Tilia
Over Tilia
Linde, vervolg Dodonaeus, vorm, bomen, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,
Geschreven en opgezet door Nico Koomen.
Joost van Ravelingen, vervolg van Dodonaeus of Dodoens, cruydt-boeck, 1644.
HET XVI. CAPITEL. Van Linden-boom. Gheslachten. De Linden zijn tweederley, Manneken ende Wijfken: ende beyde dese gheslachten worden hier te lande ghevonden; maer dat Wijfken is meer ghemeyn ende best bekent. Gedaente. 1. Den Gemeynen Linde-boom, dat is het Wijfken van de Linden, wordt oock seer groot ende dick: ende met sijn lange menighvuldige tacken spreydt hy hem selven wijt ende breedt uyt. Sijn struycken zijn dick: ende sijn schorssen zijn van buyten bruynachtigh, ende effen oft gladt, van binnen oft naest den houte uyt den geelen witachtigh van verwe, vochtigh ende taey, die haer laeten buyghen, vouwen, ende wercken in aller manieren: ende daerom worden daer af ghemaeckt de basten daermen de koorden ende zeelen afdraeyt. ‘Thout is witachtigh, effen, sonder weeren, niet hardt, maer seer sacht. De bladeren zijn effen, gladt ende blinckende, breedachtigh, voor spitsch, ende de onghehoeckte Veyl-bladeren niet seer onghelijck, maer bleecker oft schoon groen, ende rondom ghekerft. De bloemkens zijn welrieckende, ende wassen veelachtigh by een, druyfs-ghewijs oft eer kranghs-ghewijs aen lange steelkens tsamen vergadert; de welcke uyt sommige smalle witachtighe bladerkens spruyten. De Vruchten zijn kleyne ronde beziekens oft bollekens, soo groot als Veylbesien, by een getrost: ende daer in leyt swartachtigh kleyn ront sadeken, dat daer uyt valt als de bollekens rijp zijn ende van selfs opengaen. De wortelen sincken diep in d’aerde, ende spreyden haer selven oock ter sijden wijt ende breedt uyt. 2. Dat ander geslacht, dat het Manneken van de Linden ghenoemt wordt, is oock wel soo groot als het Wijfken, ende spreydt sich selven oock wel soo breedt ende wijdt uyt met sijn menighvuldighe tacken, die oock met taeye ende buyghsaeme schorssen bedeckt zijn, oock bequaem om daer tauwen ende zeelen van te draeyen; doch een weynighsken rouwer, harder, brooser ende breuckigher. “Thout is oock harder ende weerachtigher, uyt den geelen hooger gheverwt, ende soo het Olmhout niet qualijck ghelijckende. De bladeren zijn breedt, geensins effen oft gladt, maer rouwer, ende de Olm-bladeren bijnae gelijckende, hoe wel daer nochtans gheen blaeskens oft bollekens aen en groeyen. Desen Linde-boom brenght soo selden vruchten voort, dat hy daerom onvruchtbaer genoemt is geweest, al oft hy nimmermeer bloemen oft saedt voort en broght. Dan sijn vruchten zijn plat, rondt, ende als de vruchten van den Grooten Thlaspi tsamen ghevouwen, oft in een ghedronghen; ende hanghen druyfs-ghewijs by een, aen anghachtighe steelkens veel te samen ghevoeght. Plaetse. De Linde-boomen wassen geerne in goede bequaeme eerde; ende aerden best in ghemesten vetten wel geoeffenden grondt; want op drooghe ende dorre magere landen komen sy traeghelijck voort. Somtijts, doch selden, sietmense in de bosschen van dese ende andere landen groeyen. Tijdt. Dat Wijfken van de Linden bloeyt in den Mey: ende de vruchten worden rijp in ’t eynde van de Oogstmaendt: het Manneken bloeyt oock omtrent den selven tijdt: dan het ghebeurt seer selden, als geseydt is. Naem. Dese boomen heeten hier te lande Linde ende Linden-boom; in Hooghduytschlandt oock Linden ende Lindenbaum; in Vranckrijck Tiler; in Italien Tilia; in Spaegnien Teia; in Enghelandt Lindentree; in Beemerlandt Lypa. In ’t Latijn heeten sy Tilia; in ’t Griecksch Philyra; welcken naem verscheyden is van de Phillyrea, al is ’t saecke dat Ruellius dat woordt Phillyrea qualijck in ’t Latijn Tilia vertaelt. 