Convolvulus

Over Convolvulus

Diagridium, scammonia, vervolg Dodonaeus, vorm, klimplanten, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,

Geschreven en omgezet door Nico Koomen.

Joost van Ravelingen. Vervolg van Dodonaeus of Dodoens. Cruydt-boeck, 1644.

HET DERDE DEEL.

Het dertienste Boeck.

Van de gheslachten van VVinde, Klockskens ende dierghelijck ghewas, dat sich om eenighe bijstaende dinghen vlecht, windt oft anders vast maeckt.

Voor-reden.

Aldernaest by de purgerende oft den buyck weeck makende cruyden moeten ghestelt worden de gheslachten van ghewas, die haer aen ‘t ghene dat haer naest is pleghen te hechten ende vast te maken, ende niet seer wel leven oft aerden en konnen sonder erghens teghen te lenen, oft haer erghens om te winden, ende te vlechten: want onder dese zijnder oock veele die een stercke purgerende, beroerende ende afiaghende oft den buyck suyverende kracht hebben. Daer zijnder nochtans oock sommighe onder, die sulcks niet en vermoghen, maer door dien dat sy de selve aengaende het klimmen ende omwinden gelijck zijn, daerom moesten wy die by de andere stellen, ende te samen beschrijven, uytghesondert alleen de Pluck-vruchten ende de Concommerachtighe cruyden, de welcke oft by de Moes-cruyden oft by het Corenwerck hooren. In voeghen dat wy in dit dertienste Boeck beschrijven sullen de gheslachten van ’t ghewas ’t welck eenigh steunsel om teghen te lenen van doen heeft, ende sich selven aen iet bijstaende te vlechten ende te winden pleegh. Van dese wordt meest ghebruyckt het Scammonium; daerom sullen wy dat eerst beschrijven.

HET DERDE DEEL.

Het dertiende boek.

Van de geslachten van winde, klokjes en diergelijk gewas dat zich om enige bijstaande dingen vlecht, windt of anders vast maakt.

Voorreden.

Allerdichtst bij de purgerende of de buik week makende kruiden moeten de geslachten van gewas gesteld worden die zich aan hetgeen dat naast hun is plegen te hechten en vast te maken en niet zeer goed leven of aarden kunnen zonder ergens tegen te leunen of zich ergens om te winden en te vlechten, want onder deze zijn er ook vele die een sterke purgerende, beroerende en afjagende of de buikzuiverende kracht hebben. Daar zijn er nochtans ook sommige onder die zulks niet vermogen, maar doordat ze op die aangaande het klimmen en omwinden gelijk zijn daarom moesten we die bij de andere stellen en tezamen beschrijven, uitgezonderd alleen de plukvruchten en de komkommerachtige kruiden de of bij de moeskruiden of bij het korenwerk horen. In voegen dat we in dit dertiende boek beschrijven zullen de geslachten van het gewas wat enig steun om tegen te leunen nodig heeft en zichzelf aan iets bijstaande te vlechten en te winden plag. Van deze wordt meest gebruikt het Scammonium en daarom zullen we dat eerst beschrijven.


HET I. CAPITEL.

Van Scammonia, Scammonium ende Diagridium.

Ghedaente.

Scammonia brenght veel steelkens van eenen wortel voort, langh, dun ende rijsachtigh; met de welcke sy de naeste heesteren ende stecken, die daer neffens ghestelt worden, beklimt, ende met veele omwindselen omhelst oft omvatt. De bladeren zijn breedt ende voor spits, de bladeren van de Sachte Winde niet seer onghelijck: de bloemen zijn oock dierghelijck, te weten als korfkens oft klockskens ghemaeckt, wit, doch wat kleyner dan die van de Winde. De wortel is langh, dick, van binnen wit; uyt de welcke een sap vergadert wordt, dat ghedrooght ende dick geworden zijnde, in de medicijnen seer ghebruyckelijck pleegh te wesen.

Plaetse.

Het wast in heete landen, op vetten grondt, als in Asien, in de Rijcken van Mysien, Syrien ende andere dierghelijcke landouwen. Men vindt het oock in het eylandt Creta oft Candien, tuyght Bellonius.

Tijdt.

Het is waerschijnlijck, dat Scammonia in die landouwen daer sy van selfs wast, seer vroegh in ’t iaer bloeyt, ende voorts een groot deel van den Somer door: want selfs in Nederlandt kanmense in de somersche maenden dickwijls met haer bloemen te sien komen.

Naem.

De Griecken noemen dit ghewas Scammonia; de Latijnsche schrijvers meestendeel Scammonium; welcken naem sy nochtans niet alleen het cruydt selve, maer oock het sap daer van, ’t welck ghedrooght ende dick geworden is, plegen te geven. Sommighe geven ’t oock den Grieckschen naem Scambonia rhiza; andere heeten ’t Colophonion. ‘Tsap van de wortel noch rouw ende onbereyt zijnde, wordt in de Apoteken Scammonea ghenoemt; ende als het in eenen Quee-appel (als wy hier nae betoonen sullen) ghesoden is ende ghebetert, dan noemtmen ’t aldaer Diagredium oft Diagridium, als ofmen Dacrydion seyde; ’t welck soo veel beteeckent als in onse tael Traenken, in ’t Latijn Lacrymula. Hier te lande en heeft dit cruydt ende sijn sap anders gheen naemen dan de voorseyde, Scammonia, Scammonea, Scammony, Scammonium, ende Diagridium oft Diagredium.

Aerd, Kracht ende Werckinghe.

Het Diagredium oft ’t sap van Scammonia drijft sterckelijck af van onder, ende weyckt van krachten gheen ander purgerende ende suyverende oft den buyck weeck-makende dingh. Selfs, als Oribasius schrijft, gheen van alle de seer gheweldighe dinghen die het gheheele lichaem beroeren, ontstellen, ende bijnae het onderste opwaerts ende het opperste nederwaerts worpen, gaet het Scammonium van krachten te boven.

