gestampte kruid en leg het op. Mesue.

Tegen waterzucht: Neem van het gedroogde kruid een vierendeel lood, van karwij en anijszaad van elk tien grein, stamp dit tot een fijn poeder en geef dit met wijn of enig ander nat in. Matthiolus

Tegen sproeten en plekken van de huid: Was die dikwijls met het afkooksel van dit kruid. Dioscorides.

Tegen slecht zien: Neem sap van kleine santorie en gezuiverde honing, van elk even veel en druppel hiervan wat in de ogen. Fuchsius.

Tegen venijn: Het sap dat met azijn ingenomen wordt laat het ingenomen venijn scheiden. Ravelingius.

Twee-bladt met Ajuynachtige Wortel, in ’t Latijn Bifolium Bulbosum.

Gedaente.

Dit Gewas brenght alleen twee breede ende geribde bladeren, over malkanderen (122) staende, ende die van gemeene Weghbree gelijck. De steel is ront, een spanne hoogh, ende van het midden tot aen de top ordentlijck met kleyne groen geelen ofte uyt den groenen witachtige bloemkens beladen. De Wortel is als een kleyne Ajuyn, onder veel veselingen voort-brengende.

Plaetse.

Dit Kruydt wordt in de Dalen van de Zee-duynen gevonden.

Tijdt.

Het draeght sijn bloemen in May ende Juny.

Aert en Krachten.

Soo veel van de krachten van dit Kruydt bekent is, wordt het van sommige gepresen om alle wonden ende quetsuren haestelijck te genesen ende toe te heelen. Dodonaeus.

Tweeblad met uiachtige wortel, in het Latijn Bifolium bulbosum. (Listera ovata)

Vorm.

Dit gewas brengt alleen twee brede en geribde bladeren voort die tegenover elkaar staan en op die van de gewone weegbree lijken. De steel is rond, een zeventien cm hoog en van het midden tot aan de top ordelijk met kleine groengele of uit het groene witachtige bloempjes bezet. De wortel is als een kleine ui waaronder veel vezels voortkomen.

Plaats.

Dit kruid wordt in de dalen van de zeeduinen gevonden.

Tijd.

Het draagt zijn bloemen in mei en juni.

Aard en krachten.

Zoveel als van de krachten van dit kruid bekend is, wordt het door sommige geprezen om alle wonden en kwetsingen snel te genezen en toe te helen. Dodonaeus.

(207) Slaep-makende Nacht-schaye, in ’t Latijn Solanum Somniferum.

Gedaente.

De Slaep-makende Nacht-schaye heeft dickte ronde, hartachtige steelen van omtrent drie voeten hoogh, die met langhwerpigh breede sachte bladeren bewassen zijn. De bloemkens de welcke aen de oorsprongh der bladeren rondtom de steel voort komen, zijn bleeck-geel van verwe, van vijf bladekens gemaeckt, en in ’t midden met eenige kleyne draeykens verciert. Na dese volgen de vruchten ofte Safferaen-geele Besien met kleyn zaet gevult, die in ruyge blaeskens, de gedaente van salf-buskens uytbeeldende, beslooten zijn. De wortel is lang en houtachtigh.

Plaetse.

Het is van vreemt zaet in sommige Hoven aengewonnen.

Tijdt.

Het bloeyt laet in de Somer, maer de Besien worden hier te Lande selden rijp.

Aert en Krachten.

Dese Nacht-schaye is merckelijck, ofte in den derden graedt verkoelende van aert, pijn-stillende en slaep verweckende van krachten. Maer te veel van dese Besien, of meer dan twaelf ingenomen, maken rasernye en ydelheyt van hoofde. Dioscorides, Galenus.

Slaapmakende nachtschade, in het Latijn Solanum somniferum.

(Scopolia carniolica)

Vorm.

De slaap makende nachtschade heeft dikke ronde, hardachtige stelen van ongeveer negentig cm hoog die met langwerpig brede, zachte bladeren begroeid zijn. De bloempjes komen aan de oorsprong van de bladeren rondom de steel voort, ze zijn bleekgeel van kleur en van vijf blaadjes gemaakt, in het midden met enige kleine meeldraadjes versiert. Hierna volgen de vruchten of saffraangele bessen die met klein zaad gevuld zijn en in ruige blaasjes zitten die de vorm van een zalfbusje uitbeeldend. De wortel is lang en houtachtig.

Plaats.

Het is van vreemd zaad in sommige hoven voortgeteeld.

Tijd.

Het bloeit laat in de zomer, maar de bessen worden hier te lande zelden rijp.

Aard en krachten.

Deze nachtschade is opmerkelijk of in de derde graad verkoelend van aard, pijnstillend en slaap verwekkend van krachten. Maar teveel van deze bessen, of meer dan twaalf ingenomen maken razernij en leegheid van het hoofd. Dioscorides, Galenus.

Het Vijfde Deel

Des

Nederlandtsen Kruydt-Boecks,

Beschryvende

De Geslachten, Gedaente, Plaetse, Tijt, Aert, Krachten ende Medicinael gebruyck van alderhande Kruyden, die in de Nederlanden in de Revieren, Poelen, Zee, vochtige Beemden, ofte Grasachtige Plaetsen, ende aen der selver kanten op-wassen.

Het Vijfde Deel

Van het

Nederlandse Kruidboek

Beschrijft

De geslachten, vorm, plaats, tijd, aard, krachten en medicinaal gebruik van allerhande kruiden die in Nederland in de rivieren, poelen, zee, vochtige beemden of grasachtige plaatsen en aan hun kanten groeien.

Fonteyn-kruydt, in ’t Latijn Fontinalis, Potamogeton.

Geslachten.

VAn dit Water-kruydt worden drie soorten gevonden. Te weten, gemeyn, groot ende kleyn Fonteyn-kruydt.

Gedaente.

Uyt de Wortel van het gemeyn Fonteyn-kruydt, dewelcke aen de gront van ’t water door veel, faselingen bevestight is, spruyten dunne, lange ende geknoopte steelen, waer aen lanckwerpige bladeren op dunne steelkens, ende boven op het water drijvende te voorschijn komen. De lijf-verwige ofte bleeck-roode bloemkens komen voort op dunne steelkens, boven het water uyt-stekende, aerwijs, gelijck de bloemen van de Herts-tonge by een vergadert zijnde, de welcke van kleyne ronde knopkens daer hart zaet in besloten is, gevolght worden.

De tweede soorte heeft langer witter geknoopte wortelen ende steelen als de voorgaende, oock zijn de steelen met langer ende smalder bladeren bewassen, de welcke met een harde middel-ribbe versien, nimmermeer boven het water te voorschijn komen. De bloemen die roodtachtigh ende in dicke aere vergadert zijn, steken alleen boven het water uyt.

De derde soorte ofte kleyn Fonteyn-kruydt verkrijght veel dunne ende in verscheyde zijde-tackskens afgedeylde steelen, met breede ende lanckwerpige bladeren, doch kleynder dan die van de eerste soorte, bewassen, omtrent de oorspronck van dese zijde-tackens brenght het op eenige (123) steelkens eerst witte ende moschachtige bloemkens, ende daer na platte zaden voort. Dit Kruydt is mede, behalven de toppen van de steelen en eenige bladeren, met het water bedeckt.

Plaetse.

Het eerste ende tweede Fonteyn-kruydt wordt overvloedigh in stil-staende wateren gevonden. Het derde wast in bracke ofte zoute ondiepe wateren, omtrent Dordtrecht in Hollandt.

Tijdt.

Groot Fonteyn-kruydt bloeyt in Juny ende July, maer het gemeyn ende kleyn Fonteyn-kruydt in Augustus ofte September.

Aert en Krachten.

Fonteyn-kruydt is verkoelende ende t’samen-treckende van aert ende krachten. Galenus, Dioscorides.

Medicinael gebruyck.

Voor alderhande Buyck-loopen: Neemt Fonteyn-kruydt twee handen vol, koockt dit op in een pint roode Wijn, tot dat een derdendeel verzoden is, ende laet hier van een kleyn roemerken twee ofte driemael daeghs drincken. Plinius.

Voor het Flerecijn: Neemt van de bladeren soo veel van nooden is, fruytse in Olie, Azijn ende Soete-melck, ende leghtse lauw op de pijnlijcke leden. Dodonaeus.

Voor heete ende voort-etende vervuylde Zeeren ende Sweeringen: Neemt het sap van de bladeren met Honingh ende Azijn vermenght, ende doecken hier in nat gemaeckt, sult ghy over de zeeren ende zweeringe op leggen. Dioscorides, Plinius.

Voor heete opdrachtigheden des Aengesichts: Neemt van de bladeren soo veel genoegh is, stootse kleyn, ende leghtse papwijs op het aengesicht. Dodonaeus.

Fonteinkruid, in het Latijn Fontinalis, Potamogeton. (Potamogeton natans, compressus, pusillus)

Geslachten.

Van dit waterkruid worden drie soorten gevonden. Te weten, gewoon, groot en klein fonteinkruid.

Vorm.

Uit de wortel van het gewone fonteinkruid die aan de bodem van het water door veel vezels bevestigd is spruiten dunne, lange en geknoopte stelen uit waaraan langwerpige bladeren op dunne steeltjes tevoorschijn komen die op het water drijven. De vleeskleurige of bleek rode bloempjes komen voort op dunne steeltjes die boven het water uitsteken en aarvormig, net als de bloemen van hertstong bijeen verzameld zijn. Ze worden door kleine, ronde knopjes gevolgd waarin hard zaad zit.

De tweede soort heeft langere, wittere en geknoopte wortels en stelen dan het voorgaande, ook zijn de stelen met langere en smallere bladeren begroeid die met een harde middensteel voorzien zijn en nimmer boven het water tevoorschijn komen. De bloemen, die roodachtig en in dikke aar verzameld zijn, steken alleen boven het water uit.

De derde soort of klein fonteinkruid krijgt veel dunne en in verschillende zijtakjes gedeelde stelen die met brede en langwerpige bladeren begroeid zijn, maar kleiner dan die van de eerste soort. Omtrent de oorsprong van deze zijtakjes brengt het op enige steeltjes eerst witte en mosachtige bloempjes en daarna platte zaden voort. Dit kruid is ook, behalve de toppen van de stelen en enige bladeren, door het water bedekt.

Plaats.

Het eerste en tweede fonteinkruid worden overvloedig in stilstaand water gevonden. Het derde groeit in brakke of zoute, ondiepe wateren bij Dordrecht in Holland

Tijd.

Groot fonteinkruid bloeit in juni en juli, maar het gewoon en klein fonteinkruid in augustus of september.

Aard en krachten.

Fonteinkruid is verkoelend en tezamen trekkend van aard en krachten. Galenus, Dioscorides.

Medicinaal gebruik.

Tegen allerhande buiklopen: Neem van fonteinkruid twee handen vol, kook dit op in een pint rode wijn tot dat een derde deel verkookt is en laat hiervan een klein roemertje twee of drie keer per dag drinken. Plinius

Tegen jicht: Neem van de bladeren zoveel als nodig is, fruit ze in olie, azijn en zoete melk en leg het lauw op de pijnlijke leden. Dodonaeus.

Tegen hete en voort etende vervuilde zeren en zweren: Neem het sap van de bladeren dat met honing en azijn vermengd is en maak doeken hierin nat die ge over de zeren en zweren zal leggen. Dioscorides, Plinius.

Tegen hete uitslag van het aangezicht: Neem van de bladeren zoveel als genoeg is, stamp ze klein en leg ze papgewijs op het aangezicht. Dodonaeus.

Plompen, in ’t Latijn Nymphaea.

Geslachten.

De Plompen zijn in groote ende kleyne onderscheyden. De groote draeght ofte witte ofte geele bloemen (Nuphar), onder de kleyne die geele bloemen voort-brenght sullen wy tot een mede-soorte stellen het Kruydt ’t welck hier te Lande Vorschen-beet genaemt wordt

Gedaente.

Uyt de seer dicke ende knobbel-achtige wortel van de witte Plompen, die aen de gront door veel faselingen gehecht is, spruyten lange, ronde, gladde ende voose steelen, waer op groote en breede bladeren, die meestendeel boven op het water drijven, te voorschijn komen. De witte bloemen, die van veel lanckwerpige bladeren ghemaeckt, ende in ’t midden met veele veselingen verciert zijn, komen mede op soodanige steelen elck besonder voort, dese vergaen zijnde, wordt der selven plaetse door groene ronde bollekens, waer in zwartachtigh blinckent zaet beslooten is, vervult

De Geele Plompen verschillen van de voorgaende soorten, door dien de bladeren lanckwerpiger, ende de steelen niet rondt maer kantigh zijn. Oock zijn haer geele bloemen alleen van vijf rondtachtige (124) bladeren t’samen geset, in ’t midden van de welcke een bolleken, boven spits toe-loopende, voort spruyt, waer in de zaden, die oock grooter als van de witte Plompen zijn, beslooten leggen.

De kleyne Plompen spruyten op de selve Maniere als de groote voort, maer de bladeren zijn veel kleynder, de groot van een palme van de handt bereyckende. De geele bloemen vertoonen sich sterre-wijs, van gedaente die van Speen-kruydt niet ongelijck. Het zaedt wordt mede in bollekens als die van de groote geele Plompen bewaert.

Vorschen-beet heeft korte ronde bladeren, de welcke gemeynlijck niet grooter en zijn, dan de nagel van een duym, andersints de gedaente van Plompen-bladeren seer wel uyt druckende. De bloemen bestaen uyt drie bladeren, die meestendeel wit, ende in ’t midden wat geelachtigh van verwe zijn, boven de bladeren op lange steelkens uyt-stekende.

Plaetse.

De Groote Plompen groeyen in de Poelen, Grachten ende traegh-loopende Revieren. De kleyne geele Plompen en de Vorsche-beet wert hier te Lande in stilstaende Wateren gevonden.

Tijdt.

Alle de soorten van Plompen brengen haer bloemen in May ofte Juny voort. Alleen de Vorschen-beet bloeyt in July ofte Augustus.

Aert en Krachten.

De wortel ende het zaet van de Plompen zijn verkoelende ende verdroogende sonder eenige scherpigheydt tot in den derden graedt. De bloemen ende bladeren zijn verkoelende ende vocht-maekende van aert en krachten. De smaeck van de kleyne geele Plompen bewijst ghenoeghsaem dat sy eenige warmte in haer hebben. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor ontvloeyinge des Zaets, onmatige Maent-stonden ende Buyck-loopen: Neemt van het zaet ofte wortel van Plompen een vierendeel loots, ende geeft het met Wijn Tint op een reys in. Andere gebruycken Conserf van de bloemen bereydt. Galenus, Dioscorides.

Om het bloeden te stelpen: Neemt versche Plompen-bladeren, stootse kleyn, ende leghtse plaester-wijs op de wonden. Theophrastus.

Voor heete Koortsen, droogen Hoest, ende ontstekinge des Ingewants: Neemt ghedistilleert Water van witte Plompen-bloemen, een pint, Syroop van de selve twee oncen, menght dit te samen ende laet hier van dickwils drincken.

Voor pijn van de Milt: Neemt Wortelen van de Plompen twee loot, ziedtse op in een half pint witte Wijn, om voor twee reysen te gebruycken. Plinius.

Voor Hooft-pijn, ende ontstekinge van de Lever, Mildt ofte Nieren: Neemt het gedistilleert Water van witte Plompen-bloemen soo veel van nooden is, doecken hier in nat gemaeckt zijnde, sult ghy voor het voor-hooft binden, ofte op de rechter ofter lincker-zijde ofte op de lenden leggen. Dodonaeus.

Plompen, in het Latijn Nymphaea. (Nymphaea alba, Nuphar lutea, Hydrocharis morsus-ranae)

Geslachten.

De plompen zijn in grote en kleine verdeeld. De grote draagt of witte of gele bloemen, onder de kleine die gele bloemen voortbrengt zullen we tot een mede soort stellen het kruid dat hier te lande kikkerbeet genoemd wordt.

Vorm.

Uit de zeer dikke en knobbelachtige wortel van de witte plomp die aan de grond door veel vezels vastgehecht is spruiten lange, ronde, gladde en voze stelen uit waarop grote en brede bladeren tevoorschijn komen die voor het grootste deel boven op het water drijven. De witte bloemen, die van veel langwerpige bladeren gemaakt en in het midden met veel meeldraadjes versierd zijn, komen ook op zulke stelen elk apart voor. Als die vergaan zijn wordt dezelfde plaats ingevuld door groene, ronde bolletjes waarin zwartachtig, blinkend zaad zit.

De gele plomp verschilt van het voorgaande soort doordat de bladeren langwerpiger en de stelen niet rond maar kantig zijn. Ook zijn haar gele bloemen alleen van vijf rondachtige bladeren tezamen gesteld waarvan in het midden een bolletje voortspruit die van boven spits toe loopt waarin de zaden liggen die ook groter zijn dan die van de witte plompen.

De kleine plompen spruiten op dezelfde manier als de grote voort, maar de bladeren zijn veel kleiner die de grootte van een palm van de hand bereiken. De gele bloemen vertonen zich stervormig en zijn van vorm vrijwel gelijk als die van het speenkruid. Het zaad wordt ook in bolletjes bewaard als die van de grote, gele plomp.

Kikkerbeet heeft korte ronde bladeren die gewoonlijk niet groter zijn dan de nagel van een duim, verder lijken ze veel op de vorm van de plompenbladeren. De bloemen bestaan uit drie bladeren die voor het grootste deel wit en in het midden wat geelachtig van kleur zijn en boven de bladeren op lange stelen uitsteken.

Plaats.

De grote plompen groeien in de poelen, grachten en traag lopende rivieren. De kleine gele plompen en de kikkerbeet wordt hier te lande in stilstaand water gevonden.

Tijd.

Alle soorten van plompen brengen hun bloemen in mei of juni voort. Alleen de kikkerbeet bloeit in juli of augustus.

Aard en krachten.

De wortel en het zaad van de plompen zijn verkoelend en verdrogend zonder enige scherpheid tot in de derde graad. De bloemen en bladeren zijn verkoelend en vochtig makend van aard en krachten. De smaak van de kleine gele plomp bewijst voldoende dat het enige warmte in zich heeft. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Tegen ontvloeien van het zaad, onmatige maandstonden en buiklopen: Neem van het zaad of wortel van plompen een vierendeel lood en geef het met wijntint in een keer in. Andere gebruiken konserf die van de bloemen gemaakt is. Galenus, Dioscorides.

Om het bloeden te stelpen: Neem verse plompenbladeren, stamp ze klein en leg ze pleistergewijs op de wonden. Theophrastus.

Tegen hete koortsen, droge hoest en ontsteking van het ingewand: Neem een pint gedistilleerd water van witte plompenbloemen, siroop van dezelfde bloemen twee ons, meng dit tezamen en laat hiervan dikwijls drinken.

Tegen pijn van de milt: Neem van de wortels van de plompen twee lood, kook ze op in een half pint witte wijn om in twee keer te gebruiken. Plinius.

Tegen hoofdpijn en ontsteking van de lever, milt of nieren: Neem van het gedistilleerde water van witte plompenbloemen zoveel als nodig is, de doeken die hierin nat gemaakt zijn zal ge voor het voorhoofd binden of op de rechter of de linker zijde of op de lenden leggen. Dodonaeus.

Water-linsen ofte Eenden-kroost, in ’t Latijn Lens Palustris .

Gedaente.

De Water-linsen zijn anders niet als kleyne bladekens, in groote menighten des Somers op ’t water drijvende, de welcke uyt het midden in plaetse van steelen ofte wortelen eenige dunne witte faselingen uyt-werpen.

Plaetsen.

Dit Kruydt werdt overvloedigh in Poelen ende stil-staende Grachten gevonden.

Tijdt.

Het komt in de Somerse maenden boven op het water drijvende te voorschijn.

Aert en Krachten.

Eenden-kroost is vochte makende ende verkoelende by na tot in den tweeden graedt. Galenus.

Medicinael gebruyck.

Voor Hooft-pijn, opdrachtinge des aengesichts, ende heete Geswellen: Neemt Water-linsen soo veel (125) van genoegh is, ende leghtse van buyten op, de selve dickwils vernieuwende.

Voor hitte ende roodigheyt der Oogen als mede onstekinge des Levers: Neemt ’t gedistilleert Water van Water-linsen, ende wascht de oogen dickwils daer mede, ofte leght het met doecken op de rechter zijde. Ravelingius.

Voor ’t Flerecijn: Neemt een goet deel Water-linsen, maecktse warm in een arde ofte ysere pot, ende slaetse met een linnen doeck pap-wijs om de Voeten. Ick hebbe een Man gekent die door dit middel van het Podagra, waer mede hy dickmaels gequelt was, volkomen genesen is gheweest.

Waterlinzen of eendenkroos, in het Latijn Lens palustris. (Lemna minor)

Vorm.

De waterlinzen zijn niets anders dan kleine blaadjes die in grote menigte zomers op het water drijven en uit het midden, in plaats van stelen of wortels, enige dunne, witte vezels uitwerpen.

Plaats.

Dit kruid wordt overvloedig in poelen en stilstaande grachten gevonden.

Tijd.

Het komt in de zomerse maanden boven op het water drijvend tevoorschijn.

Aard en krachten.

Eendekroos is vochtig makend en verkoelend bijna tot in de tweede graad. Galenus.

Medicinaal gebruik.

Tegen hoofdpijn, vlekken in het aangezicht en hete zwellen: Neem van waterlinzen zoveel als genoeg is en leg het van buiten op, dit moet vaak vernieuwd worden.

Tegen hitte en roodheid van de ogen als mede ontsteking van de lever: Neem het gedistilleerde water van waterlinzen en was de ogen daar dikwijls mee of leg het met doeken op de rechterzijde. Ravelingius.

Tegen jicht: Neemt een goed deel waterlinzen, maak ze warm in een aarden of ijzeren pot en sla ze met een linnen doek papgewijs om de voeten. Ik heb een man gekend die door dit middel van de jicht, waarmee hij vaak gekweld was, volkomen genezen werd.

Water-nooten ofte Minck-ysers, in ’t Latijn Tribulus Aquaticus.

Gedaente.

De Wortel van dit Gewas zijn met veel hayr-wijse veselingen aen de grondt gevestight, lange steelen, op veel plaetsen met de selfde ruyghte bewassen, voort-brengende. Op het opperste van dese steelen, die aldaer dicker, als onder het water zijn, komen de breede ende aen de kanten wat geschaerde bladeren, elck op een besonder steelken groeyende, te voorschijn. Tusschen ende onder dese wassen de bloemkens, die van Nootkens beset, gevolght worden. Dese besluyten in sich een witte kerne, niet onlieflijck van smaeck.

Plaetsen.

In Brabant ende sommige andere Gewesten van Nederlandt vint men dit Gewas in de Vyvers ende stil-staende klare Wateren.

Tijdt.

Dit Kruydt bloeyt in de maent Juny, ende sijn vruchten worden in Augustus volkomen ende rijp.

Aert en Krachten.

De Water-noten zijn verkoelende van aert, ende eenighsints t’samen-treckende van krachten. Galenus.

Medicinael gebruyck.

Voor Bloedt-pissen, ’t Graveel ende alderhande Buyck-loopen: Neemt gedrooghde Water-nooten een vierendeel loots, fijn gestooten zijnde, laet het met Wijn in-nemen. Om de Steen ofte Graveel af te setten, gebruycken sommige de selve alse noch versch zijn, waerom oock de ervaren Genees-meester Leonardus Fuchsius de versche Water-nooten in sijn gedistilleert Water tegen de Steen ende Graveel voor-schrijft.

Waternoten of minkijzers, in het Latijn Tribulus aquaticus. (Trapa natans)

Vorm.

De wortels van dit gewas zijn met veel haarachtige vezels aan de grond bevestigd. Die brengen lange stelen voort en zijn op veel plaatsen met dezelfde ruigte begroeid. Op het opperste van deze stelen, die daar dikker dan onder het water zijn, komen de brede en aan de kanten wat geschaarde bladeren die elk op een apart steeltje groeien tevoorschijn. Hiertussen en hieronder groeien de bloempjes die door nootjes gevolgd worden. Deze hebben een witte kern in zich die niet onaangenaam van smaak is.

Plaats.

In Brabant en sommige andere gewesten van Nederland vindt men dit gewas in de vijvers en stil staand, helder water.

Tijd.

Dit kruid bloeit in de maand juni, zijn vruchten worden in augustus volkomen en rijp.

Aard en krachten.

De waternoten zijn verkoelend van aard en enigszins tezamen trekkende van krachten. Galenus.

Medicinaal gebruik.

Tegen bloedplassen, nierstenen en allerhande buikloop: Neem van de gedroogde waternoten een vierendeel lood, als ze fijngestampt zijn laat het met wijn innemen. Om de steen of niersteen af te zetten gebruiken sommige die als ze noch vers zijn waarom ook de ervaren geneesmeester Leonardus Fuchsius de verse waternoten in zijn gedistilleerd water tegen de steen en niersteen voorschrijft.

Water-duysent-bladt, in ’t Latijn Millefolium Aquaticum.

Geslachten.

Van dit Kruydt verhaelt Dodonaeus maer een soorte, Lobel voegt’er de volgende, die mede in Nederlandt gevonden worden, noch by, tweede Water-duysent-bladt, derde Water-duysent-bladt, ende Water-duysent-bladt met geele Gehelmde Bloemkens.

Gedaente.

De eerste soorte van Water-duysent-bladt brenght voort uyt een enckelde ende slechte wortel een lange dunne steel, die met veel bladeren bewassen is. Dese bladeren zijn veder ofte pluym-gewijs aen een middel-ribbe t’samen-gevoeght, de Venckel-bladeren, hoewel veel meer gesnippelt, niet ongelijck, ende onder en boven het water voort-spruytende. De bloemen komen boven de steel kroons-wijs, gelijck aen de Aert-duysent-bladt, te voorschijn.

De tweede soorte van Lobel aengemerckt, heeft seer lange steelen, die hier en daer gebogen zijn. De bladeren gelijcken die van de Verckens-venckel seer wel. De kleyne mosachtige bloemkens komen aen dunne steelkens aer-wijs voort.

De derde soorte is de voorgaende seer gelijck, maer de bloemkens ende zaet huyskens komen met die van de Water-hanen-voet over een.

Water-duysent-bladt met geele Gehelmde Bloemkens heeft seer dunne steelkens ende bladekens, waer van de steelkens (126) rood-achtigh, ende een voet ofte anderhalf hoogh zijn, langhs de welcke geele bloemen groeyen, gelijck beslooten helmkens, die onder en uyt-steckende hoornken hebben.

Plaetse.

De eerste ende tweede soorte van Water-duysent-bladt wordt in Nederlandt in de Poelen ende stil-staende Grachten gevonden. De derde soorte wast veel in Zeelandt ende Vlaenderen. De vierde soorte groeyt overvloedigh in de Grachten van Vlaenderen, tusschen Gent ende Antwerpen.

Tijdt.

Water-duysent-bladt bloeyt in May ende Juny.

Aert en Krachten.

Dit Gewas is verdroogende ende wat t’samen-treckende, hebbende alle de krachten van geele Gerwe ofte Aert-duysent-bladt. Dodonaeus.

Waterduizendblad, in het Latijn Millefolium aquaticum. (Myriophyllum aquaticum, Hippuris vulgaris, Nymphoides peltata?)

Geslachten.

Van dit kruid verhaalt Dodonaeus maar een soort, Lobel voegt er nog de volgenden bij die ook in Nederland gevonden worden, tweede waterduizendblad, derde waterduizendblad en waterduizendblad met gele, gehelmde bloempjes.

Vorm.

De eerste soort van waterduizendblad brengt uit een enkele en slechte wortel een lange, dunne steel voort die met veel bladeren begroeid is. Deze bladeren zijn veder of pluimvormig die aan een middensteel tezamen gevoegd zijn en wat op de venkelbladeren lijken, hoewel ze veel meer gedeeld zijn en onder en boven het water uitspruiten. De bloemen komen boven de steel kroonsgewijs tevoorschijn, net als bij aard duizendblad.

De tweede soort die Lobel opmerkt heeft zeer lange stelen die hier en daar gebogen zijn. De bladeren lijken zeer goed op die van de varkensvenkel. De kleine mosachtige bloempjes komen aan dunne steeltjes aargewijs voort.

De derde soort is het voorgaande zeer gelijk, maar de bloempjes en zaadhuisjes komen met die van de waterhanenvoet overeen. (Ranunculus batrachium)

Waterduizendblad met gele, gehelmde bloempjes heeft zeer dunne steeltjes en blaadjes waarvan de steeltjes roodachtig en een vijfenveertig cm hoog zijn waarlang gele bloemen groeien, gelijk gesloten helmpjes die vanonder een uitstekend hoorntje hebben.

Plaats.

De eerste en tweede soort van waterduizendblad worden in Nederland in de poelen en stilstaande grachten gevonden. De derde soort groeit veel in Zeeland en Vlaanderen. De vierde soort groeit overvloedig in de grachten van Vlaanderen, tussen Gent en Antwerpen.

Tijd.

Waterduizendblad bloeit in mei en juni.

Aard en krachten.

Dit gewas is verdrogend en wat tezamen trekkend, heeft alle krachten van gele gerwe of aard duizendblad. Dodonaeus.

Water-violieren, in ’t Latijn Viola Palustris.

Gedaente.

Dit Gewas geeft dunne ende rechte steelen uyt dunne, lange ende zwarte faselingen voort-spruytende. De bladeren gelijcken die van de Gerwe ofte Aerdt-duysent-bladt, hoewel sy grooter ende wijder uyt-gespreyt zijn, dese omvatten in groote menighte het onderste van de steelen. Aen de toppen van de steelen krijght het witte bloemen, die in ’t midden geel, soet van reuck ende van vijf bladekens t’samen geset zijn, de welcke altijdt vier ofte vijf tegen malkanderen over staen.

Plaetse.

Water-violieren vint men hier te Lande in de Poelen, Grachten ende stilstaende Wateren.

Tijdt.

Dit Water-kruydt brenght sijn bloemen in May ende Juny voort.

Aert en Krachten.

De Water-violieren verkoelen ende verdroogen, maer sy zijn tot noch toe van geen Kruydt-beschrijvers voor eenige gebreecken voor-geschreven.

Waterviolieren, in het Latijn Viola palustris. (Hottonia palustris)

Vorm.

Dit gewas geeft dunne, rechte stelen die uit dunne, lange en zwarte vezels voortspruiten. De bladeren lijken op die van de gerwe of aard duizendblad, hoewel ze groter en wijder uitgespreid zijn. Deze omvatten in grote menigte het onderste van de stelen. Aan de toppen van de stelen krijgt het witte bloemen die in het midden geel, zoet van reuk en van vijf blaadjes tezamen gesteld zijn waarvan er altijd vier of vijf tegenover elkaar staan.

Plaats.

Waterviolieren vindt men hier te lande in de poelen, grachten en stilstaande wateren.

Tijd.

Dit waterkruid brengt zijn bloemen in mei en juni voort.

Aard en krachten.

De waterviolieren verkoelen en verdrogen, maar ze zijn tot nog toe door geen kruidbeschrijvers voor enige gebreken voorgeschreven.

Biesen, in ’t Latijn Juncus.

Geslachten.

De soorte van Biesen, die hier te Lande gevonden worden, zijn de navolgende: Matten Biesen, sachte Biesen, scherpe biesen, kleyne Biesen, kleyne water-Biesen met tackens van Paerde-staert, ende wel-rieckende Water-biesen.

Gedaente.

De Matte Biesen is de aldergrootste van allen, in plaetse van bladen, rechte, ronde, lange ende spits-opgaende steelen, met wit ende voos mergh gevult, voort-brengende, waer aen een weynigh beneden de top aen een zijde korte kleyne steelkens voort-komen, met kleyn zaet als kleyne aen een hangende Druyfkens beladen. De Wortel is met veel veselingen beset.

De sachte Biesen zijn de voorgaende van gedaente seer gelijck, alleen verschillen sy in de groote, want dese zijn kleynder, korter ende dunner.

De derde soorte ofte scherpe Biesen is de voorgaende van groote wel gelijck, maer de steelen ende spruyten allegader niet uyt de wortel, want sommige uyt de zijden ende schooten van de ander voort-komen, gelijck men in Lisch-ende Venckelachtige gewassen geschieden siet.

De kleyne Biesen, in ’t Latijn Juncellus genaemt, is de kleynste van allen, nauwelijcks anderhalve palme langh, met een kleyne korte wortel, teere ayrkens, met bloemkens van een staende, ende boven sonder spits

Kleyne Water-biesen met tackens van Paerde-staert, heeft een wortel met veel veselingen begroeyt, ende naeckte halmen, die de gemeyne Biesen gelijck zijn, maer met Druyfachtige knoppen scherp op gaende, ende elck beneden hebbende eenen knoop.

Wel-riekende Water-biesen heeft effene ronde steelen, die in leden hier ende daer afgescheyden zijn, aen welkers oorspronck (127) andere dunne steelkens, eenige kleyne smalle bladekens voort-brengende, uyt-spruyten. De bloemkens zijn wit, kroons-wijs te voorschijn komende, de welcke van witachtigh zaet, ‘t welck boven wat platter ofte breeder dan onder is, gevolght worden. De Wortelen zijn heel dunne zwarte veselingen.

Plaetse.

De drie eerste soorten van Biesen worden op vochtige ende dickwils met water bevloeyde plaetsen gevonden. De kleyne Biesen groeyen op dorre ende zandachtige Heyden. De kleyne Water-biesen met tackens van Paerde-staert wassen over-vloedigh in stil-staende ende sacht loopende Wateren omtrent Ooster-weel buyten Antwerpen. De Wel-rieckende Water-biesen worden in veel beeckskens, als mede in sommige Kruydt-hoven groeyende gevonden.

Tijdt

De Wel-rieckende Water-biesen bloeyen in Juny ende July, maer het zaet wordt in Augustus rijp.

Aert en Krachten.

De Biesen zijn van een gemengelde aert ende gestaltenisse, te weten, eensdeels gemaeckt van aerdachtige koude, ende eensdeels van waterachtige tamelijcke warme stoffen. De Wel-rieckende Water-biese is warm ende droogh van aert, ende de Water-eppe van krachten gelijck. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Om slaep te verwecken wordt het zaedt voornamentlijck van Matten-bies in gegeven. Galenus.

Voor Buyck-loop ende overvloedige Maent-stonden: Neemt zaet van Biesen, drooght het in een panne over vuur, ende geeft hier van een vierendeel loots met Wijn in. Lobel.

Voor Bloet-spouwen, pijn van de Maegh, Longh, Lever en Nieren, Water-sucht en Stuypen: Neemt van de Wortel van Wel-rieckende Water-biese een vierendeel loots, stoot het tot een fijn poeyer, doet’er by 10 greyn gestooten witte Peper, te samen vermenght zijnde, geeft het met eenigh bequaem nat in. Deselfde wortel van Wel-rieckende Water-biese wordt mede onder de Preservativen vermenght. Ravelingius.

Biezen, in het Latijn Juncus.

Geslachten.

De soorten van biezen die hier te lande gevonden worden zijn de navolgende: mattenbies (Schoenoplectus lacustris) zachte bies (Juncus) scherpe bies (Schoenoplectus tabernaemontani) kleine bies (Carex) kleine waterbies met takjes van paardestaart (Eleocharis) en wel riekende waterbies. (Bolboschoenus maritimus)

Vorm.

De mattenbies is de allergrootste van allen, in plaats van bladen brengt het rechte, ronde, lange en spits opgaande stelen voort die met wit en voos merg gevuld zijn waaraan iets beneden de top aan een zijde korte, kleine steeltjes voortkomen die met klein zaad als kleine aaneen hangende druifjes bezet zijn. De wortel is met veel vezels bezet.

De zachte biezen zijn het voorgaande van vorm zeer gelijk, alleen verschillen ze in grootte want deze zijn kleiner, korter en dunner.

De derde soort of scherpe bies is het voorgaande van grootte wel gelijk, maar de stelen spruiten niet alleen uit de wortel, want sommige komen uit de zijden en scheuten van de ander voort, net als men bij de lis en venkelachtige gewassen ziet.

De kleine bies, in het Latijn Juncellus genoemd, is de kleinste van allen, nauwelijks vijftien cm lang en met een kleine, korte wortel, tere aartjes en met bloempjes die uit elkaar staan en boven zonder spits zijn

Kleine waterbies met takjes van paardenstaart heeft een wortel die met veel vezels begroeid is, naakte halmen die gelijk als de gewone biezen zijn maar met druifachtige knoppen scherp opgaand en elk heeft beneden een knoop.

Wel riekende waterbies heeft effen, ronde stelen die in leden hier en daar verdeeld zijn waaraan hun oorsprong andere, dunne steeltjes komen die enige kleine, smalle blaadjes voortbrengen. De bloempjes zijn wit en komen kroonsgewijs tevoorschijn die door witachtig zaad gevolgd wordt dat van boven wat platter of breder dan vanonder is. De wortels zijn heel dunne, zwarte vezels.

Plaats.

De drie eerste soorten van biezen worden op vochtige en dikwijls met water bevloeide plaatsen gevonden. De kleine biezen groeien op dorre en zandachtige heide. De kleine waterbiezen met takjes van paardenstaart groeien overvloedig in stil staand en zacht lopend water bij Oosterweel buiten Antwerpen. De wel riekende waterbiezen worden in veel beekjes, als mede in sommige kruidhoven gevonden.

Tijd.

De wel riekende waterbiezen bloeien in juni en juli, maar het zaad wordt in augustus rijp.

Aard en krachten.

De biezen zijn van een gemengde aard en gestalte, te weten, eensdeels gemaakt van aardachtige koude en eensdeels van waterachtige tamelijk warme stoffen. De wel riekende waterbies is warm en droog van aard en de watereppe van krachten gelijk. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik

Om slaap te verwekken wordt het zaad, voornamelijk van mattenbies, in gegeven. Galenus.

Tegen buikloop en overvloedige maandstonden: Neem zaad van biezen, droog het in een pan over vuur en geef hiervan een vierendeel lood met wijn in. Lobel.

Tegen bloedspuwen, pijn van de maag, long, lever en nieren, waterzucht en stuipen: Neem van de wortel van wel riekende waterbies een vierendeel lood, stamp het tot een fijn poeder, doe er 10 grein gestampte witte peper bij, mengt het tezamen en geef het met enig goed nat in. Dezelfde wortel van wel riekende waterbies wordt ook onder de preservatieven vermengd. Ravelingius.

Water-kersse, in ’t Latijn Nasturcium Aquaticum.

Gedaente.

De Water-kersse heeft een dicke ende holle steel, die veel zijde-scheuten, met lange ryen van lanckwerpigh ronde bladeren aen een middel-scheute bewossen voort brenght. De bladeren zijn van smaeck de Hof-kersse seer gelijck. De kleyne witte bloemen spruyten aen ’t opperste ende langs de steelen en de zijde scheuten aer-wijs de een d’ander volgende voort, dese af-gevallen zijnde, komen dunne, ronde ende lanckachtige hauwkens, geel kleyn zaet in sich besluytende, te voorschijn. Onder aen de steel, soo verre hy niet water bedeckt is, siet men veel witte veselingen uyt-spruyten.

(128)

Plaetse.

Dit Kruydt werdt in de Nederlanden overvloedigh in klare Grachten ende Beeckskens gevonden.

Tijdt.

De Water-kersse brenght sijn bloemen in de Somerse Maenden voort, ende ondertusschen wordt het zaet rijp.

Aert en Krachten.

De Water-kersse is warm ende droogh in den tweeden graet, dun-makende ende openende van krachten. Galenus.

Medicinael gebruyck.

Voor de Scheur-buyck: Neemt Water-kersse, drie handen vol, snijtse kleyn, ende koocktse in Melck ofte Wijn tot een pint, ende laet hier van eenige dagen achter een drincken. Dodonaeus.

Voor ’t Graveel, verstoptheyt van Lever ende Milt, ende om de Maent-stonden te verwecken: Neemt Water-kersse ende koockt het in Wijn op voorgaende wijse, waer van men alle morgen een roemertje vol drincken sal. Andere bereyden tot de voor-verhaelde gebreecken van de bladeren een Salaet met Olie, Azijn ende Sout. C. Durantus.

Voor Sproeten ende Placken des Huyts: Neemt Water-kersse-kruydt soo veel van nooden is, stoot het kleyn, ende leght het des nachts op de Sproeten ofte Placken ende wascht de huyt wederom af met Vlier ofte Boonen-bloeysel-water. Matthiolus.

Waterkers, in het Latijn Nasturcium aquaticum. (Rorippa nasturtium-aquaticum)

Vorm.

De waterkers heeft een dikke en holle steel die veel zijscheuten geeft die met lange rijen van langwerpig ronde bladeren aan een middenscheut voortbrengt. De bladeren zijn van smaak de hofkers zeer gelijk. De kleine witte bloemen spruiten aan het opperste en langs de stelen en de zijscheuten aarvormig voort waarbij de een de ander volgt. Als die afgevallen zijn komen er dunne, ronde en langachtige hauwtjes tevoorschijn waarin klein geel zaad zit. Onder aan de steel, voor zover die niet met water bedekt is, ziet men veel witte vezels uitspruiten.

Plaats.

Dit kruid wordt in Nederland overvloedig in heldere grachten en beekjes gevonden.

Tijd.

De waterkers brengt zijn bloemen in de zomerse maanden voort en ondertussen wordt het zaad rijp.

Aard en krachten.

De waterkers is warm en droog in de tweede graad, dun makend en openend van krachten. Galenus.

Medicinaal gebruik.

Tegen de scheurbuik: Neem van waterkers drie handen vol, snij ze klein en kook ze in melk of wijn tot een pint en laat hiervan enige dagen achtereen drinken. Dodonaeus.

Tegen de nierstenen, verstopping van lever en milt en om de maandstonden te verwekken: Neem waterkers en kook het in wijn op voorgaande wijze waarvan men elke morgen een roemertje vol drinken zal. Andere maken tegen de voor vermelde gebreken van de bladeren een salade met olie, azijn en zout. C. Durantus.

Tegen sproeten en plekken van de huid: Neem van waterkerskruid zoveel als nodig is, stamp het klein en leg het ‘s nachts op de sproeten of plekken en was de huid wederom af met vlier- of bonenbloemen water. Matthiolus.

Winter-kersse, in ’t Latijn Nasturtium Hyemale.

Gedaente.

De bladeren van de Winter-kersse zijn van gedaente die van de gemeyne Rapen gelijck, maer glat ende doncker-groen. De gestreepte steel schiet omtrent anderhalve voet hoogh op, ende is aen sijn toppen met geele bloemkens beladen, na de welcke lanckwerpige zaet-hauwkens volgen. De Wortel is matelijck dick ende langh.

Plaetse.

Het groeyt op vochte plaetsen, langhs de Wegen ende in de Moes-hoven.

Tijdt.

Het bloeyt in May ende Juny.

Aert en Krachten.

De Winter-kersse komt in aert, krachten ende gebruyck met de Hof ende Water-kersse over een. Dodonaeus.

Winterkers, in het Latijn Nasturtium hyemale. (Barbarea vulgaris)

Vorm.

De bladeren van de winterkers zijn van vorm als die van de gewone rapen, maar glad en donkergroen. De gestreepte steel schiet ongeveer vijfenveertig cm hoog op en is aan zijn toppen met gele bloempjes bezet. Hierna volgen langwerpige zaadhauwtjes. De wortel is matig dik en lang.

Plaats.

Het groeit op vochtige plaatsen, langs de wegen en in de moeshoven.

Tijd.

Het bloeit in mei en juni.

Aard en krachten.

De winterkers komt in aard, krachten en gebruik met de hof en waterkers overeen. Dodonaeus.

Boelkens-kruydt, in ’t Latijn Eupatorium.

Geslachten.

Van dit Kruyt wordt in de Nederlanden twee soorten gevonden, het eerste is Boelkens-kruydts-manneken, ende het ander Water-boelkens-kruyt, ofte Wijfken, genaemt.

Gedaente.

De eerste soorte van Boelkens-kruydt wast met ronde roodachtige steelen, drie ofte meer voeten hoogh, dewelcke met lanckwerpige ende rondom de kanten gekerfde bladeren, vijf ofte zes aen een steelken (129) gevoeght, behangen zijn. Op het opperste der steelen komen mosachtige, lijf-verwige ende in ronde sachte kroonkens vergaderde bloemkens te voorschijn. De wortel is seer veselachtigh.

Water-boelkens-kruydt heeft een bruyn-roode steel, in veel zijde-scheuten verdeylt, ende omtrent drie voeten hoogh op-schietende. De bladeren zijn die van de voorgaende soorte seer wel gelijckende, maer nochtans wat breeder. Aen de toppen van de steelen spruyten vier ofte vijf kleyne bladekens, rondom de steel sterre-wijs t’samen gevoeght, tusschen de welcke een knop, een kleyne geele met zwart, vermenghde bloem voort-brengende, te voorschijn komt. De bloemen zijn die gedaente de Ganse-bloemen niet ongelijck, na desen volght plat, lanckwerpigh, boven rouw ende stekent zaedt.

Plaetse.

De eerste soorte wordt meest gevonden omtrent de Grachten ende kanten van Beeckskens, Revieren ende andere vochte plaetsen. De tweede soorte wast veel in Grachten, stil-staende Wateren, ende altijdt onder water leggende plaetsen.

Tijdt.

De steelen ende bladeren van Boelkens-kruydt spruyten alle jaren in de Lente uyt de selfde wortel voort, ende in Julius ende Augustus draeght het sijn bloemen. Water-boelkens-kruydt bloeyt den geheelen Somer door.

Aert en Krachten.

Beyde de geslachten van Boelkens-kruydt zijn warm ende droogh in den tweeden graedt, bitter van smaeck ende openende, doorsnijdende, een weynig t’samen-treckende, ende het bloet-suyverende van krachten, ende sy worden onder de Wondt-kruyden gerekent. Gesnerus, Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor verstoptheydt van de Lever, Milt ende Gal-blase: Neemt van de bladeren drie handen vol, koocktse in een pint water, tot dat een derdendeel verzoden is, doorgezegen zijnde, maeckt het soet met Suycker, waer van men tweemael daeghs een roemertje vol van drincken sal. Dodonaeus.

Voor de Wormen des Buycks: Neemt het uytgeperste sap van de bladeren een loot, oude Mee een once, menght dit te samen om op een reys te gebruycken. Dodonaeus.

Voor derdendaeghse Koortsen ende opstoppinge der Maent-stonden: Neemt Boelkens-kruydt twee handen vol, koockt het in sestien oncen Wijn, tot dat ses oncen daer van verzoden zijn, hier van sult ghy de helft voor het aen komen des Koorts, ofte des avonts om de Maent-stonden af te drijven, in-geven. C. Durantus.

Voor Wonden en Quetsuren: Drinckt twee ofte driemael’s daeghs van het afziedtsel van Water-boelkens-kruydt, met Water ofte Wijn bereydt. Fuchsius.

Boelkenskruid, in het Latijn Eupatorium. (Eupatorium cannabinum, en Bidens tripartia)

Geslachten.

Van dit kruid worden in Nederland twee soorten gevonden, het eerste is boelkenskruid mannetje, het andere wordt waterboelkenskruid of wijfje genoemd.

Vorm.

De eerste soort van boelkenskruid groeit met ronde, roodachtige stelen een meter of meer hoog. Die is met langwerpige en rondom de kanten gekerfde bladeren bekleed waarvan er vijf of zes aan een steeltje staan. Op het opperste van de stelen komen mosachtige, vleeskleurige en het rond, zachte kroontjes verzamelde bloempjes tevoorschijn. De wortel is zeer vezelachtig.

Waterboelkenskruid heeft een bruinrode steel die in veel zijscheuten verdeeld is en ongeveer negentig cm hoog opschiet. De bladeren zijn die van het voorgaande soort zeer gelijk, maar nochtans wat breder. Aan de toppen van de stelen spruiten vier of vijf kleine blaadjes uit die rondom de steel stervormig tezamen gevoegd zijn waartussen een knop komt die een kleine gele, met zwart vermengde, bloem voortbrengt. De bloemen lijken qua vorm veel op die van de ganzenbloemen. Hierna volgt plat, langwerpig, van boven ruw en stekend zaad.

Plaats.

De eerste soort wordt meestal gevonden omtrent de grachten en kanten van beekjes, rivieren en andere vochtige plaatsen. De tweede soort groeit veel in grachten, stil staand water en altijd onder water liggende plaatsen.

Tijd.

De stelen en bladeren van boelkenskruid spruiten alle jaren in de lente uit dezelfde wortel voort, in juli en augustus draagt het zijn bloemen. Waterboelkenskruid bloeit de gehele zomer door.

Aard en krachten.

Beide geslachten van boelkenskruid zijn warm en droog in de tweede graad, bitter van smaak en openend, doorsnijdend, wat tezamen trekkend en het bloed zuiverend van krachten, ze worden onder de wondkruiden gerekend. Gesnerus, Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Tegen verstopping van de lever, milt en galblaas: Neem van de bladeren drie handen vol, kook ze in een pint water totdat een derde deel verkookt is, als het door gezeefd is maak het zoet met suiker waarvan men twee keer per dag een roemertje vol van drinken zal. Dodonaeus.

Tegen de wormen van de buik: Neem van het uitgeperste sap van de bladeren een lood, van oude mede een ons, meng dit tezamen om in een keer te gebruiken. Dodonaeus.

Tegen malaria en opstopping van de maandstonden: Neem van boelkenskruid twee handen vol, kook het in zestien ons wijn totdat zes ons daarvan verkookt zijn, hiervan zal ge de helft voor het aankomen van de koorts, of ‘s avonds om de maandstonden af te drijven, ingeven. C. Durantus.

Voor wonden en kwetsingen: Drink twee of drie keer per dag van het afkooksel van waterboelkenskruid dat met water of wijn klaar gemaakt is. Fuchsius.

Water-Andoren ofte Malrove, in ’t Latijn Marrubium Palustre.

Gedaente.

De Water-malrove heeft vierkante hoge steelen met zwart-groene, lange, gerimpelde ende rondom de kanten gekerfde, doch geensints hayrachtige bladeren bewassen. De witte bloemkens komen rondom de steelen aen de oorsprongh der bladeren uyt veel rouwe-knopkens te voorschijn. De Wortel is seer veselachtigh.

Plaetse.

Dit Kruyt groeyt hier te Lande aen de kanten van de Water-grachten.

Tijdt.

Water-andoren bloeyt in July ende Augustus.

Aert en Krachten.

Dit Kruydt is verkoelende van aert, ende sterckelijck t’samen-treckende van krachten. Dodonaeus.

Waterandoren of malrove, in het Latijn Marrubium palustre. (Stachys palustris)

Vorm.

De watermalrove heeft vierkantige, hoge stelen die met zwartgroene, lange, gerimpelde en rondom de kanten gekerfde, maar zeker niet haarachtige bladeren begroeid zijn. De witte bloempjes komen rondom de stelen aan de oorsprong van bladeren uit veel ruwe knopjes tevoorschijn. De wortel is zeer vezelachtig.

Plaats.

Dit kruid groeit hier te lande aan de kanten van de watergrachten.

Tijd.

Waterandoren bloeit in juli en augustus.

Aard en krachten.

Dit kruid is verkoelend van aard en sterk tezamen trekkend van krachten. Dodonaeus.

Kalmus, in ’t Latijn Acorus.

Gedaente.

Dit Gewas heeft lange bladeren, die van Geel-lisch eenighsints ghelijck, maer smalder. De wortel is mede langh, geknoopt, van binnen wit, wat bitter ende scherp van smaeck, ende niet onlieflijck van reuck.

Plaetse.

Het groeyt aen de kanten van de Water-grachten.

Aert en Krachten.

De Kalmus-wortel is warm ende droogh in het begin van den derden graedt, fijn van deelen, openende, dun-makende, ende de Urijn drijvende van krachten. Galenus.

Medicinael gebruyck.

Voor Buyck-pijn, verslijmde Maegh, geswollen Milt, Koude-pissen, Scheur-buyck, lamme ofte gekrompen Leden, ende om de Maent-stonden te verwecken: Bereydt een afziedsel van de wortel in Water ofte Wijn, ende laet hier van drincken, ofte weeckt de gesneden wortel in Brande-wijn, ende neemt hier van alle morgen een weinigh in. Ofte stoot de gedrooghde wortel tot poeyer, ende laet hier van een vierendeel loots met bequaem nat in-nemen. Dioscorides, Matthiolus, C. Bauhinus.

Voor koude ende dicke Slymigheden van de Borst: Neemt van het poeyer van de wortel soo veel van nooden is, vermenght het onder gesuyverde Honingh, ende laet hier van dickwils licken. Dodonaeus.

Voor Pest ende besmettelijcke Lucht: Eet alle morgen nuchteren een stuckje van de Geconfijte Kalmus-wortel. Dit is oock (131) goet om een slappe maegh te verstercken. Ravelingius.

Kalmoes, in het Latijn Acorus, (Acorus calamus)

Vorm.

Dit gewas heeft lange bladeren die vrijwel gelijk zijn als die van de gele lis, maar smaller. De wortel is ook lang, geknoopt en van binnen wit, wat bitter en scherp van smaak en niet onaangenaam van reuk.

Plaats.

Het groeit aan de kanten van de watergrachten.

Aard en krachten.

De kalmoeswortel is warm en droog in het begin van de derde graad, fijn van delen, openend, dun makend en de urine drijvend van krachten. Galenus.

Medicinaal gebruik.

Tegen buikpijn, verslijmde maag, gezwollen milt, koude plas, scheurbuik, lamme of gekrompen leden en om de maandstonden te verwekken: Maak een afkooksel van de wortel in water of wijn en laat hiervan drinken. Of week de gesneden wortel in brandewijn en neem hiervan elke morgen wat in. Of stamp de gedroogde wortel tot poeder en laat hiervan een vierendeel lood met goed nat innemen. Dioscorides, Matthiolus, C. Bauhinus.

Tegen koude en dikke slijmigheid van de borst: Neem van het poeder van de wortel zoveel als nodig is, meng het onder gezuiverde honing en laat hiervan dikwijls likken. Dodonaeus.

Tegen pest en besmettelijke lucht: Eet elke morgen nuchter een stukje van de gekonfijte kalmoeswortel. Dit is ook goed om een slappe maag te versterken. Ravelingius.

Wederick, in ’t Latijn Lisimachium, Salicaria.

Geslachten.

De Wederick is onder drie-mede soorten in de Nederlanden bekent. Als oprecht Wederick, Bastaert Wederick, ende Water Wederick.

Gedaente.

Oprecht Wederick wast met geknoopte, ende een weynig gekante steelen, omtrent drie voeten hoogh, recht op. Dese zijn aen yeder knoop ofte lidt met drie ofte vier geschicktelijck over malkanderen staende, lange, smalle bladeren bewassen. De geele bloemen komen op de toppen der steelen te voorschijn, wiens plaetse daer na van rondt zaet vervult wordt. De wortel is dun, wijdt ende breedt uyt-gespreydt, op veele plaetsen nieuwe scheuten voort-brengende.

Bastaert-Wederick met purpere bloemen is tweederley, waer van de eerste heeft hooge ronde steelen, met smalle bladeren, die aen de kanten geschaert, ende die van de Willegen-boom niet ongelijck zijn. De bloemkens zijn van vier bladekens ghemaeckt, ende purper-roodt van verwen, ende op het eynde der steelen voort-spruytende. Dese af-gevallen zijnde, worden van smalle hauwkens met kleyn zaet gevult, ’t welck in eenige wolachtigheydt gewickelt is, gevolght. De Wortel is van seer veel dunne veselinge t’samen geset.

Van dit geslacht vint men noch een ander soorte, de voorgaende van gedaente wel gelijck, maer in groote seer veel verschillende.

De tweede Bastaert Wederick met purpere bloemen, wordt gemeenlijck Pertijcke genaemt, ende verkrijght vierkante, geknoopte, ende recht op-wassende steelen, de welcke omtrent yeder knoop met twee over malkanderen staende bladeren, die van oprecht Wederick seer gelijck, beset zijn. De purper-roode bloemkens komen als aen de Lavender, aen het eynde der steelen te voorschijn. Na desen volght het zaedt in kleyne zaedt-huyskens beslooten. De wortel is seer dick, hardt ende van buyten zwart.

Water Wederick heeft een recht, ende by de twee voeten hooge steel, door eenige ledekens onderscheyden, van het midden tot de top van dese steel spruytende uyt yeder lit twee over-malkanderen staende lanckwerpige bladeren, die van de oprecht Wederick seer wel gelijckende. Omtrent de oorspronck der bladeren komen op korte steelkens vijf ofte zes ruyge hoofdekens voort, kleyne moschachtige bloemkens vertoonende. De wortel sinckt diep in de aerde, uyt fijn ledekens veel veselingen uyt-werpende.

Plaetse.

Oprecht ende Bastaert Wederick vercieren de vochte kanten van de velden, Water-grachten ende Dijcken deser landen. De Water Wederick wast in slooten ende grachten van Hollandt ende andere Provintien.

Tijdt.

Dese Kruyden dragen haer bloemen in de Somerse Maenden.

Aert en Krachten.

Wederick, ende voornamentlijck de oprechte soorte, is kout ende droogh van aert, ende sterckelijck t’samen-treckende van krachten. Galenus.

Medicinael gebruyck

Voor bloet-spouwen, Roode-loop ende onmatige Maent-stonden de vrouwen: Neemt van het afziedtsel der bladeren met water bereydt een pint, Syroop van Mijrten-besien drie oncen, menght dit te samen, ende laet hier twee ofte drie mael des daegs van drincken. Ofte neemt van het sap der bladeren een once, roode Wijn twee oncen, vermenght het om in een reys in te nemen. Dioscorides.

Voor bloeden uyt de Neus: Neemt bladeren van Wederick, stootse ende steecktse in de Neus-gaten. Dodonaeus.

Voor pijn van de Maegh: Neemt van de wortelen vier loot, giet’er op een pint goede Wijn, laet dit eenige tijdt staen weecken, ende daer na gebruyckt er’s morgens een roemertje vol van. Fuchsius. (132)

Voor Ulceratien ende gaten in de Keel: Neemt sap van de bladeren twee oncen, Honingh van Roosen een once, t’samen vermenght zijnde, sal men hier van dickwils een lepel vol door slicken, ende yets onder een Gorgel-water doen. Ravelingius.

Voor de Wormen der Kinderen: Neemt de bladeren van Wederick soo veel van nooden is, ziedtse op in oude Mee, ende geeft hier van twee ofte drie lepelen vol seffens in. Matthiolus.

Voor Hooft-pijn: Neemt de bloemen en weecktse in goede Wijn-azijn, laet het eenige tijdt staen, daer na neemt doecken in desen Azijn nat gemaeckt, ende bintse voor het Hooft. Dodonaeus.

Wederik, in het Latijn Lisimachium, Salicaria. (Lysimachia vulgaris, Chamerion angustifolium, Epilobium parviflorum, Lythrum salicaria)

Geslachten.

De wederik is onder drie mede soorten in Nederland bekend. Als echte wederik, bastaard wederik en water wederik.

Vorm.

Echte wederik groeit met geknoopte en wat kantige stelen ongeveer negentig cm hoog recht op. Deze zijn aan elke knoop of lid met drie of vier geschikte en over elkaar staande, lange, smalle bladeren begroeid. De gele bloemen komen op de toppen van de stelen tevoorschijn wiens plaats daarna door rond zaad gevolgd wordt. De wortel is dun, wijd en breed uitgespreid die op vele plaatsen nieuwe scheuten voortbrengt.

Bastaard wederik met purperen bloemen is er in twee soorten waarvan de eerste hoge, ronde stelen heeft met smalle bladeren die aan de kanten geschaard zijn en die veel op die van de wilg lijken. De bloempjes zijn van vier blaadjes gemaakt en purperrood van kleur die op het eind van de stelen uitspruiten. Als die afgevallen zijn worden ze door smalle hauwtjes gevolgd die met klein zaad gevuld en in enige wolachtigheid gewikkeld is. De wortel is van zeer veel dunne vezels tezamen gezet.

