Musa

Over Musa

Banaan, vervolg Dodonaeus, vorm, fruit, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,

HET IV. CAPITEL.

Van Gulden Appel-boom.

Ghedaente.

Den boom daer de Mala aurea, oft Gulde Appelen op wassen, ghelijckt de Granaeten eenighsins; dan hy wordt seer groot ende hoogh, ende en blijft niet leegh [1245] oft heesterachtigh als onse Granaten: maer spreydt sijn langhe tacken seer wijdt ende verre uyt. Sijn bladeren zijn oock seer groot, somtijdts by de vier oft vijf voeten langh, ende dry voeten breedt, in de lenghde met dicke zenuwen oft aderen doorreghen, als de bladeren van de Articiocken. De vrucht is seer groot, ghelijck een menschen hooft, van ghedaente ende verwe eenen Granaet-appel ghelijckende; van binnen oock seer veele volsappighe besien oft keernen hebbende, doch langhworpigher ende grooter dan de bezien van de Granaten, niet roodt, maer goudtgeel blinckende van verwe, sarpachtigh oft suerachtigh ende den mondt seer aenghenaem van smaeck.

Plaetse.

Den ghenen, die ons de beschrijvinge van den boom ghegheven heeft, seydt dat hy hem te Palermo in Sicilien ghesien heeft, in den hof van een seer gheleert ende wel ervaren Medicijn. Het is sonder twijffel een vremdt ghewas, ende aldaer uyt Indien oft van eenighe andere verre landen over langhen tijdt ghebroght.

Naem.

Desen boom en heeft gheenen anderen naem dan Malus aurea, dat is Gulden Appel-boom, als den selven my versekerde: die oock seydt, dat de vrucht selve Malum aureum, dat is Gulden Appel, hiet: welcken naem misschien daer van ghekomen is, om dieswille dat de keernen oft bezien van dese Appelen goudt-geel van verwe zijn.

Plinius schijnt van desen boom oock vermaent te hebben in ‘t 6.capitel van sijn 12.boeck, segghende dat den boom selve Pala ghenoemt wordt; ende de vrucht oft den Appel Ariena heet: In Indien, seydt hy, is eenen anderen boom, die veel grooter ende soeter vruchten draeght, daer de Wijse van Indien by leven. Sijn bladeren gelijcken de wiecken oft vleugels van de vogelen, ende zijn vier voeten ende een half langh, ende dry voeten breedt. De vrucht schuylt binnen in een schorsse, ende is wonderlijcken soet van smaeck: ende soo groot, dat een van de selve ghenoegh is om vier menschen te versadighen. Den boom selve heet Pala, den Appel Ariena. Hy wast veel in het landtschap Sydraci; ’t welck het uyterste is van alle de landen die Alexander de Groote overwonnen heeft.

Aerd, Kracht ende Werckinghe.

De krachten van desen boom en zijn ons niet te kennen ghegheven gheweest, dan men versekert my alleenlijck, dat de goudtgeele bezien oft keernen van desen Appel, door haer overvloedigh sarp ende amperachtigh sap, seer nut ende aenghenaem zijn de ghene die met eenighe heete oft brandende kortsen bevanghen zijn: om dat de selve op de tonghe eenen goeden smaeck nae laten, de bijster groote hitte matighen ende verkoelen, ende den dorst seer wel verslaen.

BIIVOEGHSEL.

Te voren in het dertighste Capitel van het viertienste Boeck heeft Dodoneus van eenen anderen Gulden Appel gheschreven; dan die en wast op gheen geboomte, maer alleen op een leegh cruydt, als een gheslacht van Nachtschade: ende en heeft gheene ghemeynschap met het teghenwoordigh ghewas: het welck van niemanden van alle de nieuwe oft oude Cruydt-beschrijvers, dan alleen van Dodoneus alhier, vermaent oft beschreven is, dat wy weten: ten zy dat het een soorte van Musa is, die wy onder de Indische cruyden hier nae in ’t langh beschrijven sullen: want die heeten sommighe oock Pala ende Ariena Plinij; welcken naem de Tune oock medeghedeylt wordt.