1. Het eerste ende gemeynste oft vruchtbaer geslacht van de Linden heet in ’t Latijn Tilia Femina; dat is Linden-boom Wijfken, oft Ghemeynen Linden-boom. 2. Het tweede oft onvruchtbaer gheslacht van Linden heet in ’t Latijn Tilia Mas, dat is Linden-boom Manneken: al hoe wel dat het van sommighe hier te lande bekent is met den naam Ypeline. Dan de gene die den Olm-boom, oft eenigen diergelijcken boom met blaeskens in sijn bladeren voor den Linden-boom Manneken gheschildert ende beschreven hebben, zijn seer bedroghen: want, als voorseydt is, den Linde-boom Manneken en heeft gheen blaeskens oft bollekens aen sijn bladeren ghelijck den Olm-boom doet. Aerd, Kracht ende Werckinghe. De schorssen ende bladeren van de Linden hebben eenige drooghmaeckende ende tsamen oock eenighe te rugghe drijvende kracht. De bladeren van Linden in Water ghesoden, ghenesen de puysten ende quade zeerigheden van den mondt, alsmen die daer mede wasscht oft den mont daer mede spoelt oft gorghelt. De selve bladeren in water ghesoden ende plaesters-gewijs oft paps-ghewijs op de gheswollen voeten gheleydt, ghenesen die, ende doen de swillinge sincken ende vergaen. De bloemen van Linden zijn warm ende droogh van [1312] aerd, ende seer dun oft fijn van stoffe; ende worden ghepresen teghen de draeyingen ende weedommen des hoofts, die van koude komen, ende oock teghen de popelsie ende vallende sieckte. Het ghedistilleert water van de selve bloemen is oock even soo goedt tegen alle de voorseyde gebreken als de bloemen selve. De bladeren van de Linden zijn seer soet van smaeck, seydt Theophrastus, ende moghen daerom veelerhande ghedierten als voeder voor gheleydt worden. Dan de vruchten zijn onlieflijck, ende en konnen van de selve geensins ghegheten worden. De schorssen van de Linden zijn bequaem om daer seelen, tauwen oft cabels van te draeyen: ende het hout selve, al is het seer sacht, is nochtans erghens nut toe: want men brandt daer kolen van, diemen tot het buspoeder ghebruyckt. BIIVOEGHSEL. De ghemeyne Linden heet Lobel oock Tilia femina Theophrasti; in ’t Fransch oock Tille, ende op sommighe plaetsen Pincersin oft Pincerum; in ’t Italiaensch somtijdts Teso; hoe wel datse in koude landen liever wast dan in Italien ende andere warme ghewesten: daerse sommighe oock Phillyrea noemen. De Ipeline heet in Italien oock Tilia maschio; in Hooghduytschlandt Stein Linden. Sommighe Italiaenen en maecken gheen onderschil tusschen de Tilia ende hunnen Carpino negro; dan daer van sal hier nae ghesproken worden. Noch van de krachten. De bladeren ende schorssen van Linden zijn matelijcken warm, ende tsamentreckende, ende in veele dingen de Olm-bladeren oft schorssen ghelijck: want gheknauwt zijnde ende op de wonden gheleydt, ghenesen die. De selve schorssen met edick ghemenght, gheneest de quade ruydigheydt, witte crauwagie ende allerley schorftheden. De bloemen van Linde, die de menschen niet onlieflijck om sien, ende niet onbehaeghlijck om riecken zijn, (hoe wel dat sommighe hun hooft daer mede beswaert vinden, in sonderheydt als sy langhen tijdt moeten zijn op eenighe plaetsen daer groote Linden boomen staen en bloeyen) zijn de Bien soo schadelijck, dat de ghene die van het Bie-houden verstandt hebben, ons gantsch verbieden de Bie-korven te stellen op plaetsen daer de Linden boomen gheroken iae alleenlijck ghesien konnen worden, als Petrus Hondius ons vermaent. Het water van dit Linden bloeysel ghedistilleert, ghedroncken, gheneest niet alleen de vallende sieckte; maer is uytnemende goedt om de vrouwen haest van kinde te doen verlossen. ‘Tselve water is oock sonderlinghen goedt om de ooghen te suyveren, ende ’t ghesicht der oude lieden te verscherpen. De vochtigheydt die uyt den opghesneden boom loopt, gheneest ’t uytvallen des hayrs, als ’t hooft daer mede ghestreken wordt. Linden hout is bequaem om koffers oft kassen van te maecken, van de schorssen maecktmen wieghen, manden, baker-korven ende anderen dierghelijcken huysraet. De vruchten van Linde in water ghesoden, worden van sommighe oock ghebruyckt om schoon geel te verwen. Desen boom schijnt hier te lande altijdt in groote achtinghe geweest te zijn, misschien om sijn behaeghlijcke groente ende fraeyen standt: soo datmen in alle vrijheden, stedekens ende dorpen van Nederlandt, in sonderheyt van Vlaenderen, alle koopen, tsamenverdragingen ende verbonden onder de Linden plagh te doen. Ende de Heeren van den lande pleghen altijdt een van alle de Linden te behouden; onder de welcke sy hunne proclamatien, publicatien oft geboden uyt deden roepen ende verkondighen; al was die niet alleen bladeloos, maer bijnae tackeloos geworden (als den selven Petrus Hondius wel aenmerckt) ende al warender veel schooner omtrent. Want de oude verkiesinghe ende het eerste ghebruyck moet sijn stede houden. |
