Astrantia
Over Astrantia
Zeeuws knoopje, vervolg Dodonaeus, vorm, purgerende, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,
Joost van Ravelingen. Vervolg van Dodonaeus of Dodoens. Cruydt-boeck, 1644.
Geschreven en omgezet door Nico Koomen.
HET XXX. CAPITEL. Van Swart Nies-cruydt van Dioscorides. Gheslacht. In dit Capitel sullen wy van noch een ander Swart Nies-cruydt handelen, van Dioscorides beschreven; ’t welck van de voorverhaelde soorten van Swart Nies-cruydt seer veel verschilt. Ghedaente. Swart Nies-cruydt, als Dioscorides schrijft, heeft groene bladeren, die van den Platanus ghelijck; maer kleyner, ende naeder komende by die van het Spondylium, nochtans meer ghekloven oft doorsneden, ende insghelijcks oock swarter dan die van Spondylium: bovendien oock rouwachtigh oft hardachtigh in ’t ghevoelen. Den steel is oock rouw oft oneffen om aen te tasten. De bloemen zijn wit peersachtigh, oft nae den purpuren treckende, van ghedaente ende schickinghe druyfs-ghewijs oft tros-ghewijs voortkomende; ende daer onder is de vrucht oft saedt-bol als die van den Cijrus. De wortelen zijn dun, swart, ghelijck van een kleyn [633] hoofdeken als een aiuynken afhanghende, de welcke gebruyckt worden. Aldus luyden de woorden selve van Dioscorides: uyt de welcke blijckt, dat hy een gantsch ander cruydt voor het oprecht Swart Nies-cruydt beschrijft dan Theophrastus; van wiens Swart Nies-cruydt in ’t voorgaende Capitel ghehandelt is. Met de beschrijvinghe van dit cruydt, die wy uyt Dioscorides hier ghestelt hebben, komt merckelijck ghenoegh over dit ghewas dat wy hier voormaels ende teghenwoordighlijcken voor het oprecht Swart Nies-cruydt van Dioscorides uytghedruckt ende ten voorschijn ghebroght hebben: want het heeft eerstelijck breede bladeren, veele uytpuylende kanten oft hoecken, ende aen beyde sijden diepe kerven ende groote kloven, ghelijckmen siet aen de bladeren van den Vijgheboom, Wijngaert ende Acer oft Booghout, sulcks alsmen weet dat de bladeren van Platanus oock zijn; maer nochtans sy zijn kleyner dan de bladeren van eenighe van de voorseyde boomen; oock komen sy ghenoeghsaem by de ghedaente der bladeren van het Sphondylium, maer dat niet aengaende het heel maecksel der selver, dan alleen alsmen elck deel bijsonder van dese bladeren aensiet: want de bladeren van het Sphondylium zijn van vijf verscheyden stucken ghemaeckt ende vergadert: hoe wel nochtans de bladeren van dit Nies-cruydt met dieper kerven ghesneden oft verdeylt schijnen te wesen, dan die van het Sphondylium zijn. Voorts soo zijn dese bladeren doncker bruyn, oft swartachtigh van verwe, ende bovendien oock hardachtigh oft rouw om aen te raecken. Den steel staet recht overeynd, ende is hoogher dan eenen voet, een weynighsken ghevoort oft gestreept: den welcken nae bovenwaerts in verscheyden tackskens verdeylt zijnde, verthoont veele breedachtighe knoppen als kelckskens oft schijfkens: de welcke te samen eenige gedaente oft ghelijckenisse van een tros druyven schijnt te hebben; in sonderheydt soo wanneer de tackskens oft steelkens beghinnen te verflenschen oft slapper te worden, ende als sy nederwaerts afhanghen oft deynsen; de selve ghedaente schijnen de breede knoppen met haer menighvuldighe bloemkens oock eenighsins te hebben ende te voorschijn te brenghen: want uyt elck knopken oft kelckskens komen seer veele kleyne bloemkens by een ghehoopt ende vergadert zijnde ghesproten, als de bloemkens van Scabieuse. Van verwe zijn dese bloemkens wit, daer wat bleeck-peersachtigh by ghevoeght is, oft als Dioscorides schrijft, leucoi emporphyros, dat is wit uyt den peerschen, oft peersachtigh wit: Daer nae wast het saedt in de selve voorseyde knopkens, van verwe witachtigh, langhworpigh, bijnae als dat van Cartamus oft Cnicus, doch kleyner ende dunner; ende niet soo gladt oft