Phallus
Over Phallus
Zee kampernoelje, vervolg Dodonaeus, vorm, paddenstoelen, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,
Geschreven en opgezet door Nico Koomen.
Joost van Ravelingen, vervolg van Dodonaeus of Dodoens, cruydt-boeck, 1644.
HET XXV. CAPITEL. Van Zee Campernoelie oft Phallus, Ungers eyeren gheheeten. Gheslacht. In het ghetal van de Eerdt-Campernoelien, ende Spade Duyvels-broodt moet oock gherekent worden dit ghewas dat in Hollandt niet verre van de Zee voortkompt, ende Ungers eyeren ghenoemt wordt. Ghedaente. Dit ghewas (in Hollandt Ungers eyeren gheheeten) is eerst als eenen ronden bal, van ghedaente eenen grooten Bol oft Aiuyn ghelijckende, van onder in stede van wortelen een enckele oft tweevoudighe zenuwe hebbende. Desen bal oft ey is witachtigh van verwe; dan met langheydt van tijden wordt hy somtijdts [786] wat peersachtigh: ende is met een dobbel vel oft schorsse bedeckt; in de welcke een seer taeye ende lijmighe vochtigheydt besloten leydt, swaer van ghewicht, ende seer koudt in ’t aenraecken. Wt dese vochtigheydt spruyt ten laetsten, nae dat de schorsse oft ’t buytenste sacksken van selfs open-gaet, ende van een ghescheurt ende ghebroken is, eenen rechten steel, rondt, omtrent een palm, min oft meer hoogh, voos ende ijdelachtigh van stof, met sommighe placken ghespickelt, ende haest vergaende oft slap wordende: in sonderheydt als hy uyt der aerden ghenomen is: want dan pleegh hy in korten tijdt in dun water te veranderen: op sijn tsop is hy ghegaet, ende brenght een kleyn gerimpelt deckselken oft kapken voort, eenerhande verwe met den steel oft schacht hebbende. Dese Campernoelie is seer swaer ende stinckende van reuck: dan het nat oft vochtigheydt van de selve is noch vuyler ende veel meer stinckende: hoe wel daer veele vlieghen omtrent pleghen te vergaderen. Plaetse. Dese Ungerseyeren komen niet verre van de Zee voort, te weten in de Duynen ende Sandtberghen selve, neffens dat ghewas het welck in Hollandt ghemeynlijck Helm pleegh te heeten: ende worden daer tusschen veel dickwijler dan ergens elders ghevonden. Sy wassen oock wel somwijlen in de hoven van Oostenrijck, als den wijtvermaerden Clusius aen my schrijft, waer dat sy vergaende ende verwelckerende (ten zy daer eenighe reghenen op vallen) de aerde daer sy in staen, swart pleghen te verwen, al oft daer swertsel oft dicken inckt op ghestort waer. Den Helm, tusschen den welcken dese soorte van Campernoelien in Hollandt pleegh te groeyen, en is anders niet dan een gheslacht van Gras, dat van de Poëten in ’t Latijn Carex gheheeten wordt; ’t welck op de Sandtberghen oft Zee-Duynen seer ghemeyn is: ende kruypt daer seer verre ende wijt voort, met sijn langhe ende onder een verwerrede oft gevlochten wortelen, waer door dat het Sandt by een pleegh te houden, ende te beletten dat het door den windt niet wegh gedreven en wordt: om welcke oorsaecke ’t selve Gras met groote neerstigheydt ende sorghvuldigheydt alle iaer in de voorseyde Duynen geset ende geplant wordt. Tijdt. Dese soorte van Campernoelie, oft Ungers eyeren, spruyt in de Herfstmaendt uyt der aerden omtrent den tijdt dat de Wijn-druyven ghepluckt worden. Naem. Dit ghewas heeft den naem nae de plaetse daer het groeyt in ’t Latijn ghekreghen, te weten Fungus marinus, dat is Zee Campernoelie. Dan den ghemeynen man heet het in Hollandt Ungers eyeren oft Oniers eyeren, dat is Duyvels eyeren, oft Toovenaers eyeren, als sommige dat woordt uytlegghen: ende daernae is het van de selve in ’t Latijn oock Manium ova oft Daemonum ova gheheeten. Hadrianus Junius noemt het Phallus, ende heeft het met een seer schoon Latijnsch ghedicht in ’t langh beschreven. Aerd, Kracht ende Werckinghe. Dese Ungers eyeren van binnen den lijfve ghenoten, oft gegheten zijnde, souden sonder twijffel schadelijck ende doodelijck wesen, immers, als het te gelooven, is uyt den