Paronychia

Over Paronychia

Nagelkruid, Vervolg Dodonaeus, vorm, kruiden, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,

Geschreven en omgezet door Nico Koomen.

Joost van Ravelingen. Vervolg van Dodonaeus of Dodoens. Cruydt-boeck, 1644.

HET XXVIII- CAPITEL.

Van de tvvee soorten van Paronychia.

Gheslachten.

Daer zijn twee soorten van cruyden, den anderen seer gelijckende, die alle beyde den naem van Paronychia voeren.

Ghedaente.

1. De eerste oft de Ghemeyne Paronychia, is een kleyn cruydeken: haer bladerkens zijn seer kleyn, wat breedtachtigh, de kleyne bladerkens van Muer ghenoeghsaem ghelijck: tusschen de welcke uyt de wortel sommighe kleyne seer teere en dunne steelkens uytspruyten, recht op staende, omtrent dry oft vier duymen hoogh. De Bloemkens die op de sijd-steelkens staen zijn wat witachtigh van verwe: nae de welcke kleyne platte hauwkens volghen, langher dan sy rond zijn, daer bijster kleyn saet in steeckt. In stede van wortelen heeft sy ettelijcke heel dunne hayrs-ghewijse veselinghen.

2. De andere soorte, voor de tweede Paronychia ghehouden, is oock een leegh ende neer cruydeken; wiens seer kleyne bladerkens met sommighe kertelinghen ghesneden zijn, ende daer om die van de Sterck-rieckende Ruyte eenighsins bijkomende: sy heeft een recht op groeyende steelken, dat kort ghenoegh is, maer nochtans niet sonder andere aenghewassen sijd-steelkens oft tackskens: op het sop van de welcke kleyne witte bloemkens [155] staen, ende daer nae kleyne knopkens oft huyskens, daer het saet in leyt. De wortel is dun, teer, ende kleyn.

Plaetse.

1. De eerste soorte wast in steenachtighen grondt, by de vervallen muren, ende aen de sandachtige kanten van de bouwlanden ende velden.

2. De tweede wast in donckere schaduwachtighe ghewesten, die vocht ende steenachtigh zijn: sy wordt oock wel somtijts op de muren ghevonden.

Tijdt.

1. Van April tot heel diep in den Somer groeyt ende bloeyt de eerste Paronychia.

2. In de Lente spruyt de tweede Paronychia uyt der aerden, ende staet met haer bloemen: sy heeft haest ghedaen, ende komt haest tot haeren volkomen wasdom; dan sy vergaet voor de hitte van den Somer.

Naemen.

1. Dit eerste cruydt wordt nu ter tijdt van sommighe voor Paronychia ghehouden: dan men weet niet wel, oft het de oprechte Paronychia is: want, gelijck Dioscorides seght, Paronychia is een kleyn heesterken, van ghedaente den Peplus oft Duyvels-melck gelijckende, van lenghde kleynder, van bladeren grooter. Maer de Gemeyne Paronychia, die wy nu beschrijven, en staet niet recht op, heester-ghewijs, als Peplus doet: noch sy en heeft oock gheen grooter bladeren, maer kleynder dan die van den Peplus zijn.

2. De tweede soorte wordt oock van sommighe Paronychia ghenoemt; maer sy komt met de beschrijvinge van Dioscorides ghegheven alsoo luttel over een als de eerste.

Aerd, Kracht ende Werckinghe.

Van de krachten van dese twee cruyden en kan ick niet sekers, oft dat met de waerheyt ondersocht ende bevonden is gheweest, voorts-brenghen.

BIIVOEGHSEL.

Paronychia altera van Matthiolus, is van Lobel Marina incana Anthyllis Alsine-folia ghenoemt, dat is Grijse Zee-Anthyllis, met bladers van Muer oft Linsen; daerom hebben wy de selve by de gheslachten van Anthyllis met Linse-bladeren beschreven.

Paronychia Italorum is anders niet dan de ghemeyne Steen-ruyte, Capillus Veneris, Adianthum album in ’t Latijn, oft een mede-soorte daer van: diese in Italien voor de oprechte Paronychia Dioscoridis houden: als Dodoneus elders oock bewijst.

Paronychia van Fabius Columna is by de soorten van Sempervivum tertium ghestelt.

