Trifolium
Over Trifolium
Sterklaver, klaver, vervolg Dodonaeus, vorm, gras, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,
Geschreven en opgezet door Nico Koomen.
Joost van Ravelingen, vervolg van Dodonaeus of Dodoens, cruydt-boeck, 1644.
HET XXII. CAPITEL. Van Hasen-pootkens oft Lagopus. Gheslachten. VVy sullen hier dry gheslachten van Lagopus oft Hasen-pootkens verhaelen; een Kleyne, met geele; twee Groote, met peersche oft roodtachtighe bloemen. Ghedaente. 1. Hasen-pootkens hebben ronde recht overeynd staende steelkens, bewassen met luttel bladeren, als die van gemeyne Claver-bladeren, maer kleyner. De bloemen wassen op ’t opperste van de steelen; ende zijn meestendeel geel, voortkomende in sachte gehayrde wolachtige aerkens, kleyne Hasen-pootken seer wel gelijckende. ‘Tsaedt is kleyn. De wortel is oock kleyn, maer hard. 2.3. Behalven de voorseyde Ghemeyne Hasen-pootkens zijnder noch omtrent twee grooter medesoorten van de selve, beyde met peersche oft roode bloemen: de eene heeft breeder bladeren, die van de Beemdt-Klaveren ghelijck: de ander is langher van bladeren. Plaetse. Hasen-pootkens wassen hier te lande op de korenvelden, ende langhs de bedden van de hoven; in sommighe plaetsen hoogher opschietende ende grooter wordende, elders kleyn blijvende. Tijdt. De Hasen-pootkens worden met hun bloemen ghevonden in Hoymaendt ende Oogstmaendt. Naemen. Dese cruyden zijn hier te lande Hasen-pootkens ende Hasen-voetkens gheheeten, in Hooghduytschlandt Hasenfusz ende Katsenklee; in Vranckrijck Pied de lieure; in Italien Pie de lepre; in Spaegnien Pio de liebro; in ’t Latijn Pes leporis ende Leporinus pes, oft oock Lagopus, nae den Grieckschen Lagopus, ende dat nae de gedaente ende verwe, die de hayrighe aeren van dese cruyden met hun bruyne schubbekens ende ruyghe wolachtigheden den Hasen-voet ghelijckende hebben: sommighe willense Trifolium humile, dat is Neere Klaveren oft Leege Klaveren noemen: dan andere ghelooven, datse voor den Lagopyros van Hippocrates te houden ende soo te noemen zijn. Dan den Lagopyrus, als ofmen Hase-Terwe seyde, en is de Klaveren niet ghelijck, maer wel de Terwe, te weten als hy droogh is; ende heeft kleyne bladeren als Olijf-bladeren, doch langer, als den selven Hippocrates daer van schrijft. 1. Daerom salmen de eerste soorte van dese cruyden [917] Kleyne Lagopus oft Kleyne ende Ghemeyne Hasen-pootkens noemen, oft oock Geele Hasen-pootkens, als de bloemen geel zijn ghelijck het meest ghebeurt; in ’t Latijn eyghentlijck Lagopus oft Lagopus minor. 2. De tweede soorte magh in ’t Latijn Lagopus maior folio Trifolij heeten, dat is Groote Peersche Hasen-pootkens met bladeren van Klaveren. 3. De derde soorte heet Lagopus maior alter, dat is Andere Groote oft Peersche Hasen-pootkens; oft Andere Hasen-pootkens met langhe smalle bladeren. Aerd, Kracht ende Werckinghe. Hasen-pootkens zijn droogh ende t’samentreckende van aerd: ende hebben kracht, soo Dioscorides betuyght, om den buyck te stoppen, in rooden Wijn ghesoden ende ghedroncken: dan de ghene, die de kortse hebben, moetmense met Water ende niet met Wijn ingheven. ‘Tselve cruydt van buyten aen de liesschen ghebonden oft ghehanghen, is seer bequaem teghen de gheswillen der selver, ende om de ghescheurtheydt te bedwinghen ende in te houden. BIIVOEGHSEL. Noch van de Krachten van Hasen-pootkens. In Italien wordt dit cruydt van veele seer gheacht, om het roodtmelizoen ende allerhande buyckloop te stelpen. Het is droogh tot in den derden graed, ende redelijcken koudt van aerd. Dese t’samentreckende ende drooghende kracht van ’t selve is soo sterck, dat het een sonderlinghe hulpe is om de vrouwen die van den rooden vloet ghequelt zijn, te ghenesen, ende om het bloedt van stonden aen te stelpen, van waer dat oock vloeden magh. Daerom doet dat oock in de holle zeerigheden ende sweeringen, als die eerst wel ghesuyvert zijn, het vleesch seer haestelijck groeyen, ende de wonden toesluyten, als Hippocrates van sijne Lagopyrus oock seydt. Dan aengaende dat hier verscheyden soorten van Hase-pootkens beschreven zijn, soo is het te weten, datse allegader, sonderlinghen de aeren, t’samen trecken ende drooghen: maer in sonderheydt die van de Kleyne ende ghemeyne soorte. De Engelsche noemense Rong Claver ende Hares foote; de Hooghduytschen oock somtijdts Hasenklee, ende oock Catzenklee, Katzle. Sommighe willense Leporis Cuminum noemen. Breeder beschrijvinghe van de soorten van Hasen-pootkens, ende noch sommighe andere soorten van Klaveren, uyt Lobel ende Clusius. 1. Aldergrootste Hasen-pootkens (de tweede soorte hier van Dodoneus ghestelt) zijn selden te vinden, seydt Lobel. De bladers daer van zijn niet al uyt soo scherp, als van de ghemeyne Hasen-pootkens, de Klavers naerder komende: de steelen hebben min sijd-tackskens, sonder knoopen, bijkants recht, eenen cubitus langh: de aeren zijn twee duymen lang, dicker dan die van de voorgaende, rouwer van hayren ende wolachtigheydt. De bloemen zijn purpur roodt, kastanie bruyn oft bleeck. In ’t Latijn noemt hijse Lagopus maximus folia & facie Trifolij pratensis. Dese Hasen-pootkens hebben somtijdts bloedt-roode bloemen, ghelijck aeren, twee duymen langh. Den smaeck van het cruydt is dien van ’t Gras oft groen Koren ghelijck. Dese soorte noemen sommighe Lagopus folio Trifolij asphaltaei, om dat sy van bladeren de Groote Klaveren ghelijckt. 2. Hasen-pootkens met vederachtighe bladeren, in ’t Latijn Lagopus altera folio pinnato, anders Cytisus Tragi ende Trifolium magnum Cordi, is ’t selve cruydt dat hier in de derde schilderije van Dodoneus gheschildert staet, ende is de derde soorte van de Groote Klaveren van Clusius beschreven. Dese heeft een merckelijck verschil in de bladeren: want in de heete landen, in sonderheydt in Piemont, verwelckerende, ghelijcken sy met haer blincken, schoonheydt, glattigheydt ende seer aerdighe strepen de pluymen oft veders van de voghelen, ende het Water-Varen oft Osmunda, dry by een staende op een steelken. De bloeme is bloedt roodt. Dese soorte plagh hier voortijdts Pes milus in de Apoteken heeten. 3. Andere Hasen-pootkens met smalle bladers, in ’t Latijn Altera Lagopus angustifolia, wast in Dolfiné ende elders, ende heeft veel smaller ende langher bladers, dry by een staende, van ghedaente tusschen Breedt Verckens-Venckel ende Klaveren, groen van verwe. Den steel is eenen voet langh, met sommighe knoopen, uyt de welcke ettelijcke sijd-tackskens spruyten. De aerachtige bloemen zijn somtijdts grooter dan de voorgaende, purpurverwigh ende als die in den Oost vergaet, soo blijven daer scherpe hayren ende dorre aeren, die met hun biesachtighe schubbekens steken; in de welcke rondt saedt light als Sesamum. 