Dese werckinghe van dit voorseyde sap en wordt nochtans niet veroorsaeckt door eenige geweldige heete kracht die het soude moghen hebben; maer veel eer door eenighe verholen ende onbekende eyghentheydt van sijn gantsch wesen ende stoffe. Want in ’t smaecken en kanmen daer in gheen gheweldighe hitte op de tonge gevoelen oft gewaer worden; ghemerckt dat het by eenigh nat oft ander dinghe, hoedanigh dat het oock zy, vermenght zijnde, ’t selve geen bitterheydt oft scherpigheydt oft anderen onaengenaemen smaeck mede en deylt. Daerom en hoeftmen dit sap niet onder de uytermaten heete oft alderheetste dinghen te rekenen, ghelijck sommighe ghedaen hebben, maer het is veel eer onder ’t ghetal van de matelijcken warme ende drooghe dinghen te stellen.

Voor allen ende meestendeel iaeght dit sap uyt den lijfve ende vaeght af de geele oft galachtighe vochtigheydt, bilis flava gheheeten; daer beneffens doet het oock ruymen de dunne weyachtighe ende somtijdts oock de koude slijmerige overvloedigheden, diemen pituitia noemt. Dit sap wel bereyt zijnde, is seer goedt om alle heete kortsen te ghenesen, ende alle de ghebreken die van galle ende geele colerijcke ende oock andere vochtigheden hunnen oorsprongh hebben, als wy hier nae betoonen sullen.

Om van dit Scammonum niet bereyt zijnde, iae van het Diagridium selve niet te veel seffens te ghebruycken, soo moetmen gade slaen, als Mesue schrijft, datmen van de swaerte van vijf greynen af beghinnende, niet meer dan tien oft ten hooghsten twaelf greynen seffens in den lijve en vervoordere oft en verstout te gheven.

Den selven Meuse betuyght, dat dit sap vier iaeren langh bewaert kan worden, sonder te bederven oft sijn kracht te verliesen: dan Plinius was van meyninghe, dat het nae het tweede iaer onnut ende krachteloos is. Men ghebruyckt het, seydt hy, als het twee iaeren oudt is: iongher oft ouder zijnde is het onbequaem ende onnut.

Hindernisse ende beteringhe oft bereydinghe van Scammonium.

Het Scammonium is seer sterck ende gheweldigh, veele hindernissen ende letselen inbrenghende; in sonderheydt als het ongebetert ende buyten nootsakelijckheydt ingenomen wordt. Want, als Paulus Egineta schrijft, [641] het is de maghe lastigh ende schadelijck, iae meer dan alle andere dinghen, diemen in het genesen pleegh te ghebruycken. Mesue versekert, dat het niet alleen de mage swaer oft hinderlijck valt, ende groote beroerte, walghinghe ende veel winden veroorsaeckt, maer oock dat het de darmen ende het gantsche ingewant schraept ende eenighsins doorknaeght, de monden der aderen quetst ende wijders maeckt, iae oock door de ghestaltenisse ende eyghentheydt van sijn gantsch wesen ende stoffe het hert ende alle het ander inghewant schadelijck is, ende de lever ende ’t bloedt verhit, ende somtijdts quade kortsen doet komen. Daerom oock ’t selve te veel seffens oft t’ontijdts inghegheven, doet den mensche swijmen ende in onmacht vallen, keert de maghe om, veroorsaeckt onmatighe buyck-loopen, roodmelizoen, ende het langh evel oft sinckinghe van den achterdarm, ende maeckt bloedighen kamergangh.

Al dit quaedt wordt verhindert ende belett (ghelijck den selven Mesue betuyght) alsmen ’t Scammonium in eenen Quee-appel siedt, ende vermenght met de muccago Psyllij, dat is met de slijmerigheydt van het Vloy-cruydt, oft met het sap oft vleesch van Pruymen, oft met iet anders dat insghelijcks taey ende slijmerigh van sap zy’midts daer wat Mastiche by doende, oft eenigh van die dinghen die matelijck t’samentreckende zijn.

Plinius versekert, datmen sijn schadelijkheydt benemen kan, midts daer wat Aloës by doende: Scammonium, seydt hy, ontdoet de mage ende maecktse slap, drijft de galachtighe vochtigheydt uyt den lijve, maeckt den buyck weeck; ten zy datmen by de twaelf greynen oft oock by eenen gantschen scrupel daer van, twee draghmen Aloë vermenght. Van ’t selve ghevoelen is Oribasius oock in het eerste boeck van sijne Synopses, ende in het 17.van sijne Collectiones Medicinales.

De oude meesters hebben het Scammonium insghelijcks oock in eenen Quee-appel ghesoden; maer dan verwierpen sy het Scammonium selve, ende gaven den Quee-appel, daer ’t in ghesoden was, te eten: waer mede sy den buyck seer bequaemelijck ende sachtelijck weeck maeckten, sonder eenighe beroerte oft omkeeringe van de maghe; als Galenus geschreven heeft in ‘t 1.boeck van de Krachten der voedtselen, ende in ‘t 3.van de Krachten der onghemenghelde gheneesdinghen.

De Apotekers van onse tijden ghebruycken in stede van het rouwe ende onbereyde het Scammonium, ’t welck sy in eenen Appel bereydt hebben, dat sy (als voorseydt is) Diagridium noemen: ende doen dat schier by alle de Compositien ende menghelinghen die sy bereyden.

In de selve Apoteken wordender bereydt tweederhande Antidota oft Electaria; het een Ex Psyllio, dat van Mesue eerst ghemaeckt ende ghevonden is, ende het ander Ex Prunis gheheeten, dat Nicolaus ghemaeckt heeft; beyde ghemeyn ghenoegh ende bijnae nergens elders toe ervonden ende verdocht, dan om het Scammonium daer mede te matighen oft te beteren. Dese worden in de haestighe brandende oft drijdaeghsche kortsen, ende andere dierghelijcke qualen ghebruyckt, die van heet galachtighe vochtigheden haeren oorsprongh hebben, als voorseydt is.

Sommige willen het Scammonium met Mastick ende Bdellium temmen oft verbeteren: dan Galenus heeft die twee dinghen uyt de Pillulae Cochiae, die in de Apoteken bereydt worden, ende een tamelijcke menighte van ’t selve Scammonium in haer hebben, ghebannen, ende voor onnoodigh, iae onnut gheacht; als blijckt in het 1.boeck van de Gheneesdinghen nae de plaetsen. Dan ’t selve is van ons te voren in het Capitel van de Coloquintida vermaent gheweest: alwaer wy in den Mastick ende andere t’samentreckende dingen, diemen tot temminghe oft beteringe van de krachtighe ende gheweldighe purgerende oft beroerende ende den buyck weeck-makende dinghen daer by pleegh te voeghen, in ’t langh ghesproken hebben.