Spaensche Paronychia is van Clusius Paronychia Hispanica ghenoemt, om dat sy in Spaegnien van die van Salamanca voor de oprechte Paronychia ghehouden pleegh te wesen: nochtans houdt den selven Clusius die voor een eyghen soorte van Verckens-gras, ende niet voor de Paronychia; daerom souden wy de beschrijvinghe daer van beter uytstellen tot het naevolghende Capitel; maer om dat wy aldaer van meer ander soorten van Verckens-gras spreken sullen, moghen wy die hier beschrijven: sy is een seer fraey cruydeken, vele ligghende rijskens langhs der aerden uytspreydende, ghemeynlijck een spanne hoogh, somwijlen oock eenen voet langh, oft langher, gheknoopt: aen de welcke bladeren wassen als die van Verckens-gras oft Duysent-knoop, kleynder, ende groen, te wijlen dat dit ghewas noch ionck is: dan met langheyt van tijden worden sy heel wit, ende staen dicht ende seer vele in ’t ghetal by een wassende, kafachtigh ende liesachtigh: soo datmen meynen soude dat dit heele cruydt van silvere schelferinghen oft schubben aen een ghemaeckt waere, seer behaeghlijck om sien. De bloeme is wit, als die van gemeyn Verckens-gras, soo kleyn ende tusschen die schelferachtighe witte vellekens schuylende, datmen die by nae niet sien en kan. Het saet is ghelijck dat van Verckens-gras; de wortel is langhworpigh, teer, dun ende witachtigh. Het wast veel in de drooghe heuvelkens by Salamanca, omtrent de riviere Tarmes, ende oock by Valencen. In Vranckrijck vindtmen ’t oock by Arles: maer daer wordt het kleynder, ende heeft rijskens by nae eenen duym langh. In Nederlandt en wordt het gheensins wit, als elders. Het bloeyt ende krijght sijn saet in den Mey ende in de Hoymaendt. Het en is van krachten het Paronychia niet gelijck; ende komt eer by die van Verckens-gras, wiens mede soorte dat schijnt te wesen, soo den smaeck uytwijst. Die van Murcia in Spaegnien noemen ’t Asprilla, om dat de bladeren, als sy droogh ende sonder sap zijn, soo herdt ende rouw in ’t aentasten zijn.

Naemen.

Lobel noemt dese eerste soorte van Paronychia, die Dodoneus hier beschreven heeft, Paronychia Alsine-folia, dat is Paronychia met bladeren van Muer: de andere soorte noemt hy Paronychia altera Rutaceo folio, dat is Paronychia met bladers, van Ruyte.

Kracht ende Werckinghe.

Dodoneus en heeft dese Paronychia van hem beschreven die krachten niet willen toeschrijven, die Galenus schrijft dat de Paronychia heeft; ghemerckt dat hy gheen van die twee soorten voor oprechte Paronychia houdt.

Voorts, soo Galenus seght, de Paronychia is dun ende fijn van deelen, verdrooghende, ende gantsch sonder bijtachtigheydt, sulcks als alle die dinghen moeten wesen, die de nijnaghels ghenesen souden, waer nae de Paronychia haeren naeme voert.

De hayrighe plante die Matthiolus beschrijft, en kan soo wel de ghebreken die aen de naghels komen niet helpen als de Paronychia van Dodoneus doet, besonder die op daken ende oude muren pleegh te groeyen, die daer meest ghepresen ende ghebruyckt pleegh te wesen.

HET XXVIII- KAPITTEL.

Van de twee soorten van Paronychia.

(Paronychia argentea)

Geslachten.

Daar zijn twee soorten van kruiden die veel op elkaar lijken en alle beide de naam van Paronychia voeren.

Gedaante.

1. De eerste of de gewone Paronychia is een klein kruidje, haar bladeren zijn zeer klein en wat breedachtig, de kleine bladeren van muur voldoende gelijk waartussen uit de wortel sommige kleine zeer tere en dunne steeltjes spruiten die rechtop staan en omtrent drie of vier duimen hoog. De bloempjes die op de zijsteeltjes staan zijn wat witachtig van kleur en daarna volgen kleine platte hauwtjes die langer zijn dan ze rond zijn waar bijster klein zaad in steekt. In plaats van wortels heeft ze ettelijke heel dunne haarvormige vezels.

2. De andere soort die voor de tweede Paronychia gehouden wordt is ook een laag en neer kruidje wiens zeer kleine bladeren met sommige kartels gesneden zijn en daarom komt het enigszins bij die van de sterk ruikende ruit, ze heeft een rechtop groeiend steeltje dat kort genoeg is, maar nochtans niet zonder andere aangegroeide zijsteeltjes of takjes op de top waarop kleine witte bloempjes [155] staan en daarna kleine knopjes of huisjes daar het zaad in ligt. De wortel is dun, teer en klein.

Plaats.

1. De eerste soort groeit in steenachtige grond bij de vervallen muren en aan de zandachtige kanten van de bouwlanden en velden.

2. De tweede groeit in donkere schaduwachtige gewesten die vochtig en steenachtig zijn, ze wordt ook wel soms op de muren gevonden.

Tijd.

1. Van april tot heel diep in de zomer groeit en bloeit de eerste Paronychia.

2. In de lente spruit de tweede Paronychia uit de aarde en staat met haar bloemen, ze heeft gauw gedaan en komt gauw tot haar volkomen wasdom en dan vergaat ze voor de hitte van de zomer.

