Hyoscyamus

Over Hyoscyamus

Bilzekruid, vervolg Dodonaeus, vorm, dodelijke, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,

Geschreven en omgezet door Nico Koomen.

Joost van Ravelingen, vervolg van Dodonaeus of Dodoens, cruydt-boeck, 1644.

HET XX. CAPITEL.

Van Bilsen-cruydt oft Hyoscyamus.

Gheslachten.

In oude tijden zijnder dry soorten van Hyoscyamus oft Bilsen-cruydt bekent gheweest: te weten het Swart, het Geel, ende het Wit: dan nu onlanghs isser een vierde soorte by ghevonden; te weten het Bilsen-cruydt van Peru, oft Petum, dat wy in ’t naevolghende Capitel beschrijven.

Ghedaente.

1. Swart Bilsen-cruydt, dat is het ghemeynste van allen, heeft groote, lange, breede, witachtige, sachte, wolachtighe, ghespleten, gekerfde, gesnippelde ende rondom de kanten ghehackelde bladeren: de steelen zijn dick, meer dan anderhalven voet hoogh, in sijd-tacken verdeylt, vervolgens bewassen ende seer geschicktelijck bekleet met veele bloemen, van gedaente kleyne opene mandekens oft korfkens gelijck, langs de kanten geelachtigh, met ettelijcke peersachtighe aderkens doortogen, in ’t midden uyt den bleeckpeerschen swartachtigh van verwe: daer nae volghen ronde knopkens als pottekens, langhworpigh ende dick, buyckigh, boven met doornen oft stekelinghen besett, ende met een scheelken bedeckt: daer in schuylen doncker graeuwe oft bruyne ende besmeurde, niet seer groote saden. De wortel is dick, langh, witachtigh, tot het tweede iaer toe in ’t leven blijvende; te weten tot dat het saet volkomen rijp geworden is. Dit gantsche cruydt is swaer ende onlieffelijck van reuck, het hooft beswaerende ende lastigh wesende, iae slaeperigh makende.

2. Geel Bilsen-cruydt heeft eenen slechteren steel, ongesneden oft ongedeylde bladeren, kleyner dan die van de voorgaende soorte, doch oock breedt ende langhworpigh, grooter dan die van Solanum lethale oft Groote Nascaeye, ende oock witter ende sachter: op het sop van de steelkens komen de bloemen ongheschicktelijck voort, bleeckgeel van verwe, wat kleyner dan die van het swart Bilsen-cruydt: de saedthuyskens oft knopkens zijn bijnae dierghelijck, dan sy zijn kleyner, teerer, sonder eenighe doornen oft stekelinghen: ’t saedt is bleecker, geelachtigh [738] kleyn als dat van Irio, Cruys-cruydt oft Wilde Kersse. De wortel is dun, ende vergaet alle iaer.

3. Wit Bilsen-cruydt komt met heel witte ende bijster sachte bladeren uyt der aerden voort, te weten wolachtigh ende de kanten rondom wat ghekertelt oft diep uytgesneden hebbende, maer niet soo seer als die van de voorgaende soorten: oock zijn sy kleyner dan die van het Swart Bilsen-cruydt. De steelkens zijn korter: langhs de welcke witte bloemkens wassen, kleyner dan die van de voorgaende soorten. De knopkens oft saedthuyskens zijn effen ende glat, gheensins doornachtigh oft stekeligh. Het saedt is witter van verwe.

Plaetse.

1. Swart Bilsen-cruydt wast bijnae over al, in sandighe, savelachtighe ende onghebouwde plaetsen.

2.3. De twee andere soorten van Bilsen-cruydt zijn hier te lande selden elders dan in de hoven, ende dat oock niet dickwijls, te vinden. Dan het Wit wast somtijdts op rouwe steenige plaetsen omtrent de Zee, in Vranckrijck, in sonderheydt in Languedock, waer de Rhosne in de Zee vloeyt.

Tijdt.

Alle de gheslachten van Bilsen-cruydt bloeyen in de Somersche maenden, ende dickwijls oock heel diep in den Herfst: daer en tusschen wordt het saedt volkomen ende rijp.

Naemen.

In onse tael heet dit gewas Bilsen-cruydt; in ’t Hooghduytsch oock Bilsenkraut, Bilsamen ende Teuffels augen; in ’t Fransch Hannebane ende oock Endormie; als ofmen seyde Slaperigh oft Slapende-cruydt; in ’t Italiaensch Hyosquiamo; in ’t Spaensch Veleno ende Moimendro; in de Apoteken heetmen dat nu meest Iusquiamus; in ’t Griecksch Hyoscyamos; in ’t Latijn Hyoscyamus, maer eyghentlijck Apollinaris ende Faba suilla. De Arabisch, soo Plinius betuyght, noemen ’t Altercum ende Altercangenum. Het heeft by andere oock de navolghende naemen, diemen onder de bastaerd oft oneygene naemen vindt; te weten dese Griecksche, Dioscyamos, (oft op ’t Latijnsch Iovis faba) Pythonion, Adamante, Adamenon, Hypnoticon emmanes, Atomon, Dithiambrion, van Pythagoras ende andere Xeleon, van Zorastres Tephonion oft Typhonion; ende dese Latijnsche, soo Apuleius schrijft, Insana, Alterculum, Symphoniaca, Calycularis, Dentaria; in Phrygien Rementa; in Tuscien (dat is ’t lant omtrent Florentzen) Fabulonia, oft (alsmen in andere boecken leest) Faba Lupina, in Vranckrijck Bellinuntia; in tijden van den selven Apuleius. Mattheus Silvaticus noemt het Dens Caballinus, Milimandrum ende Cassilago. Jacobus a Manlijs heetet Herba pinula. Andere houden ’t voor Herba Herculea, om dat (soo Plinius betuyght) de Heydenen geloofden, dat dit cruydt den Godt Hercules toeghe-eyghent was.

