Cordia

Over Cordia

Sebesten, vervolg Dodonaeus, vorm, fruit, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,

Geschreven en opgezet door Nico Koomen.

Joost van Ravelingen, vervolg van Dodonaeus of Dodoens, cruydt-boeck, 1644.

HET XV. CAPITEL.

Van Sebesten.

Gheslacht.

By het gheslacht van de Pruymen soude met goede reden oock wel moghen ghestelt worden een soorte van vruchten, diemen in de Apoteken Sebesten noemt.

Ghedaente.

De Sebesten wassen oock op boomen die de Pruym-boomen niet seer onghelijck en zijn, doch [1262] wat leegher dan die. De bladeren zijn ronder ende harder dan de Pruym-bladeren. De bloemen zijn wit ende komen voort in kleyne druyfkens, oft liever in kleyne wijde kroonkens oft kranskens. De vruchten en zijn de Pruymen niet onghelijck, maer kleyner, dan komen in kleyne schaelkens oft knopkens voort, ghelijck de Eeckelen plegen: ende als sy rijp zijn, zijn sy uyt den swarten oft bruynen wat groenachtigh oft blauwachtigh van verwe: ende in de middel van dien ligghen de steenkens, die drijkantigh zijn; in de welcke keernen besloten zijn gelijck in de Pruymen. Van smaeck zijn dese vruchten soet, ende hebben binnen in taey ende klevende vleesch.

Plaetse.

Dit geboomte wast veel ende overvloedighlijck in Syrien ende in Egypten; ende was in Italien hier voortijdts heel vremdt; maer hedensdaeghs is het daer in de hoven gemeyn ghenoegh: het is in tijden van Plinius daer eerst ghebroght gheweest, als hy betuyght in ‘t 28.capitel van sijn 15.boeck, segghende; Nu beginnen de Myxae, dat is Sebesten, binnen Roomen te wassen, te weten op de Sorben-boomen gheintet zijnde.

Naem.

Dese vrucht oft bezei is hier te lande van de Apotekers ende van den ghemeynen man met den Arabischen naem Sebesten ghenoemt, in ’t Griecks Myxon ende Myxarion; ende anders gheenen naem en heeft sy by de Latijnen. Dan den boom selve is van Plinius Myxa ghenoemt gheweest. Men soude moghen vermoeden, dat dit den boom is die Matron Parodus by Atheneus Amamyxis noemde: dan dat selve is moeyelijck om versekeren, ghemerckt dat in sommighe boecken Amamaxis gheschreven staet.

Aerd, Kracht ende Werckinghe.

De nature van de Sebesten is heel matelijck koudt ende vocht: ende sy zijn seer dick ende klevende oft taey van stoffe: daerom gheven sy den lichaeme meer voedsels dan sommighe andere vruchten: maer daer mede doen sy den lijfve dat quaet, te weten, dat sy het inghewant ende de enghe doorgangen oft teere aderkens van het gantsche lichaem lichtelijcken verstoppen, ende daer eenighe opblasinghen ende winden doen vergaderen.

Sebesten zijn oock seer goedt teghen den hoest, ende alle heete ende soute catharren oft vochtigheden die op de borst ende longen vallen, oft de keel rouw ende heesch maecken.

De selve Sebesten verslaen oock den dorst, ’t zy alleen ’t zy met eenighe lackinghe oft anders bereydt zijnde inghenomen.

Het vleesch oft ’t binnenste mergh van de Sebesten tien draghmen oft anderhalf once swaer tseffens ingenomen, maeckt den buyck weeck.

Daer wordt oock een Compositie oft Electuarium in de Apoteken bereydt van dese Sebesten: ’t welck oock seer nut is om den buyck weeck ende los te maecken: dan dat selve verschimmelt ende bederft seer haest; daerom en salmen ’t nimmermeer gebruycken dan als het versch is.

Het taey klevende vleesch van dese vruchten is oock goedt om daer Lijm van te maecken.

BIIVOEGHSEL.

In Italien heet dit gewas Sebesteno, ende de vruchten Sebesten, in ’t Latijn oock Sebestae; die aldaer van Egypten droogh ghebroght worden, alsoo wel als hier te lande. De struycken zijn met witte ende de tacken met groene schorssen bedeckt: de vruchten zijn vol wit ende taey vleesch, daer het Diasebesten van ghemaeckt wordt, ende oock een soorte van Voghel-Lijm, die in Italien uyt Alexandrien ende Surien ghebroght wordt; ende nae dit slijmerigh oft snoterigh vleesch heeten sy Myxaria, ende Myxa Aeginetae, ende Sebesten officinarum, seydt Lobel; die daer een kleyn boomken van ghesien heeft, in ghedaente ende bladers de Pruym-boomkens ghelijck, maer breder, te weten in eenen hof van Languedock.

