Gart der Gesundheit

Over Gart der Gesundheit

Garten der Gesundheyt, tuin van gezondheid, garden of health, Ortus of Hortus sanitatis, 1485. Voor de oorspronkelijke tekst, zie Missouri Botanical Garden Received Library. http://www.biodiversitylibrary.org/item/29685#

De randen zijn soms moeilijk te zien. Daar wordt of voor gebruikt of een verwachte letter in gezet. Dat kan soms tot fouten leiden. Woorden worden op het eind van de regel samengevoegd, soms staat er niets, soms een / teken.

Normaal wordt dit teken gebruikt · als in het boek. Staat er geen punt bij een eind van een zin dan staat er.

Ook komen er geregeld verwisselde pagina’s voor, vooral de kapittels vanaf 50 tot 200. Waarschijnlijk is dit gebeurd tijdens het kopiëren. Of het stond zo al origineel in het boek. Die stukken zullen zo goed mogelijk bij elkaar gevoegd worden. Er zijn namelijk geen paginanummers.

Het was lastig te typen vanwege al die þ,ÿ, ü etc. Ook omdat de meeste woorden op verschillende manieren gespeld worden. Verder lijkt de tekst en woordkeus veel op die van Herbarius in Dyetsche.

Nico Koomen.

Het voorwerk van Gart der Gesundheit gaat duidelijk tot in de 1470 jaren terug. De opdrachtgever was Bernard von Breidenbach (rond 1440-1497) een bekende Domheer uit Mainz. Daarnaast nam er aan deel de bekende uitgever Peter Schöffer, een voormalige medewerker van Gutenberg die ook verantwoordelijk was voor de Latijnse Herbarius, (in Nederlands de Herbarius in Dyetsche).

Algemeen wordt aangenomen dat samenvatter (Compilator) van de ‘ Gart’ de Frankfurter stadsarts Johann Wonnecke von Kaub (Johann von Cube) was (rond 1430-1501-04) was wiens naam verschijnt in kapittel 76 onder het kapittel Bolus armenus. Dat wordt echter door sommigen betwijfeld, waarschijnlijk omdat Cube in die plaats aangehaald wordt als zijn meester; ’dick mal versůcht an vil enden vonn mir meyster Johan von cube’. Op het eind staat; ‘ Gedrukt en voleindigd deze Herbarius door Hannsen Schônsperger in de keizerlijke stad te Augsburg in het midden van de week na de witte zondag Anno 1400 en in het 82ste jaar.’

Op de titel van blad [2]b staat: Und nennen dises bůch zu latein Oτtus sanitatis, auf teütsch· Ein gartten der gesundtheÿt. Het is uitgegeven ca. 1485 te Strassburg.

Het werk is een goede aanvulling op, en een gedeeltelijke vertaling van, de Latijnse uitgave van 1484 en is twee keer zo dik als deze uitgave. Deze herbarius werd een aantal keren herdrukt, met verschillende titels, zoals 1492: Gaerde der Suntheit, 1507-1509: Herbary oder Kruyterbuch, en 1508: Herbarius zu teutsche und von allerhand kreutter. De 'Gart' kreeg veel gevolg en grote invloed op latere kruidboeken. Samen is de 'Gart' er in 60 uitgaven, daarvan alleen 13 in de Incunabula tijd, en van 15de tot de 18de eeuw nagedrukt, overzet of bewerkt (onder andere door Echarius Eucharius Rößlin d. J.und Adam Lonitzer verschenen. Ook wordt er veel van besproken bij Dodonaeus bij van Ravelingen.

Er staan 379 afbeeldingen van planten in. Erhard Reuwich (ook Rewich, Reuwick, Reewyck) uit Utrecht heeft een deel van de illustraties gemaakt. Terwijl de tekst van de ‘ Gart’ al in 1483 vast gesteld was en aan de bewerker overhandigd was lagen er nog niet alle tekening van Reuwich er. Verder zouden er nog later bijgevoegd worden vooral die "Ausbeute" , een Palestina reis die Breindenbach met Reuwich vanaf 1483 ondernam. Gelijk daarbij konden kwalitatief goede afbeeldingen van Middellandse zeeplanten verwacht worden. Schöffer bracht al voor de terugkeer van de reizigers het boek uit. Wel tegen de oorspronkelijke planning ging er een maar vierde deel van de afbeeldingen op Rewich terug. Ze vertonen voornamelijk planten die in voorjaar en vroeg zomer bloeien. De kwaliteit was voor die tijd zeer goed. De andere illustraties zijn duidelijk snel gemaakt en zijn weinig natuurgetrouw. Voor een deel gaan ze op handgeschreven voorbeelden terug.

De Gart bevat alle medische kennis van die tijd. Zoals vele andere herbals denkt men dat het een samenvatting is uit vele bronnen. Naast andere bronnen diende Konrad von Megenbergs ‘ Buch der Natur en de 'Ältere deutsche Macer', een overzetting en bewerking van de 'Macer floridus' een leergedicht van Odo von Meung (= Otto von Meudon; 11de eeuw) als tekstbasis. De 'Macer floridus' lag van de 13de eeuw in een Thüringische -Schlesische proef overzetting en bewerking en was wijd verspreid. Een manuscript van de 'Macer' lag ook bij Johannes Wonnecke von Kaub voor.

Dit is een van de twee incunabula (boeken die gedrukt zijn voor 1501). Der Gart was de eerste herbal die niet in Grieks of Latijn was geschreven, maar in de gewone Duitse taal; hoewel, omdat het in Beierse dialect is, is het nog steeds moeilijk voor moderne lezers.

Der Gart geeft in alfabetische volgorde elke bekende ziekte of lijden op en geeft onder elk het hoofdstuk aan waar in dit hoofdstuk goede remedies besproken worden. In toevoeging hierop is er een index die de medische "simples" opnoemt die de enkelvoudige of hoofdingrediënten vormen waarvan samengestelde mengsels gemaakt werden. Er zijn 435 kapittels met 382 over planten, 28 kapittels over mineralen en 25 dierlijke producten, een kapittel over uroscopie, een methode om de urine van een patiënt te analyseren om een diagnose van zijn ziekte vast te stellen.

Voorrede. 

offt und vil habe ich bey mir selbs betrachtet die wundersamen weercke des schôpfers d naturen·wie er an den anbeginne d hymmeln hat beschaffen und gezieret mit schŏnen leüchtenden sternen·den er zů einfliessen in alles dz under dem hymmel ist·krafft und macht gegeben hat· (Auch wie er darnach die vieτ element beschaffen hat. Das feüer hÿczig und trucken·die lüfft heÿþ und feücht·daz wasser kalt und feücht·dz erdtrich trucken und kalt·yegklichem sein natur gegeben· (Auch wie d selb groþs meister d natur darnach die kreüter mangerley nature·und allerley geschlăcht d thiere·und zůleczt den menschen und allen creaturen dz edlest·gemachet hat und beschaffen·Domit ein fiele mir die wunndersame oτdnung· die d schŏpffer den selben seinen creaturen hat egeben·also das alles dz und dem hymmel wesen hat sein natur von und durch die stern empfăcht und halttet· (Auch daz in einem ÿegklichen das in den obgemelten vier elementen entspτinget· wăchþt·lebt·od schwebt·es seÿ ărcz·gestein·gekreüt·oder thiere·sind vermüschet die vier natur d element·hÿcze·kelte·feüchtigkeÿt·und truckenheÿt· Und also zů veτmercken ist die berürten vier natur auch in dem menschlichen kŏτper vermüschet od vermennget sind in einer maþ und temperament bequem des menschen leben und natur·In wŏlcher masse od pτopoτtion od temperament die weÿl d mensch steet·ist er frisch und gesundt·So er aber trÿtt od fellt auþ dem temperament odeτ maþs der vier naturen·daz dann geschicht so die hycz gancz über handt nÿmbt·und arbeÿtet die keltte zů tempffen·oder widerumb die kelte die hÿcze anhebet zů underdτucken·oder d mensche vol kalteτ feüchtigkeit wirt od seiner feüchtigkeit über die maþs entseczet·fellet d mensch von not wegen in kranckheÿt und nåhnet dem tode·Orsache aber solches eegemeldeten bτuches der vier naturen temperament·in wŏlchem des menschen gesundtheit und leben steet·sind vil ÿeczund des hymmels gifftig und verboτgen einflüþs wider des menschen natur·dann d ummsteend lufft unreÿnigkeit und vergifftigung·Nun unbequem speÿsen oder tranck· Od bequeme·aber nit in rechter maþ od zeit genommen·Fürwar als leichte wolt ich dir zelen die bletter auff den baumen od die santkôτner in dem mǒτe·als ich dir erzelen und erklåren solt alle die ding die ein ursach sind abfallens von dem temperamentt d vier naturen und ein anfange des menschen kranckheyt darumb so umbsteen….sent unnd al… und fàrliche. [9] .ist er seiner gesundtheit oder lebens gancz sicher· Do ich soliches betrachten was·fiele mir auch ein wie der schôpffer der natur·der uns in solche fårlicheyt geseczet hat·wider mit einen andern genådigklich fürsehen hat·daz ist mit allerleÿ geschlåchten kreüter·thieren·und andern creaturen·den er krafft und macht gegeben hat·die obberůrten vier naturen·widerbτingen würcken geben und tempffen·Ein kraut hÿcziget·das ander kůlet·ÿegkliches nach dem grad seiner naturen und complexion·Des geleÿchen vil ander creaturen auff dem erdtrich und in dem wasser dem menschen durch den schôpffer der naturen sein leben auff entheltet.

Durch wôlcher kreüter und creaturen krafft der kranck mensche in den vieτ naturen temperament und zů seines leÿbes gesundtheit wider mag kommen·Seÿd ein mal aber der mensche auff erden nit grôssers nitt edlers schaczes gehaben mag dem seines leÿbes gesundtheÿt· Lieþs ich mich beduncken·das ich nicht erlichsers nit nüczers oder heÿligers wercke oder arbeÿt begeen môchtte·dann ein bůch zůsamen bτingen darinnen vil der kreüter·und ander creaturen krafft und naturen mit jren rechten farben und gestalt würden begrÿffen·zů aller welt trost unnd gemeynem nucze ….ach hab ich foli… lassen anfa…. ster in der…. meiner begierde auþ den bewårten meistern in der erczneÿ·Galieno·Avicenna·Serapione·Diascoτide·Pandecta·Plateario·und andern vil kreüter krafft und naturen in ein bůch zůsamen hat bτacht·Und do ich auff entwerffung unnd kuuterfeÿung der krütter gangen bÿn in mittler arbeÿtte·vermercket ich dz vil edler kreüter sind die in disen teütschen landen nit wachsen·darumb ich die selben in jrer rechten farbe unnd gestalt anders nicht entwerffen mochtte dem von hôτen sagen·Deþhalben ich solichs angefangens werck unvolkommen und in der feder hangen lieþ so lang biþ ich zů erwerben genad und ablaþ mich fertiget zů ziehen zů dem heyligen grab·auch zů dem berge sÿnai·do der lieben junckfrauwen sant katherinen kôτper rastet und růwet·Doch das solliches edles angefangens und unvolkommens wercke mit hÿnderstellig belÿbe·Auch das do mein fart nicht allein zů meiner selen heyle·sunder aller welte zů staten môchte kommen·Name ich mit mir einen maler vonn vernunfft und handt subtil und behende·Und so wir von teütschen landen gereÿþet haben durch wålhische landt Histriam·und darnach durch die Schlavonei odeτ Wÿndische landt·Croacien·Albaney·Dalmacien·Auch durch die krÿechischen lande·Coτson·Moτeam·Candiam·Rodiþ·und Cypτien·bÿþ in das gelobet lande·unnd auch do in die heÿlig [10] en stat Jherusalen und von dannen durch klein arabien gegenn dem berge sÿnai·van dem berge sÿnai gegen dem roten môre·gegen calcair·Babylonien und auch Allexandτiam in egipten·und von dannen wider in Candien·in durchwandτung solcher künigreÿch unnd landen·Ich mit fleysse mich erfaren hab der kreüter do selbst·und die in jeren rechten farben und gestaltten lassen kunterfeÿen und entwerffen.

(Und nach dem mit gots hilff wider in teütsche landt und heim kommen byn· Die groþ liebe dye ich zů disem wercke hab gehadt·hat mich bewegt dat zů vollenden·als nun mit der gottes hilff volbτacht ist· (Und nennen dises bůch zů latein Oτtus sanitatis·auff teütsch·Ein gartten der gesundtheÿt·In wôlchem gartten man findet vierhundert und fünff und dτeyssig kreüter·mitt andern creaturen krafft und tugenden·zů des menschen gesuntheit dienend·und gemeÿnlich in den apotecken zů erczneÿ gebτauchet werden·under disen bej vierd halbhunnderten mit jren farben und gestalten als sÿ hie erscheÿnen·und auff das es aller welt gelerten und leyen·zů nucz kommen müge·hab ich es in teütsch lassen machen·

(Dises bůch wirdt geteÿlet in fünff teÿl·(Das erst·ist die voτrede ÿeczund hie berűrt·(Das ander teÿl·ist von den nachfolgenden kreütern·und ander creaturen krafft und tugent in oτdnunge des alphabets·(Das dτyt teÿl wirt sein ein register von kreüteren zů laxieren und zů krefftigen·(Item von den wol riechenden· (Item von den gummi·(Item von den früchten·samen·und wurczeln. (Item von edlem gestein·(Item von den thieren und was von jn entspτinget·und also was zů erczneÿ dient gemeynigklichen·(Das vierde teÿl·von allen farben des harms·und was ein ÿegkliche farbe bebeütet·

(Das fünfft teyl und dz leczte wirt sein ein register behend zů finden von allen gebτesten und kranckheÿten der menschen wie die sein mügen·

(Nun farhÿn im alle landt du edler und schôner gartt·du ein ergeczung den gesunden·ein trost hoffnung und hilffe den krancken·der deinen nucz dein fruchtbeτkeyt genůg auþspτechen müge·lebt kein mensche· (Ich dancke dir schôpffer hymmels und d erden·der du den kreütern in disen garten begrÿffen·krafft und macht gegeben hast·das du mir solche genad·disen schacz d byþher der gemeÿn begraben unnd verτboτgen ist gewesen·hast vergünnet an den tag zů bτingen·Dye sej ere und lobe ÿeczund und zů ewigen zeÿten Amen· (·a·iij·) [11, 12]

Vaak en veel heb ik bij mezelf beschouwd de wonderbare werken van de schepper der natuur hoe hij aan het begin de hemel heeft geschapen en versierd met mooie lichtende sterren dat het tot invloed van alles dat er onder de hemel is kracht en macht gegeven heeft. Ook hoe hij daarna de vier elementen geschapen heeft. Dat vuur heet en droog, de lucht heet en vochtig, dat water koud en vochtig, dat aardrijk droog en koud, iedereen zijn natuur gegeven. Ook hoe dezelfde grote meester van de natuur daarna die kruiden van vele naturen en allerlei geslachten van dieren en tenslotte de mensen en alle creaturen de edelste gemaakt heeft en geschapen. Daarmee viel me in de wonderbaarlijke ordening die de schepper ervan zijn creaturen heeft gegeven alzo dat alles dat aan de hemel is zijn natuur van en door de sterren ontvangen heeft en houdt. Ook dat in iedereen dat in de boven vermelde vier elementen ontspringt, groeit, leeft of zweeft, hetzij erts, gesteente, kruiden of dier, zijn vermengd die vier naturen der elementen, hitte, koudheid, vochtigheid en droogte. En alzo te bemerken is zijn de aangeroerde vier naturen ook in het menselijke lichaam vermengd of gemengd in een maat en temperament bekwaam voor dat mensen leven en natuur. In welke maat of proportie of temperament de tijd dat de mens staat is hij fris en gezond. Zo hij echter treedt of valt uit het temperament of maat van de vier naturen, dat dan geschiedt zo de hitte gans overhand neemt en arbeidt om de koude te dempen of wederom de koudheid de hitte aanheft te verdrukken of de mens vol koude vochtigheid wordt of zijn vochtigheid over de maat zet, valt de mens vanwege nood in ziekte en nadert de dood. Oorzaak echter van zulke eerder vermelde breuk der vier naturen temperament waarin de mensen gezondheid en leven staat, zijn veel krachten van de hemel giftig en verborgen invloed tegen de mensen natuur dan de omstaande lucht, onreinheid en vergiftiging en nu ongeschikte spijzen of drank. Of bekwame, maar niet in rechte maat of tijd genomen. Voorwaar even gemakkelijk wil ik u vertellen van de bladeren op de bomen of de zandkorrels in de zee zoals ik u vertellen en verklaren zou al die dingen die een oorzaak zijn van het afvallen van het temperament van de vier naturen en een aanvang van de mensen ziekte. daarom zo omstaan….zendt en al… en gevaarlijk.(vlek) [9] .is er zijn gezondheid of leven gans zeker. Toch zal ik betrachten wat en voel me ook een als de schepper der natuur die ons in zulke gevaarlijkheid gezet heeft en weer met een andere genade voorzien heeft, dat is met allerlei geslachten van kruiden, dieren en andere creaturen die hij kracht en macht gegeven heeft die boven beroerde vier naturen weer te brengen, werken, geven en dempen. Een kruid verhit, dat andere verkoeld, elk naar de graad van zijn natuur en samengesteldheid. Desgelijks van veel andere creaturen op het aardrijk en in het water zodat de mensen door de schepper der natuur zijn leven ook behoudt.

Door welke kruiden en creaturenkracht de zieke mens in de vier naturen temperament en tot zijn lijf gezondheid weer mag komen. Is eenmaal echter de mens op de aarde mag hij niet grotere en niet edelere schat hebben dan zijn lijf gezondheid. Liet ik me bedenken dat ik niet eerlijkers, niets nuttiger of heiliger werk of arbeid begaan mocht dan een boek tezamen brengen daarin veel van de kruiden en andere creaturenkracht en naturen met hun echte kleuren en gestalte worden begrepen tot aller wereld troost en algemene nut (vlek) ook heb ik foli… laten aanva…. ster in de…. mijn begeerte uit de bewaarde meesters in de artsenij, Galenus, Avicenna, Serapio, Dioscorides, Pandecta, Platearius en andere veel kruidenkracht en naturen in een boek tezamen heb gebracht. En toen ik ook ontwerpen en kleuren ging de kruiden bij mijn arbeid bemerkte ik dat er veel edele kruiden zijn die in deze Duitse landen niet groeien, daarom ik dezelfde in hun echte kleur en gestalte anders niet ontwerpen mocht dan van horen zeggen. Derhalve ik zulks aangevangen werk onvolkomen en in de veer hangen liet zo lang tot ik tot verwerven genade en aflaat me vervaardigde ze te zien naar het Heilige Graf, ook tot de berg Sinaï daar de lieve jonkvrouw Sint Catherina lichaam ligt en rust. Doch dat zulke edel aangevangen en onvolkomen werk niet achterstallig blijft. Ook doe ik mijn reis niet alleen tot mijn zielenheil, vooral de hele wereld tot dienst mag komen nam ik met me een schilder van verstandige hand, subtiel en handig. En zo we van Duitse landen gereisd hebben door Wallisch land Hongarije en daarna door Slovenië of Wendische land, Kroatië, Albanië, Dalmatië. Ook door de Cyrische landen, Korfu, Moream, Kreta, Rhodos en Cyprus tot in dat beloofde land en ook zo in de heilige [10] plaats Jeruzalem en vandaar door klein Arabië tegen de berg Sinaï. van de berg Sinaï tegen de Rode Zee, tegen Cairo, Babylonië en ook Alexandrië in Egypte en vandaar tegen Kreta, in doorwandelen zulke koninkrijken en landen. Ik met vlijt me ervaren heb de kruiden daarvan en die in hun rechte kleur en gestalte laten kleuren en ontwerpen.

En na dan met Gods hulp weer in Duitse land en huis gekomen ben. De grote liefde die ik tot dit werk heb gehad heeft me bewogen dat te voleinden zoals nu met Gods hulp volbracht is. En noem dit boek in Latijn Ortus sanitatis, op Duits Ein gartten der gesundtheyt’’. In welke tuin men vindt vierhonderdenvijf en dertig kruiden met andere creaturenkracht en deugden tot de mensen gezondheid dienen en algemeen in de apotheken tot artsenij gebruikt worden. Onder deze bij vier en half honderd met hun kleuren en gestalten zoals ze hier verschijnen en opdat het alle wereld geleerden en leken tot nut komen mag heb ik het in Duits laten maken.

Dit boek wordt gedeeld in vijf delen. Dat eerste is de voorrede, nu hier aangeroerd. Dat andere deel is van de navolgende kruiden en andere creaturenkracht en deugd in ordening des alfabet. Dat derde deel wordt een register van kruiden te laxeren en te versterken. Item van de wel riekende. Item van de gom. Item van de vruchten, zaden en wortels. Item van edele stenen. Item van de dieren en wat van hen ontspringt en alzo wat tot artsenij dient algemeen. Dat vierde deel van alle kleuren van het plassen en wat elke verf betekent.

Dat vijfde deel en de laatste wordt een register handig te vinden van alle gebreken en ziekten der mensen wat die zijn mogen.

Nu ga heen in alle landen u edele en schone tuin, u een trouw der gezonden, een troost, hoop en hulp de kranke die uw nut en uw vruchtbaarheid genoeg uitspreken mogen, leeft geen mens. Ik dank u schepper hemel en de aarden dat u de kruiden die deze tuin begrijpt kracht en macht gegeven heeft dat u mij zulke genade, deze schat die tot nu algemeen begraven en verborgen is geweest heeft vergund aan de dag te brengen. U zei eer of lof nu en tot in eeuwige tijden. Amen.[11,12]

Vorm.

Bladen staan afwisselend aan een opgaande stengel. Behaarde en lancetvormige bladeren, donkergroen en spits, soms wat gegolfd en gesteeld. Opgerichte en onderaan houtachtige stengels, vertakt.

Meerjarige met grote purperen, bruine, oranje of gele geurende bloemen in april/juni. Talrijke donkergele welriekende bloemen in trosjes, mei/juni. Het is een geurbloem die ook opvalt door zijn donkere tinten in bloedrood, roodbruin, donkeroranje, zwavelgeel, warmgeel en zelfs violetpaars, soms zijn ze zelfs dubbel.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Dit kruid wordt ook in het Grieks Leucoïon genoemd en Leucoïon melinon, in het Latijn Leucoïum luteum en Viola alba, in het Arabisch keyri, in het Spaans violetas amarilla, in het Nederduits steenviolieren omdat ze zo graag op steenachtige grond groeien en geel violieren, in het Hoogduits Galbe Violaten en soms Gelb Garten Veiel’.

Onder de naam van viool, ion, werd bij de Grieken en Romeinen een heel aantal van welriekende bloemen vermeld. Nog tot in de 16de eeuw en later heette het viooltje, de leukoje, violier en muurbloem in alle kruidboeken viola en werden alleen door bijwoorden onderscheiden. Het viooltje werd zwarte of purperen viool genoemd. De leukoje de witte of de bleke. De muurbloem de gele, Viola lutea. De nachtviool heette viola matronalis. Bij de "Ouden" was er geen onderscheid in geslachten, de geur was een herkenningsteken.

In Duitsland was de muurbloem voor het eerst bekend door A. Magnus in de dertiende eeuw die een saffraangele viool vermeldt dat het echte viooltje in reuk gelijk is.’

Cheiri, die naam komt mogelijk van het Arabische kheyri of cheiri, keiri of kairi: goud, of een plant met geurende gouden bloemen. Omdat de Arabieren in de plantkunde leerlingen van de oude Grieken waren neemt men aan dat het eerste bestanddeel van Cheiranthus goudgeel of was betekent. Andere verklaren het woord als hand vanwege zekere gelijkenis met de opengespleten peul met de vingers of omdat men de bloemen voor een boeket afplukte.

Gebruik.

De bittere en waterkersachtig smakende bloemen werden vroeger in de artsenij gebruikt. Het uitgeperste sap zou geschikt zijn om de stonden en de kraam te bevorderen. Dioscorides looft de plant als een vrouwenmiddel. De gedroogde en gekookte bloemen hebben in baden een goede uitwerking op de baarmoeder en bevordert de menstruatie. Heeft een goede werking op de zenuwen en spieren.

Dodonaeus; ‘Dioscorides schrijft dat de gele Leucioa, dat is de steenviolieren, in de medicijnen het meest gezocht en gebruikt worden. Want hij zegt dat de bloemen van steenviolieren die droog zijn in een bad gekookt en gebruikt zeer geschikt zijn om de ontstekingen en zweren van de baarmoeder te genezen en de maandstonden te verwekken.

Dezelfde bloemen met olie en was als een pleister vermengt genezen de kloven van de aarsdarm en van het fondament, met honig gemengd genezen ze de spruw van de kinderen en de oude kwade zweren en zeren van de mond.

(2) Het zaad van steenviolieren een half lood zwaar met wijn gedronken of met honig door een pessarium in de baarmoeder gezet verwekt de maandstonden van de vrouwen en jaagt de nageboorte en dode vruchten af.

De wortels van dit kruid met azijn gestampt en opgelegd genezen de verharde milt en zijn goed tegen de smarten en weedom van het jicht.

Hippocrates leert ons in zijn boek van de natuur van de vrouwen het zaad van Leucoïon of violieren klein gestampt met wijn te drinken te geven om de nageboorte af te drijven en het bloed uit de baarmoeder te laten rijzen en uit te leiden en zegt er noch bij dat tot hetzelfde doel de wortel van de gele Leucoïon of steenviolieren op dezelfde manier ingenomen zeer nuttig gebruikt plag te wezen.

(3) Het sap van dit kruid in de ogen gedrupt verteert, verdrijft en neemt alle vlekken, plekken en donkerheid van de ogen.

(4) Steenviolieren gedroogd en in water gekookt laat plassen en geneest de verharde apostumatien of zwellingen van de baarmoeder als men daar een bad van maakt en in een zweetkuip zit of ermee stooft.

Dit kruid is zo krachtig in het afjagen dat als het lang gebruikt is niet alleen de dode vrucht naar beneden drijft, maar ook de levende vrucht doden kan of immers schadelijk wezen.

Dan het zaad is beter gebruikt en met wijn gedronken bevordert de vrouwen die gaan om te baren.

Vorm.

Bijvoet is een bossig vertakt plantje van ongeveer een meter hoog. Het geveerde blad is aan de bovenkant donkergroen en aan de onderkant witviltig. De talrijke, langwerpige, bruingele en kleine bloemkorfjes vallen vrijwel niet op. Deze plant komt algemeen voor langs de wegen. (3). De plant behoort tot dezelfde familie als alsem en staafkruid.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Het kruid dat in het Grieks Artemisia genoemd is heeft dezelfde naam bij de Latijnen ook en eer dat men dat zo noemde werd het in het Grieks Parthenis genoemd, zoals Plinius verhaalt. Apuleius verzekert dat het ook Parthenion genoemd is. Dit kruid heeft zijn naam verkregen van koningin Artemisia, huisvrouw van koning Mausolus van Carië die dit kruid zeer lief en uitgekozen had en het gebruik ervan het meest openbaar of kennelijk gemaakt heeft zodat het zijn oude naam verloren en in plaats van die de naam van de koningin aangenomen heeft. Sommige andere zeggen dat bijvoet in het Grieks en in het Latijn Artemisia genoemd is naar de Godin Diana die ook Artemisia genoemd wordt en dat alleen daardoor omdat dit kruid zeer bijzonder voor de gebreken van de vrouwen is waarvan de heidenen Diana overste en Godin gemaakt hebben.’

De reden daarvoor is de gunstige werking op vrouwenziektes en zijn vele geneeskrachtige eigenschappen. (In christelijke tijd werd Artemisia vervangen door een van de H. Margareta’s, meestal de H. Margaret van Antiochië.) Ook Plinius weet te berichten dat de Artemisia vooral vrouwenziektes geneest en zegt dat koningin Artemisia, de vrouw van koning Mausoleus, het kruid dat daarvoor parthenis genoemd werd haar naam gegeven heeft. Vele leiden, gaat Plinius verder, de naam af van Artemis Ilithya (gezond helpster) naar het gebruik van deze plant bij vrouwenziektes’.

Waarschijnlijk is de plant zo genoemd naar de Griekse Godin Artemisia, de dochter van Zeus en Leto, de godin van de kuisheid, geboorte en jacht.

We lezen hier dus dat het een echt vrouwenkruid is, zo is het gebruik in Herbarius in Dyetsche, Herbarijs en Dodonaeus. Om de stonden te laten komen, onvruchtbaarheid, nageboorte en de dode vrucht te verdrijven. Het bloeiende kruid, dat met Johannis geplukt wordt, bevordert de maandstonden en drijft dood en nageboorte af. Sinds Mozaïsche tijd is het een bestanddeel van een afdrijvingmiddel, foetor judaicus, dat door joodse handelaren verkocht werd. Misbruik tot afdrijving kwam voor, of bij grote dosis als wormmiddel, bij overdosering tot dodelijke vergiftigingen door het in de vluchtige olie bevattende, toxisch werkende Thujon.

Dodonaeus; ‘De eerste soort van bijvoet wordt van sommige Mater herbarum, dat is Moeder der kruiden genoemd, in het Hoogduits Beifusz en Sant Johans gurtell, in het Nederlants bijvoet en Sint Janskruid’.

Walefridus Strabo (negende eeuw) noemt in zijn Hortulus de artemisia vanwege haar overdadige kracht; Mater herbarum; moeder der kruiden.

(2) Bijvoet, de Duits Beifuss, werd vroeger dan als middel tegen vermoeidheid bij de voeten gelegd, of men stopte bijvoet in de schoenen en maakte daardoor de voet onvermoeibaar. Zo zegt Plinius al dat een reiziger geen vermoeidheid (artemes) zal voelen als hij een takje van bivot in zijn schoenen heeft. Volgens hem zouden de Romeinse soldaten de weg naar Zwitserland gemakkelijk hebben afgelegd omdat ze bijvoet in hun sandalen hadden. (Zo ook in Herbarius in Dyetsche) De Griekse (ook Latijnse naam) Artemisia wordt overigens door sommigen afgeleid van artemes, ‘fris’ of ‘gezond’, want de voetganger die bijvoet draagt blijft onvermoeid. Het vermoeidheidsgevoel wordt veroorzaakt door het warm worden van onze voeten. Voor ons gevoel gaan onze voeten gloeien en steken. De bijvoetbladeren bevatten een vluchtige olie die, als deze met warme voeten in aanraking komt, verdampt en zo de warmte afvoert, een soort eau de cologne. Verder werkt de olie gunstig op het lichaam en heeft deze een opwekkende werking. Het geloof dat men op reis niet ver­moeid werd als men de plant aan het been bond, zal bijgedragen hebben tot de vervorming van het Midden-Nederlands biuot, ongeveer halfweg de dertiende eeuw, tot bivoet en tenslotte tot bijvoet.

Hildegard von Bingen noemt het Biboz of Beifusz.

(4) Dodonaeus doelt wel op Artemisia campestris subsp. campestris als hij spreekt: De tweede soort van bijvoet heeft de toenaam gekregen van Leptophyllos in het Grieks, in het Latijn Tenuifolia, dat is smal van bladeren’.

(5) Thagetes. Die naam heeft vermoedelijk de naam gegeven aan het afrikaantje of Tagetes. Dodonaeus. ‘De nieuwe schrijvers stellen vele geslachten van bijvoet want ze rekenen mater en reinvaarn ook onder de soorten van bijvoet. Fuchsius heeft Flos Africanus of de Tunisbloemen ook hierbij willen hebben’.

(6) Brittanica Campanaria, omdat het op de vlaktes van Engeland groeit? Metricaria minor, kleine Matricaria of klein moederkruid?, Zantes, eiland in de Ionische zee, Leptafelos.

Gebruik.

Herbarius in Dyetsche; ‘Bivoet of Arthimesia is een kruid dat heet en droog is in de derde graad volgens Platearius. Het wordt Mater Herbarum genoemd. (dat is de moeder van de kruiden) Daarvan hebben de groene bladeren de grootste kracht. Bijvoet opent zeer, daarom is het goed tegen verstoppingen van de lever (a) en van de milt die uit koude zaken komen (b) als je het met hertstong en met wat alsem in wijn kookt en dan met suiker zoet maakt. Als je daar nog wat bloemen van santorie bij doet is het goed tegen geelzucht als gevolg van miltziekte. De kruiden die na de zuivering achter blijven moet je lauw op de milt leggen, hetzelfde is ook goed tegen opheffing van de milt.

Om de stonden te laten komen en de dode vrucht te verdrijven: ‘Maak een bad van water waar bijvoet, laurierbladeren en reinvaarn in gekookt zijn, daarin moet ze zitten of neem een spons doe het daar in en leg dit op de baarmoeder’. Bijvoet die met laurierbladeren in olie van noten of van olijven gekookt zijn en als het daarmee in de baarmoeder als een pessarium gezet wordt laat het de stonden komen.

Tegen tenasmonem (dat is graag naar toilet willen zonder te kunnen dat uit koude zaken komt) leg Grieks pek op de kolen en die damp moet de zieke van onderen in de aars ontvangen, dan warm je bijvoet in wijn en leg dit op een molensteen waar de zieke op zit, want het is bewezen.

Tegen onvruchtbaarheid die uit vochtigheid ontstaan is verpulver je bijvoet met het schaafsel van ivoor en hertshoren, meng het met nootmuskaten en honing en drink dit met de wijn waar bijvoet in gekookt is, Pandecta en Platearus. Als de onvruchtbaarheid van droogte komt dan zal dit schadelijk zijn, je kunt dit herkennen of ze vet (c) of mager is. Daarna moet ze een bad nemen en met een spons er op duwen, zo het net verteld is, en een pessarium zetten.

Het poeder van bijvoet en van dove netelen is goed tegen klieren die glandines heten die rond de aars of de oren komen, maar eerst moet je er op slaan en dan het poeder er op strooien.

(7) Als je bijvoet in huis legt en rookt verjaagt dit de duivels.

En als je het op de gekneusde voet legt maar dan met wat smeer gemengd verdrijft het de pijn van de voeten die van wandelen komt’.

(a) Galstenen. (b) Stenen. (c) Vette mensen zijn minder vruchtbaar.

Herbarijs; ‘Artemesia, dat is bivoet, en het is heet en droog in de 2de graad, sommige zeggen in de vierde graad. En het kruid wordt meer in de medicijnen gebruikt dan de bladeren of de wortels doen en het is veel beter groen dan droog, nochtans kan men het 1 jaar goed houden. En het is goed voor vrouwen die geen kind mogen dragen omdat ze daardoor overlijden. Maar komt het van droogte, dan is bijvoet slecht voor hen. Bijvoet ontstopt de geslachtsdelen en laat de vrouw haar stonden hebben en is goed gedaan in baden tegen koude ziektes en is goed gedronken tegen jicht. En gekookt en in de neus ontvangen is het goed tegen reuma in het hoofd. Het is goed tegen alle verstoppingen van de baarmoeder, ja gedronken of gebaad of de damp ontvangen in de vulva.

En tegen een ongemak dat men kramp noemt, dat is als de mens lust heeft om naar toilet te gaan en als hij er komt dat hij het niet doen kan van grote krampen in het fondament dat van koude komt. Neem Grieks pek en leg het op de kolen en die zieke zal die rook beneden ontvangen met een trechter of iets anders die men daar over die kolen welven zal en dan zal men bijvoet zeer warmen bij het vuur en die zieke zal er over zitten. Tegen de klieren; Neem bijvoet koud of heet en leg het er op, die klieren zullen vergaan. En bijvoet is goed tegen hoofdpijn, gekookt en gedronken’.

Broeder Thomas, tijdgenoot van de schrijver van de Herbarijs drukt zich aldus uit; ‘Hevet eene vrouwe dat buickoevell inden kraem so salmen nemen byvoet ende bindese op haer navele’. Ortus sanitatis zegt; ‘oft bint men haer dat gesoden cruyt an haer dye, si genesen oec ter stont’.

(7) Als je bijvoet in huis legt en rookt verjaagt dit de duivels. Het is een St. Janskruid bij Dodonaeus, daar wordt In de Gart niets van verteld. Plinius vermeldt op een andere plaats, dat diegene die Artemisia bij zich dragen geen gif of wilde dieren kan schaden en ook de zon niet. De apostel Johannis zou dit kruid om zijn gordel gedragen hebben om zich niet te vermoeien. Op het feest van St. Johannis de Doper, het vroegere zonnewendefeest, omgordde men zich met dit kruid als bescherming tegen toverij.

Stabwurcz ii Capit

Abτotanum·Das woτt ist in grexum und in latinsum also genennet·Hesum ist es genant in arabischen·

(Der meister Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel Hesum·idest Abτotanum·spτicht·dz dises kraut seÿ zweÿer hant·eins ist freülich·daz ander månlich·und sind beÿde einander geleÿch·an d gestalt·und an der tugent·allein die freülich hat weiþ blůmen·und die månlich gelb blůmen,und geleÿch dem saffran.

(Der meister Plinius in seinen·xxj·bůch spτicht·das stabwurcz hab einen gůten gerauch· (Diþ kraut hat fast kleine bleter· und [15] vil stengeln·und auch gar klein blümen und einen kleinen samen. (Der meister Avicenna in seinem andern bůch·spτicht·daz stabwurcz sei heyþ an dem ersten grade und trucken an dem anderen· (Der wirdig meister Avicenna in seinem andern bůch in dem capitel Abτotanum·spτicht·das stabwurcz gebτennet und gebulfert und dz gemüschet mit ŏle·von råtich gemachet·und das geschmieret auff die kal stat·machet har wachþsen· (Item stabwurcze machet auch wachþen dem bart der lancksam herfür kumbt·domit bestrichen·mit namen·nymme stabwurczsafft mit dÿll ôle veτmenget·davon den bart oder die stat geschmieret do man har begeret· (Stabwurcz resolvieret apostemen die kalte feüchtigkeit in jne haben genant flegmatica·gesoten mit kütenkern und also genüczet· (Stabwurcz gegrůset und getruncken mit wein·behŭtet den menschen voτ d suchtt genant paralisis· (Auch ist es gůt wider das gegicht d gelÿder die grůse darauff geleget· (Platearius Stabwurcz gesoten mit baummôl·und dz haubt domit bestrÿchen·benÿmmet die kelte des haubtes·und wirt warm davon· (Stabwurcz mit wein und zucker gesoten und getruncken macht einen warmen magen d erkaltet ist von dem schleÿm genant zů latein flegma. (Stabwurcz seüberet den frawen jr sucht genantt menstruun·mit wein gesoten und getruncken·(Stabwurcze mit eppe und zucker gesoten und darvon genüczet·bτicht und treÿbt auþ den stein d in der blasen wåchset und nÿeren·und wid dem kalten siechtumb ist es gůt·(Item ól von stabwurcz gemachet·und sich domit und dem nabel geschmieret·machet hármen· (Stabwurcze getruncken mit wein·ist gůt für vergifft·(Item der gerauch von stabwurcz·vertreÿbt die schlangen die in den heüsern wonen. (Von d wurczel dÿck getruncken sterben die spôlwůrm·oder mitt wenig milch stabwurcz safft gemenget· (Avicenna spτicht·wo man stabwurcz hÿn streüet·do beleÿbt kein vergifftig thier·und wôlches do beleÿbt·das styrbt· (Diascoτides spτicht·das stabwurcz bτing dem frawen jr zeÿt genant menstruum·die gebulfert und mit wein getruncken·und in wenig mirτa vermenget· (Der rauch von stabwurcz vertreibt die schlang·in dem hauþ· (Von stabwurcz getruncken·ist gůt dem d do gebÿssen ist von gifftigen thieren. (Dem die augen schweren von hycz d sol nemen stabwurcz ein quintin·und ein weÿsse bτosen bτotes·und sol das sieden in wasser und sol die augen domit båen·es zeühet auþ die hÿcz·und vertreÿbt das augen schwer· (Von d bitterkeit die die stabwurcze in jr hat·sterben die spolwŭrm·davon genommen auff ein halblot· (Serapio spτicht·das stabwurcz genüczet verczeret überflüssig feüchtigkeit die in den dårmen sind davon ein kranckheÿt kummt ge [16] nant colica passio·das ist·das darm gesücht· (Item·Stabwurcz gesoten mit wasser unnd wein mit ysop und leckricz·mit zucker sǔþ gemachet·ist seer gůt wider süchtung der lungen und bτust·so die sucht kommet von kelte·und auþwendig sol man schmieren die bτust mit buttern od mit einer salben genant ungentum dÿalthee·Darnach sol man nüczen pillen von agarico·Darnach ist gůt zů nüczen ein sterckung genant dyapenidion·oder dÿaris salomonis· (Item stabwurcz mit olei·und salcz zůsamen gestossen·und auff den pulþ hende und fŭsse geleget·ist gůtt wider das fieber·

Staafkruid, 2de kapittel. (1) (Artemisia abrotanum)

Abrotanum. Dat woord is Grieks en in Latijn alzo genoemd. Hesum is het genoemd in Arabisch.

De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel Hesum, id est Abrotanum, spreekt dat dit kruid tweevormig is (2), een is vrouwelijk en de ander mannelijk en zijn beide gelijk aan elkaar aan de gestalte en aan de deugd, alleen de vrouwelijk heeft witte bloemen en de mannelijk gele bloemen gelijk de saffraan.

De meester Plinius in zijn 21ste boek spreekt dat staafkruid een goede reuk heeft. Dit kruid heeft erg kleine bladeren en [15] veel stengels en ook erg kleine bloemen en kleine zaden. De meester Avicenna in zijn andere boek spreekt dat staafkruid heet is aan de eerste graad en droog aan de andere. De waardige meester Avicenna in zijn andere boek in het kapittel Abrotanum spreekt dat staafkruid gebrand en gepoederd en gemengd met olie van radijs gemaakt en dat gesmeerd op de kale plaats maakt haar groeien (3). Item staafkruid maakt ook groeien de baard die langzaam tevoorschijn komt, daarmee bestreken, met name; neem staafkruid sap met dille olie vermengt, daarmee de baard of die plaats gesmeerd daar men haar begeert. Staafkruid lost op gezwellen die koude vochtigheid in hen hebben genaamd flegmatici, gekookt met kweekern en alzo genuttigd. Staafkruid vergruisd en gedronken met wijn behoedt de mensen voor de ziekte genaamd paralysie. Ook is het goed tegen dat jicht der leden dat gruis daarop gelegd. Platearius; Staafkruid gekookt met olijvenolie en dat hoofd daarmee bestreken beneemt de koudheid van het hoofd en wordt warm daarvan. Staafkruid met wijn en suiker gekookt en gedronken maakt een warme maag die verkouden is van de slijm genaamd in Latijn flegma. (4) Staafkruid zuivert de vrouwen hun ziekte genaamd menstruatie, met wijn gekookt en gedronken. Staafkruid met Apium en suiker gekookt en daarvan genuttigd breekt en drijft uit de steen die in de blaas groeit en nieren en tegen de koude ziekte is het goed. Item olie van staafkruid gemaakt en zich daarmee de navel gesmeerd maakt plassen. Staafkruid gedronken met wijn is goed voor vergif. (6) Item de reuk van staafkruid verdrijft de slangen die in de huizen wonen. Van de wortel vaak gedronken sterven de spoelwormen, of met weinig melk staafkruidsap gemengd. Avicenna spreekt; waar men staafkruid heen strooit daar blijft geen vergiftig dier en welke er blijft die sterft. Dioscorides spreekt dat staafkruid brengt de vrouwen hun tijd genaamd menstruatie, die gepoederd en met wijn gedronken en in weinig mirre vermengt. (5) De rook van staafkruid verdrijft de slangen in het huis. Van staafkruid gedronken is goed hen die gebeten is van giftige dieren. Die de ogen zweren van hitte die zal nemen staafkruid een 1,67 gram en een wit bros brood en zal dat koken in water en zal de ogen daarmee baden, het trekt uit de hitte en verdrijft dat ogenzweer. Van de bitterheid die staafkruid in hem heeft sterven de spoelwurmen, daarvan genomen een half lood. Serapio spreekt dat staafkruid genuttigd verteert overvloedig vochtigheid die in de darmen zijn daarvan een ziekte komt genaamd [16] colica passio, dat is de darmen ziekte. (6) Item. Staafkruid gekookt met water en wijn met hysop en zoethout en met suiker zoet gemaakt is zeer goed tegen ziekte van de longen en borst zo die ziekte komt van koudheid en uitwendig zal men smeren de borst met boter of met een zalf genaamd ungentum dialthee. Daarna zal men nuttigen pillen van agarico. Daarna is het goed te nuttigen een versterking genaamd diapenidion of diaris salomonis. Item staafkruid met olie en zout tezamen gestoten en de pulp op handen en voeten gelegd is goed tegen de koorts.

Vorm.

Dit is het staafkruid of averuit met fijn ingesneden blad als zijdeachtig filigraan in fraai zachtgroen. Het groeit meer dan een meter hoog. Men zal het zelden in bloei zien en dan in augustus/oktober met gele knikkende bloemen in kleine bloemhoofdjes.

Naam.

(1) Dodonaeus; Dit kruid wordt in het Grieks Abrotonon genoemd en met die naam is het bij de Latijnen en in de apotheken bekend’.

De Griekse botanicus Theophrastus noemde de plant abrotonon, waarschijnlijk uit Grieks abros: teer of slank, uit Latijn/Tracisch habrótanon. Dit woord lijkt aanzienlijk’’ te betekenen en ‘zich strekken’, zodat we hieruit een plant kunnen veronderstellen van slanke en hoge groei. Een benaming die niet op de plant past. Waarschijnlijk kan ook, waar de Latijnse vorm van af te leiden is, de Grieks naam van onsterfelijk afgeleid zijn, abrotos, (goddelijk, onsterfelijk, ambros) dit naar het frisse aanzien van de plant of geneeskracht. Sommigen leiden het af van een Grieks woord voor onmen­se­lijk omdat het nog bitterder is dan de alsem.

Dodonaeus; ‘Het heet in het Hoogduits Stabwurtz en Affrisch, in het Nederduits averone en averruit’.

Het kruid komt voor in Capitulare de villis als Abrotanum. Dit uit het Latijnse abrotonum en dit weer uit het Griekse abrotonon: staf of staafkruid, vergelijk oud-Hoogduits Stabwurz en Stavewurz bij Hildegard. Onder invloed van de ruit kwam Aberuthe, in Nederlands averuit.

(2) Dodonaeus: “Averone, naar het zeggen van Dioscorides, is tweevormig van geslacht, te weten wijfje en mannetje die met de naam van grote en kleine averone overal bekend zijn. De vrouwelijke heette Artemisia campestris. Waarschijnlijk was abrotanum een naam voor meerdere struiken met een aangename geur.

Gebruik.

Herbarius in Dyetsche; Abrotanum averone is heet in de eerste en droog in de tweede graad. (3) Tegen het uitvallen van het haar (dat heet alopecia) en schurft of roos van het hoofd (dat heet tineam) kun je averone net als alsem gebruiken om de baard of elders waar je graag haar had hiermee te bestrijken om het haar of de baard sneller te laten groeien: ‘Neem hiertoe het sap van averone en meng het met dillenolie of olie van kamelenhooi’.

(6) Tegen ontsteltenis van de borst (a) die uit koude oorzaken ontstaan is kook je averone, hysop en zoethout in water, met fijne suiker maak je het zoet en drink hier van. Van buiten bestrijk je de borst met meiboter of om de materie in de borst meer te vermurwen met een zalf van Althaea. Dan neem je pillen van cantharel om de borst te zuiveren. Daarna neem je om te versterken fijne suiker of ayris salomonis.

Tegen lange, ronde wormen en korte, brede wormen: ‘Neem averone en gewreven poeder van lupinen, van elk een ons en een half grein, vermeng het met gal en olie van alsem exicet en strijk het buiten op de darmen’. Het sap van alsem en van averone dat tezamen met melk wordt gedronken doet hetzelfde.

(4) Het sap van averone dat je op de wijze van een klysma zet (dat is een pessarium) laat bij de vrouwen hun menstruatie komen, de moederkoek waar de vrucht in het lichaam rust en de dode vrucht worden uitgeworpen en de gesloten baarmoeder geopend. Het geneest de slijmachtig blaren in de baarmoeder of vulva.Vaak laat de volgende oplossing de stonden sterk komen: ‘Neem averone, savelboom en bijvoet, van elk twee handen vol; onze vrouwe wiegstro, melde, majoraan en reinvaren, van elk een hand vol, Asarum en Veronica beccabunga, van elk een halve hand vol, stamp dit tezamen en dan kan je als je het wil er mee roken’. Hetzelfde is ook goed om blaren te laten vergaan die te hard zijn om op te lossen vooral als je het sap van averone, gerstemeel en honing erbij mengt en het er zo op legt. Hetzelfde verdrijft ook de slagen of stoten van de zijde.

(5) Als je averone in de hoeken van het huis legt verdrijft het venijnige dieren of besproei er het huis mee of laat de rook het huis doortrekken. In wijn gekookt is averone zo ook goed tegen gif.

Tegen scherpte bij het begin van de koorts stamp je averone, dan meng je het met zout en olie en bestrijk je er de polsen van de handen en voeten mee.

Averone die in wijn met wat met eppe gekookt en met suiker zoet gemaakt is geneest de aandrang tot waterlozing en breekt de steen.

Tegen het omdraaien van de ogen (dat is vertigo) (b) of het schijnsel van de vliegen in de ogen (c) (dat is scotomia) (c) moet je dit er uit strijken met gestampte averone.

(a) Angina pectoris? Verkramping van de kransslagaderen: pijn op de borst. (b) =Duizeligheid. (c) Mouche volante= goedaardige losse stukjes in het oogvocht die je voorbij ziet dwarrelen als je kijkt. (d) =Verlies van een deel van je gezichtsveld.

(3) Als haargroeimiddel werd het al door Avicenna aanbevolen. Staafkruid werd vroeger gebruikt in een pommade waarvan geloofd werd dat het de haargroei zou stimuleren en kaalheid zou voorkomen, vandaar ook de Engelse naam old man. De Engelse bijnaam lad's love is gebaseerd op hetzelfde idee. Jonge mannen gebruikten dit kruid om baardgroei te bevorderen zodat ze ouder zouden lijken. De sierlijke bladeren werden ook wel in boeketten gedaan die jonge mannen aan hun meisjes gaven. Liefde temidden van het zoete is voor kinderen, maar liefde in de bitterheid van citroenkruid of alsem is een zeker teken van affectie.

Herbarijs; ‘Abrotanum, dat is averone of iagerande. Ze is heet in de 2de graad en droog in de eerste. En het sap gedronken laat het vrouw haar stonden hebben en leidt het dode kind uit de baarmoeder en het net daar het kind in ligt en heelt de vrouw weer en breekt de steen.

En het sap er van gedronken doodt alle soorten wormen in de maag en in de darmen en ontsluit en (4) opent de baarmoeder en heelt blaren in vulva en breekt de steen en laat goed urine maken en laat de koude plas overgaan (tenesmus). En het sap ervan gemengd met mirre en in vulva gestoken zuivert die van haar vuile vochtvermenging en droogt de vochtigheid en opent de aderen in vulva en laat menstruatie hebben. En haar sap gemengd met oudere olie en gezalfd daar het haar valt dat versterkt de plaats en (3) laat het haar weer groeien’.

Iagerande is een vreemd woord. Mogelijk van jager (verjagen) en ande (hand) in de zin van symbool van sterkte, zo een sterk middel om te verjagen. Het was dan ook een van de antidiabolische rookplanten die op hete kolen werden gestrooid om boze geesten (bij de Romeinen) en later duivels (bij de Christenen) weg te roken. Waarschijnlijk werd met die rook ziektekiemen gedood.

wôτmůt iii Capit

Absinlhium latine·Gτece Absinthion·Arabice Saricon·

(Die meister in der erzcneÿ sprechen·das wôτmůt seÿ heÿþ in dem ersten grad·und trucken im dem andern· (Platearius spτichet·das wôτmůt ein widerwårtige naturen an jr hab·wann sÿ laxiert und stopffet und die zwei sind wider einander· Und darumb spτicht er·das wermůt genüczet sol werden mit vermüschung·und das angesehen werde gebτesten des menschen·wann ist es sach das die natur des mennschen verstopffet wår·so sal man der wôτmůt zůgeben ding die jr die natur beneme der stopffung·und allein laxiere·Ist es aber sache das die natur zů vil flüþsig wåre·so sol man dem wôτmůtt nemen die natur des flusses·und zůgeben ding die do stopffen·

(Hierinn mercke eben·wilt du den menschen stopffen mit wermůt·so bτauche die mitt eþsich oder mit wein· (Wilt du aber den menschen laxieren mit wôτmůt ·so bτauche die mit hônige oder zucker· (Avicenna spτicht das der saffte von wôτmůt fast stercker seÿe zů nüczen denn das kraute·wann der saffte der ist do heysser in dem ersten grad denn das kraut·

(Wer wermůt safft trincket ze [17] hen tag nach einander·und auff ein mal vier quintin mit zucker vermenget·der selb safft verczeret yctericiam·das ist die geschwulst·unnd benymmet auch dem menschen also genüczet ÿdτopisum·das ist die wassersucht·

(Und also genüczet zeühet vil feüchtigkeit von dem milcz und lebern· Johannes mesue·spτichet·das wermůt stercket dem magen und die leber·unnd bτinget lust zů essen·und machet gesunt die verstopfften kranckheyt·als dann ist die geelsucht unnd die wassersucht· (Wermůt tôdtet die wŭrm in dem bauch·und treÿbet sÿ auþ måchtigklichen wann man davon machet ein pflasteτ also·Nÿmme wermůt vier lot·eüfoτbie ein halb lot·gebτennett hÿrþkoτn ein lot·und ein lot hasengallen·und darunder gemüschet hônig·und darauþ ein pflaster gemachet·und das geleget auff den bauch· (Item·Wer daz kaltt lange zeÿt gehabt hatt·der nücze zů frummen den safft von wermůt mit zucker vermenget·er genÿset davon zůhandt· (Wermůt safft vermenget mit pferþichkeren·und in die oτen getråfft·machet sterben die wŭrm in den oτen. (Wermůt reÿniget den magen und lebern von deτ gallen genant colera·und zeühet zů zeiten die selben feüchtung auþ mit den hårmen·(Auch behŭtet wermůt dem menschen voτ füllung des geblŭtes in dem leÿbe·mit wein gesoten und des tags auff ein male nŭchter getruncken auff vier lot. (Wermůt wasser gemüscht under tinten·behŭtet dz papier voτ den meüsen und wŭrmen do mit geschτiben· (Wermůt ist fast gůt und nücz den zerknüscheten gelÿdern·wenn man darzů thůt oder vermüschet hônig·und ein wenig gůts weins und gestossen kümmel·und darauff gelegt geleÿch einem pflaster· (öle von wermůt gemachet und in die oτen gelassen·bτingt widerumb dz gehôrde·(Item Wermut mit eþsig gemenget und den mund mit gewåschen·machet einen wolriechenden mundt· (Die meister spτechen·das wermůt sterck fast den magen·also vertreÿbt sÿ alles das in dem magen bôþ ist.

(Wermůt und eppich kraute·eins als vil als des andern·gestossen und den safft getruncken mit zucker und mit sŭssem holcz safft vermenget·vertreibt asma dz ist dz schwår åtmen· (Wermůt getruncken mit eþsig·hilfft dem geschwollen milcz· (Wermůt gestossen und das safft gemenget mit hônig·und an die augen gestrÿchen·machet sÿ klar· (Wermůt gesoten mit baummôl und domit den bauch bestrichen·das hilfft dem krancken magen und der bôsen lebern. (Item wermůtsafft mit hônig vermenget·ist gůt wider die trunckenheytt·Und wermůtsafft ist auch gůtt feauwen feüchtigkeit zů bewegen·die zů mann zeÿt bestopffet ist·vermenget mit beyfůþ safft·und auch mit ein weinig mirτa und auch hônig·darauþ gema [18] chet ein zapffen in jr schame geleget als Avicenna und Serapio und Pandecta sind bewåren. (Item Wermůtsafft und poτris safft genant boτago·und tausent guldin blůmen·genant centaurea·gesotten mit geyschenn milchmolcken·mit zucker sŭþ gemachet·ist gůt wider des milczs süchtung·und wider das fieber· (Item Wermůt gesoten in laugen mit stabwurcze·domitt das haubt gewåschen·ist gůt wider die har auþfallung·genant alopicia·

(1) Alsem, 3de kapittel.

Absinthium Latijn, Grieks Absinthion, Arabisch Saricon. (Arthemisia absinthium)

De meesters in de artsenij spreken dat alsem heet is in de eerste graad en droog in de andere. Platearius spreekt dat alsem een tegengestelde natuur aan hem heeft, (2) want ze laxeert en stopt en die twee zijn tegen elkaar. En daarom spreekt hij dat alsem genuttigd zal worden met vermenging en dat aangezien worden de gebreken des mensen, want is het zaak dat de natuur des mensen verstopt was zo zal men de alsem geven dingen die haar die natuur benemen van de verstopping en alleen laxeren. Is het echter zaak dat die natuur te veel vloeiend was dan zal men de alsem nemen van de natuur van de vloed en toe geven dingen die je stoppen.

Hierin merk even, wil u de mensen stoppen met alsem zo gebruik die met azijn of met wijn. Wil u echter de mensen laxeren met alsem, zo gebruik die met honing of suiker. Avicenna spreekt dat het sap van alsem erg sterk is te nuttigen dan dat kruid want het sap dat is zo heter in de eerste graad dan dat kruid.

Wie alsem sap drinkt [17] zeven dag na elkaar en op een maal vier quintin met suiker vermengt, datzelfde sap verteert yctericiam, dat is dat gezwel, en beneemt ook de mensen alzo genuttigd hydropisis, dat is die waterziekte.

En alzo genuttigd trekt het veel vochtigheid van de milt en lever. Johannes Mesue spreekt dat alsem versterkt de maag en de lever en brengt lust te eten en maakt gezond de verstopte ziekte zoals dan is de geelziekte en de waterziekte. (3) Alsem doodt de wormen in de buik en drijft ze uit machtig als men daarvan maakt een pleister alzo; Neem alsem vier maal 16,7 gram, Euphorbium een half van 16,7gram, gebrand Panicum koren een 16,7 gram en een 16,7 gram hazengal en daaronder gemengd honing en daaruit een pleister gemaakt en dat gelegd op de buik. Item.Wie dat koude lange tijd gehad heeft die gebruikt te verbeteren het sap van alsem met suiker vermengt, hij geneest daarvan gelijk. (3) Alsem sap vermengt met perzikkernen en in de oren gedruppeld maakt sterven de wormen in de oren. Alsem reinigt de maag en lever van de gallen genaamd colera en trekt in tijd diezelfde vochtigheid uit met het plassen. Ook behoedt alsem de mensen voor vulling van het bloed in het lijf, met wijn gekookt en per dag in een maal nuchter gedronken op vier lood. (3) Alsem water gemengd met een inkt behoedt dat papier voor de muizen en wormen, daarmee geschreven. Alsem is erg goed en nuttig de gekneusde leden als men daartoe doet of vermengt honing en een weinig goede wijn en gestoten komijn en daarop gelegd gelijk een pleister. Olie van alsem gemaakt en in de oren gelaten brengt terug dat gehoor. Item, alsem met azijn gemengd en dan de mond mee gewassen maakt een welriekende mond. De meesters spreken dat alsem versterkt erg de maag, alzo verdrijft ze alles dat in de maag kwaad is.

Alsem en selderij kruid, de een als veel als de andere, gestoten en het sap gedronken met suiker en met zoethoutsap vermengt verdrijft astma, dat is dat zware ademen. Alsem gedronken met azijn helpt de gezwollen milt. Alsem gestoten en dat sap gemengd met honing en aan de ogen gestreken maakt ze helder. Alsem gekookt met olijvenolie en daarmee de buik bestreken dat helpt de zieke maag en de kwade lever. (4) Item alsemsap met honing vermengt is goed tegen de dronkenschap. (5) En alsemsap is ook goed vrouwen vochtigheid te bewegen die ze in te veel tijd verstopt is, vermengt met bijvoetsap en ook met een weinig mirre en ook honing, daaruit gemaakt [18] een pen en in haar schaam gelegd zoals Avicenna en Serapio en Pandecta sinds beweren. Item. Alsemsap en bernagiesap, genaamd Borago, en duizend gulden bloemen, genaamd Centaurium, gekookt met geiten melkwei en met suiker zoet gemaakt is goed tegen de miltziekte en tegen de koorts. Item. Alsem gekookte in loog met citroenkruid en daarmee dat hoofd gewassen is goed tegen de haar uitval genaamd alopicia.

Vorm.

De absintalsem wordt net zo groot als de bijvoet, zestig tot honderd twintig centimeter. De bladeren zijn een paar maal geveerd en aan beide zijden grijs zijdeachtig viltig, op droge arme gronden is het meer zilverachtig en op goede gronden meer groen. De kleine, knikkende en lichtgele bolvormige bloemhoofdjes, als knoopjes, staan in een pluim van juli tot september.

Naam.

Dodonaeus; ‘De Grieken noemen dit kruid Absinthion en sommige van hun komedieschrijvers noemen dat Apinthion of ook Apinon alsof men ondrinkbaar zei omdat het door zijn onlijdbare bitterheid niet in dranken gebruikt behoort te worden. In het Latijn noemt men het Absinthium en die naam heeft het in de apotheken behouden’.

Absinthium, is de oude naam, waarschijnlijk stamt het van een Grieks woord apsinthion, een leenwoord van het Perzisch, dat verliezen van vruchten betekent (meer strooien of springen) De naam kan daarvan afgeleid zijn omdat men geloofde dat deze plant het voortijdig afvallen van de in de buurt groeiende vruchten, als druiven, veroorzaakte, of als afdrijvend middel bij geboorte. Of van Grieks a: zonder, psinthos: genoegen, ongenoegen, omdat de bittere smaak het genoegen beneemt, of ondrinkbaar wordt vanwege het bittere sap.

de Hoogduitsers noemen het Weronmut of Wermut’.

Dodonaeus; ‘Door de Duitsers wordt het Wermuth genoemd, oud Hoogduits Werimote en Weramote, Wermuda bij Hildegard, Weronmuth en Wermut bij Bock, wermut staat mogelijk met warm tezamen, zou een verwarmende drank zijn. In een oud kruidboek staat: ‘es erwermet den Leib’. Het tweede deel, het od of ot, betekent schat, (vergelijk Kleinod) bezit of kracht, dat tot uot werd. Later is het woord volksetymologisch an muot geworden. Het gaf als volksmedicijn warmte verlenende kracht (de drank) Vandaar het volksgebruik: "als men de handen van een kind, voor het einde van zijn twaalfde levensweek, met alsemsap overwrijft, zal het geduren­de zijn hele leven door warmte noch koude gekweld worden", Wiegenkraut, gebruikt als slaapbevorderend middel en men legde het in de bedjes, vergelijk Galium. Naar een andere verklaring omdat het de Mut weert, bitter smaakt en dronken maakt. Een dropje wermut die in de vreugdebeker valt, staat de bekervreugde wehrend in de weg. Het ontneemt alle mut door zijn bitterheid. "Ich spur genug an meiner Armut, dat mir das essen schmackt ohne Warnmut". "Ik heb genoeg aan armoede om het eten te laten bederven door wermuth".Symbool van bittere ellende.

De naam Alsem is genomen uit het 6deeeuws Latijnse aloxinum, alosantus of aloxinum wat stamt uit Grieks aloë oxines, het kruid werd met bittere aloë vergeleken. (mogelijk verwant met Hebreeuws alua: bitter)

Gebruik.

Alsem zijn werking was vooral op de maag en zo op de darmen. De laxerende werking kan betwijfeld worden, maar het is erg bitter en bevat eetlustopwekkende stoffen en gebruikt als middel tegen maagstoornissen. Vanwege zijn extreme bitterheid wordt het meestal gebruikt met suiker. (a) De ziekten die voortkomen van ophoping van levenssappen in de holten van het lichaam worden door alsem genezen omdat ze de materis peccans (zondigende ingebeelde ziektestof) uitdrijft.

De laxerende werking kan betwijfeld worden, maar amarum; bitter, is het zeker, het bevat eetlustopwekkende stoffen.

Als abortivum heeft het in de geschiedenis faam gemaakt. Het bevat thuyon dat aanleiding geeft tot aanvallen, stuipen en zenuwstoornissen, zeker niet tegen dronkenschap.

Het gebruik tegen motten is algemeen bekend.

Een versterkend bitter, Tinctura d'absynthe, kan ervan verkregen worden. Het alcoholgehalte is hoog, de kleur ervan is groen. De drank geeft eerst activiteit en aangename sensaties, inspireert tot grote gedachten maar bij gewoontedrinkers degenereert het de hersens, beschadigt het centrale zenuwsysteem en het eindigt in delirium en dood. Alsemolie is een uitgesproken hersengif. Het is het ‘kruid van het vergeten’. Een bepaald bestanddeel van de absintolie veroorzaakt onder andere epilepsie. In ons land werd volgens de Absintwet van 6 dec. 1909, in werking getreden 20 juli 1910, verboden absint in te voeren, te vervaardigen, te verkopen of af te leveren. In Duitsland werd het in 1923 verboden, in Frankrijk op 5 juli 1910. (Het is onlangs weer vrij gegeven)

Herbarius in Dyetsche; ‘Alsen, wit alsem of absinthium is heet in de eerste graad en droog in de tweede. Het heeft een bitter zure, scherpe ((a) dat is pontiken) en allerbitterste smaak. In het begin van de lente kan je het verzamelen in de schaduw, dat is uit de zon. Een jaar kan je het in goede staat houden. (2) Het heeft krachten die met elkaar in tegenstelling zijn, namelijk om te ontsluiten of te laxeren vanwege zijn hitte of bitterheid en samen te binden of te verstoppen vanwege zijn grove substantie. Afgaande op het uiterlijk ben je gemakkelijk van oordeel dat het de tegengestelde werking heeft, daarom moet je het niet geven wanneer het plantmateriaal niet bereid of klaar gemaakt is. (a) Vanwege zijn hitte wordt de materie los gemaakt en doordat het vanwege zijn scherpe zuurheid of wrangheid tezamen wordt geduwd wordt het naar beneden uitgedreven. Alsem opent sterk de verstoppingen zoals de geel gekleurde waterzucht die vooral uit koude zaken ontstaan zijn.

(3) Als je het sap van alsem en de olie uit de kernen van perziken in de oren doet doodt dat de wormen. Item tegen een stinkende mond als gevolg van verrotte materiën die zich in de maag bevinden. Het is een goede wijn waar alsem en de schil van citroen in gekookt is.

(4) Tegen dronkenschap is het goed om het sap van alsem met honing in te nemen.

(5) Een pessarium (dat is een soort van instrument in de baarmoeder net zoals een klysma in de aars) van raapolie waar alsem en bijvoet in gekookt is laat bij de vrouwen hun menstruatie komen’.

(a) Platearius zegt; ‘Absinthii duo sunt genera unum quod dicitur vel quia in ponto insula reperitur vel quod ponticum habet saporem’. Dodonaeus; ‘Plinius zegt dat diegene die in het landschap Pontus genoemd groeit veel bitterder is dan die in Italië groeit. En Ovidius zelf betoont dat de alsem van Pontus zeer bitter is en zegt aldus:

Dit is het bitter landt, het kan me niet behagen.

Want hier zijn de velden grijs die niets anders dan droeve alsem dragen’.

Maerlant; ‘Absinthium, als Platearius vertelt, is een kruid van groot geweld. Zeer bitter en doet zeer goed als je het met wijn drinken moet of het sap uitgewrongen alleen dan is zijn nuttigheid niet klein. Alsem heet het en helpt steeds de lever en de milt, beide. (3) Wormen, zegt de schrift, verdrijft het mede, wat men gelooft. Het purgeert mede het hoofd, die aan beroerte lijd ik raad hem dit te plegen want het verdrijft haar komen. Die de spraak is benomen is het nuttig dat men het geeft. Die wormen in zijn oor heeft, giet het er in, ze blijven dood. De maag is ze nuttig groot. (3) Ook verdrijft het wormen en mijten die kleren eten en bijten’.

Herbarijs;’ Abcincium, dat is alsene en dat is heet in de eerste graad en droog in de 2de. En men zal het verzamelen op het eind van de lente en drogen en dan blijft het 1 jaar goed. Men zegt dat alsem van (2) zichzelf tegengesteld werkt. Geeft men het voor de vochtvermengingen rijp zijn dan verstopt ze het lichaam en maakt ze hard. (a) En rijpt men de materie voordat men het geeft dan laxeert ze de vochtvermenging, dat is dat ze laat schijten en dus heeft ze een kracht die de natuur helpt laxeren. En een andere is dat ze versterkt dat men stoppen wille en de materie van het euvel uitsluit die ligt in de holte van de leden.

Alsem versterkt de maag en purgeert hete vochtvermenging van rode gal met schijten en ze versterkt de lever en ontstopt en opent die. En ze maakt de lever en de geelzucht lust van eten dat van rode gal benomen werd. En ze geneest de geelzucht en vecht tegen dronkenschap. Met ciceleo (Cicer, ook Cicero) of met spica (Valeriana celtica of Nardostachys jatamansi) gedronken is het goed tegen pijn van de maag en in de darmen die van grove wind en van vochtigheden komen. En met azijn gedronken verzacht het versaagdheid (indigestie) van te veel eten en maakt goede urine. En met zeem (honing) getemperd geneest het dat gezwel dat onder die oog ligt en droogt lopende oren.

Alsem gemengd met olie van rozen en gesmeerd omtrent de maag versterkt en verdrijft de pijn. En gepleisterd op een harde milt laat die hardheid scheiden. (5) En getemperd met zeem en in de baarmoeder gestoken laat de vrouw haar stonden hebben. En gekookt in olie en de maag daarmee gezalfd en de lever helpt hen zeer.

(3) Dioscorides zegt; Alsem gelegd in kisten behoedt de klederen dat ze niet door de motten bedorven worden. En vindt men geen alsem neem dan anderhalf drachme polei, want het doet hetzelfde. Bedagoris (Pythagoras ?) zegt dat men net zoveel asa-foetida en mirabolanorum indorum mag nemen die hetzelfde werk doen wat alsem doet’

(2) De betekenis van deze zin is dat alsem een dubbele schijnbaar tegenstrijdige uitwerking heeft. De levensssappen rijpen was een noodzakelijk iets wilde men de opgehoopte levensssappen verwijderen, purgeren, zoals men toen zei.

Knoblach iiii Capi.

Allium latine Scoτdon vel stoτdeon grece·Thaum arabice·

(Galienus spτicht·das knoblach seÿ heÿþ unnd trucken in dem dτitten grad· (Platearius und ander meister spτechen·das er seÿ warm und trucken bey dem vieτden grad· (Serapio in dem bůch aggregatoris in dem capitel Thaum·spτicht·daz do seÿ zweÿer handt knoblach·der ein wild der ander zam·unnd haben beÿd geleÿch ein natur· (Avicenna·spτicht·das knoblach benemme und verdτucke die geschwulste des menschen in dem leÿbe woo die seÿe·der geessen·Und weychet auch geschweren·und ôffnet sÿ·und zeühet fast auþ den eytter·die gesoten und darüber geleget· (Mit knoblach safft geschmieret das haubte tôdtet die leüse unnd auch die nÿþs darauff wachþend·und ist auch gůt wider die har auþfallung genannt alopicia· (Knoblach åschen mit hônig gemüschet unnd auff die haut gestrichen·benymmet die bôsen gestalt der haut·moτfea genant· (Dise åschen also genüczet heÿlet bôse geschwere dÿe geôffnet sind·darein gestreüet·(Item knoblach åschen mit hônig unnd meÿischen buttern gemenget machet ein reÿne glate haut·die mit reüdigkeit und auþseczigkeit überzogen ist·sich domit bestrÿchen nach dem bade·

(Item knoblach ist schedlichen den augen· (Item knoblach gesotten und den genüczet·machet helle stymmen·und benÿmmt den alten hůsten·und reyniget die bτust den sÿ erkalt ist· (Knoblach gesoten [19] mit seinem kraut mit wein und den getruncken·machet fast wo hårmen·und bτingt auch also genüczet den frawen jr sucht genant menstruum· (Und zeühet auch auþ secundinam·dz ist die ander geburd·den bauch domitt bestrichen·oder den gerauch des knoblachs sol die fraw unden herauf zů jrer scham lassen tempffen·und sol auff einen gelôcherten stůl siczen·und sich unden umb bedecken·(Platearius spricht·Wer mit frawen zůschaffen haben will·der meÿde knoblach·wann er verdτucket den samen genannt sperma·das ist·die natur des mannes·und wôlcher darüber sich nôtiget·dem entsteett davon grosse kranckeÿt· (Wôlcher überzogen wåre mit bôser kalter feüchtung·jnnwenig oder auþwendig des leÿbes·der eþse dick knoblach· (Kein vergifftiges their stÿcht den menschen d jn genüczt hat mit wein. (Wen ein unsynniger hundt gebÿssen het·der neme knoblach·feÿgenbletter·camillen blůmen·ÿegkliches geleÿch vil·und siede die in wasser·und stosse die·und mache darauþ ein pflaster·und lege es auff des thieres byþs·er genÿset zůhanndt· (Knoblach gerauche vertreÿbet aller handt wŭrm die vergifft beÿ jnen tragen· (Knoblach gesotten mitt eþsig·und jn getruncken mit hônig wasser genant mulsa·vertreÿbet die spôlwŭrm und aller hanndt wŭrm in dem bauche·

(Knoblach in baummôl gesoten·heÿlet vergifftig bÿþs an beÿnen und an andern gelydern des leÿbes· (Mit diser salben vertreÿbet man den bõsen ungemach und geschwulst·auþswendig daran gestrichen· (Item knoblach gesotten mit milch·und die getruncken·benÿmmt peripleumoniam·das ist ein geschwer auff der lungen· (Diascoτides spτichet·Weer die wassersucht habe die von kalter materien kummt·genant yposarca·d neme knoblach und centaurien·und sÿede die in wein unnd trincke den·er genÿset· (Item Pitagoτas ein meister spτicht·Das knoblach gestossen·darunnder gemüschet coτiander·und also genüczett mit wein·vertreybet das lenden wee·und hilfft auch dem der do schwår åtmet·Also genüczet d selbig tranck weychet den bauch. (Item knoblach mit bonen gesotten und zerstossen·und darunder gemüschet baummôle·oder maiþsamen ôle·und darauþ gemachet ein salben·dise salb dienet fast wol·die schlåff genant tempoτa mit bestrychen für das haubtwee· (Item knoblach d mag leychtlichen verwandelet werden in fenein also·Nÿmm den samen davon und såe jn·davon wirtt knoblach·von dem selben knoblach nÿmm den samen unnd såe jn auff das zweÿet mal·dz thů fünff oder sechþ male·so ist der leczte verwandelt in fenÿn·Darum sol man dem knoblach pflanczen und nit såen·und geschicht gemeÿnigklich von dene [20] gårtnern·wiewol sÿ die ursach nit enwissen· (Item. Wer dÿck mal und ståtigs knoblach ÿþset bτinget das haubtweetumb·und ist auch bτingen unreynigkeÿt des geblŭtes·genannt lepτa. Auch ist knoblach besund bôþs roch geessen den augen· (Item knoblach gesoten oder gebτaten mit mastix·und bertrum gebulferet·davon das maul gewaåschen·ist gůt wider die zeenweetagen· (Item. Knoblach ist gůt den arbeÿtenden menschen die ståtiges wasser trincken·und eþsend auch kalte unverdeüliche speÿþ. Darumb spτechen die lerer·das knoblach sej ein triackel der bauren·Wann knoblach ist rechtfertigen und gůt machen das wasser genüczet von den bauren·

Knoflook 4de kapittel. (Allium sativum)

Allium (1) Latijn, Scordon vel stordeon Grieks, Thaum Arabisch.

Galenus spreekt dat knoflook heet en droog is in de derde graad. Platearius en andere meesters spreken dat het warm en droog is bij de vierde graad. Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel Thaum spreekt dat er zijn twee soorten knoflook, (2) de ene wild en de andere tam en hebben beide gelijk een natuur. Avicenna·spreekt dat knoflook beneemt en verdrukt de gezwellen des mensen in het lijf waar die zijn, het gegeten. En weekt ook zweren en opent ze en trekt erg uit de etter, die gekookt en daarover gelegd. Met knoflooksap gesmeerd het hoofd doodt de luizen en ook de neten die daarop groeien en is ook goed tegen de haaruitval genaamd alopicia. Knoflook as met honing gemengd en op de huid (3) gestreken beneemt de kwade gestalte van de huid, morfeem genaamd. Deze as alzo genuttigd heelt kwade zweren die geopend zijn, daarin gestrooid. Item knoflookas met honing en meiboter gemengd maakt een reine gladde huid die met ruigheid en uitslag overtrokken is, zich daarmee bestreken na het bad.

Item knoflook is schadelijk de ogen. Item knoflook gekookt en dan genuttigd maakt heldere stem en beneemt het oude hoesten en reinigt de borst als ze verkouden is. (5) Knoflook gekookt [19] met zijn kruid met wijn en dan gedronken maakt erg goed plassen en brengt ook alzo genuttigd de vrouwen hun ziekte genaamd menstruatie. En trekt ook uit secundina, dat is de nageboorte, de buik daarmee bestreken of de reuk van knoflook zal die vrouw van onderaf naar haar schaam laten dampen en zal op een aarden stoel zitten met gaten en zich onder om bedekken. (6) Platearius spreekt; Wie met vrouwen te doen hebben wil die vermijdt knoflook want het verdrukt de zaden genaamd sperma, dat is de natuur van de man, en welke daarvan zich nuttigt die ontstaat daarvan grote ziekte. Welke overtrokken was met kwade koude vochtigheid, inwendig of uitwendig van het lijf, die eet vaak knoflook. (7) Geen vergiftig dier steekt de mens die het genuttigd heeft met wijn. Als een dolle hond gebeten heeft, die neemt knoflook, vijgenbladeren, kamillebloemen, van elk gelijk veel, en kook die in water en stoot die en maak daaruit een pleister en leg het op dat dieren beet, hij geneest gelijk. Knoflookgeur verdrijft allerhande wormen die vergif bij hen dragen. Knoflook gekookt met azijn en opgedronken met honingwater genaamd mulsa verdrijft de spoelwormen en allerhande wormen in de buik.

Knoflook in vijgenolie gekookt heelt vergiftige beet aan benen en aan andere leden des lijf. Met deze zalven verdrijft men het kwade ongemak en gezwellen, uitwendig daaraan gestreken. Item knoflook gekookt met melk en die gedronken beneemt peripneumonie, dat is een zweer aan de longen. Dioscorides spreekt; Wie de waterziekte heeft dat van koude materiën komt, genaamd yposarca, die neemt knoflook en Centaurea en kook die in wijn en drink het, hij geneest. Item Pythagoras, een meester, spreekt; Dat knoflook gestoten en daarin gemengd koriander en alzo genuttigd met wijn verdrijft dat lendenpijn en helpt ook die er zo zwaar ademt. Alzo genuttigd dezelfde drank weekt de buik. Item knoflook met bonen gekookt en gestoten en daaronder gemengd olijvenolie of boommoszadenolie en daaruit gemaakt een zalf, deze zalf dient erg goed de slaap, genaamd tempora, mee bestreken voor die hoofdpijn. (2) Item knoflook die mag lichtelijk veranderd worden in venijn alzo; Neem de zaden daarvan en zaai het, daarvan wordt knoflook, van dezelfde knoflook neem de zaden en zaai het voor de tweede keer, dat doe je vijf- of zesmaal, dan is de laatste verandert in venijn. Daarom zal men de knoflook planten en niet zaaien en gebeurt gewoonlijk van den [20] tuinders, hoewel ze de oorzaak niet goed weten. Item. Wie vele malen en steeds knoflook eet brengt dat hoofdpijn en is ook brengen onreinheid van het bloed genaamd lepra. Ook is knoflook bijzonder boos rauw gegeten voor de ogen. Item knoflook gekookt of gebraden met mastiek en bertram poeder, daarvan de muil gewassen is goed tegen die tandpijndagen. Item. (4) Knoflook is goed de arbeidende mensen die staand water drinken en eten ook koude onverteerbare spijzen. Daarom spreken de leraar dat knoflook een teriakel is van der boeren. Want knoflook is rechtvaardigen en goed maken dat water genuttigd van de boeren.

Vorm.

Knoflook is een plant met platte bladeren. De vliezige schede om de bloeiwijze loopt uit in een lange punt, tussen de lang gesteelde bloemen vormen zich vele kleine broedbolletjes.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Dit gewas wordt in onze taal loock genoemd en tot verschil van de wilde geslachten tam look, in het Latijn en in de apotheken Allium en Allium sativum, in het Hoogduits Knoblauch. In het Grieks heet het Scorodon. In het Grieks, zegt Lobel, is het Scorodon genoemd omdat het de mens tot uitrekken beweegt met gapen en geeuwen dat in het Grieks Scorodonismos heet wat het doet omdat het enige sterke reuk van zich geeft en in de mond een onlieflijke scherpte geeft als men dat eet en drijft de onnutte vuile dampen naar de huid’.