1. De eerste soorte heet nae de bruyne oft swartachtighe verwe van de bloeme Swart Bilsen-cruydt; in ’t Latijn Hyoscyamus niger; in ’t Griecks Hyoscyamus melas.

2. De tweede soorte heet oock nae haer bloemen Geel Bilsen-cruydt, Hyoscyamus luteus in ’t Latijn.

3. De derde soorte heet Hyoscyamus albus, dat is, Wit Bilsen-cruydt, niet alleen nae de witachtighe verwe van de bloemen, maer oock van de bladeren, ende van het gantsche gewas. Het onderschil van het saedt, aengaende de verwe, en is soo groot niet, datmense daer nae den naem soude moghen ghegheven hebben.

In de boecken van Plinius wordt Wit Bilsen-cruydt voor het vierde gheslacht van Bilsen gherekent, het Geel voor het derde, doch met merckelijcke dwalinghe van de schrijvers, die hier voortijdts in het uitschrijven van die boecken niet al te neerstigh geweest en zijn. Daerom sullen wy hier by voeghen, hoe ons dunckt dat die woorden van Plinius dies aengaende te korten ende te verbeteren zijn; te weten in ‘t 4.capitel van sijn 25.boeck; daer hy aldus segghen wilt: Daer zijn verscheyden gheslachten van Bilsen-cruydt: een met swart saedt, met bijnae purpure bloemen, doornachtigh: ende dit is ghemeyn, struyckachtigher ende hoogher dan de Heul: ’t saedt van het tweede is ghelijck het saedt van Irio: beyde veroorsaecken dulligheydt ende draeyinghen des hoofts. Het derde gheslacht is sacht, wolachtigh. Welcke woorden aldus in ’t Latijn herstelt sullen worden: Plura eius genera: unum nigro semine, floribus paenè purpureis, spinosum: vulgare autum est fruticosus & altius Papavere: secundi semen Irionis semini simili: ambo insaniam gignentia, capitisque vertigines. Tertium genus molle, lanuginosum &c.

Aerd, Kracht ende Werckinghe.

Alle de gheslachten van Bilsen-cruydt zijn in alle haer deelen sterckelijck ende wel in den vierden graed verkoelende van aerd, oock slaepmakende, ende alle smerten ende weedom versoetende oft stillende; ende nut tegen de scherpe ende heete sinckingen, die op de oogen ende andere deelen des lichaems vallen: sy beletten ende stelpen alle bloedtloopen ende alle vrouwelijcke vloeden: worden oock seer nuttelijck gheleydt op de ontstekinghen ende swillinghen van de klootkens, ende van meer andere deelen des lichaems.

De bladeren zijn alleen dickwijls tot de voorseyde ghebreken seer nut, van buyten opgheleydt: somtijdts worden de selve by de plaesteren ende pappen vermenght.

Het saedt wordt dickwijls oock alleen ghebruyckt: ende wordt ghemenght by meest alle die dinghen die bereydt worden om de smerten te versoeten.

De wortel gheknauwt, oft in Edick ghesoden, kan den tandtsweer op doen houden.

Hindernisse.

In ’t kort geseydt, Bilsen-cruydt is van krachten het Opium ende Heul-sap ghelijck: ende is oock schadelijck ende sorghelijck, alsoo wel als het Opium oft Heul-sap is.

Want, als Dioscorides betuyght, de bladeren van Bilsen-cruydt met moes gegeten, maken den mensche krancksinnigh oft licht van hoofde. Plinius seydt oock, dat het verstandt benomen wordt door dese bladeren, alsmen daer meer dan vier tseffens af inneeemt oft drinckt.

Verkiesinghe.

Wit Bilsen-cruydt wordt voor het onschadelijckste van alle de Bilsen-cruyden gehouden: ende dit is van meest alle de Medicijns in ghebruyck aenghenomen gheweest, seydt Dioscorides: daer nae het Geel: het Swart, als het arghste ende hinderlijckste van allen, wordt verworpen, ende gheensins ghebruyckt.

Galenus versekert oock, dat het Swart Bilsen-cruydt de dulligheydt, oft ten minsten de slapende sieckte veroorsaeckt: het Geel seydt hy van krachten daer aldernaest by te komen; ende voeght daer by, dat sy beyde te vlieden zijn, als onnut ende vergiftigh: dan het Wit houdt hy voor het bequaemste om tot ghenesen oft in de medicijne te ghebruycken.

