Opopanax
Over Opopanax
Panaces chironium, vervolg Dodonaeus, vorm, schermbloemen, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,
Joost van Ravelingen. Vervolg van Dodonaeus of Dodoens. Cruydt-boeck, 1644.
Geschreven en omgezet door Nico Koomen.
HET XIV. CAPITEL. Van een uytlandtsch Panaces, ende van Panaces Chironium. Gheslacht. In dit Capitel sullen wy een vremde soorte van Panaces beschrijven; hoe wel ons nochtans niet sekerlijck bekent en is, oft sy met eenige van alle de geslachten, die de oude cruydt-beschrijvers beschreven hebben, over een komt, oft niet: dan nae ons goedt-duncken, gelijckt sy het Panaces van Syrien veel beter dan eenigh van alle de andere: ’t welck wy met haer beschrijvinghe bethoonen sullen, verghelijckende de selve ende overweghende met het Panaces Chironium ende meer andere cruyden. Ghedaente. Dese vremde ende uytlandtsche soorte van Panaces heeft groote bladeren, van veele bladeren vergadert ende aen gemaeckt, een weynighsken ruygh ende rouw om aen te tasten: van de welcke elck bladt alleen langhworpigh is, groot, breedt, ende van voren spits, oft smal afgaende, de bladeren van Patich bijnae ghelijckende, nochtans kleyner dan die. Den steel is geknoopt, die van de Ferula ghelijck, vijf oft ses voeten hoogh opschietende, nae bovenwaerts in meer sijd-steelen oft tackskens verdeylt. De bloemen zijn geel, ende komen voort in groote wijt-uyt-ghespreyde kranssen. Het saedt is breedt, plat ende geelachtigh van verwe. De wortel is langh ende wit. Wt den steel van dit cruydt, in sonderheydt daer hy de wortel aldernaest is, als die gequetst oft ghesteken wordt, vloeyt in de somersche maenden een sap, dat van selfs dick ende hardt oft stijf wordt, ende Opopanax van verwe seer ghelijck, niet seer sterck van reuck, maer verwarmende van smaeck. Plaetse. Dit cruydt komt uyt vremde landen; ende wordt in Italien ende andere heete gewesten in de hoven gesaeyet ende onderhouden, ende somtijts oock in Nederlandt: want dit ghewas is t’ Antwerpen eerst voortghekomen van ettelijcke saden die onder het sap oft den traen van Panaces, dat is by den Opopanax, ghevonden waren van den seer neerstighen Apoteker tot Antwerpen Pieter Coudenbergh, ende van hem eerst ghesaeyt. Voorts soo gheeft het sijn sap uyt den steel als die ghequetst is oft ghesteken, niet alleen in Italien ende andere heete landen, maer oock hier in Nederduytschlandt, soo wanneer den Somer wat heeter is dan die hier ghemeynlijck pleegh te wesen. Waer uyt eerst gebleken heeft, dat dit cruydt voor een soorte van Panaces te houden was. Naem. Dit cruydt en hebbe ick met gheenen bequaemeren naem weten te noemen, dan met den naem van Panaces peregrinum, dat is Vremdt oft Wtlandtsch Panaces. Het is sonder twijffel een soorte van Panaces, als uyt de beschrijvinghe ende het sap blijckt: dan ghemerckt datter veele soorten van Panaces zijn, soo staet ons alleen te overweghen voor welckerhande soorte van Panaces dit te houden magh wesen. Dat het gheen Heraclium Panaces en is, noch oock gheen Panaces Asclepion, is openbaer ghenoegh uyt de twee voorgaende Capitelen; soo moet volgen, dat het (sonder twijffel een soorte van Panaces wesende) oft Panaces Chironium zy, oft Panaces Syriacum: ’t welck uyt de volghende twee beschrijvinghen, naementlijck van beyde die cruyden, van ons bethoont sal worden. [497] Chironium Panaces. Want het Chironium Panaces, ’t welck Dioscorides voor de derde ende laetste soorte van Panaces houdt, is van bladeren den Amaracus ghelijck; ende heeft een goudtverwighe bloeme, ende een dunne wortel, niet diep in der aerden sinckende, scherp van smaeck, immers soo Dioscorides dat beschrijft: waer mede Apuleius oock seer wel over een komt, segghende, Panaces Chironium is van bladeren den Amaracus ghelijck, heeft goudtverwighe oft gulden bloemen, ende een dunne wortel, niet diep oft langh, bijster scherp oft sterck bijtende op de tonghe. Maer de beschrijvinghe die Theophrastus daer van gheeft verschilt seer veel van de voorseyde beschrijvinghe van Dioscorides ende Apuleius ghegheven; want hy schrijft daer aldus van: Panaces Chironium heeft bladeren als die van Lapathum oft Patich, grooter ende ruyger: de bloemen zijn goudtverwigh: de wortel is langh. Wast gheerne in vetten grondt. Al de selve woorden staen in Plinius oock in het 4.capitel van het 25.boeck, uyt-gesondert alleen, dat hy schrijft dat de wortel kleyn is, niet langh, als