Reseda

Over Reseda

Wouw, Vervolg Dodonaeus, vorm, kruiden, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,

Geschreven en omgezet door Nico Koomen.Joost van Ravelingen. Vervolg van Dodonaeus of Dodoens. Cruydt-boeck, 1644.


HET XXIX. CAPITEL.

Van Wouwe oft Lutum-cruydt.

Ghedaente.

Wouwe krijght oock langhworpighe smalle effene oft ghelatte bladeren; tusschen de welcke eenen steel op-staet, die vast is, ende met gheene knoopen verdeylt, dry voeten hoogh oft hoogher, met kleynder bladeren bekleedt, dan die uyt de wortel komen zijn: daer op staen kleyne bleeck-geele bloemkens; daer nae volghen kleyne kopkens, met dry kleyne gaetkens gapende oft openstaende; in de welcke kleyn swart saet steeckt. De wortel is langh en wit. Dit gantsch ghewas, wanneer het verdrooght ende heel dorre gheworden is, is goudt-geel oft bleeck van verwe.

Plaetse.

Dit cruydt wordt in vette en taeye oft klamme ghesmijige kluyten ghesaeydt, in vele landouwen van Nederlandt; boven dien soo wordt het op vele plaetsen in ’t wilt ghevonden, niet alleen in Nederlandt, maer oock Hongaryen, Behemen, Oostenrijck ende elders.

Tijdt.

Wouwe bloeydt in den Mey, dan volght het saet; daer nae wordt het gheheel ghewas ghepluckt, ende ghedrooght tot het ghebruyck van de Verwers.

Naemen.

De Nederlanders noemen dit cruydt ghemeynlijck Wouwe: in ’t Latijn heetmen ’t Lutum, oft Lutum herba. Plinius in ‘t 5.capitel van sijn 33.boeck vermaent onder andere van dit cruydt oock, ende noemt dat Lutea; Vitruvius in ‘t 7.boeck noemt het Luteum; maer is van Virgilius in de vierde Ecloga van sijne Bucolica Lutum ghenoemt.

Nae dit cruydt wordt in ’t Latijn de geel verwe Luteus color ghenoemt, ende alle geele dinghen Lutea, al ofmen seyde, Wouw-achtighe verwe oft Wouw-verwighe dinghen; ghelijck nae Saffraen, in ’t Latijn Crocus, alle dinghen die nae de verwe trecken crocea oft Saffraen-verwigh ghenoemt zijn; ende die de Purpura ghelijcken, purpurea oft Purpur-verwigh genoemt plegen te wesen.

Dat dit cruydt geen Struthion en is, ende veel min Ptarmice, is openbaerder dan datmen dat hoeft te betoonen: want de bladeren van dese onse Wouwe zijn grooter dan die van den Olijf-boom; maer Ptarmice by Dioscorides, ende Struthion by Theophrastus worden beschreven met bladeren van den Olijf-boom ghelijckende.

Aerd, Kracht ende Werckinghe.

Men ghebruyckt de Wouwe nu ter tijdt in de Medicijne niet; dan sy wordt veel ghebesight van de Verwers: want sy verwen daer mede de wolle, ende de wulle lakenen, ende ander dinghen van wolle ghemaeckt, ende oock het lijnwaet; ende geven die daer mede een geele ende groene verwe. Maer ’t ghene dat sy geel maken willen, moet heel wit zijn, ende van gantsch gheen andere verwe aen-gheraeckt: dat sy groen maken willen, dat moet eerst blauw gheverwet wesen: want de verwe van Wouwe op de blauwe verwe ghedaen, maeckt heel groen. Het welcke Vitruvius oock seer wel bekent is gheweest; als het blijckt uyt sijn 14.capitel des 7.boecks van de Bouwinghen oft Architecture: De ghene, seght hy, die de Chrysocolla niet en konnen gebruycken, om dat sy te dier valt, die bestrijcken ’t ghene dat sy blauw ghemaeckt hadden met dat cruydt, ’t welck Lutum oft Luteum ghenoemt is, ende dan krijght het een bijster groene verwe.

Marcellus Virgilius, den over-setter van Dioscorides, in sijne Commentarien verhaelt dese plaetse van Vitruvius heel qualijck; ende meynt dat Lutum oft Wouwe anders gheen cruydt en is dan Isatis oft Weede; ende datmen daer mede blauw verwet. Waer in dat hy de waerheydt seer te buyten gaet; ghemerckt, dat Wouwe [110] van Weede seer verscheyden is; ende en verwet niet blauw, maer groen, als wy gheseydt hebben.

BIIVOEGHSEL.

De Wouwe magh wel ghestelt worden voor een derde soorte van Weede, als Lobel betuyght. Sy is een cruydt van groot profijt, ende seer ghebruyckt om de lakens geel oft goudt-geel te verwen, sonderlinghe in Nederlandt. De bloemkens van Wouwe wassen d’ eene boven d’ andere, ende vergaen in kleyne bollekens cruyswijs ghesneden.