Look komt in het midden-Hoogduits in Knobelouch, Knoblach voor, in het Angelsaksisch leac en Engelse leek. Look komt van midden-Hoogduits lauch, ‘sluik’, naar de vorm van de bladeren. Mogelijkerwijze is de plant naar zijn afwaarts gebogen bladeren genoemd. Knoflook is ontstaan door naamsverandering van kl tot kn knoflook. Het was eerst cloflooc en kloflook. Klof hangt evenals kloof en kluif samen met werkwoord ‘klieven’ of ‘splijten’, dus gespleten, gekloofde look omdat het in zogenaamde tanden gespleten is.

De naam Allium kan van het Keltisch all komen dat ‘heet’ of ‘brandend’ betekent. Misschien komt het echter van het Latijnse olere, ‘rieken’, naar de penetrante geur. Franse ail, afgeleid van Allium. De verzamelnaam van uiensoorten is look.

Gebruik.

Verse knoflook bevat antiseptische stoffen en helpt tegen verschillende ziektes. Vroeger en nog niet zo lang geleden dacht men dat ziektes door boze geesten, demonen, werden overgebracht. Men wist uit ondervinding dat knoflook de demonen (ziektes) uit het lichaam kon trekken en gebruikte het met succes. Als knoflook doorgesneden wordt kleurt het zwart. Men meende dat dit zwarte het rondtrekkende kwaad was dat in de bol gekropen was. Het demonen afwerende gebruik zien we eigenlijk nog steeds, bij verkoudheid wordt een halve ui in de slaapkamer gelegd. In latere tijden is dit gebruik wat vervaagd en werd de knoflook op een andere manier gebruikt, bijvoorbeeld in een zakje om de hals of tegen een deur gespijkerd.

Volgens Herodotus werd knoflook vanouds gebruikt als middel tegen melancholie en wormen. Galenus beschrijft het als boerenteriakel; ‘antimiddel’. Vanwege zijn antiseptische werking werd het als voorbehoedmiddel tegen pest gebruikt en ook om bedorven drinkwater te verbeteren.

De farmacodynamische eigenschappen voor knoflook aangegeven stemmen ongeveer overeen met deze die er door de huidige wetenschap aan wordt toegekend, alleen het gebruik bij huidziektes komt wat vreemd voor. Het lijkt toch vooral tegen huidzeer gebruikt te zijn. Mogelijk omdat dan die plaatsen gewassen, schoon gemaakt werden met het sap en de antiseptische stoffen deden de rest. Hetzelfde zie je in het volgende gebruik in Herbarius in Dyetsche; ‘Gebakken knoflook die met suiker gemengd is en gegeten wordt verheldert de stem. Ook is het goed tegen oude hoest en tegen pijn in de maag die uit verkoudheid komt’. Dat vermeldt Dodonaeus ook.

(2) Allen spreken van twee soorten knoflook. Platearius spreekt van allium domesticum en allium silvestre. De tweede is Allium scorodoprasum die in de Gart in kapittel 358 verschijnt en hier dus ook besproken wordt, zie daar.

Herbarius in Dyetsche vermeldt dat van de wilde wat de Gart van de tamme zegt. Dodonaeus; ‘De geslachten van look zijn tweevormig, te weten de tamme wat wederom in meer andere geslachten verdeeld wordt en de wilde dat ook veelvormig. Zijn bladeren zijn groen en langwerpig als uienbladeren waartussen een ronde holle steel voortkomt daar de bloemen en het zaad op groeien die op de bloemen en zaad van ui lijken, maar dit voortkomen van de steel gebeurt zeer zelden en dat nimmermeer het eerste of het tweede jaar, maar vele jaren nadat het gezaaid is en dit is de oorzaak waarom dat vele gemeend hebben dat look geen steel, bloemen of zaad voortbrengt. Look wordt niet geplant met de gehele bol, maar van kleine klisters waarin het van de bol gedeeld wordt en wordt geteeld op vele vormen zoals in het lang geschreven staat in de boeken van de landwinning. Het groeit ook van zaad, maar traag en enige verzekeren dat het zaad van niet verplant look dat gezaaid is tot vijf of zes keren toe tenslotte een vergiftige wortel voortbrengt. En voorwaar hier te lande is de eerste soort van look die zaad voortbrengt van vele hoveniers niet bekend die geen ander look in hun hoven onderhouden dan dat klisters in plaats van zaad heeft, ja ze zullen zeggen dat het look nimmermeer zaad heeft’.

Herbarius in Dyetsche; ‘Loock of Alleum is een plant die goed bekend is. Er zijn twee soorten van als een tamme die in de hoven groeit en een wilde die scorodoprasum heet. Tamme knoflook of huislook is heet en droog in de derde tot de vierde graad. Wilde look is heter en droger en daarom zal het gemakkelijk in venijn veranderen als je zo doet: ‘Neem knoflookzaad en zaai het en het zaad dat daarvan komt dat zaai je weer en zo een vijf- of zesmaal door. Dan zal het laatste knoflook venijn worden’. Daarom moet je knoflook verplanten en niet zaaien vanwege deze zaak en niet anders al is het dat de hoveniers dit allemaal niet weten.

(3) Tegen het uitvallen van het haar dat uit stinkende vochtvermenging voortkomt: ‘Meng gestampte knoflook met de olie van laurierbes of met de droesem (dat is het dikke van de vlasolie) en daar mee bestrijk je die plaats’.

Tegen vochtige zweren en roos van het hoofd neem je gestampte knoflook en strijk dit erop. Tegen luizen en neten is het goed om knoflook te eten en andere dergelijke soorten.

De Meesters zeggen dat als je veel knoflook eet hoofdpijn krijgt, ja, als je het zeer veel eet geeft het melaatsheid en dergelijke zware ziekten. Als je rauwe knoflook eet verziekt dit het gezicht want het verdroogt zeer met natte ogen en houdt niet op. Tegen tandpijn is het goed om de mond lauw te wassen met water waar knoflook, mastiek en bertram in gekookt is.

Gebakken knoflook die met suiker gemengd is en gegeten wordt verheldert de stem. Ook is het goed tegen oude hoest (a) en tegen pijn in de maag die uit verkoudheid komt.

Knoflook verwarmt, besnijdt en verteert, daarom is het goed voor diegenen die grove, taaie vochtvermenging in de maag hebben.

Knoflook is goed voor diegene die paddenstoelen (dat is een cantharel) hebben gegeten, paddenstoelen, zegt men, zijn venijnig vanwege hun grote koude. Het is ook voor de rustende goed die overdag koud water drinken, grof eten en koude etenswaren gebruiken, daarom zegt men; ‘knoflook van de rustende’. Drieakel (4) is knoflook, het corrigeert en verbetert het water dat na het eten gedronken wordt, daarom is het voor de scheepslui die dikwijls slecht water drinken goed om te gebruiken.

Gewreven knoflook dat met honingwater ingenomen wordt laxeert slijm (uit de longen) en wormen.

Knoflook verdrijft heel goed de oprispingen die van windachtigheid komen en daarom zegt Galenus dat knoflook meer de winden verteert dan enig ander medicijn die de winden weg neemt.

Tegen morfeem (dat zijn plekken) snij eerst of sla op die plekken en dan wrijf je er het sap van knoflook op.

Als je de wortel van Iris eet is dit goed tegen de stank van knoflook.

(a) Tuberculose?

Herbarijs; ‘Allium, dat is looc, en het is heet en vochtig in de 4de graad. (2) En er zijn 2 soorten van, de ene is wild en de andere tam en die groeit in de hof waar men het plant en dat is wat we gewoonlijk gebruiken. En de andere groeit op het veld en heet scordion. Dit is niet zo fel als de andere en daarom gebruikt men het meest voor genezing. En dit verzamelt men op het eind van de lente en droogt het. Zo kan men het 2 jaar gebruiken, maar het is beter dat men het elk jaar vernieuwt. Maar dat men gewoonlijk gebruikt heeft grote kracht in het hoofd op te lossen en te verteren. En deert diegene die van hete samengesteldheid zijn zoals heetbloedige. Maar flegmatische helpt het wel en diegene die aanleg hebben om jicht te krijgen. (6) En verdroogt wulpsheid en lost grote wind op en verstopping.

Hippocrates zegt dat look goed urine laat maken. Nochtans deert het de ogen. En doodt de wormen. (7) En geneest dolle hondenbeten en giftige beten, gepleisterd. En het is goed tegen alle pijn die van verkoudheid komt zoals triakel. (4) En sommige meesters noemen het dorpstriakel.

Dioscorides zegt dat het grote winden laat scheiden en het lichaam ververst en helpt diegene die slecht water gedronken hebben. Ja gepleisterd op de plaats daar grote vochtvermenging verzamelen of vergaderd zijn laat die scheiden. En verzacht tandpijn die van koude komt. En verslaat dorst die van koude uit de maag komt. En geneest druppels en huiduitslag en puisten op welke plaatsen dat ze zijn, ja daarop gewreven en gepleisterd. (5) En laat de vrouw haar stonden hebben en verdrijft het net daar het kind in ligt als de vrouw na haar pijnen in bronwater zit daar het in gekookt is. Look dat in bossen groeit is heter en droger.

Odermynge Das fünfft Capitel

Agrimonia ferτaria minoτ latine·Argemonia grece·scelen arabice·

(Der meister Platearius und ander meister in dem capitel Agrimonia·spτechend·das dises kraut seÿ heÿþ unnd trucken in dem zweÿeten grad· (Diascorides·Odermynge grŭn gestossen·und also getruncken·vertreibet die erhabnen pestilencz in dem menschen·Unnd also genüczet·vertreÿbet sÿ alle geschwere jnnerlich. (Odermynge ist gůt dem die gestochen sind von vergifftigen thieren·als von schlangen des safftes getruncken·Und ob ein tobender hundt einen gebÿssen het·der neme odermÿnge und grüþ die·und lege sÿ darauff·er genÿset·(Odermynge safft getruncken·vertreÿbet das bauchwee· (Odermynge grŭn und frÿsch gestossen·und auf die bôsen geschwere geleget·danon sich erhebet der wolff·er genÿset·(Odermÿnge gemüschet mitt eþsig vertreÿbt die wårczen daτ auff geleget geleych einem pflaster·(Wer ein bôses milcz håt der bτauch odermÿnge und hÿrþzung in der kost·er genyset·

(Die wurczel von odermynge gesoten mit wein und den genüczet·ist gût den erlammten gelÿderen·(Der meister Galienus spricht·daz odermÿnge fast gůt sej dem der den krebs hat·der sol odmynge eþsen in aller kost er ge [21] nÿset davon· (Odermÿnge nÿmet hÿn alle unreÿnigkeit des menschen es seÿ auff dem haubt oder allenthalben an dem leÿbe·domit gezwagen und gewåschen· (Odermÿnge vertreÿbt den harwŭrm·die grůþ darauff geleget·(Item allen zerknüscheten gelÿdern ist die grůse saft gůtt·darauff gebunden· (Odermÿnge heylet schleg und zerschlagne gelÿder·mit dem safft darauf gestrychen· (Item wôlcher ermŭdet wår von vil geen der bade die fŭþ mit odermÿnge·er wirt davon leychtlichen widerumb geen werden· (Von odermÿnge getruncken·vertreybet allen schmeτczen in dem leÿbe· (Item. Odermynge ist fast gůt für den stein domit gebadet in einem schweiþ bade·der do gewachþen ist von hycze und von der dürτe·als denn sind die colerici· (Item Odermÿnge ist gůt wid die bestopffung der gelyder jnnwenig·wann odermÿnge ist enge bestopffung weÿt machen·darumb so ist es wol machen hårmen· (Item Odermynge safft mit sauer ampffer wasser vermenget·ist gůtt genüczt wider verhÿczet apostemen genannt antrox·und auch wider apostemen mit der pestilencz vermenget· (Item odermÿnge wasser mit thncien vermenget·unnd zů den augen genüczet ist die augen gesundt machen und erklåren·

(1) Agrimonie. Het vijfde kapittel.

Agrimonia ferraria minor Latijn, Argemonia Grieks, scelen Arabisch. (Agrimonia eupatoria)

De meester Platearius en andere meesters in het kapittel Agrimonia spreken dat dit kruid heet en droog is in de tweede graad. Dioscorides; Agrimonie groen gestoten en alzo gedronken verdrijft die verheven pest (4) in de mensen. En alzo genuttigd verdrijft ze alle zweren innerlijk. Agrimonie is goed die gestoken zijn van (4) vergiftige dieren zoals van slangen, het sap gedronken. En als een dolle hond een gebeten heeft die neemt agrimonie en vergruis die en leg het daarop, hij geneest. Agrimonie sap gedronken verdrijft de buikpijn. Agrimonie groen en vers gestoten en op die kwade (5) zweren gelegd, daarvan zich verheft de huidsmet, hij geneest. Agrimonie gemengd met azijn verdrijft de wratten, dat opgelegd gelijk een pleister. (2) Wie een kwade milt heeft die gebruikt agrimonie en hertstong in de kost, hij geneest.

De wortel van agrimonie gekookt met wijn en dan genuttigd is goed de verlamde leden. De meester Galenus spreekt dat Agrimonia erg goed is die de kanker heeft, die zal agrimonie eten in alle kost, hij [21] geneest daarvan. Agrimonie neemt heen alle onreinheid van de mensen, hetzij op het hoofd of geheel aan het lijf, daarmee gedweild en gewassen. Agrimonie verdrijft de haarwormen, het gruis daarop gelegd. Item alle gekneusde leden is dat gruissap goed, daarop gebonden. Agrimonie heelt slagen en geslagen leden, met het sap daarop gestreken. Item wie vermoeid was van veel gaan die baadt de voeten met agrimonie, hij wordt (5) daarvan lichtelijk wederom gaande worden. Van agrimonie gedronken verdrijft alle pijnen in het lijf. Item. Agrimonie is erg goed voor de steen, daarmee gebaad in een zweet bad, die zo gegroeid is van hitte en van de droogte zoals dan zijn de galachtige. Item. Agrimonie is goed tegen de verstopping van de leden inwendig want agrimonie is enge verstopping wijder maken, daarom zo is het goed om plas te maken. Item. Agrimonie sap met zuringkruid water vermengt is goed genuttigd tegen verhitte gezwellen genaamd antrax (3) en ook tegen gezwellen met de pest (4) vermengt. (4) Item agrimonie water met thucia vermengt en tot de ogen genuttigd is de ogen gezond maken en verhelderen.

Vorm.

Agrimonia heeft grijsgroene, geveerde en aromatische bladeren. Agrimonia met zijn slanke, lange aren van gele bloemen wordt een meter hoog in juni/juli. De bloe­sems worden gevolgd door stijve, harige en kleine zaden. De zaden hangen naar beneden en zijn klaar om je te bespringen.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘In het Grieks en Latijn heet dit kruid Eupatorium, Plinius noemt het Eupatoria. Het heeft ook sommige onechte namen, te weten Hepatorium en Hepatites. Daar is nochtans noch een ander kruid Eupatorium door Apuleius genoemd, te weten Malrove. Daar is ook een ander Hepatorium in de apothekerswinkels zo genoemd dat gewoonlijk gebruikt wordt wat Eupatorium adulterinum heet of boelkenskruid. Dan de apothekers plegen dit kruid dat we nu beschrijven en Eupatorium noemen Agrimonia te noemen sommige noemen het Ferraria minor’.

Agrimonia komt van het Griekse agros, ‘veld’, en ’mone, ‘woonplaats’, een plant die in de velden groeit. Het kan ook ontleend zijn van argemon, ‘een witte vlek op de ogen’, (arges, ‘wit’) die deze plant zou genezen. Volgens de fabelleer hield de reus Argus zijn honderd ogen in goede staat door deze plant. Op deze wijze is Agrimonia van Argus af te leiden, zie Herbarius in Dyetsche (c). Net zo de Herbarijs.

Dodonaeus; 'Dat kruid heeft zijn naam Eupatorium van de koning Eupator gekregen en mag om die reden (zoals Plinius zegt) voor een heerlijk, ja koninklijk kruid in de oude tijden geacht worden. Niet tegenstaan al deze krachten en deugden van dit kruid zijn er sommige die in plaats van deze Agrimonia (die nochtans het echte Eupatorium van Dioscorides is) liever en meer boelkenskruid mannetje gebruiken (Eupatorium), wel verstaande in de gebreken en ziekten van de lever waarnaar dat kruid zijn naam heeft, maar die zijn niet te berispen aangezien dat ze dat kruid krachtiger en beter bevonden hebben in die gebreken dan dit kruid dat we nu beschrijven wat van de ouders meer gebruikt is geweest’.

Het is de Eupatorium van de oude schrijvers. Plinius zegt; ‘Eupatorium quoque regiam auctoritatem’, koninklijk kruid zegt Dodonaeus (naar koning Eupator).

Dodonaeus; ‘in het Hoogduits heet het Odermeng.

Het is de Duitse Odermenning, oder: otter of slang, oud-Hoogduits menig: groot of machtig, dus een krachtig middel tegen slangenbeten, maar in laat oud-Hoogduits was het Avar- of Avermonia, ook Adermeng, het mennig leunt wel aan de rode loodkleur aan, dit uit Latijns agrimonia wat weer afkomstig is uit Grieks argemone van Dioscorides.

Bij ons heet het ook wel leverkruid en in Engels liverwort. De Herbarijs, Herbarius in Dyetsche en Dodonaeus vermelden niets tegen de milt of lever.

Gebruik.

Het gedroogde kruid heeft een eigenaardige kruidachtige en bittere smaak. Het werd vroeger gebruikt als gorgelwater voor zangers en sprekers. De zogenaamde ‘heilandsthee’ is zeer goed tegen ontstekingen in de mond en daarom goed voor zangers. Al in de oudheid werd het kruid gebruikt als een opwekkende thee voor lever-, gal- en ingewandstoornissen. Tegen huidaandoeningen werd het vooral gebruikt in badwater.

Hildegard von Bingen ziet Odermennig aan als een middel tegen huidziektes. De tamelijk hoge hoeveelheid looistoffen (5%) in Agrimonia kan, gezien de bactericide en adstringerende werking de wond zuiverende, bloedstelpende en oogklarende werking enigszins verklaren.

(4) Het helpt tegen gif en giftige dieren, dus ook tegen pest.

Herbarius in Dyetsche; ‘(5) Tegen pijnen en gezwellen van de leden meng je het sap van Agrimonia met meel van fenegriek, met bolus armeniacum (dat is rode aarde) en met zwijnenvet en gebruik het.

Als je Agrimonia met warme groente als hete spinazie eet is het goed tegen pijn in de buik en de milt.

Agrimonia is goed om te laten plassen, het opent de verstoppingen.

(3) Als je het groen stampt en samen met zuringwater drinkt is het goed tegen kwade puisten (als antrax) (b) en tegen beten van serpenten of dolle honden en als je het aan de buitenkant legt helpt het daar ook goed tegen’.

Herbarijs; ‘Agrimonie heelt wonden en is goed in wonddranken en is goed om er de wonden mee te wassen. En het is goed in diepe etterwonden en in kanker en in alle vuile gaten. En ze stelpt bloed in de neus en die het gebruikt geeft ze helder zicht’.

Vorm.

Eppe of selderij is een tweejarig kruid met een gevoorde en vertakte stengel. De bladeren zijn glimmend, gelobd of drievoudig gedeeld. De witte bloemen staan in eindstandige of okselstandige schermen, van juni tot september.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘In het Latijn is dit gewas Palustre Apium of, zo Gaza schrijft, Paludapium genoemd alsof men broek eppe zei, in de apotheken alleen Apium zonder enige toenaam, in het Grieks Elaeoselinon of liever Eleioselinon en in onze taal gewoonlijk eppe en soms joffrouw-merck, in het Hoogduits Epffich’.

Apium is afgeleid van apon: een Keltisch woord voor ‘water’, een waterplant. De naam verbasterde van apium (eigenlijk een plant die door de bij (apis) bij voorkeur bezocht wordt) tot het Midden-Nederlands eppe en midden-Hoogduits Eppe en Eppich of Epffich.

Onze naam selderij, de Duitse Sellerie en Engelse celery stammen uit het Franse celeri uit de 17de eeuw. Dit op zijn beurt is ontleend aan het Italiaans selleri, dat weer afkomstig is van het Latijnse selinum en deze weer van een Griekse naam voor de plant, selinon.

Werking.

De zaden van selderij leveren een vluchtige olie die voor likeur, parfum en zeep gebruikt worden, ook voor het kruiden van voedingsmiddelen. Een extract van de zaden wordt wel voor medische doeleinden gebruikt. Omdat het veel keukenzout bevat werkt het gunstig op blaasziektes en nierziektes.

Herbarius in Dyetsche: ‘Eppe of ionffrou merck is hetzelfde als Apium, die is heet in de eerste en droog in de tweede graad zoals Avicenna zegt, maar volgens Platearius is het heet omtrent de derde en droog in het midden van de derde graad. (3) Het heeft de kracht om oprispingen en gezwellen te ontbinden, verstoppingen te openen en tevens om de pijn te verzachten. (e) Er zijn vele eppesoorten zoals de tamme die in de hof groeit en de wilde die in het wild groeit, ook is er nog een andere die in het water groeit. Het zaad, eppezaad genoemd, moet je in medicijnen doen want dat heeft de meeste kracht, het is goed tegen een stinkende mond.

Ook is eppe goed tegen verstopping van de lever (a) en van de (6) milt die uit koude zaken komen als je het zo maakt: ‘Neem van eppezaad drie grein; van hertstong en bernagie elk een half grein; een hand vol van van gele lis wortels; van Bruscus en asperge, van elk twee drachmen; venkelzaad en peterseliezaad, van elk een drachme; dit kook je in water totdat de helft verkookt is, dat doe je door een doek en maak het zoet met witte suiker waar je een drank van maakt die je gebruikt zoals eerder in het negende kapittel is beschreven met zijn pillen en versterkende dingen’.

Tegen verstoppingen van de lever (b) en van de milt leg je er deze pleister op: Neem het sap van eppe, dillenzaad en heemstwortel en meng het tezamen met meiboter.

Tegen de steen om die te breken: ‘Neem het sap van eppe, duizendblad, steenbreekzaad en krieken over zee, hiervan maak je een siroop’.

(5) Tegen het uitvallen van het haar: ‘Neem loog en daarin kook je eppe en averone en daar mee was je het hoofd’.

(4) Eppe sterkt en maakt een geneigdheid tot de vallende ziekte, (c) daarom zegt Galenus dat vrouwen die kinderen dragen dit moeten vermijden want het ontbindt de stof waar de vrucht in het lichaam mee gebonden is. Het maakt in de vrucht blaren en schurft. Diegene die hun kinderen zogen zullen moeten afwachten of hun kind de vallende ziekte krijgt of gek wordt want het ontbindt hun materie en jaagt die opwaarts omdat de gangen van de kinderen nauw zijn, daarom zijn ze bevattelijk om de vallende ziekte te krijgen. Eppewortel dat met venkel in het sap van aardrook en van Salvia sclarea gekookt en met suiker zoet gemaakt wordt is een goede siroop tegen waterzucht die uit slijm komen. Ook tegen geelzucht die uit verstopping (b) komt.

Eppe, venkelzaad, peterseliezaad dat met duizendblad in wijn gekookt wordt is goed tegen aandrang tot waterlozing (d), het laat plassen en de menstruatie komen, vooral laat het plassen als in het kooksel licoutripon wordt gedaan’

. (a, b,) Galstenen? (c) Epilepsie. (d) Urineweginfectie.

Maerlant; ‘Apium, zoals Platearius dacht, dat verhit en verdroogt. De wortel is de medicijn hem die van dysenterie heeft pijn en is ook voor de lever goed opdat men ze stampen doet en men drinkt het met lauwe wijn tegen zulke pijn’.

Herbarijs; ‘Apium of marke of apie of eppe, dat is allemaal hetzelfde. Het is heet minder dan in de 3de graad en droog in het midden van de 3de graad. En het zaad heeft de meeste kracht, daarna de wortel en daarna het kruid. En als men het beschreven vindt zal men het zaad nemen. En het opent (6) verstopping van de milt en laat urine maken en de vrouw haar stonden hebben. Hippocrates zegt dat de bladeren van Apium beter urine maken dan ze de loop verstopt, nochtans verstopt ze de loop. Het sap van Apium met venkel verjaagt de koorts. En zaad van Apium is goed om alle koude vochtvermenging te laten rijpen. Apium zaad, zeem en tarwebloem tezamen gemengd en gepleisterd verzacht en verdroogt diepe etterwonden en alle vuile gaten en gezwellen en kanker. En Apium heeft kracht vloeiende vochtvermenging te verdrijven in het hoofd en in de maag en van de tong. (4) En diegene die vallende ziekte hebben zal men het niet geven want ze deert hen en laat hen vallen en ze zullen het niet ruiken. En ze deert kinderen. En ze is kwaad gegeten door vrouwen die een kind dragen omdat kwade vochtvermenging in de baarmoeder van de vrouw gegroeid zijn want het kind is ermee gevoed en omdat ze de banden breekt waar het kind in gebonden ligt.

Galenus zegt dat vrouwen die kinderen dragen en veel Apiumzaad nuttigen dat die kinderen met recht vuile blaren hebben en veel vochtvermenging en vuile wonden en vuile gaten. En daarom verbieden de dokters de vrouwen die kind dragen of zuigen dat ze geen Apium eten zodat die kinderen niet besmet worden met vallende ziekte of met andere ziektes zoals gezegd is. En het is slecht voor de kinderen.

(e ) En het is er in 3 soorten; Apium reninum. Apium ermoroydarum. Die gekookt in wijn en gepleisterd op de geslachtsdelen of beneden de navel is goed voor de lendenen en laat goed urine maken. Een ander geslacht van Apium is er die de dokters Cerfolium (Anthriscus cerefolium) noemen en mensen schelden het uit voor kervel. En ze is heet in de 3de graad. En gedronken met wat zeem laat goed urine maken en de vrouw haar stonden hebben. En verzacht de nieren en de geslachtsdelen en kramp en de blaas dat van grove wind komt. En verzacht ook de wind in die en in de lever en opent alle leden binnen van verstoppingen die verstopt zijn.

En noch is er 1 geslacht van Apium dat men Petroselinum (Petroselinum crispum) noemt en sommige mensen noemen het persiin. En dat is heet en droog op het einde van de 3de graad. Galenus zegt dat peterselie gepleisterd op druppels en op huiduitslag en op puisten het zuivert. En het zaad er van laat goed urine maken en de vrouw haar stonden hebben en lost op wind en opblazen en verzacht de pijn van de blaas. En het is goed tegen het water en zuivert de lendenen en lever en vulva en de nieren het meest. En scheidt onderbuikspijn dat van wind komt. En in vulva gedaan laat het menstruatie hebben en leegt het dode kind uit het lichaam en het net daar het in ligt’.

(e) Platearius noemt de gewone, maneries apii; 1. Apium raninum vel reninum, de 2de is apium emorroydarum, emorroydas exiccat, de derde is Apium risus, ‘quia melancholicum purgat humorum abundantem, ex cujus abundantia fit tristitia’. De Gart noemt 4 soorten, 1; Eppe of Apium. 2. Wilde eppe, apium silvestre, (Ranunculus sceleratus), 3 Apium rusticum Latijn. Watermerk. (Sium latifolium. 4. Vijgen bladeren eppe, Apium emorroydarum latine, (Ranunculus ficaria).

Dodonaeus; ‘Juffrouwmerk is van aard en ganse gestalte de hofeppe of gewone peterselie gelijk, maar warmer en droger en in vele dingen krachtiger in het werken. (2) Maar in spijs wordt dit gewas niet gebruikt, noch men houdt het niet geschikt om er sausen van te maken of de spijzen enige smaak te geven, dan in de medicijnen en tot vele gebreken is het nuttig.

eppich vi Capitel

Apium latine·Gτece Selvium. Arabice Kaspar vel karsi·

(Der meister Platearius spτichet·das eppich seÿ heyþ unnd trucken bey dem dτytten grad.

(Der wirdig meister Avicenna spτicht·das eppich seÿ warm in dem ersten grad·und trucken in dem zweÿeten grad·und d same von eppich mer genüczt weτde in der erczney denn das kraut oder die würczel· (Dises kraute geleÿchet den kerbeln.und hat weÿsse blŭmmlein.(Mercke·Wenn man schτeÿbet in den recepten apium·so meÿnend dye årczte den samen und nit dz kraut noch die wurcz. (Eppich samen gebulfert und eingenommen mit råtich wasser·machet wol hårmen [22] und zerbτicht dem steiu inn d blasen und auch in den lenden· (Item Avicenna spτicht·das in d wurczel mer krafft seÿ denn in dem samen·und der same mer krafft hat denn das kraut· (Der meister ÿsaac in seinen bůch genant de dietis particularibus in dem capitel apium spτicht·Das eppich gemüschet mit wein sŭþe gemacht mit honig genant mellecrat machet den menschen wol hårmen· (Und also genüczet bτingt auch die kranckeit der frawen genant menstruum· (Eppich also genüczet machet wol dåuwen. (Plinius. Eppich wurczel gesoten mit wein und den getruncken treibet auþ den steine in der blasen und auch in den lenden· (Diascoτides in dem capitel Apium spτicht·das der samen von eppich fast gůt seÿ dem der nit hårmen mag· (Item die wurczeln von eppich gesoten in wein und den getruncken treÿbt anþ dem menschen vergifft·Und also genüczet benÿmmet das bτechen genant vomitum·und ôffnet den zerschwollen magen· (Der meister galienus in dem bůch genant de agricultura spτicht·das eppich samen bτing lust den mannen und auch den frawen·und d ursachen halb ist es verboten zů nüczen den ammen die kinder seügen·wann von grosser begirde der eppiche samen bτingt zů unkeüscheit benÿmmt er den ammen die milch und fallen die kind darnach in groþ kranckheit· (Eppich samen genüczet machet einen wolriechenden mundt·Darumbe wôlicher mit fürsten oder mit herren reden wolt d mag voτhÿn epich bτauchen in der kost· (Wervon sucht sein farbe verloτn hett d esse eppich samen tåglich in der kost sÿ wirt im wider kommen· (Epich samen mit fenchel safft und also genüczet hilffet der geschwollen milch in den bτüsten·also das sÿ darnach nit schwerent· (Dises hilfft auch der siechen lebern und milcz· (Des geleichen ist epich mit petersilg wurczel mit wein gesoten den wassersüchtigen gůt die von kalter materien kommet. (Eppich safft mit dem weissen eines eyeþ zerschlagen und mitt wercke also ein pflaster auff die wunden gelegt·seübert sÿ· (Galienus spricht·Wõlche frauwen kinder tragen die sollen epich samen meÿden·wann an des kindes leÿb werden davon unreÿn plattern· (Auch spτichet Galienus. Eppich dicker mal genüczet ist die fallend zucht bτingen·Unnd schwanger frawen sollen nit nüczen eppich·wann es ôffnet die flüþs des ungeboτnen kindes ee es die zeit begreiffet· (Und frauwen de kinder sind seügen sollen nit nüczen eppich·auff daz sÿ nit unsining werden od die fallend sucht nit überkommen·wann epich ist tåmpff in das haubt übersich bewegen· (Item.Eppich unnd stabwurczel gesotten in laugen davon gezwagen ist gůt für daz har auþ fallen genannt alopicia.(b.j) [23]

Selderij 6de kapittel.

Apium Latijn, (1) Grieks Selvium. Arabisch Kaspar vel karsi. (Apium graveolens)

De meester Platearius spreekt dat selderij heet en droog is bij de derde graad.

De waardige meester Avicenna spreekt dat selderij warm is in de eerste graad en droog in de tweede graad en het zaad van selderij meer genuttigd wordt in de artsenij dan (2) dat kruid of de wortel. Dit kruid lijkt op de kervel en heeft witte bloempjes. Merk: Als men schrijft in de recepten Apium dan bedoelen de artsen de zaden en niet dat kruid noch het kruid. Selderij zaden gepoederd en ingenomen met radijswater maakt goed (3) [22] plassen en verbreekt de steen in de blaas en ook in de lenden. Item, Avicenna spreekt dat in de wortel meer kracht is dan in de zaden en de zaden meer kracht hebben dan dat kruid. De meester Isaac in zijn boek genaamd de dietis particularibus in het kapittel Apium spreekt dat selderij gemengd met wijn en zoet gemaakt met honing genaamd mellecratum maakt de mensen goed plassen. En alzo genuttigd brengt het ook de ziekte der vrouwen genaamd menstruatie. Selderij alzo genuttigd maakt goed verteren (verduwen). Plinius: Selderij wortel gekookt met wijn en dan gedronken drijft uit de steen in de blaas en ook in de lenden. Dioscorides in het kapittel Apium spreekt dat de zaden van selderij erg goed is die niet plassen mag. Item de wortels van selderij gekookt in wijn en dan gedronken drijft uit de mensen vergift. En alzo genuttigd beneemt dat braken genaamd vomitum en opent de gezwollen magen. De meester Galenus in het boek genaamd de agricultura spreekt dat selderijzaden brengt lust de mannen en ook de vrouwen en vanwege die oorzaak is het verboden te nuttigen de voedsters die kinderen zuigen want van grote begeerte der selderij zaden brengt het tot onkuisheid en beneemt de voedsters de melk en valt dat kind daarna in grote ziekte. Selderijzaden genuttigd maakt een welriekende mond. Daarom wie met vorsten of met heren reden wil die mag voorheen selderij gebruiken in de kost. Wie van ziekte zijn kleur verloren heeft die eet selderijzaden dagelijks in de kost, het zal hem weer komen. Selderijzaden met venkelsap en alzo genuttigd helpt de gezwollen melk in de borsten alzo dat ze daarna niet zweren. (6) Dit helpt ook de zieke lever en milt. Desgelijks is selderij met peterseliewortel met wijn gekookt de waterzuchtige goed die van koude materie komt. Selderijsap met het witte van een ei doorslagen en met (doek) werk alzo een pleister op de wonden gelegd zuivert ze. Galenus spreekt; (4) Welke vrouwen kinderen dragen die zullen selderijzaden mijden want aan het kind lijf worden daarvan onreine plaatsen. Ook spreekt Galenus: Selderij dikwijls genuttigd is de vallende ziekte brengen. En zwangere vrouwen zullen niet nuttigen selderij want het opent de vloed van de ongeboren kinderen eer de tijd rijp is. En vrouwen die kinderen zuigen zullen niet nuttigen selderij opdat ze niet onzinnig worden of de vallende ziekte niet overkomen want selderij is damp in dat hoofd over zich bewegen. Item. (5) Selderij en staafwortel gekookt in loog en daarmee gedweild is goed voor dat haar uitvallen genaamd alopicia. [23]

wilden eppich vii Ca

Aium silvestre latine·

(Die meister spτechen·das dises sey ein kraut haÿþ und trucken beÿ dem dritten grade·(Dises wechþt geren beÿ den faulen wassern do die frôsch wonen·(Auch nemen etlich dises apium risus·wann der mensche der dises nüczet in den leÿbe der lachet also seer das er davon stirbt·(Darumbe dienet diþes wol melancolicis·das ist·denen die kaltter und truckner natur sind und wenig freüd haben von natur·und gern mit jn selbþ reden·Aber voτ allen dingen rat jch das mit in den leÿb zůnemen·der ursachenhalb das die frôsche und krotten darauff leÿchen und andere vergifftige thier·(Auch jst dises kraut von natur also das ein ÿegklich vergifftig thier davon nitt kumbt es hab seine nature darauff gewoτffen van freüden und küczlung seines samens·(Von disem kraut beschreÿbet uns diascoτides·und sprichet·das dises kraut beneme unnd heÿle acrocoτdines·das sind lichdoτn oder wårczen auff den zehen an den fŭssen·(Auch nemen etlich meister dises poτrt·Diþs kraut zerknüschet und auff gelegt geleÿch nem pflaster·(Disses krautes safft benÿmmet den frawen jr geschwulst an dem brüsten darauff geleget mitt eÿbisch wurczelen·(Der same dises krautes vermage alle dise obgeschribne stucke·und der same jst nit also soτgklich zů nüczen in den leÿbe alþ dann ist das kraut·(Von disem samen getruncken ist fast nücze denen die den viertågklichen ritten haben·den mit wein eingenomen und machet wol hårmen·(Auch benÿmmet der samen die verstopffung des milczes unnd der lebern· [24]

Wilde selderij, waterhanenvoet, 7de kapittel.

Apium silvestre(1) Latijn. (Ranunculus sceleratus)

De meesters spreken dat dit een kruid is dat heet en droog is bij de derde graad. Dit groeit graag bij het vuile water daar de kikkers wonen. Ook noemen ettelijke dit Apium (2) risus want de mens die dit nuttigt in het lijf die lacht alzo zeer dat hij daarvan sterft. Daarom dient dit goed melancholische, dat is die van koude en droge natuur zijn en weinig vreugde hebben van natuur en graag met zichzelf reden. Maar voor allen dingen raad ik dat niet in het lijf te nemen, vanwege de oorzaak dat die kikkers en padden daarop liggen en andere vergiftige dieren. Ook is dit kruid van natuur alzo dat ieder vergiftig dier daarvan niet komt het heeft zijn natuur daarop geworpen van vreugde en gauw zijn zaden. Van dit kruid beschrijft ons Dioscorides en spreekt dat dit kruid beneemt en heelt acrocordines, dat zijn likdorens of wratten op de nagels aan de voeten. Ook noemen ettelijke meesters dit porrt. Dit kruid gekneusd en opgelegd gelijk een pleister. Dit kruid zijn sap beneemt de vrouwen hun gezwellen aan de borsten daarop gelegd met heemstwortels. De zaden van dit kruid vermag alle deze opgeschreven stukken en het zaad is niet alzo zorgelijk te nuttigen in het lijf als dan is dat kruid. Van deze zaden gedronken is erg nuttig diegene die de vierdaagse koorts hebben, dan met wijn ingenomen en maakt goed plassen. Ook benemen de zaden de verstopping van de milt en de lever. [24]

Vorm.

Dodonaeus: ‘De eerste soort van wilde Ranunculus of hanenvoet die eigenlijk waterhanenvoet genoemd wordt heeft ronde, effen en binnen holle, soms dikke en in zijtakken verdeelde stelen, de bladeren zijn breed, effen en glad of kaal en aan de kanten gekerfd of gekloven die op lange dikke vette steeltjes voortkomen, de bloempjes die op de toppen van de stelen staan zijn geel van kleur, bleker nochtans en kleiner dan die van de boterbloemen en als die afvallen komen er ronde hoofdjes na die veel op de eerst uitkomende dotjes of toppen van de asperges of koraalkruid lijken. De wortels zijn wit en met vele vezels gevezeld. Dit gewas blinkt met een bleekgroene kleur in al zijn delen’.

Naam.

(1) Zie kapittel 6 over de verschillende soorten Apium.

Dodonaeus: ‘Deze kruiden voeren eigenlijk de Latijnse naam Ranunculus en de Griekse Vatrachion of Batrachion als of men kikkerkruid zei, soms ook Selinon agrion, in het Nederduits heten ze hanenvoet, in het Hoogduits ook Hanenfusz. Apuleius heeft er meer namen van, deze Latijnse namelijk Apium risus, Herba scelerata, Apiastellum, Dentaria en Auricomum waarvan er weinig aan de geslachten van hanenvoet eigenlijk toekomen, maar sommige mogen deze wel meegedeeld worden en sommige schijnen de andere geslachten eigener te wezen. De eerste soort mag eigenlijk Ranunculus silvestris primus heten, in het Latijn ook wel Apium palustre en Ranunculus aquatilis of Ranunculis palustris, ja ook niet slecht Apiastellum, in het Nederduits water-hanen-voet, in het Hoogduits Wasser Hanenfusz’.

De naam eppich is afgeleid van Apium en dan de wilde. De naam komteppe komt wel van Hedera, epfich.

(2). Het gewas lijkt wel wat op selderij, Apium en doordat het krampen in het gezicht veroorzaakte was de naam vroeger Apium risus; lachselderij. Die stof zit vooral in de onrijpe zaden. De wortel is zeer scherp en in de neus gestoken wekt het niezen op en zoals een nieskruid gebruikt. In het eiland Sardinië groeit een klimplant, Sardonia herba, met giftige eigenschappen die een stuipachtig vertrekken van de mond teweegbrengt, risus Sardonius. Ranunculus thora en Ranunculus sceleratus werden door de Romeinen sardonia genoemd omdat ze prikkelden tot een sardonische stuiplach. Bij de oerbevolking van Sardinië bestond het gruwelijke gebruik om de ouden mensen te doden, daarbij zou gelachen worden. Dat was de beruchte risus Sardonius, een krampachtig lachen waar de ziel niet aan deelneemt. Vandaar Italiaans riso sardonic, Frans ris sardonien, sardonique, Engels sardonic laughter.

Sceleratus betekent misdadig omdat de plant blaartrekkend is en door bedelaars en landlopers gebruikt werd om er zichzelf en hun kinderen mee in te smeren en zo blaren te veroorzaken om medelijden op te. Zo werden ze ook gebruikt door de mannen die voor militaire dienst opgeroepen werden om door de blaren afgekeurd te worden. Het is een ongelukkig gebruik, het veroorzaakt een wond die niet gemakkelijk heelt.

Gebruik.

Dodonaeus; ‘Deze wilde soorten van hanenvoet zijn door hun scherpe heet brandende aard zeer goed in alle gebreken van de huid als melaatsheden en meer andere diergelijke ruigheden en schurftheden op te halen en te laten vervellen, matig en voorzichtig gebruikt en zijn ook goed opgelegd om de kwade zwerende nagels te genezen en af te laten vallen en nemen ook de plakken en liktekens van de melaatsheid weg en zijn daardoor goed om alle wratten, knobbels en eksterogen weg te nemen.

Ze zijn ook goed om de kwade schurft van het hoofd te genezen en om het uitvallen van het haar te beletten als men die niet lang op de huid laat liggen maar terstond afneemt, (2) want als het wat lang op enig deel van het lichaam blijft liggen laten ze niet alleen de huid vervellen en opengaan, maar maken er bleinen, blaren, gaten en roven in door hun grote brandende kracht, niet zonder pijn en weedom.

Al dit kunnen de stelen en bladeren zeer krachtig doen als men die noch groen en vers oplegt.


bauern eppichviii capitel

Apinm rusticum latine·

(Die meÿster spτechen das diþ kraut heÿþ und trucken seÿ beÿ dem vierden grade·und wirt von etlichen genant Apiuz regale d ursachen halb das es rechtfertiget alle andere kreüter mit denn es denn genüczet wirt auff zů lôsen uud zûbτechen den stein in dem lenden·(Diþ kraut gestossen und gemüscet mit weÿn domitt die kalt haut gewåschen bτingt dar ein natürliche hÿcz·(Diþ krantes safft heÿlet den krebs den gemüschet mit eþsig und darauff gelegt geleich einem pflaster·ix·tag nach einander·(Von disem kraut gemachet ein laug un dz haubt damit gewåschen benÿmbt die schŭpen auff dem haubt und machet har wachþen·(Der safft dises krauts dienet fast wol dem reüdigen menschen·die haut domitt bestrichen·und benÿmbt die geschwulst des bauches behendigklich·

(1) Boeren selderij, 8ste kapittel.

Apium rusticum Latijn. Watermerk. (Sium latifolium)

De meesters spreken dat dit kruid heet en droog is bij de vierde graad en wordt van ettelijke genaamd Apium regale, vanwege de oorzaak dat het rechtvaardigt alle andere kruiden waarmee het dan genuttigd wordt op te lossen en te (2) breken de steen in de lenden. Dit kruid gestoten en gemengd met wijn en daarmee die koude huid gewassen brengt daar een natuurlijke hitte. Dit kruid zijn sap heelt de kanker dan gemengd met azijn en daarop gelegd gelijk een pleister 9 dagen na elkaar. Van dit kruid gemaakt een loog en dat hoofd daarmee gewassen beneemt de schilfers op het hoofd en maakt haar groeien. Het sap van dit kruid dient erg goed de ruige mensen, de huid daarmee bestreken en beneemt de gezwellen van de buik behendig.

Dit is weer een van de soorten van Apium of eppe die bij Herbarius in Dyetsche en Herbarijs alleen genoemd worden, verder niets. Zie kapittel 6

Vorm.

Dodonaeus; ‘De grote watereppe heeft recht overeind staande lange, honderd twintig of honderd vijftig cm hoge, dikke, gestreepte, kantige en holle stelen die naar boven wat dunner worden en in ettelijke zijscheuten verdeeld zijn. De bladeren zijn langwerpig en van vele tezamen verzameld en elk apart is effen, kaal, glad en vet en rondom als een zaag gekerfd en kleiner dan de enkele bladeren van Hipposelinum. Op het opperste van de stelen groeien kroontjes met witte bloempjes. De wortels zijn zwarte dunne en bijna haarvormige vezels die niet alleen onderaan en naast de grond en in de aarde groeien, maar ook aan de knoopjes van de steeltjes voortkomen zover als die onder het water schuilen of in het slijk vast houden. Voorts zo is dit kruid in alles sterker van reuk dan de echte eppe’.

Naam.

(1) Apium rusticum; van de boeren, vandaar bauern eppich.

Dodonaeus; ‘In onze taal is dit kruid watereppe genoemd, in het Hoogduits Wasser Eppich, Frosch Eppich en Wasser Marck, alsof men in het Latijn Apium aquatile of Hydroselinon zei. Plinius en andere oude schrijvers noemen het in Latijn Laver en Dioscorides Sion. Daarom hebben we de eerste soort eigenlijk Sium of Laver genoemd en in onze taal eerste watereppe of grote watereppe. Sommige zeggen dat het Sion genoemd wordt omdat ze eenparig geschud en van de voorbijlopende wateren, waar ze in het midden groeit, al waggelende tegenaan gesmeten wordt en gewassen waarvan dat het ook in het Latijn Laver genoemd wordt’.

Gebruik.

Dodonaeus: Het Sion, (dat is onze watereppe) als Galenus betuigt, is wel alzo zeer verwarmend van krachten als het welriekend in het smaken is.

Watereppe rauw of gekookt ingenomen verwekt de maandstonden van de vrouwen en laat ze gemakkelijker baren of van kind verlossen en jaagt de nageboorte en dode vruchten af, laat ook water maken en (2) breekt de steen en laat de gebroken steen rijzen en afgaan, hoe en op welke manier dat het gebruikt wordt, als Dioscorides betuigt, die ook schrijft dat het zeer nuttig ingegeven wordt aan diegene die de rodeloop hebben of met enige buikloop gekweld zijn. Het gehele kruid gekookt en dat wat gedronken opent de verstoppingen van de milt en is goed tegen de geelzucht en waterzucht.

feuchtblatern eppich.

ix capitel

Apium emoτrodiarum latine· (Die meÿster spτechen gemeynigklich das diþ kraut seÿ heÿþ und trucken·an dem vierden grad. Unnd dienet für den fluþ genant emoτroidalis·das ist ein fluþ in dem afftern gemüschet mitt feüchtblattern· (Für disem fluþ sol (b.ij) [25] dises krant gestossen werden und davon gemachet ein pflaster und darauffe geleget·heylet den on zweÿfel· (Auch mag dises kraut genüczet werden zů vunnden die seer blůten·darauff geleget mit eþsig und rosenwasser· (Dises kraut gesoten mit wein und domit gewåschen die unreÿnen haut moτfea genant·reinigt die von grunt und machet die glat und schôn. (Die wurczel dises krautes gedoτret darnach die gestossen zů bulfer·und dises in ein faule wunden oder fleÿsch gestreüet eczet das auþ on allen wee tag· (Und sunderlich sol disses kraut genüczet werden mit den erczneÿenn die do dienen zů den feüchtblattern·sÿ hilffet on allen zweÿfel die von grundt auþ verzeren·

Speenkruid,

9de kapittel. (Ficaria verna)

Apium emorrodiarum Latijn. De meesters spreken algemeen dat dit kruid heet en droog is aan de vierde graad. (2) En dient voor de vloed genaamd emorroidalis, dat is een vloed in de achterste gemengd met aambeien. Voor deze vloed zal [25] dit krant gestoten worden en daarvan gemaakt een pleister en daarop gelegd, het heelt dan zonder twijfel. Ook mag dit kruid genuttigd worden tot wonden die zeer bloeden, daarop gelegd met azijn en rozenwater. Dit kruid gekookt met wijn en daarmee gewassen de onreine huid morfea genaamd reinigt die van grond af aan en maakt die glad en schoon. De wortel van dit kruid gedroogd en daarna die gestoten tot poeder en dit in een vuile wond of vlees gestrooid eet dat uit zonder alle pijndagen. En vooral zal dit kruid genuttigd worden met de artsenijen die je dienen tot de aambeien, ze helpt zonder alle twijfel die van grond uit verteren.

Zie kapittel 6 voor een Apium soort.

Vorm.

Het blad is ei/niervormig en glanzend groen, ze variëren in vorm en grootte. De bladeren zitten aan zachte kruipende ranken. Ook in kleur variëren ze, van donkergroen tot een lichtere tint.

Dit is een van de eerst voorjaarsbloeiers waar de bloem geboren wordt op lange stevige stengels. De bloemen hebben een glinsterende coating van een vernisachtige gom dat een gele weerspiegeling geeft aan de lippen en kin. Dit als kinderen ze gepro­beerd hebben als "boter". Sommige planten vormen geen okselknolletjes, maar produceren dan veel kiembaar zaad, de okselknol exemplaren hebben slecht kiemende zaden.

Naam.

De plant heeft een verbinding met twee andere planten, de eerste met Scrophularia nodosa als een plant die tegen aambeien gebruikt werd. De tweede is met stinkende gouwe of Chelidonium.

(1) Dodonaeus; ‘Dit eerste kruid wordt in het Dietse groot speenkruid genoemd, in het Hoogduits Grosz feigwurtzenkraut’.

Speenkruid, speen is de gouden ader, de hamorrhoide, de Franse herbe aux hemorroides. In oud-Hoogduits was het Vigwurz, midden-Hoogduits Vicwurz of Vicwarz, staat in de gelijke betekenis met vic, vergelijk Italiaans fico: vijg, uit die verkorte vorm is Feigwurz ontstaan, Feigwarzenkraut bij Bock, Feuchtblatern. Hildegard von Bingen noemt de kleine chelidonium Ficaria, Feigwurtz.

Dodonaeus; ‘Sommige noemen het ook vijgenbladeren eppe, in het Latijn Apium haemorrhoïdale. De naam Haemorrhoidalis in het Latijn heet eigenlijk speenkruid in onze taal. Dit gewas heet in het Grieks Chelidonion micron, in het Latijn Chelidonium minus en Hirundinaria minor, in de apotheken en ook elders noemt men dat Scrophularia minor en Ficaria minor. Serapion noemt dat Memiten, in het Italiaans wordt het fanoscelle genoemd, in het Frans esclere en petit bassinet, in het Hoogduits Feigwurtzenkraut, Blaternkraut, Klein Schwalbenkraut, Pfaffenhoetlin en Meyenkraut, in het Nederduits speenkruid en klein gouwe’.

Gebruik.

Herbarius in Dyetsche;’Gouwortel of sceelwortel of celidonia. Die is tweevormig, te weten de grotere en kleinere, nochtans de een neemt men voor de ander.’

Herbarijs; ‘Celidonia, dat is scelleworte en het is heet en droog in de 3de graad en sommige zeggen in de 4de . En men vindt er 2 soorten van, de ene heet Indicum en heeft gele wortels en is de beste. En de andere vindt men in vele plaatsen en die is niet zo goed…., zie stinkende gouwe, kapittel 85. Er zijn 2 soorten, Indicum, met gele wortels en de beste soort. De ander is een veel voorkomende soort die kleiner is en minder werkzaam. Hierin volgt hij Platearius; ‘due sunt maneries seu indica que maioris est effecacie et citrinam hebet radicem. Et (alia) quae in nostris partibus reperitur minoris est efficacie.tamen altera pro altera poni potest’.

Dodonaeus merkt al op dat het kruid veel lijkt op een Ranunculus; ‘Dit kruid heeft ook een hete en droge kracht en is zelfs veel heter en scherper dan de grote of stinkende gouwe en komt zeer dicht bij de krachten van hanenvoet of boterbloemen. Speenkruid kan de huid snel ophalen en laten zweren, zo Galenus en Dioscorides betuigen, het doet de oneffen of ruwe nagels afgaan en afzweren.

Het sap van de wortels van speenkruid door de neus opgetrokken, dat is met het snuiven ophalen of in de neusgaten steken, zuivert het hoofd door de neus.

(2) In onze tijden en wat ervoor toen men de worteltjes met de aanhangende korreltjes of korentjes begon te gebruiken om de spenen te genezen en men heeft dit kruid daarom de naam van speenkruid gegeven want de spenen of aambeien dat met het sap van dit kruid of van zijn wortels met wijn of plas van de zieke gemengd is en dikwijls gewassen en nat gemaakt worden kleiner en ineen getrokken en verdrogen geheel en de pijn vergaat gans. Ja, sommige menen dat dit kruid maar bij ons gedragen de smarten van de aambeien genezen en verzoeten kan. Deze kleine gouwe is heet en scherp van krachten, zoals gezegd is, dan anderen zeggen dat ze noch een scherpere kracht krijgt als ze op droge plaatsen groeit.

Zowel de bladeren als de wortel genezen de kroppen of zweren aan de keel en andere vuile zweren, ook aambeien, kanker, wratten, zwammen en koude gezwellen door een zacht makende en verdelende kracht die ze heeft.

Holwurcz x capitel

Aristologia latine Accanug arabice vel Carabuth·Ariston grece vel fetalogos Apiston vel pavodτicia·

(Die meister spτechen·das do seÿ zweÿer hant aristologia die ein lang·die ander rotund·und sind beyd heÿþ in dez ersten grad unnd trucken in dem andern· (Serapio spτicht·das die rotunde holwurcze hatt bletter geleich d gundelreben und lange stengel die geen auþ einer wurczel·Dises hat ein weisse blůmen die ist jnwendig rot und stinckt unnd hat ein runde wurczel· (Es ist auch ein andere holwurcz die runde wnrczeln hat und bletter als rauten und ein blůmen die bτaun ist·Und spτichet auch das do sind zweÿerleÿ gestaltt der holwurcz genant aristologia·Die lange månlich·die rotund freülich·Und die rotund holwurcze bτaucht man fast mer in d erczeneÿ dann die langen·und die wurczel davon mer dannn die bletter. (Item·die wurczel sol man auþ graben in dem winter voτ d zeit ee die blůmen herfür kumbt die selb wurczel hat vil tugent in ir wann sy verzeret und treÿbt aus vergifft·und die wurzeln mag man halten zweÿ jar unversert an ierer krafft·Wer do fast keÿchet genant asmaticus·der nem holwurcz und wenig encian und leckricz·und müsche das mit hônig·und mache darauþ ein müschung genant electuarius·und [26] nücze das·es hilfft· (Wôlicher hett epilentiam·das ist die fallent sucht·oder das gegicht in den gelÿdern·d neme holwurcz zwei lot und ein gummi genant eufoτbium und bibergeÿl ÿegkliches ein quintin·unnd siede das mitt banmôle·und schmierbe domitt den ruck meÿsel von dem halþ biþ auff den afftern es hilffet·(Holwurcz gebulfert und gemüschet mit eþsig·ist gůt den reüdigen domit gewåschen·(Holwurcz gebulfert und in die faulen wunden gestreüet·heÿlet sÿ·und verzert das faul fleisch darin. (Holwurcze heÿlet fisteln·die fisteln voτhin geweschen mit laug gemacht von bircken åschen oder mit alaunwasser·und darnach darein gestreüet holwurcz es hilffelt·(Wen ein frau geberen sol ir kinde·der siede man holwurcze mit wein und mit baumôle·und bestreÿche sÿ auff dem bauche·sÿ genÿþt zůhanndt das kinde seÿ tod oder lebentig·(Diascoτides spτicht·das holwucz getruncken mit wein heÿlet vergifftig bÿþs und vergifftig tråncke·(Also genützt·vertreÿbt sÿ secundinam das ist·die ander geburd·(Holwurcz ist gůt genüczet den frau so sÿ kindt gewinnen mit mirra und pfeffer gemüscht· (Also genüczet vertreÿbt sÿ das kalte·(Sÿ jst auch gůtt pleureticis·das ist·ein geschweere umb die bτust· (Item holwurcz und aloe paticum gebulfert und mit kalch und hônig vermenget·ist gût für den krebs in der nasen. (Item holwurcz gebulfert mit hôning vermenget·ist gůt wider die faulung des mundes und zanfleÿschþ. (Item holwurcz gestossen·und mit dÿptam wurcze gebulferet·mit hônig vermenget in einer salben weÿse·und auff wunden geleget·ist beűlen und doτnen auþ d wunden ziehen·

Holwortel, 10de kapittel.

Aristologia (1) Latijn, Accanug Arabisch vel Carabuth, Ariston, Grieks vel fetalogos Apiston vel pavodricia. (Corydalis cava)

De meesters spreken dat er zijn (2) twee soorten Aristolochia, de ene lang en de ander rond en zijn beide heet in de eerste graad en droog in de andere. Serapio spreekt dat die ronde holwortel heeft bladeren gelijk de hondsdraf en lange stengels die gaan uit een wortel. Deze heeft een witte bloem die is inwendig rood en stinkt en heeft een ronde wortel. Er is ook een andere holwortel die ronde wortels heeft en bladeren als ruit en een bloem die bruin is. En spreekt ook dat er twee gestalten van holwortel zijn genaamd Aristolochia. De lange mannelijk, de ronde vrouwelijk. En die ronde holwortel gebruikt man vast meer in de artsenij dan die lange en de wortel daarvan meer dan de bladeren. Item, die wortel zal men uitgraven in de winter voor de tijd eer die bloemen tevoorschijn komt, diezelfde wortel heeft veel deugd in zich want ze verteert en drijft uit vergift en die wortel mag men houden twee jaar ongedeerd aan haar kracht. (3) Als je erg kucht, genaamd astmaticus, die neemt holwortel en weinig gentiaan en zoethout en meng dat met honing en maak daaruit een mengsel genaamd likkepot en [26] nuttig dat, het helpt. Wie epilepsie heeft, (4) dat is de vallende ziekte of dat jicht in de leden die neemt holwortel twee lood en een gom genaamd Euphorbia en bevergeil, van elk een quintim, en kook dat met olijvenolie en smeer daarmee den ruggenwervel van de hals tot op het achterste, het helpt. (5) Holwortel gepoederd en gemengd met azijn is goed de ruigte daarmee gewassen. (6) Holwortel gepoederd en in de vuile wonden gestrooid heelt ze en verteert dat vuile vlees daarin. Holwortel heelt etterwonden, die etterwonden daarvoor gewassen met loog gemaakt van berkenas of met aluinwater en daarna daarin gestrooid holwortel, het helpt. Als een vrouw baren zal haar kind dan kookt men holwortel met wijn en met olijvenolie en bestrijk haar op de buik, ze geneest gelijk, dat kind is dood of levend. Dioscorides spreekt dat holwortel gedronken met wijn heelt vergiftig beten en vergiftige dranken. (7) Alzo genuttigd verdrijft ze secundinam, dat is die andere geboorte. Holwortel is goed genuttigd de vrouw zo ze kind wint met mirre en peper gemengd. Alzo genuttigd verdrijft ze dat koude. Ze is ook goed pleuris, das is een zweer om de borst. Item holwortel en Aloë paticum gepoederd en met kalk en honing vermengt is goed (8) voor de kanker in de neus. Item holwortel gepoederd en met honing vermengd is goed tegen die vervuiling van de mond en tandvlees. Item holwortel gestoten en met diptamkruid gepoederd en met honing vermengt in een zalf wijze en op wonden gelegd is builen en dorens uit de wonden trekken. (3)

Vorm.

De holwortel bloeit in het vroege voorjaar van maart tot mei. De twee binnenste kroonblaadjes zitten met de top aan elkaar en vormen een helm, vandaar dat de naam helmbloemachtige ook bestaat. De plant heeft zachte, dubbel samengestelde bladeren die na het afplukken spoedig verwelken.

(2) ‘Serapio spreekt dat die ronde holwortel heeft bladeren gelijk de hondsdraf en lange stengels die gaan uit een wortel. Deze heeft een witte bloem die is inwendig rood en stinkt en heeft een ronde wortel’. Het is dus geen klimplant want de bladeren gaan uit de wortel. Ook de afbeelding laat meer een plant zien als Corydalis cava. De andere holwortel zie je in het volgende kapittel, dat is dan Aristolochia longa die naar de tekst een lange steel heeft. Die heet bij Bock en andere oude Duitse schrijvers dan ook Hohlwurz.

In sommige kruidboeken als van Nylandt worden deze twee planten precies gelijk afgebeeld. Er worden maar 2 soorten Aristolochia genoemd, vanouds waren er 3 soorten, longa, rotunda en clematitis. Zo zegt Dioscorides al; ‘Tria ejus genera traduntur’, nadat hij de naam etymologisch heeft verklaard; Aristolochia nomen ex eo sibi adaptavit, quod existimetur optime puerperis opitular’. Inderdaad αριστος; beste, λοχεία; geboorte. Later was niet duidelijk meer welke de clematitis was. Pseudo-Mesues in de 12de eeuw noemt ze alle drie, de twee eersten worden afgebeeld en de derde heeft weinig belang. Platearius noemt er ook 2, Hildegard van Bingen noemt Aristolochia Byverwurtz, zonder verdere specificatie. Herbarius in Dyetsche noemt ze alle twee en elk in een apart hoofdstuk. Dodonaeus noemt weer 3 soorten naar Dioscorides. Het Sarasijnkruid noemt hij in het Latijn Aristolochia saracenia, in de apotheken Aristolochia longa, omdat men dat vroeger voor de lange Aristolochia hield, tenslotte begon men het Clematitis te noemen totdat de echte Clematitis gevonden werd.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Dit gewas is in Hoogduitsland Holwurtz, in Nederduitsland hool-wortel genoemd, in het Latijn Radix cava, te weten de eerste is eigenlijk Radix cava of Radix cava major, dat is grote holwortel en de andere Radix cava minor, dat is kleine holwortel of boontjes holwortel. (Corydalis solida)

Dat de apothekers dit kruid in plaats van de ronde Aristolochia hier vroeger plegen te gebruiken is iedereen zo bekend dat het me nodeloos lijkt dat te verhalen of daarover te klagen en dat met enige redenen te willen weerleggen of te berispen’.

Holwortel wordt zo genoemd omdat de knolvormige wortelstokken in de bloeitijd komvormig zijn uitgehold. Hohlwurz en zo ook bij Cordus en Bock.

Corydalis is een naam die gegeven is door Galenus. De naam komt van het Griekse korydalis: een leeuwe­rik. Corydallis van 1864 is een verbeterde schrijfwijze, maar de originele spelling van Ventenat uit 1803 is Corydalis. De spoor van de plant lijkt op die van de kuifleeuwerik, dit geeft ook de Duitse naam Lerchensporn weer. Zo heeft het Engels larkspur en het Frans pied d'alouette. Bijna alle namen zijn aan vogels ontleend, onder andere haantjes, kippetjes en duifjes. De bloemetjes staan horizontaal op een dun steeltje en hebben de vorm van een vogeltje vandaar dat ook de naam vogeltje op een kruk nog wel eens voorkomt.

Of Corydalis komt van Grieks korys: helm, naar de bloemvorm, vergelijk onze helmbloem, Duits Helmwurz of Hellewurtz.

Gebruik.

Herbarius in Dyetsche; ‘Ronde hoelwortel is van dezelfde kracht als de lange holwortel in hitte en droogte. De wortel van de ronde is bijzonder goed als medicijn. Hij heeft de kracht om te ontbinden, te verteren en uit te drijven. De wortel moet je verzamelen voordat hij bloeit. De wortel van de ronde holwortel is krachtiger dan de lange in het genezen want het verfijnt meer, daarom is in alles de ronde holwortel krachtiger dan de lange. Pandecta zegt dan ook dat in elke wond of ongesteldheid de grove vochtvermenging zo sterk mogelijk verfijnd moet worden, daarom is de ronde holwortel de beste.

(5) Tegen schurft meng je het poederachtige mengsel dat samengesteld is uit het poeder van de ronde holwortel, het sap van zuring en aardrook en wat Aloë, levermos en ongebluste kalk en olie van laurierbes.

Het poeder van de ronde holwortel dat je met honing mengt en in de wonden doet bijt het dode vlees af, vooral in lopende gaten.

(4) Tegen vallende ziekte en jicht. ‘Neem twee delen van de gebroken ronde holwortel; van bevergeil een deel; levende zwavel en Euphorbia, van elk een half deel; meng het tezamen met olie van bevergeil en met was en maak er een zalf van, die strijk je wat op de ruggengraat, te weten achter aan het nekhaar van boven naar beneden’. (7) Wijn waar deze ronde holwortel met Asarum en selderij in gekookt en gedronken is laat bij de vrouwen hun stonden komen, het verdrijft de levende en dode vrucht met de moederkoek waar het in rust. Een pessarium die hiervan gemaakt is met honing en mirre is tegen hetzelfde goed.

(3) Tegen astma is het goed om de wijn te drinken waarin de ronde holwortel met hysop en zoethout in gekookt is.

(8) Het poeder van deze wortel dat met het poeder van Aloë en levende kalk in honing gemengd is is goed tegen kankerachtige zweren in de neus.

De ronde holwortel is beter om pijn die in de gangen van de geest of adem komt vanwege verstoppende vochtvermenging te genezen dan de lange. Het poeder van de ronde holwortel is met honing goed tegen bederving in de mond, aan het tandvlees en de kin.

(6) Het poeder hiervan dat met het poeder van dictamnus en honing tezamen gemengd is trekt dorens uit want deze ronde wortel heeft de kracht om af te drogen, te verfijnen, te verdunnen en aan te trekken, het is hierin sterker, al is de lange in stinkende wonden of zweren beter omdat het meer afdroogt. Serapio, Platearius en Pandecta’.

Herbarijs; ‘Aristologia, dat is het sarasine kruid, die is er in 2 soorten, de ene noemt men Aristologia longa en de andere noemt men Aristologia rotunda. Het wordt holwortel in Diets genoemd en groeit meestal oostelijk en die wilde kruiden verkopen. Ze zijn beide heet in de eerste graad en droog in de tweede graad. De ronde gaat het meest in de medicijnen en vooral de wortels.

En ‘s winters zal men ze verzamelen als de bladeren vallen. En ze hebben beide kracht om te verteren en te verduwen. En men kan ze 2 jaar goed houden.

(a) Galenus zegt dat de lange Aristolochia zuivert waar weinig vochtvermengingen zijn. En de ronde zuivert waar veel vochtvermengingen zijn en daarom opent de ronde (b) grote verstopping in alle leden en laat grote winden scheiden en geneest (6) vuile zweren die binnen verrot zijn en buiten vuile blaren en zuivert tanden en tandvlees en is goed tegen (3) korte adem en tegen die verstopt zijn en tegen onderbuikspijn. En is goed tegen harde milt en tegen venijnige koorts en tegen de kramp. En het is goed tegen onderbuikspijn gedronken met bronwater.

(4) Galenus zegt dat ronde Aristolochia goed is gedronken met bronwater tegen de vallende ziekte en tegen jicht en tegen kramp. En voor die ronde Aristolochia mag men nemen anderhalve drachme lange Aristolochia.

Dioscorides zegt dat de lange Aristolochia gedronken met wijn anderhalve (c) drachme goed is tegen venijn. En gedronken met wijn waar peper in gemengd is met mirre (8) zuivert de vuilheid die van het kind komt die in de moeder blijft. En gedronken met wijn verzacht de pijn van de loop en laat de vrouw haar stonden hebben. En het is goed in wonddranken. En geen meester zou er zonder zijn. En ze ontstopt de lendenen en de blaas en laat goed urine maken’.

(a) Claudius Galenus, geboren te Pergamon in 130 en gestorven te Rome? Ca. 201, heeft met zijn schriften eeuwenlang de geneeskunde beheerst.

(b) grote verstopping in alle leden, in ieder orgaan kan zich naar de toen geldende maatstaven obstructie voordoen door ophoping van humoren (levenssappen), vandaar dat door purgeren niet alleen zuiveren door de stoelgang te bevorderen verstaan met worden, maar ook het wegnemen van overtollige humoren uit een bepaald orgaan, zo kan men ook de lever purgeren, zenuwen etc.

(c ) 10 tarwekorrels is een halve scrupel, 20 tarwekorrels is 1 scrupel, 40 tarwekorrels is een drachme, 8 drachme is een ons, 16 ons is een pond.

osterluczie xi Capitel

Aristologia longa·(Die wirdigen meyster Avicenna Galienus Diascoτides Platearius und Plinius spτechen·das die lange holwurcz seÿ warm an dem dτitten grade und trucken an dem andern grade·Die lange holwurcz hat einen langen styl und bletter daran die geleychen den blettern an der haselwurcze·allein das osterlucien oder holwurcz blet (V.iij.) [27] ter weÿcher sind an dem griffe·Die wurzel ist lang geleÿch den petersilgen wurczeln. (Plinius spτicht·das beÿde osterlucien die lang und die rund gebulfert und darunder gemüschet mirren ÿegklichs geleich vile·und dises genüczet ein quintin mit warmeτ wein reÿniget die můter genant matrix·von ierer unflåtigkeite·und treÿbet auþ die todt geburt. (Für das podogram nÿm wegbτeÿte eÿbisch wurczeln und lange holwurczel ÿegklichs geleich vile·und müsche darunder hônig und lege das auff den gebτesten es senfftiget und mÿndert den wetagen·Die osterluczie ist fast gůt den faulen wunden·des bulfers darein gestreüwet·(Wôlches pfård gewundet wirt von vil reiten oder tragen·d streüe des bulfers von diser osterlucien in die wunden und schlage darauff pfårdes mÿst·es heÿlet zů handt·

(Platearius. Nÿmm osterlucien und aloe paticum ÿegkliches geleich vil·und müsch darunder rosen hônig·und mache darauþe ein pflaster·Diþs pflaster ist gůt genüczet allen alten schåden·alþs dan ist der krebþ·fistel·d wolff·wie die sein mügen an den beÿnen und anderþwo·heÿlet es senfftigklich darauff gelegt und die schåden oder gebτesten sollen voτhÿn geseüberet werden mit weinstein ôle·oder mit wasser darin mirra gesotten ist·(Dises also genüczet benÿmmet die ausseczigkeit·(Diascoτides·osterlucien gebulfert und gemüschet mit hônigwasser und das getruncken·benÿmbt asma·das ist das keychen und raumet die bτust·(Wer einen pfeÿle in seÿnen leÿbe hett der neme beÿde osterluczien und dÿptamus ÿegkliches geleÿch vil·Und seüde dises in gůtem wein und seÿhe den weine durch ein reÿnes tůch·und trinck dem des abents und des moτgens·und lege die gesoten kreuter auff dz loch do der pfeÿl in ist·es zeüchte herauþ senfftigklichen und heÿlet zů handt·(Item osterluczÿ ist gůt für den kürczen atem der do kommet von schleÿmiger feüchtigkeit in der bruste saugende genant asma humidum·Nÿm zweÿ teÿl osterluczÿ und ein halb teÿl encian mit einen halben teÿl schwårtelwurcz gebulfert mit gescheümten hônig vermenget davon genüczet·(Auch ist osterluczÿe gůt wider fenÿn·der gethiercze und wider gebÿþs d fenÿnnige gethiercz·uÿm osterluczien bulfer mit rauten safft vermenget darauff geschmieret·[28]

(1) Pijpbloem, 11de kapittel.

Aristologia longa. Pijpbloem. (Aristolochia longa) De eerwaardige meesters Avicenna, Galenus, Dioscorides, Platearius en Plinius spreken dat de lange holwortel warm is aan de derde graad en droog aan de andere graad. De lange holwortel heeft een lange steel en bladeren daaraan die gelijken op de bladeren aan de hazelwortel, alleen dat pijpbloem of holwortel [27] bladeren weker zijn aan te pakken. De wortel is lang gelijk de peterseliewortels. (2) Plinius spreekt dat beide pijpbloemen, de lange en de ronde, gepoederd en daarna gemengd mirre en van elk gelijk veel en dit genuttigd een 1,67gram met warme wijn reinigt de baarmoeder genaamd matrix van haar onzuiverheid en drijft uit de dode geboorte. Voor dat podagra neem weegbree, heemstwortels en lange holwortel, van elk gelijk veel, en meng daarmee honing en leg dat op de gebreken, het verzacht en vermindert de pijndagen. (3) De pijpbloem is erg goed de vuile wonden, dat poeder daarin gestrooid. Wiens paard gewond wordt van veel rijden of dragen die strooit dat poeder van deze pijpbloem in de wonden en slaat daarop paardenmest, het heelt gelijk.

(3) Platearius: Neem pijpbloem en Aloë paticum, van elk gelijk veel, en meng daaronder rozenhoning en maak daaruit een pleister. Deze pleister is goed genuttigd alle oude schaden zoals dan is de kanker, etterwonden en de huidsmet waar die zijn mogen aan de benen en ergens anders, het heelt het zachtjes daarop gelegd en de schaden of gebreken zullen voorheen gezuiverd worden met wijnsteenolie of met water daarin mirre gekookt is. Dit alzo genuttigd beneemt de huiduitslag. (4) Dioscorides: pijpbloem gepoederd en gemengd met honingwater en dat gedronken beneemt astma, dat is dat kuchen, en ruimt de borst. Wie een peil in zijn lijf heeft die neemt beide pijpbloemen en Dictamnus, van elk gelijk veel, en kook dit in goede wijn en zeef de wijn door een reine doek en drink dat ‘s avonds en ’s morgens en leg die gekookte kruiden op het gat daar de pijl in is, het trekt het eruit zachtjes en heelt gelijk. (4) Item pijpbloem is goed voor de korte adem die je komt van slijmerige vochtigheid in de borst zuigt genaamd astma humidum. Neem twee deel pijpbloem en een half deel gentiaan met een half deel gladiool gepoederd met geschuimde honing vermengt en daarvan genuttigd. (5) Ook is pijpbloem goed tegen venijn van het gedierte en tegen beten der venijnige dieren, neem pijpbloem poeder met holwortel sap vermengt daarop gesmeerd. [28]

Zie kapittel 10.

Vorm.

Dodonaeus; ‘De lange Aristolochia spreidt uit haar wortel vele dunne twijgachtige steeltjes waaraan hier en daar zachte welriekende bladeren voortkomen die van maaksel enigszins, doch niet geheel rond zijn en naast deze bladeren groeien langwerpige bloemen die van binnen hol en aan de ene zijde langer zijn dan aan de ander en purperkleurig en zwaar van reuk zijn. De wortel is een zeventien cm lang of wat korter en een vingerdik, geelachtig van kleur en het Buxus of palmboomhout van geelheid gelijk, sterk van reuk, maar geweldig bitter van smaak en de mond zeer onaangenaam’.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Dit kruid heet in het Grieks en in het Latijn Aristolochia omdat het op het Grieks ariste tais lochois is, dat is zeer goed voor de vrouwen die gebaard hebben.

1. De eerste is in het Grieks Aristolochia macra en in het Latijn Aristolochia longa genoemd naar de gedaante van de wortel en insgelijks ook Dactylitis, Melocarpos en Teuxinos en soms ook Aristolochia mas, dat is Aristolochia mannetje of lange Aristolochia’.

Aristolochia, is afgeleid van het Griekse aristos,best’of ‘uitmuntend’, en locheia, ‘geboorte’, of van lochos, ‘kraamvrouw’. Deze afleiding is gebaseerd op zijn vermeende medische eigenschappen. De familie waartoe de plant behoort, de Aristolochiaceae, heet dan ook geboortekruidfamilie omdat deze de bevalling zou bevorderen. Ook de bloemvorm werkt aan het ontstaan van de naam mee, de doorsnede ervan doet denken aan een ongeboren kind in de baarmoeder. Het heet letterlijk, ‘de beste voor een wieg’. De plant bezit de stof aristolochine dat werkzaam is tegen bloedingen.

Dodonaeus; ‘De lange oosterlucie wordt in Italië ook voor het mannetje gehouden en wordt daar aristologia genoemd en in het Spaans aristoloquia, in het Frans aristologe en in onze taal met een bedorven naam oosterlucey of oosterlucie, in het Hoogduits ook Osterlutzey. De ronde wordt in Italië voor het wijfje gehouden. In Frankrijk zijn ze allen met de naam sarasine bekend omdat de bloemen van al deze soorten van Aristolochia op een omgewrongen of gedraaide sarasijnshoed schijnen te lijken, hoewel dat Dodonaeus de vijfde soort eigenlijk die naam gegeven heeft’.

In het verleden werd de Aristolochia ook wel saracynscruyt genoemd, het Duitse Saracenkraut, en het Engelse sarrasine. Dit komt omdat het door kruisvaarders meegenomen is, de Arabieren waren voor hen Saracenen.

Gebruik.

Bevat het alkaloïde aristolochine. Wordt vrijwel niet meer gebruikt, soms in homeopathie.

Vroeger werden ze blijkbaar ook geteeld buiten de plantentuinen van de kloosters en kwamen zo bij de kruideniers.

Herbarijs, zie voorgaande kapittel, de pijn van de loop en laat de vrouw haar stonden hebben. En het is goed in wonddranken. En geen meester zou er zonder zijn. En ze ontstopt de lendenen en de blaas en laat goed urine maken’.

Nederbergse geneeskundige recepten uit het midden van de 13e eeuw. (2) ‘Als het de wijven gebeurt dat het tot het hart komt dan zal men nemen bijvoet en polei, agrimonia, duizendblad en oosterlucie, stamp dat tezamen en neem dat sap en doe daartoe een beetje wijn en doe dat in een pot en kook dat een tijdje, als het dan afgekoeld is zal men het nemen als de weeën komen’.

Herbarius in Dyetsche; ‘Sarasine of lange hoelwortel of Aristolochia longa. Van holwortel zijn er twee soorten, zowel een lange en een ronde holwortel. Beide zijn heet in de eerste graad en droog in de tweede. Sommige zeggen dat ze heet zijn in de derde en droog in de tweede graad. De lange holwortel is afdrogend en verwarmend in zijn kracht, daarom is het goed om het in zweren te doen om het vlees erin te laten groeien.

Als het poeder van de lange holwortel met het poeder van Iris gemengd wordt dan heelt het zweren.

(4) Tegen ademgebrek zoals astma uit vochtigheid: ‘Neem twee delen van de lange holwortel, een half grein, en een deel gentiaan met wat poeder van Iris, maak er met afgeschuimde honing een likkepot van en gebruik het als je wilt’.

(5) Het poeder hiervan dat in het sap van ruit of munt en met honing gemengd is helpt tegen gif en venijnige beten van ongedierte.

(3) Het poeder van deze lange holwortel bijt door het vlees heen in wonden en lopende gaten, (fistel, a) als je een verband maakt en dit met honing bestrijkt en daar het poeder op strooit en het zo in lopende gaten steekt.

(2) Om de dode vrucht en de levende met de moederkoek waar de vrucht in ligt kwijt te raken, kook de lange holwortel met peper en mirre en dit neem je in. Voor de buitenkant kook je de lange holwortel in wijn, daarin doe je een spons en leg die op de baarmoeder. Ook kun je deze wortel met mirre en peper in olie koken en er een pessarium van maken (dat is hetzelfde in de baarmoeder als het klysma in de aars is).

(3) Het poeder van deze wortel dat met de wortel van Iris, dictamnus en honing tezamen gemengd en als een soort zalf gemaakt is trekt uit je lijf wat in wonden of in zweren steekt.

Tegen vallende ziekte die uit grove vochtvermenging komt is het goed om water te drinken waar deze wortel in gekookt is. Ook is het goed tegen astma uit gelijke vochtvermenging.

De lange holwortel die gestampt is met heemstwortel en met oliën en zwijnenvet gemengd en op vertrokken leden (dat zijn spierkrampen) gestreken is is een van de beste medicijnen.

Als de wortel in huis geweekt wordt verjaagt deze kwade geesten en duivels.

Volgens Pandecta helpt het als je het water drinkt waar de lange holwortel in gekookt is tegen jicht in de voet’.

(a) Fistel =buis/verbinding tussen twee holtes, meestal ontstaat deze door ontsteking, of door kanker.

Dodonaeus; ‘De lange Aristolochia, zegt Dioscorides, te weten de wortel er van de zwaarte van een drachme of vierendeel lood met wijn gedronken wordt zeer nuttig geacht om de (5) beten van de slangen te genezen en alle vergif te weerstaan en hetzelfde doet ze ook van buiten op de wond gelegd.

(2) Die met Mirre en peper gedronken jaagt uit al hetgeen dat in de baarmoeder na het baren overgebleven is en drijft de maandstonden af en laat de vrucht gemakkelijk voortkomen en hetzelfde doet ze ook als men het met een pessarium van onder in steekt want ze verlicht de arbeid van het baren wonderbaarlijk zeer. De lange Aristolochia is de gebreken van de baarmoeder zeer toegedaan en men zuivert alle (3) lopende gaten of fistels met het poeder van deze wortel en men brengt ze tot genezing. De bladeren van de gedroogde oosterlucie, zegt Apulius, zijn goed om daarmee diegene te beroken die koorts hebben want daardoor zullen ze blij van geest worden. Dezelve beroking verdrijft ook de kwade geesten.

(4) Het kruid oosterlucie met olie warm gemaakt en gemengd met varkensvet geneest diegene die van de borst gekweld zijn, van buiten op de kakhielen en gezwollen delen van het lichaam gelegd.

Is het dat een jong kind bedroefd is zal men het beroken met oosterlucie en het zal blij worden en genezen de kwade geest zal verdreven zijn.