Theophrastus schrijft. Dan het soude wel mogen wesen dat in de boecken van Theophrastus het woort macran, dat is langh, verandert is gheweest in micran, dat kleyn beteeckent: soo dat de boecken daer Plinius sijn oversettinghe nae gedaen heeft, schenen te betoonen, dat de wortel van dit cruydt langh is ende groot; daer uyt de boecken van Theophrastus diemen hedensdaeghs vindt, anders niet te verstaen en is, dan dat de wortel kleyn is. Den uyt-legger van Nicander, de woorden van Theophrastus (aengaende het Chironium) verhalende, en schrijft niet dat het den Patich, maer den Amaracus ghelijckt, ende een langhe wortel heeft, wassende seer gheerne op leeghe vochte plaetsen. Dan uyt alle de voorseyde dingen die wy hier verhaelt ende voortghebroght hebben, en soude ick anders niet weten te rapen, dan dat aengaende dit cruydt Chironium Panaces gheheeten, de boecken van de oude schrijvers seer bedorven oft verwerret zijn, naementlijck die voor-verhaelde plaetse van Plinius ende van den uyt-legger van Nicander. Ende bovendien kan men daer uyt rapen, dat Panaces Chironium tweederhande soude moghen gheweest zijn; het een met bladeren van Amaracus; ende het ander met bladeren van Patich oft Lapathum; die wy beyde sullen beschrijven, om de sake klaerer te kennen te gheven. Het Eerste Panaces Chironium is een leegh ende dunbladigh ghewas, in dien dat den Amaracus ghelijckt, soo sy daer van schrijven: want den Amaracus is een veel-tackigh cruydt, langhs der aerden kruypende, hebbende ruyge ronde bladeren, de dunbladige Calamente wat ghelijckende, seer wel rieckende, ende veel ghebruyckt om by de kranssen ende tuylkens te doen, soo Dioscorides betuyght, wanneer hy den Amaracus onder den naem van Sampsuchum beschrijft. Insghelijcks soo rekent Theophrastus in sijn 6.boeck den Amaracus onder de krans-cruyden die in de steden plegen gebruyckt te wesen, ende houdt dat voor een houtachtigh, kleynbladigh ghewas, oft eyghentlijcker voor een heesterachtigh cruydt. Het Ander Panaces Chironium met bladeren van den Patich oft Lapathum; maer grooter ende ruygher, soude met goede reden de Enula Campana oft Alant-wortel moghen wesen. Want, nae het schrijven van Apuleius, soo was het Panaces Chironium oock van sommighe Helenium ende Inula Campana gheheeten. Noch daer teghen en strijdt gheensins niet, dat hy de beschrijvinghe daer van uyt Dioscorides voortbrenghende, dat selve met bladeren van Amaracus schijnt te wesen; aenghesien dat hy niet en heeft konnen bemercken, dat Panaces Chironium anders van Theophrastus dan van Dioscorides beschreven wordt: maer dat en is niet nieuw, soo wel in Apuleius als in veele andere boecken van de oude schrijvers, de welcke veel dinghen onbedachtelijck aengheteeckent ende uyt malkanderen qualijck geschreven ende t’ontecht verstaen hebben; sonder op de saken ende waerachtigheydt wel te letten. Panaces Syriacum. Dan om tot ons Vremt Panaces weder te keeren, soo is mijn gevoelen, dat het met gheen van dese twee soorten van Panaces Chironium over een komt: want het en is den Amaracus niet ghelijck, die een dunbladigh heesterachtigh ghewas is, noch het en heeft geen bladeren den Patich ghelijckende, ende grooter dan die, maer alsmen elck bladt alleen ende op sijn selven aenmerckt, soo zijn die veel kleyner dan de bladeren van Patich. Bovendien soo vloeyt uyt ons Vremdt Panaces aen sijnen steel gequetst zijnde in de Somersche maendeb een sap oft traen, als wy voorseydt hebben; sulcks als gheen van alle de oude schrijvers vermaent heeft uyt den Panaces Chironium te vloeden. Hier uyt volght dan merckelijck ghenoegh, dat dit cruydt dat wy nu beschrijven, ende Vremdt Panaces noemen, geen Panaces Chironium en is; maer dat het om de selve oorsake voor het Panaces Syriacum te houden is, waer uyt den Opopanax vloeyt ende vergadert wort. Want van alle de soorten van Panaces en isser geen die daer mede over een komen kan, dan alleen den Panaces Syriacum van Theophrastus. Aengaende dat sap dat uyt dit cruydt vloeyt, dat wordt het Syriacum oock klaerlijck toegeschreven van Plinius in het 26.capitel van sijn 12.boeck, wanneer hy seydt: Daer vloeyt een sap oft traen uyt den Panaces van Syrien. “Tselve gheeft Theophrastus oock genoegh te kennen, ter wijlen hy verhaelt, dat het wanneer het koren ghemaeyt wordt, oock ghesneden oft ghekerft pleegh te wesen, wel verstaende om het sap daer uyt te doen vloeden, om te vergaderen ende te