Nochtans meest alle Apotekers van Hoogh ende Nederduytschlandt ghebruycken het Swart Bilsen-cruydt; ende dat om dieswille dat sy het Geel ende het Wit selden bekomen oft krijghen konnen.

BIIVOEGHSEL.

Bilsen-cruydt heeft verscheyde naemen, behalven de voornoemde; te weten in ’t Latijn Priapaea ende Herba Apollinaris; in ’t Fransoys somtijdts Herbe aux tignes; in ’t Hooghduytsch Bilsen samen, Dolkraut, Schlafkraut, Bilsam ende Seirborn, maer meest Sewbon oft Sawbonen, dat is Soch-boone in onse tael; in de welcke dat oock Bils-cruydt heet, ende Mal-cruydt; in ‘t Fransch somtijdts wel Iusquiame; in ’t Italiaensche oock Disturba, om dat het der menschen verstant beroert ende ontstelt; in ’t Latijn ende Griecksch Mania, Insana ende Fabulum; in ’t Enghelsch Henebane ende Henequalt oft Henbayne. Dan Clusius, Lobel ende andere hebben daer de naevolghende soorten van beschreven.

Roodt Bilsen-cruydt van Egypten, van Clusius Hyoscyamus Aegypticus rubello flore gheheeten, heeft eenen steel omtrent anderhalven voet hoogh, dick stijf, met sachte dons bedeckt, bewassen met kleyner bladeren dan die van Ghemeyn Bilsen-cruydt, ende seer ghesneden: de sijd-steelen zijn met kleyner onghesneden bladeren besett: de knopkens met haer vijf toppekens zijn als die van ’t ghemeyn: daer in wassen eerst bleecke bloemen, daer nae met peersche aderen doortoghen, ten laetsten grooter gheworden, roodtpeersachtigh, doch met doncker aderen, in ‘t midden witachtigh, met een peersachtigh priemken, ende vijf draeykens. Het wast in Egypten. Sulcks is ’t ghene dat D. Paludanus van-daer mede ghebroght heeft, ende daer Bellonius af spreeckt, segghende dat het omtrent de vesten van Hierusalem veel wast: ende oock ’t ghene dat Camerarius met bleecke ende daer nae peersche bloemen beschrijft, die aen d’een sijde wat krom oft ingheslaghen zijn. Nochtans soo voeght den selven Bellonius daer by, dat het omtrent den bergh Sinai hoogh wordt als een heester, seer vet oft klam om aenraecken, ende sterck van reuck.

Wit Bilsen-cruydt van Egypten, daer Prosper Alpinus van spreeckt, heeft veel grooter bladeren dan de ghemeyne soorte, oock breeder, dicker ende witter. De Egyptenaers ghebruycken dat in al ’t ghene daer Stramonium nut toe is.

Wit Bilsen-cruydt van Candien, in ’t Latijn Hyoscyamus albus Creticus, is sachter ende teerer dan ghemeyn Wit Bilsen-cruydt. Clusius beschrijft dat selve met bladeren die elck op een langh steelken staen, met sachte wolle bedeckt, breedtachtigher, ende meer ghesneden, als Wijngaerdt-bladeren, doch kleyner, rondom ghetandt [739] ende geschaerdt: de tacken zijn met witter wolachtigheydt bedeckt: de bloeme zijn heel goudtverwigh, binnen violet. De wortel is dick, bijnae als een Raep.

Ander Wit Bilsen-cruydt van Candien heeft eenen seer getackten steel, omtrent twee voeten hoogh, wolachtigh, rondt, bewassen met sachte bladeren, die rondom met verscheyden snippelinghen gedeylt zijn, ende elck op een bijsonder steelken staen, groen, scherpachtigh van smaeck: de langhe knopkens wassen op ruyghe langhe wolachtighe steelkens, ende zijn boven in vijfven ghedeylt, ende vertoonen een holle bloeme, oock in vijfven ghesneden ende bijnae vijfbladigh: de dry opperste bladers zijn geel ende grooter, de twee onderste bleeck: het midden is bruyn peersch blinckende, met vijf peersche draeykens ende geele nopkens, met een langh priemken. De bloemen staen alle eerst teghen den Oosten: dan als sy vergaen, keeren sy haer nae den Noorden. Clusius noemt het in ’t Latijn Hyoscyamus Creticus alter; ende heeft het in den hof van J. Jan van Hoghelande sien groeyen.

Somersch Bilsen-cruydt, van Lobel Hyoscyamus niger aestivus gheheeten, is het ghemeyn heel ghelijck, uytghenomen dat het niet soo rouw oft ghehayrt en is: de wortel is kleyn, onnut, houtachtigh. De bloeme is die van ’t Wit Bilsen-cruydt wat ghelijck.