De kanker die in de neusgaten groeit wordt genezen met oosterlucie gemengd met Cyperus en het zaad van Serpentaria en met honing door het in de neusgaten te steken.

eybisch xii Capi

Altea malva hÿspanica malva·agrestis malva·vÿscus ÿbiscus·Eniscus latine·Arabice Cristotos·Shoboτeticum·Rososamen·Grece molochia Agria·

(Der meister Diascoτides in dem capitel altea spτicht·das die bletter sind rund geleÿche der haselwurcz·und has ein blůmen geleich den rosen·ir wurczel ist lang·und hat vil feüchtung in ir·und ist inwendig weÿþs· (Der wirdig meister Avicenna in seinem andern bůch in dez capitel Altea spτicht das altea seÿ heÿsser natur·Und spτicht·das die wurczel gesotten wit dem kraut und auff die herten geschwer gelegt·weychet sÿ·(Eÿbisch bletter gesotten mit baumôle·sind gůt zů aller hand hÿcze anþwendig des leibes als ein pflaster darauff geleget·(Eÿbisch wurczeln gesotten und gemenget mit eþsig·nÿmbt hin moτfeaz·das ist·die bôse gestalten der ausseczigkeÿt·

(Der samen von eÿbich ist vil stercker zů der ÿeczgenanten fücht·wan er weÿchet alle hertte geschwere die do hÿczig sind und heÿlet sere·(Also genüczt·ist er auch fast gůt den zerschwollen gelÿdern·(Eÿbisch wurczel und leÿnsamen gesotten und füro an den halþ gelegt als ein pflaster weichet squinanciam·das ist·eine geschwere in der kelen. (Der samen von eÿbisch nimbt den hůsten der sich erhaben hat von hicze·vund machet fast auþwerffen davon ein tranck gemacht mitt ÿsop und leckricz in wasser od in wein gesoten·(Der samen mit wein gesoten unnd darunder gemüschet baaumôle·vertreÿbt aller handt miþflecken unnder den augen domit gewåchen· (Eÿbich wurczeln gesoten·und geleget do sich ein mensche gebτennet hat·zeühet auþ grosse hicze·

(Und die zerbτochen sind in dem leÿbe sollen bτauchen den samen von eÿbisch und darüber dτucken sÿ genesen davon·(Item wo einen ein beÿn gestochen het d neme eÿbisch wnrczel·uud menge die mit eþsig und streich den dar auff·er genÿset zůhandt·(Eÿbisch wurczel gesoten mit wein und den getruncken·macht fast (v.iiij·) [29] wol hårmen·(Der samen von eÿbisch treybt auþ den stein der in den lenden ligt·(Der meister Serapio spτicht·das der samen von eÿbisch so er frisch ist unnd getrucknet und darnach klein gestossen und gesoten mit eþssig uud domit geschmieret in der sunnen heÿlet moτfeam·das ist ein unreinigkeit der haut eines auþseczigen menschen·(Eÿbisch wurczel gesoten mit wein und den also getruncken ist fast gůt den jnnerlichen gelÿdern die zerbτochenn wåren von schlegen stossen odeτ von fallen·(Item eÿbÿsch wurczel gesoten mit eþsig unnd den muudt mit gewåschen·machett gůt zeen und benÿmbt den schmerczen des zanfleÿsches·

(1) Heemst, 12de kapittel.

Althaea malva hyspanica, Malva agrestis, Malva viscus, Ibiscus, Eniscus Latijn. Arabisch Cristotos, Shoboreticum, Rosozaden. Grieks Molochia agria. (Althaea officinalis)

De meester Dioscorides in het kapittel Althaea spreekt dat de bladeren zijn rond gelijk de mansoor en heeft een bloem gelijk de rozen, haar wortel is lang en heeft veel vochtigheid in zich en is inwendig wit. De waardige meester Avicenna in zijn andere boek in het kapittel Althaea spreekt dat Althaea is van hete natuur. (2) En spreekt dat de wortel gekookt met het kruid en op de harde zweer gelegd ze weekt. Heemstbladeren gekookt met olijvenolie zijn goed tot allerhande hitte uitwendig aan het lijf als een pleister daarop gelegd. (3) Heemstwortels gekookt en gemengd met azijn neemt weg morfeem, das is die kwade gestalte van de huiduitslag.

De zaden van heemst zijn veel sterker tot de net genoemde vochtigheid want het weekt alle harde zweren die je heet zijn en heelt zeer. Alzo genuttigd is het ook erg goed de gezwollen leden. Heemstwortel en vlaszaden gekookt en vooraan de hals gelegd als een pleister weekt squinancie, das is een zweer in de keel. (3) De zaden van heemst neemt dat hoesten dat zich verheven hebben van hitte en maakt erg uitwerpen, daarvan een drank gemaakt met hysop en zoethout in water of in wijn gekookt. De zaden met wijn gekookt en daaronder gemengd olijvenolie verdrijft allerhande misvlekken onder de ogen, daarmee gewassen. Heemstwortels gekookt en gelegd daar zich een mens gebrand heeft trekt uit grote hitte.

En die gebroken zijn in het lijf zullen gebruiken de zaden van heemst en daarover drukken, ze genezen daarvan. Item wie een bij gestoken heeft die neemt heemstwortel en meng die met azijn en strijk die daarop, het geneest gelijk. Heemstwortel gekookt met wijn en dan gedronken maakt erg goed [29] plassen. De zaden van heemst drijft uit de steen die in de lenden ligt. (2) De meester Serapio spreekt dat de zaden van heemst zo het vers is en gedroogd en daarna klein gestoten en gekookt met azijn en daarmee gesmeerd in de zon heelt morfeem, das is een onreinheid der huid van een schurftige mens. Heemstwortel gekookt met wijn en dan alzo gedronken is erg goed de innerlijke leden die gebroken waren van slagen, stoten of van vallen. Item heemstwortel gekookt met azijn en de mond mee gewassen maakt goede tanden en beneemt de pijn van het tandvlees.

Vorm.

Witte heemst is een meerjarige plant die ruim een meter hoog wordt met overal een viltige, grijsgroene beharing. Aanvankelijk heeft heemst een spindelvormige wortel van dertig centimeter lengte en een paar cm dik die met bruine nerven bezet is en snel door een kruipende, vingerdikke knoestige wortelstok vervangen wordt. Uit de wortel komen meerdere opgaande en weinig vertakte stengels waaraan wat hartvormig bladeren zitten. De heemst bloeit sterk met blauwroze tot witroze bloemen.

Naam.

(1) Dodonaeus: ‘Het eerste en het gewoonste van deze twee kruiden heet hier te lande witte maluwe en witten huemst, in Hoogduitsland Ibisch, de Grieken noemen het Althaea en Ebiscos of Ibiscos, sommige Arisalthaea en de Latijnen noemen het ook Althaea en Ibiscus, de apothekers Bismalva en Malvaiscus als of men Malva Ibiscus zei. Sommige noemen het in het Latijn Malva Hispanica, Malva alba’.

Althaea is afgeleid van het Griekse woord „altho“ en betekent zoveel als helen’.

Uit Latijns Althea kwam in de 14de eeuw het midden-Hoogduits Alte en Altea van A. Magnus.

De naam Ibiscus en Eniscus is de naam in Latijn, agria is van het veld. Het is de Keltische naam van de plant die Virgilius in de Po vlakte in het Latijn als Ibiscum noteerde, van waaruit Iebiskos en Griekse Aebiscos en Hibiscus kwam. Van daaruit is het woord door monniken in het oud-Hoogduits gekomen, Ibischa bij Hildegard, wat tot der Eibisch of Eybisch is geworden. Het Ebich lijkt op dat van Apium =Eppich en Hedera =Epich. Maar als de plant uit Spanje kwam, malva hyspanica, zou de naam Ibiscum ook van Iberia afgeleid kunnen zijn.

Onze naam heemst is afgeleid van (H)ibiscus, in midden Noordduits is het witte Humst.

Malva viscus betekent kleverige heemst. Grieks Molochia betekent naar ik meen ook kleverig. De Fransen noemen het la guimauve en mauve-gui, dat betekent klamme malva. De oude schrijvers noemden het Malva visca (kleverig) wat vooral in de wortel voorkomt en wat gemengd is met een suikerachtige stof. Een goede soort werd door de Fransen naar de grote steden gezonden waar het verdikt werd met suiker en gemaakt tot hoesttabletten die ze patés de guimauve noemden.

Gebruik.

De wortel van Althaea is gevuld met een slijmachtig sap dat in water gelegd zich verdikt als ware het stroop. Vanwege het slijmgehalte werd het ook gebruikt als inhullend, opwekkend, hoeststillend en pijn verminderend middel bij halsziektes en borstziektes.

Herbarijs heeft heel opvallend dit kruid niet.

Herbarius in Dyetsche; ‘Witten hoemsch of Altea wordt gelijk tussen heet en droog gesteld. Zijn werking en eigenschap is om te verzachten, te rijpen, murw te maken, te veranderen en af te drogen. Het zaad en de groene wortels hebben de grootste kracht.

Tegen aandrang tot waterlozing, steen, grove overvloedigheid en tegen ischialgie (dat is een sterke pijn rondom de heup naar de knieën toe) kook het witte heemstzaad en zijn wortel met averone in wijn en drink ervan.

Tegen tandpijn kook je heemstwortel met bertram en wat mastiek en was de mond daar lauw mee.

(3) Tegen morfeem (dat zijn witte of zwarte plekken in de huid) kook je heemstzaad met knoflook en azijn en strijk je daarmee over het gezicht of de huid in de zon want dat roeit die plekken uit. Als je hetzelfde doet, maar met olie, en op die plaats legt is het goed tegen beten van ongedierte en tegen bijensteken.

(2) Tegen zweren van de darmen en blutsingen van de zenuwen kook je witte heemstwortel in wijn en water met wat mastiek.

Heemstwortel is goed tegen hete blaren van de borsten en de aars, tegen het trekken van de zenuwen, tegen harde blaren of klieren en het laat de opgeblazen blaren of gezwellen van de oogschellen verdwijnen. Het geneest blaren van de oren die glandula parotis genoemd worden en (a) het verzacht pijnen van de gewrichten of gespannen benen. Heemst met meel van Grieks hooi, met meel van lijnzaad, met eendenvet en terpentijn is goed tegen het uittrekken van de zenuwen want het verteert of verandert, rijpt en opent de blaar. Hetzelfde zuivert de baarmoeder en haar overvloedigheid. Uit ervaring weet men dat je daarmee pessaria (dat is een soort van klysma) in de baarmoeder zet.

Tegen het uitvallen van het haar kook je heemstwortel met averone in azijn en bestrijk je het in de zon want het geneest al drogende.

(3) Tegen hoest die uit koude zaken komt (b) en om ook gemakkelijk te kunnen spuwen kook heemstzaad, zoethout en vijgen in water en maak het zoet met suiker. Als je daar nog wat dragagantum bij doet dan is het ook goed tegen het bloed spuwen. (c). Hetzelfde is ook goed tegen dorst en het brandende plassen.

Tegen blaren in de borst (dat is pleuritis) (d) en in de longen (dat is peripneumonie) (e ): ‘Neem een ons witte heemstwortel, van zoethout een half ons, cichoreiwortel, gerst, de vier koude zaden (als komkommer, kauwoerden, meloenen, citrullen) andijvie- en posteleinzaad, van elk twee drachmen; violenbloemen en rozijnen, van elk een half ons, stamp dit alles tezamen, kook het en geef het zoals in het kapittel ervan verteld is’.

(a) Een grote speekselklier die pal voor het oor zit en gezwollen kan zijn, bij de bof of door een steentje. (b) Bronchitis, longontsteking. (c) Door fikse ontsteking van de longen of een maag/slokdarm/drankprobleem. (d) Pleuritis, ontsteking van de longbladen. (e) Peripneumonie, =long- en longbladontsteking.

Het werd net als de Gart gebruikt als een verzachtend middel en vooral tegen huidziektes. Als hoest stillend middel werd het toch maar weinig gebruikt. Dat is ook nog zo bij Dodonaeus die het als wel gebruikt tegen tandpijn waardoor later de naam tandwortel ontstond door het gebruik dat moeders die aan kinderen gaven waarvan de tanden doorkwamen.

Dodonaeus; ‘(2) De wortels van witte maluwe in wijn of honigwater gekookt en klein gestoten genezen en helen de verse wonden, laten scheiden en verdelen allerhande harde koude en ook andere gezwellen als ontstekingen, blaren of zwellingen en zweren achter de oren en van de borsten, vermurwen de klieren, laten rijpen en uittrekken alle verouderde gezwellen en blaren, genezen de kloven van het fondament en verdrijven dat beven en schudden van de zenuwen en zenuwachtige

aar de lering van Galenus en andere oude meesters laat de witte maluwe scheiden, verdrijft en vermurwt, maar de wortel en het zaad werken krachtiger dan de bladeren of bloemen en hebben daartoe enige afvegende kracht. Sommige verzekeren dat ze daarom Bismalva genoemd is alsof men dubbele maluwe zei om dat ze noch eens zo krachtig en nuttig is in alle gebreken daar de maluwen in gebruikt worden zoals de gewone maluwe.

Ze dient ook om de buik week te maken net zoals andere maluwen en vooral de kleine malse scheuten en laat daardoor de pijn van de lendenen vergaan.

De wortel is meest gebruikelijk in zalven, pappen en pleisters om de builen, knobbels, gezwollen en blauw geslagen leden te genezen en vooral haar slijmerig sap dat Muccago of Muccilago Althaea genoemd wordt.

De dokters en beste apothekers van Italië koken allen de wortel in water en duwen dat sterk door een doek of zeef en hetgeen dat doorgedaan is vermengen ze kunstig met suiker, altijd roeren, en maken daar hapjes of koekjes van die ze Polychteston noemen en nuttig is tot vele gebreken, (3) maar die meest tot de zinkingen en dunne katarren die op de longen vallen.

(2) De wortels van witte maluwe in wijn of honigwater gekookt en klein gestoten genezen en helen de verse wonden, laten scheiden en verdelen allerhande harde koude en ook andere gezwellen als ontstekingen, blaren of zwellingen en zweren achter de oren en van de borsten, vermurwen de klieren, laten rijpen en uittrekken alle verouderde gezwellen en blaren, genezen de kloven van het fondament en verdrijven dat beven en schudden van de zenuwen en zenuwachtige

leden. Die in vers zoet melk gekookt genezen de hoest, als Plinius zegt, maar in wijn gekookt en gedronken zijn goed diegene die slecht hun water kunnen maken en tegen pijn van niergruis, jicht, en ook diegene die van binnen geborsten en gescheurd zijn. Die wortels alzo gekookt en klein gestoten en met varkensvet of ganzenvet of met terpentijn vermengt verzoeten de blaren en zweren van de baarmoeder en openen de verstoppingen ervan, met een pessarium van onder gezet. Ze genezen ook diegene die de kramp hebben.

sauerampfer xiii capi

Acetosa latine·Humat arabice, Grece Oxiolappacium·

(Der meister Paulus spτichet·das acetosa seÿ trucken und kalte in dem dτittenn grade·Unnd der same davon kalt in dem ersten grade·unnd trucken in dem andern·(Die wirdigen meister spτechen·das acetosa sey zweÿer hand·eine groþ die ander klein. Die groþ hat lang stengel und oben daran knôpffe geleiche der grossen kletten und die ist genant Acetosa maioτ·Dÿe kleine hatt kleive bletter die seind feÿþt·und hat einen dünnen style und einen kleinen samen·unnd dises ist genannt accedula oder acetosella und diþ ist auch kalt und truckner natur·und dienet dem heyssen magen und der bôsen lebern und zů dem herczen und bτinget luste zů essen·Aber zů disen allen ist acetosa maioτ besser· (Der meister Serapio spτicht das sauwer ampffer geessen vertreÿbet den unlust und machet den menschen lustig zů essen·(Item sauwer ampffer mit hauþ moþ czůsamen gestossen unnd darunder gemüschet eþsig und gelegt auff das heÿlig feüer oder auff ein enczondet gelÿde·leschet das zů hand. (Item sauer ampffer gestossen und über die augen gelegt geleiche einen pflaster·vertreÿbet·dye geschwulst davon·(Item sauer ampffer heÿlet die flecken an dem leÿb wo die sein mügen·genant moτfea·darauff geleget geleÿch [30] einem pflaster·(Itez also genüczet heylet er den bτant und von disen obgeschrbnen kranckeiten mag man nemen das kraut den samen und wurczeln· (Diascorides·der safft von sauerampfeτ getemperiert mit baum ôle und an das haubt gestrichen das grossen schmerczen hat von hÿcze·benÿmmet die hÿcze·(Item sauerampffer mit wein getruncken od ståtigklich geessen·vertreybt aller hand sucht die do kommen von hicze als die geelsuccht die do kommet von der lebern oder milcze genant ÿctericia·(Das selb hilfft auch den weÿben also getrnncken ob ir sucht zů lang weret genennet menstruum·und sunderlichen von dem samen·(Item d same genüczet vertreybt die spôlwŭrme·( Und ist auch gůt für vergifft·und besunder wider gebÿþs der vergifftigen thiere·als Avicenna und Serapio davon spτechen·Itez der safft von sauerampffer umb die augen gestrichen erleüchtet sÿ· (Die meister sprechen Wer sauer ampffer beÿ jm trage·den steche der tharant nit. (Dises safftes in die oτen gelassen vertreÿbet die geschwulst in den oτen·(Der meister Plinius spτichet·daz do seÿ ein ander kraut das heÿþet hauþwurcze oder hauþlauch·und das hat alle dÿe krafft und tugent in im die der sauer ampffer hat·Und man mage auch das nüczen zů allen den süchten darzů man nüczet sauer ampffer·(Item. Wer sauer ampffer nüczet in einem salath mit eþsig ist die schwindikeit d gallen uberwinden·(Und sauer ampffer wassers mit triackers vermüschet ist gůt wider die pestilencz·(Item sauer ampffer safft ist gůt wider den blůtgange des gedårmes genant dssinteria·

(Dz selb safft ist auch gůt wid den fluþ der guldin adern genant fluxus emoτrodiarin·(Item sauer ampffer safft genüczet·der ist gůt wid die trunckenheit·(Item Avicenna spτicht. Wer sauerampffer wurceln ann seinem halþe tregt dem ist es vertreÿbend dye knoden und beülen an dem halþ.

Zuring, 13de kapittel.

Acetosa (1) Latijn. Humat Arabisch, Grieks Oxiolappacium. (Rumex acetosa)

De meester Paulus spreekt dat acetosa droog en koud is in de derde graad. En het zaad daarvan koud in de eerste graad en droog in de andere. (4) De eerwaardige meesters spreken dat acetosa tweevormig is, een grote en de andere klein. De grote heeft lange stengels en boven daaraan knoppen gelijk de grote klis en die is genaamd Acetosa major. De kleine heeft kleine bladeren en die zijn vast en heeft een dunne steel en kleine zaden en deze is genaamd accedula of acetosella en dit is ook koud en droge natuur en dient de hete magen en de kwade lever en tot het hart en brengt lust tot eten. Maar tot dit alles is acetosa major beter. (2) De meester Serapio spreekt dat zuring gegeten verdrijft de onlust en maakt de mensen lust tot eten. Item zuring met huismos tezamen gestoten en daaronder gemengd azijn en gelegd op dat heilig vuur of op een ontstoken lid, lest dat gelijk. Item zuring gestoten en over de ogen gelegd gelijk een pleister verdrijft de gezwellen daarvan. (5) Item zuring heelt de vlekken aan het lijf waar die zijn mogen genaamd morfeem, daarop gelegd gelijk [30] een pleister. Item alzo genuttigd heelt het de brand en van deze opgeschreven ziekten mag man nemen dat kruid, de zaden en wortels. Dioscorides: het sap van zuring getemperd met olijvenolie en aan dat hoofd gestreken dat grote smarten heeft van hitte, beneemt die hitte. Item zuring met wijn gedronken of steeds gegeten verdrijft allerhande ziekte die je (3) komen van hitte zoals de geelzucht die je komt van de lever of milt genaamd ÿctericia. (3) Datzelfde helpt ook de vrouwen alzo gedronken als hun ziekte te lang duurt genoemd menstruatie en vooral van de zaden. Item dat zaad genuttigd verdrijft de spoelwormen. En is ook goed voor vergift en uitzonderlijk tegen beten der vergiftige dieren zoals Avicenna en Serapio daarvan spreken. Item, het sap van zuring om de ogen gestreken verlicht ze. De meesters spreken; Wie zuring bij hem draagt die steekt de tarantella niet. Dit sap in de oren gelaten verdrijft de gezwellen in de oren. De meester Plinius spreekt dat er een ander kruid is dat heet huiskruid of daklook en dat heeft alle de kracht en deugd in hem die de zuring heeft. En man mag ook dat nuttigen tot alle de ziektes daartoe man nuttigt zuring. Item. Wie zuring nuttigt in een salade met azijn is de duizeligheid der gallen overwinnen. En zuringwater met teriakel vermengt is goed tegen de pest. Item zuringsap is goed tegen de bloedgang van de darmen genaamd dysenteria.

Datzelfde sap is ook goed tegen de vloed der gulden aderen genaamd fluxus hemorrodiarium. Item zuring sap genuttigd dat is goed tegen die dronkenschap. Item Avicenna spreekt: Wie zuringwortels aan zijn hals draagt dat is hem verdrijven de knobbels en builen aan de hals.

Vorm.

Veldzuring is een dertig tot zestig centimeter hoog kruid met roodachtige stengels. De bladeren zijn pijlvormig of spiesvormig, rijk groen en glad, in de herfst roodachtig. De donkerrode bloemen staan in pluimen van mei tot augustus.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Al deze kruiden worden onder een naam begrepen, in het Grieks Lapathon en in het Latijn Rumex. Dan Plinius in het 12de kapittel van zijn 19de boek schijnt de naam Rumex alleen aan de tamme soorten van Lapathum of patientie toegeschreven te hebben. Het vierde geslacht is in het Nederduits surckel en zurinck genoemd, in het Hoogduits Saurampffer, in het Frans ozeille, in het Engels sorrel, in het Spaans azederas, agrelles en azedas, in het Italiaans acetosa, in het Boheems Sfiowijk, in het Grieks Oxalis en Anaxyris of, zo Galenus zegt, Oxylapathum, dat is zure patich, in het Latijn ook Oxalis, Lapathum acidum, Rumex acidus of (zo het in de apotheken bekend is) Acerosa.

Rumex kan komen van het Latijnse rumo,opzuigen’, naar de gewoonte van de Romeinen om op zuringbladen te zuigen tegen dorst. Dit wordt nog wel eens gedaan maar kan leiden tot infecties aan de mondhoeken. Oxiolappacium, Grieks voor een zuur bladig kruid.

Acetosa betekent ‘zuur’. Zuring, zuurling of zurkel werd in Middeleeuwen surkele genoemd. In het Engels heet het sorrel, dit van oud Engels sure en dat van het oud Franse surelle of sorele, een afleiding van sur, ‘zuur’ of ‘scherp’, een kleine, scherpe plant. Duits Sauerampfer. Ampfer, onze amper. Dit woord is genomen van het oud-Hoogduits Ampharo: zuur of scherp, Angelsaksisch ampre, in Nederlands, Zweeds en Noors betekent amper bitter en in oud-Noors apr en Deense mondspraak aber: scherp. Het Germaanse ampra voert terug op Indo-Germaanse ambro, met oudere am-ro: bitter. Beide vormen keren terug in oud-Indisch am(b)la: zuur. Oerverwant is ook Latijns amarus: bitter. Deze oude taalovereenkomst en het vroegere gebruik als voedsel voor de mens, de zeer oude conserverings- en bereidingsmethode door gisting bewijst al een vroege verspreiding van de monnikenrabarber die waarschijnlijk al op legerstede van zoogdieren uit de ijstijd groeide. Mogelijk is het de oudste moesplant van de alpenbewoners geweest.

Hildegard von Bingen spreekt van Amphora, Der Ampfer.

Gebruik.

Het zure sap werd ook gebruikt tegen huidaandoeningen. Het stilt de dorst, geeft een voorjaarsgroente, verkoelt en herstelt zo verbranding dat van hitte komt. De oudere planten bevatten een hoog gehalte aan zuren die gebruikt worden om vlekken uit de kleren te verwijderen, maar ook om het zilver schoon te maken.

Herbarius in Dyetsche; ‘Sulker of acetosa is soms tam en dat is de gekweekte die in de hoven groeit, soms groeit het in het wild in buiten. Het is koud in de eerste en droog in de tweede graad. In haar is het bedwingende aanwezig (dat is stipticiteit) en zuurachtigheid waaruit de gal naar boven gaat, maar haar vochtigheid is te prijzen. Tegen zwerende schurft en oppervlakkig defect van de huid (of het afvallen van de nagels) kun je de wortel van zuring met azijn koken. (5) Hetzelfde kun je ook gebruiken tegen plekken in de huid zoals morfeem (b) en kruipende ziekten of schurft zoals serpigo (c) en tegen dergelijke besmettingen van de huid. Als die plaatsen daarmee besmet zijn kun je deze schurftachtige plaatsen met deze zalf bestrijken: ‘Neem vijf ons van het sap van zuring; van terpentijn een half grein, een ons en een drachme zout, meng het met olie van laurierbes en maak er al roerende bij het vuur een zalf van’.

Tegen de gele kleur van verstoppingen die uit koude zaken komen: ‘Neem zuring en de vier koude zaden, kook het in andijviewater en drink het’. Of met wijn en van die wijn zegt men dat je daarvan kan walgen.

Serapio en Avicenna zeggen dat als iemand van zuringzaad eet of het kooksel daarvan drinkt en daarna door een schorpioen gestoken wordt het hem geen last zal bezorgen, daarom is het goed tegen venijn.

Tegen pest kun je zuringwater met wat raapzaad te nemen: ‘Neem van zuringwater een half onsje, van knoflook een drachme, meng het en geef het rond middernacht lauw te drinken en dek de zieke toe om te zweten, dat is als een zeker middel bevonden’.

Zuring met zijn zure bitterzure of scherpe smaak geneest de zweren van de darmen en van het lichaam, maar zuringzaad is sterker in het stoppen van het lichaam.

Tegen lopende aambeien en dronkenschap, drink het sap van zuring.

Tegen scrofulas (d) maak je er een pleister van.

Men zegt, zei het. Avicenna vertelt dat als je de wortel van zuring in de hals legt bij diegene die kropzweren heeft dat hij ze dan kwijtraakt. Tegen het tandzuur neem je het sap van zuring of kook het met wijn en als het lauw is was je daarmee de tanden.

(3) Tegen de loop van baarmoeder bloedingen (e ) wrijf je de wortel en kook die in wijn, het breekt ook de nierstenen en het afschaven van de darmen. (f)

(b) Vormafwijking van de huid. (c) Dit is een kruipende ziekte, meestal een gezwel of zweer. Aangezien er in de volgende zin sprake is van besmetting zal hier vast sprake zijn van een infectie zoals wondroos die een zweer veroorzaakt. (d) Opgezwollen lymfeklieren, dit kan komen door ontsteking in de hals of in het gelaat, oren en dergelijke, of door kanker. (e) Bloedingen tussen menstruaties door, of hevige menstruaties. (f) Dysenterie.

Herbarijs ; ‘Acetosa, dat is surkele, dat is koud in de 3de graad en droog in de eerste. (2) En die het eet in de lente maakt goede appetijt en laat zeer hongeren en verdrijft alle hitte. En het is goed gepleisterd op (5) alle druppels en op hete gezwellen. En ze (3) stremt de menstruatie in de vulva als het van onder ingestoken wordt. En het is goed in alle koude zalven en in alle koude pleisters om de hitte te weren. Echter die verbrand is van het vuur en de ogen gezwollen, voor die zal men zuring stampen en het erop leggen.

Echter het sap van haar stremt buikloop en (3) purgeert de vrouw van haar zaken en doodt de wormen en verslaat venijn en stopt de loop die te licht is. En is goed op alle hete ongemakken’

(4) Er worden 2 soorten beschreven, zo ook in Herbarius in Dyetsche. Herbarijs heeft er nog 3 alzo;

Lapacium acutum, met scherpe bladeren, de beste.

Lapacium rotundum met brede bladeren waar men boter in draagt.

Lapacium domesticum of tamme zuring, die gekweekt wordt in de moestuin.

Acetosa, dat is surkele.

Platearius heeft dezelfde indeling als de Herbarijs; Est autem triplex scilicet lapacium acutum et acuta habens fola et herba efficax est, et lapacium rotundum quod habet folia rotunda et minus efficax est, et lapacium domesticum lata habens folia magna aliquantulum competit usui medicine;.

Dioscorides beschrijft 4 soorten Lapacium, wilde, tamme, met ronde bladeren en met scherpe bladeren.

Dodonaeus beschrijft 8 soorten Lapathum of Patich.

(a) Lapacium acutum, de beste. Dodonaeus; ‘Het eerste geslacht van Lapathum of Oxylapathum dat men hier te lande Patich of Peerdick noemt heeft lange, een zeventien cm hoge, voor scherpe, niet zeer brede, hardachtige bladeren. In Latijn Rumex acutus. Lapathum silvestre of Oxylapathum. In de apotheken Lapathium acutum’. Dat is Rumex x pratensis Mert. & Koch. (R. acutus, L (scherp) een bastaard van crispus en obtusifolius. Hoewel herbarius in Dyetsche acutum partike noemt wat overeenkomt met domesticum, hoewel hij er wel 2 soorten van vermaant.

(b) ‘Waar men boter in draagt’ moet een grootbladige vorm zijn, de grote patich of water patich van Dodonaeus, Rumex aquaticus L., paardezuring, waterzuring, Frans patience aquatique, oseille d’eau, Duits Wasser Ampfer, Engels water-sorrel, horse-sorrel’.

(c ) Domesticum zal Rumex patientia L zijn. Dodonaeus; ‘De tamme soort van Patich heet in Grieks Lapathon hemeron, in Latijn Rumex sativus en Lapathum sativum of zoals sommige apothekers zeggen Patientia’. Spinaziezuring, Engelse spinazie, Frans patience officinale, Duits Gartenampfer, Engels patience-dock’.

(d) Rumex acetosa, dat betekent meer zuur dan scherp wat met de naam sauerampfer overeen komt.

Dylle xiiii capitel [31]

Anetum latine·arabice Debeth. (Der meister Serapio in dem bůche aggregatoτis·in dem capitel Debet·idest Anetum spτicht·dz anetum allen leüten seÿ wol bekant unnd sein natur ist warme machen in dem leczten des dτitten grades·und trucken machen an dem anfang des audern grades·(Der wirdig meister Avicenna spτichet·das dÿlle genüczt machet wol schlaffen·und sunderlichen das ôle davon an das haubt gestrichen·(Der safft von dil oder dÿl olei ist gůt wider dem wetagen d oτen·darein warm gelassen·(Er spτicht auch·das dÿlle sei schedlich den augen die ståtiklich genüczet·Der same von dil und das kraut·genüczet den frauwen die kinder seügen bτinget jn vil milch·und sunderlich also genüczet mit linsen bτüe·(Wer vil speyet d neme ein teÿl wassers mit dill und ein teil gesotten mit maiþ samn·und die unnder einander gemüschet und des getruncken·benymmbt das vil speyen·(Dÿll gesoten und getruncken·vertreibt des bauches ungemach·(Der samen von dill heilet emoτrodias·dz ist sein chloþ in dem afftern davon entstend die feichtblatern·des bulfers von den samen darein gestreüet·(Dye åschen von dill ist gůt für allen gebτesten des afftern und wetagen des mannes dinger genant testiculus et virga· (Paulus ein meister spτicht in dem capitel von dill·das dill gesotten und genüczet seye fast gůt stranguiriosis·dz ist·do dτŭplingen hårmen·(Item dill gesotten mit zucker·und darunder gemüscht ôll und wein·ist fast gůt der můter genant matrix·unnd nÿmbt hin secundinam·und bringt den frauwen ir kranckeit genant menstruum des getruncken auff zwei quintin·(Platearius·dill gesoten und getruncken·ist fast gůt den die erkaltet sind umb die bτust·(Item der samen von dill·und nesseln samen·ÿegklichs geleich vil gebulfert·und darunder gemüscht mett hônig·und dar auþs gemachet ein pflaster·und gelegt auff die feüch blatern·heÿlet die zů handt·(Der meister genant rabi moÿses·jn dem capitel Anetum spτichte das der dillsamenn vermenget mit mastix·ist gůtt für dz schlicken dz kumbt von einen follen magen·(Plinius spτicht die wurczel gestossen und geleget auff die augen·benÿmmbt die hicze darauþ·(Dill gesotten und darunder gemüschet mastix·benimet das bτechen genant vomitum·(Dill geessen stercket das hirn· und den magen·(Item dill õle ist gůt in wetagen d odern genant artetica·mit d salbeenn genant ungentum die alte vermenget·(Item dillôle mit meiþsamen ôle vermenget·ist machen schlaffen·die stirn damit geschmieret·(Item dill samen·zům dicker mal von dem genüczet d ist des mannes samen verzeren·genennet sperma·Alþ Avicenna und Serapio die meister spτechende [32] Item. Dÿll samen gesotten in wasser darein sollen ftrawen siczen ist gůt wider den weetagen der můter·

Dille 14de kapittel. [31]

Anethum Latijn. (1) Arabisch Debeth. (Anethum graveolens)

De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel Debet, id est Anetum, spreekt dat Anethum alle lieden goed bekend is en zijn natuur is warm maken in de laatste van de derde graad en droog maken aan de aanvang van de andere graad. De waardige meester Avicenna spreekt dat dille genuttigd maakt goed slapen (2) en vooral de olie daarvan aan dat hoofd gestreken. Het sap van dille of dillenolie is goed tegen de pijndagen van de oren, daarin warm gelaten. En spreekt ook dat dille schadelijk voor de ogen is die steeds genuttigd. (3) Het zaad van dille en dat kruid genuttigd door de vrouwen die kinderen zuigen brengt hen veel melk en vooral alzo genuttigd met linzen bouillon. Wie veel spuwt die neemt een deel water met dille en een deel gekookt met boommos zaden en die onder elkaar gemengd en dat gedronken beneemt dat vele spuwen. (4) Dille gekookt en gedronken verdrijft de buik ongemak. (6) De zaden van dille heelt hemorroide, dat zijn kloven in het achterste daarvan ontstaat de aambeien, dat poeder van de zaden daarin gestrooid (6) De as van dille is goed voor alle gebreken des achterste en pijndagen van de mannen ‘s ding genaamd testiculus en virga. Paulus, een meester, spreekt in het kapittel van dille dat dille gekookt en genuttigd erg goed is stranguriosis, dat is die druppelend plassen. Item dille gekookt met suiker en daaronder gemengd olie en wijn is erg goed de baarmoeder genaamd matrix en neemt weg nageboorte en brengt de vrouwen hun ziekte genaamd menstruatie, dat gedronken op twee maal 1,67gram. Platearius: dille gekookt en gedronken is erg goed diegene die verkouden zijn om de borst. Item de zaden van dille en brandnetelzaden, van elk gelijk veel, gepoederd en daaronder gemengd met honing en daaruit gemaakt een pleister en gelegd op die aambeien heelt die gelijk. De meester genaamd Rabbi Moises in het kapittel Anethum spreekt dat de dillenzaden vermengt (4) met mastiek goed is voor dat slikken dat komt van een volle maag. Plinius spreekt; die wortel gestoten en gelegd op de ogen beneemt de hitte daaruit. Dille gekookt en daaronder gemengd mastiek beneemt dat braken genaamd vomitum. Dille gegeten versterkt de hersens en de magen. Item dille olie is goed in pijndagen der aderen genaamd artetica met de zalf genaamd ungentum diealte vermengt. Item dillenolie met boommos zadenolie vermengd is maken slapen, dat voorhoofd daarmee gesmeerd. (5) Item dillenzaden vele malen ervan genuttigd dat is de mannen zaden verteren genoemd sperma. Zoals Avicenna en Serapio die meesters spreken. Item. [32] Dille zaden gekookt in water daarin zullen vrouwen zitten is goed tegen de pijndagen van de baarmoeder.

Vorm.

Dille is een eenjarige plant die een 100 cm. hoog wordt met meestal maar een stengel. Hieraan komen fijngesneden, draadvormige bladslippen. De zachte kleur van de plant, die ligt tussen het groen en het geel van de bloemscherm, vormt een lichte waas boven de lagere bedekking. Goudgele schermen waaruit bruine en harde vruchten komen.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Men noemt dit kruid in onze taal dille, in het Hoogduits Tillen, in het Grieks Anethon en bij sommige Anekethon, in het Latijn noemt men het ook Anethum en met die naam is het in de apotheken bekend’.

Bij de Grieken was Anethum de naam voor de plant. Deze is afgeleid van aemi, ‘ ik blaas uit’ of ‘adem uit’ vanwege de sterke geur van de plant. Dat komt eveneens tot uitdrukking in de Latijnse naam graveolens, van gravis, zwaar’, en olere, ‘rieken’.

(2) Herbarius in Dyetsche;Dillenolie dat met olie van papaverzaad gemengd is en op de slapen van het hoofd gestreken wordt laat je slapen’ . Dodonaeus gebruikt het ook als rustgevend middel. Dille zou een kalmerende uitwerking bezitten. Deze naam is afgeleid van het oud Noorse dilla, wat ‘sussen’ betekent. Al eeuwen wordt het kruid gebruikt om baby’s in slaap te krijgen. Een vergelijkbare naam is het Engelse dull, ‘verminderen’ of ‘verzachten’. Dill, in Duits Till, Dylle of Dill, Engels dill, kan ook afgeleid zijn van delen, omdat de plant in veel takken verdeeld is.

(4) Omdat dille wordt gebruikt bij het inmaken van augurken heet het ook augurkenkruid. Pickles maakten dille beroemd, het verbetert de spijsvertering. Zo ook in Herbarius in Dyetsche, Dodonaeus en Herbarijs is dille goed voor de maag.

Gebruik.

Dille is al heel lang gebruikt als middel tegen gasvorming in maag en buik. Daarnaast verbetert het kruid de spijsvertering. Herbarijs; ‘en ze slankt ziektes af dat van volheid komt’. Het zou door de middeleeuwse ridders gebruikt zijn om op open wonden te strooien. De vrucht bevat een vluchtige olie die in de geneeskunde wel gebruikt wordt als urineafdrijvend middel. In de oudste stedelijke farmacopees zijn ook de zaden alleen als officineel aangegeven. Later worden ook de bladeren gebruikt.

(4) Dille zaden bevatten een 4% Oleum anethi, een vrijwel kleurloze olie. Het zal dus wel aromatische waarde hebben met een antiseptische werking in de spijsverteringstractus en ook op de huid. Die olie zou antibacterisch en schimmeldodend werken, maar ook wel om de melkafgifte te bevorderen bij zogende vrouwen. Zo ook bij Herbarius in Dyetsche, niet in de Herbarijs.

Herbarius in Dyetsche; ‘Dille of Anetum is heet tussen de tweede en de derde graad, droog tussen de eerste en de tweede. Als dille gebrand wordt dan is het droog in de tweede. Het verandert (dat wil zeggen het ontbindt of verteert) bijzonder goed rijpe blaren en zweren.

Geslagen of gestampt dillenzaad dat met heemswortel en zwijnenvet gemengd is rijpt de slijmachtige blaren en zorgt ervoor dat pusvormende ontstekingen rijpen en knappen. Om de zweren te drogen: ‘Neem as van verbrandt dillenzaad en meng het met de gebroken wortel van Iris’.

Olie van dillenzaad dat met Althaea gemengd is geneest van de gewrichten.

Dillenolie dat met olie van papaverzaad gemengd is en op de slapen van het hoofd gestreken wordt laat je slapen.

Olie van dillenzaad dat met olie van bittere amandelen gemengd is en lauw in de oren gedruppeld wordt geneest oorpijn en verdroogt haar vochtigheid. (a)

Avicenna zegt dat als je veel dillenzaad eet dat je dan minder kan zien.

Dillenzaad helpt tegen het letsel van de borst dat uit koude komt. (b)

Neem vijf of meer vijgen en leg die een nacht te weken in het sap van dille, dan kook je het met wat anijszaad, hysop en zoethout in wijn, dat doe je door een doek en geef daarvan te drinken want het laat slijm (uit de longen) die van binnen verkeerd zijn uitspuwen. (c) Het poeder van dillenzaad dat in soep, vleessap of pap gegeven wordt is goed voor vrouwen want het laat de (3) melk in hun borsten overvloeien.

(4) Tegen hik, vanweg de volheid van het eten dat in de maag zwemt, is het goed om gekonfijt dillenzaad te gebruiken. Hetzelfde tegen stekende pijnen van het lichaam.

(6) As van dillenzaad is goed op aambeien van de aars, op de zwerende manlijke roede en op gezwollen ballen te leggen.

(4) Tegen overgeven, walging en tegen hik die uit koude zaken komt is het goed om dillenzaad dat met mastiek gekookt is te nemen.

(5) Het is een slechte zaak om veel dillenzaad te eten want het verteert sperma volgens Avicenna en Serapio.

Als vrouwen in een kooksel van dille zitten dan helpt het tegen menstruatiekrampen.

Gebroken dillenzaad is goed tegen zweren die vol zijn of etter hebben, het zorgt ervoor dat pusvormende ontstekingen rijpen en knappen en laat het vlees groeien. Avicenna, Serapio en Pandecta.

(a) Suppuratieve otitis externa. (b) Bronchitis/longontsteking. (c) Bronchitis/ tuberculose.

Het werkt dus volgens hen op de urine en voortplantingsorganen. Hildegard von Bingen wijdt een hoofdstuk aan De Dille, der Dill. ‘Ze zegt; ‘zur Unterdrucking sinnlichter Triebe’. In de Middeleeuwen gold dille in wijn als potentieverminderend middel en zo was ook de mening van Jacobus Theodurus Tabernaemontanus: ". / die so kinder zu zeugen begehren / und auch sonsten den ehelichen Werken ungeschickt sind / die sollen des Dills müßig gehen / und in ihren Speisen nicht gebrauchen / . ." Dat het de winderigheid beneemt; . / sondern er benimmt auch die Windigkeit / . . . In Suma unsere Weiber und Köch können des Dills in ihren Küchen keineswegs entbehren.".

Herbarijs; ‘Anetum, dat is dille. Beide, zaad en kruid, is heet en droog in de 2de graad, sommige zeggen in de 3de graad. En dit zaad behoort tot de medicijnen en de wortels ook. En als men vindt beschreven anetum, neem dan het zaad. En men zal het verzamelen en drogen en 3 jaar mag het goed blijven, maar het is beter dat men het alle jaren vernieuwt. En dit verdrijft knaging en heffing in het lichaam. En ze heeft meest verse hitte. En drank daarvan gemaakt en gedronken laat goed urine maken en verzacht epilepsie en kramp en bedwingt walging en spuwen van (4) spijzen die in de maag zijn of vloeit en ze slankt ziektes af dat van volheid komt. En gekookt met olie en op de huid gepleisterd dat opent de poriën en rijpt blaren. (5) Nochtans vaak genomen verdonkert ze het zien en verdroogt weelderigheid van mannen en van wijven. En verzacht de pijn in vulva, gekookt in bronwater en als de vrouw daarin zit laat het haar stonden komen. (6) En het zaad daarvan gebrand en op de aambeien gepleisterd laat die genezen. En gelegd op wonden of op murwe blaren in de ballen of op het eind van de roede, dat droogt en laat ze genezen. En de zweer van de jicht verzacht het en in de vulva gedaan verzacht de pijn daarin.

(5) En men zal weten dat men aldus het op 3 manieren medicijnen in de vulva doet; Men nat katoen of lappen in het sap of wat men daarin wil steken en dan steekt men het in vulva. En met klysma’s laat men het ook daarin lopen. En men stampt ook het verse en droge kruid en steekt het in een zakje zo groot als een gematigde schacht en steek het dan in vulva, welke het beste is dat zal men doen’.

Dodonaeus; ‘De droge toppen van dille en de zaden er van zijn zeer goed om de melk te laten voortkomen als men ze de vrouwen te drinken geeft als het in water gekookt is.

Dille laat alle krampen, zwellingen en rommelingen van de buik ophouden en vergaan en verwekt de plas.

Ze is ook zeer geschikt om de hik te slissen en het opwerpen of omkeren van de maag te beletten en het oprispen te verbieden, zo Dioscorides betuigt, want het zaad kan de hik laten ophouden alleen door zijn reuk maar vooral als men dat in wijn kookt, maar meestal als men dat met alsem en rode rozen vermengt tezamen in wijn kookt en zo de maag ermee stooft of baadt.

(4) Hetzelfde zaad laat de voedster veel melk krijgen alzo goed als het venkelzaad.

Een bad gemaakt van water daar dille in gekookt is wordt zeer goed gehouden voor de vrouwen die met gebreken van de baarmoeder gekweld zijn.

Het gebrande zaad wordt nuttig op de uitwendige gezwellen gedaan, wratten en diergelijke uitwassen en ruwigheden die omtrent de aarsdarm vooral en ook elders komen als men dat van buiten oplegt of strooit.

(5) Dille veel gebruikt maakt donker en duister gezicht en verdroogt de natuur en dat mannelijk zaad als men dat dikwijls met drank of anders inneemt.

Groene dille is vochtiger en minder verwarmend dan het droge waarom dat het meer rijp maakt en tot slaap verwekt, maar verteert minder.

Olie van dille van buiten gestreken en gedistilleerd water ervan gedronken belet de schuddingen en bevingen van de koortsen.

Men zegt dat dille met zijn reuk alleen al kan laten plassen.

Dille is zeer goed tegen dat opstijgen en opklimmen van de baarmoeder als men het in water kookt en de warme damp die er af komt van onder ontvangt.

Dit kruid wordt ook gedaan bij de teriakel van koning Antiochus dat tegen vergif zeer geprezen wordt.

Men plag dit kruid te gebruiken in sommige landen om bij de spijs te doen als bij de kool en bij de vis.

De Polen bereiden menige sausen en spijs met dit kruid en met het zaad er van’.

Vorm.

Anijs is een fijn bladig kruid van een zestig centimeter hoog met geurende en geveerde bladen. Het is een mooie bladplant. De witte bloemen staan op een gegroefde stengel. De zaden worden hier meestal niet geheel rijp, de beste komen uit Spanje, de Alicante anijs.

Naam.

Dodonaeus; ‘Dit kruid ‘(Pimpinella major) wordt van de nieuwe kruidbeschrijvers Pimpinella op het Latijns genoemd. Gesnerus heeft het liever Peponella genoemd omdat het de reuk van de pompoen zo dichtbij schijnt te komen. Andere noemen het Pampinula of Bipennula of Bipinella en meer andere Solbastrella. De Nederduitsers noemen het pimpinelle.’.

(1) Dodonaeus; ‘De Nederduitsers noemen dit kruid anijs, de Hoogduitsers Aniss, alle naar de Latijnse en Griekse naam want in het Latijn heet het Anisum en zo is het in de apotheken ook bekend, in het Grieks Anison of zoals sommige schrijven Aneson’.

Het behoort tot een van de vele ingevoerde kruidplanten die we met de Romeinse cultuur overnamen. Het heeft dan ook geen inheemse naam. Het woord anijs verschijnt in midden-Hoogduits als Anis, Enysz en ook Enis dat duidelijk tegen het Latijnse anisum leunt, Grieks aneson of anethon. Grieks anison stamt van aniemi, ‘tevoorschijn laten komen’. Een andere verklaring wil men zien in Grieks a, ‘niet’, en isos, ‘gelijk’, dus ongelijk, misschien naar de eivormige vrucht.

Werking.

Herbarijs heeft dit kapittel niet.

Medisch zou het pijnstillend werken en vermindert het hoesten, werd gebruikt tegen spijsverteringsklachten, cholera en pest. In olie heelt de oorpijn, anijsdampen verminderen hoofdpijn. De bladeren werken antiseptisch. Pythagoras roemt het en zegt dat ze zowel rauw als gekookt lekker is en dat men anijs in het brood moet bakken. Bovendien wekt ze de eetlust op en voorkomt zware dromen. Als men de plant onder het hoofdkussen legt slaapt men heerlijk. Om er altijd jong uit te blijven zien moet men zich met anijswater wassen. Zo, eindigt hij, heeft men de plant de onoverwinnelijke, anicatum, genoemd.

Herbarius in Dyetsche; ‘Anisum of anijs is heet en droog in de derde graad. Het is het zaad van een kruid dat ook zo heet. Het is zoet en heeft de kracht om te verteren, te ontbinden en de winden te verminderen. (2) Anijs is goed tegen wind, tegen zure oprispingen en onverteerbaarheden als je het met mastiek en kaneel in wijn kookt en zo drinkt. Om stonden van de vrouwen te laten komen: ‘Neem een grote kan met water of wijn waar anijs in gekookt is’. Tegen verstopping van de milt en van de lever is het goed om een afkooksel van anijs met hertstongen te nemen. (3) Het poeder van anijs in het eten of drank genomen vermeerdert de sperma en melk.’

(2) Van zijn welriekende zaden zegt Plinius: "Ze geven de adem een goede reuk, het gezicht een jong aanzien en verlichten zware dromen en bewerken eetlust".

De Romeinen deden de zaden in hun specerijenkoeken. Het is mogelijk een van de gebruiken die aanleiding gaf tot de huwelijkstaart. Het kruid wordt gebruikt bij fijne bakkerij. Verder is het een bestanddeel van verschillende als borst-, melk- en stengelpoeder genoemde mengsels en ook in verschillende theemengsels als borst, water en afvoerende kinderthee. De olie werd in giften van 3 tot 6 druppels met suiker gebruikt tegen winden, maagzwakte en mond en tandwaters, hoestmiddelen en likeuren. Kneipp beveelt anijs aan in een waterig afkooksel alleen of met venkel en kummel tegen kramp, koliek, ook als oogwater. De gelaatshuid wordt schoon en blank door het wassen met anijswater.

Maerlant;Anetum, dat is anijs. Platearius zegt dat, die was wijs, en zegt dat het droog is en heet. Als het gedroogd is een deel breekt het de steen. Tegen spuwen dat komt van koude zaken en die hem ziek maken daarvoor is het een goede medicijn. De hersens als ze hebben pijn zal je het koken en drinken en kauw het en laten zinken. (2) Goed is het voor de maag, als men vindt, en verdrijft ook de wind. Voor hem is het een goede medicijn die urineert met pijn’.

Enysz xv Capi

Anisum grece et latine·Aneisuz arabice·

(Der meÿster Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel Aneisum spτicht das der åniþ gůt seÿ so er frisch seÿ·und d ist gůt d grosse kõτner hat·(Der meÿster Avicenna in seinem andern bůch in dem capitel anisuz spτicht·das der åniþ seÿ heiþ und trucken in dem dτitten grade·

(Er sprichet auch das åniþ gůt dem zerblasen antlicz·einen rauch davon gemachet und den gelassen in die naþlôcher·(Er benÿmmet auch also genüczet haubtwee und das schwÿndeln·(åniþ gestossen und gemenget rosen ôl und daz gelassen in die oτen bτinget widerumb das gehôτde. (åniþ dÿll und fenchel samen·bτingen den frawen vil milch·(åniþ genüczet leschet den durst·(åniþ geessen ist gůt der verstopfften lebern·(åniþ geessen macht wol hårmen·(Der meister Galienus in den vj·bůch genant simplicium farmaciarum·in dem capitel Anisum spτichet·das åniþ seÿ durch dτingen die bôsen früchttung·und benÿmmt das bauchwe und verzeret die windt genant vento sitates·(Item åniþ reiniget den frawen ir můter genant matrix von bôser feüchtigkeyt·(åniþ bτinget begierd den frauwen und den mannen·und meret des mannes samen in speÿþe geessen·(åniþ genüczet thůt auff die verstopfften nieren unnd blasen·(åniþ gesotten mit fenchel ist fast gůt den die das katt lange zeit gehabt haben·(åniþ treibet auþ vergifft.(Item åniþ ståtigklichen geessen gibet dem menschen gůte hÿcze·(Item wie man åniþ nüczet so vertreibet er den wÿndt der die dårme verhyrtet und den magen beschwåret·(åniþ gibt gůte hÿtze d lebern·und machet wol deüwen. (Der meister Diascoτides bescheÿbet aüch alle stucke·wie der meister Avicenna vonn dem åniþ beschreÿbet·[33]

(Item· åniþ jst auch gůt wider die sauren reÿczung die do kommet von einen kalten unverdåulichen magen·darczů in sunderheÿt jst gůt åniþ gesoten in wein mit zÿmerÿnden und mit mastix vermenget·(Item wider bestopffung der lebern und des milczes ist gůt åniþ gesoten mit hirczung vermenget·

Anijs, 15de kapittel.

Anisum (1) Grieks en Latijn. Aneisur Arabisch. (Pimpinella anisum)

De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel Anisum spreekt dat de anijs goed is zo ze vers is en die is goed die grote korrels heeft. De meester Avicenna in zijn andere boek in het kapittel Anisum spreekt dat anijs heet en droog is in de derde graad.

Hij spreekt ook dat anijs goed is het opgeblazen aangezicht, een rook daarvan gemaakt en dan gelaten in die neusgaten. Het beneemt ook alzo genuttigd hoofdpijn en dat duizelen. Anijs gestoten en gemengd met rozenolie en dat gelaten in de oren brengt wederom dat gehoor. Anijs, dille en venkelzaden brengen de vrouwen veel melk. Anijs genuttigd lest de dorst. Anijs gegeten is goed de verstopte lever. Anijs gegeten maakt goed plassen. De meester Galenus in het 6de boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel Anisum spreekt dat anijs is doordringen die kwade vochtigheid en beneemt dat buikpijn en verteert de wind genaamd vento sitates. Item, anijs reinigt de vrouwen hun baarmoeder genaamd matrix van kwade vochtigheid. (3) Anijs brengt begeerte de vrouwen en de mannen en vermeerdert de mannen zaden in spijs gegeten. Anijs genuttigd doet open de verstopte nieren en blaas. Anijs gekookt met venkel is erg goed die de koude lange tijd gehad hebben. Anijs drijft uit vergif. (2) Item anijs steeds gegeten geeft de mensen goede hitte. Item hoe men anijs nuttigt zo verdrijft het de wind die de darmen verhard en de maag bezwaart. Anijs geeft goede hitte aan de lever en maakt goed verteren. De meester Dioscorides beschrijft ook alle stukken die de meester Avicenna van de anijs beschrijft. [33]

Item, anijs is ook goed tegen die zure oprisping die je komt van een koude onverteerbare maag, daartegen en vooral is goed anijs gekookt in wijn met kaneel en met mastiek vermengt. Item tegen verstopping van de lever en de milt is de goede anijs gekookt met hertstong vermengt.

Aron xvi Capitel

Aron grece·arabice Siri cantica·latine Barba aaron vel Jacus vel Serpentaria minoτ vel Luff minoτ·

(Pandecta in dem capitel Aaron spτicht·das der seÿ heÿþ und trucken in dem ersten grade·(Platearius spτichet·das Aaron seÿe warm und trucken in dem dτitten grade·(Diþ kraut und wurczel und samen nüczet man in årczneÿ·als dann spτicht Diascoτides das die tugent des arons seÿ in dem samen·in der wurczeln·und in dem kraut·(Unnd wenn der eins gemenget wirt mit kůmÿst und darauþ gemachet ein pflaster ist fast gůt podagricis darüber gebunden·(Die wurczel von aaron zeücht auþ vil bôser feüchtigkeit und machet den menschen mager der zů feÿþt ist·die genüczet in der kost·(Die wurczel aaron und das kraut gestoþsen·und den safft getruncken·benÿmt die pestilentz·(Der meÿster Galienus in seinen andern bůch genant de cibis spτicht·das aaron genüczt in d kost ist fast gůt der bestopfften bτust und d bôsen lungen·und treÿbet auþ den groben schleÿm und machet den menschen lustig umb das hercz·(Platearius. Wem die schwarczen bôsen blatern auffbτechen·doch dick und vil des menschen todt sind der esse dises kraut od seiner wurczeln·das senfftmŭtiget jm die bôsen hicze und benymmet das vergifft der blatern und heilet sÿ·(Wer also streng vergiffttet wår oder umbgeben wåre mit der pestilencz·und als ablegig und blôd wåre das er nit reden môchte·der esse die bletter dises krautes mit wenig salczs oder schneÿde die wurczeln des krautes in gesoten hônig·und esse das also hinein·es benÿmbt jm die vergifft und sunderlichen die pestilencz·(Wer verschleÿmet [34] wår in dem magen und bôse fieber darinn hette·d siede die wurczel dises krautes in lautterem wein und laþ den wein kalt werden·darnach stoþ darein glŭenden stahel das der weine zů dem andern mal warm werde·unnd trinck den wein als warm du dem geleÿden magst·d benÿmt dem schlein unnd die bôsen febτes·

(Der selb getranck vertreÿbet auch die melancoleÿ und den schwåren můt des menschen·unnd machet dem menschen gůt geblût.(Item Aron bulfer von d wurczel mit zucker vermenget in einem årbeÿþ bτülein genuczt machet stůlgeng· (Unnd hat auch macht frawen feücktigkeit flŭþsig zůmachen genant menstruum besunder so man ist machen zapfen genant pessaria von mirra und laudano mit aron safft vermenget·die in der frawen scham gelegt ist darzů gůt·(Item ein pflaster gemacht von aron wurczel und kümmel mit olei vermenget ist gůt wider die feüchtblattern·und aron ist auch gůt widden auþgang des arþdarms mit wulle in wein gesoten und wasser und darauff warm gesessen· (Item des menschen antlicz hŭbsche und reÿn zů machen. Nÿmme arom wnrcel gebulferet und fischbeÿn genant ossepie undd bleÿweÿþ ÿegkliches ein lot mit rosen wasser vermenget·davon dz antlicz gewåschen ist darzů gůtt als Diascoτides spτicht·

Arum, 16de kapittel.

Aron Grieks. Arabisch Siri cantica. Latijn Barba aaron vel Jacus vel Serpentaria minor vel Luff minor. (Arum maculatum)

Pandecta in het kapittel Arum spreekt dat het heet en droog is in de eerste graad. Platearius spreekt dat Arum warm en droog is in de derde graad. Dit kruid en wortel en zaden nuttigt man in artsenij als dan spreekt Dioscorides dat de deugd van Arum is in de zaden, in de wortels en in het kruid. En als het eens gemengd wordt met koemest en daaruit gemaakt een pleister is het erg goed podagricis, daarover gebonden. (3) De wortel van Arum trekt uit veel kwade vochtigheid en maakt de mens mager die te vet is, die genuttigd in de kost. De wortel Arum en dat kruid gestoten en het sap gedronken beneemt de pest. De meester Galenus in zijn andere boek genaamd de cibis spreekt dat Arum genuttigd in de kost erg goed is de (5) verstopte borst en de kwade longen en drijft uit de grove slijm en maakt de mensen lustig om dat hart. Platearius: Als de zwarte kwade blaren openbreken dat toch vaak en veel de mensen dodelijk is die eet dit kruid of zijn wortels, dat verzacht bij hem die kwade hitte en beneemt dat vergif der blaren en heelt ze. Wie alzo sterk vergiftigd was of omgeven was met de pest en als verschrikt en bang was dat hij niet reden mocht, die eet de bladeren van dit kruid met weinig zout of snij de wortels van het kruid in gekookte honing en eet dat alzo op, het beneemt hem dat vergift en vooral de pest. (5) Wie verslijmt [34] was in de maag en kwade koorts daarin heeft die kookt de wortel van dit kruid in zuivere wijn en laat de wijn koud worden, daarna stoot daarin gloeiend staal zodat de wijn de volgende keer warm wordt en drink de wijn als warm als je verdragen kan, dat beneemt het slijm en de kwade koorts.

Dezelfde drank verdrijft ook de melancholie en dat zware gemoed des mensen en maakt de mensen goed bloed. Item, Arum poeder van de wortel met suiker vermengt in een erwt bouillon genuttigd maakt stoelgang. (4) En het ook maakt vrouwen vochtigheid vloeiend te maken genaamd menstruatie vooral als men maakt pennen genaamd pessaria van mirre en laudanum met Arumsap vermengt die in de vrouwen schaam gelegd is daartoe goed. Item een pleister gemaakt van Arumwortel en komijn met olie vermengt is goed tegen de aambeien en Arum is ook goed tegen de uitgang des aarsdarm met wol in wijn gekookt en water en daarop warm gezeten. (2) Item de mensen aanzicht mooi en rein te maken; neem Arum wortel gepoederd en visbeen genaamd sepia en loodwit, van elk een 16,7gram, met rozenwater vermengt en daarvan dat aangezicht gewassen is daartoe goed als Dioscorides spreekt.

Vorm.

Kalfsvoet krijgt in mei een zeven cm hoge bloemstengel met geelgroen of groenpurperen schutblad. Daaruit komen dikke, gladde en groene vruchten die tegen september rood beginnen te kleuren op een dertig cm hoge stengel. De bladen zijn pijlvormig, gaaf en heldergroen, soms gevlekt en verdwijnen in de zomer.

Naam.

Dodonaeus; ‘Dit gewas wordt hier te lande kalfsvoet genoemd naar de gelijkenis die het daarmee heeft, in Hoogduitsland Pfaffenpint en Teutscher Ingwer, in Spanje yaro, dan het is in het Grieks Aron genoemd en in het Latijn Arum, in de apotheken Iarus en Barba Aron, bij de andere Pes vituli, in Syrië lupha, in het eiland Cyprus Colacasia net zoals men onder de valse of bastaardnamen vindt waar dat het ook Alismos en Draconitia genoemd wordt. Voorts zo betuigt Plinius in het 16de kapittel van zijn 24ste boek dat Aron met het Dracontion grote gelijkenis heeft zodat sommige die twee voor hetzelfde gewas gehouden hebben. Sommige noemen het ook Serpentaria minor. De andere vreemde of buitenlandse soort van Arum is van sommige Arum Aegyptium genoemd, dat is Arum van Egypte, die van Castilië in Spanje noemen het manta de nuestra senora en meest alle kruidbeschrijvers zien het voor de Colocasi aan’.

Het gewas dat we Dodonaeus beschrijft heeft namen die op de Egyptische Colocasia antiquorum lijken en soms door elkaar gebruikt worden waar de afkomst van de naam ook wel mee zal overeenkomen. Dodonaeus heeft er geen raad mee geweten want hij gebruikt dezelfde afbeelding voor deze en Arum italicum die hij elk apart beschrijft terwijl die planten toch zeer veel op elkaar lijken. Bij Herbarius in Dyetsche zie je aan het gebruik dat toch de gewone Arum maculatum bedoeld wordt en geen Colocasia. In de Gart zie je dat het blad en knol gegeten worden waar dan toch vermoedelijk een vermenging ontstaan is van Arum en Colocasia.

Latijn Barba aaron vel Jacus vel Serpentaria minor, dus kleine slangen of drakewortel, Jaculus is een soort slang, vel Luff minor; klein.

Aronstaf, Duits Aronstab. De Aronstaf zou ontstaan zijn op de plaatsen waar Aron zijn staf had neergezet. Toen Joshua en Caleb in het beloofde land spioneerden namen ze de Aronstaf mee en hierop droegen ze op de terugweg de grote druiventrossen die ze plukten te Eschol en brachten ze het naar Mozes als bewijs van de rijkheid van het land. Nu, nadat ze de stok ontlast hadden van zijn lading, staken ze die in de aarde en zie! Daar sprong de Arum op. Het is het symbool gebleven van gezegende overvloed en vol met trossen vruchten bezet. De naam slaat dan vooral op de met bessen bezette vruchtenstengel die wel wat op een staf lijkt.

Natuurlijk kan men overal iets bij zoeken, zo ook hier. Plinius vermeldt XIX 30.: "Est inter genera et quod in Aegypto aron vocant." Naar Plinius stamt de naam uit Egypte. De Egyptische naam aur of ar: brandend of vurig, de smaak van de plant, werd vertaald in het Grieks als Arum: nuttig, en kwam daarna in het Latijn als aron. Waarschijnlijk werd het woord volks etymologisch met Exodus 4:17 verbonden en werd de kolf met de Aronstaf vergeleken, omdat de naam Aron een gelijke klank bezit. Waarschijnlijker is het dat Colocasia in Egypte de naam van aron had waar deze plant mee vergeleken werd.

Hildegard von Bingen; ‘De Herba Aaron’.

Gebruik.

Herbarius in Dyetsche; ‘Calfsvoet, aaron, aron of iarcus is heet en droog in de eerste graad volgens Pandecta, maar Platearius zegt dat het heet en droog is in de derde graad. Het heeft de kracht om te ontbinden, te laxeren, te dunnen en af te drogen.

(4) Met het sap van kalfsvoet, laudanum en mirre maak je een pessarium in de baarmoeder om de stonden te laten komen.

Een pleister die gemaakt is van kalfsvoet en komijn en in wijn is gekookt met gewone olie is goed voor het opblazen of opheffen van de oren. Tegen aambeien is het goed om de hele plant met wolkruid in wijn en water te koken en daarin te zitten.

Ook is het goed tegen aambeien (a) Het gestampte kruid is ook goed tegen koude blaren als je het met oud vet mengt en dat er heet op legt.

Tegen scrofulas (dat is een soort van harde builtjes alsof het klieren zijn) (b) en verharde blaren: ‘Neem dit kruid met zeeui en oud varkensvet, meng het tezamen en leg het er op’.

(2) Om het gezicht schoon te maken en de huid te zuiveren maak je van de gedroogde wortel een fijn poeder en van os sepia (dat is een been van een vis) meng het met loodwit en rozenwater en daarmee was je het aangezicht.

Dyaf zegt in het kapittel van Arum dat de kracht van Arum in het zaad ligt, in de bladeren en in de wortel.

Arum dat met ossenmest gemengd is geneest jicht in de voet.

(5) De wortel van binnen en van buiten gegeven is zeer goed tegen gezwollen leden die uit grove vochtvermenging ontstaan zijn, (c) met wijnsteen en suiker van binnen en met wijnsteen en gewone olie voor van buiten.

(2) Als je het kruid eet verdrijft het de grove, taaie vochtvermenging uit de borst (d) of kook het kruid in wat water en honing en gebruik het op de grove, taaie vochtigheden of vochtvermenging in de borst en binnen korte tijd zal je het uit spuwen.

Het poeder van kalfsvet dat op verrotte zweren gedaan wordt bijt het kwade overvloedige vlees weg. Zo heeft het in zijn bladeren en zaad grote kracht en in de wortel het allermeest volgens Pandecta, Platearius etc’.

(a) Perianale abcessen. (b) =opgezwollen lymfeklieren, dit kan komen door ontsteking in de hals of in het gelaat, oren en dergelijke, of door kanker. (c) Oedeem, vocht in de ledematen? (d) Bronchitis?

(2) Het sap en de bessen werden als blanketsel gebruikt door adellijke dames in vroegere tijden, toen de mode was om zo blank mogelijk te zijn. Mogelijk is dit gebruik ontstaan omdat om vlekken en ander ongerief van de huid te schonen, een soort nachtcrème. Vondel zegt hierover in ‘Noach of ondergang der eerste wereldt’;

Laat ge u bekoren van blanketsel en bedrog

Een schoonheid haast verwelkt. Geen roos verwelkte ooit radder’. Dat zuivert dan ook wel de zweren van de huid.

(3) Vanwege de moeilijkheid om het gif te verwijderen werd het weinig inwendig gebruikt. Toch zie je hier dat blad en wortel inwendig gebruikt werden, wel om mager te worden wat logisch lijkt. Dodonaeus; De wortels van onze gewone kalfsvoet worden meer geacht dan de bladeren of de andere delen van dit gewas want als die in spijs gebruikt worden zijn ze zeer nuttig om de dikheid en slijmerigheid van de humeuren of vochtigheden van het lichaam matig dun te maken op die manier dat ze daarom ook voor zeer nuttig gehouden worden om de slijmerigheid van de borst gemakkelijk door het spuwen of hoesten te laten voortkomen hoewel dat het Dracontium tot hetzelfde doel voor veel nuttiger en beter gehouden wordt.

Herbarijs heeft alleen; Iarus is heet en droog in de 3de graad en ze heet ook Arona. En heeft in de aarde als een wit balletje gegroeid als prei. En is goed tegen nieuwe klieren, ja gestampt en erop gelegd’.

Platearius; Iarus alio nomine barba aaron apellatur et etiam pes vituli apellatur’.

schyszmelde xvii capi

ATriplex latine·Andτafasis grece·arabice Araff·

(Die meister spτechen·das melde seÿe kalt in dem ersten grade und feücht in dem andern·Und dises ist auch die meinunge des wirdigen meisters galieni in den sechþten bůch de simplicibus farmacijs·Diascoτides spτicht dz melde gestossen und gemüschett mit hônig·vertreÿbet das podograme darauff geleget mit eineτ pflaster· (Der samenn vonn melde gemüschet mit hônigwasser genant mulsa unnd getruncken vertreÿbet die geelsucht·

(Die bletter von melde gestossen·dem safft gelegt auff ein etzŭndets fleÿsch od gelÿde an dem leib [35] leschet dz zůhant·(Die do blůt speÿend die mügen bτauchen melde·(Auch die do haben den auþgang ist fast gůt melde gebτauchet in der kost·(Den frawen die gebτesten haben an d můter genant matrix·die sollen melde legen auff dem bauch so stillet sich das wee an der můter·(Melde geessen weÿchet den bauch·und verschwendet manger handt geschwulst·(Melde gestossen und ein pflaster davon gemachet und das gelegt auff ein gestochen gelÿd mit eine doτn oder nagel zeücht das auþ on schaden und heÿlet·(Melde gesotten mit hônig und auff den bôsen nagel gelegt an einem finger oder auff einer zehen des fůþs·benÿmmt den bôsen nagel und machet wachsen einen gůten·(Den samen von melde dick genüczet ist gůt denen die do keÿchen und schwårlichen åtmen. (Melde dick genüczt treibt auþ die spôlwürme·(Serapio spτicht das der samen von melde bτinge vomitum·das ist·sich oben auþ bτechen. Und saget das er gesehen hab einen menschen der von dem samen getruncken hab auff zwei buintin·und hab sich davon gebτochen fast sere·und jm davon entstůnden groþ onmåchtigkeit. (Almansoτis tractatu tercio capitulo de Atriplice·spτicht·das melde weichet den bauch·und jst fast nücze den geelsüchtigen·und auch fast nücze den kinden die do habend ein heÿsse leberen·Item schÿþmelde mit bingelkraut in einem gemŭse gesoten·die bτŭ genüczet machet zů stůle geen·und ist auch weetagen der blasen ab nemen. (Item schÿþmelde genüczet ist gůt wider den roten bauch weetag genant diþsinteria. (Item schÿþmelde mit rômþ kôle und mit bingelkraut gesoten davon genüczet ist das fieber leschen·

Schijtmelde, 17de kapittel.

Atriplex Latijn (1) . Andrafasis Grieks. Arabisch Araff. (Atriplex patula)

De meesters spreken dat melde koud is in de eerste graad en vochtig in de andere. En dit is ook de mening van de eerwaardige meester Galenus in het zesde boek de simplicium farmacarum. (4) Dioscorides spreekt dat melde gestoten en gemengd met honing verdrijft het podogram, daarop gelegd met een pleister. De zaden van melde gemengd met honingwater genaamd mulsa en gedronken verdrijft de geelziekte.

(3) De bladeren van melde gestoten en het sap gelegd op een ontstoken vlees of lid aan het lijf [35] lest die gelijk. Die bloedspuwen die mogen gebruiken melde. Ook die zo hebben de uitgang is het erg goed melde te gebruiken in de kost. (2) De vrouwen die gebreken hebben aan de baarmoeder genaamd matrix die zullen melde leggen op de buik, dan stilt zich die pijn aan de baarmoeder. (3) Melde gegeten weekt de buik en verdwijnt vele soorten gezwellen. Melde gestoten en een pleister daarvan gemaakt en dat gelegd op een gestoken lid met een doorn of nagel trekt dat uit zonder schade en heelt. Melde gekookt met honing en op de kwade nagel gelegd aan een vinger of op een nagel van een voet beneemt de kwade nagel en maakt groeien een goede. De zaden van melde vaak genuttigd is goed die kuchen en zwaar ademen. Melde vaak genuttigd drijft uit de spoelwormen. (6) Serapio spreekt dat de zaden van melde brengen vomitum, dat is zich boven uit braken. En zegt dat hij gezien heeft een mens die van de zaden gedronken heeft op twee quintin en heeft zich daarvan gebraakt erg zeer en hem daarvan ontstond grote onmachtigheid. Almansoris tractatum tercio capitulo de Atriplice spreekt dat melde weekt de buik en is erg nuttig de geelzuchtige. (5) En ook erg nuttig de kinderen die hebben een hete lever. (6) Item schijtmelde met bingelkruid in een groente gekookt en die brei genuttigd maakt tot stoel te gaan en is ook pijndagen van de blaas afnemen. Item schijtmelde genuttigd is goed tegen de rode buik pijndag genaamd dysenterie. Item schijtmelde met Savoye kool en met bingelkruid gekookt en daarvan genuttigd is dat koorts lessen.

Vorm.

Stengels opgaand of kruipend en 70cm hoog. Bovenste bladen zijn lancetvormig en gaaf, de lagere met twee uitstaande lobben van uit een wigvormige basis. Eenjarige van akkers. Een van de soorten die vroeger als een soort spinazie dienstdeed, spinazie heeft het kruid geheel vervangen dat vanwege de mindere smaak en werking, de zaden zouden ook wat vervelende eigenschappen bezitten.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Deze kruiden heten hier te lande melde, in Hoogduitsland Milden en Milten. De Latijnse naam is Atriplex en Aureum olus, welke namen in de apotheken ook gebruikt worden, de Griekse naam is Atraphaxis en Chrysolachanon. Dat ander klein wild geslacht wordt in het Hoogduits Kleyn Sceisz milten, in het Nederduits kleine melde of kleine wilde melde’.

Atriplex is afgeleid van het Grieks, of wel van atraphaxis, ‘spinazie’, of van ater, ‘zwart’, en plexus, ‘samenvlechten’, vanwege de donkere kleur en vorm van sommige soorten.

Dodonaeus; ‘Het wild geslacht wordt genoemd in het Grieks Atraphaxis agria, in het Nederduits kleine melde of kleine wilde melde, in het Latijn Atriplex silvestris Polygoni aut Helxines foliis, in het Hoogduits Kleyn Sceisz milten. De ouders hebben het voor een Olusatrum (groente) gehouden’.

De naam tuinmelde is hetzelfde als het Duitse Gartenmelde. Soms ook heet de plant melganzenvoet omdat de bladeren een gelijkenis vertonen met de poten van een gans. Mel heeft dezelfde stam als meel en betekent malen en vandaar stuiven. Mogelijk is dit een verwijzing naar de witviltige, melige beharing of omdat de zaden vermalen werden.

Gebruik.

Herbarius in Dyetsche; ‘Milde, melde of Atriplex is een kruid dat vochtig maakt in de tweede en verkoelt in de eerste graad, het verdwijnt weinig en is goed tegen hete (3) blaren als erisypelas (a) in het begin of op het eind. Tegen diegene die verhard en koud zijn is de wilde melde het beste. (b)

(5) Tegen geelzucht, vanwege opstopping van de lever of van de milt uit hete zaken, (c) ‘kook melde zaad, andijvie en hertstongen met water, dan doe je er suiker bij zoals (voor eerder) beschreven is’.

Als melde met warme groente en bingelkruid gekookt wordt dan vermurwt ze het lichaam.

(3) Als melde met heemstwortelen in water gekookt en daarvan een pleister gemaakt en op hete blaren gelegd wordt laat het die verdwijnen.

(6) Meldezaad dat in radijswater met wat saffraan gemengd wordt waarvan matig lauw een goed deel gedronken wordt laat walgen en niet alleen dat, maar het laat ook schijten, ja, als je twee of drie drachmen van het meldesap neemt laat het spuwen en schijten volgens Serapio.

Melde en donderbaard die met azijn zijn gestampt is goed om op het heilig vuur te leggen.

(4) Leg melde die met honing gewreven is op de jichtzijde van de voet, het geneest jicht.

Als je de bladeren van melde in vleessap of warme groente eet verdrijft het de pijn van de blaas. Melde dat met biet en bingelkruid tezamen gegeten wordt doodt scherpe koortsen. Met wormkruid gemengd verdrijft het wormen. Gegeten is het goed tegen dysenterie (dat is de afschaven van de darmen)

(2) Gestampte melde die met heemstwortel gemengd op de baarmoeder gelegd wordt verzacht de menstruatiepijn.

Melde, rouw of gekookt waar heemstwortel bij gedaan wordt dat met het zaad van fenegriek en lijnzaadzaad in wat boter gestampt wordt geneest alle hardheid.

Het sap van melde dat met honing gemengd is is goed tegen nagelpijn zonder zweren. (d)

De melde die in de hoven groeit is kouder dan die in het wild groeit, als die dan gestampt met azijn en opgelegd wordt helpt deze tegen bloedblaren en in warme groenten gekookt is het nuttig voor zowel geelzuchtige als hete lever. (e)

(a) Een vorm van ontsteking. (b) de wilde is mogelijk een Chenopodium soort. (c) Ontsteking. (d) Paronychia/omloop. (e) Hepatitis.

Herbarijs heeft dit kapittel niet, het was toch een bekende groente.

kuckuszlauch xviii ca

ALleluia vel panis cuculi·grece Lachael·Pandecta capitulo·lxxvj·

(Beschreÿben uns die meister und spτechen dz dises seÿ ein kreütlein und hat in jm scherpffunge oder seürung·Die bletter geleÿchen den klee blåtlein·(Dises kraut heissenn etlich die saueren klee·(Dises kraut wirtt genü [36] czet zů etlichen salben genant nugentum·und sunderlichen in daz ungent marciacion von einem arczat funden ist genant marciatus·ist gůt wider das haubtwtumm und bτust wetumm·und wider bestopffung der lebern unnd milczes·und weetumm des gedåτmes die do kommen von einer kalten ursach· (Plinius in dem capitel Lachael·idest alleluia spτicht·das diþ seÿ kalt und truckner natur und sunderlichen d samen von disem kraut·aber die bletter haben feüchtung in jn·(Plinius. Dises kraut ist fast gůt genüczet zů den blatern in dem munde alcole genant·die dann dem jungen kinden fast gefårde sind und auch alten letuen·also das diþs gekeüwet werde in dem munde·oder der safft von disem kraute darnin gehalten·(Item disser safft heÿlet alle bôse blatern in dem munde·(Item diser saffte heÿlet fisteln in dem munde mitt alaun wasser vermenget·(Dises krant gesotten mit wein und den mundt domit gewåschen benÿmmet das faul fleÿsch darein mit mirra vermenget· (Itez dises kraut dienet den die heÿsser complexion sind·Aber die kaltter natur sind den ist dises nicht nücze·

(1) Klaverzuring, 18de kapittel.

Alleluja vel panis cuculi. Grieks Lachael. Pandecta kapittel 76. (Oxalis acetosella)

Beschrijven ons de meesters en spreken dat dit is een kruidje en heeft in hem scherpte of zurigheid. De bladeren lijken op de klaverblaadjes. Dit kruid noemen ettelijke zuurklaver. Dit kruid wordt genuttigd [36] in ettelijke zalven genaamd ungentum en vooral in die zalf marciacion van een arts gevonden is genaamd Marciatus, is goed tegen dat hoofdpijn en borstpijn en tegen verstopping van de lever en milt en pijn in de darmen die je komen van een koude oorzaak. Plinius in het kapittel Lachael, id est alleluja, spreekt dat dit koud een droge natuur heeft en vooral de zaden van dit kruid, maar de bladeren hebben vochtigheid in zich. Plinius: (2) Dit kruid is erg goed genuttigd tot de blaren in de mond alcole genaamd die dan voor de jonge kinderen erg gevaarlijk zijn en ook oude mensen alzo dat dit gekauwd wordt in de mond of het sap van dit kruid daarin gehouden. Item dit sap heelt alle kwade blaren in de mond. Item dit sap heelt etterwonden in de mond met aluinwater vermengt. Dit kruid gekookt met wijn en de mond daarmee gewassen beneemt dat vuile vlees daarin met mirre vermengt. Item dit kruid dient die van hete samengesteldheid zijn. Maar die van koude natuur zijn die is dit niet nuttig.

Vorm.

Lang gesteelde heldergroene en 3tallige blaadjes met kort gesteelde omgekeerd hartvormige, behaarde en gewimperde blaadjes. Als de blaadjes uit de wortelstok tevoorschijn komen zijn ze nog fijntjes opgevouwen, ze lijken op een klaverblad, maar het blad is dunner en helderder groen.

Bloemsteeltjes steken boven de bladeren uit met 1 stervormige bloem, bloemblaadjes van 10-16mm lang, wit en fijntjes rood geaderd is met een gele vlek aan de voet en soms aan de onderzijde blauw overwaasd in mei. Sterk groeiende stengelloze, inheemse planten met zeer dunne, kruipende wortelstok die in loofbossen voorkomt.

Naam.

(1) Alleluja vel panis cuculi, panis is brood en cuculi is koekoek, dus koekoeksbrood, kuckuszlauch; koekoekslook. Dodonaeus: ‘‘Deze kruiden heten hier te lande koeckoecks-broodt, in Frankrijk pain de cocu, in Hoogduitsland Guckguckklee, Gauchbrot en Gauchklee, ja ook Guckauch Lauch en daarnaar van sommige Nederduitsers koekoekslook. In de apotheken zijn ze bekend met de naam Panis cuculi of Alleluja, hetzij omdat de koekoek dit kruid graag plag te eten, hetzij omdat dit kruid net uit de aarde begint te spruiten of tenminste dan begint te bloeien als men in de kerken meest en gewoonlijk het Alleluia plag te zingen.’