effen als den Cartamus. De wortelen zijn oock swart, dunner dan die van de andere soorten van Swart Nies-cruydt, van een kleyn hoofdeken haer selven in veele verscheyden veselinghskens verbreydende; te weten als dit cruydt noch iongh is: want als de wortelen oudt gheworden zijn, dan worden uyt verscheyden hoofdekens oft kleyne knobbelachtigheden veele andere faselinghen verscheydentlijck uytghesonden ende verspreyt. Plaetse. Het wast op veele berghen ende andere ongebouwde rouwe plaetsen van Hooghduytschlandt. In de hoven leeft het langh. “Tselve schrijft Dioscorides van sijn Swart Nies-cruydt oock, segghende dat het wast op rouwe, hooghe ende dorre plaetsen; ende dat het beste is, ’t welck van dusdanighe ghewesten ghebroght wordt: sulcks als is ’t ghene dat van Anticyra ghehaelt is. Tijdt. Dit Swart Nies-cruydt en bloeyt niet in den winter, maer in de Somersche maenden. Dan het cruydt selve blijft het heele iaer door groen. Naem. De nieuwe cruydt-beschrijvers hebben dit gewas meest alle in ’t Latijn Astrantia nigra ende Sanicula femina gheheeten: dat is Swarte Meester-wortel ende Sanickel Wijfken. Het verschilt nochtans seer veel van de Astrantia, diemen oock Imperatoria noemt: wiens bloemen niet tros-ghewijs oft druyfs-ghewijs, maer krans-ghewijs oft kroon-ghewijs voortkomen, ende daerom in ’t ghetal van de krans-draghende cruyden (in ’t Latijn herbae umbelliferae gheheeten) gherekent wordt. Met de Sanickel heeft het oock seer luttel ghelijckenisse. Wy hebben ’t over langh ghehouden voor Swart Nies-cruydt, niet als Theophrastus, maer als Dioscorides dat beschreven heeft: ende daerom maghmen ’t in onse tael Swart Nies-cruydt van Dioscorides noemen. Dese onse meyninghe wordt bevestight door dien dat dit ghewas van ghedaente met het Swart Nies-cruydt van Dioscorides wel over een komt, als wy in ’t langh verhaelt hebben; ende bovendien de krachten van dit ghewas komen daer mede oock seer wel over een, als wy hier nae bethoonen sullen. In voeghen, dat ons gevoelen, aengaende dat dit cruydt het Swarte Nies-cruydt van Dioscorides (Veratrum nigrum Dioscoridis in ’t Latijn) te houden ende te noemen is, op goede ende vaste redenen ghebouwt schijnt te wesen. Aengaende de naemen die van Dioscorides sijn Swart Nies-cruydt toe gheschreven worden, die zijn de selfste die van ons te voren de andere voorbeschreven soorten van Swart Nies-cruydt in ’t voorgaende Capitel ghegheven zijn gheweest, nae de beschrijvinghe van Theophrastus ende meer andere schrijvers. Dan Dioscorides voeght daer noch meer by, dat het saedt van sijn Swart Nies-cruydt in het landtschap Anticyra Sesamoïdes ghenoemt pleegh te wesen, ende datmen dat selve saedt ghebruyckt om te purgeren oft den buyck weeck ende suyver te maecken: immers in dien de woorden van Dioscorides wel geschreven ende sonder ghebreken zijn: maer die en schijnen niet heel onbedorven te wesen. Want indien het Sesamoïdes; als Plinius betuyght, ende als het woordt selve uytwijst, nae de ghedaente van het Sesamum sijnen naem voert, soo wordt het saedt van dit Swart Nies-cruydt (’t welck Dioscorides selve met het saedt van Cnicus, ende niet met dat van Sesamum verghelijckt) Sesamoïs gheheeten. Voorts oock soo is de Sesamoïdes een bijsonder ghewas op sijn selven, ende van de geslachten van Nies-cruydt verre verscheyden. Hier uyt blijckt dan, dat de voorseyde woorden in de boecken van Dioscorides uyt eenigh ander boeck ghestelt zijn gheweest, ende misschien oock uyt Theophrastus aldaer ghebroght. Want Theophrastus schrijft in sijn 9.boeck, dat de inwoonders van Anticyra met de vrucht van het Nies-cruydt, die het Sesamum ghelijckt, hun selven pleghen te purgeren, segghende, Nies-cruydt is niet alleen met sijn wortel, maer oock met sijn vruchten oft saedt nut ende den mensche behulpelijck. Want in Anticyra, soo men