Hottonia
Over Hottonia
Waterviolier, vervolg Dodonaeus, vorm, waterplanten, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,
Geschreven en opgezet door Nico Koomen.
Joost van Ravelingen, vervolg van Dodonaeus of Dodoens, cruydt-boeck, 1644.
HET IV. CAPITEL. Van Water-Duysent-bladt ende Water-Violieren. Gheslachten. By dese water cruyden moet het Water-Duysent-bladt oock gherekent worden, mitsgaders de Water Filieren, die voor een mede-soorte van de selve van sommighe ghehouden wordt. Ghedaente. 1. Water-Duysent-bladt brenght voort eenen rechten, gladden oft kaelen teeren dunnen steel, bewassen met veele bladeren, die aen een middel-ribbe staende, veders-ghewijs in veele verdeylingen ende snippelinghen ghesneden zijn, de Venckel-bladeren ghelijckende, doch meer ghesnippelt, die op het water ende daer onder drijven. Op het sop van den steel komen de bloemkens met kroonkens oft kranskens voort, die van het Millefolium oft Duysent-bladt ghelijck. De wortel is enckel ende slecht. 2. Water Violiere heeft oock dunne, rechte ende slechte enckele steelen: aen het opperste van de welcke veele ghesnippelde [926] menighvuldighe bladeren wassen, de selve in de ronde omvattende, bijnae de bladeren van ghemeyn Duysent-bladt oft Gerwe ghelijck, doch grooter dan die, ende wijder uytghespreydt. De bloemen komen voort omtrent het sop van de steelen, oock in de ronde ghevoeght staende, altijdt dry oft vier tegen een, in vijf bladerkens ghesneden als de Leucoia oft Violieren, maer kleyner, wit van verwe, in ’t midden geel, soet van reuck. De wortelen zijn langhe dunne swarte faselinghen, die aen haer uyterste eyndt, daer sy in d’aerde mede vast houden, wit zijn, ende blincken ghelijck Albast oft Cristallijn. Dit gantsche cruydt schuylt onder het water alsoo lange als den steel noch niet voortgekomen en is: ende in het selve vlottende oft drijvende schijnt een ionck Denneboomken te wesen: dan als den steel uytghesproten is, dan heft dit sich selven boven het water, mitsgaders sijne bloemen. Plaetse. Dese cruyden worden in dese Nederduytsche landen veel ghevonden in de poelen, grachten ende staende oft traeghelijck loopende wateren. Tijdt. Sy bloeyen in Mey ende Braeckmaendt. Naem. 1. Het eerste van dese cruyden heeten wy Duysent-bladt, nae den Latijnschen naem Millefolium ende den Grieckschen Myriophyllon. Het heeft oock dese bastaert oft oneyghene naemen, te weten Myllophyllon, Stratiotice, ende Achilleios, by de Romeynen Supercilium Veneris. In de Apoteken is het onbekent. Dan het verschilt van het ander Millefolium met den toenaem terrestre, dat is Gerwe oft Eerdt-Duysent-bladt, die oock Stratiotes Chiliophyllos genoemt wordt, daer wy in het vierde Boeck van ghesproken hebben. Daerom sullen wy dit cruydt tot onderscheydt van de voorseyde Gerwe oft Duysent-bladt Millefolium oft Myriophyllon aquatile heeten, dat is in onse tael Water-Duysent-bladt. 2. De ander soorte wordt hier te lande over al van den gemeynen man Water Violieren geheeten, dat is in het Latijn Viola aquatilis oft Viola palustris; in Vranckrijck heetse Gyrofflees d’eau. Matthiolus houdtse oock voor een soorte van Duysent-bladt oft Myriophyllon, niet teghenstaende, dat sy met de beschrijvinghe van het selve heel luttel over een schijnt te komen. Want sy en heeft gheenen enckelen steel, noch gheen eenighe slechte wortel, sulcks als van de Gerwe gheschreven wordt: want de wortelen van dese Water-Violieren zijn van veele ende verscheyden faselinghen ghemaeckt, ende brenghen veele steelen voort. De woorden van Dioscorides aengaende het Myriophyllon luyden aldus: Het steelken, seydt hy, is eenigh, slecht,ende dun, uyt een enckele wortel spruytende; om het welcke veele sachte gladde bladerkens wassen, de Venckel-bladeren ghelijck. In voeghen, dat dese Water-Violiere niet soo wel voor een mede-soorte van het Myriophyllon oft Duysent-bladt ghehouden oft gherekent en magh worden, als de voorbeschreven soorte. Aerd, Kracht ende Werckinghe. 