Men veronderstelt dat dit een verbastering was van de Clabrische naam Iuliola, de naam in Italië. Hallelujah, naar de legende van St. Patrick die een blad zag. De monnikennaam Hallelujah verscheen maar het was geen geluid van victorie bij de bekeerde heidenen. (dat was shamrog)

Dodonaeus; ‘'Men gelooft dat dit gewas hetzelfde is dat Plinius in het 12de kapittel van zijn 27ste boek Oxys noemt: ‘Oxys, zegt hij, is een driebladig gewas en dat wordt ingegeven diegene die een weke of slappe ontstelde maag hebben en ook diegene die gescheurd zijn’. Dan bij Galenus (lib.4.de Simplic.) is de Oxys hetzelfde gewas dat andere Oxalis noemen en wij lieden tegenwoordig voor onze gewone zuring houden, maar behalve dit kruid is er noch een Oxys bij Plinius die een soort van biezen is’.

Oxalis komt van Grieks oxis: scherp, naar de scherpe smaak van de bladeren, halys: zout, bevat scherp sap, of van alis: achtig, dus zuurachtig.

Gebruik.

Deze planten bevatten een zuurvocht waaruit zuringzout bereid kan worden wat in huishoudens gebruikt werd om inktvlekken en ijzervlekken uit het wasgoed te verwijderen. Dit is een bijtend middel en als zodanig gevaarlijk, vooral bij kleine kinderen. De frisse en aangenaam zuursmakende bladeren kunnen vergiftigingsverschijnselen oproepen. Die stof grijpt hart en nieren aan. Ook het vee moet het niet eten. Die stof beschermt de planten tegen slakkenvraat.

(2) Dodonaeus; ‘Koekoeksbrood is koud en droog van aard en is zeer goed tot de kwade vuile verrotte stinkende zweren of zerigheden van de mond, hoe en op welke manier dat het gebruikt wordt en vooral als men de mond spoelt met het water daar dit kruid in gekookt is.

Hetzelfde kruid is ook goed om de dorst te slissen of laten vergaan en in het kort gezegd kan het alle hetzelfde dat zuring kan doen.

Deze kruiden zijn goed ingenomen diegene die een zieke en slappe maag hebben want ze drogen en versterken de maag en laten de lust om eten of appetijt weerkomen en laten het braken ophouden.

Naar de lering van Galenus heeft het koekoeksbrood fijne of dunne delen en is drogend. Het verkoelt de lever en is goed gegeten van diegene die een breuk hebben.

De bladeren gestoten worden van buiten op alle verhitting gelegd en het sap ervan in de mond gehouden is nuttig als de tong, het gehemelte en de keel door zoute zinkingen verlast of bezeerd zijn.

Het gedistilleerd water van dit ganse kruid wordt nuttig te drinken gegeven in de hete koortsen en snelle ziektes, hoewel dat het sap zelf met wat suiker vermengt er veel nuttiger toe is.

Het is in Duitsland Malerkraut genoemd zegt Camerarius, omdat het de plekken uit de witte linnen lakens doet net zoals andere zuring.

Het gedistilleerd water van dit kruid en de ganzerik tezamen is uitermate goed om de wonden te genezen’.

haselwurcz xix Capi

Azarum grece·aerma arabice·latine Backara·vel Nardus agrestis·

(Der meister galienus und ander meister in dem sechþten bůche genant simplicium farmaciarum·in dem capitel azarum spτechen·das haselwurcz seÿ heÿþ und trucken an dem dτitten grad·(Der meÿster Diascoτides in dem capitel azarum spτichet·das haselwurcz geleÿch seÿ der gundelreben und hat runde bletter unnd hat ein blůmen zwÿschen den blettern und auch gar nahent beÿ d wurczeln·Und die blůmen hatt ein gestalte als die blůmen dem bÿlsamen·[37] Und tregt samen geleÿch dem weinber blettern·(Die wurczel hatt fast einen gůten gerauch unnd ist heÿsser natur·(Avicenna unnd Galienus dise meister spτechen·das haselwurcz tugend habe an der wurczel und nit an dem kraut noch an dem samen. (Avicenna spτicht·das haselwurcze beneme alles wee jnnerlichen des leibes und machet warm die jnneerlichen gelÿder die erkaltet sind davon getruncken·(Item haselwurcz ist fast gůt den wassersüchtigen genüczet als hernach geschτiben steet·Nÿmm haselwurcze ein lot und ein maþs gůtz mosts der erst von der kaltern kommet·und laþ den steen zwen monatt ob d haselwurcze·darnach seÿhe den ab und trincke den des moτgens und des abentz·der ist fast gůt ÿdτopicis ictericis·daz ist dem wassersüchtigen und den geelsüchtigen·Und nÿmmet auch hin also genüczet das kalt wee als das fieber quartane genant·

(Und machet wol hårmen·und stercket die blasen und auch die lenden·uud purgiert oder reÿniget als do thůt elleboτus albus das ist weÿsse nÿeþwurcz nicht also stercklich·(Der meister johannes mesue spτicht·das haselwurczel gůt seÿ und allerbest gemüschet mit kåþwasser und hônigwasser und also genüczt purgit er sÿ den leÿb senfftigklichen·(Haselwurcze nÿmmt hÿn überflüþsige flegma senfftigklich genüczet als oben steet·(Haselwurcz genuczet·nÿmmbt hÿn die alten febτes·(ôle gemachet von haselwurcz und den rÿpp meÿþsel domit geschmieret·macht schwÿczen unnd thůt auff die verstopfften gelÿder unnd machett wol hårmen·(Serapio spτicht das haselwurcz gesoten mit most seÿ fast gůt dem wassersüchtigen also getruncken·und benÿmmt auch also die geelsucht·(Item ein augenwasser genant ein Collirium gemachet von haselwurcze und von thucien benÿmmt dz feel von den augen und machet ein klar gesicht·(Der meister Plinius spτicht·dz haselwurcz gůtt seÿ den frawen zů irer kranckeit menstruum genant·wann sÿ bτinget sÿ·und machet die frauwen auch wol hårmen darüber getruncken· (Item haselwurcz ist also krefftig als gelb liligen genant Acoτus spricht pandecta·darumbe hat haselwurcz macht auff zů lôsen die verstopffunge der leberen und milczes genannt opilatio splenis et epatitis·

(Item haselwurcz unnd hÿrþzungen und sene in wein gesoten ist gôt wider das fieber genant quartana·[38]

Mansoor, 19de kapittel.

Asarum (1) Grieks. Aerma Arabisch. Latijn Backara vel Nardus agrestis. (Asarum europaeum)

De meester Galenus en andere meesters in het zesde boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel Asarum spreken dat mansoor heet en droog is aan de derde graad. De meester Dioscorides in het kapittel Asarum spreekt dat mansoor gelijk is met hondsdraf en heeft ronde bladeren en heeft een bloem tussen de bladeren en ook erg dicht bij de wortels. En die bloemen heeft een gestalte zoals de bloemen van het bilzekruid. [37] En draagt zaden gelijk de druivenbladeren. De wortel heeft een (5) erg goede reuk en is van hete natuur. Avicenna en Galenus, deze meesters spreken dat mansoor deugd heeft aan de wortel en niet aan het kruid noch aan de zaden. (2) Avicenna spreekt das mansoor beneemt alle pijn innerlijk in het lijf en maakt warm de innerlijke leden de verkouden zijn, daarvan gedronken. Item mansoor is erg goed de waterzuchtige genuttigd zoals hierna geschreven staat: Neem mansoor een 16,7 gram en boommos, goede most die net van de kelder komt en laat dat staan twee maanden op de mansoor, daarna zeef het af en drink het ‘s morgens en ’s avonds, het is erg goed hydropisis in icter, dat is de waterzuchtige en de geelzuchtige. En neemt ook weg alzo genuttigd de koude pijn zoals de koorts vierdaagse genaamd.

(3) En maakt goed plassen en sterkt de blaas en ook de lenden en purgeert of reinigt als doet Helleborus albus, dat is witte nieswortel, niet alzo sterk. De meester Johannes Mesue spreekt dat mansoor goed is en allerbest gemengd met kaaswater en honingwater en alzo genuttigd purgeert ze het lijf zachtjes. Mansoor neemt weg overvloeiende flegma zachtjes, genuttigd als boven staat. Mansoor genuttigd neemt weg de oude koorts. Olie gemaakt van mansoor en de ruggenwervel daarmee gesmeerd maakt zweten en doet open de verstopte leden en maakt goed plassen. Serapio spreekt dat mansoor gekookt met most erg goed is de waterzuchtige alzo gedronken en beneemt ook alzo de geelziekte. (4) Item een oogwater genaamd een collirium gemaakt van mansoor en van thucia beneemt dat vel van de ogen en maakt een helder gezicht. (2) De meester Plinius spreekt dat mansoor goed is de vrouwen voor hun ziekte menstruatie genaamd want ze brengt het en maakt de vrouwen ook goed plassen, daarvan gedronken. Item mansoor is alzo sterk als gele lelie genaamd Acorus spreekt Pandecta, daarom heeft mansoor macht op te lossen de verstoppingen van de lever en milt genaamd opilatio splenis et epatitis.

Item mansoor en hertstongen en senna in wijn gekookt is goed tegen die koorts genaamd vierdaagse. [38]

Vorm.

Mansoor heeft vele donkere bladeren die elk op hun eigen stengel staan en ronder en groter zijn dan viooltjesbladeren. Het blad is vetglanzend, niervormig of oorvormig en altijdgroen. Daaronder zitten de bruinachtige paarse bloemen in mei. De bruin/purperen wortelstok kruipt aan de oppervlakte.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Dit kruid heet in het Nederduits mans-ooren en hasel-wortel, in het Hoogduits Haselwurtz, in het Frans cabaret, in het Spaans azara baccara, in het Latijn Asarum en in het Grieks insgelijks ook Asaron. Sommige noemen het in het Latijn ook wel Nardus rusticus of Nardus rustica en sommige andere Perpensa, dan Plinius heeft die naam Perpensa ook aan Baccharis toegeschreven in het 21ste kapittel van zijn 21ste boek. Hier vroeger plegen de oude wijzen of magi dat kruid Haema Areos en in het Latijn Martis sanguis te noemen, dat is bloed van de God Mars en de oude Fransen baccar zoals men onder de bastaardnamen vindt en daarvan schijnt de naam Asara baccara gekomen te wezen die tegenwoordig in de apotheken en bij de Spanjaarden gebruikt wordt. Maar Baccharis verschilt nochtans zeer van de hazelwortel, niettemin zo heeft Cratevas zijn Baccharis ook Asarum toegenoemd. Deze verwarring en mengeling van deze twee namen, Asarum en Baccharis, is oorzaak geweest dat meest alle kruidbeschrijvers niets zeker hebben kunnen zeggen wat van deze zaak te zeggen en kon betekenen en er is ook bij gekomen dat in sommige drukken van Dioscorides boeken vele onnodige en overvloedige woorden gevoegd zijn geweest bij de beschrijving van Asaron of hazelwortel die dat kruid totaal niet aangingen. Want hetgeen dat men in het begin van het kapittel van Asaron in de Griekse boeken leest, poa euodes stephanomatice, dat is Asaron of hazelwortel is een welriekend gewas wat in de kransen en kronen gebruikt wordt, dat behoort niet tot de beschrijving van Asaron of hazelwortel, maar tot Baccharis, gemerkt dat de naam Asaron daartegen gans strijdt want, zo Plinius schrijft, Asarum heeft zijn naam in het Grieks gekregen omdat het niet bij kransen of kronen gedaan kan worden. Maar het gebeurt zo dikwijls dat het geenszins te verwonderen is dat vele beschrijvingen van kruiden bij de oude kruidbeschrijvers onder elkaar verward, gemengd en bedorven zijn op die manier dat men ze niet goed herkennen of onderscheiden kan wat in de beschrijving van deze hazelwortel bij Dioscorides zeer duidelijk is, hoewel dat het op vele andere plaatsen niet zo gemakkelijk opvalt als hier. Het is Baccaris genoemd, zegt Lobel, omdat het bessen draagt of flesjes die van de krakebessen gelijk. Daarom (voegt hij er noch bij) als Plinius schrijft dat Asarum zo genoemd is omdat het niet in de hoedjes gebruikt wordt menen we dat hij heeft willen zeggen dat van dit kruid geen gewijde bezempjes gemaakt werden om de altaren van de Goden mee te vegen zoals ze met het ijzerkruid doen’.

Asarum komt van Grieks a,niet’, en saron, ‘vrouwelijk’. De reden kan zijn dat het gewas te giftig is voor zwangere vrouwen. Een andere mogelijkheid is dat het komt van Griekse ase, ‘walging’.

Mansoor is zo genoemd naar de vorm van de bladen. Hazelwortel omdat het onder hazelaars groeit.

Latijn Backara vel Nardus agrestis. De laatste heet zo Nardus van het veld. (5) Wilde nardus, mogelijk vanwege de geur heeft het iets van doen met de beroemde nardus, vergelijk de Duitse naam Wilde Narde en Weihrauchkraut, Franse nard sauvage en in Engels wild spikenard en wild ginger. Dodonaeus; ‘Als Plinius schrijft zo heeft de hazelwortel de kracht van Nardus’.

Gebruik.

Herbarius in Dyetsche; ‘Wilde nardus of Asarum is heet en droog in de derde graad. Het opent, het verteert, het verdroogt en het verwarmt de koude leden. (2) Het geneest alle pijnen van binnen, het laat de stonden bij de vrouwen komen, het laat plassen en wat vanwege de middelmatige slijm afgesloten is geweest lossen, daarom is het goed voor de waterzuchtige, het laxeert de plas als je het zo neemt: ‘Neem Asarum, reinvaren en de wortel van gele lis, van elk een halve hand vol; Ruscus, asperge, venkelzaad, peterseliezaad en duizendblad, van elk een halve ons; van aardrook een halve hand; van zevenblad (a) en rozijnen elk een halve ons; stamp het tezamen, kook het dan in wijn en water, van elk een pond; witte wijn en azijn een ons totdat het derde deel verkookt is, daarna zuiver je het door een doek en maak het zoet met suiker’. Deze siroop moet je ‘s morgens en ’s avonds nemen zoals het voor van andere siropen gezegd is. Als deze siroop op is: ‘Maak van de voorraad pillen van rabarber, van aardrook en van mezereon (deze drie soorten pillen die men in Latijn coconidinum noemt) meng het tezamen met siroop van aardrook en maak er zeven of negen pillen van’. De volgende dag neem je dijalacca of sap van Costus om te aan te sterken. Deze zijn allen goed tegen verstoppingen van de lever (b), van de milt en tegen geelzucht (of gele vrouw) die uit koude zaken komt. Dit is ook goed tegen arthritis/artrose, (c) en tegen ischialgie (dat is pijn in de heup).

(3) Asarum reinigt het lichaam weinig zoals Helleborus het doet. Maar Avicenna zegt dat als Asarum in honingwater gekookt wordt ze hetzelfde doet. Galenus zegt in het zesde boek van enkelvoudige medicijnen in het kapittel van Asarum dat de wortel wordt bedoeld als je over Asarum spreekt, die is van de grootste kracht, het heeft dezelfde kracht als gele lis.

(4) Pandecta zegt dat als Asarum in de oogmedicijnen gedaan wordt het de rook van de ogen verfijnt, (d) daarom heldert het gezicht op. Ook in most gekookt en de waterzuchtige gegeven is het goed, zo ook de geelzuchtige.

Met hertstongen en zevenblad (e) in wijn gekookt is het goed tegen oude koortsen als de vierdedaagse malariakoorts (f) want het opent de verstoppingen van de lever (g) en van de milt en geneest haar heetheid.

In wijn gekookt vermeerdert het sperma.

Om te purgeren voeg je er kaaswei met honingwater bij. Volgens Johannes Mesue heft olie van deze plant die met laudanum op de ruggengraat achter omtrent het nekhaar gestreken wordt de koorts op die van verstoppingen komen’.

(1,e) Aegopodium podagraria. (b, g) Galstenen? (c) Gewrichtspijn. (d) Staar. (f) Malaria.

Bij Platearius vinden we; ‘Assarum calidum et siccum in tertio gradu. (2) Menstrua et urinam provocat…. et vulnera mundificat’.

Herbarijs; ‘Asabattara is heet en droog in de 4de graad. En het zijn schillen die van het koper vallen waar men mee smeedt. (2) Dit laat bij de vrouwen hun stonden komen en laat goed urine maken en helpt diegene die gevallen zijn (epilepsie) en zuivert wonden’.

In Asabattara zien we aes; koper, battitura, van battere; hamerslag. Het zijn de schilfers van de verbrande korst metaal die onder het smeden er afspatten. Mogelijk is erin geschrapt omdat iemand asabaccara gelezen heeft en dit niet met koperschilfers kon overeen brengen. Dioscorides zegt ook; ‘Pariter duas aeris squammae facit species’ en verwijst naar Galenus (lib.9 de simple.medicament facultatibus) en naar Paulus Aegineta (lib. 70) en naar Aetius (lib.2) Maar het gebruik stemt wel overeen met Asarum. Vergelijk Herbarius in Dyetsche over Asarum. Het meest lijkt de beschrijving van de Gart er op; ‘Asarum grece, backara vel nardus agrestis latine. Heet en droog in de derde graad’, en is de gebruikswijze hetzelfde als in de Herbarijs. Die vermeldt verder ook niets over het gebruik bij de ogen wat bij hamerslag wel zo zou moeten zijn, dan zal hier wel Asarum bedoeld zijn.

Goldwurcz xx Cap

Affodillus latine·

(Der meister Avicenna spτichet·das goldwurcze habe bletter beÿ nahe als ein lauch·und hatt einen zÿmmlichen stengel·Die wurczel ist lang und rund·und hatt die meisten krafft in jr·Dise wurczel ist heÿþ und trucken an dem dτitten grad·(Goldwurcz machet frôlichen·davon getruncken·und ist durchdτingen die feüchtigkeit·darumb machet sÿ wol hårmen·(Und ist auch nücz dem frawen zů jrer blůmen oder feüchtigkeit so sÿ bestopfet sind die mit warmem wein getruncken·(Goldwurcz und alon gebτennet und gebulfert·und domit geschmÿeret moτfeam·das ist ein bôse raud der ausseczigkeÿt benÿmbt sÿ one zweÿfel mit weinig hônig vermenget·(Goldwurcz gestossen und gemüschet mit wein hessen und gelegt auff die bôsen geschweer·heÿlet seer. (Ein pflaster gemachet von d wurczeln und gersten meel ÿegkliches geleÿch vil·und auff die heÿssen geschweer gelegt zeücht grosse hÿcze darauþ und ôffent und weychet·(Also geleget auff die zerknüscheten gelÿder·heÿlet gar seer·(Den safft von der wurczeln warm gelassen in die oτenn·zeuhet den eÿtter darauþ·(Der safft von der wurczlen mit thucien vermenget·das ist gůt den bôsen fliessenden augen auþwendig gestrÿchen.

(Der safft getruncken mit wein mit zucker vermenget·ist gůt dem der do seer hůstet. (Platearius. Die wurczeln do gemüschet mit weinhessen·ist gůt den schwerenden bτüsten·(Goldwurcz genüczet mit wein·nÿmbt hyn ÿctericiam·das ist die geelsucht·die do kommet von einer kalten materien·(Die blůmm mit wein gemüschet und getruncken reÿniget den magen·Die wurczel gesoten mit weinhessen unnd darauþ gemachet ein pflaster·und die mannes dinger genant testiculi·gelegt·die überzogen seind mit geschwer·heÿlet seer·(Plinius spτicht·das die wurczel gesoten in wasser und das getruncken·wÿechet den bauch·(Den samen und die blůmen in wein gelegt·und den getruncken·ist fast (·c·j·) [39] gůt für vergifft·unnd jm mag kein schlang noch scoτpion geschaden des selben tages·wenn er davon getruncken hat·(Item wylde schwårtelwurczel gebulferet auff unreyn wunden geleget mic gebτennten alaun vermenget·ist faules fleÿsch auþfegen·und die selbig wurczel mit wein gesoten domit unreyn wunden geschwåschen·ist darczů besunder gůt·(Item·Wÿlde schwårtel safft und gundrebe safft zůsamen vermenget und warm in ein oτe gethon ist also gůt wider zeen weetumb·(Item wilde schwårtel wurcz mit stabwurcz in laugen gesoten und domit das haubt gezwagen·ist gůt wÿder das har auþfallung genant alopicia·

Affodillen, 20ste kapittel.

Affodillus Latijn. (1) (Asphodelus ramosus of Asphodelus albus)

De meester Avicenna spreekt dat affodillen hebben bladeren bijna als een look en heeft een aanzienlijke stengel. De wortel is lang en rond en heeft de meeste kracht in zich. Deze wortel is heet en droog aan de derde graad. (2) Affodillen maakt vrolijk, daarvan gedronken, en is doordringen de vochtigheid daarom maakt ze goed plassen. (3) En is ook nuttig de vrouwen tot hun bloemen of vochtigheid zo ze verstopt zijn, die met warme wijn gedronken. Affodillen en aluin gebrand en gepoederd en daarmee gesmeerd morfeem, dat is een kwade ruigte van de huiduitslag beneemt ze zonder twijfel met weinig honing vermengt. (4) Affodillen gestoten en gemengd met wijn hessen en gelegd op de kwade zweren, heelt zeer. Een pleister gemaakt van de wortels en gerstemeel, van elk gelijk veel, en op de hete zweer gelegd trekt grote hitte daaruit en opent en weekt. (3) Alzo gelegd op de gekneusde leden heelt het erg zeer. Het sap van de wortels warm gelaten in de oren trekt de etter daaruit. Het sap van de wortels met thucia vermengt, dat is goed de kwade vloeiende ogen uitwendig gestreken.

Het sap gedronken met wijn met suiker vermengt is goed die zo zeer hoest. Platearius: De wortels gemengd met wijnhessen is goed de zwerende borsten. Affodillen genuttigd met wijn neemt weg icter, dat is de geelziekte die je komt van een koude materie. De bloemen met wijn gemengd en gedronken reinigt de maag. Die wortel gekookt met wijnhessen en daaruit gemaakt een pleister en die mannen ding, genaamd testiculi, gelegd die overtrokken zijn met zweer, heelt zeer. Plinius spreekt dat de wortel gekookt in water en dat gedronken weekt de buik. (5) De zaden en de bloemen in wijn gelegd en dan gedronken is erg [39] goed voor vergif en hem mag geen slang noch schorpioen beschadigen dezelfde dag als hij daarvan gedronken heeft. Item wilde zwaardleliewortel gepoederd op onreine wonden gelegd met gebrande aluin vermengt is vuil vlees uitvegen en dezelfde wortel met wijn gekookt en daarmee onreine wonden gewassen is daartoe vooral goed. Item. Wilde zwaardlelie sap en hondsdraf sap tezamen vermengt en warm in een oor gedaan is alzo goed tegen tandpijn. (6) Item wilde zwaardleliekruid met citroenkruid in loog gekookt en daarmee dat hoofd gedweild is goed tegen dat haaruitval genaamd alopicium.

Vorm.

Blauw/groene, lijnvormige en donkergroen bladen die tot 60cm lang en ongeveer 1.5cm breed zijn. Opstaande en alleen aan de voet bebladerde stengels. De vlakke stengel komt uit een vlezige, dikke wortel.

De bloemtros is ongeveer 40cm lang en bezet met grote, trechtervormige, stervormige witte bloemen, soms wat roze, met lijnvormige, stompe en tot 3cm lange bloemdekbladen in mei/juni.

Naam.

(1) ) Dodonaeus; ‘‘Dit gewas wordt bij de Grieken Asphodelos genoemd, in het Latijn Asphodelus en daarvan komt de bedorven Nederduitse naam affodille, de Latijnen noemen het ook Albucum of Albucus en Hastula regia. De steel met de bloemen heet in het Grieks Anthericos. Plinius schrijft ook dat de steel die de bloem draagt Anthericus heet, maar dat de wortels, dat zijn de bollen of klisters, Asphodelus genoemd pleeg te zijn’.

Asphodelus is een Griekse naam van onzekere afkomst. In het Latijn werd dit Asphodilus en werd van affodil of aaffodil in het Engels asphodel en in Duits Affodill. Het is de narcis van de vroegere Engelse en Franse dichters. Herbarius in Dyetsche heeft Thondert hoy, affodillen, dus honderd hooi of hoofden naar de vele lelieachtige bloemen.

Het is de narcis van de oudere Engelse en Franse poëten. In Tudortijden, 14de eeuw, was het affodil en aaffodil en dit van middeleeuws Latijn asphodelus, affodil, Duits Affodill,

Goldwurz, de gouden bol waaromheen vele legendes staan en dan meestal verwezen wordt naar Lilium martagon.

Gebruik.

(2) De asphodelweiden zijn een voorbeeld van overbegrazing door geiten en schapen. Die dorre, woeste en onvruchtbare oorden waren verdorven plaatsen waar duistere verschijningen samenkwamen. Homerus spreekt over de weiden des doods in de Hades, de asphodelweiden, waar de schaduwen van de helden verzameld waren. Odyssee, XI 539 - 540 en XXIV 12 - 14. Het verhaal luidt dat als de schimmen eenmaal binnen de poort van Hades duistere rijk zijn ze voor de drie rechters moeten verschijnen, Minos, Rhadamanthys en Aiakos, zonen van Zeus, die wijze koningen op aarde waren en nu oordelen over het aardse bestaan van de doden. Wie goed noch slecht geleefd heeft en dat is het geval bij de meeste mensen wordt verwezen naar de Asphodelweiden. Daar leiden ze een vreugdeloos bestaan; ze kunnen niet meer denken en voelen en weten ook niets meer van hun bestaan op aarde want ze hebben gedronken uit de Lethe, de rivier van ‘Vergetelheid’. Men schreef deze plant wonderbare krachten toe en zette ze rondom de graven om reden dat de zaden en wortels voedsel zouden vormen voor de geesten van de doden, hoewel ze ongekookt niet te eten zijn. Waarschijnlijk is dit een overlevering uit zeer oude tijden, voor de introductie van de granen was dit het basisbestanddeel van het Griekse menu. Daarom maken ze wel vrolijk.

Herbarius in Dyetsche; ‘Thondert hoy, wilde leliën, affodillus of albunum is heet en droog in de derde graad volgens Platearius.

(3) Het laat plassen, het laat bij de vrouwen hun stonden komen en het verdrijft de pijn die van slagen of stoten komt. Het sap van affodillen, eppe en reinvaarn dat met de wortel van Ruscus, asperge, venkel- en peterseliezaad met wijn gekookt wordt is tegen het eerdergenoemde goed.

(4) Het poeder van deze wortel is goed tegen verrotte of stinkende zweren. Affodillen met wijn gekookt zijn tegen dergelijke zweren goed als je ermee wast. Het sap van dit kruid dat met wijnsteen, mirre en met saffraan gemengd is is goed tegen gezwellen rondom de ogen of tegen ordeolen. (dat is een lange blaar van de luchtwegen, net zoals een kleine blaar op het einde van de oogschellen) (a) Het sap hiervan wordt lauw in de oren gedaan. Als het met het sap van hondsdraf gemengd is is het goed tegen tandpijn en tegen oorpijn is het een bijzonder goede hulp.

(6) Tegen het uitvallen van haar kook je de wortel van affodillen met averone in loog en daarmee was je het hoofd. Als de wortel met tarwezemelen in water gekookt wordt verdrijft het de smetten uit het gezicht die van de zon komen. Het water waar de wortel in gekookt is vermurwt het lichaam.

(5) Affodillen zijn de serpenten zeer tegengesteld. (6) Als je de wortel met olie of met honing stampt en strijkt op de plaatsen die zonder haar zijn laat het daar haar groeien.

Tegen gebreken in de blaas als aandrang tot plassen en dysurie (dat is nu wat plassen en over een uur noch wat, etc.): ‘Neem affodillen, duizendblad en eppezaad, kook het in wijn tot op de helft en geef het met suiker’.

Als men zegt: ‘Neem affodillen’, bedoelt men de wortel.

Tegen waterzucht die uit koude zaken stamt als leucofleumantia en yposarcham: ‘Neem het sap van affodillen, de middelste schors van vlier en van kruidvlier, van elk vier ons; eppezaad, asperge en Ruscus, van elk twee drachmen; stamp het en kook dit in wijn met wat azijn totdat een derde deel verkookt is, dan doe je het door een doek en maak het zoet met suiker, deze drank is de beste van alle dranken tegen dergelijke ziekten’. Als het gedronken is: ‘Neem dan van de pillen van mezereon en van de stinkende pillen, (b) van elk een half drachme, van turbith een half drachme en een derde deel van een grein; meng het met oxymel van zeeui en maak er negen’. Daarna om te versterken:’ Neem van de dijalacca of sap van Curcuma of Costus’.

(a) Pterygium. (b) Ferula foetida.

Geelb lylyen xxi Ca

Acoτus vel spatella latine·glas patella vel affodτisia·vel venerea·vel pipeτapium grece·Arabice Verolaeg·vel Holhegi·vel Naeg·vel bogog·vel Zweg·

(Der meisteτ Galienus in dem achtende bůch genant simplicium farmaciarum in dem capitel Acoτus·spτicht·das der seÿ heiþ und trucken an dem andern grad·Und Avicenna Serapio Platearius Diascoτides·sind dises auch bewåren. (Item er spτicht das die wurczel von den gelben lÿlgen mer krafft in jnen haben·denn daz kraut oder die blůmen. (Die wurczel hat einen scharpffen rauch mitt einer kleynen bitterkeit·(Der meister Serapio in dem bůche aggregatoτis·in dem capitel Laeg·oder Acorus spτicht·das die bleter von dem gelben lÿlgen sind geleÿch den schwårteln·allein dz die von dem gelben lilien subtiler und bτeyteτ sind und mit weÿsser farb gespiczt scharpff geleÿch einem schwert·und ein blůmm die ist geel geleich dem saffran·und die wurczel ist geleich nahent als die schwårteln·allein sÿ an einander gehenckt sind knodat und auch krumm·und haben auþwenig ein rote farbe·und ein scharpffen rauche·(Diascoτides spτicht·das der safft von der wurczeln fast gůt seÿ den augen und mache sÿ fast klar·(Die wurczel gesoten mit wasser und das getrunncken·ist gůt wider strangwiream·das ist·dye den [40] kalten sichtagen haben·Also genüczet ist es fast gůt pleureticis das ist ein geschwer umb die bτust·(Item wen gebissen het ein schlang·der bτauche diser wutcz in dem tranck·und in der koste·er genyset zůhandt·Das kraute von den gelben lylgen geleget in einen bÿnen stocke do vil bÿnen jnnen sind·die bÿnen beleiben dar jnn·und geben kein flucht·(Der meister Platearius spτicht·der ein bôse lebern oder milcz håtte·der neme ein pfundt gelb lÿlgen wurczel gestossen·und eþsig der gůt unnd scharpff seÿ·ein halbe maþ·und lasse die wurczel darjnn baÿssen dτeÿ tag·Darnach sol man die wurczel mit dem eþsig sieden·also das der eþsig halb ein siede·Darnach sol er den auþtrucken durch ein thůch·und denn darunnder müschen hônig auff sechþ lot·und åber sieden biþ dz der eþsig auch wol ein siede·Dises sol man alle moτgen trincken als lang das weret nŭchtern·es hilfft fast wol·(Wer beÿ jm tregt die wurczel·der gewynnet den blůtgang nicht·dem selbigen thůt auch der krampff nichcz·

(Item·Gelbe lÿlgen wurcz hat ein verczerliche natur·und ist bestopffung der gelÿder lebern und milczes auffthůn·wôlche bestopffung von kelte kommet·(Item·Gelbe lÿlgen wurczeln gelegt in wein der wein ist gůt wider die voτgeschτibnen weetumb·lebern und milczes·Und ist gůt wider die geelsucht·Und für dise kranckeÿte ist auch dises trancke gůt also gemachet·Nÿmme gelbe lilgen wurczel·und hÿrþ zunggen und endivien und sŭþs holcz und kôτbyþ samen oder kerenn mitt wasser gesotten·und durch geschlagen·und sŭþs gemachet.

(Item·Gelbe lÿlgen wurcz mit wein gesoten·ist gůt wider weetumb der můter·so die fruw darauff siczen ist·(Item ist auch gůt wider bestopffung des harmes geelbe lylgen wurczel mitt wein gesotten·davon offt genüczet·

Gele lis. 21ste kapittel

Acorus vel spatella (1) Latijn, Glas patella vel Affodrisia, vel Venerea, vel Piperapium Grieks. Arabisch Verolaeg, vel Holhegi, vel Naeg, vel bogog, vel Zweg. (Acorus calamus)

De meesters Galenus in het achtste boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel Acorus spreekt dat het heet en droog is aan de andere graad. En Avicenna, Serapio, Platearius en Dioscorides zijn dit ook beweren. Item, hij spreekt dat de wortel van de gele lelie meer kracht in zich heeft dan dat kruid of de bloemen. De wortel heeft een scherpe reuk met een kleine bitterheid. De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel Laeg of Acorus spreekt dat de bladeren van de gele lelie zijn gelijk de zwaardlelies, alleen dat die van de gele lelie subtieler en breder zijn en met witte verf gespikkeld en scherp gelijk een zwaard en een bloem die is geel gelijk de saffraan en de wortel is gelijk ongeveer als de zwaardlelies, alleen ze aan elkaar hangt en zijn knopig en ook krom en hebben aan uitwendig een rode verf en een scherpe reuk. (2) Dioscorides spreekt dat het sap van de wortels erg goed is de ogen en maakt ze erg helder. (3) De wortel gekookt met water en dat gedronken is goed tegen strangwiream, dat is die [40] de koude plasdagen hebben. (6) Alzo genuttigd is het erg goed pleuris, dat is een zweer om de borst. Item als een gebeten heeft een slang die gebruikt dit kruid in de drank en in de kost, hij geneest gelijk. Dat kruid van de gele lelie gelegd in een bijenkorf daar veel bijen in zijn, die bijen blijven daarin en geven geen vlucht. (4) De meesters Platearius spreekt die een kwade lever of milt heeft die neemt een pond gele leliewortel gestoten en azijn die goed en scherp is een halve maat en laat de wortel daarin baden drie dagen. Daarna zal men die wortel met de azijn koken alzo dat de azijn half inkookt. Daarna zal het dan uitdrukken door een doek en dan daarna mengen honing op zes lood, maar koken tot de azijn ook goed inkookt. Dit zal men alle morgen drinken zolang dat duurt nuchter, het helpt erg goed. Wie bij hem draagt de wortel die krijgt de bloedgang niet, dezelfde doet ook de kramp niets.

Item. Gele leliekruid heeft een verterende natuur en is de verstopping der leden, lever en milt openend, welke verstopping van koudheid komt. Item. (4) Gele leliewortels gelegd in wijn, die wijn is goed tegen de voorgeschreven pijnen van lever en milt. En is goed tegen die geelziekte. En voor deze ziekte is ook deze drank goed, alzo gemaakt: Neem gele leliewortel en hertstong en andijvie en zoethout en kurbiszaden of kernen met water gekookt en doorgeslagen en zoet gemaakt.

Item. (5) Gele leliekruid met wijn gekookt is goed tegen pijn van de baarmoeder als die vrouw daarop zit. Item, is ook goed tegen verstopping van de plas gele leliewortel met wijn gekookt en daarvan vaak genuttigd.

De gele lis komt al voor in kapittel 195. Dat kan niet verward worden met Acorus calamus want die heeft geen gele bloemen. Maar hier staat ook net als in kapittel 195 een geel bloeiende lisachtige afgebeeld. Zie ook kapittel 127 voor de echte Calamus.

Herbarijs; ‘Acorus is heet en droog in de 2de graad en men scheldt het uit voor gladie. (Gladiolus). Ze groeit in vochtige plaatsen en heeft lange brede bladeren als lis en ze draagt gele bloemen als lelies’. De Herbarijs vergelijkt de plant met de lis en zegt dat die gele bloemen heeft. De Gart heeft de bloemen wel nagetekend naar de tekst; ‘meester Serapio … een zwaard en een bloem die is geel gelijk de saffraan’.

Dan heeft de Gart heeft Acorus calamus verwisseld met Iris pseudoacorus. Dan is die in kapittel 21 Acorus calamus waar duidelijk over Acorus gesproken wordt, ook de naamgeving en het gebruik komen overeen.

In kapittel zou dan 195 Iris pseudoacorus vermeldt staan. Dat omdat men die wel met elkaar vergeleek en ze er alle twee van blad hetzelfde uitzien. Acorus calamus bloeit hier dan ook vrijwel niet.

Vorm.

Kalmoes heeft smalle opgaande en zwaardvormige bladen die tot een meter lang kunnen worden en aan de randen wat gerimpeld zijn, 5-15mm breed. Jonge bladeren zijn in het begin diep geel gestreept en verkleuren donker in de nazomer.

De 5-8cm lange kegelvormige bloem is groenachtig en staat halverwege een platgedrukte stengel in juni/juli. Er is geen schutblad zoals in andere araceae. Een steriele triploïd (3n = 36). Een vrucht komt in de meeste landen niet tot ontwikkeling, alleen in Z. China en India zijn er zaden van bekend. De bekende wilde vormen zijn diploïd met uitzondering van sommige tetraploïd in O. Azië terwijl de gekweekte planten triploïd zijn, waarschijnlijk hybriden tussen de diploïd en tetraploïd vormen. De verspreiding gebeurt via de wortelstokken.

Naam.

In zijn eerste werk spreekt uit 1554 Dodonaeus over Acorus als een wilde galigaan samen met Cyperus rotundus; ‘De grote galigaan heet in de apotheken Galanga maior en Galanga mezana en door sommige Galanga sylvestris, dit wordt tegenwoordig gehouden voor een soort en geslacht van lis dat in Grieks Acoron genoemd wordt. In Latijn Acorum, door sommige Aphrodisia, Venerea of Radix nautica’.

De Gart; ‘Acorus vel spatella Latijn, Glas patella vel Affodrisia, vel Venerea, vel Piperapium Grieks. Dat komt overeen.

De laatste naam is van Priapismus, de wilde god van liefde. Net zoals Afrodisiaca en Venera. De kalmoes gold vroeger bij de Berbers en Arabieren als een krachtig Afrodisiacum (liefdesversterkend middel). Kalmoes is lang in gebruik geweest als een symbool van mannelijke liefde. De naam wordt geassocieerd met een Griekse mythe; Kalamos (kalmoes) was een zoon van de riviergod Maeander die van Karpos hield, de zoon van Zephyrus en Chloris. Toen Karpos verdronk werd Kalamos veranderd in een riet wiens rusteloos ruizen in de wind geïnterpreteerd werd als symbool van droefheid.

(2) Het verhelderen van de ogen zal wel van de naamsafleiding komen. Dioscorides zegt ook; ‘oculorum caligines succo dicutit’. Acorus is een oude naam, mogelijk van het Griekse a: niet of zonder, en kore: de pupil van het oog, als een verwijzing naar zijn medische kwaliteiten. Het kan zijn dat de plant genoemd is naar de appetijtverwekkende wortel, dan van akoras, a: niet, en koras: verzadiging. Dodonaeus; ‘Dit is waarschijnlijker dan hetgeen andere zeggen dat het in het Grieks Acorus genoemd is vanwege de grote baat die het doet in de gebreken van de ogen alzo de Grieken de oogappel ook Coran noemen’.

Gebruik.

Herbarius in Dyetsche; ‘Gheel lelien of acorus is heet en droog in de tweede graad. Het heeft de kracht om de verstoppingen van de lever, (a) van de nieren of van de blaas (dat heet diuretica) te ontbinden, af te drogen en te openen. De gele lis is goed om de hardheid van de (4) milt te ontbinden en om verstoppingen van de milt te openen, ook van de lever die uit koude zaken komen (b). Dan moet je het zo maken: ‘Neem van de gestampte wortels van gele lis het vierde deel van een pond, week het drie dagen lang in azijn, doe er dan twee drachmen van rapunzelwortels, bernagiebloemen en hertstong bij, van elk een halve hand vol; anijszaad, zoethout en rozijnen, van elk een half ons; breek het grof en kook het in twee pond water tot dat het derdedeel verkookt is, dan doe je het door een doek en maak het zoet met suiker tot dat het zoet genoeg is. Van deze drank neem je ‘s morgens en ’s avonds telkens een half lauw glaasje. Daarna neem je pillen van rabarber en van lapis lazuli, van elk een half drachme, meng het met siroop van hertstong en maak er zeven of negen van. Dan neem je sap van galanga of sap van Borago om te versterken. Tot slot bestrijk je de plaats waar de lever en milt zitten met Althaea om de materie die verstopt is te vermurwen’. De wijn waar de gele lis in gekookt is helpt daar ook tegen mits je zonder koorts bent (c).

Tegen geelzucht is het goed om gele lis met hertstong, met andijvie, met zoethout en met de vier koude zaden te koken, zuiver het of doe het door een doek dat je met suiker zoet maakt zoals voorgaande.

(2) Tegen witheid van de ogen (die albugo heet) (d) en tegen blindheid: ‘Neem het sap van de gele lis en van venkel, van elk drie ons, van kalmijn of zinkerts een drachme, Aloë, levermos en sap van stinkende gouwe, van die elk een half drachme; datgene dat je kan breken, breek je klein, dan moet je dit koken zodat het een mengsel wordt, dan wordt het door een doek gezuiverd en moet je het met een druppel per keer, in een pen gedaan, op de ogen strijken. (5) Sap van gele lis dat je te drinken hebt gegeven dat vaak gekookt is zorgt ervoor dat je moet plassen want het werkt en opent. Ook is het goed tegen pijn in de zijden van de longen. Hetzelfde is ook goed tegen venijnige beten.

(5) Tegen menstruatiepijn, kook gele lis en ga erop zitten. (op de damp)

(3) Men zegt dat als iemand gele lis bij zich draagt hij nooit meer last heeft van een bloedende loop of rode bloedgang en ook dat hij geen spierkrampen krijgt, zegt Pandecta’.

(a en b) Galstenen? (c) Die koorts zou veroorzaakt kunnen worden door een ontsteking van bijvoorbeeld de galblaas, wat lijkt op leverontsteking, als gevolg van stenen. (d) Het betekent witachtig, waarschijnlijk staar.

Herbarijs; ‘Acorus is heet en droog in de 2de graad en men scheldt het uit voor gladie. (Gladiolus). Ze groeit in vochtige plaatsen en heeft lange brede bladeren als lis en ze draagt gele bloemen als lelies en het zaad hangt als boonpeulen en groeit in de waters en aan de oevers van dijken. En men verzamelt het in de oogst en de wortels zijn van binnen rood als men ze snijdt. En de wortel zal men in stukken snijden en het merg dat men erin vindt zal men weg werpen en de rest zal men met draden ophangen en drogen zodat het niet rot. Het blijft 2 jaar goed. Het heeft kracht te verduwen en het is doorgaande en scheidt (6) wind en opblazing in de milt. En ze versterkt de lever en opent haar verstopping. En drank ervan gemaakt is goed tegen onderbuikspijn en tegen de lever, ze verzacht de pijn van die. En het is goed tegen de hardheid van de (4) milt en laat de (5) vrouw haar stonden hebben. (3) En laat goed urine maken. (2) Het sap van de wortels zuivert en verheldert de ogen’.

Dodonaeus in 1554; ‘De grote galigaan, dat is de echte Acorus, die je kookt en drinkt maakt (3) water en is goed tegen de (3) druppelplas en alle koude gebreken van de blaas.

(6) Diezelfde wortel is ook zeer goed tegen de pijn en smart van de borst, van de zijden en krampen en smart van de buik en opent de verstopping van de lever en van de (4) milt.

De wortel van Acorus die met honingwater gedronken wordt geneest diegene die van binnen geborsten of gekwetst zijn en enig lid verkrompen of gespannen hebben ook die lam en onmachtig van hun leden zijn.

Tegen de beten van de venijnige gedierten dient deze wortel ook zeer goed en daarom is het goed om dit in de medicijnen te mengen die men tegen het venijn gebruikt.

(2) Deze wortel neemt ook de schellen af die op de ogen groeien en is zeer goed om dit in de oogzalven die daartoe dienen te doen.

Diezelfde wortel die je in wijn kookt verzacht en laat de gezwollen manlijkheid zinken als het daarop gelegd wordt en verdrijft alle hardheden als je het met de wijn stooft waar dit in gekookt is’.

hyrszwurcz xxii ca

Ambτosia latine et grece·

(Der meister Diascoτides spτicht·das do seÿ zweÿer hant hirþwurcz·die kleiner und die grôþser·dise beÿd haben ein natur·und (·c·ij·) (41) ein gestalt allein die wurczel ungeleich sind·wann die grôsser hat lenger wurczeln und wenig fasen daran·die mÿnder hat ein kleine wurczeln und vil fasen daran·Diascoτides und Pandecta spτechen·das ambτosia ist in der gestalt und natur des beÿfůþs·

(Die meister spτechen·dz hÿrþwurcz seÿ heÿþ und trucken von natur·und hat subtile krafftte zů wunden·Dises kraut geleychet an der gestalt der růten·(Platearius spτicht·Wer gewundet wirt von fallen oder von stossen·od wie dz sein mag·dem sol man die wunden wåschen mit wein und sol jm dem ein leÿnen thůch darauff legen·und sol das kraut in einem wasser sieden·und dz wasser wol auþ dem kraut trucken·und sol das also warme auff das leÿnen thůch legen·und senfft bÿnden·dz benymmt d wunden schweren und heÿlet sÿ·und so die wund beginnet zů heÿlen·so sal man dz thůch herab thůn·unnd sol das kraut an dem thůch auf die wunden legen·so heÿlet sÿ·Weer in dem leib wund wår von fallen od sunft·d bulfer dises kraut unnd trincke das bulfere des ersten in warmem wasser·so jm baþ wirt so trincke er des bulfers in warmem wein·es hilfft· Hÿrczwurcze ist ein beylsam kraut·unnd hat sein tugent an d wurczel und an dem kraut·(Dises gebulferet und auf ein durchgestochens hÿren gelegett·zeühet das auff stund an zůsamen·und heÿlet es on schaden·und ist gůt zů allen frischen wunden diþ kraut und wurczel·(Item Ambτosiana ist gůt wider dz gicht genüczet·Nymme ambosian·und schlüsselblůmen und spτinckwurcz·ÿegklichs ein lot·cubeben sammen ein quintim·mit wein gesoten und mit zucker sŭþ gemachet·ist darzů gůt. (Dises tranck ist gůt wider die abnemung d spτach genant paralisis lingue·domit den mundt gewåschen·darumb ist d tranck gůt für den schlag·genant apoplexia. (Item Ambτosian ist gůt wid die wassersucht und geelsucht genant ÿdτopisis·und ÿctericia·mit wein gesoten mit eppich und petersilgen samen vermenget·

Darnach sol man nüczen billen von reubarbar·darnach sol man gebτauchen ein sterckung genant dilacca·(42)

Wilde averuit, 22ste kapittel.

Ambrosia Latijn en Grieks. (Artemisia campestris)

De meester Dioscorides spreekt dat er zijn twee soorten van wilde averuit, de kleinere en de grotere en deze beide hebben een natuur en een gestalte, alleen de wortels zijn ongelijk want de grotere heeft langere wortels en weinig vezels daaraan, de kleinere heeft een kleine wortel en veel vezels daaraan. Dioscorides en Pandecta spreken dat ambrosia is in de gestalte en natuur van de bijvoet.

De meesters spreken dat wilde averuit heet en droog is van natuur en heeft subtiele kracht tot wonden. Dit kruid lijkt aan de gestalte de ruit. Platearius spreekt: Wie gewond wordt van vallen of van stoten of wat dat zijn mag die zal men de wonden wassen met wijn en zal hem dan een linnen doek daarop leggen en zal dat kruid in een water koken en dat water goed uit het kruid drukken en zal dat alzo warm op die linnen doek leggen en zacht binden, dat beneemt de wondenzweren en heelt het en zo die wond begint te helen zo zal man die doek eraf doen en zal dat kruid aan de doek op de wonden leggen, zo heelt ze. Wie in het lijf gewond was iets dergelijks die poedert dit kruid en drinkt dat poeder de eerste in warm water, zo het hem beter wordt zo drinkt hij het poeder in warme wijn, het helpt. Wilde averuit is een heilzaam kruid en heeft zijn deugd aan de wortel en aan het kruid. Dit gepoederd en op een doorstoken hersens gelegd trekt dat van stonde af tezamen en heelt het zonder schaden en is goed tot alle verse wonden, dit kruid en wortel. Item. Ambrosia is goed tegen de jicht genuttigd. Neem ambrosia en sleutelbloemen en springkruid, van elk een 16,7 gram, kubebenzaden een 1, 67gram, met wijn gekookt en met suiker zoet gemaakt is daartoe goed. Deze drank is goed tegen dat afnemen van de spraak genaamd paralisis lingue, daarmee de mond gewassen, daarom is de drank goed voor de slag genaamd apoplexia. Item. Ambrosia is goed tegen de waterziekte en geelziekte genaamd hydropisis en ictericia, met wijn gekookt en met selderij en peterseliezaden vermengt.

Daarna zal men nuttigen pillen van rabarber, daarna zal men gebruiken een versterking genaamd dilacca.

Onduidelijk is de naam hyrszwurcz; hertenkruid. Dat zou op Salvia pratensis kunnen slaan, maar die wordt later aangehaald. Ook zou het Teucrium botrys kunnen zijn, maar de druiventros of botrys wordt er niet bijgehaald, wel dat het een soort van bijvoet is. Dan zou het Artemisia campestris kunnen zijn. Herbarius in Dyetsche en de Herbarijs hebben deze plant ook niet.

Vorm.

Bladen zijn glad van boven, zijdeachtig aan de onderkant, een of tweemaal geveerd, met smalle gepunte segmenten. Stengels liggend voor het bloeien, vaak rood aangelopen, dun en een halve meter hoog. Gele bloempjes in augustus en september.

Naam.

Voor de naam Artemisia zie kapittel 1 van bijvoet.

Dodonaeus; ‘Dit kruid heeft anders geen naam bij de Grieken en ook de Latijnen dan Ambrosia. Plinius zegt dat die naam Ambrosia een gewone en veel voorkomende naam is en vele andere kruiden toegeschreven wordt, want het druivenkruid (Chenopodium botrys of Teucrium botrys) zelf wordt ook soms Ambrosia genoemd. De goede reuk die dit kruid heeft, zegt Lobel, heeft het den naam Ambrosia gegeven. In Griekenland ruikt ze zo sterk dat ze het hoofd bezwaart, min of meer of men in een wijnkelder vol most is, als Bellonius daarvan schrijft’.

Gebruik.

Dodonaeus; ‘Men gebruikt dit kruid wanneer men iets terugjagen of terug drijven moet. Want, als Galenus zegt, als Ambrosia ergens opgelegd wordt betoont het zijn tezamen trekkende en bedwingende of terugdrijvende kracht en belet de schadelijke vochtigheden die op enig deel des lichaam zou mogen vallen. In Griekenland worden de struiken van Ambrosia als ze droog zijn tezamen gesteld om daar vuur mee te stoken. Ze maken daar ook bezems van om het huis mee te vegen’.

Roszmaryn xxiii ca

Anthos grece·et latine·

(Der meister johannes mesue spτicht·das rosmarin seÿe heÿþ und trucken an dem dτitten grade·Serapio in dem bůch aggregatoτis·spτichet·das rosmarin habe bletter nahent als der fenchel·dann das sÿ bτeÿtter seind an der rosmarin unnd grôber·und haben gůten gerauch·unnd die lenge des stammens ist eines arms oder wenig mer·Und spricht auch das rosmarin auff dem gipffel habe ein weysses semmlein die wurczel ist weyþ·unnd hat auch einen gerauch wie weÿrach·(Der meister Galienus spricht·das roþmarin habe in jme gar groþ tugent·(Dises kraut und hÿrczung geleget über nachte im wein·und den getruncken·benymmet die geelsucht·(Der safft von roþmarÿn gemüschet mit hônig ist auch fast gůt genüczet den tunckeln augen·

(Der meister Diascoτides spricht·das von roþmarin gemachet ein pflaster·und sunderlichen von den bletern·ist fast gůt dem der do hat feüchtblattern hÿnden in dem afftern·wann es weÿcht und heylet seer·(Die wurczel von roþmarin gestossen·unnd auch gemüschet mit hônig und auff die geschweer gelegt weÿchet sÿ zůhand·(Die wurczeln geleget in wein mit kraute tag und nacht·genant paritaria·gesoten und den getruncken·weÿchet den bauch·und benymmet jm daz wee· (Und ist auch also gůt den gifftigen bÿssen an dem leÿb wo die sein mügen·(Also genüczet mit beÿfůþ vermennget·machet wol hårmen·und foτderet die frauwen an jrer kranckheÿt·(Die blůmen von roþmarin sol man nemen·und sÿ bÿnden in ein weisses thŭchlein·und sÿeden in wein und den trincken nŭchtern oder des abents der benymmet vil sücht in dem leyb und mit namen den frauwen an den bτüsten·(Die blůmen gebulferet und die in warmem wein getruncken·machet frôlich gemŭt·und stercket die natur und das geblŭte·und behŭtet den menschen voτ zůfålliger kranckeÿt·

(Von dem holcze gebτennet kolen·und von den stengeln·und die gebulferet·das bulfer in ein seÿden thŭchlein vermachet·und die zeen domit gerÿben·sÿ werden davon frÿsch und weÿþ·und tôdtet die wŭrm darjnn·(Item. Wer das kaltt wee het·d neme der rÿnden von roþmarin·und mache davon einen rauch·und lasse den geen in die nasen·er genÿset·(Die wurczel gesoten in eþsig·und die fŭþ domit gewåschen·behŭtet den menschen doselbst voτ geschwulst unnd voτ dem bodogram·(Wer nŭchter ÿsset der blůmen mit hônigsam und mit ruckem bτote·der ist sicher für die dτŭsen und geschwere und für zůfallende kranckheit. (Item·die bleter von roþmarin vertreÿben den krebþs·darauff geleget·(Item·Ein lôffel (·c·iij·) [43] gemachet von roþmarin holcze·was man domit ÿsset das schmecket gar wol·und machet auch den menschen lustig und frôlich·(Item·Wer nit lustig wår zů essend·der siede roþmarÿn in wasser und trincke des·und müsche seinen wein domit·er wirdt gar lustig·(Wer geschwollen wår an dem leÿbe wo das wåre oder das gegicht håte·der sÿede die bleter in wasser·und lege sÿ in ein dünnes leynens tŭchlein·und bÿnde das darauff·er genyset zůhandt·(Wer von hycze grossen durst leÿdet·der sol sein getranck müschen mit wasser do roþmarin jm gesoten seye·und granat ôpffel·es hilfft on zweÿfel·(Das bulfer von den blůmen also dürτ gestossen·und auch in weÿchen eyern geessen·stercket auch fast die natur des menschen·und machet auch domitt gar gůt geblŭte·(Roþmarin kraut dτeÿ oder vier handt voll geton in ein fåþlein do fünff od sechþs vierteÿl weins ein geet·und darunder gemüschet hagen bůchen spån·unnd auch gůtten most des besten·und den darjnne lassen vergeeren·(Des weins getruncken des moτgens ein gůten trunck·des geleÿchen des abends·der machet auch gar gůtt schôn geblŭte in dem menschen·und bτinget gar grossen luste zů essen·( Und machet auch domit gar frôlich·und vertreÿbet auch alle jnnerliche gebτesten·die do kommen von bôser feüchtigkeyt. (Und stercket auch fast seer dem menschen sein krafft·und benymmet auch gar vil onmåchtigkeiten·(Item·in den apotecken do machet man auch ein electuarium·das ist genant dyanthos·dises ist auch zů allen kranckheÿten gar gůt und auch besser und natürlicher genüczet·(Item·Roþmarin kraut mit wilden bolleÿ oder steinmÿnczen in wein und baumôle gesoten·domit des menschen kôτper geschmieret·ist schweÿþ bτingen·und ist auch gar gůt der schweÿþhalb wider wasser süchtung. Und roþmarin und rauten gesoten in wein·mit wenig pfeffer gemenget ist auch gůt genüczet wider die fallenden sucht genant epilentia·(Auch roþmarin in wein gesoten mitt dyanthos vermennget·ist auch gar gůt wider onmåchtigkeyt·genant sincopis· (Item·Roþmarin mit bertrum genant piretrum·in wein gesoten ist gůt wider die groþkeÿt des zapffens·den mundt domit gegoτgelt·

( Item·Roþmarin unnd melisse in wasser gesoten·die můtter domit gereyniget·machet sÿ leychtlich fruchtbar spτicht Serapio·[44]

Rozemarijn (1) , 23ste kapittel.

Anthos Grieks en Latijn. (Rosmarinus officinalis)

De meester Johannes Mesue spreekt dat rozemarijn heet en droog is aan de derde graad. Serapio in het boek aggregatoris spreekt dat rozemarijn heeft bladeren bijna als de venkel, dan dat ze breder zijn aan de rozemarijn en groter en hebben goede reuk en die lengte des stam is een arm of weinig meer. Hij spreekt ook dat rozemarijn op de top heeft een wit zaadje, de wortel is wit en heeft ook een reuk als wierook. De meester Galenus spreekt dat rozemarijn heeft in hem erg grote deugd. Dit kruid en hertstong gelegd over nacht in wijn en dan gedronken beneemt de geelziekte. (2) Het sap van rozemarijn gemengd met honing is ook erg goed genuttigd de donkere ogen.

(3) De meester Dioscorides spreekt dat van rozemarijn gemaakt een pleister en vooral van de bladeren is erg goed die heeft aambeien achter in het achterste, want het weekt en heelt zeer. De wortel van rozemarijn gestoten en ook gemengd met honing en op die zweer gelegd weekt ze gelijk. (4) Die wortels gelegd in wijn met het kruid glaskruid, genaamd Parietaria, gekookt en dan gedronken weekt de buik en beneemt hem die pijn. En is ook alzo goed de giftige beten aan het lijf waar die zijn mogen. (5) Alzo genuttigd met bijvoet vermengt maakt goed plassen en bevordert de vrouwen aan hun ziekte. De bloemen van rozemarijn zal men nemen en ze binden in een wit doekje en koken in wijn en dan drinken ’s morgens of ’s avonds, dat beneemt veel vocht in het lijf en met name de vrouwen aan de borsten. (7) De bloemen gepoederd en die in warme wijn gedronken maakt vrolijk gemoed en versterkt de natuur en dat bloed en behoedt de mensen voor toevallige ziekte.

Van het hout gebrand kolen en van de stengels en die gepoederd, dat poeder in een zijden doekje vermaakt en de tanden daarmee gewreven, ze worden daarvan fris en wit en doodt de wormen daarin. Item. Wie de koude pijn heeft die neemt de bast van rozemarijn en maakt daarvan een rook en laat dat gaan in de neus, hij geneest. De wortel gekookt in azijn en de voeten daarmee gewassen behoedt de mensen daar zo voor gezwellen en voor de podogram. Wie nuchter eet de bloemen met honing en met roggebrood die is zeker voor de klieren en zweren en voor toevallende ziekte. Item, de bladeren van rozemarijn verdrijven de kanker, daarop gelegd. Item. (7) Een lepel [43] gemaakt van rozemarijnhout en wat man daarmee eet dat smaakt erg goed en maakt ook de mensen lustig en vrolijk. Item. Wie niet lustig is om te eten die kookt rozemarijn in water en drink dat en meng zijn wijn daarmee, hij wordt erg lustig. Wie gezwollen was aan zijn lijf waar dat is of de jicht heeft die kookt de bladeren in water en leg ze in een dun linnen doekje en bind dat daarop, hij geneest gelijk. Wie van hitte grote dorst leidt die zal zijn drank mengen met water daar rozemarijn in gekookt is en granaatappel, het helpt zonder twijfel. Dat poeder van de bloemen alzo droog gestoten en ook in weke eieren gegeten versterkt ook erg de natuur des mensen en maakt ook daarmee erg goed bloed. Rozemarijnkruid drie of vier hand vol gedaan in een vaatje daar vijf of zes vierdeel wijn in gaat en daaronder gemengd haagbeukenspaanders en ook goede most, de beste, en dan daarin laten vergeren. Deze wijn gedronken ‘s morgens een goede dronk en desgelijks op de avond die maakt ook erg goed mooi bloed in de mensen en brengt erg grote lust tot eten. (7) En maakt ook daarmee erg vrolijk en verdrijft ook alle innerlijke gebreken die je komen van kwade vochtigheid. En versterkt ook erg zeer de mensen zijn kracht en beneemt ook erg veel onmachtigheid. Item in de apotheken maakt men ook een likkepot, dat is genaamd dianthos, dit is ook tot alle ziekte en erg goed en ook beter en natuurlijker genuttigd. Item. Rozemarijnkruid met wilde polei of Nepeta in wijn en olijvenolie gekookt en daarmee de mensen lichaam gesmeerd is zweet brengen en is ook erg goed vanwege de zweet tegen waterzucht. En rozemarijn en ruit gekookt in wijn met weinig peper gemengd is ook goed genuttigd tegen de vallende ziekte genaamd epilepsie. Ook rozemarijn in wijn gekookt met dyanthos vermengt is ook erg goed tegen onmachtigheid genaamd sincopis. Item.

Rozemarijn met bertram genaamd Pyrethrum in wijn gekookt is goed tegen de grootheid van de huig, de mond daarmee gorgelen.

(6) Item. Rozemarijn en melisse in water gekookt en de baarmoeder daarmee gereinigd maakt ze lichtelijk vruchtbaar spreekt Serapio.[44]

Vorm.

Rozemarijn heeft stijve stengels die tot kniehoogte zijn bekleed met donkergroene naaldachtige bladeren die aan de onderkant grijsachtig zijn. In het voorjaar verschijnen kleine, bleekblauwe bloemen in sierlijke aren.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Zowel de Hoogduitsers als de Neder-Duitsers hebben dit kruid Rosmarein en Rosmarijn genoemd naar de Latijnse naam, in het Grieks heet het Libanotis stephanomatice, in het Latijn Rosmarinum coronarium, welke toenamen coronarium of stephanomatice nergens toe dienen dan tot onderscheid van de andere soorten van Libanotides met kransachtige breed en wijdt uitgespreide, doch veel bijeen staande bloemen. Want er zijn veel verschillende soorten van Libanotides’.

Rosmarinus is afkomstig uit de kalkkusten van het Middellandse Zeegebied, de Dalmatische eilanden, Lesina, Lisse en Solta. Vandaar zijn naam Rosmarinus, van het Latijnse ro’; ‘dauw’, en marinus;, ‘de zee’. Het woord zou echter afstammen van het Griekse rops myrinos waarvan het eerste gedeelte een ‘nederige struik’ betekent. Het tweede deel heeft zijn herkomst van myron, ‘balsem’, of van myrrha, ‘sap van Arabische myrt’. Uit myrinos kan zo Marinus gemaakt worden dat in een andere vorm als Marinos voorkomt. De Romeinen namen dit met kleine verschillen over als rosmarinus, dat nu eigenlijk niet anders betekent dan een sterk ruikend kruid. Bij Ovidius ook rosmaris en bij Columella marinus ros.

Dodonaeus; ‘dan de bloemen worden in de apotheken gewoonlijk Anthos genoemd naar het Grieks als of men eigenlijk bloem zei omdat het een van de edelste en nuttigste bloemen is’.

Gebruik.

Herbarius in Dyetsche en ook Dodonaeus komt met dit kapittel heel goed overeen met de Gart.

Herbarius in Dyetsche; ‘Rosenmarijn, Arbor marie of roos marinus is heet en droog, sommige zeggen in de derde graad, zoals Pandecta uit de kennis van Mesue. Er zijn veel rozemarijnsoorten, maar de kracht van allen is gelijk. Want het verandert, het vermurwt, het droogt af en het snijdt in.

(2) Tegen blindheid die uit grove vochtigheid komt: ‘Neem het sap van rozemarijn met honingwater’.

(3) Tegen bloedige loop die van aambeien komt maak je een pleister van rozemarijnbladeren en weegbreesap. Hetzelfde maar dan met heemstwortel gemengd verzacht de hete blaren van de aars en laat de verheven aambeien verkleinen, rijpt ook blaren die slecht genezen. Tegen geelzucht: ‘Neem wijn waar rozemarijnbladeren, hertstongen en bernagie in gekookt zijn’.

(4) Tegen krampen in de buik drink je wijn waar rozemarijn en glaskruid in gekookt zijn.

(5) Om te laten plassen en de stonden te laten komen: ‘Neem wijn waar rozemarijn, venkelzaad, peterseliezaad en bijvoet in gekookt zijn’.

Van het sap van rozemarijn met venkelwater en tuchia samen maak je een medicijn die het gezicht verscherpt. Als je het zaad drinkt heeft dit dezelfde werking.

Door het hele gewas van rozemarijn met steentijm in wijn en olie te koken en daar het lichaam mee te bestrijken laat het je zweten en is het zo goed tegen waterzucht.

Tegen vallende ziekte: ‘Neem wijn waar rozemarijn en ruit in gekookt zijn, daar doe je nog bij wat peper bij’.

Tegen jicht in de voet: ‘Neem poeder van rozemarijn, meel van lolium (dat is bolderik) of zemelen en meng het met het sap van kruidvlier en wat azijn’.

Tegen hoofdpijn was je het hoofd met water waar rozemarijn, majoraan en de bloemen van Lavendula stoechas in gekookt zijn, dat is ook goed voor de hersens.

Tegen het in onmacht gaan: ‘Neem Adiantum die met wijn gemengd is waar rozemarijn in gekookt is’.

Tegen tranende ogen: ‘Neem wijn waar rozemarijn in gekookt is met wat bertram en gorgel daar mee’.

Tegen pijn van de darmen die van winden komen: ‘Neem wijn waar rozemarijn met komijn in gekookt is’.

(6) Om de stonden te krijgen en om te ontvangen was je je omtrent de schaamstreek met een spons in water waar rozemarijn met melisse in gekookt is, Serapio’.

Herbarijs; ‘Rosmarines is heet en droog. De bladeren gaan in medicijnen. En de bloemen noemt men antos en hiervan maakt men dyaanthos. Dit kruid groeit graag bij de zee en hangt geheel vol witte bloemen’.

Dodonaeus; ‘Dit kruid is zeer geschikt om allerhande verouderde en langdurende vloeden van de baarmoeder te stelpen en alle bloedgangen op te laten houden.

(7) Het is ook goed en vooral de bloemen om alle gebreken van het hoofd en van de hersens te genezen die van koude en vochtigheid veroorzaakt zijn want deze bloemen zijn krachtig om de hersens te verdrogen en maken het verstand en de zinnen scherp en versterken het denken of memorie, dat is ze beletten de vergeetachtigheid. Ze zijn ook zeer nuttig om alle zenuwachtige delen van het lichaam te versterken en die van alle overvloedigheid te ontlasten.

Serapio schrijft ook dat de rozemarijn verwarmen en zeer krachtig verdrogen kan en verzekert naar de mening van Abin Mezua dat die zeer goed is om de koude vochtigheden en zinkingen uit de hersens te genezen die men Coryza plag te noemen.

(7) Rozemarijn is voor herinnering zegt Ophelia bij Shakespearre. "There's rosemary for you, that's for remembrance. I pray you, love, remember". Ze werden op het graf gelegd, een herinnering. Men gaf de doden een krans ‘omdat ze de strijd met leven geëindigd hadden.’ .Een andere goede kwaliteit van rozemarijn is dat het goed is voor het hart. ‘Laat de rosmarijn, de bloem van mensheid, de wijsheid bevorderen, liefde en vriendschap, draag het, niet alleen in je hand, maar in je hart en hoofd’.

Boberellen xxiiii ca

Alkekengi grece et latine·

(Der meister Serapio spτicht das dises krautes tugent seÿ in der frucht·und nit an dem kraute. Die frucht ist gestalt wie ein kirþ·und ist rot·unnd hat ein haudt darüber geleÿche als ein spÿmen wôppen·Die frucht ist trucken und kalt an dem zweÿeten grad· (Diascoτides·boberellen geessen des abents so man schlaffen wil geen·dτeÿ oder vÿer on gefårlich·sind gůt dem fŭþsweetumb·genant bodogra·(Und zeühet·vil bôser feüchtigkeit von dem menschen durch den harm·Und also genüczet machet sÿ fast wol hårmen·und sind sunderlichen gůt für den stein·und dÿse frucht wirdet gemüschet gar in vil erczeney·und sunderlich wider den stein weetumb· (Boberellen frucht sind auch gar gůt gebτauchet der bôsen lebern blasen und lenden·und benemen alles jr wee mit petersilgen wurcze und steinbτech vermenget·in wein gesoten·(Das kraut von boberellen ÿsset man nit·sunder es soll gebτauchet werden zů pflasteren·die do dienen zů feüchten wunden. (Der saffte von boberellen gestrychen auff die geschwere heilet sÿ zůhandt·(Und des saffttes getruncken·ist gůt den jnnerlichen geschweren·Und zerteÿlet das gelebert blůt in dem leÿbe·(Item·Von boberellen werden gemachet trocisci in der apotecken·die dienen auch fast dem die stein weethumb habend·genant calculosi·Und sunderlichen sind dise trocisci gůtt flegmaticis·das sind die·die volleτ feüchtung sind·und aller andern dÿe der complexion nit sind dienen die boberellen oder was darvon gemachet wirt gar nichtz. (Und darumb sol ein ÿegklicher arczt oder krancker auffmerckung haben·was seiner natur bekommenlich seÿ·Und darumb hat got d allmåchtig manig kraut lassen werden·nit darumb das ein ÿegklich kraut gůt seÿ allen mennschen·sunder allein dem menschen der solichs darff zů seiner not turfft·Als kreüter die do kalter natur sind die hÿcze domit zů benemen·und hÿcziger natur dÿe keltte domit zůbenemen·Und dar (·c·iiij·) [45] umb sol man nit nüczen kelten zů kelte·und hÿcze zů hicze·wann die süchte davon gemeret werden und nymmermer kommen zů gesontheÿt·Als uns beschτeÿben Avicenna und Galienus in jren bŭchern manigfaltigklich·

Krieken over zee(1) , 24ste kapittel.

Alkekengi Grieks en Latijn. (Physalis alkekengi)·

De meester Serapio spreekt dat dit kruid deugd in de vrucht is en niet aan het kruid. De vrucht is gesteld als een kers en is rood en heeft een huid daarover gelijk als een spinnenweb. De vrucht is droog en koud aan de tweede graad. Dioscorides; krieken over zee gegeten ‘s avonds zo men slapen wil gaan drie of vier zonder gevaar zijn goed de voetenpijn genaamd podogra. (2) En trekt veel kwade vochtigheid van de mensen door de plas. En alzo genuttigd maakt ze erg goed plassen en zijn uitzonderlijk goed voor de steen en deze vrucht wordt gemengd in erg veel artsenijen en vooral tegen de steen pijn. Krieken over zeevruchten zijn ook erg goed gebruikt de kwade lever, blaas en lenden en benemen al hun pijn, met peterseliekruid en steenbreek vermengt en in wijn gekookt. (3) Dat kruid van krieken over zee eet men niet, vooral zal het gebruikt worden tot pleisters die je dienen tot vochtige wonden. Het sap van krieken over zee gestreken op de zweren heelt ze gelijk. En het sap gedronken is goed de innerlijke zweren. En verdeelt dat gestolde bloed in het lijf. Item. Van krieken over zee worden gemaakt koekjes in de apotheken die dienen ook erg die de steenpijn hebben, genaamd calculosi. En vooral zijn deze koekjes goed flegmatici, dat zijn diegene die vol vochtigheid zijn en alle andere die deze samengesteldheid niet zijn dienen de krieken over zee of wat daarvan gemaakt wordt geheel niet. En daarom zal elke arts of zieke opmerking hebben wat voor zijn natuur goed is. En daarom heeft God de almachtige vele kruiden laten geworden en niet daarom dat elk kruid goed is voor alle mensen, maar vooral alleen de mensen die zulks doet tot zijn nooddruft. Zoals kruiden die van koude natuur zijn de hitte daarmee te benemen en bij hete natuur de koude daarmee te benemen. En [45] daarom zal man niet nuttigen koudheid tot koudheid en hitte tot hitte want de ziekten daarvan vermeerderd worden en nimmermeer komen ze tot gezondheid. Als ons beschrijven Avicenna en Galenus in hun boeken veelvuldig.

Vorm.

Lang gesteelde bladeren zijn eivormig tot eivormig/driehoekig, spits en heldergroen. Stengels zijn opstaand en wat kantig, iets behaard.

Uit de oksels van de gegolfde bladeren ontluikt een enkele en vrijwel onbetekenende room/witte bloem. De bloem is een witte ster die gevolgd wordt door een bes die omgeven wordt door een opgeblazen omhulsel. Zo verschijnt een rode kers in een ragdun maar gloeiend mandje van juteachtig kant. Het verlicht in de donkere dagen met zijn rode lampion de kamer.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘De Nederduitse naam van deze soort van nachtschade is kriecken over zee, de Hoogduitse Schutten, Boberellen, Juden Kirsen, Teuffels Kirsen, de Griekse Strychnos halicacabos en Physalis, de Latijnse Solanum vesicarium en meest Vesicaria alsof men blaaskruid zei omdat deze krieken in huisjes als blaasjes besloten zijn of (als Plinius zegt) omdat dit gewas de blaas nuttig en tegen de steen en niergruis goed is. In de apotheken is het bekend met de naam Alkekengi.

Physalis, het Griekse phusa betekent een ‘blaar’. In het Latijn wordt de plant vesicaria genoemd, naar vesica, een ‘blaar’ of ‘blaas’. Dit is een verwijzing naar de rode opgeblazen kelk. Ook kan de plant zo genoemd zijn omdat ze tegen blaasziektes gebruikt werd.

Alkekengi is of een Japanse naam of komt van middeleeuws Latijn alkakenge en dit van Arabisch al-kakandj, al: "de ultimate plant" + Perzisch kakunadj: nachtschade. De naam komt uit Grieks bij Dioscorides waar vele Arabische namen op terug te voeren zijn en betekent zout en top, vanwege de smaak en de omhullende kelk.

Boberelle, in midden Hoogduits komt Boberell voor, het ‘gebobbelde’ omhulsel? De lampionplant, Franse lanterne, Duitse Blasenkirsche naar de bloemvorm.

Gebruik.

(De kelk geeft aan de binnenkant een bitter sap af dat bij het openen met de vinger op de bes wordt overgedragen, waaraan het zijn zoetzure smaak dankt. De vrucht is eetbaar, wordt gekonfijt of met azijn ingelegd en in Arabië als dessert gebruikt. Een waterig afkooksel van de vrucht, 20 gram op een halve liter water, of met witte wijn werd hier en daar als volksmiddel tegen blaas, steen en nierproblemen en ook tegen waterzucht gebruikt.

Krieken van over zee of boberellen, dat is alkakengi of naar Serapio kekengi, dat is de tweede soort van nachtschade. En deze is koud en droog omtrent de tweede graad. Hij heeft dezelfde bladeren als de nachtschade. Hij krijgt een soort van blaasjes waarin rode vruchten komen als druivenbessen en waarvan de kracht dezelfde is als van lupinen.

(3) Tegen lopende gaten als fistelen (a): ‘Neem het sap van deze alkekengi en meng het met het sap van stinkende gouwe en met gebroken roomse (b) en koperroot, doe het in het lopende gat, later was je dat gat of de fistel met honing van rozen totdat de fistel gedood is, dat wil zeggen als de kwade etter weg blijft en het witte etter wordt want dan is het vrijwel beter.

(3) Tegen oude oorzweren en opgeblazen zweren: Neem het kruid met de stelen en stamp het stuk en met azijn maak je er een pleister van die je daarop moet leggen.

(2) Tegen astma (dat is moeilijk adem halen) en een opgeblazen lever, tegen geelzucht en moeilijk plassen of aandrang tot waterlozing: ‘Neem het sap van alkekengi en het sap van peterselie, van elk een half pond; venkelzaad, selderijzaad, slazaad en steenbreekzaad of duizendbladzaad, van elk twee drachmen; rozijnen en violenbloemen, van elk een halve ons; kook alles tezamen in water en wat witte wijn totdat een derde deel verkookt is, dan doe je het door een doek en maak je het zoet met suiker zoveel als genoeg is voor een siroop waarvan je ‘s morgens en ‘s avonds een half glaasje lauw moet nemen. Tegen de laatst genoemde ziekte, want het laat plassen en verteert of breekt de steen in de nieren en de blaas als deze siroop is genomen: ‘Neem van de klonten van de stinkende pillen (d) twee drachmen; van de pillen van Daphne mezereum een scrupel; maak hiervan negen of zeven pillen met de siroop die acetolus de radiribus heet’. De volgende dag: ‘Neem likkepot dulcis dyalacca om aan te sterken’.

Tegen blaren van binnen en van buiten drink je het sap van alkekengi, vooral als je het sap van de vruchten drinkt is dit goed tegen de zweren van de nieren en van de blaas. (f)

(a) Fistel =buis, een verbinding tussen twee holtes die niet normaal is in een lichaam, meestal ontstaat deze door ontsteking, of door kanker. (b) Roomse spica of pioen? (d) Ferula foetida. (f) Waarschijnlijk een ontsteking van genoemde organen.

meysterwurcz xxv ca

Astrens grece·arabice Meu·latine Anetum agreste·

(Plinius in dem capitel Meu·spτicht·Das meisterwurz seÿe heÿþ und trucken an dem andern grad·(Das kraut an der meisterwurcz ist scharpff und dünn·und hat einen weÿchen styl·und ist långelat·und hat wurczeln die sich fast auþτeÿten·und sind knodat und lang·und haben einen gůten gerauch·unnd wenn man sÿ keüwet in dem munde so zeühet sÿ feüchtigkeit an sich geleÿch dem bertram·(Diascorides spτichet·das die tugent der meisterwurcz fast gůt seÿ·

(Die wurczel gesoten in wasser und das getruncken·treÿbett auþ gar vil feüchtigkeit von dem menschen·und benÿmmt auch daz lenden wee·(Dem zů geschwollen magen sind sÿ gůt·die genüczet mit wein·und ist auch reÿnigen den frauwen jr můter genant matrix·daz sÿ dester ee mügen empfahen von dem manne so thůnd darzů melisse und beÿfůþ·(Wer die misch farbe het·d trincke des safftes dises krautes mit tausent guldin vermenget genant centaurea·er genÿþt. (Meisterwurcz mit geτsten mel gesoten und ein pflaster davon gemachet·und geleget über die schwarzen blatern·weÿchet und heÿlet sÿ·(Wer das kaltt wee håte wôlcherleÿe das wåre·der stosse dises krauts ein hant vol oder zwů·und thů darüber gůten wein auff ein halbe maþs·unnd lasse den steen über nacht·darnach seÿhe den wein ab und thů andern wein darüber·und lasse jn steen als voτ·und thů das vier oder fünff nacht·und trincke do des weins alle mal einen trunck er genÿset on zweyfel· (Weer des safftes trincket dem zeühett es vil feüchtigkeit auþ dem haubt und machet es jm leychtmŭtig. [46]

Berendille, 25ste kapittel.

Astrens Grieks. (1) Arabisch Meu. Latijn Anetum agreste. (Peucedanum ostruthium)

Plinius in het kapittel Meum spreekt: Dat berendille heet en droog is aan de andere graad. (5) Dat kruid van de berendille is scherp en dun en heeft een weke steel en is langachtig en heeft wortels die zich erg uitbreiden en zijn knopig en lang en hebben een goede reuk en als men ze kauwt in de mond zo trekt ze vochtigheid aan zich gelijk de bertram. Dioscorides spreekt dat de deugd van de berendille erg goed is.

(2) De wortel gekookt in water en dat gedronken drijft uit erg veel vochtigheid van de mensen en beneemt ook dat lendenpijn. Dan tot de gezwollen magen zijn ze goed die genuttigd met wijn en dit ook (3) reinigen de vrouwen hun baarmoeder genaamd matrix dat ze des te eerder mogen ontvangen van de mannen zo doen ze daartoe melisse en bijvoet. Wie de miskleur heeft die drinkt dat sap van dit kruid met duizend guldenkruid vermengt genaamd Centaurea, hij geneest. (4) Berendille met gerstemeel gekookt en een pleister daarvan gemaakt en gelegd over de zwarte blaren weekt en heelt ze. Wie de koude pijn heeft welke soort dat is die stoot dit kruid een hand vol of twee en doet daarover goede wijn op een halve maat en laat dan staan over nacht, daarna zeef de wijn af en doe andere wijn daarover en laat het staan zoals voor en doe dat vier of vijf nachten en drink die wijn elke keer een dronk, hij geneest zonder twijfel. (5) Wie het sap drinkt die trekt het veel vochtigheid uit het hoofd en maakt het hem lichtmoedig. [46]

Vorm.

De onderste bladeren zijn dubbel drietallig en de andere tweetallig, deelblaadjes zijn breed eivormig en gezaagd. Het komt meestal voor met een enkele of een weinig vertakte stengel die zelden hoger wordt dan 60cm. De uit 40-50 bloempjes bestaande scherm kleurt wit in juni. Meerjarig. De hele plant ruikt sterk kruidig.