bewaren. Maer dat sommige haer stooten ende twijffelachtigh blijven, om dat het sap dat uyt dit cruydt hier te lande vloeyt soo sterck niet en rieckt, noch soo scherp van smaeck niet en is als den Opopanax die in de Apotekers winckels ghevonden wordt, dat komt by, door dien dat de locht hier te lande kouder is dan in Syrien ende Egypte, van waer den Opopanax ghesonden wordt. Want in de heete landen pleegh alle dingh dat op aerden wast stercker van reuck ende scherper van smaeck te wesen: daer en teghen is al ’t ghene dat in koude landen groeyt slapper van reuck, ende krancker oft onstercker van krachten, dan ’t ghene dat in heete landen wast. Opopanax. Voorts soo wordt het sap dat uyt dit cruydt vloeyt in ’t Griecks Opopanax geheeten, in ’t Latijn oock Opopanax; in de Apoteken Oppopanacum. Aerd. Het sap van dit Vremdt Panaces heeft de selve krachten die het Oppopanacum dat uyt Egypten ghebroght is toegheschreven worden, uyt ghesondert alleen, dat het soo krachtigh ende soo sterck van reuck is, noch soo scherp van smaeck niet en is als ’t ghene dat in vremde landen vergadert, ende van daer hier ghesonden wordt: ’t welck Galenus, in veele ghebreken seer prijst ende voor krachtigh houdt, als verwarmende, versachtende, verteerende van krachten, ende heet in den derden graed, droogh in den tweeden. Kracht ende Werckinghe. Dioscorides schrijft, dat het sap van Panaces, dat is Opopanax; seer goedt is in de kortsen, om het aenkomen, den omgangh ende het wederkeeren van de selve te beletten, ende in sonderheydt de huyveringhe, ende de schuddinghe te benemen. Hy prijst het oock in alle breucken, ghescheurtheden, inwendighe quetsuren, ende allerhande smerten van de sijde, teghen den hoest, rommelinghen oft weedom des buycks, ende oock teghen de droppel-pisse, met honigh-water inghenomen. Men geeft het oock met Melicratum, Meede oft honigh-wijn, oft oock met anderen wijn te drincken, om de blase die van binnen schorft ende ghequetst is te ghenesen. Het doet de maendt-stonden voortkomen, drijft de levende ende doode vrucht uyt, met honigh vermenght: ende verdrijft de windachtigheden des Moeders, ende vermorwt oft verteert de hardigheydt van de selve; te weten van onder ghelijck een pessaris ingheset. Teghen de heupgicht, Sciatica oft Flercijn is het selve oock seer nut, alsmen de heupe daer mede strijckt. Men menght dat veel by de Acopa oft dinghen diemen bereydt om de pijne te versoeten, ende by de dinghen diemen in de ghebreken des hooft pleegh te ghebruycken. ‘Tselve op gheswillen, bloedt-sweeren, klap-ooren, pestilentiaele klieren, ende allerhande kleyne ende groote sweeren gheleydt, doetse rijp worden ende uyt-breken. Dese gomme versoet het flercijn in de voeten, alleen, oft met ’t binnenste oft vleesch van Rosijnen daer op-gheleydt. Andere stellen ’t selve sap in de holle tanden, om de smerte daer van te doen vergaen: ’t selve, als Mesue schrijft, doet het in Azijn ghesoden, ende in den mondt ghehouden, ende daer mede ghespoelt. [498] Men ghebruyckt het oock om ’t ghesicht te verscherpen, op de oogen gestreken, alleen oft met andere daer toe dienende collyrien vermenght. Met honigh vermenght, oft daer een plaester af ghemaeckt met Peck, wordt seer nuttelijck geleyt op de beten van de dulle menschen, oft oock van de verwoede honden. Verkiesinghe. Al is het sap uyt desen Panaces hier te lande vloeyt oock seer krachtigh in de voornoemde gebreken, nochtans salmen beter doen midts daer voor den Opopanax die uyt Alexandrien ghesonden wordt te ghebruycken, om dat het veel krachtigher, dat is stercker ende scherper van reuck ende smaeck is, dan het sap van ’t gene dat in dese koude landen groeyt. BIIVOEGHSEL. Aengaende het sap dat uyt dese cruyden vloeyt, dat Opopanax gheheeten is, dat wordt ghekreghen, seydt Dioscorides, uyt de wortel ende versche uyt-spruytende steelen: d’welck wit is, ende als ’t geheel droogh is, wordt het van buyten geel gelijck Saffraen. Het uyt-vloeyende sap perssen sy uyt in eenen put in d’aerde, daer bladers in gheleydt zijn: ende als ’t drooghe is, wordt het uyt-genomen. Insghelijcks in den Oogst snijdtmen den steele, ende ’t uytvloeyende sap wordt ghenomen. Lobel noemt desen Vremden Panax van Dodoneus beschreven, Andere Panax van de Herbaristen van onse tijden, in ’t Latijn Panax alter recentiorum, Olusatri aut Pastinacea folio. Hy beschrijft dat ghewas aldus: Dese Panax heeft eenen hollen