4. Andere Spaensche Hasen-pootkens met smalle bladeren, in ’t Latijn Lagopus angustifolius Hispanicus, is van Spaensch saedt voortghekomen; ende heeft eenen enckelen stijfven wat gheknoopten ende ghetackten steel, aen elck knoopken een sijd-tacksken hebbende, aen hun uyterste dry bladeren draghende, die smal ende langhachtigh zijn, met eenen uytstaenden rugghe, oock grijsachtigh: op de tsoppen komen langhe aerkens voort; uyt de welcke bleeck-roode bloemkens spruyten. Dierghelijck ghewas is omtrent Salamanca te vinden. Lagopus van sommighe is de Heesterachtighe Lotus; die daer in bedroghen zijn. [918] Lagopus Tragi & Apuleij is Kleyn Havicks-cruydt met afghebeten wortel, elders beschreven. Groote Klaveren van Clusius zijn drijderhande, in Oostenrijck groeyende, ende in Mey ende Braeckmaendt bloeyende, de voorseyde Beemdt-Klaveren veel beter ghelijckende, dan de andere Groote Klaveren die wy hier voor beschreven hebben. A. De eerste noemt hy Trifolium maius primum: dese staet somtijdts met dry oft vier steelkens van eenen voet hoogh op, vast, recht, rondt, bewassen met luttel, langhe, smalle, harde, ghezenuwde, goots-ghewijs uytghehaelde ende eenen verheven rugge hebbende bladeren, altijdt dry by een, grijs, aen de kanten gekerft oft tantsghewijs verdeylt: maer uyt de wortel selve komender grooter ende meer bladeren voort. Op ’t uyterste van de steelkens staen veele dicht by een aers-ghewijs ghevoeghde, witte, wat rieckende bloemkens. De wortel is langhlevende, soo dick als den kleynsten vinger, met een bruyne dicke schorsse bedeckt, langh ende veselachtigh. B. De tweede, Trifolium maius secundum gheheeten, heeft de bladeren wat smaller, de aere van de bloemen wat dicker, ende bijnae in de bladeren selve ghedoken, somtijdts met een oft twee sijd-aerkens vergheselschapt. Dese bloemen zijn roodt, ende en hebben gheenen reuck. C. De derde soorte, Trifolium maius tertium ghenoemt, wordt veel hoogher, ende heeft dicke gheknoopte steelen: uyt elck lidt oft knoopken komen langhe ghestreepte bladeren voort, met eenen uytpuylende rugge om den steel wassende, daer nae dry by een uyt een steelken voortkomende, tweemael soo langh als de voorgaende, maer oock seer hardt, ende rondom gheschaerdt, wat t’samentreckende van smaeck. De aer is langher ende grooter, schoon, van roode bloemkens in een ruygh hoofdeken vergaert. De wortel leeft oock langh. Veranderinge. Somtijdts zijn de bladeren veel smaller, ende de aeren wat langher. Maer dit is een medesoorte van de Hasen-pootkens, boven beschreven. Bergh-Klaveren met smalle bladeren, in ’t Latijn Trifolium angustifolium Alpinum, wast op de berghen van Italien, ende heeft een langhachtighe wortel, buyten bleeckachtigh, binnen witachtigh, houtigh ende ruygh, bitterachtigh van smaeck: daer uyt spruyt eenen blooten enckelen bladeloosen ronden hollen gladden steel, eenen halven voet hoogh, op sijn tsop onghschicktelijck draghende bloemen als Vitse-bloemen, schoon peersch van verwe: uyt de selve wortel komen vijf oft meer kortere steelkens, elck in ’t midden twee baerdekens hebbende, op hun tsop dry bladeren by een, anderhalve duymbreedde langh, smal, spits, ende zenuwachtigh. Dit ghewas is selden te vinden, maer blijft langh in ’t leven. Alderkleynste Klaveren van de Alpesberghen, in ’t Latijn Trifolium Alpinum minimum, verschillen van de andere, om datse soo kleyn zijn. Ruyge Klaveren, in ’t Latijn Trifolium hirsutissimum, is een medesoorte, als sommighe meynen van Hasen-pootkens, met heel ruyghe ende bijster hayrighe steelen, bladeren ende bloemen. Klaveren met ronde bloemen, in ’t Latijn Trifolium globoso flore, heeft de bloemen heel balrondt, sommighe met witte, meest met peersche bloemen. Klaveren met schildekens wassen in Candien, ende heeten Trifolium peltatum Creticum in ’t Latijn. Klaveren met schotelkens hebben breede platte saedthuyskens oft vruchten, ende botte stompe bladeren: in ’t Latijn zijnse Trifolium scutellatum gheheeten. |
HET XXII. KAPITTEL. Van hazenpootjes of Lagopus. (Trifolium stellatum) Geslachten. We zullen hier drie geslachten van Lagopus of hazenpootjes verhalen, een kleine met gele en twee grote met paarse of roodachtige bloemen. Gedaante. 1. Hazenpootjes hebben ronde recht overeind staande steeltjes die begroeid zijn met weinig bladeren als die van gewone klaverbladeren, maar kleiner. De bloemen groeien op het opperste van de stelen en zijn meestal geel die voortkomen in zachte gehaarde wolachtige aartjes die zeer goed op kleine hazenpootjes lijken. Het zaad is klein. De wortel is ook klein, maar hard. 2.3. Behalve de voor vermelde gewone hazenpootjes zijn er noch omtrent twee grotere medesoorten van en beide met paarse of rode bloemen en de ene heeft breder bladeren en die van de beemdklaver gelijk, de ander is langer van bladeren. Plaats. Hazenpootjes groeien hier te lande op de korenvelden en langs de bedden van de hoven die in sommige plaatsen hoger opschieten en groter worden en elders klein blijven. Tijd. Hazenpootjes worden met hun bloemen gevonden in juli en augustus. Namen. Deze kruiden zijn hier te lande hasen-pootkens en hasen-voetkens genoemd, in Hoogduitsland Hasenfusz en Katsenklee, in Frankrijk pied de lieure, in Italië pie de lepre, in Spanje pio de liebro en in het Latijn Pes leporis en Leporinus pes of ook Lagopus naar het Griekse Lagopus en dat naar de gedaante en kleur die de harige aren van deze kruiden met hun bruine schubjes en ruige wolligheden die op een hazenvoet lijken, sommige willen het Trifolium humile, dat is nere klaver of lage klavers noemen, dan andere geloven dat ze voor de Lagopyros van Hippocrates te houden en zo te noemen zijn. Dan de Lagopyrus, als of men hazetarwe zei, lijkt niet op klaver, maar wel de tarwe, te weten als het droog is en heeft kleine bladeren als olijfbladeren, doch langer zoals dezelfde Hippocrates er van schrijft. (Trifolium stellatum) 1. Daarom zal men de eerste soort van deze kruiden [917] kleine Lagopus of kleine en gewone hazenpootjes noemen of ook gele hazenpootjes als de bloemen geel zijn zoals het meest gebeurt en in het Latijn eigenlijk Lagopus of Lagopus minor. (Trifolium incarnatum) 2. De tweede soort mag in het Latijn Lagopus major folio Trifolij heten, dat is grote paarse hazenpootjes met bladeren van klaver. (Trifolium lappaceum) 3. De derde soort heet Lagopus major alter, dat is andere grote of paarse hazenpootjes of andere hazenpootjes met lange smalle bladeren. Aard, kracht en werking. Hazenpootjes zijn droog en tezamen trekkend van aard en hebben kracht, zo Dioscorides betuigt, om de buik te stoppen, in rode wijn