Naam.

Dodonaeus; ‘‘Dit kruid wordt in Brabant van de gewone man meesterwortel genoemd, in Hoogduitsland Meisterwurtz en wij hebben het in het Latijn de naam Astrantia gegeven, dan andere noemen het Imperatoria’.

Imperatoria, het meesterkruid, Duitse Meisterwurz, Masterwurz, Engelse masterwort, een vertaling van middeleeuws Latijn magistrantia; meester, omdat aan de plant meesterlijke heilkrachten toegeschreven werden, is meester over verschillende ziektes zodat zelfs Kaiserwurz voor komt. Kon het maar de helft doen waarvoor het beschreven staat dan is het meesterkruid. De "hete" wortel van de plant werd gebruikt tegen "koude" ziektes. Het was eens een algemeen panacee.

Astrixa in oud-Hoogduits, Astrenz bij Gessner. De herkomst van de naam Astrenze is niet duidelijk, astrenza komt al in oud Hoogduitse glossaria voor. Is het een Duits woord dat in de middeleeuwen als astrantia verlatijnst werd of komt het van astrantia die later voor een andere schermbloemige, Astrantia, gebruikt werd? Mogelijk is ook de betekenis ostruthium of ostrucium hierbij te stellen. Zo vormt het wel een combinatie van beide voorgaande woorden, Magistranz in midden-Hoogduits.

Arabisch Meu. Latijn Anetum agreste, het is een soort van eppe, Apium.

Gebruik.

De knollige wortel die meestal korte en onderaardse uitlopers geeft, bevat talrijke vezels. Van buiten is de knol bruin en van binnen wit. De wortel smaakt bijtend met een kruidig aromatische bijsmaak. Is ‘hotter’ dan peper Het veroorzaakt vermeerdering van speekselvloed en werd vroeger bij appetijtloosheid en maagproblemen gebruikt, ook als toevoegsel bij bitterdranken. Wordt nog aangeprezen tegen tandpijnen en als een prima koortswerend middel. Met wijn gebruikt tegen alle soorten van koud vergif en tegen alle wonden vooral die van venijnige wapens komen. Herbarius in Dyetsche en de Herbarijs hebben dit kruid niet.

(2) Dodonaeus; ‘Meesterwortel is heel dun van delen en fijn van stof en daarom zeer geschikt om te doorsnijden, dun te maken, te verteren, te laten zweten en gemakkelijk plassen.

Ze is ook zeer geschikt om de dikke koude vochtigheden te verteren en rijp te maken en om alle winderigheden te verdrijven en op te lossen en zowel van de darmen en van de maag als van de baarmoeder.

Is ook zeer goed om de maagpijn of pijn in de darmen en de gebreken van de nieren te genezen.

(3) Men gebruikt het niet alleen om de plas, maar ook om de maandstonden te verwekken en om de wurging en opstijging van de baarmoeder te beletten en voorts om de nageboorte en dode vruchten uit te drijven.

(4) Het poeder er van soms omtrent de zwaarte van een drachme of vierendeel lood gebruikt is de waterzuchtige zeer nuttig en diegene die met kramp, trekking van de leden en vallende ziekte gekweld zijn en door het in de vierdedaagse malariakoorts met wijn te drinken gegeven voor het aankomen van de koorts laat die achterblijven, dit poeder op dezelfde manier gebruikt weerstaat ook allerhande vergif en geneest alle pestachtige of besmettelijke ziekten en hindernissen die van de kwade lucht komen.

(5) Die wortel van dit kruid in wrange wijn gekookt verzoet en verdrijft de smart van de tanden en gekauwd laat het spuwen of kwijlen, dat is laat de waterachtigheid of het slijm van het hoofd op de tong rijzen en daarom wordt ze veel gebruikt en zeer geprezen voor een van de beste middelen die men weet om de (5) hersens door het spuwen van de slijmachtige vochtigheden te verlossen en de mensen die met m. s, hersenbloeding, vallende ziekte en diergelijke gebreken gekweld zijn te genezen.

schlehensafft xxvi ca

Accacia grece et latine·arabice Altarti·

(In dem bůch genant circa instans·in dem capitel Accacia do steet geschτiben dz er sey kalt und trucken in dem dτitten grad·Pandecta spτicht·dz schlehensafft sey kalt in dem zweÿeten grad·und trucken in dem dτitten grad·(Item schlehensafft weret ein ganczes jar unverseert an seiner krafft· (Paulus·wôlchem d hÿnderst darm auþ gieng d sol den bestreichen mit schlehensafft·er geet widerumb hÿnein·(Item·des geleÿchen mag man thůn den frawen den jr můter herfŭr geet·

(Der meister Serapio in dem bůch aggregatoτis spτichet·das schlehensafft gemachet werd von der frucht schlehen genant·und dises geschicht so sÿ nit gar zeÿtig sind·(Der wirdig meister Avicenna spτicht·das schlehensafft stopffe das geblŭte das zů seer fleüsset·und ist gůt dem d do hat das rot·Und benÿmmt dem frauwen jr blůmen die zů seer fleüþt. (Schlehensafft stercket das gesicht·und benÿmmt den fluþ der augen·(Diascoτides spτicht·das schlehensafft den hÿczigen leÿbe fast wol keltte·und beneme die unnatürlichen hÿcze·Und darumb bestopffet sÿ und trücknet den leÿb von flüssen·(Galienus in seinem sechþten bůch genantt simplicium farmacarum·in dem capitel Accacia spτichet·das dez safft geschmÿeret auff ein gesundes gelÿd·das wirt zůhandt trucken und dürτ·(Schlehensafft ist fast gůt genüczet für das heilig feüwer·od für ein entzůndet gelÿde·(Den schwerenden augen von hÿcze darüber gestrychen kület fast wol·(Schlehensafft gestrÿchen an die ende do einer kein har begeret zehaben·machet die selben stat kal und gladt.

(Item Schlehensafft mit wegbτeyte safft vermennget·ist gůt wider den blůtgang der naþen·(Item·Schlehen safft mit dτaganto und mummia in einen eÿeþweÿþ vermenget·unnd auff den magen geleget·und ist gůt wider das brechen genant vomitum·[47]

Slehensap, 26ste kapittel.

Acacia Grieks (1) en Latijn. Arabisch Altarti. (Prunus spinosa)

In het boek genaamd circa instans in het kapittel Acacia daar staat geschreven dat het koud en droog is in de derde graad. Pandecta spreekt dat slehensap koud is in de tweede graad en droog in de derde graad. Item slehensap blijft een geheel jaar onveranderd aan zijn kracht. (2) Paulus; welke de achterste darm uitgaat die zal die bestrijken met slehensap, het gaat wederom terug. Item, desgelijks mag men doen de vrouwen als hun baarmoeder naar voren gaat.

De meester Serapio in het boek aggregatoris spreekt dat slehensap gemaakt wordt van de vrucht slee genaamd en dit gebeurt zo ze niet erg rijp zijn. (3) De waardige meesters Avicenna spreekt dat slehensap stopt dat bloeden dat te zeer vloeit en is goed die de dat rode heeft. En beneemt de vrouwen hun bloemen die te zeer vloeit. Slehensap versterkt dat gezicht en beneemt de vloed der ogen. (4) Dioscorides spreekt dat slehensap het hete lijf erg goed verkoeld en beneemt de onnatuurlijke hitte. En daarom verstopt ze en droogt het lijf van vloeien. Galenus in zijn zesde boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel Acacia spreekt dat dit sap gesmeerd op een gezond lid dat wordt gelijk droog en dor. Slehensap is erg goed genuttigd voor dat heilig vuur of voor een ontstoken lid. De zwerende ogen van hitte daarover gestreken verkoelt erg goed. (5) Slehensap gestreken aan het eind daar ene geen haar begeert te hebben maakt dezelfde plaats kaal en glad.

Item. Slehensap met weegbreesap vermengt is goed tegen de bloedgang van de neus. Item. Slehensap met dragant en mummia in een eiwit vermengt en op de maag gelegd en is goed tegen dat braken genaamd vomitum.[47]

Vorm.

De donkere twijgen zijn zeer kort behaard en de korte zijtwijgen eindigen in scherpe dorens. Deze vrij grote heester van 4m is voor het uitkomen van de bladeren met een waas van witte bloemen omgeven. Een paar weken later maken de smalle en scherp gezaagde eironde bladeren van 2-4cm met duidelijk zichtbare nerventekening hun opwachting, de stevige naalden beschermen hen en geven ook bescherming aan nestelende vogels en spruitende zaailingen. Vruchten zijn tot ruim 1cm in diameter, opstaand en bijna rond met stompe top.

Naam.

(1) Herbarius in Dyetsche en de Herbarijs hebben deze plant niet.

Dodonaeus; ‘Deze heester wordt hier te lande slehedoren genoemd en haar vruchten of pruimpjes slehen, in het Hoogduits ook Schlehedorn en Schlehen. In het Grieks heet het Agriococcimelea of Coccimelea agria, dat is Prunus silvestris of wilde pruimboom, de vrucht Agriococcimelon, dat is Prunum sylvestre of wilde pruimen’.

Slee is een algemeen Germaanse betekenis. Vroeger stelde men het woord met het Nederlandse slee: stomp, (sleeuw: zuur) samen zodat de Schlehe de tanden stompmakende vrucht betekent, in West-Fries sloef. Die woorden voeren terug op het Germaanse slaihon (alleen voor de vrucht) Het Indogermaans heeft slei-qo, slei: blauwachtig, dichtbij staat het oud-Slawische sliva: pruim, (sliwowitz: pruimneschnaps) Lithaus slywa, Servisch šljiva, Hongaars szilva, Russisch sliva: wilde pruim en Latijn lividus: blauw, het zou dan een blauwe vrucht betekenen.

Dodonaeus; ‘‘Het sap dat uit deze slee of wilde pruimpjes geduwd en gedroogd in de apotheken bewaard wordt is daar ook Acacia genoemd en wordt er in gebrek van de echte Acacia gebruikt en daarvan is dit gewas ook Hoogduitse Acacia, in het Latijn Acacia Germanica, genoemd geweest. Het sap wordt van sommige Acaciae succedaneum genoemd omdat men hetzelfde sap dat uit de gekookte slehen duwt en in de zon droogt en in ruitjes snijdt nu voor de echte Acacia plag te gebruiken’.

Gebruik.

De onrijpe vruchten zijn purperblauw en worden zwart als ze rijpen en verliezen hun glans of worden rood als ze murw gemaakt zijn door de vorst. Ze worden wel trekkebek genoemd vanwege hun zure en donkerblauw berijpte vruchten. Na de eerste nachtvorst worden ze echter zoeter en kunnen geplukt worden om er een jam van te maken. Zo konden ze ten alle tijde gebruikt worden bij het spinnen, omdat ze zo zuur zijn bevorderen ze de speekselafscheiding in de mond wat nodig is voor het natmaken van de draad. Mogelijk naar het zure sap gaat het verhaal dat men daarmee die plaatsen van het lichaam bestrijkt waar men ongewenste haargroei wil tegengaan.

Dodonaeus; ‘Slee of wilde pruimpjes zijn koud en droog bijna tot in de derde graad en vooral hun gedroogd sap en meteen ook sterk tezamen trekkend van nature.

(2) Het sap van deze wilde pruimen is nuttig in alle gebreken die enige tezamen trekking vereisen en is een goede medicijn of baat om alle loop van de buik, vloed van de vrouwen en allerhande bloedgang te stelpen en op te laten houden en plag daarom in de apotheken van deze en andere Duitse landen voor de Acacia gebruikt te worden.

(3) Men vermengt die of haar zaad zeer nuttig bij alle pappen, zalven en pleisters die kracht hebben om te bedwingen, terug te drijven en te stoppen, ze worden gedaan bij alle dingen die tegen de rodeloop en (4) allerhande buikloop, krampen, rommeling en tegen cholera gemaakt en bereid worden.

De wilde pruimpjes die volkomen rijp zijn geplukt en gedroogd, als Dioscorides betuigt, met zoete wijn gedronken zijn nuttiger en beter voor de maag en maken de buik hard en stoppen allerhande loop of vloed veel beter dan de tamme pruimen.

Het slehensap dat gemaakt wordt uit deze vruchten als ze niet heel rijp zijn is veel beter om te stoppen dan hetgeen dat er gemaakt wordt als ze rijp beginnen te worden en dat sap blijft een geheel jaar door goed zonder te bederven. Sommige koken deze vruchten en drinken dat water, andere bewaren ze in honig of suiker.

Wilde pruimen in scherpe of wrange wijn of gestaald water gekookt met de schorsen van hun wortel genezen de zeren en vurigheden van de mond, tong, tandvlees, huig, amandelen en keel als men met dat water of wijn de mond of keel spoelt en gorgelt en dit is zeer nuttig vooral als er wat honig van rozen bij gedaan is om diegene te genezen die hun mond verzworen of bezeerd hebben nadat ze door strijken van de pokken genezen zijn en altijd spuwen, kwijlen en een vochtige mond hebben.

Hetzelfde water of wijn daar de slehen in gekookt zijn stopt de maandstonden als de vrouwen erin zitten.

Dit slehensap verkoelt de hitte van de lichamen en verdroogt ook zo zeer (als sommige van de echte Acacia ook zeggen) dat een gezond lid droog en dor wordt als het er dikwijls mee besmeert of gestreken wordt. Het laat de zinkende aarsdarm en de baarmoeder die naar buiten valt wederom terug keren. Het is ook zeer goed genomen en opgelegd voor het heilig of wild vuur, tegen roos en haarworm of voor een lid dat ontstoken is en verkoelt zeer goed de verhitte of zwerende ogen als het daarover gestreken wordt en beneemt het lopen of tranen ervan. Daartoe is ook goed het water van de bloemen gedistilleerd.

(5) Sleesap op een plaats van de huid gestreken daar men geen haar begeert te hebben maakt die en houdt ze kaal en glad.

Hetzelfde sap met weegbreesap vermengt stelpt het bloeden uit de neus en met dragant en mummie in het wit van een ei vermengt en van buiten op de maag gelegd is goed tegen het braken en overgeven van allerlei overvloedigheden of ook van de spijs.

In het kort, dit sap wordt niet zo heel slecht voor de echte Acacia gebruikt want het verkoelt, droogt en trekt tezamen als de echte Acacia.

Das geel semlein in den rosen xxvii cap

Antera latine et grece·

(Paulus·Diser same ist gůt genüczet den geenden die zůseere zů stůl geen·und die sich zů seer bτechen·den gebulferet und das eingenommen mit hôner bτŭe·

(Dises bulfer ist fast gůt genüczet für flüþ der feüchtblattern·das darauff gestreüwet·(Item dises bulfer gemüschet mit eþsig und also geleget auf ein blůtende wunden·als do ein pfeÿle oder nagel auþgezogen ist·stellet die zůhandt·(Item dz wasser von disem samen mit wegbτeÿte wasser distilleirt·und auch des getruncken·stillet dissinterion·das ist der rote blůtganng·(Auch dises den frawen menstruum behendigklich·(Diser same ist auch kalt und trucken an em andern grad·(Item·Diser same ist auch gar gůt wider den blůtfluþ auþ der nasen·also genüczet·Nÿmme des rosen samen ein lott·tracken blůt terτe sigillate boli armeni·yegklichs ein quintin und menge das auch zůsammen mit eyeþ weÿþ·und menge darzů haþenharr gebulfert·unnd lege dise in die naþlôcher·sund zweyfel es stellet den blůtgang darauþ·

(1) Dat gele zaad in de rozen, 27ste kapittel.

Antera Latijn en Grieks. Stuifmeel en meeldraden van rozen, Rosa.

Paulus. Dit zaad is goed genuttigd diegenen die te zeer (2) te stoel gaan en die zich te zeer braken, dat gepoederd en dat ingenomen met hoenderbouillon.

Dit poeder is erg goed genuttigd voor vloed der aambeien, dat daarop gestrooid. Item dit poeder gemengd met azijn en alzo gelegd op een bloedende wonde zoals je een pijl of nagel uitgetrokken is stelpt die gelijk. Item dat water van dit zaad met weegbreewater gedistilleerd en ook dat gedronken stilt dysenterie, dat is de rode bloedgang. (3) Ook is dit de vrouwen menstruatie behendig. Dit zaad is ook koud en droog aan de andere graad. Item. Dit zaad is ook erg goed tegen de bloedvloed uit de neus alzo genuttigd: Neem de rozenzaden een 16, 7gram, drakenbloed, terra sigillate, bolus armenus, van elk een 1,67gram en meng dat ook tezamen met eiwit en meng daartoe hazenhaar gepoederd en leg dit in de neusgaten, zonder twijfel stilt het de bloedgang daaruit.

Vorm.

Het zijn de meeldraden en stampers van rozen.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Het middelste van de roos, dat zijn de gele draadjes en nopjes die in de rozen groeien, heten in Grieks Anthos ton rhodon en in Latijn Flos Rosae alsof men zei de bloem of bloeisel van de roos, in de apotheken Anthera’. Ook rozemarijn werd anthos genoemd, het is meer een algemene naam voor bloem. Men kende het principe van vrouwelijk en mannelijk in de bloemen niet.

Dioscorides schreef; ‘’Flos, qui in mediis rosis invenitur, siccatus, gingivarum fluxionibus efficaciter inspergitur’.

Gebruik.

Herbarijs; ‘Antera, dat is zaad van rozen. En het is goed tegen (2) buikloop en tegen walging. Zaad van rozen verpulvert en gestrooid op de huig laat die verdrogen. Men kan het 1 jaar bewaren in een glazen vat die goed bedekt is’.

Dodonaeus; ‘Het zaad en de harigheid die in de knop van de roos zit, ja de gehele knop gedroogd en verpoedert is een bijzondere baat tegen de witte vloed van de vrouwen en ook om de (3) maandstonden te stoppen of tegen de druppelplas en het afgaan van het mannelijk zaad, een vierendeel lood met roden, strenge en scherpe wijn ingenomen. Dan daarin wordt de vrucht van de wilde rozen meest geprezen.

Dat gele dat midden in de rozen groeit wordt bij de wonddranken en preservatieven gedaan. Hetzelfde gedroogd is zeer goed tegen de zinkingen die op het tandvlees van het hoofd afdalen als het erop gestrooid wordt. (3) Hetzelfde stelpt de vloed van de vrouwen (zonder de witte vloed) en allerhande bloedgang. Hetzelfde tot poeder gebracht en vermengt met water dat van kwee gedistilleerd is wordt zeer goed gevonden om de overvloedige loop der maandstonden te stoppen’.

mauszoτe xxviii Ca

Auricula muris latine·Anagallus grece·vel mÿoschais·vel xantalia·arabice ÿppia·[48]

(Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel anagallus·idest auricula muris·spτicht das mauþoτe hat subtile kleÿne bletter·unnd hat auch eþte dÿe sind vier ecket·und tregt samen geleÿch dem coτiander·Und daz kraut ist zweyer hand·eins hat blůmen die sind von farben rôtelat und ist der man·daz andeτ hat blůmen die haben hymmelfarben·und das ist die frawe·und wachþen auch beÿde gar geren an dem steinigen enndenn·unnd auch an den kalen bergen·(Galienus in dem sechþchten bůch genant simplicium farmacarum·in dem capitel Anagallus·spτichet·das sÿ beÿde von natur gar trucken sind·und auch ein kleine wÿrme in jn haben·(Diascoτides spτicht·das mauþoτe auch gar gůt sey den wunden aussen an dem leybe·und lassen die nit schweren·darüber geleget·

(Item·Den safft von meüþôτe in dem munde gehalten benymmet den zanschweren·(Meüþoτe safft und schel wurczel wasser·gemüschet mit hônig·ist fast gůt den tunckeln augen·darauff geleget·(Item·Ein pflaster gemachet von meüþoτe·und von wulle mit wein gesoten·und geleget auff den afftern für dem leyb geet·hilfft auch das er wider an sein rechte stat kommet·(Der safft von meüþoτe in die oτen gelassen·benymmet auch das sausen darjnn·und treÿbt auþ die wŭrme in den oτen·(Den safft in die naþlôcher gelassen·machet nÿesen uud reÿniget das haubte von bôser feüchtung·(Der meister Serapio spτichet·das Anagallus·das ist meüþoτe·die do blůmen haben geleÿch der farbe des hymmels seye fast gůt für dem afftern d für den leÿb geet·darauff geleget geleÿch als ein pflaster·Und spτicht auch·das die meüþoτe mit den roten blůmen sej von natur an sich ziehen·Darumbe mag man sÿ bτauchen wo ein pfeyl oder doτn in einem gelÿde steckt·zeühet auch meüþoτ senfftigklich auþ·darauff geleget geleych als ein salben od ein pflaster also gemachet·Nymm meüþoτ safft·und dÿptam safft·unnd magneten stein gebulferet mit schweÿnem schmalcz·vermengt in einer salben weyse·(Item. Meüþoτe und auch gundelreben gestossen oder gequetschet·und in die oτen gethon·ist wider zeen weetumm·(Item·Meüþoτ safft genüczet·ist auch gar gůt wider gebÿþs der fenenygen gethiercz. (Item·Meüþoτsafft mit hônig wasser vermenget·ist auch gůtt wider den bauchweetumb·(Auch ist meüþoτe safft mit wein gesoten·gůt wider die fallenden sucht·(Item·Meüþoτe unnd sprinckwurczel und kümmel gesoten in wein·mit wenig hônige oder zucker vermenget·davon genüczet·ist gůt wider das darmgegicht·[49]

Guichelheil, 28ste kapittel.

Auricula muris Latijn. (1) Anagallus Grieks, vel mÿoschais, vel xantalia. Arabisch ÿppia. [48] (Anagallis arvensis)

Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel Anagallis, id est auricula muris, spreekt dat guichelheil heeft subtiele kleine bladeren en heeft ook takken die zijn vierkantig en draagt zaden gelijk de koriander. En dat kruid is tweevormig, de ene heeft bloemen die zijn van verven roodachtig en is de man, de andere heeft bloemen die hebben hemelkleur en dat is de vrouw en groeien ook beide erg graag aan de stenige einden en ook aan de kale bergen. Galenus in het zesde boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel Anagallis spreekt dat (6) ze beide van natuur erg droog zijn en ook een kleine warmte in zich hebben. (5) Dioscorides spreekt dat guichelheil ook erg goed is de wonden buiten aan het lijf en laten die niet zweren, daarover gelegd.

Item. (4) Het sap van guichelheil in de mond gehouden beneemt de tandpijn. Guichelheilsap en stinkende gouwe wortelwater gemengd met honing is erg goed de donkere ogen, daarop gelegd. Item. (7) Een pleister gemaakt van guichelheil en van wol met wijn gekookt en gelegd op het achterste dat voor het lijf gaat helpt ook dat het weer aan zijn rechte plaats komt. Het sap van guichelheil in de oren gelaten beneemt ook dat suizen daarin en drijft uit de wormen in de oren. Het sap in de neusgaten gelaten maakt niezen en reinigt dat hoofd van kwade vochtigheid. (7) De meester Serapio spreekt dat Anagallis, dat is guichelheil, die bloemen hebben gelijk de verf van de hemel erg goed is voor het achterste dat voor het lijf gaat, daarop gelegd gelijk als een pleister. En spreekt ook dat die guichelheil met de rode bloemen van natuur aan zich trekt. (2) Daarom mag man die gebruiken wie een pijl of doorn in een lid steekt dat trekt ook guichelheil zachtjes uit, daarop gelegd gelijk als een zalf of een pleister alzo gemaakt: Neem guichelheilsap en diptamsap en magnetensteen gepoederd en met varkensvet vermengt in een zalfwijze. Item. Guichelheil en ook hondsdraf gestoten of gekwetst en in de oren gedaan is tegen tandpijn. (3) Item. Guichelheilsap genuttigd is ook erg goed tegen beten van de venijnige dieren. Item. Guichelheilsap met honingwater vermengt is ook goed tegen de buikpijn. Ook is guichelheilsap met wijn gekookt goed tegen de vallende ziekte. Item. Guichelheil en springwortel en komijn gekookt in wijn met weinig honing of suiker vermeng en daarvan genuttigd is goed tegen dat darmjicht.[49]

Inleiding.

Herbarius in Dyetsche heeft; ‘Muysoren oft auricula muris oft pilosella’. Die laatste naam slaat dan wel op Hieracium pilosella die nog muizenoor heet. Dodonaeus noemt ‘Groot Pilosella of Groot Nagelcruyt; Sommige noemen het Auricula muris, dat is Muysoor; het is nochtans verschillend van de echte Muys-oor’. Dan zou de echte Anagallis zijn. Onze mauszore heet ook Auricula muris (muizenoor) in Latijn en in Grieks Anagallus. Dan moet het op Anagallis arvensis slaan. Ook omdat er van twee kleuren gesproken wordt, blauw en rood. De rode vorm ssp arvensis, treft men meer aan op de kalkarme gronden en de blauwe, ssp. foemina, op kalkrijke gronden. Ook als we het gebruik vergelijken bij Dodonaeus blijkt het dat het hier om Anagallis arvensis gaat.

Vorm.

Guichelheil heeft tegenoverstaande bladeren die soms in kransen van drie staan, eivormig en van een zeegroene kleur, aan de onderkant zitten zwarte klierpuntjes.

Een lage eenjarig van een 15cm hoogte met opgaande stengels die soms wat kruipen. De plant bloeit op dunne stengeltjes die uit de oksels van de bladeren oprijzen. De vrucht is een bolletje dat als het zaad rijp is met een deksel openspringt. Het is toch geen lastig onkruid, onder graan kan het in grote hoeveelheden optreden en zo het uitdrogen van de bodem tegen gaan en zo zelfs voordelig zijn. Het is een oud graanonkruid wiens oorsprong moeilijk meer vast te stellen is. Is een begeleider van de mensen die de akkerbouw uitoefenen.

Naam.

Dodonaeus; ‘‘Guichelheil wordt in het Grieks zowel als in het Latijn Anagallis genoemd, in het Hoogduits Gaucheyl, in het Nederduits guichelheil. Het kan ook wel wezen dat de ouders dit kruid Anagallis, dat is verheugende, genoemd hebben omdat het zeer moedig overal de wegen versiert met aardige bloempjes die zeer lieflijk en lustig zijn om te zien’.

Anagallis komt van het Griekse anagelao: lachen, dit naar de fabel dat het kruid de kracht zou bezitten om droefheid tegen te gaan. Plinius en Dioscorides vertellen van zijn gebruik om te bemoedigen, vanwege het gebruik bij nierziektes waar de lach vergaat. Vandaar de naam guichelheil. Of dat het woord afgeleid is van het Griekse anagallis: de bescheidene, omdat het gewas zo klein is.

Gebruik.

Dodonaeus over Anagallis; ‘Dioscorides zegt dat alle beide guichelheilen een verzoetende of verzachtende kracht hebben, de zweren verhoeden, (2) de stekende scherpe splinters of doornen en diergelijke dingen die in het lichaam vast zijn kunnen uittrekken en het lopende vuur stillen of genezen.

Insgelijks schrijft hij ook dat haar sap het hoofd van binnen purgeren en zuiveren kan als men de keel daarmee spoelt al gorgelend en dat hetzelfde sap dat in de neusgaten gegoten is de (4) tandpijn verdrijft, wel verstaande als men het in dat neusgat giet wat recht tegen over de slechte tand is, dat is het neusgat van die kant daar de smart niet is. En dat als het met honing gemengd is de onzuivere en lopende uitpuilende ogen reinigt en gauw geneest en bovendien de donkere of slecht ziende ogen verheldert.

(3) Hetzelfde sap houdt hij voor goed om de beten van de adders of slangen te genezen wanneer men dat met wijn drinkt en als het op die manier ingenomen is houdt hij dat ook voor nuttig in de gebreken van de lever en van de nieren.

(7) Hij voegt daar noch bij dat de guichelheil met blauwe bloemen de uitvallende aarsdarm indrijven kan en daarentegen die met rode bloemen als daar op gelegd wordt die laat uitkomen of uitvallen.

De compositie of geneesmengeling die Diacorallion genoemd wordt die men uit dit kruid maakt geneest jicht en allerlei jicht.

(6) De guichelheilen hebben een verwarmende en verdrogende kracht zegt Galenus en zuiveren zeer goed, ja in het kort gezegd, ze hebben een verdrogende kracht zonder scherpte waarom ze ook de wonden dicht maken en de vuile zweren helpen. Plinius zegt dat een drachme van het sap met wijn gedronken goed is tegen de (3) slangenbeten. (5) Ze maken goed water en zijn de lever uitermate goed en ook bedwingen ze de voortsetende zweren. Ze zijn ook zeer goed op verse zweren gelegd en vooral op het lichaam van oude lieden. Men zegt ook dat het zo’n grote kracht heeft als het op de verse wonden gelegd wordt dat het etter uit de beenderen trekt. Guichelheil is goed tegen de pest want als men dat inneemt eer men slapen gaat en zichzelf goed bedekt dan wordt men al het kwaad met zweten kwijt.

Het sap of het gedistilleerd water dat van guichelheil gedronken of van buiten opgelegd wordt is zeer goed tegen de beten van dolle honden. Het wordt ook dikwijls van de jagers gebruikt als hun honden van de wilde beesten geslagen of gebeten zijn.

Het is voor de leverzuchtige nuttig en drijft de steen of het niergruis uit de nieren.

Guichelheil met rode bloemen gestampt en op de ogen gelegd of het sap ervan in de ogen gedruppeld verdrijft de verhitting, duisterheid en zweren van de ogen, geneest ook de hete zwellen van de schaamstreek.

Guichelheil met blauwe bloemen met zout in water gekookt is zeer nuttig om de jeuk en steken van de handen te verdrijven als men die daarmee dikwijls wast’.

Herbarijs; ‘Plocella of nepita of musore, dat is het kruidje met de haren dat plat op de aarde ligt. Het heelt wonden en is goed in wonddranken en meest in (6) hoofdwonden. En het beschermt de wond van kramp’.

Piocella lijkt een schrijffout te zijn voor pilocella, hoewel de naam ook in andere middeleeuwse handschriften voorkomt.

Nepita is waarschijnlijk een naamsverwarring van de schrijver, het werd ook kattenpoot genoemd, Pes Cati, wat dan verward is met het echte kattekruid, Nepeta cataria.

Herbarius in Dyetsche; ‘Muysoren, auricula muris of pilosella verwarmt weinig en verdroogt zonder bijten. Het droogt of veegt sterk af en trekt tegen het gezwel van de aars aan: ‘Maak daarvoor een pleister van muizenoor, van kalfsvoet en wolkruid door het in wijn te koken’.

(6) Als je het sap van muizenoor met stinkende gouwe wortel mengt geneest het de blindheid van de ogen (a).

Tegen waterzucht, (b) het niergruis en het gebrek in de lever: ‘Neem muizenoor, mezereum, aardrook en andijvie, kook het in water met wat azijn, met rozijnen, venkelzaad en peterseliezaad en als het gekookt is doe je het door een doek, dan maak je het zoet met suiker en gebruik je het ’s morgens en ’s avonds’. Daarna neem je van de hoop de pillen van mezereum en de pillen van rabarber, van elk een half drachme; het binnenste van de vijf zaden die cocognidium heten, meng het tezamen met siroop van aardrook en maak er negen pillen van. Daar na als derde om te verbeteren en te versterken, neem dyalecca of een zoete likkepot.

Muizenoor die met de wortel van dictamnus gestampt is trekt in het lichaam sterk tot zich of uit als pillen en dergelijke. (5) Ook laat het geen gezwel in de wond achterblijven.

(4) Tegen tandpijn: ‘Neem het sap van muizenoor, daar mee stamp je hondsdraf en doe het in de neus’.

(6) Dit sap van muizenoor is goed tegen blindheid van de ogen en geneest ook venijnige beten. (4) In de neus gedaan laxeert het de onreinheid van het hoofd. (c)

Met mulsa (dat is wijn en honing tezamen gemengd) te drinken gegeven heelt het wonden en vermurwt het ‘t lichaam.

(7) Het sap hiervan dat met wolkruid in wijn gekookt is is goed tegen het uitgaan van het einde of aars als je er warm in zit.

Als je het drinkt met wijn is het goed tegen vallende ziekte.

(6) Het poeder daarvan dat met gember gemengd is laat je niezen, ook reinigt het de hersens.

Dit kruid dat met schijtwit en komijn in wijn gekookt is is goed tegen koliek en onderbuikspijn.

Het sap hiervan dat met bolus armeniacus gemengd is is goed tegen bloed spuwen.

(5) Als je het poeder van muizenoor in de neus doet is het goed tegen het omdraaien van de ogen en reinigt het slijm.

Het sap hiervan met bijvoetwater is goed tegen het opklimmen of verwurging (d) van de baarmoeder’.

(a) Staar. (b) Oedeem. (c) Voorhoofds/neusholteontstekingen. (d) Krampen of kanker?

Volgens Blankaart is Pilosella; ‘Gnaphalii species, dicta a copiosis pilis quibus folia investiuntur’. Een Ganphalium soort vanwege de grijze bladeren.

Dodonaeus over Hieracium pilosella; ‘De nieuwe kruidbeschrijvers noemen dit gewas Pilosella en (om dat van het volgende te onderscheiden) Pilosella major, sommige noemen het Auricula muris, dat is muizenoor, het verschilt nochtans van de echte muizenoor, in het Hoogduits noemt men het Nagelkraut, in het Nederduits nagelkruid en bij sommige muizenoor als gezegd is.

Habern xxix Capi

Avena latine·Egilops grece·egilopa·arabice qusir·vel clausir vel dolara· (Der meister Plinius in dem capitel Avena·spτicht·das habern wachþe mitt dem weyczen·und geleychet der selben an jren gewåchþe·allein das habern einen weÿchen stengel hat dann weicz. (Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel qusir·idest Avena·spτichet·dz dises hab bletter geleÿch den früchten·allein das sÿ weÿcher sind·und an dem gipffel der rôτen hat es samen der ist umb henckt mit zweÿen oder dτeÿen rôcken·(Galienus in dem sechsten bůch genant simplicium farmacarum·in dem capitel Egilops·idest Avena·spτichet·das sein gerauch seÿ starck und auch gar scharpf und sein tugent ist durchdτingen die feüchtung·und verczeren auch die hertten geschweer·dz meel davon darauff geleget geleych als ein pflaster·(Und ist sunderlich gůt den fisteln beÿ den augen. (Ein pflaster gemachet mit habern und darunder gemüschet sŭþs meel·unnd den bôsen grÿndt genant ympetigo·dz ist ein stat d maledeÿ domit gepflestert·heÿlet den·(Item Galienus in dem bůch genant de Cibis·spτicht·das habern seÿ auch ein speÿse der thiere und nit d menschen·es wår dann sach·das also grosse teürung wåre so môchte man wol bτot darauþ machen als ettwan gar dÿck geschehen ist·und diþs bτot gibt auch dem menschen gar kleine speÿþung·und gar wenig geblŭtes·(Item habern gesoten mit wasser·darnach den gestossen und mit hônige gemüschet·machet auch gar gůte hycze·und benymmet die kelte·das geessen wie einen bτeÿen·(Item·Håbτin bτeÿen gekochet mit eþsig·sind fas gůt denen·die do haben grosse hÿcze·(Serapio·Habern weychet die verhertten gelÿder·das meel davon darüber geleget geleÿch einem pflaster·(Item Habern ist gůt genüczet zů aller geschwulst an dem leÿbe·die do kummett von hÿcze·(Item·Ein pflaster gemachet von håbτinem meelbe·unnd das do mit loτbeer ôle vermengt·ist gůt für den grind·und [50] ist hertte apostemen verczeren·die geschwollen sind·Und ist auch gůt wider die fistel des arþsdarms·als Serapio spτicht·

(Item håbτen meel ist auch gar gůt das antlicz des menschen schôn und reÿn machen mit bleyweÿþ vermenget in wasser gesoten·domit auch das antlicz dick male gewåschen·spτicht bartholomeus anglicus de pτopτietatibus rerum·

Haver, 29ste kapittel.

Avena Latijn Egilops. (1) Grieks egilopa. Arabisch qusir, vel clausir, vel dolara. (Avena sativa)

De meester Plinius in het kapittel Avena spreekt dat haver groeit met de tarwe en lijkt daarop aan haar gewas, alleen dat haver een wekere stengel heeft dan tarwe. Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel qusir, id est Avena, spreekt dat deze heeft bladeren gelijk de vruchten, alleen dat ze weker zijn en aan de top der stengels heeft het zaden die is omhangen met twee of drie rokken. Galenus in het zesde boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel Egilops, id est Avena, spreekt·dat zijn reuk sterk is en ook erg scherp en (3) zijn deugd is doordringen de vochtigheid en verteren ook de harde zweren, dat meel daarvan daarop gelegd gelijk als een pleister. En is uitzonderlijk goed de etterwonden bij de ogen. Een pleister gemaakt met haver en daaronder gemengd zoet meel en de kwade hoofdzeer genaamd impetigo, dat is een plaats van de boosaardigheid, daarmee gepleisterd heelt het. Item. (2) Galenus in het boek genaamd de Cibis spreekt dat haver ook een spijs is van de dieren en niet van de mensen, tenzij het zaak was dat er alzo grote duurte was dan mag men wel brood daaruit maken zoals wel erg veel gebeurd is en dit brood geeft ook de mensen erg kleine spijs en erg weinig bloed. (4) Item haver gekookt met water en daarna dan gestoten en met honing gemengd maakt ook erg goede hitte en beneemt de koudheid, dat gegeten als een brei. Item. Haverbrei gekookt met azijn is erg goed diegenen die hebben grote hitte. Serapio: Haver weekt de verharde leden, dat meel daarvan daarover gelegd gelijk een pleister. Item. Haver is goed genuttigd tot alle gezwellen aan het lijf die je komt van hitte. Item. Een pleister gemaakt van havermeel en dat met laurierolie vermengt is goed voor de hoofdzeer en [50] is harde gezwellen verteren die gezwollen zijn. En is ook goed tegen de etterwonden van de aarsdarm zoals Serapio spreekt.

(5) Item havermeel is ook erg goed dat aangezicht van de mensen schoon en rein maken met loodwit vermengt en in water gekookt en daarmee ook dat aangezicht vele malen gewassen spreekt Bartholomeus Anglicus in de proprietatibus rerum.

Vorm.

Pluimhaver met losse pluimen en lang gesteeld met naar alle zijden hangende pakjes, hoogstens is het kroonkafje van de onderste vrucht genaald. Het verschilt van andere graansoorten door de bloeiwijze die de vorm heeft van een tros. Haver kan meer dan een meter hoog worden. In sommige landen is de wilde haver een lastig onkruid waar het soms in zo grote aantallen kan voorkomen dat de planten als hooi gebruikt worden. Haver kan zichzelf bestuiven zonder zelfs te bloeien waardoor het gewas niet zo afhankelijk is van mooi weer. Haver vraagt een matig warm en vochtig klimaat. Het verdraagt een ruwer en vochtiger klimaat dan de zomergerst. Zijn langere groeitijd beperkt echter zijn verspreiding naar het verre noorden. Het gewas heeft een langere vegetatietijd dan de gerst, 16‑22 weken.

Dodonaeus; ‘Haver, als Dioscorides zegt, is van bladeren en geknoopte halmen tarwe en spelt wat gelijk’.

Naam.

Dodonaeus; ‘In Brabant heet dit koren haver, in Hoogduitsland Habern, in het Latijn heet het Avena en in het Grieks Bromos’.

Avena komt van het Latijnse avena: wat blazen betekent, naar de lange holle halmen die als blaaspijpen gebruikt kunnen worden. Symbool van muziek, the witehing sound of music.

Avena stamt vermoedelijk van het Sanskriet avi: schaap, of van Sanskriet avasa: voeding.

De naam haver, Habern, stamt wel van oud-Noors hafr: bokkenvoed­sel (de Angelsaksische hafer is een bok). Alle namen van de vrucht, er zijn er verscheidene, zijn van schaap of bok afgeleid. Dit waarschijnlijk omdat die dieren ermee gevoerd werden (of van een gelijkend onkruid). Toch ligt de grond hiervan waarschijnlijk elders. Goed groeiende gewassen die geen vrucht droegen maar wild en onvruchtbaar groeiden werden hiermee vergeleken. Bij de vijg is de Ficus de vruchtdragende vijg en caprificus de boksvijgenboom. Daarom werd de wilde en onvruchtbare haver bokskruid genoemd en in Duits Bockskraut.

Gebruik.

Herbarius in Dyetsche heeft dit gewas niet eens.

(3) Herbarijs: ‘Avena, dat is evenie. Ze verzacht en verdrijft en maakt murw alle harde gezwellen en tot dat doel gebruikt men wel dat meel’.

Hildegard von Bingen noemt haver een voortreffelijke en gezonde spijs voor de mensen, verschaft een vrolijke geest, een rein en helder verstand, goede kleur en gezond vlees. (2) De Gart spreekt er anders over via Galenus.

(2) Dodonaeus; ‘Haver, als Galenus zegt, is een voedsel van de beesten en is voor de mens niet geschikt tenzij dat ze door grote en uiterste hongersnood gedwongen worden om er brood van te bakken.

Brood van haver gebakken is onlieflijk van smaak, nochtans maakt het de buik niet week of hard, maar is wat dat aangaat middelmatig gesteld.

Haver als een medicijn in enige ziekten gebruikt is de gerst van aard en krachten gelijk want ze is in alle pleisters en pappen goed daar gerst in dient en zo van buiten opgelegd is ze drogend en verdelend en verteert matig zonder enige scherpte of bijten, dan is van gestalte en aard wat kouder en wat stoppend waardoor ze ook de buikloop stelpen kan.

(4) Pap of brij van haver gemaakt, als Dioscorides betuigt, stopt de loop van de buik.

Het sap ervan is zeer goed gebruikt tegen de hoest in enig soepje.

(5) Havermeel in azijn gekookt neemt de sproeten en littekens van het aanzicht weg, als Plinius betuigt.

Abschlag xxx Capi

Astromum·

(Die meister spτechen auch gemeynigklich·das abschlag sey kalter natur unnd vergifftiger·und ist auch weder gesunden noch siechen menschen zů essen·Wer jn aber essen wil·der lege jn voτ hyn in wein·und lasse jn bayssen zwen tag oder dτeÿ·(Abschlag hat nicht hycze in jm·sunder ein scharpffe feüchtnuþ und von dem tauwe·( Item abschlag sollend die bτauchen oder nüczen die do beladen sind mit febτes·(Item wôlcher einen bôsen mågen håt und åsse abschlag·dem wirt wee davon·(Wisse auch das die natur aller lauch sind getemperieret mit hÿcze·und wachþen alle von feÿchtung und von wÿnden. (Item·alle lauch geessen schaden nit on allein astlauch·der ist unnücz zů essen·(Auch spτechen die meister·das kranck leüt die do beladen sind mit grosser feüchtung meÿden sollen lauch·wann er meret die feüchtung·(Item. Von des lauches tugent stet geschτiben in dem capitel Poτrum·hÿuden de P·do findet man gar vil hübscher tugent von·

Sjalot, (1) 30ste kapittel.

Astromum. (Allium ascolonium)

De meesters spreken ook algemeen dat sjalot van koude natuur is en vergiftig en is ook niet gezonde noch zieke mensen te eten. Wie het echter eten wil die legt het daarvoor in wijn en laat het baden twee dagen of drie. Sjalot heeft niet hitte in hem, uitgezonderd een scherpe vochtigheid van de dauw. Item sjalot zullen die gebruiken of nuttigen die beladen zijn met koorts. Item wie een kwade maag heeft en eet sjalot die wordt ziek daarvan. Weet ook dat de natuur van alle look getemperd is met hitte en ze groeien alle van vochtigheid en van winden. Item, alle look gegeten schaadt niet uitgezonderd alleen sjalot, die is onnut te eten. Ook spreken de meesters dat zieke mensen die beladen zijn met grote vochtigheid mijden zullen look want het vermeerdert de vochtigheid. Item. Van de look zijn deugd staat geschreven in het kapittel Porrum onder de P, daar vind men erg veel leuke deugd van.

Vorm.

Wordt van de ui onderscheiden door de onvruchtbare bloemen en talrijke knollen. Sjalot is vermoedelijk afkomstig uit Klein Azië en Palestina. De ui van Askalon beschreef Plinius, Theophrastus, Columella als een variëteit van ui.

Naam.

(1) Dodonaeus over Allium cepa; ‘In oude tijden had deze uien vele en verschillende namen naar de verscheidenheid van de plaatsen daar ze groeiden, als gezegd is, want sommige heten Cypriae, sommige Sardiae, Cnidiae, Creticae, Samothraciae, Ascoloniae of Pompeianae naar de eilanden, rijken en steden van Cyprus, Sardos, Kreta, Samothracie en ook naar Ascalonon wat een stad van Joodse land was dat anders Pompeiana heet. Caepa Palaestina aut Ascalonica is de scaloegnie of, als andere menen, het bieslook. In Italië is er ook een ander Cepa Ascalonia die ze anders cipicchia noemen, (net zoals Palladius de kleine uitjes cipuilla noemt) die een middelsoort tussen bieslook en onze sjalot schijnt te wezen, in het Spaans cebolla Ascalonitica en in het Latijn Bulbus esculentus of Radix tunicata omdat uit de klister of bol vele schillen groeien en vele smalle bladeren als die van saffraan, maar dikker. Deze bol is soms als een narcis en trekt naar het roze. Enige noemen de sjalot ook Ast-Loock, andere hondts-loock, dan door die verwarring van namen kan men niet zo gemakkelijk tot het echt herkennen van de kruiden komen als men wel wensen zou’.

Dodonaeus noemt Abschlag als een naam onder Allium sativum; ‘Dit look heet tot verschil van de wilde soort in het Hoogduits Garten Knoblauch, Abschlag en Astlauch en daarnaar in onze taal ook ast look en knop look

Een vorm van de gewone ui is bekend als sjalot. De sjalot is door de kruisvaders meegenomen en zou naar de stad Askalon genoemd zijn in het land der Filistijnen. De naam is verder verbasterd, in het Latijn werd het ascalonitica, in oud-Frans escaluigne, tot eschalotte, e'chalote en bij ons astloock of abschlag, tegen 1700 werd het charlotten en nu sjalot, Duits van Abschlag, Aschlauch, Eschlauch, Schlotte tot Schalotte, Engels shallot.

Gebruik.

Zie ui. Herbarius en Dyetsche en Herbarijs hebben dit gewas niet, wel Dodonaeus, maar niet in een apart kapittel; ‘In Italië en Frankrijk worden de soorten van bieslook en sjalot klein gesneden in water te weken gelegd en gegeten met olie, azijn, zout en eppe of peterselie en salie want dan is al haar scherpte en schadelijkheid of afgelegd of bedwongen en verbeterd.

Doch hoe het gaat, het is duidelijk dat zowel dit tegenwoordig bieslook als de sjalot en ook de andere medesoorten van deze kruiden niet zo goed zijn als prei zijn en aangaande het gebruik er van is er niet veel hulp of nuttigheid van te verwachten, dan voor diegene die meer tot onkuisheid dan tot de gezondheid genegen zijn omdat ze voor de maag moeilijker zijn dan prei vanwege haar smaak die heter, dunner en scherper is en al deze wortels zijn slecht om te verteren, laten winden groeien, ontsteken de tong, en maken dorst, tenzij dat ze lang in water geweekt zijn of in wijn, als sommige verzekeren, en ze zijn meest alle warm tot in de vierde en droog in de derde graad. Men houdt ze nochtans voor nuttig in al hetgeen dat de Bulbi esculenti van de ouders vermochten en zeer geschikt diegene die etter spuwen. In azijn gekookt en gegeten beletten het opwerpen en oprispen van de maag. Maar zullen best gebruikt worden van diegene die veel arbeiden en van andere om de maag gretig te maken en appetijt te laten krijgen en in salade om de koude van andere kruiden te matigen’.

schyrling xxxi Ca

Appollonaria·

(Die meister spτechend auch·das dises seÿ gar ein gůt kraut unnd seye von natur hÿczigen·und ist auch gar schedlichen zů nüczen·es wår dann sache·das er gar not wår.wann wôlcher es nüczet·der zerstôτet jme sein geblŭte unnd alle feüchtnuþ und machet auch gar bôse tempfunge in dem leÿbe. (Item·[51] Wer an dem leÿb zerschlagen wåre mit stecken kolben oder anderen dingen oder gefallen wåre·der siede schirling wol in wasser und trincke des·und lege das kraut auch also warm auff die stat do die verseret ist·und bÿnde dann auch ein thůch darüber so zerlåsset sich das gelebert blůtte·das sich zů hauffen gezogen hat·wann sein natur ist das es von einader teÿlet·und zerlasset auch das gelebert geblŭt·(Weer aber von stôssen oder auch von schlegen zwyschen haudt unnd fleÿsch geswyllet·der siede schÿrling und nachtschatten ÿegkliches geleych als vile als des andern·und bestreÿche auch domit die geschwulste·sÿ verzeühet sich gar balde·(Item. Was von jme geschwyllet sucht halber in dem leÿbe·darzů ist dyses kraut schÿrling nicht gůt·wenn die feüchtigkeit auþbτechen sol·die treÿbet es auch hyndersich·und bτåcht vil schaden·(Dises kraut das heÿsset auch nach einem meister genant appolnius·Und diser meister gabe auch dises kraute dem grossen meister Plato·sich domit zů erczneÿend. Und auch domit die gifft vom jm zů treyben·(Item·Wôlcher ein spÿnnen geessen håte der sol auch dises kraut nüczen grūne·mit salz und auch gesoten mit gůtem wein·die gifft zergeet on schaden·( Item·Wôlcher gestochen wåre von einem vergifftigen thier·der mache hievon ein pflaster·und lege es darauff es hilfft·(Dises kraut hat bτeÿte bleter·geleich ungula caballina unnd lange stengel mit gellben blůmen·

Scheerling, 31ste kapittel. (1)

Appollonaria. (Doronicum pardalianches)

De meesters spreken ook dat dit is een erg goed kruid en is van natuur verhitten en is ook erg schadelijk te nuttigen, het was dan zaak dat het erg nood was want wie het nuttigt die verstoort hem zijn bloed en alle vochtigheid en maakt ook erg kwade dampen in het lijf. Item. [51] Wie aan het lijf geslagen was met steken, kolven of andere dingen of gevallen was, die kookt scheerling goed in water en drinkt dat en leg dat kruid ook alzo warm op de plaats die bezeert is en bindt dan ook een doek daarover zo lost zich op dat gestolde bloed dat zich op hopen getrokken heeft want zijn natuur is dat het van elkaar deelt en lost ook op dat gestolde bloed. (2) Wie echter van stoten of ook van slaan tussen huid en vlees gezwollen is die kookt scheerling en nachtschade, van elk evenveel als van de andere, en bestrijkt ook daarmee de gezwellen, ze trekt het erg gauw op. Item. Wie van zich gezwollen ziekte heeft in het lijf, daartoe is dit kruid scheerling niet goed want het zal de vochtigheid uitbreken en drijft dat ook achter zich en brengt veel schade. Dit kruid dat heet ook naar een meester genaamd Appolnius. En deze meester gaf ook dit kruid aan de grote meester Plato, zich daarmee tot artsenijen en ook daarmee dat gif van hem te verdrijven. Item. Wie een spin gegeten heeft die zal ook dit kruid nuttigen groen, met zout en ook gekookt met goede wijn, dat gif vergaat zonder schade. Item. Wie gestoken was van een vergiftig dier die maakt hiervan een pleister en leg het daarop, het helpt. (2) Dit kruid heeft brede bladeren gelijk ungula caballina en lange stengels met gele bloemen.

Inleiding.

In de oude botanische en medische literatuur wordt vaak de gevlekte scheerling, Conium maculatum en de waterscheerling Cicuta virosa niet scherp uit elkaar gehouden. In het algemeen kan men zeggen dat de scheerling van de ouden, koneion, van de Grieken en de Cicuta van de Romeinen zeker de gevlekte scheerling was. De waterscheerling komt in Griekenland en Italië uiterst zelden voor, terwijl de gevlekte scheerling vrij algemeen is.

Herbarius in Dyetsche heeft dit kruid en ook Conium niet. De Herbarijs spreekt over Cicuta. Het is dan opmerkelijk dat de Gart het wel heeft over schyrling en in kapittel 87 komt Cicuta voor. Hoewel, de afbeelding en de gele bloem in de Gart komt niet overeen met de vorm van onze gevlekte scheerling. Die is wit en staat in schermen. Volgens Dodonaeus is appolonaris het bilzekruid, Hyoscyamus. Daar komt de tekening ook niet mee overeen. De onderste bladeren zijn als het hoefblad met een lange stengel met korte scheuten of van afgevallen bloemen met bovenop ronde gele bloemen net zoals teunisbloemen of vingerhoedskruid.

Het zal wel giftig zijn, maar welke?

Dan een Aconitum. Maar die heeft ingesneden bladeren zoals alle ranonkelachtige. Doronicum pardalianches zou het kunnen zijn. Die heeft grote bladeren en gele bloemen. Het is een Schwindelkraut en heette vroeger ook Aconitum.

Vorm.

Dodonaeus; ‘De geslachten van Aconitum waren bij de oude kruidbeschrijvers tweevormig, het een is Pardalianches toe genoemd waarvan we in dit kapittel twee soorten zullen beschrijven die tegenwoordig hier te lande, doch te onrecht de naam van Doronicum voeren en daarvoor gebruikt worden en het ander heeft de toenaam Lyoctonon, dat is wolfswortel (Aconitum) daar we in de volgende kapittels van zullen handelen. Het eerst Aconitum Pardalianthes komt uit de aarde voort met rondachtige bladeren die breed zijn, bleekgroen, zacht en met een tere wolligheid ruig en lijken van gedaante wat op de bladeren van een soort van klimop of die van varkensbrood, doch groter en komen dichter bij de komkommerbladeren, hoewel ze nochtans niet volkomen zo groot zijn als de komkommerbladeren en bovendien ook zachter zijn dan die. De steel wordt hoger dan zeventien cm en is ook wat ruigachtig, gestreept of gevoord en veelhoekig en in het aanschouwen anders eigenlijk heel rond en deze steel wordt in sommige doch weinig zijsteeltjes verdeeld die op hun top bloemen dragen als die van de vokelaar, te weten zowel in hun middelste kruin als in hun rondom groeiende bladertjes geel van kleur die tenslotte tot dunne en witte stuifjes veranderen en met de wind verwaaien en daaronder schuilen kleine zwartachtige zaadjes’.

Naam.

Dodonaeus in het kapittel van dodelijke kruiden; ‘Dit kruid heet in het Latijn Aconitum Pardalianches, te weten de eerste soort Aconitum Pardalianches primum, in onze taal plag het behalve de oneigen naam van Doronicum niet bekend te wezen en daarom zullen we het eerste geslacht eerste of kleine Aconitum Pardalianches mogen noemen en het ander tweede of grootste Aconitum Pardalianches, in het Latijn Aconitum Pardalianches alterum en in het Grieks heten ze beide Aconiton.

De naam Aconiton is gekomen van de rotsen, klippen en steenachtige plaatsen daar deze kruiden plegen te groeien die in het Grieks Aconae heten zoals Ovidius in het 7de boek van zijne veranderingen of Metamorphoses te kennen geeft.

Doronicum. Voorts zo hebben vele kruidbeminnaars dit Aconitum dat we hier beschrijven Doronicum genoemd en zelfs meest alle apothekers plegen de worteltjes daarvan in plaats van het echt Doronicum in de dranken en andere geneesmengsels te doen. Nochtans hetgeen dat de Arabische meesters Doronicum noemen verschilt zeer veel van dit ons Aconitum Pardalianches wat Avicenna eigenlijk Strangulator Leopardi noemt die dat in zijn 685ste kapittel alle krachten toeschrijft die Theophrastus en Dioscorides het Aconitum Pardalianches of Thelyphonon eigen zeggen te wezen. Dan het Doronicum noemt dezelfde Avicenna in zijn taal durinigi, te weten in het 209de kapittel en zegt dat het warm en droog is in de derde graad. Van dezelfde mening is de Arabische schrijver Serapio ook wanneer hij het Doronicum in de derde graad van de verdrogende en verwarmende dingen stelt’.

De naam Doronicum wordt al gevonden bij Gessner. De naam is afkomstig uit het Arabisch/Perzisch daraniya voor goud. Of Grieks dory: lans, eikon: beeld, de wortelbladen hebben enige gelijkenis met een lansspits. De plant werd tot vergiftiging van speren gebruikt. "Demopho autem, quod ad inferendam mortem pares, vires habent, ut docet Gorr". ‘De plant zal net zo dodelijk werken als een speer.’

Doronicum werd dus als een soort van Aconitum gezien. Pardaliaches betekent, panter verstrengelend, pardalio is een luipaard en agho: verstrengelen of wurgen. Dit woord is afkomstig uit het Grieks pardaliagkhes, een naam van een plant die beschreven werd door Dioscorides en waarschijnlijk een synoniem was voor de akoniet.

Het was ook al een twistpunt in vroegere dagen. De heilzame werking van deze Doronicum was een twistpunt tussen de beroemde botanisten Matthiola en Gessner.

Gebruik

Dodonaeus; ‘‘Pardalianches, zegt Dioscorides, wordt bij de dingen gedaan die men bereidt om de smart en weedom van de ogen te verzoeten en door deze zijn eigenschap kan dat terwijl dat het noch vers is tegen de ontstekingen van de ogen nuttig wezen.

Dit kruid, zegt dezelfde Dioscorides, doodt de panters, everzwijnen, wolven en andere wilde dieren door het met vlees voor die te werpen. Dan Theophrastus schrijft niet dat het op die manier gebruikt de beesten ombrengen kan, maar dat de bladeren of de wortels in of bij het geslacht van de schapen, koeien, ossen, paarden, muilezels, ezels en alle andere viervoetige dieren gestoken die op die dag laten sterven en daartegen dat de wortel er van met enige drank ingenomen de steken van de schorpioenen geneest. Wat opmerkelijk betoont dat dit kruid of de wortel er van de mens niet, maar alleen ettelijk viervoetige dieren schadelijk en dodelijk is. Dit is met merkelijke en verschillende ervaringen bevonden en betoond geweest. Want Conradus Gesnerus, een zeer geleerd man in onze tijden en een zeer naarstig onderzoeker der verholen of onbekende dingen, verhaalt in een brief die hij aan Adolfus Occo schrijft dat hij de verse wortels van dit gewas en ook de droge heel in honig ingemaakt of met suiker gekonfijt of in klein poeder als meel gestoten dikwijls ingegeven heeft en zelfs ook dat hij op die dag dat hij die brief schreef met warm water twee drachmen of een half lood zwaar van de klein gestoten wortels er van ingenomen heeft en er nochtans geen letsel, ja totaal geen verandering door gewaar geworden is, ja dat hij die vele zieke mensen zowel alleen als met andere dingen vermengt met zeer grote baat aangeraden heeft het tegen hun ziekten binnen het lichaam te nemen. Ook zo ziet men tegenwoordig dat de apothekers meest overal deze wortel (hoewel met grote dwaling) voor het echt Doronicum gebruiken nochtans zonder er enig merkelijk letsel of kwaad mee te doen. Dan dat dit Aconitum Pardalianches een dodelijk ding is voor de honden is zeker en onderzocht genoeg wat Matthiolus nochtans niet gemakkelijk heeft willen geloven voordat hij het merkelijk door eigen ervaring waar bevonden heeft zoals hij in zijn boeken betuigt en bekent.

Sommige zeggen ook, voegt dezelfde Dioscorides er noch bij, dat de wortel van deze Pardalianches bij de schorpioenen gebracht en daaraan gehouden die slap en traag maakt en dat ze wederom wakker worden en tot zichzelf komen als men de witte nieswortel bij hen brengt. Hetzelfde betuigt Theophrastus ook van zijn Thelyphonon en zegt dat dit kruid omdat het van wortels op een schorpioen lijkt en bij de levende schorpioenen gedaan of er opgelegd die doden kan en dat ze wederom verrijzen als men er witte nieswortel bij brengt of ze besproeit met het water daar de witte nieswortel in gekookt of geweekt is’.

synaw xxxii Capit

ALchimilla artincilla lencopedion grece·latine·pes leonis sive planta leonis·

(Der meister Platearius spτichet·daz synaw sey heÿþ und trucken an dem andern grad·(Dises kraut weret ein ganczes jar unverseeret in seiner natur·und ist doch frysch besser genüczt denn dürτ·(Plinius. Nymme synau sanickel und heÿdes wundt kraut ÿeklichs ein handt vol·und seüde die in regen wasser·darnach nÿmm der langen regen wŭrm und zerstoþ die und dτucke dÿe [52, verder op pagina 53] feuchtung durch ein…. müsche die unnder d…. wasser·Dises getrunncken·stÿllet alle blůtende wunden·an dem leÿbe·wie sÿ sein mügen·und lege dises kraut auþwendig auff die wunden geleÿch einem pflasteτ die wunde heÿlet feÿn und auch schôn·(Der safft von sÿnawe dτeÿ moτgen nŭchteren ist auch gar gůt epilenticis·daz sind die die den fallende siechtagen haben. Darnach laþ ein adern schlåhen auff der lyncken handt·zwyschen dem zeÿger unnd dem daumen·du genÿsest zůhandt·( Wer einen verwunndeten magen oder bτust håte·der trincke von sÿnaw und sanickel·er genÿset·(Sÿnaw gestossen·und die grůse bestrÿchen durch ein thůch·und under die gemüschet hartenaw od scharlach gebulfert und das getruncken·benÿmmet auch colicam passionem·das ist·das darm gesücht·und domit alle wŭttende geblůtte in dem leÿbe·(Diascorides·(Nÿmm sÿnaw fenchelkraut selbe petersilgen kraut·ÿegklichs ein handt vol·unnd müsche auch darunder åniþ fenchel samen·ÿsop·alantwurcz ÿegkliches zwey lot·und seüde das in zweÿ pfundt wassers·als lang biþ das dτitteÿl ein seüdet·unnd trincke dises·es vertreÿbet alles gelebert blůt·und treÿbet dyses auþ durch den harm unnd durch dev stůglang·

Vrouwenmantel, 32ste kapittel.

Alchimilla (1) artincilla lencopedion Grieks. Latijn pes leonis sive planta leonis. (Alchemilla vulgaris)

De meester Platearius spreekt dat vrouwenmantel heet en droog is aan de andere graad. Dit kruid blijft een geheel jaar onveranderd aan zijn natuur en is toch vers beter genuttigd dan droog. Plinius: Neem vrouwenmantel, sanikel en guldenroede, van elk een hand vol en kook die in regenwater, daarna neem de lange regenwormen en verstoot die en druk die [52] (nu eik, verder op pagina 53) vochtigheid door een…. meng de onder d…. water. (2) Dit gedronken stilt alle bloedende wonden aan het lijf, waar ze zijn mogen, en leg dit kruid uitwendig op de wonden gelijk een pleister, de wond heelt fijn en ook schoon. Het sap van vrouwenmantel drie morgens nuchter is ook erg goed epilepsie, dat zijn die de vallende ziekte hebben. Daarna laat een ader slaan op de linkerhand tussen de aanwijzer en de duim, u geneest gelijk. Wie een verwonde maag of borst heeft die drinkt van vrouwenmantel en sanikel, hij geneest. Vrouwenmantel gestoten en dat gruis gestreken door een doek en onder die gemengd hertshooi of scharlei gepoederd en dat gedronken beneemt ook colicam passionem, dat is de darmziekte, en daarmee alle woedende bloedingen in het lijf. Dioscorides: Neem vrouwenmantel, venkelkruid, salie, peterseliekruid, van elk een hand vol en meng ook daaronder anijs, venkelzaden, hysop, alantkruid en van elk twee lood en kook dat in twee pond water alzo lang totdat het derde deel inkookt en drink dit, het verdrijft alle gestolde bloed en drijft dit uit door de plas en door de stoelgang.

Vorm.

Komt uit de Noordelijke gematigde zone en wordt 30cm hoog. Het blad is zeer decoratief, gelobd, gezaagd en mooi rond, verdeeld in 7-9 segmenten en is grijsgroen door de zijdeachtige haren.

De vrouwenmantel is een van de weinige planten met groen/gele bloempjes. De pluimpjes vormen een sierlijke bloeiwijze die druk door bijen worden bezocht, mei/juni met soms met nog wat nabloei. .

Naam.

(1) Ofschoon de plant in gebergtegebieden van Italië en Griekenland voor komt en door zijn bladvorm zeker zou opvallen, vinden we dat het toch nergens beschreven is. Het komt niet voor in Herbarius in Dyetsche en ook niet de Herbarijs. Waarschijnlijk dat de ouden weinig acht geslagen hebben op bergplanten als onherbergzaam oord waarvan men het liefst wegbleef. Zo is ook de naam Alchemilla pas in het Latijn van de middeleeuwen gevormd en behoort niet tot de klassieken. In gedrukte schrift vinden we het pas in de Gart der Gesundtheit uit Mainz in 1485 waar in het 32ste kapittel staat, Alchemilla, Synaw. Het wordt hier met de plant Leontopetalon, Leontopodion of leeuwenvoet van Dioscorides gelijkgesteld wat zeker niet de vrouwenmantel is maar meer Leontice leontopetalum, L, (een verwant van Berberis) of de violet bloeiende Roemeria hybrida (verwant met Chelidonium) een akkeronkruid in M. Zeegebied. Dat verklaart ook de namen Lowenfuss die ze in oude kruidenboeken heeft, met de leeuwenvoet heeft ze geen overeenkomst. Linnaeus droeg die naam over op de edelweiss waar het beter op paste dan op de vrouwenmantel.

Dodonaeus; ‘Men noemt dit kruid tegenwoordig in het Latijn Alchimilla en Achimilla, sommige noemen het Stellaria maar er is nochtans een ander Stellaria die men ook Aster Atticus noemt. De Hoogduitsers noemen het Sinnauw, Lewenfuss, Lewentatzen, Unser Frauwen mantel en Gross Sanikel en daarnaar hebben sommige het op het Latijns Planta leonis, Pes leonis en Sanicula major genoemd. Hier te lande noemt men het ook naar de Hoogduitse naam vrouwenmantel en onzer vrouwenmantel, in Frankrijk pied de lion, in Engeland ladies mantel.

Het is bij de ouders niet bekend geweest dat men weet want al is het zaak dat sommige oordelen dat het echt Leontopodium van de ouders is, nochtans is het zeker dat ze bedrogen zijn geweest door de Hoogduitse naam die dat Lewenfuss noemen, want het is zeer verschillend van gedaante van het echt Leontopodium van de ouders’.

Alchemilla komt van het Arabisch alkemelych, omdat de plant voor proeven van Alchimisten heeft gediend.

Sinauw, synaw, sinouw of synnauw, van oud-Duits Sintau, sin: altijd, en tau: dauw, de vochtdruppeltjes ’s morgens op de bladeren.

Gebruik.

Dodonaeus; ‘Vrouwenmantel is nuttig in alle wonden en gebreken daar sanikel goed toe is als het op dezelfde manier als sanikel gebruikt wordt.

(2) Ze stelpt het bloed en de maandstonden die onmatig vloeden.

Hetzelfde gestampt en op de vrouwen en maagdenborsten gelegd maakt die hard en stijf en belet dat ze niet te zeer zwellen en te bol of dik worden.

Dit kruid wordt van de vrouwen veel geacht omdat het vooral goed is om de onvruchtbare vrouwen tot ontvangen te brengen, te weten een lepel vol van dit droge kruid twintig dagen achter elkaar met wijn of vleessap drinken.

Sommige houden dit kruid voor koeler dan sanikel en daarom achten ze dat zeer goed om de pijn te verzoeten en de hitte af te nemen van alle ontstoken wonden en zweren door het erop te leggen.

De chirurgen gebruiken dit kruid om de breuken en inwendige kwetsingen te genezen en de uitwendige te laten sluiten en vooral in de schenen daar het vel af gestoten is. Omdat het zo drogend en tezamen trekkend is daarom wordt het zeer geprezen tegen de witte vloed van de vrouwen en waterachtige vloeden die de baarmoeder zo nat en glad maken dat het zaad weer afschiet en het ontvangen van de vrucht belet wordt.

Het gedistilleerde water van dit kruid gedronken kan de witte vloed van de vrouwen laten ophouden, insgelijks ook van buiten met een spons er op leggen of baden.

Dit water heeft zo’n kracht om het vlees bijeen te halen en de huid stijf en vast te maken dat sommige jonge dochters, nadat ze geschonden zijn geweest, door het gebruik van dit water voor maagden aangezien zijn geweest en vooral als ze ettelijke dagen in het water daar dit kruid in gekookt was gezeten hadden.

Diegene die de borsten met dit water stijf, hard en rond willen maken zullen dat veel eerder teweeg kunnen brengen mits daar wat Hypocystis en droge rozen, paardenstaartkruid en ui bij te doen.

De alchimisten willen verzekeren dat ze met dit kruid hun Mercurius congeleren kunnen, immers ze doen alle dagen hun best omdat te proberen en te beproeven, maar of het naar hun hoop lukt dat willen we iedereen niet bekend maken’.

De Duitse namen Frauenhilf en Aller Frauen Heil bewijzen zijn geneeskracht. "Manche Kinder hatten noch ihre Mutter und mancher geschlagene Witwer hatten noch seine Frau, wenn sie diese Gottesgabe gekannt hatten”, zegt de Zwitserse kruidenpater J. Kunzle. De dauw geldt overals als een middel om schoonheid te krijgen.

eychbaum xxxiii Ca

Arboτ glandis latine·Hullis arabice·

(Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capittel Hullus·idest arboτ glandis·spτicht·das aller gerauch dises baumes seÿ stopffen·und sunderlich die rÿnden die in der mitte ist dises baumes·Des geleichen die haut die do ist an den eÿcheln·Wÿe dÿse genüczet werden so sind sÿ von natur stopffen und keltten·

(Serapio spτicht·das eÿchelen sind gar gůt genüczet den frauwen die auch zů vil flüssig sind in jrer zeyt·und auch sunderlich die mittel rynden an dem holcze gesoten in wasser und do unden [54, verder op pagina 52]

….(Item das mittel der rynden von dem eÿchbaum und dz mittel von den eÿcheln das do ist zwischen der schalen und der frucht mit einander gesoten in eþsig und wasser·und auff das heÿlig feüwer gelegt als ein pflaster·benÿmet die hycze zůhandt·(Item die bleter von eÿcheln gestossen und auff ein frysche gehauwen wunden geleget zeühet die zůsamen·also daz man die nit hefften darff·(Item wer hÿczig bôþ blatern håt·sÿ ziehen die hÿcz auþ. (Der meister Diascoτides spτichet·das eÿchen holcz gesoten gůt seÿ den·die einen alsen fluþ haben und sunderlichen den·die do blůtt speÿen·das getruncken mit wein·(Item die frawen die lang zeit jr feüchtung gehabt haben·odeτ menstruose gewesen sind·die do mit eÿchen laub gebået unnden auff bereüchet·hilfft sÿ on zweyfel·(Item·Eycheln gebulferet und das getruncken mit wein· benÿmmet die gifft in dem menschen·und treÿbt sÿ auþ durch dem harm·(Item. Ettlich meister spτechen·das die bleter des eychbaumes gar gůt sind zů vil dingen·Der eins gelegt auff ein geschweer·benÿmbt jm die hÿcze·und heÿlet das zůhandt·(Item. Eÿcheln sind haubtwee bτingen und sind den bauch auff blasen·(Item·Eÿchen wurczeln gesoten·mit kŭe milch getruncken ist gůt wider vergifftig medicin·

(Item die frucht von eychbaume ist keltten und trucken beÿ dem .….quercinus hat macht subtil zůmachen·und hat macht zů jm ze ziehen·und feüchtung von einander zeteÿlen·unnd ist warm und trucken in dem dτÿtten grad. (Eÿchen mistel gebulfert und mit harcz vermenget·ist gůt wider verherttung des milczes·und auch mit wachþ vermenget·ist gar gůt wider das gegicht d gelÿder·(Item·Mistel ist zweÿerleÿ·auff dem eÿchen baumen·und auff dem bÿren baumm·Mysteln auff dem eÿchen baume ist auch der beste der do grŭn ist·[53]

Eikenboom, (1) 33ste kapittel.

Arbor glandis Latijn. Hullis Arabisch. (Quercus robur)

Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel Hullus, id est arbor glandis, spreekt dat alle rook van deze boom (2) stoppend is vooral de bast die in het midden is van deze boom. Desgelijks de huid die er is aan de eikels. Wie deze nuttigt zo worden zo zijn ze van natuur stoppend en verkoelend.

(3) Serapio spreekt dat eikels erg goed genuttigd zijn de vrouwen die ook te veel vloeiend zijn in hun tijd en ook vooral de middelste bast aan het hout gekookt in water en daar onder [54, verder op pagina 52] ….

Item dat middelste van de bast van de eikenboom en dat middelste van de eikels, dat er is tussen de schalen en de vrucht, met elkaar gekookt in azijn en water en op dat heilig vuur gelegd als een pleister beneemt de hitte gelijk. (4) Item de bladeren van eik gestoten en op een vers gehouwen wond gelegd trekt die tezamen alzo dat man die niet heffen hoeft. (5) Item wie hete kwade blaren heeft, ze trekken de hitte uit. (6) De meester Dioscorides spreekt·dat eikenhout gekookt goed is diegene die een oude vloed hebben en vooral die er bloedspuwen, dat gedronken met wijn. (2) Item de vrouwen die lange tijd hun vochtigheid gehad hebben of menstruatie gewezen zijn, die met eikenloof baden en van onderaf berookt helpt ze zonder twijfel. Item. (7) Eikels gepoederd en dat gedronken met wijn beneemt dat gif in de mensen en drijft het uit door de plas. Item. Ettelijke meesters spreken dat de bladeren van de eikenboom erg goed zijn tot veel dingen. Die eens gelegd op een zweer beneemt het de hitte en heelt dat gelijk. Item. (8) Eikels zijn hoofdpijn brengen en zijn de buik opblazen. Item. Eikenwortels gekookt met koemelk en gedronken is goed tegen vergiftige medicijnen.

Item de vrucht van eikenbomen is koud en droog bij de .….Quercus heeft macht subtiel te maken en heeft macht tot hem te trekken en vochtigheid van elkaar te verdelen en is warm en droog in de derde graad. Eiken mistel gepoederd en met hars vermengt is goed tegen verharding van de milt (9) en ook met was vermengd is het erg goed tegen de jicht in de leden. Item. (10) Mistel is tweevormig, op de eikenbomen en op de peerboom. Mistel op de eikenboom is ook de beste die er groen is.[53]

Vorm.

De zomereik, houdt van veel licht en daarom dragen alleen de buitenste takken van de kroon de mooi gevormde, bochtig, ingesneden bladeren. Hierdoor komt het ook dat in een eikenbos een levendige flora op de grond is. Het blad is onregelmatig gelobd met 3-7 diepe bochtige insnijdingen en heeft een asymmetrische vorm. Het blad is kaal en heeft zijn grootste breedte boven het midden. De 2 - 3cm lange eikels staan op lange steeltjes, Duitse Stieleiche.

Naam.

Arbor glandis; boom met schaaltjes wat op de eikenappels slaat. Vreemd dat hier geen Quercus staat of het Griekse Drys.

Dodonaeus; ‘De andere soort heet hier te lande eigenlijk eycken-boom, in Hoogduitsland Eichelbaum, De Griekse naam is Drys agria en de Latijnse naam is Robur, maar gewoonlijk Quercus, dan tot verschil van de tamme eik mag men ze Quercus silvestris, dat is wilde eikenboom, noemen. De vrucht van deze bomen is hier te lande eeckel genoemd, in Hoogduitsland Eychell, in het Latijn Glans en in het Grieks Balanos.

De eigenlijke Germaanse naam voor deze boom is eiche. In het oud-Hoogduits is het Eih of Eych, in het Noors eik en in Zweeds ek. De oer Germaanse naam is aiks, Saksisch Ok, Okes of Oak, dit werd in Angelsaksisch ac, oud-Noors eik en in het Engels oak, (ac-corn of acorn: koren, van blijkbaar eetbare eik, oud-Engels aecern of aecer, een veld, een product van 't veld). Eik is een gewoon oud Germaans woord dat boom betekent en verwant is met oud-Indisch igja: verering, dat wil zeggen de boom die van oudsher als godenboom de hoogste verering genoot. Oerverwant met dit woord is het Latijnse aesculus die bij de Romeinen natuurlijk niet de huidige botanische Aesculus hippocastanum is, maar op een eikensoort, Quercus robur of Quercus aegilops, sloeg. Dit woord stamt van aigsculos, van Grieks aigilops, een soort eik met eetbare vruchten. Ook de Griekse boomnaam aegilops, Q. aegilops, (eerder aegsculus) behoort tot dezelfde stam als Eiche. De Agis of Aegis, het schild van Zeus en een teken van zijn macht, stelde men als eikenhout voor. Hetzelfde hout werd eerst gebruikt voor werpspiezen die in het Grieks aiganeai heten. De wortel hiervan is aik die we in het oud-Noorse eikinn: geweldig, nog bewaren.

Plinius; ‘Ceres frumenta invenit, cum antea glandes vescerentur’, ‘de godin Ceres vond het koren uit, tot dan toe hadden de mensen zich met eikels gevoed’.

Gebruik.

Herbarius in Dyetsche heeft deze boom vreemd genoeg niet, wel de Herbarijs met de tegenwoordige naam; Quercus.

Herbarijs; ‘Quercus, dat is de eyke. En is koud en droog.

(3) De bladeren gekookt en de vrouw daarin gezeten stremt menstruatie. En die bladeren gestampt met azijn verslaan alle hitte.

Eeckelen die op eiken groeien verpoederd en gekookt en daarin gezeten die het achterste (aars) uitgaat laat het weer in keren en verdroogt de zenuwen die in het achterste liggen. (2) En stopt de loop, gedronken.

De gemalen schors van de eiken en de bladeren, dat getemperd met wit van een ei, is goed op gebroken been gepleisterd, ja als het net gebroken is. En benen die uit het lid zijn. Ditzelfde is goed op alle hete plaatsen. (4) En de bloem er van (meel van eikenschors) heelt en verdroogt verse wonden’.

Dodonaeus; ‘De bladeren en schorsen van de eiken en schaaltjes, knopjes of dopjes van de eikels en ook de eikels zelf zijn zeer (2) tezamen trekkend van aard met een sterke droog makende kracht zelfs tot in de derde graad met enige verkoeling. Dan voor alles is het beste dat men dat velletje of vliesje gebruikt dat tussen de schors en het hout van de eikenstam is en ook dat vliesje dat de eikel zelf of haar kern bekleedt.

(3) Deze bladeren, schorsen, schaaltjes en schelletjes of velletjes van eiken en eikels worden zeer nuttig en geschikt gehouden om de onmatige maandelijkse vloeden van de vrouwen te genezen en te stelpen, het bloedspouwen, bloed plassen en alle bloedgang en insgelijks ook de rode loop en allerhande loop van de buik, in water of rode wijn gekookt en gedronken of tot poeder gestoten en zo gebruikt of in enige pessarium en klysma’s gemengd of bij zalven, oliën, pleisters en andere dingen gedaan die men tot de voor vermelde gebreken plag te bereiden.

(8) Eikels gegeten kunnen niet goed of gemakkelijk verdouwt en verteerd worden en brengen de mens geen voedsel bij of het is dik, ruw en koud. Dan de varkens en wilde zwijnen worden daarmede gemest en krijgen daardoor vast en stijf of hard en geenszins week of waterig vlees.

De schorsen dienen om het leer mee te looien of te bereiden zoals de gewone man bekend genoeg is.

(4) De bladeren van eiken klein gestoten genezen en helen de verse worden en stelpen het bloeden, daarop gelegd, het water daar ze in gekookt zijn verkoelt en zuivert daarna de wonden. (5) De verse bladeren op de blaren gelegd verkoelen die en op de tong gelegd matigen ze de hitte van de maag.

Wijn daar de tere rosachtige bladeren in gekookt zijn verzacht de tandpijn die van koude komt en zuivert het bedorven of verrot tandvlees. Die is ook nuttig tegen de vuile zeren en ontstekingen van de schaamstreek van mannen en vrouwen.

Men mag van de jonge eikenbladeren of knoppen een bijzonder en uitstekend goed water distilleren tegen de vloeden van de lever, om de steen te breken en de witte vloed van de vrouwen te stoppen. Hetzelfde breekt de steen en helpt diegene die (6) bloedspouwen en rodeloop hebben of bloed plassen of zeren in de darmen hebben, andere geven het te drinken tegen de pest en vergif.

Viscum album, L. (wit)

Vorm.

De maretak is een half parasiet waarvan de gladde, altijd geel/groene en tong, lepelvormige bladeren zelf ook bladgroen bezitten. Eindstandige en tweehuizige, groene bloemen staan in groepjes. In de herfst kleuren de eironde bladeren geelgroen, is dan opvallend met de witte bessen. Door de gegaffelde (in twee armen uitlopende vorm) was de maretak het symbool van geboorte, ‘één uit twee’. Door zijn goudgroene twijgen in de winter was de maretak ook een voorbeeld van de gouden toverroede of wensroede van de Griekse mythologie. (10) Dodonaeus; ‘Marentakken groeien niet uit de aarde, maar groeien op bomen net zoals schurft of warkruid op de kruiden en heesters en worden meest op de eikenbomen gevonden en op andere eikeldragende bomen, maar soms ook wel op de appelbomen, perenbomen, linden, berken, wilgen, mispelbomen, kweebomen en andere bomen’.