steckachtigen steel, vijf oft ses voeten hoogh, boven in veele tackskens uyt-ghedeylt, bewassen met oneffenen, scherpachtighe bladers, elck bijsonder aen een steelken groeyende, ende breedt, ghelijckelijck van een staende, ghelijck die van de Pastinaken, veele bladerkens hebbende op een langhworpigh steelken, die van de Tunis-bloeme bijkants ghelijck. De bloemen zijn bleeck-geel, groeyende op kroonkens die van de Pastinake oft Wilde Mooren niet onghelijcke; de welcke dese gheheele plante bijnae ghelijck is, die de steelen wit ende hayrachtigh heeft, de wortel langh witachtigh. Dit ghewas heeft eenen specerijachtighen verwarmende ende teerende smaeck, gommachtigh ende rieckende gelijck den Opopanax. Veranderinghe oft onderscheydt van de voorgaende Panax. Men vindt een dierghelijck gewas, Costus spurius van Matthiolus geheeten, ende is een Ander Panax van de Herbaristen. Het heeft ronder, rouwer, meer gerimpelde ende korter bladers dan die van de Pastinake oft Gemeyne Elaphoboscum, maer beter van reuck, anders de voorgaende heel ghelijck. De Italiaensche Cruydt-beschrijvers schijnen voor den Panax Chironium een cruydt te bethoonen dat van andere Flos Solis gheheeten wordt, ende ’t selfde is met den Heyden-Yssop van ons voren nae de soorten van Cistus beschreven; hebbende dunne teere steelkens, bewassen met langhworpighe bladeren, ende op ’t sop van de steelkens een geele bloeme, grooter dan die van Vijfvingher-cruydt; met roodachtighe wortelen, hardachtigh ende t’samen-treckende van smaeck. Anguillara houdt de Alant-wortel voor den Panax Chironium. Panax Chironium van Theophrastus is, nae de meyninghe van sommighe, dat ghewas dat wy nu Herba Doria noemen, oft Gulden-cruydt van Languedock. Tragus hiel voor het Panax Chironium ’t ghene dat wy Bupleurum noemen oft Hasen-ooren, ende elders beschrijven. Sommighe zijn van ghevoelen, dat de Wilde Breebladige Pastinake oock een soorte van Panax is, ende daerom heeten sy die Panax quorumdam. Panax, Panaz ende Panasu van Indien is anders niet dan de Jaca, die wy onder de Indische cruyden beschreven hebben. Voorts soo zijnder veele andere cruyden die van sommighe voor den Panax Chironium aenghesien zijn gheweest; naementlijck het Heydens-Wondt-cruydt, de Heulen, Yssop, het Groot Balsemcruydt, ende de Groote Santorie, die alle elders met hun eyghen naemen beschreven zijn. Aerd, Kracht ende Werckinghe. Panax Chironium heeft de selve krachten die het Asclepion toegheschreven worden. Dan het Panax Chironium van de Italiaenen heefter noch ettelijcke andere dan de ghene die van Dodoneus vermaent zijn; te weten de naevolghende. De wortel van Panax Chironium wordt gedroncken teghen ’t fenijn van de slanghen. Men gheeft het poeder van dit cruydt ende van de wortelen seer nuttelijck met eenighen dranck in, teghen het bloedt-spouwen ende teghen het roodmelisoen, ende oock om de vloeden der vrouwen te stelpen. In ’t korte gheseydt, is goedt over al, daer eenige heelinghe, stelpinghe ende versterckinghe van noode is; iae soo wel als eenighe soorte van Symphytum magh wesen. Het opperste van dit heele cruydt wordt nuttelijck plaesters-ghewijse op de beten van de fenijnighe dieren gheleydt: het heelt de versche wonden seer haest, ende stelpt oock ’t bloedt, ende geneest de zeeren van de schamelijcke leden, ende van den mont; te weten alsmen dat cruydt in wijn siedet, ende de zeeren daer mede wascht ende reynight. De beste wortel van Opopanax, seydt Dioscorides) zijn die wit, stijf ende ghespannen, droogh ende onghewormsteeckt, sterck van reuck, ende heet van smaeck zijn. De vrucht van den middensten hollen steel is goedt om eten, maer die van de sijd-tackskens is onlieflijck, iae grouwelijck om eten. Van het sap oft Opopanax wordt ghepresen het alder-bitterste, dat binnen wat geelachtigh is, van buyten saffraen-verwigh, glat, vet, breukigh, teer, terstondt in ’t water smiltende, ende sterck van reuck. “T wordt ghevalscht met Ammoniae oft Wasch. Maer dat salmen haest ghewaer worden: want het onghevalscht, tusschen de vinghers in ’t water ghemorselt zijnde, smilt terstondt, ende wordt melckachtigh. Om de clieren te ghenesen ende uyt te doen breken, salmen den Opopanax in Edick weycken, ende met Heesdeech vermengen, ende daer op legghen. Opopanax, als Mesue schrijft, een half loot swaer oft min inghenomen, iaeght af door den kamer-gangh de taeye slijmachtighe vochtigheden ende fluymen, ende treckt