Van dit geslacht vindt men noch een andere soort die het voorgaande van vorm wel gelijk is, maar in grootte zeer veel verschilt. De tweede bastaard wederik met purperen bloemen wordt gewoonlijk partijke genoemd en krijgt vierkantige, geknoopte en recht opgroeiende stelen die bij elke knoop met twee tegenover elkaar staande bladeren begroeid zijn die veel op die van de echte wederik lijken. De purperrode bloempjes komen als bij de lavendel aan het einde van de stelen tevoorschijn. Hierna volgt het zaad dat in kleine zaadhuisjes zit. De wortel is zeer dik, hard en van buiten zwart.

Water wederik heeft een rechte en tegen de zestig cm hoge steel die door enige leden gedeeld is. Van het midden tot de top van deze steel spruiten uit elk lid twee tegenover elkaar staande langwerpige bladeren uit die zeer veel op die van de echte wederik lijken. Omtrent de oorsprong van de bladeren komen op korte steeltjes vijf of zes ruige hoofdjes voort die kleine mosachtige bloempjes vertonen. De wortel zinkt diep in de aarde die uit fijne leden veel vezels uitwerpt.

Plaats.

Echte en bastaard wederik versieren de vochtige kanten van de velden, watergrachten en dijken van deze landen. De water wederik groeit in sloten en grachten van Holland en andere provincies.

Tijd.

Deze kruiden dragen hun bloemen in de zomerse maanden.

Aard en krachten.

Wederik, en voornamelijk de echte soort, is koud en droog van aard en sterk tezamen trekkend van krachten. Galenus.

Medicinaal gebruik.

Tegen bloedspuwen, rodeloop en onmatige maandstonden van de vrouwen: Neem van het afkooksel van de bladeren dat met water gemaakt is een pint, van siroop van mirtebessen drie ons, meng dit tezamen en laat hier twee- of driemaal per dag van drinken. Of neem van het sap van de bladeren een ons, van rode wijn twee ons, meng het om in een keer in te nemen. Dioscorides.

Tegen een bloedneus: Neem bladeren van wederik, stamp en steek ze in de neusgaten. Dodonaeus.

Tegen maagpijn: Neem van de wortels vier lood, giet er een pint goede wijn op, laat dit enige tijd staan weken en gebruik er daarna ’s morgens een roemertje vol van. Fuchsius.

Tegen blaren en gaten in de keel: Neem van het sap van de bladeren twee ons, van honing van rozen een ons als het tezamen vermengd is zal men hiervan dikwijls een lepel vol door slikken en iets ervan in een gorgelwater doen. Ravelingius.

Tegen wormen van de kinderen: Neem van de bladeren van wederik zoveel als nodig is, kook ze op in oude mede en geef hiervan twee of drie lepels vol gelijk in. Matthiolus.

Tegen hoofdpijn: Neem de bloemen en week ze in goede wijnazijn, laat het enige tijd staan, neem daarna doeken die in deze azijn nat gemaakt zijn en bind ze voor het hoofd. Dodonaeus.

Krabbe-klauw, in ’t Latijn Stratiotes Aquatilis.

Gedaente.

Dit Kruydt heeft lange, smalle, spitse bladeren, uyt een kort hoofdeken voort-spruytende, die aen de kanten met scherp stekende doornkens gewapent zijn. De bloemen die tusschen de bladeren op besondere steelkens voort komen, zijn wit, uyt drie bladekens t’samen geset, in ’t midden met geele draeykens versien. De wortelen zijn langh, ronde, witte draeykens, als Pesen ofte Wormen, die oock van de Landt-loopers ende Quacksalvers daer voor in haer Flesschen aen het onkundigh volck dickwils getoont worden.

Plaetse.

Dit Kruydt wordt in de Water-kuylen, Slooten ende grachten van verscheyde Provintien van Nederlandt wassende gevonden.

Tijdt.

Het draeght sijn bloemen in Juny, July ende Augustus.

Aert en Krachten.

Krabbe-klauw is droog ende kout van aert. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor Bloedt-pissen ende sweeringe der Nieren: Neemt Krabbe-klauw, zied het in Water ofte wrangen Wijn, ende laet hier van tweemael ’s daeghs een roemertje vol drincken. Dioscorides.

Voor verhittinge ende sweeringe van de versche Wonden: Neemt van dit Kruydt soo veel genoegh is, stoot het kleyn ende leght het op de Wonden. Dodonaeus.

Krabbenklauw, in het Latijn Stratiotes aquatilis. (Stratiotes aloides)

Vorm.

Dit kruid heeft lange, smalle en spitse bladeren die uit een kort hoofdje voortspruiten en aan de kanten met scherp stekende dorens gewapend zijn. De bloemen die tussen de bladeren op aparte steeltjes voortkomen zijn wit en uit drie blaadjes tezamen gesteld en in het midden met gele meeldraadjes voorzien. De wortels zijn lange, ronde, witte draadjes, als pezen of wormen die ook door de landlopers en kwakzalvers daarvoor in hun flessen aan het onkundige volk dikwijls getoond worden.

Plaats.

Dit kruid wordt in de waterkuilen, sloten en grachten van verscheidene provincies van Nederland al groeiend gevonden.

Tijd.

Het draagt zijn bloemen in juni, juli en augustus.

Aard en Krachten.

Krabbeklauw is droog en koud van aard. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Tegen bloedplassen en zweren van de nieren: Neem krabbeklauw, kook het in water of wrange wijn en laat hiervan twee keer per dag een roemertje vol drinken. Dioscorides.

Tegen verhitting en verzweren van de verse wonden: Neem van dit kruid zoveel als genoeg is, stamp het klein en leg het op de wonden. Dodonaeus.

Serpents-tonge, in ’t Latijn Sagittalis, Serpentaria aquatica.

Geslachten.

Van dit Waterkruyt vint men twee soorten, niet in gedaente, maer alleen in groote verschillende, te weeten groote ende kleyne Serpents-tonge.

Gedaente.

Dit Kruydt verkrijght driekantige effenen lange steelen, voort-brengende op yeder van de selve een driekantigh bladt, de spits van een Pijl uyt-beeldende. Tusschen dese spruyt een andere ronde vose steel, hier en daer met drie by een staende bloemen beladen, desen zijn van drie bladekens gemaeckt, wit van verwe, ende in ’t midden met roodtachtige draeykens verciert. De bloemen vergaen zijnde, komen groene, rouwe ende ronde bollekens te voorschijn. De Wortel is wit ende veselachtigh.

Plaetse.

Serpents-tonge-kruydt groeyt hier te Lande overvloedigh in stil-staende Wateren ende sacht-loopende Beecken.

Tijdt.

Het bloeyt in May, ende het zaedt wordt in July rijp.

Aert en Krachten.

Sommige stellen dit Kruydt kout van aert te zijn, ende in krachten met de water Weg-bree over een komende. De smaeck is droogh ende t’samen-treckende.

Serpentstong, in het Latijn Sagittalis, Serpentaria aquatica. (Sagittaria sagittifolia)

Geslachten.

Van dit waterkruid vindt men twee soorten, niet in vorm, maar alleen in grootte verschillend, te weten grote en kleine serpentstong.

Vorm.

Dit kruid krijgt driekantige, effen en lange stelen die op elk van de stelen een driekantig blad voortbrengen dat de spits van een pijl uitbeeldt. Hiertussen spruit een andere ronde, voze steel voort die hier en daar met drie bijeen staande bloemen bezet is, die zijn van drie blaadjes gemaakt, wit van kleur en in het midden met roodachtige meeldraadjes versiert. Als de bloemen vergaan zijn komen groene, ruwe en ronde bolletjes tevoorschijn. De wortel is wit en vezelig.

Plaats.

Serpentstongkruid groeit hier te lande overvloedig in stilstaand water en zacht lopende beken.

Tijd.

Het bloeit in mei en het zaad wordt in juli rijp.

Aard en krachten.

Sommige stellen dat dit kruid koud van aard is en in krachten met de waterweegbree overeenkomt. De smaak is droog en tezamen trekkend.

Adders-tonge ofte Speer-kruyt, in ’t Latijn Ophioglossum.

Gedaente.

Dit Kruydt brengt voort uyt veselachtige wortelen niet meer dan een bladt, ’t welck gemeynlijck een vinger langh, breedtachtigh ende voor spits toe-loopende is, sonder eenige ribbe, andersints de bladeren van Water We-bree seer wel gelijckende. (133) Uyt den steel van het bladt komt een recht-opstaende priemken, geelachtigh van verwe, ende saegh-wijs gekertelt, te voorschijn. Lobel heeft dit kruydt in Engelandt met drie, vier ofte ses tonghskens gesien. In plaetse van zaedt valt uyt de scheuren van het priemken ofte tonghsken, als dat rijp is, een meelachtigh poeyer.

Plaetse.

Dit Kruydt groeyt hier te Lande in vochte poelachtige Beemden ende Weyen.

Tijdt.

Speer-kruydt spruyt uyt omtrent May, in July siet men sijn tonghsken, ende daer na vergaet het geheel.

Aert en Krachten.

Dit Kruydt is matelijck kout ende droogh in den tweeden, ofte soo andere willen, in den derden graet, het wordt onder de voornaemste Wondt-kruyden gerekent. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor ghequetste Darmen, Bloedt-spouwen ende Bloedt-brakingen: Neemt gedrooghde ende fijn gestooten Adders-tonge-bladeren een vierendeel loots, Water van Paerde-staert-kruyt twee oncen, neemt dit te samen op een reys in. Dodonaeus.

Voor heete Koortsen, ontstekinge van de Lever ende alle inwendige hitte: Neemt bladeren van dit Kruydt vier handen vol, koocktse in Garsten-water tot een pint, doet’er by Syroop van Violen ofte Limoenen drie oncen, vermenght zijnde, laet hier van dickwils drincken. C. Bauhinus.

Voor onmatige Vloeden der Vrouwen: Neemt poeyer van de bladeren een vierendeel loots, geeft het in met Water van Eycken bladeren gedistilleert, C. Durantus.

Voor versche Wonden, Kloven ende quade Sweeringe: Neemt bladeren van Speer-kruydt soo veel van nooden is, steltse eenige tijdt in Olie van Olyven te weecken, doet’er by een weynigh Olie van Tarpentijn, ende gebruyckt desen Olie tot de verhaelde gebreecken. Ravelingius.

Voor tranende ende loopende Oogen: Neemt van de bladeren een handt vol, ziedse op in een half pintje Wijn, ende wascht de Oogen daer mede. Dodonaeus.

Addertong of speerkruid, in het Latijn Ophioglossum. (Ophioglossum vulgatum)

Vorm.

Dit kruid brengt uit een vezelachtige wortel niet meer dan een blad voort die gewoonlijk een vinger lang, breedachtig en voor spits toe loopt, zonder enige middensteel, anders lijkt het zeer veel op de bladeren van waterweegbree. Uit de steel van het blad komt een rechtopstaand priempje tevoorschijn die geelachtig van kleur en zaagsgewijs gekarteld is. Lobel heeft dit kruid in Engeland met drie, vier of zes tongetjes gezien. In plaats van zaad valt uit de scheuren van het priempje of tongetje een meelachtig poeder als dat rijp is.

Plaats.

Dit kruid groeit hier te lande in vochtige, poelachtige beemden en weiden.

Tijd.

Speerkruid spruit uit omtrent mei, in juli ziet men zijn tongetje en daarna vergaat het geheel.

Aard en krachten.

Dit kruid is matig koud en droog in de tweede of, zoals anderen willen, in de derde graad. Het wordt onder de voornaamste wondkruiden gerekend. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Tegen gekwetste darmen, bloedspuwen en bloedbraken: Neem van gedroogde en fijn gestampe adderstongbladeren een vierendeel lood, van water van paardestaartkruid twee ons, neem dit tezamen in een keer in. Dodonaeus.

Tegen hete koortsen, ontsteking van de lever en alle inwendige hitte: Neem van de bladeren van dit kruid vier handen vol, kook ze in gerstewater tot een pint, doe er drie ons siroop van violen of limoenen bij, meng het en laat hiervan dikwijls drinken. C. Bauhinus.

Tegen onmatige vloeden van de vrouwen: Neem van het poeder van de bladeren een vierendeel lood, geef het in met water dat van eikenblad gedistilleerd is, C. Durantus.

Voor verse wonden, kloven en kwade zweren: Neem van de bladeren van speerkruid zoveel als nodig, laat ze enige tijd in olie van olijven weken, doe er wat olie van terpentijn bij en gebruik deze olie tot de vermelde gebreken. Ravelingius.

Tegen tranende en lopende ogen: Neem van de bladeren een hand vol, kook ze op in een half pintje wijn en was de ogen daarmee. Dodonaeus.

Water Slangen-kruydt, in ’t Latijn Dracunculus palustris, Arum palustre.

Gedaente.

Water Slangen-kruydt heeft een lange, kruypende, ende in veel ledekens verdeelde wortel, door veel veselingen in de gront gevestight. Uyt dese wortel spruyten lanckachtige breede bladeren, die van Kalfsvoet ofte Arum, hoewel kleynder, eenigsins gelijck, aen de oorsprongh van dese bladeren spruyten anderen op korte, ronde ende vose steelkens staende, wederom uyt. De bloemen, dat kleyne witte, oock wel roode draeykens zijn, komen op de top van de steelen, ende uyt een van de kleynste bladeren te voorschijn, die daer na van Besien druyf-wijs t’samen ghevoegt, eerst groen, ende rijp geworden root van verwe, gevolght worden. In dese Besien leyt kleyn lanckwerpigh zwart zaed beslooten.

Plaetse.

Dit Kruydt wast in broeckige ofte poelachtige plaetsen.

Tijdt.

De Besien worden in de Herfst rijp.

Aert en Krachten.

Dit Kruydt komt in aert en krachten met Aron ofte Kalfs-voet over een, hoewel het wat slapper in sijn werckinge is. Dodonaeus.

Water slangenkruid, in het Latijn Dracunculus palustris, Arum palustre. (Calla palustris)

Vorm.

Waterslangenkruid heeft een lange, kruipende en in veel leden verdeelde wortel die door veel vezels in de grond bevestigd is. Uit deze wortel spruiten langachtige, brede bladeren, die van kalfsvoet of Arum wat gelijk zijn maar kleiner. Aan de oorsprong van deze bladeren spruiten weer anderen uit die op korte, ronde en voze steeltjes staan. De bloemen, dat kleine witte, ook wel rode draadjes zijn, komen op de top van de stelen en uit een van de kleinste bladeren tevoorschijn die daarna door bessen gevolgd worden die druifgewijze tezamen gesteld zijn, eerst groen en bij rijpheid worden ze rood van kleur. In deze bessen ligt klein, langwerpig zwart zaad besloten.

Plaats.

Dit kruid groeit in broekachtige of poelachtige plaatsen.

Tijd.

De bessen worden in de herfst rijp.

Aard en krachten.

Dit kruid komt in aard en krachten met Arum of kalfsvoet overeen, hoewel het wat slapper in zijn werking is. Dodonaeus.

Water-klaveren, in ’t Latijn Trifolium palustre.

Gedaente.

Uyt de witte voose ende gheknoopte wortel van dit Water-kruydt spruyten groene, gladde ende voose steelen, omtrent anderhalve voet hoogh opschietende, wiens toppen met drie breede ende dicke bladeren, die van de Boonen seer gelijck, beladen zijn. De witte en somtijts lijf-verwige bloemkens, met veder-wijse witte ofte lijf-verwige draeykens verciert, staen van ’t midden tot den top van de steel geschicktelijck tegen malkanderen over gevoeght. Dese (134) afgevallen zijnde, komen ronde blaeskens ofte zaedt-huyskens, geel ofte rosachtig zaedt in sich besluytende, te voorschijn.

Plaetse.

De Water-klaveren bloeyen in de Maent July.

Aert en Krachten.

Dit Kruydt is warm ende droogh van aert, ende afvagende, door-snijdende, ende de dicke vochtigheden dun makende van krachten. Galenus.

Medicinael gebruyck.

Voor Scheur-buyck: Neemt van de bladeren van dit Kruydt vier handen vol, koocktse, kleyn gesneden zijnde, in een mengelen soete Melck ofte Wijn, tot dat een derdendeel versoden is, ende laet van dit afziedsel alle morgen een roemertje vol drincken. Dodonaeus.

Waterklaver, in het Latijn Trifolium palustre. (Menyanthes trifoliata)

Vorm.

Uit de witte, voze en geknoopte wortel van dit waterkruid spruiten groene, gladde en voze stelen van ongeveer vijfenveertig cm hoog op wiens toppen met drie brede en dikke bladeren bezet zijn die veel op die van de bonen lijken. De witte en soms vleeskleurige bloempjes, die met veervormige witte of vleeskleurige meeldraadjes versierd zijn, staan van het midden tot de top van de steel toe geregeld tegenover elkaar. Als deze afgevallen zijn komen ronde blaasjes of zaadhuisjes waarin geel of rozeachtig zaad in zit tevoorschijn.

Plaats.

Waterklaver bloeit in de maand juli.

Aard en krachten.

Dit kruid is warm en droog van aard en afvegend, door snijdend en de dikke vochtigheden dun makend van krachten. Galenus.

Medicinaal gebruik.

Tegen scheurbuik: Neem van de bladeren van dit kruid vier handen vol, snij ze klein en kook ze in een mengsel zoete melk of wijn tot dat een derde deel verkookt is en laat van dit afkooksel elke morgen een roemertje vol drinken. Dodonaeus.

Gemeen ofte Deck-riet, in ’t Latijn Arondo.

Gedaente.

Uyt de lange, geknoopte, ende wijt uytgebreyde wortelen van gemeen Riet spruyten veel halmen, die in ettelijcke ledekens afgedeelt, van binnen hol, ende met een dun vliesken bekleedt zijn, voort-brengende omtrent de ledekens ofte knoopen lange rouwe bladeren. Op de toppen van dese halmen komen in plaetse van bloemen sachte en wijdt-verbreyde Aeren, van sommige Riet-pluymen genaemt, te voorschijn.

Plaetse.

Gemeen Deck-riet wast in Nederlandt overvloedigh aen de kanten van stil-staende Wateren ende wijde Revieren.

Tijdt.

Uyt de wortel spruyten in ’t Voorjaer nieuwe halmen, ende de Riet-pluymen vertoonen sich in het laetste van de Somer.

Aert en Krachten.

Het gemeen Riet is middelmatigh verkoelende van aert, afvagende ofte suyverende van krachten. Galenus.

Medicinael gebruyck.

Voor verstuyckte Leden: Neemt van de wortel van Deck-riet soo veel van nooden is, stootse kleyn met Azijn, ende leght het pap-wijs op de verstuyckte Leden, dit beneemt de pijn van de selve. Ravelingius.

Voor ’t Graveel: Neemt ghedrooghde Riet-wortelen een vierendeel loots, fijn gestooten zijnde, geeft het met Wijn ofte Bier in. Ofte distilleert van de wortelen van Riet met de wortelen ende struycken van Boonen een Water, waer van men vier oncen op een reys in geven sal.

Voor Schurftheyt des Hoofts ende ’t uytvallen des Hayrs: Neemt assche van Riet gebrant, mengt’et met Azijn, ende bestrijckt het Hooft daer mede. P. Bayrus.

Gewoon of dekriet, in het Latijn Arondo. (Phragmites australis)

Vorm.

Uit de lange, geknoopte en wijd uitgebreide wortel van gewoon riet spruiten veel halmen die in ettelijke leden verdeelt, van binnen zijn ze hol en met een dun vliesje bekleed. Ze brengen omtrent de leden of knopen lange, ruwe bladeren voort. Op de toppen van deze halmen komen in plaats van bloemen zachte en wijd uitgespreide aren tevoorschijn die door sommigen rietpluimen genoemd worden.

Plaats.

Gewoon dekriet groeit in Nederland overvloedig aan de kanten van stilstaand water en wijde rivieren.

Tijd.

Uit de wortels spruiten in het voorjaar nieuwe halmen en de rietpluimen vertonen zich op het eind van de zomer.

Aard en krachten.

Het gewone riet is middelmatig verkoelend van aard, afvegend of zuiverend van krachten. Galenus.

Medicinaal gebruik.

Tegen verstuikte leden: Neem van de wortel van dekriet zoveel als nodig is, stamp ze klein met azijn en leg het papgewijs op de verstuikte leden, dit neemt de pijn ervan weg. Ravelingius.

Tegen de nierstenen: Neem van de gedroogde rietwortels een vierendeel lood en als ze fijn gestampt zijn geef het met wijn of bier in. Of distilleer van de wortels van riet met de wortels en stengels van bonen een water waarvan men vier ons in een keer ingeven zal.

Tegen schurft van het hoofd en het uitvallen van het haar: Neem as dat van riet gebrand is, meng het met azijn en bestrijk het hoofd daarmee. P. Bayrus.

Lisch Dodde, in ’t Latijn Typha palustris.

Gedaente.

Uyt de knoopachtige witte wortelen van dit Gewas spruyten lange, smalle, drie-kantige ende spitse bladeren, tusschen de welcke een rechte, hooge, vaste ende gladde steel voort komt, de welcke aen het opperste met een aer van moschachtige bloemen beladen is. Dese af-gevallen zijnde, vertoont sich een dicke ende lange vergaderinge van wolachtigheydt, die men een Dodde noemt, bruyn-paers van verwe, die oock eyndelijck door de windt verstoven wordt.

Plaetse.

Lisch Dodde vind men hier te lande in ondiepe stil-staende Wateren, als mede aen de kanten van seer wijde Revieren.

Tijdt.

Het geen wy Dodde noemen, vertoont sich in July ende Augustus.

Aert en Krachten.

De krachten van dit Gewas zijn weynigh bekent, nochtans stellen sommige het middelmatigh tusschen verwarmende ende verkoelende, ende daer by matelijck verdroogende van aerdt. Dodonaeus.

Lisdodde, in het Latijn Typha palustris. (Typha angustifolia)

Vorm.

Uit de knoopachtige witte wortels van dit gewas spruiten lange, smalle, driekantige en spitse bladeren waartussen een rechte, hoge, vaste en gladde steel voortkomt die aan het opperste met een aar van mosachtige bloemen bezet is. Als die afgevallen is vertoont zich een dikke en lange verzameling van wolachtigheid die men een dodde noemt, bruinpaars van kleur die ook uiteindelijk door de wind weg waait.

Plaats.

Lisdodden vindt men hier te lande in ondiepe, stilstaand water, als mede aan de kanten van zeer wijde rivieren.

Tijd.

Hetgeen wij dodden noemen, vertoont zich in juli en augustus.

Aard en krachten.

De krachten van dit gewas zijn weinig bekend, nochtans stellen sommige het middelmatig tussen verwarmend en verkoelend en daarbij matig verdrogend van aard. Dodonaeus.

(135) Riet-gras, in ’t Latijn Platanaria, Gramen arundiaceum.

Gedaente.

Riet-gras brenght voort lange, smalle, rouwe ende drie-kantige snijdende bladeren, tusschen de welcke een effene steel op-schiet, dragende omtrent de top ende langs de steel bol-wijs ronde bloemen, d’een boven d’ander staende, ende doncker-groen van verwe. De wortel is veselachtigh.

Plaetse.

Dit gewas wordt in Hollandt, Brabandt ende andere Provintien op broeckige vochte plaetsen gevonden.

Tijdt.

Riet-gras draeght sijn ronde bloemen in July ende Augustus.

Aert en Krachten.

Dit Kruydt is kout ende droogh van aert, maer het wordt tot geen Medicijne gebruyckt. Dodonaeus.

Rietgras, in het Latijn Platanaria, Gramen arundiaceum. (Sparganium erectum)

Vorm.

Rietgras brengt lange, smalle, ruwe en driekantige snijdende bladeren voort waartussen een effen steel opschiet. Die draagt omtrent de top en langs de steel bolvormige, ronde bloemen waarvan de een boven de ander staat en donkergroen van kleur zijn. De wortel is vezelachtig

Plaats.

Dit gewas wordt in Holland, Brabant en andere provincies op broekachtige, vochtige plaatsen gevonden.

Tijd.

Rietgras draagt zijn ronde bloemen in juli en augustus.

Aard en krachten.

Dit kruid is koud en droog van aard, maar het wordt niet als medicijn gebruikt. Dodonaeus.

Beecke-boom ofte Waterpungen, in ’t Latijn Becabunga.

Gedaente.

Beecke-boom verkrijgt ronde ende dickachtige steelkens, de welcke in enige zijde-scheuten gedeelt, ende met dicke, rontachtige, bruyn-groene bladeren bewassen zijn. De schoon-blaeuwe bloemkens, van vier bladekens gemaeckt, komen omtrent de top van de steelen, zijde-scheuten, ende oorsprongh de bladeren te voorschijn. Het zaedt is in huyskens ofte blaeskens, als dat van Guychel-heyl beslooten. De wortel is wit, sich wijdt ende breedt verspreydende ende door veel dunne veselingen in de grondt bevestigende.

Plaetse.

Dit Kruydt groeyt hier te Lande overvloedigh omtrent de kanten van stilstaende ende lopende Wateren.

Tijdt.

Dit kruydt bloeyt in Juny, July ende Augustus, ende ondertusschen wordt het zaet rijp.

Aert en Krachten.

Beecke-boom is warm ende droogh in den tweeden graet, openende ende suyverende van krachten. Fuchsius, Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor ’t Graveel ende schortheyt van de Blaes: Neemt Beeke-boom drie handen vol, Aspergies-wortelen drie loot, koockt dit te samen in Wijn, soo veel van nooden is, tot dat’er een pint over blijft, hier van sult ghy twee mael daeghs een roemertje vol gebruycken. Ravelingius.

Voor Scheur-buyck: Bereydt van de bladeren van dit Kruydt een afziedsel, gelijck van Water-kerssen ende Water-klaveren voorgeschreven is, om op deselfde maniere te gebruycken. Andere bereyden tot dien eynde van de bladeren met Olie ende Azijn een Salaet.

Voor verstopte Maent-stonden: Bereydt van dit Kruydt met Wijn een afziedsel, ende laet’er alle dagen twee reysen een roemertje vol van drincken. C. Bauhinus.

Beekeboom of waterpungen, in het Latijn Becabunga. (Veronica beccabunga)

Vorm.

Beekeboom krijgt ronde en dikachtige steeltjes die in enige zijscheuten gedeeld en met dikke, rondachtige, bruingroene bladeren begroeid zijn. De mooie blauwe bloempjes, die van vier blaadjes gemaakt zijn, komen omtrent de top van de stelen, zijscheuten en oorsprong van de bladeren tevoorschijn. Het zaad is in huisjes of blaasjes opgesloten, net als dat van guichelheil. De wortel is wit die zich wijd en zijd verspreidt en door veel dunne vezels in de grond bevestigd is.

Plaats.

Dit kruid groeit hier te lande overvloedig omtrent de kanten van stilstaand en lopend water.

Tijd.

Dit kruid bloeit in juni, juli en augustus en ondertussen wordt het zaad rijp.

Aard en krachten.

Beekeboom is warm en droog in de tweede graad, openend en zuiverend van krachten. Fuchsius, Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Tegen de nierstenen en verscheurdheid van de blaas: Neem van beekeboom drie handen vol, van aspergewortels drie lood, kook dit tezamen in wijn, zoveel als nodig is totdat er een pint over blijft en hiervan zal ge twee maal per dag een roemertje vol gebruiken. Ravelingius.

Tegen scheurbuik: Maak van de bladeren van dit kruid een afkooksel, net als bij waterkers en waterklaver voorgeschreven is om op dezelfde manier te gebruiken. Andere maken tot dat doel van de bladeren met olie en azijn een salade.

Tegen verstopte maandstonden: Maak van dit kruid met wijn een afkooksel en laat er alle dagen tweemaal een roemertje vol van drinken. C. Bauhinus.

(136) Lepel-bladen, in ’t Latijn Cochlearia.

Gedaente.

Dit Kruydt brengt voort uyt fijn dunne, ende veselachtige wortel, veel blinckende, dicke, rondtachtige ende somtijdts wat geknakte bladeren, op lanckachtige steelkens rustende, tusschen de welcke andere steelen voortspruyten, die onder met kleyne bladekens, ende tot aen de top met witte bloemkens bewassen zijn. De bloemkens afghevallen zijnde, komt het zaet, dat van de Kerssen niet ongelijck, in kleyne zaet-huyskens voort

Plaetse.

Lepel-bladen-kruydt wast overvloedigh in Hollandt, Vrieslandt, Zeelant, ende andere Provintien van Nederlandt aen de Zee-kant, ende des selfs Dijcken.

Tijdt.

Het draegt bloemen in April ende May, het zaedt wordt in Juny rijp.

Aert en Krachten.

Dit Kruydt is warm ende droogh in den tweeden graedt, opent, wederstaet de verrottinge, ende maeckt de taye ende rauwe vochtigheden vluchtigh. Schroderus.

Medicinael gebruyck.

Voor Scheurbuyck: Neemt het uytgeparste sap van de bladeren, Rinse Wijn van elcks een half pint, ende drinckt hier van alle morgen een roemertje vol. Hier tegen dient oock Conserf, Syroop, Geerst, ende Water van Lepel-bladen bereydt.

Voor een verstopte ende geswollen Milt: Neemt Lepel-bladen drie handen vol, koockt het op in een pint Wijn, tot dat een derden deel versoden is, ende geeft hier van twee mael daeghs te drincken. Dodonaeus.

Voor vuyl ende bedorven Tant-vleesch: Neemt gedistilleert water ofte sap van Lepel-bladen een mutsjen, Sout van Salpeter een half vierendeel loots, Honingh van Roosen een once, menght dit te samen om het Tant-vleesch daer mede te wasschen.

Lepelbladen, in het Latijn Cochlearia. (Cochlearia officinalis)

Vorm.

Dit kruidt brengt uit fijne, dunne en een vezelachtige wortel veel blinkende, dikke, rondachtige en soms wat geknakte bladeren voort die op langachtige steeltjes rusten. Hiertussen spruiten andere stelen voort die vanonder met kleine blaadjes en tot aan de top met witte bloempjes begroeid zijn. Als de bloempjes afgevallen zijn komt het zaad dat veel op die van de kers lijkt in kleine zaadhuisjes voort.

Plaats.

Lepelbladenkruid groeit overvloedig in Holland, Friesland, Zeeland en andere provincies van Nederland aan de zeekant en hun dijken.

Tijd.

Het draagt bloemen in april en mei, het zaad wordt in juni rijp.

Aard en krachten.

Dit kruid is warm en droog in de tweede graad, opent, weerstaat de verrotting en maakt de taai en rauwe vochtigheden vluchtig. Schroderus.

Medicinaal gebruik.

Tegen scheurbuik: Neem van het uitgeperste sap van de bladeren en van zure wijn van elk een half pint en drink hiervan elke morgen een roemertje vol. Hiertegen dient ook het konserf, siroop, geest en water dat van lepelbladen gemaakt is.

Tegen een verstopte en gezwollen milt: Neem van lepelbladen drie handen vol, kook het op in een pint wijn tot dat een derde deel verkookt is en geef hiervan tweemaal per dag te drinken. Dodonaeus.

Tegen vuil en bedorven tandvlees: Neem van het gedistilleerde water of sap van lepelbladen een mutsje, van zout van salpeter een half vierendeel lood, van honing van rozen een ons, meng dit tezamen om het tandvlees daarmee te wassen.

Docke-bladeren ofte Pestilentie-wortel, in ’t Latijn Petasites.

Gedaente.

Het eerste, ’t welck van dit Kruydt te voorschijn komt, zijn de Mosch- ende rootachtigh ofte lijverwige bloemen, op een voose ende holle steel, in een dicke aere vergadert, voort-spruytende. Dese vergaen zijnde, volgende bladeren, elck op een besonder dickte, ende omtrent anderhalven voet hoogen steel rustende. De eerste uyt-komende zijn de Hoef-bladers van gedaente seer gelijck, maer ouder geworden, zijn het zeer groote ende breede bladeren, aen beyde zijden wat witachtigh, maer meest aen de onderste. De wortel is dick ende lanck, van buyten zwartachtigh, maer van binnen wit.

Plaetse.

Docke-bladeren vint men hier (137) te Lande aen de kanten van de Poelen, Grachten ende Rivieren, als mede langhs de Dijcken ende in vochte Weyen.

Tijdt.

De bloemen van dit Kruydt siet men in het laetste van Maert, daer na spruytende de bladeren voort die tot in de Winter staen blijven.

Aert en Krachten.

De wortel van Docke-bladeren, die meest gebruyckt wordt, is warm ende droogh in den tweeden graet, opent en drijft het zweet. Galenus, C. Bauhinus, Fuchsius.

Medicinael gebruyck.

Voor Pest ende besmettelijcke sieckten: Neemt van de schorsse der wortelen van Dockebladeren vier loot, giet hier op een half pint goede Wijn-azijn, laet dit eenige tijdt te samen staen weecken, daer na neemt van desen Azijn een once, Wijn-ruyte sap een half once, van de beste Theriakel een vierendeel loots, menght dit te samen om voor een reys te gebruycken. Ravelingius.

Voor opstijginge van de Lijf-moeder en pijn in de Buyck: Neemt van de gedroogde wortel, Zever-zaet, wortel van Angelica van elcks 20 greyn, stoot dit tot een fijn poeyer, ende vermenght het met Wijn soo veel van nooden is om op een reys in te nemen. Idem.

Voor opgestopte Maent-stonden: Neemt gedrooghde Pestilentie-wortel, Seven-boom, van elcks een half vierendeel loots, geeft dit met poley-water in. J. Stocker.

Voor quade Ulceratien: Neemt het poeyer van dese wortel ende stroyt het in de Ulceratien ofte Sweeringe. Dioscorides.

Dokkebladeren of pestilentiewortel, in het Latijn Petasites. (Petasites hybridus)

Vorm.

Het eerste dat van dit kruid tevoorschijn komt zijn de mos- en roodachtige of vleeskleurige bloemen die op een voze en holle steel voorspruiten. De bloemen zijn in een dikke aar tezamen gesteld. Als die vergaan zijn volgen de bladeren die elk op een aparte, dikke en ongeveer vijfenveertig cm hoge steel rusten. Die het eerst uitkomen lijken qua vorm veel op die van de hoefbladeren, maar als ze ouder worden zijn het zeer grote en brede bladeren die aan beide zijden wat witachtig zijn maar het meest aan de onderkant. De wortel is dik en lang, van buiten zwartachtig, maar van binnen wit.

Plaats.

Dokkebladeren vindt men hier te lande aan de kanten van de poelen, grachten en rivieren, als mede langs de dijken en in vochtige weiden.

Tijd.

De bloemen van dit kruid ziet men op het eind van maart, daarna spruiten de bladeren voort die tot in de winter staan blijven.

Aard en krachten.

De wortel van dokkebladeren, die meestal gebruikt wordt, is warm en droog in de tweede graad, opent en drijft het zweet af. Galenus, C. Bauhinus, Fuchsius.

Medicinaal gebruik.

Tegen pest en besmettelijke ziekten: Neem van de schors van de wortels van dokkebladeren vier lood, giet hier op een half pint goede wijnazijn, laat dit enige tijd tezamen staan weken, neem daarna van deze azijn een ons, van wijnruit sap een half ons, van de beste teriakel een vierendeel lood, meng dit tezamen om in een keer te gebruiken. Ravelingius.

Tegen opstijging van de baarmoeder en pijn in de buik: Neem de gedroogde wortel, zeveraad en wortel van Angelica, van elk 20 grein, stamp dit tot een fijn poeder en meng het met wijn zoveel als nodig is om in een keer in te nemen. Idem.

Tegen opgestopte maandstonden: Neem gedroogde pestilentiewortel en van zevenboom, van elk een half vierendeel lood en geef dit met poleiwater in. J. Stocker.

Tegen kwade blaren: Neem het poeder van deze wortel en strooi het in de blaar of zweer. Dioscorides.

Persen-kruydt, in ’t Latijn Persicaria.

Gedaente.

Dit Kruydt heeft tamelijcke hooge, ronde ende geknoopte steelen, met lange, breede ende bruyn-groene bladeren bewassen, die van de Perse ofte Wilgen-boom niet ongelijck, behalven dat dese, op het midden van yeder bladt, met zwart-bruyne placken getekent zijn. De bloemen die op de toppen van de steelen te voorschijn komen, zijn wit ofte meest purperachtigh aer-wijs by een vergadert, die van bruyn breedt zaedt gevolght worden. De wortel is geel ende veselachtigh.

Lobel voeght hier noch een ander soorte by, die hy kleyn kruypend Persick-kruydt, in ’t Latijn Persicaria pusilla repens noemt, ’t welck viermael kleynder is, ende langhs de aerde kruypende, andersints de voorgaende seer gelijck.

Plaetse.

Persen-kruydt groeyt in vochtige Kuylen ende Grachten, ofte aen der selver kanten.

Tijdt.

Het draeght sijn bloemen in July ende Augustus.

Aert en Krachten.

Dit Kruydt is verkoelende ende een weynigh verdroogende van aert, belettende alle verhittinge omtrent de wonden ende zweeringe, van buyten opgeleyt. Dodonaeus.

Perzikkruid, in het Latijn Persicaria. (Persicaria maculosa)

Vorm.

Dit kruid heeft tamelijk hoge, ronde en geknoopte stelen die met lange, brede en bruingroene bladeren begroeid zijn die veel op de perzik of wilgenboom lijken, behalve dat deze op het midden van elk blad met zwartbruine plekken getekend zijn. De bloemen, die op de toppen van de stelen tevoorschijn komen, zijn wit of meestal purperachtig en aarvormig bijeen verzameld die door bruin en breed zaad gevolgd worden. De wortel is geel en vezelachtig.

Lobel voegt hier noch een ander soort bij die hij klein kruipend perzikkruid noemt, in het Latijn Persicaria pusilla repens dat viermaal kleiner is en langs de aarde kruipt, anders het voorgaande zeer gelijk. (P. minor)

Plaats.

Perzikkruid groeit in vochtige kuilen en grachten of aan hun kanten.

Tijd.

Het draagt zijn bloemen in juli en augustus.

Aard en krachten.

Dit kruid is verkoelend en wat verdrogend van aard, belet alle verhitting omtrent de wonden en zweren als het van buiten opgelegd wordt. Dodonaeus.

(138) Dotter-bloemen, in ’t Latijn Caltha palustris.

Gedaente.

De schoon-groene bladeren van dit gewas zijn breedt, rondtachtigh, ende rondom de kanten een weynigh geschaert, tusschen de welcke ronde steelen, in verscheyde zijde-scheuten verdeelt, voort-komen, die met blinckende gout-geele bloemen beladen zijn, de welcke af-gevallen zijnde, wordt der selven plaets door drie ofte vier kleyne hauwkens, ghelijck aen Akeleyen-kruydt, vervult, kleyn geel zaet in sich behoudende. De Wortel is seer veselachtigh.

Plaetse.

Dit Kruydt wast hier te Lande overvloedigh op broekige ende vochte Beemden ofte Weyen.

Tijdt.

Dit Kruydt is het geheele jaer door meest groen, in de Lente ofte wat later sijn bloemen voort-brengende.

Aert en Krachten.

De Dotter-bloemen schijnen een weynigh warm van aerdt te zijn, ende Lobel getuyght, dat die dit kruydt gesmaeckt hebbende, lichtelijck gelooven sullen, dat het selve in-genomen de pijne van de Nieren ende Lendenen versoeten kan, soo verre als die vervult ende vervuylt zijn met groove ende windachtige slijmigheden. Lobel.

Dotterbloemen, in het Latijn Caltha palustris. (Caltha palustris)

Vorm.

De mooi groene bladeren van dit gewas zijn breed, rondachtig en rondom de kanten wat geschaard. Daartussen komen ronde stelen voort, die in verschillende zijscheuten verdeeld en met blinkend goudgele bloemen bezet zijn. Als die afgevallen zijn wordt het op dezelfde plaats door drie of vier kleine hauwtjes, hetzelfde als aan akelei, gevuld waarin klein geel zaad zit. De wortel is zeer vezelachtig.

Plaats.

Dit kruid groeit hier te lande overvloedig op broekachtige en vochtige beemden of weiden.

Tijd.

Dit kruid is het gehele jaar door meestal groen die in de lente of wat later zijn bloemen voortbrengt.

Aard en krachten.

De dotterbloemen schijnen wat warm van aard te zijn en Lobel getuigt dat diegene die dit kruid geproefd hebben gemakkelijk geloven zullen dat als dit ingenomen wordt het de pijn van de nieren en lendenen verzachten kan, voor zover als die gevuld en vervuild zijn met grove en windachtige slijm. Lobel.

Water Vijf-vinger-kruydt, in ’t Latijn Quinquefolium aquaticum.

Gedaente.

Water Vijf-vinger-kruydt heeft kale steelen, niet hayrachtigh, als het gemeyn Vijf-vinger-kruydt. De bladeren, die altijdt op een steelken vijf by een staen, zijn lanckachtigh, aen de kanten gekerft, ende aen de bovenste zijde groen, maer aen de onderste aschverwig. De bruyn-roode bloemen komen op de opperste der steelen ghemeenlijck twee by een te voorschijn, die van een doncker-root ende hart bolleken, van gedaente een Aert-besie eenighsints gelijckende, gevolght worden. De wortel verspreydt sich door veel veselingen wijt uyt.

Plaetse.

Dit Kruyt vint men hier te Lande in Kuylen, Grachten ende omtrent stilstaende Wateren.

Tijdt.

Water Vijf-vinger-kruydt draegt sijn bloemen van May af den gheheelen Somer door.

Aert en Krachten.

De aert ende krachten van dit kruydt kunt ghy in het derde Deel deses (K)ruydt-boecks by het gemeyn Vijf-vinger-kruydt beschreven vinden.

Water vijfvingerkruid, in het Latijn Quinquefolium aquaticum. (Potentilla palustris)

Vorm.

Water wijfvingerkruid heeft kale stelen die niet haarachtig zijn als het gewone vijfvingerkruid. De bladeren, die altijd op een steeltje met vijf bijeen staan, zijn langachtig en aan de kanten gekerfd, aan de bovenkant groen, maar aan de onderkant askleurig. De bruinrode bloemen komen op het opperste van de stelen gewoonlijk met twee bijeen tevoorschijn. Ze worden door een donkerrood en hard bolletje gevolgd die van vorm wat op die van de aardbei lijkt. De wortel verspreidt zich door veel vezels wijd uit.

Plaats.

Dit kruid vindt men hier te lande in kuilen, grachten en omtrent stilstaand wateren.

Tijd.

Water vijfvingerkruid draagt zijn bloemen vanaf mei de gehele zomer door.

Aard en krachten.

De aard en krachten van dit kruid kunt ge in het derde deel van dit kruidboek bij het gewone vijfvingerkruid beschreven vinden.

Water-navel-kruydt, in ’t Latijn Cotyledon aquatica.

Gedaente.

Uyt de dunne veselingen van dit kruyd spruyten dunnen ende voort-kruypende steelen, de welcke op sommige plaetsen wederom door kleyne veselingen aen de aerde gevestight worden. Uyt dese steelen ofte rankskens groeyen ronde ende schotel-wijse bruyn-groene bladeren, aen de kanten hier en daer wat gesneden, ende in ’t midden op een kleyn steelken rustende. Onder dese bladeren schuylen seer kleyne witachtige bloemkens.

Plaetse.

Water-navel-kruydt wast hier te Lande op vochte en poelachtige gronden.

Tijdt.

Dit Kruydt brenght sijn bloemen in July voort.

Aert en Krachten.

De krachten van Water-navel-kruydt zijn tot noch toe onbekent, ende wordt ten onrechte voor oprecht Navel-kruydt van sommige gebruyckt.

Waternavelkruid, in het Latijn Cotyledon aquatica. (Hydrocotyle vulgaris)

Vorm.

Uit de dunne vezels van dit kruid spruiten dunne en voortkruipende stelen die op sommige plaatsen weer door kleine vezels aan de aarde bevestigd worden. Uit deze stelen of rankjes groeien ronde en schotelvormige, bruingroene bladeren die aan de kanten hier en daar wat ingesneden zijn en in het midden op een klein steeltje rusten. Onder deze bladeren schuilen zeer kleine, witachtige bloempjes.

Plaats.

Waternavelkruid groeit hier te lande op vochtige en poelachtige gronden.

Tijd.

Dit kruid brengt zijn bloemen in juli voort.

Aard en krachten.

De krachten van waternavelkruid zijn tot nog toe onbekend en het wordt ten onrechte door sommigen voor het echte navelkruid gebruikt.

Zee-alssem, in ’t Latijn Absynthium Marinum.

Gedaente.

De Zee-alssem is van bladeren, bloemen ende zaet den Roomse Alsem niet ongelijck. De wortel van dit Kruydt is hardt ende houtachtigh. (139)

Plaetse.

Dit Kruydt wast veel aen de Zee-oever van Hollandt, Zeelandt ende Vlaenderen.

Tijdt.

Zee-alssem bloeyt in July ende Augustus.

Aert en Krachten.

Dit gewas is heet ende droogh in den tweeden graedt, af-vagende, suyverende, ende een weynigh t’samen-treckende van krachten. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor Wormen des Buycks: Neemt Zee-alssem twee handen vol, koockt het in een pint Water tot een derden deel verzoden, maeckt het zoet met Suycker ofte Honingh, ende drinckt hier van drie oncen nuchteren. Plinius, Dioscorides.

Zeealsem, in het Latijn Absynthium Marinum. (Seriphidium, Artemisia maritimum)

Vorm.

De zeealsem is van bladeren, bloemen en zaad de roomse alsem vrijwel gelijk. De wortel van dit kruid is hard en houtachtig.

Plaats.

Dit kruid groeit veel aan de zeeoever van Holland, Zeeland en Vlaanderen.

Tijd.

Zeealsem bloeit in juli en augustus.

Aard en krachten.

Dit gewas is heet en droog in de tweede graad, afvegend, zuiverend en wat tezamen trekkend van krachten. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Tegen wormen van de buik: Neem van zeealsem twee handen vol, kook het in een pint water tot een derde deel verkookt is, maak het zoet met suiker of honing en drink hiervan drie ons nuchter. Plinius, Dioscorides.

Zee-muur, in ’t Latijn Alsine Marina.

Gedaente.

Zee-muur heeft rode knoopachtige korte steelen, in veel zijde-tackskens verdeylt, met dicker bladeren, als die van ons gemeyne Muur, gewassen. Op de toppen van de steelen ende zijde scheuten komen de witte bloemkens te voorschijn, na de welcke wat breedtachtige ende kantige zaedt-huyskens, met drie ofte vier zaden gevult, voort-spruyten.

Plaetse.

Dit Kruydt wordt aen de Zee-kanten ende Dijcken gevonden.

Tijdt.

Het verliest nimmermeer sijn bladeren, maer in de Lente verkrijght het nieuwe scheuten, ende draeght als dan sijn bloemkens.

Aert en Krachten.

De Zee-muur wordt noyt tot eenigh genees-middel ghebruyckt, hoewel dat sommige voor Schurftheyt besigen willen.

Zeemuur, in ’t Latijn Alsine Marina. (Honckenya peploides)

Vorm.

Zeemuur heeft rode, knoopachtige en korte stelen die in veel zijtakjes verdeeld en met dikke bladeren als die van onze gewone muur begroeid zijn. Op de toppen van de stelen en zijscheuten komen de witte bloempjes tevoorschijn waarna wat breedachtige en kantige zaadhuisjes voort spruiten die met drie of vier zaden gevuld zijn.

Plaats.

Dit kruid wordt aan de zeekanten en dijken gevonden.

Tijd.

Het verliest nimmer zijn bladeren, maar in de lente krijgt het nieuwe scheuten en draagt dan zijn bloempjes.

Aard en krachten.

De zeemuur wordt nooit in enig geneesmiddel gebruikt, hoewel sommige het tegen schurft gebruiken willen.

Zee-winde ofte Sautenelle, in ’t Latijn Soldanella, Brassica Marina.

Gedaente.

De Zee-winde kruypt met fijn dunne ende roodtachtige steelen ofte ranckskens langhs de aerde, die met kleyne breede, wat rondtachtige ende blinckende bladeren van gedaente de klim- op bladeren niet ongelijck, beladen zijn. Dese zijn bitter ende zoutachtigh van smaeck. De bloemen zijn bleeck-purper ofte licht lijf-verwige klockskens, na de welcke ronde ende met zwart zaet op-gevulde zaet-huyskens volgen.

Plaetse.

Dit Kruydt groeyt aen de Zee-oever ende siltige gronden van Hollandt, Zeelandt ende Vlaenderen.

Tijdt.

In de Somerse maenden draegt dit Kruydt sijn bloemen.

Aert en Krachten.

Zee-winde is warm ende droogh inden derden graedt, het water door den stoel-ganck geweldigh af-drijvende. Dodonaeus, C. Bauhinus.

Medicinael gebruyck.

Voor Water-sucht, Lever-sucht ende Scheur-buyck: Neemt van de bladeren van Zee-winden (140) drie vierendeel loots, Rabarber anderhalf vierendeel loots, Kaneel, Gember van elcks tien greyn, laet dit te samen een nacht in schoon water weecken, daer na ziedt het een of tweemael op, door gezegen zijnde, doet’er een loot witte Suycker in, ende geeft het op een reys in. Dit drijft in stercke menschen het geel Water uyt den lijve. Ofte neemt poeyer van de bladeren een vierendeel loots, Conserf van Roosmarijn ofte Salie een half loot, menght dit te samen om op een reys in te nemen. Dodonaeus, Brafavola, Weierus.

Zeewinde of sautenelle, in het Latijn Soldanella, Brassica Marina. (Calystegia soldanelle)

Vorm.

Zeewinde kruipt met fijne, dunne en roodachtige stelen of rankjes langs de aarde met kleine, brede en wat rondachtige en blinkende bladeren begroeid is die qua vorm veel op de klimopbladeren lijken. Die zijn bitter en zoutachtig van smaak. De bloemen zijn bleek purper of licht vleeskleurige klokjes waarna ronde en met zwart zaad opgevulde zaadhuisjes volgen.

Plaats.

Dit kruid groeit aan de zeeoever en ziltige gronden van Holland, Zeeland en Vlaanderen.

Tijd.

In de zomerse maanden draagt dit kruid zijn bloemen.

Aard en krachten.

Zeewinde is warm en droog in de derde graad en zet het water door de stoelgang geweldig af. Dodonaeus, C. Bauhinus.

Medicinaal gebruik.

Tegen waterzucht, leverzucht en scheurbuik: Neem van de bladeren van zeewinde drie vierendeel lood, van rabarber anderhalf vierendeel lood, van kaneel en gember elk tien grein, laat dit tezamen een nacht in schoon water weken, kook het daarna een of tweemaal op en als het door gezeefd is doe er een lood witte suiker in en geef het in een keer in. Dit drijft in sterke mensen het gele water uit het lijf. Of neem van het poeder van de bladeren een vierendeel lood, konserf van rozemarijn of salie een half lood, meng dit tezamen om in een keer in te nemen. Dodonaeus, Brafavola, Weierus.

Wier, in ’t Latijn Fucus Marinus.

Gedaente.

Dit Zee-kruydt brenght voort seer lange, vliesachtige, platte ende omtrent een halve vinger breede steelen groen van verwe, ende lijmigh in ’t aentasten, die in enige zijde-scheuten verdeelt zijn, maer geen bladeren, nochte eenige gelijckenissen van de selven worden aen dit Ghewas bespeurt.

Plaetse.

Omtrent het Eylandt Wieringen, in de Zuyder-Zee gelegen, wordt dit Ghewas veel gevonden, waer van oock het Eylandt schijnt sijn naem van gekregen te hebben.

Tijdt.

In de Somer ende Herfst wordt dit Kruydt van de Zee aen strant op gheworpen.

Aert en Krachten.

De eygenschappen van dit Kruydt zijn tot noch toe onbekent, maer het wordt veeltijts op sommige plaetsen tot bevestinge der Zee-dijcken gebruyckt.

Wier, in het Latijn Fucus Marinus. (Zostera marina)

Vorm.

Dit zeekruid brengt zeer lange, vliesachtige, platte en omgeveer een halve vingerbrede stelen voort die groen van kleur en lijmig in het aanvoelen en in enige zijscheuten verdeeld zijn. Geen bladeren of iets wat erop lijkt wordt er in dit gewas gezien.

Plaats.

Omtrent het eiland Wieringen, in de Zuiderzee gelegen, wordt dit gewas veel gevonden waarvan ook het eiland zijn naam zou gekregen hebben.

Tijd.

In de zomer en herfst wordt dit kruid door de zee aan het strand opgeworpen.

Aard en krachten.

De eigenschappen van dit kruid zijn tot nog toe onbekend, maar het wordt vaak op sommige plaatsen tot bevestiging van de zeedijken gebruikt.

Eppe ofte Juffrouw-merck, in ’t Latijn Apium.

Geslachten.

Van dit Gewas worden in de Nederlanden twee soorten gevonden, het eene wordt Eppe ofte Juffrouwmerck, en het ander wilde Eppe genaemt.

Gedaente.

De eerste soorte verkrijgt tamelijck hooge, ronde, gestreepte, holle, ende geknoopte steelen, met veel zijde-scheuten versien ende blinckende groene bladeren die rondtom de kanten gekerft zijn, bewossen. Op de toppen van de steelen komen de witte bloemkens, krans- ofte kroons-wijs voort, seer kleyn zaet, dat van Pieter-celie niet ongelijck, nalatende. De wortel is met veel veselingen behangen.

Wilde Eppe verschilt van voorgaende soorte, om dat de steelen omtrent de gront bruyn-root de bladeren kleynder, het zaedt plat rondt, als dat van Dille, ende de wortelen in meerder lange wortelen gedeelt zijn, oock is dit Kruydt met een melck wit sap vervult, ’t welck daer uyt vloeyt, wanneer het gesneden ofte gequetst wordt.

Plaetse.

Beyde soorte van Eppe worden in Hollandt, Brabandt ende elders in vochte plaetsen, neffens de Meeren en stil-staende Wateren gevonden. (141)

Tijdt.

De bloemen van dese Kruyden komen in Juny te voorschijn, ende het zaedt wordt in July ofte Augustus rijp.

Aert en Krachten.

Het zaet ende de wortelen van Juffrouw-merck is warm en droogh by na in den derden graedt, door-snijdende, suyverende ende openende van krachten, waerom oock de wortel onder de vijf openende wortelen gerekent wordt. Fuchsius.

Medicinael gebruyck.

Voor verstoptheyd van de Milt ende Lever, Geel-sucht ende langhduurende Koortsen: Neemt wortelen van Eppe vier loot, bladeren twee handen vol, zaet een loot, koockt dit te samen in genoeghsaem Garsten-water tot een pint, door ghezegen zijnde, doet’er by Syrupus Byzantinus, in de Apotheken aldus ghenaemt, twee oncen, ende ghebruyckt hier van tweemael des daeghs een roemertje vol. Dodonaeus.

Om de Maendt-stonden te verwecken: Bereydt het voorgaende afziedtsel, ende doet’er by Syroop van Byvoet, ende gebruyckt het op de voor-verhaelde maniere. Fuchsius.

Voor sweeringe van de Mont, Amandelen-ende Keele: Neemt Garsten-water een mutsje, sap van Eppe drie loot, Honingh van Roosen twee loot, menght dit te samen om hier mede de Mont te wasschen ofte gorgelen.

Voor derdendaeghse Koortsen: Neemt sap van Eppe, Salie, goede Wijn-azijn van elcks een once, ende neemt dit eenige tijdt voor het aen-komen van de koorts in. Ravelingius.

Voor het Graveel ende den Urijn af te drijven: Neemt zaet van Eppe, Daucus, Pietercelie van Macedonien van elcks een derdendeel van een vierendeel loots, stoot het tot een fijn poeyer, ’t welck ghy met oude Mee ofte Rinse Wijn in geven sult. J. Stocker.

Voor vuyle Zeeren ende Sweeringe: Hier toe wordt gemeenlijck van de Wondt-heelders de Salf van Eppe bereydt gebruyckt. Dispens. August.

Voor Buyck-pijn ende weedom van de Lijf-moeder: Neemt wilde Eppe-bladeren, Byvoet, , van elcks even veel, maecktse heet in een pot ofte panne, besproeytse met Roode Wijn ende leghtse op de Buyck Dodonaeus.

Voor Na-ween der Kraem-vrouwen: Neemt wilde Eppe-bladeren twee handen vol, Byvoet, Kamille-bloemen van elcks een handt vol, kleyn gesneden zijnde, doet’er by vier Doyers van Eyeren, Olie van Lelien soo veel van nooden is, maeckt dit te samen heet in een panne, ende leght het pap-wijs op de Buyck ende navel. Ravelingius.

Voor opstoppinge van den Urijn: Neemt wilde Eppe-bladeren drie handen vol, Glas-kruydt twee handen vol, koocktse murw in Wijn, daer by doende Olie van Scorpioenen twee oncen, leght het pap-wijs op de Schamelheyt. Taberna Montanus.

Eppe of juffrouw-merk, in het Latijn Apium, (Apium graveolens en Peucedanum palustre )

Geslachten.

Van dit gewas worden in Nederland twee soorten gevonden, het ene wordt eppe of juffrouw merk en de ander wilde eppe genoemd.

Vorm.

De eerste soort krijgt tamelijk hoge, ronde, gestreepte, holle en geknoopte stelen die van veel zijscheuten voorzien en met blinkend groene bladeren begroeid die rondom de kanten gekerfd zijn. Op de toppen van de stelen komen de witte bloempjes, krans- of kroonsgewijs voort die zeer klein zaad geven dat op die van peterselie lijkt. De wortel is met veel vezels behangen.

Wilde eppe verschilt van voorgaande soort omdat de stelen bij de grond bruinrood, de bladeren kleiner, het zaad plat rond, als dat van dille, en de wortels in meer lange wortels gedeeld zijn. Ook is dit kruid met een melkwit sap gevuld dat eruit loopt wanneer het gesneden of gewond wordt.

Plaats.

Beide soorten van eppe worden in Holland, Brabant en elders in vochtige plaatsen, naast de meren en stil staand water gevonden.

Tijd.

De bloemen van deze kruiden komen in juni te voorschijn en het zaad wordt in juli of augustus rijp.

Aard en krachten.

Het zaad en de wortels van juffrouw-merk is warm en droog bijna in de derde graad, doorsnijdend, zuiverend en openend van krachten waarom ook de wortel onder de vijf openende wortels gerekend wordt. Fuchsius.

Medicinaal gebruik.

Tegen verstopping van de milt en lever, geelzucht en langdurende koortsen: Neem van de wortels van eppe vier lood, van de bladeren twee handen vol, van zaad een lood, kookt dit tezamen in voldoende gerstewater tot een pint, als het doorgezeefd is doe er twee ons Syrupus Byzantinus bij, wat in de apotheken zo genoemd wordt, en gebruik hiervan twee maal per dag een roemertje vol. Dodonaeus.

Om de maandstonden te verwekken: Maak van het voorgaande een afkooksel, doe er siroop van bijvoet bij en gebruik het op de voor vermelde manier. Fuchsius.

Tegen zweren van de mond, amandelen en keel: Neem van gerstewater een mutsje, van sap van eppe drie lood en van honing van rozen twee loot, meng dit tezamen om hiermee de mond te wassen of te gorgelen.

Tegen malaria: Neem sap van eppe, salie en goede wijnazijn, van elk een ons en neem dit enige tijd voor het aankomen van de koorts in. Ravelingius.

Tegen de nierstenen en om de urine af te drijven: Neem zaad van eppe, Daucus en peterselie van Macedonië, van elk een derde deel van een vierendeel lood, stamp het tot een fijn poeder dat ge met oude mede of Rinse wijn in zal geven. J. Stocker.

Tegen vuile zeren en zweren: Hiertoe wordt gewoonlijk door de wondhelers de zalf die van eppe gemaakt wordt gebruikt. Dispens. August.

Tegen buikpijn en pijn van de baarmoeder: Neem van wilde eppebladeren en van bijvoet van elk even veel, maak het heet in een pot of pan en besproei het met rode wijn en leg het op de buik Dodonaeus.