afgrijsselijcken vuylen reuck die sy hebben. Dan nochtans zijnder sommighe die ghelooven, dat de selve onlijdelijcke smerten van het heet flercijn ende gicht van de voeten, daer van buyten opgheleydt zijnde, ghenesen ende versoeten konnen: ende dat om dieswille dat de eyeren, eer den steel voort-ghekomen is, soo koudt in ’t voelen zijn als krystal oft ijs. BIIVOEGHSEL. Dit wonderbaerlijck ghewas, ’t welck van Dodoneus Zee-Campernoelie ghenoemt wordt, mits dat met meest op de Zee-Duynen gevonden wordt, verschilt veel van de andere Zee-Campernoelien, die soo hardt worden als steen, die wy in ’t laetste van dit gantsche Cruydt-boeck by de steenachtighe cruyden ende heesteren beschrijven: want het groeyt haest, ende vergaet tot slijm, ghelijck dat van slijm ghekomen is, ende op eenen seer korten tijdt uyt der aerden spruyt: ende wy hebben bevonden, dat een van dese ronde ballen oft eyeren vande Duynen ghebroght, in ’t landt gheleydt zijnde, de anderen daeghs heel vroegh volwassen ende uyt sijn vel ghebroken, ende soo hoogh als Dodoneus schrijft opgeschoten is. Lobel noemt het Campernoelie ghelijckende de mannelickheydt, in ’t Latijn Fungus virilis penis arrecti facie. Het bovenste decksel noemt hy Glans seu capitellum Phalli, dat is ’t helmken, oft ’t hooft, oft ’t stoofken. De ronde bollen, daer dese steel oft scheut uyt-spruyt, noemt hy Klompen, oft Borsen, in ’t Latijn Phalli volva; in ’t Hollandtsch Ungers eyeren, als voorseydt is, ende Cadodaemonum ova, ende Fungus Priapeius; ende Phallus Adriani Ignij. Den steel oft roeye heeft langhs door de middel een effen gaetken, dat aen d’eynde engh wordt, met geele draeykens daer in. Wy hebben dat helmken somtijdts veele puttekens als Honigh-raten sien hebben, bruyne slymerigheydt van haer ghevende; de welcke wel stinckt, nochtans soet van smaeck is: ende wordt goedt gheacht om ’t flercijn te ghenesen. De vlieghen vergaderen seer aen dit ghewas, ghelijck aen andere stinckende vuyle Campernoelien: ende schijnen dat soo op te eten oft uyt te suyghen, dat het voos ende ghegaet wordt, ende seer haest vergaet. Dan de Katten nemen daer noch meer behaghen in: selfs hebben wy ghesien dat sy ’t heel opgheten hebben, sonder daer eenigh letsel van te ghevoelen. Nochtans segghen sommighe, datmen daer de vlieghen oock mede ombrenghen kan. |
HET XXV. KAPITTEL. Van zeekampernoelie of Phallus, Ungers eieren genoemd. (Phallus hadriani) Geslacht. In het getal van de aardkampernoelies en laat duivelsbrood moet ook dit gewas gerekend worden dat in Holland niet ver van de zee voortkomt en Ungers eieren genoemd wordt. Gedaante. Dit gewas (in Holland Ungers eieren genoemd) is eerst als een ronde bal en van gedaante lijkt het op een grote bol of ui die van onder in plaats van wortels een enkele of tweevoudige zenuw heeft. Deze bal of ei is witachtig van kleur die op den duur soms [786] wat paarsachtig wordt en is met een dubbel vel of schors bedekt waarin een zeer taai en lijmige vochtigheid besloten ligt dat zwaar van gewicht en zeer koud in het aanraken is. Uit deze vochtigheid spruit tenslotte nadat de schors of het buitenste zakje vanzelf opengaat en vaneen scheurt en gebroken is een rechte steel die rond en omtrent een tien cm min of meer hoog, voos en ijlachtig van stof is en met sommige plekken gespikkeld en gauw vergaat of slap wordt en vooral als het uit de aarde genomen is want dan plag het in korte tijd in dun water te veranderen, op zijn top is het gegaat en brengt een klein gerimpeld dekseltje of kapje voort die dezelfde kleur als de steel of schacht heeft. Deze kampernoelie is zeer zwaar en stinkend van reuk, dan het nat of vochtigheid ervan is noch vuiler en stinkt veel meer, hoewel er vele vliegen omtrent plegen te verzamelen. Plaats. Deze Ungerseieren komen niet ver van de zee voort, te weten in de duinen en zandbergen zelf naast dat gewas wat in Holland