de selve naer hem uyt de verde leden, als uyt den hoofde, zenuen ende ioncturen, ende is midts dien seer goedt teghen alle koude gebreken der herssenen ende der zenuen, als kramp, lammigheydt, ende meer andere. De selve Gomme in der selver voeghen ende gewichte inghenomen, suyvert oock de borst, ende is goedt in de kortigheydt ende benautheydt van adem, ende teghen den kouden verouderden hoest. Sy gheneest oock de hardigheydt ende gebreken der milten, ende het water laden, als sy in most gheweyckt, ende naemaels inghenomen wordt. Opopanax is seer goedt ghemenght ende gedaen in alle plaesteren ende salven die vermorwen, ende bereydt worden om de koude gheswillen tot rijpigheydt te brenghen. |
HET XIV. KAPITTEL. Van een buitenlands Panaces en van Panaces Chironium. (Opopanax chironium) Geslacht. In dit kapittel zullen we een vreemde soort van Panaces beschrijven, hoewel ons nochtans niet zeker bekend is of ze met enige van alle geslachten die de oude kruidbeschrijvers beschreven hebben overeen komt of niet, dan naar ons goeddunken, lijkt ze veel beter op Panaces van Syrië dan enige van alle andere wat we met haar beschrijving aantonen zullen en vergelijken die en overwegende het met het Panaces Chironium en meer andere kruiden. Gedaante. Deze vreemde en buitenlandse soort van Panaces heeft grote bladeren die van vele bladeren verzameld en aaneen gemaakt en wat ruig en ruw om aan te tasten zijn waarvan elk blad alleen langwerpig is, groot, breed en gaat van voren spits of smal af en de bladeren van zuring bijna gelijk, nochtans kleiner dan die. De steel is geknoopt en die van Ferula gelijk die honderd vijftig of honderd tachtig cm hoog opschiet en naar boven in meer zijstelen of takjes verdeeld is. De bloemen zijn geel en komen voort in grote wijdt uitgespreide kransen. Het zaad is breed, plat en geelachtig van kleur. De wortel is lang en wit. Uit de steel van dit kruid en vooral daar het ‘t dichtste bij de wortel is en als die gekwetst of gestoken wordt vloeit er in de zomerse maanden een sap uit dat vanzelf dik en hard of stijf wordt en Opopanax van kleur zeer gelijk en niet zeer sterk van reuk, maar verwarmend van smaak. Plaats. Dit kruid komt uit vreemde landen en wordt in Italië en andere hete gewesten in de hoven gezaaid en onderhouden en soms ook in Nederland, want dit gewas is te Antwerpen eerst voortgekomen van ettelijke zaden die onder het sap of de traan van Panaces, dat is bij de Opopanax, gevonden waren van de zeer naarstige apotheker te Antwerpen Pieter Coudenbergh en van hem eerst gezaaid. Voorts zo geeft het zijn sap uit de steel als die gekwetst is of gestoken en niet alleen in Italië en andere hete landen, maar ook hier in Nederduitsland wanneer de zomer wat heter is dan die hier gewoonlijk plag te wezen. Waaruit eerst gebleken is dat dit kruid voor een soort van Panaces te houden is. Naam. Dit kruid heb ik met geen betere naam weten te noemen dan met de naam van Panaces peregrinum, dat is vreemde of buitenlandse Panaces. Het is zonder twijfel een soort van Panaces als uit de beschrijving en het sap blijk, dan gemerkt dat er vele soorten van Panaces zijn zo staat ons alleen te overwegen voor welke soort van Panaces dit te houden mag wezen. Dat het geen Heraclium Panaces is, noch ook geen Panaces Asclepion is duidelijk genoeg uit de twee voorgaande kapittels en dan moet volgen dat het (zonder twijfel is het een soort van Panaces) of Panaces Chironium is of Panaces Syriacum wat uit de volgende twee beschrijvingen, namelijk van beide die kruiden, van ons aangetoond zal worden. [497] Chironium Panaces. Want het Chironium Panaces wat Dioscorides voor de derde en laatste soort van Panaces houdt is van bladeren Amaracus gelijk en heeft een goudkleurige bloem en een dunne wortel die niet diep in de aarde zinkt en scherp van smaak, immers zo Dioscorides dat beschrijft, waarmee Apuleius ook zeer goed overeen komt en zegt, ‘Panaces Chironium is van bladeren de Amaracus gelijk en heeft goudkleurige of gulden bloemen en een dunne wortel die niet diep of lang is en bijster scherp of sterk bijt op de tong’. Maar de beschrijving die Theophrastus daarvan geeft verschilt zeer veel van de voor vermelde beschrijving die van Dioscorides en Apuleius gegeven is want hij schrijft daar aldus van: ‘Panaces Chironium heeft bladeren als die van Lapathum of zuring, groter en ruiger en de bloemen zijn goudkleurig, de wortel