Voor de naweeën van de kraamvrouwen: Neem van wilde eppebladeren twee handen vol, van bijvoet en kamillebloemen elk een hand vol, als ze klein gesneden zijn doe er vier dooiers van eieren, olie van lelien bij zoveel als nodig is, maak dit tezamen heet in een pan en leg het papgewijs op de buik en navel. Ravelingius.

Tegen opstoppingen van de urine: Neem van wilde eppebladeren drie handen vol, van glaskruid twee handen vol, kook het murw in wijn en doe daar twee ons olie van schorpioenen bij, leg het papgewijs op de schaamstreek. Taberna Montanus.

Water-eppe, in ’t Latijn Sium, Apium aquatile.

Geslachten.

De Water-eppe is hier te lande tweederley, te weten groote ende kleyne Water-eppe.

Gedaente.

De eerste ofte groote Water-eppe schiet met lange, dicke, gestreepte, kantige ende holle steelen, die in leden onderscheyden zijn, wel vier ofte vijf voet hoogh, dese steelen werpen na boven enige zijde-scheuten uyt. De bladeren zijn lanckwerpigh, sterck van reuck ende aen de kanten saegh-wijs geschaert, veel by een, ende altijdt twee tegen malkanderen over, aen een midden-steel groeyende. De witte bloemkens komen op het opperste der steelen kroons ofte krans-wijs te voorschijn, waer na het zaedt voort komt. De wortelen zijn zwarte hayr-wijse veselingen.

De kleyne Water-eppe is de voorgaende van reuck ende gedaente wel gelijck, maer schiet soo hoogh niet op, de bladeren zijn teerder ende meerder gesneden, ende de bloemen (142) zijn uyt den geelen groen van verwe.

Plaetse.

De groote Water-eppe groeyt in dese Landen in loopende Wateren, oock wel doch seer selden in stilstaende Wateren. De kleyne soorte is van Lobel in vochte Grachten, Moerasschen ende staende Wateren, niet verre van Antwerpen, omtrent de Schelde wassende, gevonden.

Tijdt.

Water-eppe bloeyt in July ende Augustus.

Aert en Krachten.

De Water-eppe is seer verwarmende van aert, openende en doorsnijdende van krachten. Galenus.

Medicinael gebruyck.

Om de maent-stonden te verwecken, den Arbeyt der barende Vrouwen te verlichten, ende Nageboorte en doode Vrucht af te drijven: Neemt van de bladeren een handt vol, koockt het in witte Wijn tot een mutsje nat, ende geeft het op een reys in. P. Aegineta.

Voor het Graveel: Neemt Water-eppe-bladeren twee handen vol, koocktse in een pint oude Mee tot dat een derdendeel versoden is, ghebruyckt hier van tweemael daeghs een roemertje vol. C. Bauhinus.

Voor verstoptheyt van de Milt, Geel ende Water-sucht: Neemt van de bladeren vier handen vol, koocktse in Garsten-water soo veel van nooden is tot een pint, van ’t welck men, met Suycker soet gemaeckt zijnde, een goeden teug twee mael daeghs drincken sal. Theophrastus.

Water eppe, in het Latijn Sium, Apium aquatile. (Sium latifolium, Berula erecta)

Geslachten.

Van de watereppe zijn hier te lande twee soorten, te weten grote en kleine water eppe.

Vorm.

De eerste of grote water eppe schiet met lange, dikke, gestreepte, kantige en holle stelen uit die in leden verdeeld zijn en wel meer dan een meter of anderhalve meter hoog worden. Deze stelen werpen naar boven toe enige zijscheuten uit. De bladeren zijn langwerpig, sterk van reuk en aan de kanten zaagsgewijs geschaard, ze staan met veel bijeen en altijd twee tegenover elkaar aan een middensteel. De witte bloempjes komen op het opperste van de stelen kroons- of kransgewijs tevoorschijn waarna het zaad voortkomt. De wortels zijn zwarte, haarachtige vezels.

De kleine watereppe is het voorgaande van reuk en vorm wel gelijk, maar schiet niet zo hoog op, de bladeren zijn teerder en meer gesneden, de bloemen zijn uit het gele groen van kleur.

Plaats.

De grote water-eppe groeit in deze landen in lopend water en ook wel, maar zeer zelden, in stilstaand water. De kleine soort is door Lobel in vochtige grachten, moerassen en staand water niet ver van Antwerpen, omtrent de Schelde, groeiend gevonden.

Tijd.

Watereppe bloeit in juli en augustus.

Aard en krachten.

Watereppe is zeer verwarmend van aard, openend en doorsnijdend van krachten. Galenus.

Medicinaal gebruik.

Om de maandstonden te verwekken, de arbeid van de barende vrouwen te verlichten en nageboorte en dode vrucht af te drijven: Neem van de bladeren een hand vol, kook het in witte wijn tot een mutsje nat en geef het in een keer in. P. Aegineta.

Tegen de nierstenen: Neem van watereppebladeren twee handen vol, kook ze in een pint oude mede totdat een derde deel verkookt is en gebruik hiervan twee keer per dag een roemertje vol. C. Bauhinus.

Tegen een verstopte milt, geel- en waterzucht: Neem van de bladeren vier handen vol, kook ze in gerstewater zoveel als nodig is tot een pint waarvan men, als het met suiker zoet is gemaakt, twee maal per dag een goede teug zal drinken. Theophrastus.


Phellandrium.

Gedaente.

Dit Gewas heeft een dicken, hollen, geknoopten groene steel, drie voeten ofte hooger boven het water op-schietende ende aldaer in verscheyde zijde-scheuten verdeelt, aen de welcke teerder ende meer gesneden bladeren, als aen de Pietercelie voort-spruyten. Op de toppen van de steelen komen witte bloemkens krans ofte kroons-wijs te voorschijn, waer na de welrieckende ende bruynachtigh zaet volght. De wortelen zijn zwarte veselingen aen het onderste van de steel uyt de ledekens voort komende.

Plaetse.

Dit Kruydt wordt onder de Water-eppe wassende gevonden.

Tijdt.

Phellandrium bloeyt in Juny ende July, ende ’t zaedt wordt in Augustus rijp.

Aert en Krachten.

Dit Kruydt is warm ende droogh van aert, ende van krachten, de Water-eppe in alles gelijck. Dodonaeus.

Phellandrium. (Oenanthe aquatica)

Vorm.

Dit gewas heeft een dikke, holle, geknoopte en groene steel die negentig cm of hoger boven het water opschiet en aldaar in verscheidene zijscheuten verdeeld is. Daaraan komen teerdere en meer gesneden bladeren dan als aan de peterselie. Op de toppen van de stelen komen witte bloempjes krans- of kroonsgewijs tevoorschijn waarna wel riekend en bruinachtig zaad volgt. De wortels zijn zwarte vezels die aan het onderste van de steel uit de leden voortkomen.

Plaats.

Dit kruid wordt al groeiend onder de watereppe gevonden.

Tijd.

Phellandrium bloeit in juni en juli en het zaad wordt in augustus rijp.

Aard en krachten.

Dit kruid is warm en droog van aard en van krachten het water eppe in alles gelijk. Dodonaeus.

Penninck-kruydt, in ’t Latijn Nummularia.

Gedaente.

Dit Gewas heeft dunne en lange steelen, die langhs de aerde sich verspreyden, ende met breede ronde blleren, die van de Maeghde-palm by na gelijck, beladen, dese staen altijdt twee tegen malkander over, ende aen de oorspronck der selve komen de geele bloemen, van vijf bladekens gemaeckt, op besonder steelkens te voorschijn. Het zaet dat seer kleyn is, wordt in kleyne ronde zaet-huyskens bewaert.

Plaetse.

Penninck-kruydt groeyt neffens de Water-grachten ende Kuylen, ende in de vochte Weyen en Bosschen.

Tijdt.

Het draeght sijn bloemen van May af den geheelen Somer door.

Aert en Krachten.

Dit Kruydt is verkoelende ende verdroogende van aert, ende een weynigh t’samen-treckende van krachten. ’t Wordt onder de Wont-kruyden gerekent. C. Bauhinus.

Medicinael gebruyck.

Voor Wonden ende Quetsuren: Neemt Pennink-kruydt vier handen vol, koockt het in water ende Wijn soo veel van nooden is, door-gezegen zijnde, laet hier van twee ofte driemael daeghs een goeden dronck van drincken, ondertusschen leght het gestooten Kruydt op de Wonde. Fuchsius.

Voor Gescheurtheyt, alderhande Buyck-loopen ende onmatige Vrouwlijcke Vloeden: Neemt gedrooght Penninck-kruydt (143) een vierendeel loots, en geeft dit, fijn gestooten zijnde, met Wijn ofte gestaelt Water in. Dodonaeus.

Voor droogen Hoest ende Quetsinge der Longe: Neemt van de bladeren drie ofte vier handen vol, koocktse op in Garsten-water soo veel van nooden is, neemt van dit afziedtsel een pint, maeckt het soet met gesuyverde Honingh, ende geeft hier van tweemael daeghs een roemertje vol te drincken. Matthiolus.

Voor Ontstekinge ende Swellinge van de Keel: Neemt van de bladeren twee handen vol, Geyten-melck een pint, koockt dit te samen tot dat een derdendeel verzoden is, ende laet hier mede gorgelen. Dodonaeus.

Penningkruid, in het Latijn Nummularia. (Lysimachia nummularia)

Vorm.

Dit gewas heeft dunne en lange stelen die zich langs de aarde verspreiden en met brede, ronde bladeren bezet zijn die vrijwel gelijk zijn als die van de maagdenpalm. Ze staan altijd twee tegenover elkaar. Aan hun oorsprong komen de gele bloemen die van vijf blaadjes gemaakt zijn op aparte steeltjes tevoorschijn. Het zaad is zeer klein en wordt in kleine, ronde zaadhuisjes bewaard.

Plaats.

Penningkruid groeit naast de watergrachten en kuilen en in de vochtige weiden en bossen.

Tijd.

Het draagt zijn bloemen van mei af de gehele zomer door.

Aard en krachten.

Dit kruid is verkoelend en verdrogend van aard en wat tezamen trekkend van krachten. Het wordt onder de wondkruiden gerekend. C. Bauhinus.

Medicinaal gebruik.

Tegen wonden en kwetsingen: Neem van penningkruid vier handen vol, kook het in water en wijn zoveel als nodig is, als het doorgezeefd is laat hiervan twee of driemaal per dag een goede dronk van drinken, leg ondertussen het gestampte kruid op de wond. Fuchsius.

Tegen breuken, allerhande buiklopen en onmatige vrouwelijke vloeden: Neem van gedroogd penningkruid een vierendeel lood en geef dit als het fijn gestampt is met wijn of gestaald water in. Dodonaeus.

Tegen droge hoest en kwetsingen van de longen: Neem van de bladeren drie of vier handen vol, kook ze op in gerstewater zoveel als nodig is, neem van dit afkooksel een pint, maak het zoet met gezuiverde honing en geef hiervan twee maal per dag een roemertje vol te drinken. Matthiolus.

Tegen ontsteking en zwellen van de keel: Neem van de bladeren twee handen vol, van geitenmelk een pint, kook dit tezamen totdat een derde deel verkookt is en laat hiermee gorgelen. Dodonaeus.

Speen-kruydt ofte kleyne Gouwe, in ’t Latijn Chelidonium Minus, Scrophularia minor.

Gedaente.

Dit Kruydt brenght voort blinckende groene ende rontachtige bladeren. De geele bloemkens ende zaet-huyskens zijn die van Hane-voet ofte Boter-bloemen gelijck, maer kleynder. De wortel is veselachtigh, die met eenige knobbelkens ofte bollekens behangen zijn.

Plaetse.

Speen-kruydt groeyt seer veel op vochte ende waterachtige plaetsen, aen de kanten van Water-grachten ende Kuylen.

Tijdt.

Dit Kruydt spruyt in Maert uyt, in April draeght het bloemen, ende in May vergaet het wederom, ende vertoont sich van dat jaer niet meer.

Aert en Krachten.

Dodonaeus stelt dit Kruydt heet ende droogh van aert te zijn, anderen kout ende vochtigh, Sacht-makende ende verdeylende van krachten. Dodonaeus, Schroderus.

Medicinael gebruyck.

Voor Speenen ofte Ambeyen: Neemt de knobbelige wortelkens van Speen-kruydt, bewintse in Wolle-kruydts-bladeren, leghtse onder de heete assche, stootse daer na kleyn, daer by doende Olie van Eyeren, Lijn-olie van elcks soo veel van nooden is, ende besmeer de Speenen hier mede. Andere nemen het sap van dit Kruydt, met Wijn vermenght, ende wasschen de Speenen dickwils hier mede. De knobbelachtige wortelkens worden ook wel alleen in de sack gedragen, om de Speenen te doen vergaen. Dodonaeus.

Voor koude Geswellen en Krop-klieren: Neemt Speen-kruydt soo veel van nooden is, stoot het in een Mortier ende leght het op. Dodonaeus.

Speenkruid of kleine gouwe, in het Latijn Chelidonium minus, Scrophularia minor. (Ficaria verna)

Vorm.

Dit kruid brengt blinkend groene en rondachtige bladeren voort. De gele bloempjes en zaadhuisjes zijn die van hanenvoet of boterbloemen gelijk, maar kleiner. De wortel is vezelachtig en met enige knobbeltjes of bolletjes behangen.

Plaats.

Speenkruid groeit zeer veel op vochtige en waterachtige plaatsen aan de kanten van watergrachten en kuilen.

Tijd.

Dit kruid spruit in maart uit, in april draagt het bloemen en in mei vergaat het weer en vertoont zich dat jaar niet meer.

Aard en krachten.

Dodonaeus stelt dit kruid heet en droog van aard is, anderen als koud en vochtig, zacht makend en verdelend van krachten. Dodonaeus, Schroderus.

Medicinaal gebruik.

Tegen spenen of aambeien: Neem de knobbelige worteltjes van speenkruid, windt ze in wollekruidbladeren, leg ze onder de hete as en stamp ze daarna klein, doe daar olie van eieren bij en lijnolie, van elk zoveel als nodig is en besmeer de aambeien hiermee. Anderen nemen het sap van dit kruid dat met wijn vermengd is en wassen de aambeien daar dikwijls mee. De knobbelachtige worteltjes worden ook wel alleen in een zakje gedragen om de aambeien te laten vergaan. Dodonaeus.

Tegen koude zwellen en kropklieren: Neem van speenkruid zoveel als nodig is, stamp het in een mortier en leg het op. Dodonaeus.

Groot Speen-kruydt, in ’t Latijn Scropularia major.

Gedaente.

Groot Speen-kruyt schiet op met matelijcke hooge recht op-staende ende vierkantige holle steel, doncker-purper van verwe, ende boven in enige zijde-scheuten verdeelt. Aen desen steel spruyten de breede (144) spits toe-loopende ende rontom de kanten gekerfde bladeren, altijdt twee tegen malkanderen over-staende. Op de top van de steel ende zijde-scheuten vertoonen sich veel kleyne doncker-purpere ende helm-wijse bloemkens, na latende kantige zaet-huyskens, met seer kleyn zaedt vervult. De Wortel is witachtigh ende met veel knobbelen behangen.

Plaetse.

Dit gewas vindt men hier te Lande aen de kanten van de Beemden ende op schaduwachtige Plaetsen.

Tijdt.

Het bloeyt in July ende Augustus.

Aert en Krachten.

Dit Kruydt komt in aert en krachten met het voorgaende Speen-kruydt ofte kleyne Gouwe over een.

Groot speenkruid, in het Latijn Scropularia major. (Scrophularia nodosa)

Vorm.

Groot speenkruid schiet met een matig hoge, recht opstaande en vierkantige holle steel op die donker purper van kleur en boven in enige zijscheuten verdeeld is. Aan deze steel spruiten de brede, spits toe lopende en rondom de kanten gekerfde bladeren uit die altijd twee tegenover elkaar staan. Op de top van de steel en zijscheuten vertonen zich veel kleine, donker purper en helmvormige bloempjes die kantige zaadhuisjes na laten die met zeer klein zaad gevuld zijn. De wortel is witachtig en met veel knobbels bezet.

Plaats.

Dit gewas vindt men hier te lande aan de kanten van de beemden en op schaduwachtige plaatsen.

Tijd.

Het bloeit in juli en augustus.

Aard en krachten.

Dit kruid komt in aard en krachten met het voorgaande speenkruid of kleine gouwe overeen.

Beeck-schuym, St. Anteunis-kruyt, Water-Betonie, in ‘t Latijn Betonica Aquatilis.

Gedaente.

Beeck-schuym heeft vierkante steelen, met lanckachtige, breede ende gerkerfde bladeren bewossen. De bloemen ende zaedt-bollekens komen in gedaente met die van groot Speen-kruydt over een. De wortelen zijn seer veel dunne veselingen.

Plaetse.

Dit Kruyt wast in de Nederlanden op vochte plaetsen, aen de kanten van de Water-grachten, Kuylen, Beecken ende Revieren.

Tijdt.

Het draeght bloemen in July ende Augustus.

Aert en Krachten.

Beek-schuym is warm ende droogh van aert, ende afvagende van krachten. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor oude, quade ende stinckende Zeeren ende Sweeringe: Neemt het sap van dit Kruydt met Honingh ghesoden, ende doet het in de Zeeren ofte Sweeringe. Dodonaeus.

Beekschuim, St. Anteuniskruid, water betonie, in het Latijn Betonica aquatilis. (Scrophularia auriculata)

Vorm.

Beekschuim heeft vierkantige stelen die met langachtige, brede en gekerfde bladeren begroeid zijn. De bloemen en zaadbolletjes komen in vorm met die van groot speenkruid overeen. De wortels zijn zeer veel dunne vezels.

Plaats.

Dit kruid groeit in Nederland op vochtige plaatsen aan de kanten van de watergrachten, kuilen, beken en rivieren.

Tijd.

Het draagt bloemen in juli en augustus.

Aard en krachten.

Beekschuim is warm en droog van aard en afvegend van krachten. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Tegen oude, kwade en stinkende zeren en zweren: Neem het sap van dit kruid dat met honing gekookt is en doe het in de zeren of zweren. Dodonaeus.

Conyza.

Geslachten.

Van dit Kruydt worden in de Nederlanden twee soorten gevonden, d’een stinckende ende’t ander Honing-rieckende Conyza genaemt.

Gedaente.

De steelen van stinckende Conyza zijn rondt, ende omtrent twee voeten hoogh. De bladeren, die elck besonder dicht om de steel bevestight, zijn lanckwerpigh ende een vinger breedt. De bloemen, die op de toppen van de steelen voort komen, geel, ende van gedaente de Kamille-bloemen niet ongelijck. De wortel werpt veel veselingen uyt. Dit geheel Kruyt is met een witte wolachtigheyt bedeckt, ende vuyl stinckende van reuck.

Honingh-rieckende Conyza krijgt dicke ghestreepte ende holle steelen, die met veel (145) lange ende diep gesneden bladeren begroeyt zijn. De bloemen zijn mede, als die van de voorgaende soorte, geel van verwe, ende een weynigh na den Honingh rieckende. De wortelen zijn zwarte veselingen.

Plaetse.

De eerste soorte vindt men in vochte Weyen, ende aen de kanten van loopende ende stil-staende Wateren. De tweede soorte groeyt veel op soodanige plaetsen in Hollandt.

Tijdt.

Dese Kruyden dragen haer bloemen in de Somerse Maenden.

Aert en Krachten.

Dese Kruyden zijn warm ende droogh van aert, maer worden eygentlijck tot geenderhande gebreken gebruyckt.

Conyza. (Inula conyzae, Pulicaria vulgaris de aangenaam riekende)

Geslachten.

Van dit kruid worden in Nederland twee soorten gevonden, de een wordt stinkende en de ander honing riekende Conyza genoemd.

Vorm.

De stelen van stinkende Conyza zijn rond en ongeveer zestig cm hoog. De bladeren, die elk apart dicht om de steel bevestigd zijn, zijn langwerpig en een vingerbreed. De bloemen komen op de toppen van de stelen voort en zijn geel, van vorm lijken ze op die van de kamillebloemen. De wortel werpt veel vezels uit. Dit gehele kruid is met een witte wolachtigheid bedekt en vuil stinkend van reuk.

Honing ruikende Conyza krijgt dikke, gestreepte en holle stelen die met veel lange en diep ingesneden bladeren begroeid zijn. De bloemen zijn ook, als die van het voorgaande soort, geel van kleur en ruiken wat naar honing. De wortels zijn zwarte vezels.

Plaats.

De eerste soort vindt men in vochtige weiden en aan de kanten van lopend en stilstaand water. De tweede soort groeit veel op zulke plaatsen in Holland.

Tijd.

Deze kruiden dragen hun bloemen in de zomerse maanden.

Aard en krachten.

Deze kruiden zijn warm en droog van aard, maar worden eigenlijk tot geen gebrek gebruikt.

Geyten-baert, Reynette, in ’t Latijn Regina prati, Ulmaria.

Gedaente.

Geyten-baerdt heeft hooge kantige ende purperachtige holle steelen. De bladeren aen een middel-ribbe gevoeght, zijn matelijck groot, hardt, rondom de kanten geschaert, aen de onderste zijde witachtigh ende aen de bovenste gerimpelt. De sneeu-witte bloemkens komen op de toppen van de steelen, tros-wijs by een vergadert, te voorschijn. Het zaet is kleyn ende kromachtigh. De wortel die sich wijt verspreyt, is van buyten zwart, van binnen bruyn-root sterck van reuck.

Plaetse.

Dit Kruydt wascht hier te Lande aen de kanten van de vochte ende lommerachtige Weyen, Water-grachten, Kuylen ende Revieren.

Tijdt.

Het draeght bloemen in Juny, July, ofte oock wel in Augustus.

Aert en Krachten.

Reynette is verkoelende en verdroogende van aert, t’samen-treckende ende zweet-drijvende van krachten. C. Bauhinus.

Medicinael gebruyck.

Voor alderhande Buyck-loopen, onmatige Maent-stonden ende Bloet-spouwen: Neemt de gedroogde wortel van reynette een vierendeel loots, geeft dit met roode Wijn ofte gestaelt Water in. Oock kan men van het Kruydt selve een afziedsel bereyden, ende daer van laten drincken. Dodonaeus.

Voor heete Koortsen: Neemt Water van de bladeren ende bloemen gedistilleert een pint, Syroop van Limoenen drie oncen, vermenght dit te samen, ende laet hier van dickwils drincken. Ondertusschen neemt het kruyt, stoot ofte hackt het kleyn, ende bindt het op de Pols. P.Potterus.

Voor versche Wonden, ende het Bloeden te stelpen: Neemt de versche wortelen soo veel van nooden is, stootse kleyn in een Mortier, ende leghtse papwijs op. Schroderus.

Geitenbaard, reinette, in het Latijn Regina prati, Ulmaria. (Filipendula ulmaria)

Vorm.

Geitenbaard heeft hoge, kantige en purperachtige, holle stelen. De bladeren zijn aan een middensteel gevoegd en zijn matig groot, hard en rondom de kanten geschaard, aan de onderkant witachtig en aan de bovenkant gerimpeld. De sneeuwwitte bloempjes komen op de toppen van de stelen trosgewijs bijeen verzameld tevoorschijn. Het zaad is klein en kromachtig. De wortel verspreidt zich wijd en is van buiten zwart, van binnen bruinrood en sterk van reuk.

Plaats.

Dit kruid groeit hier te lande aan de kanten van de vochtige en schaduwachtige weiden, watergrachten, kuilen en rivieren.

Tijd.

Het draagt bloemen in juni, juli en ook wel in augustus.

Aard en krachten.

Reinette is verkoelend en verdrogend van aard, tezamen trekkend en zweet drijvend van krachten. C. Bauhinus.

Medicinaal gebruik.

Tegen allerhande buiklopen, onmatige maandstonden en bloedspuwen: Neem van de gedroogde wortel van reinette een vierendeel lood en geef dit met rode wijn of gestaald water in. Ook kan men van het kruid zelf een afkooksel maken en daarvan laten drinken. Dodonaeus.

Tegen hete koortsen: Neem een pint water dat van de bladeren en bloemen gedistilleerd is, van siroop van limoenen drie ons, vermeng dit tezamen en laat hiervan dikwijls drinken. Neem ondertussen het kruid, stamp of hak het klein en bindt het op de pols. P.Potterus.

Om verse wonden en het bloeden te stelpen: Neem van de verse wortels zoveel als nodig is, stamp ze klein in een mortier en leg het papgewijs op. Schroderus.

Paerdestaert, in ’t latijn Equisetum.

Geslachten.

Hier te Lande is dit Kruydt in twee soorten onderscheyden, het eene wordt (146) groote, ende ’t ander kleyne Paerde-staert genaemt.

Gedaente.

De groote Paerde-staert schiet op met een ronde holle steel, met veel knopen lit-gewijs in malkanderen besluytende, versien, aen de knoopen komen in ’t ronde dunne biesachtige en in ledekens onderscheyden, harde bladerkens ofte steelkens voort. In plaetse van bloemen heeft het druyf-wijse uytspruytsels, op een besondere steel rustende. De wortel is wit, wijdt uytgespreydt, ende in veel knoopen gedeelt.

De kleyne Paerdestaert is de voorgaende van gedaente eenighsints gelijck, maer het blijft veel leger, oock zijn de steelen omtrent de ledekens ofte knoopen met meerder ende dunder bladerkens ofte steelkens bewossen. De bloemkens zijn wit ende de wortel zwartachtigh, lanck ende in veel knoopen ofte leden onderscheyden.

Plaetse.

Dese kruyden groeyen in vochte Weyen, Water-grachten ende Kuylen, nochtans wordt de kleyne soorte op sandtachtige vochte plaetsen meest gevonden.

Tijdt.

Beyde de soorten van Paerdestaert spruyten in ’t laetst van April ofte in ’t begin van May uyt.

Aert en Krachten.

Paerde-staert is kout ende droogh in den tweeden graedt, ende t’samen-treckende van krachten. C. Bauhinus.

Medicinael gebruyck.

Voor wonden ende sweeringe der Nieren, Blase ende Darmen: Neemt Paerde-staert drie handen vol, Wijn een pint, Garsten-water een half pint, koockt dit te samen tot een derden deel versoden is, ende laet hier van twee ofte drie mael daeghs drincken. Ofte neemt het sap van Paerde-staert, ende geeft hier van vier mael daeghs drie lepelen vol in. Dodonaeus.

Voor Bloetspouwen, Bloetpissen Buyck-loopen, onmatige Maent-stonden, ouden Hoest ende Engh-borstigheyt: Neemt gedrooghde Paerde-staert, stoot het heel fijn, ende gebruyckt hier van een vierendeel loots, met Wijn ofte Water van dit selfde Kruydt gedistilleert. Ofte neemt het uytgeparste sap drie oncen, roode Wijn twee oncen, vermenght het, ende geeft hier van dickwils twee lepelen vol in. Dioscorides.

Voor bloeden uyt de Neus: Neemt dit ghestooten Kruydt ende steeckt het in de Neus-gaten, ende bindt het voor het Voor-hooft. Dodonaeus.

Voor de Roose ende roode Puysten aen de schamelijcke Leden: Neemt gedistilleert Water van Paerde-staert vier oncen, Roosen-azijn een once, ende doecken hier in nat gemaeckt zijnde, sult ghy daer dickwils op leggen. Ravelingius.

Paardenstaart, in het Latijn Equisetum. (Equisetum hyemale en Equisetum arvense als kleine)

Geslachten.

Hier te lande is dit kruid in twee soorten verdeeld, het ene wordt grote en het andere kleine paardenstaart genoemd.

Vorm.

De grote paardenstaart schiet op met een ronde, holle steel die van veel knopen voor is en lidvormig in elkaar sluiten. Aan de knopen komen in het ronde dunne, biesachtige en in leden verdeelde harde blaadjes of steeltjes voort. In plaats van bloemen heeft het druifvormige uitspruitsels die op een aparte steel rusten. De wortel is wit, wijd uitgespreid en in veel knopen gedeeld.

De kleine paardenstaart is het voorgaande van vorm enigszins gelijk, maar het blijft veel lager, ook zijn de stelen omtrent de leden of knopen met meer en dunnere blaadjes of steeltjes begroeid. De bloempjes zijn wit en de wortel zwartachtig, lang en in veel knopen of leden verdeeld.

Plaats.

Deze kruiden groeien in vochtige weiden, watergrachten en kuilen, nochtans wordt de kleine soort op zandachtige, vochtige plaatsen het meest gevonden.

Tijd.

Beide soorten van paardenstaart spruiten op het eind van april of in het begin van mei uit.

Aard en krachten.

Paardenstaart is koud en droog in de tweede graad en tezamen trekkend van krachten. C. Bauhinus.

Medicinaal gebruik.

Tegen wonden en zweren van de nieren, blaas en darmen: Neem van paardestaart drie handen vol, van wijn een pint en van gerstewater een half pint, kook dit tezamen tot een derde deel verkookt is en laat hiervan twee of driemaal per dag drinken. Of neem het sap van paardenstaart en geef hiervan viermaal per dag drie lepels vol in. Dodonaeus.

Tegen bloedspuwen, bloedplassen, buiklopen, onmatige maandstonden, oude hoest en benauwdheid: Neem gedroogde paardestaart, stamp het heel fijn en gebruik hiervan een vierendeel lood dat met wijn of water dat van ditzelfde kruid gedistilleerd is. Of neem van het uitgeperste sap drie ons, van rode wijn twee ons, vermeng het en geef hiervan dikwijls twee lepels vol in. Dioscorides.

Tegen het bloeden uit de neus: Neem dit gestampte kruid en steek het in de neusgaten en bind het voor het voorhoofd. Dodonaeus.

Tegen de roos en rode puisten aan de schaamdelen: Neem van het gedistilleerde water van paardenstaart vier ons en van rozenazijn een ons, de doeken die hierin nat gemaakt zijn zal ge daar dikwijls op leggen. Ravelingius.

Water-peper, in ’t Latijn Hydropiper, Piper aquaticum.

Gedaente.

Dit Kruydt schiet omtrent anderhalf voet hoogh op, voort brengende ronde steelen, die in verscheyde zijde-scheuten (147) verdeelt, in veel leden onderscheyden, ende met lanckwerpige bladeren, die van de Persen-boom niet ongelijck, bewassen zijn. Uyt de oorsprongh der bladeren ende aen de toppen van de struycken, komen op lanckachtige steelkens purperachtigh of lijfverwige bloemkens, aer ofte druyf-wijs by een vergadert te voorschijn die van breetachtigh ende bruyn zaet gevolght worden. De wortel is seer geveselt.

Plaetse.

Water-peper groeyt in de Nederlanden op natte ende vochte plaetsen, in de Kuylen ende aen de kanten van Water-grachten ende Poelen.

Tijdt.

Dit Kruydt brenght sijn bloemen in July ende Augustus, ende daer na wordt het zaet rijp.

Aert en Krachten.

Water-peper is warm ende droogh in den derden graedt, verdroogende en scheydende van krachten. Galenus.

Medicinael gebruyck.

Voor placken des Huyts: Neemt van dit Kruydt, ende strijckt dat op de placken ’s morgens ende ’s avonts, soo sullen sy in korte tijdt vergaen. Dioscorides.

Voor de Fijt aen de Vingeren: Neemt Water Peper-kruydt, vellekens die tusschen de Eyeren ende Schalen leggen van elcks even veel, t’samen gestooten zijnde, leght het daer op. Dodonaeus.

Voor kalckachtigh Flerecijn ende koude Geswellen: Bereydt de navolgende Olie van Water-peper om daer mede te smeeren. Neemt sap van Water-peper, Lavas, Teskens-kruydt van elcks soo veel genoegh is, vijf Hoofden van zwarte Hamels, vijftien groene Kickvorschen, laet dit te samen met vier pont Olie in Balneo sieden, tot dat de beenders van een gaen, de Olie daer na door een doeck gedaen zijnde, bewaert tot het gebruyck. Lobel.

Voor de Weegh-luysen: Neemt Water-Peper-kruydt ende leght het in de Bedt-steden. Dodonaeus.

Waterpeper, in het Latijn Hydropiper, Piper aquaticum. (Persicaria hydropiper)

Vorm.

Dit kruid schiet ongeveer vijfenveertig cm hoog op en brengt ronde stelen voort die in verschillende zijscheuten verdeeld en in veel leden gedeeld zijn. Ze zijn met langwerpige bladeren begroeid die op die van de perzikboom lijken. Uit de oorsprong van de bladeren en aan de toppen van de twijgen komen op langachtige steeltjes purperachtige of vleeskleurige bloempjes aar- of druifvormig bijeen gesteld tevoorschijn die door breedachtig en bruin zaad gevolgd worden. De wortel is zeer vezelig.

Plaats.

Waterpeper groeit in Nederland op natte en vochtige plaatsen, in de kuilen en aan de kanten van watergrachten en poelen.

Tijd.

Dit kruid brengt zijn bloemen in juli en augustus en daarna wordt het zaad rijp.

Aard en krachten.

Waterpeper is warm en droog in de derde graad, verdrogend en scheidend van krachten. Galenus.

Medicinaal gebruik.

Tegen huid plekken: Neem dit kruid en strijk dat ’s morgens en ’s avonds p de plekken, dan zullen ze in korte tijd vergaan. Dioscorides.

Tegen fijt aan de vingers: Neem waterpeperkruid, velletjes die tussen de eieren en schalen leggen, van elk even veel, als het tezamen gestampt is leg het daarop. Dodonaeus.

Tegen kalkachtig jicht en koude gezwellen: Maak de navolgende olie van waterpeper om daarmee te smeren. Neem sap van waterpeper, van maggi en tasjeskruid zoveel als genoeg is, vijf hoofden van zwarte geiten, vijftien groene kikkers, laat dit tezamen met vier pond olie in Balneo koken totdat de beenderen uit elkaar vallen, als de olie daarna door een doek gedaan is wordt het tot gebruik bewaard. Lobel.

Tegen wandluizen: Neem waterpeperkruid en leg het in de bedstede. Dodonaeus.

Water-munte, in ‘t Latijn Sisymbrium.

Gedaente.

Water-munte is door sijn kantige bruyn-roode steelen ende bladeren de Hof-munte seer gelijck, doch zwaerder van reuck, de wortel verspreydt sich mede wijt ende verre uyt.

Plaetse.

Dit Kruydt groeyt hier te Lande overvloedigh in ende aen de kanten van vochte Weyen.

Tijdt.

In de Lente spruyten nieuwe steelen ende bladeren uyt, ende de bloemen komen in de Somerse Maenden voort.

Aert en Krachten.

Watermunte is warm ende droogh van aert, ende in krachten met onsen Hof-munte seer wel over een komende. Dodonaeus.

Watermunt, in het Latijn Sisymbrium. (Mentha spicata)

Vorm.

Watermunt is door zijn kantige, bruinrode stelen en bladeren de hofmunt zeer gelijk, doch zwaarder van reuk, de wortel verspreidt zich ook wijd en ver uit.

Plaats

Dit kruid groeit hier te lande overvloedig in en aan de kanten van vochtige weiden.

Tijd.

In de lente spruiten nieuwe stelen en bladeren uit, de bloemen komen in de zomerse maanden voort.

Aard en krachten.

Watermunt is warm en droog van aard en komt in krachten met onze hofmunt zeer goed overeen. Dodonaeus.

Kali.

Geslachten.

Van dit Kruydt zijn twee soorten in de Nederlanden te vinden, ’t eene wordt Kali, ende het ander Witte Kali genaemt.

Gedaente.

De eerste soorte schiet een voet hoogh ofte wat meerder op, verspreyt in kromme, dicke ende dichte takskens, met vollijvige ende smalle bladeren bewassen, de struycken ende de bladeren zijn met veel steeckelingen ofte doornachtige priemkens gewapent. Tusschen de bladeren komen ronde en geel-groene bloemkens te voorschijn, ende na de selve plat zaet. De Wortel is houtachtigh, langhs de riesch van de aerden voort-kruypende.

Witte Kali heeft veel dunne bleck-groene steelkens, met seer veel dunne ende smalle bladekens begroeyt, maer met geen steekelingen beset. De Wortel is met veel veselingen behangen. Beyde de soorten van Kruyden zijn met scherp ende siltigh sap vervult.

Plaetse.

Kali wordt in de Nederlanden omtrent de Zee wassende gevonden. (148)

Tijdt.

Sy bloeyen in July ende Augustus.

Aert en Krachten.

Kali, ende voornamentlijck des selfs Assche, is heet ende droogh in den vierden graet, ende brandende van krachten. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Om de Urijn, Maentstonden ende alle Waterachtige vochtigheden door den Stoel-gangh af te drijven: Hier toe geven sommige een kleyn weynigh van dit Kruydt met eenigh nat in, maer het moet met groote voorsichtigheyt gebruyckt worden, want het andersints onverbeterlijcke schaden verwecken soude. Dodonaeus.

Voor overvloedigh ende uyt-wassent vleesch van de quade Zeeren ofte Zweeren: Neemt een weynigh van de Assche van Kali, ende strooyt het’er op. Avicenna.

Kali. (Salsola kali, Suaeda maritima de witte)

Geslachten.

Van dit kruid zijn twee soorten in Nederland te vinden, het ene wordt Kali en het andere witte Kali genoemd.

Vorm.

De eerste soort schiet een dertig cm hoog of wat meer op en verspreidt zich in kromme, dikke en dichte takjes die met vol stevige en smalle bladeren begroeid zijn. De takken en de bladeren zijn met veel stekels of dorenachtige priempjes gewapend. Tussen de bladeren komen ronde en geelgroene bloempjes tevoorschijn en hierna plat zaad. De wortel is houtachtig en kruipt langs de oppervlakte van de aarde voort.

Witte Kali heeft veel dunne, bleekgroene steeltjes die met zeer veel dunne en smalle blaadjes begroeid zijn, maar zonder stekels. De wortel is met veel vezels behangen. Beide soorten van kruiden zijn met scherp en ziltig sap gevuld.

Plaats.

Kali wordt in groeiend in Nederland bij de zee gevonden.

Tijd.

Ze bloeien in juli en augustus.

Aard en krachten.

Kali, en voornamelijk zijn as, is heet en droog in de vierde graad en brandend van krachten. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Om de urine, maandstonden en alle waterachtige vochtigheden door de stoelgang af te drijven: Hiertoe geven sommige een klein beetje van dit kruid met wat nat in, maar het moet met grote voorzichtigheid gebruikt worden omdat het anders niet te verbeteren schade zal veroorzaken. Dodonaeus.

Tegen overvloedig en uitgroeiend vlees van de kwade zeren of zweren: Neem wat as van Kali en strooi het erop. Avicenna.

Glidt-kruydt, in ’t Latijn Herba Judaica.

Gedaente.

Glit-kruyt heeft kantige en geknoopte steelkens, die somtijdts wat rootachtigh zijn. Uyt yeder lidt ofte knoopken spruyten breede, lange, spits toe-loopende ende uyt den groene witachtige bladeren, de welcke altijdt twee tegen malkanderen over staen, aen de oorspronck van dese komen twee blaeuwe bloemkens, dicht by een gevoeght, ende van gedaente die van Dooven Netelen gelijck, te voorschijn.

Plaetse.

Dit Kruydt groeyt in Hollandt ende andere Provintien omtrent de Water-grachten.

Tijdt.

Het bloeyt in Juny ende July.

Aert en Krachten.

Glidt-kruyt is verdroogende van aert, ende met eenige afvaginge wat t’samen-treckende van krachten.

Medicinael gebruyck.

Voor versche Wonden ende Scheursel: Neemt van dit Kruyt soo veel van nooden is, stoot het kleyn, ende leght het pap ofte plaester-wijs op. Dodonaeus.

Voor de Roos aen de Beenen: Neemt van de versche bladeren soo veel van nooden is, koocktse in schoon water, ende baeyt de voeten daer in. Clusius.

Glidkruid, in het Latijn Herba Judaica. (Sideritis scordioides)

Vorm.

Glidkruid heeft kantige en geknoopte steeltjes die soms wat roodachtig zijn. Uit elk lid of knoopje spruiten brede, lange en spits toelopende en uit het groene witachtige bladeren die altijd twee tegenover elkaar staan. Aan hun oorsprong komen twee blauwe bloempjes tevoorschijn die dicht bijeen gevoegd zijn en qua vorm op die van de dove netelen lijken.

Plaats.

Dit kruid groeit in Holland en andere provincies omtrent de watergrachten.

Tijd.

Het bloeit in juni en juli.

Aard en krachten.

Glidkruid is verdrogend van aard en met enige afveging wat tezamen trekkend van krachten.

Medicinaal gebruik.

Tegen verse wonden en scheursel: Neem van dit kruid zoveel als nodig is, stamp het klein en leg het pap- of pleistergewijs op. Dodonaeus.

Tegen roos aan de benen: Neem van de verse bladeren zoveel als nodig is, kook ze in schoon water en baad de voeten daarin. Clusius.

Zee-sterre-kruydt, in ’t Latijn Tripolium.

Gedaente.

Zee-sterre-kruydt verkrijgt eerst lanckwerpige, breede, dickachtige, gladde groene bladeren, daer na brenght het voort een rechten ronde steel, een span ofte twee hoogh, met kleynder bladeren als de voorgaende bewassen, ende in verscheyde zijde-scheuten verspreydt, op de toppen van dese komen de bloemen te voorschijn, wiens middel-kruyne geel ende met Hemels-blauwen bladekens sterre-wijs beset is. Men (149) vint dit Kruydt oock met heel geele bloemen, als mede witte, ende dan is de middel-kruyne groen. De Wortel is wit ende houtachtigh.

Plaetse.

Dit Kruydt wast hier te Lande aen de Maes en Zee-kant van de Zeeuwse Eylanden.

Tijdt.

Het bloeyt in de Somerse Maenden.

Aert en Krachten.

Zee-sterre-kruydt is warm van aert, de Kamer-ganck ende den Urijn verweckende van krachten. Galenus, Dioscorides.

Medicinael gebruyck.

Om de Waterachtige vochtigheden der Watersuchtigen door de Stoel-ganck ende den Urijn af te drijven: Neemt van de Wortel ofte des selfs schorsse een half loot, ende geeft het met Wijn op een reys in. Dioscorides.

Voor alderhande Wonden: Neemt het sap van de bladeren, druypt het in de wonden, ende leght’er de gekneusde bladeren boven op. Dodonaeus.

Zeesterrekruid, in het Latijn Tripolium. (Aster tripolium)

Vorm.

Zeesterrekruid krijgt eerst langwerpige, brede, dikachtige, gladde en groene bladeren. Daarna brengt het een rechte, ronde steel voort van een vijfendertig cm hoog die met kleinere bladeren dan het voorgaande begroeid en in verschillende zijscheuten verspreid is. Op hun toppen komen de bloemen tevoorschijn wiens middenkruin geel en met hemelsblauwe blaadjes stervormig bezet is. Men vindt dit kruid ook met geheel gele bloemen en ook witte, dan is de middenkruin groen. De wortel is wit en houtachtig.

Plaats.

Dit kruid groeit hier te lande aan de Maas en zeekant van de Zeeuwse eilanden.

Tijd.

Het bloeit in de zomerse maanden.

Aard en krachten.

Zeesterrekruid is warm van aard die de toiletgang en de urine verwekt van krachten. Galenus, Dioscorides.

Medicinaal gebruik.

Om de waterachtige vochtigheden van de waterzuchtige door de stoelgang en de urine af te drijven: Neem van de wortel of zijn schors een half lood en geef het met wijn in een keer in. Dioscorides.

Tegen allerhande wonden: Neem het sap van de bladeren, druppel het in de wonden en leg er de gekneusde bladeren bovenop. Dodonaeus.

Alfs-rancken, in ’t Latijn Dulcamara.

Gedaente.

Alfs-ranck heeft dunne, harde ende houtachtige rancken, in verscheyde zijde-tackskens gescheyden, waer mede het sich om de boomen, heesteren ende diergelijcke steunselen bevestight. De schorsse van de jonge scheuten is groen, maer van de oude steelen buyten aschverwigh, ende inwendigh groen. Dese rancken zijn met voos mergh gevult. De bladeren zijn lanckwerpigh, effene ende voor spits-toeloopende, ende veeltijdts dicht aen het steelken, daer op sy voort komen, met kleyne afhanghsels versien. De violette ofte paerse bloemen hangen troswijs by een, met een geel uyt-staende priemken verciert, na dese volgen eerst groene ende daer na schoon roode Besien. De wortel is lanck, ende met veel veselingen behangen.

Plaetse.

Dit Kruydt groeyt hier te Lande overvloedigh op vochte plaetsen, omtrent de staende Water-grachten, Kuylen ende Revieren.

Tijdt.

Het bloeyt in Juny ofte July, ende in Augustus worden de Besien rijp.

Aert en Krachten.

Alfs-rancken is matelijck warm ende droogh van aert, openende, af-vagende ende verteerende van krachten. Dodonaeus.

Andere schrijven het de aert ende krachten van Nacht-schade ende Kriecken van over Zee toe. Lobel.

Medicinael gebruyck.

Voor verstoptheyt van de Lever, Water ende Geel-sucht: Bereydt een af-ziedtsel van de bladeren met Wijn ofte Water, ende laet hier van tweemael des daeghs een roemertje vol van drincken. Andere nemen de kleyn ofte gesneden rancken ofte wortelen, ofte neemt van de bladeren twee handen vol, Rhabarber een loot, gedrooghde Citroen-schillen een half loot, gesneden zijnde, doet het in een linnen sackje, ende hanght het op een mingelen goeden Wijn, ende laet hier alle morgen een roemertje vol van drincken. Dodonaeus. H. Tragus.

Voor die sicht door vallen ofte stooten van binnen beseert hebben: Neemt het uyt-gedruckte sap van Alfs-rancke een once, ende geeft het met wat Wijns op een reys in. C. Bauhinus.

Alfsranken, in het Latijn Dulcamara. (Solanum dulcamara)

Vorm.

Alfsrank heeft dunne, harde en houtachtige ranken die in verschillende zijtakjes gedeeld zijn waarmee het zich om de bomen, heesters en dergelijke steunen bevestigt. De schors van de jonge scheuten is groen, maar van de oude stelen van buiten askleurig en inwendig groen. Deze ranken zijn met voos merg gevuld. De bladeren zijn langwerpig, effen en lopen voor spits toe, vaak zijn ze dicht aan het steeltje waar ze uit voort komen met kleine aanhangsels voorzien. De violette of paarse bloemen hangen trosgewijs bijeen en zijn met een geel uitstaand priempje versiert. Hierna volgen eerst groene en daarna mooi rode bessen. De wortel is lang en met veel vezels behangen.

Plaats.

Dit kruid groeit hier te lande overvloedig op vochtige plaatsen, omtrent de staande watergrachten, kuilen en rivieren.

Tijd.

Het bloeit in juni of juli en in augustus worden de bessen rijp.

Aard en krachten.

Alfsrank is matig warm en droog van aard, openend, afvegend en verterend van krachten. Dodonaeus.

Andere schrijven het de aard en krachten van nachtschade en krieken van over zee toe. Lobel.

Medicinaal gebruik.

Tegen verstopping van de lever, water- en geelzucht: Maak een afkooksel van de bladeren met wijn of water en laat hiervan tweemaal per dag een roemertje vol van drinken. Anderen nemen van de kleine of gesneden ranken of wortels, of nemen van de bladeren, twee handen vol, van rabarber een lood, van gedroogde citroenschillen een half lood, als ze gesneden zijn doe het in een linnen zakje en hang het op een mengsel goede wijn en laat hier alle elke morgen een roemertje vol van drinken. Dodonaeus. H. Tragus.

Voor diegene die zich door vallen of stoten van binnen bezeerd hebben: Neem een ons van het uitgedrukte sap van alfsrank en geef het met wat wijn in een keer in. C. Bauhinus.

Hadich, in ’t Latijn Ebulus.

Gedaente.

Hadich is van gedaente onsen gemeene Vlier-boom soo seer gelijck, dat het de naem van Wilde Vlier van sommige verkregen heeft. Alleen hier in verschillende, dat dit Kruydt veel leger blijft, de steelen alle jaer vergaen, ende de wortel niet houtachtigh, maer seer langh, ende omtrent een vinger dick is.

Plaetse.

Dit Kruydt wast op vette ende waterachtige gronden aen de kanten van de Velden ende Wegen.

Tijdt.

Het draeght bloemen in de (150) Somer, maer de Besien worden in de Herfst rijp.

Aert en Krachten.

De Hadich is van aert, krachten ende gebruyck den Vlier-boom seer gelijck. Dodonaeus.

Hadich, in het Latijn Ebulus. (Sambucus ebulus)

Vorm.

Hadich is van gedaante onze gewone vlierboom zo zeer gelijk dat het door sommigen de naam van wilde vlier gekregen heeft. Het verschilt alleen hierin dat dit kruid veel lager blijft, de stelen alle jaar vergaan en de wortel niet houtachtig, maar zeer lang en ongeveer een vingerdik is.

Plaats.

Dit kruid groeit op vette en waterachtige gronden aan de kanten van de velden en wegen.

Tijd.

Het draagt bloemen in de zomer, maar de bessen worden in de herfst rijp.

Aard en krachten.

De hadich is van aard, krachten en gebruik de vlierboom zeer gelijk. Dodonaeus.

Thalictrum.
Geslachten.

Dit Kruyt is hier te lande in twee soorten, te weten groot en kleyn Thalictrum onderscheyden.

Gedaente.

De eerste soorte schiet met een getackte, gestreepte, geknoopte, grasverwige ofte roodtachtige holle steel, omtrent twee voeten hoogh op, de welcke met veel breedtachtige, ende aen het eynde meest met twee sneden gekerfde, boven doncker ende onder bleeck-groene bladeren bewassen is. Op de top van de steel komen de kleyne bloemkens, van mosachtig bleeke draykens gemaeckt, te voorschijn, na de welcke drie-kantige hauwkens, met kleyn ront zaet gevult, volgen. De wortel is geel ender seer verre ende breedt in de aerde verspreyt.

De kleyne soorte is de voorgaende van gedaente gelijck, maer veel kleynder van maecksel, oock zijn de bloemkens van bleek geele draykens t’samen geset, ende de wortel dun, hardt ende zwartachtigh van verwe.

Plaetse.

Groot Thalictrum wordt in de Nederlanden aen de kanten van de vochte Velden, Water-grachten ende Beeckskens gevonden. De kleyne soorte groeyt hier te Lande in de Velden aen de Zee ghelegen.

Tijdt

In het Voor-jaer spruyten de bladeren ende steelen van dese Kruyden uyt de overgebleven wortel wederom voort, ende de bloemen vertoonen sich in July ende Augustus.

Aert en Krachten

Dese Kruyden zijn matelijck verwarmende ende verdroogende van aert, ende daer by met een besondere eygenschap begaeft, om den Buyck los en weeck te maecken. Galenus, Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor Wonden en Quetsuren: Neemt het sap van de bladeren ende druypt het in de Wonden, ende leght de gekneusde bladeren daer op. Dioscorides.

Om Stoel-ganck te verwecken: Neemt de bladeren van dit Kruydt ende vermengtse onder andere Moes-kruyden, ende laet de selve met malkanderen gekoockt zijnde, gebruycken, andere nemen het afziedtsel van de wortel met water bereydt, ende bevinden het selve krachtiger te zijn. Dodonaeus.

Thalictrum. (Thalictrum flavum, Thalictrum minus)

Geslachten.

Dit kruid is hier te lande in twee soorten verdeeld, te weten groot en klein Thalictrum.

Vorm.

De eerste soort schiet met een vertakte, gestreepte, geknoopte, graskleurige of roodachtige holle steel ongeveer zestig cm hoog op die met veel breedachtige, en aan het eind meestal met twee gesneden gekerfde van boven donker en onder bleekgroene bladeren begroeid is. Op de top van de steel komen de kleine bloempjes tevoorschijn die van mosachtige, bleke draadjes gemaakt zijn. Hierna volgen driekantige hauwtjes die met klein rond zaad gevuld zijn. De wortel is geel en is zeer ver en breed in de aarde verspreid.

De kleine soort is het voorgaande van vorm gelijk, maar veel kleiner van vorm, ook zijn de bloempjes van bleekgele draadjes tezamen gezet. De wortel is dun, hard en zwartachtig van kleur.

Plaats.

Groot Thalictrum wordt in Nederland aan de kanten van de vochtige velden, watergrachten en beekjes gevonden. De kleine soort groeit hier te lande in de velden die bij de zee zijn gelegen.

Tijd.

In het voorjaar spruiten de bladeren en stelen van deze kruiden uit de overgebleven wortel weer voort en de bloemen vertonen zich in juli en augustus.

Aard en krachten.

Deze kruiden zijn matig verwarmend en verdrogend van aard en daarbij met een bijzondere eigenschap begaafd om de buik los en week te maken. Galenus, Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Voor wonden en kwetsingen: Neem het sap van de bladeren en druppel het in de wonden, leg de gekneusde bladeren daarop. Dioscorides.

Om de stoelgang te verwekken: Neem de bladeren van dit kruid en vermeng ze onder andere moeskruiden, laat het als het met elkaar gekookt is gebruiken. Anderen nemen het afkooksel van de wortel dat met water klaar gemaakt is en vinden dat dit krachtiger is. Dodonaeus.

Weegh-bree, in ’t Latijn Plantago.

Geslachten.

De Weeghbree sullen wy in Lant ende Water Weegbree verdelen, de Lant Weeghbree heeft de navolgende mede-soorten, groote Weeghbree, kleyne Weeghbree ofte Honts-ribbe, Zee-weeghbree ende Roofachtige Weeghbree, de Water-weegbree (151) is in groote ende kleyne onderscheyden.

Gedaente.

Groot Weegbree heeft groote breede bladeren, met seven ribbekens, aen de onderste zijde uytstekende, versien, tusschen de welcke ronde steelen op-schieten, die van ’t midden tot aen de top met grasgroene ende aer-wijse bloemkens bewassen zijn. Het zaet is kleyn ende bruyn, de wortel wit, omtrent een vinger dick, ende met veel veselingen behangen.

Kleyne Weegbree heeft seer smalle ende niet boven anderhalve vinger breede bladeren, die oock door minder ribbekens verdeelt zijn. De steelen zijn kantigh, ende de bloemen wit.

Zee Weegbree heeft veel smalder, nochtans dicker bladeren als de voorgaende kleyne Weeghbree. De steelen ende bloemen als mede het zaet komt met de groote Weegbree over een.

Roosachtige Weegbree is van bladeren den grooten Weegbree seer gelijck, maer in ’t midden schiet op een korte steel, met veel kleyne bladeren bewassen, de gedaente van een Roose uyt-druckende.

Uyt de veselachtige wortel van groot Water Weeghbree spruyten op lange ende dicke steelen, breede ende voor spits toe-loopende bladeren, maer minder gezenuwt ofte met ribbekens versien, als de groote Landt Weeghbree. Tusschen dese bladeren wassen drie-kantige voose steelen, omtrent het uyterste in veel zijde-scheuten verdeelt, de welcke met witte bloemkens, uyt drie bladeren gemaeckt, beladen zijn, na desen volgen drie-kantige groene zaedt-knopkens.

Kleyn Water Weegh-bree heeft veel smalder bladeren, dunder ende kleynder steelen als de voorgaende soorte. Oock zijn de bloemen niet wit, maer incarnaet van verwe. De scherpe zaet-huyskens zijn die van Hanevoet ofte Botter-bloemen gelijck.

Plaetse.

De groote ende kleyne Weegh-bree wassen in de Velden ende aen de kanten van de Wegen. Zee Weeghbree wordt overvloedigh in Zeelandt ende Vrieslant op bracke ofte siltige gronden ghevonden. De Roosachtige Weeghbree wordt van de Lief-hebbers in de Hoven gheoeffent ende onderhouden. Water Weeghbree groeyt in ende neffens de kanten van de staende Wateren.

Tijdt.

Alle de soorten van Weeghbree spruyten in het Voor-jaer uyt, ende bloeyen in Juny, July ende Augustus.

Aert en Krachten.

Weeghbree verkoelt ende verdrooght in den tweeden graedt, vaeght af ende treckt te samen. Galenus.

Medicinael gebruyck.

Voor Buyck-loopen, Bloet-spouwen ende pissen, onmatige Maent-stonden ende Sweeringe van de Nieren ende Blase: Neemt de bladeren met de wortelen vier handen vol, koockt het in schoon Garsten-water ende Wijn tot een pint, ende een weynigh met Suycker soet gemaeckt zijnde, laet’er twee ofte drie (152) mael daeghs van drincken. Ofte neemt Weeghbree-zaet een vierendeel loots, gestoten zijnde, geeft het met Wijn in. Dodonaeus.

Voor Flerecijn uyt hitte ontstaen: Neemt Weeghbree-bladeren soo veel van nooden is, kneustse in een Mortier, ende slaetse pap-wijs om het pijnlijcke Lidt. Fuchsius.

Voor ontstekinge der Oogen: Neemt het sap of gedistilleert Water van dit Kruydt, ende druypt het dickwils in de Oogen.

Voor de Wormen des Buycks: Neemt Weeghbree-sap een lepel vol, geeft het met oude Mee in, ende leght de gekneusde bladeren op de Navel. Ravelingius.

Voor bloedigh Tant-vleesch: Neemt Weegbree met de Wortelen een handt vol, koockt het in een half pintje roode Wijn tot dat de helft verzoden is, doet’er by sap van Weeghbree een once, Sout van Salpeter een half vierendeel loots, menght dit te samen, ende wascht’er het tant-vleesch mede. C. Durantus.

Voor Steen in de Nieren: Neemt Water Weeghbree drie handen vol, maeckt’er met schoon water een afziedtsel van, ‘t welck ghy twee ofte driemael des daeghs gebruycken sult. Dit genees-middel is by geval hier toe krachtig bevonden van den vermaerden Lobel.

Weegbree, in het Latijn Plantago. (Plantago major, Plantago media of lanceolata, Plantago maritima, Alisma plantago-aquatica en Echinodorus ranunculoides)

Geslachten.

De weegbree zullen wij in land en water weegbree verdelen, de land weegbree heeft de volgende mede soorten, grote weegbree, kleine weegbree of hondsribbe, zeeweegbree en roofachtige weegbree, de waterweegbree (Alisma) is in grote en kleine verdeeld.

Vorm.

Grote weegbree heeft grote, brede bladeren met zeven ribben voorzien die aan de onderkant uitsteken. Tussen hen schieten ronde stelen op die van het midden tot aan de top toe met grasgroene en aarvormige bloempjes begroeid zijn. Het zaad is klein en bruin, de wortel is wit en ongeveer een vingerdik en met veel vezels behangen.

Kleine weegbree heeft zeer smalle en niet boven anderhalve vingerbrede bladeren die ook door minder ribben verdeeld zijn. De stelen zijn kantig en de bloemen wit.

Zeeweegbree heeft veel smallere, nochtans dikkere bladeren dan de voorgaande kleine weegbree. De stelen en bloemen als mede het zaad komen met de grote weegbree overeen.

Roosachtige weegbree is van bladeren de grote weegbree zeer gelijk, maar in het midden schiet een korte steel op die met veel kleine bladeren begroeid is en de vorm van een roos uit drukt.

Uit de vezelachtige wortel van grote waterweegbree spruiten op lange en dikke stelen brede en voor spits toe lopende bladeren uit, maar met minder zenuwen of ribben voorzien dan het grote land weegbree. Tussen deze bladeren groeien driekantige, voze stelen uit die omtrent het uiterste in veel zijscheuten verdeeld en met witte bloempjes bezet en uit drie bladeren gemaakt zijn. Hierna volgen driekantige, groene zaadknopjes.

Kleine waterweegbree heeft veel smallere bladeren, dunnere en kleinere stelen dan het voorgaande soort. Ook zijn de bloemen niet wit, maar inkarnaat van kleur. De scherpe zaadhuisjes zijn die van hanevoet of boterbloemen gelijk.

Plaats.

De grote en kleine weegbree groeien in de velden en aan de kanten van de wegen. Zeeweegbree wordt overvloedig in Zeeland en Friesland op brakke of ziltige gronden gevonden. De roosachtige weegbree wordt door de liefhebbers in de hoven geteeld en onderhouden. Waterweegbree groeit in en naast de kanten van stilstaand water.

Tijd.