1. Het Duysent-bladt, als Galenus betuyght, heeft een drooghende kracht: ende ghemerckt, dat het de verhittinghen ende ontstekinghen van de wonden belet, om dieswille schijnt het oock wat verkoelende te wesen. Want, ghelijck Dioscorides daer van schrijft, het Duysent-bladt oft Myriophyllon beschermt de versche wonden van te ontsteken oft te sweeren, als het groen oft droogh met Edick vermenght zijnde, daer op gheleydt wordt. ‘Tselve cruydt wordt met Water ende Soudt inghegeven de ghene die van hoogh ghevallen zijn. 2. Water-Violieren schijnen oock een verdrooghende ende verkoelende kracht te hebben: nochtans sy en worden hedens-daeghs in gheenerhande ghebreken oft sieckten ghebruyckt. BIIVOEGHSEL. De soorte van Water-Duysent-bladt wordt nae de gedaente van haer Venckelachtighe bladeren somtijdts Marathrophyllum palustre ende Millefolium aquaticum foliis Foeniculi gheheeten: ende de Water Filieren Myriophyllum Equisetifolium palustre, om datse bijnae de ghedaente hebben tusschen den Peerdt-steert, ende het Water-Duysent-bladt. Dan ghemerckt, datter ettelijcke gheslachten van dit Duysent-bladt ghevonden worden, sal ick hier sommighe mede-soorten van het selve uyt Clusius ende Lobel verhalen. Ander Water-Duysent-bladt wast oock in Nederlandt, seydt Lobel: maer is van bladeren de Venckel oft Verckens-Kervel meer ghelijckende, met kleyne moschachtighe bloemkens als aerkens aen dunne steelkens staende: welcke steelkens seer langh [927] zijn, hier ende daer gheboghen, ghelijck veele water cruyden, die uyt de diepten met hayrs gewijse faselinghen uytschieten: hy noemt het Myriophyllum Marathrophyllon palustre alterum; in ’t Enghelsch Oder Water Milfoyle. Eenighe van dese soorten hebben roodtachtighe bloemen: maer de ghemeynste Water-violieren hebbender heel witte, als gheseydt is, oft witachtighe. Derde Water-Duysent-bladt heeft bloemkens van het Water-Lever-cruydt, heeft oock kleyne Venckel oft Dille-bladeren, anders het voorgaende geslacht seer gelijck: het saedt groeyt in langhworpighe bollekens, als de Hanen-voeten: ende wast veel in Zeelandt ende Vlaenderen, seydt Lobel, die dat Millefolium marathrophyllon tertium, flore & semine Ranunculi aquatici, Hepaticae facie noemt. Water-Duysent-bladt met gheele ghehelmde bloemkens, van Lobel Millefolium aquaticum flore luteo galericulato gheheeten, is van ghewas de Water-Violieren niet onghelijck: dan de tackskens ende bladerkens zijn dunner dan Venckel-bladeren, hebbende in het uyterste kleyne doncker-groene blaeskens oft knopkens als borsekens. De steelkens zijn dunnekens, eenen voet oft anderhalf hoogh, roodachtigh: langhs de welcke geele bloemen groeyen ghelijck besloten helmkens, die onder een uytstekende horenken hebben. Den smaeck van dit cruydt en is niet onlieflijck. Het wast in de grachten van Vlaenderen tusschen Gendt ende Antwerpen. Zee-Duysent-bladt, van Cortusus Myriophyllon pelagion, dat is in ’t Latijn Millefolium marinum gheheeten, wast heel diep inde Slavoensche Zee: uyt de welcke dat het van de Visschers met hunne haecken ghetrocken wordt, die dat Pennachio delle Ninfe, ende Palma di Nettuno, ende oock Scettro di Nettuno noemen. Den steel van dit ghewas is recht, anderhalven voet langh, dun, in veele gheblaedde tackskens oft tackighe bladeren ghedeyldt, de Varen-cruyden bijnae ghelijckende, maer veel dunner, omgheboghen als de bladeren oft tacken van den Dadelboom, bleeckachtigh van verwe. Het opperste van den steel, met kleyner bladeren bewassen, eyndight in sommighe nootkens, tsamen ghehoopt, geen saedt inhoudende, maer alleen kleyne dierghelijcke cruydekens, alreede gheschapen ende haer volkomen maecksel hebbende; de welcke in den grondt van de Zee sincken, ende doet haer groeysel nemen. Den steel heeft veele hayrs-ghewijse faselinghen in stede van wortelen: door de welcke dat sijn voedsel uyt het saedt ende slijck pleegh te nemen: