Schinus

Over Schinus

Mastiek boom van Peru, vervolg Dodonaeus, vorm, buitenlandse, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,

BESCHRIJVINGHE VAN DE

Indiaensche oft Wtlandtsche boomen, Heesteren ende Cruyden;

Ende andere soo wel Inlandtsche ende Ghemeyne, als Vremde ende min bekende Droghen, die van Dodonaeus niet vermaent oft niet beschreven en zijn gheweest;

Wt verscheyden nieuwe Cruydt-beschrijvers ghehaelt, ende in ’t kort begrepen.

VOOR-REDEN.

Al is ’t saecke dat wy in dit voorgaende Cruydt-Boeck, oft in de Bijvoeghselen van ’t selve, meest alle de cruyden beschreven oft vermaent hebben, die hedensdaeghs van ons volkomentlijck bekent zijn: nochtans, aenghesien datter van daghe tot daghe meer ende meer Wtlandsche cruyden ende Vremde Droghen ghevonden worden, ende dat de ghene, die voren niet wel bekent en waren, nu ter tijdt wat breeder beschreven, ende duydelijcker uytgheleydt, ende bijnae gheheelijck tot onse kennisse ghekomen zijn; Soo hebben wy goet ende raedtsaem ghevonden, tot volmaeckinge oft besluyt van dit teghenwoordigh Cruydt-boeck, alhier in ’t kort te vervaten meest alle de Vremde ende Indiaensche ghewassen, ende andere te voren qualijck bekende Droghen, die van Dodonaeus niet beschreven oft vermaent, oft ten minsten met heel weynighe worden aengheraeckt zijn gheweest. Om ’t welcke bequaemelijcker te moghen doen, hebben wy voor ons ghenomen te volghen meest het ghene dat den Edelen Wijdtvermaerden Heere Carolus Clusius aengaende dese cruyden nu onlanghs in ’t Latijn uytghegeven, ende oock ’t ghene dat hy overlangh uyt het Spaensch in de selve Latijnsche tael uyt de Boecken van Garcias ab Horto, Christophorus à Costa ende Nicolaus Monardus overgheset ende vertaelt heeft: dan daer tusschen sullen wy voeghen noch ettelijcke andere dinghen uyt Matthias de Lobel, ende andere soo wel Latijnsche, Fransche ende Italiaensche, als Hooghduytsche Cruydt-beschrijvers: de welcke meest alle wel bekennen dat sy van den voorseyden Hoogh-gheleerden H. Carolus Clusius het beste ende meest, dies aengaende weten, gheleert ende ontleent hebben: doch niettemin sy hebben daer noch iet anders van hun selven bijghevoeght, dat ons wel vermaenen weerdigh docht te wesen, in sonderheyt de krachten ende nuttigheden der selver belanghende, als hier nae blijcken sal. Dan hier en dencken wy geen bijsonder orden oft schickinghe te volgen; maer alleenlijck om het teghenwoordigh Werck met het voorgaende te knoopen oft te hechten, sullen wy eerstelijck spreken van de vremde Boomen, ende voor allen van de gene die met de Herst oft Gom-dragende boomen eenighe ghelijckenisse hebben: ende tsamen sullen wy spreken van de Gommen, Hersten, ende vochtigheden die van de boomen ende oock heesteren ende cruyden ghenomen worden. Daer nae handelen wy van de Boomen, wiens hout, schorssen, bladeren, bloemen, vruchten, wortelen ende andere deelen ghebruyckt worden: ende tesamen sullen wy spreken van veele vruchten, schorssen, wortelen, hout ende bloemen diemen nu eerst beghint te ghebruycken, ende oock van sommighe Boomen die gheen bekende nuttigheyt en hebben: ende daer by sullen wy voeghen de vremde Vruchten, als Noten, Saden ende Keernen, Hauwen ende Boonen, sommighe van de welcke soo onbekent zijn, dat wy noch niet weten oft sy aen hooge Boomen, leege heesteren, oft teere cruyden gewassen zijn. Daer nae sullen volghen de heesteren ende cruyden, die in Indien ende andere vremde landen, om den wille van haer bloemen, saedt, bladeren oft eenige bijsonder nuttigheyt geacht oft bekent zijn. Ten laetsten sullen wy noch beschrijven eenighe cruyden oft ghevvassen die in oft aen de Zee groeyen, midtsgaders sommige andere die van soo verre landen niet gebroght en zijn, maer ergens in Europa plegen te groeyen, doch onlanghs eerst bekent zijn ghevvorden. Dit doende, sullen vvy meest alle de Droghen beschreven hebben die in de Apoteken bekent ende ghebruyckelijck zijn: vvant tusschen elck gheslacht voeghen vvy ettelijcke dinghen die vvel tot een ander gheslacht hooren, doch om eenighe gelijckenisse die sy met malkanderen hadden, vvel by een dienden gestelt te vvorden, om het recht onderschil van de selve merckelijcker te ontdecken. Voorts soo sullen vvy alhier de Geslachten, Gedaente, [1364] Plaetse, Tijdt, Naem, oft Kracht niet soo bescheydelijck van den andere afsunderen, als wy te voren in desen Cruydt-Boeck ghedaen hebben: eensdeels om niet te langh te vallen, ende eensdeels om dat wy soo veel bescheydts van dese cruyden niet en hadden als van de voorgaende. Al dit, als vermaenens noodigh, voorseydt hebbende, sullen eerstelijck van den Lentiscus van Peru beghinnen, om dat wy in ’t Laetste Capitel van desen onsen Cruydt-Boecks van den Ghemeynen Lentiscus, dat is Mastieck-boom, spraken.