is lang. Groeit graag in vette grond’. Al dezelfde woorden staan in Plinius ook in het 4de kapittel van het 25ste boek uitgezonderd alleen dat hij schrijft dat de wortel klein is en niet lang zoals Theophrastus schrijft. Dan het zou wel mogen wezen dat in de boeken van Theophrastus het woord macran, dat is lang, veranderd is geweest in micran, dat klein betekent, zodat de boeken daar Plinius zijn overzetting naar gedaan heeft schijnen aan te tonen dat de wortel van dit kruid lang is en groot daar uit de boeken van Theophrastus die men tegenwoordig vindt niet anders te verstaan is dan dat de wortel klein is. De uitlegger van Nicander die de woorden van Theophrastus (aangaande het Chironium) verhaalt schrijft niet dat het op de zuring, maar op Amaracus lijkt en een lange wortel heeft die zeer graag groeit op lage vochtige plaatsen. Dan uit alle voor vermelde dingen die we hier verhaald en voortgebracht hebben zou ik niets anders weten te rapen dan dat aangaande dit kruid dat Chironium Panaces heet de boeken van de oude schrijvers zeer bedorven of verward zijn, namelijk die voor verhaalde plaats van Plinius en van de uitlegger van Nicander. En bovendien kan men daaruit rapen dat Panaces Chironium tweevormig geweest zou mogen zijn, het een met bladeren van Amaracus en het ander met bladeren van zuring of Lapathum die we beide zullen beschrijven om de zaak duidelijk te kennen te geven. (Opopanax chironium) Het eerste Panaces Chironium is een laag en dun bladerig gewas indien dat het op Amaracus lijkt zo ze er van schrijven want Amaracus is een veel vertakt kruid dat langs de aarde kruipt en heeft ruige ronde bladeren die op de dunbladige Calamente wat lijken en zeer goed ruiken en veel gebruikt om bij de kransen en tuiltjes te doen, zo Dioscorides betuigt wanneer hij de Amaracus onder de naam van Sampsuchum beschrijft. Insgelijks zo rekent Theophrastus in zijn 6de boek Amaracus onder de kranskruiden die in de steden plegen gebruikt te wezen en houdt dat voor een houtachtig, kleinbladig gewas of eigenlijk voor een heesterachtig kruid. Het andere Panaces Chironium met bladeren van zuring of Lapathum, maar groter en ruiger zou met goede reden de Enula Campana of alantwortel mogen wezen. Want naar het schrijven van Apuleius zo was het Panaces Chironium ook van sommige Helenium en Inula Campana genoemd. Noch daartegen strijdt geenszins dat hij de beschrijving daarvan uit Dioscorides voortbrengt dat het met bladeren van Amaracus schijnt te wezen aangezien dat hij niet heeft kunnen bemerken dat Panaces Chironium anders van Theophrastus dan van Dioscorides beschreven wordt, maar dat is niet nieuw en zowel in Apuleius als in vele andere boeken van de oude schrijvers die veel dingen onbedacht aangetekend en uit elkaar slecht geschreven en te ontecht verstaan hebben zonder goed op de zaken en waarheid te letten. (Sideritis syriacum) Panaces Syriacum. Dan om tot onze vreemde Panaces weer te keren zo is mijn mening dat het met geen van deze twee soorten van Panaces Chironium overeen komt, want het is de Amaracus niet gelijk dat een dunbladig heesterachtig gewas is, noch het heeft geen bladeren die op zuring lijken en zijn groter dan die, maar als men elk blad alleen en op zichzelf aanmerkt dan zijn die veel kleiner dan de bladeren van zuring. Bovendien zo vloeit uit ons vreemd Panaces die aan zijn steel gekwetst wordt in de zomerse maanden een sap of traan, als we gezegd hebben, zulks als geen van alle oude schrijvers vermaand heeft dat het uit de Panaces Chironium te vloeien. Hieruit volgt dan merkelijk genoeg dat dit kruid dat we nu beschrijven en vreemde Panaces noemen geen Panaces Chironium is, maar dat het om dezelfde oorzaak voor het Panaces Syriacum te houden is waaruit de Opopanax vloeit en verzameld wordt. Want van alle soorten van Panaces is er geen die daarmee overeen komen kan dan alleen de Panaces Syriacum van Theophrastus. Aangaande dat sap dat uit dit kruid vloeit, dat wordt het Syriacum ook duidelijk toegeschreven van Plinius in het 26ste kapittel van zijn 12de boek wanneer hij zegt: ‘daar vloeit een sap of traan uit de Panaces van Syrië’. Hetzelfde geeft Theophrastus ook genoeg te kennen terwijl hij verhaalt dat het wanneer het koren gemaaid wordt ook gesneden of gekerfd plag te wezen, wel verstaande om het sap daaruit te laten vloeien om te verzamelen en te bewaren. Maar dat sommige haar stoten en twijfelachtig