ende den selven steel is breuckigh als Glas oft Coralline, droogh zijnde; maer noch versch ende groen wesende, is hy taey ende buyghsaem als Spartum. Kleyn Zee-Duysent-bladt, in ’t Latijn Millefolium aquaticum aut marinum minus, wast in ondiepe staende wateren van Oostenrijck: ende heeft kleyne verspreyde, ronde groene seer gheknoopte steelkens, met dunne hayrs-gewijse faselinghen inder aerden vast. Het opperste van de steelen staet een palme boven ’t water, ende aen elck knoopken komen vijf uytspruytselen van dunne bladerkens, seer groen, naeuws een duym-breedde langh: de welcke allengskens kleyner worden, hoe sy naeder by tsop komen: op het sop staen soo veele bloemkens alsser scheutkens met bladeren aen elck knoopken staen: ende dese bloemkens zijn seer kleyn, van acht witte bladerkens by een vergadert, die niet open en gaen, maer in ettelijcke knobbelkens veranderen, die vier straelkens op haer tsop hebben. Het bloeyt in Braeckmaendt. Water Sterre-cruydt, in ’t Latijn Stellaria aquatica, van Lobel beschreven, moet hier oock ghestelt worden: ’t welck soo ghenoemt is, om dat het op ’t opperste van sijn langhe dunne ende hayrachtighe steelkens, die van de Wranghe niet onghelijck, groene sterres-ghewijse bloemkens ende saedt voort-brenght. De bladers wassen twee en twee, aen elcke sijde een, met tusschen-ruymte, de allerkleynste bleeck-roode Ginoffelkens niet onghelijck. De wortelen en zijn niet dan langhe gheele veselinghen. Het wast in Vranckrijck ende Nederlandt in de beeckskens ende water-grachten. Wolf-steert is den ouden Nederduytschen naem van alle de soorten van Duysent-bladt oft Myriophyllon. Noch van de krachten. Water-Duysent-bladt, als wy eensdeels gheseydt hebben, is verdrooghende ende wat tsamen-treckende, ende heeft alle de krachten van het ander Ruyters-cruydt dat Gheele Gerwe ghenoemt wordt: het welck seer nut is ende goedt gebruyckt tot alle verouderde ende versche sweeringen ende zeeren. Het selve gheneest de fistelen ende loopende gaten: het stelpt dat bloeyen, met olie, salven ende plaesteren daer toe dienende vermenght. Zee-Duysent-bladt is nut tegen de beten ende steken van alle de slanghen ende fenijnighe visschen van de Zee: ende op de versche kleyne wonden gheleydt, gheneest de selve in den tijdt van dagh ende nacht. Heel luttel inghegeven, drijft de wormen uyt den lijfve, beter dan Coralline. |
HET IV. KAPITTEL. Van waterduizendblad en waterviolieren. (Myriophyllum verticillatum, Hottonia palustris) Geslachten. Bij deze water kruiden moet het waterduizendblad ook gerekend worden met de waterviolieren die van sommige voor een medesoort er van gehouden wordt. Gedaante. 1. Waterduizendblad brengt een rechte, gladde of kale tere dunne steel voort die begroeid is met vele bladeren die aan een middelrib staan en veervormig in vele verdelingen en snippels gesneden zijn en op venkelbladeren lijken, doch meer gesnipperd die op het water en er onder drijven. Op de top van de steel komen de bloempjes met kroontjes of kransjes voort, die van het Millefolium of duizendblad gelijk. De wortel is enkel en slecht. 2. Waterviolier heeft ook dunne, rechte en slechte enkele stelen waar aan het opperste er van vele gesnipperde [926] menigvuldige bladeren groeien die het in de ronde omvatten en bijna de bladeren van gewoon duizendblad of gerwe gelijk, doch groter dan die en wijder uitgespreid. De bloemen komen voort omtrent de top van de stelen die ook in de rondte gevoegd staan en altijd drie of vier tegen een en in vijf blaadjes gesneden als de Leucoium of violieren, maar kleiner en wit van kleur en in het midden geel, zoet van reuk. De wortels zijn lange dunne zwarte vezels die aan hun uiterste einde daar ze in de aarde mee vast houden wit zijn en blinken als albast of kristallijn. Dit ganse kruid schuilt onder het water alzo lang als de steel noch niet voortgekomen is en vlot of drijft er in en schijnt een jonge dennenboompje te