By de soorten van de Wouwe soudemen noch twee andere cruyden moghen stellen, die van Clusius ende Matthiolus beschreven zijn. Van de welcke het eerste van Clusius Kleyn Sesamoides ghenoemt wordt, het ander is het Ephemerum van Matthiolus. Maer van die cruyden sullen wy elders spreken.

Plaetsen.

Wouwe wordt in vele plaetsen van Brabandt, by Loven en Brussel, op de velden ghesaeydt: het is oock groeyende op vele steenachtighe plaetsen ende weghen van Vranckrijck ende Engelandt, ende in de nieuw bedijckte landen.

Naemen.

Sommighe noemen dit cruydt Orant: maer niet sonder dwalinghe: want Orant is een ander cruydt, met Wouwe gheene ghelijckenisse hebbende, als in den voordtganck deses boecks ter rechter plaetsen blijcken sal. Den naem Woude komt met dien van Wede oft Weede over een. Het is van sommighe Pseudostruthium geheeten, ende Antirrhinum van H. Bock. De Griecken heeten ’t hedensdaeghs Chiméli; in ’t Walsch heet het Waude; in ’t Latijn oock Luteola. Dan al is ’t dat het van meest alle de Cruydt-beschrijvers Lutea van Plinius ghenoemt wordt, nochtans soo twijffelt Lobel oft Ackerbrem (in ’t Latijn Genistella infectoria vulgi) de oprechte Lutea van Plinius is: ’t welck ghedrooght zijnde, gherot, ende gemalen, ende in seer groote hoopen vergaert zijnde, Pastell ghenoemt is. ’T wordt oock ghesaeydt by Rijssel in Vlaenderen, ende in Duydtschlandt.

Oeffeninghe van Wouvve.

Dit cruydt wordt oock op ackers ende saeylant gewonnen, gelijck de Rapen: ende men gebruyckt daer van maer alleen het opperste, ende het langhste van stock ende bloemen. Het en vreest oock gheen onghestadigheydt van de loght, nochtans en begheert het niet al te vetten grondt: ende is liever in vaste dan in lichte aerde. Groeydt oock liever op landt dat dry oft vier iaer braeck gheleghen heeft, als Weede oock doet. Sy wilt oock hebben dat het landt over ander iaer braeck light. Het maeckt het lant magher: ende het landt moet op een nieuw ghemest worden, eermen dat saeyt: ghesaeyt zijnde, moetmen dat met de aerde wel bedecken. Als de bladeren twee vingheren langh zijn, salmen die plucken omtrent half April: ende de aerde rueren: ’t selve oock alle maenden onderhoudende: dat is, vijfmael moetmen de bladeren plucken, ende vijfmael de aerde los maken. Maer men moet de aerde tweemael gheruert hebben eermen de bladers af-ghepluckt heeft. Den tijdt van het plucken is oock als sy rondomme coleur krijghen, ende niet in het midden, brekende de bladeren metter handt tot de wortel toe: ende dan moetmen die bladeren oock in de locht drooghen, wachtende die van de Sonne.

HET XXIX. KAPITTEL.

Van wouw of lutumkruid. (Reseda luteola)

Gedaante.

Wouw krijgt ook langwerpige, smalle, effen of gladde bladeren waartussen een steel opstaat die vast is en niet met knopen verdeeld en van een negentig cm hoog of hoger die met kleiner bladeren bekleed is dan die uit de wortel komen, daarop staan kleine bleekgele bloempjes en daarna volgen kleine kopjes die met drie kleine gaatjes gapen of openstaan waarin klein zwart zaad steekt. De wortel is lang en wit. Dit ganse gewas, wanneer het verdroogt en heel dor geworden is, is goudgeel of bleek van kleur.

Plaats.

Dit kruid wordt in vette en taaie of klamme klevende kluiten gezaaid in vele landstreken van Nederland en bovendien wordt het op vele plaatsen in het wild gevonden en niet alleen in Nederland, maar ook Hongarije, Bohemen, Oostenrijk en elders.

Tijd.

Wouw bloeit in mei en dan volgt het zaad, daarna wordt het gehele gewas geplukt en gedroogd tot het gebruik van de ververs.

Namen.

De Nederlanders noemen dit kruid gewoonlijk wouw, in het Latijn noemt men het Lutum of Lutum herba. Plinius in het 5de kapittel van zijn 33ste boek vermaant onder andere van dit kruid ook en noemt dat Lutea, Vitruvius in het 7de boek noemt het Luteum, maar is van Virgilius in de vierde Ecloga van zijn Bucolica Lutum genoemd.

Naar dit kruid wordt in het Latijn de gele kleur Luteus color genoemd en alle gele dingen Lutea al of men wouwachtige kleur of wouwverwige dingen zei net zoals naar saffraan, in het Latijn Crocus, alle dingen die naar de kleur trekken crocea of saffraankleurig genoemd zijn en die op de Purpura lijken, purpurea of purperkleurig genoemd plegen te wezen.