Alle deze soorten van weegbree spruiten in het voorjaar uit en bloeien in juni, juli en augustus.

Aard en krachten.

Weegbree verkoelt en verdroogt in de tweede graad, veegt af en trekt tezamen. Galenus.

Medicinaal gebruik.

Tegen buiklopen, bloedspuwen en plassen, onmatige maandstonden en zweren van de nieren en blaas: Neem van de bladeren met de wortels vier handen vol, kook het in schoon gerstewater en wijn tot een pint en als het met wat met suiker zoet gemaakt is, laat er twee- of driemaal per dag van drinken. Of neem van weegbreezaad een vierendeel lood en als het gestampt is geef het met wijn in. Dodonaeus.

Tegen jicht die uit hitte ontstaan is: Neem van weegbreebladeren zoveel als nodig is, kneus ze in een mortier en sla het papgewijs om het pijnlijke lid. Fuchsius.

Voor ontstoken ogen: Neem het sap of gedistilleerde water van dit kruid en druppel het dikwijls in de ogen.

Tegen wormen van de buik: Neem van weegbreesap een lepel vol, geef het met oude mede in en leg de gekneusde bladeren op de navel. Ravelingius.

Tegen bloedig tandvlees: Neem van weegbree met de wortels een hand vol, kook het in een half pintje rode wijn totdat de helft verkookt is, doe er een ons sap bij van weegbree, van zout van salpeter een half vierendeel lood, meng dit tezamen en was er het tandvlees mee. C. Durantus.

Tegen steen in de nieren: Neem van waterweegbree drie handen vol, maak er met schoon water een afkooksel van dat ge twee- of driemaal per dag gebruiken zal. Dit geneesmiddel is bij toeval hiertoe krachtig gevonden door de vermaarde Lobel.

Motten-kruydt, in ’t Latijn Blattaria.

Gedaente.

Motten-kruyt heeft matelick hooge steelen die met lanckwerpige, aen de kanten gekerfde, doncker groene, gladde ende geaderde bladeren bewassen, ende boven in verscheyde zijde-tackskens verdeelt zijn. Aen de toppen van de steelen en de sijde-scheuten komen meestendeel geele bloemkens, van vijf bladekens t’samen geset, ende met eenige purpere draeykens in ’t midden verciert, te voorschijn. Hoewel men door oeffeninghe in de Hoven een werckelijck onderscheyt, soo wel in de verwe als maecksel der bloemen bevint. Het zwart ende kleyn zaet leyt in hardtachtigh zaet bollekens beslooten. De wortel is met veel aenhangende veselingen begroeyt.

Plaetse.

Dit Kruydt wordt hier te Lande aen de kanten van de Water-grachten, Kuylen, Dijcken ende loopende Wateren gevonden.

Tijdt.

Het bloeyt in de Somerse Maenden.

Aert en Krachten.

Motten-kruyt is heet en droogh van aert, bitter van smaeck, ende de verstopte kleyne aderkens des Ingewants openende van krachten. Lobel.

Mottenkruid, in het Latijn Blattaria. (Verbascum blattaria)

Vorm.

Mottenkruid heeft matig hoge stelen die met langwerpige en aan de kanten gekerfde, donkergroene, gladde en geaderde bladeren begroeid en boven in verschillende zijtakjes verdeeld zijn. Aan de toppen van de stelen en de zijscheuten komen voor het grootste deel gele bloempjes tevoorschijn die uit vijf blaadjes samengesteld en met enige purperen meeldraadjes in het midden versierd zijn. Hoewel men door teelt in de hoven een werkelijk verschil, zowel in de kleur als in bloemvorm ziet. Het zwarte en kleine zaad ligt in hardachtige zaadbolletjes besloten. De wortel is met veel aanhangende vezels begroeid.

Plaats.

Dit kruid wordt hier te lande aan de kanten van de watergrachten, kuilen, dijken en lopend water gevonden.

Tijd.

Het bloeit in de zomerse maanden.

Aard en krachten.

Mottenkruid is heet en droog van aard, bitter van smaak en de verstopte kleine adertjes van het ingewand openend van krachten. Lobel.

Hanen-voet ofte Booter-bloemen, in ’t Latijn Ranunculus.

Geslachten.

Dit Kruyt wordt hier te Lande in Wilde ende vreemde Hanen-voet onderscheyden. De wilde Hanen-voet heeft de navolgende mede-soorten: Gemeyne Hanen-voet, Water Hanen-voet, Aeker Hanenvoet ende Egel-koolen. Van de vreemde soorte besie onder de Hof Bloemen-kruyden.

Gedaente.

Gemeyne Hanen-voet in ’t Latijn Ranunculus Pratensis genaemt, is wederom in kruypende Hanen-voet, ende Hanen-voet met recht-op staende steelen verdeelt.

Kruypende Hanen-voet heeft doncker-groene, ende met eenige witte placken, besprengelde, diep gekerfde bladeren, soo dat yeder uyt drie ofte oock wel uyt vijf bladeren gemaeckt schijnt te zijn. De steelen zijn rondt ende hayrigh, waer van sommige nederwaerts gebogen, ende door eenige uyt-wassende veselingen aen de aerde bevestight zijn. De gout-geele blinckende bloemen, van vijf bladekens aen een rondt hoofdeken t’samen gevoeght, ende met kleyne draeykens verciert, spruyten op de toppen van de steelen voort, na-latende veel kleyn zaet in een ronde bolleken beslooten. De Wortel is dun, wit ende seer veselachtigh. (153)

Gemeyn Hanevoet met recht opstaende steelen, verschilt alleen van de voorgaende soorte, door dien de steelen niet gebogen nochte met eenige ruyghte ofte hayrachtigheydt beset zijn.

Water Hanen-voet heeft breede, gladde, bleeckgroene, ende aen de kanten op sommige plaetsen diep gesneden bladeren, tusschen de welcke ronde, gelijvige, holle steelen voort komen, die aen de toppen met geel blinckende bloemen, maer kleynder als aen de gemeyne Hanenvoet, beladen zijn. De zaet huyskens zijn ronde hoofdekens, ende de wortel wit ende veselachtigh.

Acker Hanenvoet heeft seer kleyne gesneden bleeck-groene bladeren. De recht opstaende steelen zijn rondt, de zaet huyskens, waer in plat zaet beslooten is, met korte doornkens beset, ende de wortel van witte hayrwijse veselingen gemaeckt.

Egelkoolen, in ’t Latijn Ranunculus Flammula genaemt, wast omtrent ander halven voet hoogh op, voort brengende recht opstaende rootachtige ende op sommige plaetsen geknoopte steelen die met lange bladeren, somtijdts gekerft, somtijdts ongekerft, bewassen zijn. De bloemen, zaet huyskens, ende wortel, zijn weynigh van ons gemeyn Hanenvoet verschillende.

Plaetse.

Gemeyn Hanenvoet groeyt veel in de Beemden ofte Weyen van dese Landen. Water Hanenvoet op vochte ende moerachtige plaetsen. Acker Hanenvoet in de Zaylanden op natten grondt. Egel-koolen in de vochte Weyen van Hollandt ende andere Provincien.

Tijdt.

Alle dese soorten van Hanenvoet dragen haer bloemen in May ende Juny, ende daer na wordt het zaet rijp.

Aert en Krachten.

Alle de soorten van Hanenvoet zijn heet ende droogh in den derden graedt, ende de huyt openende ofte brandende van krachten, waerom het oock inwendigh niet gebruyckt wordt. Galenus.

Medicinael gebruyck.

Voor Wratten ende verharde Klieren: Neemt hanenvoet soo veel van nooden is, gestooten zijnde leght het op. Plinius.

Om de Herssenen door niesen te suyveren: Neemt de gedrooghde wortel, stootse fijn, ende haelt hier van een weyningh in de Neus-gaten op.

Voor Tant-pijn: Neemt de wortel ende steecktse in de pijnlijcke tant, maer sy doet de selve vermorselen. Dioscorides.

Hanenvoet of boterbloemen, in het Latijn Ranunculus. (Ranunculus repens, Ranunculus sceleratus, Ranunculus arvensis en Ranunculus flammula)

Geslachten.

Dit kruid wordt hier te lande in wilde en vreemde hanenvoet verdeeld. De wilde hanenvoet heeft de volgende mede-soorten: gewone hanenvoet, water hanenvoet, akker hanenvoet en egelkolen. Voor de vreemde soorten zie onder de hof bloemenkruiden.

Vorm.

Gewone hanenvoet, die in het Latijn Ranunculus pratensis genoemd wordt, is wederom in kruipende hanenvoet en hanenvoet met rechtopstaande stelen verdeeld.

Kruipende hanenvoet heeft donkergroene en met enige witte plekken bevlekte, diep gekerfde bladeren zo dat elk uit drie of ook wel uit vijf bladeren gemaakt lijkt te zijn. De stelen zijn rond en harig waarvan sommige naar beneden gebogen en door enige uitgroeiende vezels aan de aarde bevestigd zijn. De goudgele, blinkende bloemen, die van vijf blaadjes aan een rond hoofdje tezamen gevoegd en met kleine meeldraadjes versierd zijn, spruiten op de toppen van de stelen voort. Ze laten veel klein zaad na dat in een rond bolletje zit. De wortel is dun, wit en zeer vezelachtig.

Gewone hanenvoet met recht opstaande stelen, (Ranunculus lingua) verschilt alleen van het voorgaande soort doordat zijn stelen niet gebogen of met enige ruigte of haarachtigheid begroeid zijn.

Water hanenvoet heeft brede, gladde, bleekgroene en aan de kanten op sommige plaatsen diep gesneden bladeren waartussen ronde, dikke en holle stelen voortkomen die aan de toppen met gele, blinkende bloemen bezet zijn, maar kleiner dan aan de gewone hanenvoet. De zaadhuisjes zijn ronde hoofdjes, de wortel is wit en vezelachtig.

Akkerhanenvoet heeft zeer kleine, gesneden bleekgroene bladeren. De recht opstaande stelen zijn rond, de zaadhuisjes zijn met korte dorentjes bezet waarin plat zaad zit. De wortel is van witte, haarachtige vezels gemaakt.

Egelkolen, die in het Latijn Ranunculus flammula genoemd worden, groeien ongeveer vijfenveertig cm hoog op. Ze brengen recht opstaande, roodachtige en op sommige plaatsen geknoopte stelen voort die met lange bladeren begroeid zijn die soms gekerfd en soms niet gekerfd zijn. De bloemen, zaadhuisjes en de wortels verschillen weinig van onze gewone hanenvoet.

Plaats.

Gewone hanenvoet groeit veel in de beemden of weiden van deze landen. Waterhanenvoet op vochtige en moerasachtige plaatsen. Akkerhanenvoet in de zaailanden op natte grond. Egelkolen in de vochtige weiden van Holland en andere provincies.

Tijd.

Al deze soorten van hanenvoet dragen hun bloemen in mei en juni en daarna wordt het zaad rijp.

Aard en krachten.

Alle soorten van hanenvoet zijn heet en droog in de derde graad en de huid openend of brandend van krachten waarom het ook inwendig niet gebruikt wordt. Galenus.

Medicinaal gebruik.

Tegen wratten en verharde klieren: Neem van hanenvoet zoveel als nodig is en als het gestampt is leg het op. Plinius.

Om de hersens door niezen te zuiveren: Neem de gedroogde wortels, stamp ze fijn en haal hiervan wat in de neusgaten op.

Tegen tandpijn: Neem de wortel en steek ze in de pijnlijke tand, maar ze laat die vermorzelen. Dioscorides.

Kees-kruyt, Gemeyn Maluwe, in ’t Latijn Malva.

Gedaente.

De Maluwe brenght voort verscheyde ronde steelen die met breede, rondtachtige ende rontom de kanten een weynigh geschaerde bladeren bewassen, ende met bleeck purperen ofte lijf-verwige bloemen, van vijf bladekens t’samen geset, verciert zijn. Na de bloemen komen platte en ronde (154) zaet-bollekens te voorschijn. De wortel is wit, ende lanck.

Plaetse.

Dit Kruyt groeyt hier te Lande op vochte en vette gronden.

Tijdt.

Het bloeyt in de Somerse Maenden ende ondertusschen wort het zaet rijp.

Aert en Krachten.

De Maluwe is matelijcke getempert in hitte ende vochtigheyt, verdeylende, versachtende ende vermurwende van krachten. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor Hoest, heessigheyt ende uyt-teeringe: Neemt van de wortel van Maluwe twee loot, van de bladeren twee handen vol, van ’t zaet een half loot, koockt dit te samen op in Soete-melck tot dat’er een pint van overigh blijft, van dese Melck sult ghy twee ofte driemael des daeghs een goeden dronck laten drincken. Fuchsius.

Voor steken van Spinnen, Wespen, Byen en ander ongedierte: Neemt de bladeren, stootse kleyn en leghtse op. Dodonaeus.

Voor pijn in de Ooren: Neemt het uytgedruckte sap van de bladeren, ende druypt het warm in de Ooren. C. Durantus.

Voor pijn in de Darmen, Blase ende Nieren: Neemt Maluwe-bladeren twee handen vol, Kamille-bloemen een handt vol, koockt dit op in een pint Bier, ende laet hier van drincken. Ravelingius.

Om harde geswellen te vermurwen: Neemt van de bladeren soo veel van nooden is, koocktse in schoon water tot datse murw zijn, ende leghtse papwijs op. Galenus.

Kaaskruid, gewone maluwe, in het Latijn Malva. (Malva sylvestris)

Vorm.

Maluwe brengt verschillende, ronde stelen voort die met brede, rondachtige en rondom de kanten wat geschaarde bladeren begroeid en met bleek purperen of vleeskleurige bloemen, die van vijf blaadjes tezamen gezet, versierd zijn. Na de bloemen komen platte en ronde zaadbolletjes tevoorschijn. De wortel is wit en lang.

Plaats.

Dit kruid groeit hier te lande op vochtige en vette gronden.

Tijd.

Het bloeit in de zomerse maanden en ondertussen wordt het zaad rijp.

Aard en krachten.

De maluwe is matig getemperd in hitte en vochtigheid, verdelend, verzachtend en vermurwend van krachten. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Tegen hoest, heesheid en uittering: Neem van de wortel van maluwe twee lood, van de bladeren twee handen vol, van het zaad een half lood, kook dit tezamen op in zoete melk totdat er een pint van over blijft, van deze melk zal ge twee -of driemaal per dag een goede dronk laten drinken. Fuchsius.

Tegen steken van spinnen, wespen, bijen en ander ongedierte: Neem de bladeren, stamp ze klein en leg ze op. Dodonaeus.

Tegen oorpijn: Neem het uitgedrukte sap van de bladeren en druppel het warm in de oren. C. Durantus.

Tegen pijn in de darmen, blaas en nieren: Neem van maluwebladeren twee handen vol, van kamillebloemen een hand vol, kook dit op in een pint bier en laat hiervan drinken. Ravelingius.

Om harde gezwellen te vermurwen: Neem van de bladeren zoveel als nodig is, kook ze in schoon water totdat ze murw zijn en leg ze papgewijs op. Galenus.

Heemst-wortel, witte Maluwe, in ’t Latijn Althaea.

Gedaente.

Heemst-wortel krijgt hooge en ronde steelen, met breede, rondtachtige, doch voor wat spits toeloopende sachte bladeren, dese zijn een weynigh aen de kanten geschaert. De witte ofte bleecke bloemen ende de zaet-bollekens, zijn die van de gemeyne Maluwe van maecksel seer gelijck. De wortel is lanck, tay, van binnen wit ende met een lijmigh sap vervult.

Plaetse.

Dit Kruyt vindt men op vochte ende vette gronden, ende het groeyt overvloedigh aen de kanten van ’t Y, omtrent Amsterdam.

Tijdt.

Uyt de overgeblevene wortel van dit Kruydt spruyten in ’t Voor-jaer nieuwe steelen ende bladeren voort, de bloemen vertoonen sich in July ende Augustus, ende daer na wordt ’t zaet rijp.

Aert en Krachten.

De witte Maluwe is middelmatigh warm, maer wat drooger als de gemeene Maluwe, vermurwende, scheydende, pijn stillende, ende de scherpe vochtigheden versachtende van krachten. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor ’t Graveel: Neemt van de bladeren twee handen vol, ofte van de wortel vier loot, koockt het op in een pint Wijn tot dat de helft versoden is, ende laet dit in twee reysen gebruycken. Fuchsius. (155)

Voor Sinckinge ende dunne Catharren die op de Borst vallen: Neemt Althae-suycker, ende laet hier van een stuckje dickwils in de Mont smelten, ’t welck men soetjens door slicken sal. Matthiolus.

Voor swaren Hoest: Neemt van de wortel drie loot, koockt het op in soete Melck tot een pint, waer van ghy tweemael des daegs een roemertje vol van innemen sult. Dodonaeus.

Voor alderhande koude Geswellen: Neemt van de wortel soo veel van nooden is, koocktse murw in Wijn, daer na stootse in een Mortier heel kleyn, doet’er by wat Verckens-reusel, ende leght het pap-wijs op. Galenus.

Heemst wortel, witte maluwe, in het Latijn Althaea. (Althaea officinalis)

Vorm.

Heemstwortel krijgt hoge en ronde stelen die met brede, rondachtige, doch voor wat spits toelopende, zachte bladeren begroeid zijn, deze zijn aan de kanten wat geschaard. De witte of bleke bloemen en de zaadbolletjes lijken zeer veel op die van de gewone maluwe. De wortel is lang, taai, van binnen wit en met een lijmig sap gevuld.

Plaats.

Dit kruid vindt men op vochtige en vette gronden, het groeit overvloedig aan de kanten van het IJ, omtrent Amsterdam.

Tijd.

Uit de overgebleven wortel van dit kruid spruiten in het voorjaar nieuwe stelen en bladeren voort, de bloemen vertonen zich in juli en augustus en daarna wordt het zaad rijp.

Aard en krachten.

De witte maluwe is middelmatig warm, maar wat droger dan de gewone maluwe, vermurwend, scheidend, pijn stillend en de scherpe vochtigheden verzachtende van krachten. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Tegen de nierstenen: Neem van de bladeren twee handen vol, of van de wortels vier lood, kook het op in een pint wijn totdat de helft verkookt is en laat dit in twee keer gebruiken. Fuchsius.

Tegen zinkingen en dunne catarre die op de borst vallen: Neem Althaesuiker en laat hiervan een stukje dikwijls in de mond smelten wat men zoetjes door slikken zal. Matthiolus.

Tegen zware hoest: Neem van de wortel drie lood, kook het op in zoete melk tot een pint waarvan ge twee maal per dag een roemertje vol innemen zal. Dodonaeus.

Tegen allerhande koude zwellen: Neem van de wortel zoveel als nodig is, kook ze murw in wijn, stamp ze daarna in een mortier heel klein, doe er wat varkensreuzel bij en leg het papgewijs op. Galenus.

Sigmaerts-kruydt, in ’t Latijn Alcaea vulgaris.

Gedaente.

Dit Kruydt heeft ronde steelen, omtrent drie voet hoogh opschietende. De bladeren zijn eenighsins die van Kees-kruydt gelijck, maer in vijf deelen gesneden. De bloemen ende het zaet komen seer wel met het voornoemde Kruydt over een. De wortel is slijmigh, matelijck dick, en van binnen wit.

Plaetse.

Het groeyt aen de kanten van de Velden, Hagen en Grachten.

Tijdt.

Het bloeyt in Juny ende July.

Aert en Krachten.

Sigmaerts-kruydt vergelijckt sich in aert en krachten met de gemeene Malva en Heemst-wortel, Dioscorides, Dodonaeus.

Sigmaartskruid, in het Latijn Alcaea vulgaris. (Malva alcea)

Vorm.

Dit kruid heeft ronde stelen die ongeveer negentig cm hoog opschieten. De bladeren zijn enigszins die van kaaskruid gelijk, maar in vijf delen gesneden. De bloemen en het zaad komen zeer goed met het voornoemde kruid overeen. De wortel is slijmig, matig dik en van binnen wit.

Plaats.

Het groeit aan de kanten van de velden, hagen en grachten.

Tijd.

Het bloeit in juni en juli.

Aard en krachten.

Sigmaartskruid vergelijkt zich in aard en krachten met de gewone Malva en heemstwortel, Dioscorides, Dodonaeus.

Water-patich, in ’t Latijn Lapathum Aquaticum.

Gedaente.

Dit gewas heeft ronde, bruyne holle steelen, met seer lange breedtachtige bladeren versien, op de eynde der steelen ende zijde-scheuten komen de bleeck-geele bloemkens in groote menighten voort, die van drie kantigh bruyn zaet, in dunne vellekens beslooten zijnde, gevolght worden. De wortel is van buyten zwart ende van binnen root van verwe.

Plaetse.

Water-patigh groeyt in ende aen de kanten van de Water-grachten ende Kuylen.

Tijdt.

Het bloeyt in July ende Augustus, ende ondertusschen wordt het zaet rijp.

Aert en Krachten.

Dit kruydt is matelijck verkoelende ende merckelijck verdroogende van aert, ende daerom meerder t’samen-treckende van krachten als de Tamme Patich ofte Patientie. Het wordt voornamentlijck tegen Schurtftheyt soo wel uytwendigh als inwendigh gebruyckt.

Waterpatich, in het Latijn Lapathum aquaticum. (Rumex hydrolapathum)

Vorm.

Dit gewas heeft ronde, bruine holle stelen die met zeer lange, breedachtige bladeren voorzien zijn. Op het einde van de stelen en zijscheuten komen de bleekgele bloempjes in grote menigte voort die door driekantig, bruin zaad gevold worden dat in dunne velletjes zit. De wortel is van buiten zwart en van binnen rood van kleur.

Plaats.

Waterpatich groeit in en aan de kanten van de watergrachten en kuilen.

Tijd.

Het bloeit in juli en augustus en ondertussen wordt het zaad rijp.

Aard en krachten.

Dit kruid is matig verkoelend en opmerkelijk verdrogend van aard en daarom meer tezamen trekkend van krachten dan de tamme patich of patientie. Het wordt voornamelijk tegen schurft gebruikt en zowel uitwendig als inwendig.

Swarte Jacea, in ’t Latijn Jacea Nigra, Matresillon.

Gedaente.

Dit Kruyt brenght voort lanckwerpige ende aen beyde zijde gesneden hayrige bladeren, tusschen de welcke ronde ende harde steelen voort spruyten, met diergelijcke bladeren bewassen, ende op de toppen met ronde geschubde bollekens beladen, uyt wiens midden in plaetse van bloemen purper-roode draeykens, veel by een vergadert, te voorschijn komen. De wortel is hardt ende met veselingen behangen.

Plaetse.

Het wordt in de Weyen, ende op grasachtige plaetsen gevonden.

Tijdt.

Het bloeyt in Juny ende July.

Aert en Krachten.

De Swarte Jacea is warm ende droogh van aert, ende komt in krachten met de Duyvels-beet over een. Dodonaeus.

Zwarte Jacea, in het Latijn Jacea Nigra, Matresillon. (Centaurea jacea)

Vorm.

Dit kruid brengt langwerpige en aan beide zijden gesneden, harige bladeren voort waartussen ronde en harde stelen uitspruiten die met dergelijke bladeren begroeid en op de toppen met ronde, geschubde bolletjes bezet zijn. Uit hun midden komen, in plaats van bloemen, purperrode draadjes tevoorschijn die veel bijeen staan. De wortel is hard en met vezels behangen.

Plaats.

Het wordt in de weiden en op grasachtige plaatsen gevonden.

Tijd.

Het bloeit in juni en juli.

Aard en krachten.

Zwarte jacea is warm en droog van aard en komt in krachten met de duivelsbeet overeen. Dodonaeus.

Sint Jans Kruydt, in ’t Latijn Hypericum.

Gedaente.

Dit Gewas brenght voort veel steelen, omtrent een voet hoogh op-schietende, ende met veel +breetachtige bladekens bewassen, die tegen de Sonne gehouden, vol gaetjes schijnen te zijn. De geele bloemen (356) spruyten op de toppen van de steelen voort, ende zijn van vijf bladeren gemaeckt, ende in ’t midden met eenige draeykens verciert. Na de bloemen volgen lanckwerpige zaedt-knopkens, met seer kleyn zaet gevult. De wortel is hardt ende houtachtigh.

Plaetse.

Het groeyt hier te Lande aen de kanten van de Beemden, ende op grasachtige ende vochte Landts-douwen. Het wordt oock veel omtrent de Sandt-duynen van Hollandt gevonden.

Tijdt.

Het brenght sijn bloemen in Juny ofte July voort.

Aert en Krachten.

De Hypericum is warm ende droogh van aert, fijn van deelen, ende wordt onder de Wondt-kruyden gestelt. Galenus.

Medicinael gebruyck.

Om de Wonden te heelen: Neemt het sap van dit Kruydt, ende druypt het’er warm in, maer veel krachtiger is de Olie van de Bloemen bereydt. Fuchsius.

Voor langh-duurende Koortsen: Neemt een vierendeel loots van het ghedrooght St. Jans-kruydt, ende geeft het met Wijn voor het aenkomen van de koorts in. Dioscorides.

Voor Graveel, Bloetspouwen en Sciatica: Neemt van het zaet een vierendeel loots, ende laet het met Wijn ofte eenigh bequaem nat in nemen. Plinius.

Voor die sich van binnen gequetst hebben: Neemt een handt vol van de Bloemen, koockt het in een half pintje goedt Bier, tot dat een derdeel versooden is, door gezegen zijnde, doet’er by een stuck Boter, ende laet dit warm indrincken. Ravelingius.

Voor Geelsucht: Neemt de bladeren ende Bloemen van St. Jans-kruydt, koocktse in Wijn ofte Water, ende laet hier van alle morgen een roemertje vol drincken. Joh. Stocker.

Sint-Janskruid, in het Latijn Hypericum. (Hypericum perfoliatum)

Vorm.

Dit gewas brengt veel stelen voort die ongeveer een dertig cm hoog op schieten en met veel breedachtige blaadjes begroeid zijn. Als men die tegen de zon houdt lijken ze vol gaatjes te zijn. De gele bloemen spruiten op de toppen van de stelen voort en zijn van vijf bladeren gemaakt en in het midden met enige meeldraadjes versierd. Na de bloemen volgen langwerpige zaadknopjes die met zeer klein zaad gevuld zijn. De wortel is hard en houtachtig.

Plaats.

Het groeit hier te lande aan de kanten van de beemden en op grasachtige en vochtige landouwen. Het wordt ook veel omtrent de zandduinen van Holland gevonden.

Tijd.

Het brengt zijn bloemen in juni of juli voort.

Aard en krachten.

Hypericum is warm en droog van aard, fijn van delen en wordt onder de wondkruiden gesteld. Galenus.

Medicinaal gebruik.

Om de wonden te helen: Neem het sap van dit kruid en druppel het er warm in, maar veel krachtiger is de olie die van de bloemen gemaakt is. Fuchsius.

Tegen lang durende koortsen: Neem een vierendeel lood van het gedroogde St. Janskruid en geef het met wijn voor het aankomen van de koorts in. Dioscorides.

Tegen nierstenen, bloedspuwen en jicht: Neem van het zaad een vierendeel lood en laat het met wijn of enig goed nat innemen. Plinius.

Voor diegene die zich van binnen gekwetst hebben: Neem een hand vol van de bloemen, kook het in een half pintje goed bier totdat een derde deel verkookt is, als het doorgezeefd is doe er een stuk boter bij en laat dit warm opdrinken. Ravelingius.

Tegen geelzucht: Neem de bladeren en bloemen van St. Jans-kruid, kook ze in wijn of water en laat hiervan elke morgen een roemertje vol drinken. Joh. Stocker.

Papen-kruydt, Paerde-bloemen, in ’t Latijn Taraxacum.

Gedaente.

Dit Kruydt heeft lanckwerpige, ende aen beyde zijden diep gesnede bladeren, die van Cichorey eenighzints gelijck, tusschen dese bladeren spruyten holle ende brosse steelkens, yder boven met een geele bloem, van veel bladekens, dicht by een ghevoeght, beladen, die daer na in wolachtige bollekens veranderen ende door de wint met het zaet verwayen. De wortel is langh, ende met melckachtig sap gevult.

Plaetse.

Het groeyt veel op grasachtige plaetsen.

Tijdt.

Het bloeyt in April ende May.

Aert en Krachten.

Dit Kruydt verkoelt ende verdrooght in den tweeden graet, het is bitter van smaeck, openende en afvagende van krachten. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor Koortsen ende om het Bloedt te suyveren: Neemt van (157) dit Kruydt drie handen vol, ziedt het in een pint wey, tot dat een derden deel versoden is, ende laet hier van dickwils drincken, ofte neemt van het sap uyt de bladeren geperst twee oncen, Syroop van Limoenen een once, vermenght zijnde geeft het op een reys in. Dodonaeus.

Voor de Vlecken van de Oogen: Neemt het melckachtigh sap van dit Kruydt, ende druypt het driemael daeghs in de oogen. Ravelingius, Joh. Schroderus.

Voor versche Wonden: Wascht deselve met het afziedsel van Papen-kruydt. Dodonaeus.

Papenkruid, paardenbloemen, in het Latijn Taraxacum. (Taraxacum officinale)

Vorm.

Dit kruid heeft langwerpige en aan beide zijden diep gesneden bladeren die wat op die van de cichorei lijken. Tussen deze bladeren spruiten holle en brosse steeltjes uit, elk heeft boven zich een gele bloem die van veel blaadjes gemaakt zijn en dicht bijeen staan. Daarna veranderen ze wolachtige bolletjes die door de wind met het zaad weg waaien. De wortel is lang en met melkachtig sap gevuld.

Plaats.

Het groeit veel op grasachtige plaatsen.

Tijd.

Het bloeit in april en mei.

Aard en krachten.

Dit kruid verkoelt en verdroogt in de tweede graad, het is bitter van smaak, openend en afvegend van krachten. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Tegen koortsen en om het bloed te zuiveren: Neem van dit kruid drie handen vol, kook het in een pint wei totdat een derde deel verkookt is en laat hiervan dikwijls drinken. Of neem van het sap dat uit de bladeren geperst is twee ons, van siroop van limoenen een ons en als het vermengd is geeft het in een keer in. Dodonaeus.

Tegen de vlekken van de ogen: Neem het melkachtig sap van dit kruid en druppel het driemaal per dag in de ogen. Ravelingius, Joh. Schroderus.

Voor verse wonden: Was die met het afkooksel van papenkruid. Dodonaeus.

Ganserick, in ’t Latijn Argentina.

Gedaente.

Dit Kruydt heeft dunnen ranckskens, die langhs de aerde kruypen. De bladeren zijn die van de Agrimonie eenighsints gelijck, aen de bovenste zijde groen, ende aen de onderste asch-verwigh ofte Silver-wit van verwe. De geele bloemkens komen op besonder dunne steelkens voort. De wortel is veselachtigh.

Plaetse.

Het groeyt hier te Lande op grasachtige plaetsen, ende aen de kanten van de Water-grachten.

Tijdt.

Het draeght sijn bloemen in Juny ende July.

Aert en Krachten.

Ganserick is matelijck verkoelende, maer verdroogende in den tweeden graedt, ende wat t’samen-treckende van krachten. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor Bloet-spouwen, overtollige Maent-stonden ende roode Loop: Bereydt een afziedtsel van dit Kruyt in gestaelt Water ofte roode Wijn, ende laet hier van drincken. Brunfelsus.

Om het bloeden der Wonden te stelpen: Stroyt’er het ghedrooght, ende fijn gestooten Kruydt in. Dodonaeus.

Voor bloedigh Tandt-vleesch, ende losse Tanden: Wascht het Tant-vleesch met het afzietsel van Ganserick met gestaelt Water ofte roode Wijn bereydt. Ravelingius.

Voor roode loopende Oogen: Wascht de Oogen met water daer dit Kruydt in gesoden is. Matthiolus.

Voor heete Koortsen: Neemt dit Kruyt, stoot het kleyn met Sout ende Azijn, ende leght het onder de Voeten, ende op de pols van de handen. Joh. Schroderus.

Ganzerik, in het Latijn Argentina. (Potentilla anserina)

Vorm.

Dit kruid heeft dunne rankjes die langs de aarde kruipen. De bladeren zijn die van de Agrimonie enigszins gelijk, aan de bovenkant groen en aan de onderkant askleurig of zilverwit van kleur. De gele bloempjes komen op aparte, dunne steeltjes voort. De wortel is vezelachtig.

Plaats.

Het groeit hier te lande op grasachtige plaatsen en aan de kanten van de watergrachten.

Tijd.

Het draagt zijn bloemen in juni en juli.

Aard en krachten.

Ganzerik is matig verkoelend, maar verdrogend in de tweede graad en wat tezamen trekkend van krachten. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Tegen bloedspuwen, overtollige maandstonden en rodeloop: Maak een afkooksel van dit kruid in gestaald water of rode wijn en laat hiervan drinken. Brunfelsus.

Om het bloeden van de wonden te stelpen: Strooi er het gedroogde en fijn gestampte kruid in. Dodonaeus.

Tegen bloedig tandvlees en losse tanden: Was het tandvlees met het afkooksel dat van ganzerik met gestaald water of rode wijn gemaakt is. Ravelingius.

Tegen rode, lopende ogen: Was de ogen met water waar dit kruid in gekookt is. Matthiolus.

Tegen hete koortsen: Neem dit kruid, stamp het klein met zout en azijn en leg het onder de voeten en op de pols van de handen. Joh. Schroderus.

Wael-wortel, in ’t Latijn Symphytum.

Gedaente.

Dit Gewas heeft hooge, dicke, kantige, en holle steelen, die met lange, breede en spits toeloopende rouwe bladeren bewassen zijn. De Bloemen zijn lanckwerpigh, van binnen hol, ende bleeck-root ofte wit van verwe, die van zwart zaet ghevolght worden. De wortel is dick ende langh, van buyten zwart ende van binnen wit, een lijmigh sap in sich behoudende. (158)

Plaetse.

Het groeyt aen de kanten van de Water-grachten, ende vochtige plaetsen.

Tijdt

Het bloeyt in Juny ende July.

Aert en Krachten.

De Wael-wortel is matelijck koudt van aert, ende droogh in den tweeden graedt, dick makende, ende de scherpigheydt der vochtigheden versachtende van krachten. Fuchsius, C. Bauhinus.

Medicinael gebruyck.

Voor Bloet-spouwen, overtollige Maent-stonden, sweringen van de Longh ende Nieren: Neemt van de wortel twee oncen, kleyn gesneden zijnde, koockt het in schoon Water ofte soete-melck tot een pint, door gezegen zijnde, doet’er by twee oncen Syroop van Wael-wortel, ende laet hier van twee ofte driemael des daeghs drincken. Dodonaeus.

Voor scheursels der jonge Kinderen: Vermenght het poeyer van de gedrooghde wortel onder de pap, ende leght de gestooten wortel met Boonen-meel vermenght pap-wijs van buyten op. Fuchsius.

Voor pijn van ’t Flerecijn: Neemt versche Wael-wortel, kleyn geraspt zijnde, leght het plaester-wijs op de pijnlijcke Leden. Ravelingius.

Waalwortel, in het Latijn Symphytum. (Symphytum officinale)

Vorm.

Dit gewas heeft hoge, dikke, kantige en holle stelen die met lange, brede en spits toelopende, ruwe bladeren begroeid zijn. De bloemen zijn langwerpig, van binnen hol en bleek rood of wit van kleur. Ze worden door zwart zaad gevolgd. De wortel is dik en lang, van buiten zwart en van binnen wit die in een lijmig sap in zich heeft.

Plaats.

Het groeit aan de kanten van de watergrachten en vochtige plaatsen.

Tijd.

Het bloeit in juni en juli.

Aard en krachten.

De waalwortel is matig koud van aard en droog in de tweede graad, dik makend en de scherpheid van de vochtigheden verzachtend van krachten. Fuchsius, C. Bauhinus.

Medicinaal gebruik.

Tegen bloedspuwen, overtollige maandstonden, zweren van de longen en nieren: Neem van de wortel twee ons, als ze klein gesneden zijn kook ze in schoon water of zoete melk tot een pint, als ze doorgezeefd zijn doe er twee ons siroop van waalwortel bij en laat hiervan twee of driemaal per dag drinken. Dodonaeus.

Tegen breuken van jonge kinderen: Vermeng het poeder van de gedroogde wortel onder de pap en leg de gestampte wortel, dat met bonenmeel vermengd is, papgewijs van buiten op. Fuchsius.

Tegen de pijn van jicht: Neem verse waalwortel en als het klein geraspt is leg het pleistergewijs op de pijnlijke leden. Ravelingius.

Gras, in ’t Latijn Gramen.

Geslachten.

De geslachten van Gras zijn by na ontelbaer, maer wy sullen hier de meest bekende soorten die in ’t wilde wassen, beschrijven, te weten, Beemt-gras, Lidt-gras, Bies-gras, Oogentroost-gras, Gras met veel Bloemen, Gras van Parnaso ende Kreupel-gras.

De curieuse Kruydt-ondersoeckers konnen van meerder soorte van Gras haer genoegen vinden by de vermaerde Kruyt-beschrijvers Dodonaeus ende Lobel.

Gedaente.

Hoewel daer veel soorten van Beemt-gras zijn, nochtans hebben sy allegader smalle bladeren ende teere halmen, alleen in de bloemen verschillende. De wortelen zijn dun ende veselachtigh.

Plaetse.

Beemt-gras wordt in de Beemden ofte Weyen overvloedigh gevonden.

Tijdt.

Het bloeyt in Juny ende July.

Aert en Krachten.

Het wort tot geen Medecijnen, maer alleen tot voedtsel voor de Beesten gebruyckt.

Gras, in het Latijn Gramen. (Poa pratensis)

Geslachten.

De geslachten van gras zijn bijna ontelbaar, maar wij zullen hier de meest bekende soorten die in het wild groeien beschrijven, te weten, beemdgras, lidgras, biesgras, ogentroostgras, gras met veel bloemen, gras van Parnassus en kreupelgras.

De curieuze kruidonderzoekers kunnen meer soorten van gras hun genoegen vinden bij de vermaarde kruidbeschrijvers Dodonaeus en Lobel.

Vorm.

Hoewel er veel soorten van beemdgras zijn, nochtans hebben ze allemaal smalle bladeren en tere halmen, alleen verschillen ze in de bloemen. De wortels zijn dun en vezelachtig.

Plaats.

Beemdgras wordt in de beemden of weiden overvloedig gevonden.

Tijd.

Het bloeit in juni en juli.

Aard en krachten.

Het wordt niet als medicijn, maar alleen als voedsel voor de beesten gebruikt.

Lidt-gras, in ’t Latijn Gramen Medicatum.

Gedaente.

Lidt-gras heeft ronde halmen, die omtrent anderhalve voet hoogh, in vier ofte vijf leden verdeelt, ende met smalle spitse bladeren, kleynder als die van ghemeyn Riedt, bewassen zijn, op de top van de halmen draeght het in plaetse van Bloemen kleyne Riet-pluymen. De wortel is wit, seer langh, geknoopt, ende op verscheyde plaetsen nieuwe scheuten voortbrengende.

Plaetse.

Het groeyt op de Ackers ende aen der selver kanten.

Tijdt.

Het bloeyt in de Somerse Maenden.

Aert en Krachten.

De wortelen van Lit-gras zijn matelijck kout ende droogh van aert, openende ende een weynigh t’samen-treckende van krachten. Galenus.

Medicinael gebruyck.

Voor verstoptheyt ende quetsuren van de Nieren ende Blase, ende om het Graveel af te drijven: Neemt een goede deel van de wortelen, ziedtse in Wijn ofte Water ende laet hier van drincken. Galenus, Dioscorides.

Voor Wormen des Buycks: Hier tegen wordt van vele gepresen het afziedsel van de wortelen met water bereydt ende gedroncken. Dodonaeus.

Voor versche Wonden: Neemt Lidt-gras, stoot het kleyn ende leght het plaester-wijs op. Galenus, Dioscorides.

Lidgras, in het Latijn Gramen medicatum. (Elytrigia repens)

Vorm.

Lidgras heeft ronde halmen die ongeveer vijfenveertig cm hoog en in vier of vijf leden verdeeld en met smalle, spitse bladeren begroeid zijn die kleiner zijn dan die van het gewone riet. Op de top van de halmen draagt het. in plaats van bloemen. kleine rietpluimen. De wortel is wit, zeer lang en geknoopt die op verschillende plaatsen nieuwe scheuten voortbrengt.

Plaats.

Het groeit op de akkers en aan hun kanten.

Tijd.

Het bloeit in de zomerse maanden.

Aard en krachten.

De wortels van lidgras zijn matig koud en droog van aard, openend en wat tezamen trekkend van krachten. Galenus.

Medicinaal gebruik.

Tegen verstopping en kwetsingen van de nieren en blaas en om de nierstenen af te drijven: Neem een goed deel van de wortels, kook ze in wijn of water en laat hiervan drinken. Galenus, Dioscorides.

Tegen wormen van de buik: Hiertegen wordt door velen het afkooksel geprezen dat van de wortels met water klaar gemaakt is en gedronken. Dodonaeus.

Voor verse wonden: Neem lidgras, stamp het klein en leg het pleistergewijs op. Galenus, Dioscorides.

Bies-gras, in ’t Latijn Gramen Junceum.

Gedaente.

Dese soorten van Gras brengt voort seer dunne bies-achtige bladeren, tusschen (159) de welcke dunne geknoopte halmkens voort spruyten, dragende een sachte Rietpluyme. De wortel is veselachtigh.

Plaetse.

Het wast op drooge ende mageren grondt.

Tijdt.

Het bloeyt in Juny ende July.

Aert en Krachten.

Dit Kruydt wort tot geen Medecijne gebruyckt.

Biesgras, in het Latijn Gramen Junceum, (Juncus vormen)

Vorm.

Deze soorten van gras brengen zeer dunne biesachtige bladeren voort waartussen dunne, geknoopte halmpjes voortspruiten die een zachte rietpluim dragen. De wortel is vezelachtig.

Plaats.

Het groeit op droge en magere grond.

Tijd.

Het bloeit in juni en juli.

Aard en krachten.

Dit kruid wordt niet als medicijn gebruikt.

m

Oogentroost-gras, in ’t Latijn Euphragia.

Gedaente.

Oogentroost-gras verschilt veel van de voorgaende soorte, want het heeft veel teere, ronde ende geknoopten steelkens, omtrent yeder lidt met twee over malkanderen staende, lanckwerpige smalle bladeren beset, ende op de toppen met kleyne witte bloemkens verciert, nalatende langwerpige zaet-huyskens. De wortel is dun ende geknoopt.

Plaetse.

Men vindt het aen de kanten van de Velden ende Water-grachten.

Tijdt.

Het draeght sijn bloemen in Juny ende July.

Aert en Krachten.

Oogentroost-gras is warm ende droogh in den tweeden graedt, en t’samen-treckende van krachten. C. Bauhinus.

Medicinael gebruyck.

Voor swacke Herzenen ende Memorie: Bereydt een Conserf van dit geheele Kruydt met Suycker, ende neemt hier van alle morgen de groote van een Notemuskaet in, ofte drinckt van de Wijn daer dit Kruydt in geweeckt heeft. C. Bauhinus, Fuchsius.

Voor duystere Oogen: Gebruyckt van de voorverhaelde Conserf ofte Wijn, ende wascht de Oogen dickwils met het Water van het Kruydt gedistilleert. C. Bauhinus.

Ogentroostgras, in het Latijn Euphragia. (Stellaria graminea)

Vorm.

Ogentroostgras verschilt veel van de voorgaande soorten, want het heeft veel tere, ronde en geknoopte steeltjes die bij elk lid met twee tegenover elkaar staan, langwerpige smalle bladeren bezet zijn. Op de toppen zijn ze met kleine witte bloempjes versierd die langwerpige zaadhuisjes nalaten. De wortel is dun en geknoopt.

Plaats.

Men vindt het aan de kanten van de velden en watergrachten.

Tijd.

Het draagt zijn bloemen in juni en juli.

Aard en krachten.

Ogentroostgras is warm en droog in de tweede graad en tezamen trekkend van krachten. C. Bauhinus.

Medicinaal gebruik.

Voor zwakke hersens en geheugen: Maak een konserf van dit gehele kruid met suiker en neem hiervan elke morgen de grootte van een notenmuskaat in, of drink van de wijn waar dit kruid in geweekt is. C. Bauhinus, Fuchsius.

Tegen blinde ogen: Gebruik van de voorverhaalde konserf of wijn en was de ogen dikwijls met het water dat van het kruid gedistilleerd is. C. Bauhinus.

Gras met veel bloemen, in ’t Latijn Gramen Polyanthemum.

Gedaente.

Dit Gras brengt voort veel dunder ende korter bladeren, als het gemeen Beemt-gras, tusschen de welcke kale steelkens, omtrent een spanne hoogh opschieten, wiens toppen met bleeck-paersse bloemkens, kroon-wijs by een gevoeght, beladen zijn. De wortel is dun, langh, ende met veselingen behangen.

Plaetse.

Het wort veel op de Velden omtrent de Zee gelegen gevonden, ende om sijn aerdigheyt in de Hoven geplant.

Tijdt.

Het bloeyt in Juny, July ende Augustus.

Aert en Krachten.

De werckinge van dit Gras zijn tot noch toe onbekent.

Gras met veel bloemen, in het Latijn Gramen polyanthemum. (Armeria maritima)

Vorm.

Dit gras brengt veel dunnere en kortere bladeren voort dan het gewone beemdgras. Daartussen schieten kale steeltjes van ongeveer een zeventien cm hoog op wiens toppen met bleek paarse bloempjes kroonvormig bijeengevoegd staan. De wortel is dun, lang en met vezels behangen.

Plaats.

Het wordt veel op de velden die bij de zee gelegen zijn gevonden en om zijn aardigheid in de hoven geplant.

Tijd.

Het bloeit in juni, juli en augustus.

Aard en krachten.

De werking van dit gras is tot nog toe onbekend.

Gras van Parnaso, in ’t Latijn Gramen Parnasum.

Gedaente.

Dese soorte van Gras heeft rontachtige, breede, spitse bladeren, bleeck groen van verwe, tusschen de welcke veel dunne, (160) kantige steelkens voort spruyten. Dese zijn yeder in ’t midden met een bladt bewassen, ende op het opperste een witte wel-rieckende bloemken van vijf bladerkens gemaeckt beladen, nalatende ronde ende spitse zaet-bollekens. De wortel is zwart ende met veel veselingen behangen.

Plaetse.

Dit Gras groeyt op mager ende vochte Beemden, ende wordt niet verre van de Zee-duynen in Hollandt gevonden.

Tijdt.

Het brenght sijn bloemkens in July voort.

Aert en Krachten.

Gras van Parnaso is verdroogende van aert, t’samen-treckende ende de Urijn af drijvende van krachten. Dioscorides.

Medicinael gebruyck.

Voor Graveel ende Steen: Neemt van ’t zaet een loot, gekneust zijnde koockt het in Wijn ofte Water tot een half pint, ende geeft hier van vier oncen teffens in. Plinius.

Voor duystere Oogen: Neemt het sap uyt de bladeren geperst, Rinse-wijn van elcks even veel, ende druypt hier van dickwils in de Oogen.

Om het bloeden der Wonden te stelpen, ende deselve te genesen: Neemt de groen gestooten bladeren van dit Gras, ende legtse plaester-wijs op. Ravelingius.

Gras van Parnassus, in het Latijn Gramen parnasum. (Parnassia palustris)

Vorm.

Deze soort van gras heeft rondachtige, brede en spitse bladeren die bleekgroen van kleur zijn. Hiertussen spruiten veel dunne, kantige steeltjes voort die elk in het midden met een blad begroeid zijn. Op het opperste dragen ze witte, wel riekende bloempjes die van vijf blaadjes gemaakt zijn en ronde, spitse zaadbolletjes na laten. De wortel is zwart en met veel vezels behangen.

Plaats.

Dit gras groeit op magere en vochtige beemden en wordt niet ver van de zeeduinen in Holland gevonden.

Tijd.

Het brengt zijn bloempjes in juli voort.

Aard en krachten.

Gras van Parnassus is verdrogend van aard, tezamen trekkend en de urine af drijvend van krachten. Dioscorides.

Medicinaal gebruik.

Tegen nierstenen en de steen: Neem van het zaad een lood, als het gekneusd is kook het in wijn of water tot een half pint en geef hiervan vier ons tegelijk in. Plinius.

Tegen slecht zien: Neem het sap dat uit de bladeren geperst is en Rinse wijn, van elk even veel en druppel hiervan dikwijls in de ogen.

Om het bloeden van de wonden te stelpen en die te laten genezen: Neem de groen gestampte bladeren van dit gras en leg ze pleistergewijs op. Ravelingius.

Kreupel-gras, Verkens-gras, in ’t Latijn Polygonum, Centumnodia.

Gedaente.

Kreupel-gras heeft dunne, lange, geknoopte, en ter aerde kruypende steelkens, met veel kleyne smalle bladeren beset, tusschen de bladeren draeght het witte ofte lijf-verwige bloemkens, na latende driekantigh bruyn zaet. De wortel is dun ende langh.

Plaetse.

Het groeyt langhs de wegen, op vochtige plaetsen, ende wordt veel op de Kerck-hoven gevonden.

Tijdt.

Het bloeyt in Juny.

Aert en Krachten.

Dit Gras is verkoelende in den tweeden graedt, verdroogende ende t’samen-treckende van krachten. Dodonaeus, Fuchsius.

Medicinael gebruyck.

Voor Buyck-loopen, Bloet-spouwen, ende onmatige Maent-stonden der vrouwen: Neemt van het sap twee oncen, ende geeft het in, ofte bereydt een afziedtsel van dit Kruydt in Wijn, ende laet’er van drincken. Dioscorides, Brassa-vola.

Voor de Koorts: Neemt sap van Kreupel-gras twee oncen, ende geeft het een uure voor het aenkomen van de koorts in, ende bindt het gestooten kruydt op de pols. Dodonaeus.

Voor pijn ende sweeringe van de Ooren: Druypt het sap in de Ooren. P. Aegineta

Voor versche Wonden: Bindt het gestote kruydt op de Wonden. Dodonaeus.

Voor zijde-pijn: Neemt sap van Kreupel-gras, Olie van Roosen van elcks even veel, ende bestrijckt de pijnelijcke plaetse daer mede. Apulejus.

Voor pijn ende swellinge van de Borsten: Neemt van dit kruydt soo veel van nooden is, hackt het kleyn, fruyt het in de boter, ende leght het op. Brunfelsus.

Voor ’t Graveel: Bereydt een afziedtsel van dit kruydt, ende laet hier van drinken. Ravelingius.

Kreupelgras, varkensgras, in het Latijn Polygonum, Centumnodia. (Polygonum aviculare)

Vorm.

Kreupelgras heeft dunne, lange, geknoopte en op de aarde kruipende steeltjes die met veel kleine smalle bladeren bezet zijn. Tussen de bladeren draagt het witte of vleeskleurige bloempjes die driekantig, bruin zaad nalaten De wortel is dun en lang.

Plaats.

Het groeit langs de wegen op vochtige plaatsen en wordt veel op de kerkhoven gevonden.

Tijd.

Het bloeit in juni.

Aard en krachten.

Dit gras verkoelt in de tweede graad, verdrogend en tezamen trekkend van krachten. Dodonaeus, Fuchsius.

Medicinaal gebruik.

Tegen buiklopen, bloedspuwen en onmatige maandstonden van de vrouwen: Neem van het sap twee ons en geef het in. Of maak een afkooksel van dit kruid in wijn en laat ervan drinken. Dioscorides, Brassa-vola.

Tegen koorts: Neem twee ons van het sap van kreupelgras en geef het een uur voor het aankomen van de koorts in en bindt het gestampte kruid op de pols. Dodonaeus.

Tegen pijn en zwerende oren: Druppel het sap in de oren. P Aegenita.

Voor verse wonden: Bindt het gestampte kruid op de wonden. Dodonaeus.

Tegen zijdepijn: Neem sap van kreupelgras, olie van rozen, van elk even veel en bestrijk de pijnlijke plaats daarmee. Apulejus.

Tegen pijn en zwelling van de borsten: Neem van dit kruid zoveel als nodig is, hak het klein, fruit het in de boter en leg het op. Brunfelsus.

Tegen de nierstenen: Maak een afkooksel van dit kruid en laat hiervan drinken. Ravelingius.

Maeghdelieven, in ’t Latijn Bellis.

Geslachten.

De Maeghdelieven worden in wilde ofte Velt Maeghdelieven, ende tamme ofte Hof-Maeghdelieven onderscheyden.

Gedaente.

De eerste soorte verkrijght veel lanckwerpigh, ronde, gelijvige gladde bladeren, tusschen de welcke kale steelkens voort spruyten, wiens top yeder met een bloem, van maecksel die van Kamille gelijck, beladen is. Het binnenste hoofdeken van dese Bloem is geel, ende rondom met witte, ofte eenighsints rootachtige bladeren beset. De wortel is veselachtigh.

De tweede soorte is de voorgaende (161) gelijck, alleen zijn de bloemen grooter ende met soo veel kleyne bladekens beset, dat men het binnenste hoofdeken niet sien kan, sy sijn van verwe somtijdts roodt, somtijdts wit, ende somtijdts gespickelt uyt beyde verwen bestaende.

Plaetse.

De Wilde Maegdelieven groejen in de weyen ende op de vochte plaetsen. De Tamme worden alleen in de Hoven ghevonden.

Tijdt.

De Kruyden bloeyen in April, May ende Juny.

Oeffeningh.

Op dat de tamme Maegdelieven dubbelt soude blijven, moet mense om het ander Jaer in October ofte Maert van een scheuren ende verplanten.

Aert en Krachten.

De Maeghdelieven zijn matelijck kout ende droogh van aert, ende worden onder de Wondt-kruyden gerekent. Dodonaeus schrijft datse een verkoelende ende vocht makende kracht hebben.

Medicinael gebruyck.

Voor Koortsen en verhittinge des Ingewants: Drinckt dickwils van het afziedtsel van dit Kruydt bereydt. Fuchsius.

Voor inwendige quetsuren: Hier toe gebruyckt het sap, afziedtsels ofte gedistilleert water van Maeghdelieven, oock wordt het sap nuttelijck onder de Salven ende Plaesters vermenght. Rondeletius, Lobel.

Voor versche Wonden: Druypt het sap in de Wonden, ende leght het ghestooten Kruydt daer boven op.

Voor het Flerecijn uyt hitte ontstaen: Neemt het gestooten Kruydt vermenght het met ongezouten boter, ende slaet het pap-wijs om de pijnelijcke plaetse. Dodonaeus.

Madelieven, in het Latijn Bellis. (Bellis perennis)

Geslachten.

De maagdelieven worden in wilde of veld maagdelieven en tamme of hof maagdelieven verdeeld.

Vorm.

De eerste soort krijgt veel langwerpig, ronde, stevige en gladde bladeren waartussen kale steeltjes voortspruiten wiens top elk met een bloem bezet is die qua vorm op die van de kamille lijkt. Het binnenste hoofdje van deze bloem is geel en rondom met witte of wat roodachtige bladeren bezet. De wortel is vezelachtig.

De tweede soort is het voorgaande gelijk, alleen zijn de bloemen groter en met zoveel kleine blaadjes bezet dat men het binnenste hoofdje niet meer zien kan, ze zijn van kleur soms rood, soms wit en soms gespikkeld die uit beide kleuren bestaan.

Plaats.

De wilde maagdelieven groeien in de weiden en op de vochtige plaatsen. De tamme worden alleen in de hoven gevonden.

Tijd.

De kruiden bloeien in april, mei en juni.

Teelt.

Opdat de tamme maagdelieven dubbel zullen blijven moet men ze om het andere jaar in oktober of maart vaneen scheuren en verplanten.

Aard en krachten.

De maagdelieven zijn matig koud en droog van aard en worden onder de wondkruiden gerekend. Dodonaeus schrijft dat ze een verkoelende en vocht makende kracht hebben.

Medicinaal gebruik.

Tegen koortsen en verhitting van het ingewand: Drink dikwijls van het afkooksel dat van dit kruid gemaakt is. Fuchsius.

Tegen inwendige kwetsingen: Hiertoe gebruikt men het sap, afkooksel of gedistilleerd water van maagdelieven, ook wordt het sap nuttig onder de zalven en pleisters gemengd. Rondeletius, Lobel.

Voor verse wonden: Druppel het sap in de wonden en leg het gestampte kruid daar bovenop.

Tegen de jicht die uit hitte ontstaan is: Neem het gestampte kruid, vermeng het met ongezouten boter en sla het papgewijs om de pijnlijke plaats. Dodonaeus.

Duytse Beeren-klauw, in ’t Latijn Spondylion Pseudacanthus.

Gedaente.

Dit Kruydt brenght voort een hooge, geknoopte, holle steel. De bladeren zijn in vijf ofte ses deelen gesneden, ende rontom de kanten gekerft. De steel en de bladeren zijn met een hayrachtige ruyghte beset. Op het opperste van de steel ende zijde-scheuten, draeght het krans-wijse witte bloemkens, na de welcke volght plat Zaet, dubbelt op malkanderen gevoeght. De wortel is wit ende langh.

Plaetse.

Het groeyt op vochte ende poelachtige plaetsen, als aen de kanten van de Velden.

Tijdt.

Het draeght sijn bloemen in Juny, en in July ofte Augustus wordt het zaet rijp.

Aert en Krachten.

De Spondylion is warm ende droogh van aert, openende en verdeylende van krachten.

Medicinael gebruyck.

Voor Engborstigheydt, Vallende Siekten, Geelsucht, Watersucht, ende opstijging van de Lijfmoeder: Neemt van het Zaet van dit Kruydt een vierendeel loots, stoot het fijn ende geeft het met eenigh bequaem nat in. Dioscorides, Galenus.

Voor de Slaep-sieckte: Leght een weynigh van het zaet op koolen, ende laet de siecken de roock ontfangen. Dodonaeus.

Om de Eeltachtige kanten der Fistels te verdrijven: Neemt de wortel schrapstse schoon en steektse in de Fistels. Dodonaeus

Duitse berenklauw, in het Latijn Spondylion pseudacanthus. (Heracleum sphondylium)

Vorm.

Dit kruid brengt een hoge, geknoopte en holle steel voort. De bladeren zijn in vijf of zes delen gesneden en rondom de kanten gekerfd. De steel en de bladeren zijn met een haarachtige ruigte bezet. Op het opperste van de steel en zijscheuten draagt het kransgewijze witte bloempjes waarna plat zaad volgt dat dubbel op elkaar is gevoegd. De wortel is wit en lang.

Plaats.

Het groeit op vochtige en poelachtige plaatsen als aan de kanten van de velden.

Tijd.

Het draagt zijn bloemen in juni en in juli of augustus wordt het zaad rijp.

Aard en krachten.

De Spondylion is warm en droog van aard, openend en verdelend van krachten.

Medicinaal gebruik.

Tegen benauwdheid, vallende ziekten, geelzucht, waterzucht en opstijging van de baarmoeder: Neem van het zaad van dit kruid een vierendeel lood, stamp het fijn en geef het met enig goed nat in. Dioscorides, Galenus.

Tegen de slaapziekte: Leg wat van het zaad op kolen en laat de zieken de rook ontvangen. Dodonaeus.

Om de eeltachtige kanten van de fistels te verdrijven: Neem de wortel en schraap die schoon en steek het in de fistels. Dodonaeus

Roode Ratelen, in ’t Latijn Fistularia.

Gedaente.

Dit Kruydt heeft korte steelen met kleyne, gekerfde ende gekronkelde bladeren bewassen. De bloemen zijn van ghedaente de Hane-kammekens gelijck, root ofte witachtigh van verwe, na dese volgen breede zaet-huyskens, met plat ende bruyn zaet gevult. De wortel is dun ende veselachtigh.

Plaetse.

Het wast in de vochte Weyen ofte Velden.

Tijdt.

Het bloeyt in May ofte Juny.

Aert en Krachten.

Dit Kruydt is koudt ende droogh van aert, ende t’samen-treckende van krachten. Dodonaeus.