Geel Bilsen is van Lobel Dubius Hyoscyamus luteolus Solanifolius gheheeten: ende is den Hyoscyamus niger van Matthiolus, ende sijn vierde soorte, in ’t Italiaensche Iusquiamo nuono; in ’t Latijn Iusquiamus Matthioli novus; hy is oock eyghentlijck Priapeia gheheeten, nae de ghedaente van sijn saedthoofdekens. Eenighe segghen dat dit de Nicotiana is, die eerst teghen alle wonden ghebruyckt wierdt, eer het oprecht Petum bekent was: ende schijnt een medesoorte van Petum Wijfken te wesen: ende is oock vet ende klam alsmen ’t aenraeckt, in sonderheydt aen de saedthuyskens: dan de bladeren en riecken soo wel niet als den Taback, noch oock soo qualijck niet als de andere Bilsen bladeren. De bloemen zijn bleeck geel, die van Seep-cruydt ghelijckende; nae de welcke huyskens komen ghelijck pottekens: dan van saedt en is dit cruydt de andere Bilsen niet ghelijck. De wortel is teer, ende sterft in de Winter. Dan Dodoneus heeft dat ghenoegh beschreven. De bladeren zijn somtijdts heel breedt, ende bijnae rondt, somtijdts langhworpigh.

Aerd, Kracht ende Werckinghe.

Het Bilsen wordt stoutelijck in verscheyden ghebreken hedensdaeghs ghebruyckt: want, ghelijck Dodoneus hier voortijdts vermaent heeft, de bladeren, steelen, bloemen, saedt, wortelen, ende sap van Bilsen verkoelen alle verhittinghen, doen slapen, ende versoeten alle pijnen ende weedom: maer de voorseyde versoetenisse en is altijdt niet goedt oft bequaem; want de selve bladeren oft sap van Bilsen te veel, oft te langhe, oft oock daer sy niet en behooren op eenigh lidt geleydt, doen de ingheborene hitte van ’t selve sterven ende vergaen, ende doen dat lidt swart worden, rotten, ende ten laetsten afvallen, somtijdts oock oorsaeck van de doodt van den mensche wesen. Van binnen den lijfve is het noch ergher, niet alleen den mensche, maer oock de beesten. Want men noemt het Sochboone, om dat allerhande Bilsen van de Verckens geten, de selve ter aerden doet vallen, al oft sy doodt waren: want het vervult de herssenen van alle gedierten met eenen stinckende vuylen domp, die de menschen oock schadelijck is: ende ’t verstandt wordt hun daer mede benomen, al oft sy rasende waren. Sommighe worden daer door quelijck ende krackeelachtigh; andere bly ende verheught, ghelijck Lobel vertelt van een vrouwe; de welcke nae dat haer den tandtsweer benomen was door ’t stoven met Bilsen, bijkants dry daghen langhe blijde bleef, al oft sy droncken geweest hadden. Dan de Hinnen oft andere voghelen, die Bilsen-saedt oft het cruydt eten, sterven daer haest van: ende de bladeren met warmoes gheten, maecken de menschen rasende: de olie van Bilsensaedt beneemt het verstant oock, alsmen ’t hooft daer mede strijckt.

Nochtans, als voorseydt is, soo wordt dit cruydt allesins seer ghebruyckt: want de Boeren doen allerhande gheswillen vergaen met een plaester ghemaeckt van Bilsen-bladers met Schaeps-keutelen ende wat Edick, de selve daer op legghende. De wortel op de voeten ghebonden, als oock ’t cruydt, neemt alle de pijne wegh: ende sy prijsen de wortel van Swart Bilsen-cruydt daer toe meest. Sy ghenesen oock de beten van de Spinnekoppen met een plaester van Bilsen, met verckens-smeer, ende wijn, op ’t vier gemaeckt. Dry oft vier bladers met wijn inghenomen, souden de koude kortsen ghenesen.

‘Tsap van Bilsen-cruydt met olie van Roosen in de ooren ghedaen, verdrijft de pijne, ende doodet de wormen: ’t selve ghedroncken, gheneest de pijne van de lever ende longher: met Saffraen ghedroncken van de vrouwen, beneemt haer de pijne van de schamelheydt, als Apuleius betuyght. Het wordt oock inghenomen om dat het de mans lustigh ende machtigh om bijslapen maeckt. Dit sap wordt in verscheyden voeghen uytgheperst ende bewaert, tot veelderhande ghebreken van de ooghen, ooren, moeder, voeten, ende andere leden.

‘Tsaedt is oock seer goedt tegen den hoest, leepe ooghen, vrouwelijcke vloeden, ende andere bloedtganghen, met Meede ende Honigh inghenomen: ’t selve met wijn ghestooten ende opgeleydt, versoet het flercijn, gheneest de gheswillen des manlijckheydts, doet sincken de dicke borsten.

Den roock van Bilsen-saedt neemt de kloven van de handen wegh, die van de pocken komen, ende brenght de zieren ende platluysen om. In Vranckrijck is dit cruydt nae sijn kracht Herbe aux tignes gheheeten: want de boeren van Anjou ende daer omtrent, pleghen ’t selve, als het met rijp saedt geladen is, uyt te trecken, ende te drooghen te hanghen: ende des winters, als iemanden de handen gheswollen zijn van kouw, ende seer ieucken, worpen sy de saedthuyskens op ’t vier, ende laten dien roock aen de handen komen: ende daer door vergaet alle het ieucksel ende gheswil.