Namen.

1. Dit eerste kruid wordt tegenwoordig van sommige voor Paronychia gehouden, dan men weet niet goed of het de echte Paronychia is want, zoals Dioscorides zegt, Paronychia is een klein heestertje dat van gedaante op Peplus of duivelsmelk lijkt en van lengte kleiner en van bladeren groter is. Maar de gewone Paronychia die we nu beschrijven, staat niet heesterachtig rechtop als Peplus doet, noch ze heeft ook geen grotere bladeren, maar kleiner dan die van Peplus zijn.

2. De tweede soort wordt ook van sommige Paronychia genoemd, maar ze komt met de beschrijving van Dioscorides gegeven net zo weinig overeen als de eerste.

Aard, Kracht en werking.

Van de krachten van deze twee kruiden kan ik niets zeker of dat met de waarheid onderzocht en bevonden is geweest voortbrengen.

BIJVOEGING.

(Polycarpon tetraphyllum) Paronychia altera van Matthiolus is van Lobel Marina incana Anthyllis Alsine-folia genoemd, dat is grijze zee Anthyllis met bladeren van muur of linzen en daarom hebben we die bij de geslachten van Anthyllis met linzenbladeren beschreven.

Paronychia Italorum is niets anders dan de gewone steenruit, Capillus Veneris, Adianthum album in het Latijn of een medesoort daarvan die ze in Italië voor de echte Paronychia Dioscoridis houden als Dodonaeus elders ook bewijst.

Paronychia van Fabius Columna is bij de soorten van Sempervivum tertium gesteld.

(Paronychia argentea var. hispanica) Spaanse Paronychia is van Clusius Paronychia Hispanica genoemd omdat ze in Spanje van die van Salamanca voor de echte Paronychia gehouden plag te wezen, nochtans houdt dezelfde Clusius die voor een eigen soort van varkensgras en niet voor Paronychia en daarom zouden we de beschrijving daarvan beter uitstellen tot het volgende kapittel, maar omdat we daar van meer ander soorten van varkensgras spreken zullen mogen we die hier beschrijven. Het is een zeer fraai kruidje met vele liggende twijgen langs de aarde uitgespreid, gewoonlijk een zeventien cm hoog en soms ook een dertig cm lang of langer en geknoopt waaraan bladeren groeien als die van varkensgras of duizendknoop, kleiner en groen als dit gewas noch jong is, dan met langheid van tijd worden ze heel wit en staan dicht en zeer veel in het getal bijeen, kafachtig en liesachtig zodat men menen zou dat dit hele kruid van zilveren schilfers of schubben aaneen gemaakt is, zeer behaaglijk om te zien. De bloem is wit als die van gewoon varkensgras en zo klein en schuilt tussen die schilferachtige witte velletjes dat men die bijna niet zien kan. Het zaad is gelijk dat van varkensgras, de wortel is langwerpig, teer, dun en witachtig. Het groeit veel in de droge heuveltjes bij Salamanca omtrent de rivier Tarmes en ook bij Valencia.

In Frankrijk vindt men het ook bij Arles, maar daar wordt het kleiner en heeft twijgen van bijna een duim lang. In Nederland wordt het geenszins wit als elders. Het bloeit en krijgt zijn zaad in mei en in juni. Het is van krachten het Paronychia niet gelijk en komt eerder bij die van varkensgras wiens medesoort dat schijnt te wezen zo de smaak uitwijst. Die van Murcia in Spanje noemen het asprilla omdat de bladeren als ze droog en zonder sap zijn zo hard en rouw in het aanvoelen zijn.

Namen.

(Paronychia kapela subsp. serpyfolia) Lobel noemt deze eerste soort van Paronychia die Dodonaeus hier beschreven heeft Paronychia Alsine-folia, dat is Paronychia met bladeren van muur. (Saxifraga trydactyletes) De andere soort noemt hij Paronychia altera Rutaceo folio, dat is Paronychia met bladeren van ruit.

Kracht en werking.

Dodonaeus heeft deze Paronychia van hem beschreven die krachten niet willen toeschrijven die Galenus schrijft dat Paronychia heeft, gemerkt dat hij geen van die twee soorten voor echte Paronychia houdt.

Voorts, zo Galenus zegt, Paronychia is dun en fijn van delen, verdrogend en gans zonder bijtachtigheid zoals al die dingen moeten wezen die de fijtnagels genezen zouden waarnaar Paronychia zijn naam voert.

De harige plant die Matthiolus beschrijft kan zowel de gebreken die aan de nagels komen niet helpen als de Paronychia van Dodonaeus doet en vooral die op daken en oude muren plag te groeien die daar meest geprezen en gebruikt plag te wezen.

Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/