Rode ratelen, in het Latijn Fistularia. (Rhinanthus alectorolophus)

Vorm.

Dit kruid heeft korte stelen die met kleine, gekerfde en gekronkelde bladeren begroeid zijn. De bloemen zijn van vorm die van de hanenkammetjes gelijk, rood of witachtig van kleur. Hierna volgen brede zaadhuisjes die met plat en bruin zaad gevuld zijn. De wortel is dun en vezelachtig.

Plaats.

Het groeit in de vochtige weiden of velden.

Tijd.

Het bloeit in mei of juni.

Aard en krachten.

Dit kruid is koud en droog van aard en tezamen trekkend van krachten. Dodonaeus.

Bocks-baert, in ’t Latijn Barba-hirci, Coma.

Gedaente.

Dit Kruydt heeft een ronde steel, in eenige zijdescheuten gedeelt, met lange smalle, spitse bladeren bewassen, ende op de toppen met een geele ofte purper-blaeuwe Bloem, de Paerde-bloem van gedaente gelijck, versien. Dese Bloem doet sich met het opgaen van de Son wijt open, ende des namiddaghs sluytse sich wederom toe, ende eyndelijck wordtse neffens het langhwerpigh zwart zaet in stuyfkens voor de windt verwaeyt. De wortel is wit ende langh. Dit geheele Kruydt gequetst zijnde geeft een melckachtig sap van sich.

Plaetse.

Dit Kruydt wordt op ongebouwde ende vochte plaetsen, als Beemden ende Weyen gevonden.

Tijdt

Het bloeyt in Juny ende July.

Aert en Krachten.

De Bocks-baert is verkoelende van aert, ende wordt van sommige de krachten van Scorzonera toe geschreven.

Medicinael gebruyck.

Voor onstekinge van de Lever ende Nieren, Zijde-pijn, ende besmettelijcke Sieckten: Bereyt aan afzietsel van de wortel van Bocks-baert met water, ende laet hier van drincken, ofte geeft van het gedistilleert water van het selfde kruydt drie oncen t’seffens in. Ravelingius.

Om Wonden en Quetsuren te suyveren en te genesen: Neemt het sap van dit geheele kruydt, maeckt er doeckjes in nat, ende leght het op de Wonden. Ravelingius.

Boksbaard, in het Latijn Barba-hirci, Coma. (Tragopogon porrifolius en gele Tragopogon pratensis)

Vorm.

Dit kruid heeft een ronde steel die in enige zijscheuten gedeeld en met lange, smalle en spitse bladeren begroeid is. Op de toppen komen gele of purperblauwe bloem die qua vorm op die van de paardebloemen lijken. Deze bloem doet zich met het opgaan van de zon wijd open en sluit zich ’s middags weer toe en eindelijk wordt ze met het langwerpige zwarte zaad in pluisjes door de wind verwaaid. De wortel is wit en lang. Als dit gehele kruid verwond wordt geeft het een melkachtig sap van zich.

Plaats.

Dit kruid wordt op ongebouwde en vochtige plaatsen als beemden en weiden gevonden.

Tijd.

Het bloeit in juni en juli.

Aard en krachten.

De boksbaard is verkoelend van aard en het wordt door sommigen de krachten van Scorzonera toegeschreven.

Medicinaal gebruik.

Tegen ontsteking van de lever en nieren, zijdepijn en besmettelijke ziekten: Maak een afkooksel van de wortel van boksbaard met water en laat hiervan drinken, of geef van het gedistilleerd water van hetzelfde kruid drie ons gelijk in. Ravelingius.

Om wonden en kwetsingen te zuiveren en te genezen: Neem het sap van dit gehele kruid, maak er doekjes in nat en leg het op de wonden. Ravelingius.

Gansen-voet, in ’t Latijn Pes Anserinus.

Gedaente.

Dit Kruydt schiet omtrent twee voeten hoogh op. De bladeren zijn die van de Melde eenighsints gelijck, ende met fijn kervinge en hoecken een voet van een Gans uytbeeldende. De rootachtige bloemkens komen Druyf-wijs by een vergadert te voorschijn, die van kleyn zaet gevolgt worden. De wortel is veselachtigh.

Plaetse.

Het wast op vochte plaetsen, by de Mest-putten, en langhs de Wegen.

Tijdt.

Het brenght sijn bloemen in Juny ende July voort.

Aert en Krachten.

Gansen-voet is kout en vocht van aert, en mach tot alle gebreken uytwendigh gebruyckt worden, daer de gemeene Nachtscaye toe goet is. Fuchsius.

Ganzenvoet, in het Latijn Pes aserinus (Chenopodium rubrum en vormen)

Vorm.

Dit kruid schiet ongeveer zestig cm hoog op. De bladeren zijn die van de melde enigszins gelijk die met fijne inkervingen en hoeken een voet van een gans uitbeelden. De roodachtige bloempjes komen druifvormig bijeen verzameld tevoorschijn die door klein zaad gevolgd worden. De wortel is vezelachtig.

Plaats.

Het groeit op vochtige plaatsen bij de mestputten en langs de wegen.

Tijd.

Het brengt zijn bloemen in juni en juli voort.

Aard en krachten.

Ganzenvoet is koud en vochtig van aard en mag tot alle gebreken uitwendig gebruikt worden waar de gewone nachtschade goed voor is. Fuchsius.

Loock sonder Loock, in ’t Latijn Alliaria.

Gedaente.

Dit Kruydt verkrijght eerst breede, rontachtige, spits toeloopende, en rontom de kanten saegh-wijs ghekerfde bladeren, tusschen de welcke dunne steelen, met diergelijcke maer wat langer en smalder bladeren bewassen, omtrent twee voeten hoogh opschietende. De bloemen die aen het opperste van de steelen voort komen, zijn kleyn en wit, nalatende lanckwerpige dunne hauwkens, met kleyn zaet gevult. De wortel is wit, lanckachtigh en hart.

Plaetse.

Het wordt aen de kanten van de Beemden, vochte Velden, en langhs de Wegen gevonden.

Tijdt.

Het bloeyt in April en May.

Aert en Krachten.

Loock sonder Loock is warm en droogh tot in het begin van den derden graedt, openende, verteerende, doorsnijdende, dun makende, ende verottinge ofte verdervinge wederstaende van krachten. Dodonaeus, Ravelingius.

Lobel schrijft het de krachten van Erysimum en Rakette toe.

Medicinael gebruyck.

Voor ’t Graveel ende Buyck-pijn: Koockt dit Kruydt in het afziedtsel, ’t welck men in klistieren tot de verhaelde gebreken gebruyckt. Dodonaeus.

Voor wonden van de Beenen en Schenkelen: Neemt de bladeren van dit Kruydt, stootse kleyn ende leghtse pap-wijs op. Ravelingius.

Eynde van het Vijfde Deel.

Look zonder look, in het Latijn Alliaria. (Alliaria petiolata)

Vorm.

Dit kruid krijgt eerst brede, rondachtige, spits toelopende en rondom de kanten zaagsgewijs gekerfde bladeren waartussen de dunne stelen, ook met dergelijke maar wat langere en smallere bladeren begroeit, ongeveer zestig cm hoog opschieten. De bloemen die aan het opperste van de stelen voortkomen zijn klein en wit. Ze laten langwerpige, dunne hauwtjes na die met klein zaad gevuld zijn. De wortel is wit, langachtig en hard.

Plaats.

Het wordt aan de kanten van de beemden, vochtige velden en langs de wegen gevonden.

Tijd.

Het bloeit in april en mei.

Aard en krachten.

Look zonder look is warm en droog tot in het begin van de derde graad, openend, verterend, doorsnijdend, dun makend en de verrotting of bederving weer staande van krachten. Dodonaeus, Ravelingius.

Lobel schrijft het de krachten van Erysimum en raket toe.

Medicinaal gebruik.

Tegen de nierstenen en buikpijn: Kook dit kruid in het afkooksel dat men in klysma’s s tegen de voor vermelde gebreken gebruikt. Dodonaeus.

Tegen wonden van de benen en schenkels: Neem de bladeren van dit kruid, stamp ze klein en leg ze papgewijs op. Ravelingius.

Einde van het vijfde deel.

Het Seste Deel

Des

Nederlandtsen Kruydt-Boecks,

Beschryvende

De Geslachten, Gedaente, Plaetse, Tijt, Aert, Krachten ende Medicinael gebruyck van alderhande Distelen ende Doornachtige planten, soo wel die in de Nederlanden in ’t wilde opwassen, als die in de Hoven onderhouden worden.

Het Zesde Deel

Van het

Nederlandse Kruidboek

Beschrijft

De geslachten, vorm, plaats, tijd, aard, krachten en medicinaal gebruik van allerhande distels en doornachtige planten, zowel die in Nederland in het wild groeien, als die in de hoven geteeld worden.

(263) Beemt-distel, in ’t Latijn Carduus Pratensis.

Geslachten.

VAn de Beemt-distel wordt hier te Lande twee soorten gevonden.

Gedaente.

De eerste soorte schiet met ronde steelen omtrent drie ofte vier voeten hoogh op, ende is met lanckwerpigh breede, gesneden, ende rontom met scherpe doornen gewapende bladeren bewassen. Op de toppen van de steelen draegt het lanckwerpigh ronde, rouwe Distel bollekens, uyt het midden van de welcke purpere bloemen te voorschijn komen. Het lanckwerpigh zaet leyt in hayrachtige wolligheyt beslooten. De wortel is zwart ende langh.

De tweede soorte is de voorgaende eenigsins gelijck, maer de bladeren zijn smalder, dieper gesneeden ende met scherper doornen beset, het zaet is kleyn ende wit, ende de wortel met veel veselingen behangen.

Plaetse.

Dese twee soorten van Beemdt-distel wordt in de Beemden ende op grasachtige plaetsen gevonden.

Tijdt.

Sy bloeien in July ende Augustus.

Aert en Krachten.

De Beemdt-distelen worden als onnut tot Medicijne, in geen gebreecken gebruyckt.

Beemddistel, in het Latijn Carduus Pratensis.

(Cirsium arvense, Cirsium vulgare)

Geslachten.

Van de beemddistel worden hier te lande twee soorten gevonden.

Vorm.

De eerst soort schiet met ronde stelen ongeveer negentig of een meter twintighoog op. Het is met langwerpig brede en gesneden bladeren begroeid die rondom met scherpe dorens gewapend zijn. Op de toppen van de stelen draagt het langwerpig ronde, ruwe distelbolletjes waaruit hun midden purperen bloemen tevoorschijn komen. Het langwerpige zaad ligt in haarachtige wolligheid besloten. De wortel is zwart en lang.

De tweede soort is het voorgaande enigszins gelijk, maar de bladeren zijn smaller, dieper gesneden en met scherpere dorens bezet. Het zaad is klein en wit, de wortel is met veel vezels behangen.

Plaats.

Deze twee soorten van beemddistel worden in de beemden en op grasachtige plaatsen gevonden.

Tijd.

Ze bloeien in juli en augustus.

Aard en krachten.

De beemddistels worden niet nuttig in de medicijnen geacht en in geen gebrek gebruikt.

Gemeyne Wegh-distel, in ’t Latijn Carduus Silvestris.

Gedaente.

Dese Distel brenght voort veel ronde steelen ende zijde-scheuten, met veel lange, breede, ende diep gesneden bruyn-groene bladeren bewassen, de steelen ende bladeren zijn met scherp-stekende doornen beset, uyt de ronde ende steeckende Distel-bollen spruyten de schoone purpere bloemen. Het zaet is dat van de eerste soorte van Beemdt-distel gelijck. De wortel is kort ende met veel veselingen behangen.

Plaetse.

Dese Distel groeyt hier te Lande overvloedigh aen de kanten van de Wegen ende Velden.

Tijdt.

Gemeyne Wegh-distel draegt zijn bloemen in July ofte Augustus.

Aert en Krachten.

Dese Distel is warm van aert, maer wordt tot geen gebreken gebruyckt.

Gewone wegdistel, in het Latijn Carduus silvestris. (Cirsium dissectum?)

Vorm.

Deze distel brengt veel ronde stelen en zijscheuten voort die met veel lange, brede en diep ingesneden, bruingroene bladeren begroeid zijn. De stelen en bladeren zijn met scherp stekende dorens bezet. Uit de ronde en stekende distelbollen spruiten de mooie purperen bloemen. Het zaad is dat van de eerste soort van beemddistel gelijk. De wortel is kort en met veel vezels behangen.

Plaats.

Deze distel groeit hier te lande overvloedig aan de kanten van de wegen en velden.

Tijd.

De gewone wegdistel draagt zijn bloemen in juli of augustus.

Aard en krachten.

Deze distel is warm van aard, maar wordt in geen gebrek gebruikt.

(164)Witte Wegh-distel, in ’t Latijn Spina alba Silvestris.

Geslachten.

Van de Witte Wegh-distel vindt men hier te Lande twee soorten, d’een met breede, ende d’ander met smalle bladeren.

Gedaente.

De eerste soorte verkrijgt lange, breede, diep gesnede bladeren, de welcke aen de kanten met scherpe doornen beset, ende voorts met een sachte ende witte wolachtigheyt bekleet zijn. Tusschen dese bladeren spruyt een hooge steel voort, die met eenige hoeckachtige vellekens behangen, ende met scherpe doornen ghewapent is. Op de top van de steel ende zijde-scheuten, komen rouwe ofte doornachtige bollen te voorschijn, voort-brengende paersse bloemen, die van veel draeykens te samen geset zijn. Dese vergaen zijnde, bevatten de bollen in sich langhwerpigh zaet, in wolachtige dons bewonden. De wortel is wit, hardt ende diep in de aerde sinckende.

De tweede soorte is de voorgaende ghelijck, alleen in groote van de selve verschillende.

Plaetse.

De kanten van de Wegen, Ackers ende ongebouwde santachtige gronden zijn met dese Wegh-distelen beset.

Tijdt.

Sy bloeyen in Juny, July ende Augustus, ende ondertusschen wordt het zaet rijp.

Aert en Krachten.

Dese Kruyden zijn warm van aert, ende worden weynigh tot Medecijne gebruyckt. Galenus.

Witte wegdistel, in het Latijn Spina alba Silvestris. (Onopordum acanthium)

Geslachten.

Van de witte wegdistel vindt men hier te lande twee soorten, de ene met brede en de andere met smalle bladeren.

Vorm.

De eerste soort krijgt lange, brede en diep ingesneden bladeren die aan de kanten met scherpe dorens en verder met een zachte en witte wolachtigheid bekleed zijn. Tussen deze bladeren spruit een hoge steel voort die met enige hoekachtige velletjes behangen en met scherpe dorens gewapend is. Op de top van de steel en zijscheuten komen ruwe of doornachtige bollen tevoorschijn die paarse bloemen voort brengen die van veel draadjes tezamen gezet zijn. Als die vergaan bevatten de bollen langwerpig zaad in zich dat in wolachtige dons gewonden is. De wortel is wit, hard en zinkt diep in de aarde.

De tweede soort is het voorgaande gelijk, het verschilt er alleen in grootte van.

Plaats.

De kanten van de wegen, akkers en ongebouwde, zandachtige gronden zijn met deze wegdistels bezet.

Tijd.

Ze bloeien in juni, juli en augustus en ondertussen wordt het zaad rijp.

Aard en krachten.

Deze kruiden zijn warm van aard en worden weinig als medicijn gebruikt. Galenus.

Dry-distel, in ’t Latijn Carlina Silvestris.

Gedaente.

Uyt de dunne wortel van dese Distel spruyt een recht opstaende ronde steel, die met lange, smalle, diep gesneden en rontom de kanten met scherpe doornen besette bladeren bewassen is. Op de toppen van de steelen heeft het rouwe ofte doornachtige knoppen ofte bollen, voort brengende hayr-wijse kruyne, de welcke rondtom met bleeck-geele bladekens beset is.

Plaetse.

De Dry-distel vindt men hier te Lande by de Wegen ende op ongebouwde plaetsen.

Tijdt.

Dit Gewas bloeyt in July ende Augustus.

Aert en Krachten.

Dry-distel is warm van aert, maer sijn besondere krachten ende werkinge zijn noch onbekent. Dodonaeus.

Driedistel, in het Latijn Carlina silvestris. (Carlina vulgaris)

Vorm.

Uit de dunne wortel van deze distel spruit een recht opstaande, ronde steel uit die met lange, smalle, diep gesneden en rondom de kanten met scherpe dorens bezette bladeren begroeid is. Op de toppen van de stelen heeft het ruwe of doornachtige knoppen of bollen die een haarvormige kruin voortbrengen die rondom met bleek gele blaadjes bezet is.

Plaats.

De driedistel vindt men hier te lande bij de wegen en op ongebouwde plaatsen.

Tijd.

Dit gewas bloeit in juli en augustus.

Aard en krachten.

Driedistel is warm van aard, maar zijn bijzondere krachten en werkingen zijn noch onbekend. Dodonaeus.

m

Ever-wortel, in ’t Latijn Carlina Chamaeleon Albus.

Geslachten.

Dit Gewas wordt in groote ende kleyne Ever-wortel onderscheyden.

Gedaente.

De groote Ever-wortel verkrijght lange ende smalle bladeren, die aen (165) beyde zijden diep gesneden, aen de hoecken met scherpe doornen gewapent, ende in ’t midden met een root ribbeken versien zijn. Tusschen dese bladeren brenght het een steel voort, een spanne ofte meer hoogh, met gelijcke bladeren bewassen. Op de top van de steel spruyt eerst een rouw ende scherp stekent plat bolleken voort, ’t welck sich openende een breede bloeme vertoont, die in ’t midden van veel kleyne draeykens gemaeckt, ende rondtom met langhwerpige witachtige bladekens beset is. Na dese volght grauw ende dun zaet, in hayrachtige wolligheyt beslooten. De wortel is redelijck langh, voos ende gespleten, van verwe bruyn, van reuck sterck ende van smaeck wat bitterachtigh.

Kleyne Ever-wortel, van Lobel in ’t Latijn Carduus acaulus Septentrionalium genaemt, is de voorgaende van gedaente ende bladers gelijck, maer de kerven zijn minder ende botter, de bloemen purper, ende de bollekens, die van de gemeene Distel gelijck, veeltijdts sonder steel ende altemets met steelkens.

Plaetse.

De groote Carlina werdt hier te Lande in de Hoven van de Liefhebbers der Kruyden onderhouden. Maer de kleyne soorte groeyt aen de kanten van de Ackers van Walsch-Nederlandt.

Tijdt.

Beyde de soorten bloeyen in July ende Augustus.

Oeffeningh.

De groote Ever-wortel wordt in de Hoven op savelachtige grondt door het zaet aengewonnen.

Aert en Krachten.

De wortel van Carlina is warm ende droogh in den derden graedt, openende, de Urijn ende ’t zweet drijvende, ende het fenijn ende besmetting wederstaende van krachten. Brunfelsius.

Medicinael gebruyck.

Voor Pest, Zijde-pijn, spanninge der Zenuwen, verstoptheyt van de Lever, Mildt ende Maent-stonden, ende de Steen der Blase: Neemt van de gedrooghde wortel een vierendeel loots, fijn gestooten zijnde, geeft het met Wijn ofte eenigh ander nat in. Ofte neemt van de wortel een loot, ziedtse op in een half pintje Water ofte Wijn tot dat de helft versoden is, ende laet het op een reys gebruycken. Matthiolus, Brunfelsus.

Voor Koortsen uyt verstoptheden ontstaen: Neemt van het sap van dit gewas een loot, ende geeft het met Wijn ofte Water te drincken. Apulejus.

Voor Water-sucht: Neemt Ever-wortel, Maeghde-palm, Gamanderlin, ende Velt-cypres van elcks even veel, maeckt hier van een poeyer, van ’t welcke ghy met gewaterde Wijn een half loot ingeven sult. Ravelingius.

Voor Tandt-pijn: Neemt Ever-wortel, knautse ende houtse in de mont. Dodonaeus.

Ever-wortel, in ’t Latijn Carlina Chamaeleon Albus. (Carlina acaulis, de kleine Cirsium acaule)

Geslachten.

Dit gewas wordt in grote en kleine everwortel verdeeld.

Vorm.

De grote everwortel krijgt lange en smalle bladeren die aan beide zijden diep gesneden en aan de hoeken met scherpe dorens gewapend en in het midden met een rood ribje voorzien zijn. Tussen deze bladeren brengt het een steel voort van een zeventien cm of meer hoog die met gelijke bladeren begroeid is. Op de top van de steel spruit eerst een ruw en scherp stekend, plat bolletje voort. Als die zich opent laat het een brede bloem zien die in het midden van veel kleine meeldraadjes gemaakt en rondom met langwerpige, witachtige blaadjes bezet is. Hierna volgt grauw en dun zaad dat in haarachtige wolligheid zit. De wortel is redelijk lang, voos en gespleten, bruin van kleur, sterk van reuk en wat bitterachtig van smaak.

Kleine everwortel, die door Lobel in het Latijn Carduus acaulus Septentrionalium genoemd wordt, is het voorgaande van vorm en bladeren gelijk, maar de kerven zijn minder en botter, de bloemen purper en de bolletjes lijken meer op die van de gewone distels, vaak zonder steel en af en toe met steeltjes.

Plaats.

De grote Carlina wordt hier te lande in de hoven van de liefhebbers van de kruiden geteeld. Maar de kleine soort groeit aan de kanten van de akkers van Waals Nederland.

Tijd.

Beide soorten bloeien in juli en augustus.

Teelt.

De grote everwortel wordt in de hoven op zavelachtige grond door het zaad aangewonnen.

Aard en krachten.

De wortel van Carlina is warm en droog in de derde graad, openend, de urine en het zweet drijvend, het venijn en besmetting weer staande van krachten. Brunfelsius.

Medicinaal gebruik.

Tegen pest, zijdepijn, spanning van de zenuwen, verstopping van de lever, milt, maandstonden en de steen van de blaas: Neem van de gedroogde wortel een vierendeel lood, als het fijn gestampt is geef het met wijn of enig ander nat in. Of neem van de wortel een lood, kook het op in een half pintje water of wijn totdat de helft verkookt is en laat het in een keer gebruiken. Matthiolus, Brunfelsus.

Tegen koortsen die uit verstopping zijn ontstaan: Neem van het sap van dit gewas een lood en geef het met wijn of water te drinken. Apuleius.

Tegen waterzucht: Neem van everwortel, van maagdenpalm, gamander en van veldcipres van elk even veel, maak hiervan een poeder dat ge met een half lood gewaterde wijn ingeven zal. Ravelingius.

Tegen tandpijn: Neem everwortel, kauw het en hou het in de mond. Dodonaeus.

m

Kruys-distel, in ’t Latijn Eryngium.

Geslachten.

Van dit Gewas vindt men in de Nederlanden twee soorten, het eene is (166) Zee-eryngium, ende het ander Velt-eryngium genaemt.

Gedaente.

De eerste soorte ofte Zee-eryngium brenght voort breedtachtige, gelijvige, ende uyt den graeuwen witachtige bladeren, die rondtom de kanten gehoeckt, ende op sommige plaetsen met scherpe doornen beset, ende aromatisch van smaeck zijn. Op de dicke, ronde, ende omtrent een voet hooge steelen komen ronde en rouwe ofte scherp-stekende bollekens te voorschijn, van onderen met ses stekende ende sterre-wijs staende bladekens beset, die neffens de knoppen ofte bollekens schoon blaeuw van verwe zijn. Uyt het midden van dese bollekens spruyten blaeuwe bloemkens, met witte uythangende draeykens verciert. De wortel is seer langh, geknoopt ende witachtigh van verwe.

Velt-eryngium heeft oock breede, diep gekerfde ende met scherpe doornen gewapende bladeren. De steel brenght veel zijde-scheuten voort. De scherpe bollekens ende bloemen zijn de voorgaende soorte gelijck, maer kleynder. De wortel is mede langh, maer niet gheknoopt, van buyten bruyn ende van binnen wit.

Plaetse.

Zee-eryngium groeyt op de Duynen van Zeelandt, Vlaenderen ende Hollandt, ende aen de kanten van de Zee. Velt-eryngium wordt gevonden in de Heyde, ende neffens de sandachtige Ackers ende Wegen.

Tijdt.

Beyde dese Distelen bloeyen hier te Lande in Juny ende July.

Aert en Krachten.

De wortel van Kruys-distel is getempert in warmte en matelijk verdroogende van aert, openende ende den Urijn drijvende van krachten. Galenus.

Medicinael gebruyck.

Voor Buyck-pijn, Geel, ende Water-sucht: Neemt van de wortel vier loot, koocktse op in Wijn ofte Water tot een pint, ende laet hier van dickwils gebruycken. Fuchsius.

Voor ’t Graveel: Neemt de gedrooghde wortel, Daucus-zaet van elcks een half vierendeel loots, fijn gestooten zijnde laet het met Wijn ofte oude Mee in nemen. Joh. Stocker.

Voor verstoptheyt ende verkoutheyt van de Lijf-moeder: Neemt van de wortel een vierendeel loots, Nardus-zaet een half vierendeel loots, stoot dit te samen tot een fijn poeyer, om met Poley-water in te geven. Dodonaeus.

Voor pijn voor ’t Hert: Neemt van de gedrooghde wortel een vierendeel loots ende laet het met gedistilleert water van Bornagie ende Confilie de Greyn in nemen. Matthiolus.

Kruisdistel, in het Latijn Eryngium. (Eryngium maritimum, Eryngium campestre)

Geslachten.

Van dit gewas vindt men in Nederland twee soorten, het ene wordt zee Eryngium en het andere veld Eryngium genoemd.

Vorm.

De eerste soort of zee Eryngium brengt breedachtige, stevige en uit het grauwe witachtige bladeren voort die rondom de kanten gehoekt en op sommige plaatsen met scherpe dorens bezet en aromatisch van smaak zijn. Op de dikke, ronde en ongeveer een dertig cm hoge stelen komen ronde en ruwe of scherp stekende bolletjes tevoorschijn die van onderen met zes stekende en stervormige staande blaadjes bezet zijn. Ze zijn met de knoppen of bolletjes mooi blauw van kleur. Uit het midden van deze bolletjes spruiten blauwe bloempjes voort die met witte, uithangende draadjes zijn versierd. De wortel is zeer lang, geknoopt en witachtig van kleur.

Veld Eryngium heeft ook brede, diep gekerfde en met scherpe dorens gewapende bladeren. De steel brengt veel zijscheuten voort. De scherpe bolletjes en bloemen zijn het voorgaande soort gelijk, maar kleiner. De wortel is ook lang, maar niet geknoopt, van buiten bruin en van binnen wit.

Plaats.

Zee Eryngium groeit op de duinen van Zeeland, Vlaanderen en Holland en aan de kanten van de zee. Veld Eryngium wordt gevonden in de heide en naast de zandachtige akkers en wegen.

Tijd.

Beide distels bloeien hier te lande in juni en juli.

Aard en krachten.

De wortel van kruisdistel is getemperd in warmte en matig verdrogend van aard, openend en de urine drijvend van krachten. Galenus.

Medicinaal gebruik.

Tegen buikpijn, geel- en waterzucht: Neem van de wortel vier lood, kook ze op in wijn of water tot een pint en laat hiervan dikwijls gebruiken. Fuchsius.

Tegen nierstenen: Neem van de gedroogde wortel en van Daucuszaad elk een half vierendeel lood, als het fijn gestampt is laat het met wijn of oude mede innemen. Joh. Stocker.

Tegen verstopping en verkoudheid van de baarmoeder: Neem van de wortel een vierendeel lood en van narduszaad een half vierendeel lood, stamp dit tezamen tot een fijn poeder om met poleiwater in te geven. Dodonaeus.

Tegen pijn van het hart: Neem van de gedroogde wortels een vierendeel lood en laat het met gedistilleerd water van bernagie en confilie de grein innemen. Matthiolus.

Bastaert Kruys-distel, in ‘t Latijn Eryngium Spurium quartum Dodonaei, Eryngium Montanum recentiorum Lobelii.

Gedaente.

Dit gewas verschilt veel van de oprechte Eryngium, en brenght voort aen sijn geknoopten en getackten steelen drie ofte vijf by een gevoeghde langhwerpige, smalle, en saegh wijs gekerfde bladeren. Op de toppen van de steelen draeght het krans-wijs by een vergaderde kleyne witte bloemkens, die van langhwerpigh, welrieckent, en scherp zaet gevolght worden. De wortel is langh en witachtigh.

Plaetse.

Dit Kruydt wordt in Vlaenderen is savelachtige gront, en buyten Brugge omtrent Blanckenberge veel gevonden.

Tijdt.

Het bloeyt in Juny ende July.

Aert en Krachten.

Dese Bastaert Eryngium is warm en droogh van aert, openende, verteerende en matelijck door-snijdende van krachten. Matthiolus.

Bastaard kruisdistel, in het Latijn Eryngium spurium quartum Dodonaei, Eryngium montanum recentiorum Lobelii. (Eryngium planum?)

Vorm.

Dit gewas verschilt veel van de echte Eryngium en brengt aan zijn geknoopte en vertakte stelen drie of vijf bijeen staande langwerpige, smalle en zaagsgewijs gekerfde bladeren voort. Op de toppen van de stelen draagt het kransgewijs bijeen verzamelde kleine witte bloempjes die door langwerpig, wel riekend en scherp zaad gevolgd wordt. De wortel is lang en witachtig.

Plaats.

Dit kruid wordt in Vlaanderen is zavelachtige grond en buiten Brugge omtrent Blanckenberge veel gevonden.

Tijd.

Het bloeit in juni en juli.

Aard en krachten.

Deze bastaard Eryngium is warm en droog van aard, openend, verterend en matig doorsnijdend van krachten. Matthiolus.

Sterre-distel, in ’t Latijn Carduus.

Gedaente.

De Sterre-distel brenght voort langh-werpige, diep gesneden ende met sachte wolachtigheydt bedeckte bladeren, tusschen de welcke de steelen voort spruyten, (167) die omtrent anderhalven voet hoogh opschieten, ende in verscheyde zijde-scheuten gedeelt zijn. De bladeren ofte steelen zijn met geen doornen beset, maer de langhwerpige bollekens, die sich op de toppen van de steelen vertoonen, zijn met de selve gewapent, uyt het midden van de welcken paersse ofte oock wel witte bloemen voort komen, ende daer na rondtachtigh plat zaet.

Plaetse.

Dese soorten van Distel vint men in Brabant ende Zeelant op ongebouwde plaetsen.

Tijdt.

Het draeght sijn bloemen in Juny, July ende Augustus, ende ondertusschen wordt het zaet rijp.

Aert en Krachten.

Sterre-distel is warm van aert, ende den Urijn sterckelijck drijvende van krachten. Van sommige wordt het alle de werckinge van Kruys-distel ofte Eryngium toegeschreven. Dodonaeus.

Medicinael gebrucyk.

Voor het Graveel en om den Urijn af te drijven: Neemt van het zaet een half vierendeel loots, fijn gestooten zijnde geeft het met Wijn in. Ofte neemt van de wortel twee handen vol, snijtse kleyn, ende koocktse op in genoeghsaem water tot een pint, door-gezegen zijnde, maeckt het zoet met Honingh, ende laet hier van drincken. Dodonaeus.

Voor verstoptheydt des Levers, onsuyverheydt des Bloets, langhduurende Koortsen, ende Pocken. Hier tegen gebruyckt het gedistilleert water van dit geheele kruydt, drie oncen t’effens ingenomen. Baptista Sardus.

Sterrendistel, in het Latijn Carduus. (Centaurea calcitrapa)

Vorm.

De sterrendistel brengt langwerpige, diep gesneden en met zachte wolachtigheid bedekte bladeren voort. Daartussen spruiten de stelen voort die ongeveer vijfenveertig cm hoog opschieten en in verschillende zijscheuten gedeeld zijn. De bladeren of stelen zijn niet met dorens bezet, maar de langwerpige bolletjes, die zich op de toppen van de stelen vertonen, zijn daarmee gewapend. Uit hun midden komen paarse of ook wel witte bloemen voort en daarna rondachtig, plat zaad.

Plaats.

Deze soorten van distels vindt men in Brabant en Zeeland op ongebouwde plaatsen.

Tijd.

Het draagt zijn bloemen in juni, juli en augustus en ondertussen wordt het zaad rijp.

Aard en krachten.

Sterredistel is warm van aard en de urine sterk drijvend van krachten. Door sommigen wordt het alle werkingen van kruisdistel of Eryngium toegeschreven. Dodonaeus,

Medicinaal gebruik.

Tegen nierstenen en om de urine af te drijven: Neem van het zaad een half vierendeel lood, als het fijn gestampt is geef het met wijn in. Of neem van de wortel twee handen vol, snij ze klein en kook ze op in voldoende water tot een pint, als het door gezeefd is maak het zoet met honing en laat hiervan drinken. Dodonaeus.

Tegen verstopping van de lever, onzuiverheid van het bloed, langdurende koortsen en pokken. Hiertegen gebruik het gedistilleerde water van dit gehele kruid waarvan drie ons gelijk ingenomen wordt. Baptista Sardus.

Gulden-distel, in ’t Latijn Carduus Chrysanthemus.

Gedaente.

De Gulden Distel verkrijgt veel recht opstaende, ronde ende in verscheyde zijde-scheuten verdeelde steelen, die met langhwerpigh diep gesneden, ende met scherpe doornen gewapende doncker groene bladeren behangen zijn. Uyt de oorsprongh der bladeren komen geschubde bollekens te voorschijn, voort brengende goudt-geele bloemen, die van Cichorei seer wel gelijckende, na desen volght breedt ende plat zaet, maer in geen wolachtigheydt bewonden. De wortel is langh, omtrent een duym dick ende soet van smaeck. Dit gewas is met een melck-achtigh sap vervult.

Plaetse.

Dit kruydt wordt hier te Lande alleen by de Kruydt-beminders in de Hoven gevonden.

Tijdt.

Het bloeyt van Juny tot in den Herfst.

Oeffeningh.

De Gulden-distel wordt hier te lande van zaet, in vette en wel bereyde aerde gezaeyt zijnde, aengeteelt.

Aert en Krachten.

Dit gewas werdt selden tot Medecijne gebruyckt, nochtans werdt het selve een kracht, om den Urijn af te drijven, toe-geschreven. Plinius.

Gulden distel, in het Latijn Carduus Chrysanthemus. (Scolymus hispanicus)

Vorm.

De gulden distel krijgt veel recht opstaande, ronde en in verschillende zijscheuten verdeelde stelen die met langwerpig, diep gesneden en met scherpe dorens gewapende donkergroene bladeren bekleed zijn. Uit de oorsprong van de bladeren komen geschubde bolletjes tevoorschijn die goudgele bloemen voortbrengen en veel op die van de cichorei lijken. Hierna volgt breed en plat zaad, maar het ligt niet wolachtigheid. De wortel is lang, ongeveer een duimdik en zoet van smaak. Dit gewas is met een melkachtig sap gevuld.

Plaats.

Dit kruid wordt hier te lande alleen bij de kruidbeminnaars in de hoven gevonden.

Tijd.

Het bloeit van juni tot in de herfst.

Teelt.

De gulden distel wordt hier te lande van zaad voort geteeld dat in vette en goed klaargemaakte aarde gezaaid wordt.

Aard en krachten.

Dit gewas wordt zelden als medicijn gebruikt, nochtans wordt het een kracht om de urine af te drijven toegeschreven. Plinius.

Roomsche-distel, in ’t Latijn Carduus Spaerocephalus.

Geslachten.

Van dit Gewas worden hier te Lande meest twee soorten gevonden, te weten Niet-stekende ende scherpe Roomsche distelen.

Gedaente.

De eerste soorte brengt voort seer hooge steelen, met lange, breede, diep gesneden ende sterck-rieckende bladeren beladen, die aen de bovenste zijde groen, ende aen de onderste aschverwigh zijn. Op de toppen van de steelen komen ronde rouwe bollen voort, uyt de welcke kleyne witte bloemkens, in ’t midden met blaeuwe draeykens verciert, voort-spruyten. Het zaet is lanckwerpigh ende ruyghachtigh. De wortel is dick ende in veel zijde wortelen gedeelt.

De tweede soorte heeft kleynder steelen ende bladeren, maer die met seer scherpstekende doornen beset zijn, ende tusschen de bloemkens komen noch eenige harde stekelinge te voorschijn.

Plaetse.

De Roomsche-distel wordt hier (168) te Lande alleen in de Hoven onderhouden, en is aldaer van vreemt zaet voortgebracht.

Tijdt.

Dese Distelen dragen haer bloemen in Juny ende July, een jaer na datse gezaeyt zijn.

Oeffeningh.

Dit Gewas wil in savelachtige aerde gezaeyt zijn.

Aert en Krachten.

Roomsche-Distel is warm ende droogh van aert, maer zijn verdere krachten zijn tot noch toe onversocht gebleven. Dodonaeus.

Roomse distel, in het Latijn Carduus spaerocephalus. (Echinops sphaerocephalus)

Geslachten.

Van dit gewas worden hier te lande meestal twee soorten gevonden, te weten niet stekende en scherpe roomse distels.

Vorm.

De eerste soort brengt zeer hoge stelen voort die met lange, brede, diep gesneden en sterk riekende bladeren bezet zijn. Aan de bovenkant zijn ze groen en aan de onderkant askleurig. Op de toppen van de stelen komen ronde, ruwe bollen voort waaruit kleine witte bloempjes voortspruiten die in het midden met blauwe draadjes versierd zijn. Het zaad is langwerpig en ruigachtig. De wortel is dik en in veel zijwortels gedeeld.

De tweede soort heeft kleinere stelen en bladeren, maar die zijn met zeer scherp stekende dorens bezet. Tussen de bloempjes komen noch enige harde stekels tevoorschijn.

Plaats.

De roomse distel wordt hier te lande alleen in de hoven geteeld en is daar van vreemd zaad voort gebracht.

Tijd.

Deze distels dragen hun bloemen in juni en juli, een jaar nadat ze gezaaid zijn.

Teelt.

Dit gewas wil in zavelachtige aard gezaaid worden.

Aard en krachten.

Roomse distel is warm en droog van aard, maar zijn verdere krachten zijn tot noch toe niet onderzocht. Dodonaeus.

Distel met wolachtige Bloemknoppen, Monnicks-kruyne, in ’t Latijn Carduus Eriocephalus.

Gedaente.

Dese Distel heeft seer hooge dicke steelen, met groote ofte lange diep-gesneden, ende met doornen gewapende bladeren bewassen, die aen de onderste zijde grijser, dan aen de bovenste zijn. De dicke bloem-bollen zijn met veel doornen ghewapent, doch met soo veel wolachtigheyt bedeckt, dat de selve maer een weynigh uytsteken, boven op dese knoppen sich de paersse bloemen, van veel draeykens t’samen geset, vertoonen. Het lanckwerpigh zaet leyt in wolachtigh hayr bewonden. De bruyne wortel is langh ende matelijck dick.

Plaetse.

Dit Gewas is in de Nederlanden van vreemt zaet in de Hoven aengegroeyt.

Tijdt.

Het bloeyt in Juny ende July.

Oeffeningh.

Dese Distel, om datse des winters vergaet, moet alle jaren in Maert ofte April in savelachtige aerde gezaeyt worden.

Aert en Krachten.

De wortel van dese Distel drijft mede den Urijn af. Lobel.

Distel met wolachtige bloemknoppen, monnikskruin, in het Latijn Carduus eriocephalus. (Cirsium eriophorum)

Vorm.

Deze distel heeft zeer hoge, dikke stelen die met grote of lange, diep ingesneden en met dorens gewapende bladeren begroeid zijn. Ze zijn aan de onderkant grijzer dan aan de bovenkant. De dikke bloembollen zijn met veel dorens gewapend, maar met zoveel wolachtigheid bedekt dat die maar weinig uitsteken. Boven op deze knoppen vertonen zich de paarse bloemen die van veel draadjes tezamen gezet zijn. Het langwerpige zaad ligt in wolachtig haar. De bruine wortel is lang en matig dik.

Plaats.

Dit gewas is in Nederland van vreemd zaad in de hoven geteeld.

Tijd.

Het bloeit in juni en juli.

Teelt.

Deze distel moet, omdat ze alle winters vergaat, alle jaren in maart of april in zavelachtige aarde gezaaid worden.

Aard en krachten.

De wortel van deze distel drijft ook de urine af. Lobel.

Wilde Carthamus, Wilde Bastaert Saffraen, in ’t Latijn Carthamus Silvestris, Attractilis.

Gedaente.

Uyt de matelijcke dicke wortel van de wilde Carthamus spruyt een rechte en boven-waerts in sommige zijde-scheuten verdeelde steel, de welcke met lanck-werpige, ghekerfde ende scherpe bladeren versien is. Op de toppen van de steelkens komen bollekens, met smalle ende scherp-stekende bladerkens beset, te voorschijn, ende daer uyt spruyten bleeck-geele ofte purpere bloemen, uyt veel kleyne draeykens t’samen geset. Het zaet is bruyn, bitter van smaeck, ende dat van oprechte Carthamus van gedaente gelijck.

Plaetse.

Dit gewas wordt hier te Lande alleen in Kruydt-liefhebbers Hoven gevonden.

Tijdt.

Het bloeyt in July, ende het zaet wordt in Augustus ofte September rijp.

Oeffeningh.

Het moet alle Jaer in de Lente in wel bereyde Aerde gezaeyt worden.

Aert en Krachten.

Wilde Carthamus is verdroogende van aert, ende een weynigh verdeylende ofte verteerende van krachten. Galenus.

Wilde Carthamus, wilde bastaard saffraan, in het Latijn Carthamus silvestris, Attractilis. (Carthamus tinctorius)

Vorm.

Uit de matig dikke wortel van de wilde Carthamus spruit een rechte steel uit die van boven in sommige zijscheuten verdeeld is. Die zijn met langwerpige, gekerfde en scherpe bladeren voorzien. Op de toppen van de steeltjes komen bolletjes tevoorschijn die met smalle en scherp stekende bladertjes bezet zijn. Daaruit spruiten bleekgele of purperen bloemen uit die uit veel kleine draadjes tezamen gezet zijn. Het zaad is bruin, bitter van smaak en dat van echte Carthamus van vorm gelijk.

Plaats.

Dit gewas wordt hier te lande alleen in kruidliefhebbers hoven gevonden.

Tijd.

Het bloeit in juli en het zaad wordt in augustus of september rijp.

Teelt.

Het moet alle jaren in de lente in goed klaargemaakte aarde gezaaid worden.

Aard en krachten.

Wilde Carthamus is verdrogend van aard en wat verdelend of verterend van krachten. Galenus.

m

Carduus Benedictus.

Gedaente

Dit Kruyt heeft ronde en meest langs de Aerde kruypende steelen, met lange, diep gesneden ende met sachte doornkens gewapende bladeren bewassen, soo wel de bladeren als steelen zijn met een dunne wolachtigheyt bedekt. Op de toppen van de steelen spruyten ronde bollekens, met lange stekende bladerkens ende doornen beset, voort brengende geele bloemen. Daer na volght grauw lanckachtigh zaet, aen het bovenste eynde met kleyne doornkens versien. De wortel is wit ende met veel veselingen behangen.

Plaetse.

De Carduus Benedictus groeyt hier te lande alleen in de Hoven.

Tijdt.

Dit gewas draeght zijn bloemen in July ende Augustus, ende ondertusschen wordt het zaet rijp.

Oeffeningh.

Men zaeyt dit Kruydt alle jaer in Maert in ’t wassen van de Maen. (169)

Aert en Krachten.

De Carduus Benedictus is warm ende droogh in den tweeden graedt, openende, verdeylende, zweet-drijvende, de verrottinge ende besmettinge wederstaende van krachten. Galenus.

Medicinael gebruyck.

Voor verstoptheyt van de Lever, Mildt ende Lijf-moeder, vervuylde Maegh ende Wormen des Buycks: Neemt Carduus Benedictus twee handen vol, koockt dit in soo veel Wijns tot dat’er een pint overigh blijft, van ’t welcke men alle morgen een kleyn roemertje vol van drincken sal. Brunfelsus, Fuchsius.

Voor langhduurende Koortsen, besmettelijcke Sieckten ende de Pest: Neemt het poeyer van de bladeren een vierendeel loots, ende geeft het met gedistilleert Carduus Benedictus water te gebruycken, om warm toe-gedeckt zijnde, daer op te zweeten. Ofte neemt zout van Carduus Benedictus twintigh greyn, Syroop van het sap bereydt een once, gedistilleert water een half mutsjen, vermenght dit te samen om op een reys in te nemen.

Voor een benauwde ende fluymige Borst: Neemt Carduus Benedictus poeyer een vierendeel loots, ende geeft het met Wijn in. Dodonaeus.

Voor Water-sucht, Geelsucht ende flauwhertigheyt: Bereydt een afziedtsel van de bladeren in schoon water, ende laet hier van twee ofte driemael daeghs drincken. C. Durantus.

Voor Pleuris ofte Zijde-pijn: Neemt van het zaet een vierendeel loots, stoot het fijn ende geeft het met gedistilleert water van ’t selfde kruydt in. Dodonaeus.

Voor holle Zeeren ende loopende Gaten: Neemt van de groene bladeren twee handen vol, kneustse in een Mortier, doet’er by een vierendeel Verckens-reusel, laet het te samen op een sacht vuur opzieden, daer na druckt het door een doeck, ende vermenght’er soo veel Tarwen-meel onder als van noden sal zijn. Arnoldus de Villa Nova.

Voor Wonden: Indien men dit Kruydt in het begin van Juny versamelt, heeft het groote kracht om versche Wonden te genesen, maer op andere tijden niet. Joh. Schroderus.

Carduus Benedictus. (Cnicus benedictus)

Vorm.

Dit kruid heeft ronde en meestal langs de aarde kruipende stelen die met lange, diep ingesneden en met zachte dorens gewapende bladeren begroeid zijn. Zowel de bladeren als de stelen zijn met een dunne wolachtigheid bedekt. Op de toppen van de stelen spruiten ronde bolletjes voort die met lange, stekende bladertjes en dorens bezet zijn en gele bloemen voortbrengen. Daarna volgt grauw, langachtig zaad dat aan de bovenkant met kleine dorens voorzien is. De wortel is wit en met veel vezels behangen.

Plaats.

Carduus Benedictus groeit hier te lande alleen in de hoven.

Tijd.

Dit gewas draagt zijn bloemen in juli en augustus, ondertussen wordt het zaad rijp.

Teelt.

Men zaait dit kruid alle jaren in maart met het wassen van de maan.

Aard en krachten.

Carduus Benedictus is warm en droog in de tweede graad, openend, verdelend, zweet drijvend, de verrotting en besmetting weer staande van krachten. Galenus.

Medicinaal gebruik.

Tegen verstopping van de lever, milt en baarmoeder, vervuilde maag en wormen van de buik: Neem van Carduus Benedictus twee handen vol, kook dit in zoveel wijn totdat er een pint over blijft waarvan men elke morgen een klein roemertje vol drinken zal. Brunfelsus, Fuchsius.

Tegen langdurende koortsen, besmettelijke ziekten en de pest: Neem van het poeder van de bladeren een vierendeel lood en geef het met gedistilleerd Carduus Benedictus water te gebruiken om, als men warm toegedekt is, daarmee te zweten. Of neem twintig grein zout van Carduus Benedictus, een ons siroop dat van het sap gemaakt is, van gedistilleerd water een half mutsje, meng dit tezamen om in een keer in te nemen.

Tegen een benauwde en fluimige borst: Neem van Carduus Benedictus poeder een vierendeel lood en geef het met wijn in. Dodonaeus.

Tegen waterzucht, geelzucht en flauwte: Maak een afkooksel van de bladeren in schoon water en laat hiervan twee- of driemaal per dag drinken. C. Durantus.

Tegen pleuris of zijdepijn: Neem van het zaad een vierendeel lood, stamp het fijn en geef het met gedistilleerd water van hetzelfde kruid in. Dodonaeus.

Tegen holle zeren en lopende gaten: Neem van de groene bladeren twee handen vol, kneus ze in een mortier, doe er een vierendeel varkensreuzel bij, laat het tezamen op een zacht vuur opkoken, druk het daarna door een doek en meng er zoveel tarwemeel onder als nodig is. Arnoldus de Villa Nova.

Voor wonden: Indien men dit kruid in het begin van juni verzamelt heeft het grote kracht om verse wonden te genezen, maar op andere tijden niet. Joh. Schroderus.

Onsen Vrouwen Distel, Melck-distel, in ’t Latijn Carduus Mariae.

Gedaente.

Dese Distel heeft gladde, seer breede groote, rondom de kanten gekerfde ende met scherpe doornen gewapende bladeren, bleeck-groen van verwe, maer met veel Melck-witte strepen ende placken doorloopen, tusschen dese bladeren brenght het een hooge steel voort, wiens toppen met ronde ende scherp-stekende bollen beladen zijn uyt de welcke de paersse bloemen voort spruyten. Het platte ende bleeck-paers zaet leyt in wolachtigh hayr beslooten. De wortel is langh, dick ende wit. (170)

Plaetse.

Dit Gewas werdt dickwils in de Moes ende andere Hoven wassende gevonden.

Tijdt.

Het bloeyt in Juny ende July.

Aert en Krachten.

Melck-distel is warm ende droogh in den tweeden graedt, openende, ende de Urijn drijvende van krachten. Fuchsius.

Medicinael gebruyck.

Voor ’t Pleuris of Zijde-pijn, Graveel ende Geel-sucht: Neemt van het zaet een vierendeel loots, fijn gestooten zijnde geeft het met Carduus Benedictus, Pietercelie-water ofte Wijn in. Andere breyden van het selve een melckje, ende laten daer van dickwils gebruycken. Joh Schroderus.

Onze Vrouwen distel, melkdistel, in het Latijn Carduus Mariae. (Silybum marianum)

Vorm.

Deze distel heeft gladde, zeer brede, grote en rondom de kanten gekerfde en met scherpe dorens gewapende bladeren die bleek groen van kleur zijn, maar met veel melkwitte strepen en plekken doorlopen. Tussen deze bladeren brengt het een hoge steel voort wiens toppen met ronde en scherp stekende bollen bezet zijn. Hieruit spruiten paarse bloemen voort. Het platte en bleek paarse zaad ligt in wolachtig haar besloten. De wortel is lang, dik en wit.

Plaats.

Dit gewas wordt dikwijls groeiend in de moes- en andere hoven gevonden.

Tijd.

Het bloeit in juni en juli.

Aard en krachten.

Melkdistel is warm en droog in de tweede graad, openend en de urine drijvend van krachten. Fuchsius.

Medicinaal gebruik.

Tegen pleuris of zijdepijn, nierstenen en geelzucht: Neem van het zaad een vierendeel lood, als het fijn gestampt is geef het met Carduus Benedictus, peterseliewater of wijn in. Anderen maken daar een melkje van en laat daarvan dikwijls gebruiken. Joh Schroderus.

Artisocken, in ’t Latijn Cinara.

Gedaente.

Dit Gewas heeft breede, lankwerpige, ende diep gesneden aschverwige bladeren, tusschen de welcke een hooge steel voort komt, op wiens top sich een ronde ende boven spits toeloopende geschubde bol vertoont, de welcke sich openende een bloem, van blaeuw-paersse draden t’samen geset, te voorschijn brengt. Het bruyn ende lanckachtigh zaet is met wolachtigh hayr omwonden. De wortel is dick ende langh.

Plaetse.

De Artisocken worden in de Nederlanden overvloedigh onderhouden.

Tijdt.

In Augustus komen de geschubde ende stekende bollen te voorschijn.

Oeffeningh.

De Artisocken worden door de zy-scheuten der oude planten vermenighvuldigt, ende op moerachtige goede gront twee voeten wijdt van malkanderen verplant.

Aert en Krachten.

De Artisocken ende voornamentlijck der selver stoelen, zijn warm ende droogh in den tweeden graedt, ende den Urijn af-drijvende van krachten. Galenus.

Medicinael gebruyck.

Voor de Droppel-pisse, opstoppinge des Urijns, Water-sucht, ende quaet-aerdige ontvloeyinge des Zaets: Neemt van de Wortel van dit gewas vier loot, waschtse schoon, snijtse in kleyne schijven, ende koocktse in een pint wijns, tot dat de helft versoden is, ende laet die wijn in twee reysen gebruycken. Dit jaeght af door de Urijn alle vuyligheyt des bloets, soo dat de Urijn daer geweldigh af sinckt. Dodonaeus.

Artisjokken, in het Latijn Cinara. (Cynara scolymus)

Vorm.

Dit gewas heeft brede, langwerpige en diep ingesneden, askleurige bladeren. Daartussen komt een hoge steel voort op wiens top zich een ronde en boven spits toe lopende, geschubde bol vertoont. Als die zich opent brengt het een bloem tevoorschijn die van blauwpaarse draden tezamen gezet is. Het bruine en langachtige zaad is met wolachtig haar omwonden. De wortel is dik en lang.

Plaats.

De artisjokken worden in Nederland overvloedig geteeld.

Tijd.

In augustus komen de geschubde en stekende bollen tevoorschijn.

Teelt.

De artisjokken worden door de zijscheuten van de oude planten vermenigvuldigd en op moerachtige goede grond zestig cm uit elkaar verplant.

Aard en krachten.

De artisjokken, en voornamelijk hun stoelen, zijn warm en droog in de tweede graad en de urine af drijvend van krachten. Galenus.

Medicinaal gebruik.

Tegen druppelplas, opstopping van de urine, waterzucht en kwaadaardige ontvloeien van het zaad: Neem van de wortel van dit gewas vier lood, was ze schoon, snij ze in kleine schijven en kook ze in een pint wijn totdat de helft verkookt is en laat die wijn in twee keer gebruiken. Dit jaagt door de urine alle vuilheid van het bloed af zodat de urine daar geweldig afzinkt. Dodonaeus.

Kaerden, in ’t Latijn Dipsacus, Labrum Veneris.

Geslachten.

Dit Gewas is in Tamme ende Wilde Kaerden onderscheyden, waer van de Wilde wederom tweederley zijn, te weten Groote ende Kleyne Kaerden.

Gedaente.

Tamme-kaerden brengt voort lange, breede, voor spits toeloopende, ende rontom de kanten saegh-wijs geschaerde bleeck-groene bladeren, tusschen dewelcke (171) een seer hooge steel voor spruyt, in verscheyde zijde-scheuten verdeelt, dese zijn met scherpe doornen gewapent, ende met eenige leden ofte knoopen versien, uyt de welcke altijdt twee tegen over malkanderen overstaende bladeren voort komen, dese bladeren zijn met haer eene eynde seer dicht aen de steel gevestight, ende rontom de kanten, als oock aen de middel-ribbe, met scherp-stekende doornkens versien. Op de toppen van de steelen komen langhwerpige ende steekende bollekens, die eygentlijck Kaerden genoemt worden, te voorschijn, tusschen de omgebogen stekelinge van dese bollekens, vertoonen sich witte bloemkens, een Byen-huysken niet ongelijck, waer in daer na bitterachtigh ende plat zaet ghevonden wordt. De wortel is wit ende matelijck langh.

De groote wilde soorte verschilt alleen van de voorgaende, door dien de rouwe bollekens van de selve met langer, slapper, ende rechter doornkens gewapent zijn, ende de bloemen niet wit, maer bleeck-paers van verwe zijn.

De kleyne wilde Kaerde is de groote soorte van de bladeren wel gelijck, maer de steel schiet veel hooger op, ende de bollekens ofte Kaerden zijn veel kleynder ende ronder.

Plaetse.

De tamme Kaerden vint men in de Hoven ofte Bouwlanden. De wilde soorten groeyen van selfs op waterachtige vochte gronden.

Tijdt.

Dese Kruyden bloeyen in Juny ende July, ende in de herfst vergadert men de Kaerden, te weten van de tamme soorten tot het gebruyck.

Aert en Krachten.

De Kaerden zijn kout ende droogh in den tweeden graedt, t’samen-treckende ende wat afvagende van krachten. Galenus.

Medicinael gebruyck.

Voor overvloedige Maent-stonden ende Buyck-loopen: Neemt van de bladeren een goet deel, ziedtse op in Azijn tot datse murw zijn, ende leghtse pap-wijs op de Buyck. Dodonaeus.

Voor bloedende Speenen ende Wratten van de selve: Neemt van de bladeren soo veel van nooden is, koocktse murw in Wijn, ende leghtse op het Fondament. Fuchsius.

Voor Fistelen ende loopende gaten van de Aersdarm: Neemt van de verse wortels koocktse tot datse murw zijn in Wijn, stootse in een Mortier tot een salfken. Matthiolus.

Voor roode ende schemerende Oogen, Placken ende Sproeten des Aengesichts: Vergadert het water, ’t welck tusschen twee Kaerden-bladeren behouden wordt, ende wascht u daer mede dickwils. Ravelingius.

Voor Ydelhoofdigheydt: Neemt van het gestooten Kruydt, ende bindt het op het kael geschoren Hooft. P. Crescentius.

Kaarden, in het Latijn Dipsacus, Labrum Veneris. (Dipsacus fullonum en Dipsacus pilosus)

Geslachten.

Dit gewas is in tamme en wilde kaarden verdeeld, waarvan de wilde wederom in tweeën gedeeld zijn, te weten grote en kleine kaarden. (D. sylvestris is nu ook D. fullonum)

Vorm.

Tamme kaarden brengen lange, brede en voor spits toelopende en rondom de kanten zaagsgewijs geschaarde, bleekgroene bladeren voort. Hiertussen spruiten zeer hoge stelen voort die in verschillende zijscheuten verdeeld en met scherpe dorens gewapend zijn. Ze zijn voorzien van enige leden of knopen waaruit altijd twee tegenover elkaar staande bladeren voortkomen. Deze bladeren zijn met hun ene eind zeer dicht aan de steel bevestigd en rondom de kanten, als ook aan de middensteel, met scherp stekende dorentjes voorzien. Op de toppen van de stelen komen langwerpige en stekende bolletjes, die eigenlijk kaarden genoemd worden, tevoorschijn. Tussen de omgebogen stekels van deze bolletjes vertonen zich witte bloempjes die veel op een bijenhuisje lijken. Daarna wordt er bitterachtig en plat zaad in gevonden. De wortel is wit en matig lang.

De grote, wilde soort verschilt alleen van het voorgaande doordat zijn ruwe bolletjes met langere, slappere en rechtere dorentjes gewapend zijn, de bloemen zijn niet wit, maar bleek paars van kleur.

De kleine wilde kaarde is de grote soort van bladeren wel gelijk, maar de steel schiet veel hoger op en de bolletjes of kaarden zijn veel kleiner en ronder.

Plaats.

De tamme kaarden vindt men in de hoven of bouwlanden. De wilde soorten groeien vanzelf op waterachtige, vochtige gronden.

Tijd.

Deze kruiden bloeien in juni en juli en in de herfst verzamelt men de kaarden, te weten van de tamme soort voor het gebruik.

Aard en krachten.

De kaarden zijn koud en droog in de tweede graad, tezamen trekkend en wat afvegend van krachten. Galenus.

Medicinaal gebruik.

Tegen overvloedige maandstonden en buiklopen: Neem van de bladeren een goed deel, kook ze op in azijn totdat ze murw zijn en leg ze papgewijs op de buik. Dodonaeus.

Tegen bloedende aambeien en hun wratten: Neem van de bladeren zoveel als nodig is, kook ze murw in wijn en leg ze op het fondament. Fuchsius.

Tegen fistels of lopende gaten van de aarsdarm: Neem de verse wortels, kook ze totdat ze murw zijn in wijn, stamp ze in een mortier tot een zalfje. Matthiolus.

Tegen rode en schemerende ogen, plekken en sproeten van het aangezicht: Verzamel het water dat tussen twee kaardenbladeren vastgehouden wordt en was u daarmee dikwijls. Ravelingius.

Tegen leeghoofdigheid: Neem het gestampte kruid en bindt het op het kaalgeschoren hoofd. P. Crescentius.

Cirsium.

Gedaente.