Olie uyt Bilsen-saedt gheperst, gheneest den tandtsweer. Lobel vermaent oock van een Bilsen olie, die van de Quacksalvers ende landtloopers veel ghebruyckt wordt om de pijnen te verdooven: de welcke ghemaeckt wordt van het gantsche cruydt, dat sy onder ’t mest laten rotten in eenen ghegaetten pot, soo dat de vochtigheyt oft olie door de gaters van dien pot in eenen anderen pot daer onder staende leken magh: die sy dan vergaderen ende gebruycken.

Geel Bilsen, seydt Lobel, is eer verwarmende dan verkoelende (hoe wel dat Matthiolus daer teghen strijdt) ende het saedt is scherp van smaeck. Dit Geel Bilsen-cruydt wordt oock Priapea gheheeten, om dat het saedt van ’t selve de sieckte van de schamelijcke leden, Priapismus gheheeten, gheneest. De bladeren oft sap van ’t selve cruydt op de huyt van de honden (ende oock van de menschen) ghestreken, brenghen de Luysen ende Vloyen om.

Beteringhe van Bilsen-cruydt.

De tegenbaete oft beteringe van ’t quaedt dat van Bilsen komt, is Geyten-melck, Meede, Venckel, Netelen-saedt, Kersse, Mostaert, Radijs, Aiuyn, en Loock, ende meer andere dinghen met wijn inghenomen.

HET XX. KAPITTEL.

Van bilzekruid of Hyoscyamus. (Hyoscyamus niger)

Geslachten.

In oude tijden zijn er drie soorten van Hyoscyamus of bilzekruid bekend geweest, te weten het zwart, geel en het wit, dan nu onlangs is er een vierde soort bij gevonden, te weten het bilzekruid van Peru of Petum dat we in het volgende kapittel beschrijven.

Gedaante.

1. Zwart bilzekruid, dat is het gewoonste van allen, heeft grote, lange, brede, witachtige, zachte, wolachtige, gespleten, gekerfde, gesnipperde en rondom de kanten gehakkelde bladeren, de stelen zijn dik en meer dan vijf en veertig cm hoog en in zijtakken verdeeld en vervolgens begroeid en zeer regelmatig bekleed met vele bloemen die van gedaante op kleine open mandjes of korfjes lijken, langs de kanten geelachtig en met ettelijke paarsachtige adertjes doortogen en in het midden uit het bleek paarse zwartachtig van kleur en daarna volgen ronde knopjes als potjes die langwerpig, dik en buikig zijn en boven met doornen of stekels bezet en met een dekseltje bedekt en daarin schuilen donker grauwe of bruine en besmeurde, niet zeer grote zaden. De wortel is dik, lang en witachtig die tot het tweede jaar toe in het leven blijft, te weten totdat het zaad volkomen rijp geworden is. Dit ganse kruid is zwaar en onlieflijk van reuk dat het hoofd bezwaart en lastig is, ja slaperig maakt.

2. Geel bilzekruid (Hyoscyamus luteus) heeft een krommere steel, niet gesneden of ongedeelde bladeren die kleiner zijn dan die van de voorgaande soort, doch ook breed en langwerpig en groter dan die van Solanum lethale of grote nachtschade en ook witter en zachter, op de top van de steeltjes komen de bloemen onregelmatig voort die bleekgeel van kleur en wat kleiner zijn dan die van het zwart bilzekruid, de zaadhuisjes of knopjes zijn bijna diergelijk, dan ze zijn kleiner, teerder en zonder enige doornen of stekels, het zaad is bleker, geelachtig en [738] klein als dat van Irio, kruiskruid of wilde kers. De wortel is dun en vergaat elk jaar.

3. Wit bilzekruid (Hyoscyamus albus) komt met heel witte en bijster zachte bladeren uit de aarde voort, te weten wolachtig die de kanten rondom wat gekarteld of diep uitgesneden heeft, maar niet zo zeer als die van de voorgaande soorten en ook zijn ze kleiner dan die van het zwart bilzekruid. De steeltjes zijn korter waar witte bloempjes langs groeien die kleiner zijn dan die van de voorgaande soorten. De knopjes of zaadhuisjes zijn effen en glad en geenszins doornachtig of stekelig. Het zaad is witter van kleur.

Plaats.

1. Zwart bilzekruid groeit bijna overal in zandige, zavelachtige en ongebouwde plaatsen.

2.3. De twee andere soorten van bilzekruid zijn hier te lande zelden elders dan in de hoven en dat ook niet dikwijls te vinden. Dan het wit groeit soms op ruwe stenige plaatsen omtrent de zee in Frankrijk en vooral in Languedock waar de Rhone in de zee vloeit.

Tijd.

Alle geslachten van bilzekruid bloeien in de zomerse maanden en dikwijls ook heel diep in de herfst en daartussen wordt het zaad volkomen en rijp.

Namen.