blijven omdat het sap dat uit dit kruid hier te lande vloeit niet zo sterk ruikt, noch niet zo scherp van smaak is als de Opopanax die in de apothekerswinkels gevonden wordt, dat komt omdat de lucht hier te lande kouder is dan in Syrië en Egypte vanwaar de Opopanax gezonden wordt. Want in de hete landen plag elk ding dat op aarde groeit sterker van reuk en scherper van smaak te wezen en daartegen is al hetgeen dat in koude landen groeit slapper van reuk en matiger of zwakker van krachten dan hetgeen dat in hete landen groeit. Opopanax. Voorts zo wordt het sap dat uit dit kruid vloeit in het Grieks Opopanax genoemd en in het Latijn ook Opopanax, in de apotheken Oppopanacum. Aard. Het sap van dit vreemd Panaces heeft dezelfde krachten die het Oppopanacum dat uit Egypte gebracht is toegeschreven worden, uitgezonderd alleen dat het niet zo krachtig en zo sterk van reuk is, noch zo scherp van smaak is als hetgeen dat in vreemde landen verzameld en vandaar hier gezonden wordt wat Galenus in vele gebreken zeer prijst en voor krachtig houdt als verwarmend, verzachtend, verterend van krachten en heet in de derde graad en droog in de tweede. Kracht en werking. Dioscorides schrijft dat het sap van Panaces, dat is Opopanax, zeer goed is in de koortsen om het aankomen, de omgang en het weerkeren er van te beletten en vooral de huivering en de schudding te benemen. Hij prijst het ook in alle breuken, scheuringen, inwendige kwetsingen en allerhande smarten van de zijde, tegen de hoest, rommelingen of weedom van de buik en ook tegen de druppelplas met honingwater ingenomen. Men geeft het ook met Melicratum, mede of honingwijn of ook met anderen wijn te drinken om de blaas die van binnen schurftig en gekwetst is te genezen. Het laat de maandstonden voortkomen en drijft de levende en dode vrucht uit met honing vermengt en verdrijft de winderigheden van de baarmoeder en vermurwt of verteert de hardheid er van, te weten van onder als een pessarium ingezet. Tegen de heupjicht, Sciatica of jicht is het ook zeer nuttig als men de heup ermee bestrijkt. Men mengt dat veel bij de Acopa of dingen die men bereidt om de pijn te verzoeten en bij de dingen die men in de gebreken van het hoofd plag te gebruiken. Hetzelfde op gezwellen, bloedzweren, klaporen, pestachtige klieren en allerhande kleine en grote zweren gelegd laat ze rijp worden en uitbreken. Deze gom verzoet jicht in de voeten en dat alleen of met het binnenste of vlees van rozijnen er op gelegd. Andere stellen hetzelfde sap in de holle tanden om de smart daarvan te laten vergaan en hetzelfde, als Mesue schrijft, doet het in azijn gekookt en in de mond gehouden en daarmee spoelen. [498] Men gebruikt het ook om het gezicht te verscherpen als het op de ogen gestreken wordt en alleen of met andere daartoe dienende oogzalven vermengt. Met honing vermengt of er een pleister van gemaakt met pek wordt zeer nuttig gelegd op de beten van de dolle mensen of ook van de dolle honden. Verkiezing. Al is het sap dat uit deze Panaces hier te lande vloeit ook zeer krachtig in de voornoemde gebreken, nochtans zal men beter doen om daarvoor de Opopanax die uit Alexandrie gezonden wordt te gebruiken omdat het veel krachtiger, dat is sterker en scherper van reuk en smaak is dan het sap van hetgeen dat in deze koude landen groeit. BIJVOEGING. Aangaande het sap dat uit deze kruiden vloeit dat Opopanax genoemd is dat wordt gekregen, zegt Dioscorides, uit de wortel en verse uitspruitende stelen wat wit is en als het geheel droog is wordt het van buiten geel als saffraan. Het uitvloeiende sap persen ze uit in een put in de aarde daar bladeren in gelegd zijn en als het droog is wordt het uitgenomen. Insgelijks in de oogst snijdt men de steel en het uitvloeiende sap wordt genomen. Lobel noemt deze vreemde Panax die van Dodonaeus beschreven is andere Panax van de herboristen van onze tijden, in het Latijn Panax alter recentiorum, Olusatri aut Pastinacea folio. Hij beschrijft dat gewas aldus: ‘deze Panax heeft een holle stekachtige steel van honderd vijftig of honderd tachtig cm hoog die boven in vele takjes verdeeld is en begroeid met oneffen, scherpachtige bladeren die elk apart aan een steeltje groeien, breed en gelijk vaneen staan als die van de pastinaken die vele bladertjes hebben op een langwerpig steeltjes en die van de afrikaantjes bijna gelijk. De bloemen zijn bleekgeel en groeien op kroontjes