Cirsium brenght voort recht opstaende hooge steelen, die in verscheyde (172) zijde-tacken gedeelt, ende met breede, langhwerpige, voor spits toeloopende, ende met kleyne doornen gewapende bladeren bewassen zijn. Op de toppen van dese steelen siet men een vergaderinge van kleyne gesnippelde bladekens, uyt de welcke een rouw distel-bolleken voort komt, voort-brengende een purper-roode Bloem, van kleyne draeykens t’samen vergadert. De bloem vergaen zijnde, buyght sich het distel-bolleken nederwaerts. Het zaet is blinckende, dat van andere Distelen gelijck. De wortel verspreydt sich door veel veselingen, ende blijft lange in ’t leven.

Plaetse.

Dit Kruydt vindt men aen de Zee-kant van Zeelandt, Vlaenderen ende Hollandt.

Tijdt.

Het bloeyt in de Somerse Maenden.

Aert en Krachten.

De werckinge van dit gewas is tot noch toe verborgen ende niet ondersocht geweest. Dodonaeus.

Cirsium. (Carduus nutans)

Vorm.

Cirsium brengt recht opstaande, hoge stelen voort die in verschillende zijtakken gedeeld en met brede, langwerpige en voor spits toelopende, met kleine dorens gewapende bladeren begroeid zijn. Op de toppen van deze stelen ziet men een verzameling van klein verdeelde blaadjes waaruit een ruw distelbolletje voortkomt die een purperrode bloem voortbrengt die van kleine draadjes tezamen gezet is. Als de bloem vergaan is buigt het distelbolletje naar beneden. Het zaad is blinkend en lijkt op dat van de andere distels. De wortel verspreidt zich door veel vezels en blijft lang in het leven.

Plaats.

Dit kruid vindt men aan de zeekant van Zeeland, Vlaanderen en Holland.

Tijd.

Het bloeit in de zomerse maanden.

Aard en krachten.

De werking van dit gewas is tot nog toe verborgen en niet onderzocht. Dodonaeus.

Dauw-distel, Gansen-distel, Hasen-distel, in ’t Latijn Sonchus.

Geslachten.

Dit Gewas wordt in sachten, stekende ende Zee-Sonchus onderscheyden.

Gedaente.

De eerste soorte heeft een kantige holle ende somtijdts wat roodtachtige steel, met groene, bleecke, ende aen de kanten diep gesneden bladeren bewassen. Op de toppen van de steelen brenght het geele bloemen, van veel bladekens by een vergadert, voort. Het plat, kleyn ende langhwerpigh zaet leyt in wolachtige bollekens beslooten. De wortel is met veel veselingen behangen. De steelen ende bladeren behouden in sich een melckachtigh sap, ’t welck wanneer de selve gebroken worden te voorschijn komt.

De tweede soorte verschilt van de eerste, door dien sijn bladeren soo diep niet gesneden, maer rondom de kanten met scherpstekende doornkens beset zijn.

De Zee-Sonchus is de tweede soorte seer gelijck, maer zijn rootachtige steelen ende bladeren zijn met rouwe ende scherper doornen bewapent.

Plaetse.

De eerste ende de tweede soorte vindt men hier te Lande in de Ackers ende Moes-hoven. De derde soorte ofte Zee-Sonchus groeyt op de Ackers in Zeelandt ende Vlaenderen, de welcke niet verre van de Zee gelegen zijn.

Tijdt.

De Dauw-distel bloeyt in Juny ende July.

Aert en Krachten.

Dese Kruyden zijn kout ende droogh van aert, ende een weynigh t’samen-treckende van krachten. Galenus.

Medicinael gebruyck.

Voor Flerecijn uyt hitte ontstaen: Neemt de versche bladeren, stootse kleyn in een Mortier ende leghtse pap-wijs op. Dodonaeus.

Voor pijn der Ooren: Neemt het melckachtigh sap, maeckt het warm ende druypt het in de Ooren. Fuchsius.

Voor ontstekinge van het Fondament ende Schamelheyt: Neemt het uyt-gedruckte sap van de bladeren, ende leght het met Katoen op. Dioscorides.

Voor Graveel ende Geelsucht: Neemt van het uyt-geparste sap twee oncen, vermenght het met Wijn ende laet het innemen. Brunfelsius.

Voor swaren Arbeydt der Vrouwen: Neemt van het sap, Wijn van elcks even anderhalf once, soete Amandelen-olie een once, maeckt dit te samen lauw, ende geeft het op een reys in. Ravelingius.

Om het Melck in de Vrouwen Borsten te vermeerderen ende te verbeteren: Neemt van het sap twee oncen, vermengt het met Bier ende laet dit alle dagen gebruycken.

Dauwdistel, ganzendistel, hazendistel, in het Latijn Sonchus. (de zachte Sonchus oleraceus, stekende Sonchus asper, Sonchus arvenis var maritimus)

Geslachten.

Dit gewas wordt in zachte, stekende en zee Sonchus verdeeld.

Vorm.

De eerste soort heeft een kantige holle en soms wat roodachtige steel die met groene, bleke en aan de kanten diep gesneden bladeren begroeid is. Op de toppen van de stelen brengt het gele bloemen voort die van veel blaadjes bijeen gesteld gevormd zijn. Het platte, kleine en langwerpige zaad ligt in wolachtige bolletjes besloten. De wortel is met veel vezels behangen. De stelen en bladeren hebben een melkachtig sap in zich dat tevoorschijn komt als het gebroken wordt.

De tweede soort verschilt van de eerste doordat zijn bladeren niet zo diep gesneden, maar rondom de kanten met scherp stekende dorentjes bezet zijn.

De zee Sonchus is de tweede soort zeer gelijk, maar zijn roodachtige stelen en bladeren zijn met ruwe en scherpere dorens bewapend.

Plaats.

De eerste en de tweede soort vindt men hier te lande in de akkers en moeshoven. De derde soort of zee sonchus groeit op de akkers in Zeeland en Vlaanderen die niet ver van de zee gelegen zijn.

Tijd.

De dauwdistel bloeit in juni en juli.

Aard en krachten.

Deze kruiden zijn koud en droog van aard en wat tezamen trekkend van krachten. Galenus.

Medicinaal gebruik.

Tegen jicht die uit hitte ontstaan is: Neem de verse bladeren, stamp ze klein in een mortier en leg ze papgewijs op. Dodonaeus

Tegen oorpijn: Neem het melkachtig sap, maak het warm en druppel het in de oren. Fuchsius.

Tegen ontsteking van het fondament en schaamdelen: Neem het uitgedrukte sap van de bladeren en leg het met katoen op. Dioscorides.

Tegen nierstenen en geelzucht: Neem twee ons van het uitgeperste sap, meng het met wijn en laat het innemen. Brunfelsius.

Voor de zware arbeid van de vrouwen: Neem het sap en wijn, van elk anderhalf ons, van zoete amandelolie een ons, maak dit tezamen lauw en geef het in een keer in. Ravelingius.

Om de melk in de vrouwenborsten te vermeerderen en te verbeteren: Neem van het sap twee ons, meng het met bier en laat dit alle dagen gebruiken.

Doorn-appel, in ’t Latijn Stramonia.

Gedaente.

Dit Gewas brengt voort een seer hooge ende dicke steel, die in enige (173) zijde-scheuten verdeelt is. De bladeren zijn groot, breedt, voor spits toeloopende ende aen de kanten op sommige plaetsen ghehoeckt, omtrent de oorsprongh van de welcke langwerpigh, getande knopkens voort-spruyten, voort brengende groote, ende klockswijse witte bloemen. Na de bloemen volgen ronde vruchten die met korte doornen versien zijn, in sich besluytende kleyn platachtigh zaet.

Plaetse.

De Doorn-appel wordt hier te Lande alleen in de Hoven gevonden ende onderhouden.

Tijdt.

Het bloeyt in Juny ende July.

Oeffeningh.

Men zaeyt dit gewas alle jaer in ’t laetste van Maert, ofte in ’t begin van April in savelachtige aerde.

Aert en Krachten.

Doorn-appel is kout in den vierden graedt, verdoovende, ’t gevoelen benemende, ende slaep verweckende van krachten. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Om pijn te stillen ende slaep te verwecken: Neemt van het zaet van Doorn-appel een once, kneust het een weynigh, giet’er een half pintje Brandewijn op, laet het t’samen staen weecken, daer na uyt-geparst zijnde, koockt het tot de helft van de Brandewijn versoden is, en geeft hier van op een reys een lepel vol in. P. Potterus.

Eynde van het Seste Deel.

Doornappel, in het Latijn Stramonia. (Datura stramonium)

Vorm.

Dit gewas brengt een zeer hoge en dikke steel voort die in enige zijscheuten verdeeld is. De bladeren zijn groot, breed en lopen voor spits toe, ze zijn aan de kanten op sommige plaatsen gehoekt. Bij hun oorsprong spruiten langwerpige, getande knopjes voort. Die brengen grote en klokvormige, witte bloemen voort. Na de bloemen volgen ronde vruchten die met korte dorens voorzien zijn en klein, platachtig zaad in zich hebben.

Plaats.

De doornappel wordt hier te lande alleen in de hoven gevonden en geteeld.

Tijd.

Het bloeit in juni en juli.

Teelt.

Men zaait dit gewas alle jaar op het eind van maart of in het begin van april in zavelachtige aarde.

Aard en krachten.

Doornappel is koud in de vierde graad, verdovend, meent het gevoel weg en verwekt de slaap van krachten. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Om pijn te stillen en slaap te verwekken: Neem van het zaad van doornappel een ons, kneus het wat, giet er een half pintje brandewijn op en laat het tezamen staan weken, als het daarna uitgeperst wordt, kook het tot de helft van de brandewijn verkookt is en geef hiervan in een keer een lepel vol in. P. Potterus.

Einde van het zesde deel.

Het Sevende Deel

Des

Nederlandtsen Kruydt-Boecks,

Beschryvende

De Geslachten, Gedaente, Plaetse, Tijt, Aert, Krachten ende Medicinael gebruyck van alderhande Medicinale ende rare Hof-kruyden ende Planten, die in de Nederlanden meest in de Hoven onderhouden worden.

Het Zevende Deel

Van het

Nederlandse Kruidboek

Beschrijft

De geslachten, vorm, plaats, tijd, aard, krachten en medicinaal gebruik van allerhande medicinale en rare hofkruiden en planten die in Nederland meestal in de hoven geteeld worden.

Bruyne Betonie, in ’t Latijn Betonica.

Gedaente.

DIt Kruyt brengt voort lange ende breedtachtige bladeren, die rontom de kanten gekerft zijn. Tusschen dese spruyten vierkante steelen, wiens toppen aer-wijs met roode ofte bleeck-purpere bloemkens beset zijn, na de welcke lanckwerpigh ende kantigh zaet volght. De wortel is met veel veselingen behangen.

Plaetse.

Het wordt hier te Lande in veel Hoven onderhouden.

Tijdt.

Het draeght sijn bloemen in Juny ende July.

Oeffeningh.

Het wordt door af-scheuren in April aengewonnen, ende op een vochte ende wat lommerachtige plaetse geplant.

Aert en Krachten.

De Betonie is warm ende droogh in den tweeden graedt, openende, door-snijdende, dun makende ende afvagende van krachten. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor alderhande koude gebreken van de Herzenen, verstoptheyt van de Lever, Mildt ende Lijf-moeder, Geelsucht ende Graveel: Bereydt een afziedtsel van Betonie met Suycker ofte Syroop van Betonie, ende laet hier van twee ofte driemael des daeghs een roemertje vol innemen. Hier toe dient mede Wijn van Betonie, des selfs gedistilleert water, ende de Conserf van de bloemen bereyt. Dodonaeus, Mathiolus, Brunfelsius.

Voor Hooft-wonde: Neemt de gestoten bladeren en leghtse op. Fuchsius.

Voor holle Sweeringe: Neemt de versche (175) bladeren, stootse kleyn met een weynigh zouts, ende leghtse op.

Om de taye Vochtigheden door het braeken uyt te drijven: Neemt van de gedroogde Betonie wortel een half loot, ende geeft het met Honingh-water in. Dodonaeus.

Bruine betonie, in het Latijn Betonica (Stachys officinalis)

Vorm.

Dit kruid brengt lange en breedachtige bladeren voort die rondom de kanten gekerfd zijn. Hiertussen spruiten vierkantige stelen op wiens toppen aarvormige met rode of bleek purperen bloempjes bezet zijn. Hierna volgt langwerpig en kantig zaad. De wortel is met veel vezels behangen.

Plaats.

Het wordt hier te lande in veel hoven geteeld.

Tijd.

Het draagt zijn bloemen in juni en juli.

Teelt.

Het wordt door afscheuren in april aangewonnen en op een vochtige en wat schaduwachtige plaats geplant.

Aard en krachten.

Betonie is warm en droog in de tweede graad, openend, door snijdend, dun makend en afvegend van krachten. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Tegen allerhande koude gebreken van de hersens, verstopping van de lever, milt en baarmoeder, geelzucht en nierstenen: Maak een afkooksel van betonie met suiker of siroop van betonie en laat hiervan twee -of driemaal per dag een roemertje vol innemen. Hiertoe dient ook de wijn van betonie en het van de plant gedistilleerde water met de konserf die van de bloemen gemaakt is. Dodonaeus, Matthiolus, Brunfelsius.

Tegen hoofdwonden: Neem de gestampte bladeren en leg ze op. Fuchsius.

Voor holle zweren: Neem de verse bladeren, stamp ze klein met wat zout en leg ze op.

Om de taaie vochtigheid door het braken uit te drijven: Neem van de gedroogde betoniewortel een half lood en geef het met honingwater in. Dodonaeus.

Roomse Alsem, in ’t latijn Absynthium Ramonum.

Gedaente.

Uyt de menigvuldige wortelen van dit Gewas spruyten veel teere steelkens voort, met kleyne ende gesnippelde grijse bladekens dicht bewassen. De bloem-knoppen komen als aen de gemeene Alssem te voorschijn.

Plaetse.

Dit Kruydt wordt in de Apothekers Hoven onderhouden.

Tijdt.

In de Lente spruyt het uyt de overgebleven wortel wederom voort, ende in de Herfst draeght het zijn bloem-knoppen.

Oeffeningh.

Het wordt door zaet, maer meest door scheuren der wortelen aengeteelt.

Aert en Krachten.

De Roomse-Alsem is warm in den eersten ende droogh in den tweeden graedt, minder bitter als de ghemeene Alsem, t’samen-treckende ende dun makende van krachten. De verdere krachten ende het medicinael gebruyck, besie in het vierde deel by de gemeene Alsem.

Roomse alsem, in het Latijn Absynthium Ramonum. (Artemisia pontica)

Vorm.

Uit de vele wortels van dit gewas spruiten veel tere steeltjes voort die dicht met kleine en fijn gedeelde, grijze blaadjes begroeid zijn. De bloemknoppen komen als aan de gewone alsem tevoorschijn.

Plaats.

Dit kruid wordt in de apothekers hoven geteeld.

Tijd.

In de lente spruit het uit de overgebleven wortel weer voort en in de herfst draagt het zijn bloemknoppen.

Teelt.

Het wordt door zaad, maar meestal door scheuren van de wortels voortgeteeld.

Aard en krachten.

De roomse alsem is warm in de eerste en droog in de tweede graad, minder bitter dan de gewone alsem, tezamen trekkend en dun makend van krachten. De verdere krachten en het medicinale gebruik, zie in het vierde deel bij de gewone alsem.

Ambrosia.

Gedaente.

Dit Gewas brenght voort een steel, die niet hoogh op en schiet, maer in verscheyde tackskens gedeelt, ende met seer doorsneden witachtige bladeren, als die van de Byvoet, bewassen is. De geele ende mosachtige bloemen spruyten langhs de toppen van de tackskens geschicktelijk voort. Het ronde zaet leydt in bysonder steeckelige knopkens, die leger als de bloemen te voorschijn komen, ende nimmermeer bloeyen, beslooten. De wortel is dun ende omtrent een palme langh.

Plaetse.

Het wordt van de Kruydt-beminners in de Hoven geoeffent.

Tijdt.

In ’t laetste van de Somer brengt het sijn bloemen ende rijp zaet voort.

Oeffeningh.

Het moet vroegh in de Lente gezaeyt worden.

Aert en Krachten.

Dit Kruydt heeft een t’samen-treckende ende te rugh drijvende kracht. Galenus.

Ambrosia. (Artemisia campestris)

Vorm.

Dit gewas brengt een steel voort die niet hoog op schiet, maar in verschillende takjes gedeeld en met zeer doorsneden, witachtige bladeren begroeid is, net als die van bijvoet. De gele en mosachtige bloemen spruiten langs de toppen van de takjes geregeld voort. Het ronde zaad ligt in aparte stekelige knopjes besloten die lager dan de bloemen tevoorschijn komen en nimmer bloeien. De wortel is dun en ongeveer een tien cm lang.

Plaats.

Het wordt door de kruidbeminnaars in de hoven geteeld.

Tijd.

Op het eind van de zomer brengt het zijn bloemen en rijp zaad voort.

Teelt.

Het moet vroeg in de lente gezaaid worden.

Aard en krachten.

Dit kruid heeft een tezamen trekkende en terugdrijvende kracht. Galenus.

Synnauw, Onser vrouwen Mantel, in ’t Latijn Alchimilla.

Gedaente.

De Alchimilla heeft breede, rondtachtige, doch met sommige hoecken uytstekende ende rondtom de kanten saeghwijs gekerfde bladeren, dese zijn in ’t eerste te 176) samen gevouwen ofte in verscheyde ployen geschickt. De steelen zijn rondt, teer ende wat ruyghachtigh. Op de toppen van de steelkens komen veel by een vergaderde gras-verwige bloemkens te voorschijn, die van veel kleyne zaet, in kleyne zaet-huyskens beslooten gevolght worden. De wortel is bruyn ende met veel veselingen behangen.

Plaetse.

Het wordt hier te Lande in de Apothekers Hoven geplant.

Tijdt.

Dit Kruyt blijft lange tijt groen, en brengt sijn bloemen in May ende Juny voort.

Oeffeningh.

Het wordt door zaet ende het scheuren der wortelen vermenighvuldight, ende op vochte plaetsen geplant.

Aert en Krachten.

De Synnauw is matelick in hitte ende koude gestelt, maer verdrooght sterckelijck, ende heeft daerom een t’samen-treckende ende heelende kracht. Het werdt onder de voornaemste Wondt-kruyden gerekent.

Medicinael gebruyck.

Voor in- ende uytwenige Quetsuren ende Wonden: Bereyt een afziedtsel van dit Kruydt alleen, ofte met andere Wondt-kruyden vermenght, ende laet hier van dickwils drincken, ende druypt het in de Wonden. Brunfelsus.

Voor Bloet-spouwen, roode Loop, ende onmatige Vloeden der Vrouwen: Ziedt dit Kruydt in Water ofte Wijn, ende laet hier van drincken. C. Durantus.

Voor de witte Vloet der Vrouwen: Hier tegen wordt gepresen het gedistilleert water van Synnauw, drie oncen t’effens ingenomen. Dodonaeus.

Sinnauw, onze vrouwenmantel, in het Latijn Alchimilla. (Alchemilla vulgaris)

Vorm.

Alchemilla heeft brede, rondachtige, doch met sommige hoeken uitstekende en rondom de kanten zaagsgewijs gekerfde bladeren. Die zijn in het eerst tezamen gevouwen of in verscheidene plooien geschikt. De stelen zijn rond, teer en wat ruigachtig. Op de toppen van de steeltjes komen veel bijeen verzamelde graskleurige bloempjes tevoorschijn die door veel klein zaad gevolgd worden wat in kleine zaadhuisjes zit. De wortel is bruin en met veel vezels behangen.

Plaats.

Het wordt hier te lande in de apothekers hoven geplant.

Tijd.

Dit kruid blijft lange tijd groen en brengt zijn bloemen in mei en juni voort.

Teelt.

Het wordt door zaad en het scheuren van de wortels vermenigvuldigd en op vochtige plaatsen geplant.

Aard en krachten.

Sinnauw is matig in hitte en koude gesteld, maar verdroogt sterk en heeft daarom een tezamen trekkende en helende kracht. Het wordt onder de voornaamste wondkruiden gerekend.

Medicinaal gebruik.

Voor in- en uitwendige kwetsingen en wonden: Maak een afkooksel van dit kruid alleen of met andere wondkruiden vermengt en laat hiervan dikwijls drinken en druppel het in de wonden. Brunfelsus.

Tegen bloedspuwen, rodeloop en onmatige vloeden van de vrouwen: Kook dit kruid in water of wijn en laat hiervan drinken. C. Durantus.

Tegen de witte vloed van de vrouwen: Hiertegen wordt geprezen het gedistilleerde water van sinnauw waarvan drie ons tegelijk wordt ingenomen. Dodonaeus.

Sanikel, in ’t Latijn Sanicula.

Gedaente.

Dit Kruydt heeft breede, bruyn-groene gladde bladeren, rondtom de kanten (177) geschaert, ende in vijf deelen gesneden, tusschen dese spruyten rechte steelkens omtrent een voet hoogh, die onder wat rootachtigh van verwe zijn. Aen ’t opperste van de steelkens draeght het veel mosachtige kleyne knopkens, witte bloemkens voort brengende. Het zaet is rondt ende rouw. De wortel is onder in veel dunne veselingen verspreyt.

Plaetse.

De Sanikel wast weeldrigh in de Hoven, ende wordt oock in de Bosschen ende op schaduwachtige plaetsen gevonden.

Tijdt.

Dit Kruydt kan seer wel tegen de koude, in May ende Juny draeght het sijn bloemen, ende daer na wordt het zaet rijp.

Oeffeningh.

Het wort door ’t zaeyen ende verplanten onderhouden.

Aert en Krachten.

De Sanikel is warm ende droogh in den tweeden graedt, t’samen-treckende ende heelende van krachten. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor Wonden en sweerende Nieren: Neemt van ’t sap een once ende geeft het in, ofte neemt van de gedrooghde bladeren een vierendeel loots, ende laet het met eenig nat in nemen. Brunfelsus, Matthiolus, C. Durantus.

Voor Scheursel: Ziedt de bladeren in Wijn ofte Water, laet hier van drincken ende leght de gesoden bladeren van buyten op. Fuchsius.

Voor Bloet-spouwen ende roode Loop: Bereydt een afziedtsel van dit Kruyt, ende laet hier van dickwils drincken. Dodonaeus.

Voor sweeringe van de Keel: Neemt van het afziedtsel van dit Kruydt soo veel van nooden is, doet’er by wat Honingh ende gorgelt daer mede. Matthiolus.

Sanikel, in het Latijn Sanicula. (Sanicula europaea)

Vorm.

Dit kruid heeft brede, bruingroene en gladde bladeren die rondom de kanten geschaard en in vijf delen gesneden zijn. Hiertussen spruiten rechte steeltjes op van ongeveer een dertig cm hoog die onder wat roodachtig van kleur zijn. Aan het opperste van de steeltjes draagt het veel mosachtige, kleine knopjes die witte bloempjes voortbrengen. Het zaad is rond en ruw. De wortel is onder in veel dunne vezels verspreid.

Plaats.

Sanikel groeit weelderig in de hoven en wordt ook in de bossen en op schaduwachtige plaatsen gevonden.

Tijd.

Dit kruid kan zeer goed tegen de koude, in mei en juni draagt het zijn bloemen en daarna wordt het zaad rijp.

Teelt.

Het wordt door het te zaaien en te verplanten geteeld.

Aard en krachten.

Sanikel is warm en droog in de tweede graad, tezamen trekkend en helend van krachten. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Voor wonden en zwerende nieren: Neem van het sap een ons en geef het in. Of neem van de gedroogde bladeren een vierendeel lood en laat het met enig nat innemen. Brunfelsus, Matthiolus, C. Durantus.

Tegen breuken: Kook de bladeren in wijn of water, laat hiervan drinken en leg de gekookte bladeren van buiten op. Fuchsius.

Tegen bloedspuwen en rodeloop: Maak een afkooksel van dit kruid en laat hiervan dikwijls drinken. Dodonaeus.

Tegen zweren van de keel: Neem van het afkooksel van dit kruid zoveel als nodig is, doe er wat honing bij en gorgel daarmee. Matthiolus.

m

Onser Vrouwen-Melck-Kruydt, Longen-kruydt, in ’t Latijn Pulmonaria, Symphytum Maculosum.

Gedaente.

De bladeren van dit Gewas zijn breedachtigh, voor spits toeloopende, hayrigh, ende met witachtige placken besprenckelt. De steelen zijn kort ende mede ruygh. De bloemen zijn eerst root, ende daer na uyt den blaeuwen purperachtigh van verwe, oock wordt het met witte bloemen, volgens getuygenis van Lobel gevonden. Het zaet is zwart, als dat van Bornagie. De wortelen zijn bruyn ende met veselingen behangen.

Plaetse.

Dit Kruydt wordt van veele in de Hoven geplant ende onderhouden.

Tijdt.

Het bloeyt in May.

Oeffeningh.

Het wordt in April van een gescheurt, ende op een lommerachtige plaetse verplant.

Aert en Krachten.

Dit Kruydt is verkoelende ende verdroogende van aert, t’samen heelende ofte genesende van krachten. C. Bauhinus.

Medicinael gebruyck.

Voor Bloet-spouwen ende Teeringh: Neemt het uytgeperst ende gesuyvert sap van dit kruydt drie pont, (178) witte Suycker twee pont, ziedt dit te samen tot dat het een bequaem Syroop werde, van de welcke ghy op een reys een once met een half mutsje gedistilleert water van ’t selfde kruydt in geven sult. Ravelingius.

Onze Vrouwe melkkruid, longenkruid, in het Latijn Pulmonaria, Symphytum maculosum. (Pulmonaria officinalis)

Vorm.

De bladeren van dit gewas zijn breedachtig, lopen voor spits toe, zijn harig en met witachtige plekken besprenkeld. De stelen zijn kort en ook ruig. De bloemen zijn eerst rood en daarna uit het blauwe purperachtig van kleur, ook wordt het met witte bloemen gevonden, volgens getuigenis van Lobel. Het zaad is zwart, zoals dat van bernagie. De wortels zijn bruin en met vezels behangen.

Plaats.

Dit kruid wordt door velen in de hoven geplant en onderhouden.

Tijd.

Het bloeit in mei.

Teelt.

Het wordt in april uiteengescheurd en op een schaduwachtige plaats verplant.

Aard en krachten.

Dit kruid is verkoelend en verdrogend van aard, tezamen helend of genezend van krachten. C. Bauhinus.

Medicinaal gebruik.

Tegen bloedspuwen en tering: Neem drie pond van het uitgeperste en gezuiverde sap van dit kruid, van witte suiker twee pond, kook dit tezamen totdat het een goede siroop wordt waarvan ge in een keer een ons met een half mutsje gedistilleerd water van hetzelfde kruid zal ingeven. Ravelingius.

m

Heydensch Wondt-kruydt, in ’t Latijn Solidago Sarracenia.

Gedaente.

Heydensch Wondt-kruyt brengt voort seer hooge, rechte, ronde, holle ende bruyn-roode steelen, met langhwerpige breedtachtige, spitse, ende rondtom ghekerfde bladeren begroeyt, ende wiens toppen met geele bloemen verciert zijn, die uyt het midden eenige draeykens uytwerpen, ende daer na door de windt in lichte stuyfkens verwayen. De wortel is in veel faselingen gedeelt.

Plaetse.

Dit kruydt wordt in de Hoven geplant, andersints bemindt het bosachtige ende vochte gewesten.

Tijdt.

Het bloeyt in July ofte Augustus.

Oeffeningh.

Het wordt hier te Lande door ’t zaeyen ende verplanten aengewonnen.

Aert en Krachten.

Heydensch Wondt-kruydt is warm ende droogh van aert, bitterachtigh van smaeck, openende ende te samen treckende van krachten. Ravelingius.

Medicinael gebruyck.

Voor versche ende oude Wonden ende Fistelen: Druypt het sap ofte stroyt het Poeder van dit kruydt in de quetsuren ofte loopende gaten. Tot dien eynde wordt dit kruydt oock in de Wondt-drancken gebruyckt. Dodonaeus.

Voor verstoptheyt van de Lever en Milt, Geel- ende Water-sucht: Bereyt een afziedtsel van dit Kruydt, maeckt het zoet met Suycker, ende laet hier van twee mael des daeghs een roemertje vol in nemen. Dodonaeus.

Voor vuyle sweeringe des Tandt-vleesch, ende van de Keel: Neemt van het afziedtsel van Heydensch Wondt-kruydt een half pint, Honingh van Roosen anderhalf once, vermengt dit te samen, ende laet hier mede gorgelen. Dodonaeus.

Heidens wondkruid, in het Latijn Solidago sarracenia. (Senecio sarracenius)

Vorm.

Heidens wondkruid brengt zeer hoge, rechte, ronde, holle en bruinrode stelen voort die met langwerpige, breedachtige, spitse en rondom gekerfde bladeren begroeid zijn. Aan hun toppen zijn ze met gele bloemen versierd die in het midden enige meeldraadjes uitwerpen en daarna door de wind in lichte pluizen wegwaaien. De wortel is in veel vezels gedeeld.

Plaats.

Dit kruid wordt in de hoven geplant, anders bemint het bosachtige en vochtige gewesten.

Tijd.

Het bloeit in juli of augustus.

Teelt.

Het wordt hier te lande door het zaaien en verplanten voort geteeld.

Aard en krachten.

Heidens wondkruid is warm en droog van aard, bitterachtig van smaak, openend en tezamen trekkende van krachten. Ravelingius.

Medicinaal gebruik.

Voor verse en oude wonden en lopende gaten: Druppel het sap of strooi het poeder van dit kruid in de kwetsingen of lopende gaten. Tot dat doel wordt dit kruid ook in de wonddranken gebruikt. Dodonaeus.

Tegen verstopping van de lever en milt, geel- en waterzucht: Maak een afkooksel van dit kruid, maak het zoet met suiker en laat hiervan tweemaal per dag een roemertje vol innemen. Dodonaeus.

Tegen vuile zweren van het tandvlees en van de keel: Neem van het afkooksel van heidens wondkruid een half pint, van honing van rozen anderhalf ons, meng dit tezamen en laat hiermee gorgelen. Dodonaeus.

Gulden-roede in ’t Latijn Virga Aurea.

Geslachten.

Van dit Kruydt vint men twee soorten, het eene met ongekerfde, ende het ander met saegh-wijse gekerfde bladeren.

Gedaente.

De eerste soorte van Gulden-roede heeft langhwerpige ende breedtachtige bladeren. De steelen schieten omtrent twee voeten hoogh op, ende sy zijn rondt, roodachtigh, ende in verscheyde zijde-tackskens verdeelt. De bloemen die aen ’t opperste van de steelen ordentelijck voort komen, zijn gout geel van verwe. De wortel is bruyn ende met veselingen behangen.

De tweede soorte verschilt alleen van de voorgaende, om dat de bladeren rondtom de kanten saeg-wijs gekerft ofte geschaert zijn. (179)

Plaetse.

Dit Kruydt wordt in de Apotheker Hoven geplant, andersints bemint het bosch- ende berghachtige gewesten ende een vette grondt.

Tijdt.

Het draeght zijn bloemen in July ofte Augustus.

Oeffeningh.

Het wordt in de Hoven als het Heydensch Wondt-kruydt aengeteelt.

Aert en Krachten.

De Gulden-roede is warm en droogh van aert, suyverende, t’samen-treckende ende den Urijn af drijvende van krachten. Dodonaeus. C. Durantus.

Medicinael gebruyck.

Voor alderhande Wonden ende quetsuren: Tot dien eynde werdt het onder de Wondt-drancken vermenght. Dodonaeus.

Voor ’t Graveel ende Steen: Bereydt een afziedtsel van dit kruydt in wijn, ende laet hier van drincken. C. Durantus.

Voor losse Tanden ende bedorven Tant-vleesch: Bereydt een afziedtsel van dit Kruydt in gestaelt water ofte roode wijn, ende wascht ofte spoelt de mont daer mede. Joh. Schroderus.

Gulden roede in het Latijn Virga aurea. (Solidago virgaurea)

Geslachten.

Van dit kruid vindt men twee soorten, het ene met ongekerfde en het andere met zaagsgewijs gekerfde bladeren.

Vorm.

De eerste soort van gulden roede heeft langwerpige en breedachtige bladeren. De stelen schieten ongeveer zestig cm hoog op, ze zijn rond, roodachtig en in verschillende zijtakjes verdeeld. De bloemen, die aan het opperste van de stelen ordelijk voortkomen, zijn goudgeel van kleur. De wortel is bruin en met vezels behangen.

De tweede soort verschilt alleen van het voorgaande omdat de bladeren rondom de kanten zaagsgewijs gekerfd of geschaard zijn.

Plaats.

Dit kruid wordt in de apotheker hoven geplant, anders bemint het bos- en bergachtige gewesten en een vette grond.

Tijd.

Het draagt zijn bloemen in juli of augustus.

Teelt.

Het wordt in de hoven als het heidens wondkruid voortgeteeld.

Aard en krachten.

Gulden roede is warm en droog van aard, zuiverend, tezamen trekkend en de urine af drijvend van krachten. Dodonaeus. C. Durantus.

Medicinaal gebruik.

Tegen allerhande wonden en kwetsingen: Tot dat doel wordt het onder de wonddranken vermengd. Dodonaeus.

Tegen de nierstenen en steen: Maak een afkooksel van dit kruid in wijn en laat hiervan drinken. C. Durantus.

Tegen losse tanden en bedorven tandvlees: Maak een afkooksel van dit kruid in gestaald water of rode wijn en was of spoel de mond daarmee. Joh. Schroderus.

Wilt Wolle-kruydt, in ’t Latijn Verbascum Silvestre.

Gedaente.

Dit Gewas brenght voort geknoopte houtachtige steelen ofte rijskens, met witachtige ruyghte bekleedt. Uyt yeder lit spruyten altijdt twee over malkanderen staende, ruyge ofte hayrige bladeren, die van onse gemeyne Salie eenighsints gelijck, maer grooter. Aen ’t opperste van de steelen draeght het geele bloemen, van gedaente de Doove Neetelen bloemen niet ongelijck. De wortel sinckt diep in de Aerde, ende is met veel faselingen behangen.

Plaetse.

Dit Gewas wordt hier te Lande van de Lief-hebbers der kruyden in de Hoven onderhouden.

Tijdt.

Het bloeyt in May ende Juny, en het zaet wordt in July rijp.

Oeffeningh.

Het wordt door zaet in de Hoven aengewonnen.

Aert en Krachten.

Dit Gewas komt in aert en krachten met ons gemeen wit Wolle-kruydt over een. Dodonaeus, Matthiolus.

Wild wolkruid, in het Latijn Verbascum silvestre. (Phlomis fruticans)

Vorm.

Dit gewas brengt geknoopte, houtachtige stelen of twijgjes voort die met witachtige ruigte bekleed zijn. Uit elk lid spruiten altijd twee tegenover elkaar staande, ruige of harige bladeren die op die van de gewone salie lijken maar groter zijn. Aan het opperste van de stelen draagt het gele bloemen die veel op die van de dove netelen lijken. De wortel zinkt diep in de aarde en is met veel vezels behangen.

Plaats.

Dit gewas wordt hier te lande door de liefhebbers van kruiden in de hoven geteeld.

Tijd.

Het bloeit in mei en juni, het zaad wordt in juli rijp.

Teelt.

Het wordt door zaad in de hoven aangewonnen.

Aard en krachten.

Dit gewas komt in aard en krachten met ons gewoon wit wollenkruid overeen. Dodonaeus, Matthiolus.

Scorzonera.

Gedaente.

De Scorzonera brenght voort langwerpige, spitse, ende aen de kanten een weynigh ghesneden, grijsachtige bladeren. De steelen zijn rondt, een voet ofte anderhalf, hoogh opschietende, ende op de toppen met een groote geele bloem, die van Papen-kruydt ofte de Paerde-bloem gelijck, beladen. Het zaet is langhwerpig. De wortel langh, van buyten zwartachtigh, van binnen wit, de welcke gequetst zijnde een melckachtig sap van sich geeft.

Plaetse.

Dit Kruydt wordt hier te Lande in Apothekers Hoven geoeffent ende onderhouden. (180)

Tijdt.

Het bloeyt hier te Lande in May ende Juny.

Oeffeningh.

Het wordt door ’t zaet aengewonnen, ’t welck men in het begin van April in de aerde werpt.

Aert en Krachten.

De Scorzonera is warm ende vocht in den eerste graedt, daer by besittende een besondere kracht tegen pest, besmettinge, ende alderhande vergift. Matthiolus.

Medicinael gebruyck.

Voor Pest, pestige Koortsen, ende diergelijcke besmettelijcke Sieckte: Neemt van ’t Kruydt met de wortel drie handen vol, snijt het kleyn, ziedt het in een pint goede Wijn-azijn tot dat de helft verzoden is, hier van geeft een ofte twee oncen t’effens in om het zweeten te bevorderen. Oock is seer dienstigh tot bevrijdingh van de voorverhaelde sieckten, alle morgen nuchteren een lepel vol van de selfde azijn ingenomen. Ravelingius.

Voor langh-duurende Koortsen, Swaermoedigheyt, vallende Sieckten, drayingen des Hoofts, Beten ofte Steken van venijnigh Gedierte, ende opstijginge des Lijfs-moeder: Laet van het afziedtsel van Scorzonera-wortel dickwils drincken, ofte een once van des selfs sap in neemen. Cardanus, Matthiolus, C. Durantus, Joh. Schroderus.

Voor duyster Gesicht: Neemt het melckachtigh sap van de wortel, ende druypt het in de Oogen. Dodonaeus.

Scorzonera. (Scorzonera hispanica)

Vorm.

Scorzonera brengt langwerpige, spitse en aan de kanten wat gesneden, grijsachtige bladeren voort. De stelen zijn rond en schieten een vijfenveertig cm hoog op. Op de toppen krijgen ze een grote gele bloem die op die van het papenkruid of paardenbloem lijkt. Het zaad is langwerpig. De wortel is lang, van buiten zwartachtig en van binnen wit, als die gewond wordt geeft het een melkachtig sap af.

Plaats.

Dit kruid wordt hier te lande in apothekers hoven geteeld en onderhouden.

Tijd

Het bloeit hier te lande in mei en juni.

Teelt.

Het wordt door het zaad vermeerderd dat men in het begin van april in de aarde werpt.

Aard en krachten.

Scorzonera is warm en vochtig in de eerste graad, daarbij bezit het een bijzondere kracht tegen pest, besmetting en allerhande vergif. Matthiolus.

Medicinaal gebruik.

Tegen pest, pestige koortsen en dergelijke besmettelijke ziektes: Neem van het kruid met de wortel drie handen vol, snij het klein, kook het in een pint goede wijnazijn totdat de helft verkookt is en geef hiervan een of twee ons gelijk in om het zweten te bevorderen. Ook is het zeer goed om tegen de voorgemelde ziekten gevrijwaard te blijven als elke morgen nuchter een lepel van dezelfde azijn ingenomen wordt. Ravelingius.

Tegen lang durende koortsen, zwaarmoedigheid, vallende ziekte, draaiingen van het hoofd, beten of steken van venijnig gedierte en opstijging van de baarmoeder: Laat van het afkooksel van Scorzonera wortel dikwijls drinken of een ons van zijn sap innemen. Cardanus, Matthiolus, C. Durantus, Joh. Schroderus.

Tegen slecht zien: Neem het melkachtig sap van de wortel en druppel het in de ogen. Dodonaeus.

Vloy-kruydt, in ’t Latijn Psyllium.

Gedaente.

Dit Kruyt brenght voort seer veel teere steelkens, die met veel langhwerpige smalle, hayrige ofte ruyge bladeren bewassen zijn. Aen de toppen van de steelkens draeght het schelferachtige knopkens, waer uyt seer kleyne wolachtige witte bloemkens voort spruyten. Het zaet is bruyn en blinckende. De wortel is wit ende met sommige dunne veselingen behangen.

Plaetse.

Het wort in sommige Hoven gezaeyt, andersints komt het weeldrigh in vette grondt, voornamentlijck aen de Zee-kant voort.

Tijdt.

Het bloeyt in July ofte Augustus ende in October wordt het zaet rijp.

Aert en Krachten.

Het zaet van Vloy-kruydt, ’t welck alleen tot Medecijne gebruyckt wordt, verkoelt in den tweeden graedt, maer is middelmatigh gestelt in vocht-maken ende verdroogen. Daer-en boven heeft het een besondere kracht om de geele Gal af te drijven, ende des selfs scherpigheyt te versachten, maer het moet met voorsichtigheyt, volgens de getuygenis van Serapion ende Avicenna, inwendigh gebruyckt worden, want te veel ofte dickwils ingenomen zijnde, verweeckt bangigheyt ende bezwijmenisse aen het herte. Galenus, Matthiolus, Fuchsius.

Medicinael gebruyck.

Om de geele Gal in Buyck-loopen, Buyck-pijn, ende heete Koortsen af te setten: Neemt van drie tot(181) ses vierendeel loots van het zaet, weeckt het in genoegsaem water tot dat het slijmerachtigh wordt, door gewrongen zijnde doet’er by Siroop van Violen ofte van Roosen een once, ende laet dit op een reys in nemen. Joh. Schroderus.

Voor Flerecijn: Neemt van de slijmerigheyt met water uyt het zaet getrocken, Olie van Roosen soo veel van nooden is, menght dit te samen tot een salfken, ende bestrijckt ‘er de pijnelijcke plaetse mede. Dodonaeus.

Voor wildt Vuur, ende witte Schurft des Aengesichts: Treckt uyt het zaet met azijn een slijmerachtigheyt, ende bestrijckt het daer mede. Ravelingius.

Voor drooghte van de Tongh ende rouwigheyt van de Keel: Neemt van de slijmerigheyt van ’t zaet met Weeghbree-water uyt-getrocken, Syroop van Violen, van Porceleyn, van elcks een once, te samen vermenght zijnde, laet hier van dickwils licken.

Voor roode ofte ontsteken Oogen: Bet de Oogen dickwils met de slijmerachttigheyt van ’t zaet met Roosen-water uyt getrocken zijnde. Fuchsius.

Vlokruid, in het Latijn Psyllium. (Plantago psyllium)

Vorm.

Dit kruid brengt zeer veel tere steeltjes voort die met veel langwerpige, smalle, harige of ruige bladeren begroeid zijn. Aan de toppen van de steeltjes draagt het schilferachtige knopjes waaruit zeer kleine, wolachtige witte bloempjes voortspruiten. Het zaad is bruin en blinkend. De wortel is wit en met sommige dunne vezels behangen.

Plaats.

Het wordt in sommige hoven gezaaid, anders komt het weelderig in vette grond en voornamelijk aan de zeekant voort.

Tijd.

Het bloeit in juli of augustus en in oktober wordt het zaad rijp.

Aard en krachten.

Het zaad van vlokruid, dat alleen als medicijn gebruikt wordt, verkoelt in de tweede graad, maar is middelmatig gesteld in vocht maken en verdrogen. Daarboven heeft het een bijzondere kracht om de gele gal af te drijven en zijn scherpheid te verzachten, maar het moet met voorzichtigheid, volgens de getuigenis van Serapio en Avicenna, inwendig gebruikt worden, want als het teveel of te dikwijls ingenomen wordt, verwekt het bangheid en bezwijming aan het hart. Galenus, Matthiolus, Fuchsius.

Medicinaal gebruik.

Om de gele gal in buiklopen, buikpijn en hete koortsen af te zetten: Neem van drie tot zes vierendeel lood van het zaad, week het in voldoende water totdat het slijmig wordt, als het door gewrongen is doe er een ons siroop van violen of van rozen bij en laat dit in een keer innemen. Joh. Schroderus.

Tegen jicht: Neem van de slijmerigheid dat met water uit het zaad getrokken is en van olie van rozen zoveel als nodig is, meng dit tezamen tot een zalfje en bestrijk er de pijnlijke plaats mee. Dodonaeus.

Tegen wild vuur en witte schurft van het aangezicht: Trek uit het zaad met azijn een slijmachtigheid en bestrijk het daarmee. Ravelingius.

Tegen droogte van de tong en ruwheid van de keel: Neem van de slijmerigheid van het zaad dat met weegbreewater uitgetrokken wordt, siroop van violen en van postelein, van elk een ons, meng het tezamen en laat hiervan dikwijls likken.

Tegen rode of ontstoken ogen: Bet de ogen dikwijls met de slijmachtigheid die van het zaad met rozenwater uit getrokken zijn. Fuchsius.

Steen-zaet, Peerlen-kruydt, in ’t Latijn Litospermum, Milium Solis.

Gedaente.

Dit Kruydt heeft ronde ende hartachtige steelen, in verscheyde zijde-tackskens gedeelt. De bladeren zijn lanckwerpigh, spits toeloopende, rouw, ende doncker-groen van verwe. Aen de oorspronck der bladeren spruyten witachtige bloemkens, die van wit, gladt ende hardt zaet gevolght worden. De wortel is dick, ende sinckt diep in de aerde.

Plaetse.

Het wordt hier te Lande in de Hoven gevonden.

Tijdt.

Het bloeyt van May tot diep in de Somer.

Oeffeningh.

Het wordt gezaeyt in ’t laetste van Maert ofte begin van April, in drooge ende savelachtige aerde.

Aert en Krachten.

Peerlen-kruydt ende voornamentlijck het zaet is warm ende droogh in den tweeden graedt, ende den Urijn af drijvende van krachten. Galenus.

Medicinael gebruyck.

Voor ’t Graveel ende de Steen: Neemt van het zaet een ofte anderhalf vierendeel loots, fijn gestooten zijnde geeft het met wijn in. Dioscorides.

Voor swaren Arbeydt der Vrouwen: Neemt van het fijn gepoeyert zaet een half loot, ende laet het met Vrouwen soch innemen. Matthiolus.

Voor alle daeghse Koortsen: Neemt een vierendeel loots ofte anderhalf, ende geeft het met eenigh bequaem nat voor het aenkomen van de koorts in. Joh. Schroderus.

Steenzaad, parelkruid, in het Latijn Litospermum, Milium solis. (Lithospermum officinalis)

Vorm.

Dit kruid heeft ronde en haarachtige stelen die in verschillende zijtakjes gedeeld zijn. De bladeren zijn langwerpig, lopen spits toe, ruw en donkergroen van kleur. Aan de oorsprong van de bladeren spruiten witachtige bloempjes uit die door wit, glad en hard zaad gevolgd wordt. De wortel is dik en zinkt diep in de aarde.

Plaats.

Het wordt hier te lande in de hoven gevonden.

Tijd.

Het bloeit van mei tot diep in de zomer.

Teelt.

Het wordt gezaaid op het eind van maart of begin van april, in droge en zavelachtige aarde.

Aard en krachten.

Parelkruid en voornamelijk het zaad is warm en droog in de tweede graad en de urine af drijvend van krachten. Galenus.

Medicinaal gebruik.

Tegen de nierstenen en de steen: Neem van het zaad een of anderhalf vierendeel lood, als het fijn gestampt is geef het met wijn in. Dioscorides.

Voor zware arbeid van de vrouwen: Neem van het fijn gepoederde zaad een half lood en laat het met vrouwenzog innemen. Matthiolus.

Tegen alledaagse koortsen: Neem een vierendeel lood of anderhalf en geef het met enig goed nat voor het aankomen van de koorts in. Joh. Schroderus.

Mans-bloet, in ’t Latijn Androsaemon.

Geslachten.

Wy sullen twee soorten van dit Kruydt beschrijven, waer van het eerste van Dodonaeus, ende het ander van Lobel onder de naem Androsaemon is aengetekent.

Gedaente.

De Androsaemon van Dodonaeus heeft recht opstaende, ronde, ghestreepte harde steelkens, met bladeren drie ofte viermael grooter dan die van St. Jans kruydt bewassen, dese zijn eerst groen, ende in ’t laetste van de Somer doncker-groen van verwe, uyt de welcke, gewreven ofte geperst zijnde, een roodt sap te voorschijn komt. De bloemen zijn geel, ende worden van ronde bollekens, die eerst groen, daer na root, ende eyndelijck zwartachtigh van verwe zijn, ende bruyn zaet in sich besluytende, gevolght. De wortel is houtachtigh.

Lobel druckt zijn Androsaemon uyt met de Schilderye die Dodonaeus de wilde Ruyte met gedaente van Hypericum toegevoeght heeft, ende schrijft dat dit kruydt de waerachtiger Androsaemon geheeten wordt, om dat niet alleen de bloemen, maer oock de bladeren geperst ofte gewreeven zijnde, een bruyn-roodt sap geven. ’t Geheele ghewas is grooter en langer, hebbende minder, maer soo veel grooter bladers dan St. Jans kruydt, den welcken dat van bloemen ende zaet is gelijckende. De steelen zijn rootachtigh, dun, rondt, ende twee Cubitus hoogh.

Plaetse.

De Androsaemon wordt by de Lief-hebbers van Kruyden in de Hoven onderhouden.

Tijdt.

Dit Kruydt bloeyt in July ende Augustus.

Oeffeningh.

Het wordt door zaet aengewonnen, ende voort gekomen zijnde blijft langh in ’t leven.

Aert en Krachten.

Dit Gewas is warm ende droogh van aert, af vagende ende de galachtige vochtigheden af-jagende van krachten, soo dat het in aert, krachten, ende medicinael gebruyck met het Herts-hoy ofte Ascyrum in alles over een komt. Dioscorides, Dodonaeus.

Mansbloed, in het Latijn Androsaemon. (Hypericum androsaemum)

Geslachten.

Wij zullen twee soorten van dit kruid beschrijven, waarvan het eerste van Dodonaeus en het andere door Lobel onder de naam Androsaemon opgetekend is.

Vorm.

De androsaemon van Dodonaeus heeft recht opstaande, ronde, gestreepte en harde steeltjes met bladeren bekleed die drie of viermaal groter zijn dan die van het St. Jans kruid. Die zijn eerst groen en op het eind van de zomer donkergroen van kleur. Als die gewreven of geperst worden komt een rood sap tevoorschijn. De bloemen zijn geel en worden door ronde bolletjes gevolgd die eerst groen, daarna rood en tenslotte zwartachtig van kleur worden en bruin zaad in zich hebben. De wortel is houtachtig.

Lobel drukt zijn androsaemon uit met de schilderij die Dodonaeus aan de wilde ruit met de vorm van Hypericum gegeven heeft. Hij schrijft dat dit kruid de ware Androsaemon heet omdat niet alleen de bloemen, maar ook als de bladeren geperst of gewreven worden een bruinrood sap geven. (Hypericum hircinum ?) Het gehele gewas is groter en langer, heeft minder maar zoveel groter bladeren dan St. Jans kruid waar het van bloem en zaad op lijkt. De stelen zijn roodachtig, dun, rond en negentig cm hoog.

Plaats.

Androsaemon wordt door de liefhebbers van kruiden in de hoven geteeld.

Tijd.

Dit kruid bloeit in juli en augustus.

Teelt.

Het wordt door zaad aangewonnen en als het voort gekomen is blijft het lang in leven.

Aard en krachten.

Dit gewas is warm en droog van aard, afvegende en de galachtige vochtigheden afjagend van krachten, zo dat het in aard, krachten en medicinaal gebruik met het hertshooi of Ascyrum in alles over een komt. Dioscorides, Dodonaeus.

Scorpioen-kruydt, in ’t Latijn Scorpioides.

Gedaente.

Dit Kruydt brenght voort, sommige teer ende ter aerde leggende steelkens, met sommige langhwerpige ende wat breedtachtige bladeren bewassen. De geele bloemen zijn van gedaente die van Lathyrus ende Vitsen gelijck, na desen volgen rouwe, kromme ende omgeboogen hauwen, van lidtwijs aen een hangende zaden gemaeckt, ende de staert van een Scorpioen uytbeeldende. De wortel is dun.

Plaetse.

Het wordt hier te Lande alleen in de Hoven onderhouden.

Tijdt.

Het bloeyt in May ofte Juny.

Oeffeningh.

Het wordt alle Jaer in de Maent April gezaeyt.

Aert en Krachten.

Soo veel de krachten van dit Kruydt bekent is, soo dient het tot een haestigh genees-middel voor het steken van de Scorpioenen, te weten het gestooten kruydt daer op geleydt. Dioscorides.

Schorpioenkruid, in het Latijn Scorpioides. (Coronilla scorpioides)

Vorm.

Dit kruid brengt sommige tere en op de aarde liggende steeltjes voort die met sommige langwerpige en wat breedachtige bladeren begroeid zijn. De gele bloemen lijken qua vorm op die van de vitsen en Lathyrus. Hierna volgen ruwe, kromme en omgebogen hauwen die van lidgewijs aaneenhangende zaden gemaakt zijn en op de staart van een schorpioen lijken. De wortel is dun.

Plaats.

Het wordt hier te lande alleen in de hoven geteeld.

Tijd.

Het bloeit in mei of juni

Teelt.

Het wordt alle jaren in de maand april gezaaid.

Aard en krachten.

Zoveel van de krachten van dit kruid bekend is, zo dient het tot een haastig geneesmiddel tegen het steken van de schorpioenen, te weten door het gestampte kruid daarop leggen. Dioscorides.

Velt-cypres, in ’t Latijn Iva arthetica, Chamepitiis.

Gedaente.

Dit Kruydt heeft veel dunne ende langs de aerde kruypende geknoopte steelkens, die met lange, smalle, wat hayrachtige, ende in drie deelen gesneden bladeren bewassen zijn. De kleyne geele, ofte oock wel witte bloemkens komen omtrent de oorspronck der bladeren te voorschijn. Het zaet is kleyn ende de wortel dun. Dit geheele kruydt heeft een harstachtige reuck.

Plaetse.

Het wordt in de Apothekers Hoven onderhouden. (183)

Tijdt.

Het bloeyt in July ende Augustus, ende daer na wordt het zaet rijp.

Oeffeningh.

Het moet alle Jaer in de Maent April in goede savelachtige aerde gezaeyt worden.

Aert en Krachten.

De Velt-cypres is warm in den tweeden ende droogh in den derden graet, openende, dun makende ende den Urijn dryvende van krachten. Galenus, Matthiolus.

Medicinael gebruyck .

Voor Geel-sucht, verstoptheyt van de Lever, ’t Graveel, ende opgestopte Maent-stonden: Neemt van dit Kruydt twee handen vol, ziedt het op in een pint Wijn, tot dat een derdendeel versooden is, ende laet hier van twee ofte driemael des daeghs een roemertje vol van drincken. Dodonaeus, Matthiolus, Fuchsius.

Om de doode Vrucht af te drijven: Neemt Velt-cypres een handt vol, ziedt het in een half pint Wijn-azijn tot de helft, ende laet dit in twee reysen in nemen. Ravelingius.

Voor Flerecijn ofte Heup-gichte: Neemt van het gedrooghde ende fijn ghestooten Kruydt een vierendeel loots, ende geeft het met eenigh nat ettelijcke dagen achter een in. Joh. Stocker.

Voor koude gebreken van de Herzenen ende Zenuwen: Bereyt een afziedsel van dit kruydt met water, doet’er by wat Suycker ende laet hier van tweemael des daegs een goeden dronck innemen. Fuchsius.

Veldcipres, in het Latijn Iva arthetica, Chamepitiis. (Ajuga chamaepitys)

Vorm.

Dit kruid heeft veel dunne en langs de aarde kruipende, geknoopte steeltjes die met lange, smalle, wat haarachtige en in drie delen gesneden bladeren begroeid zijn. De kleine gele of ook wel witte bloempjes komen omtrent de oorsprong van de bladeren tevoorschijn. Het zaad is klein en de wortel dun. Dit gehele kruid heeft een harsachtige reuk.

Plaats.

Het wordt in de apothekers hoven geteeld

Tijd.

Het bloeit in juli en augustus en daarna wordt het zaad rijp.

Teelt.

Het moet alle jaren in de maand april in goede, zavelachtige aarde gezaaid worden.

Aard en krachten.

De veldcypres is warm in de tweede en droog in de derde graad, openend, dun makend en de urine drijvend van krachten. Galenus, Matthiolus.

Medicinaal gebruik.

Tegen geelzucht, verstopping van de lever, de nierstenen en opgestopte maandstonden: Neem van dit kruid twee handen vol, kook het op in een pint wijn totdat een derde deel verkookt is en laat hiervan twee- of driemaal per dag een roemertje vol drinken. Dodonaeus, Matthiolus, Fuchsius.

Om de dode vrucht af te drijven: Neem van veldcipres een hand vol, kook het in een half pint wijnazijn tot de helft en laat dit in twee keer innemen. Ravelingius.

Tegen flerecijn of heupjicht: Neem van het gedroogde en fijn gestampte kruid een vierendeel lood en geef het met enig nat ettelijke dagen achtereen in. Joh. Stocker.

Tegen koude gebreken van de hersens en zenuwen: Maak een afkooksel van dit kruid met water, doe er wat suiker bij en laat hiervan tweemaal per dag een goede dronk innemen. Fuchsius.

Eeren-prijs Manneken, in ’t Latijn Veronica Mas.

Geslachten.

Van dit Gewas worden hier te Lande meest twee soorten gevonden, te weten groote ofte kruypende ende kleyne ofte Velt Eeren-prijs Manneken. (184)

Gedaente.

Kruypende Eeren-prijs Manneken brenght voort teere ende langhs de aerde kruypende steelkens, een spanne ofte hooger opschietende, ende met breedtachtige, rondtom de kanten saeghs-wijs ghekertelde ende met kleyne wolachtigheyt bedeckte bladeren bewassen. De blaeuwen bloemkens komen langhs het opperste der steelkens ordentelijk voort, nalatende platte hauwkens, met rondt ende zwartachtigh kleyn zaet gevult. De wortel is veselachtigh.

Veldt Eeren prijs Manneken is de voornoemde soorte van ghedaente seer gelijck, maer in alles kleynder, nochte de bladeren met eenige hayrachtige ruyghte beset.

Plaetse.

De eerste soorte wordt van de Apothekers in de Hoven onderhouden, andersins groeyt het op savelachtige ende santachtige gronden. De tweede soorte wordt in de vochte Beemden ofte Velden gevonden.

Tijdt.

Sy bloeyen beyde in Juny ende July.

Oeffeningh.

Kruypende Eeren-prijs Manneken wil geplant ofte gezaeyt zijn op drooge ende openluchtige plaetsen.

Aert en Krachten.

Kruypende Eerenprijs Manneken is warm ende droogh van aert, t’samen treckende, den Urijn ende ’t zweet drijvende van krachten, ende wordt onder de Wondt-kruyden gerekent. Fuchsius.

Veldt Eerenprijs Manneken wordt tot geen Medicijne gebruyckt. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor verstoppinge van de Lever ofte Milt, Graveel, Schurftheyt ende Wonden: Bereydt een afziedtsel van dit Kruydt, ende laet hier van drincken, ofte neemt van het sap twee oncen, witte Wijn een once, ende laet dit op een reys innemen. Dodonaeus.

Voor besmettelijcke Koortsen: Neemt ghedrooght ende fijn ghestooten Eeren-prijs-Manneken, van de beste Theriakel van elcks een vierendeel loots, vermenght het met water van dit kruyt gedistilleert, ende neemt het in om het zweeten te verwecken. Matthiolus.

Voor Bloet-spouwen ende Teering: Neemt van het gedistilleert water van dit Kruydt drie oncen, maeckt het zoet met Suycker ende laet het gebruycken .Dodonaeus.

Voor vuyle Wonden ende Sweeren: Druypt’er het sap van dit Kruydt in, ende leght het gestooten Kruydt daer boven op. Fuchsius.

Ereprijs mannetje, in het Latijn Veronica mas. (Veronica officinalis, Veronica polita?)

Geslachten.

Van dit gewas worden hier te lande meestal twee soorten gevonden, te weten grote of kruipende en kleine of veld ereprijs mannetje.

Vorm.

Kruipend ereprijs mannetje brengt tere en langs de aarde kruipende steeltjes voort die een zeventien cm of hoger opschieten. Die zijn met breedachtige en rondom de kanten zaagsgewijs gekartelde en met wat wolachtigheid bedekte bladeren begroeid. De blauwen bloempjes komen langs het opperste van de steeltjes regelmatig voort. Ze laten platte hauwtjes na die met rond en zwartachtig, klein zaad gevuld zijn. De wortel is vezelachtig.