In onze taal heet dit gewas bilsen-cruydt, in het Hoogduits ook Bilsenkraut, Bilsamen en Teuffels augen, in het Frans hannebane en ook endormie als of men zei slaperig of slapend kruid, in het Italiaans hyosquiamo, in het Spaans veleno en moimendro, in de apotheken noemt men dat nu meest Jusquiamus, in het Grieks Hyoscyamos, in het Latijn Hyoscyamus, maar eigenlijk Apollinaris en Faba suilla. De Arabische, zo Plinius betuigt, noemen het Altercum en Altercangenum. Het heeft bij andere ook de volgende namen die men onder de bastaard of oneigen namen vindt, te weten deze Griekse Dioscyamos, (of op het Latijn Jovis faba) Pythonion, Adamante, Adamenon, Hypnoticon emmanes, Atomon, Dithiambrion en van Pythagoras en andere Xeleon, van Zorastres Tephonion of Typhonion en deze Latijns zo Apuleius schrijft, Insana, Alterculum, Symphoniaca, Calycularis, Dentaria, in Phrygië Rementa, in Toscane (dat is het land omtrent Florence) Fabulonia of (als men in andere boeken leest) Faba Lupina, in Frankrijk bellinuntia in tijden van dezelfde Apuleius. Mattheus Silvaticus noemt het Dens Caballinus, Milimandrum en Cassilago. Jacobus a Manlijs noemt het Herba pinula. Andere houden het voor Herba Herculea omdat (zo Plinius betuigt) de heidenen geloofden dat dit kruid de God Hercules toegeëigend was.

(Hyoscyamus niger) 1. De eerste soort heet naar de bruine of zwartachtige kleur van de bloem zwart bilzekuid en in het Latijn Hyoscyamus niger, in het Grieks Hyoscyamus melas.

(Hyoscyamus aureus) 2. De tweede soort heet ook naar haar bloemen geel bilzekruid, Hyoscyamus luteus in het Latijn.

(Hyoscyamus albus) 3. De derde soort heet Hyoscyamus albus, dat is wit bilzekruid, en niet alleen naar de witachtige kleur van de bloemen, maar ook van de bladeren en van het ganse gewas. Het verschil van het zaad aangaande de kleur is niet zo groot dat men ze daarna de naam zou mogen gegeven hebben.

In de boeken van Plinius wordt wit bilzekruid voor het vierde geslacht van bilzen gerekend en het geel voor het derde, doch met merkelijke dwaling van de schrijvers die hier voortijds in het uitschrijven van die boeken niet al te naarstig geweest zijn. Daarom zullen we hierbij voegen hoe wij denken dat die woorden van Plinius wat dat aangaat te verkorten en te verbeteren zijn, te weten in het 4de kapittel van zijn 25ste boek daar hij aldus zeggen wil: ‘Daar zijn verschillende geslachten van bilzekruid, een met zwart zaad en met bijna purperen bloemen en doornachtig en dit is algemeen, struikachtiger en hoger dan de heul, het zaad van het tweede is gelijk het zaad van Irio en beide veroorzaken dolheid en draaiingen van het hoofd. Het derde geslacht is zacht en wolachtig’. Welke woorden aldus in het Latijn hersteld zullen worden: ‘Plura eius genera: unum nigro semine, floribus paenè purpureis, spinosum: vulgare autum est fruticosus & altius Papavere: secundi semen Irionis semini simili: ambo insaniam gignentia, capitisque vertigines. Tertium genus molle, lanuginosum &c.

Aard, kracht en werking.

Alle geslachten van bilzekruid zijn in al hun delen sterk en wel in de vierde graad verkoelend van aard, ook slaapmakend en alle smarten en weedom verzoetend of stillend en nuttig tegen de scherpe en hete zinkingen die op de ogen en andere delen van het lichaam vallen en beletten en stelpen alle bloedlopen en alle vrouwelijke vloeden en worden ook zeer nuttig gelegd op de ontstekingen en zwellingen van de klootjes en van meer andere delen van het lichaam.

De bladeren zijn alleen dikwijls tot de voor vermelde gebreken zeer nuttig, van buiten opgelegd en soms worden die bij de pleisters en pappen vermengd.

Het zaad wordt dikwijls ook alleen gebruik: en wordt bij meest al die dingen gemengd die bereid worden om de smarten te verzoeten.

De wortel gekauwd of in azijn gekookt kan de tandpijn op laten houden.

Hindernis.

In het kort gezegd, bilzekruid is van krachten het opium en heulsap gelijk en is ook schadelijk en zorgelijk alzo wel als het opium of heulsap is.

Want, als Dioscorides betuigt, de bladeren van bilzekruid met moes gegeten maken de mens krankzinnig of licht van hoofd. Plinius zegt ook dat het verstand benomen wordt door deze bladeren als men er meer dan vier tegelijk van neemt of drinkt.

Verkiezing.

Wit bilzekruid wordt voor het onschadelijkste van alle bilzekruiden gehouden en dit is van meest alle dokters in gebruik aangenomen geweest, zegt Dioscorides, daarna het geel en het zwart als het ergste en hinderlijkste van allen wordt verworpen en geenszins gebruikt.