Dat dit kruid geen Struthion is en veel minder Ptarmice is duidelijker dan dat men dat hoeft aan te tonen, want de bladeren van onze wouw zijn groter dan die van de olijfboom, maar Ptarmice bij Dioscorides en Struthion bij Theophrastus worden beschreven met bladeren die op die van de olijfboom gelijken.

Aard, kracht en werking.

Men gebruikt de wouw tegenwoordig niet in de medicijnen, dan ze wordt veel gebruikt van de ververs want ze verven daarmee de wol en de wollen lakens en ander dingen van wol gemaakt en ook het linnen en geven die daarmee een gele en groene kleur. Maar hetgeen dat ze geel maken willen moet geheel wit zijn en van gans geen andere kleur aangeraakt zijn en als ze dat groen maken willen dat moet eerst blauw gekleurd wezen, want de kleur van wouw op de blauwe kleur gedaan maakt geheel groen. Wat Vitruvius ook zeer wel bekend is geweest als blijkt uit zijn 14de kapittel van het 7de boek van de bouw of architectuur; ‘diegene, zegt hij, die Chrysocolla niet kunnen gebruiken omdat ze te duur is bestrijken hetgeen dat ze blauw gemaakt hebben met dat kruid wat Lutum of Luteum genoemd wordt en dan krijgt het een bijster groene kleur.

Marcellus Virgilius, de overzetter van Dioscorides in zijn commentaren, verhaalt deze plaats van Vitruvius heel kwalijk en meent dat Lutum of wouw niet anders is dan Isatis of wede en dat men daarmee blauw kleurt. Waarin hij de waarheid zeer te buiten gaat, gemerkt dat wouw [110] van wede zeer verschilt en niet blauw kleurt, maar groen, als we gezegd hebben.

BIJVOEGING.

Wouw mag wel gesteld worden voor een derde soort van wede, als Lobel betuigt. Ze is een kruid van groot profijt en zeer in gebruik om de lakens geel of goudgeel te kleuren en vooral in Nederland. De bloempjes van wouw groeien de ene boven de ander en vergaan in kleine bolletjes kruisgewijs gesneden.

Bij de soorten van wouw zou men noch twee andere kruiden mogen stellen die van Clusius en Matthiolus beschreven zijn. Waarvan het eerste van Clusius klein Sesamoïdes genoemd wordt, het ander is het Ephemerum van Matthiolus. Maar van die kruiden zullen we elders spreken

Plaatsen.

Wouw wordt in vele plaatsen van Brabant bij Leuven en Brussel op de velden gezaaid, het groeit ook op vele steenachtige plaatsen en wegen van Frankrijk en Engeland en in de nieuw bedijkte landen.

Namen.

Sommige noemen dit kruid Orant, maar niet zonder dwaling, want Orant is een ander kruid die met wouw geen gelijkenis heeft als in de voortgang van dit boek ter rechter plaats blijken zal. De naam woude komt met die van wede of weede overeen. Het is van sommige Pseudostruthium genoemd of Antirrhinum van H. Bock. De Grieken noemen het hedensdaags chiméli, in het Waals heet het waude, in het Latijn ook Luteola. Dan al is het dat het van meest alle kruidbeschrijvers Lutea van Plinius genoemd wordt, nochtans twijfelt Lobel of akkerbrem (in het Latijn Genistella infectoria vulgi) de echte Lutea van Plinius is want als het gedroogd is, verrot en gemalen en in zeer grote hopen verzameld wordt het pastel genoemd. Het wordt ook gezaaid bij Rijssel in Vlaanderen en in Duitsland.

Teelt van wouw.

Dit kruid wordt ook op akkers en zaailand gewonnen als de rapen en men gebruikt daarvan alleen maar het opperste en het langste van stok en bloemen. Het vreest ook geen ongestadige lucht, nochtans begeert het niet al te vette grond en is liever in vaste dan in lichte aarde. Groeit ook liever op land dat drie of vier jaar braak gelegen heeft als wede ook doet. Ze wil ook hebben dat het land om het jaar braak ligt. Het maakt het land mager en het land moet opnieuw gemest worden eer dat men zaait en als het gezaaid is moet men dat goed met aarde bedekken. Als de bladeren twee vingers lang zijn zal men die plukken omtrent half april en de aarde roeren en dat ook alle maanden onderhouden, dat is, vijfmaal moet men de bladeren plukken en vijfmaal de aarde los maken. Maar men moet de aarde tweemaal geroerd hebben eer men de bladeren afgeplukt heeft. De tijd van het plukken is ook als ze rondom kleur krijgen en niet in het midden en breken de bladeren met de hand tot de wortel toe en dan moet men die bladeren ook in de lucht drogen en die beschermen tegen de zon.

Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/