seydt, ghebruycktmen [634] de vrucht daer van om den buyck weeck te maecken, ende het lichaem te suyveren: ende een weynighsken verder in ’t selve boeck voeght hy daer noch meer by; te weten, Die van Anticyra nemen de vrucht van den Helleborus Sesamaceus, oft die vrucht die van ghedaente met den Sesamum over een komt. Met welcke woorden Theophrastus de vrucht van Nies-cruydt het Sesamum wel ghelijck schijnt te wesen; maer nochtans daerom en versekert hy niet, dat het cruydt selve eygentlijck oft bescheydentlijck Sesamoïdes van de inwoonders van Aticyra ghenoemt wierdt. Aerd. Dit ons Swart Nies-cruydt komt van krachten met het ghene dat van Dioscorides beschreven is ghenoeghsaem over een: want seer veele wel ervaren ende seer geleerde mannen van Hooghduytschlandt betuyghen, dat de wortelen van dat cruydt alle swarte melancholijcke ende oock andere vochtigheden uyt den lijf veriaghen konnen; ghemerckt dat sy schrijven, met de wortelen van ’t selve ghewas veele menschen ghenesen te hebben, die met verscheyden gebreken ghequelt waren, de welcke haeren oorspronck van de melancholijcke ende dierghelijcke swarte vochtigheden ghenomen hadden. Conradus Gesnerus, die dit cruydt Astrantia nigra oft Schwertz Astrenz noemt, bekent in eenen brief, die hy aen Adolphus Oceo seyndt, dat het een kracht heeft om den buyck weeck te maecken, bijnae gelijck het Wit Nies-cruydt, als hy selfs eerst ervonden ende versocht seydt te hebben; doch dat het niet soo sterckelijck oft gheweldighlijck en werckt, maer veel sachter is. Dan al is ’t saecke dat dit cruydt de andere soorten van Swart Nies-cruydt ghelijckt, nochtans soo moetmen in alles veel krachtigher ende bequaemer in ’t wercken houden ’t ghene dat wy in ’t voorgaende Capitel beschreven hebben: ’t welck, soo het te gelooven ende waerschijnelijck is, de inwoonders van Anticyra meest ghebruyckten; die in oude tijden de eerste ende meeste eere, macht ende gheloof hadden om het Nies-cruydt alderbest te bereyden ende de krancke menschen in te gheven. BIIVOEGHSEL. Dit cruydt is van Lobel ende van meer andere oock voor den Swarten Astrantz ghehouden, ende in Hooghduytsch Muterwortz oft Schwartz Astrenz ghenoemt; ende oock Sanicula femina Fuchsij. De bladers daer van, seydt den selven Lobel, zijn in vijfven ghedeylt, ghelijck die van Vijfvingher-cruydt oft Sanikel, rondomme ghekerft, ende doncker groen. De bloemen zijn moschachtigh, groeyende ghelijck een kroonken, oft ghelijck die van de Maeghdelieven oft Duyvels-bete; de welcke wit zijn, ende oock een weynigh rood. De gheheele plante gheeft geel sap, ghelijck de Meesterwortele, wien oock dit cruydt met andere teeckenen niet sonder reden ghelijck ghemaeckt wordt: hoe wel dat het met de Nies-cruyden eenighe ghelijckenis heeft. Alpinsche Sanikel, met ghedaente van Swarte Nies-wortel, is van Lobel beschreven, ende in ’t Latijn Alpina Elleborine Sanicula ende Sanicula Elleborini nigri facie gheheeten. Dese plante, seydt hy, is de Sanikel ende Hane-voet ghelijcker dan de Swarte Nies-wortel. Wt haeren wortel, die seer faselachtigh is, schieten veele teere, kaele ende buyghelijcke steelkens: op d’opperste van de welcke de bladers groeyen, die in vijfven ghedeylt ende ghesneden zijn, oock een weynigh ghekerft, ghelijck die van den Duyven-voet ende Sanikel. De bloemen staet sterres-ghewijs, van ses bladeren ghemaeckt. Den smaeck en is niet onlieflijck; maer de wortel is heeter dan die van Swarte Nies-wortel: waerom dat sommige willen segghen dat het Swarte Nies-wortel is. De Swarte Helleborine, in ’t Latijn Helleborine nigra, nae de meyninghe van sommighe, eyghentlijck anders niet dan Hooghduytsch Leuskraut, daer wy in ’t voorgaende Capitel af ghesproken hebben: andere segghen datse de voorbeschreven Alpinsche Sanikel is. Helleborus niger ferulaceus Theophrasti, anders