Cornus
Over Cornus
Rode kornoelje, vervolg Dodonaeus, vorm, heesters, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,
Geschreven en opgezet door Nico Koomen.
Joost van Ravelingen, vervolg van Dodonaeus of Dodoens, cruydt-boeck, 1644.
HET XXIII. CAPITEL. Van Wilde Cornoelien. Ghedaente. De Wilde Cornoelie is den tammen Cornoelie-boom wat ghelijck: uytghesondert alleen, dat sy niet hoogh op en schiet als eenen boom, maer altijdt kleyn ende heesterachtigh blijft, haer ionghe rijskens zijn knoopachtigh, oft in ledekens ghedeylt, doncker purpur-roodt van verwe, van binnen met wit voos mergh vervult, alsmen aen den Vlier pleegh te sien: dan de struycken, die wat ouder gheworden zijn, worden heel hardt ende houtachtigh oft beenachtigh, iae wel soo vast ende sterck als de struycken van den oprechten Tammen Cornoelie-boom; ende dit selve hout is oock binnen wit. De bladeren zijn als die van den Cornoelie-boom breedt, groen ende zenuachtigh, oock op roode steelkens voortkomende, ende somtijdts oock met roode streepkens oft aderkens doorreghen. De tsoppen van de roeykens oft rijskens draghen wijde kroonkens met witte bloemen; ende dan volgender bezien, die eerst groen zijn, daer nae bruyn oft swartachtigh, als sy rijp worden, soo onlieflijck van smaeck, dat sy van gheenerhande voghelen ghesocht oft ghegeten en worden. Plaetse. Dit ghewas groeyt tusschen de hegghen ende haghen, achter de bouwlanden ende ackers, ende oock by de bosschen. Tijdt. De bloemen van dese Wilde Cornoelien komen in de Lente voort; te weten in April; maer de bezien worden rijp in den Herfst. Naem. Hier te lande wordt dit ghewas ghemeynlijck Wilde Cornoelie gheheeten, ende daer nae van sommighe op ’t Latijnsch oock Cornus silvestris; van Lonicerus Ossea; in Vranckrijck heet het Cornellier sauvage; in Hooghduytschlandt Hart riegel; in Italien van den ghemeynen man Sanguino ende Sanguinello; ende daer nae wordt het van Petrus Crescentius Sanguinus ende van Matthiolus Virga sanguinea op ’t Latijnsch gheheeten. Plinius heeft wat vermaent van een Virga sanguinea in ‘t 10.cap.van ‘t 24.boeck, segghende, De Virga sanguinea is oock seer nut oft goet om te gebruycken; want haer binnenste schorsse doet de lijckteeckenen, die te voren toegheheelt waren, wederom open gaen. Maer uyt dese luttel woorden en soudemen niet lichtelijck oft immers niet al te bedachtelijck moghen versekeren, dat de Virga sanguinea, daer hy van spreeckt, eenerhande ghewas is met desen Sanguinus oft Wilde Cornoelie daer wy teghenwoordighlick van handelen. Valerius Cordus noemt dit ghewas Pseudocrania op ’t Griecks, dat is Valsche oft Bastaerdt-Cornoelie; Falsa Cornus oft Spuria Cornus op ’t Latijnsch. Maer het schijnt dat het de Thelycrania, dat is de Cornus femina, Cornoelie Wijfken van Theophrastus is: de welcke, soo hy seydt, dunne rijskens oft roeykens heeft, met mergh vervult, ende niet hardt ende vast als de struycken oft tacken van den Cornoelie-boom Manneken zijn: ende brenght vruchten voort die niet eetbaer en zijn, ende seer spaey (te weten heel diep in den Herfst) volkomen ende rijp worden. Voorwaer sulcks is dese onse Wilde Cornoelie gantschelijck: want haer teer ende ionge roode rijskens oft roeykens zijn van binnen met mergh ghevult, als voorseydt is; ende haer vruchten oft bezien zijn onlieflijck om eten, ende worden spade ende langhsaem rijp. Aerd, Kracht ende Werckinghe. De Wilde Cornoelien, dat is de bezien van dit ghewas, zijn van verscheyden stoffe ende van teghen den anderen strijdende deelen ghemaeckt: want sommige deelen zijn warm, bitter, ende afvagende oft