BIIVOEGHSEL.

In dese tijden is het Scammonium seer wel bekent gheworden; ende, als Lobel betuyght, komt uyt Syrien ende Antiochien, daerom beschrijft hy ons ’t selve aldus: Scammonium van Syrien, in ’t Latijn Scammonium Syriacum oft oock Antiochenum Scammonee, heeft hoeckachtigh saedt, als dat van de Winde ende het uyt-gheperst sap daer van, dick gheworden oft ghedrooght, wordt met hondert ponden seffens uyt Aleppo van Syrien te Venegien overghesonden, midtsgaders veele schelpen vol gomme oft Diagridium van de ouders. De saden in ’t beghinsel van de Lente, soo wel binnen Padus als elders in d’aerde gheworpen zijnde, hebben voortsghebroght een schoone soorte van Winde, soo seer de drijkantighe ende uytgesneden bladers van onse Groote Winde gelijck hebbende, oft eer de bladers ende ghedaente van de Swarte Winde, dat ghy klaerlijck soudt gheseydt hebben dat de selve waere: maer de wortel wierdt seer groot ende dick, ghelijck een groote wortel van Bryonie ende oock alsoo mals: maer buyten was sy swart oft aschgrauw, ende van binnen witachtigh; van de welcke het herte uytghenomen zijnde is gheheel ghelijck de wortel van den ghemeynen Turbith van de Apotekers; dan datse wat lichtelijcker gebroken wordt: hoe wel dat sy alsoo gomachtigh ende vol melckachtigh sap is als den Turbith. De selve wast hier te lande oock met ranghskens van acht oft tien voeten hoogh: ende de spruytselen oft aenwassinghen van de wortelen der selver ghedrooght zijnde, komen den Turbith van Alexandrien seer nae, datter seer luttel oft gheen onderscheydt lichtelijck aen ghemerckt en kan worden. In dit gantsche ghewas (in sonderheydt bloemen ende wortelen) wordtmen een seer swaeren reuck ghewaer.

De gomme, seydt den selven Lobel, die te Venegien in schelpen ghebroght wordt, en is soo onghesien noch soo aschgrauw niet als de gemeyne Scammonie, maer van verwe de Colophonie gelijck, ende doncker blaeuw: daerom moetmen toe sien, datmen het oprecht Diagridium leere kennen; want dat dickwijls seer gemenght is: het welck aldus te kennen is, te weten als dat niet seer heet in den mondt en is, ende nae de fenijnigheydt niet seer en rieckt, noch oock niet te seer taey in ’t stooten en is: het waer oock goedt, dat het melckachtigh wit waer: dan hedensdaeghs en vindtmen anders gheen dan dat swartachtigh is, ende nae den bleeck-blaeuwen treckt. Dioscorides schrijft, dat het sap van Scammonium aldus vergadert wordt. Als ’t hooft oft opperste van de wortel af ghesneden is, soo wordt sy met een mes uytghehoolt: waer door dat het sap in de holligheydt by een komt, ’t welck ten laetsten in schelpen ontfangen ende bewaert wordt. Andere graven gewelfde putten in d’aerden, ende legghen daer bladers van Noten-boomen in; waer op datse ‘tsap gieten: ende als ’t ghedrooght is, nemen sy ’t uyt. In sijne tijden preesmen de Scammione, die licht, klaer ende blinckende was, van verwe den ossen lijm heel ghelijck, voos, ende met dunne oft kleyne aderkens. Als het te seer op de tonge brandt, ende met het raken van de tonghe heel wit wordt, dat is een teecken datter sap van Wolfs-melck onder gemenght is, anders waer het wit ende doorluchtigh als Colophonie harst, sonder eenige vremde menghinghe, het soude te beter wesen. Het Scammonium van ’t Joodsche landt wordt ghehouden voor talderslechtste: ’t welck meestendeel swaer is, dick ende met meel van Erwten ende Wolfs-melck ghevalscht is; ’t welck soo quaedt ende hinderlijck is, dat sommighe seggen, dat Scammonia by eenighe soorten van Wolfs-melck gheplant oft ghesaeyt zijnde, heel vergiftigh wordt.

Scammonie van Montpelliers is (als Lobel betuyght) ghemaeckt van de Zee-Winde, die veel omtrent de Zee by Montpelliers [642] wast: ende de Apotekers van dat landt hebben met het melckachtigh sap van de selve gesocht te purgeren, maer met meerder gewicht ende minder werckinge: want daer en was by ’t sap niet bijghevoeght, maer door sieden stijf oft hart gemaeckt zijnde, soo wast swart oft bruyn geworden. De bloeme van dit cruydt verschilt van die van de andere Winden: want het geeft veele kleyne gesterrede witte bloemkens, by een staende, in de maendt van Junius, ende Julius. De bladers zijn rondachtigh, die van Mans-oore niet onghelijck, korter, dicker, vaster, breeder, boven witachtigh, scherp, ende onder uyt-gesneden ende niet hoeckachtigh, die van den Apocynum ende Osterlucey gelijck, ende van de selve grootte, groeyende op steelkens die oorsprongh hebben uyt kruypende ende langhs der aerden loopende rancken van ses oft seven voeten langh; de welcke hun oock winden aen de Visschers hutten ende Tamarisch boomen. ‘Tsaedt is hoeckachtigh, groeyende in kleyner haeuwkens dan die van de Oosterlucey. De wortel is soo dick als eenen kleynen vingher, verre in der aerden kruypende, seer faselachtigh, wit, vol saps, ghelijck oock de heele plante is. Hy noemt het Scammonium Monspelliense in ’t Latijn.

Ander soorte van Montpelliers Scammonium is oock een soorte van Apocynos oft Periploca van Dodoneus, ende sal elders beschreven worden: ende is van die van Valencien in Spaegnien oock Scammonium gheheeten; van andere daerom Scammonia Valentina.

Kleyn Scammonium van Plinius, in ’t Latijn Scammonium tenue aut parvum Plinij gheheeten, is van Lobel beschreven (ende sal van ons elders vermaent worden) ende Convulvulus minimus Spicae folius gheheeten, oft, (als andere segghen) sy is de Helxine Cissampelos oft Swarte Winde.