BESCHRIJVING VAN DE

Indiaanse of buitenlandse bomen, heesters en kruiden

en andere zowel inlandse en gewone als vreemde en minder bekende drogen die van Dodonaeus niet vermaand of niet beschreven zijn geweest en uit verschillende nieuwe kruidbeschrijvers gehaald en in het kort samengevat.

VOORREDEN.

Al is het zo dat we in dit voorgaande kruidboek of in de bijvoegsels er van meest alle kruiden beschreven of vermaand hebben die tegenwoordigs van ons volkomen bekend zijn, nochtans aangezien dat er van dag tot dag meer en meer buitenlandse kruiden en vreemde drogen gevonden worden en dat diegene die tevoren niet goed bekend waren tegenwoordig wat uitvoeriger beschreven en duidelijker uitgelegd en bijna geheel tot onze kennis gekomen zijn hebben we goed en raadzaam gevonden tot volmaking of besluit van dit tegenwoordig kruidboek alhier in het kort meest alle vreemde en Indiaanse gewassen en andere tevoren slecht bekende drogen te vervatten die van Dodonaeus niet beschreven of vermaand of tenminste met heel weinig woorden aangeraakt zijn geweest. Om dat beter te mogen doen hebben we ons voorgenomen te volgen meest wat de edele wijdvermaarde heer Carolus Clusius aangaande deze kruiden nu onlangs in het Latijn uitgegeven heeft en ook hetgeen dat hij kort laats uit het Spaans in dezelfde Latijnse taal uit de boeken van Garcias ab Horto, Christophorus à Costa en Nicolaus Monardus overgezet en vertaald heeft, dan daartussen zullen we noch ettelijke andere dingen uit Matthias de Lobel en andere zowel Latijnse, Franse en Italiaanse als Hoogduitse kruidbeschrijvers voegen die meest alle wel bekennen dat ze van de voor vermelde hooggeleerde H. Carolus Clusius het beste en meeste wat dat aangaat weten, geleerd en ontleend hebben, doch niettemin hebben ze er noch iets anders van zichzelf bijgevoegd dat ons wel de moeite van het vermanen waard dacht te wezen en vooral die de krachten en nuttigheden er van aangaan zoals hierna blijken zal. Dan hier denken we geen bijzondere orde of schikking te volgen, maar alleen om het tegenwoordige werk met het voorgaande te knopen of te hechten zullen we eerst van de vreemde bomen spreken en voor alles van diegene die met hars of gom dragende bomen enige gelijkenis hebben en tezamen zullen we spreken van de gommen, harsen en vochtigheden die van de bomen en ook heesters en kruiden genomen worden. Daarna handelen we van de bomen wiens hout, schorsen, bladeren, bloemen, vruchten, wortels en andere delen gebruikt worden en tezamen zullen we van vele vruchten, schorsen, wortels, hout en bloemen spreken die men nu eerst begint te gebruiken en ook van sommige bomen die geen bekende nuttigheid hebben en daarbij zullen we de vreemde vruchten voegen als noten, zaden en kernen, hauwen en bonen waarvan sommige zo onbekend zijn dat we noch niet weten of ze aan hoge bomen, lage heesters of tere kruiden gegroeid zijn. Daarna zullen de heesters en kruiden volgen die in Indien en andere vreemde landen vanwege hun bloemen, zaad, bladeren of enig bijzondere nuttigheid geacht of bekend zijn. Tenslotte zullen we noch enige kruiden of gewassen beschrijven die in of aan de zee groeien met sommige andere die niet van zulke verre landen gebracht zijn, maar ergens in Europa plegen te groeien doch onlangs net bekend zijn geworden. Dit doende zullen we meest alle drogen beschreven hebben die in de apotheken bekend en gebruikelijk zijn want tussen elk geslacht voegen we ettelijke dingen bij die wel tot een ander geslacht horen, doch vanwege enige gelijkenis die ze met elkaar hadden wel bijeen gesteld dienden te worden om het echt verschil van die gemakkelijker te ontdekken. Voorts zullen we hier de geslachten, gedaante, [1364] plaatse, tijd, naam of kracht niet zo apart afzonderen zoals we tevoren in dit kruidboek gedaan hebben en eensdeels om niet te lang te vallen en eensdeels omdat we niet zoveel gegevens van deze kruiden hebben zoals van de voorgaande. Al dit dat wat verteld moet worden voorgelegd hebben zullen we eerst van de Lentiscus van Peru beginnen omdat we in het laatste kapittel van dit ons kruidboek van de gewone Lentiscus, dat is mastiekboom, spraken.