gekookt en gedronken, dan diegene die koorts hebben moet men ze met water en niet met wijn ingeven. Hetzelfde kruid van buiten aan de liezen gebonden of gehangen is zeer geschikt tegen de gezwellen er van en om de breuken te bedwingen en in te houden. BIJVOEGING. Noch van de krachten van hazenpootjes. In Italië wordt dit kruid van vele zeer geacht om de rode loop en allerhande buikloop te stelpen. Het is droog tot in de derde graad en redelijk koud van aard. Deze tezamen trekkende en drogende kracht er van is zo sterk dat het een bijzondere hulp is om de vrouwen die van de rode vloed gekweld zijn te genezen end om het bloed van stonden af aan te stelpen van waar dat ook vloeien mag. Daarom laat dat ook in de holle zeren en zweren als die eerst goed gezuiverd zijn het vlees zeer gauw groeien en de wonden toesluiten, als Hippocrates van zijn Lagopyrus ook zegt. Dan aangaande dat hier verschillende soorten van hazenpootjes beschreven zijn zo is het te weten dat ze allen en vooral de aren tezamen trekken en drogen, maar vooral die van de kleine en algemene soort. De Engelse noemen ze rong claver en hares foote, de Hoogduitsers ook soms Hasenklee en ook Catzenklee of Katzle. Sommige willen ze Leporis Cuminum noemen. Uitvoeriger beschrijving van de soorten van hazenpootjes en noch sommige andere soorten van klavers uit Lobel en Clusius. (Trifolium incarnatum) 1. Allergrootste hazenpootje (de tweede soort hier van Dodonaeus gesteld) zijn zelden te vinden, zegt Lobel. De bladeren er van zijn niet ze scherp als van de gewone hazenpootjes en komen dichter bij de klavers, de stelen hebben minder zijtakjes en zijn zonder knopen, bijna recht en vijf en veertig cm lang, de aren zijn twee duimen lang en dikker dan die van de voorgaande, ruwer van haren en wolachtig. De bloemen zijn purperrood, kastanjebruin of bleek. In het Latijn noemt hij het Lagopus maximus folia & facie Trifolij pratensis. Deze hazenpootjes hebben soms bloedrode bloemen als aren van twee duimen lang. De smaak van het kruid is die van het gras of groen koren gelijk. Deze soort noemen sommige Lagopus folio Trifolij asphaltaei omdat ze van bladeren op de grote klaver lijkt. (Trifolium rubens) 2. Hazenpootjes met veerachtige bladeren, in het Latijn Lagopus altera folio pinnato, anders Cytisus Tragi en Trifolium magnum Cordi, is hetzelfde kruid dat hier in de derde schilderij van Dodonaeus geschilderd staat en is de derde soort van de grote klavers van Clusius beschreven. Deze heeft een merkelijk verschil in de bladeren want als ze in de hete landen en vooral in Piedmont verwelken lijken ze met hun blinkende, schoonheid, gladheid en zeer aardige strepen op de pluimen of veren van de vogels en het watervaren of Osmunda en staan met drie bijeen op een steeltje. De bloem is bloedrood. Deze soort plag hier vroeger Pes milus in de apotheken te heten. (Trifolium angustifolium) 3. Andere hazenpootjes met smalle bladeren, in het Latijn Altera Lagopus angustifolia, groeit in Dolfiné en elders en heeft veel smaller en langer bladeren die met drie bijeen staan en van gedaante tussen breed varkensvenkel en klaver, groen van kleur. De steel is dertig cm lang met sommige knopen waaruit ettelijke zijtakjes spruiten. De aarachtige bloemen zijn soms groter dan de voorgaande, purperkleurig en als die in augustus vergaat dan blijven er scherpe haren en dorre aren die met hun biesachtige schubjes steken waarin rond zaad ligt als Sesamum. (Trifolium angustifolium?) 4. Andere Spaanse hazenpootjes met smalle bladeren, in het Latijn Lagopus angustifolius Hispanicus, is van Spaans zaad voortgekomen en heeft een enkele stijve en wat geknoopte en getakte steel die aan elk knoopje een zijtakje heeft die aan hun uiterste drie bladeren dragen die smal en langachtig zijn met een uitstaande rug en ook grijsachtig, op de toppen komen lange aartjes voort waaruit bleek rode bloempjes spruiten. Diergelijk gewas is omtrent Salamanca te vinden. Lagopus van sommige is de heesterachtige Lotus die daarin bedrogen zijn. [918] Lagopus Tragi & Apuleij is klein havikskruid met afgebeten wortel, elders beschreven. Grote klavers van Clusius zijn drievormig die in Oostenrijk groeien en in mei en juni bloeien en veel beter op de voor vermelde beemdklaveren lijken dan de andere grote klavers die we hiervoor beschreven hebben. A. De eerste noemt hij Trifolium majus primum en deze staat soms met drie of vier steeltjes van dertig cm hoog op die vast, recht, rond en begroeid zijn met weinig lange, smalle, harde, gezenuwde, gootvormig uitgehaalde en een verheven rug hebbende bladeren en altijd drie bij een die grijs en aan de kanten gekerfd of tandvormige verdeeld zijn, maar uit de wortel zelf komen er groter en meer bladeren voort. Op het uiterste van de steeltjes staan vele dicht bijeen gevoegde aarvormige witte, wat riekende bloempjes. De wortel is lang levend en zo dik als de kleinste vinger en met een bruine dikke schors bedekt, lang en vezelachtig. B. De tweede, Trifolium majus secundum, genoemd heeft de bladeren wat smaller en de aar van de bloemen wat dikker en bijna in de bladeren zelf gedoken en soms met een of twee zijaartjes vergezelschapt. Deze bloemen zijn rood en hebben geen reuk. C. De derde soort, Trifolium majus tertium genoemd, wordt veel hoger en heeft dikke geknoopte stelen en uit elk lid of knoopje komen lange gestreepte bladeren voort die met een uitpuilende rug om de steel groeien en daarna komen er drie bijeen uit een steeltje voort die tweemaal zo lang zijn als de voorgaande, maar ook zeer hard en rondom geschaard, wat tezamen trekkend van smaak. De aar is langer en groter, mooi van rode bloempjes die in een ruig hoofdje staan. De wortel leeft ook lang. Verandering. Soms zijn de bladeren veel smaller en de aren wat langer. Maar dit is een medesoort van de hazenpootjes die boven beschreven zijn. Bergklaver met smalle bladeren, in het Latijn Trifolium angustifolium Alpinum, groeit op de bergen van Italië en heeft een langachtige wortel die buiten bleekachtig en binnen witachtig is, houtig en ruig en bitterachtig van smaak en daaruit spruit een blote enkele bladloze ronde holle gladde steel van vijftien cm hoog die op zijn top onregelmatig bloemen als vitzenbloemen draagt die mooi paars van kleur zijn en uit die wortel komen vijf of meer kortere steeltjes die elk in het midden twee baardjes hebben en op hun top drie bladeren bijeen van anderhalve duimbreed lang, smal, spits, en zenuwachtig. Dit gewas is zelden te vinden, maar blijft lang in leven. Allerkleinste klaver van de Alpenbergen, in het Latijn Trifolium Alpinum minimum, verschilt van de andere omdat ze zo klein is. Ruige klaver, in het Latijn Trifolium hirsutissimum, is een medesoort, als sommige menen van hazenpootjes met heel ruige en bijster harige stelen, bladeren en bloemen. Klaveren met ronde bloemen, in het Latijn Trifolium globoso flore, heeft de bloemen heel balrond en sommige met witte en meest met paarse bloemen. Klaver met schildjes groeien in Kreta en heten Trifolium peltatum Creticum in het Latijn. Klaver met schoteltjes hebben brede platte zaadhuisjes of vruchten en botte stompe bladeren, in het Latijn is het ze Trifolium scutellatum genoemd. |