De Thapsia is van sommighe oock Scammonium geheeten gheweest, om dat sy ghelijck het Scammonium ’t lichaem beroeren ende den buyck weeck maken kan.

Dacry Camonos, daer den Poët Nicander af spreeckt, is anders niet dan dese onse Scammonia oft Diagridium.

Secamone van Egyptenlandt ende Syrien, van Prosper Alpinus beschreven, hoort by de soorten van Apocynum, ende verschilt van de teghenwoordighe soorten van Scammonia seer veel.

Libleba van Sicilien, alsoo van den gemeynen man aldaer gheheeten, magh oock wel een soorte van Scammonium wesen, midts dat sy de wijngaerden daer sy wast, een suyver-makende ende purgerende kracht mede deylt: ende den wijn eenen lebbighen smaeck, midtsgaders de voorseyde afiaghende kracht, doet hebben. Immers sy is een soorte van Winde, die wat meer krachts heeft dan de ghene die hier te landen ghemeyn is.

Aerd, Kracht ende Werckinghe.

Men pleegh de Scammonia te houden voor warm ende droogh tot in den derden graed; hoe wel Dodoneus nu anders bethoont.

‘Tsap van Scammonie ghedrooght, vijf oft ses terwe korenen swaer inghenomen, is seer goedt in de geelsucht, pleuresis, rasernijen ende ydelsinnigheydt.

Sommighe drincken eenen dranck op dese wortel gesoden, om eenen lichten kamergangh te hebben: Dioscorides bereydt eenen wijn van de selve, die het lichaem met beroerte suyver maken kan. Dit selve Scammonium met honigh ende olie vermenght, doet scheyden ende sincken alle koude gheswillen: ende met Edick gheneest het alle quade ruydigheydt ende schorftheydt, daer op ghestreken.

Scammonium met olie van Roosen ende Edick versoet de verouderde pijne in ’t hooft, als ‘t hooft daer mede begoten wordt.

Op dat het Scammonium te ghemackelijcker wercke, ende geen hinder en doe, moetmen wat Gersten water met suycker daer op drincken.

Scammonium met wolle in eenen pessus ghesett, verweckt de maendelijcksche kranckheydt der vrouwen, ende drijft af de naegeboorte ende doode vrucht. Sommighe menghen twee oncen ende een half saps van Scammonie onder dertien oncen souts: van het welcke inghegheven wordt nae de sterckte van den mensche, een, twee, oft dry lepelkens vol.

De wortel in Edick gesoden, ende gestooten met gerstenmeel, is seer goedt op ’t flercijn oft heupgichte plaesters-gewijse ghedeylt.

Bereydinghe.

Om het Scammonium wel te bereyden, ende daer Diagridium van te maken, neemt eenen Quee-appel, ende snijdt die op, ende maeckt daer eenen put in, ende doet de Scammmonia daer in: ende dan legh dat afghesneden decksel weder op den appel: ende daer doet deegh om desen appel, ende leght hem in eenen back-oven die niet te heet is: ende laet den appel alsoo daer in ligghen eenen halven dagh, soo sal de Scammonia haer selven bereyden in den Quee-appel; ende haer quaedtheydt sal haer afghenomen worden, alsoo dat sy daer naer niet meer schaden en sal.

De beste bereydinge is, datmen een pondt Scammonium siede, ende dat selve met sap van Queeen overgiet ende bedeckt: Mesue doet daer veel saps van Roosen by, op dat het door al te veel Queeensap niet al te slap en worde.

De hindernisse die daer van komt, wordt ghebetert met Anijs-saedt, oft Anijs-water: oft met al ’t ghene dat de hindernisse van Wolfs-melck ghekomen gheneest.

HET I. KAPITTEL.

Van Scammonia, Scammonium en Diagridium. (Convolvulus scammonia)

Gedaante.

Scammonia brengt veel steeltjes van een wortel voort die lang, dun en twijgachtig zijn waarmee ze de naaste heesters en stekken die naast haar gesteld worden beklimt en met vele omwindingen omhelst of omvat. De bladeren zijn breed en voor spits en lijken veel op de bladeren van de zachte winde, de bloemen zijn ook diergelijk, te weten als korfjes of klokjes gemaakt en wit, doch wat kleiner dan die van de winde. De wortel is lang en dik, van binnen wit waaruit een sap verzameld wordt dat gedroogd en dik geworden in de medicijnen zeer gebruikelijk plag te wezen.

Plaats.

Het groei in hete landen op vette grond als in Azië, in de rijken van Mysië, Syrië en andere diergelijke landstreken. Men vindt het ook in het eiland Kreta of Candië getuigt Bellonius.

Tijd.

Het is waarschijnlijk dat Scammonia in die landstreken daar ze vanzelf groeit zeer vroeg in het jaar bloeit en voorts een groot deel van de zomer door, want zelfs in Nederland kan men ze in de zomerse maanden dikwijls met hun bloemen te zien komen.

Naam.

De Grieken noemen dit gewas Scammonia, de Latijnse schrijvers meestal Scammonium, welke naam ze nochtans niet alleen het kruid zelf, maar ook het sap er van wat gedroogd en dik geworden is plegen te geven. Sommige geven het ook de Griekse naam Scambonia rhiza, andere noemen het Colophonion. Het sap van de wortel dat noch ruw en onbereid is wordt in de apotheken Scammonea genoemd en als het in een kweeappel (als we hierna betonen zullen) gekookt is en verbeterd dan noemt men het daar Diagredium of Diagridium als of men Dacrydion zei wat zoveel betekent als in onze taal traantje, in het Latijn Lacrymula. Hier te lande heeft dit kruid en zijn sap anders geen namen dan de voor vermelde Scammonia, Scammonea, Scammony, Scammonium en Diagridium of Diagredium.

Aard, kracht en werking.

Het Diagredium of het sap van Scammonia drijft sterk van onder af en wijkt van krachten geen ander purgerende en zuiverende of de buik week makend ding. Zelfs zoals Oribasius schrijft geen van alle zeer geweldige dingen die het gehele lichaam beroeren, ontstellen en bijna het onderste opwaarts en het opperste nederwaarts werpen gaan het Scammonium van krachten te boven.