HET XVI. CAPITEL. Van linde boom. (Tilia cordata en Tilia europaea) Geslachten. De linden zijn tweevormig, mannetje en wijfje en beide deze geslachten worden hier te lande gevonden, maar dat wijfje is meer algemeen en het beste bekend. Gedaante. 1. De gewone lindeboom, dat is het wijfje van de linden, wordt ook zeer groot en dik en met zijn lange menigvuldige takken spreidt het zichzelf wijdt en breed uit. Zijn stammen zijn dik en zijn schorsen zijn van buiten bruinachtig en effen of glad, van binnen of naast het hout uit het gele witachtig van kleur, vochtig en taai die zich laten buigen, vouwen en bewerken op alle manieren en daarom worden daarvan de basten gemaakt daar men de koorden en touwen van draait. Het hout is witachtig, effen en zonder knoesten, niet hard, maar zeer zacht. De bladeren zijn effen, glad en blinken, breedachtig en voor spits en lijken veel op de ongehoekte klimopbladeren, maar bleker of mooi groen en rondom gekerfd. De bloempjes zijn welriekend en groeien veel bijeen druifvormig of eerder kransvormig die aan lange steeltjes tezamen verzameld zijn die uit sommige smalle witachtige bladertjes spruiten. De vruchten zijn kleine ronde besjes of bolletjes en zo groot als klimopbessen en bijen getrost en daarin ligt zwartachtig klein rond zaadje dat eruit valt als de bolletjes rijp zijn en vanzelf opengaan. De wortels zinken diep in de aarde en spreiden zichzelf ook terzijde wijdt en breed uit. (Tilia x europaea) 2. Dat ander geslacht dat het mannetje van de linden genoemd wordt is ook wel zo groot als het wijfje en spreidt zichzelf ook wel zo breed en wijdt uit met zijn menigvuldige takken die ook met taaie en buigzame schorsen bedekt zijn en ook geschikt om er touwen en koorden van te draaien, doch wat ruwer, harder, brozer en breekbaarder. Het hout is ook harder en knoestiger en uit het gele dieper gekleurd en lijkt zo veel op het olmhout. De bladeren zijn breed en geenszins effen of glad, maar ruwer en lijken bijna op olmbladeren, hoewel er nochtans geen blaasjes of bolletjes aan groeien. Deze lindeboom brengt zo zelden vruchten voort dat hij daarom onvruchtbaar genoemd is geweest al of hij nimmermeer bloemen of zaad voort bracht. Dan zijn vruchten zijn plat, rond en als de vruchten van de grote Thlaspi tezamen gevouwen of ineen gedrongen en hangen druifvormig bijeen aan langachtige steeltjes veel te samen gevoegd. Plaats. De lindebomen groeien graag in goede geschikte aarde en aarden het beste in gemeste, vette en goed beteelde grond want op droge en dorre magere landen komen ze traag voort. Soms, doch zelden, ziet men ze in de bossen van deze en andere landen groeien. Tijd. Dat wijfje van de linde bloeit in mei en de vruchten worden rijp op het einde van augustus, het mannetje bloeit ook omtrent dezelfde tijd, dan het gebeurt zeer zelden, als gezegd is. Naam. Deze bomen heten hier te lande linde en lindenboom, in Hoogduitsland ook Linden en Lindenbaum, in Frankrijk tiler, in Italië Tilia, in Spanje teia, in Engeland lindentree, in Bohemen lypa. In het Latijn heten ze Tilia en in het Grieks Philyra welke naam verschilt van de Phillyrea al is het zo dat Ruellius dat woord Phillyrea slecht in het Latijn als Tilia vertaalt. 1. De eerste en gewoonste of vruchtbaar geslacht van linden heet in het Latijn Tilia Femina, dat is lindeboom wijfje of gewone lindeboom. 