HET VII. CAPITEL. Van Beemd-Klaveren. Gheslachten. De Klaveren zijn veelderley van gheslachten: die hier meest al van ons, doch in verscheyden Capitelen, beschreven sullen worden. Maer daer wy teghenwoordichlijck af schrijven, zijn onse Ghemeyne Klaveren, die in de beemden groeyen. Ende dese sijn eyghentlijck maer eenerhande, ten waer datmen daer in eenigh onderschil nae de verwe van de bloemen soude willen maecken; ghemerckt dat sommighe witte, sommighe roode bloemen hebben: want anders en hebben sy gheen groot onderscheydt, dat kennelijck oft schrijvens weerdigh zy. Ghedaente. Ghemeyne Klaveren hebben ronde teere steelen, omtrent anderhalven voet hoogh, oft hooger, somtijdts wat hayrigh oft ruygh, bijnae heel ter aerden verspreydt ligghende; daer aen wassen de bladeren, nu hier nu daer ghevoegt, altijdt dry tsamen op een steelken ende aen een hangende, versamelt; de bijsondere bladeren van de welcke, immers die naest der aerden zijn, ronder zijn dan d’andere: maer de ghene die langhs de steelen groeyen, zijn langhworpiger, ende hebben in ’t midden dickwijls een wit placksken, ghelijck een halve Mane. De bloemen wassen op ’t opperste van de steelen, tsamen in een ghedronghen, ende soo een korte dicke aere schier ghelijckende, van verwe somtijdts roodt peersch, somtijdts wit, soet van smaeck: ende als die verwelckeren, dan komt daer rondt saedt voort, dat in kleyne huyskens oft blaeskens ghesloten leydt. De wortel is langh, rondt ende houdtachtigh, diep in d’aerde sinckende. Plaetse. Dese bladeren wassen hier te lande al om in de broeckighe weyen ende beemden, sonderlingen in de ghene die met loopende water oft stroomen besproyt ende overgoten oft immers dickwijls nat zijn. Dan in Brabandt wordender somtijdts heele velden ende ghebouwde landen met dese Klaveren besaeyt; ende dan worden de Klaveren die daer van komen veel schooner, grooter ende weeldiger, ende schieten hooger op dan de ghene die van selfs in de weyen groeyen. Tijdt. Klaveren bloeyen in Mey ende Braeckmaendt, ende daer nae al den Somer door. Naem. Dit ghewas is hier te lande eyghentlijck Klaveren gheheeten, ende tot onderschil van de andere soorten die wy in de naevolghende Capitelen beschrijven sullen, Ghemeyne Klaveren, oft Beemt-Klaveren, in het Latijn Trifolium pratense;in ’t Greicks ende somtijdts; in ’t Italiaensch Trifolglio; in ’t Spaensch Trebol; in het Hooghduytsch Wisenklee und Fleyschblumen; in ‘t Fransoys Trefle, ende in de oude Fransch taele Visumarus, als den ouden schrijver Marcellus betuyght. Dese Klaveren, als sy van saedt in de velden voortgekomen zijn, dan worden sy van sommighe onervaren in de kennisse der cruyden seer qualijck Medica gheheeten. Aerd, Kracht ende Werckinghe. De bladeren ende bloemen van de Beemd-Klaveren zijn kout ende droogh van aerdt: men seydt, dat het water daer de selve in ghesoden zijn, van onder met een klisterie inghegoten, mits daer Honigh by vermenghende, alle de knaginghen ende smerten van de dermen ende Colijcke versoeten, ende de taeye slijmerighe vochtigheden, die aen de selve hangen, af schrabben ende afvagen oft uyt leyden kan: ende dat het cruydt selve plaesters-ghewijs van buyten opgheleyt, seer nut ende bequaem is om de ontstekinghen ende verhittinghen te verkoelen ende te ghenesen. ‘Tselve cruydt wordt van de Ossen ende ander groot Vee veel gegheten: maer is het beste voeder voor de ionge Kalvers ende Lammeren. De bloemen van de Klaveren zijn de Bien seer aenghenaem. Het is oock seker, seydt Plinius, dat de Klaveren hun selven in trecken, al oftse verschricken, ende dat de bladeren te berghe staen ende hun selven oprechten, alsser eenigh onweder oft storm van windt sal op staen, oft toekomende is. BIIVOEGHSEL. De verscheyden gheslachten van Ghemeyne oft Beemd-Klaveren en behoeven alle in ’t langh niet beschreven te worden: want hun meest onderschil is alleen in de wijse van ’t oeffenen ende veranderinghe van de plaetse geleghen. Want de Klaveren met witte bloemen hebben somtijdts heel ruyghen steelen, ende heel witter placken, ende heel groote bladeren, sulcks als in Walsch Nederlandt overvloedighlijck op goede vette landen ghesaeyt pleghen te worden. De Roode oft Peersche Klavers zijn oock menigerhande. Spaensche Klaveren worden van sommighe oock hier by gherekent; de welcke in Spaegnien omtrent Salamanca, daer sy wassen, oock Trebol de prados heeten: maer Clusius beschrijftse, ende noemtse Trifolium pratense Salamanticum. Sy hebben dunne cruypende tackskens, van dry palmen langh, met dry kleyne bladerkens rondom ghekerft, met kleyne bloemen schoon purpur roodt. ‘Tsaedt is kleyn ende rosachtigh, oock in blaeskens groeyende, als dat van de Ghemeyne Klaveren. De bladeren zijn met een bruyne oft blauwachtighe placke gheteeckent. Somtijdts heeft dese Spaensche soorte, als oock de andere Beemd-Klaveren, geele bloemen. Clusius vermaent noch van ettelijcke andere soorten van Klaveren: dan daer sullen wy in de naevolghende Capitelen van handelen. De Enghelsche noemen de Klaveren oock Klaver, ende Herbe Trifoglie; de Hungersche Lo here, om dat sy de Peerden daer mede voeden; andere segghen dat sy Klaveren gheheeten zijn als Kalver-cruydt, om dat de Kalvers daer soo vet van worden. Andere heetense Cleveren. De Wilde soorte heet Trifolium silvestre op het Latijnsch, op ’t Hooghduytsch Smicken. Klaveren met vier ende meer bladeren, soo van hunnen aerdt, seydt Lobel, oft door oeffeninghe voort-komende, zijn oock die van den gheslachten van Ghemeynen Klavers, hebbende vier, vijf, iae seven bladers, die van ’t Koeckoecks broodt niet onghelijck, uytgenomen datse bruyn roodt oft als bruyn verroest ijser zijn. De bloemen zijn wit. Voorts hebbense alle dinghen met de andere Ghemeyne ghelijck. Eenighe soecken dese Klaveren seer vlijtighlijck, verhopende daer iet wonders mede uyt te rechten: mits dat iemandt hun heeft doen ghelooven, datse goedt zijn om met de minnedrancken in te gheven. Soodanigh is het Quadrifolium phaeum; te weten een soorte van Klaveren die bruyn van verwe is, ende, soomen seydt, dickwijls vier bladeren by een heeft, anders