suyvermaeckende van krachten: sommige, iae meest alle, zijn koudt, droogh, wrangh ende tsamentreckende. Nochtans en worden sy in de medicijne noch in gheenderhande sieckten oft qualen niet ghebruyckt. Matthiolus verhaelt dat de landtlieden van Anagnia desen bezien, dat is de Wilde Cornoelien, eerst ghesoden zijnde in een persse stellen, ende daer een olie uytdouwen, oft slaen, die sy in hunne lampen ghebruycken. Maer aengaende dat Plinius schrijft, dat de binnenste schorsse van de Virga sanguinea de lijckteeckenen wederom op breeckt die ghesloten oft toegeheelt waren, dat en is in de schorssen van dese onse Wilde Cornoelien niet versocht oft bevonden gheweest: noch het en is oock niet waerschijnlijck dat sy dusdanighe kracht soude hebben. (1227) BIIVOEGHSEL. Nae de bloetroode verwe van de ionghe rijskens is dit ghewas Virga sanguinea, als ofmen Bloedighe roede seyde, ghenoemt: dan den ghemeynen man ende Lobel noemt het Wilde Cornoillie, oft Cornoelie-boom Wijfken; in ’t Fransch Cornier sauvage, oft Sanguinon; in ’t Hooghduytsch Spindelnortz oft Spindelholtz, ende Faulbeer; in ’t Latijn Cornus femina, ende Thelycrania Cordi; in ’t Italiaensch heet het oock Sanguinella, ende Lingua sanguinea, in stede van Virga sanguinea; het heet oock Ossea in ’t Latijn, om dat sijn hout soo hardt is als been. Het soude oock wel den Wielboom oft Wijlboom moghen wesen. Bellonius noemt hem oock Sanguineus frutex oft Cornus femina; ende seydt dat hy op veele plaetsen van Grieckenlandt soo groot wordt als den ghemeynen Cornoelie-boom. De bloemen zijn de bloemen van Ligustrum eenighsins ghelijck. Krachten. De bezien van dit ghewas hebben een versterckende ende te rughe drijvende kracht: daerom den rooden wijn oft den Azijn, daer die in gesoden zijn, doet den tandtsweer vergaen, alsmen de tanden daer mede spoelt. De olie uyt de selve ghedouwt magh ghebruyckt worden in alle ’t ghene daermen de olie van ghemeyne oft Tamme Cornoelien toe bezicht. Het hout is seer bequaem om daer wielen ende raders van te maecken voor de waghens, ende oock weefspoelen, ende ander hardt werck: in sonderheydt in Grieckenlandt. |
HET XXIII. KAPITTEL. Van wilde kornoelje. (Cornus sanguinea) Gedaante. De wilde kornoelje lijkt wat op de tamme kornoelje boom, uitgezonderd alleen dat ze niet hoog opschiet als een boom, maar altijd klein en heesterachtig blijft, haar jonge twijgjes zijn knoopachtig of in leden gedeeld en donker purperrood van kleur en van binnen met wit voos merg vervult zoals men aan de vlier plag te zien, dan de stammen die wat ouder geworden zijn worden heel hard en houtachtig of beenachtig, ja wel zo vast en sterk als de stammen van de echte tamme kornoeljeboom en dit hout is ook binnen wit. De bladeren zijn als die van de kornoeljeboom breed, groen en zenuwachtig die ook op rode steeltjes voortkomen en soms ook met rode streepjes of adertjes doorregen zijn. De toppen van de twijgjes of roeden dragen wijde kroontjes met witte bloemen en dan volgen er bessen die eerst groen zijn en daarna bruin of zwartachtig als ze rijp worden en zo onlieflijk van smaak dat ze van geen vogels gezocht of gegeten worden. Plaats. Dit gewas groeit tussen de heggen en hagen, achter de bouwlanden en akkers en ook bij de bossen. Tijd. De bloemen van deze wilde kornoelje komen in de lente voort, te weten in april, maar de bessen worden rijp in de herfst. Naam. Hier te lande wordt dit gewas gewoonlijk wilde cornoelie genoemd en daarnaar van sommige op het Latijns ook Cornus silvestris, van Lonicerus Ossea, in Frankrijk heet het cornellier sauvage, in Hoogduitsland Hart riegel, in