Helleborine van Valerius Cordus, is de Runts-ooghe oft Koe-ooghe van Dodoneus te voren beschreven: de welcke van sommighe, als van Matthiolus, voor de oprechte Consiligo ghehouden is, ende van Dodoneus voor het oprecht Buphthalmum: ende van sommighe Hooghduytschen wordt de wortel daer van in stede van de oprechte Swarte Nies-wortel ghebruyckt. Aerd, Kracht ende Werckinghe. Desen Swarten Astrantz oft Swart Nies-cruydt van Dioscorides heeft alle de krachten van Meester-wortel, als sommighe ghelooven: dan boven alle sijn krachten, soo is dat voor een bijster goedt wondt-cruydt ghehouden. |
HET XXX. KAPITTEL. Van zwart nieskruid van Dioscorides. (Astrantia major) Geslacht. In dit kapittel zullen we van noch een ander zwart nieskruid handelen dat van Dioscorides beschreven is wat zeer veel van de voor verhaalde soorten van zwart nieskruid verschilt. Gedaante. Zwart nieskruid, als Dioscorides schrijft, heeft groene bladeren die van Platanus gelijk, maar kleiner en komen dichter bij die van het Spondylium, nochtans meer gekloven of doorsneden en insgelijks ook zwarter dan die van Spondylium en bovendien ook ruwachtig of hardachtig in het voelen. De steel is ook ruw of oneffen om aan te tasten. De bloemen zijn wit paarsachtig of trekken naar het purper en van komen van gedaante en schikking druifvormige of trosvormige voort en daaronder is de vrucht of zaadbol als die van de Cijrus. De wortels zijn dun, zwart en hangen als van een klein [633] hoofdje als een uitje af die gebruikt worden. Aldus luiden de woorden zelf van Dioscorides waaruit blijkt dat hij een gans ander kruid voor het echte zwart nieskruid beschrijft dan Theophrastus van wiens zwart nieskruid in het voorgaande kapittel gehandeld is. Met de beschrijving van dit kruid die we uit Dioscorides hier gesteld hebben komt opmerkelijk genoeg dit gewas over dat we hier vroeger en tegenwoordig voor het echte zwart nieskruid van Dioscorides uitgedrukt en tevoorschijn gebracht hebben want het heeft eerst brede bladeren en vele uitpuilende kanten of hoeken en aan beide zijden diepe kerven en grote kloven zoals men ziet aan de bladeren van de vijgenboom, wijngaard en Acer of booghout en zulke als men weet dat de bladeren van Platanus ook zijn, maar nochtans ze zijn kleiner dan de bladeren van enige van de voor vermelde bomen en ook komen ze voldoende bij de gedaante van de bladeren van het Sphondylium, maar dat niet aangaande de gehele vorm er van, dan alleen als men elk deel apart van deze bladeren aanziet want de bladeren van het Sphondylium zijn van vijf verschillende stukken gemaakt en verzameld, hoewel nochtans de bladeren van dit nieskruid met diepere kerven gesneden of verdeeld schijnen te wezen dan die van het Sphondylium zijn. Voorts zo zijn deze bladeren donkerbruin of zwartachtig van kleur en bovendien ook hardachtig of ruw om aan te raken. De steel staat rechtovereind en is hoger dan dertig cm en wat gevoord of gestreept die naar boven in verschillende takjes verdeeld zijn en vertoont vele breedachtige knoppen als kelkjes of schijfjes die tezamen enige gedaante of gelijkenis van een tros druiven schijnt te hebben en vooral wanneer de takjes of steeltjes beginnen te verflensen of slapper te worden en als ze nederwaarts afhangen of deinzen, dezelfde gedaante schijnen de brede knoppen met hun menigvuldige bloempjes ook enigszins te hebben en te voorschijn te brengen want uit elk knopje of kelkje komen zeer vele kleine bloempjes bijeen gehoopt en verzameld gesproten als de bloempjes van Scabiosa. Van kleur zijn deze bloempjes wit waar wat bleekpaarsachtig bij gevoegd is of zoals Dioscorides schrijft, leucoi emporphyros, dat is wit uit het paarse of paarsachtig wit. Daarna groeit het zaad in dezelfde voor vermelde knopjes die van kleur witachtig zijn en langwerpig en bijna als dat