wezen, dan als de steel uitgesproten is dan heft dit zichzelf boven het water met zijn bloemen. Plaats. Deze kruiden worden in deze Nederduitse landen veel gevonden in de poelen, grachten en staande of traag lopende wateren. Tijd. Ze bloeien in mei en juni. Naam. 1. De eerste van deze kruiden noemen we duysent-bladt, naar de Latijnse naam Millefolium en de Griekse Myriophyllon. Het heeft ook deze bastaard of oneigen namen, te weten Myllophyllon, Stratiotice en Achilleios en bij de Romeinen Supercilium Veneris. In de apotheken is het onbekend. Dan het verschilt van het andere Millefolium met de toenaam terrestre, dat is gerwe of aard duizendblad, die ook Stratiotes Chiliophyllos genoemd wordt daar we in het vierde boek van gesproken hebben. Daarom zullen we dit kruid tot onderscheidt van de voor vermelde gerwe of duizendblad Millefolium of Myriophyllon aquatile noemen, dat is in onze taal waterduizendblad. 2. De ander soort wordt hier te lande overal van de gewone man water violieren genoemd, dat is in het Latijn Viola aquatilis of Viola palustris, in Frankrijk heet het gyrofflees d’eau. Matthiolus houdt het ook voor een soort van duizendblad of Myriophyllon, niet tegenstaande dat ze met de beschrijving er van heel weinig overeen schijnt te komen. Want het heeft geen enkele steel, noch geen enige rechte wortel zulks als van de duizendblad geschreven wordt, want de wortels van deze waterviolieren zijn van vele en verschillende vezels gemaakt en brengen vele stelen voort. De woorden van Dioscorides aangaande het Myriophyllon luiden aldus: ‘Het steeltje, zegt hij, is enig, recht en dun die uit een enkele wortel spruit waarom vele zachte gladde bladertjes groeien die op venkelbladeren lijken’. Op die manier dat deze waterviolier niet zo goed voor een medesoort van het Myriophyllon of duizendblad gehouden of gerekend mag worden zoals de voorgeschreven soort. Aard, kracht en werking. 1. Het duizendblad, als Galenus betuigt, heeft een drogende kracht en gemerkt dat het de verhitting en ontstekingen van de wonden belet schijnt het daarom ook wat verkoelend te wezen. Want, gelijk Dioscorides er van schrijft, het duizendblad of Myriophyllon beschermt de verse wonden om te ontsteken of te zweren als het groen of droog en met azijn vermengd er op gelegd wordt. Hetzelfde kruid wordt met water en zout ingegeven diegene die van hoog gevallen zijn. 2. Waterviolieren schijnen ook een verdrogende en verkoelende kracht te hebben, nochtans worden ze tegenwoordig in geen gebreken of ziekten gebruikt. BIJVOEGING. De soort van waterduizendblad wordt naar de gedaante van haar venkelachtige bladeren soms Marathrophyllum palustre en Millefolium aquaticum foliis Foeniculi genoemd en de water violieren Myriophyllum Equisetifolium palustre omdat ze bijna de gedaante hebben tussen de paardenstaart en het waterduizendblad. Dan gemerkt dat er ettelijke geslachten van dit duysent-bladt gevonden worden zal ik hier sommige medesoorten er van uit Clusius en Lobel verhalen. (Utricularia vulgaris) Ander waterduizendblad groeit ook in Nederland, zegt Lobel, maar lijkt van bladeren meer op venkel of varkenskervel, met kleine mosachtige bloempjes als aartjes die aan dunne steeltjes staan welke steeltjes zeer lang [927] zijn en hier en daar gebogen zoals vele waterkruiden die uit de diepte met haarvormige vezels uitschieten, hij noemt het Myriophyllum Marathrophyllon palustre alterum, in het Engels oder water milfoyle. Enige van deze soorten hebben roodachtige bloemen, maar de gewoonste waterviolieren hebben er heel witte, als gezegd is, of witachtige. (Hydrocharis morsus-ranae) Derde waterduizendblad heeft bloempjes van het waterleverkruid en heeft ook kleine venkel of dille bladeren, anders het voorgaande geslacht zeer gelijk, het zaad groeit in langwerpige bolletjes zoals de hanenvoeten en groeit veel in Zeeland en Vlaanderen, zegt Lobel, die dat Millefolium marathrophyllon