Deze werking van dit voor vermelde sap wordt nochtans niet veroorzaakt door enige geweldige hete kracht die het zou mogen hebben, maar veel eerder door enige verholen en onbekende eigenschap van zijn gans wezen en stof. Want in het smaken kan men er geen geweldige hitte op de tong in voelen of gewaar worden, gemerkt dat het bij enig nat of ander ding en hoedanig dat het ook is vermengd wordt het geen bitterheid of scherpte of andere onaangename smaak mee deelt. Daarom hoeft men dit sap niet onder de uitermate hete of allerheetste dingen te rekenen zoals sommige gedaan hebben, maar het is veel eerder onder het getal van de matig warme en droge dingen te stellen.

Voor alles en meestal jaagt dit sap uit het lijf en veegt af de gele of galachtige vochtigheid die bilis flava genoemd wordt en daarnaast laat het ook de dunne weiachtige ruimen en soms ook koude slijmerige overvloedigheden die men pituitia noemt. Dit sap dat goed bereid is is zeer goed om alle hete koortsen te genezen en alle gebreken die van gal en gele cholerieke en ook andere vochtigheden hun oorsprong hebben zoals we hierna betonen zullen.

Om van dit Scammonium dat niet bereid is, ja van het Diagridium zelf niet te veel tegelijk te gebruiken moet men opletten, als Mesue schrijft, dat men van de zwaarte van vijf greinen af begint en niet meer dan tien of ten hoogste twaalf greinen tegelijk in het lijf gebruikt of verstout te geven.

Dezelfde Meuse betuigt dat dit sap vier jaren lang bewaard kan worden zonder te bederven of zijn kracht te verliezen, dan Plinius was van mening dat het na het tweede jaar onnut en krachteloos is. Men gebruikt het, zegt hij, als het twee jaren oud is en als het jonger of ouder is dan is het ongeschikt en onnut.

Hindernis en verbetering of bereiding van Scammonium.

Scammonium is zeer sterk en geweldig die vele hindernissen en letsels inbrengt en vooral als het niet verbeterd en buiten noodzakelijkheid ingenomen wordt. Want, als Paulus Egineta schrijft, [641] het is de maag lastig en schadelijk, ja meer dan alle andere dingen die men in het genezen plag te gebruiken. Mesue verzekert dat het niet alleen de maag zwaar of hinderlijk valt en grote beroerte, walging en veel winden veroorzaakt, maar ook dat het de darmen en het ganse ingewand schraapt en enigszins doorknaagt, de monden van de aderen kwetst en wijder maakt, ja ook door de vorm en eigenschap van zijn gans wezen en stof het hart en alle het andere ingewand schadelijk is en de lever en het bloed verhit en soms kwade koortsen laat komen. Daarom ook het teveel tegelijk of op verkeerde tijd ingegeven laat de mens bezwijmen en in onmacht vallen, keert de maag om, veroorzaakt onmatige buiklopen, rode loop en het lang euvel of zinking van de achterdarm en maakt bloedige kamergang.

Al dit kwaad wordt verhinderd en belet (zoals dezelfde Mesue betuigt) als men het Scammonium in een kweeappel kookt en vermengt met muccago Psyllij, dat is met de slijmerigheid van het vlooikruid of met het sap of vlees van pruimen of met iets anders dat insgelijks taai en slijmerig van sap is mits er wat mastiek bij te doen of enig van die dingen die matig tezamen trekkend zijn.

Plinius verzekert dat men zijn schadelijkheid benemen kan mits er wat Aloë bij te doen; ‘Scammonium, zegt hij, ontdoet de maag en maakt die slap, drijft de galachtige vochtigheid uit het lijf en maakt de buik week, tenzij dat men bij de twaalf greinen of ook bij een ganse scrupel er van twee drachmen Aloë vermengt. Van dezelfde mening is Oribasius ook in het eerste boek van zijn Synopses en in het 17de van zijn Collectiones Medicinales.

De oude meesters hebben het Scammonium insgelijks ook in een kweeappel gekookt, maar dan verwierpen ze het Scammonium zelf en gaven de kweeappel daar het in gekookt was te eten waarmee ze de buik zeer geschikt en zacht week maakten zonder enige beroerte of omkering van de maag zoals Galenus geschreven heeft in het 1ste boek van de krachten van het voedsel en in het 3de van de krachten van de ongemengde geneesdingen.

De apothekers van onze tijden gebruiken in plaats van het ruwe en onbereide het Scammonium wat ze in een appel bereid hebben dat ze (als gezegd is) Diagridium noemen en doen dat vrijwel bij alle composities en mengsels die ze bereiden.

In dezelfde apotheken worden er twee soorten antidota of Electaria bereid en het een is Ex Psyllio dat van Mesue eerst gemaakt en gevonden is en het ander Ex Prunis genoemd dat Nicolaus gemaakt heeft en beide algemeen genoeg en bijna nergens elders toe bevonden en verzocht dan om het Scammonium ermee te matigen of te verbeteren. Deze worden in de haastige brandende of driedaagse malariakoortsen en andere diergelijke kwalen gebruikt die van hete galachtige vochtigheden hun oorsprong hebben, als gezegd is.

Sommige willen Scammonium met mastiek en Bdellium temmen of verbeteren, dan Galenus heeft die twee dingen uit de Pillulae Cochiae die in de apotheken bereid worden en een tamelijke menigte van Scammonium in zich hebben gebannen en voor onnodig, ja onnut geacht als blijkt in het 1ste boek van de geneesdingen naar de plaetsen. Dan hetzelfde is van ons tevoren in het kapittel van de Coloquintida vermaand geweest waar we in mastiek en andere tezamen trekkende dingen die men tot temming of verbetering van de krachtige en geweldige purgerende of beroerende en de buik week makende dingen er bij plag te voegen in het lang gesproken hebben.

BIJVOEGING.