van Cartamus of Cnicus, doch kleiner en dunner en niet zo glad of effen als Cartamus. De wortels zijn ook zwart en dunner dan die van de andere soorten van zwart nieskruid die van een klein hoofdje zichzelf in vele verschillende vezeltjes verbreidt, te weten als dit kruid noch jong is, want als de wortels oud geworden zijn dan worden uit verschillende hoofdjes of kleine knobbelachtigheden vele andere vezels verschillend uitgezonden en verspreid. Plaats. Het groeit op vele bergen en andere ongebouwde ruwe plaatsen van Hoogduitsland. In de hoven leeft het lang. Hetzelfde schrijft Dioscorides van zijn zwart nieskruid ook en zegt dat het groeit op ruwe, hoge en dorre plaatsen en dat het beste is wat van dusdanige gewesten gebracht wordt zoals is hetgeen dat van Anticyra gehaald is. Tijd. Dit zwart nieskruid bloeit niet in de winter, maar in de zomerse maanden. Dan het kruid zelf blijft het hele jaar door groen. Naam. De nieuwe kruidbeschrijvers hebben dit gewas meest alle in het Latijn Astrantia nigra en Sanicula femina genoemd, dat is zwarte meesterwortel en sanikel wijfje. Het verschilt nochtans zeer veel van de Astrantia die men ook Imperatoria noemt wiens bloemen niet trosvormig of druifvormig, maar kransvormig of kroonvormig voortkomen en daarom in het getal van de kransdragende kruiden (in het Latijn herbae umbelliferae genoemd) gerekend wordt. Met de sanikel heeft het ook zeer weinig gelijkenis. We hebben het lang gehouden voor zwart nieskruid en niet van Theophrastus, maar als Dioscorides dat beschreven heeft en daarom mag men het in onze taal zwart nieskruid van Dioscorides noemen. Deze onze mening wordt bevestigd doordat dit gewas van gedaante met het zwart nieskruid van Dioscorides goed overeen komt zoals we in het lang verhaald hebben en bovendien komen de krachten van dit gewas daarmee ook zeer goed overeen zoals we hierna betonen zullen. In voegen dat onze mening aangaande dat dit kruid het zwarte nieskruid van Dioscorides (Veratrum nigrum Dioscoridis in het Latijn) te houden en te noemen is op goede en vaste redenen gebouwd schijnt te wezen. Aangaande de namen die van Dioscorides zijn zwart nieskruid toegeschreven worden, die zijn dezelfde die van ons tevoren de andere voorgeschreven soorten van zwart nieskruid in het voorgaande kapittel gegeven zijn geweest na de beschrijving van Theophrastus en meer andere schrijvers. Dan Dioscorides voegt er noch meer bij, dat het zaad van zijn zwart nieskruid in het landschap Anticyra Sesamoïdes genoemd plag te wezen en dat men dat zaad gebruikt om te purgeren of de buik week en zuiver te maken, immers indien de woorden van Dioscorides goed geschreven en zonder gebreken zijn, maar die schijnen niet geheel onbedorven te wezen. Want indien het Sesamoïdes, als Plinius betuigt, en als het woord zelf uitwijst naar de gedaante van het Sesamum zijn naam voert wordt het zaad van dit zwart nieskruid (wat Dioscorides zelf met het zaad van Cnicus en niet met dat van Sesamum vergelijkt) Sesamoïs genoemd. Voorts ook zo is Sesamoïdes een apart gewas op zichzelf en verschilt zeer van de geslachten van nieskruid. Hieruit blijkt dan dat de voor vermelde woorden in de boeken van Dioscorides uit enig ander boek gesteld zijn geweest en misschien ook uit Theophrastus aldaar gebracht. Want Theophrastus schrijft in zijn 9de boek dat de inwoners van Anticyra met de vrucht van het nieskruid die op Sesamum lijkt zichzelf plegen te purgeren en zegt, ‘nieskruid is niet alleen met zijn wortel, maar ook met zijn vruchten of zaad nuttig en de mens behulpzaam. Want in Anticyra, zo men zegt, gebruikt men [634] de vrucht er van om de buik week te maken en het lichaam te zuiveren’ en wat verder in hetzelfde boek voegt hij er noch meer bij; te weten; ‘die van Anticyra nemen de vrucht van de Helleborus Sesamaceus of die