Italië van de gewone man sanguino en sanguinello en daarnaar wordt het van Petrus Crescentius Sanguinus en van Matthiolus Virga sanguinea op het Latijns genoemd. Plinius heeft wat vermaand van een Virga sanguinea in het 10de kapittel van het 24ste boek en zegt; ‘Virga sanguinea is ook zeer nuttig of goed om te gebruiken, want haar binnenste schors laat de liktekens die tevoren dicht geheeld waren wederom open gaan’. Maar uit deze weinige woorden zou men niet gemakkelijk of immers niet al te bedacht mogen verzekeren dat de Virga sanguinea, daar hij van spreekt, hetzelfde gewas is met deze Sanguinus of wilde kornoelje daar we nu van handelen. Valerius Cordus noemt dit gewas Pseudocrania op het Grieks, dat is valse of bastaardkornoelje, Falsa Cornus of Spuria Cornus op het Latijns. Maar het schijnt dat het de Thelycrania, dat is de Cornus femina, kornoelje wijfje van Theophrastus is die, zo hij zegt, dunne twijgjes of roeden heeft die met merg vervuld zijn en niet hard en vast als de stammen of takken van de kornoeljeboom mannetje zijn en brengt vruchten voort die niet eetbaar zijn en zeer laat (te weten heel diep in de herfst) volkomen en rijp worden’. Voorwaar zulks is gans deze onze wilde kornoelje want haar tere en jonge rode twijgjes of roeden zijn van binnen met merg gevuld zoals gezegd is en haar vruchten of bessen zijn onlieflijk om te eten en worden laat en langzaam rijp. Aard, kracht en werking. De wilde kornoelje, dat zijn de bessen van dit gewas, zijn van verschillende stof en van tegen elkaar strijdende delen gemaakt want sommige delen zijn warm, bitter en afvegend of zuiver makend van krachten en sommige, ja meest alle, zijn koud, droog, wrang en tezamen trekkend. Nochtans worden ze in de medicijnen noch in geen ziekte of kwaal gebruikt. Matthiolus verhaalt dat de landlieden van Anagnia deze bessen, dat zijn de wilde kornoeljes, eerst koken in dan een pers stellen en er een olie uitdouwen of slaan die ze in hun lampen gebruiken. Maar aangaande dat Plinius schrijft dat de binnenste schors van Virga sanguinea de liktekens wederom open breekt die gesloten of geheeld waren, dat is in de schorsen van deze onze wilde kornoelje niet onderzocht of bevonden geweest en het is ook niet waarschijnlijk dat ze dusdanige kracht zou hebben. (1227) BIJVOEGING. Naar de bloedrode kleur van de jonge twijgen is dit gewas Virga sanguinea genoemd alsof men bloedige roede zei, dan de gewone man en Lobel noemt het wilde cornoillie of kornoeljeboom wijfje, in het Frans cornier sauvage of sanguinon, in het Hoogduits Spindelnortz of Spindelholtz en Faulbeer, in het Latijn Cornus femina en Thelycrania Cordi, in het Italiaans heet het ook sanguinella en lingua sanguinea in plaats van Virga sanguinea, het heet ook Ossea in het Latijn omdat zijn hout zo hard is als been. Het zou ook wel de wielboom of wijlboom mogen wezen. Bellonius noemt het ook Sanguineus frutex of Cornus femina en zegt dat het op vele plaatsen van Griekenland zo groot wordt als de gewone kornoeljeboom. De bloemen zijn de bloemen van Ligustrum enigszins gelijk. Krachten. De bessen van dit gewas hebben een versterkende en terug drijvende kracht en daarom laat de rode wijn of azijn daar die in gekookt zijn de tandpijn vergaan als men de tanden daarmee spoelt. De olie er uit geduwd mag gebruikt worden in al hetgeen daar men de olie van gewone of tamme kornoelje toe gebruikt. Het hout is zeer geschikt om er wielen en raderen van te maken voor de wagens en ook weefspoelen en ander hard werk en vooral in Griekenland. |
Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/