gewoonlijk helm plag te heten en worden daartussen veel vaker dan ergens elders gevonden. Ze groeien ook wel soms in de hoven van Oostenrijk, zoals de wijdvermaarde Clusius aan me schrijft, waar als ze vergaan en verwelken (tenzij er enige regens op vallen) de aarde daar ze in staan zwart plegen te kleuren al of er zwartsel of dikke inkt op gestort was. De helm waartussen deze soort van kampernoelies in Holland plag te groeien is niets anders dan een geslacht van gras dat van de poëten in het Latijn Carex genoemd wordt wat op de zandbergen of zeeduinen zeer algemeen is en kruipt daar zeer ver en wijdt voort met zijn lange en onder elkaar verwarde of gevlochten wortels waardoor ze het zand bijeen plag te houden en te beletten dat het niet door de wind weg gedreven wordt en om die oorzaak wordt dat gras met grote naarstigheid en zorgvuldigheid alle jaren in de voor vermelde duinen gezet en geplant. Tijd. Deze soort van kampernoelie of Ungers eieren spruit in de herfstmaand uit de aarde omtrent de tijd dat de wijndruiven geplukt worden. Naam. Dit gewas heeft de naam naar de plaats daar het groeit in het Latijn gekregen, te weten Fungus marinus, dat is zee kampernoelie. Dan de gewone man noemt het in Holland Ungers eieren of oniers eieren, dat is duivelseieren of tovenaarseieren zoals sommige dat woord uitleggen en daarnaar is het van die in het Latijn ook Manium ova of Daemonum ova genoemd. Hadrianus Junius noemt het Phallus en heeft het met een zeer mooi Latijns gedicht in het lang beschreven. Aard, kracht en werking. Deze Ungers eieren van binnen het lijf genoten of gegeten zouden zonder twijfel schadelijk en dodelijk wezen, immers zoals het te geloven is uit de afgrijselijke vuile reuk die ze hebben. Dan nochtans zijn er sommige die geloven dat die de onlijdelijke smarten van het heet flercijn en jicht van de voeten als het van buiten opgelegd wordt genezen en verzoeten kan en dat omdat de eieren eer de steel voortgekomen is zo koud in het voelen zijn als kristal of ijs. BIJVOEGING. Dit wonderbaarlijk gewas wat van Dodonaeus zeekampernoelie genoemd wordt omdat met meest op de zeeduinen gevonden wordt verschilt veel van de andere zeekampernoelies die zo hard worden als steen die we op het eind van dit ganse kruidboek bij de steenachtige kruiden en heesters beschrijven want het groeit snel en vergaat tot slijm net zoals dat van slijm gekomen is en op een zeer korte tijd uit de aarde spruit en we hebben bevonden dat een van deze ronde ballen of eieren van de duinen gebracht en in het landt gelegd werd de volgende dag heel vroeg volwassen en uit zijn vel gebroken en zo hoog als Dodonaeus schrijft opgeschoten is. Lobel noemt het kampernoelie dat op de manlijkheid lijkt, in het Latijn Fungus virilis penis arrecti facie. Het bovenste deksel noemt hij Glans feu capitellum Phalli, dat is het helmpje of het hoofd of het stoofje. De ronde bollen daar deze steel of scheut uitspruit noemt hij klompen of borsen, in het Latijn Phalli volva en in het Hollands Ungers eieren, als gezegd is, en Cadodaemonum ova en Fungus Priapeius en Phallus Adriani Ignij. De steel of roede heeft langs door het midden een effen gaatje dat aan het eind eng wordt met gele draadjes er in. We hebben dat helmpje soms vele putjes als honigraten zien hebben die bruine slijmerigheid van zich geeft die wel stinkt, nochtans zoet van smaak is en wordt goed geacht om jicht te genezen. De vliegen verzamelen zeer aan dit gewas gelijk aan andere stinkende vuile kampernoelies en schijnen dat zo op te eten of uit te zuigen dat het voos en gatig wordt, en zeer gauw vergaat. Dan de katten nemen daar noch meer behagen in en zelfs hebben we gezien dat ze het heel opgegeten hebben zonder er enig letsel van te voelen. Nochtans zeggen sommige dat men er de vliegen ook mee ombrengen kan. |
Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/