vrucht die van gedaante met Sesamum overeen komt’. Met welke woorden Theophrastus de vrucht van nieskruid het Sesamum wel gelijk schijnt te wezen, maar nochtans daarom verzekert hij niet dat het kruid zelf eigenlijk of bescheiden Sesamoïdes van de inwoners van Aticyra genoemd werd. Aard. Dit ons zwart nieskruid komt van krachten met hetgeen dat van Dioscorides beschreven is voldoende overeen want zeer vele goed ervaren en zeer geleerde mannen van Hoogduitsland betuigen dat de wortels van dat kruid alle zwarte melancholische en ook andere vochtigheden uit het lijf verjagen kunnen, gemerkt dat ze schrijven met de wortels van het gewas vele mensen genezen te hebben die met verschillende gebreken gekweld waren die hun oorsprong van de melancholische en diergelijke zwarte vochtigheden genomen hadden. Conradus Gesnerus die dit kruid Astrantia nigra of Schwertz Astrenz noemt bekent in een brief die hij aan Adolphus Oceo zendt dat het een kracht heeft om de buik week te maken bijna als het wit nieskruid zoals hij zelf eerst ondervonden en onderzocht zegt te hebben, doch dat het niet zo sterk of geweldig werkt, maar veel zachter is. Dan al is het zaak dat dit kruid op de andere soorten van zwart nieskruid lijkt, nochtans moet men in alles veel krachtiger en beter in het werken houden hetgeen dat we in het voorgaande kapittel beschreven hebben wat, zo het te geloven en waarschijnlijk is, de inwoners van Anticyra meest gebruikten die in oude tijden de eerste en meeste eer, macht en geloof hadden om het nieskruid allerbest te bereiden en de zieke mensen in te geven. BIIVOEGING. Dit kruid is van Lobel en van meer andere ook voor de zwarte Astrantz gehouden en in Hoogduits Muterwortz oft Schwartz Astrenz genoemd en ook Sanicula femina Fuchsij. De bladeren daarvan, zegt dezelfde Lobel, zijn in vijven gedeeld als die van vijfvingerkruid of sanikel en rondom gekerfd en donkergroen. De bloemen zijn mosachtig en groeien als een kroontje of als die van de madelieven of duivelsbeet die wit zijn en ook een wat rood. De gehele plant geeft geel sap zoals de meesterwortel wie ook dit kruid met andere tekens niet zonder reden gelijk gemaakt wordt, hoewel dat het met de nieskruiden enige gelijkenis heeft. (Sanicula guttata) Alpen sanikel met gedaante van zwarte nieswortel is van Lobel beschreven en in het Latijn Alpina Elleborine Sanicula en Sanicula Elleborini nigri facie genoemd. Deze plant, zegt hij, is de sanikel en hanenvoet gelijker dan de zwarte nieswortel. Uit haar wortel die zeer vezelachtig is schieten vele tere, kale en buigzame steeltjes met op het opperste er van de bladeren groeien die in vijven gedeeld en gesneden zijn en ook wat gekerfd als die van de duivenvoet en sanikel. De bloemen staan stervormig en zijn van zes bladeren gemaakt. De smaak is niet onlieflijk, maar de wortel is heter dan die van zwarte nieswortel waarom sommige willen zeggen dat het zwarte nieswortel is. De zwarte Helleborine, in het Latijn Helleborine nigra naar de mening van sommige, is eigenlijk niets anders dan Hoogduits Leuskraut daar we in het voorgaande kapittel van gesproken hebben, andere zeggen dat ze de voorgeschreven Alpen sanikel is. Helleborus niger ferulaceus Theophrasti, anders Helleborine van Valerius Cordus, is de rundsoog of koeienoog van Dodonaeus tevoren beschreven die van sommige zoals van Matthiolus voor de echte Consiligo gehouden is en van Dodonaeus voor het echte Buphthalmum en van sommige Hoogduitsers wordt de wortel daarvan in plaats van de echte zwarte nieswortel gebruikt. Aard, kracht en werking. Deze zwarte Astrantz of zwart nieskruid van Dioscorides heeft alle krachten van meesterwortel, zoals sommige geloven, dan boven al zijn krachten is dat voor een bijster goed wondkruid gehouden. |
Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/