HET IV. KAPITTEL.

Van gouden appelboom. (Musa sapientum of Musa x paradisiaca)

Gedaante.

De boom daar de Mala aurea of gouden appels aan groeien lijkt enigszins op de granaten, dan het wordt zeer groot en hoog en blijft niet laag [1245] of heesterachtig zoals onze granaten maar spreidt zijn lange takken zeer wijdt en ver uit. Zijn bladeren zijn ook zeer groot en soms bij de honderd twintig of honderd vijftig cm lang en negentig cm breed en in de lengte met dikke zenuwen of aderen doorregen zoals de bladeren van de artisjokken. De vrucht is zeer groot gelijk een mensenhoofd en van gedaante en kleur lijkt het op een granaatappel die van binnen ook zeer vele vol sappige bessen of kernen heeft, doch langwerpiger en groter dan de bessen van de granaten en niet rood, maar goudgeel blinkend van kleur, scherpachtig of zuurachtig en de mond zeer aangenaam van smaak.

Plaats.

Diegene die ons de beschrijving van de boom gegeven heeft zegt dat hij hem te Palermo in Sicilië gezien heeft in de hof van een zeer geleerd en goed ervaren dokter. Het is zonder twijfel een vreemd gewas en daar lang geleden uit Indien of van enige andere verre landen gebracht.

Naam.

Deze boom heeft geen andere naam dan Malus aurea, dat is gulden appelboom zoals dezelfde me verzekerde die ook zegt dat de vrucht zelf Malum aureum, dat is gouden appel, heet welke naam misschien daarvan gekomen is omdat de kernen of bessen van deze appels goudgeel van kleur zijn.

Plinius schijnt van deze boom ook vermaand te hebben in het 6de kapittel van zijn 12de boek en zegt dat de boom zelf Pala genoemd wordt en de vrucht of de appel Ariena heet, In Indien, zegt hij, is een andere boom die veel groter en zoetere vruchten draagt waar de wijzen van Indien bij leven. Zijn bladeren lijken op de wieken of vleugels van de vogels en zijn honderd vijf en dertig cm lang en negentig cm breed. De vrucht schuilt binnen een schors en is wonderlijk zoet van smaak en zo groot dat een van die genoeg is om vier mensen te verzadigen. De boom zelf heet Pala en de appel Ariena. Het groeit veel in het landschap Sydraci wat het uiterste is van alle landen die Alexander de Grote overwonnen heeft.

Aard, kracht en werking.

De krachten van deze boom zijn ons niet te kennen gegeven geweest, dan men verzekert me alleen dat de goudgele bessen of kernen van deze appel door haar overvloedig scherp en bitterachtig sap zeer nuttig en aangenaam zijn voor diegene die met enige hete of brandende koortsen bevangen zijn omdat die op de tong een goede smaak nalaten en de bijster grote hitte matigen en verkoelen en de dorst zeer goed verslaan.

BIJVOEGING.

Tevoren in het dertigste kapittel van het veertiende boek heeft Dodonaeus van een andere gouden appel geschreven, dan die groeit niet op een boom, maar alleen op een laag kruid als een geslacht van nachtschade en heeft geen gemeenschap met het tegenwoordig gewas wat van niemand van alle nieuwe of oude kruidbeschrijvers dan alleen van Dodonaeus alhier vermaand of beschreven is dat we weten, tenzij dat het een soort van Musa is die we onder de Indische kruiden hierna in het lang zullen beschrijven want die noemen sommige ook Pala en Ariena Plinij, welke naam aan de Tune ook meegedeeld wordt.

Geschreven en opgezet door Nico Koomen.

Joost van Ravelingen, vervolg van Dodonaeus of Dodoens, cruydt-boeck, 1644.

Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/