Galenus verzekert ook dat het zwart bilzekruid de dulheid of tenminste de slapende ziekte veroorzaakt waar het geel het allerdichtst bij komt en voegt erbij dat ze beide te vlieden zijn als onnut en vergiftig, dan het wit houdt hij voor het beste om tot genezen of in de medicijnen te gebruiken.

Nochtans meest alle apothekers van Hoog en Nederduitsland gebruiken het zwart bilzekruid en dat omdat ze het geel en het wit zelden bekomen of krijgen kunnen.

BIJVOEGING.

Bilzekruid heeft verschillende namen, behalve de voornoemde, te weten in het Latijn Priapaea en Herba Apollinaris, in het Frans soms herbe aux tignes, in het Hoogduits Bilsen samen, Dolkraut, Schlafkraut, Bilsam en Seirborn, maar meest Sewbon of Sawbonen, dat is sochboone in onze taal waarin dat ook bils-cruydt heet en mal-cruydt, in het Frans soms wel jusquiame, in het Italiaans ook disturba omdat het de mensen verstand beroert en ontstelt, in het Latijn en Grieks Mania, Insana en Fabulum, in het Engels henebane en henequalt of henbayne. Dan Clusius, Lobel en andere hebben er de volgende soorten van beschreven.

(Hyoscyamus muticus) Rood bilzekruid van Egypte is van Clusius Hyoscyamus Aegypticus rubello flore genoemd, heeft een steel omtrent vijf en veertig cm hoog die dik, stijf en met zachte dons bedekt is en begroeid met kleiner bladeren dan die van gewoon bilzekruid en zeer gesneden, de zijstelen zijn met kleiner ongesneden bladeren bezet, de knopjes met hun vijf topjes zijn als die van het gewone en daarin groeien eerst bleke bloemen en daarna met paarse aderen doortogen en tenslotte worden ze groter en roodpaarsachtig, doch met donkere aderen, in het midden witachtig met een paarsachtig priempje en vijf draadjes. Het groeit in Egypte. Zulks is hetgeen dat D. Paludanus vandaar meegebracht heeft en daar Bellonius van spreekt die zegt dat het omtrent de vesten van Jeruzalem veel groeit en ook hetgeen dat Camerarius met bleke en daarna paarse bloemen beschrijft die aan de ene zijde wat krom of ingeslagen zijn. Nochtans zo voegt dezelfde Bellonius er bij dat het omtrent de berg Sinai hoog wordt als een heester en zeer vet of klam om aan te raken en sterk van reuk.

(Hyoscyamus albus) Wit bilzekruid van Egypte daar Prosper Alpinus van spreekt heeft veel groter bladeren dan de gewone soort, ook breder, dikker en witter. De Egyptenaars gebruiken dat in al hetgeen daar Stramonium nuttig toe is.

Wit bilzekruid van Kreta, in het Latijn Hyoscyamus albus Creticus, is zachter en teerder dan gewoon wit bilzekruid. Clusius beschrijft dat met bladeren die elk op een lang steeltje staan en met zachte wol bedekt zijn, breder en meer gesneden als wijngaardbladeren, doch kleiner en rondom getand [739] en geschaard, de takken zijn met wittere wolligheid bedekt en de bloemen zijn heel goudkleurig en binnen violet. De wortel is dik en bijna als een raap.

Ander wit bilzekruid van Kreta heeft een zeer getakte steel die omtrent zestig cm hoog wordt, wolachtig, rond en begroeid met zachte bladeren die rondom met verschillende snippers gedeeld zijn en elk staat op een apart steeltje die groen en scherpachtig van smaak is, de lange knopjes groeien op ruige lange wolachtige steeltjes en zijn boven in vijven gedeeld en vertonen een holle bloem die ook in vijven gesneden en bijna vijfbladig is, de drie opperste bladeren zijn geel en groter en de twee onderste bleek, het midden blinkt bruinpaars en met vijf paarse draadjes en gele nopjes en met een lang priempje. De bloemen staan alle eerst tegen het Oosten en als ze vergaan keren ze zich naar het Noorden. Clusius noemt het in het Latijn Hyoscyamus Creticus alter en heeft het in de hof van J. Jan van Hoghelande zien groeien.

(Hyoscyamus reticulatus?)

Zomers bilzekruid, van Lobel Hyoscyamus niger aestivus genoemd, is het gewone heel gelijk, uitgezonderd dat het niet zo ruw of gehaard is, de wortel is klein, onnut en houtachtig. De bloem is die van het wit bilzekruid wat gelijk.

Geel bilzen is van Lobel Dubius (Hyoscyamus aureus) Hyoscyamus luteolus Solanifolius genoemd en is de Hyoscyamus niger van Matthiolus en zijn vierde soort, in het Italiaans jusquiamo nuono en in het Latijn Jusquiamus Matthioli novus, het is ook eigenlijc Priapeia genoemd naar de gedaante van zijn zaadhoofdjes. Enige zeggen dat dit de Nicotiana is die eerst tegen alle wonden gebruikt werd eer het echt Petum bekend was en schijnt een medesoort van Petum wijfje te wezen en is ook vet en klam als men het aanraakt en vooral aan de zaadhuisjes, dan de bladeren ruiken niet zo goed als tabak, noch ook niet zo kwalijk als de andere bilzebladeren. De bloemen zijn bleek geel en lijken op die van zeepkruid waarna huisjes komen als potjes, dan van zaad is dit kruid de andere bilzen niet gelijk. De wortel is teer en sterft in de winter. Dan Dodonaeus heeft dat genoeg beschreven. De bladeren zijn soms heel breed en bijna rond, soms langwerpig.