(2) Exact hetzelfde heeft Herbarius in Dyetsche.

Naam

Dodonaeus;Dit gewas wordt hier te lande marentacken genoemd, in Hoogduitsland Mistell, in Italië vischio, in Spanje liga en in Portugal visgo, op het Latijns Viscum en op het Grieks Ixos en Ixia.

De lijm die uit de bessen van deze marentakken geperst wordt heet ook in het Latijn en Grieks Viscum en Ixia’.

Viscum komt van viscus, ‘vogellijm’, de bessen bezitten een kleverige stof die gebruikt werd als een vogellijm. Engelse mistletoe, mistel, Duits Mistel, oud-Noors miste, ‘uit elkaar gaan’, de gaffelige stengels.

Gebruik

Sinds Plinius had de mistel specifiek tegen epilepsie gegeven, dat missen we bij onze schrijvers. (9) Hier en bij Herbarius in Dyetsche werkt het alleen tegen de milt, ook zo bij Dodonaeus.

Herbarius in Dyetsche; ‘Viscus, dat is lijm en dat groeit op eikenbomen en ook op perenbomen, de beste marentak is die je op eiken ziet groeien, het blijft lang groen. Het heeft de kracht om te verfijnen, aan te trekken en te ontbinden. De verse of allerjongste zijn slecht, die effen is en van binnen een kleur heeft als prei en van buiten groen, die zal je voor de beste kiezen. Viscum verwarmt niet als het maar weinig vertakt is. In hem is overvloedige onverteerde vochtigheid, het is heet en droog in de derde graad en lost op of verteert de grove vochtigheid van het lichaam vanwege zijn sterke kracht om vaneen te trekken. Het verzacht en rijpt blaren als je het met hars mengt van Pinus (anders heet dit Rasini de pini) het vermurmt de hardheid van de (9) milt en verzacht de gewrichten als je het mengt met net zoveel was als van Viscum en dennenhars’.



elephanten lausz

Das xxxiiii Capi

Anacardus latine et grece·

(Die meister spτechen dz·anacardi sind heÿþ und auch gar dτucken in dem vierden grade.

(Dises ist ein frucht eins baumes pediculus elephantis genant·unnd die frucht bτauchet man in der årczneÿ·Dise frucht weret dτeÿssig jare unverseret an jrer krafft·also das sÿ gehalten werde nicht in czů feüchten oder zů dτucken stetten·

(Paulus·wôlicher diser frucht esse so sý blŭet der mŭþ sterben oder er wirt ausseczig von stund.(Dise frucht wechset in jndien an eynem baume obgenant·In dem bŭch Circa instans beschτeiben uns die meÿsteτ und spτechen·Wôlicher diser frucht nüczet alleÿn·das ist on ein zůsacze der můþ auch sterben·oder eτ wirdt ausseczig·(Wôlicher fast vergessen were unnd auch eÿn stumpffe vernunnfft hette·Der neme bibergeÿl eÿn uncz·das ist zwey lot und seüde den in essig der starck und saur seÿe sechþ uncz und thů darzů diser frucht also daz die ausser scheln abe seÿe anderhalb uncz·unnd mische dises also under eÿn ander mit einem spattel dz es ein weinig taugenlich werde·unnd schmiere dich mit disem hinden in dem nacke der moτgens und des abents·du gewÿnnest eÿn gůtte gedechtnuþ genannt memoτien·(Item nÿmm das saffte von diser frucht und menge den mitt auripigmento und streich damit die rauden genant Serpigo es verzeret die·also dz dises balde darnach mit warmem wasser abe gewåschen werd.

(Fûr die moτpheen·dz ist die unreÿn haudt der ausseczigkeit. Nymm selbe wermůt das ÿnder teÿl der coloquintiden ein halbe uncz bulverifier und conficiere sÿ mitt dem safft der anacarden·z·ij·Oder conficiere dises mitt essig und seüde dises geleich eÿnen pflaster und lege es auf die moτpheen.(Item anacardi sôllen genüczet werden wider dye bôsen gedechtnuþ und für die auþseczigkeit.(Item dise frucht ist gůtt sÿnne und vernunfft und gedechtnuþ bτingen·und ist gůtt wider alle kranckheit des hÿrnes die ein uτspzung hatt von einer kalten feüchtigkeit·Darumb ist dise frucht gůte wider weethumb der gelider·als wider das gegicht mit hônig vermenget·Wider dise kranckheÿt voτ geschτiben ist gůt ein sterckung genant confectio anacardina·(Item dise frucht vermenget mit hônig auff warczen geleget ist sÿ vertreÿben·Und ist gůt wider ungestalt d auffeczigkeit do mit geschmiert·Dises ist Serapio und Platearius und ander meÿster beweren·Und dise meÿster spτechen das man dise frucht sol vermengen mit bÿbergeÿl·wann allein sol man sÿ nit nüczen·(d·j·) (55)

(1) Olifanten luis.

Dat 34ste kapittel.

Anacardus Latijn en Grieks. (Semecarpus anacardium)

De meesters spreken dat Anacardium heet en ook erg droog is in de vierde graad.

Dit is een vrucht van een boom pediculus elephantis genaamd en de vrucht gebruikt men in de artsenij. Deze vrucht blijft dertig jaar onveranderd aan haar kracht alzo dat ze gehouden wordt niet in te vochtige of in te droge plaatsen.

Paulus; wie deze vrucht eet zo ze bloeit die moet sterven of hij krijgt (2) huiduitslag van stond af aan. Deze vrucht groeit in Indië aan een boom boven genoemd. In het boek Circa instans beschrijven ons de meesters en spreken: Wie deze vrucht nuttigt alleen, (3) dat is zonder een toevoeging, die moet ook sterven of hij krijgt huiduitslag. (4) Wie erg vergeetachtig is en ook een stom verstand heeft die neemt bevergeil een ons, dat is twee lood, en kook dat in azijn die sterk en zuur is, zes ons, en doe daartoe deze vrucht alzo dat de buitenste schellen er af zijn, anderhalf ons, en meng dit alzo ondereen met een spatel zodat het een weinig deugdelijk wordt en smeer je met deze achter in de nek ‘s morgens en ’s avonds, je wint een goede gedachtenis genaamd memorie.(5) Item neem dat sap van deze vrucht en meng dat met arsenicum en strijk daarmee de ruigte genaamd Serpigo, het verteert die alzo dat dit gauw daarna met warm water afgewassen wordt.

(5) Voor de morfeem, dat is de onreine huid van de huiduitslag: Neem salie, alsem, dat binnenste deel van kolokwint, een half ons, verpoeder en meng het met het sap van de Anacardium. Of vermeng dit met azijn en kook dit gelijk een pleister en leg het op de morfeem. Item, Anacardium zullen genuttigd worden tegen de (4) kwade gedachtenis en voor de huiduitslag. Item, deze vrucht is goed geest en verstand en gedachtenis te brengen en is goed tegen alle ziekte van de hersens die een oorsprong heeft van een koude vochtigheid. Daarom is deze vrucht goed tegen pijn van de leden zoals tegen dat jicht met honing vermengt. Tegen deze ziekte voorgeschreven is het goed een versterking genaamd confectio anacardina. Item deze vrucht vermengt met honing op wratten gelegd is ze verdrijven. En is goed tegen slechte vorm van huiduitslag, daarmee gesmeerd. Dit is wat Serapio, Platearius en andere meesters beweren. En deze meesters spreken dat men deze vrucht zal vermengen met bevergeil want alleen zal men het niet nuttigen.

Deze plant kom je verder niet tegen bij de Herbarijs en Herbarius in Dyetsche.

Vorm.

De Oriëntaalse Anacardium is inlands in India en nauw verwant aan de cashew die ook olifantenluis genoemd wordt.

Het is een bladverliezende boom die gevonden wordt in de Himalaya tot 1000m en het hete weer van India. De boom wordt 10-15m hoog. De bast heeft een grijze kleur en geeft irritant sap bij insnijdingen. De bladeren zijn 30-60cm lang en 12-30cm breed. Ze zijn glanzend boven en donzig aan de onderkant. De groenwitte bloemen staan in trossen in juni en vandaar afgeeft de plant vruchten. De vrucht is ongeveer 2,5cm lang, ovaal en glad en zwart. Dat bevat een bruine scherpe olie. De rijpe vrucht wordt verzameld. Vers is het scherp, geroosterd smaakt het wat naar geroosterde appels, droog wat op dadels.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Anacardium en in de apotheken Anacardus en is van de Grieken in deze laatste tijden eerst Anacardion genoemd geweest omdat het een vrucht is die op een mensenhart zo van gedaante als van kleur lijkt, in Arabië heet ze balador, in Indien bybo of bibo en in Portugal fana de maloqua omdat als ze noch groen zijn de gedaante van een boon heeft. Het wordt in de apotheken ook of Pediculus Elephantis genoemd, dat is olifantenluis’.

Anacardium, dit woord is afgeleid van ana: gelijkend, en cardia: hart, het is een verwijzing naar de vorm van de noot.

Gebruik.

Dodonaeus; ‘‘Dan voorwaar is dat merg en ook de groene vrucht die in zout of anders bewaard wordt niet zeer (2) lieflijk om te eten. Daarom zal men deze vrucht alleen buiten het lichaam gebruiken en die kiezen die vol, bruin en die veel zwart en zeer heet hars tussen de schorsen heeft en met een witte kern. Want ze geneest alle pijnlijkheid dat van koude komt en alle (4) ziektes van de hersens en van de zenuwen, de pijn van de lenden en jicht, met honig vermengt en opgestreken en zo opgestreken verdrijft ze de wratten en is goed tegen melaatsheid en versterkt ook de zinnen en het verstand als (3) men de buitenste schors met Castoreum of bevergeil kookt en daarvan een pap maakt en ons daarmee in de nek ‘s morgens en ’s avonds besmeert. Het sap met azijn of arsenicum vermengt geneest het wild vuur en de voortskruipende zeren, (5) de melaatsheid en onzuiverheden van de huid als men de huid daarna afwast met rozenwater. Heel Indien door wordt deze vrucht met kalk (a) vermengt en gebruikt om zijde en andere lakens te tekenen of te zegelen. Sommige Indiaanse bedriegers steken deze vrucht op de spits van een mes en houden die zo in de kaars omdat ze dan een vreemd geluid van zich geeft waaruit ze de toekomende dingen aannemen te voorspellen.’

(a) Het is bekend als bhallarak in India en werd ‘marking nuts’genoemd door Europeanen omdat het door waslui gebruikt werd om de kleren te markeren voor het wassen.

In de Ayurveda wordt de vrucht beschouwd als een middel om lang te leven en te vernieuwen, wordt bewerkt voor gebruik want het is toxisch van nature.

In India wordt het al eeuwen gebruikt. Het werd in hoge eer gehouden in de oude verhalen van de Ayurveda. Het werd gebruikt als een aphrodisiaca, vooral bij het gebrek van de erectie, verder bij huidziektes, geeft appetijt en helpt bij sommige reuma kwalen. Het wordt zowel in als uitwendig gebruikt. De vruchten, de olie en de zaden hebben een grote medische werking en worden tegen een uitgebreide schaal van ziektes gebruikt. Uitwendig wordt de olie, gemengd met kokosnoot of sesamolie, gebruikt op wonden en zeren om pusvorming te voorkomen. Het verzacht en heelt gebroken benen, dan gemengd met fala (Shorea robusta). (2) Het is wel extreem heet en scherp in zijn gebruik dus moet het voorzicht gebruikt worden. Sommige mensen zijn er allergisch voor. Ook niet gebruiken bij jonge kinderen, oude mensen of zwangere vrouwen en dan alleen gebruiken in de zomer. Inwendig gebruikt tegen aambeien, diarree, tumoren en wormen. Het werkt op de spieren als bij sciatica, reuma en (4) hersensstoornissen. Bevordert de hersenwerking. Het is het beste verjongmiddel voor huidziektes en vermeerdert de huidweerstand, voedt de kleine kanalen van het systeem. Moet dan wel uit de zon genomen worden en het liefst in de winter.

Mandelbaum xxxv c

Amigdala latine·arabice et grece Lavet·

(Der meÿster Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel Lavet id est Amigdala spricht daz do seÿe zweyer handt mandeln·die eine sind sŭsse die anderen bitter·(Der meyster Galienus in dem sechsten bůch genant simplicium farmacarum in dem capitel Amigdala spτicht das in den sŭssen mandeln seÿe ein kleine bitterkeit·und die vernymmet man nitt wol umb des willen das die sŭssigkeit in den über triffet·aber so sÿe alt werden so vernÿmmet man die bitterkeit in jne gar wol·(Ir natur ist getemperiert in der würme und feüchtigkeit·(Diascorides in dem capitel Amigdala spτicht das die sŭssen mandeln nitt als vil wercklichkeÿt in jn haben als die bitteren mandeln wenn die bittern machen subtÿl die feüchtigkeyt des menschen unnd machen wol harmen·(Serapio spτicht das die sŭþen mandel heiþ und feücht sind an dem ersten grade·(Mandel geessen mit zucker werden balde verdeüwet·und darumb laxieren sÿ den bauche·(Sŭsse mandeln merent materiam spermaticam das ist die natur des mannes unnd der frauwen.

(Item mandeln geessen·oder in dem munde behalten benÿmmet den schmerczen des zan fleisches·(Gumme von dem mandel baum nüczet man in der årczneÿ geleich dem gummÿ arabicum unnd ist heyþ an seiner natur· (Der meister Galienus spτichet und Platearius das die bittern mandeln genüczet werden in d årczneÿ und die sŭssen in der koste·Und spτicht auch daz die bitter mandeln ziehen auþ gar vil grober feüchtung·(Die bitter mandeln benemen dz milczen schwere·(Die wurczel von dem bittern mandeln baum gesotten und dz antlicz damit gewåschen benemen dÿe flecken dar an·(Bitter mandel gesotten mit essig und rosen ôle und auff die stÿrn gelegt als ein pflasteτ benymmet daz haubt wee·(Mandeln gestossen unnd gemischet mitt hônig und auff die bôsen blatern gelegt senftiget·(Und [56] sunderlichen also gelegt auff die wunden die ein dobender hundt beysset·(Item er spτicht dz die sŭssen mandel fast gůt unnd natürlich sind zů essen und on schaden in allen süchten·Also wann du wilt hon daz sÿ stoppen die flüþ des menschen so magstu sÿ essen gesotten oder wie du wilt des geleichen der milch dar von. Wiltu aber das sÿ nit stoppen oder auch nit laxieren·so tů dar under uve passule dz sind kleÿne rosyn und zucker so laxieren sÿ senfftigklich·(Item sŭþ mandel geessen machen wol schlaffen und harmen·(Mandel gemischet mitt menta benymmet den schmerczen der lenden·unnd benymmet peripleunioniam·dz ist ein geschwere an der lungen davon dann kommet ptysis·das die schwintsůcht des abnemes·und krafft des menschen·(Item sŭþ mandel geessen mitt milch unnd hônig benymmet die leber sucht und den bôsen hůsten und auff blasung des gedårmþ genant colon als Serapio spτichet·(Das gummy von mandelbaum getruncken mit wein benymmet daz blůt speÿen·(Das gummÿ gemischet mit essig und den bôsen grÿnt mit gewaschen genant impetigo benymmet den on zweÿfel·(Das ôle von bitter mandel ist gůt suffocacioni matricis·das ist der moder dÿe auff stosset und feret von einer seÿten zů der andern under dem nabel mit dem selben ôle wol bestrichen·(Das ôle von dem bittern mandel an die schlåffe gestrichen benymmet daz haubt wee und bτinget růwe·(Das bitter mandel ôle warme in dÿe sausende oτen gelassen benymmet das sausen unnd bτinget wider umb dz gehôτe·(Bitter mandel õle gemischet mit hônig und sŭsse holcz unnd rosenôle unnd wachs unnd darauþ gemachet ein salbe und dÿe gestrichen umm die augen reÿniget die und machet sy klare Serapio·(Der meister Rabbi moÿses in dem capitel Amigdala spτicht dz sŭsse mandel bτinget den schlaff und machen getemperiert feüchtung sind fast gesunt zů essen. (In dem bůch genant circa instans beschτeiben uns die meister und spτechen daz bitter mandel heiþ sind und trucken an dem andern grade.

(Item better mandeln ôle ist gůt wider dem stein und weetumb der nÿeren und wider den kalten seich auff die lenden unnd nabel geschmieret·Auch bitteτ mandel geessen sind dar für gar gůt. (Item bitter mandel genüczet ist gůt wider die trunckenheyt. Und wann ein frosch bitter mandel ÿsset der stirbet zůhandt Serapio·(Item bitter mandel dick mal genüczet ist die würme in dem bauch veτtreÿben·und eÿn pflaster davon gemachet·und auff den nabel gelegt·ist fast darzů gůt·(d·ij·) [57]

Amandelboom, (1) 35ste kapittel.

Amigdala Latijn. Arabisch en Grieks Lavet. (Prunus dulcis)

De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel Lavet, id est Amigdala, spreekt dat er zijn twee soorten amandelen, de ene zijn zoet, de andere bitter. De meester Galenus in het zesde boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel Amigdala spreekt dat in de zoete amandelen een kleine bitterheid is en die verneemt men niet goed vanwege dat de zoetigheid het overtreft, maar zo ze oud worden zo verneemt men de bitterheid in hem erg goed. Haar natuur is getemperd in de warmte en vochtigheid. Dioscorides in het kapittel Amigdala spreekt dat de zoete amandelen niet als veel werkelijkheid in zich hebben zoals de bittere amandelen want de bittere maken subtiel de vochtigheid des mensen en maken goed plassen. Serapio spreekt dat de zoete amandelen heet en vochtig zijn aan de eerste graad. Amandelen gegeten met suiker worden gauw verteerd en daarom laxeren ze de buik. Zoete amandelen vermeerderen materiam spermaticam, dat is de natuur van de mannen en de vrouwen.

Item, amandelen gegeten of in de mond gehouden beneemt de pijnen van het tandvlees. Gom van de amandelboom nuttigt men in de artsenij gelijk de gom Arabicum en is heet aan zijn natuur. (2) De meester Galenus spreekt en Platearius dat de bittere amandelen gebruikt worden in de artsenij en de zoete in de kost. En spreekt ook dat de bittere amandelen trekken uit erg veel grove vochtigheid. De bittere amandelen benemen de miltzweer. De wortel van de bittere amandelboom gekookt en dat aangezicht daarmee gewassen benemen de vlekken daaraan. Bittere amandelen gekookt met azijn en rozenolie en op het voorhoofd gelegd als een pleister beneemt de hoofdpijn. Amandelen gestoten en gemengd met honing en op die kwade blaren gelegd verzacht ze. En [56] vooral alzo gelegd op de wonden die een dolle hond bijt. Item, hij spreekt dat de zoete amandelen erg goed en natuurlijk zijn te eten en zonder schade in alle ziektes. Alzo als u wil houden dat ze stoppen de vloed des mensen dan mag u ze eten gekookt of hoe u wil, desgelijks de melk daarvan. Wil u echter dat ze niet stoppen of ook niet laxeren, zo doe daar een uve passule, dat zijn kleine rozijnen, en suiker bij dan laxeren ze zachtjes. Item zoete amandelen gegeten maken goed slapen en plassen. Amandelen gemengd met munt beneemt de pijnen van de lenden en beneemt peripneumonie, (3) dat is een zweer aan de longen daarvan dan komt ftisis, dat is de duizeligheidziekte van het afnemen en kracht van de mensen. Item, zoete amandelen gegeten met melk en honing beneemt de leverziekte en het kwade hoesten en opblazen van de darmen genaamd colon, zoals Serapio spreekt. Die gom van amandelboom gedronken met wijn beneemt dat bloedspuwen. Die gom gemengd met azijn en het kwade hoofdzeer mee gewassen, genaamd impetigo, beneemt die zonder twijfel. (5) De olie van bittere amandel is goed suffocacioni matricis, dat is de baarmoeder die uitstoot en gaat van ene zijde naar de andere onder de navel, met dezelfde olie goed bestreken. Die olie van de bittere amandel aan de slaap gestreken beneemt de hoofdpijn en brengt rust. (4) Dat bittere amandelolie warm in de suizende oren gelaten beneemt dat suizen en brengt terug om dat gehoor. Bittere amandelolie gemengd met honing en zoethout en rozenolie en was en daaruit gemaakt een zalf en die gestreken aan de ogen reinigt die en maakt ze helder, Serapio. De meester Rabbi Moises in het kapittel Amigdala spreekt dat zoete amandelen brengen de slaap en maken getemperde vochtigheid en zijn erg gezond te eten. In het boek genaamd Circa instans beschrijven ons de meesters en spreken dat bittere amandelen heet zijn en droog aan de andere graad.

Item, bittere amandelenolie is goed tegen de steen en pijn der nieren en tegen de koude plas, op de lenden en navel gesmeerd. Ook bittere amandelen gegeten zijn daarvoor erg goed. (6) Item bittere amandelen genuttigd is goed tegen de dronkenschap. En wanneer een kikker bittere amandelen eet dan sterft hij gelijk, Serapio. (4) Item bittere amandelen vaak genuttigd is de wormen in de buik verdrijven en een pleister daarvan gemaakt en op de navel gelegd is erg daartoe goed.[57]

Vorm.

De amandel is een grote struik/boom van drie tot acht meter hoog met een brede kroon en dikke stam. Bladeren zijn lancetvormig, gezaagd en klierachtig behaard. De talrijke bloemen zijn bleekroze, alleenstaand of met twee bijeen. De bast levert vaak een gom.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Deze boom heet hier te lande amandelboom, in Hoogduitsland Mandelbaum, in het Grieks heet het Amygdale en in het Latijn Amygdalus.

De vruchten heten in het Nederduits amandelen, in het Grieks Amygdalon en in het Latijn Amygdalum of, zoals men nu in de apotheken zegt, Amygdala, in het Hoogduits Mandell. De zoete heten Amygdala dulcia, dat is zoete amandels en de bittere Amygdala amara, dat is bittere amandels.

Amandel heet in het Duits Mandel, in oud-Hoogduits Mandala, Mandelbaum bij Bock, Frans amandier, wat uit oud-Frans amande en dit uit laat Latijns amandula stamt en dit van Latijn amygdala, van Grieks amygdale, van Hebreeuws megedh el: gewijd fruit of heilige vrucht. De Engelse almond ontstond onder invloed van het Arabische al: volmaakt.

Prunus van purere, omdat zijn hout ‘lang brandt en glimt’. Ook kan het ‘vurig’ beteken of ‘vroegtijdig’ omdat zijn vruchten in de hoogzomer rijpen.

Gebruik.

De amandel behoort eigenlijk tot de noten. Bij de amandel gaat het om de kern, de inhoud van de noot. Je eet geen vruchtvlees van de amandel. De pit kraak je, hoewel die enorm hard is. Er bestaan eigenlijk twee soorten, de bittere en de zoete. De zoete is een veel gebruikte noot, je kan die gezouten of geroosterd eten, bij marsepein, bakwerk en amandelolie.

De bittere amandel bevat geen vluchtige olie van zichzelf, maar dat wordt gevormd door water toe te voegen waarna onder andere Pruisisch zuur wordt gevormd. Zoete amandels met water geven dit niet. Eet je een grote hoeveelheid van bittere amandelen dan komt er door het maagzuur een werking die tot blauwzuurvergiftiging kan leiden, 50 tot 60 stuks kunnen dodelijk werken. Als je het zuivere amygdalin in het bloed brengt treedt er geen vergiftiging op omdat het bloed geen ferment bevat die het blauwzuur werkzaam maakt.

De bittere wordt gebruikt voor bitterkoekjes, likeuren, maar vooral voor zeep en cosmetica. Van de olie wordt een laxeermiddel verkregen en een schoonheidsmiddel. De olie werd gemaakt door de amandelen zeer klein te stoten, hoe kleiner hoe beter, dit wordt in een grove lap gedaan, kaasdoek genaamd, en die in een pers waaruit de witte en troebele olie druipt.

Herbarius in Dyetsche; ‘Amigdale of amandelen, er zijn twee soorten van als een zoete en een bittere. Zoete amandelen zijn heet en nat in de eerste graad en bittere amandelen zijn heet en droog in de tweede graad. (2) Bittere amandelen zijn goed in de medicijnen, zoete amandelen zijn goed om te eten.

(3) Bittere amandelen zijn goed tegen ademgebrek (dat astma heet) en tegen hoest die uit koude zaken komt als je het zo neemt: ‘Wrijf bittere amandelen, dan doe je er vanwege haar bitterheid suiker bij en maak er een pap van’.

(4) De olie van bittere amandelen is goed tegen doofheid en als je veel bittere amandelen neemt is het goed tegen wormen. Als je er een pleister van maakt en op de navel legt is dit ook tegen hetzelfde goed.

(5) Een pessarium (dat is een instrument als een klysma) van olie van bittere amandelen gemaakt laat bij de vrouwen hun stonden komen als je het in de baarmoeder doet’.

Maerlant;Amygdalus dat is de amandelboom en eerst noemde men het gom. Die bloeit als de warmte begint. Deze boom hete landen bemint, daar draagt hij goed. in koude landen heeft hij het moeilijk. Aristoteles die zegt het dat men van deze bomen pleegt te verbeteren haar natuur, steekt men er een nagel door dan werpt het een soort gom en die vrucht wordt zoet daarom. Platearius zegt, dat die zijn bitter zijn goed als medicijnen. Zoete zijn goed ter spijze voor de zieken in allerhande wijze die liggen in de hete zucht versterken zich aan haar vrucht’.

Dodonaeus; ‘Uit de zoete amandels, als er enig sap of nat bij gegoten is, wordt een wit melkachtig sap getrokken dat amandelmelk heet wat niet alleen goed is om het lichaam te voeden, maar is ook zeer nuttig voor al diegene die de rode loop of enige andere vloed hebben en is ook zeer behulpzaam diegene die pleuris of ontsteking in de zijden hebben en etter spuwen, als Alexander Trallianus betuigt, (3) want de amandels hebben enige openende en verterende kracht met een afvegen waardoor ze de borst en longen zeer toegedaan en nuttig zijn en zeer behulpzaam om het etterachtig spuugsel gemakkelijker te laten voortkomen en rijzen.

Men maakt van deze zoete amandels ook ettelijke soorten van koeken en taarten zoals marsepeinen en andere diergelijke lekkernijen zijn die meer verdrogen en beter zijn om de buikloop te stoppen dan amandelmelk en zijn daarboven ook wel zo goed om de voor vermelde gebreken van de longen en borst te genezen en het etterachtig spuugsel gemakkelijk te laten rijzen en voortkomen.

De olie die vers uit de zoete amandels geperst is kan alle smart en weedom verdrijven of verzoeten. Men geeft die te drinken diegene die van het pleuris of verzwering van de zijden ziek zijn, te weten nadat ze in de ader gelaten zijn. Die olie is ook zeer nuttig diegene die enige gebreken in de nieren hebben en met de smarten van het niergruis gekweld zijn, want ze opent, maakt wijdt en slibberig de doorgangen of aderen van de plas en maakt dat ze beter zijn om de steentjes of het niergruis te laten rijzen of af te komen. Ze is ook geschikt om de buik zachter en weker te maken en daarom is ze nuttig om de maagpijn te genezen. (5) Men houdt ze ook voor zeer goed voor de vrouwen die van kind geleegd zijn want ze kan de naweeën zeer gemakkelijk en gauw verzoeten of wegnemen.

De bittere amandelen hebben een dun makende, verterende en openende kracht en ontsluiten (3) alle verstopping van de longen, lever, nieren en milt en van alle andere inwendige leden en daarom zijn ze goed om de pijnen van de zijde te verzoeten. Ze maken de buik ook week en daarbij verwekken ze de maandstonden en plas en genezen de druppelplas en koude plas en vanwege dezelfde oorzaak zijn ze ook goed tegen dat hoesten, kortheid van adem, met enige likking vermengt en gebruikt, want ze doen al hetgeen dat in de borst en in de longen vast is gemakkelijk rijzen en voortkomen. Deze bittere amandels zijn ook goed diegene die bloedspuwen, met stijfsel vermengt en ingenomen.

(6) Men zegt ook dat diegene die vijf of zes bittere amandels nuchter inneemt die gehele dag niet dronken zal worden.

Bittere amandels zuiveren ook de huid en laten alle plekken en vlekken van het aanzicht en van het ganse lichaam vergaan.

De Italianen en die van Provence maken marsepeinen van honig en amandels die zeer goed is om de fluimen te lossen en voor de mensen die uitdrogen.

Bittere amandels gegeten laten alle pijn van het ingewand vergaan, (4) drijven de wormen uit en genezen niergruis, druppelplas en gebreken van de nieren met terpentijn of met zoete wijn ingenomen en met honig en melk gelikt zijn goed voor maagpijn, leverzucht en hoest. Melk van deze bittere amandels gemaakt is ook nuttig tegen Sciatica of heupjicht. Die op de navel gelegd laat de wormen sterven en met wijn gemengd genezen de bloedige puistjes aan de benen, zelfs aan het geslacht gehouden laten de maandstonden voortkomen en klein gestoten en met water van ijzerkruid aan de slag van het hoofd gestreken of gebonden laten rusten en slapen. Olie uit deze bittere amandels gemaakt, als men die in de pan roostert en dikwijls roert en daarna stijf uitperst, is zeer goed tegen de (5) opstijging van de baarmoeder, onder de navel gestreken, dan aan de lendenen of navel gesmeerd is het ook goed tegen niergruis, koude plas, druppelplas en pijn van de nieren, aan de slaap van het hoofd gestreken laat de hoofdpijn vergaan en brengt rust, (4) warm in de suizende oren gedaan beneemt het tuiten en brengt het gehoor weer, maakt de verharde zenuwen zacht. Ze geneest ook de benauwdheid en miltzucht. Ze verdrijft ook alle plekken en ander onzuiverheid van het aanzicht en laat de rimpels vergaan, met honig gemengd, en wordt goed gehouden om het duister gezicht te verhelderen, maar met wijn gemengd zuivert het de tranende zeren van het hoofd.

Aloe xxxvi Ca

Aloe grece et latine·arabice fabet vel cantarcainar·

(In dem bůch genannt Pandecta in dem dτeÿunddτeissigisten capitel das an hebet Aloe beschτeiben uns die meister und spτechent das Aoe werde gemachet von dem saffte des krautes genant aloen·(Diþ kraut findet man in jndia persia grecia und in apolia·und ist dτeÿer handt aloe·eines ist genant succotrinum·das ander aloe epaticum·dz dτitt aloe caballinum. (Die wirdigen meister spτechent das aloe gemacht werde in mancherleÿ weise·Wann etlich meister wôllent das daz kraut gestossen werde unnd der saffte darauþ getrucket·darnach den safft wol gesotten unnd den gestellet in die sunnen·unnd also gedoτret·Und das oberst in dem safft der also gedoτret ist in der sunnen·nennet man succotrinum. Das in dem mittel liget nennet aloe epaticum·und das ist nit also klare als das erste·Unnd das in dem grunde liget nennet man aloe caballinum·und daz ist gleich als dicke hessen in eÿnen faþ·(Etlich meister spτechen auch dz Aloe seÿ dτeÿer handt eins rot von farbe·das kommet auþ eÿner jnseln in jndia gelegen·die jnsel ist geheissen Scotoτa·dz ander aloe ist schwarcz an der farbe·und kommet auþ dem lande peτsia genant·Das dτitt aloe hatt ein farbe geleich einem granat apffel·und kommet auþ dem lande Arabia genant oder apolia·(Under disen dτeÿen spτechen die meÿster das aloe daz do kommet auþ der jnsel scotoτa seÿ dz beste und diþ sol sein rot unnd durchleüchtig und soll sich bald lassen bτechen und wol riechen unnd gar bitter·Aber doch do selbest steet geschτiben das die eτste meinung die best seÿ do eτ faget wie aloe gemacht seÿ·(Unnd spτechen auch do selbest das Aloe succotrinum das beste seÿ under den selbigen dτeyen·unnd das soll sein an der farbe rôttelicht·und sunderlich wann man dz bτichtet so sol das bulver geleichen dem saffran an der farbe und sol nit zů sere stincken noch zů sere bitter sein·(Das ander dz man [58] nennet epaticum daz sol haben ein farbe gleich einer lebern·und sol schwåczelicht sein an d farbe·und doch nit zů schwarcz und hat lôcheτ an jm geleich den geôffneten adern·(Das dτitt dz man nennnet caballinium dz sol haben ein schwarcz dunckel farbe und sol fast bitter sein unnd ein schweτen bôsen stinckenden gerauch haben·(Merck die meister spτechen das alles das do seÿ von kreütern von wurczeln von gummÿ oder von specereÿen und von natur yegkliches ein gůten oder bôsen gerauch habe·so es dann stercker reüchet an dem gerauche·so es besser ist in der krafft·und so es meer stincket von natur so es auch ye meer stercker ist an seiner kraffte·Auch des geleich was do von natur bitteτ ist·so es meer bitter ist so es stercker ist·Und dÿe meister nement allein auþ aloe wann aloe meer stinckende ist das ist das bôst·unnd das do meer bitteτ ist under dem dz ist das bõst·(Auch sol man wissen wann man schτeibet aloe in die apotecken unnd darzů keÿnen zůsacz thůt·als succotrinum epaticum oder caballinum·so meÿnet man allein succotrinum und die andern nit·(Der meister Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel fabet id est Aloe spτicht das aloe komme auþ einem stamm der habe bleter gleich d wålschen zwÿbel unnd darjnne ist feüchtigkeÿt die ist klebericht und zehe·und so man das angreiffet so beleÿbet dÿe feüchtigkeyt von dem kraute hangen an den henden·Die bleter sind rot und bτeiter wann an den wålschen zwÿbeln. Der stamm geleichet affodillorum·dz ist der goltwurcz stam oder wilde schwårtel·(Dises kraut hat ein starcken schweren gerauch·und ist gar bitter. Diþs wechset vil in arabia unnd in jndia·(Der meister Serapio spτicht auch dz diþ seÿ der beste aloe der do glat seÿ und nit mitt kleinen steinlin vermischet und rot von farben und durchleüchtenden oder klar unnd der sich balde laþs bτechen·Und so man darauþ edemet das er auch balde weich werde·unnd soll auch haben ein gůtten gerauch·In dem bůch circa instans in dem capitel Aloe beschτeiben uns die meister und spτechen das aloe das man nennet caballinum gar dick gefelschet werde·also das man es verkauffet für aloe succotrinum oder epaticum·Und diþs ist gar bôse von den selbigen dÿe den aloe also felschen·Wann solich felschung hat an jm nit die recht krafft und natur des aloe succotrinum oder epaticum· (Auch die meyster allenthalben unns beschτeÿþen wie solich kreüter mit specereÿ en gummÿ gefelschet werden·Umb des willen dz sich ein ÿegklicher wisse dar voτ zů hŭtten und ein ÿegkliches gebτaucht oder genüczet werde nach dem es gůt seÿ·Unnd darum steet (d·iij) [59] geschτiben von aloe wie es gefelschet wirt·und spτechen dÿe meister das ettlich nemen essig und lassen den wol sÿeden und thůn dz rein saffran von oτient·und darzů muscaten gebulveτt oder ander wolriechende speceτeyen·Unnd darnach nemen sÿ aloe caballinum und zerknischen den und thůn den in ein tŭchlein und hencken den in den siedenten essig·und thůn den balde widerumb herauþ unnd lassen den selben essig trucken weτden und dises ist gar schwårlich czů erkennen ob es seÿe succotrinum oder nit·und darumb hab auffmerckunge als oben geschτÿben steet. (Diascoτides und ander meÿster spτechen das aloe seÿe heiþ und trucken an dem andern grade·und spτicht auch dz aloe zů vil dingen gůtt seÿe·(Aloe treibt auþ die bôsen flegma und coleram unnd melancolÿ und ist fast gůt genüczet der kalten bôsen lebern·(Aloe ist gůtte den die do blůt speÿen mitt mastix vermenget·(Aloe genüczet reÿiniget den magen von bôser feüchtigkeit und dz haubt mit einer senfften roτe·(Aloe getemperiert mit starckem wein und rosen ôle benÿmmet das haubtwee des an die stirnen gestrichen·Diþs vertreibet auch dz gucken der augen·(Aloe mit wein und hônig gestossen unnd das gehalten in dem munde hilfft d schwerenden zungen unnd dem schwerenden zanfleisch·(Aloe benymmet asma das ist dz keichen unnd raumet die bτust mitt mastix und sŭþ holcz safft vermenget dar von genüczet·

(Aloe gebulvert unnd das gestreüwet in die wunden heylet sÿ auff stund·Das selbige an die augen gestrichen vertreibet den eÿter dar auþ·(Der meÿster Galienus spτichet das aloe heÿle die grossen alten schaden das bulver darein gestreüwet·(Wer bôse blatern hette an dem gemechte oder frat were dar an d streüwe des bulvers von aloe in dÿe blattern unnd wunden sÿe heilent zůhandt·(Auch ist dises bulver gar gůt zů dem aftern wann do selbs feüchtigkeÿt fliessen ist genant fluxus emoτroidarum·(Aloe gebulvert und das getemperiert mit wasser unnd auff die wunden geleget geleich einem pflaster zeühet sÿ zůsamen unnd heylet sÿ on schaden·(Der meister Johannes mesue spτicht das aloe gemischet mitt dτacken blůt und mitt mirτa unnd die czůsamen gebulvert und das gestreüwet in die faulen wunden oder blatern åczet das faule fleisch auþ on schmerczen. (Aloe gewåschen mit rosen wasser oder fenchel safft unnd das auch gestrichen umb die augen benymmet den fluþ der augen und schirpffet die sÿmie·(Item aloe eingenommen mitt geÿssen milchmolcken benÿmmet auch ÿctericiam das ist die gelesucht·

(Item Johannes mesue spτicht auch dz aloe nit gebτaucht [60] soll werden so es auch fast kalt seÿ·wann es schabet die dårme zů sere und treibet auþ blůt mitt dem stůlgang so der lufft zů vil kalt ist·(Auch spτechen die meisteτ das man aloe nitt bτauchen soll on vermengunge des mastix wann mastix ist jme sein untugent abnemen·(Der meyster Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel aloe beschτeibet uns vil von aloe und erzelt sein tugent und sind auch d andern meisteτ meÿnunge als Avicenna Galieni. (Item in dem zwolfften bůch genant speculum naturale vincencij in dem capitel aloe findet man auch vil hübscher tugent von aloe·(Item aloe mit mastix veτmenget in hirczung wasser ist auf thůn bestoppung des milcz und lever·und also genüczet in beÿfůþ wasser ist frauwen feüchtigkeit flüþsig machen genant menstruum·(Item ein quintin aloe unnd ein halb quintin mastix mit wermůt safft vermenget in d wochen zwey male genüczet ist gůt wider wassersüchtigkeit·(Item aloe bulver mit hônig vermenget ist gůt wider die würm·

Aloë, 36ste kapittel.

Aloë Grieks en Latijn (1). Arabisch fabet vel cantarcainar. (Aloë perryi)

In het boek genaamd Pandecta in het drie en zestigste kapittel dat aanheft Aloë beschrijven ons de meesters en spreken dat Aloë wordt gemaakt van het sap van het kruid genaamd Aloë. Dit kruid vindt men in India, Perzië, Griekenland en in Apulië en is drievormig Aloë, (2) een is genaamd (7) succotrinum, de andere Aloë epaticum, de derde Aloë caballinum. De eerwaardige meesters spreken dat Aloë gemaakt wordt in vele wijzen. Want ettelijke meesters willen dat dit kruid gestoten wordt en het sap daaruit gedrukt, daarna het sap goed gekookt en dan gesteld in de zon en alzo gedroogd. En dat bovenste in het sap dat alzo gedroogd is in de zon noemt men succotrinum. Dat in het midden ligt noemt men Aloë epaticum en dat is niet alzo helder als dat eerste. En dat in de grond ligt noemt men Aloë caballinum en dat is gelijk als dikke wijnhessen in een vat. Ettelijke meesters spreken ook dat Aloë drievormig is, een rood van verf dat komt uit een eiland in India gelegen en dat eiland is geheten Socotra, de andere Aloë is zwart aan de verf en komt uit het land Perzië genaamd. De derde Aloë heeft een verf gelijk een granaatappel en komt uit het land Arabië genaamd of Apulië. En van deze drie spreken de meesters dat Aloë dat alzo komt uit het eiland Socotra de beste is en dit zal zijn rood en doorzichtig en zal zich gauw laten breken en goed ruiken en erg bitter. Maar toch daar zelf staat geschreven dat de eerste mening de beste is die zegt hoe Aloë gemaakt is. En spreken ook dezelfde dat Aloë succotrinum de beste is van een van dezelfde drie en dat zal zijn aan de verf roodachtig en vooral als men dat breekt zo zal dat poeder lijken op saffraan aan de verf en zal niet te zeer stinken noch te zeer bitter zijn. Dat andere dat men [58] noemt epaticum dat zal hebben een verf gelijk een lever en zal zwartachtig zijn aan de verf en toch niet te zwart en heeft gaten aan hem gelijk de geopende aderen. Dat derde dat man noemt caballinium dat zal hebben een zwarte donkere verf en zal erg bitter zijn en een zware kwade stinkende reuk hebben. Merk, de meesters spreken dat alles dat er van kruiden is, van wortels, van gom of van specerijen en van natuur elk een goede of kwade reuk heeft en zo het dan sterker ruikt aan de reuk zo het beter is in de kracht en zo het meer stinkt van natuur zo is het ook meer sterker aan zijn kracht. Ook desgelijks wat er van natuur bitter is zo het meer bitter is zo het sterker is. En de meester noemen alleen uitgezonderd Aloë want hoe Aloë meer stinkende is dat is het kwaadste en dat er meer bitter is onder hen dat is dat kwaadste. Ook zal men weten als men schrijft Aloë in de apotheken en daartoe geen toevoeging doet zoals succotrinum, epaticum of caballinum, zo bedoelt me alleen succotrinum en de andere niet. De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel fabet, id est Aloë, spreekt dat Aloë komt uit een stam die heeft bladeren gelijk de Waalse bol en daarin is vochtigheid die is kleverig en taai en zo men dat aangrijpt zo blijft die vochtigheid van het kruid hangen aan de handen. De bladeren zijn rond en breder dan aan de Waalse bollen. De stam lijkt op affodillen, dat is het goudkruid stam of wilde zwaardlelie. Dit kruid heeft een sterke zware reuk en is erg bitter. Dit groeit veel in Arabië en in India. De meester Serapio spreekt ook dat dit de beste Aloë is die glad is en niet met kleine steentjes vermengd en rood van verf en doorzichtig of helder en die zich gauw laat breken. En zo men daarop ademt dat het ook gauw week wordt en zal ook hebben een goede reuk. In het boek Circa instans in het kapittel Aloë beschrijven ons de meesters en spreken dat Aloë dat men noemt caballinum erg vaak vervalst wordt alzo dat men het verkoopt voor Aloë succotrinum of epaticum. En dit is erg kwaad van dezelfde die de Aloë alzo vervalsen. Want zulke vervalsing heeft aan hem niet de echte kracht en natuur van Aloë succotrinum of epaticum. Ook de meester geheel ons beschrijven hoe zulke kruiden met specerij en gom vervalst worden. Vanwege dat iedereen weet zich daarvoor te hoeden en van iedereen gebruikt of genuttigd wordt naar het hem goed is. En daarom staat [59] geschreven van Aloë hoe het vervalst wordt en spreken de meesters dat ettelijke nemen azijn en laten dat goed koken en doen daar reine saffraan van Oriënt bij en daartoe muskaten gepoederd of andere welriekende specerijen. En daarna nemen ze Aloë caballinum en kneuzen dat en doen dat in een doekje en hangen dat in de kokende azijn en doen dan gauw weer eruit en laten dezelfde azijn droog worden en dit is erg zwaar te herkennen of het succotrinum is of niet en daarom heb ik opmerkingen zoals boven geschreven staat. Dioscorides en andere meesters spreken dat Aloë heet en droog is aan de andere graad en spreekt ook dat Aloë tot veel dingen goed is. (8) Aloë drijft uit de kwade flegma en coleram en melancholie en is erg goed genuttigd de koude kwade lever. Aloë is goed die bloedspuwen, met mastiek vermengt. Aloë genuttigd reinigt de maag van kwade vochtigheid en dat hoofd met een zachte beweging. Aloë getemperd met sterke wijn en rozenolie beneemt de hoofdpijn, dat aan het voorhoofd gestreken. Dit verdrijft ook het scheel kijken van de ogen. Aloë met wijn en honing gestoten en dat gehouden in de mond helpt de zwerende tong en het zwerende tandvlees. Aloë beneemt astma, dat is dat kuchen en ruimt de borst, met mastiek en zoethoutsap vermengt en daarvan genuttigd.

Aloë gepoederd en dat gestrooid in de wonden heelt ze op stond. Datzelfde aan de ogen gestreken verdrijft de etter daaruit. De meester Galenus spreekt dat Aloë heelt de grote oude schade, dat poeder daarin gestrooid. (3) Wie kwade blaren heeft aan het geslacht of vraat was daaraan die strooit dat poeder van Aloë in die blaren en wonden, ze helen gelijk. Ook is dit poeder erg goed voor het achterste want dezelfde vochtigheid vliedt en is genaamd fluxus emorroidarum. Aloë gepoederd en dat getemperd met water en op de wonden gelegd gelijk een pleister trekt ze tezamen en heelt ze zonder schade. (9) De meester Johannes Mesue spreekt dat Aloë gemengd met drakenbloed en met mirre en die tezamen gepoederd en dat gestrooid in de vuile wonden of blaren eet dat vuile vlees uit zonder pijnen. (4) Aloë gewassen met rozenwater of venkelsap en dat ook gestreken om de ogen beneemt de vloed der ogen en scherpt dat zien. Item Aloë ingenomen met geitenmelkwei beneemt ook ÿctericiam, dat is de geelziekte.

(8) Item, Johannes Mesue spreekt ook dat Aloë niet gebruikt [60] zal worden zo het ook erg koud is want het schaaft de darmen te zeer en drijft uit bloed met de stoelgang zo de lucht te veel koud is. Ook spreken de meesters dat men Aloë niet gebruiken zal zonder vermenging van mastiek want mastiek is hem zijn ondeugd afnemen. De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel Aloë beschrijft ons veel van Aloë en vertelt zijn deugd en dat is ook de andere meesters mening zoals Avicenna en Galenus. Item, in het twaalfde boek genaamd speculum naturale vincencij in het kapittel Aloë vindt men ook veel leuke deugd van Aloë. Item. (5) Aloë met mastiek vermengt in hertstong water is opendoen de verstopping van de milt en lever en alzo genuttigd in bijvoetwater is vrouwen vochtigheid vloeiend maken genaamd menstruatie. Item een 1,67gram Aloë en een half van 1,67gram mastiek met alsemsap vermengt in de week tweemaal genuttigd is goed tegen waterzuchtigheid. (6) Item Aloë poeder met honing vermengt is goed tegen die wormen.

Vorm.

Aloë’s zijn succulenten met meestal grote bladeren die vaak in rozetten staan. De bladen zijn meestal zwaardvormig tot lancetvormig en getand doordat ze aan de rand kleine witte dorens bezitten. De bladkleur is van grijs tot heldergroen, sommigen hebben zelfs gestreepte bladeren. Aan de gaffelvormige stengel komen scharlakenrode hangende bloemen tevoorschijn. Ze lijken wel wat op agave's maar na de bloei sterven de rozetten van Aloë niet af.

Naam.

Dodonaeus; ‘Dit kruid heet in het Grieks, Latijn en bij de apothekers en ook in Nederduits Aloë en die naam behoudt het sap ook wat er uitgeperst is en gedroogd overal te koop gebracht wordt. ‘‘Aloë die wij gebruiken is het gestolde sap van zeker Oost-Indisch kruid die ook zo genoemd is in het Grieks naar Als, wat zout betekent, omdat het er graag mee besproeid wordt omdat het meestal aan de zeekant groeit zoals de Italiaanse Pena schrijft of omdat het uitwendig enige ziltigheid schijnt te hebben zoals Lobel meent. Het voert de naam bittere Aloë in Engeland en Nederland’.

Aloë is ontleend aan Latijnse aloë, dat weer uit Grieks agallochon en xylaloe, wat weer stamt uit Hebreeuws alahim of ahaloth. Een andere afleiding is via het Arabische alloeh of alloch. Frans aloes, Engels aloe en Duits Aloë.

Gebruik.

Het sap van de bladen wordt wel gebruikt als een snelle zalf bij huisbrandjes, het is de brandwondenplant. Vooral vanwege het gebruik in schoonheidsmiddelen, in shampoos en bij zonnebrand is het bekend. Als succulent is de Aloë in staat, om bij verwonding van zijn bladen die snel af te sluiten om zo vochtverlies tegen te gaan. Dit verschijnsel heeft men ook wel in de oudheid opgemerkt en beredeneerd dat als dit bij de plant zo werkte ook bij de mensen toepasbaar was. Het sap zou gebruikt zijn om bloedingen te stimuleren, bij menstruatie of als afdrijfmiddel.

(7) De aloë is een bestanddeel van vele hoog geroemde en geheime middelen die algemeen onder het volk verspreid waren. Als bittermiddel was het al zeer vroeg bekend. Als oeroude productieplaats gold het eiland Socotra. Historici melden dat Aristoteles, Alexander de Grote overhaalde om het eiland Socotra aan de oostkust van Afrika te veroveren met als doel over voldoende aloë te kunnen beschikken voor de wondverzorging van zijn soldaten. Deze Aloë zou afkomstig zijn uit het eiland Socotra en werd om die reden A. succotrina Lam. genoemd. De plant die nu onder die naam bekend is komt echter uit de Kaapregionen en is dus niet de aloë van de ouden. De Aloë van Succotrina zou dan A. perryi Baker zijn geweest. Dodonaeus; ‘Sommige geven dat ettelijke toenamen als Soccotria en Hepatica, Soccotrina naar het landschap daar het groeit en Hepatica naar de gedaante ervan omdat het op een lever lijkt’.

Herbarius in Dyetsche; ‘Aloe of aloes is heet en droog in de tweede graad en wordt gemaakt uit het sap van een kruid dat ook zo genoemd wordt. Er zijn drie soorten van Aloë, te weten succotrinum, epaticum en caballinum (2). De eerste die Aloë succotrinum genoemd wordt is de allerbeste en herken je aan zijn gele of rode kleur. Als je het breekt dan lijkt het op het breukvlak wel op gebroken saffraan.

De tweede en het beste aloë, na succotrinum, wordt epaticum genoemd want lijkt op de leverkleur dat tussen zwart en geel is net alsof het gestold bloed is en schijnt donkergeel en bleekzwart. Goede Aloë epaticum heeft rode gaatjes alsof het openingen van aderen zijn waar het bloed van het lichaam in rust. Het heeft een donkere gedaante die niet zo helder is als Aloë succotrinum.

De derde aloë wordt de ergste van de drie genoemd en dat is caballinum die zeer zwart van kleur is en bitter van smaak, vanwege de stinkende geur vervaarlijk en angstig van reuk. Aloë heeft de kracht om het lichaam te reinigen en te zuiveren van slijm en gal, het keert de zwarte gal om en ook heeft het macht om de zenuwen en zenuwachtige leden te versterken, daarom is het goed tegen alle vervuiling en overvloed van koude vochtsmenging die in de maag zijn. Het versterkt de maag en behoedt het hoofd van pijnen vanwege de opstijging van luchten en grove winden die uit de maag naar het hoofd kunnen trekken.

(4) Als je Aloë met rozenwater mengt verheldert dat het gezicht en opent het alle verstoppingen van de lever en van de milt.

(5) Menstruatie (dat zijn vrouwen stonden) en heimelijke ziektes laat Aloë komen.

(3) Zweren en schurft van de mannelijke roede geneest het en ook is het zeer goed om het water dat uit koude zaken komt te verdrijven en wel op deze manier: ‘Neem van Aloë een drachme; van mastiek een half drachme, dit meng je samen met het sap van alsem en geef je de waterzuchtige tweemaal per week te drinken’.

(6) Het poeder van Aloë dat je met honing mengt is goed om de wormen in het lijf te doden volgens Platearius’.

Maerlant; Aloë dat is een kruid, zoals Platearius zegt overluid, dat stampt men en duwt dan alles dat men eruit duwen kan, dat kook je die het koken kunnen, na het koken zet men het in de zon. Het bovenste wordt geel en puur, het middelste heeft een bruine natuur, het onderste is dik en zwart. Aloë is een bitter en hard van smaak doet het bij het proeven wee. Aloë is goed voor een gebonden op een gebroken been, want het laat die verzweren. Het is ook goed tegen serpentbeten en tegen fluimen is het goed ter genezing en (8) zuivert de maag van humeuren en het verdrijft melancholie die komt van kwade epilepsie. En die de lever of longen pijn doet, Aloë genuttigd doet hem goed. Het purgeert de hersens samen van humeuren die omhoogslaan. Ook is het een medicijn mede tegen de schaamdelen die door ziekte zijn aangedaan, het geeft hem zijn kleur samen. (9) Aloë is voor de mond onbekwaam, maar verzacht de maag en het lichaam met alsemsap of met wijn’.

(8) Dodonaeus; ‘Aloë verwekt de kamergang en maakt de buik week, maar boven alles is het een zeer geschikt en aangenaam ding voor de maag zodat het wat dat aangaat geen ander diergelijke te vinden is. Want, zoals Paulus Egineta betuigt, alle purgerende en de buik week makende kruiden bederven, ontstellen en beroeren de maag en zijn die schadelijk, maar alleen Aloë is de maag toegedaan en behulpzaam. Dan om de maag meest te versterken plag men ze te wassen, hoewel als ze niet gewassen is veel krachtiger en geweldiger is om de buik te legen of te purgeren.

Aloë jaagt alle galachtige vochtigheden door de kamergang af, dat is de hete gele cholerieke fluimen en vooral daar de maag mee verladen is of die naast de aderen van de maag zijn en blijven hangen door hun grote taaiheid. Want Aloë moet onder de dingen gerekend worden die bij de Grieken eccoprotica genoemd zijn omdat ze de drek en alle dikke onzuiverheden uit het lijf drijven die hun krachten niet veel verder betonen dan aan die delen van het ingewand die heel dicht bij de maag gelegen zijn.

eyn holcz xxxvii Ca

Aloes lignum vel xiloaloes latine·Aloa vel agalaÿm grece·arabice Hoad·

(In dem bůch genannt Pandecta in dem zweÿunddrτeissigisten capitel dz sich anhebet aloa beschτeiben uns die meyster und spτechen auch das man dyses holcz findet in dem wasser das auþ dem paradeÿþ fleüsset und dises wasser ist beÿ dem hohen Babilonien·(Ettlich spτechen auch das das wasser in dem paradeÿþ treibe dises holcz auþ er dem waren paradeÿþ·Aber man findet kein menschen auff erdtrich der dises für ein warheÿt müge spτechen das dÿses holcz das man in teütschen landen gebτauchet dz es gewachsen habe in dem paradeiþ·(Etlich meÿster spτechen auch das dises holcz wachs auff den hohen bergen beÿ dem paradeyse·und von grossem gewinde und ungewitter falle diþs holcz in das wasser und werde gelendet (d·iiij·) [61] beÿ den hohen babilonien·

(Auch ist es zewissen das do sind etlich betrieger des volkcks die nemen ein wurczel genant camelia die kommen auþ den bergen Amalsie genant·unnd dise wurczel geleichet dem holcz aloe in der farbe in dem gewichte und auch an dem gerauch·und bereÿten dise wurczel also·Sy nemen wein und thůn darein bulver von dem holcz aloe und lassen die wurczel darjnne sieden·und verkauffen dann das für aloe holcz und ist doch nit daz selbig holcz aloes·wann die wurczel camelia ist fast laxieren dem leib wer sÿ bτauchet und soτgklichen zenüczen·Aber lignum aloes hatt die natur nit an jr sunder sÿ ist daz geblŭtte stoppen von überflüssig fliessenden. (Der meister genant cassius felix in dem capitel Aloes beschτeÿbet uns und spτicht das die arabes nemen dises holcz und sieden das in wasser und bτauchen dz selbige wasser zů vil kranckheit und darumb ist zewissen wann diþs holcze gesotten wirt in wasser·oder in wein·so hat es darnach kein krafft in jm·wenn das gesoten wasser zeühet jm sein krafft auþ·Und darumb spτechen die meister dz diþs holcz nit genüczt sol werden in der årczneÿ wann es sere gesoten seÿ·(Der wirdig meister avicenna in seÿnem anderen bůch in dem capitel xiloaloes·auch der meister Rasis·des geleichen ÿsaac und Serapio und platearius spτechen alle sament lignum aloes sey heiþ und trucken an dem anderen grade·(Der meister Diascoτides spτicht dz diþs holcz gebulvert und genüczet gar gůtt seÿ für die blôdigkeit des herczen des magen der lebern unnd auch des hÿrnes·(Des gleichen des zÿtterden herczen·(Auch ist es gůtt den frauwen die sich an jrer kranckheit saument·und sunderlichen für alle kranckheÿt des leibes die du kommet von kelte·(Lignum aloes unnd galien gesoten in wein und den getruncken machet wol deüwen unnd stercket den magen·(Wer diþ holcz leget in wein auff ein halbe lot und lasset den steen über nacht den getruncken benymmet vil kranckheit von dem menschen die do kommet von kelte·

(Item mit disen wein die frauwen unden auff getempffet bτinget menstruum das ist frauwen feüchtigkeit·(Den rauch von lignum aloes in die nasen lôcher gezogen stercket dz hÿrn·(Item nÿmm lignum aloes und någelin und beÿngen von einem hircz hercz genant ossa de coτde cervi ÿegkliches geleich vil und misch dz mit gebeetem bτotte krefftiget die vernunfft des menschen und stercket das hercz·(Item nÿmm diþ obgeschτiben dτeÿ als lignum aloes garioffilat ossis de coτde ceτvi und mische die mitt baum ôle und schmiere eÿnem hanen das haubt damit er krået die ganczen nacht davon·

(Item der meister Cassius fe [62] lix spτicht auch daz lignum aloes stercke den magen und alle jnnerliche gelider und treibe auþ dem magen allein überflüssig feüchtigkeit·(Serapio spτicht dz lignum aloes gar gůt nücz seÿ des bôsen lebern·und benÿmme dissenteriam das ist der auþgang mit blůte·und benÿmmet auch den schmerczen der schultern·dz gebulvert und des eingenommen des moτgens zwey quintin mit wein. (Isaac spτicht dz lignum aloes seÿ gůt den kalten hÿrn und sterck die veτnunfft·(Item lignum aloes gebulveret und auff die wunden gelegt des gemåchtes trucket und heÿlet zůhandt·(Item Avicenna spτicht daz lignum aloes gekeüwet in dem munde benymmet jm den gestanck unnd machet eyn wolriechenden munde·(Item avicenna in dem bûch genant de viribus coτdis spτicht dz lignum aloes steτck fast wol daz hercz und bτinge dem menschen gůtt geblŭte·(Item lignum aloes ist auch lenden weethumb vertreiben mit wein genüczet·Und ist auch gůt wider kranckheÿt der lebern mitt envidien wasser genüczet·und ist auch gůt wider verwundt gedårmcz·

Een hout, 37ste kapittel.

Aloes lignum (1) vel xiloaloes Latijn. Aloa vel agalaÿm Grieks. Arabisch Hoad. (Aquilaria malaccensis, vroeger Aquilaria agallocha)

In het boek genaamd Pandecta in het twee en dertigste kapittel dat zich aanheft Aloa beschrijven ons de meesters en spreken ook dat men (2) dit hout vindt in het water dat uit het paradijs vloeit en dit water is bij het hoge Babylonië. Ettelijke spreken ook dat het water in het paradijs drijft dit hout uit, er was dan paradijs. Maar men vindt geen mensen op aardrijk die dit voor een waarheid mogen spreken dat dit hout dat men in Duitse landen gebruikt dat het gegroeid heeft in het paradijs. Ettelijke meesters spreken ook dat dit hout groeit op de hogen bergen bij het paradijs en van grote winden en onweer valt dit hout in het water en wordt geland [61] bij het hoge Babylonië.

Ook is het te weten dat er zijn ettelijke bedriegers van het volk die nemen een wortel genaamd Camelia die komt uit de bergen Amalsie genaamd en deze wortel lijkt op het hout Aloë in de kleur en in het gewicht en ook aan de reuk en bereiden deze wortel alzo: Ze nemen wijn en doen daarin poeder van het hout Aloë en laten die wortel daarin koken en verkopen dat dan voor Aloë hout en het is toch niet datzelfde hout van Aloë want de wortel Camelia is erg laxerend het lijf die het gebruikt en is zorgelijk te nuttigen. Maar Lignum Aloë heeft die natuur niet aan zich vooral is ze dat bloeden stoppen van overvloedig vloeien. De meester genaamd Cassius Felix in het kapittel Aloë beschrijft ons en spreekt dat de Arabieren nemen dit hout en koken dat in water en gebruiken datzelfde water tot veel ziekten en daarom is het te weten als dit hout gekookt wordt in water of in wijn zo heeft het daarna geen kracht in hem want dat gekookte water trekt hem zijn kracht uit. En daarom spreken de meesters dat dit hout niet genuttigd zal worden in de artsenij want het te zeer gekookt is. De waardige meester Avicenna in zijn andere boek in het kapittel Xiloaloes en ook de meester Rasis en desgelijks Isaac en Serapio en Platearius spreken alle samen dat Lignum Aloë heet en droog is aan de andere graad. De meester Dioscorides spreekt dat dit hout gepoederd en genuttigd erg goed is voor de zwakten van het hart, de maag, de lever en ook de hersens. Desgelijks dat sidderende hart. (3) Ook is het goed de vrouwen die zich aan haar ziekte verzuimt en uitzonderlijk voor alle ziekten van het lijf die u komt van koudheid. Lignum Aloë en Galium gekookt in wijn en dat gedronken maakt goed verteren en versterkt de maag. Wie dit hout legt in wijn op een halve lood en laat het staan over nacht en dan gedronken beneemt veel ziekten van de mensen die ze komen van koudheid.

Item, met deze wijn de vrouwen van onderaf gedampt brengt menstruatie, dat is vrouwen vochtigheid. De rook van Lignum Aloë in de neusgaten gezogen versterkt de hersens. Item, neem Lignum Aloë en kruidnagels en been van een hart van een hert genaamd ossa de corde cervi, van elk gelijk veel, en meng dat met gedesemd brood, (4, 5) het versterkt het verstand des mensen en versterkt dat hart. Item, neem deze opgeschreven drie zoals Lignum Aloë, kruidnagels en ossa de corde cervi en meng die met olijvenolie en smeer een haan dat hoofd daarmee, hij kraait de ganse nacht daarvan.

Item, de meester Cassius [62] Felix spreekt ook dat Lignum Aloë versterkt de maag en alle innerlijke leden en drijft uit de maag alle overvloedige vochtigheid. Serapio spreekt dat Lignum Aloë erg goed en nuttig is de kwade lever en beneemt dysenteria, dat is de uitgang met bloed, en beneemt ook de pijnen van de schouders, dat gepoederd en dat ingenomen ‘s morgens twee maal 1,67gram met wijn. Isaac spreekt dat Lignum Aloë goed is de koude hersens en versterkt dat verstand. Item, Lignum Aloë gepoederd en op de wonden gelegd van het geslacht droogt en heelt gelijk. Item. Avicenna spreekt dat lignum Aloë gekauwd in de mond beneemt hem de stank en maakt een welriekende mond. (4) Item, Avicenna in het boek genaamd de viribus cordis spreekt dat Lignum Aloë versterkt erg goed dat hart en brengt de mensen goed bloed. Item Lignum Aloë is ook lendenpijn verdrijven, met wijn genuttigd. En is ook goed tegen de ziekte van de lever met andijvie water genuttigd en is ook goed tegen verwonde darmen.

Afbeelding van het paradijs?

Vorm.

De boom heeft puntige, lancetvormige bladeren en okselstandige bloemschermen. Dit is een grote boom van 20-30m hoog met een stamomvang van drie en een halve meter.

De plant komt zo zelden voor dat zelfs DeCandolle het niet bezat. Het wordt gevonden in Bangladesh, Bhutan, India, Indonesië, Iran, Maleisië, Myanmar, Filippijnen Singapore en Thailand.

Dodonaeus; ‘Agallochum, schrijft Dioscorides, is een hout dat uit Indien en Arabië gebracht wordt en op Thuja lijkt met een gespikkelde schors en zo dun als een vlies en het hout is tezamen trekkend van smaak met enige bitterheid en zeer goed van reuk en geschikt om bij de berokingen te doen in plaats van wierook. Maar, als Garcias ab Horto betuigt, het echt Agallochum of Lignum Aloës dat men paradijshout noemen groeit alleen in Indien en heeft een dikke schors zoals ander hout en aangaande dat men het voor wierook gebruikt zou hebben, hij gelooft dat men wierook eerder in plaats van Agallochum gebruikt heeft omdat de wierook veel goedkoper en overvloediger is dan Lignum Aloës waarvan zeer weinig bomen te vinden zijn’.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘‘Dit hout heet in Malakka garro of garoa en het beste calamba of calambac, in het Arabisch agulugen, hoad en haud, in Decan en Guzarata Ud en is hetgeen dat Dioscorides Agallochon noemt en Xyloaloë en dat in het Latijn ook Agallochum, Lignum Xyloaloë genoemd, in het Hoogduits Paradeisz-holtz en Aloës-holtz, in het Frans bois d’aloës’, paradieshoout, rozenhout.

Aquilaria stamt van aquila: een adelaar, in Malacca wordt de boom dan ook adelaarshout genoemd. Duits Adlerholz, Aloe-, Agallocheholz, en Lign aloë, Engels agar, agila wood en eagle wood of Malacca. Maar de Portugezen hebben het gewas zo genoemd omdat zijn Indische naam, agil, wel wat op aquila (adelaar) lijkt. Vandaar dat twee soorten namen zijn, de ene is verbonden met agal of agil, namelijk adelaarshout, arendsboom en de tweede met agelhout, agal.

Gebruik.

Dodonaeus; ‘‘Paradijshout wordt in Indien meest gebruikt om er goede beroking van te maken en om het lichaam daarmee te wrijven en goed te laten ruiken en is tot vele andere dingen nuttig als men van het beste krijgen kan want het wordt gekookt en dat water of die wijn wordt gebruikt tot vele ziekten want alle kracht van het hout trekt in het water. Het poeder daarvan ingenomen geneest de flauwheid en ziekte van de maag, lever en hersens en de beving, klopping en (4) bangheid van het hart. (3) Als men de damp van deze wijn van onder opwaarts laat komen dan zullen de vrouwen hun stonden krijgen. De rook van dit gebrande hout door de neusgaten opgetrokken versterkt de hersens en (5) vermeerdert het verstand. Xyloaloë, zegt Dioscorides, wordt gekauwd of in water gekookt en de mond daarmee gespoeld om een welriekende adem te krijgen. Het opent het verstopte ingewand, maar maakt de buik hard en helpt diegene die de druppelplas hebben door koude en slapheid van de blaas. Enige zeggen dat meest al deze soorten die voor paradijshout gehouden worden alle krachten van het ebbenhout hebben. Dan ze dienen meest alle om er mooie en welriekende bolletjes van te draaien om de gebeden te lezen’.

(2) Maerlant; ‘Aloë, als Isidorus zegt, is een boom die te groeien pleegt in Arabië en India. Van zoete reuk zo is hij. Nochtans schrijft Jacob van Vitri dat er niemand in de wereld zij die ooit kwam al waar hij zag zulke bomen in enige dag. Maar haar twijgen, horen wij roepen, komen van bergen gevallen daar aloë bomen staan. En niemand mag ernaartoe gaan als opsteekt de wind en die men vangt en vindt met netten, dat is de manier, te Babylonië in de rivier. Hiervan zeggen sommige wijzen dat het komt uit het paradijs bij de rivier die eruit lopen, aldus leert men het kennen en kopen. Dat zwart is ruikt goed, bitter en niet al te fel. Bruin/rood en niet al te zwart en onder de tanden niet al te hard en als men het kauwt, dat de reuk gelijk de (5) hersenen bestookt. Voor het hoofd is het goed, hoor ik gewagen, en daartoe voor de zwakke magen, de lever en het hart mede en voor menige ziekte, (3) menstruatie’s die wegblijven helpt het stoppen wel de wijven. Wijn gekookt met aloë zegt men dat al deze goed is. De droesem van de wijn aldus gekookt lost de hersenen van de noden en die van koudheden zijn aangedaan’.

Gold xxxviii Ca

Aurum latine et grece arabice Daob·

(In dem bůch genant den natura rerum beschτeiben uns die meister die tugent von dem gold·und sunderlichen das dise tugent seÿ heiþ und trucken und kein meister seczet kein grad von jm wann es ist übertreffen in seyner tugent alle kreütter·(Der meister Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel daob spτicht daz gold geriben czů bulver und dz geessen verzeret die auþseczigkeit und stercket alle gelid des menschen·(Der meisteτ halÿ in seÿner andern rede spτicht dz die feülung von golt genüczt steτckt dz hercz·(Item geschaben gold genüczet benymmet das [63] zÿttern des herczen das do kommet van eyner erden feüchtigkeit genant melancolÿ·(Etlich meister spτechen wer do neme ein guldin ring unnd lege den in eim feüwer und streichet damit die flûgel der tauben seÿe kommen balde zů hauþ und bleyben nit auþ·(Item gold ist meer temperiert in seÿner tugent wann kein ander metalle·und weτ sich besoτget in dem gebτesten der ausseczigkeÿt der neme in d wochen zweÿ mal geschaben gold auff ein halb quintin und trinck das ein mit einem lot jecalodium das ist ein electuarium dz do reÿniget die feüchtigkeÿt des ausseczigen menschen·(Gold gemischet mit dem saffte des krautes genant boτago od mit dem bulver genant ossis de coτde cervi und die gemischet mit zucker und das genüczt ist gût sincopizantibus das ist dem die do fast onmechtig sind und davon geschwÿnnen·(Avicenna in seinem andern bůch in dem capitel Aurum spτicht das golde beneme die melancolÿ von den menschen·Des geleichen die bôsen dτeüme und fantasÿ in dem schlaff·(Item wz mit gold geõffenet wirt an des menschen leibe als mit lassen schτepffen und schneiden das heilet on schaden unnd wechset kein faule fleisch in den selbigen wunden·(Wer goldt in dem munde tregt dem machet es ein gůtten athem·

(Platearius gold hilffet dem zÿtterdem herrczen und benymmet die traurigkeit und ist den gůt genüczet dÿe mitt jn selbest reden unnd fantasieren·(Avicenna in dem bůch genant de viribus coτdis spτicht dz gold über alle ander årczneÿ stercke daz hercz und mache ein gůtt frõlich geblŭte·(Der meister Rasis beschτeibet uns in dem achtenden bůch genant speculum natura le vincencij in dem capitel Aurum und spτicht das goldt seÿ allen leiplichen dingen dz edelst auff erden und sey in allen andern dingen ein künig und ein herτe·wann gold mag nit verzeret weτden noch gemÿnderet weder mit eτdtrich mit wasser mit lufft oder mit feüwer·sunder dz feüweτ reÿniget dz gold und benymmet jm den zůsacz und leütert es·unnd das geleüttert reÿn gold wirt nit von dem feüwer gemindert. (Item rein golde dick mal gelescht in wein der wein ist gůtte wider weetumb des milcz·unnd gold gefellet in wein oder in speise genüczet ist gůt wider ausseczigkeÿt·unnd wider onmåchtigkeit des herczen mit beinlin des hirczen herczen in poτriþ wasser vermenget. (Auch ist gefelt goldt gůt genüczet in speÿse oder gemenget mit einem electuarium genant anacadinum oder jeralogodion wider die fallende sucht auch in wein genüczet·[64]

(1) Goud, 38ste kapittel.

Aurum Latijn en Grieks. Arabisch Daob. (Aurum)

In het boek genaamd de natura rerum beschrijven ons de meesters de deugd van het goud en vooral dat deze deugd heet en droog is en geen meester zet er een graad van want het is overtreffen in zijn deugd alle kruiden. De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel daob spreekt dat goud gewreven tot poeder en dat gegeten verteert de (2) huiduitslag en versterkt alle leden des mensen. De meester Hali in zijn andere rede spreekt dat het afveegsel van goud genuttigd versterkt het hart. Item geschaafd goud genuttigd beneemt dat [63] sidderen van het hart dat je komt van een aardse vochtigheid genaamd melancholie. Ettelijke meesters spreken wie er neemt een gouden ring en legt die in een vuur en bestrijk daarmee de vleugels van duiven, ze komen gauw naar huis en blijven niet uit. Item goud is meer getemperd in zijn deugd dan een ander metaal en wie zich bezorgt in de gebreken van de (2) huiduitslag die neemt in de week tweemaal geschaafd goud op een half quintin en drink dat in met een lood jecalodium, dat is een likkepot, dat zo reinigt de vochtigheid van de huiduitslag der mensen. Goud gemengd met het sap van het kruid genaamd Borago of met het poeder genaamd been van hertenhart en die gemengd met suiker en dat genuttigd is goed sincoptizantibus, dat is diegene die erg onmachtig zijn en daarvan duizelen. Avicenna in zijn andere boek in het kapittel Aurum spreekt dat goud beneemt de melancholie van de mensen. Desgelijks de kwade dromen en fantasie in de slaap.(3) Item wie met goud geopend wordt aan des mensen lijf zoals met laten, schrapen en snijden, dat heelt zonder schade en groeit geen vuil vlees in dezelfde wonden.Wie goud in de mond draagt die maakt een goede adem.

(4) Platearius; goud helpt het sidderende hart en beneemt de treurigheid en is dan goed genuttigd die met zichzelf reden en fantaseren. Avicenna in het boek genaamd de viribus cordis spreekt dat goud boven alle andere artsenij versterkt dat hart en maakt een goed vrolijk bloed. De meester Rasis beschrijft het in het achtste boek genaamd speculum natura le vincencii in het kapittel Aurum en spreekt dat goud van alle lieflijke dingen de edelste is op aarde en ze in alle andere dingen een koning en een heer is want goud mag niet verteerd worden noch vermindert weer met aardrijk, met water, met lucht of met vuur, uitgezonderd dat vuur reinigt dat goud en beneemt hem de toevoeging en zuivert het en dat gezuiverde reine goud wordt niet van het vuur verminderd. Item rein goud vele malen gelest in wijn, die wijn is goed tegen pijn van de milt en goud gevallen in wijn of in spijs genuttigd is goed tegen huiduitslag en tegen onmachtigheid van het hart, met beentjes van het hertenhart in Borago water vermengt. Ook is geveld goud goed genuttigd in spijs of gemengd met een likkepot genaamd anacadinum of jeralogodion, tegen de vallende ziekte ook in wijn genuttigd. [64]

Vorm.
Goud wordt als kostbaarste der metalen beschouwd en komt gewoonlijk voor in boom-, of mosvormige samengegroeide kristallen of in platte stukken voor. Het is zeer verspreid, doch komt altijd slechts in betrekkelijk kleine hoeveelheden voor, vaak in pyriet of arseenkies en ook met zilver. Sulfiden als pyriet en koperkies worden herkend aan kleur en gewicht, die zijn veel harder dan goud, maar ook lichter en geven een zwarte streep af. Zuiver goud is een dicht maar zachtgeel metaal. Voor het gebruikt kan worden, moet het gezuiverd worden en voor de meeste doeleinden wordt het gemengd met andere materialen om het harder te maken. De zuiverheid van goud voor sieraden wordt gemeten in karaten; zuiver goud is 24 karaat.

Men onderscheidt berggoud, Duits Berggold, en wasgoud. Het eerste bevindt zich op zijn oorspronkelijk plaats te midden van verschillende rotssoorten en vooral veel in kwarts. Het laatste was oorspronkelijk ook berggoud doch kwam bij het vergaan van dit gesteente vrij en komt nu voor in aangespoelde bodem of rivierzand. S.G 15,5- 19,5, in zuivere toestand 19.28, atoomnummer 79.

Naam.

(1) Goud, in Latijn Aurum of Au, Duits Gold, Engels gold, ook in oud en midden Engels, in oud Saksisch, oud Fries en oud Hoogduits Gulp, vergelijk oud Slavisch zlato: geel. Er lijken twee nauw verwante Arisch woorden ghel en g’hel te zijn die beiden geel of geelachtig betekenen. Frans or, van aurum. O

Gebruik.

Een oplossing van goud was een hoog geschat geneesmiddel, maar het goud dat men hiervoro gebruikte was minder zuiver en minder fijn dan het goud van de kroon. Goud in drinkbare vorm werd in de oudheid soms voorgeschreven. Plinius noemt een aantal gevallen op, bij open wonden, aambeien, ringworm en zweren.

Maerlant: ‘Aureum noemen wij goud, Platearius zegt als men het tot poeder wrijft en dan in specerijen doet waar het in blijft, alzo zoals men beschrijft dat het dan de (2) melaatsheid verdrijft en de tong doet genezen. (3) Wonden met goud, zoals wij lezen, die zwellen nimmermeer. Een massa met goud is tweemaal meer zo zwaar als zilver of tin. Nee, geen roest komt erin. Gematigd is het wel en duur en ook van heldere manier. Zo het roder is in zijn gedaante, zo is het duurder. De mensen zien dat en maken het klaar, het vuur beproeft het, dat is waar, en zo blijkt alle valsheid dan in het vuur die hem aanlegt. Aderen die uit bergen springen vindt men die ons goud voortbrengen, dat is in menig ver land en dichtbij, maar in het landschap van Indië vindt men het beste, zonder waan, aldus laat Mozes ons verstaan’.

Van Beverwijck ’Goud is het voortreffelijkste en gematigste van alle metalen en is in al zijn delen licht en helder blinkend en heeft derhalve gemeenschap met de luchtige en lichte geesten van ons lichaam die het daarom ook door bijzondere eigenschap kan bewaren, vermeerderen en die verzwakt of vervlogen zijn herstellen. (4) Verkwikt en versterkt dientengevolge het hart, verheugt het gemoed en is daarom zeer geschikt voor zwaarmoedigheid, hartkloppingen, kwalijkheid en dergelijke. Zijn gebruik is om het gloeiend in enig sap te stillen en dat te drinken of een half scrupel van het poeder in te nemen. Zo schrijft Renou in 2 de Mat. med. 3.2 dat hij in plaats van klaargemaakt staal gewoon is met voordeel aan jonge dochters in te geven (die de bleke kleur gesteld hebben) het vijlsel van goud in pillen of koekjes. Maar beter is het geslagen goud wat tot vergulden in boekjes bewaard wordt met enig nat of konserf gemengd. Dan schrijven de alchimisten dat het goud zijn verhaalde deugden niet kan uitvoeren tenzij het op hun manier klaar gemaakt wordt. Ik heb gevonden dat een cauterisatie of brandmiddel van goud duidelijk beter is dan hetgeen van ijzer of ander metaal gemaakt is omdat door het drukken met het branden in het deel er enige versterkende kracht in komt’.

silber xxxix Ca

Argentum latine·grece fide arabice felch vel fedhe·

(Deτ meÿster Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel felch id est argentum spτichet·das silber von natur sÿ kelten und trucken machen·(Silber geschaben unnd gemischet mit weinstein ôleÿ und die bôse reüdigkeÿt damit geschmiert benymmet jr das gucken·(Diþs in die faulen wunden gestrichen verzert das bôþ fleische·(Die meister spτechen dz silber genüczet soll werden zů den salben genant ungenten damit man heilet geschwere und wunden·Item silber hat die natur an jm dz es die wunden zů hauffen zeühet·also daz man die hefften darffe. (Item d wirdig meister Avicenna in dem bůch genant·de viribus coτdis spτicht das silber stercke das hercz unnd machet gůt geblŭtte·

(1) Zilver, 39ste kapittel.

Argentum Latijn. Grieks fide. Arabisch felch vel fedhe. (Argentum)

De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel felch, id est argentum, spreekt dat zilver van natuur koud is en droog maken. Zilver geschaafd en gemengd met wijnsteenolie en de kwade ruigheid daarmee gesmeerd beneemt hem die korst. Dit in de vuile wonden gestreken verteert dat kwade vlees. De meesters spreken dat zilver genuttigd zal worden bij de zalf genaamd ungentem daarmee men heelt zweren en wonden. Item, zilver heeft de natuur aan zich dat het de wonden op hopen trekt alzo dat man die heffen durft. Item de waardige meesters Avicenna in het boek genaamd de viribus cordis spreekt dat zilver versterkt dat hart en maakt goed bloed.

Vorm.

Zilver behoort tot de edele metalen, dat zijn diegene die zich niet direct met zuurstof kunnen binden, dus in de lucht hun glans behouden. Het komt voor in gangen van graniet, gneis en glimmerlij en wel in kleine kristallen die dikwijls draad-, haar-, of boomvormige samengevoegd zijn. In de natuur komt zilver zowel ongebonden als in combinatie met zwavel, arsenicum, chloor en andere elementen voor. De belangrijkste bronnen zijn te vinden in Mexico, Canada, Peru en de Verenigde Staten. Atoomnummer 47, S.G. 9.6-12.

Naam.

(1) Zilver, Argentum of Ag, Engels silver, oud Engels seiofor, oud Saksisch silubar, oud Hoogduits Silabar of Silbar en nu Silber; origine onduidelijk.