Prosper Alpinus schrijft, dat in Egypten tweederley Sebesten wast. De eerste soorte is eenen wilden boom, als den Pruymelaer: de ander is eenen tammen boom, met breeder ende dicker bladeren. Beyde brenghen bloemen voort, die wit zijn, kleyn, die van Kranenbeck ghelijck: ende daer nae vruchten als kleyne ronde Pruymkens, met drijvorighe oft drijsijdighe keernen. De Wilde heeft kleyner vruchten, traeghelijck rijp wordende, onvolmaeckter dan de Tamme: want die heeft grooter ende beter vruchten. Voorts soo vindtmen dese vruchten het heele iaer door aen den boom: dan in de Herfst worden sy eerst volkomen rijp, van de Lente af beghinnende te bloeyen.

Noch van de krachten.

De vruchten van dit ghewas worden ghehouden de Pruymen in alles van krachten ghelijck; ende zijn alle menschen bequaem ende nut, ende seer goet ghebruyckt in de heete kortsen, sonderlinghen als den buyck verstopt is; want sommighe segghen, datse in koude ende hitte middelmatighlijck ghestelt zijn: dan haer vleesch oft mergh wordt om alle heete galachtighe vochtigheden af te iaeghen alsoo goet ghehouden als Cassie. Sy zijn oock seer bequaem om de wormen te dooden, den brandt ende snijdinghe van de pisse te versoeten; te weten alsmen veertigh van dese vruchten in vet vleeschsop ghesoden in ’t beghinsel van de maeltijdt eet: ende dan zijn sy goedt tot de blase ende nieren die verhit zijn, ende teghen de droppelpisse. De selve des avondts geten benemen de snoteringe des hoofts.

‘Tsaedt van dese vruchten ghestooten ende ghepoedert, is goedt met warmen wijn ingenomen de ghene die steenachtigh ende graveelachtigh zijn.

De vruchten van Sebesten worden in Egyptenlandt oock veel ghebruyckt teghen den hoest, enghborstigheyt, sijd-pijn oft pleuris, ende longersught, ende teghen de heescheyt, alsmen die siedt, ende dat ghesoden water in neemt. Dat selve afsiedsel ghebruycken sy oock teghen veelderley kortsen, in sonderheydt als de borst eenigh ghebreck heeft.

Wt het vleesch van dese Sebesten maecktmen in Egyptenlandt den besten Lijm, stootende ende wasschende de rijpste vruchten. Sommighe doen het vleesch van de keerne al knauwende, ende maecken soo desen Lijm, dickwijls tusschen beyden uytspouwende. Andere doen eenen grooten hoop van dese vruchten in eenen pot, ende versieden de waterigheydt die daer in is. Desen Lijm wordt van de Egyptenaers ghebruyckt om daer een plaester van te maecken teghen alle steenachtighe harde geswillen, diemen scirrhi noemt. Ende hy wordt ghehouden voor warm in den eersten graed, ende vocht in den tweeden: ende heeft een naetreckende, dunmaeckende, ontdoende kracht, bequaem om alle gheswillen te vermorwen ende ontsluyten, ende alle hardigheden te versachten. Sommighe pleghen van desen Lijm eenighe brocken oft boli te maecken met Suycker Candij, ende met poeder van Soethout, teghen den hoest, als hoestpillekens: ende die ghebruycken sy ettelijcke daghen achter een.

HET XV. KAPITTEL.

Van sebesten. (Cordia myxa)

Geslacht.

Bij het geslacht van de pruimen zou met goede reden ook wel een soort van vruchten gesteld mogen worden die men in de apotheken sebesten noemt.

Gedaante.

Sebesten groeien ook op bomen die veel op pruimbomen lijken, doch [1262] wat lager dan die. De bladeren zijn ronder en harder dan de pruimbladeren. De bloemen zijn wit en komen in kleine druifjes of liever in kleine wijde kroontjes of kransjes voort. De vruchten lijken veel op pruimen, maar kleiner, dan komen in kleine schaaltjes of knopjes voort zoals eikels doen en als ze rijp zijn, zijn ze uit het zwarte of bruine wat groenachtig of blauwachtig van kleur en in het midden er van liggen de steentjes die driekantig zijn waarin kernen besloten zijn zoals in pruimen. Van smaak zijn deze vruchten zoet en hebben binnenin taai en klevend vlees.

Plaats.

Deze boom groeit veel en overvloedig in Syrië en in Egypte en was in Italië hier vroeger heel vreemd, maar tegenwoordig is het daar in de hoven algemeen genoeg en is er in tijden van Plinius eerst gebracht geweest zoals hij betuigt in het 28ste kapittel van zijn 15de boek waar hij zegt; ‘Nu beginnen de Myxae, dat is sebesten, binnen Rome te groeien, te weten die op Sorbus bomen geënt zijn’.

Naam.

Deze vrucht of bes is hier te lande van de apothekers en van de gewone man met de Arabische naam sebesten genoemd, in het Grieks Myxon en Myxarion en anders heeft het geen bij de Latijnen. Dan de boom zelf is van Plinius Myxa genoemd geweest. Men zou mogen vermoeden dat dit de boom is die Matron Parodus bij Atheneus Amamyxis noemde, dan dat is moeilijk om te verzekeren gemerkt dat in sommige boeken Amamaxis geschreven staat.