Aard, kracht en werking.

Het bilzen wordt tegenwoordig onvervaard in verschillende gebreken gebruikt want, gelijk Dodonaeus hier voortijds vermaand heeft, de bladeren, stelen, bloemen, zaad, wortels en sap van bilzen verkoelen alle verhitting, laten slapen en verzoeten alle pijnen en weedom, maar de voor vermelde verzoeting is niet altijd goed of geschikt want die bladeren of sap van bilzen die teveel of te lang of ook daar ze niet behoren op enig lid gelegd worden laten de ingeboren hitte er van sterven en vergaan en laten dat lid zwart worden, rotten en tenslotte afvallen en zijn soms ook de oorzaak van de dood van de mens. Van binnen het lijf is het noch erger en niet alleen de mens, maar ook de beesten. Want men noemt het Sochboone omdat allerhande bilzen van de varkens gegeten die ter aarde laat vallen als of ze dood waren want het vervult de hersens van alle dieren met een stinkende vuile damp die de mensen ook schadelijk is en het verstand wordt hun daarmee benomen als of ze razend waren. Sommige worden daardoor kwelend en kwakkelend en andere blij en verheugd zoals Lobel vertelt van een vrouw die nadat bij haar de tandpijn benomen was door het stoven met bilzen bijna drie dagen lang blij bleef al of ze dronken was. Dan de kippen of andere vogels die bilzezaad of het kruid eten sterven daar gauw van en de bladeren met warme moes gegeten maken de mensen razend, de olie van bilzezaad beneemt het verstand ook als men het hoofd daarmee bestrijkt.

Nochtans, als gezegd is, zo wordt dit kruid alleszins zeer gebruikt want de boeren laten allerhande zwellen vergaan met een pleister die gemaakt is van bilzebladeren met schaapkeutels en wat azijn en leggen die er op. De wortel op de voeten gebonden als ook het kruid neemt alle pijn weg en ze prijzen de wortel van zwart bilzekruid daartoe het meest. Ze genezen ook de beten van de spinnen met een pleister van bilzen met varkenssmeer en wijn dat op het vuur warm gemaakt is. Drie of vier bladeren met wijn ingenomen zouden de koude koortsen genezen.

Het sap van bilzekruid met olie van rozen in de oren gedaan verdrijft de pijn en doodt de wormen en het gedronken geneest het de pijn van de lever en longen, met saffraan van de vrouwen gedronken beneemt hun de pijn van de schaamstreek, als Apuleius betuigt. Het wordt ook ingenomen omdat het de mannen lustig en machtig om bijslapen maakt. Dit sap wordt in verschillende manieren uitgeperst en bewaard tot vele gebreken van de ogen, oren, baarmoeder, voeten en andere leden.

Het zaad is ook zeer goed tegen de hoest, lopende ogen, vrouwelijke vloeden en andere bloedgangen en met mede en honig ingenomen en het met wijn gestoten en opgelegd verzoet jicht en geneest de zwellen van de manlijkheid en laat de dikke borsten zinken.

De rook van bilzezaad neemt de kloven van de handen weg die van de pokken komen en brengt de neten en platluizen om. In Frankrijk is dit kruid naar zijn kracht herbe aux tignes genoemd, want de boeren van Anjou en daar omtrent plegen als het met rijp zaad geladen is uit te trekken en te drogen te hangen en ‘s winters als iemand de handen gezwollen zijn van kou en zeer jeuken werpen ze de zaadhuisjes op het vuur en laten die rook aan de handen komen en daardoor vergaat al jeuk en gezwel.

Olie uit bilzezaad geperst geneest de tandpijn. Lobel vermaant ook van een bilzeolie die van de kwakzalvers en landlopers veel gebruikt wordt om de pijnen te verdoven die van het ganse kruid gemaakt wordt dat ze onder mest laten rotten in een pot met gaten zodat de vochtigheid of olie door de gaten van die pot in een andere pot die eronder staat lekken mag die ze dan verzamelen en gebruiken.

Geel bilzen, zegt Lobel, is eerder verwarmend dan verkoelend (hoewel dat Matthiolus daartegen strijdt) en het zaad is scherp van smaak. Dit geel bilzekruid wordt ook Priapea genoemd omdat het zaad er van de ziekte van de schaamdelen, Priapismus genoemd, geneest. De bladeren of sap van het kruid op de huid van de honden (en ook van de mensen) gestreken brengen de luizen en vlooien om.

Verbetering van bilzekruid.

De tegenbaat of verbetering van het kwaad dat van bilzen komt is geitenmelk, mede, venkel, netelzaad, kers, mosterd, radijs, ui en knoflook en meer andere dingen met wijn ingenomen.

Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/