2. Het tweede of onvruchtbaar geslacht van linden heet in het Latijn Tilia Mas, dat is lindeboom mannetje, hoewel dat het van sommige hier te lande bekend is met de naam ypeline. Dan diegene die de olmboom of enige diergelijke boom met blaasjes in zijn bladeren voor lindeboom mannetje geschilderd en beschreven hebben zijn zeer bedrogen want zoals gezegd is de lindeboom mannetje heeft geen blaasjes of bolletjes aan zijn bladeren zoals de olmboom doet. Aard, kracht en werking. De schorsen en bladeren van de linden hebben enige droog makende en tezamen ook enige terug drijvende kracht. De bladeren van linden in water gekookt genezen de puisten en kwade zeren van de mond als men die daarmee wast of de mond daarmee spoelt of gorgelt. Die bladeren in water gekookt en pleister of papvormig op de gezwollen voeten gelegd genezen die en laten de zwelling zinken en vergaan. De bloemen van linden zijn warm en droog van [1312] aard en zeer dun of fijn van stof en worden geprezen tegen de draaiing en weedom van het hoofd die van koude komen en ook tegen m. s, en vallende ziekte. Het gedistilleerd water van de bloemen is ook even zo goed tegen alle de voor vermelde gebreken als de bloemen zelf. De bladeren van de linden zijn zeer zoet van smaak, zegt Theophrastus, en mogen daarom aan vele dieren als voeder voor gelegd worden. Dan de vruchten zijn onlieflijk en kunnen van die geenszins gegeten worden. De schorsen van de linden zijn geschikt om er zelen, touwen of kabels van te draaien en het hout zelf al is het zeer zacht is nochtans ergens nuttig toe want men brandt er kolen van die men tot het buspoeder gebruikt. BIJVOEGING. (Tilia europaea) De gewone linde noemt Lobel ook Tilia femina Theophrasti, in het Frans ook tille en op sommige plaatsen pincersin of pincerum, in het Italiaans soms teso, hoewel dat ze in koude landen liever groeit dan in Italië en andere warme gewesten daar sommige het ook Phillyrea noemen. ((Tilia cordata) De ipeline heet in Italië ook Tilia maschio, in Hoogduitsland Stein Linden. Sommige Italianen maken geen verschil tussen de Tilia en hun Carpino negro, dan daarvan zal hierna gesproken worden. Noch van de krachten. De bladeren en schorsen van linden zijn matig warm en tezamen trekkend en in vele dingen de olmbladeren of schorsen gelijk want gekauwd en op de wonden gelegd genezen ze die. Die schorsen met azijn gemengd geneest de kwade ruigheid, witte jeuk en allerlei schurftheden. De bloemen van linde die voor de mensen niet onlieflijk om te zien zijn en niet onbehaaglijk om te ruiken (hoewel dat sommige hun hoofd daarmee bezwaard vinden en vooral als ze lange tijd op enige plaatsen moeten zijn daar grote lindebomen staan en bloeien) zijn de bijen zo schadelijk dat diegene die van het bijen houden verstand hebben ons gans verbieden om de bijenkorven op plaatsen te stellen daar de lindebomen geroken, ja alleen gezien kunnen worden, als Petrus Hondius ons vermaant. Het water van dit linden bloeisel gedistilleerd en gedronken geneest niet alleen de vallende ziekte, maar is uitnemend goed om de vrouwen gauw van kind te laten verlossen. Hetzelfde water is ook bijzonder goed om de ogen te zuiveren en het gezicht van de oude lieden te verscherpen. De vochtigheid die uit de open gesneden boom loopt geneest het uitvallen van het haar als het hoofd daarmee gestreken wordt. Lindehout is geschikt om koffers of kasten van te maken, van de schorsen maakt men wiegen, manden, bakerkorven en ander diergelijke huisraad. De vruchten van linde in water gekookt worden van sommige ook gebruikt om mooi geel te verven. Deze boom schijnt hier te lande altijd in grote achting geweest te zijn en misschien om zijn behaaglijke groenheid en fraaie stand zodat men in alle vrijheden, stadjes en dorpen van Nederland en vooral van Vlaanderen, alle kopen, tezamen verdragen en verbonden onder de linden plag te doen. En de heren van het land plegen altijd een van alle linden te behouden waaronder ze hunne proclamaties, publicatie of geboden uit lieten roepen en verkondigen al was die niet alleen bladloos, maar bijna takloos geworden (zoals dezelfde Petrus Hondius wel aanmerkt) en al waren er veel mooiere omtrent. Want de oude verkiezing en het eerste gebruik moet zijn plaats behouden. |
Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/