Het komt voor in het St. Joachimsthal in Tsjechië waarvan het woord taler van is afgeleid, deze zilveren daalder werd het eerst in St. Joachimsthal geslagen. In Sanskriet heet het rupya, vandaar de rupie als munteenheid. Een zilverling, het woord argyrion is door Luther letterlijk overgezet in Matth. 26:16, mogelijk is het de Romeinse denares.

Van het metaal kwik werd gedacht dat het een soort zilver was. In sommige talen blijkt dat nog uit de naam die kwik heeft zoals quicksilver in het Engels of kwikzilver (= levend zilver) in wat ouder Nederlands. Veel later bleek het om twee volstrekt verschillende elementen te gaan.

Gebruik.

Maerlant: ‘Argentum, dat is zilver in onze taal. Gematigd koud, dat weet men wel, zoals ons Platearius zegt. Daar deze kracht aanligt tegen fleuma en week en nat is zal men dat gepoederd innemen en in een likkepot mengen, want het is goed tegen zulke dingen. Wel luidende is het en geeft klank als het met koper is gemengd. Dit zo vindt men in menige landen. Menigeen te schade en te schande, want het is veel waard en duur en men purgeert het uit met vuur en zijn rook is zeer kwaad. Ik weet hem raad te geven, hen te beroken met wierook of met zulke specerijen ook. En men vindt kwikzilver mede onder de aarde in menige stede, maar men wint het met grote moeite. Het is een goed voor menige medicijn, maar zeer koud is het van naturen en vanwege zijn rook is het kwaad te verduren Het is de zenuwen grote vrucht want daarvan komt de jicht’. (dat laatste komt wel van kwikzilver)

Van Beverwijck ‘Zilver is matig koud en vochtig en volgt enigszins de krachten van het goud, dan is al enige metaalachtige kwaadaardigheid.’

In de alchemie werd voor zilver het symbool van een halve maan gebruikt en alchemisten noemden het Luna. Het is het symbool van de maan, zoals goud dat is van de zon. Het is meer voor de burgers, het goud is voor de koningen.

quecksilber xl Ca

Argentum vivum latine grece ÿdargirus arabice albachest·

(Der meÿster Platearius in seinem bŭch in dem capitel argentum vivum spτicht dz quecksilber seÿ von natur heiþ unnd feücht an dem vierden grade wenn von seiner würcklichkeÿt mag man auch gar wol erkennen dz es von natur seÿe uτsachen halber daz dissolvieret incidiert und auch penitriert dz ist durchtringet·(Auch spτicht Platearius dz etlich halten quecksilber kalt und feücht in dem vierden grade. (Der meister Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel albachest id est argentum vivum spτicht das quecksilber seÿ tõdten wann man das eintrincket so zerτeisset es alle innerliche gelider unnd durchtringet mitt grossem schaden·(Item wann quecksilber in ein feür kommet [65] so gibt es vil rauch·der selbe gerauch ist gar schedlich·er bτinget das gegicht in die gelÿder·und benymmet das gesichte und gehôτe·unnd damit machet er bôse vernunfft·(Quecksilber verzeret das faule fleisch in den faulen wunden·unnd zerstôτet die fisteln·und tôdtet die mauþ·und alle thier die daz essen die sterben davon·(Diascoτides spτicht dz die tugent des quecksilbers seÿ fast tôdten die selbige das jn nüczet· Und were es sach das einem getôdt quecksilber in den leib kåme der dτincke geyþ milch darauff und beweg sich hin und her oder der selbige trinck wein d mit senff kraute wermůt und ÿsop gesotten seÿ eτ genÿset davon·(Der meister Paulus·Nÿmm nuþ ôle ein lot und mache das heiþ unnd mische dar under litargirum das ist silber schaume unnd cerusa·dz ist bleÿweiþ ÿegklichs zweÿ quintin unnd darzů uymm eþsig zweÿ lot unnd laþ auch die sieden als lange dz es als dick werde als hônig·unnd wann es kalt wirt so mische dar under quecksilber ein quintin·Dise salbe ist fast gůtt für den erbe grÿnt auff dem haubt und heilet auþ der massen sere·(Item quecksilber mag man tôdten mit nŭchter speicheln oder nÿmm bůchen åschen nûchter speichel und quecksilber und rŭre es under einander·

(1) Kwikzilver, 40ste kapittel.

Argentum vivum Latijn, Grieks ÿdargirus. Arabisch albachest. (Argentum vivum)

De meester Platearius in zijn boek in het kapittel argentum vivum spreekt dat kwikzilver van natuur heet en vochtig is aan de vierde graad want van zijn werkelijkheid mag men ook erg goed herkennen dat het vanwege zijn natuur oorzaak is dat het oplost, indringt en ook penetreert, dat is doordringen. Ook spreekt Platearius dat ettelijke houden kwikzilver koud en vochtig in de vierde graad. De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel albachest, id est argentum vivum, spreekt dat kwikzilver dodelijk is als men dat indrinkt dan doorgrijpt het alle innerlijke leden en doordringt het met grote schade. Item, als kwikzilver in een vuur komt [65] dan geeft het veel rook, dezelfde rook is erg schadelijk en brengt dat jicht in de leden en beneemt dat gezicht en gehoor en daarmee maakt het slecht verstand. Kwikzilver verteert dat vuile vlees in de vuile wonden en verstoort de etterwonden en doodt de muizen en alle dieren die dat eten die sterven daarvan. Dioscorides spreekt dat de deugd van kwikzilver is erg dodelijk dezelfde die het nuttigt. En was het zo dat een gedode kwikzilver in het lijf kwam die drinkt geitenmelk daarop en beweegt zich heen en weer of dezelfde drinkt wijn dat met mosterdkruid, alsem en hysop gekookt is, hij geneest daarvan. De meester Paulus: Neem notenolie, een lood, en maak dat heet en meng daaronder litargirum, dat is zilverschuim, en cerusa, dat is loodwit, van elk twee maal 1, 67gram en daartoe neem azijn twee maal 16,7gram en laat ook die koken alzo lang tot het dik wordt als honing en wanneer het koud wordt meng daar kwikzilver in, een 1,67gram. Deze zalf is erg goed voor het erge hoofdzeer op het hoofd en heelt uitermate zeer. Item kwikzilver mag men doden met nuchter speeksel of neem beukenas, nuchter speeksel en kwikzilver en roer het onder elkaar.

Vorm.

Kwik of kwikzilver is een scheikundig element met symbool Hg en atoomnummer 80. Het is een zilverwit overgangsmetaal. Kwik staat op de grens van niet edele en edele metalen. Het is de enige druppel die bij gewone temperatuur vloeibaar is. Men vindt het als kleine druppels in gesteenten, het meeste wordt echter uit cinnaber verkregen. Deze verbinding van kwik, HgS, met zwavel heeft een prachtig rode kleur en wordt dan ook veel als verfstof gebruikt. Cinnaber is een Indisch woord wat drakenbloed betekent. Verder wordt het cinnaberiet en mercuurblende genoemd, de laatste is een oude naam voor kwikzilver.

De voornaamste vindplaatsen zijn de Almaden in Spanje, Idira in de Kraïn, Monte Amiata in Italië is al waarschijnlijk door de Etrusken gebruikt, Duitsland in Obermoschel, de Pfalz die al lang is uitgeput en Nieuw Almaden in Californië. De belangrijkste kwikbronnen voor commerciële winning zijn de mineralen cinnaber, corderoiet en livingstoniet.

Naam.

(1) Van het metaal kwik werd gedacht dat het een soort zilver was. In sommige talen blijkt dat nog uit de naam die kwik heeft zoals quicksilver in het Engels of kwikzilver (= levend zilver) in wat ouder Nederlands. Veel later bleek het om twee volstrekt verschillende elementen te gaan. Kwikzilver was ook bij de ouden bekend. De naam kwik (zie kweek) is afgeleid van het Oud Saksische woord quik, dat levend of levendig betekende, het Engelse quicksilver betekent dan ook van oorsprong levend(ig) zilver. Een vergelijkbare Latijnse naam is argentum vivum, maar de officiële Latijnse aanduiding is hydrargyrum (uit Grieks hydro-, "water", met Latijn argentum, "zilver"). Het symbool Hg dankt kwik dan ook aan deze Latijnse naam. De Grieken noemden het hydrargyros: waterzilver of vloeibaar zilver.

Gebruik.

Herbarius in Dyetsche, ‘Argentum vivum of kwikzilver is heet en nat in de vierde graad, sommige zeggen koud in de vierde graad. Maar uit zijn werken blijkt het heet te zijn want het ontbindt, het doorsnijdt en gaat door, al is het wel dat het een tijdje koud schijnt. Zijn kracht is nochtans heet. Tegen schurft neem je goudschuim, bloem van lood en olie van de laurierbes, doe ze tezamen in een pan bij het vuur en als het koud is doe je er kwikzilver bij en bewaar het tot je het nodig hebt. Tegen sproeten of plekken in het aangezicht na de geboorte van een kind, neem kippenvet, bloem van lood en kwikzilver en daarmee bestrijk je het aangezicht’.

deüfels dreck xli Ca

Asa fetida latine anviden·arabice vel heltiff grece Lasar vel selvuim vel silvasilium·

(In dem bůch genant circa instans in dem capitel Asa fetida beschτeÿben uns auch die meyster unnd spτechen das asa fetida seÿ heiþ unnd dτucken an dem vierden grade·(Item asa fetida ist ein gummy in eÿnem baum gÿenset dem môre·und diser gummÿ wirt gesammelt in dem summer·(Unnd ist darumb geheÿssen asa fetida umb des willen dz es saft sere stincket·und man mag es lange zeÿt halten unverseret in seiner natur·und sol gelegt werden an ein stat die nit zů vil trucken seÿe·[66] als dann ist in den warmen stuben·oder die auch nit zů vil feücht seÿ·als in einem keller·sunder in einem mittel messig stat·

(Sein tugendt ist von einander teÿlen und durchgeen unnd verzeren genamt dissolvieren penetrieren unnd consumieren. (Hie ist zů wissen so Asa fetida meer stincket so es besser ist. (In dem bůch Pandecta in dem capitel anvidem beschτeiben uns die meister unnd spτechen das asa fetida seÿ·ein gummÿ also geheissen unnd ist zweÿer hande·eins hatt ein kleÿnen gerauche und in kleine stang unnd daz heisset asa·Das ander hatt ein zůsacz zů dem asa unnd heisset asa fetida·und das reüchet und stincket fast sere·und ist das recht gummÿ das do fleüsset ausser dem stamm Anviden genant·und spτicht auch do selbest das Asa gemachet werde von dem safft des krautes anviden·und das hat nit als ein starcken gerauch als dz gummÿ das darauþ fleüþset das man heisset asa fetida·(Diascoτides in dem capitel genant silvium id est Asa fetida spτicht das asa fetida ble dem magen unnd mache den auff stoþen und ist unverdaugenlichen·und ist der blasen gar schedlich·(Asa fetida gemischt mit bücken unslet unnd das gesoten in essig und gelegt als ein pflaster wo das gesüchte wŭttet hilffet fast wol·(Diascoτides spτicht auch das asa fetida gar dick gefelschet werde·wann ettlich nemen Serapinium und daz ist ein gummÿ und darzů nemen sÿ bonen mele und machen daz under ein·diþ ist geleich wie asa fetida an dem gerauche geschmack und auch an der gestalt·unnd verkauffen das dar voτ unnd dises hat kein krafft hinder jm als asa fetida·unnd werden die leüte damit betrogen·(Item asa fetida mit pfeffer und essig gemischet unnd mit gestrichen die flüssigen augen umb heτ also das nicht in das auge komme hilffet on zweÿfel·(Item nÿmm asam fetidam und mische den mit weyrauch und halt das in dem munde benymmet das zene wee·(Item asa fetida gemenget mit essig benymmet polipum das ist ein geschwere der nasen·(Wer umbgeben were mit der kranckheit epilencia genant dz ist die fallende sucht od apoplexia dz ist d schlag d neme asam fetidam ein scrupel daz ist als vil als·xx·gersten kôτner wegen und darzů pfeffer kôτner zwen scrupel dz ist als vil als·xl·gersten kôτner wegen unnd senff kôτner ein quintin·und dises zesamen gebulvert und dz in der wochen zweÿ mal genüczet nüchtern mit lavendel wasser wer dises also bτauchet d darf sich der obgeschτiben kranckheit des selben mundes nit besoτgen·Diþs sol geschehen in dem ersten vierteÿl des monetz·(Deτ meÿster Serapio spτicht auch das man asam fetidam bereÿtten sol mit fenchelsamen eppich [67] samen oder was samen du darffest der dir nůczen mage czů der kranckheÿt es seÿ was kranckheÿt es wôlle magstu asam fetidam dar under mischen unnd darzů weinig salz so ist er dem magen gůtt unnd machet wol deüwen und laxieret·Aber alleyn genüczet ist er dem magen schedlich und auch dem haubt·(Asa fetida in dem munde gehalten machet gar vil speicheln darjnne·(Item wer in einer stuben den leüten gar ein grosse schalckheit wil beweisen der neme asam fetidam und lege daz in die kachel wann der warm wirt so kommet davon der bôste gerauch das in der stuben nÿemandt beleÿben mag·aber diþ solt du dich nit fleissen wann dem haubt grosser schaden davon kommet·(Item pillilen gemachet von asa fetida und die des abents ein genommen mitt dem sÿrop gemachet von feÿhelen benemen das keichen unnd raumen dÿe bτuste unnd machen oben auþwerffen was bôses in dem magen und bτust ist·(Item asa ist gůt vermenget mit pfeffer und mit essig unnd darmit geschmieret die bôsen flecken oder geschwåre des antliz genannt cancer unnd warczen pτicht AviCenna·(Item asa genüczet in einem weichen eÿ ist gůt wider den hůsten und auch wider weethumb des milcz und wider geschwere der bτust genant pleuresis·unnd ist auch gůtt wider wassersüchtigkeÿt mitt eppich wasser vermenget genüczet pandecta·(Item asa fetida gesotten in wein und durch geschlagen mit hônig oder zucker vermenget ist gůt wider das fieber quotidian als Platearius spricht·

(1) Duivelsdrek, 41ste kapittel.

Asa fetida Latijn, anviden Arabisch vel heltiff. Grieks Lasar vel selvuim vel silvasilium. (Ferula assafoetida)

In het boek genaamd Circa instans in het kapittel Assafoetida beschrijven ons ook de meesters en spreken dat Assafoetida heet en droog is aan de vierde graad. Item, Asafoetida is een gom van een boom aan de andere kant van de zee en deze gom wordt verzameld in de zomer. En is daarom geheten Assafoetida vanwege dat het sap zeer stinkt en men mag het lange tijd houden onveranderd in zijn natuur en zal gelegd worden aan een plaats die niet te veel droog is [66] zoals dan is in de warme kamer of die ook niet te veel vochtig is zoals in een kelder, vooral in een middelmatig plaats.

Zijn deugd is van elkaar delen en doorgaan en verteren, genaamd dissolveren, penetreren en consumeren. Hier is te weten zo Assafoetida meer stinkt zo het beter is. In het boek Pandecta in het kapittel anvidem beschrijven ons de meesters en spreken dat Assafoetida een gom is en alzo geheten en is tweevormig, een heeft een kleine reuk en een kleine stank en dat heet Asa. De andere heeft een toevoeging tot de Asa en heet Assafoetida en dat ruikt en stinkt erg zeer en is dat echte gom dat zo vloeit uit de stam Anviden genaamd en spreekt ook dezelfde dat Asa gemaakt wordt van het sap van het kruid Anviden en dat heeft niet als een sterke reuk als de gom dat daaruit vloeit dat men noemt Assafoetida. Dioscorides in het kapittel genaamd silvium, id est Assafoetida, spreekt dat Assafoetida blaast de maag en maakt dan uitstoten en is onverteerbaar en is de blaas erg schadelijk. Assafoetida gemengd met bokkentalk en dat gekookt in azijn en gelegd als een pleister waar die ziekte woedt helpt erg goed. Dioscorides spreekt ook dat Assafoetida erg vaak vervalst wordt want ettelijke nemen Serapinium en dat is een gom en daartoe nemen ze bonenmeel en maken dat ondereen, dit is gelijk als Assafoetida aan de reuk, smaak en ook aan de gestalte en verkopen dat daarvoor en deze heeft geen kracht achter hem zoals Assafoetida en worden de mensen daarmee bedrogen. Item, Assafoetida met peper en azijn gemengd en mee gestreken de vloeiende ogen omheen alzo dat er niets in dat oog komt helpt zonder twijfel. Item, neem Assafoetida en meng het met wierook en hou dat in de mond, het beneemt de tandpijn. Item, Assafoetida gemengd met azijn beneemt polipum, dat is een zweer van de neus. Wie omgeven was met de ziekte epilepsie genaamd, dat is de vallende ziekte, of apoplexia, dat is de slag, die neemt Assafoetida een 0,065gram, dat is zoveel als 20 gerstekorrels wegen, en daartoe peperkorrels, twee maal 0, 065gram, dat is zoveel als 40 gerstekorrels wegen, en mosterdkorrels, een 1,67gram, en deze zaden gepoederd en die in de week tweemaal genuttigd ‘s morgens met lavendelwater, wie dit alzo gebruikt die durft zich de opgeschreven ziekte dezelfde maand niet bezorgen. Dit zal gebeuren in het eerste vierde deel van de maand. De meester Serapio spreekt ook dat men Assafoetida bereiden zal met venkelzaden, selderijzaden [67] of welke zaden u durft die u nuttig zijn tot de ziekte, hetzij welke ziekte als u wil mag u Assafoetida daaronder mengen en daartoe weinig zout, dan is het de maag goed en maakt goed verteren en laxeert. Maar alleen genuttigd is het de maag schadelijk en ook het hoofd. Assafoetida in de mond gehouden maakt erg veel speeksel daarin. Item wie in een kamer de mensen een erg grote schalksheid wil bewijzen die neemt Assafoetida en leg dat in de kachel want als het warm wordt zo komt daarvan de kwaadste reuk zodat in de kamer niemand blijven mag, maar dit zal u zich niet vlijen want het hoofd grote schade daarvan komt. Item pillen gemaakt van Assafoetida en die ‘s avonds ingenomen met de siroop gemaakt van violen benemen dat kuchen en ruimen de borst en maken boven uitwerpen wat kwaad in de maag en borst is. Item, Assafoetida is goed vermengd met peper en met azijn en daarmee gesmeerd de kwade vlekken of zweren van het aangezicht genaamd kanker en wratten spreekt Avicenna. Item, Assafoetida genuttigd in een week ei is goed tegen het hoesten en ook tegen pijn van de milt en tegen zweren van de borst, genaamd pleuris, en is ook goed tegen waterzuchtigheid met selderijwater vermengd genuttigd, Pandecta. Item, Assafoetida gekookt in wijn en doorgeslagen met honing of suiker vermengt is goed tegen de koorts quotidian zoals Platearius spreekt.

Vorm.

Een kruidachtige meerjarige van 2m met stevige, holle en wat succulente stengels van 5-8cm diameter aan de basis. De bladeren zijn 30-40cm lang, driemaal of meer geveerd met een stevige schede die de steel omklemt. Gele bloemen in grote schermen. De plant groeit in Perzië tussen het Aralmeer en Turkestan en bij voorkeur op kiezelhoudende gronden. Reeds de plant heeft een zeer onaangename reuk.

Naam.

Dodonaeus; ‘Avicenna zegt dat de ene soort van Asa die foetida genoemd wordt omdat ze naar prei schijnt te ruiken en de ander Asa odorata’.

Uit het melkachtige sap van deze plant komt de Gummi asa foetida of Gummi-resina asa foetida: duivelsdrek, Duitse Duvelsdreck of Teufelsdreck. Mogelijk van Spaans azafedida van Perzisch aza: gom, en Latijn foetida: stinkend.

Gebruik.

Herbarius in Dyetsche gebruik assafoetida geregeld, maar bespreekt het niet apart.

Dodonaeus; ‘‘Deze Altiht of Asa foetida waarvan we denken dat het zo stinkt wordt nochtans bij de spijzen gedaan en dat heel Indien door. Want de Baneanes plegen de potten of ketels daar ze hun sappen of moes in koken met deze Asa te bestrijken en daardoor hoeven ze er geen peper of zout of enige andere specerij bij te doen. En voorwaar die vuile en afgrijselijke stank van Asa foetida vergaat door het koken en zelfs de Indianen verzekeren dat de spijzen daar een goede reuk van behouden. Sommige eten de Asa zodat ze hun verloren appetijt of eetlust weer mogen krijgen want het is in het begin wat bitterachtig net zoals gezouten olijven, dan daarna geeft het een goede nasmaak van zich. Vele zijn er die deze Asa alleen genieten en voor krachtig genoeg houden om de maag te versterken en de winden te laten scheiden. Men bevindt dat de paarden die met winden gekweld zijn nergens beter mee genezen dan als men ze deze Asa met brood of meel vermengt te eten geeft. De Indianen steken Asa in de holle tanden om de tandpijn te laten vergaan en dezelfde Indianen achten het veel omdat het nuttig is om de bijslapen lust te laten komen’.

kraft mele xlii Ca

Amidum vel amilum latine Apoÿoÿs grece·arabice viste·

(Der meÿster Cassius felix genant spτicht daz kraft mele seÿ von natur warme und feücht und in disem getemperiert·Dises wirt gemachet als hernach geschτiben steet·(Nymm weiczen als vil du wilt unnd thů dem in eÿn frisch kalt wasser unnd laþ dem weicz auch darjnne ligen funff nacht unnd den des tages gar dick rŭren under ein unnd alle tage eyn frisch wasser der über thůn·Nach dem fünfften tage soll man das wasseτ reÿn abe seÿhen also das man auch dem weicz nit under einander rŭre das kein klein mit gang·und daz alleτ leste wasser dz dar ab [68] geet soltu thůn in einem reinklich geschirτe·dem weÿcz soltu stossen und durch ein tůch streichen geleich einem pfeffer unnd ye des wassers ein weinig dar under mischen daz es dester baþ durch gee·Dises durch gestrichen soltu stellen in die sunnen unnd das trucken lassen werden und alle male dz wasser abe schütten so hast du dann krafft mele·unnd heisset darumb Amidum wann es wirt gemachet au malen genant factum amidum sine mola·Ettlich machen krafft mele auþ gersten als Platearius spricht·Und dises ist der meyster meÿnung das krafft mele seÿe das man machet von

weÿcze·(Diascoτides spτicht das amilum gůt seÿ dem die flüssigs haubt haben also das jn dÿe augen alle zeÿt trieffen und benymmet die selben schôτffkeÿt die in dem augen ist genant asperitas oculoτum·(Amidum ist auch sunderlichen gůtte den die do blůte auþwerffen dar von mitt wasser ein sauffgyn gemachet·

(Amilum ist gůte den die ein flüssigen bauch haben·(Amilum ist auch gůt den hennen die den hůsten haben daz gemischet mit gersten mele mit zucker vermenget·(Item mandeln milch gemischet mit krafft mele stopfet gar wol den flüssigen menschen die den durchgange haben·(Amilum gemischet mit penidien kôτner krefftiget alle gelider des menschen·(Der meister Seτapio spτichet das amilum gůt sey den genüczet die flüssige augen haben·(Item krafft mele getruncken mit mandel milch benymmet das blůt speÿen unnd benymmet die schirpffung der kelen·(Item amilum gemischet mit geÿþ milch und die genüczet machet frich blůt und benymmet dem menschen die flüþ.

(Item amidum genüczt rohe briniget würme in dem bauch spricht Serapio·unnd so man ist krafft mele keüwen in dem munde unnd leget es auff ein rasende hundt gebisse ist darzů gůte·(Item kraft mele ein nacht in wasser gebeÿþt unnd gesotten mit sŭþ mandel ôle und mit zucker vermenget ist gůt zů dem apostemen der bτust·

(1) Krachtmeel, 42ste kapittel.67

Amidum vel amilum Latijn. Apoÿoÿs Grieks. Arabisch viste. (Triticum dicoccum, emmer)

De meester Cassius Felix genaamd spreekt dat krachtmeel van natuur warm en vochtig is en in deze getemperd. (2) Dit wordt gemaakt zoals hierna geschreven staat: Neem tarwe zoveel u wil en doe dat in een fris koud water en laat de tarwe ook daarin liggen vijf nachten en op de dag erg veel roeren onder een en alle dagen een fris water daarover doen. Na de vijfde dag zal men dat water rein afgieten alzo dat men ook de tarwe niet onder elkaar roert zodat geen kleine meegaat en dat allerlaatste water dat daaraf [68] gaat zal u doen in een rein vat, de tarwe zal u stoten en door een doek strijken gelijk een peper en dat water een weinig daaronder mengen zodat het er des te beter door gaat. Deze doorgestreken zal u stellen in de zon en dat droog laten worden en alle maal dat water afgieten, dan heeft u dan krachtmeel en heet daarom (1) Amidum want het wordt gemaakt op molens genaamd factum amidum sine mola. Ettelijke maken krachtmeel uit gerst zoals Platearius spreekt. En deze is de meesters mening dat krachtmeel is dat men maakt van tarwe. (4) Dioscorides spreekt dat Amilum goed is die een vloeiend hoofd hebben alzo dat hen de ogen alle tijd druppelen en beneemt dezelfde schurftheid die in de ogen is genaamd asperitas oculorum. Amidum is ook uitzonderlijk goed die zo bloed uitwerpen, daarvan met water een soepje gemaakt.

Amilum is goed die een vloeiende buik hebben. Amilum is ook goed de hennen die de hoest hebben, dat gemengd met gerstemeel en met suiker vermengd. Item amandelmelk gemengd met krachtmeel stopt erg goed de vloeiende mensen die de doorgang hebben. Amilum gemengd met (suiker) penidienkorrels versterkt alle leden van de mensen. De meester Serapio spreekt dat amilum goed is dan genuttigd die vloeiende ogen hebben. Item krachtmeel gedronken met amandelmelk beneemt dat bloedspuwen en beneemt de (3) scherpte van de keel. Item, amilum gemengd met geitenmelk en dat genuttigd maakt vers bloed en beneemt de mensen de vloed.

Item, amidum genuttigd rauw brengt wormen in de buik spreekt Serapio en zo men krachtmeel kauwt in de mond en leg het op een razende hondenbeet is daartoe goed. Item krachtmeel een nacht in water gebaad en gekookt met zoete amandelolie en met suiker vermengt is goed tot de gezwellen van de borst.

Naam.

(a) Dodonaeus: Men noemt dit korenwerk in het Grieks Amylon omdat het zonder molen (die men in het Grieks Myle noemt) bereid wordt en daarvan hebben de apothekers een bedorven naam Amydum gemaakt die de Brabanders in ameldonck veranderen die het ook stijfsel noemen omdat men de vrouwendoeken en ander linnen daarmee wit en stevig maken of stijven kan. In Hoogduitsland heet het Ammeel en Kraftmeel. Dit koren noemen we in onze taal amelkoren naar de Hoogduitse naam Amerkorn, in het Latijn Amyleum frumentum. In Hoogduitsland wordt dat op verschillende plaatsen gezaaid en gemaaid om er Ameldonck of stijfsel van te maken daar het de naam ook naar voert’.

In de middeleeuwse Duitse tijden werd het Amylon of Amylum genoemd, Amar, = fijn en in een Hag; gekweekt koren, van Ham: omzoomd veld, het woord is later op Amylum: fijn meel, gezet, zetmeel (Latijn amylum: zetmeel, uit Grieks wat op een molen gemalen meel en oorspronkelijk eten, brei of krachtige voeding betekende, werd volksetymologisch tot amoliri: afwenden, gebruikt en zo tot amulet)

Opvallend is echter de naam amar voor een graangewas, bij Ruth 2: 7, die vrijwel gelijk is aan het zogenaamde Keltische woord voor emmer.

Gebruik.

Herbarijs; ‘Amidum is heet en vochtig en men maakt het aldus; (2) Men legt tarwe een dag en een nacht in koud bronwater en men zal het vaak roeren totdat het rot (meer fermenteren) en dan zal men het water er uitdoen en zeer stampen en het sap door een kleed duwen. Dan zal men het in de hete zon zetten zodat het water verdroogt en dan zal men er weer koud water in gieten en laten het bezinken en dan weer af gieten. En dat beneden in de bodem blijft dat zal men in de zon zetten en laten drogen en witten en harden. Dat is amylum. En men maakt het van gestampte gerst op deze manier. En het is goed voor geestelijke leden, (levensorganen)voor de maag, longen en het hart’.

Dit kapittel is bijna letterlijk uit Platearius overgenomen. De bereidingswijze gebeurde ongeveer zoals het nu nog gebeurt. Er waren dus enkel 2 soorten van zetmeel bekend, van tarwe en van gerst.

Bij Dodonaeus wordt amylum bereid uit tarwe en spelt. ‘Amylum, dat is ameldonk, wordt uit fijne tarwebloem of Siligo gemaakt, schrijft Cato, en ook uit Zea of spelt. (2) Het beste wordt gemaakt van het Setanium of zomertarwe, als Dioscorides betuigt. Tegenwoordig wordt het in Hoogduitsland ook van een soort van koren gemaakt die daarom Amelkorn heet. De wijze om ameldonk te maken heeft Cato in het kort omvat in het 87ste kapittel, dan Dioscorides heeft dat met de volgende woorden uitvoeriger uitgelegd: ‘De gezuiverde en gepelde zomertarwe wordt vijfmaal per dag nat gemaakt of met water besproeid en ook ‘s nachts indien het mogelijk is en als het begint murw en zacht te worden moet men het water geleidelijk aan zonder schudden of zwengelen af laten lopen zodat hetgeen dat nuttig is niet met het water weg drijft. Als het nu heel week geworden is moet men het water afgieten en de tarwe met voeten treden en daarna met water begieten en wederom treden, dan moet men het door een zeef duwen en de zemelen die erop drijven of vlotten in de zeef bewaren en hetgeen dat door de zeef gedreven is moet men terstond op nieuwe tegels doen en in de hete zon drogen want als deze ameldonk de minste vochtigheid behield zou het zuur worden.

In oude tijden werd ameldonk of stijfsel op verschillende manieren gemaakt, dan tegenwoordig is dit de gewoonste: ‘Men neemt de mooiste en zuiverste tarwe die men kan krijgen en die laat men zeer klein malen. Dit meel doet men in een kuip of vat dat men verder met water opvult en men neemt alle zemelen er af die boven op het water drijven. Daarna wordt al het water door een doek of zeef gedaan en men giet wederom ander water in het vat wat wederom door de zeef gedaan wordt. Dit water laat men staan bezinken en de bloem die onder in de grond blijft wordt dan in de zon gedroogd en als die droog en hard is daarna in stukken gesneden, klein gebroken en in verschillende dingen gebruikt. Dit stijfsel plag hier te lande ook crafmeel te heten. Sommige menen dat het beter op de Colla of Gluten van de ouders lijkt dan het Amylum omdat ons stijfsel met molens gemalen wordt en het Amylum in oude tijden van ongemalen koren gemaakt werd.

Ameldonk met melk vermengt verzoet de (3) ruwe keel en borst en laat de fluimen lossen.

Ameldonk (zegt Galenus) is veel droger en kouder van aard dan tarwe en heeft kracht om de delen van het lichaam die te rouw geworden zijn zacht en glad te maken. Dioscorides schrijft dat hij ‘t bloedspouwen en andere bloedige vloeden stelpt, gedronken, en (4) vochtigheden die op de ogen zinken erop gelegd en om de puisten en diepe wonden of holligheden er van te genezen, dan hij zegt dat ameldonk die uit de spelt gemaakt wordt onnut is om als medicijn of geneesding te gebruiken, maar dat het tot andere dingen (als om daarmee pappen, kleven en stijven) alzo geschikt is als de andere die van de zomertarwe gemaakt wordt.

Galenus in zijn 7de boek van de geneesmengsels naar de plaatsen gebruikt in plaats of in gebreke van ameldonk de Siligo, dat is de fijnste en dunste bloem van tarwemeel’.

spies glasz xliii Ca

Antimonium latine grece antimonos arabice bitruad·

(Der meÿster Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel Bitruad id est antimonium spτicht das dÿses seÿe ein ader der eτden und geleicht dem bleÿ·unnd ist dises die underscheÿd under dem bleÿ unnd antimonio·wann daz bleÿ lasset sich nit czů stossen sunder antimonium stosset man czů bulver·(Item bleÿ schmilczet in dem feüwer antimonium verbτent in dem feüwer. (Diþ ist d beste antimonium d in dem bτach klar ist und nit vermischt mit erdtrich·(Der meister Almansoτis in seinem dτitten unterscheid unnd pandecta in dem capitel antimonium sprechen das antimonium seÿ kalt [69]…….de·(Die meisteτ spτechen wôlicher do hette emoτroidas das ist ein fluþ in dem afftern davon dann entspτingen die fick blatern der neme antimonium und bulver den und streüwe das in den gebτesten es hilfft zehandt. (Daz bulveτ gemischet mit fenediger seÿffen und mit eÿnem wiechen gelassen in dÿe fistelen heÿlet sÿ von grundte auþ·

(Item antimonium dient fast wol czů dem krebs das bulver darein gestreeuwet·(Item antimonium verzert faule fleisch. (Item antimonium gemischet mit apostolicum das ist ein salbe und damit gemacht kleine klôczlin unnd die gestecket in die nasen benymmet polipum dz ist ein fleisch das wechset in der nasen unnd ist gar schedlich.

(Antimonium gebulvert und dar under gebulvert miraboloni citrini und thucien ÿegkliches geleich vil unnd das bulver gemischet mit rosenwasser und darauþ auch gemachet ein augen wasser genant collirium und das über die augen gelegt vertreÿbet das trieffend davon und auch die geschwulst·(Nÿmm wenig baumôle und die necze mitt den safft sanguinaria das ist distelkraut saft und dar under mische dises bulver von antimonio und die wollen stecke in die nasen lôcher das benymmet das blůttent auþ der nasen. (Item Galienus spτicht dz antimonium seÿ von natur kelten und stopffen·Und spτichet auch dz antimonium nem dz überflüþsig fleisch das do wechset in eÿner wunden oder in einem geschwåre und reÿnige die wunden von jrem gestancke mitt mirτa vermenget·(Almansoτ spricht das antimonium benÿmmet rôtte von den augen unnd macht die widerumm lauter mit rosen wasser vermenget. (Der meÿster Paulus in dem capitel antimomum spτicht das antimonium stopffe die blůttende nasen unnd seÿ nücz den augen. Und spτicht auch das etwann die alten fast gebτauchet haben antimonium und das auch gemischet mit fenchel wasser und die augen in der wochen eynes damit bestrichen·Dye selbigen hetten alle zeÿt gůtte gesundte augen·

(1) Spiesglas, 43ste kapittel.

Antimonium Latijn, Grieks antimonos, Arabisch bitruad. (Antimoon)

De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel Bitruad, id est antimonium, spreekt dat dit is een ader der aarde en lijkt (2) op lood en dit onderscheid onder het lood en antimonium want dat lood laat zich niet stoten en vooral antimonium stoot men tot poeder. Item lood smelt in het vuur en antimonium verbrandt in het vuur. Dit is het beste antimonium die in de breuk helder is en niet vermengd met aardrijk. De meester Almansoris in zijn derde onderscheidt en Pandecta in het kapittel antimonium spreken dat antimonium koud is [69]….de. De meesters spreken wie er heeft emorroidas, dat is een vloed in het achterste daarvan dan ontspringen de aambeien, die neemt antimonium en poeder dat en strooi dat in het gebrek, het helpt gelijk. Dat poeder gemengd met Veneetse zepen en met een doek en gelaten in de (3) etterwonden heelt ze van grond uit.

Item, antimonium dient erg goed tot de kanker, dat poeder daarin gestrooid. Item antimonium verteert vuil vlees. Item antimonium gemengd met apostolicum, dat is een zalf, en daarmee gemaakt kleine korrels en die gestoken in de neus beneemt poliep, dat is een vlees dat groeit in de neus en is erg schadelijk.

Antimonium gepoederd en daaronder gepoederd myrobalanen citrini en thucia, van elk gelijk veel, en dat poeder gemengd met rozenwater en daaruit ook gemaakt een (4) oogwater genaamd collirium en dat over de ogen gelegd verdrijft dat druppelen daarvan en ook de gezwellen. Neem weinig olijvenolie en die nat je met het sap Sanguisorba minor, dat is distelkruid sap, en daar onder meng je dit poeder van antimonium en dat wol steek je in de neusgaten, dat beneemt dat bloeden uit de neus. Item, Galenus spreekt dat antimonium is van natuur verkoelen en stoppen. En spreekt ook dat antimonium neemt het overvloedig vlees dat je groeit in een wond of in een zweer en reinigt de wonden van hun stank, met mirre vermengt. Almansor spreekt dat antimonium beneemt het rode van de ogen en maakt die wederom zuiver, met rozenwater vermengt. De meester Paulus in het kapittel antimonium spreekt dat antimonium stopt de bloedende neus en is nuttig de ogen. (4) En spreekt ook dat de ouden erg gebruikt hebben antimonium en dat ook gemengd met venkelwater en de ogen in de week eens daarmee bestreken. Dezelfde hadden altijd goede gezonde ogen.

Naam.

Antimoon, antimonium of stibium, symbool Sb, atoomnummer 51.


Antimoniet, in Frans stibine, Engels stibnite, Duits Antimonglanz.

(1) De naam spiesglas, Duits Spiesglanz (spits glas, de glans) gebruikte eerst Basilius Valentius. Zijn ‘triumfwagen van het antimonium’ is de oudste chemische monografie. De naam stibium, waarvan het symbool Sb. komt werd oorspronkelijk aan het sulfide gegeven. De naam stibniet was al bij de ouden in gebruik. De vrouwen gebruikten het mineraal voor het verven van het haar, de wenkbrauwen etc. en het (4) schijnbaar vergroten van de ogen, vandaar de tweede naam platyophtalmon, Grieks platys: breed, ophthalmos: oog.

In Hebreeuws en Arabische heet het ‘Kohl’, dit woord ging als ‘alcool’ in andere spraken over en werd later op wijngeest overgedragen, vergelijk alcohol. In latere overzettingen van de 16de eeuw werd het antimon. Men gebruikte antimoon voor het scheiden van goud en zilver en als geneesmiddel. In bekers uit antimoon liet men wijn lang staan om dan als braakmiddel te gebruiken, ook werden er pillen van gemaakt. Omdat de monniken er misbruik van maakten werd het door Frans II verboden, anti monachon: tegen monniken, vandaar de naam, Antimon. Volgens een legende zou de monnik Valentius ontdekt hebben dat antimoniumverbindingen varkens sneller vet maakten, hij wilde dat ook bij zijn medebroeders uitproberen om dat die volgens hem te mager waren. Maar de broeders werden niet dikker en enkele overleden zelfs.

Sommige bronnen vermelden dat de naam een samentrekking is van de Griekse woorden anti en monos, wat vertaald kan worden als niet alleen voorkomend. Volgens andere bronnen komt de naam van de Arabische uitdrukking Antos Ammon, dat bloei van god Ammon betekent.

Gebruik.

Van Beverwijck, ‘Antimone wordt om haar gelijkenis die ze met het (2) lood heeft onder de loodmiddelen beschreven van Dioscorides in 5.59 met de naam van Stimmi en Stibi, net zoals ook van anderen Grieken. Plinius, Marcellus en andere Latijnen noemen het daarnaar Stibium. Maar de Arabieren noemen het Achiman waarvan de alchimisten eerst Achmadium en tenslotte Antimonium gemaakt hebben, met welke naam het ook bij de Arabische geneesmeester Serapio en Avicenna gebruikt wordt en dit metaal in de winkels alleen bekend is. Het is van kleur de loodsteen zeer gelijk, maar valt witter en blinkt meer. Is tweevormig, mannetje en wijfje. Het mannetje, zegt Plinius, is wat ruwer, lichter, zandachtig en flikkert minder. Het wijfje in tegendeel blinkt, flikkert, is korrelig en gereten. Het wordt gegraven uit zilvermijnen onder andere landen in Duitsland en Bohemen. Eertijds placht men het gegravene te verkopen, maar tegenwoordig het gekookte. De manier daarvan is bij Agricola aangewezen in het 9de boek de Re metallica. Het verkoelt, trekt dapper tezamen en verstopt. (4) Wordt derhalve goed vermengd onder de oogzalven om de zinkingen en lopen ervan tegen te houden, te weten het gekookte dat geen scherpte heeft en gelijke kracht met het gebrande lood heeft. Als het gemengd is onder verse reuzel maakt het dat het gebrande geen puisten opwerpt, stilt de (3) kwade zweren en belet haar voortkruipen. Sommige vrouwen gebruiken het om hun wenkbrauwen bruin te maken.’


Gummy xliiii Ca

Armoniacum latine grece Asios·arabice fasaac·

(Der meyster Serapio spτichet in dem bůch aggregatoτis (70) in dem capitel Fasac·idest armoniacum spτicht·das seÿe ein gummi eines baumes also geheissen·dem baumm beschneÿdet man die eþte und darauþ tropfet armoniacum das gummi·und was auff die erden fellt das wirt vermüschet mit erden und andern kot·und das ist nit also gůt als das do reÿnigklich gesammlet wirt·(Dises hat einen gůten gerauch·und sol haben ein farbe geleÿch einen weÿssen eines eyes dz do gesoten wirdet·und das weÿþ darjn hertt woτden ist·dem selben weÿssen in dem eÿe geleychet armoniacum. (Der meister averτoτis in dem fünfften bůch genant Colliget in dem capitel Armoniacum spricht·das dises sey heyþ an dem dτýtten grad·und trucken an dem ersten grad·(Platearius spτichet·das dises seÿ warm und trucken in dem vierden grad·(Der meister Paulus in dem capitel armoniacum spτicht·das dÿses gůt sey für den alten hůsten·der do kommet von feüchtung·(Auch benÿmmt armoniacum asma·dz ist das keychen·unnd raumet die bτust·in einem eye wenig genüczet·(Pillelen gemachet von armoniacum und die ein genommen mit einen weychen eÿe·fünff od siben pillelen·sind gůt pleüreticis·das ist·ein geschweere umb die bτust·(Nymm armoniacum sal gemma·sal nitrum·yegklichs geleÿch vil·und des safftes von andoτon ein lot darunder·Der armoniacum sol über nacht steen in essig·und darund gemüschet wenig wachþ·und darauþ gemachet ein salben·und wenig rosenôls auch darunder gemüschett·und wo einer het scrofulos·daz sind dinger geleych den wårczen und sind etwa eins gelyds lang die benymmt diþ ungent·die acht tag domit geschmieret·(Nÿmme armoniacum und galbanum·ýekliches geleÿch vil·und leg die in eþsig·und lasse die darjnn steen baÿssen über nacht·darnach müsche bulfer von wôτmůt und von kosten darunder·und thů das under wenig wachþ und mach darauþ ein salben·domit schmiere dz milcze an der lÿncken seÿten under dem herczen·benÿmmt die herttigkeyt des milczes·(Item·Ein rauch gemacht von armoniacum und asa fetida·und galbano·ÿegklichs geleÿch vil·und die frauwen domit gebået unden auff bτinget frauwen feüchtigkeit genannt menstruum·(Nÿmm armoniacum und müsche darunder safft von wôτmůt und trincke das des moτgens nüchtern·es tôdtet die wŭrm in dem bauch·(Auch magst du armoniacum resolviern mit eþsig und den bauch auþwendig domit schmieren·es hilffet auþtreÿben die wŭrm·(Wer do wil dz jm die bôsen zeen auþfallen·also dz er die nit auþ darff lassen bτechen der neme armoniacum mit bÿlsen safft·und schmiere den bôsen zan domit·er fellt auþ on schaden.(·e·j·) (71)

Gom, 44ste kapittel.

(1) Ammoniacum Latijn, Grieks Asios, Arabisch fasaac. (Dorema ammoniacum)

De meester Serapio spreekt in het boek aggregatoris in het kapittel Fasac, id est ammoniacum, spreekt dat het is een gom van een boom alzo geheten, de boom besnijdt men de bast en daaruit druppelt ammoniacum de gom en wat op de aarde valt dat wordt vermengd met aarde en andere rommel en dat is niet alzo goed als dat er rein verzameld wordt. (2) Dit heeft een goede reuk en zal hebben een verf gelijk het witte van een ei dat gekookt wordt en dat witte daarin hard geworden is, hetzelfde witte in het ei lijkt op ammoniacum. De meester Averrois in het vijfde boek genaamd Colliget in het kapittel Ammoniacum spreekt dat dit is heet aan de derde graad en droog aan de eerste graad. Platearius spreekt dat dit is warm en droog in de vierde graad. De meester Paulus in het kapittel ammoniacum spreekt dat dit goed is voor de (3) oude hoest die je komt van vochtigheid. Ook beneemt ammoniacum astma, dat is dat kuchen en ruimt de borst, in een ei weinig genuttigd. Pillen gemaakte van ammoniacum en die ingenomen met een week ei, vijf of zeven pillen, is goed pleuris, dat is een zweer om de borst. Neem ammoniacum, sal gemma, sal nitrum, van elk gelijk veel en het sap van andoren, een 16,7gram, daaronder. De ammoniacum zal over nacht staan in azijn en daaronder gemengd weinig was en daaruit gemaakt een zalf en weinig rozenolie ook daaronder gemengd en wie een heeft (4) scrofulen, dat zijn dingen gelijk de wratten en zijn ongeveer een lid lang, die neemt deze zalf en die acht dagen daarmee gesmeerd. Neem ammoniacum en galbanum, van elk gelijk veel, en leg die in azijn en laat het daarin staan baden over nacht, daarna meng poeder van alsem en van Costus daaronder en doe daar wat weinig was bij en maak daaruit een zalf en daarmee smeer je (5) de milt aan de linkerzijde onder het hart, het beneemt de hardheid van de milt. Item. Een rook gemaakt van ammoniacum en Asa foetida en galbanum, van elk gelijk veel, en de vrouwen daarmee baden van onder uit brengt (6) vrouwen vochtigheid genaamd menstruatie. Neem ammoniacum en meng daaronder sap van alsem en drink dat ‘s morgens nuchter, het doodt de wormen in de buik. Ook mag u ammoniacum oplossen met azijn en de buik uitwendig daarmee smeren, het helpt uitdrijven de wormen. Wie er wil dat hem de kwade tanden uitvallen alzo dat hij die niet uit durft te laten uitbreken die neemt ammoniacum met bilzekruidsap en smeer de kwade tand daarmee, het valt eruit zonder schade.

Vorm.

Een opgaand kruid met een vlezige stengel die tot 2-3m komt. Wit/gele bloem in juni. Levert een gom die eruit komt doordat de plant gestoken wordt door een insect wat verandert in geelbruine tranen.

De ammoniakplant, groeit van Perzië tot diep in Balchasch‑Alakuwoesteni. (2) Dodonaeus; ‘En dat beste Ammoniacum is (als Dioscorides schrijft) dat vast en zuiver is en geen houtachtige splinters, steenachtig gruis of andere vuiligheid in zich heeft en dat wat bitterachtig van smaak is en in kleine stukjes verdeeld is en vrijwel op wierook lijkt in het aanzien en van reuk trekt het wat naar het Castoreum of beverswijn’.

Naam.

(2) Dodonaeus; ‘Deze gom wordt naar dat Orakel van Ammon in het Grieks Ammoniacon genoemd, in het Latijn Ammoniacum en in de apotheken Armonicum en Gummi Armoniacum’.

Ammoniac, Duitse Ammoniak, --gummi, -harz, ammonische of armenische Gummi.

Gebruik.

Herbarius in Dyetsche noemt het maar een maal.

Maerlant; ‘Armonium groeit in Armenië, als Plinius en Isidorus vertellen. Een boompje klein, als men gewaagt, het zaad aardig veel draagt. Het ruikt naar kaneel natuur en het laat goed slapen ter genezing. Een van deze soorten heet kardamon en langere zaden dan amomum en waar men ze vindt groen en vet en met scherpheden bezet en zich moeilijk laat wrijven wil men voor de beste schrijven. En een deel ruikt naar het zoete is de zwakke maag boete en doet het mede wel verteren en de kwade mond vernieuwen’.

Dat laatste stuk slaat wel op Elettaria cardamomum, Maton.

Dodonaeus; ‘Ammoniacum een vierendeel lood zwaar ingenomen verwekt tot kamergang en jaagt de taaie koude fluimen af en trekt die uit de verre leden naar zich en is daardoor goed tegen de kortheid en (3) benauwdheid van de adem, beslotenheid van de borst, longen, vallende ziekte, jicht, pijn en weedom in de heup die men Sciatica noemt en tegen alle verouderde hoofdpijn, ziekten en gebreken van de hersens, de zenuwen en de uitwendige leden. Deze gom zuivert ook de borst en laat de taaie fluimen rijpen en rijzen, met honing vermengt en gelikt of met water daar gepelde gerst in gekookt is ingenomen. (5) Ammoniacum vermindert ook en geneest de verharde en verstopte milt, (6) jaagt de dode vruchten af en laat water en plas lossen, dan het mag maar weinig tegelijk ingenomen worden want als men deze gom veel of dikwijls gebruikt laat het bloed plassen. (5) Ze geneest alle hardheid en verzoet alle pijnen van de lever en milt, in azijn geweekt en daarop gestreken of gelegd. (4) Ammoniacum met honing of pek vermengt laat de harde gezwellen en knobbels vergaan en uitbreken die aan de leden en gewrichten gegroeid en van jicht gekomen zijn, het laat ook allerhande hardheid en koude gezwellen scheiden, daarop gelegd en is goed in alle zalven of pleisters vermengt die verwarmen, verzachten, vermurwen en uittrekken. Op de pijn en weedom van de heup, Sciatica genoemd, en op alle pijnen en vermoeidheid van de leden is deze gom met olie van Cyperus en Salpeter vermengd zeer goed gestreken. Ammoniacum is ook zeer goed in alle medicijnen vermengd die de ogen verhelderen en de schel en duisterheid afnemen’.

Alumen latine·grece stipterea·arabice Sebel vel Alffar·

(In dem bůch genant Circa instans in dem capitel Alumen·beschτeiben uns die meister und sprechen·das dise seý heÿþ und trucken an dem vierden grad·Avicenna spτicht·das alaun seÿ warem und trucken in dem dτitten grad. (Die meister spτechen auch dz do seÿ dτeÿerleý alaun·Eins nennet man alaun cisson·Das and alumen zuckarum oder rotundon. Das dτÿtt nennet man alumen liquidum·(Item·wenn man schreibt in die apotecken alumen on einen zůsacz·so nymbt man alumen cisson·(Item alaun findet man in den heyssen enden od regionen·und sunderlich an den enden do vil schwebel ist in dem erdtrich·Und dises ist d beþte alaun d do weýþ scharpff ist und klar und ein salczen geschmack hat·und d nit klar ist und fast trŭb ist der ist nit gůtt·(Alaun mag man halten lange zeÿt unverczert an seiner natur·(Diascoτides spτichet·das alaun gebulfert und gemüschet mit regenwŭrmen·und darauþ gemachet ein salb·Dise salb dienet wol zů dem krebþ darüber gestrychen·und darauff geleget als ein pflaster·(Dise salb heÿlet auch fisteln·mit eienen wiechen darein gelassen·Nÿm alaun und salcz yegklichs ein pfunt und thůe darüber wasser als vil du wilt und lasse daz sieden·darnach mache ein schweÿþbad mit glŭden krancken menschen darjn schwÿczen·als dann ist d wassersüchtig mensch·od dem seine gelyder erlemet wåren·od der fast grÿndig wår·und wåsche jn mit dem wasser über allen seinem leÿb hilffet fast wol·(Item·nÿmm baummôle und mache ein wiechen·unnd stoþ den in hônig·streüwe darůber alaun·thůe jn in die fisteln·also das die fistel voτhÿn gereÿniget seÿ und gewåschen mic eþsig·vermüschet mit wenig alaun sÿ heÿlet von grond auþ·(Der meister Serapio spτicht·dz alaun gůt seÿ den tunckeln augen genüczet·und beneme die flecken under dem augen·und eczet dz bôþ faul fleÿsch auþ den wunden·und machet kein faules fleÿsch wachþen·(Item alaun ist fast gůt den geschweren in der kelen·und sunderlich für das blat das einen für die kelen scheüþt·magst du mit einen hülczen stÿlgin des bulfers von alaun mit jnngwer veτmenget·und mit bertrum darein gelassen·es geet hyndsich on zweifel·(Item·auch ist alaun in eþsig zergangen gůt wider die faulung des mundes·den mund domit gewåschen·(Item dz haubt gewåschen mit alaun wasser ist tôdten die leüþe und die nÿþs·(Und alaun wasser ist gůt wider die zeen weetumm·(Auch ist alaun wasser gůt wider dz jucken·und wider den gryndt·[72]

(1) Aluin Latijn, Grieks stipterea. Arabisch Sebel vel Alffar. 45ste kapittel. (Aluin)

In het boek genaamd Circa instans in het kapittel aluin beschrijven ons de meesters en spreken dat dit is heet en droog aan de vierde graad. Avicenna spreekt dat aluin is warm en droog in de derde graad. De meesters spreken ook dat er zijn drie soorten aluin. Een noemt men aluin cisson. Dat andere aluin zuckarum of rotundon. De derde noemt man aluin liquidum. Item, als men schrijft in de apotheken aluin zonder een toevoeging dan neemt men aluin cisson. Item, aluin vindt men in de hete einden of regionen en vooral aan de einden waar veel zwavel is in het aardrijk. En dit is de beste aluin die er wit, scherp is en helder en een zoute smaak heeft en die niet helder is en erg troebel die is niet goed. Aluin mag men houden lange tijd onveranderd aan zijn natuur. (2) Dioscorides spreekt dat aluin gepoederd en gemengd met regenwormen en daaruit gemaakt een zalf deze zalf dient goed tot de kanker, daarover gestreken en daarop gelegd als een pleister. Deze zalf heelt ook etterwonden, met een doek daarin gelaten. Neem aluin en zout, van elk een pond, en doe daarover water zoveel als je wil en laat dat koken, (3) daarna maak een zweetbad met gloeiende zieke mensen daarin zweten zoals dan is de waterzuchtige mens of die zijn leden verlamd waren of die erg hoofdzeer heeft en was hen met het water overal zijn lijf, het helpt erg goed. (2) Item, neem olijvenolie en maak een doek en stoot dat in honing en strooi daarover aluin en doe het in de etterwonden alzo dat die etterwonden voorheen gereinigd zijn en gewassen met azijn en vermengt met weinig aluin, ze heelt van grond uit. De meester Serapio spreekt dat aluin goed is de donkere ogen genuttigd en beneemt de vlekken onder de ogen en eet dat kwade vuile vlees uit de wonden en maakt geen vuil vlees groeien. Item, aluin is erg goed de zweren in de keel en vooral voor dat blad dat een voor de keel schiet mag u met een houten steeltje het poeder van aluin met gember vermengt en met bertram daarin gelaten, het gaat heen zonder twijfel. Item, ook is aluin in azijn opgelost goed tegen het vuil van de mond, de mond daarmee gewassen. Item, dat hoofd gewassen met aluinwater is doden de luizen en de neten. En aluinwater is goed tegen de tandpijn. (4) Ook is aluinwater goed tegen dat jeuken en tegen de schurft. [72]

Vorm.

Aluin is een dubbelzout dat gemaakt is van aluminiumsulfaat en kaliumsulfaat. Het kristalliseert gemakkelijk. Bij verhitting verliest het zijn aluinwater en gaat over in een wit poeder, de gebrande aluin. Het lost slecht op in koud water maar in heet water heel goed. De oplossing smaakt eerst zoet, dan zuur en tezamen trekkend.

Naam.

(1) Aluin, Engels alum, Duits Alaun, midden Nederlands aluun, oud Frans alun, Latijn Alumen.

Hiervan is ook het woord aluminium gevormd. Het werd vroeger uit aluinklei gemaakt. Zo is het Engelse woord 'ale' verwant met het Deense en Noorse ' l' en het IJslandse 'al'. De Vikingen gebruikten 'aul' voor een soort gerstenat en in het zogenaamde Kerkslavisch bestaat het woord 'olu' wat eveneens 'bier' betekent. Al deze woorden zouden familie zijn van het Latijnse alumen, dat 'aluin' betekent. Dit kan een omschrijving zijn voor een bittere smaak.

Gebruik.

Herbarius in Dyetsche, ‘Het eerste kapittel is van aluyn of alumen, Aluin is heet en droog in de vierde graad en heeft de kracht om te verteren en sterk te verdrogen.

Als je het poeder van aluin op kanker strooit bijt en roeit het alle slechte vlees weg.

(2) Aluin dat met wat honing gemengd is en in een doek gedaan en als je dit in een fistel of lopend gat steekt helpt het zeer. Maar eerst moet je die kankerzweer met azijn wassen. Tegen het gezwel van het tandvlees zet je het eerst een bus of kop (a) en met vliemen sla je eerst omtrent het hoofd en de schouders en dan was je de mond en het tandvlees met azijn waar aluin in is.

(4) Tegen schurft neem je zwavel, goudschuim of litargirium en aluin, kook het in azijn en olie en daarmee was je de schurft in het bad of in een zweetkuip en daarna was je je geheel in warm water en dan zalf je je wederom.

(3) Een bad van aluinwater is goed tegen waterzucht, tegen schurft en tegen jicht of arthritis/artrose’.

(a) een koperen kop waarin een lont zit met een vlam die warmte veroorzaakt en bloed uit de huid trekt, een soort bloed laten.

walroτe xlvi Capit

Ambτa grece et latine·Arabice vero Hambar·

(Der meister Serapio in dem bůch aggretoτis in dem capittel hambar·idest Ambτa spτicht·dz dises ambτa wachþ in dem môre geleÿch einem schwammen d auff dem erdtrich wechþt· Er spricht auch·Wenn das meer trŭb wirt von ungewÿtter·so treÿbet das meer stein auþ von dem grund auff·domit treÿbt es stucke auþ von dem ambτa·und würfft dem auff das landt·(Ettlich spτechen auch das ambτa seÿ genant sperma ceti·das ist die natur eines walfÿsches·(Auch spτechen ettlich·das ambτa seÿ ein frucht von einem baume d wåchþt in dem môre·(Ettlich spτechen auch das dises seÿ ein lebern von einem fÿsche in dem môre·(In dem bůch Circa instans in dem capitel Ambτa beschτeiben uns die meister·und spτechen·dz ambτa sol sein weyþ·mag man aber haben der grålat seÿ der ist d beþser·d schwarcz sol gancz nichcz·(Item Ambτa wirt zů zeÿten gefellschet·und nemen etlich lignum aloes gebulfert·und storacen calcamite·und laudanum und thůnd darunder wenig bÿsems und ein wenig ambτams·und resolvieren dises mit rosen wasser·und lassen den dann doτren an der sunnen·Disen solt du also erkennen·Der gefellscht wirdet der låþt sich zertreÿben odeτ malen mit den fingern·aber d recht ambτa nit·(Der meister avicenna in seinem andern bůche in dem capitel Ambτa spτicht·dz ambτa seÿ heÿþ an dem andern grad·und trucken an dem ersten. (Er spτicht auch·das Ambτa gůt seÿ den lamen gelydern·und bekomme den hÿrn wol·und machet ein gůte gedåchtnuþ·unnd raumet die bτust·(Item Avicenna in dem bůch genant de viribus coτdis·spτicht·das ambτa sterck das hercz·(Der meister Almansoτis in dem dτÿtte underscheÿd in dem capitel Ambτa spτichtett·das der seÿ heÿþ von natur·und den genüczet stercket das hÿren und das hercze·(Diascoτides·Nymme ambτam ein quintin·lignum aloes ein lot·osses de coτde cervi zweÿ uncz·das ist vier lot dise sollen alle gemüschet werden und resolviert mit rosenwasser·und darauþ gemachet pillelen die sind fast gůt sincopantibus·das ist·die den schwÿndel haben in dem haubt·und domit grosse onmåchtigkeit·(Item wer die fallenden sucht habe epilentia genant·d neme ambτam·und hyrþhoτn ÿegklichs geleÿch vil·und lege das auff glŭende kolen·und lasse den rauch geen in den halþ·dises hilfft fast wol für diþ yecz genante kranckeit·(Item wenn der frawen jr můter auffstosset·die neme disen ÿesczgenantem rauch unden auff·oben soll sÿ regen asam fetidam also genant·dises stÿllet jr das wee·(Item·Ambτa ist gůt genüczet den alten menschen·die do von natur kalt sind·(·e·ij·) [73] Serapio spτicht·Ambτa stercket das hÿrn und die vernunfft·die do blôd ist von kelte und benymmet die melancoley·

(1) Amber, 46ste kapittel.

Ambra Grieks en Latijn. Arabisch vero Hambar. (Amber)

De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel hambar, id est Ambra, spreekt dat deze amber groeit in de zee gelijk een zwam dat op het aardrijk groeit. Hij spreekt ook: Als de zee troebel wordt van onweer zo drijft de zee steen (1) uit van de grond uit en daarmee drijft het stukken uit van de amber en werpt die op het land. Ettelijke spreken ook dat amber is genaamd sperma ceti, dat is de natuur van een walvis. Ook spreken ettelijke dat amber is een vrucht van een boom die groeit in de zee. Ettelijke spreken ook dat dit is een lever van een vis in de zee. In het boek Circa instans in het kapittel amber beschrijven ons de meesters en spreken dat amber zal zijn wit, mag men echter hebben de korrelachtige die is des te beter en de zwarte doet geheel niets. Item. Amber wordt in tijden vervalst en nemen ettelijke Lignum Aloe gepoederd en Styrax calamite en laudanum en doen daaronder weinig bisam en een weinig amber en lossen dit op met rozenwater en laten het dan drogen aan de zon. Deze zal u alzo herkennen: Die vervalst wordt die laat zich wrijven of malen met de vingers, maar de echte amber niet. De meester Avicenna in zijn andere boek in het kapittel amber spreekt dat amber is heet aan de andere graad en droog aan de eerste. Hij spreekt ook dat amber goed is de lamme leden en bekomt de hersens goed en maakt een goede gedachtenis en ruimt de borst. Item, Avicenna in het boek genaamd de viribus cordis spreekt dat amber versterkt dat hart. De meester Almansoris in het derde onderscheidt in het kapittel amber spreekt dat ze heet van natuur is en die genuttigd versterkt de hersens en dat hart. Dioscorides: Neem amber, een 1,67gram, Lignum Aloë, een 16,7 gram, been van het hart van een hert, twee ons, dat is vier lood, deze zullen alle gemengd worden en opgelost met rozenwater en daaruit gemaakt pillen die zijn erg goed sincopium, dat is die de duizeligheid hebben in het hoofd en daarmee grote onmacht. Item wie de vallende ziekte hebben, epilepsie genaamd, die nemen amber en hertshoorn, van elk gelijk veel, en leg dat op gloeiende kolen en laat de rook gaan in de hals, dit helpt erg goed voor die net genoemde ziekten. Item als bij de vrouwen hun baarmoeder uitstoot die nemen deze net genoemde rook van onderop, boven zullen ze gebruiken Ferula asafoetida alzo genaamd, dit stilt bij hun de pijn. Item. Amber is goed genuttigd de oude mensen die van natuur koud zijn. [73] Serapio spreekt: Amber versterkt de hersens en dat verstand die bloot is koudheid en beneemt de melancholie.

Zie kapittel 222.

Vorm.

Ambergrijs is een wasachtige substantie die drijvend op tropische zeeën wordt gevonden en afkomstig is van de walvis. Ambergrijs is een afscheiding van het darmkanaal dat in klompen van 30cm middellijn en soms 25 kg zwaar in de ingewanden wordt aangetroffen. Meestal drijft dit in zee dat door de potvis uitgescheiden is in klompen die soms wel een gewicht van 500 kg kunnen halen. Ambergrijs was een synoniem voor amber en werd ook gebruikt in zoetigheden, kandeel, vleesnat en dergelijke.
Een stof die wel eer tegen goud opwoog. De echte amber bestaat uit onregelmatige, ondoorzichtige, wasachtige broze en op de breuk fijnkorrelige of bladerige stukken die bruinachtig zwart of lichtgrijs van kleur zijn. Ze zijn met lichte en donkere strepen getekend. Het heeft die aangename reuk die naar muskus zweemt, is smakeloos en bij voldoende warmte week en buigzaam, smelt bij een matige hitte, vat licht vuur en brandt met een heldere vlam.

Naam.

(1) Barnsteen, 1516, komt voor naast ammer in 1515, midden-Nederlands ammersteen, midden-Hoogduits amber en âmer, midden-Noordduits ammer, Latijn ambra, ambar, uit Arabisch anbar, alambar: grijze amber. Amber is eigenlijk een welriekende harsachtige stof die uit de Oosterse zeeën afkomstig is en vooral als grijze amber (ambre gris) bekend is. Maar in het Westen paste men de naam ook op andere stoffen toe, op het sperma ceti die ook witte amber (ambre blanc) genoemd wordt en op het succinum of het barnsteen dat gele amber (ambre jaune) heet.

Walrore komt wel van de walvis, Walfisc en nu Walfisch.

Gebruik.

Bevat benzoëzuur, barnsteenzuur, keukenzout, een zoet extract en een onoplosbare bruinachtige rest. Door de sterke geur wordt dit in de parfumerie gebruikt. Het is sinds onheuglijke tijd het middel tegen krampen, tegen alle mogelijke kwalen en geurstof.
Het wordt gebruikt in welriekende tincturen en tandpoeders. Ook wel in de vorm van poeder of tinctuur ingenomen omdat het een versterkende en opwekkende werking heeft op de zenuwen. Men vermengt er de chocolade mee en de bekende ‘extrait d’ambre.
Vondel, ‘De Heerlijckheyd van Salomon; ’Of ’t vochtige element ’t gryze Amber teelt gewis. Amber is een harde licht gele doorzichtig fossieldrop die op zekere kusten wordt gevonden.

Alcamia ein baume also genant xlvii ca

Alcamia latine·grece Cypτus·arabice Henne·

(Der meister Galienus in dem sibenden bůch genant Simplicium farmacarum in dem capitel cypτus·idest Alcamia·spτichet·das dises seÿ ein baumm und wåchset hÿnder dem meere und in cicilia·und dise bleter und blůmen nüczt man in der erczney·(In dem bůch circa instans beschτeyben uns die meister und spτechen das des baumes fast vit steet in cicilia·die selbigen bulferifieren die bleter und blůmen·und schicken das bulfer durch die landt·(Dises bulfer ist schwårczlich von farben·und das mag man vil jar behalten unverseeret an seiner natur. (Der meister paulus Pandecta und Platearius·in dem capitel Alcamia spτechen·das dises sey kalt an dem ersten grad·und trucken an dem anfang des andern grads·Serapio spτichet·das dises bulfer gůt seÿ dem die do haben Alcolam·das sind weÿse blåterlein in dem mund. (Item·Dises bulfer gesoten mit gersten wasser·und gestrychen wo sich einer gebτennet hat·zeü het vil hÿcze auþ·die verhertteten gelÿder oder verlemmten domit bestrÿchen oder gesalbet machet sÿ waych und gelydlich·Unnd dise salben sol auch bereÿtet werden·Nymme baumôle als vÿl du wilt·und müsche darunder des bulfers alcamie·(Platearius spτicht·das alcamia hab alle tugent in jm die dem hat sanguis dτaconis·Unnd wenn man nit gehaben mag Alcamiam·so mage man wol an seiner stat nemen sanguis dτaconis·(Galienus. Alcamia ist gůt genüczet in den erczneÿen die do dienend erisipolis·das ist den die das rot lauffen habend an dem leybe wo das seÿ·Ettlich heÿssen dÿses dz freÿschem·( Dises ist auch sunderlichen gůt alcole·das sind geschweer in dem munde·und wachþen gern in dem mund der jungen kynder·(Wer do will machen ein reÿne hübsche hautt an seinem leÿbe und auch waÿch·d gee in das bade und wåsche die haudt wol mit warmem waþser·Darnach so nÿmme alcamiam des bulfers ein halb lot und eÿþeweÿþ und auch eþsig ÿegklichs geleÿch vil·und temperiere das zůsamen·unnd schmiere dick an dem leÿbe wo du wÿldt und lasse das daran biþ an den andern tag·und an dem andern tag gee aber in das bad·und wåsche das selbig ab und schmiere dich anderweÿd wenn du auþs wilt geen·und lasse das aber al so an dem leybe biþ auff den dτitten tage·an dem selben thů auch also·An dem vierden des geleÿ (74, verder op pagina 80] chen·An dem ersten tag so ist die haudt gar ungeschaffen·an dem andern tag nit als gar·und also darnach ÿe lenger ye hübscher·und beleÿbt auch beståndtlichen. (Wildt du machen rot hare·so nymme alcamiam des bulfers und müsch das mit eþsig und wasser das es law seÿ·unnd schmÿere das har domit·so wirt es rot·(Wilt du aber haben schwarczes har·so müsche das bulfer mit ôle·

Henna, (1) een boom alzo genaamd, 47ste kapittel.

Alcamia Latijn. Grieks Cyprus. Arabisch Henne. (Lawsonia inermis)

De meester Galenus in het zevende boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel cyprus, id est Alcamia, spreekt dat dit is een boom en groeit achter de zee en in Cicilia en deze bladeren en bloemen nuttigt men in de artsenij. In het boek Circa instans beschrijven ons de meesters en spreken dat de boom erg veel staat in Cicilia, diegene verpoederen de bladeren en bloemen en sturen dat poeder door het land. Dit poeder is zwartachtig van kleur en dat mag men veel jaar behouden onveranderd aan zijn natuur. De meesters Paulus, Pandecta en Platearius in het kapittel Alcamia spreken dat dit is koud aan de eerste graad en droog aan de aanvang van de andere graad. (2) Serapio spreekt dat dit poeder goed is diegene die hebben alcolam, dat zijn witte blaartjes in de mond. Item. (3) Dit poeder gekookt met gerstewater en gestreken waar zich iemand gebrand heeft trekt veel hitte uit, de verharde leden of verlamde daarmee bestreken of gezalfd maakt ze week en leedbaar. En deze zalf zal ook bereid worden: Neem olijvenolie zoveel als je wil en meng daaronder het poeder Alcamie. Platearius spreekt dat Alcamia heeft alle deugd in hem die dan heeft drakenbloed. En als men niet hebben mag Alcamia, dan mag men goed in zijn plaats nemen drakenbloed. Galenus: Alcamia is goed genuttigd in de artsenijen die dienen tot erisipolis, dat is dan die de rodeloop hebben aan het lijf waar dat is. (5) Ettelijke noemen deze de freyschem. (2) Dit is ook vooral goed alcole, dat zijn zweren in de mond en groeien graag in de mond van de jonge kinderen. Wie er wil maken een rein en mooie huid aan zijn lijf en ook week die gaat in dat bad en wast de huid goed met warm water. Daarna zo neem alcamia dat poeder een half lood en eiwit en ook azijn, van elk gelijk veel, en temper dat tezamen en smeer dik aan het lijf waar u wil en laat dat daaraan tot aan de volgende dag en de volgende dag ga echter in dat bad en was datzelfde af en smeer je een andere maal als je er uit wil gaan en laat dat echter zo aan het lijf tot op de derde dag en diezelfde dag doe ook alzo. Aan de vierde desgelijks [74, verder op bladzijde 80]. Aan de eerste dag zo is de huid erg ongeschapen, aan de volgende dag niet zo erg en alzo daarna hoe langer hoe beter en blijft ook bestaan. (4) Wil u maken rood haar zo neem alcamia dat poeder en meng dat met azijn en water zodat het lauw is en smeer dat haar daarmee dan wordt het rood. Wil u echter hebben zwart haar, zo meng dat poeder met olie.

Vorm.

Grote struik of kleine boom van 2-6m, veel vertakt. Ovale/lancetvormige ligustrumachtige bladen die tegenovergesteld staan, glanzend, elliptisch en breed lancetvormig, 1.5-5cm lang en 0.5-2cm breed, toegespitst met ingedrukte nerven. Soms wat vierzijdige en zelfs wel eens wat doornige takken. Donkere bast. Trossen van kleine, geel/witte en heerlijk geurende bloemen met rode meeldraden aan de top van de twijgen. De bloemen staan in trossen als een druiventros.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Dit gewas is de alcanna of henne van de Arabieren en wordt tegenwoordig ook van de Turken henne genoemd. In het Grieks heet het Cypros en in het Latijn ook Cypros of Cyprus’.

De Grieken noemden deze plant copher, kopher of kupros (uit Grieks vertaald is het een boom die in Cyprus groeit) In Hooglied 1: 14 komt het woord kophur voor: "Mijn geliefde is mij een tros van hennabloemen wat uit u opspruit 4: 13, Mijn liefste is mij een tros van Cyprus in de wijngaarden van Engedi, kostebare vruchten, hennabloemen en nardusplanten". Volgens de ouden was de cyprus een zekere plant of welriekende vrucht, of een gom als een bloeiende druiventak. Henna wordt ook wel cypresbloem genoemd en is een van de eerste parfums geweest. De bloeiende druiventak, zoals Hiëronymus verhaalt, komt overeen met zijn bloeiwijze en de hennabloem zou ook alleen maar te Engaddi voorkomen. Vanwege zijn geur werd het met Ligustrum vergeleken. Dodonaeus; ‘‘Dit gewas is de alcanna of henne van de Arabieren en wordt tegenwoordig ook van de Turken henne genoemd. Prosper Alpinus noemt het Ligustrum Aegypticum, dan de Egyptenaars zelf noemen het elhanne en ook tamarhendi. Avicenna noemt ze alcanna en de Turkse naam is ook kenne of kena’. Duits Alkannawurz.

Gebruik.

Uit de wortel komt de alkanna of alhenna als geneesmiddel in de handel, dat samen met het blad als een verf verkocht wordt. Deze verfstof wordt sinds de oudste tijden door de oosterse vrouwen gebruikt om nagels en haar donkerrood te verven, ook de voetzolen en binnenkant van de handen naar het heet om de huid sterker te maken. Het lijkt toch niet alleen als schoonheidsmiddel gebruikt te zijn door de Oosterse lady’s, maar meer als teken van waardigheid, slaven mogen het niet gebruiken. Waarschijnlijk werd het gebruikt om jonge vrouwen te beschilderen als een deel van sociale viering en feestelijke gelegenheden. Zo’n gebruik komt voort vanaf de bronstijd is O. Middellands Zeegebied. De vroegste teksten spreken over henna in context met huwelijk om hun aanstaande te ontmoeten, vruchtbare ceremonies komen van de Ugarisch legende van Baal en Anath. Waarin verwezen wordt naar vrouwen die zichzelf verven met henna als ze hun man gaan ontmoeten, en Anath versiert zichzelf met henna om de overwinning van de vijanden van Baal te vieren. Muurtekeningen te Akrotiri (bij de uitbarsting van Thera in 1680 v. Chr.) laten vrouwen zien die met henna geverfd zijn op hun nagels, palmen en zolen, in een tablet bevindt zich de henna bruidsbeschrijving van Ugarit. Vele afbeeldingen van jonge vrouwen zijn er die dateren tussen 1500 en 500 v. Chr langs de M. Zeekustlijn hebben opgestoken handen met tekeningen van henna. Deze vroege verbinding tussen jonge, vruchtbare vrouwen en henna schijnt het origine te zijn van de nacht van, night of the henna, die nu wereldwijd wordt gehouden, daar waar ze het meest groeit, Joden, Moslims, Christelijke en Zoreasters vieren hun huwelijk, een vaak de bruidegom, met henna.

De mannen verfden er hun baarden mee evenals de Arabieren de manen van hun paarden. Ook werd het gebruikt om er zijde en leer mee te verven. De verf werd elke week of de twee weken vernieuwd. Het gebruik van henna als cosmetisch middel werd wel toegepast tijdens hun verblijf in Egypte. Waarschijnlijk werd het kleuren van de nagels, haar en huid als iets heidens beschouwd door de Joodse leiders. Daarop duidt het feit dat de wet van Leviticus zegt dat gevangen vrouwen die zo versierd waren hun haar moesten afscheren, hun huid en nagels schonen voor ze met een Israëliet konden trouwen. Bijvoorbeeld zegt Deuteronomium 21: 11-12 ‘’en gij ziet onder de gevangenen een vrouw, schoon van gestalte, zodat gij behagen in haar hebt en haar tot vrouw wilt nemen, dan zult gij haar in uw huis brengen; zij zal haar hoofdhaar afscheren, haar nagels knippen, het kleed, dat zij bij haar wegvoering meedroeg, afleggen’.

(2) Dodonaeus; ‘De bladeren van alkanna of Cypros hebben een tezamen trekkende kracht, als Dioscorides betuigt.

Daarom zijn deze bladeren zeer goed om de zweren en zeren van de mond te genezen, in de mond gehouden of gekauwd.

Die van buiten opgelegd verkoelen alle hete gezwellen en ontstoken zweren.

(3) Water daar deze bladeren in gekookt zijn op de verschouwde of brandende huid gegoten verkoelt de hitte en geneest de verbranding.

(4) Die bladeren gestoten en in het sap van wolkruid of zeepkruid (in het Latijn Herba Lanaria, wat sommige als radijssap vertalen) geweekt maken het haar ros als men het hoofd daarmee wast of strijkt. Bellonius voegt er noch meer bij en zegt dat deze bladeren geschikt zijn om niet alleen het haar van het hoofd, maar ook om alle onderste leden van het lichaam en de nagels van handen en voeten rood te verven wat bij de Turken voor fraai en voor een groot sieraad gehouden wordt, zoals hij betuigt, en daarom worden deze droge bladeren uit Egypte heel Turkije door gezonden en verkocht zoals tevoren eensdeels gezegd is.

De bloemen van dit gewas met azijn op het voorhoofd gestreken stillen de hoofdpijn.

Uit dezelfde bloemen van Cyprus wordt ook een olie gemaakt die Cyprinum oleum genoemd wordt die zeer goed van reuk is, verwarmend van krachten en geschikt om de stramme zenuwen te vermurwen.

De Egyptenaars (als Prosper Alpinus betuigt) gebruiken de bloemen van alcanna tegen hoofdpijn, van buiten opgelegd, doch zonder er azijn bij te doen wat nochtans veel beter zou zijn naar de lering van Dioscorides omdat azijn de kracht van die bloemen beter zou indringen. Sommige gebruiken de bladeren tot dat doel.

Het poeder uit de droge bladeren (en zoals andere zeggen de tere takjes) van dit gewas dat eigenlijk kena heet met honigwater of mede vermengd wordt van de Egyptische vrouwen gebruikt tegen het gebrek van hun vochtige voeten, die laag drachtig en met zweten, stank en zinkingen gekweld zijn en pleister of papvormig er op gelegd en er een uur op gelaten, want het heeft een grote opdrogende kracht. Hetzelfde poeder gebruiken ze ook tegen de zweren of zeren aan de mond, tandvlees en schaamstreek.

Dit poeder is ook zeer nuttig om de witte blaren of bleien in de mond te genezen en alle zweren in de keel en dient tegen alle rode uitslag die sommige de (5) freischem noemen en maakt de huid zuiver en rein en heeft alle deugden van drakenbloed.

operment xlviii ca

Arsenicum grece et latine·Arabice Harnech·

(Der meister Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel Harnech·spτicht·das do seye zweÿer handt Arsenicum·d ein rot·und der ander cÿtrin farbe·Disen lecztenn bτauchet man in der erczney·und dises ist der beste arsenicum·der so nit vermüschet ist mit erden·(Item d ro arsenicum oder auripigmentum·ist der beste der gancz rot ist geleÿch dem cÿnober·unnd der gerauch geleÿch dem schwebel·

(Item die meister spτechen gemeynigklich·das arsenicum habe vil gifft in jm·und sey schedlich domit umb zůgeen·und arsenicum blåþet auff das antlicz geleych als ob es zerschwollen wåre·des geleÿchen die hennde·(Item·Arsenicum ist heÿþ und trucken an dem vierden grad·

(Der meister Avicenna in seinem andern bůch in dem capitel arsenicum·spτicht·Das der arsenicum habe mangerley farben·einer ist weyþs·der ander zÿttrin farbe·der dτitt rot·Der beste under den ist·der do hat zytrin farb geleych einem granat apffel·unnd er sich geren låþt bulferifieren·(Diascoτides spτicht·Für das keÿchen·nÿmm arsenicum und lege den auff glŭende kolen·unnd lasse den rauch in dich geen durch einen tråchter·Darnach nymm gůten bewårten triackers·also groþ als ein halbe haselnuþ und zertreybe den in eþsig auff einen trunck·so ist der gerauch nit schedlichen·(Item·Wenn man nüczet arsenicum in den leÿbe·so sol man allwege darnach nüczen triackers oder metrida·(Item. Nymm ein quintin arsenicum und vermüsche den mit einem eÿeþweÿþs·und nücze das·das benymmet den alten bôsen hůstenn·der lange zeÿt geweret hat·(Item auþ ungeleschetem kalck unnd auþ arsenicum·machet man ein (·e·iij·) [81] salben die das har abeczet·also das keins mer an der selben stat gewaschþen mag·und das mach also·Nymme zweÿ lot ungeleschten kalch·und lasse den zergeen in wasser und seüde den·darnach nymm ein halb lot arsenicum·und seüde den mit dem kalch·und wenn du auch wissen wildt ob es genůg gesoten sey·so nÿmm ein federn und stoþs die darein·und bald widerumb darauþ·låþt die federn jr har abgeen·so ist es genůg gesotten·sind sÿ aber noch hertt daran so lasse sÿ baþ sieden·Mitt diser salben magst du dÿe haudt bestreychen an dem leÿbe wo du wilt kein har haben·das eczet dise salben auþ on schaden·und wåchþt an dem selben ende keins mer·Und wenn das hare abkommet an dem andern tage oder an dem dτittenn·so wåsche die haudt doselbst ab mit lauterem wasser·also das die salben rein abkomm anders es fråþ haut und fleysch auff·wenn es die lenge daran belybe·(Item für die bôsen rauden und scharpffen haut.Nÿmme seÿffen zweÿ teÿle und arsenicum das drytteÿl·und müsche das durch einander und mache darauþ ein salben·und domit geschmÿeret die bôsen rauden·oder maledeÿt haudt in einem bade·und lasse die salben ein kleine weÿl daran·und darnach wåsche dich widerumb·also daz die salben reyn ab komme·es hilffett fast wol·wenn es dick geschicht. (Item. Wer einen nagel wil ab eczen von einem finger oder von einer zeehen·der neme ein gummi heÿsset Serapium·und arsenicum ÿegklichs geleÿch vil·und bulferifiere die und müsche die mit nuþs ôle·und lege das auff geleÿch einem pflaster·d nagel feltt ab on schaden·also das darnach bald gewåschen werde die zehen oder der finger mit frÿscher laugen·so der nagel herab kommet· [82]

(1) Arsenicum, 48ste kapittel.