In deze tijden is het Scammonium zeer goed bekend geworden en zoals Lobel betuigt komt het uit Syrië en Antiochië en daarom beschrijft hij ons het aldus: ‘Scammonium van Syrië, in het Latijn Scammonium Syriacum of ook Antiochenum Scammonee, heeft hoekachtig zaad als dat van de winde en het uitgeperst sap er van dat dik geworden of gedroogd is wordt met honderd ponden tegelijk uit Aleppo van Syrië te Venetië overgezonden met vele schelpen vol gom of Diagridium van de ouders. De zaden die in het begin van de lente zowel binnen Padua als elders in de aarde geworpen zijn hebben een mooie soort van winde voortgebracht die zo zeer de driekantige en uitgesneden bladeren van onze grote winde gelijk hebben of eerder de bladeren en gedaante van de zwarte winde dat ge duidelijk gezegd zou hebben dat dezelfde is, maar de wortel wordt zeer groot en dik gelijk een grote wortel van Bryonia en ook alzo mals, maar buiten is ze zwart of asgrauw en van binnen witachtig en als daarvan het hart er uit genomen wordt is het geheel gelijk de wortel van de gewone Turbith van de apothekers, dan dat ze wat gemakkelijk gebroken wordt hoewel dat ze alzo gomachtig en vol melkachtig sap is als de Turbith. Die groeit hier te lande ook met takjes van twee meter veertig of drie meter hoog en de spruiten of aangroeingen van de wortels er van die gedroogd lijken veel op de Turbith van Alexandrië zodat er zeer weinig of geen onderscheidt gemakkelijk aan gemerkt kan worden. In dit ganse gewas (en vooral bloemen en wortels) wordt men een zeer zware reuk gewaar’.

De gom, zegt dezelfde Lobel, die te Venetië in schelpen gebracht wordt is zo ongezien niet zo asgrauw als de gewone Scammonie, maar van kleur de Colophonie gelijk en donker blauw en daarom moet men opletten dat men het echt Diagridium leert kennen want dat is dikwijls zeer gemengd wat aldus te kennen is, te weten als dat niet zeer heet in de mond is en niet zeer naar venijnigheid ruikt, noch ook niet te zeer taai in het stoten is en het is ook goed dat het melkachtig wit is, dan tegenwoordig vindt men niets anders dan dat zwartachtig is en naar het bleekblauwe trekt. Dioscorides schrijft dat het sap van Scammonium aldus verzameld wordt. ‘Als het hoofd of opperste van de wortel afgesneden is wordt ze met een mes uitgehold waardoor het sap in de holte bijeen komt wat tenslotte in schelpen ontvangen en bewaard wordt’. Anderen graven gewelfde putten in de aarde en leggen er bladeren van notenbomen in waarop dat ze het sap gieten en als het gedroogd is nemen ze het eruit. In zijn tijden prees men de Scammonie die licht, helder en blinkend was en van kleur de ossenlijm heel gelijk, voos en met dunne of kleine adertjes. Als het te zeer op de tong brandt en met het raken van de tong heel wit wordt is dat een teken dat er sap van wolfsmelk onder gemengd is, anders is het wit en doorluchtig als Colophonie hars en zonder enige vreemde menging zou het beter wezen. Het Scammonium van het Joodse land wordt voor het allerslechtste gehouden wat meestal zwaar is, dik en met meel van erwten en wolfsmelk vervalst is wat zo kwaad en hinderlijk is dat sommige zeggen dat als Scammonia bij enige soorten van wolfsmelk geplant of gezaaid is heel vergiftig wordt.

(Cynanchum monspeliacum) Scammonie van Montpelliers is (als Lobel betuigt) gemaakt van de zeewinde die veel omtrent de zee bij Montpelliers [642] groeit, de apothekers van dat land hebben met het melkachtig sap er van gezocht te purgeren, maar met meer gewicht en minder werking want er was bij het sap niets bijgevoegd, maar door koken stijf of hard gemaakt was het zwart of bruin geworden. De bloem van dit kruid verschilt van die van de andere winden want het geeft vele kleine stervormige witte bloempjes die in de maand juni en juli bijeen staan. De bladeren zijn rondachtig en die van mansoor vrij gelijk, korter, dikker, vaster, breder en boven witachtig, scherp en onder uitgesneden en niet hoekachtig en die van Apocynum en Oosterlucie gelijk en van dezelfde grootte en groeien op steeltjes die oorsprong hebben uit kruipende en langs de aarde lopende ranken van honderd tachtig of twee meter tien lang die zich ook winden aan de vissershutten en Tamarix bomen. Het zaad is hoekachtig en groeit in kleinere hauwtjes dan die van Oosterlucie. De wortel is zo dik als een kleine vinger die ver in de aarde kruipt en zeer vezelachtig is, wit en vol sap gelijk ook de hele plant is. Hij noemt het Scammonium Monspelliense in het Latijn.

(Periploca graeca) Andere soort van Montpelliers Scammonium is ook een soort van Apocynos of Periploca van Dodonaeus en zal elders beschreven worden en is door die van Valencia in Spanje ook Scammonium genoemd en van andere daarom Scammonia Valentina.

(Convolvulus cantabrica) Kleine Scammonium van Plinius, in het Latijn Scammonium tenue aut parvum Plinij genoemd is van Lobel beschreven (en zal van ons elders vermaand worden) en Convulvulus minimus Spicae folius genoemd of (zoals andere zeggen) is de Helxine Cissampelos of zwarte winde. (Fallopia convolvulus)

Thapsia is van sommige ook Scammonium genoemd geweest omdat ze gelijk het Scammonium het lichaam beroeren en de buik week maken kan.

Dacry Camonos, daar de poëet Nicander van spreekt, is niets anders dan deze onze Scammonia of Diagridium.

Secamone van Egypte en Syrië is van Prosper Alpinus beschreven en hoort bij de soorten van Apocynum en verschilt zeer veel van de tegenwoordige soorten van Scammonia.

Libleba van Sicilië, alzo van de gewone man daar genoemd, mag ook wel een soort van Scammonium wezen omdat ze de wijngaarden daar ze groeit een zuiver makende en purgerende kracht meedeelt en de wijn een lebbige smaak met de voor vermelde afjagende kracht laat hebben. Immers ze is een soort van winde die wat meer kracht heeft dan diegene die hier te lande gewoon is.

Aard, kracht en werking.

Men plag de Scammonia te houden voor warm en droog tot in de derde graad, hoewel Dodonaeus nu anders betoont.

Het sap van Scammonie gedroogd en vijf of zes tarwekorrels zwaar ingenomen is zeer goed in de geelzucht, zijdepijn, razernij en leeghoofdigheid.

Sommige drinken een drank op deze wortel gekookt om een lichte kamergang te hebben, Dioscorides bereidt een wijn er van die het lichaam met beroerte zuiver maken kan. Dit Scammonium met honing en olie vermengt laat scheiden en zinken alle koude gezwellen en met azijn geneest het alle kwade ruigheid en schurft, daarop gestreken.