die van de pastinaak of wilde moren vrij gelijk waar deze gehele plant bijna op lijkt die de steel wit en haarachtig heeft en de wortel lang witachtig. Dit gewas heeft een specerijachtige verwarmende en verterende smaak, gomachtig en ruikt als de Opopanax. Verandering of onderscheidt van de voorgaande Panax. Men vindt een diergelijk gewas dat Costus spurius van Matthiolus genoemd wordt en is een andere Panax van de herboristen. Het heeft rondere, ruwere en meer gerimpelde en kortere bladeren dan die van de pastinaak of gewone Elaphoboscum, maar beter van reuk en anders de voorgaande heel gelijk. De Italiaanse kruidbeschrijvers schijnen voor Panax Chironium een kruid te tonen dat van andere Flos Solis genoemd wordt en hetzelfde is met de heidehysop die van ons tevoren na de soorten van Cistus beschreven is en dat heeft dunne tere steeltjes die begroeid zijn met langwerpige bladeren en op de top van de steeltjes een gele bloem die groter is dan die van vijfvingerkruid en met roodachtige wortels die hardachtig en tezamen trekkend van smaak zijn. Anguillara houdt de alantwortel voor de Panax Chironium. Panax Chironium van Theophrastus is naar de mening van sommige dat gewas dat we nu Herba Doria noemen of goudkruid van Languedock. Tragus hield voor het Panax Chironium hetgeen dat we Bupleurum noemen of hazenoren en elders beschrijven. Sommige zijn van mening dat de wilde breedbladige pastinaak ook een soort van Panax is en daarom noemen ze die Panax quorumdam. Panax, Panaz en Panasu van Indie is niets anders dan de Jaca die we onder de Indische kruiden beschreven hebben. Voorts zo zijn er vele andere kruiden die van sommige voor Panax Chironium aangezien zijn geweest, namelijk het heidens wondkruid, de heulen, hysop, het groot balsemkruid en de grote santorie die alle elders met hun eigen namen beschreven zijn. Aard, kracht en werking. Panax Chironium heeft dezelfde krachten die het Asclepion toegeschreven worden. Dan het Panax Chironium van de Italianen heeft er noch ettelijke andere dan diegene die van Dodonaeus vermaand zijn, te weten de navolgende. De wortel van Panax Chironium wordt gedronken tegen het venijn van de slangen. Men geeft het poeder van dit kruid en van de wortels zeer nuttig met enige drank in tegen het bloedspouwen en tegen de rode loop en ook om de vloeden van de vrouwen te stelpen. In het kort gezegd, het is goed overal daar enige heling, stelpen en versterking nodig is, ja zowel als enige soort van Symphytum mag wezen. Het opperste van dit hele kruid wordt nuttig pleistervormig op de beten van de venijnige dieren gelegd en het heelt de verse wonden zeer gauw en stelpt ook het bloed en geneest de zeren van de schaamdelen en van de mond, te weten als men dat kruid in wijn kookt en de zeren daarmee wast en reinigt. De beste wortel van Opopanax, zegt Dioscorides) zijn die wit, stijf en gespannen, droog en niet door wormen gestoken, sterk van reuk en heet van smaak zijn. De vrucht van de middelste holle steel is goed om te eten, maar die van de zijtakjes is onlieflijk, ja gruwelijk om te eten. Van het sap of Opopanax wordt het allerbitterste geprezen dat binnen wat geelachtig is en van buiten saffraankleurig, glad, vet, breukbaar, teer en smelt terstond in het water en is sterk van reuk. Het wordt vervalst met Ammoniae of was. Maar dat zal men gauw gewaar worden want het niet vervalste dat tussen de vingers in het water vermorzeld is smelt terstond en wordt melkachtig. Om de klieren te genezen en uit te laten breken zal men de Opopanax in azijn weken en met heesdeeg vermengen en daarop leggen. Opopanax, als Mesue schrijft, een half lood zwaar of minder ingenomen jaagt door de kamergang de taaie slijmachtige vochtigheden en fluimen af en trekt die naar zich uit de verre leden als uit het hoofd, zenuwen en gewrichten en is daardoor zeer goed tegen alle koude gebreken van de hersens en zenuwen als kramp, lamheid en meer andere. Die gom op dezelfde manier en gewicht ingenomen zuivert ook de borst en is goed in de kortheid en benauwdheid van adem en tegen de koude verouderde hoest. Het geneest ook de hardheid en gebreken van de milt en het water laden als ze in most geweekt en later ingenomen wordt. Opopanax is zeer goed gemengd en gedaan in alle pleisters en zalven die vermurwen en bereid worden om de koude gezwellen tot rijpheid te brengen. |
Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/