tertium, flore & semine Ranunculi aquatici, Hepaticae facie noemt. (Ranunculus peltatus) Waterduizendblad met gele gehelmde bloempjes is van Lobel Millefolium aquaticum flore luteo galericulato genoemd en is van gewas de waterviolieren vrij gelijk, dan de takjes en bladertjes zijn dunner dan venkelbladeren en hebben in het uiterste kleine donkergroene blaasjes of knopjes als beursjes. De steeltjes zijn dunnetjes en vijf en veertig cm hoog, roodachtig waarlangs gele bloemen groeien als besloten helmpjes die onder een uitstekend horentje hebben. De smaak van dit kruid is niet onlieflijk. Het groeit in de grachten van Vlaanderen tussen Gent en Antwerpen. Zeeduizendblad is van Cortusus Myriophyllon pelagion genoemd, dat is in het Latijn Millefolium marinum, en groeit heel diep in de Sloveense zee waaruit dat het van de vissers met hun haken getrokken wordt die dat pennachio delle ninfe en palma di nettuno en ook scettro di nettuno noemen. De steel van dit gewas is recht en vijf en veertig cm lang, dun en in vele bladige takjes of takachtige bladeren gedeeld en lijken veel op varenkruiden, maar veel dunner en omgebogen als de bladeren of takken van de dadelboom en bleekachtig van kleur. Het opperste van de steel die met kleiner bladeren begroeid is eindigt in sommige nootjes die tezamen gehoopt zijn en geen zaad bevatten, maar alleen kleine diergelijke kruidjes die alreeds geschapen zijn en hun volkomen vorm hebben die in de grond van de zee zinken en hun groei nemen. De steel heeft vele haarvormige vezels in plaats van wortels waardoor het zijn voedsel uit het zaad en slijk plag te nemen en die steel is breukbaar als glas of kornalijn als het droog is, maar als het noch vers en groen is is het taai en buigbaar als Spartum. (Myriophyllum verticillatum) Klein zeeduizendblad, in het Latijn Millefolium aquaticum aut marinum minus, groeit in ondiepe staande wateren van Oostenrijk en heeft kleine verspreide, ronde groene zeer geknoopte steeltjes en is met dunne haarvormige vezels in de aarde vast. Het opperste van de stelen staat een tien cm boven het water en aan elk knoopje komen vijf uitspruitsels van dunne bladertjes die zeer groen en nauwelijks een duimbreed lang zijn die geleidelijk aan kleiner worden hoe dichter ze bij de top komen en op de top staan zoveel bloempjes als er scheutjes met bladeren aan elk knoopje staan en deze bloempjes zijn zeer klein en van acht witte bladertjes bijeen verzameld die niet open gaan, maar in ettelijke knobbeltjes veranderen die vier straaltjes op hun top hebben. Het bloeit in juni. (Stellaria aquatica) Water sterrenkruid, in het Latijn Stellaria aquatica, van Lobel beschreven, moet hier ook gesteld worden wat zo genoemd is omdat het op het opperste van zijn lange dunne en haarachtige steeltjes die veel op warkruid lijken groene stervormige bloempjes en zaad voortbrengt. De bladeren groeien twee bij twee en aan elke zijde een met tussenruimte en lijken veel op de allerkleinste bleekrode anjertjes. De wortels zijn niets anders dan lange gele vezels. Het groeit in Frankrijk en Nederland in de beekjes en watergrachten. Wolfsteert is de oude Nederduitse naam van alle soorten van duizendblad of Myriophyllon. Noch van de krachten. Waterduizendblad zoals we eensdeels gezegd hebben is verdrogend en wat tezamen trekkend en heeft alle krachten van het ander ruiterkruid dat geel duizendblad genoemd wordt wat zeer nuttig is en goed gebruikt wordt tot alle verouderde en verse zweren en zeren. Hetzelfde geneest de blaren en lopende gaten, het stelpt dat bloeden met olie, zalven en pleisters die daartoe dienen vermengt. Zeeduizendblad is nuttig tegen de beten en steken van alle slangen en venijnige vissen van de zee en op de verse kleine wonden gelegd geneest het die in de tijd van dag en nacht. Heel weinig ingegeven drijft de wormen uit het lijf en beter dan kornalijn. |
Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/