Scammonium met olie van rozen en azijn verzoet de verouderde pijn in het hoofd als het hoofd daarmee begoten wordt.

Zodat het Scammonium gemakkelijker werkt en geen hinder doet moet men wat gerstewater met suiker erop drinken.

Scammonium met wol in een pessarium gezet verwekt de maandelijkse ziekte van de vrouwen en drijft de nageboorte en dode vrucht af. Sommige mengen twee ons en een half sap van Scammonie onder dertien ons zout wat ingegeven wordt naar de sterkte van de mens, een, twee of drie lepeltjes vol.

De wortel in azijn gekookt en gestoten met gerstemeel is zeer goed op jicht of heupjicht pleistervormig verdeeld.

Bereiding.

Om het Scammonium goed te bereiden en er Diagridium van te maken, neem een kweeappel en snij die op en maak er een put in en doe de Scammmonia daarin en dan leg dat afgesneden deksel weer op de appel en doe deeg om deze appel en leg hem in een bakoven die niet te heet is en laat de appel alzo daarin een halve dag liggen en zo zal de Scammonia zichzelf bereiden in de kweeappel en haar kwaadheid zal haar afgenomen worden zodat ze daarna niet meer schaden zal.

De beste bereiding is dat men een pond Scammonium kookt en dat met sap van kwee overgiet en bedekt, Mesue doet er veel sap van rozen bij zodat het door al te veel kweesap niet al te slap wordt.

De hindernis die ervan komt wordt verbeterd met anijszaad of anijswater of met al hetgeen dat de hindernis dat van wolfsmelk gekomen is geneest.

HET III. CAPITEL.

Van Kleyne Winde.

Ghedaente.

Kleyne Klockskens Winde is de voorschreven Groote Winde genoeghsaem ghelijck; maer leegher, teerer, ende in alles kleyner blijvende. De steelkens zijn oock dun ende ranghachtigh; van de welcke sommighe langhs der aerden kruypen, sommighe klimmen op de bijstaende cruyden oft heesteren daer sy omtrent wassen, ende binden haer selven daer aen met veele ende menighvuldige vlechtinghen, omwindselen ende draeyingen. De bladeren zijn wat langhworpigher, kleyner dan de Veyl-bladeren, weeck ende sacht oft effen ende gladt. De bloeme is insgelijcks oock als een Klockskens oft Korfken gefatsonneert, wat reucks hebbende, meest wit, nochtans met eenigh doorschijnende bleeck purpur roode verwe verciert, als een straelende sterre. Daer nae volght kleyn saedt, ghehoeckt als dat van de groote soorte. De wortelen zijn dun ende teer, wit, oock herwaerts ende derwaerts kruypende.

Plaetse.

Dese Winde wast meest in ghebouwde landen, op koren-velden, sonderlinghen tusschen de stoppelen, somtijdts nochtans oock wel in verlaten ende woeste plaetsen, ende neffens de kanten van de bouwlanden; ende is het Koren, naementlijck de Haver ende Gerste, seer moeyelijck, in sonderheydt als het regenachtigh weder is.

Tijdt.

Sy bloeyt met de Groote in den Somer.

Naem.

Hier te lande noemtmen dit cruydt Kleyne Winde oft Kleyne Klockskens Winde; in ’t Hooghduytschlandt Klein Windekraut; in Vranckrijck Petit Liseron; in Italien Vilucchio minore; in ’t Latijn heetet nu ter tijdt Volubilis minor ende Convolvulum minus. Wy hebben dat eyghentlijck den naem Smilax laevis minor [664] ghegheven: want het is sonder twijffel een soorte van Sachte Smilax oft Winde: noch het en hoeft nerghens elders onder gerekent worden. Sommige willen ’t nochtans Helxine heeten, ende den toenaem Cissampelos geven. Dan wy sullen met dien naem een ander cruydt hier naemaels beschrijven. Het en is oock gheensins den Chamaesissus oft Eerdtveyl, als wy wel somtijdts vermoedt hebben. Want als is ’t sake dat de gedaente der bladeren, steelkens, ende wortelen, ende oock de verwe der selver met ghemeyne beschrijvinghe van Cissampelos, diemen hedensdaeghs over al vindt, wat over een schijnt te komen: ende al schijnt het dat de bloemen van dit ghewas door haer fraeyigheydt ende schoone gedaente met de Leucoïa eenighsins vergeleken soude moghen worden; ende al schijnt het oock datmen dese Winde den naem Kissos alsoo wel als den Cissampelos oft Swarte Winde soude moghen toeschrijven; nochtans en volght daer uyt terstondt niet, dat dit de oprechte Chamaesissos oft Leeghen Veyl van Dioscorides behoorden te wesen. Want om met den Chamaecissus wel ende gantschelijck over een te komen, soo moest dese onse Kleyne Winde oock van krachten den Chamaecissus heel ghelijck wesen: de welcke in dit ghewas gheensins dusdanigh ghevonden en worden. Want den Eerdtveyl oft Chamaesissus heeft eenen heeten ende bitteren smaeck in sijn bladeren: dan de bladeren van dese Kleyne Winde en zijn noch heet noch bitter op de tonghe, maer en hebben geenen smaeck met allen. Daer uyt blijckt het alleen merckelijck ende ooghschijnelijck, dat sy gheensins voor den Chamaecissus te houden en is.

Aerd, Kracht ende Werckinghe.

Dese Kleyne Winde is oock een onnut cruydt, ende en wordt nerghens in ghebruyckt. Ende dat sy oock gheene krachten in haer en heeft, wijst den smaeck daer van ghenoegh uyt: want de bladeren daer van geknauwt oft in den mondt genomen, en laten gheenen merckelijcken smaeck op de tonghe, als voorseydt is. Daerom salmense eer een kouwe dan een verwarmende eyghentheydt ende kracht toeschrijven.

BIIVOEGHSEL.

Veranderinghe van Kleyne Winde.

Omtrent Franckfort, seyt Clusius, heeft dit ghewas somtijdts heel sneeuwitte bloemen, somtijdts wel wit, maer aen de vijf ployen oft vouwen met purpuren strepen doorreghen, in ’t midden wit, oft oock heel peersch: somtijdts zijnse meest peersch, met witte stralen doortoghen: oft oock tusschen den witten ende peerschen gheverwt: oft oock met dicker doncker peersche straelen doorreghen, voorts heel wit. Men vindtse oock half lijfverwigh, met schoon peersche verciert oft gheplackt, datse de Maravillien in schoonheyt eenighsins gelijcken.