Trifolium fuscum gheheeten. [899] Absus van Prosper Alpinus beschreven wast in Egypten, ende is een kleyn cruydeken, wat meer dan een palme hoogh opschietende, met bladeren als Klaveren, maer ronder, ende vier aen elcke wieck oft ribbe. Den middelsteel is wat ghehayrt. Onder elck sijdsteelken, aen den middelsteel komt een doorenken voort. Op het tsop ende tusschen den oorspronck van elck sijdsteelken wassen kleyne witte bloemen: ende daer nae saeden als Peer-saedekens. Noch van de krachten van Ghemeyne Klaveren. Men ghelooft, dat de Klaveren voor een goede ende nutte spijse mogen gebruyckt worden: soo dat de ghene, diese eens ghewent is, de selve niet haest en sal konnen laeten: daerom pleghen de Iersche daer koeckskens ende kleyne brooden van te backen, ende met boter te beslaen, als Lobel betuyght; die sy in hun hongerighe maeghe steken, nae dat sy dry daghen langh gheen spijse ghenoten en hebben: ’t welck de Wilde menschen ende roovers dickwijls gebeurt. Klaveren in water ghesoden, ende eenen tijdt van daghen ghedroncken, stoppen ende stelpen den witten vloedt van de vrouwen. De selve Klaveren met haer bloemen, oft alleen in Honigh-water oft wyn ghesoden ende ghedroncken, versoeten ende ghenesen de heete ende scherpe stekende pijnen van de dermen ende kolijcke; alsoo wel als ’t selve met een klisterie ingheset pleegh te doen. Het saedt is krachtigher in ’t stoppen dan het cruydt selve. Klaveren saedt ghestooten, ende dat poeder op een ghewondt oft zeerigh ghemacht ghestroyt, heelt dat seer wel. Klaveren met bruyne placken worden nu ter tijdt ghelijck Ooghen-troost seer nuttelijck ghemengt in drancken ende salven, dienende tot de ghebreken van de ooghen, seydt Lobel. Platearius seydt, dat Klaversaedt in wijn ghesoden, ende den roock hier af ontfanghen ende opwaerts ghelaten, de moeder reynight ende opent. Klaveren met witte placken in water ghesoden ende ghedroncken, ghenesen den witten vloedt van de vrouwen door haer kracht van drooghen, ende middelmatighlijck teeren. Klaveren saedt ende oock de bladeren in water ghesoden ende ghedroncken, ghenesen de sweeringhen van de longeren ende borst: het selve water is goedt teghen den bloetganck, watersucht, ende derdedaeghsche kortse; immers als de veldt-scheerders versekeren. |
HET VII. KAPITTEL. Van beemdklaver. (Trifolium pratense, Trifolium repens) Geslachten. Klavers zijn veelvormig van geslachten die hier meest alle van ons, doch in verschillende kapittels beschreven zullen worden. Maar daar we nu van schrijven zijn onze gewone klavers die in de beemden groeien. En deze zijn eigenlijk maar een soort tenzij dat men daarin enig verschil naar de kleur van de bloemen zou willen maken, gemerkt dat sommige witte en sommige rode bloemen hebben, want anders hebben ze geen groot onderscheidt dat herkenbaar of te schrijven waard is. Gedaante. Gewone klavers hebben ronde tere stelen omtrent vijf en veertig cm hoog of hoger die soms wat harig of ruig zijn en bijna heel ter aarde verspreidt liggen en daaraan groeien de bladeren die nu hier en nu daar gevoegd en altijd drie tezamen op een steeltje en aaneen hangend verzameld zijn en de aparte bladeren er van, immers die naast de aarde zijn, zijn ronder zijn dan de andere, maar diegene die langs de stelen groeien zijn langwerpiger en hebben in het midden dikwijls een wit plekje als een halve maan. De bloemen groeien op het opperste van de stelen tezamen ineen gedrongen en lijken zo veel op een korte dikke aar en van kleur soms roodpaars en soms wit, zoet van smaak en als die verwelken dan komt er rond zaad voort dat in kleine huisjes of blaasjes gesloten ligt. De wortel is lang, rond en houtachtig die diep in de aarde zinkt. Plaats. Deze bladeren groeien hier te lande al om in de broekachtige weien en beemden en vooral in diegene die met lopend water of stromen besproeid en overgoten of immers dikwijls nat zijn. Dan in Brabant worden er soms hele velden en gebouwde landen met deze klavers bezaaid en dan worden de klavers die er van komen veel mooier, groter en weliger en schieten hoger op dan diegene die vanzelf in de weien groeien. Tijd. Klavers bloeien in mei en juni en daarna de hele zomer door. Naam. Dit gewas is hier te lande eigenlijk klaveren genoemd en tot verschil van de andere soorten die we in de navolgende kapittels beschrijven zullen gewone klaver of beemdklaver, in het Latijn Trifolium pratense, in het Italiaans trifolglio, in het Spaans trebol, in het Hoogduits Wisenklee en Fleyschblumen, in het Frans trefle en in de oude Franse taal visumarus, zoals de oude schrijver Marcellus betuigt. Deze klavers als ze van zaad in de velden voortgekomen zijn dan worden ze van sommige onervaren in de kennis van de kruiden zeer kwalijk Medica genoemd. Aard, kracht en werking. De bladeren en bloemen van de beemdklavers zijn koud en droog van aard en men zegt dat het water daar die in gekookt zijn en van onder met een klysma ingegoten, mits er honig bij te vermengen, alle knaging en smarten van de darmen en maagpijn verzoeten en de taaie slijmerige vochtigheden die daaraan hangen af schrabben en afvagen of uitleiden kan en dat het kruid zelf pleistervormig van buiten opgelegd zeer nuttig en geschikt is om de ontstekingen en verhitting te verkoelen en te genezen. Hetzelfde kruid wordt veel van de ossen en ander groot vee gegeten, maar is het beste voeder voor de jonge kalveren en lammeren. De bloemen van de klavers zijn de bijen zeer aangenaam. Het is ook zeker, zegt Plinius, dat de klavers zichzelf intrekken als of ze verschrikken en dat de bladeren te berge staan en zichzelf oprichten als er enig onweer of storm van wind zal opstaan of aankomt. BIJVOEGING. De verschillende geslachten van gewone of beemdklavers behoeven niet alle in het lang beschreven te worden want hun meeste verschil is alleen in de wijze van het telen en verandering van de plaats gelegen. Want de klavers met witte bloemen hebben soms heel ruige stelen en heel wittere plekken en heel grote bladeren zulks als in Waals Nederland overvloedig op goede vette landen gezaaid plegen te worden. De rode of paarse klavers zijn ook menigvuldig. (Trifolium resupinatum) Spaanse klaver worden van sommige ook hierbij gerekend die in Spanje omtrent Salamanca, daar ze groeien, ook trebol de prados heten, maar Clusius beschrijft het en noemt het Trifolium pratense Salamanticum. Ze hebben dunne kruipende takjes van dertig cm lang met drie kleine bladertjes die rondom gekerfd zijn en met kleine bloemen mooi purperrood. Het zaad is klein en rosachtig dat ook in blaasjes groeit als dat van de gewone klavers. De bladeren zijn met een bruine of blauwachtige