Geschreven en opgezet door Nico Koomen.

Joost van Ravelingen, vervolg van Dodonaeus of Dodoens, cruydt-boeck, 1644.

Mastick-boom van Peru. I.

Den Mastick van Peru komt van eenen boom die sy Molle noemen; ende daer nae heeten hem sommighe Molle Clusij, oft Mollis ende Lentiscus Peruvianus; anders Lentiscus Peruana; in ’t Italiaensch Lentisio del Peru, dat is Lentiscus van Peru. Fabius Columna soude dat voor het Trahum ghehouden hebben, waer het saecke dat het in Candien wies.

Het is eenen boom grooter dan den ghemeynen Lentiscus oft Mastick-boom: anders hy heeft dierghelijcke bladeren ende vruchten; de welcke oock druyfs-gewijs by een hanghen: ende zijn oock groen van verwe, daer nae ros, als die van den Italiaenschen Lentiscus. Wt de bladeren, nae dat sy gepluckt zijn, druypt een melckachtigh, taey, lijmachtigh ende welrieckende sap; iae de bladeren gestooten oft ghewreven zijnde, gheven den reuck van den Venckel oft Sassafras: maer van smaeck schijnen sy wat tsamentreckende te wesen. Elcke vrucht is bijkants soo groot als een Peperkoren, olieachtigh, met een roodtachtigh velleken bedeckt. De bloemen, segghen sommighe, zijn kleyn, ende die van den Wijngaert gelijck. De schorsse is rouw ende dick; maer de ionghe struyck is donckergroen, met veele aschverwighe plackskens. Alsoo heeft Clusius desen boom beschreven. Dan Petrus de Osma beschreef hem aldus: Den boom Molle is soo groot als een Ilex, met de schorsse van die van Cerrus oft Egilops, ende bladeren als die van de Essche: ende is altijdt aenghenaem, midts dat hy soo wel rieckt.