Aard, kracht en werking.

De nature van de sebesten is heel matig koud en vochtig en ze zijn zeer dik en klevend of taai van stof en daarom geven ze het lichaam meer voedsel dan sommige andere vruchten, maar daarmee doen ze het lijf dat kwade, te weten dat ze het ingewand en de enge doorgangen of tere adertjes van het ganse lichaam gemakkelijk verstoppen en er enige opblazingen en winden laten verzamelen.

Sebesten zijn ook zeer goed tegen de hoest en alle hete en zoute katharren of vochtigheden die op de borst en longen vallen of de keel rouw en hees maken.

Die sebesten verslaan ook de dorst, hetzij alleen, hetzij met enige likking of anders bereidt ingenomen.

Het vlees of binnenste merg van de sebesten tien drachmen of anderhalf ons zwaar tegelijk ingenomen maakt de buik week.

Daar wordt ook een compositie of Electuarium in de apotheken bereid van deze sebesten wat ook zeer nuttig is om de buik week en los te maken, dan dat verschimmelt en bederft zeer gauw en daarom zal men het nimmermeer gebruiken dan als het vers is.

Het taai klevend vlees van deze vruchten is ook goed om er lijm van te maken.

BIJVOEGING.

In Italië heet dit gewas sebesteno en de vruchten sebesten, in het Latijn ook Sebestae die daar van Egypte droog gebracht worden net zoals hier te lande. De stammen zijn met witte en de takken met groene schorsen bedekt, de vruchten zijn vol wit en taai vlees daar het Diasebesten van gemaakt wordt en ook een soort van vogellijm die in Italië uit Alexandrië en Syrië gebracht wordt en naar dit slijmerig of snotterig vlees heten ze Myxaria en Myxa Aeginetae en Sebesten officinarum, zegt Lobel, die er een klein boompje van gezien heeft dat van gedaante en bladeren op de pruimboompjes lijkt, maar breder, te weten in een hof van Languedock.

Prosper Alpinus schrijft dat in Egypte twee soorten sebesten groeien. De eerste soort is een wilde boom als de pruim en de ander is een tamme boom met breder en dikker bladeren. Beide brengen bloemen voort die wit en klein zijn en op die van kranenbek lijken en daarna vruchten als kleine ronde pruimpjes met drie voren of driezijdige kernen. De wilde heeft kleiner vruchten die traag rijp worden en minder volmaakt zijn dan de tamme want die heeft groter en beter vruchten. Voorts zo vindt men deze vruchten het hele jaar door aan de boom, dan in de herfst worden ze eerst volkomen rijp en van de lente af beginnen ze te bloeien.

Noch van de krachten.

De vruchten van dit gewas worden de pruimen in alles van krachten gelijk te zijn en zijn voor alle mensen geschikt en nuttig en zeer goed gebruikt in de hete koortsen en vooral als de buik verstopt is, want sommige zeggen dat ze in koude en hitte middelmatig gesteld zijn, dan hun vlees of merg wordt net zo goed om alle hete galachtige vochtigheden af te jagen gehouden als Cassia. Ze zijn ook zeer geschikt om de wormen te doden, de brand en snijding van de plas te verzoeten, te weten als men veertig van deze vruchten in vet vleessap kookt en in het begin van de maaltijd eet en dan zijn ze goed tot de blaas en nieren die verhit zijn en tegen de druppelplas. Die ‘s avonds gegeten benemen de snottering van het hoofd.

Het zaad van deze vruchten gestoten en gepoederd is goed met warme wijn ingenomen diegene die steenachtig en niergruisachtig zijn.

De vruchten van sebesten worden in Egypte ook veel gebruikt tegen hoest, benauwdheid, zijdepijn of pleuris en longzucht en tegen de heesheid als men die kookt en dat gekookte water inneemt. Dat afkooksel gebruiken ze ook tegen vele koortsen en vooral als de borst enig gebrek heeft.

Uit het vlees van deze sebesten maakt men in Egypte de beste lijm, stoten en wassen de rijpste vruchten. Sommige kauwen het vlees van de kern en maken zo deze lijm door dikwijls het er tussendoor uit te spuwen. Andere doen een grote hoop van deze vruchten in een pot en verkoken de waterigheid die er in is. Deze lijm wordt van de Egyptenaars gebruikt om er een pleister van te maken tegen alle steenachtige harde gezwellen die men scirrhi noemt. En het wordt gehouden voor warm in de eerste graad en vochtig in de tweede en heeft een natrekkende, dun makende, ontdoende kracht en geschikt om alle gezwellen te vermurwen en te ontsluiten en alle hardheden te verzachten. Sommige plegen van deze lijm enige brokken of boli te maken met suikerkandij en met poeder van zoethout tegen de hoest als hoestpilletjes en die ze ettelijke dagen achter elkaar gebruiken.

Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/