plek getekend. Soms heeft deze Spaanse soort als ook de andere beemdklavers gele bloemen. Clusius vermaant noch van ettelijke andere soorten van klaver, dan daarvan zullen we in de volgende kapittels handelen. De Engelse noemen de klavers ook klaver en herbe trifoglie, de Hungaren lo here omdat ze de paarden er mee voeden, andere zeggen dat ze klaver genoemd zijn als kalverkruid omdat de kalveren er zo vet van worden. Andere noemen ze cleveren. De wilde soort heet Trifolium silvestre op het Latijns en op het Hoogduits Smicken. Klavers met vier en meer bladeren die zo van hun aard zijn, zegt Lobel, of door teelt voortkomen zijn ook die van de geslachten van gewone klavers en hebben vier, vijf, ja zeven bladeren die veel op die van het koekoeksbrood lijken, uitgezonderd dat ze bruinrood of als bruin verroest ijzer zijn. De bloemen zijn wit. Voorts hebben ze alle dingen met de andere gewone gelijk. Enige zoeken deze klavers zeer vlijtig en hopen er iet wonders mee uit te richten omdat iemand hun heeft laten geloven dat ze goed zijn om met de minnedranken in te geven. (Trifolium aureum) Zodanig is het Quadrifolium phaeum, te weten een soort van klaver die bruin van kleur is en, zo men zegt, dikwijls vier bladeren bijeen heeft die anders Trifolium fuscum heet. [899] (Cassia absus) Absus van Prosper Alpinus beschreven groeit in Egypte en is een klein kruidje dat wat meer dan tien cm hoog opschiet met bladeren als klaver, maar ronder en vier aan elke blad of rib. De middelsteel is wat harig. Onder elk zijsteeltje en aan de middelsteel komt een dorentje voort. Op de top en tussen de oorsprong van elk zijsteeltje groeien kleine witte bloemen en daarna zaden als peerzaadjes. Noch van de krachten van gewone klaver. Men gelooft dat de klavers voor een goede en nuttige spijs gebruikt mogen worden zodat diegene die het eens gewend is die niet gauw zal kunnen laten en daarom plegen de Ieren er koekjes en kleine broden van te bakken en met boter te beslaan, als Lobel betuigt, die ze in hun hongerige maag steken nadat ze drie dagen lang geen spijs genoten hebben wat de wilde mensen en rovers dikwijls gebeurt. Klaver in water gekookt en een tijd van dagen gedronken stoppen en stelpen de witte vloed van de vrouwen. Dezelfde klavers met hun bloemen of alleen in honigwater of wijn gekookt en gedronken verzoeten en genezen de hete en scherpe stekende pijnen van de darmen en maagpijn alzo goed als hetzelfde met een klysma ingezet plag te doen. Het zaad is krachtiger in het stoppen dan het kruid zelf. Klaverzaad gestoten en dat poeder op een gewond of bezeerd geslacht gestrooid heelt dat zeer goed. Klavers met bruine plekken worden tegenwoordig net als ogentroost zeer nuttig in dranken en zalven gemengd die dienen tot de gebreken van de ogen, zegt Lobel. Platearius zegt dat klaverzaad in wijn gekookt en de rook hiervan ontvangen en opwaarts gelaten de baarmoeder reinigt en opent. Klavers met witte plekken in water gekookt en gedronken genezen de witte vloed van de vrouwen door hun kracht van drogen en middelmatig verteren. Klaverzaad en ook de bladeren in water gekookt en gedronken genezen de zweren van de longen en borst en hetzelfde water is goed tegen de bloedgang, waterzucht en derdedaagse koorts, immers als de veldscheerders verzekeren. |
HET XX. CAPITEL. Van Veldt-Klaveren. Gheslachten. By de gheslachten ende onder het ghetal van de Medica is oock dese Wilde soorte van Klaveren te rekenen: de welcke in onse tael eyghentlijck Veldt-Klaveren gheheeten wordt. Ghedaente. De Veldt-Klaveren hebben ronde dunne steelkens: ende daer aen wassen de bladerkens nu hier nu daer gheschickt, de Klaver-bladeren ghelijck, maer kleyner, rondom de kanten wat gekertelt oft geschaerdt. [915] De bloemen zijn geel ende kleyn, veel by een, in korte aerkens oft rietpluymkens vergadert; ende vergaen in ronde bollekens oft saedthuyskens, van veele swarte oft bruyne, kromme saden t’samen gehoopt. De wortel is dun ende veselachtigh. Plaetse. Dese Klaveren wassen in Hoogh ende Nederduytschlandt langhs de weghen, aen de kanten van de bouwlanden, ende dickwijls oock in de korenvelden selve. Tijdt. Sy bloeyen van Braeckmaendt, schier al den Somer door, ende leveren ter wijlen haer saedt. Naem. Dit ghewas wordt hedensdaeghs wel meest Steen-Klaveren geheeten; maer veel eygentlijcker Veldt-Klaveren; in ’t Hooghduytsch Steinklee oft liever Feltklee; ende daerom soudemen ’t selve Trifolium agrarium in ’t Latijn moghen noemen: ende dit schijnt wel te wesen een gheslacht van Medica, als wy gheseydt hebben, ende dat alleen, om dat het saedt met de Linsen eenige ghelijckenisse heeft, hoe wel dat het niet rondt en is, noch als een rondt horenken oft als een sleckenhuysken in een ghedraeyt oft ghedronghen en is: waer uyt merckelijck blijcken kan, dat dit cruydt ghenoegh van de Medica verschilt. Aerd, Kracht ende Werckinghe. De kracht ende ’t gebruyck van dese Veldt-Klaveren wijst oock genoegh uyt, dat dit geen soorte van Medica en is: want de Medica, als Dioscorides betuyght, wordt voor Gras ghebruyckt van de gene die Schapen ende ander kleyn Vee houden. Daer-en-teghen soo en worden dese onse Veldt-Klaveren noch voor voeder van eenigh groot oft kleyn Vee gesocht, noch erghens elders in ghebruyckt; maer worden veel eer veracht, oft immers niet veel gheacht. BIIVOEGHSEL. Om dat de saden van dit ghewas met haer ronde bruyne vellekens, rondom de bollekens wassen, al oft sy daer om ghedraeyt waeren, daerom is het van sommighe, doch oneyghentlijck, by de soorten van Medica gherekent gheweest, als voorseydt is. Andere noemen ’t Lotus silvestris: in ’t Hooghduytsch is het oock Geel Klee ende Geel Wisen klee gheheeten, in onse tael van veele Kleyn Steen-Klaveren ende Kleyne Geele Klaveren: met welcken naem Lobel oock een cruydt beschrijft, dat het kleynste van alle Klaveren is, ende veel min ghevonden wordt dan alle d’andere; maer wast ghenoegh omtrent Antwerpen in de beemden ende gebouwt lant ende het is anders niet dan een kleyne medesoorte van dese Kleyne Steen-Klaveren: daerom noemt hy ’t selve in ’t Latijn Trifolium luteum minimum. Men vindt noch ettelijcke soorten van Klaveren diemen Veld-Klaveren soude moghen noemen: dan die sullen wy nae de gheslachten van Hasenpootkens oft Lagopus beschrijven. Wildt Batich heeft oock bladeren als Klaveren met geele bloemen, in tijden van onse voorvaders met dien naem bekendt. Noch van de Krachten. Dese Kleyne Steen-Klaveren oft Velt-Klaveren zijn eyghentlijck koudt ende droogh van naturen, ende oock wat t’samentreckende; ende daerom soo maghmense van buyten ende van binnen ‘slichaems ghebruycken tot alle sieckten ende ghebreken die verkoelinghe ende verdrooghinghe behoeven. |