Veld ereprijs mannetje is de voornoemde soort van vorm zeer gelijk, maar in alles kleiner, ook zijn de bladeren niet met enige haarachtige ruigte bezet.

Plaats.

De eerste soort wordt door de apothekers in de hoven geteeld, anders groeit het op zavelachtige en zandachtige gronden. De tweede soort wordt in de vochtige beemden of velden gevonden.

Tijd.

Ze bloeien beide in juni en juli.

Teelt.

Kruipend ereprijs mannetje wil geplant of gezaaid worden op droge en open, luchtige plaatsen.

Aard en krachten.

Kruipend ereprijs mannetje is warm en droog van aard, tezamen trekkend, de urine en het zweet drijvend van krachten, het wordt onder de wondkruiden gerekend. Fuchsius.

Veld ereprijs mannetje wordt in geen medicijn gebruikt. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Tegen verstopping van de lever of milt, nierstenen, schurft en wonden: Maak een afkooksel van het kruid en laat hiervan drinken. Of neem van het sap twee ons, van witte wijn een ons en laat dit in een keer innemen. Dodonaeus.

Tegen besmettelijke koortsen: Neem gedroogde en fijn gestampte ereprijs mannetje, van de beste teriakel, van elk een vierendeel lood, meng het met water dat van dit kruid gedistilleerd is en neem het in om het zweten te verwekken. Matthiolus.

Tegen bloedspuwen en tering: Neem van het gedistilleerde water van dit kruid drie ons, maak het zoet met suiker en laat het gebruiken. Dodonaeus.

Tegen vuile wonden en zweren: Druppel er het sap van dit kruid in en leg het gestampte kruid daar bovenop. Fuchsius.

Eeren-prijs Wijfken, in ’t Latijn Veronica Faemina, Elatine.

Gedaente.

Dit Kruydt heeft teere ende langhs de aerde kruypende steelkens, met bladeren, die van Penninck-kruyt seer wel gelijckende bewassen, maer met een dunne wolachtigheyt bekleedt. Langhs de bladeren heeft het geele bloemkens met een achter afhangende horenken, als die wilt Vlas versien, ende ronde zaet-bollekens met zwart zaet gevult, nalatende. De wortel is veselachtigh.

Plaetse.

Het wordt gevonden in de Koren-velden, maer in de Hoven geset komt het frayer voort.

Tijdt.

Het bloeyt in May ofte Juny.

Aert en Krachten.

Dit Kruydt heeft een verdroogende en t’samen-treckende kracht. Dioscorides, Plinius.

Medicinael gebruyck.

Voor alderhande Wonden, Quetsuren, Kancker, quade Sweeringen, en voorts-eetende Zeeren: Neemt het sap van dit Kruydt, druypt het daer in, en leght het met doecken daer op. Lobel.

Voor Melaetsheyt: Neemt van dit sap een once, ofte van het gedistilleert water drie oncen ende geeft het in. Ravelingius.

Voor sinckinge die op de Oogen vallen: Neemt het gestooten Kruydt, ende bint het voor ’t hooft. Dioscorides.

Voor de roode Loop: Bereydt een afziedtsel van dit Kruydt, ende laet hier van drincken, oock wordt het nuttelijck onder de klisterien vermenght. Plinius.

Voor scheursel, uytsinckinge van de Lijf-moeder, (185) ende onmatige Maent-stonden: Neemt drie oncen van het gedistilleert water van dit Kruydt, en geeft het op een reys in. Ravelingius.

Voor vuyle sweeringe van de Mondt, en Keele: Neemt het geseyde water ende gorgelt daer mede. Ravelingius.

Ereprijs wijfje, in het Latijn Veronica faemina, Elatine. (Kickxia elatine)

Vorm.

Dit kruid heeft tere en langs de aarde kruipende steeltjes die met bladeren die veel op die van penningkruid lijken begroeid zijn, maar ze zijn met een dunne wolachtigheid bekleed. Langs de bladeren heeft het gele bloempjes met aan de achterkant een afhangend horentje voorzien zoals bij wild vlas. Ze laten ronde zaadbolletjes na die met zwart zaad gevuld zijn. De wortel is vezelachtig.

Plaats.

Het wordt gevonden in de korenvelden, maar als het in de hoven gezet wordt komt het fraaier voort.

Tijd.

Het bloeit in mei of juni.

Aard en krachten.

Dit kruid heeft een verdrogende en tezamen trekkende kracht. Dioscorides, Plinius.

Medicinaal gebruik.

Tegen allerhande wonden, kwetsingen, kanker, kwade zweren en voort etende zeren: Neem het sap van dit kruid, druppel het daarin en leg het met doeken daarop. Lobel.

Tegen melaatsheid: Neem van dit sap een ons, of van het gedistilleerde water drie ons, en geef het in. Ravelingius.

Tegen zinkingen die op de ogen vallen: Neem het gestampte kruid en bind het voor het hoofd. Dioscorides.

Tegen de rodeloop: Maak een afkooksel van dit kruid en laat hiervan drinken, ook wordt het nuttig onder de klysma’s vermengd. Plinius.

Tegen breuken, uitzinking van de baarmoeder en onmatige maandstonden: Neem drie ons van het gedistilleerde water van dit kruid en geef het in een keer in. Ravelingius.

Tegen vuile zweren van de mond en keel: Neem het gezegde water en gorgel daarmee. Ravelingius.

Yser-kruydt, in ’t Latijn Verbena.

Geslachten.

Dit Gewas is in recht opstaende, en leggende ofte kruypende Yser-kruydt onderscheyden.

Gedaente.

Het gemeyn en recht opstaende Yser-kruydt brenght voort een kantige steel, in verscheyde zijde-tackens verdeelt, en met langhwerpige en diep gesneeden bladeren bewassen. Langhs het opperste der steelen groeyen. blaeuwachtige bloemkens. De wortel is langh en veselachtigh.

Leggende ofte kruypende Yser-kruydt is kleynder, teerder, ende de bladeren zijn dieper gekerft ofte geschaert als aen de voorgaende soorte.

Plaetse.

Beyde de soorten worden in de Hoven onderhouden, hoewel de eerste oock in ’t wilde by de wegen, hagen en water-grachten gevonden wordt. (186)

Tijdt.

Yser-kruydt bloeyt in July en Augustus.

Oeffeningh.

Dese Kruyden worden van zaedt ende af-scheuren der planten aengewonnen.

Aert en Krachten.

Yser-kruydt is warm ende droogh van aert, bitter van smaeck, en een weynigh t’samen-treckende van krachten. Brunfelsius.

Medicinael gebrucyk.

Voor Geel-sucht: Neemt van dit gedrooght kruydt een vierendeel loots, Wieroock een half vierendeel loots, fijn gestooten zijnde geeft het met oude wijn in. Dioscorides.

Voor Hooft-pijn: Neemt Yser-kruydt soo veel van nooden is, stoot het kleyn, doet’er wat Olie van Roosen en Azijn, en bint het voor ’t hooft. Dodonaeus.

Voor Tant-pijn, losse Tanden en sweeringe van de Mont: Spoelt ofte wascht de Mondt met het afziedtsel van dit kruydt in water ofte wijn bereydt. Dioscorides.

Voor ’t Graveel, vallende Sieckte, verstoptheyt van de Lever en Milt, en Melaetsheyt: Geeft van ’t uytgedrucke sap een once in, ofte laet van het afziedtsel met wijn bereydt drincken. Aetius.

Voor Teeringe: Neemt een vierendeel loots poeyer van Yser-kruydt, ende geeft het met eenigh bequaem nat in. Ravelingius.

Voor pijn van de Lever: Hier tegen gebruyckt een vierendeel loots van de bladeren, fijn gestooten zijnde, met wijn. Apulejus.

Voor versche en oude Wonden: Neemt het gestooten kruydt met Boter vermengt, ende leght het plaester-wijs op.Apulejus.

IJzerkruid, in het Latijn Verbena (Verbena officinalis, Veronica austriaca subsp. teucrium)

Geslachten.

Dit gewas is in recht opstaande en liggende of kruipend ijzerkruid verdeeld.

Vorm.

Het gewone en recht opstaande ijzerkruid brengt een kantige steel voort die in verschillende zijtakjes verdeeld en met langwerpige en diep gesneden bladeren begroeid is. Langs het opperste van de stelen groeien blauwachtige bloempjes. De wortel is lang en vezelachtig.

Liggend of kruipend ijzerkruid is kleiner, teerder en de bladeren zijn dieper gekerfd of geschaard dan het voorgaande soort.

Plaats.

Beide soorten worden in de hoven geteeld, hoewel de eerste ook in het wild bij de wegen, hagen en watergrachten gevonden wordt.

Tijd.

IJzerkruid bloeit in juli en augustus.

Teelt.

Deze kruiden worden van zaad en afscheuren van de planten aangewonnen.

Aard en krachten.

IJzerkruid is warm en droog van aard, bitter van smaak en wat tezamen trekkend van krachten. Brunfelsius.

Medicinaal gebruik.

Tegen geelzucht: Neem van dit gedroogde kruid een vierendeel lood, van wierook een half vierendeel lood, als het fijn gestampt is geef het met oude wijn in. Dioscorides.

Tegen hoofdpijn: Neem van ijzerkruid zoveel als nodig is, stamp het klein, doe er wat olie van rozen en azijn bij en bind het voor het hoofd. Dodonaeus.

Tegen tandpijn, losse tanden en zweren van de mond: Spoel of was de mond met het afkooksel van dit kruid dat in water of wijn klaar gemaakt is. Dioscorides.

Tegen nierstenen, vallende ziekte, verstopping van de lever en milt en melaatsheid: Geef van het uitgedrukte sap een ons in, of laat van het afkooksel dat met wijn gemaakt is drinken. Aetius.

Tegen tering: Neem een vierendeel lood poeder van ijzerkruid en geef het met enig goed nat in. Ravelingius.

Tegen pijn van de lever: Gebruik hiertegen een vierendeel lood van de bladeren die fijn gestampt zijn met wijn. Apulejus.

Voor verse en oude wonden: Neem het gestampte kruid en meng het met boter, leg het pleistergewijs op. Apuleius.

Edel Lever-kruydt, in ’t Latijn Hepatica, Hepaticum trifolium.

Gedaente.

Dit Kruydt heeft breedtachtige bladeren, in drie deelen gesneden, yeder op een bysonder steelken voort komende. De bloemkens zijn van zes ofte seven, sterre-wijs rondtom een kleyn bolleken staende, bladerkens gemaeckt, dese komen dickwils in January ofte February op teere, ruygh en wat rootachtige steelkens te voorschijn. In de verwe van de bloemen bevindt men een groot onderscheydt, want men siet het met bleeck ofte Hemels-blaeuwe, violette, witte, lijfverwige, purper-roode, en dubbelde bruyn-blaeuwe bloemen. Het zaet is kleyn en wit, de wortel dun, zwart en seer geveselt.

Plaetse.

Het wordt hier te Lande alleen in de Hoven onderhouden.

Tijdt.

De bladeren kunnen seer wel tegen de koude van de Winter, ende de bloemen komen heel vroegh te voorschijn.

Oeffeningh.

Het wordt in April verplant.

Aert en Krachten.

Edel Lever-kruydt is kout en droogh van aert, en een weynigh t’samen-treckende van krachten. Lobel, Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor ontstekinge,(187) slappigheyt, en verstoptheyt van de Lever: Bereydt een afziedtsel van dit Kruydt met Water ofte Wijn, en laet hier van drincken, ofte gebruyckt des selfs gedistilleert water. Matthiolus, C. Durantus.

Voor Scheursels: Neemt van het ghedrooght ende gepoeyert Kruydt een halve lepel vol, ende laet het eenige dagen achter een met wrangen Wijn in nemen. Baptista, Sardus.

Voor in en uytwendige Wonden: Drinkt dickwils van ’t afziedtsel van Edel lever-kruydt, ende legt het gestooten kruydt van buyten op. Ravelingius.

Edel leverkruid, in het Latijn Hepatica, Hepaticum trifolium. (Hepatica nobilis)

Vorm.

Dit kruidt heeft breedachtige bladeren die in drie delen gesneden zijn en elk op een apart steeltje voortkomen. De bloempjes zijn van zes of zeven blaadjes gemaakt die stervormig rondom een klein bolletje staan. Ze komen dikwijls in januari of februari op tere, ruige en wat roodachtige steeltjes tevoorschijn. In de kleur van de bloemen ziet men een groot verschil, want men ziet het met bleke of hemelsblauwe, violette, witte, vleeskleurige, purperrode en dubbele bruinblauwe bloemen. Het zaad is klein en wit, de wortel dun, zwart en zeer vezelig.

Plaats.

Het wordt hier te lande alleen in de hoven geteeld.

Tijd.

De bladeren kunnen zeer goed tegen de koude van de winter en de bloemen komen heel vroeg tevoorschijn.

Teelt.

Het wordt in april verplant.

Aard en krachten.

Edel leverkruid is koud en droog van aard en wat tezamen trekkend van krachten. Lobel, Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Tegen ontsteking, slapheid en verstopping van de lever: Maak een afkooksel van dit kruid met water of wijn en laat hiervan drinken, of gebruik het water dat hiervan gedistilleerd is. Matthiolus, C. Durantus.

Tegen scheuring: Neem van het gedroogde en gepoederde kruid een halve lepel vol en laat het enige dagen achtereen met wrange wijn innemen. Baptista, Sardus.

Voor in- en uitwendige wonden: Drink dikwijls van het afkooksel van edel leverkruid en leg het gestampte kruid van buiten op. Ravelingius.

Epimedium.

Dit Gewas brengt voort dunne ronde steelkens, aen de welcke breede, voor spitse, hartachtige, rondtom saegh-wijs gekertelde, bleeck-groene bladeren afhangen, die gemeenlijck drie aen een steelken gevoeght, en aen de kanten met eenighe doornachtige tandekens gewapent zijn. De bloemkens zijn uyt vier bladekens ghemaeckt, gespickelt met tusschen-loopende witte strepen, van de welcke de uyterste kanten ende averrechtse zijde root zijn, maer binnen zijn die geel, ende de draeykens die in ’t midden staen groen. De wortel verspreydt sich wijt ende verre, op sommige plaetsen nieuwe uyt-spruytsels voortbrengende, ende is onder met veel veselingen behangen.

Plaetse.

Dit Kruydt groeyt hier te lande alleen in de Hoven.

Tijdt.

Het bloeyt in de Somer.

Oeffeningh.

Het wordt door het af-scheuren der planten aengeteelt.

Aert en Krachten.

De wortel van dit Epimedium is wat droogende, en t’samen-treckende van smaeck, maer de bladeren zijn seer bitter, ende by na van smaeck den Chamelaea gelijck. Lobel.

Epimedium. (Epimedium alpinum)

Dit gewas brengt dunne, ronde steeltjes voort waaraan brede en voor spitse, hardachtige en rondom zaagsgewijs gekartelde, bleekgroene bladeren afhangen die gewoonlijk met drie aan een steeltjes staan en aan de kanten met enige doornachtige tandjes gewapend zijn. De bloempjes zijn uit vier blaadjes gemaakt en gespikkeld met tussen lopende witte strepen, waarvan de uiterste kanten en averechtse kant rood zijn, maar van binnen zijn die geel en de meeldraadjes, die in het midden staan, groen. De wortel spreidt zich wijd en ver uit die op sommige plaatsen nieuwe uitspruitsels voortbrengt en vanonder met veel vezels behangen is.

Plaats.

Dit kruid groeit hier te lande alleen in de hoven.

Tijd.

Het bloeit in de zomer.

Teelt.

Het wordt door het afscheuren van de planten voortgeteeld.

Aard en krachten.

De wortel van deze Epimedium is wat drogend en tezamen trekkend van smaak, maar de bladeren zijn zeer bitter en bijna van smaak de Chamelaea gelijk. Lobel.

Speer-wortel, in ’t Latijn Serpentaria.

Gedaente.

Speer-wortel verkrijgt een recht opstaende steel, omtrent twee ofte drie voeten hoogh, dick, rondt, en met veel spickelen als een Slangen-huydt verciert. De bladeren zijn langhwerpigh, groot ses ofte seven geschicktelijck by een gevoeght. Uyt de top van de steel komt voort een langhwerpige scheede, van buyten grasverwigh, van binnen uyt den blaeuwen ende rooden, en in ’t midden met een zwartachtig, spits stamperken versien, ’t welck daer na open gaende, plaetse geeft aen een druyfachtig tros, welcker Besien eerst groen en daer na root ende vol sappigh zijn, dese behouden in sich hardtachtigh zaet. De wortel is knobbelachtigh en dick.

Plaetse.

Dit gewas wordt in de Nederlanden in de Hoven geoeffent.

Tijdt.

Het bloeyt in Juny ende de Besien worden in Augustus rijp.

Oeffeningh.

Het wordt van bollekens ofte klisters van de wortel vermenighvuldight.

Aert en Krachten.

De Speerwortel komt in aert, krachten en medicinael gebruyck met de Kalfs-voet, in ’t derde Deel deses Boecks beschreven, seer wel over een. Galenus.

Speerwortel, in het Latijn Serpentaria. (Dracunculus vulgaris)

Vorm.

Speerwortel krijgt een recht opstaande steel die ongeveer zestig of negentig cm hoog wordt en met veel spikkels, als een slangenhuid, versierd is. De bladeren zijn langwerpig, groot en met zes of zeven geregeld bijeengevoegd. Uit de top van de steel komt een langwerpige schede voort die van buiten graskleurig en van binnenuit het blauwe rood is. In het midden is het met een zwartachtig, spits stampertje voorzien. Als het daarna opengaat geeft het plaats aan een druifachtige tros wiens bessen eerst groen en daarna rood en vol sappig zijn. Die hebben hardachtig zaad in zich. De wortel is knobbelachtig en dik.

Plaats.

Dit gewas wordt in Nederland in de hoven geteeld.

Tijd.

Het bloeit in juni, de bessen worden in augustus rijp.

Teelt.

Het wordt van bolletjes of klisters van de wortel vermenigvuldigd.

Aard en krachten.

De speerwortel komt in aard, krachten en medicinaal gebruik met de kalfsvoet, die in het derde deel van dit boek beschreven is, zeer goed overeen. Galenus.

Alant-wortel, in ’t Latijn Helenium, Enula campana.

Gedaente.

Alant-wortel heeft seer groote, lange, breede, spitse bladeren, met een wolachtige ruyghte bedeckt, aen de kanten een weynigh geschaert, uyt den groenen witachtigen van verwe, maer aen de onderste zijde witter, als aen de bovenste. De steel schiet omtrent vier ofte vijf voeten hoogh op, en is aen de toppen met brede, ronde, geele bloemen versien. Het zaedt is (188) langhwerpigh, dun en smal. De wortel is dick en bitterachtigh van smaeck.

Plaetse.

Dit Kruydt wordt veeltijts om zijn wortel in de Hoven onderhouden.

Tijdt.

Het bloeyt in Juny ende July.

Oeffeningh.

De Alant-wortel plant men in February in goede en wel gemeste aerde drie voeten van een, en wil gaerne wassen op een lommerachtige plaetse.

Aert en Krachten.

De wortel van dit Gewas is warm en droogh in den tweeden graedt. Fernelius houdtse voor warm in den derden, ende droogh in den eerste graet. Van krachten isse openende, afvagende, het zweet drijvende, en het vergift of besmettinge wederstaende. Brunfelsus, Matthiolus.

Medicinael gebruyck.

Voor Amborstigheyt, verslijmde Borst, slappe Maegh, besmettelijcke Sieckte, en verstoptheyt van het Ingewant: Hier tegen gebruyckt alle morgen een stuckje geconfijte Alant-wortel, ofte neemt van de gedrooghde wortel een vierendeel loots, en geeft het met Wijn in. De Alant-wijn kan tot de selve gebreecken oock nuttelijck gebruyckt worden. Dioscorides, Dodonaeus, C. Durantus.

Voor Heup-gichte ofte Sciatica: Neemt de bladeren soo veel van nooden is, ziedtse murw in Wijn, ende leghtse van buyten op. Dioscorides.

Voor de Wormen: Laet van ’t afziedsel van de wortel drincken. Plinius.

Voor ’t Graveel ende opgestopte Maent-stonden: Bereydt een afziedtsel van de Wortel met Water ofte Wijn bereyt, en laet hier van een roemertje vol drincken. Dioscorides.

Voor oude Zeeren en vuyle Sweeringen: Koockt de wortel heel murw, stootse kleyn, doet’er by Honingh, leght het op de Zeeren ofte Sweeren. Dioscorides.

Voor Schurftheyt: Neemt de kleyn gestooten versche wortelen, vermengtse met Verckens-reusel, ende bestrijckt’er het Schurft mede. Ravelingius.

Alantwortel, in het Latijn Helenium, Enula campana. (Inula helenium)

Vorm.

Alantwortel heeft zeer grote, lange, brede en spitse bladeren die met een wolachtige ruigte bedekt en aan de kanten wat geschaard en uit het groene witachtige van kleur zijn, maar aan de onderkant witter dan aan de bovenkant. De steel schiet ongeveer honderd twintig of honderd vijftig cm hoog op en is aan de toppen met brede, ronde en gele bloemen voorzien. Het zaad is langwerpig, dun en smal. De wortel is dik en bitterachtig van smaak.

Plaats.

Dit kruid wordt vaak om zijn wortel in de hoven geteeld.

Tijd.

Het bloeit in juni en juli.

Teelt.

De alantwortel plant men in februari in goede en goed bemeste aarde negentig cm uit elkaar en wil graag op een schaduwachtige plaats groeien.

Aard en krachten.

De wortel van dit gewas is warm en droog in de tweede graad. Fernelius houdt het voor warm in de derde en droog in de eerste graad. Van krachten is het openend, afvegend, het zweet drijvend en het vergif of besmetting weer staande. Brunfelsus, Matthiolus

Medicinaal gebruik.

Tegen benauwdheid, verslijmde borst, slappe maag, besmettelijke ziektes en verstopping van het ingewand: Gebruik hiertegen elke morgen een stukje gekonfijte alantwortel. Of neem van de gedroogde wortel een vierendeel lood en geef het met wijn in. De alantwijn kan tegen dezelfde gebreken ook nuttig gebruikt worden. Dioscorides, Dodonaeus, C. Durantus.

Tegen heupjicht of sciatica: Neem van de bladeren zoveel als nodig is, kook ze murw in wijn en leg ze van buiten op. Dioscorides.

Tegen de wormen: Laat van het afkooksel van de wortel drinken. Plinius.

Tegen nierstenen en opgestopte maandstonden: Maak een afkooksel dat van de wortel met water of wijn gemaakt is en laat hiervan een roemertje vol drinken. Dioscorides.

Tegen oude zeren en vuile zweren: Kook de wortel heel murw, stamp ze klein, doe er honing bij en leg het op de zeren of zweren. Dioscorides.

Tegen schurft: Neem de klein gestampte, verse wortels, meng ze met varkensreuzel en bestrijk er de schurft mee. Ravelingius.

Bertram, in ’t Latijn Pyrethrum.

Gedaente.

Dit Kruydt brenght voort dickachtige steelkens, die omtrent een spanne hoogh opschietende, en met seer kleyn ghesnippelde bladeren, als die van Kamille, ofte Daucus bekleedt zijn. Op de toppen van de steelen draeght het een breede bloem, wiens kruyn geelachtigh, ende rondtom staende, langhwerpige, smalle bladekens aen de bovenste zijde witachtigh en aen de onderste wat purperachtigh van verwe zijn. Het zaet is dun en langhwerpigh. De wortel is tamelijck dick en langh, seer scherp ofte heet van smaeck.

Plaetse.

Het wordt in de Nederlanden nergens dan in de Hoven gevonden.

Tijdt.

Het bloeyt in de Somer.

Oeffeningh.

Het wordt van zaet en door de afgebroken wortelen aengeteelt.

Aert en Krachten.

De Bertram is heet en (189) droogh by na in den vierden graedt, dun makende, door-snijdende, en het zweet geweldigh drijvende van krachten. Brunfelsius, Fuchsius.

Medicinael gebruyck.

Voor Tandt-pijn: Neemt een stuckje van de wortel, en steekt het in de holle Tandt, ofte ziedt de wortel in azijn, de welcke ghy in de mond sult houden. Dioscorides, Galenus.

Voor langhduurende huyveringe in sommige Koortsen: Neemt olie daer de wortel in gesooden is, ende bestrijckt’er de rugh graedt, ende onder de voeten daer mede. Dioscorides.

Voor verkoude ende lamme Leden: Bestrijcktse met de voorseyde olie. Dioscorides.

Voor verouderde Hooft-pijn en Lammigheyt: Knauwt een weynigh van de wortel in de mondt, ende spouwt het quijl ghestadigh uyt. Brunfelsus.

Bertram, in het Latijn Pyrethrum. (Anacyclus pyrethrum)

Vorm.

Dit kruid brengt dikachtige steeltjes voort die ongeveer een zeventien cm hoog opschieten en met zeer klein verdeelde bladeren bekleed zijn, net als die van kamille of Daucus. Op de toppen van de stelen draagt het een brede bloem wiens kruin geelachtig en de rondom staande langwerpige, smalle blaadjes aan de bovenkant witachtig en aan de onderkant wat purperachtig van kleur zijn. Het zaad is dun en langwerpig. De wortel is tamelijk dik en lang, zeer scherp of heet van smaak.

Plaats.

Het wordt in Nederland nergens anders dan in de hoven gevonden.

Tijd.

Het bloeit in de zomer.

Teelt.

Het wordt van zaad en door de afgebroken wortels voortgeteeld.

Aard en krachten.

Bertram is heet en droog bijna in de vierde graad, dun makend, door snijdend en het zweet geweldig af drijvend van krachten. Brunfelsius, Fuchsius.

Medicinaal gebruik.

Tegen tandpijn: Neem een stukje van de wortel en steek het in de holle tand, of kook de wortel in azijn wat ge in de mond zal houden. Dioscorides, Galenus.

Tegen lang durende huivering in sommige koortsen: Neem olie waar de wortel in gekookt is en bestrijk er de ruggengraat en onder de voeten daarmee. Dioscorides.

Tegen verkouden en lamme leden: Bestrijk ze met de voorvermelde olie. Dioscorides.

Tegen verouderde hoofdpijn en lamheid: Kauw wat van de wortel in de mond en spuw het kwijl steeds uit. Brunfelsus.

Wilde Bertram, wilde Dragon, in ’t Latijn Ptarmica, Pyrethrum Sylvestre, Draco Silvestris.

Gedaente.

Dit Gewas brengt voort dunne ronde steelkens van een voet ofte anderhalf hoogh, in eenige zijde tackskens gescheyden, en met lange, smalle, rondtom de kanten saegh wijs gekertelde bladeren bewassen. De bloemen groeyen aen ’t opperste van de tackskens, en zijn in ’t midden en rondtom met witte bladerkens beset, de gedaente, hoewelse kleyner zijn, van de stinckende Kamillen uytbeeldende. De wortel is veselachtigh, en wijt voort kruypende.

Plaetse.

Het wort in sommige Hoven geplant, andersints wordt het genoegh in sommige Beemden van Brabant gevonden.

Tijdt.

Het bloeyt in May, Juny en July.

Aert en Krachten.

De Ptarmica is warm ende droogh tot in den derden graedt, openende, verteerende, dun makende, en door snijdende van krachten. Fuchsius, Matthiolus.

Medicinael gebruyck.

Voor blaeuw geslagen ofte gestooten Placken: Neemt de versche bladeren en bloemen, gestooten zijnde leght se op. Dioscorides.

Om te doen Niesen: Neemt het poeyer van het gedrooght Kruydt ofte Bloemen, ende haelt het in de Neus-gaten op. Dioscorides.

Voor Tandt-pijn, Sinckingen, vallende Sieckte en Lammigheyt: De wortel gheknauwt zijnde, trekt veel vochtigheden uyt, waer door de genoemde gebreken genesen worden. Ravelingius.

Wilde bertram, wilde dragon, in het Latijn Ptarmica, Pyrethrum sylvestre, Draco silvestris. (Achillea ptarmica)

Vorm.

Dit gewas brengt dunne, ronde steeltjes van een vijfenveertig cm voort die in enige takjes gedeeld en met lange, smalle bekleed die rondom de kanten zaagsgewijs gekarteld zijn. De bloemen groeien aan het opperste van de takjes en zijn in het midden en rondom met witte blaadjes bezet, die de vorm van stinkende kamille uitbeelden, hoewel ze kleiner zijn. De wortel is vezelachtig en kruipt ver voort.

Plaats.

Het wordt in sommige hoven geplant, anders wordt het genoeg in sommige beemden van Brabant gevonden.

Tijd.

Het bloeit in mei, juni en juli.

Aard en krachten.

Ptarmica is warm en droog tot in de derde graad, openend, verterend, dun makend en door snijdend van krachten. Fuchsius, Matthiolus.

Medicinaal gebruik.

Tegen blauw geslagen of gestoten plekken: Neem de verse bladeren en bloemen die gestampt zijn en leg ze op. Dioscorides.

Om te laten niezen: Neem het poeder van het gedroogde kruid of bloemen en haal het in de neusgaten op. Dioscorides.

Tegen tandpijn, zinkingen, vallende ziekte en lamheid: Als de wortel gekauwd wordt trekt het veel vochtigheid uit waardoor de genoemde gebreken genezen worden. Ravelingius..

Roosen-wortel, in ’t Latijn Radix Rhodia.

Gedaente.

Uyt de wortel van dit Gewas spruyten veel rouwe steelkens, een spanne ofte wat hooger opschietende. Dese zijn met veel langhwerpige, breedtachtige, spitse, gelijvige, gladde, en rontom de kanten saegh-wijs gekertelde bladeren beset. De bleeke ofte groen-geele bloemkens komen, kroons- ofte krans-wijs by een gevoeght, te voorschijn. De wortel is dick ende knobbelachtigh, de welcke geknauwt ofte gewreven zijn de geheel de reuck heeft van een Roose.

Plaetse.

Het wordt hier te Lande in de Hoven van de Kruydt-beminners onderhouden.

Tijdt.

In de Lente spruyten de steelen voort, ende in de Somer draeght het somtijdts zijn bloemen.

Oeffeningh.

Het wordt door de wortelen aengeteelt, en wil in sant- ofte savelachtige aerde, ende op een lommerachtige plaetse geplant zijn.

Aert en Krachten.

Roosen-wortel is van getemperde natuure. Galenus en Aeginera houdense voor warm in den tweeden graet, en verteerende van krachten. Fuchsius schrijft dat het is warm ende droogh in den tweeden graedt. Dodonaeus schrijft het een verkoelende aerdt en kracht toe. (190)

Medicinael gebruyck.

Voor Hooft-pijn: Neemt van de bladeren van dit kruydt soo veel van nooden is, stoot het kleyn, doet’er by wat Olie van Roosen, en bindt het op ’t Voor-hooft en slapen des Hoofts. Dioscorides.

Rozenwortel, in het Latijn Radix Rhodia. (Rhodiola of Sedum rhodiola)

Vorm.

Uit de wortel van dit gewas spruiten veel ruwe steeltjes voort die een zeventien cm hoog of wat hoger opschieten. Deze zijn met veel langwerpige, breedachtige, spitse, dikke, gladde en rondom de kanten zaagsgewijs gekartelde bladeren bezet. De bleke of groengele bloempjes komen kroons- of kransgewijs bijeengevoegd te voorschijn. De wortel is dik en knobbelachtig, als die gekauwd of gewreven wordt heeft het helemaal de geur van een roos.

Plaats.

Het wordt hier te lande in de hoven van de kruidbeminnaars geteeld.

Tijd.

In de lente spruiten de stelen voort en in de zomer draagt het soms zijn bloemen.

Teelt.

Het wordt door de wortels voortgeteeld en het wil in zand- of zavelachtige aarde en op een schaduwachtige plaats geplant worden.

Aard en krachten.

Rozenwortel is van getemperde natuur. Galenus en Aeginera houden het voor warm in de tweede graad en verterend van krachten. Fuchsius schrijft dat het warm en droog is in de tweede graad. Dodonaeus schrijft het een verkoelende aard en kracht toe.

Medicinaal gebruik.

Tegen hoofdpijn: Neem van de bladeren van dit kruid zoveel als nodig is, stamp het klein, doe er wat olie van rozen bij en bind het op het voorhoofd en slapen van het hoofd. Dioscorides.

Smeer-wortel in ’t Latijn Telephium, Crassula.

Geslachten.

Van dit Kruydt vindt men de volgende soorten, te weten, gemeene Smeerwortel, Spaense Smeerwortel, en kleyne Smeer-wortel, die altijdt groen blijft.

Gedaente.

De gemeene Smeer-wortel verkrijght recht opstaende, ronde, gladde steelen, die met dicke bladeren, die van de Hof-porceleyn eenighsints gelijck dicht bewassen zijn. De bleeck-geele bloemkens staen kroons-wijs by een gevoeght. De wortel is wit en knobbelachtigh.

Spaense Smeer-wortel heeft weyniger doch groter en gelijviger bladeren, die altijdt twee over malkanderen staen, en aen de kanten somtijdts een weynigh gesneden zijn. De bloemen zijn de voorgaende soorte gelijck, ende de wortel is mede knobbelachtigh.

De kleyne en altijts groene Smeer-wortel brenght voort dunne, teere, ende ter aerde huckende steeltjes, met kleynder en ronder bladeren als van de gemeene Smeer-wortel begroeyt. De bloemkens zijn root ofte purperachtigh. De wortel is veselachtigh.

Plaetse.

Dese soorten van Smeer-wortel worden in de Hoven onderhouden.

Tijdt.

Sy dragen haer bloemen in July ende Augustus.

Oeffeningh.

Sy worden door ’t planten ende afscheuren der wortelen aengeteelt, en moeten op schaduwachtige plaetsen, en in savelachtige aerde geplaetst zijn.

Aert en Krachten.

Voor witte Zeerigheyt ofte Schelferinge: Leght de gestooten bladeren ses uuren daer op, maer daer na moet het met Gersten-meel gestreken worden. Lobel.

Voor onsuyvere en ontsteken Wonden: Druypt het sap daer in, ende leght het ghekneust kruydt daer boven op. Ravelingius.

Voor inwendige Wonden, Sweeringen en Scheursels: Laet van het afziedtsel van dit Kruydt dickwils eenige tijdt langh drinken. Chabraeus.

Smeerwortel in ’t Latijn Telephium,

Crassula. (Hylotelephium, Hylotelephium anacampseros)

Geslachten.

Van dit kruid vindt men de volgende soorten, te weten, gewone smeerwortel, Spaanse smeerwortel en kleine smeerwortel die altijd groen blijft. (Andrachne telephium)

Vorm.

De gewone smeerwortel krijgt recht opstaande, ronde en gladde stelen die dicht begroeid zijn met dikke bladeren en wat op die van de hof porcelein lijken. De bleek gele bloempjes staan kroonsgewijs bijeengevoegd. De wortel is wit en knobbelachtig.

Spaanse smeerwortel heeft minder, maar grotere en steviger bladeren die altijd twee tegenover elkaar staan en aan de kanten soms wat ingesneden zijn. De bloemen zijn het voorgaande soort gelijk en de wortel is ook knobbelachtig.

De kleine en altijd groene smeerwortel brengt dunne, tere en naar de aarde buigende steeltjes voort die met kleinere en rondere bladeren begroeid zijn dan die van de gewone smeerwortel. De bloempjes zijn rood of purperachtig. De wortel is vezelachtig.

Plaats.

Deze soorten van smeerwortel worden in de hoven geteeld.

Tijd.

Ze dragen hun bloemen in juli en augustus.

Teelt.

Ze worden door het planten en afscheuren van de wortels voortgeteeld en moeten op schaduwachtige plaatsen in zavelachtige aarde geplant worden.

Aard en krachten.

Tegen witte zerigheid of schilfers: Leg de gestampte bladeren zes uren daarop, maar daarna moet het met gerstemeel bestreken worden. Lobel.

Tegen onzuivere en ontstoken wonden: Druppel het sap daarin en leg het gekneusde kruid daar bovenop. Ravelingius.

Voor inwendige wonden, zweren en breuken: Laat van het afkooksel van dit kruid dikwijls enige tijd lang drinken. Chabraeus.

Cyperus.

Geslachten

Van dit Gewas vindt met in de Hoven van Nederlandt twee soorten, het eene met ronde, en het ander met lange wortelen.

Gedaente.

De Cyperus met ronde wortelen brenght voort een drie-hoeckige gladde steel, en langwerpige smalle bladeren, met een uytpuylende rugge versien. Op de top van de steel staet een trots Riet-pluymen, daer kleyn zaet in beslooten is. De wortel is knobbelachtigh, door sommige faselingen aen een verbonden, lieffelijck van reuck, bitterachtigh van smaeck, van buyten bruyn en van binnen witachtigh.

De Cyperus met de lange wortelen is de voorgaende in alles gelijck, maer grooter. De wortelen zijn seer langh en geknoopt.

Plaetse.

Beyde de soorten worden in de Hoven onderhouden.

Tijdt.

In Juny, July en Augustus staen dese Kruyden in haer fleur.

Oeffeningh.

Sy worden door haer wortelen aengeteelt, en op vochte plaetsen geplant, maer de Cyperus met lange wortelen moet alle jaer eens verplant worden, of anders sal sy vergaen.

Aert en Krachten.

De Cyperus is warm en droogh in den tweeden graedt, sonder scherpigheyt openende, ende eenighsins t’samen-treckende van krachten. Galenus.

Medicinael gebruyck.

Voor Graveel, Water-sucht, opgestopte Maent-stonden, verkoutheyt van Lijf-moeder en Buyck-pijn: Neemt van de gedrooghde en fijn gestooten wortel een vierendeel loots, en geeft het met Wijn in. Oock kan men het afziedsel van de wortel tot een stovinge voor de genoemde gebreeken gebruycken. Galenus, Aegineta.

Voor verouderde ende voort-eetende Zeeren: Stopt’er het poeyer van de wortel in ofte vermenght het met Wijn en strijckt het daer op. Aegineta.

Cyperus. (Cyperus rotundus en longus)

Geslachten.

Van dit gewas vindt men in de hoven van Nederland twee soorten, het ene met ronde en het andere met lange wortels.

Vorm.

De Cyperus met ronde wortels brengt een driehoekige, gladde steel voort en langwerpige, smalle bladeren die met een uitpuilende rug voorzien zijn. Op de top van de steel staat een trotse rietpluim waar klein zaad in zit. De wortel is knobbelachtig en door sommige vezels aaneengebonden, lieflijk van reuk en bitterachtig van smaak, van buiten bruin en van binnen witachtig.

De Cyperus met de lange wortels is het voorgaande in alles gelijk, maar groter. De wortels zijn zeer lang en geknoopt.

Plaats.

Beide soorten worden in de hoven geteeld.

Tijd.

In juni, juli en augustus staan deze kruiden in hun fleur.

Teelt.

Ze worden door hun wortels voortgeteeld en op vochtige plaatsen geplant, maar de Cyperus met lange wortels moet elk jaar eens verplant worden, anders zal ze vergaan.

Aard en krachten.

Cyperus is warm en droog in de tweede graad, zonder scherpheid openend en enigszins tezamen trekkend van krachten. Galenus.

Medicinaal gebruik.

Tegen nierstenen, waterzucht, opgestopte maandstonden, verkoudheid van de baarmoeder en buikpijn: Neem van de gedroogde en fijn gestampte wortel een vierendeel lood en geef het met wijn in. Ook kan men het afkooksel van de wortel tot een stoving voor de genoemde gebreken gebruiken. Galenus, Aegineta.

Tegen verouderde en voort etende zeren: Stop er het poeder van de wortel in of vermeng het met wijn en strijk het daarop. Aegineta.

Soet-hout, in ’t Latijn Glycyrrhiza, Liquiritia.

Gedaente.

Soet-hout brengt voort hooge en getackte steelen, waer aen kleyne middel-steelkens voort-spruyten, die aen weder-zijden met veel langhwerpige, spitse, en donker groene bladerkens beset zijn ende altijdt uytgenomen het uyterste bladt, twee over malkanderen staen. De bleeck-blaeuwe bloemen komen veel en aer-wijs by een gevoeght, als de bloemen van de Vitsen, op korte steelkens te voorschijn, de welcke van kleyne zaedt-huyskens ghevolght worden. De wortelen zijn seer langh, van buyten bruyn, van binnen geel, en seer soet van smaeck.

Plaetse.

Dit gewas groeyt hier te Lande in de Hoven.

Tijdt.

Het draeght hier selden bloemen, en is daerom van sommige, maer te onrecht onvruchtbaer geoordeelt.

.

Oeffeningh.

Het wordt door de wortel vermenighvuldight, en wil gaerne in savelachtige aerde geplant zijn.

Aert en Krachten.

De wortelen van Soet-hout zijn matelijck gestelt tusschen verwarmende ende verkoelen, daer en boven hebbense een vocht-makende en versachtende kracht. Brunfelsius.

Medicinael gebruyck.

Voor Hoest, Heesheyt en Engborstigheyt: Hier tegen ghebruyckt het uytgedrooghde sap van de wortelen, ’t welck gemeenlijck drop van Soet-hout genaemt wordt, ofte Syroop van Soet-hout dickwils een weynigh door gheslickt, is hier toe seer dienstigh. Dodonaeus.

Voor sweeringe van de Nieren en Blaes, en koude Pisse: Bereydt een afziedtsel van Soet-hout, en laet daer van alleen ofte met Wijn vermenght, drincken. Joh. Stocker.

Zoethout, in het Latijn Glycyrrhiza, Liquiritia. (Glycyrrhiza glabra)

Vorm.

Zoethout brengt hoge en vertakte stelen voort waaraan kleine middensteeltjes voortspruiten die aan beide kanten met veel langwerpige, spitse en donkergroene blaadjes begroeid zijn, uitgezonderd het laatste blaadje staan ze altijd met twee tegenover elkaar. De bleek blauwe bloemen komen veel en zijn aarvormig bijeengevoegd en komen op korte steeltjes tevoorschijn, net als de bloemen van de vitsen. Ze worden door kleine zaadhuisjes gevolgd. De wortels zijn zeer lang, van buiten bruin van binnen geel, zeer zoet van smaak.

Plaats.

Dit gewas groeit hier te lande in de hoven.

Tijd.

Het draagt hier zelden bloemen en is daarom door sommige, maar ten onrechte, als onvruchtbaar beoordeeld.

Teelt.

Het wordt door de wortel vermenigvuldigd en wil graag in zavelachtige aarde geplant worden.

Aard en krachten.

De wortels van zoethout zijn matig gesteld tussen verwarmend en verkoelend, daarboven hebben ze een vocht makend en verzachtende kracht. Brunfelsius.

Medicinaal gebruik.

Tegen hoest, heesheid en benauwdheid: Gebruik hiertegen het uitgedroogde sap van de wortels dat gewoonlijk drop van zoethout genoemd wordt, of siroop van zoethout waarvan dikwijls wat door geslikt wordt is hiertoe zeer dienstig. Dodonaeus.

Tegen zweren van de nieren en blaas en koude plas: Maak een afkooksel van zoethout en laat daarvan alleen of met wijn vermengt drinken. Joh. Stocker.

Gentiaen, in ’t Latijn Gentiana.

Gedaente.

Dit Kruydt verkrijght lange, breede en geribde bladeren, die van de witte Nies-wortel seer gelijck, tusschen dese bladeren brenght het voort recht, holle en geknoopte steelen, en uyt yeder knoop ofte lidt twee over malkanderen staende bladeren, die na de top toe kleynder worden De bloemen zijn bleeck-geel, wit ofte met zwarte stippelen besprenckelt, van gedaente een stralende Sterre uytbeeldende, ende komen aen en rondom het opperste van de steel in verscheyde ryen te voorschijn. Het dun, plat, en bruyn zaet leyt in langhwerpige huyskens, daer de bloemen uyt zijn voort gekomen, beslooten. De wortel is dick, lang, van verwe geel en seer bitter van smaeck.

Plaetse.

Het soude hier te Lande elders te vergeefs, als in de Hoven gesocht worden.

Tijdt.

De bloemen komen in de Somerse Maenden te voorschijn, en het zaet wordt in de Herfst rijp.

Oeffeningh.

Het wordt in April in goede aerde en op een schaduwachtige plaetse ghezaeyt.

Aert en Krachten.

De Gentiaen, en voornamentlijck de wortel, is warm in den derden, ende droogh in den tweeden graedt, openende, dun-makende, afvagende, en de verdervinge wederstaende van krachten. Brunfelsus, Matthiolus, Galenus.

Medicinael gebruyck.

Voor Vergift, en beten van verwoet Gedierte: Neemt Gentiaen-wortel een half vierendeel loots, Wijn-ruyt twintigh greyn, Peper tien greyn, geeft dit te samen fijn gestooten zijnde met Wijn in. Dioscorides.

Voor verstoppinge van het Ingewandt, slappe Maegh, Wormen, Graveel, en opgestopte Maent-stonden der Vrouwen: Bereydt een afziedtsel met Water ofte Wijn (192) van de wortel, en laet hier van tweemael des daeghs een roemertje vol van drincken. Dioscorides, Galenus, Fuchsius.

Voor alderhande Koortsen: Neemt een vierendeel loots poeyer van de wortel, en geeft het met eenigh bequaem nat in.

Voor Zijde-pijn, en die van binnen gequetst zijn: Neemt van het sap ofte van de gedrooghde wortel een vierendeel loots, en laet het innemen. Dioscorides.

Voor placken van de Huyt: Bestrijcktse met het sap, ofte waschtse met het afziedtsel van de wortel. Dodonaeus.

Gentiaan, in het Latijn Gentiana. (Gentiana lutea)

Vorm.

Dit kruid krijgt lange, brede en geribde bladeren die zeer veel op die van de witte nieswortel lijken. Daartussen brengt het rechte, holle en geknoopte stelen voort. Uit elke knoop of lid komen twee tegenover elkaar staande bladeren voort die naar de top toe kleiner worden. De bloemen zijn bleek geel, wit of met zwarte stippels besprenkelt, van vorm beelden ze een stralende ster uit. Ze komen aan en rondom het opperste van de steel in verschillende rijen tevoorschijn. Het dunne, platte en bruine zaad ligt in langwerpige huisjes besloten waar de bloemen uit voort zijn gekomen. De wortel is dik en lang, geel van kleur en zeer bitter van smaak.

Plaats.

Het zal hier te lande elders tevergeefs, dan in de hoven gezocht worden.

Tijd.

De bloemen komen in de zomerse maanden tevoorschijn en het zaad wordt in de herfst rijp.

Teelt.

Het wordt in april in goede aarde en op een schaduwachtige plaats gezaaid.

Aard en krachten.

De gentiaan, en voornamelijk de wortel, is warm in de derde en droog in de tweede graad, openend, dun makend, afvegend en de berderving weerstaande van krachten. Brunfelsus, Matthiolus, Galenus.

Medicinaal gebruik.

Tegen vergif en beten van dolle dieren: Neem van gentiaanwortel een half vierendeel lood, van wijnruit twintig grein, van peper tien grein en geef dit tezamen als het fijn gestampt is met wijn in. Dioscorides.

Tegen verstopping van het ingewand, slappe maag, wormen, nierstenen en opgestopte maandstonden van de vrouwen: Maak een afkooksel met water of wijn van de wortel en laat hiervan tweemaal per dag een roemertje vol drinken. Dioscorides, Galenus, Fuchsius.

Tegen allerhande koortsen: Neem een vierendeel lood poeder van de wortel en geef het met enig goed nat in.

Tegen zijdepijn en die van binnen gekwetst zijn: Neem van het sap of van de gedroogde wortel een vierendeel lood en laat het innemen. Dioscorides.

Tegen plekken van de huid: Bestrijk ze met het sap of was ze met het afkooksel van de wortel. Dodonaeus.

Speer-kruydt, in ’t Latijn Valerina, Phu.

Gedaente.

Dit Kruydt brenght eerst voort langhwerpige breede en ongekerfde bladeren, tusschen de welcke een hooger, gladde holle en geknoopte steel voort spruyt, aen yeder knoop ofte lidt twee andere langer, en diep gesneeden bladeren die van de Pastinaken eenighsints gelijck, voortbrengen.op de top van de steel draeght het lijfverwige bloemkens, in verscheyde kransen by een vergadert. De wortel is een duim dick, meest bloot leggende, ende door veel veselingen aen de aerde bevestight.

Plaetse.

Het wordt alleen in de Hoven gevonden.

Tijt.

Het draeght sijn bloemen in May, Juny ende July.

Oeffeningh.

Het moet in vochte plaetsen geplant zijn, en by droog weder dickwils begoten worden.

Aert en Krachten.

De Valeriana is warm en droogh in den tweeden graedt, openende, zweet- ende Urijn drijvende van krachten. Matthiolus, Joh. Schroderus.

Medicinael gebruyck.

Voor Zijdepijn, en om de Maentstonden en Urin te verwecken: Bereydt een afziedtsel van de wortel en laet daer van drincken. Dioscorides, Galenus.

Voor Engh-borstigheyt: Neemt van de wortel twee oncen, Soethout een half once, uytgepelde lange Rosijnen ses loot, koockt dit in genoegsaem water tot een pint, en laet hier van tweemael daeghs een roemertje vol innemen. Ravelingius.

Voor verstpotheyt van Lever en Mildt, besmettelijcke Sieckten, Geelsucht en swakheyt van ’t Gesicht: Laet van het afziedtsel van de wortel drincken, ofte geeft van de gedrooghde en fijn gestooten wortel een vierendeel loots met eenigh bequaem nat in. Galenus, Brunfelsus, Fuchsius.

Voor oude Zeeren: Druypt’er het sap in, ende legt het gestooten Kruydt daer boven op. Matthiolus.

Speerkruid, in het Latijn Valerina, Phu. (Valeriana phu)

Vorm.

Dit kruid brengt eerst langwerpige, brede en ongekerfde bladeren voort waartussen een hoge, gladde, holle en geknoopte steel voortspruit waaraan elke knoop of lid twee andere langere en diep ingesneden bladeren voort komen die wat op die van de pastinaken lijken. Op de top van de steel draagt het vleeskleurige bloempjes die in verschillende kransen bijeen staan. De wortel is een duimdik, ligt meestal bloot en is door veel vezels aan de aarde bevestigd

Plaats.

Het wordt alleen in de hoven gevonden.

Tijd.

Het draagt zijn bloemen in mei, juni en juli.

Teelt.

Het moet in vochtige plaatsen geplant en met droog weer vaak begoten worden.

Aard en krachten.

Valeriaan is warm en droog in de tweede graad, openend, zweet- en urinedrijvend van krachten. Matthiolus, Joh. Schroderus.

Medicinaal gebruik.

Tegen zijdepijn en om de maandstonden en urine te verwekken: Maak een afkooksel van de wortel en laat daarvan drinken. Dioscorides, Galenus.

Tegen benauwdheid: Neem van de wortel twee ons, van zoethout een half ons, van uitgepelde lange rozijnen zes lood, kook dit in voldoende water tot een pint en laat hiervan twee maal per dag een roemertje vol innemen. Ravelingius.

Tegen verstopping van lever en milt, besmettelijke ziekten, geelzucht en slecht zien: Laat van het afkooksel van de wortel drinken of geef van de gedroogde en fijn gestampte wortel een vierendeel lood met enig goed nat in. Galenus, Brunfelsus, Fuchsius.

Tegen oude zeren: Druppel er het sap in en leg het gestampte kruid daar bovenop. Matthiolus.

Vreemde ofte Grieckse Valeriana, in ’t Latijn Valeriana Graeca.

Gedaente.

Dit Kruydt heeft rechte, dunne, holle steelen, omtrent anderhalve voet (193) hoogh opschietende. De bladeren komen seer veel aen een middel-ribbe pluym-wijs vergadert, en tegen malkanderen over staende, als de Vitsen bladeren, te voorschijn, waer van yeder is langhwerpigh, in ’t midden breedtachtigh, voor spits, en achter met een rugge een weynigh uytpuylende. Op de top van de steel draeght het bleeck-blaeuwe bloemen, van vijf bladekens gemaeckt, en in ’t midden met eenige witte draeykens verciert, die aen het eynde met geelachtige nopkens beset zijn. Het zwart zaet leyt in kleyne bollekens beslooten. De wortel is geheel veselachtigh.

Plaetse.

Dit Kruydt wordt veel in de Hoven van Nederlandt onderhouden.

Tijdt.

Het bloeyt in de Somerse Maenden.

Oeffeningh.

Het wordt in April in wel gemeste aerde gezaeyt.

Aert en Krachten.

De vreemde Valeriana wordt voor geen gebreken gebruyckt.

Vreemde of Griekse valeriaan, in het Latijn Valeriana graeca. (Polemonium caeruleum)

Vorm.

Dit kruid heeft rechte, dunne en holle stelen die ongeveer vijfenveertig cm hoog opschieten. De bladeren komen zeer veel aan een middensteel en zijn pluimvormig verzameld, ze komen tegenover elkaar tevoorschijn, net als bij de vitsen, waarvan elk langwerpig is en in het midden wat breedachtig, voor spits en achter puilt het met een rug wat uit. Op de top van de steel draagt het bleekblauwe bloemen die van vijf blaadjes gemaakt zijn en in het midden met enige witte meeldraadjes versiert die aan het einde met geelachtige helmknopjes bezet zijn. Het zwarte zaad ligt in kleine bolletjes besloten. De wortel is geheel vezelachtig.

Plaats.

Dit kruid wordt veel in de hoven van Nederland geteeld.

Tijd.

Het bloeit in de zomerse maanden.

Teelt.

Het wordt in april in goed bemeste aarde gezaaid.

Aard en krachten.

De vreemde valeriaan wordt voor geen gebrek gebruikt.

Mans-ooren, Hasel-wortel, in ’t Latijn Asarum.

Gedaente.

Dit Kruydt heeft ronde, breede en blinckende bladeren, onder dese schuylen op korte steelkens, die nochtans aen de steelen van de bladeren gehecht zijn, bruyn-purperen bloemen, van gedaente de zaedt-huyskens van Bilsen-kruydt gelijck, in de welcke daer na kleyn en kantigh zaet gevonden wordt. De wortelen zijn teer en wijt uyt spreydende.

Plaetse.

Het wordt veeltijdts in de Apothekers Hoven gevonden.

Tijdt.

Het verkrijgt in de Lente nieuwe bladeren en bloemen.

Oeffeningh.

Het wordt door het afscheuren der wortelen aengeteelt, en op lommerachtige plaetsen geplant.

Aert en Krachten.

De bladeren en wortelen van Hasel-wortel zijn warm en droog in den derden graet, openende, den Urijn afdrijvende, en de slijmachtige en galachtige vochtigheden van boven en van onderen af-jagende van krachten. Brunfelsus, Dodonaeus, Mesue.

Medicinael gebruyck.

Voor langdurende Koortsen, Flerecijn, Water- en Geel-sucht: Neemt van de gedrooghde en fijn gestoote wortelen een vierendeel loots, en geeft het met bequaem nat in. Ofte neemt van de selve wortel een tot drie vierendeel loots, weeckt het in Wijn, ofte Honingh-water soo veel genoegh is, gekoockt en door gezegen zijnde, laet het op een reys innemen. Ofte neemt van ses tot tien versche bladeren, stootse in een Mortier kleyn, doet’er wat Spaense Wijn, druckt het sap daer uyt, ’t welck ghy in een reys sult in geven. Dodonaeus.

Om het Sogh in de Vrouwen Borsten op te droogen: Neemt de bladeren, stootse kleyn met Wijn, en leghtse pap-wijs op de Borsten. Ravelingius. (194)

Voor Enghborstigheyt en Droppel-pisse: Neemt van de gedrooghde wortelen een loot, ziedse in een half pint Wijn tot dat de helft versoden is, en laet dit in twee reysen innemen. Fuchsius.

Voor duyster Gesicht: Neemt het sap alleen, ofte met bereyde Tutia vermenght, en druypt het in de Oogen. Ravelingius.

Mansoren, Hazelwortel, in ’t Latijn Asarum. (Asarum europaeum)

Vorm.

Dit kruid heeft ronde, brede en blinkende bladeren. Hieronder schuilen op korte steeltjes, die nochtans aan de stelen van de bladeren gehecht zijn, bruin purperen bloemen die van vorm op de zaadhuisjes van het bilzekruid lijken. Daar wordt daarna klein en kantig zaad in gevonden. De wortels zijn teer en wijd uitgespreid.

Plaats.

Het wordt vaak in de apothekers hoven gevonden.

Tijd.

Het krijgt in de lente nieuwe bladeren en bloemen.

Teelt.

Het wordt door het afscheuren van de wortels voortgeteeld en op schaduwachtige plaatsen geplant.

Aard en krachten.

De bladeren en wortels van hazelwortel zijn warm en droog in de derde graad, openend, de urine afdrijvend en de slijmachtige en galachtige vochtigheden van boven en van onderen afjagend van krachten. Brunfelsus, Dodonaeus, Mesue.

Medicinaal gebruik.

Tegen langdurende koortsen, jicht, water- en geelzucht: Neem van de gedroogde en fijn gestampte wortels een vierendeel lood en geef het met goed nat in. Of neem van dezelfde wortel een tot drie vierendeel lood, week het in wijn of honingwater zoveel als genoeg is, als het gekookt en door gezeefd is laat het in een keer innemen. Of neem van zes tot tien verse bladeren, stamp ze in een mortier klein, doe er wat Spaanse wijn bij, druk het sap daaruit dat ge in een keer zal in geven. Dodonaeus.

Om het zog in de vrouwenborsten op te drogen: Neem de bladeren, stamp ze klein met wijn en leg ze papgewijs op de borsten. Ravelingius.

Tegen benauwdheid en druppelplas: Neem van de gedroogde wortels een lood, kook het in een half pint wijn totdat de helft verkookt is en laat dit in twee keer innemen. Fuchsius.

Tegen slecht zien: Neem het sap alleen, of met klaargemaakte tutia vermengd en druppel het in de ogen. Ravelingius.

Vincoorde, Maeghde-palm, in ’t Latijn Vinca Pervinca.

Gedaente.

Dit Kruydt is over al genoegh bekent, het heeft ranckachtige, dunne groene steelen. De bladeren staen twee tegen malkanderen over, sy blijven altijdt groen, van de gedaente en koleur de Laurier-bladeren eenighsints gelijck, maer kleynder. De bloemen zijn blauw, en altemets wit, van vijf bladeren gemaeckt, nochtans vindt men oock met dubbelde bloemen. De wortel is veselachtigh.

Plaetse.

Het wordt hier te Lande veeltijdts in de Hoven onderhouden, andersins komt het in de Bosschen, en onder de Hagen voort.

Tijt.

Het bloeyt in Maart, April en May.

Oeffeningh.

Het wil op vochte en lommerachtige plaetsen geplant zijn, en het wordt door ’t scheuren der planten aengeteelt.

Aert en Krachten.

De Vincoorde is matelijck warm, maer meerder verdroogende van aert, afvagende, en daerna t’samen-treckende van krachten. Het wordt onder de voornaemste Wondt-kruyden gerekent.

Medicinael gebruyck.

Voor alderhande Buyck-loopen en Vloeden: Neemt dit Kruydt, en bereydt’er met Wijn een afziedtsel van, om daer van te drincken. Dioscorides, Galenus.

Voor beten ofte steken van fenijnige Gedierte: Neemt het gestooten Kruydt, en leght het daer op. Galenus, Aegineta.

Voor de witte vloet der vrouwen: Neemt Vincoorde drie handen vol, ziedt het op in een pint Wijn ofte gestaelt Water, tot dat een derden deel versoden is, en laet hier van een roemertje vol innemen. Rondeletius.

Voor pijn der Ooren: Neemt het sap van dit Kruydt, en druypt het lauw in de Ooren. Ravelingius.

Vincoorde, maagdenpalm, in het Latijn Vinca pervinca. (Vinca minor)

Vorm.

Dit kruid is overal genoeg bekend, het heeft rankachtige, dunne, groene stelen. De bladeren staan met twee tegenover elkaar en blijven altijd groen, ze zijn van vorm en kleur de laurierbladeren enigszins gelijk, maar kleiner. De bloemen zijn blauw en af en toe wit, van vijf bladeren gemaakt, nochtans vindt men ook met dubbele bloemen. De wortel is vezelachtig.