Hy wast van selfs in Peru (den selven Osma seydt dat hy buyten West-Indien nergens wast) in de dellingen der berghen: dan hy aerdt seer wel in Europa: want te Roomen zijnder boomen, die in seer luttel iaeren soo hoogh als een tamelijcken Peer-boom geworden zijn. In Nederlandt is hy oock van saedt voortgekomen, dan vergongh in korte iaeren: ende zijn bladeren waren rondom heel gheschaert, daerse te Roomen gheen kertelen en hebben: dan men bevindt dat de kertelen vergaen als hy ouder wordt, ghelijckmen sien magh in de volghende schilderije die Clusius nae den tack van eenen ouden boom heeft doen maecken.

Desen boom is warm ende droogh in ’t beginsel van den tweeden graed; ende heeft een stoppende kracht, midtsgaders eenighe slibberachtigheyt; ende is voorts den Mastick-boom van krachten gelijck: want sommige doen ons ghelooven, dat de Gomme van desen boom, die wit is als Manna, een soorte van Mastick is, veel beter dan die van het Eylandt Chios. Een draghme van dese Gomme met Water, daer Rosijnen in ghesoden zijn, gedroncken, iaeght alle onsuyvere vochtigheden uyt den buyck, ende drijft ’t water af van de leversuchtige, sonder het inghewant te quetsen oft slap te maecken: selfs het versterckt die, ende geeftse kracht. Den roock van dit water geneest de spenen die niet versworen oft ontsteken en zijn. Dit selve water is oock goet om de wonden ende zeeren te suyveren, toe te sluyten ende heelen, alsmen die daer mede wascht. Dan ’t selve doet het sap der bladeren noch veel beter. Wt het saedt oft de vrucht maecktmen eenen goeden dranck, als wijn, Chica oft Sora genoemt, bequaem om de winden te doen scheyden, de swillinghen ende krimpselen des buycks te doen vergaen, ende de dicke gheswollen beenen te doen slincken. Water, daer de bladeren, schorssen, wortelen ende saden in ghesoden zijn, ontdoet, ende verteert, ende versterckt de leden, midtsgaders eenighe tsamentreckende kracht, ende gheneest oock ’t swillen van de beenen, alsmen die daer mede stooft. Van de tackskens worden seer nutte tandtstokers [1365] ghemaeckt. Wt de vruchten, te weten nae datse veel oft luttel ghesoden worden, maecktmen niet alleen wijn, als gheseydt is, maer oock eenen anderen dranck, oft Azijn, oft Honigh. Het water, daer de bladers in gesoden hebben, kan de pijnen genesen, die van koude komen. Ende men seydt dat haer Gomme, in Melck ghebroken oft ontdaen, de schemeringhe van de ooghen wegh neemt. In ’t kort, de Heydenen van Peru houden dit voor eenen heylighen boom.

Dese boom is den ghenen daer Petrus de Osina van schrijft, seggende: ‘Tpoeder van sijn schorsse, in de wonden ghestroyt, suyvert die, ende doeter daer nae vleesch in groeyen, ende heeltse volkomentlijck. De tanden met ‘tselve poeder ghewreven, worden vast: want door het selve wordt het vuyl oft sweerende tandtvleesch weer stijf ende ghesondt. Het afsiedtsel der bladeren, alsmen daer eenen doeck in steeckt, ende dan warm op de wonden leydt, in sonderheyt als daer van ’t voorseyde poeder der schorssen in gestroyt is, geneest die. Het welrieckende sap, dat daer uyt vloeyt, is goedt by de beroockinghen ghedaen, tot veel gebreken van ’t hooft; ende de selve vochtigheyt is bequaem om salven ende plaesteren van te maecken.

Mastiek boom van Peru. I. (Schinus molle)

Mastiek van Peru komt van een boom die ze Molle noemen en daarnaar noemen sommige het Molle Clusij of Mollis en Lentiscus Peruvianus, anders Lentiscus Peruana, in het Italiaans lentisio del Peru, dat is Lentiscus van Peru. Fabius Columna zou dat voor het Trahum gehouden hebben was het niet zo dat die in Kreta groeide.