HET XX. KAPITTEL. Van veldklaver. (Trifolium agrarium of nu Trifolium aureum) Geslachten. Bij de geslachten en onder het getal van Medica is ook deze wilde soort van klaver te rekenen die in onze taal eigenlijk veldklaver genoemd wordt. Gedaante. Veldklavers hebben ronde dunne steeltjes en daaraan groeien de bladertjes die nu hier en nu daar geschikt zijn en op de klaverbladeren lijken, maar kleiner en rondom de kanten wat gekarteld of geschaard. [915] De bloemen zijn geel en klein, veel bijeen en in korte aartjes of rietpluimpjes verzameld en vergaan in ronde bolletjes of zaadhuisjes en van vele zwarte of bruine, kromme zaden tezamen gehoopt. De wortel is dun en vezelachtig. Plaats. Deze klavers groeien in Hoog en Nederduitsland langs de wegen, aan de kanten van de bouwlanden en dikwijls ook in de korenvelden zelf. Tijd. Ze bloeien van juni vrijwel de hele zomer door en leveren ondertussen hun zaad. Naam. Dit gewas wordt tegenwoordig wel meest steenklaver genoemd, maar veel eigener veldklaver, in het Hoogduits Steinklee of liever Feltklee en daarom zou men het Trifolium agrarium in het Latijn mogen noemen en dit schijnt wel een geslacht van Medica te wezen, zoals we gezegd hebben en dat alleen omdat het zaad met de linzen enige gelijkenis heeft, hoewel dat het niet rond is, noch als een rond horentje of als een slakkenhuisje ineen gedraaid of gedrongen is waaruit merkelijk blijken kan dat dit kruid genoeg van de Medica verschilt. Aard, kracht en werking. De kracht en het gebruik van deze veldklaver wijst ook genoeg uit dat dit geen soort van Medica is want de Medica, als Dioscorides betuigt, wordt voor gras gebruikt van diegene die schapen en ander klein vee houden. Daartegen worden deze onze veldklavers noch voor voeder van enig groot of klein vee gezocht, noch ergens elders in gebruikt, maar worden veel eerder veracht of immers niet veel geacht. BIJVOEGING. Omdat de zaden van dit gewas met haar ronde bruine velletjes die rondom de bolletjes groeien als of ze er omgedraaid waren is het van sommige, doch oneigenlijk bij de soorten van Medica gerekend geweest, als gezegd is. Andere noemen het Lotus silvestris, in het Hoogduits is het ook Geel Klee en Geel Wisen klee genoemd en in onze taal van vele klein steenklaver en kleine gele klaver met welke naam Lobel ook een kruid beschrijft dat het kleinste van alle klavers is en veel minder gevonden wordt dan alle andere, maar groeit genoeg omtrent Antwerpen in de beemden en gebouwd land en is niets anders dan een kleine medesoort van deze kleine steenklaver en daarom noemt hij het in het Latijn (Trifolium minus) Trifolium luteum minimum. Men vindt noch ettelijke soorten van klaver die men veldklaver zou mogen noemen, dan die zullen we na de geslachten van hazenpootjes of Lagopus beschrijven. Wilde batich heeft ook bladeren als klaver met gele bloemen die in tijden van onze voorvaders met die naam bekend was. Noch van de krachten. Deze kleine steenklavers of veldklavers zijn eigenlijk koud en droog van nature en ook wat tezamen trekkend en daarom mag men ze van buiten en van binnen het lichaam gebruiken tot alle ziekten en gebreken die verkoeling en verdroging behoeven. |
HET XIII. CAPITEL. Van Heesterachtighe Claveren. Ghedaente. De Heesterachtighe Claveren brenghen dunne rijskens voort, groen, omtrent de dry voeten langh, oft langher, somtijdts in verscheyden korte dweerse tackachtighe aenwassinghen verdeylt: omtrent de welcke uyt de wortelen selve veele bladeren op eyghen steelkens wassende voortkomen, dry te gaders ghevoeght, smalle, ende kleyner dan de Ghemeyne Claver-bladeren; van de welcke het middelste altijdt grooter ende langher is dan de twee die ter sijden staen, allegader bruyn groen, doch aen de onderste sijde wat groener. Op ’t sop van de tackskens komen de bloemkens, elck op hun bijsonder kleyn steelken rustende, geel van verwe, als van een kleyn smal pijpken beginnende, ende hun selven daer nae bovenwaerts in vijf oft ses bladerkens ontdoende ende verbreydende, de bloemkens van ghemeyne Buglosse bijnae ghelijckende, maer kleyner. De vrucht oft saedt-huysken is rondt, soo groot als een Erwte, eerst groen, rijp zijnde swart van verwe, daer platte oft breede saden in schuylen als Linsen. De wortel is wit van verwe, langh, breedt ende wijdt onder d’aerde kruypende, ende dickwijls op verscheyden plaetsen nieuwe spruyten uytghevende. Plaetse. Dese Claveren wassen hier te lande in de hoven van sommighe cruydt-beminners, diese uyt vremde landen ontfanghen hebben. Tijdt. Dit ghewas bloeyt in den Somer: het saedt wordt in den Herfst rijp: dan het is altijdt even groen; ende de wortel blijft menighe iaeren levende. Naem. Wy hebben dit ghewas Heesterachtighe Claveren, in ’t Latijn Trifolium fruticans willen noemen, liever dan ’t selve den naem van Cytisus mede te deylen, daer sommighe dat voor houden. Want het en komt met den Cytisus gheensins niet over een, als uyt de beschrijvinghe, die wy in de voorgaende Capitelen daer van ghegheven hebben, merckelijck ghenoegh kan blijcken: ten waer saecke datmen ’t voor den Cytisus van Marcellus soude willen houden, daer het misschien eenighe ghelijckenisse mede soude moghen schijnen te hebben, waer ’t dat [907] de bloeme, die in dit ghewas geel is, wit van verwe oft blauwachtigh (in ’t Latijn galbineus) waer. Want de verwe, die Marcellus in de woorden van ’t laetste van ’t voorgaende 11. Capitel verhaelt zijn galbineus color ghenoemt heeft, schijnt groote ghemeynschap met de blauwe oft immers dierghelijcke verwe te hebben. Want Vegetius Renatus (Veterinariae lib. 7.cap. 17. &.lib. 3.cap.2) het cruydt Eryngium beschrijvende, seydt, dat het een goudtgeele bloeme heeft, oft anders galbineus, dat is blauw van verwe: want dat het selve cruydt Eryngium, als hier nae blijcken sal, is tweederley; een met geele, ende een met blauwe bloemen. Dan om tot onse heesterachtighe Claveren wederom te keeren, sommighe zijn van ghevoelen dat dit voor het Polemonium van de ouders te houden is, om dat de bladeren van dese Claveren de ghemeyne Ruyte bladeren eenighsins ghelijck schijnen te wesen. Dan het oprecht Polemonium en is van bladeren onse ghemeyne Sterckrieckende Ruyte niet ghelijck, maer de ander Ruyte; te weten de ghene die Ruyte met bladeren van Hypericon ghenoemt wordt: ghelijckerwijs het Hypericum selve, de Anonis oft Pranghwortel, ende de Kleyne Santorie met bladeren van Ruyte by Dioscorides beschreven zijn gheweest. Aerd, Kracht ende Werckinghe. Dese Heesterachtighe Claveren en zijn nerghens toe nut, ende en strecken oock tot gheen voeder van eenigh