Klockskens Winde met smalle bladeren oft Convolvulus tenuifolium moghtmen by de Vremde cruyden stellen, met sijnen Indiaenschen naem Quamoclit; dan wy hebben die om andere redenen by de Jesminen beschreven.

Cantabrica van sommighe al heeft sy bloemen die van Kleyne Winde ghelijck, is nochtans van ons bequaemer in het Bijvoeghsel van de Blaeuwe Leliekens in ’t langhe beschreven.

Naem.

Sommighe noemen dese Kleyne Winde in ’t Fransoys Campanette, Clochette oft Vitriole. Lobel heetse oock Kleyne Klockskens Winde, ende in ’t Latijn Convolvulus minor purpureus; ende houdtse voor de Iasione van Theophrastus.

Aerd, Kracht ende Werckinghe.

Water uyt de bloemen van dit ghewas ghedistilleert, wordt in Italien op de roode ooghen gestreken, ende op andere ontstekinghen met doeckskens gheleydt.

HET III. KAPITTEL.

Van kleine winde. (Convolvulus arvensis)

Gedaante.

Kleine klokjes winde is de voorschreven grote winde voldoende gelijk, maar lager, teerder en blijft in alles kleiner. De steeltjes zijn ook dun en rankachtig waarvan sommige langs de aarde kruipen en sommige klimmen op de bijstaande kruiden of heesters daar ze bij groeien en binden zichzelf daaraan met vele en menigvuldige vlechtingen, omwindsels en draaiingen. De bladeren zijn wat langwerpiger en kleiner dan klimopbladeren, week en zacht of effen en glad. De bloem is insgelijks ook als een klokje of korfje gevormd die wat reuk heeft en meest wit is, nochtans met enige doorschijnende bleek purperrode kleur versierd als een stralende ster. Daarna volgt klein zaad dat gehoekt is als dat van de grote soort. De wortels zijn dun en teer, wit die ook herwaarts en derwaarts kruipen.

Plaats.

Deze winde groeit meest in gebouwde landen, op korenvelden en vooral tussen de stoppels, soms nochtans ook wel in verlaten en woeste plaatsen en naast de kanten van de bouwlanden en is het koren, namelijk haver en gerst, zeer moeilijk en vooral als het regenachtig weer is.

Tijd.

Ze bloeit met de grote in de zomer.

Naam.

Hier te lande noemt men dit kruid kleine winde of kleine klockskens winde, in het Hoogduits Klein Windekraut, in Frankrijk petit liseron, in Italië vilucchio minore, in het Latijn heet het tegenwoordig Volubilis minor en Convolvulum minus. Wij hebben dat eigenlijk de naam Smilax laevis minor [664] gegeven want het is zonder twijfel een soort van zachte Smilax of winde en hoeft nergens elders onder gerekend te worden. Sommige willen het nochtans Helxine noemen en de toenaam Cissampelos geven. Dan wij zullen met die naam hier later een ander kruid beschrijven. Het is ook geenszins de Chamaesissus of aardklimop zoals we wel soms vermoed hebben. Want al is het zaak dat de gedaante van de bladeren, steeltjes en wortels en ook de kleur er van met gewone beschrijving van Cissampelos die men tegenwoordig overal vindt wat overeen schijnt te komen en al schijnt het dat de bloemen van dit gewas door haar fraaiheid en mooie gedaante met de Leucoïa enigszins vergeleken zou mogen worden en al schijnt het ook dat men deze winde de naam Kissos alzo wel als den Cissampelos of zwarte winde zou mogen toeschrijven, nochtans volgt er niet terstond uit dat dit de echte Chamaesissos of lage klimop van Dioscorides behoort te wezen. Want om met de Chamaecissus goed en gans overeen te komen zo moest deze onze kleine winde ook van krachten de Chamaecissus heel gelijk wezen die in dit gewas geenszins dusdanig gevonden worden. Want de aardklimop of Chamaesissus heeft een hete en bittere smaak in zijn bladeren, dan de bladeren van deze kleine winde zijn noch heet, noch bitter op de tong, maar hebben geheel geen smaak. Daaruit blijkt het alleen merkelijk en ogenschijnlijk dat ze geenszins voor de Chamaecissus te houden is.

Aard, kracht en werking.

Deze kleine winde is ook een onnut kruid en wordt nergens in gebruikt. En dat ze ook geen krachten in zich heeft wijst de smaak er van genoeg uit want de bladeren ervan gekauwd of in de mond genomen laten geen merkelijke smaak op de tong, als gezegd is. Daarom zal men ze eerder een koude dan een verwarmende eigenschap en kracht toeschrijven.

BIIVOEGING.

Verandering van kleine winde.

Omtrent Frankfort, zegt Clusius, heeft dit gewas soms heel sneeuwwitte bloemen die soms wel wit, maar aan de vijf plooien of vouwen met purperen strepen doorregen zijn en in het midden wit of ook heel paars en soms zijn ze meest paars met witte stralen doortogen of ook tussen het witte en paarse gekleurd of ook met dikkere donkerpaarse stralen doorregen en voorts heel wit. Men vindt het ook half vleeskleurig met mooie paars versierd of geplekt zodat ze enigszins op Maravilla van Peru in schoonheid lijken.

Klokjes winde met smalle bladeren of Convolvulus tenuifolium mag men bij de vreemde kruiden stellen met zijn Indiaanse naam Quamoclit, dan wij hebben die om andere redenen bij de jasmijnen beschreven.

Cantabrica van sommige, al heeft ze bloemen die van kleine winde gelijk, is nochtans van ons beter in het bijvoegsel van de blauwe lelietjes in het lang beschreven.

Naam.

Sommige noemen deze kleine winde in het Frans campanette, clochette of vitriole. Lobel noemt het ook kleine klokjes winde en in het Latijn Convolvulus minor purpureus en houdt ze voor de Jasione van Theophrastus.

Aard, kracht en werking.

Water uit de bloemen van dit gewas gedistilleerd wordt in Italië op de rode ogen gestreken en op andere ontstekingen met doekjes gelegd.

Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/