Het is een boom die groter is dan de gewone Lentiscus of mastiekboom, anders heeft het diergelijke bladeren en vruchten die ook druifvormig bijeen hangen en zijn ook groen van kleur en daarna ros zoals die van de Italiaanse Lentiscus. Uit de bladeren nadat ze geplukt zijn drupt een melkachtig, taai, lijmachtig en welriekende sap, ja als de bladeren gestoten of gewreven zijn geven ze de reuk van venkel of Sassafras, maar van smaak schijnen ze wat tezamen trekkend te wezen. Elke vrucht is bijna zo groot als een peperkorrel en olieachtig en met een roodachtig velletje bedekt. De bloemen, zeggen sommige, zijn klein en die van de wijngaard gelijk. De schors is ruw en dik, maar de jonge stam is donkergroen en met vele askleurige plekjes. Alzo heeft Clusius deze boom beschreven. Dan Petrus de Osma beschreef hem aldus: ‘De boom Molle is zo groot als een Ilex met de schors van die van Cerrus of Egilops en bladeren als die van de es en is altijd aangenaam omdat het zo goed ruikt’.

Het groeit vanzelf in Peru (dezelfde Osma zegt dat het nergens buiten West-Indië groeit) in de dalen van de bergen, dan hier aard het zeer goed in Europa want te Rome zijn er bomen die in zeer weinig jaren tijd zo hoog als een tamelijke peerboom geworden zijn. In Nederland is het ook van zaad voortgekomen, dan verging in een paar jaar en zijn bladeren waren rondom heel geschaard daar ze te Rome geen kartels hebben, dan men bevindt dat de kartels vergaan als hij ouder wordt net zoals men zien mag in de volgende schilderij die Clusius naar de tak van een oude boom heeft laten maken.

Deze boom is warm en droog in het begin van de tweede graad en heeft een stoppende kracht met enige slibberigheid en is voorts de mastiekboom van krachten gelijk want sommige laten ons geloven dat de gom van deze boom die wit is als manna een soort van mastiek is en veel beter dan die van het eiland Chios. Een drachme van deze gom met water daar rozijnen in gekookt zijn gedronken jaagt alle onzuivere vochtigheden uit de buik en drijft het water van de leverzuchtige af zonder het ingewand te kwetsen of slap te maken, zelfs het versterkt die en geeft ze kracht. De rook van dit water geneest de aambeien die niet verzworen of ontstoken zijn. Dit water is ook goed om de wonden en zeren te zuiveren, toe te sluiten en te helen als men die daarmee wast. Dan hetzelfde doet het sap van de bladeren noch veel beter. Uit het zaad of de vrucht maakt men een goede drank als wijn die chica of sora genoemd wordt en geschikt is om de winden te laten scheiden, de zwellingen en krampen van de buik te laten vergaan en de dikke gezwollen benen te laten slinken. Water daar de bladeren, schorsen, wortels en zaden in gekookt zijn, ontdoet en verteert en versterkt de leden met enige tezamen trekkende kracht en geneest ook het zwellen van de benen als men die daarmee stooft. Van de takjes worden zeer nuttig tandenstokers [1365] gemaakt. Uit de vruchten, te weten nadat ze veel of weinig gekookt worden, maakt men niet alleen wijn. zoals gezegd is, maar ook een andere drank of azijn of honig. Het water daar de bladeren in gekookt hebben kan de pijnen genezen die van koude komen. En men zegt dat haar gom dat in melk gebroken of opgelost is de schemering van de ogen weg neemt. In het kort, de heidenen van Peru houden dit voor een heilige boom.

Deze boom is diegene daar Petrus de Osina van schrijft en zegt: ‘Het poeder van zijn schors in de wonden gestrooid zuivert die en laat er daarna vlees in groeien en heelt ze volkomen. De tanden met hetzelfde poeder gewreven worden vast want daardoor wordt het vuil of zwerend tandvlees weer stijf en gezond. Het afkooksel van de bladeren, als men daar een doek in steekt en dan warm op de wonden legt en vooral als daarvan het voor vermelde poeder van de schorsen in gestrooid is geneest die. Het welriekende sap dat er uitvloeit is goed bij de berokingen gedaan tot vele gebreken van het hoofd en die vochtigheid is geschikt om er zalven en pleisters van te maken’.

Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/