Plaats.

Het wordt hier te lande vaak in de hoven geteeld, anders komt het in de bossen en onder de hagen voort.

Tijd.

Het bloeit in maart, april en mei.

Teelt.

Het wil op vochtige en schaduwachtige plaatsen geplant worden, het wordt door het scheuren van de planten voortgeteeld.

Aard en krachten.

Vincoorde is matig warm, maar meer verdrogend van aard, afvegend en daarna tezamen trekkend van krachten. Het wordt onder de voornaamste wondkruiden gerekend.

Medicinaal gebruik.

Tegen allerhande buiklopen en vloeden: Neem dit kruid en maak er met wijn een afkooksel van om daarvan te drinken. Dioscorides, Galenus.

Tegen beten of steken van venijnig gedierte: Neem het gestampte kruid en leg het daarop. Galenus, Aegineta.

Tegen de witte vloed van de vrouwen: Neem van vincoorde drie handen vol, kook het op in een pint wijn of gestaald water totdat een derde deel verkookt is en laat hiervan een roemertje vol innemen. Rondeletius.

Tegen oorpijn: Neem het sap van dit kruid en druppel lauw in de oren. Ravelingius.

Fraxinella, Dictamnus Albus Officinarum.

Gedaente.

Dit Gewas verkrijght veel ronde steelen, die omtrent anderhalven voet hoog op schieten. De bladeren zijn langhwerpigh, hardt en spits, veel aen een middel-steelken ofte ribbeken, als die van Soet-hout, gevoeght. De bloemen zijn bleeck-purper van verwe, die Clusius oock sneeuw wit ghevonden heeft, en van vijf gestreepte bladekens gemaeckt, uyt het midden van de welcke eenige kromme hayr-wijse draeykens afhangen. Dese bloemen zijn onliefelijck en bockachtigh van reuck. Na yeder bloem volgen vijf by een gevoeghde, rouwe en rootachtige hauwkens, zwart en blinckend rondt zaet in sich besluytende. De wortelen zijn wit, omtrent een kleyne vinger dick, en in veel delen gescheyden.

Plaetse.

Het wordt in de Nederlanden alleen in de Hoven onderhouden.

Tijdt.

Het brenght sijn bloemen in Juny voort.

Aert en Krachten.

De wortel van dit gewas is warm en droogh in den tweeden graedt, openende, verteerende, dun makende en het zweet-drijvende van krachten. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Om de Maendt-stonden te verwecken, de Geboorte te bevorderen, de Na-geboorte en het Graveel af te drijven: Neemt van de gedrooghde wortel een vierendeel loots, en geeft het met Wijn in. Dodonaeus. (195)

Voor Vallende sieckte: Neemt van het zaet een vierendeel loots, stoot het fijn, en laet het met eenigh bequaem nat in nemen. Ravelingius.

Voor Stuypen en Wormen der Kinderen: Neemt van de gedrooghde en gepoeyerde wortel 20 greyn, en geeft het in.

Voor Flerecijn: Bestrijckt de pijnelijcke Leden met Olie daer de bloemen in geweekt en gekoockt zijn. Ravelingius.

Fraxinella, Dictamnus albus Officinarum. (Dictamnus albus)

Vorm.

Dit gewas krijgt veel ronde stelen die ongeveer vijfenveertig cm hoog opschieten. De bladeren zijn langwerpig, hard en spits en zijn met veel aan een middensteel of ribje gevoegd, net als die van zoethout. De bloemen zijn bleek purper van kleur die Clusius ook sneeuwwit gevonden heeft. Ze zijn van vijf gestreepte blaadjes gemaakt en uit hun midden hangen enige kromme, haarvormige meeldraadjes. Deze bloemen zijn onaangenaam en bokachtig van reuk. Na elke bloem volgen vijf bijeengevoegde, ruwe en roodachtige hauwtjes die zwart en blinkend rond zaad in zich hebben. De wortels zijn wit en ongeveer een kleine vingerdik en in veel delen gescheiden.

Plaats.

Het wordt in Nederland alleen in de hoven geteeld.

Tijd.

Het brengt zijn bloemen in juni voort.

Aard en krachten.

De wortel van dit gewas is warm en droog in de tweede graad, openend, verterend, dun makend en het zweet drijvend van krachten. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Om de maandstonden te verwekken, de geboorte te bevorderen, de nageboorte en de nierstenen af te drijven: Neem van de gedroogde wortel een vierendeel lood en geef het met wijn in. Dodonaeus.

Tegen vallende ziekte: Neem van het zaad een vierendeel lood, stamp het fijn en laat het met enig goed nat innemen. Ravelingius.

Tegen stuipen en wormen van de kinderen: Neem van de gedroogde en gepoederde wortel 20 grein en geef het in.

Tegen jicht: Bestrijk de pijnlijke leden met olie waar de bloemen in geweekt en gekookt zijn. Ravelingius.

Alysson Galeni en Clussii.

Gedaente.

Dit Kruydt is den Andooren ofte Malroove seer gelijck, maer de bladeren zijn meer gerimpelt, en grijser, sonder enige reuck. De bloemkens zijn purper-blaeuw, uyt stekende huyskens voort komende. De wortel is hardt en houtachtigh.

Plaetse.

Het is van Spaens zaet in de Hoven van Nederlandt aengeteelt.

Tijdt.

Het bloeyt in Juny en July.

Aert en Krachten.

Dit Kruydt is matelijck verdroogende van aert, verteerende ende een weynigh afvagende van krachten. Galenus.

Alysson Galeni en Clussii. (Ballota hispanica)

Vorm.

Dit kruid is de andoren of malrove zeer gelijk (dan een lipbloemige) maar de bladeren zijn meer gerimpeld en grijzer, zonder enige reuk. De bloempjes zijn purperblauw waaruit stekende huisjes voortkomen. De wortel is hard en houtachtig.

Plaats.

Het is van Spaans zaad in de hoven van Nederland voortgeteeld.

Tijd.

Het bloeit in juni en juli.

Aard en krachten.

Dit kruid is matig verdrogend van aard, verterend en wat afvegend van krachten. Galenus.

Godts-gratie, in ’t Latijn Gratiola.

Gedaente.

Dit Gewas brenght voort veel vierkante steelkens, met seer veel langhwerpige smalle bladeren, als die van Ysoop, dicht bewassen. De witachtige ofte lijf verwige langhwerpige bloemkens komen omtrent de oorsprongh der bladeren op besondere steelkens te voorschijn, na de welcke kleyne ronde zaet-bollekens, met kleyn zaet gevult, volgen. De wortel kruypt wijt voort, is in leden onderscheyden, en met veel veselingen behangen.

Plaetse.

De Gratiola wordt hier te Lande alleen in de Hoven gevonden.

Tijdt.

Het bloeyt in July en Augustus.

Oeffeningh.

Het wordt door afscheuren der wortelen aengeteelt, en op vochte plaetsen in April geplant.

Aert en Krachten.

De Gratiola is verwarmende ende verdrogende van aert, bitter van smaeck, de water- en galachtige vochtigheden van onderen en van boven geweldigh uyt drijvende van krachten. Dodonaeus, Matthiolus.

Medicinael gebruyck.

Voor verstoptheyt van de Lever en Mildt, Flerecijn, langhduurende Koortsen, Wormen, quade Schurftheyt, Water- en Geelsucht: Hier tegen geeft van de gedrooghde en fijn gestoote bladeren een half vierendeel loots in, ofte neemt van de bladeren een half loot, laet het een nacht weecken in Wijn, op gekoockt en doorgesegen zijnde, geeft het nuchteren in, ofte neemt een half once bladeren van Gratiola, Sodonella een vierendeel loots, Anijs-zaet een half loot, gesuyverde Rosijnen een half once, ziedt dit te samen in (196) Wijn tot dat’er maer vijf oncen af.

over blijven, en dit sult ghy lauw in geven. Dodonaeus, Matthiolus, Joh. Wierus.

Godsgratie, in het Latijn Gratiola. (Gratiola officinalis)

Vorm.

Dit gewas brengt veel vierkantige steeltjes voort die met zeer veel langwerpige, smalle bladeren dicht begroeid zijn, net als die van de hysop. De witachtige of vleeskleurige, langwerpige bloempjes komen omtrent de oorsprong van de bladeren op aparte steeltjes tevoorschijn. Daarna volgen kleine, ronde zaadbolletjes die met klein zaad gevuld zijn. De wortel kruipt wijd voort, is in leden verdeeld en met veel vezels behangen.

Plaats.

Gratiola wordt hier te lande alleen in de hoven gevonden.

Tijd.

Het bloeit in juli en augustus.

Teelt.

Het wordt door het afscheuren van de wortels voortgeteeld en op vochtige plaatsen in april geplant.

Aard en krachten.

Gratiola is verwarmend en verdrogend van aard, bitter van smaak, drijft de water- en galachtige vochtigheden van onderen en van boven geweldig uit van krachten. Dodonaeus, Matthiolus.

Medicinaal gebruik.

Tegen verstopping van de lever en milt, jicht, lang durende koortsen, wormen, kwade schurft, water- en geelzucht: Geef hiertegen van de gedroogde en fijn gestampte bladeren een half vierendeel lood in. Of neem van de bladeren een half lood, laat het een nacht weken in wijn, als het opgekookt en doorgezeefd is geef het nuchter in. Of neem een half ons bladeren van Gratiola, van Soldonella een vierendeel lood, van anijszaad een half lood, van gezuiverde rozijnen een half ons, kook dit tezamen in wijn totdat er maar vijf ons over blijft en dit zal ge lauw ingeven. Dodonaeus, Matthiolus, Joh. Wierus.

Luys-kruydt, in ‘t Latijn Staphisagria, Pedicularis.

Gedaente.

De bruyne steel van dit Kruydt schiet meer als anderhalve voet hoogh en recht op. De bladeren zijn groot, en in vijf of ses deelen gescheyden, yeder op een langhachtige steel te voorschijn komende. De bloemen zijn blaeuw en sterre-wijs, die van de Ridder-sporen gelijck, na de welcke daer volgen langhwerpige en gras-verwige hauwkens, met driekantigh bruyn zaedt gevult, ’t welck olieachtigh bitter en scherp ofte brandende in de Mont is. De wortel is niet seer groot.

Plaetse.

In de Nederlanden is het in de Hoven van sommige Kruydt-beminners te vinden.

Tijdt.

Het bloeyt in July en Augustus en daerna wordt het zaet rijp.

Oeffeningh.

Het moet alle Jaer in April op een lommerachtige plaetse gezaeyt zijn.

Aert en Krachten.

Luys-kruydt, maer voornamentlijck des selfs zaet, is heet en droogh in den vierden graedt, en daer en boven heeft het een besondere kracht, de taeye fluymen door ’t braken af te jagen, maer het wordt om het perijckel van versticken weynigh ofte nimmermeer inwendigh gebruyckt. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor Tant-pijn: Neemt van het zaet soo veel van nooden is, stoot het kleyn, bindt het in een doeckje, leght het in Azijn een weynigh te weecken ende houdt het aen de pijnelijcke Tandt, hier door sult ghy veel vochtigheden quijt worden. Dioscorides.

Voor Luysen en Neten: Neemt van het gestoote zaet, weeckt het in Azijn, en daer mede het Hooft ofte de luysachtige klederen bestreecken, doodet alle Luysen en Neten. Lobel.

Luiskruid, in het Latijn Staphisagria, pedicularis. (Delphinium staphisagria)

Vorm.

De bruine steel van dit kruid schiet meer dan vijfenveertig cm hoog en recht op. De bladeren zijn groot en in vijf of zes delen gesneden die elk op een langachtige steel tevoorschijn komen. De bloemen zijn blauw en stervormig en die van de riddersporen gelijk. Daarna volgen langwerpige en graskleurige hauwtjes die met driekantig bruin zaad gevuld zijn dat olieachtig, bitter en scherp of brandend in de mond is. De wortel is niet zo groot.

Plaats.

In Nederland is het in de hoven van sommige kruidbeminnaars te vinden.

Tijd.

Het bloeit in juli en augustus, daarna wordt het zaad rijp.

Teelt.

Het moet alle jaren in april op een schaduwachtige plaats gezaaid worden.

Aard en krachten.

Luiskruid, maar voornamelijk het zaad, is heet en droog in de vierde graad en daarboven heeft het een bijzondere kracht om de taaie fluimen door het braken af te jagen, maar het wordt vanwege het gevaar van verstikken weinig of nooit inwendig gebruikt. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Tegen tandpijn: Neem van het zaad zoveel als nodig is, stamp het klein, bindt het in een doekje en leg het in even azijn te weken en hou het aan de pijnlijke tand, hierdoor zal ge veel vochtigheid kwijt worden. Dioscorides.

Tegen luizen en neten: Neem van het gestampte zaad, week het in azijn en bestrijk daarmee het hoofd of de luisachtige kleren, het doodt alle luizen en neten. Lobel.

Wonder-boom, in ’t Latijn Ricinus, Palma Christi.

Gedaente.

Dit Gewas schiet met een dicke holle steel, die boven in verscheyde zijde-tacken verdeelt is, seer hoogh op. Dese steel is doncker purper van verwe, indien men het meelachtigh stof, waer mede het dickwils besprenght is, afvaeght. De bladeren zijn groot, breedt, sacht, in seven of negen deelen gescheyden, en rondtom de kanten saegh-wijs gekerft, yeder op een besonder steelken voortkomende. Aen ’t opperste der steelen, en omtrent de oorsprong der bladeren draegt het moschachtige geele bloemen, druyf-wijs by een gevoeght, die van drie-kantige hauwkens, met sachte stekelinge beset zijnde, gevolght worden. Dese besluyten yeder in sich drie langhwerpige ronde zaden, van buyten blaeuw ende ghespickelt, en van binnen met wit en olieachtigh mergh gevult. De wortel bestaet uyt veel by een vergaderde faselingen.

Plaetse.

Het wordt alleen hier te Lande in de Hoven gevonden.

Tijdt.

De bloemen vallen haest af, maer het zaet wordt in de Herfst rijp.

Oeffeningh.

Dit Gewas vergaet in dese koude Landen alle jaren en moet daerom in April, op een wel ter Sonne gelegen plaetse gezaeyt worden.

Aert en Krachten.

De Wonder-boom is droogh en warm in den tweeden, ofte in het beginsel van den derden graedt, afvagende en verteerende van krachten, en daer-en boven heeft het zaet een besondere kracht om alle slijmachtige en galachtige vochtigheden met gewelt af te jagen, maer het wordt selden inwendigh gebesight. Matthiolus, Dioscorides, Galenus.

Medicinael gebruyck.

Om de slijmige, Water en Galachtige vochtigheden te purgeren: Neemt van de zaden van ses tot vijftien, roostse een weynigh, ghestooten zijnde, doet’er wat Caneel ofte Gember, (197) geeft het met Wey ofte Geyten-melck in. Mesue.

Voor hardigheyt der Vrouwen Borsten: Neemt de bladeren, stootse kleyn, doet’er by Gersten-meel, en leght het pap-wijs op de Borsten. Dioscorides.

Voor Schurftheyt en Zeeren des Hoofts: Neemt de Olie uyt de zaden geparst, en bestrijckt het Hooft hier mede. Ravelingius.

Wonderboom, in het Latijn Ricinus, Palma Christi. (Ricinus communis)

Vorm.

Dit gewas schiet met een dikke, holle steel, die boven in verschillende zijtakken verdeeld is, zeer hoog op. Deze steel is donker purper van kleur als men het meelachtige stof, waarmee het vaak besproeid is, afveegt. De bladeren zijn groot, breed, zacht en in zeven of negen delen gedeeld en rondom de kanten zaagsgewijs gekerfd die elk op een apart steeltje voortkomen. Aan het opperste van de stelen en bij de oorsprong van de bladeren draagt het mosachtige, gele bloemen die druifvormig bijeengevoegd zijn. Ze worden door driekantige hauwtjes gevolgd die met zachte stekels bezet zijn. Elk daarvan heeft in zich drie langwerpig, roden zaden die van buiten blauw en gespikkeld en van binnen met wit en olieachtig merg gevuld zijn. De wortel bestaat uit veel bijeen verzamelde vezels.

Plaats.

Het wordt alleen hier te lande in de hoven gevonden.

Tijd.

De bloemen vallen snel af, maar het zaad wordt in de herfst rijp.

Teelt.

Dit gewas vergaat in deze koude landen alle jaren en moet daarom in april op een goed in de zon staande plaats gezaaid worden.

Aard en krachten.

De wonderboom is droog en warm in de tweede of in het begin van de derde graad, afvegend en verterend van krachten, daarboven heeft het zaad een bijzondere kracht om alle slijmachtige en galachtige vochtigheden met geweld af te jagen, maar het wordt zelden inwendig gebruikt. Matthiolus, Dioscorides, Galenus.

Medicinaal gebruik.

Om de slijmige, water- en galachtige vochtigheden te purgeren: Neem zes tot vijftien van de zaden, rooster ze wat en als ze gestampt zijn doe er wat kaneel of gember bij en geef het met wei of geitenmelk in. Mesue.

Tegen hardheid van de vrouwenborsten: Neem de bladeren, stamp ze klein, doe er gerstemeel bij en leg het papgewijs op de borsten. Dioscorides.

Tegen schurft en zeren van het hoofd: Neem de olie die uit de zaden geperst is en bestrijk het hoofd hiermee. Ravelingius.

Wolfs-melck, in ’t Latijn Tithymalus.

Geslachten.

Van dit Gewas worden veel soorten in de Nederlanden gevonden, die meest van de Lief-hebbers in de Hoven onderhouden worden. Als

  1. Wolfs-melck Manneken, in ’t Latijn Tithymalus Characias of Amygdaloides.
  2. Wolfs-melck Wijfken, in ’t Latijn Tithymalus Myrthifolius.
  3. Zee Wolfs-melck, in ’t Latijn Tithymalus Paralius.
  4. Sonne-wendende Wolfs-melck of Kroonkens-kruydt, in ’t Latijn Tithymalus Helioscopius of Solisequius.
  5. Springh-kruyt, in ’t Latijn Cataputia Minor.
  6. Duyvels-melck, in ’t Latijn Peplus
  7. Esula.

Gedaente.

Wolfs-melck Manneken heeft ronde roode steelen, omtrent anderhalven voet hoogh opschietende, en met langhwerpige smalle bladeren bewassen, de middelste van dese steelen draeght op de top een geblade en wijdt uytgespreyde kroon, en als dan wordt die steel van sijn onderste bladeren berooft, soo datse niet als eenige tekenen alwaer de selve gestaen hebben, behoudt. De bladekens die aen de kroon te voorschijn komen zijn kleyn, rondt en schotelwijs van gedaente, uyt de welcke geelachtige bloemkens voort-spruyten, die van driekantige bollekens, waer in het zaet beslooten leydt, gevolght worden. De wortel is hardt en met veel veselingen behangen. Dit Kruydt, gelijck mede alle de soorten van Wolfs-melck, gequetst ofte afgebroken zijnde, geeft een bitter en bijtend melckachtigh sap van sich.

Wolfs-melck Wijfken brenght voort seer veel steelkens, van een voet hoogh, die meest aen een zijde neder hucken. De bladeren zijn witachtigh, van gedaente die van de Myrten-boom eenighsins gelijck, en voor met een scherp-stekend doornken gewapent. De bloemen spruyten op de top van de steelen krans-wijs voort, die met het zaet de voorgaende soorte seer wel gelijcken.

Zee Wolfs-melck heeft bleeck-roode steelkens, anderhalven voet hoogh opschietende, en met veel kleyne, smalle, witte bladekens bekleedt. De bloemen en zaden komen als in de voorgaende soorte te voorschijn. Maer als dit Gewas in de Hoven verplant ofte gezaeyt wordt, zoo zijn de steelen en bladeren langer, doch niet soo dicht bewassen. De wortel sinckt diep in de aerde.

Sonne-wendende Wolfs-melck verkrijgt eenige ronde, teere en wat rootachtige steelkens, op de top met een wijde geblade kroone verciert. De bladeren zijn breetachtigh, rontom een weynigh gekerft. De bloemen en zaden zijn kleyn en van gedaente de voorgaende soorten gelijck. De wortel is seer dun.

Springh-kruydt schiet met een ronde steel omtrent twee voeten hoogh op, dese is van binnen hol, en van boven in verscheyde zijde-takskens gedeelt, onder met lange smalle bladeren bewassen, maer die aen de zijde-takskens voort komen zijn korter en breeder. De bloemen en zaet-huyskens zijn die van de andere soorte gelijck. De wortel is met eenige veselingen behangen.

Duyvels-melck heeft veel roodtachtige teere steelkens, van een spanne hoogh, met langhwerpigh ronde kleyne bladekens, die van Muur by na gelijckende bewassen. De bloemen en zaedt-huyskens vergelijcken sich wel met die van de voorgaende soorte van Wolfs-melck, maer het zaet is kleyn en wit, als die van de Heul.

Esula, ’t welck P. Potterus Tithymalus Cyparyssias noemt, heeft seer veel ronde, en omtrent anderhalven voet recht op (198) schietende steelen, met langhwerpig smalle bladeren, kleynder als die van Wolfs-melck Manneken bewassen. De kranskens, bloemen en zaden zijn die van de andere soorten van Tithymalus gelijck. De wortel is grof, getackt, en met een dicke schorsse bekleedt. Van dese soorte vindt men noch een andere, de selve in alles wel gelijck, maer kleynder.

Plaetse.

De 1, 2, 5 en 7 soorten worden van de Lief-hebbers in de Hoven onderhouden. De 3 soorten vint men op de Zee-duynen van Hollant. De 4 en 5 soorten groeyen van selfs in de Moes-hoven.

Tijdt.

Alle dese soorten van Wolfs-melk dragen haer bloemen en rijp zaet in de Somerse Maenden.

Oeffeningh.

Wolfs-melck wordt van zaet aengewonnen.

Aert en Krachten.

Alle de geslachten van Wolfs-melck van ons beschreven, zijn warm en droog in den derden graedt, scherp bijtende van smaeck, de huyt verteerende van aert, en hebbende daer-en-boven een besondere kracht om alle water-slijm-en galachtige vochtigheden door den afganck en braken sterckelijck af te jagen, en moeten daerom met voorsichtigheydt inwendigh gebruyckt worden. Dodonaeus, Fuchsius, Brunfelsus, Matthiolus, C. Durantus.

Medicinael gebruyck.

Om van boven en van onderen te purgeeren: Neemt van ses tot twaelf zaden van Springh-kruydt, gestooten zijnde, geeft het met Bier ofte Garsten-water in. Ofte neemt van de schorsse van de Esula-wortel, die eerst in Roosen-azijn geweeckt, ende daerna wederom gedrooght is, van een halve tot een vierendeel loots, fijn gestooten zijnde geeft het met eenig bequaem nat in.

Voor Wratten: Neemt het sap van dese Kruyden alleen, ofte met sap van Hanenvoet gemenght, en bestrijcktse hier mede. Apulejus

Voor quaetaerdige Schurftheyt en Zeeren: Neemt sap voornamentlijck van Duyvels-melck, en leght het met doecken daer op. Dioscorides.

Om het Hayr te doen uytvallen: Bestrijckt de plaetse, daer ghy begeert het Hayr te doen uyvallen, met het sap van dese Kruyden. Galenus.

Wolfsmelk, in het Latijn Tithymalus. (Euphorbia)

Geslachten.

Van dit gewas worden veel soorten in Nederland gevonden die meestal door de liefhebbers in de hoven geteeld worden. Als

  1. Wolfsmelk mannetje, in het Latijn Tithymalus Characias of Amygdaloides. (Euphorbia palustris)
  2. Wolfsmelk wijfje, in het Latijn Tithymalus myrthifolius. (Euphorbia virgata)
  3. Zeewolfsmelk, in het Latijn Tithymalus Paralius. (Euphorbia paralias)
  4. Zonnewendende wolfsmelk of kroontjeskruid, in het Latijn Tithymalus Helioscopius of Solisequius. (Euphorbia helioscopia)
  5. Springkruid, in het Latijn Cataputia Minor. (Euphorbia lathyris)
  6. Duivelsmelk, in het Latijn Peplus. (Euphorbia peplus)
  7. Esula. (Euphorbia esula)

Vorm.

Wolfsmelk mannetje heeft ronde, rode stelen die ongeveer vijfenveertig cm hoog opschieten en met langwerpige, smalle bladeren begroeid zijn. De middelste van deze stelen draagt op de top een bladige en wijd uitgespreide kroon en dan wordt die steel van zijn onderste bladeren beroofd zodat geen enkel teken over houdt waar die gestaan hebben. De blaadjes, die aan de kroon tevoorschijn komen, zijn klein, rond en schotelvormig van vorm. Daaruit spruiten geelachtige bloempjes voort. Die worden door driekantige bolletjes gevolgd waarin het zaad zit. De wortel is hard en met veel vezels behangen. Dit kruid geeft, net als alle soorten van wolfsmelk als het afgebroken of gekwetst wordt, het een bitter en bijtend, melkachtig sap af.

Wolfsmelk wijfje brengt zeer veel steeltjes voort van een dertig cm hoog die meestal aan een zijde neerhangen. De bladeren zijn witachtig en lijken qua vorm wat op die van de myrtenboom. Ze zijn voor met een scherp stekend doorntje gewapend. De bloemen spruiten op de top van de stelen kransgewijs voort die met het zaad veel op het voorgaande soort lijkt.

Zeewolfsmelk heeft bleek rode steeltjes die vijfenveertig cm hoog opschieten en met veel kleine, smalle, witte blaadjes bekleed zijn. De bloemen en zaden komen als in het voorgaande soort tevoorschijn. Maar als dit gewas in de hoven verplant of gezaaid wordt, dan zijn de stelen en bladeren langer, maar niet zo dicht begroeid. De wortel zinkt diep in de aarde.

Zonnewendende wolfsmelk krijgt enige ronde, tere en wat roodachtige steeltjes die op de top met een wijde, bladige kroon zijn versierd. De bladeren zijn breedachtig en rondom wat gekerfd. De bloemen en zaden zijn klein en van vorm de voorgaande soorten gelijk. De wortel is zeer dun.

Springkruid schiet met een ronde steel ongeveer zestig cm hoog op. Die is van binnen hol en van boven in verschillende zijtakjes gedeeld, vanonder zijn ze met lange, smalle bladeren begroeid, maar die aan de zijtakjes voortkomen zijn korter en breder. De bloemen en zaadhuisjes zijn die van de andere soorten gelijk. De wortel is met enige vezels behangen.

Duivelsmelk heeft veel roodachtige, tere steeltjes van een zeventien cm hoog die met langwerpig ronde, kleine blaadjes begroeid zijn die veel op die van muur lijken. De bloemen en zaadhuisjes vergelijken zich wel met die van de voorgaande soorten van wolfsmelk, maar het zaad is klein en wit, net als die van de heul.

Esula, die P. Potterus Tithymalus Cyparyssias noemt, heeft zeer veel ronde en ongeveer vijfenveertig cm rechtop schietende stelen die met langwerpig, smalle bladeren begroeid zijn, kleiner dan die van wolfsmelkmannetje. De kransjes, bloemen en zaden zijn die van de andere soorten van Tithymalus gelijk. De wortel is grof, vertakt en met een dikke schors bekleed. Van deze soort vindt men noch een andere die deze in alles wel gelijk is, maar kleiner.

Plaats.

De 1ste, 2de, 5de en 7de soort worden door de liefhebbers in de hoven geteeld. De 3de soort vindt men op de zeeduinen van Holland. De 4de en 5de soort groeien vanzelf in de moeshoven.

Tijd.

Alle deze soorten van wolfsmelk dragen hun bloemen en rijp zaad in de zomerse maanden.

Teelt.

Wolfsmelk wordt van zaad voortgeteeld.

Aard en krachten.

Alle geslachten van wolfsmelk die door ons beschreven zijn, zijn warm en droog in de derde graad, scherp bijtend van smaak, de huid verterend van aard en hebben daarboven een bijzondere kracht om alle water- slijm- en galachtige vochtigheden door de afgang en braken sterk af te jagen, ze moeten daarom met voorzichtigheid inwendig gebruikt worden. Dodonaeus, Fuchsius, Brunfelsus, Matthiolus, C. Durantus.

Medicinaal gebruik.

Om van boven en van onderen te purgeren: Neem zes tot twaalf zaden van springkruid, als het gestampt is geef het met bier of gerstewater in. Of neem van de schors van de Esulawortel, die eerst in rozenazijn geweekt en daarna weer gedroogd is, een halve tot een vierendeel lood, als het fijn gestampt is geef het met enig goed nat in.

Tegen wratten: Neem het sap van deze kruiden alleen of meng het met sap van hanenvoet en bestrijk ze hiermee. Apulejus

Tegen kwaadaardige schurft en zeren: Neem het sap, voornamelijk van duivelsmelk, en leg het met doeken daarop. Dioscorides.

Om het haar te laten uitvallen: Bestrijk de plaats waar ge wilt dat het haar uitvalt met het sap van deze kruiden. Galenus.

Indiaense Kersse, in ’t Latijn Nasturtium Indicum.

Gedaente.

Dit Gewas brengt voort een teere, ronde, lange, en in verscheyde zijde-takskens gedeylde steel, waer mede het sich aen eenigh bystaende steunsel oprecht. De bladeren zijn rondt, en yder aen een besonder steelken gehecht. De bloemen zijn schoon geel van verwe, en van gedaente die van Ridder-sporen gelijck, maer grooter. Het zaet is de Beete zaet niet ongelijck, en wast gemeenlijck drie by een gevoeght. De wortel is veselachtigh.

Plaetse.

Het is hier te Lande nergens als (199) in de Hoven by de Kruydt-beminners te vinden.

Tijdt.

Het bloeyt in de Somer.

Oeffeningh.

Het moet alle Jaer in April op een wel ter Sonne gelegene plaetse gezaeyt worden.

Aert en Krachten.

De Indiaense Kersse, om dat sy de smaeck van Kerssen heeft, daerom wordt zy oock gelooft, de selve van krachten wat gelijck te wesen. Ravelingius.

Indiaanse kers, in het Latijn Nasturtium Indicum. (Tropaeolum canariense)

Vorm.

Dit gewas brengt een tere, ronde, lange en in verschillende zijtakjes gedeelde steel voort waarmee het zich aan enig bijstaande steunsels opricht. De bladeren zijn rond en elk aan een apart steeltje gehecht. De bloemen zijn mooi geel van kleur en lijken qua vorm op die van de riddersporen, maar groter. Het zaad lijkt veel op het bietenzaad en groeit gewoonlijk met drie bij elkaar. De wortel is vezelachtig.

Plaats.

Het is hier te lande nergens anders dan in de hoven bij de kruidbeminnaars te vinden.

Tijd.

Het bloeit in de zomer.

Teelt.

Het moet alle jaren in april op een goed in de zon staande plaats gezaaid worden.

Aard en krachten.

Indiaanse kers omdat ze de smaak van kers heeft, daarom wordt ook geloofd dat het dezelfde krachten zou hebben. Ravelingius.

Aethiopis.

De bladeren van dit Gewas zijn breedt, sacht, en met witte wolachtigheydt bekleet, als die van Wolle-kruydt, maer grijser en aen de kanten saeg-wijs ghekerft. Tusschen de bladeren spruyt een vierkante, ruyge steel, in verscheyde zijde-takskens gescheyden, en met soodanige bladeren bewassen. De witte bloemkens groeyen aen ’t opperste van de steel, in verscheyde ryen ordentelijck gedeelt, en zijn van gedaente die van de Scarleye ofte Dove-Netelen eenighzints gelijck. Het zaet komt met dat van Horminum over een. De wortelen zijn langh.

Plaetse.

Het wordt hier te Lande in de Hoven gezien.

Tijdt.

Het bloeyt hier te Lande in de Somer, en brenght voor het tweede Jaer geen zaet voort.

Oeffeningh.

Het moet in wel bereyde Aerde, in het laetste van April ghezaeyt worden.

Aert en Krachten.

De Aethiopis is middelmatigh warm en droogh van aert en krachten. Ravelingius.

Medicinael gebruyck.

Voor Heupgichte of Sciatica, Pleuris, en Etter-spouwen: Bereydt een afziedtsel van de wortel, en laet hier van drincken. Dioscorides, Aegineta.

Voor Wonden en Quetsuren: Koockt dit Kruydt in Wijn, en laet hier van dickwils een roemertje vol drincken, en wascht de wondt uytwendigh met de selve Wijn. Plinius.

Aethiopis. ((Salvia aethiopis)

De bladeren van dit gewas zijn breed, zacht en met witte wolachtigheid bekleed, als die van wolkruid, maar grijzer en aan de kanten zaagsgewijs gekerfd. Tussen de bladeren spruit een vierkantige, ruige steel op die in verschillende zijtakjes gescheiden en met zulke bladeren begroeid is. De witte bloempjes groeien aan het opperste van de steel en zijn in verschillende rijen ordelijk gedeeld. Ze zijn van vorm die scarlei of dove netelen enigszins gelijk. Het zaad komt met dat van Horminum overeen. De wortels zijn lang.

Plaats.

Het wordt hier te lande in de hoven gezien.

Tijd.

Het bloeit hier te lande in de zomer en brengt voor het tweede jaar geen zaad voort.

Teelt.

Het moet in goed klaargemaakte aarde op het eind van april gezaaid worden.

Aard en krachten.

Aethiopis is middelmatig warm en droog van aard en krachten. Ravelingius.

Medicinaal gebruik.

Tegen heupjicht of sciatica, zijdepijn en etterspuwen: Maak een afkooksel van de wortel en laat hiervan drinken. Dioscorides, Aegineta.

Voor wonden en kwetsingen: Kook dit kruid in wijn en laat hiervan dikwijls een roemertje vol drinken, was de wond uitwendig met dezelfde wijn. Plinius.

Wilde ofte Esels-konkommeren, in ’t Latijn Cucumer Asinimus.

Gedaente.

Dit Gewas is van steelen en bladeren de Konkommers ofte de Meloenen seer gelijck, maer harder en rouwer in ’t aentasten. De bloemen zijn bleeck-geel, na de welcke aen kleyne steelkens kleyne, rouwe en asch-grauwe Konkommerkens te voorschijn komen, de welcke rijp geworden, en maer soetelijck aengeroert, bruyne zaden en bitter sap van sich geven. De wortel is dick en een weynigh faselachtigh.

Plaetse.

Het wordt in de Nederlanden nergens als in de Hoven gevonden.(200)

Tijdt.

De Konkommers van dit Ghewas, worden omtrent de Herfst rijp.

Oeffeningh.

Dit Kruydt begeert weynigh oeffeningh, en alwaer het eens ghezaeyt is, komt het daer na van het afgevallen zaet gewilligh genoegh voort.

Aert en Krachten.

De wilde Konkommers, ende voornamentlijck des selfs uytgedrooght sap, ’t welck in de Apotheken Elaterium genaemt wordt, is warm en droogh in den tweeden graedt, fijn van deelen, openende, afvagende en de waterachtige en galachtige vochtigheden afjagende van krachten, maer het moet voorsichtigh en in kleyne quantiteyt gebruyckt worden. Galenus, Joh. Stockerus.

De bladeren, wortelen en des selfs schorsse zijn mede verwarmende ende verdroogende van aert, maer minder als het sap van de vruchten. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor Water-sucht en kort Aemmigheyt: Neemt in van het uytgedrooght sap, Elaterium genaemt, van vier tot acht greynen, ofte neemt Elaterium drie greynen, Suycker van Roosen een vierendeel loots, geeft dit nuchteren in sonder daer op te slapen. C. Durantus, Lobel, Ravelingius.

Voor Hooft-pijn en om de Herzenen te suyveren: Neemt van ’t selfde sap, en vermenght het onder Soete-melck, en haelt het in de Neus-gaten op. Ravelingius.

Voor Flerecijn en Tant-pijn: Neemt de wortel van dit Gewas, koocktse murw in azijn, stootse kleyn, en leghtse plaester-wijs op het pijnelijcke en gezwollen lidt, voor Tant-pijn houdt de Azijn in de Mondt. Brunfelsus.

Voor pijn in de Ooren: Neemt het sap uyt de bladeren geperst, en druypt het warm in de Ooren. Fuchsius.

Wilde of ezelskomkommer, in het Latijn Cucumer asinimus. (Momordica elaterium)

Vorm.

Dit gewas is van stelen en bladeren de komkommers of de meloenen zeer gelijk, maar harder en ruwer in het aanvoelen. De bloemen zijn bleekgeel waarna aan kleine steeltjes kleine, ruwe en asgrauwe komkommertjes te voorschijn komen. Als die rijp geworden zijn en maar even aangeraakt worden geven ze bruine zaden met bitter sap af. De wortel is dik en wat vezelachtig.

Plaats.

Het wordt in Nederland nergens anders dan in de hoven gevonden.

Tijd.

De komkommers van dit gewas worden omtrent de herfst rijp.

Teelt.

Dit kruid begeert weinig verzorging en waar het eens gezaaid is, komt het daarna van het afgevallen zaad gewillig genoeg voort.

Aard en krachten.

De wilde komkommers, en voornamelijk hun uitgedroogde sap dat in de apotheken Elaterium genoemd wordt, is warm en droog in de tweede graad, fijn van delen, openend, afvegend en de waterachtige en galachtige vochtigheden afjagend van krachten, maar het moet voorzichtig en in kleine hoeveelheid gebruikt worden. Galenus, Joh. Stockerus.

De bladeren, wortels en zijn schors zijn ook verwarmend en verdrogend van aard, maar minder dan het sap van de vruchten. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Tegen waterzucht en kort ademigheid: Neem vier tot acht grein in van het uitgedroogde sap, Elaterium genoemd. Of neem van Elaterium drie grein, van suiker van rozen een vierendeel lood en geef dit nuchter in zonder daarop te slapen. C. Durantus, Lobel, Ravelingius.

Tegen hoofdpijn en om de hersens te zuiveren: Neem van hetzelfde sap en meng het onder zoete melk en haal het in de neusgaten op. Ravelingius.

Tegen jicht en tandpijn: Neem de wortel van dit gewas, kook het murw in azijn, stamp het klein en leg het pleistergewijs op het pijnlijke en gezwollen lid, tegen tandpijn, hou de azijn in de mond. Brunfelsus.

Tegen oorpijn: Neem het sap dat uit de bladeren geperst is en druppel het warm in de oren. Fuchsius.

Herts-tonge, in ’t Latijn Lingua cervina, Phyllitis, Scolopendria officinarum.

Gedaente.

Deze plante brengt alleen voort uyt sijn seer veselachtige zwarte wortel ses, acht ofte tien dickachtige, fijne, langhwerpige, spitse bladeren, gelijck een langhachtige Tonge, die op de binnenste zijde glat, en op de onderste met veel bruyne, dwersse aenhangende streepkens van onderen tot boven beset zijn, van smaeck een weynigh t’samen-treckende. Met langheyt van tijden, als Dodonaeus schrijft, en als dit Kruydt wat ouder is, dan zijn de bladeren van de selve soo seer gesneden en gedeelt, dat uyt het eene bladt veel anderen schijnen te spruyten en voort te komen.

Plaetse.

Dit Gewas wordt van de Apothekers en Lief-hebbers der Kruyden in de Hoven onderhouden, andersins wordt het op een steenachtige, vochte en schaduwachtige plaetsen gevonden.

Tijdt.

Het blijft het geheele Jaer door groen, maer in April verkrijgt het nieuwe bladeren. (201)

Oeffeningh.

Het wordt door het afscheuren der planten in de Hoven aengeteelt.

Aert en Krachten.

De Herts-tongen is warm in den eersten en droogh in den tweeden graedt, andere houden ’t voor kout en droogh van aert, openende, dun makende, en een weynigh t’samen-treckende van krachten. Matthiolus, Joh. Schroderus.

Medicinael gebruyck.

Voor een geswollen en verharde Mildt, en langhduurende Koortsen: Neemt van dese bladeren twee handen vol, ziedse in een pint Wijn tot dat een derdendeel versoden is, en laet hier van tweemael des daeghs een roemertje vol innemen. Brunfelsus .

Voor alderhande Buyck-loopen en Bloet-spouwen: Bereydt een afziedtsel van dit Kruydt met gestaelt water, maeckt het soet met Suycker, en laet hier van drincken. Matthiolus, C. Durantus, Dioscorides.

Hertstong, in het Latijn Lingua cervina, Phyllitis, Scolopendria officinarum.

(Asplenium scolopendrium)

Vorm.

Deze plant brengt alleen uit zijn zeer vezelachtige zwarte wortel zes, acht of tien dikachtige, fijne, langwerpige en spitse bladeren voort, die net als een langachtige tong zijn. Ze zijn aan de binnenkant glad en aan de onderkant met veel bruine, dwarse aanhangende streepjes van onderen tot boven bezet, van smaak wat tezamen trekkend. Met lengte van tijden, als Dodonaeus schrijft, en als dit kruid wat ouder wordt, dan zijn de bladeren ervan zo zeer gesneden en gedeeld, dat uit het ene blad veel anderen schijnen te spruiten en voort te komen.

Plaats.

Dit gewas wordt door de apothekers en liefhebbers van kruiden in de hoven geteeld, anders wordt het op een steenachtige, vochtige en schaduwachtige plaatsen gevonden.

Tijd.

Het blijft het gehele jaar door groen, maar in april krijgt het nieuwe bladeren.

Teelt.

Het wordt door het afscheuren van de planten in de hoven voortgeteeld.

Aard en krachten.

De hertstong is warm in de eerste en droog in de tweede graad, andere houden het voor koud en droog van aard, openend, dun makend en wat tezamen trekkend van krachten. Matthiolus, Joh. Schroderus.

Medicinaal gebruik.

Tegen een gezwollen en verharde milt en lang durende koortsen: Neem van deze bladeren twee handen vol, kook ze in een pint wijn totdat een derde deel verkookt is en laat hiervan twee mal per dag een roemertje vol innemen. Brunfelsus.

Tegen allerhande buiklopen en bloedspuwen: Maak een afkooksel van dit kruid met gestaald water, maak het zoet met suiker en laat hiervan drinken. Matthiolus, C. Durantus, Dioscorides.

Witte Nies-wortel, in ’t Latijn Elleborus Albus.

Gedaente.

De witte Nieswortel verkrijgt groote, breede, geribde bladeren, die van groote Weegh-bree ofte Gentiane gelijck, in de lenghte diepe vooren als vouwen hebbende. Dese bladeren leggen eensdeels ter aerden, en eensdeels omvangen sy een holle steel van twee voeten hoogh, op ’t middel van de welcke tot boven toe, op beyde zijden aen steelkens de bloemen wassen, d’een boven d’ander aerwijs gevoeght, in ses smalle gestreepte bladekens gedeelt, en witachtigh van verwe. Dese afgevallen zijnde volgen kleyne smalle hauwkens, met breedt en witachtigh zaet gevult. De wortel is wit, niet seer langh, en met veel veselingen bewassen.

Plaetse.

Hier te Lande wordt het in de Kruydt-liefhebbers Hoven geplant en onderhouden.

Tijdt.

Het bloeyt in de Somerse Maenden.

Aert en Krachten.

Witte Nies-wortel is warm en droogh in den derden graedt, en doet met gewelt braken en overgeven verscheyde vochtigheden, maer het moet met groote voorsichtigheydt in gegeven worden. Galenus, Dioscorides, Aegineta.

Medicinael gebruyck.

Om de overtollige vochtigheden van onderen of van boven uyt te drijven: Neemt van de grof gestooten witte Nies-wortel een loot, weeckt het in twaelf oncen Spaense Wijn, om het braecken te verwecken, geeft hier van een lepel vol, maer om van onderen te purgeeren een halve lepel vol, met andere laxeerende middelen vermenght. Heurnius.

Om de Herssenen van taye en slijmerige vochtigheden te suyveren: Neemt een weynigh van de fijn gestooten wortel alleen ofte met andere Kruyden vermenght, en haelt het in de Neus-gaten op. Dodonaeus.

Voor Tandt-pijn: Nies-wortel in Azijn (202) gesoden en de Mont daer mede gespoelt versoet de Tant-pijn. Aegineta.

Voor quade Schurftheyt, witte Zeerigheyt en Melaetsheyt: Het poeyer van de wortel met Olie ofte Salve gemenght en opgestreeken. Aegineta.

Voor de Luyte-sieckte: De wortel in Azijn gekoockt, en daer mede gewassen. Plinius

Voor het Podagra: Neemt Nies-wortel, ziedse in Peter-olie, en bestrijckt de pijnelijcke plaetse daer mede. Ravelingius.

Witte nieswortel, in het Latijn Elleborus albus. (Veratrum album)

Vorm.

De witte nieswortel krijgt grote, brede en geribde bladeren die hetzelfde zijn als die van de weegbree of grote gentiaan, ze hebben in de lengte diepe voren als vouwen. Deze bladeren liggen eensdeels ter aarde en eensdeels omvatten ze een holle steel van zestig cm hoog. Op het midden hiervan tot boven aan toe groeien aan beide zijden aan steeltjes de bloemen, de een boven de ander en aarvormig gesteld, ze zijn in zes smalle, gestreepte blaadjes gedeeld en witachtig van kleur. Als die afgevallen zijn volgen kleine, smalle hauwtjes die met breed en witachtig zaad gevuld zijn. De wortel is wit, niet zo lang en met veel vezels begroeid.

Plaats.

Hier te lande wordt het in de kruidliefhebbers hoven geplant en onderhouden.

Tijd.

Het bloeit in de zomerse maanden.

Aard en krachten.

Witte nieswortel is warm en droog in de derde graad en laat met geweld verschillende vochten braken en overgeven, maar het moet met grote voorzichtigheid in gegeven worden. Galenus, Dioscorides, Aegineta.

Medicinaal gebruik.

Om de overtollige vochtigheden van onderen of van bovenuit te drijven: Neem van de grof gestampte witte nieswortel een lood, week het in twaalf ons Spaanse wijn om het braken te verwekken, geef hiervan een lepel vol, maar om van onderen te purgeren een halve lepel vol die met andere laxerende middelen gemengd is. Heurnius.

Om de hersens van taaie en slijmige vochtigheden te zuiveren: Neem wat van de fijn gestampte wortel alleen of met andere kruiden vermengt en haal het in de neusgaten op. Dodonaeus.

Tegen tandpijn: Nieswortel in azijn gekookt en daarmee de mond gespoeld verzacht de tandpijn. Aegineta.

Tegen kwade schurft, witte zerigheid en melaatsheid: Het poeder van de wortel dat met olie of zalf gemengd is opstrijken. Aegineta.

Tegen luizen: Kook hiertegen de wortel in azijn en was daarmee.

Tegen jicht: Neem nieswortel, kook het in petroleum en bestrijk de pijnlijke plaats daarmee. Ravelingius.

Swarte Nies-wortel, in ’t Latijn Elleborus Niger.

Gedaente.

Dit Kruydt heeft langhwerpigh breede hartachtige doncker-groene bladeren, die aen beyde zijden van het midden tot boven toe saegh-wijs gekertelt, en op de top van lanckachtige steelen veel by een een vergadert zijn. De bloemen komen op korter steelkens te voorschijn, en zijn eerst witachtigh, in ’t midden met geelachtige draeykens versien, en daer na licht-paers, eyndelijck brenght het voort in ’t midden van de bloemen vier ofte vijf by een gevoeghde groene hauwkens, die van de Akeleyen eenighsins gelijck, waer in het zaet beslooten leyt. De wortelen zijn veel dicke zwarte veselingen, aen een knopken t’samen vast gemaeckt, ende in ’t midden met een dunne zenuwe verzien.

Plaetse.

Het wordt van de Lief-hebbers in de Hoven onderhouden.

Tijdt.

Het begint voort na de Vorst te bloeyen.

Oeffeningh.

Het wordt door planten en van zaet aengeteelt.

Aert en Krachten.

De swarte Nies-wortel is warm en droogh in den derden graedt, openende, suyverende, ende taye en melancolijcke vochtigheden af-jagende van krachten. Galenus, Mesue.

Medicinael gebruyck.

Voor Krankzinnigheyt, Melaetsheyt, langhduurende Koortsen, Beroertheyt, Lammigheyt, Flerecijn en alderhande sieckten die uyt melancolijck en slijmerige vochtigheden haer oorsprong hebben: Neemt van de wortelen van een tot drie vierendeel loots, weeckt het in eenigh bequaem nat, en geeft het nuchteren in. Ofte neemt swarte Nies-wortel, Caneel, Venckel-zaet, Anijs-zaet, Mastick van elcks even veel, stoot het tot een fijn poeyer, en geeft hier van een scrupel tot een vierendeel loots, met eenigh nat in. Andere nemen de bladeren in de schaduwe ghedrooght, stootse fijn, daer by doende even soo veel witte Suycker, en hier van geven sy nuchteren soo veel als op twee spitsen van een mes leggen kan, in. Dit verweckt drie ofte vier sachte Stoel-gangen. Dioscorides, Dodonaeus, Lobel.

Om de eeltachtige kanten van de Fistelen wech te nemen: Het poeyer in ghestroyt, ofte de wortelen daer in gesteken, (203) neemt de eeltachtige kanten in drie dagen wech. Galenus.

Zwarte nieswortel, in het Latijn Elleborus niger. (Helleborus niger)

Vorm.

Dit kruid heeft langwerpig, brede, hardachtige, donkergroene bladeren die aan beide zijden van het midden tot boven toe zaagsgewijs gekarteld en op de top van langachtige stelen met veel bijeen verzameld zijn. De bloemen komen op korte steeltjes tevoorschijn en zijn eerst witachtig, in het midden met geelachtige meeldraadjes voorzien, en daarna licht paars. Tenslotte brengt het in het midden van de bloemen vier of vijf bijeen staande groene hauwtjes voort die vrijwel gelijk zijn als die van de akeleien waarin het zaad zit. De wortels zijn veel dikke, zwarte vezels die aan een knopje tezamen vastgemaakt en in het midden met een dunne zenuw voorzien zijn.

Plaats.

Het wordt door de liefhebbers in de hoven geteeld.

Tijd.

Het begint na de vorst te bloeien.

Teelt.

Het wordt door planten en van zaad voortgeteeld.

Aard en Krachten.

De zwarte nieswortel is warm en droog in de derde graad, openend, zuiverend en taaie en melancholieke vochtigheden af jagend van krachten. Galenus, Mesue

Medicinaal gebruik.

Tegen krankzinnigheid, melaatsheid, lang durende koortsen, beroerdheid, lamheid, jicht en allerhande ziekten die uit melancholie en slijmerige vochtigheden hun oorsprong hebben: Neem van de wortels van een tot drie vierendeel lood, week het in enig goed nat en geeft het nuchter in. Of neem zwarte nieswortel, kaneel, venkelzaad, anijszaad en mastiek, van elk even veel, stamp het tot een fijn poeder en geef hiervan een scrupel tot een vierendeel lood met enig nat in. Andere nemen de bladeren die in de schaduw gedroogd zijn, stampen ze fijn en doen daar net zoveel witte suiker bij, hiervan geven ze nuchter zoveel in als men op twee spitsen van een mes leggen kan. Dit verwekt drie of vier zachte stoelgangen. Dioscorides, Dodonaeus, Lobel.

Om de eeltachtige kanten van de lopende gaten weg te nemen: Het poeder daarin strooien of de wortels daarin steken neemt de eeltachtige kanten in drie dagen weg. Galenus.

Vier-kruydt, in ’t Latijn Helleborastrum.

Geslachten.

Van dit Gewas vint men twee soorten, het een gemeen, en het ander groot Vier-kruydt genaemt.

Gedaente.

Gemeen Vier-kruydt is de swarte Nies-wortel eenighsins gelijck, maer de bladeren zijn smaller, en geheel saegh-wijs gekerft. Oock brengt dit Gewas een steel voort van een voet hoogh, en aen het opperste in verscheyde tackskens gedeelt van de welcke de gras-verwige bloemkens met haer zaedt-hauwkens, die van swart Nies-kruydt wel gelijck, maer kleynder af hangen. Het zaet is zwart en rondt. De wortelen bestaen uyt veel swarte veselingen.

Groot Vier-kruydt heeft langer, hooger en dicker steelen, als de voorgaende soorte, ter zijde veel zijde-tackskens voort brengende. De bladeren zijn oock smalder, en seven vinger-wijs by een gevoeght. De bloemen zijn die van gemeen Vier-kruydt, en de hauwkens die van swart Nies-kruydt gelijck. Het zaet is langhwerpig, rondt en zwart. De wortel is bruyn, faselachtigh en hardt.

Plaetse.

Beyde de soorten van Vier-kruydt worden in de Hoven gesien, hoewel de eerste soorte in sommige Bosschen van Brabandt gevonden wordt.

Tijdt.

Sy bloeyen in Januari ofte February, en het zaedt wordt in Maert rijp.

Aert en Krachten.

Vier-kruydt komt in aert en krachten met de swarte Nies-wortel over een, maer het purgeert met meerder kracht en gewelt. De Apothekers plachten het eertijdts door onkunde in plaetse van swarte Nies-wortel te gebruycken.

Vuurkruid, in het Latijn Helleborastrum. (Helleborus viridis)

Geslachten.

Van dit gewas vindt men twee soorten, het ene wordt gewoon en het andere groot vuurkruid genoemd (Helleborus foetidus)

Vorm.

Gewoon vuurkruid is de zwarte nieswortel enigszins gelijk, maar de bladeren zijn smaller en geheel zaagsgewijs gekerfd. Ook brengt dit gewas een steel voort van een dertig cm hoog die aan het opperste in verschillende takjes gedeeld is waarvan de graskleurige bloempjes met hun zaadhauwtjes afhangen en op die van zwart nieskruid lijken, maar kleiner zijn. Het zaad is zwart en rond. De wortels bestaan uit veel zwarte vezels.

Groot vuurkruid heeft langere, hogere en dikkere stelen dan het voorgaande soort, terzijde brengt het veel zijtakjes voort. De bladeren zijn ook smaller en met zeven vingervormig bijeengevoegd. De bloemen zijn die van het gewone vuurkruid en de hauwtjes die van zwart nieskruid gelijk. Het zaad is langwerpig, rond en zwart. De wortel is bruin, vezelachtig en hard.

Plaats.

Beide soorten van vuurkruid worden in de hoven gezien, hoewel de eerste soort in sommige bossen van Brabant gevonden wordt.

Tijd.

Ze bloeien in januari of februari, het zaad wordt in maart rijp.

Aard en krachten.

Vuurkruid komt in aard en krachten met de zwarte nieswortel overeen, maar het purgeert met grotere kracht en geweld. De apothekers plachten het eertijds door onkunde in plaats van zwarte nieswortels te gebruiken.

Flammula vulgi.

Gedaente.

Dit Gewas heeft lange taye, groen, rankachtige steelen en zijde-tackskens, met veel bladeren, kleynder als die van Lijnen, bewassen, en sich selven om de na bystaende steunselen vast te makende. De bloemen zijn sterre-wijs uytgebreydt, wit en in ’t midden met kleyne draeykens versien. Het zaet is geelachtigh bruyn, rondt, en platachtigh met puntkens. De wortel is faselachtigh, gelijck die van Nies-wortel.

Plaetse.

Het wordt hier te Lande in sommige Hoven alleen gevonden.

Tijdt.

Het bloeyt in Augustus, en daer na wort het zaet rijp.

Oeffeningh.

Het wort in April gezaeyt, en opgeschooten door eenigh steunsel, ofte aen de Prieelen opgerecht, en daer spruyten alle jaren de steelen van selfs wederom voort.

Aert en Krachten.

De Flammula is seer scherp en heet ofte brandende van aert en krachten, door welcke scherpe en brandende kracht, sy de quade zeerigheden het vel af trecken mach. Lobel.

Flammula vulgi. (Clematis flammula)

Vorm.

Dit gewas heeft lange, taaie, groene, rankachtige stelen en zijtakjes die met veel bladeren begroeid en kleiner zijn dan die van de wilde bosrank. Die hechten zichzelf om de dicht bijstaande steunsels vast. De bloemen zijn stervormig uitgespreid, wit en in het midden met kleine meeldraadjes voorzien. Het zaad is geelachtig bruin, rond en platachtig met puntjes. De wortel is vezelachtig, net als die van nieswortel.

Plaats.

Het wordt hier te lande in sommige hoven alleen gevonden.

Tijd.

Het bloeit in augustus en daarna wordt het zaad rijp.

Teelt.

Het wordt in april gezaaid en als het opschiet wordt het door enige steunen of aan de priëlen opgericht en daar spruiten alle jaren de stelen vanzelf weer voort.

Aard en krachten.

Flammula is zeer scherp en heet of brandend van aard en krachten door welke scherpe en brandende kracht ze de kwade zeren van het vel kan aftrekken. Lobel.

Clematis peregrina.

Gedaente.

Dit Gewas brenght voort veel lange, dunne, geknoopte, roodtachtige ranken, waer mede het aen de Boomen, Prieelen, en ander steunselen op klimt. De bladeren zijn die van de Flammula wel gelijck, maer grooter en breeder. De bloemen zijn van vier bladeren gemaeckt, voorwaerts breedt, van binnen met eenige draeykens verciert, somtijdts blaeuw, en somtijdts purper van verwe. De zaden zijn plat, breet en rondt. De wortelen zijn langh en veselachtigh.

Plaetse.

Het wordt hier in sommige Hoven gevonden.

Tijdt.

Het bloeyt in May en Juny, en ’t zaet wort in Augustus rijp.

Oeffeningh.

Het begeert de selve oeffeningh als de Flammula.

Aert en Krachten.

Dit Gewas komt in aert en krachten met de Flammula over een.

Clematis peregrina. (Clematis viticella)

Vorm.

Dit gewas brengt veel lange, dunne, geknoopte en roodachtige ranken voort waarmee het aan de bomen, prieëlen en andere steunsels opklimt. De bladeren zijn die van de Flammula wel gelijk, maar groter en breder. De bloemen zijn van vier bladeren gemaakt, voor breed en van binnen met enige meeldraadjes versiert, soms blauw en soms purper van kleur. De zaden zijn plat, breed en rond. De wortels zijn lang en vezelachtig.

Plaats.

Het wordt hier in sommige hoven gevonden.

Tijd.

Het bloeit in mei en juni, het zaad wordt in augustus rijp.

Teelt.

Het moet dezelfde teelwijze hebben als de Flammula.

Aard en Krachten.

Dit gewas komt in aard en krachten met de Flammula overeen.

(204) Swaluwe-wortel, in ’t Latijn Hirundinaria, Vincetoxicum, Asclepias.

Gedaente.

Dit Kruydt heeft ronde, taye steelkens van meer als twee voeten hoogh, met doncker-groene, langhwerpige, breede, spitse bladeren, de smalste Veyl-bladeren van gedaente gelijck, bewassen. De witte bloemkens zijn zwaer van reuck, op korte steelkens tusschen de bladeren voort komende, na de welcke dat langhwerpigh ronde spitse hauwkens te voorschijn komen. Het zaet is rosachtigh of gout-geel, platachtigh, langhwerpigh, en leyt in witte wolachtigheyt bewonden. De wortel is veselachtigh en menighvuldigh.

Plaetse.

Dit Gewas is in de Nederlanden nergens als in sommige Hoven te vinden.

Tijdt.

Het bloeyt in Juny, en het zaedt wordt in Augustus rijp.

Oeffeningh.

Men teelt het van zaet, op een openluchtige en savelachtige grondt gezaeyt zijnde, voort.

Aert en Krachten.

De wortelen van dit Gewas zijn warm en droogh in den eersten graedt, openende dun makende, en zweet drijvende van krachten. Brunfelsus, Matthiolus, Fuchsius.

Medicinael gebruyck.

Voor Colijck en om de Maent-stonden der Vrouwen te verwecken: Neemt van het poeyer van de wortel een vierendeel loots, en geeft het met Wijn in. Dioscorides, Fuchsius.

Voor steken en beten van vergiftigh en rasent ongedierte: Gebruyckt het poeyer van de wortel met Wijn eenige dagen achter een. Dioscorides .

Voor Pest en besmettelijcke Sieckten: Neemt van de fijn gestooten wortelen anderhalf loots, en laet het met Carduus Benedictus, Suringh oft