vee oft andere beesten; ende veel min zijn sy de Bien aenghenaem, immers dat wy weten oft versocht souden moghen hebben. BIIVOEGHSEL. Van dese Heesterachtighe Claveren hebben wy te voren oock wat gesproken, doen wy van het Polemonium handelden, segghende, dat het Polemonium van Montpelliers van sommighe Trifolium arborescens, dat is Boomachtighe Claveren gheheeten wierdt. Voorts om te betoonen hoe grooten ghelijckenisse dit voorgaende geslacht van Heesterachtighe Claveren heeft met het Polemonium Monspelliensium van Lobel beschreven, soo is ’t te weten, dat het selve Polemonium een boomachtigh ghewas is, met veele houtachtighe rijskens, die recht, rondt ende dun zijn, vijf oft ses voeten hoogh, met een donckergroene schorsse bekleedt: aen de welcke groeyen tot boven toe op beyde sijden pluymagies-ghewijse tackskens, met bladeren dry te gader, die van den Cytisus oft Ruyte ghelijck, maer grooter, doncker-groen, dickachtigh ende stijf. De kleyne geele bloemen komen voort in den Mey oft Wedemaendt, ghelijck die van den Jasemijn: nae de welcke swarte volle bezien volghen, die tsamen in de ronde by een staen, soo groot als die van Keel-cruydt oft Wilden Cornoelie-boom, vol van bruyn-roodt verwende sap. De wortel is langh, houtachtigh, verwerret, ende wijt ende krom uytghespreydt, binnen wit, een weynigh heet ende bitter van smaeck, maer seer moeyelijck om uyt der aerden te trecken. Dit ghewas groeyt seer veel omtrent Montpelliers; ende wordt in de hoven van Nederlandt, Vranckrijck ende Enghelandt nu ter tijdt gheoeffent, maer aldaer ghehouden voor een soorte van Vremden Brem, oft Geelen Jasmin, als den selven Lobel betuyght. Kracht. Het is goedt om de beten oft steken van de Scorpioenen te ghenesen. |
HET XIII. KAPITTEL. Van heesterachtige klavers. (Trifolium fruticans) Gedaante. Heesterachtige klavers brengen dunne twijgjes voort die groen en omtrent negentig cm lang zijn of langer en soms in verschillende korte dwarse takachtige aangroeisels verdeeld en omtrent die komen uit de wortels zelf vele bladeren voort die op eigen steeltjes groeien en zijn met drie tezamen gevoegd die smal en kleiner zijn dan de gewone klaverbladeren waarvan het middelste altijd groter en langer is dan de twee die terzijde staan en allen zijn bruingroen, doch aan de onderste zijde wat groener. Op de top van de takjes komen de bloempjes die elk op hun apart klein steeltje rusten en geel van kleur zijn als van een klein smal pijpje beginnen en zichzelf daarna van boven in vijf of zes bladertjes open doen en verbreiden en bijna op de bloempjes van gewone buglosse lijken, maar kleiner. De vrucht of zaadhuisje is rond en zo groot als een erwt, eerst groen en als het rijp is zwart van kleur daar platte of brede zaden in schuilen als linzen. De wortel is wit van kleur die lang, breed en wijdt onder de aarde kruipt en dikwijls op verschillende plaatsen nieuwe spruiten uitgeeft. Plaats. Deze klavers groeien hier te lande in de hoven van sommige kruidbeminnaars die ze uit vreemde landen ontvangen hebben. Tijd. Dit gewas bloeit in de zomer, het zaad wordt in de herfst rijp, dan het is altijd even groen en de wortel blijft menige jaren leven. Naam. Wij hebben dit gewas heesterachtige klavers, in het Latijn Trifolium fruticans willen noemen liever dan het de naam van Cytisus mee te delen daar sommige dat voor houden. Want het komt met de Cytisus geenszins niet overeen zoals uit de beschrijving die we in de voorgaande kapittels daarvan gegeven hebben merkelijk genoeg kan blijken, tenzij dat men het voor de Cytisus van Marcellus zou willen houden daar het misschien enige gelijkenis mee zou mogen schijnen te hebben was het zo dat [907] de bloem die in dit gewas geel is wit van kleur of blauwachtig (in het Latijn galbineus) was. Want de kleur die Marcellus in de woorden van het laatste van het voorgaande 11de kapittel verhaalt en galbineus color genoemd heeft schijnt grote gemeenschap met de blauwe of immers diergelijke kleur te hebben. Want Vegetius Renatus (Veterinariae lib. 7.cap. 17. &.lib. 3.kap.2) die het kruid Eryngium beschrijft zegt dat het een goudgele bloem heeft of anders galbineus, dat is blauw van kleur, want dat hetzelfde kruid Eryngium, als hierna blijken zal, is tweevormig, een met gele en een met blauwe bloemen. Dan om tot onze heesterachtige klavers wederom te keren, sommige zijn van mening dat dit voor het Polemonium van de ouders te houden is omdat de bladeren van deze klavers enigszins op de gewone ruitbladeren lijken. Dan het echt Polemonium is van bladeren onze gewone sterk ruikende ruit niet gelijk, maar de andere ruit, te weten diegene die ruit met bladeren van Hypericon genoemd wordt net zoals het Hypericum zelf, Anonis of prangwortel en de duizendguldenkruid met bladeren van ruit bij Dioscorides beschreven zijn geweest. Aard, kracht en werking. Deze heesterachtige klavers zijn nergens toe nuttig en strekken ook niet tot voer van enig vee of andere beesten en veel minder zijn ze de bijen aangenaam, immers dat wij weten of onderzocht zouden mogen hebben. BIJVOEGING. (Cytisus sessilifius, geen Laburnum) Van deze heesterachtige klavers hebben we tevoren ook wat gesproken toen we van het Polemonium handelden en zeiden dat het Polemonium van Montpelliers van sommige Trifolium arborescens, dat is boomachtige klaver genoemd werd. Voorts om te betonen hoe grote gelijkenis dit voorgaande geslacht van heesterachtige klaver heeft met het Polemonium Monspelliensium (Jasminum fruticans) dat van Lobel beschreven is, is het te weten dat het Polemonium een boomachtig gewas is met vele houtachtige rijsjes die recht, rond en dun zijn en honderd vijftig of honderd tachtig cm hoog met een donkergroene schors bekleedt waaraan tot boven toe op beide zijden pluimvormige takjes groeien met bladeren drie tezamen die van de Cytisus of ruit gelijk, maar groter, donkergroen, dikachtig en stijf. De kleine gele bloemen komen in mei of juni voort gelijk die van jasmijn waarna zwarte volle bessen volgen die tezamen in de ronde bijeen staan en zo groot zijn als die van Ligustrum of wilde kornoelje boom en vol van bruinrood kleurend sap. De wortel is lang, houtachtig, verward en wijd en krom uitgespreid, binnen wit en wat heet en bitter van smaak, maar zeer moeilijk om uit de aarde te trekken. Dit gewas groeit zeer veel omtrent Montpelliers en wordt in de hoven van Nederland, Frankrijk en Engeland tegenwoordig geteeld, maar daar gehouden voor een soort van vreemde brem of gele jasmijn, als dezelfde Lobel betuigt. Kracht. Het is goed om de beten of steken van de schorpioenen te genezen. |
Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/