Arsenicum Grieks en Latijn, Arabisch Harnech.

De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel harnech spreekt dat er zijn twee soorten arsenicum, de ene rood en de andere citroenkleurig. Deze laatste gebruikt men in de artsenij en dit is het beste arsenicum die zo niet vermengd is met aarde. Item, de rode arsenicum of auripigment is de beste die gans rood is gelijk de cinnaber en aan de reuk gelijk de zwavel.

Item, de meesters spreken algemeen dat arsenicum heeft veel (3) vergif in zich en is schadelijk daarmee om te gaan en blaast op dat aangezicht gelijk alsof het gezwollen was en desgelijks de handen. Item arsenicum is heet en droog aan de vierde graad.

De meester Avicenna in zijn andere boek in het kapittel arsenicum spreekt dat het heeft vele kleuren, een is wit, de andere citroenkleurig en het derde rood. De beste ervan is die er heeft citroenkleur gelijk een granaatappel en die zich graag laat verpoederen. Dioscorides spreekt: Voor dat kuchen, neem arsenicum en leg het op gloeiende kolen en laat de rook in je gaan door een trechter. Daarna neem goede bewaarde triakel alzo groot als een halve hazelnoot en wrijf dat in azijn op een dronk dan is de reuk niet schadelijk, Item Als men nuttigt arsenicum in het lijf dan zal men altijd daarna nuttigen triakel of metridaat. Item. Neem een quintin arsenicum en vermeng dat met eiwit en nuttig dat, dat beneemt dat oude kwade hoesten die er lange tijd geweest is.

Item uit ongebluste kalk en uit arsenicum maakt men een [81] zalf die dat haar afeet alzo dat er geen meer aan dezelfde plaats groeien mag en dat maak je alzo: Neem twee maal 16,7 gram ongebluste kalk en laat dat vergaan in water en kook dat, daarna neem een half van 16,7 gram arsenicum en kook dat met de kalk en als u ook weten wil of het genoeg gekookt is zo neem een veer en stoot die daarin en gauw daarna daaruit en laat de veer het haar afgaan dan is het genoeg gekookt, zijn ze echter noch hard daaraan zo laat het beter koken. Met deze zalf mag u uw huid bestrijken aan het lijf waar u geen haar wil hebben dat eet deze zalf uit zonder schade en groeit aan dezelfde einde geen meer. En wanneer dat haar afkomt aan de volgende dag of aan de derde zo was de huid daar af met zuiver water alzo dat de zalf zuiver afkomt anders vreet het huid en vlees op als het er lang daaraan blijft. Item voor de kwade ruige en scherpe huid: Neem zeep twee deel en arsenicum dat derde deel en meng dat door elkaar en maak daaruit een zalf en daarmee gesmeerd de kwade ruigte of boosaardige huid in een bad en laat de zalf een kleine tijd daaraan en daarna was je weer alzo dat die zalf rein afkomt, het helpt erg goed als het vaak gebeurt. Item. Wie en nagel wil afeten van een vinger of van een tand die neemt een gom heet Serapium en arsenicum, van elk gelijk veel, en verpoeder die en meng die met notenolie en leg dat op gelijk een pleister, de nagel valt af zonder schade alzo dat daarna gauw gewassen wordt de tanden of de vinger met verse loog zo de nagel eraf komt. [82]

Vorm.

Arsenicum of arseenkies is een scheikundig element met symbool As en atoomnummer 33.

(1) Duits Arsenik, van Grieks arsenikos: mannelijk, zo heeft Theophrastus het vanouds bekende arseenmineraal auripigment of geel orpiment genoemd. De naam is afkomstig van het Griekse arsenikon, dat weer afstamt van het Perzische woord zirnikhi. Dit laatste woord is weer afgeleid van zar, dat goud betekent, aangezien de belangrijkste bron van arsenicum, zwavelarseen, auripigment of geel operment, geel- of goudkleurig is.

Gebruik.


De Griekse schrijver Strabo (63 v. Chr.- 23 n. Chr.) beschrijft de winning in Anatolië. (3) Hij meldt dat auripigment vanwege zijn giftigheid alleen door gevangenen gewonnen mocht worden. Artreensulfiet bevat immers de zeer giftige stof arseen. Plinius vermeldt al auripigmentum: goudkleurig. Is al zeker in de 9de eeuw v. Chr. bekend en werd als cosmetisch middel en verf gebruikt. In de middeleeuwen werd het gebruikt door alchemisten om er goud uit te winnen. Men hoeft het mineraal slechts te malen en met een bindmiddel te mengen om het als verf te kunnen toepassen. Ook voor winning van arsenicum. Het wordt gevonden in vulkaanachtige omgevingen in de Harz, Corinthië Tsjechië, Macedonië, Rusland en Amerika. Arseenkies is al wel in de bronstijd bekend geweest want het wordt vaak in bronsgietwerk uit die tijd aangetroffen en waarschijnlijk als vervanging van tin dat niet altijd te krijgen was. Bij koper/tin legering werd het wel gebruikt om het een betere glans te geven. Hippocrates gebruikte kleine doseringen tegen huidziekten. In 490 na Chr. wordt het als metaal genoemd, dan pas weer in de middeleeuwen door A. Magnus, bisschop van Regensburg. Vermoedelijk heeft hij het in 1250 voor het eerst geïsoleerd.

(3) Al vanouds is het arsenicum bekend, een zwaar vergif dat vele gifmoorden op zijn naam heeft staan. Arsenicum en zijn verbindingen zijn zeer giftig. Het is een rattengif en werkt ook als geneesmiddel. De arts moet het voorschrijven, 0,010 gram voor 24 uur. Maar je kunt je er aan wennen. De arsenicumeters die het eerst in kleine dosis innemen verdragen geleidelijk aan steeds meer. Arsenicumeters zien er eerst goed en gezond uit en fris maar vervallen tenslotte vanwege chronische vergiftiging. Het werd ook gebruikt bij behang zodat er veel arsenicum in de kamers aanwezig waren, behang bevatte rond de 30 gram arsenicum per vierkante meter waardoor er velen stierven, vooral kinderen. Ook werd het als medicament tegen malaria gebruikt, dat had dus vaak een andere werking.

Het wordt veel in legeringen gebruikt, vooral het oxide (rattekruid) voor verfstoffen, bij de glasfabricatie etc.

Herbarijs; ‘Realgar is een soort van aarde, dat zeggen sommigen, en ze liegen want hoe men het maakt zal ik hierna beschrijven. En dit lijkt op orpiment, (arsenicum) en is (3) giftig. En het doodt vlees (cauteriseren) met gevaar, daarom zal men aldus zijn felheid benemen; Men zal een koperen metaalblaadje of een ijzeren gloeien en dan zal men er trealgar op leggen en dan een dag en een nacht lang in witte azijn leggen en daarna zeven door een kleed. En dat in het kleed blijft zal men in de zon drogen en dit zal men 2 of 3 maal doen. En zo zal men wat leggen op dood vlees. En als men mag men het wat mengen met Colchicum, dan wordt het geel. Of met ruit, dan wordt het groen of zwart. En aldus zal men het maken; Neem de stelen van bonen en maakt er as van en van die as maak loog en temper die loog met ongebluste kalk. En daarna zal men het distilleren in water met aarden klokken, net als rozenwater en dan zo getemperd daarin orpiment en dode kwikzilver en Spaans groen en zout van Armenië anna. Sommige mensen doen er koperrood bij. Dit gedaan, doe het dan in een vat en zet het in een oven in een distilleerglaasje die alom gestopt en goed beslagen is. Ten eerste maak een klein vuur en daarna meer en vervolg dit in stonden van een dag. En dan zal u fijne realgar vinden in uw vat en dat zal u waardig besteden. En weet zeker dat er niemand bij komt dan u’.

Hier is een eigen werk van de Herbarijs want hij wijkt geheel af van Platearius, die zegt van Auripigmentum; ‘de vena terre fit.’

Volgens de Gart zijn er 2 soorten arsenicum; de ene rood en de andere citroenkleurig’. Het rode wordt auripigmentum genoemd.

Volgens de Ph. Gandavensis is Realgar een delfstof die uit arsenicum bestaat en zwavel. Is die geel gekleurd dan is het natuurlijk auripigment, is het meer roodachtig, dan is het realgar van de Arabieren, Sandaracha van de Grieken. Is auripigment of sandarach wit, dan is de uitwerking minder heftig, doch verdacht.

Auripigment.

Auripigment, As2S3, is vetachtig met parelmoerglans op de breukvlakken, doorschijnend, geel tot bruinachtig, knoflooklucht.

De naam is afgeleid van het Latijnse Aurum = goud en pigmentum = verf. Het pigment is ook bekend onder de namen arseengeel en koningsgeel. (1) Het woord ‘operment’ is afgeleid van het Latijnse auripigmentum, ‘gouden kleurstof’.

De Griekse schrijver Strabo (63 v. Chr.- 23 n. Chr.) beschrijft de winning in Anatolië. (3) Hij meldt dat auripigment vanwege zijn giftigheid alleen door gevangenen gewonnen mocht worden. Artreensulfiet bevat immers de zeer giftige stof arseen. Plinius vermeldt al auripigmentum: goudkleurig. Is al zeker in de 9de eeuw v. Chr. bekend en werd als cosmetisch middel en verf gebruikt. In de middeleeuwen werd het gebruikt door alchemisten om er goud uit te winnen. Men hoeft het mineraal slechts te malen en met een bindmiddel te mengen om het als verf te kunnen toepassen. Ook voor winning van arsenicum. Het wordt gevonden in vulkaanachtige omgevingen in de Harz, Corinthië Tsjechië, Macedonië, Rusland en Amerika.

Eszsig clix Capitel

Acetum latine·Gτece Oxi·vel Oxos·Arabice Thall·vel Halrall·

(Der meister Galienus in dem achtenden bůch genant Simplicium farmacarum·in dem capitel Oxos·idest Acetum spτicht das acetum sej ein vermüschte natur·als warm·kalt·trucken·und feücht·wenn d saft starck ist so [van 83 verder op pagina 74] ist er kalt in dem ersten grad und trucken in dem andern grad.

(Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel thall idest Acetum spτicht·das acetum seÿ subtil in seiner substanczen und an der zůseczung der wÿrme und auch der kelte·aber dorch so übertryfft die keltte die wyrme·

(Diascoτides spτicht·das eþsig kŭle und stopffe·(Item·eþsig mit einem schwammen auff die bôsen blattern gestrÿchen·benymmet die hÿcze darauþ·(Item·acetum ist gůt der můter genant matrix·wenn die für den leÿb geet die domit bestrichen·(Item Acetum ist schedlich dem kalten magen·wann er kŭlet den zeseer also das er darnach nit als wol gedeüwen mag·(Eþsig ist gůt den bôsen geschweren·als do seÿen freÿssam·die guldin adern an dem afftern genanut erisipila emoτrodie foτmice·die domit gestrychen·es hilfft·(Item eþsig gesoten mit hônig·unnd die augen do unden mit geschmieret od herumb·benymmet den eÿttern darauþ·(Item ein schwammen genecztt in eþsig der do voτhÿn geneczet seÿ in rosen ôle und dem auff die stÿrnen geleget·benÿmmet das haubtwee das do kummet von der hÿcze der sunnen·Eþsig distilliert und warem gethon in die oτen tôdtet do die wŭrm darjnnen·(Eþsich also warm getruncken benymmet die vergifften feüchtung in dem leÿbe·(Die zeen gewåschen mit eþsig benÿmmet den schmerczen davon·Wem squinautia oder uvula gefårde wåre·dz ist ein geschweer in dem halþe·od das blat das einem scheüþt für die keelen·der gargarifiere·das heÿsset gegoτgelt mit eþsig·er genýþet davon·(Item·Eþsig warm getruncken benÿmmet do das keychen·(Der meister Paulus in dem capitel Acetum spτicht·das eþsig gemenget mit salcze gůt sey ferneticis·das ist·die tobende sucht in dem haubte·die hennde jnnwendig domit geschmieret·unnd unden die solen an den fŭssen·es hilfft·(Die meister spτechen·Wenn der eþsig findet einen vollen magen so laxieret er·findet er aber einenn låren magen so stopffet er·

(Nÿmme ein gerôþtetes bτot·und stosse das in einen eþsig und schmÿere dem sichen domitt den mundt·leffczen·naþlôcher·und die schlagenden adern·das sind die pulþ·das stercket den siechen fast wol·und bτinget jm grosse krafft·(Wer flüþsig wåre in dem leýbe·oder sich seer oben auþ bτåche·der neme eþsig und siede darjnnen holwurcz oder garioffel·und necze mit dem eþsig einen schwammen·und ist es sach das du jn wilt bτauchen zů dem bτechen·so lege den schwammen also feücht auff den magen·bist du aber flüþsig·so lege jn auf dem bauch under dem nabel·od hynden auff die lenden·(Item Platearius spτicht·das der getranck genant ein sÿropel von eþsig der seÿe fast gůt genüczet den die do (·e·iiij·) [75] haben tercianam und auch zů allen andern febτes·der des moτgens genüczet warm·Und diser sÿropel sol also gemachet werden·nymme zucker als vil du wilt·unde resolvier den in wasser und auch in eþsig·und seüde den also lang biþ er sich henket an die finger so ist es genůg·(Item·Ein getranck gemachet von eþsig und auch von hônig genant Oximel ist fast gůt der heÿssen materien und menschen die do von natur heÿþ sind·und das wirt gemachet in zwen wege·das ein mit hônig·und das wirt genennett Oximel simplex·Und das mache also·Nymme eþsig dz zweÿet teÿl und hônig das dτÿtt teÿle·unnd seüde das zůsamen das er werde also dÿck als hônig·diþ heisset Oximel simplex·Das ander das ist geheýssen Oximel compositum·das selbig mache also·Nymme eppich wurczeln·pettersilgen wurczeln·und fenchel wurczeln·unnd zerknüsche dÿe und lege die do in eþsig einen tage und ein nacht·unnd andem andern tag so seüd die stuck·darnach·so seyhe die durch ein thůch·unnd in den gesÿgnen eþsig so thů hônig das dτÿtteyl·und seüde dem denn den als oben geschτÿben steet·

(81 en verder op 74)

(1) Azijn, 49ste kapittel.

Acetum Latijn, Grieks Oxi vel Oxos, Arabisch Thall vel Halrall.

De meester Galenus in het achtste boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel Oxos, id est Acetum, spreekt dat acetum is van een vermengde natuur als warm, koud, droog en vochtig want het sap sterk is dan [van 83 verder op pagina 74] is het koud in de eerste graad en droog in de andere graad.

Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel thall, id est Acetum, spreekt dat acetum subtiel is in zijn substantie en aan de toevoeging van de warmte en ook de koudheid, maar toch zo overtreft de koude de warmte.

Dioscorides spreekt dat azijn verkoelt en stopt. Item, azijn met een zwam op de kwade blaren gestreken beneemt de hitte daaruit. Item, acetum is goed de baarmoeder genaamd matrix als die voor het lijf gaat, die daarmee bestreken. Item. Acetum is schadelijk de koude maag want het verkoelt die te zeer alzo dat het daarna niet als goed verteren mag. Azijn is goed de kwade zweren, zoals dan zijn freyssam, en de gouden aderen aan het achterste genaamd erisipila emorrodie formice, die daarmee gestreken, het helpt. Item azijn gekookt met honing en die ogen daaronder mee gesmeerd of erom beneemt de etter daaruit. Item een zwam genat in azijn die dan voorheen genat is in rozenolie en dan op het voorhoofd gelegd beneemt de hoofdpijn dat je komt van de hitte van de zon. Azijn gedistilleerd en warm gedaan in de oren doodt de wormen daarin. Azijn alzo warm gedronken beneemt de vergiftige vochtigheid in het lijf. De tanden gewassen met azijn beneemt de pijnen daarvan. Wie squinancie of uvula gevaarlijk is, dat is een zweer in de hals of dat blad dat iemand schiet voor de keel, die gargariseert, dat heet gorgelen, met azijn, hij geneest daarvan. Item. Azijn warm gedronken beneemt je dat kuchen. De meester Paulus in het kapittel Acetum spreekt dat azijn gemengd met zout goed is phrenitis, dat is de verdovende ziekte in het hoofd, de handen inwendig daarmee gesmeerd en aan de zolen van de voeten, het helpt. (2) De meesters spreken: Als de azijn vindt een volle maag dan laxeert het, vindt het echter een lege maag dan stopt het.

Neem een geroosterd brood en stoot dat in een azijn en smeer dan de zieke daarmee de mond, lippen, neusgaten en de slagaders, dat zijn de polsen, dat versterkt de zieken erg goed en brengt hun grote kracht. (3) Wie vloeiend was in het lijf of zich zeer boven uitbraakt die neemt azijn en kook daarin Aristolochia of Geum en nat met de azijn een zwam en is het zaak dat u het wil gebruiken tot het braken zo leg de zwam alzo vochtig op de maag, bent u echter vloeiend zo leg het op de buik onder de navel of achter op de lenden. Item. Platearius spreekt dat de drank genaamd een siroop van azijn die is erg goed genuttigd die [75] hebben de derdedaagse koorts en ook tot alle andere koortsen, ‘s morgens genuttigd warm. En deze siroop zal alzo gemaakt worden: Neem suiker zoveel als u wil en los het op in water en ook in azijn en kook dat alzo lang tot het zich hangt aan de vingers, dan is het genoeg. Item. Een drank gemaakt van azijn en ook van honing genaamd oximel is erg goed de hete materiën en mensen die van natuur heet zijn en dat wordt gemaakt in twee manieren, de ene met honing en dat wordt genoemd oximel simplex. En dat maak je alzo: Neem azijn het tweede deel en honing dat derde deel en kook dat tezamen zodat het wordt alzo dik als honing, dit heet oximel simplex. Dat andere dat is geheten oximel compositum en datzelfde maak je alzo: Neem selderijwortels, peterseliewortels en venkelwortels en kneus die en leg die dan in azijn een dag en een nacht en aan de volgende dag zo kook het stuk, daarna zo zeef die door een doek en in de gezeefde azijn zo doe honing dat derde deel en kook het dan zoals boven geschreven staat.

Naam.

(1) Eek was de oude naam voor de schors van de eik die looizuur bevat en heeft nu de betekenis van azijn, edik, van Latijn acetum.

Eszsig, Essig, ook Edik, Van latijn acetum „zuur, dat met Latijn acer „scherp’ gaf Gotisch akeit, oud Saksisch ēkid, Angelsaksisch ēced tot „Essig“.

Acetum Latijn, mogelijk van vinum acetum, wijn die zuur geworden is, verwant met acer, scherp, acrid. Engels vinegar, van oud Fran vinaigre, van vin "wijn"+ aigre "zuur". Grieks oxos "azijn," wat is verbonden met oxys "scherp". Grieks Oxi of Oxos betekent scherp of zuur, zie bij Oxalis.

Gebruik.

Het zuivert in ieder geval de ledematen en het binnenste.

Herbarius in Dyetsche; ‘Azijn is koud in de eerste graad en droog in de derde, het heeft macht om door te gaan, te verfijnen of te verkleinen en te stoppen vanwege zijn kwaliteit. Azijn is goed tegen (3) overgeven in de loop als je rozen en eikenschors neemt en dit tezamen in azijn kookt en daarin wol drenkt en dit zo op de maag of navel legt.

Als je vlees met azijn eet geeft dat appetijt.

(2) Als azijn de maag vol vindt dan laxeert het die, vindt hij die leeg dan herstelt of bedwingt hij het. Azijn is goed tegen (a) phrenitis, (dat is een soort van hete blaar voor in de hersens) die je voelt als je krabt omtrent de palm van de hand of in de holte van de voeten waarin je zout en azijn tezamen in doet volgens Platearius en Serapio etc.’

(a) Hersenontsteking.

wasser l Capitel

Aqua latine·grece Ydτos·Arabice Squingihil·

(Der meister ÿpocras in seinem bůch genant de aere·et aqua·spricht·das ein mensche sol auffmerckung haben auff die wasser die er nüczet in der kost und auch in dem getranck·also daz es gůt seÿ an dem gerauch·und leÿchte an dem gewÿcht·und auch klar an der farbe·Wann wer do trŭbe und schwåre wasser trincket die zerschwellen gern an allem jrem leybe·von oben dem antlicze an biþ unnden zů den fŭssen auþ·Unnd machet sunderlichen ein bôses milcz·unnd auch bôse feüchtunge in dem leÿbe·Unnd darumb das man wasser nüczen mŭþ in manger erczneÿe·so soll man hie auffmerckungen haben wôlches wasser do gůt oder bôs seÿ·(Die meister spτechen das es gar bôþ seÿ·unnd dem leÿbe schedlichen wasser getruncken·unnd sunderlichen denen die do [76 gaat verder op pagina 78] sind von kalten naturen·wann das wasser den selbigenn groþse zůfållige kranckheÿt bτinget·und groþs flüsse des leÿbes·als febτes und anderer kranckheÿten vil die sich ziehen zů feüchtung·(Item·die frawen die mit kinden geen und vil wassers trÿncken·die gebeeren schwårlichen jr frucht und mit grosser arbeÿt. (Die frauwen die do vil wassers getruncken haben·die machet es unfertig und flüssig an jrer zeÿt·dardurch jn entsteend groþs onmåchtigkeit·unnd schwÿndel·und so sÿ domit jr hýren zů vÿl keltten·(Darumb so spτicht der meister ÿsaac·das es unmüglichen seÿ·den menschen die sich do in jrer jugent also halten mit überflüþsigem waþser trincken·das sÿ mügen erτeÿchen jr natürlich altter·das jne gegeben ist von got·(Item ÿppocras in dem obgenanten bůche spτicht·das regenwasser balde faul werde·unnd gewynnet balde einen bôsen gerauch·umb des willen·das es von anderen faulen wassern gesamlet wirdet in dem lufft·(Item·das waþser das do fleüsset von dem schnee oder eÿþe·ist alles nit gůtt·wann so ein wasser ein mal gefreüret zů eÿþe·oder das es wirdet zů schnee·so mag es nit mer kommen in sein erste naturen·wann was do klar unnd reÿn·und durchsichtig ist·als bald dÿ keltte das zů eÿþe machet·so ist es darnach nit mer als klar als voτ·Avicenna in dem vierden bůch genant de cura febτium in gemeÿn spτicht·dz man wol müg geben dem d daz kaltt hat kaltes wasser zůtrincken wider dz fieber·das do kommet von der gallen wann es hilfft den selbigen die gallen verdeüwen·und dises dz solt du mercken·also das einem solchen wasser gegeben werde zů rechter zeit·als dann ist wenn jn die febτes verlassen·also das er weder keltte noch hÿcze in jme empfindet·daz ist so er rŭet·abeτ so jn die kelte od hÿcze rŭret·sol man kein wasser noch wein nüczen·wann das febυes dardurch gelengert wirt·(Avicenna in disem selbigen bůch spτicht auch dz warmes wasser fast ee gefrire denn kaltes wasser·(Avicenna in dem eegenantten bůch spτicht·dz kaltes wasser verdeüwe ein feüchtung von gallen genant humoτ colere. (Avicenna doselben spτicht auch·das wasser den menschen nit speÿse·(Item Avicenna in dem ersten bůch doctrina secunda fen secuuda·summa pτima·capitulo tercio spτichet·dz man kein kaltt wasser sol geben dem siechen menschen·wann die feüchtung in jm růwe und grob seÿ·und dz ist unverdeüet·(Item doselben in dem sechczehenden capitel spτicht·das die speÿsung des menschen nicht müg volbτacht werden·on dz wasser·(Item doselbst spτichet er·das spτingende wasser die nit verdeckt sind seÿen die besten·(Item·in dem selben bůch do spτichet auch Avicenna das so das wasser ferτer ist von [79] seinem anfang so es besser ist.

(Avicenna aber indem ersten bůche spτicht. Wôlche wasser in dem summer kalt sind und in dem wynter warm·das sind die beþten·

(Item gesoten wasser machet mynder auffblasen dem daz ungesoten·und auch sich schneller sencket in den leÿbe. (Item Avicenna in dem ersten bůch fenn pτima doctrina tercia capitulo quarto spτichet·das man wol müge wasser tryncken so die materien in dem leÿb verdeüwet seÿ·(Item Avicenna in dem selben bůch fen secunda doctrina secunda·capitulo·xvj·spτicht·dz heysses wasser gůt seý genüczet in colica passione·daz ist in dem darmgesüchte·und auch so sich das milcz erhebt und geschwyllet·(Item·heysses wasser zerstôτet die deüwing und benymmet nit bald den durst·(Item. Avicenna doselben spτicht·das wasser das do stÿlle steet wie das genüczet wirt das ist dem magen schad·(Item. Avicenna doselbst spτicht auch·dz půll wasser machet geschweren auff den milcz·und bτinge auch die wassersucht·(Item·doselben spτicht er auch·das under allen wassern seÿ pullwasser dz bôþt·(Item·Avicenna spτicht do selben·das regenwasser·und sunderlichen das man in dem summer samlet so es donnert und ungewÿtter seÿ·werde gezelet under den beþten wassern·unnd domit man erczneÿ bτauchen mag·

(Item·regen wasser das do gesamlet wirt zů andern zeÿten und nit in dem summer·hyndert die stÿmme·und verstopffet do die bτust·(Der meister Galienus in dem sechþten bůch genant Terapentice·in dem andern capitel spτicht·das lawes wasser bτing dem menschen unlust und auch widerstandt·(Item Galienus in dem sibenden bůch Therapentice·in dem zweÿenden capitel spτichet·das kaltte wasser getruncken schaden allen jnnerlichen gebτesten·Darumb so sol sich ein ÿegklicher krancker mensche voτ kalttem wasser hŭtten·(Galienus in seinem ersten bůche genant de moτte·in dem ersten capitel spτicht·das vil mennschen die do gebadet haben in kaltem wasser daz die gestoτben seýen ee sÿ in jre heüser kamen·

(Diascoτides spτicht·das gesoten wasser mit gersten den menschen nücz seÿ·und zů zeyten ein gůte erczneÿ ist·und darumb ist in aller kranckheÿt gesoten wasser not die do von hÿcze kumbt darumb ist gesoten wasser wid das fieber gůt zetrincken genant tercian·Und spτicht auch·daz under allen wassern regen wasser das aller beþte seÿ·wann es von seiner natur leÿchtigklichen wirt verdeüwet·und wirt bald warm und auch bald kalt von natur·(Item·Under den spτingenden wassern so seÿnd die die beþten die do spτingen gegen der sunnen auffgang·unnd auch gegen dem mittemtag·und die anderen wasser unnd bτunnen dÿe [80, gaat verder op pagina 76] do entspτingen gegen der sunnen nydergange die seind bôþ und bτingen auch vil zŭfålliger kranckeÿt·(Item·Diascoτides in dem capitel Aqua·spτichet·das alle wasser von natur kalt und feücht seyen.

(1) Water, 50ste kapittel.

Aqua Latijn. Grieks Hydros. Arabisch Squingihil.

De meester Hippocrates in zijn boek genaamd de aere et aqua spreekt dat een mens zal opmerking hebben op het water dat hij nuttigt in de kost en ook in de drank alzo dat het goed is aan de reuk en licht aan het gewicht en ook helder aan de kleur. (3) Want wie er troebel en zwaar water drinkt die zwellen graag op aan hun lijf van boven het aangezicht aan tot de voeten toe. En maakt vooral een kwade milt en ook kwade vochtigheid in het lijf. En daarom dat men water nuttigen moet in vele artsenijen zo zal men die opmerking hebben welk water er goed of kwaad is. De meesters spreken dan het erg kwaad is en het lijf schadelijk water gedronken en vooral die [76 gaat verder op pagina 78] zijn van koude natuur want dat water daarvan grote toevallige ziekten brengt en grote vloed aan het lijf zoals koorts en veel andere ziektes die zich trekken tot vochtigheid. Item, de vrouwen die met kind gaan en veel water drinken die baren zwaar hun vrucht en met grote arbeid. Die vrouwen die er veel water gedronken hebben die maakt het onklaar en vloeiend aan hun tijd en daardoor ontstaan hen grote onmachtigheid en duizeligheid zo ze daarmee hun hersens te veel koud maken. Daarom zo spreekt de meester Isaac dat het onmogelijk is de mensen die zich zo in hun jeugd alzo houden met overvloedig water drinken dat ze mogen bereiken hun natuurlijke ouderdom dat hen gegeven is van God. (4) Item Hippocrates in het boven genoemde boek spreekt dat regenwater gauw vuil wordt en krijgt gauw een kwade reuk vanwege dat het van andere vuile waters verzameld wordt in de lucht. (5) Item, dat water dat zo vloeit van de sneeuw of ijs is alles niet goed want zo een water eenmaal bevroren is tot ijs of dat wordt tot sneeuw zo mag het niet meer komen in zijn eerste natuur toen het was zo helder en rein en doorzichtig zo gauw de koude dat tot ijs maakt dan is het daarna niet meer zo helder als daarvoor. Avicenna in het vierde boek genaamd de cura febrium in het algemeen spreekt dat men goed mag geven die de koude heeft koud water te drinken tegen de koorts dat hen komt van de gal want het helpt dezelfde de gal verduwen en dit zal je merken alzo dat zo een zulk water gegeven wordt in de rechte tijd zoals dan is wanneer hem de koortsen verlaten alzo dat hij noch koude noch hitte in hem vindt, dat is zo hij rust, maar zo hem die koudheid of hitte roert zal man geen water noch wijn nuttigen want de koorts daardoor verlengd wordt. Avicenna in hetzelfde boek spreekt ook dat warm water erg eerder bevriest dan koud water. Avicenna in het eerder genaamde boek spreekt dat koud water verduwt een vochtigheid van gal genaamd humor colere. Avicenna dezelfde spreekt ook dat water de mensen niet spijst. Item Avicenna in het eerste boek doctrina secunda fen secunda summa prima capitulo tercio spreekt dat men geen koud water zal geven de zieke mensen want de vochtigheid in hem roert en groot is en dat is onverteerbaar. Item, dezelfde in het zestiende kapittel spreekt dat de spijzing van de mensen niet mag volbracht worden zonder dat water. Item, dezelfde spreekt dat springend water die niet bedekt zijn de besten zijn. Item, in hetzelfde boek daar spreekt ook Avicenna dat zo dat water verder is van [79] zijn aanvang zo het beter is.

Avicenna echter in het eerste boek spreekt: (5) Welke waters in de zomer koud zijn en in de winter warm, dat zijn de besten.

(6) Item gekookt water maakt minder opblazen dan dat ongekookt is en ook zich sneller bezinkt in het lijf. Item Avicenna in het eerste boek fenn prima doctrina tercia capitulo quarto spreekt dat men wel mag water drinken zo de materiën in het lijf verteerd zijn. Item Avicenna in hetzelfde boek fen secunda doctrina secunda capitulo 16 spreekt dat heet water goed is genuttigd in colica passione, dat is in de darmziekte, en ook zo zich de milt verheft en zwelt. Item, heet water verstoort de vertering en beneemt niet gauw de dorst. Item. Avicenna, dezelfde, spreekt dat water dat er stil staat en van wie dat genuttigd wordt dat is de maag schadelijk. Item. Avicenna dezelfde spreekt ook dat poelwater maakt zweren op de milt en brengt ook de waterziekte. Item, ·dezelfde spreekt ook dat van alle waters het poelwater het kwaadst is. Item. (6) Avicenna spreekt, dezelfde, dat regenwater en vooral dat men in de zomer verzamelt zo het dondert en onweer is wordt geteld onder de beste waters en dat men in de artsenij gebruiken mag.

Item, regenwater dat zo verzameld wordt in andere tijden en niet in de zomer hindert de stem en verstopt je de borst. De meester Galenus in het zesde boek genaamd terapentice in het andere kapittel spreekt dat lauw water brengt de mensen onlust en ook tegenstand. Item Galenus in het zevende boek therapentice in het tweede kapittel spreekt das koud water gedronken schaadt alle innerlijke gebreken. Daarom zo zal zich elke zieke mens zich voor koud water hoeden. Galenus in zijn eerste boek genaamd de morte in het eerste kapittel spreekt dat veel mensen die er gebaad hebben in koud water dat die gestorven zijn eer ze in hun huizen kwamen.

Dioscorides spreekt dat gekookt water met gerst de mensen nuttig is en zijn in tijden een goede artsenij en daarom is in alle ziekte gekookt water nodig die je van hitte komt en daarom is gekookt water tegen de koorts goed te drinken genaamd derdedaagse malariakoorts. En spreekt ook dat van alle waters regenwater dat allerbeste is want het van zijn natuur lichtelijk wordt verduwd en wordt gauw warm en ook gauw koud van natuur. Item. (2 Onder de springende waters zo zijn die de besten die er ontspringen tegen de zonsopgang en ook tegen de middendag en de andere waters en bronnen die [80, gaat verder op pagina 76] er zo ontspringen tegen de zonsondergang die zijn kwaad en brengen ook veel toevallige ziektes. Item. Dioscorides in het kapittel Aqua spreekt dat alle waters van natuur koud en vochtig zijn.

Naam.

1) H2O, Grieks, hydoor; water: oud-Saksisch, watar. Oud Engels wæter, van vroeg Germaans *watar, Oud Saksisch watar, Oud Hoogduits wazzar, Germaans Wasser, Gotisch wato "water", van een wortel *wed- (vergelijk Sanskriet udnah, Grieks hydor, Russisch.voda, Litouwen vanduo, Oud Pruisisch wundan, Keltisch uisge "water;". Taaldeskundigen geloven dat er twee wortels zijn van water: *ap- en *wed-. De eerste (bewaart in Sanskriet apah) was "bezielen," verwijst naar het water als een levende kracht; de laatste verwijst naar zijn onbezielde kracht.

Aqua, de woorden aa en ee voor een water zijn er vormen van. Aqua is verbonden met vroeg Germaans *akhwo, de bron van oud Engels ea; "river," Gotisch ahua; "river, water," Oud Noors. Ægir, naam van de zeegod, Oud Engels "island; eiland". Alle van het bronwoord *akwa- "water".

Gebruik.

Van Beverwijck; ‘Behalve dit gebruik, te weten dorst te verslaan en de vochtigheid te herstellen, heeft drank noch zijn verdere nuttigheid, maar samen met ander nat en vochtig voedsel. Want hij helpt de vette en dikke vochtigheid door de nauwe aderen te schieten. Laat mede de spijs in de maag onder elkaar mengen en verdunnen zodat ze lichter verteerd zal worden. Verhindert ook dat de vettigheid dat tot voedsel van het lichaam geschikt is door de hitte niet ontstoken wordt. Het beste en gezondste water, zegt Plinius in 31.3, is hetgeen het meest op de lucht lijkt, dat er helder uit ziet als je het bekijkt, nergens naar ruikt of smaakt. Sommige wegen het water en houden het lichtste voor het beste, Plinius, citaat. (2) Hippocrates in zijn boek van de lucht, wateren en plaatsen prijst voor het beste dat ontspruit en loopt tegen het opkomen van de zon en vooral in de zomerse dagen en dat ook uit zuivere aarde voortkomt en door geen slijkerige grond loopt, maar dat over zand en stenen vloeit en geen modder mee sleept: (zulke die van de bergen komen zijn krachtiger zegt Plutarchus dan die in grachten of in het vlakke veld lopen in 8 Sympos, (5) dat de winters lauw en zomers koel is waarvan de oorzaak de diepte en dientengevolge de zuiverheid aan de aderen toegeschreven wordt. Maar de wateren die enige smaak hebben wijzen de aard van de plaats aan (Seneca in 3. Nat. Qu. 20) waar ze doorlopen en brengen met hen de krachten van het mineraal als aluin, zwavel, koperroot en dergelijke mee en moeten derhalve niet voor algemene drank, maar voor medicinale drank gebruik worden. Zoals we hier het Spawater doen. Maar dit voordeel schijnt evenwel het rivierwater te hebben dat terwijl het een groot stuk loopt door dat schudden en bewegen verdund (Plinius 43. 3) en (171) en zijn ruwheid als gebroken en meteen door de stralen van de zon verteerd wordt. Regenwater wordt door Palladius, Averroë etc. boven alle ander water geprezen en vooral zegt Avicenna die zomers met de (6) donder neervalt omdat dit het dunste en lichtste is zoals tevoren ook Hippocrates geleerd heeft in 6 Epid. En het is waar, indien men maar op de dunheid en lichtheid zou willen letten, dat men hetzelfde voor het andere water moet stellen. (4) Maar omdat uit de aarde door de hitte verschillende dampen opgetrokken worden die met regen stof bijbrengen zo schijnt het wel alsof het regenwater niet zo heel zuiver is. Om welke oorzaak het ook gemakkelijk komt te bederven zoals Plinius mede zegt op de vermelde plaats en de redenen daarvan wijst Cael. Rhodigin in 27. Ant. Lect 2 aan. En ons regenwater dat van het dak gewoonlijk in een loden goot valt sleept niet alleen daarvan een deel vuiligheid, maar trekt ook dikwijls enige loodafval uit het lood dat voor ons lichaam zeer schadelijk is.

Putwater, omdat het onder de aarde is en boven de aarde niet verheven wordt, maar in de diepte stil staan blijft totdat het met een emmer eruit geput wordt is grof en zwaar waarom het lang in de buik blijft hangen en het ingewand beschadigt.

(3) Stilstaand water en dat uit moerassen gehaald wordt zijn van de allerslechtste. Want zomers zijn ze noodzakelijk (zegt Hippocrates in de Aer etc) heet, dik en riekend, ‘s winters koud, beroerd en bevroren. En omdat het stil staat of niet anders dan heel langzaam bewogen wordt komen ze gemakkelijk te bederven en ook, zoals Plutarchus schrijft in 8 Sympos. 5, omdat ze veel aarde ingenomen hebben en zijn derhalve ruw, dik en vaak kwaadaardig en pestachtig. Anders bezwaren ze evenwel de maag, verstoppen het ingewand, bederven de vochtigheden waaruit niet zelden koortsen en andere ziekten voortkomen.

(5) Sneeuwwater en dat van gesmolten ijs komt wordt mede voor zeer ongezond gehouden (Hippocrates citaat en Aristoteles bij Agellium 19. Noct 5 en Muretum 9, Var. Lect. 9) omdat het heel grof en dik is. Want als het water door de koude zo bevriest en verdikt dat het sneeuw of ijs wordt dan worden de fijnste delen daaruit geperst. Behalve dat er een grote koude is die de maag ontsteld en beschadigd. En al is het dat jonge, sterke lieden hun schade niet terstond gewaarworden zo vernemen ze die evenwel met de ouderdom en krijgen zulke gebreken in de gewrichten, zenuwen en het ingewand dat ze die niet gemakkelijk overwinnen. Toen ik uit Italië over de hoge bergen kwam die Alpen genoemd worden zag ik het volk daar met zeer grote kroppen omdat ze sneeuwwater dronken. Plinius zegt op de meer vermelde plaats dat de verbetering voor slecht water is als het tot op de (6) helft gekookt wordt. Dit gekookt water is al bij de oude Grieken in gebruik geweest zoals blijkt uit Hippocrates in 6, Epid. en Athenaeus in 3 Deipn. 34’.

Dannen schwamme

Das li Capitel

Agaricus grece et latine·Arabice Garicus·

(In dem bůch Circa instans in dem capitel Agaricus·beschτeyben uns die meister und spτechen·das diser schwamme wachþe beÿ den wurczeln der tannen·under findet man vil in lombardeÿ. (Agaricus ist heÿþ in dem andern grad unnd trucken an dem dτitten. (Platearius Johannes mesue spτicht·das es seÿ heyþs in dem ersten grad·und trucken in dem andern grade·(Diser schwammen ist zweÿer handt·der ein månlich·der ander freülichen·Der freülich ist der beste·unnd ist weisser denn der erst mit kleinen lôchlein·und låþt sich gern bτecken·Und hie ist zů mercken das die gůtheyt nit gar an dem bτechen ligt·und darumb merck ob diser vil staubes und melbes von jm gibt·so ist er nit als gůt. Der månlich låþt sich nit gern bτechen·wann er ist zů zåhe·

Den beþten mag man behaltten fünff jare unverseeret an seinen krafft·(Agaricus reÿniget flegma·darnach die melancoleÿ·(Johannes mesue in den capitel Agaricus·spτichet·das di… sey gar nücz in der erczneÿ…. Der beste ist der freülich·(Agaricus ist fast gůt wid die f…. quotidianas·Nymme des so… fumi terτe zwey lot·und mischet darunder agaricum ein lot. gibe dises dem siechen·es hilft on zweÿfel·und dises hat mangen mennschen geholffen das er des kalten gelediget ist·(Für das grymmen in dem leybe·Nymm agaricum zweÿ lot·und müsch das mit wasser darein pappeln feyolein kraut tag unnd nacht daz ist paritaria genant bürczel [77] poτtulaca genant gesoten seÿ und menge dises mit baumôle·und geüþ das unden in den leÿbe mitt einem cristier·es hilfft·(Wôlcher grosses haubtwee hete·der neme byber geyl·squinantum sene und agaricum·ÿegklichs ein halb lot·und siede dises mit gůtem wein·und trincke den des abends und des moτgens mit rate eines arcztes weinig oder výl nach dem dir not seÿ·Oder mit disen obgenanten stucken so mache pillelen·gemüschet mit rautten safft und fenchel safft·unnd nücze die pillelen als do für das haubtwee voτgeschτiben. (Item. Wer nit wol hårmen mag d neme steinbτech·und siede den mit wein·unnd seÿhe es durch ein thůch·und müsche darzů ein halbes lot agaricum·und gibe das dem krancken menschen·(Wid die fisteln·nymm salcz gebτennet in einem tigel·und weinstein und agaricum zůsamen gebulfert mit …honig vermenget·und mit wiechen in die fistel geton·ist sÿ heilen. (Item·Wider die feüchtblattern·Nymme agaricum gebulfert·und müsche es mit erd. sel safft und mit ôle·und lege …warm darauff·

Dennenzwam.

Dat 51tse kapittel.

Agaricus Grieks en Latijn (1). Arabisch Garicus. (Tricholoma psammopus)

In het boek Circa instans in het kapittel Agaricus beschrijven ons de meesters en spreken dat deze zwammen groeien bij de wortels van de dennen en vindt men veel in Lombardije. Agaricus is heet in de andere graad en droog aan de derde. Platearius en Johannes Mesue spreken dat het heet is in de eerste graad en droog in de andere graad. (2) Deze zwam is tweevormig, de ene mannelijk en de andere vrouwelijk. De vrouwelijke is de beste en is witter dan de eerste met kleine gaatjes en laat zich graag breken. En hier is te merken dat de goedheid niet erg aan het breken ligt en daarom merk of deze veel stuift en meel van hem geeft, dan is het niet alzo goed. De mannelijk laat zich niet graag breken want die is te taai.

De beste mag men behouden vijf jaar onveranderd aan zijn kracht. (3) Agaricus reinigt flegma, daarna de melancholie. Johannes Mesue in het kapittel Agaricus spreekt dat dit… is erg nuttig in de artsenij…. De beste is de vrouwelijke. Agaricus is erg goed tegen de vijfdaagse malariakoorts. Neem dit zo… aardrook twee maal 16,7gram en meng daaronder Agaricum een 16,7gram. Geef dit de zieken, het help zonder twijfel en dit heeft vele mensen geholpen zodat hij van de koude bevrijd is. Voor dat grommen in het lijf: Neem Agaricum twee maal 16,7 gram en meng dat met water daarin heemst, violenkruid, glaskruid, dat is Parietaria genaamd, postelein, [77] Portulaca genaamd, gekookt zijn en meng deze met olijvenolie en giet dat onder in het lijf met een klysma, het helpt. Wie grote hoofdpijn heeft die neemt bevergeil, kamelenhooi, senna en Agaricum, van elk een half van 16,7gram en kook dit met goede wijn en drink het dan ‘s avonds en ‘s morgens met raad van een arts, weinig of veel naar dat het je nodig is. Of met deze boven genaamde stukken zo maak pillen gemengd met ruitsap en venkelsap en nuttig de pillen zoals je voor de hoofdpijn voorgeschreven is. Item. (4) Wie niet goed plassen mag die neemt steenbreek en kook dat met wijn en zeef het door een doek en meng daartoe een half lood Agaricum en geef dat de zieke mensen. (5) Tegen de etterwonden; neem zout gebrand in een tegel en wijnsteen en Agaricum tezamen gepoederd met …honing vermengt en met doeken in die etterwonden gedaan is ze helen…Item.Tegen die aambeien: Neem Agaricum gepoederd en meng het met aardselderij sap en met olie en leg het er warm daarop.

Plaatje lijkt helemaal niet op een zwam of paddenstoel, meer een paardenstaart. De beschrijving is echter van een zwam. Zie kapittel 221.

Vorm.

Een aan lorkenbomen zittende, meest onregelmatig gevormde zwam die aan de bovenkant hoekig en ringvormig gevorkt is en gele, witachtige en bruinachtige ringstrepen geeft. De huid is hard en met ouderdom korrelig. Het binnenste is witgeel, bij een verse zwam vleeasachtig taai, bij gedroogde kurkachtig. Het heeft een sterke, tot niezen veroorzakende scherpte als het als poeder in de neus komt, een meelgeur en scherpe, eerst zoetachtig, dan onuitstaanbare bittere smaak. Heet ook wel Fomitopsis officinalis of Polyporus officinalis Fries.

Naam.

(1) Dodonaeus: Agaricum of Agaricus heeft anders geen naam in het Latijn bij de apothekers, in het Italiaans, Spaans en in andere talen dan diegene die van de Griekse naam Agaricon verdraaid of bedorven zijn. Plinius in het 8ste kapittel van zijn 16de boek zegt dat aan de eiken en diergelijke vruchten voortbrengende bomen het Agaricum meest plag te groeien. Maar het zijn voorwaar geen eikeldragende bomen daar het Agaricum aan groeit, maar andere bomen die lange noten voortbrengen: in het Latijn coniferae genoemd en zelfs in het getal van die brengen alleen de lorkenbomen het Agaricum voort. Democritus noemde hem medicijn van het huisgezin omdat het zo vele gebreken geneest en vooral de inwendige. In het Latijn noemen ze die daarom Medicina familiae. (2) Deze Agaricus wordt eigenlijk Fungus larignus genoemd omdat het aan de lorkenboom groeit. Het plag nochtans in Nederduits naar andere bomen genoemd te worden, te weten eikenspons, dennenspons, maar ook wel dunne spons.’

Lariksridderzwam. Engels Larch knight. Duitse Lärchenschwamm,. Tannenschwamm, Agarik. Agaricus is zo genoemd naar Agaria, een plaats in Sarmatia, een district in Rusland. De naam komt ook voor in het Grieks ἀγαρικ[3]όν als een soort van boomfungus. Het is nu de naam voor onder andere de champignon.

Gebruik.

Het is vooral een laxerend middel. Voert sterk af, laat de maandstonden komen, reinigt de maag en borst van slijm. Het was een bestanddeel van de levenselixers en zou naar de kruidboeken met wijn en kruiden goed gemaakt worden en gebruikt in borstziektes die door veel slijm veroorzaakt werd, verdeelde dat en purgeerde het of gaf over. Zou mogelijk giftig zijn, hoewel dat niet zeker is.

Herbarius in Dyetsche; ‘Agaricus is heet in de tweede graad en droog in de derde. Agaricus is een soort fungi die men bij ons paddenstoel of anders kampernoelie noemt die bij de wortels van sommige oude bomen groeit. Er zijn twee soorten van, te weten man en vrouw, (a) de vrouw is de beste en heeft een ronde vorm en als die droog is wordt het zeer wit. De man is slecht omdat het op het eind langachtig is en in het midden dik, ook niet zo wit. (3) Agaricus laxeert voornamelijk slijm en daarna de zwarte gal, is goed tegen de dagelijkse kwekende of slechte meesters die uit slijmachtige materie komen, aldus gegeven: ‘Neem van Agaricus twee drachmen, van Schoenanthus, wat sommige hooi of kaf dat de kamelen eten noemen, een drachme; dat geef je met water te drinken waar in wat sennebladeren gekookt zijn met de wortel van esula die sommige Euphorbia noemen’. Dit is ook goed tegen onderbuikspijn.

(4) Tegen dysurie (dat is een pijn omtrent de blaas waardoor je dikwijls moet plassen, nochtans met pijn) neem je steenbreek en kook het in wijn waarin je het oplost en het mengt met een half onsje Agaricus en daarvan geef je te drinken.

(5) Tegen fistelen (dat zijn lopende gaten) neem je Agaricus, breek het in tweeën met wijnsteen, dan neem je zout dat op een warme of hete tegel gebrand is en dit meng je tezamen met honing, dan doe je het in een doek en doe je het zo in het lopende gat’. Deze medicijn trekt uit de gebroken benen het knagende slechte vlees weg van het goede en zo geneest het de lopende gaten.

Tegen morfeem (dat is een ziekte van plekken die wit of zwart zijn die in de mensenhuid komen) neem zout dat op een hete tichel gebraden is, Agaricus en wijnsteen, van elk even veel, dan snij of wrijf je de plekken goed en doe er het poeder op, wel zeer goed wrijven want het geneest’.

(a) Polyporus officinalis Fries, of Boletus laricis.

(3) Dodonaeus; ‘Agaricus wordt onder de dingen gerekend die in de eerste graad verwarmen en in de tweede verdrogen naar de lering van alle oude meesters, hij doorsnijdt, maakt dun, veegt af en zuivert het verstopte ingewand en daarnaast maakt het de buik week en rein.

Het helpt diegene die met de geelzucht door verstopping gekweld zijn en geneest en verdrijft de koude schuddingen en zuiveringen die van koude dikke vochtigheden hun oorsprong hebben.

Men houdt de Agaricus ook voor zeer goed om de beten van de vergiftige dieren te genezen die door koude eigenschap schadelijk zijn, op die beten van buiten gelegd of in het lijf genomen.

(4) Agaricus kan ook de lang achterblijvende of opgehouden plas verwekken en gemakkelijk laten voortkomen als ook de maandstonden van de vrouwen.

Men gebruikt hem ook om het lichaam een goede kleur te laten krijgen.

Schaffmule lii Cap.

Agnus castus·vel Salix marina·vel Arbor abτahe latine·grece Aligos·vel Lÿgos·Arabice Amarickest·

(Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel amarickest idest Agnus castus·spτicht·das dises sey ein baum abτahe·Dyser baum wechþet gern bey dem wasser·und hat lang stengel die sind gar hertt·und låþt sich ungeren bτechen·(Diser baumm bτinget samen der geleÿchet den pfeffer kôτnern·(Galienus spricht·das der samen·die bletter·und die blůmen dises baumes·werden genüczet in der erczneÿ· [78, gaat verder op pagina 82]

(In dem bůch circa instans beschτeibeu uns die meister und sprechen·das die bleter dises baumes genüczet werden und nit die wurczel·Avicenna in seinem andern bůch in dem capitel agnus castus spτicht·das der seÿ heÿþ an dem ersten grad und trucken an dem andern·(Galienus in dem sechþten bůch Simplicium farmacarum in dem capitel Agnus castus spτicht·das der same und die blůmen dises baumes genüczet werden in d erczneÿ·(Diser baumm ist allzeit grůn·und ist grŭne nüczer dan gedôτret·(Dyse blůmen und bleter sollen gesamlet werden in dem meÿen und in dem herbst·die weren ein jar unverseert an jrer krafft·(Und dises wirt darum geheyssen keüschlamb·wann d same·bleter und blůmen benemen die bôsen unkeüschen gelüste·und machen den menschen keüsch geleÿch dem lamm. (Serapio·Ettliche geÿstlich leüt streüwen dise bletter od blůmen under jre pettstaten·den so haben sÿ in dem schlaff desterbaþ růwe·von bôsen unkeüschen treümen·(Item·Wôlcher dises kraut beÿ jm hat·oder den samen nüczet mit wein·der begerett kein unkeüscheÿt zů volbτingen·Und ein ÿegklicher der dise bleter of blůmen in seinem bette hat·d ist des sicher dz jm kein bôser will oder begierde der unkeüsche zůfellet·(Diser same und blůmen gesoten mit wasser·und die gemåcht domit gewåschen·benymmet das ragen des gemåchttes·(Wider die kranckheÿt genannt gomoτrea·das ist·so do die natur sperma genant von dem menschen geet über seinen willen·deτ siede dise blůmen und bleter in eþsig·und müsche darunder castoτium·das ist bÿbergeýle·und nücze das des abents dτeÿ lõffels vol·und wåsche sich domitt beÿ dem gemåcht und unden die secke·es hilfft on zweÿffel·(Wider das geschweere litargia genant·und das ist ein geschweer an dem hÿndern der hÿrns·Der neme disen samen und eppich samen·und die selben bletter und siede dises mit wasser das gesalczen seÿ·und streÿch sich hÿnden an dem haubt domit·es benÿmmet das geschweer zůhandt.

(Diascoτides. Wôlcher von disem samen trincket oder des yþset·d beleÿbt den selben tag keüsch·(Diser samen genüczet benymmet die wassersucht·(Disen samen kraut und blůmen mügen nüczen man und frawen die unkeüschen begierde domitt zůstÿllen·(Von agno casto lÿse das bůche Pandecta des siben und dτeyssigist capitel·das sich anhebt amarickest·darjnn findest du die warheÿt·und auch domit vil tugent von disem baume·[83]

Kuisheidsboom, 52ste kapittel.

Agnus (1) castus vel Salix marina vel Arbor abrahe Latijn. Grieks Aligos vel Lÿgos. Arabisch Amarickest. (Vitex agnus-castus)

Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel Amarickest, id est Agnus castus, spreekt dat dit is een boom Abraham. Deze boom groeit graag bij het water en heeft lange stengels die zijn erg hard en laat zich niet graag breken. Dezer boom brengt zaden die lijken op de peperkorrels. Galenus spreekt dat de zaden, de bladeren en de bloemen van deze boom worden genuttigd in de artsenij. [78, gaat verder op pagina 82] In het boek Circa instans beschrijven ons de meesters en spreken dat de bladeren van deze boom genuttigd worden en niet de wortel. Avicenna in zijn andere boek in het kapittel Agnus castus spreekt dat het is heet aan de eerste graad en droog aan de andere. Galenus in het zesde boek simplicium farmacarum in het kapittel Agnus castus spreekt dat het zaad en de bloemen van deze boom genuttigd worden in de artsenij. Deze boom is altijd groen en is groen nuttiger dan gedroogd. Deze bloemen en bladeren zullen verzameld worden in de mei en in de herfst en die blijven een jaar onveranderd aan hun kracht. (2) En deze wordt daarom genoemd kuislam want het zaad, bladeren en bloemen benemen de kwade en onkuise lusten en maken de mensen kuis gelijk het lam. Serapio: Ettelijke geestelijke mensen strooien deze bladeren of bloemen aan hun legerplaatsen dan zo hebben ze in de slaap des te beter rust van kwade onkuise dromen. Item. Wie dit kruid bij hem heeft of de zaden nuttigt met wijn die begeert geen onkuisheid te volbrengen. En iedereen die deze bladeren of bloemen in zijn bed heeft die is dus zeker dat hem geen kwade wil of begeerte van de onkuisheid toevalt. Deze zaden en bloemen gekookt met water en dat geslacht daarmee gewassen beneemt dat ragen van het geslacht. Tegen de ziekte genaamd gonorroe, dat is de natuur sperma genaamd, van de mensen gaat tegen zijn wil, die kookt deze bloemen en bladeren in azijn en meng daaronder castoreum, dat is bevergeil, en nuttig dat ’s avonds drie lepels vol en was zich daarmee bij het geslacht en onder de zak, het helpt zonder twijfel. (3) Tegen de zweer lethargie genaamd en dat is een zweer aan het achterste van de hersens die neemt deze zaden en selderijzaden en dezelfde bladeren en kook dit met water dat gezouten is en strijk zich achter aan het hoofd daarmee, het beneemt die zweer gelijk.

Dioscorides: Wie van deze zaden drinkt of dat eet die blijft dezelfde dag kuis. Deze zaden genuttigd benemen de waterziekte. Deze zaden, kruid en bloemen mogen nuttigen mannen en vrouwen om de onkuise begeerte daarmee te stillen. Van Agnus castus lees dat boek Pandecta het zeven en dertigste kapittel dat zich aanheft amarickest, daarin vind je de waarheid en ook daarmee veel deugd van deze boom. [83]

Vorm.

De kuisheidsboom is een 2-3m hoge en bossige struik. De jonge takken zijn witviltig waaraan lang gesteelde, 5‑7 geveerde bladeren zitten. De struik geeft laat in het jaar geurende, helviolette bloemen waaruit vlezige en roodzwarte vruchten komen.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘‘In de apotheken en van de gewone man is dit gewas tegenwoordig hier te lande Agnus castus genoemd, in onze taal cuyslam, maar meest cuyschboom, in het Hoogduits Keuschbaum. In het Latijn Castus of Agnus castus officinarum, in het Grieks heet het Agnos en Lygos, welke namen zoveel betekenen als of men reine boom of kuise boom en naar het Hoogduitse en in onze taal zou zeggen dat zoals Plinius in het 9de kapittel van zijn 24ste boek betuigt omdat de vrouwen van Athene in de feestdagen die ze Thesmophoria noemden hun bedden en bedsteden met deze bladeren bestrooiden om zichzelf en hun mannen in reinheid te behouden’.

In het Middellandse Zeegebieden heerste de mening dat de kuisboom zijn zaad afwerpt, voordat dit rijp is en zo geslachtelijk onvruchtbaar is, het symbool van kuisheid. Origenes stelde, 185-254 na Chr. dat allen die de ‘takken van hun kuisheid’ bewaard hadden het oogstfeest van de eeuwigheid in ’t vooruitzicht hadden. Te Thesmophoria, het feest van Demeter Thesmophoros, (Demeter, de wetgever) zaten de Griekse vrouwen op de takken van agnos; kuis, om vruchtbaar te worden en gevrijwaard, gedurende het festival, van samengaan met hun echtgenoten. Door associatie met het Griekse hagnos: kuis, werd de Latijnse agnos een symbool van kuisheid. In de Griekse sagenwereld gold het als symbool van een kuis huwelijk omdat de Godin Hera onder zo’n struik, (Lygos-struik) op het eiland Samos geboren zou zijn.

Plinius naam voor deze struik was vitex en hij kopieerde agnos wat een verwisseling met Latijnse agnus: lam, gaf. Doordat verder het woord met Grieks voor onbevlekt verwisseld werd verkreeg agnos de Latijnse bijnaam castus. Daarop werd zijn naam als middel tegen onkuisheid geschat. Christelijke symbolen voegden verder het Agnus Dei in: kuisheidslam Gods.

Dodonaeus; ‘‘In onze taal is dit gewas van sommige Abrahams-boom genoemd of naar het Hoogduitse schaeps-muyl, in het Hoogduits Schaffmulle, Keuszbaum, maar ook Gentz lamp, Arbor Abrahae, in het Latijn Salix marina of Salix Amerina en Piper agreste.’

Abrahamsboom, Duitse Abrahamsbaum.

Vitex is een oude Latijnse naam die afgeleid zou zijn van vieo, ‘binden’, omdat de flexibele twijgen daarvoor gebruikt konden worden. Het Griekse lygos betekent ook buigzaam. De naam Vitex is oerverwant met Salix, de waterwilg, vandaar ook Salix marina, zeewilg. Herbarius in Dyetsche heeft waterwilg. De zaden lijken op Piper, peper, vandaar Kloster- of Monchspfeffer.

Gebruik.

De plantkundige Matthiolus schreef in 1626 in zijn „Kreuterbuch “: „Er nimmt die Begierde zum Venushandel und solches tut nicht allein der Samen, sondern auch die Blätter und Blumen, nicht aber nur so man sie esset, sondern auch wenn man sie im Bett verstreut“.

Door de monniken werd het zo nog lang gebruikt en samen met kamfer zou dit het beoogde effect leveren. Het middel zou nu nog in gebruik zijn bij Oosterse kloosters als ideale plant om de geslachtszin te verdrijven. Het wordt daar als amulet gedragen, waarschijnlijk over het hele lichaam.

Maerlant; ‘Agnus-castus, als Platearius zegt, is een boom waar kracht in ligt want hij is droog en heet algemeen. Die kan je moeilijk krijgen hier. In de lente geeft het geen loof zoals het andere hout meestal pleegt. Maar pas als de zon is door heet. Zijn natuur is, als men weet, dat hij purgeert en verdroogt mede de mensen hun (2) onzuiverheden. Dit doet zijn sap en zijn bladen. Ja, waar men zijn twijgen deed op een man en op hem legde, het maakt rein en zacht beide. Zijn bladen en zijn bloemen die mogen in medicijnen van vromen want water waar men dat in kookt verzwelgt het te verslane pleit. Het is nuttig ook mede tot de mensen schaamheid. Leer dat men ook hierin kookt is goed de mensen die er mee werken ‘s nachts hem te zuiveren in zijn dromen. Dit is de kracht van deze boom’.

Herbarius in Dyetsche; ‘Waterwilghe of agnus castus is een boom die volgens Serapio heet en droog is in de derde graad. Het heeft de kracht om fijn of zuiver te maken en te veranderen. Het heeft ook de kracht om af te snijden of om de (2) onkuisheid tegen te gaan (dat is minnen zonder dat er zaad gaat) Van deze boom gebruik je in medicijnen de bladeren, bloemen en het zaad.

(2) Tegen het kwijtraken van sperma (natte dromen) is het goed om een pleister te maken van de bloemen of bladeren van deze boom met bevergeil en azijn, leg dit op de mannelijkheid.

Tegen onkuisheid geef je van het sap van de waterwilg te drinken waar bevergeil in gekookt is. Een spons die in het afkooksel van waterwilg gedompeld en op de manlijkheid gelegd is bedwingt onkuisheid. Sommige maken van de bladeren een bed omdat ze zo zuiver willen blijven. Sommige doden de onkuisheid doordat ze het sperma van de natuur grover maken door deze drank te drinken of met een spons omtrent de mannelijkheid zoals eerder is beschreven en door slazaad, Plantago psylliumzaad (b) de vier koude zaden (als citrullen, meloenen, komkommer en kouwoerde) posteleinzaad met azijn en jus en wat kamfer tezamen te koken. Sommigen verteren het sperma met deze kruiden als ruit, majoraan, waterwilg, komijn, dille, kattekruid en dergelijke want zij zijn heet, openen en verteren de winden. En warme stoving met eenzelfde spons die in dit kooksel gedaan wordt verdroogt de overvloed van de baarmoeder, vernauwt haar mond en maakt de baarmoeder geschikt om te ontvangen; in het kooksel zit wat waterwilg, hanenkam en bijvoet. (3) Tegen litargiam (dat is een blaar achter in de hersenen): ‘Neem waterwilg, bevergeil, eppe en Salvia, kook het in zout water, daarmee enibroceert of begiet je het hoofd van achteren’, volgens Pandecta en Platearius’.

(a) Oedeem (b) Plantago psyllium.

Bethonien

Das liii Capitel

(B)Ethonica latine·grece Vectonicon arabice bastarem·vel Castaron·

(In dem bůche Circa instans in dem capitel Bethonica beschτeiben unns die meister und spτechen·das bethonien seÿe heÿþ und trucken an dem dτitten grad·(Der meister Serapio·in dem bůch aggregatoτis in dem capitel bastarem·idest bethonica spτicht·das die bletter grŭn gesamlet sind gůt genüczet in der erczneÿ·des geleÿchen so sÿ gedôτret sind·und wenn man schτeibt in den recepten bethonica so meinet man die bletter davon·(Dises kraut hat einen subtilen stengel·und die lenge des stengels ist eines armes lang·oder ein wenig mer·und d stengel ist vierecket und hat lange waÿche bleter und zÿnnlet geleych dem eychen laube·und hat auch einen gůten gerauch·und die bleter zůnåchst beÿ der erden sind gτôsser denn die ôbern·und an d spÿcz des stengels hat es samen·unnd hat auch ein subtile wurczel·(Der meister Diascoτides spτicht·das die bleter fast gůt sind den zerknüscheten und zerfallen gelÿdern·Die wurczel gesoten in wasser und darauff geleget·(Von dÿsem kraut getruncken·dem mag kein vergifft geschaden·(Wer dem fallenden siechtagen håt·d trÿncke von disem kraut·er genÿset zůhandt·(Wôlcher einen bôsen magen·lebern·und milcz het·die mügen trincken von disem kraut also das darunnder gemüschett werde wenig eþsigs·und hônige· das also getruncken es hilfft. (Also genüczet machet es auch wol deüwen·(Dises krautt geleget in wein über nacht·und den getruncken·ist gůt emoptoicis·das ist den·die do blůt speÿen. (Item·Die do das kaltt haben die sollen do trincken von disem kraut·das gesotten in wein·es hilfft·(Dem wassersüchtigen ein genommen mit hônig wasser·zeühet vil bôser feüchtikeit auþ. Des geleichen dem geelsüchtigen [84]…. foτdert sÿ an jrer zeÿt·(Bethonien gesoten mit wein und dem .geseÿhet·und darunder gemüschet jerapigra galieni auf dτeü quintin·bτinget gůt senfft stůlgång·(Platearius·bethonien…ten mit wein und hônig ist …gůût getruncken ptisicis emo.icis·das ist·die das abnemen …ben·und blůt speyen·(Dem dz haubt zerschlagen oder zerstossen wår·der bulfer dises kraut und streüwe das auff die felle d zeτschlagen haudt·es zeühet die zerbτochen bayn herauþ·und zerteylet daz gelebert blůt. (Wem die augen zerschlagen wåren od zerstossen·der stoþ die bleter von bethonien und lege sÿ über die augen geleich einem pflaster·er genyset zůhandt·(Bethonien safft getemperiert mit rosen ôle und das in die oτen gelassen vertreybt alle schmerczen·(Mit disem ôle bestrÿchen auff de bτuste·benÿmbt das unsanfft åtmen·(Der meister Plinius spτicht·Wer bethonien beý jm trag dem mag kein zaubernuþ geschaden·(Er spτicht auch·das bethonien fast gůt sej genüczet dem der ein bôse farbe hat·und darüber getruncken mit wein·er gewynnet widerumb ein hübsche leÿbliche farbe·(Item·bethonica getruncken mit wein machet wil hårmen·und treybt auþ den stein·

(1) Betonie.

Dat 53ste kapittel

Bethonica Latijn. Grieks Vectonicon. Arabisch bastarem vel Castaron. (Stachys officinalis)

In het boek Circa instans in het kapittel Bethonica beschrijven ons de meesters en spreken dat betonie is heet en droog aan de derde graad. De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel bastarem, id est bethonica, spreekt dat de bladeren groen verzameld zijn goed genuttigd in de artsenij, desgelijks zo ze gedroogd zijn en als men schrijft in de recepten Bethonica dan bedoelt men de bladeren daarvan. Dit kruid heeft een subtiele stengel en de lengte van de stengels is een arm lang of en weinig meer en de stengel is vierkantig en heeft lange weke bladeren en getand gelijk het eikenloof en heeft ook een goede reuk en die bladeren het dichtst bij de aarde zijn groter dan de bovenste en aan de spits van de stengels heeft het zaden en heeft ook een subtiele wortel. De meester Dioscorides spreekt dat de bladeren erg goed zijn de gekneusde en gevallen leden, de wortel gekookt in water en daarop gelegd. (2) Van dit kruid gedronken die mag geen vergif beschadigen. Wie de vallende ziekte heeft die drinkt van dit kruid, hij geneest gelijk. (3) Wie een kwade maag, lever en milt heeft die mogen drinken van dit kruid alzo dat daaronder gemengd wordt weinig azijn en honing en dat alzo gedronken, het helpt. Alzo genuttigd maakt het ook goed verteren. Dit kruid gelegd in wijn over nacht en dan gedronken is goed emoptoicis, dat is die er bloedspuwen. Item·. die de koude hebben die zullen drinken van dit kruid, dat gekookt in wijn, het helpt. (4) De waterzuchtige ingenomen met honingwater trekt veel kwade vochtigheid uit. Desgelijks de geelzieken [84] bevordert hen aan hun tijd. Betonie gekookt met wijn en dat gezeefd en daaronder gemengd jerapigra galieni op drie quintin brengt goede zachte stoelgang. Platearius: betonie…ten met wijn en honing is …goed gedronken ftitis, emoricis, dat is die dat afnemen hebben en bloedspuwen. Die in dat hoofd geslagen of gestoten zijn die poedert dit kruid en strooit dat op het vel van de geslagen huid, het trekt de gebroken benen eruit en verdeeld dat gestolde bloed. Wie de ogen geslagen waren of gestoten die stoot de bladeren van betonie en leg ze over de ogen gelijk een pleister, hij geneest gelijk. Betoniesap getemperd met rozenolie en dat in de oren gelaten verdrijft alle pijnen. Met deze olie bestreken op de borst beneemt dat onzachte ademen. (7) De meester Plinius spreekt: Wie betonie bij hem draagt die mag geen toverij beschadigen. Hij spreekt ook dat betonie erg goed is genuttigd die een kwade kleur heeft, daarover gedronken met wijn, hij wint wederom een mooie vleeskleurige kleur. (5) Item, betonie gedronken met wijn maakt veel plassen en drijft uit de steen.

Vorm.

Betonie heeft vele brede en wat gezaagde, aromatische bladeren. Ze staan aan smalle, vierkantige maar opgaande en harige stengels. Aan de top staan hoofdjes als die van lavendel, meestal dikker en korter. Ze zijn van een roodachtige of purperen kleur en gevlekt met witte spotten in juli en augustus.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Dit kruid heet in het Grieks Kestron en ook Psychotrophon, in het Latijn Betonica en bij sommige Vetonica. In de apotheken is het met de Latijnse naam Betonica bekend, in het Hoogduits Braun Betonick, in het Nederduits betonie. Betonie heeft de naam Kestron bij de Grieken gekregen om de geaderde spitse scherpte van de bloemen als een boor is daar men ivoor mee boort en daardoor is ze misschien, zegt Lobel, Sarxiphagon of steenbreek genoemd geweest, maar Psychotropha omdat ze in donker en lommerachtige plaatsen groeit’.

Volgens Plinius stamt de naam bettonica van de Betto­nes, een Spaans volk. Latere auteurs verwierpen deze theorie en namen aan dat het woord stamt van de Keltische vorm bew, ‘hoofd’, en ton, ‘goed’, omdat het vooral goed was tegen hoofdpij­nen. Via het Latijnse betonica en het Frans betoine kwam het midden-Nederlands betonia, zo ook in Duits, het Engels heeft betonica.

Stachys is afgeleid van het Griekse stachus, ‘een aar’, het is een verwijzing naar de bloeivorm.

Gebruik.

In vroegere tijden werd zijn geneeskracht op hoge prijs gesteld. Lobel betuigt dat de betonie hier voortijds bij de Romeinen zeer groot geacht en geprezen is geweest om de gezondheid te bewaren en weer te geven. Antonius Musa, de lijfarts van keizer Augustus, heeft over deze plant een boek geschreven en het tegen 47 verschillende ziektes aanbevolen. "Venda la tonica e compra la betoncia", zo schreef hij, "verkoop het kleed en koop betonie". Zulke geweldige geneeskracht. Van een persoon met vele goede eigenschappen was het gezegde, "hij heeft meer krachten dan betonie".

Dioscorides, Galenus en Musa beschreven deze plant en kennen er vele eigenschappen aan toe, vooral bij hoofdwonden en hoofdpijnen. Om die reden was ze het hoofdingrediënt van de pleister van Jeruzalem (later Emplastrum de Janua of emplastrum de betonica) en ook van Emplastrum Graciae Dei; beide pleisters werden vanwege hun toepassing ook Emplastrum cephalica genoemd.

Hildegard von Bingen kent ook de Bathenia, Die Betonika. "Onder zijn krachten dient het de lever en lichaam van de mens tegen het gevaar van epidemische ziektes, ook van hekserij". Grote reputatie in middeleeuwen vanwege lichamelijke en geestelijke genezing werd het veel gekweekt in tuinen en kloostertuinen. Stukken plant werden rond de nek gehangen tegen kwade geesten en daarom vaak bij de kerk geplant. Op voorhand voorkwam het dronkenschap en daarna helderde het hoofd op, tegen dolle hond en dergelijke. Het is goed tegen verkoudheid, hoesten en lange koortsen.

Het frisse kruid werkt wat verdovend, wat verdwijnt bij het drogen. Gedroogde bladeren veroorzaken niezen. De geur van betonie maakt het hoofd vast en helder en schenkt de mens de tegenwoordigheid van geest die hem tegen kwade bedoelingen beschermt. Verder heeft het in de geneeskunst vrijwel dezelfde krachten als Marrubium, de malrove. Het frisse kruid werkt wat verdovend, wat verdwijnt bij het drogen.

Herbarius in Dyetsche; ‘Bottonie, betonie is betonia is heet en droog in de derde graad. Het heeft de kracht om af te drogen en de grove vochtvermenging te besnijden of te verkleinen. (5) Het heeft de kracht om de steen in de nieren of de blaas te breken en laat bij de vrouwen hun stonden komen. (3) Ook is het goed tegen pijn van de zijde en tegen verstoppingen van de milt als je de wijn drinkt waar het met hertstongen en venkelwortel in gekookt is. (4) Dezelfde drank, als waar het in gekookt is, daarin kook je de wortel van asperge en Ruscus en dat is bijzonder goed tegen waterzucht (a) die uit koude zaken komt.

Betoniepoeder die met mirre en wat saffraan gemengd is geneest de wonden van het hoofd. Tegen pijn van de tanden is het goed om betonie met hondsdraf in azijn te koken en daarmee de tanden te wassen.

Tegen slecht zien meng je betoniewater met het poeder van Aloë, levermos en wat gebroken tuchia en doe het met enkele druppels per keer in de ogen.

Betonie die met alsem en cubeben in wijn gekookt is is goed tegen hoofdzweren en versterkt de zenuwen.

Betonie die met roomse spica en cubeben in loog gekookt zijn en als daarmee het hoofd veel gewassen wordt is goed tegen het omdraaien van de ogen zoals vertigo en tegen hoofdpijn, hetzelfde is ook goed tegen vallende ziekte.

(2) Tegen venijnige beten, kook betonie in wijn en leg het daarop.

Tegen zure of bittere oprispingen: ‘Neem wijn waar betonie en wat poeder van galigaan in gekookt is’.

Als je de wortel van betonie kookt met de bloemen van wilde saffraan en het drinkt met hydromel (dat is honingwater) zorgt dit ervoor dat je veel slijm (uit de longen) overgeeft.

Betonie die in wijn gekookt is is volgens Serapio goed tegen schade van medicijnen die laten sterven.

Wijn waar betonie in gekookt is en dat met bolus armeniacus gemengd is goed voor diegene die bloed uit de borst spuwen.

Tegen jicht: ‘Neem wijn waar betonie, kruidvlier en schijtwit in gekookt zijn, hetzelfde is ook goed tegen koliek’.

(5) Wijn waar betonie in gekookt is is goed voor de vrouwen die baren en geen koorts hebben. En voor diegenen die wel koorts hebben is betoniewater goed, Pandecta, Serapio en Platearius’.

(a) Oedeem.

Herbarijs; ‘Betonica is heet en droog in de eerste graad en heet betonie in Diets. En lange tijd gedronken verheldert het gezicht en beschermt ze van vochtvermenging. (6) En versterkt het hoofd en is goed tegen hoofdpijn. En heelt goed hoofdwonden. En is goed in pleisters en in drank die in hoofdwonden gaan. En ze is goed tegen onderbuikspijn en verlicht verse loop en koude.

Het poeder van betonie laat spuwen en licht (5) de baarmoeder weer op die gezonken is en laat haar stonden komen. En is goed gedronken met sap van slee (Prunus spinosa) diegene die bloedspuwen of etter spuwen en tegen de hoest en tegen korte adem.

Het sap van betonie met het sap van weegbree voor de koorts elke dag gedronken. Dat helpt. En betonie is goed tegen de vierde daagse malariakoorts en ze verdrijft (a) donkere ogen en geelzucht en ze droogt het water op. (5) En zuivert de baarmoeder als men het daarmee wast met bronwater daar ze in gekookt is en daar men het nuttigt met drank. Betonie gestampt met zout geneest nieuwe wonden als men het daarop pleistert. En betonie alleen geneest het hoofd dat gebroken is en helpt urine te maken en breekt de steen’.

(a) tot donker ogen; men stelde zich voor dat galdampen het gezicht vertroebelden.

(7) ‘Plinius spreekt die betonie over hem draagt die mag geen toverij schaden’, net zo in de Liber Avicenne in hoofdstuk 35; ‘Weet dat betonie gelegd in een mensen bed die vele peinst en die zwaar droomt helpt erg zeer als het verwarmd is van die mens. En bijvoet helpt tegen de duivel’.

Dodonaeus; ‘Betonie is zeer nuttig in de vallende ziekte en in alle diergelijke ziekten en gebreken van het hoofd die van koude veroorzaakt zijn. Met honing zuivert ze de longen en de borst. Ze geneest en opent de verstopping van de lever, (3) van de milt en ook van de gal. Ze verkwikt de geelzuchtige. Voorts zo bevordert ze de verdouwing en vertering der spijzen die in de maag gebeurt. Helpt ook diegene die zure winden of dampen met het oprispen uit de maag opwerpen. Ze verwekt de plas en verzoet de smarten van de nieren en gebreken van de blaas, (5) de steentjes die in de nieren blijven steken breekt ze en jaagt ze ook uit. Ze verwekt de achterblijvende maandstonden. Is ook nuttig tegen de wurging en opstijging van de baarmoeder.

ochsenzungen liiii ca

Buglossa grece·vel Aleptofilon vel lingua bovis latine arabice Ledenalchaur·

(Der meister Serapio in den dem bůche aggregatoτis in dem capitel lingua bovis idest buglossa·spτicht das dises kraute habe bletter nahend beÿ der erden·und hat ein gestalt geleÿch einer ochsenzungen und ist warm und feüchter natur. (Der wirdig meister Galienus in dem sibenden bůche genant Simplicium farmacarum in dem capitel buglossa·spτicht·das die tugent der ochþenzungen seÿ wenig warm machen und feücht·(Und ist fast [85] gůt genüczet dem lunngen süchtigen und dem der do einen bôsen trucknen hŭsten hat·(Oschþenzungen in wein geleget·und dem gemüscht in hônigwein genant mellecrat·und den getruncken·machet den menschen frôlichen und wolgemůt·(Platearius spτicht·das Buglossa ståtigklichen geessen·und die genüczett mit wein·vertreÿbe die roten colera·die von grosser hÿcze kommet·(Also getruncken·heÿlet sÿ das herczgespan·(Sÿ ist auch gůt genüczet für schedlich bôse feüchtung der lungen·Dises safftes getruncken mitt warmem wasser·hilfft fast wol für die geschwulst an den fŭssen. (Weer das kraut baÿsset mitt wein und den do trincket·der gewÿnnet ein gůte gedåchtnuþs·(Der meister Avicenna in seinem bůch genant de viribus coτdis spτicht·das ochþenzungen genüczet mit wein·stercke fast wol das hercze und machet dem gůt geblŭt·

Ossentong, 54ste kapittel.

Buglossa Grieks, (1) vel Aleptofilon vel lingua bovis Latijn. Arabisch Ledenalchaur. (Anchusa officinalis)

De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel lingua bovis, id est Buglossa spreekt dat dit kruid heeft bladeren bijna bij de aarde en heeft een gestalte gelijk een ossentong en is warme en vochtige natuur. De waardige meesters Galenus in het zevende boek genaamd Simplicium farmacarum in het kapittel buglossa spreekt dat de deugd van de ossentong is een weinig warm maken en vochtig. (2’ En is erg [85] goed genuttigd de longzuchtige en die er een kwade droge hoest heeft. (3’ Ossentong in wijn gelegd en dat gemengd in honingwijn genaamd mellecratum en dat gedronken maakt de mensen vrolijk en goed gemoed. (4) Platearius spreekt dat ossentong steeds gegeten en die genuttigd met wijn verdrijft de rode gal die van grote hitte komt. Alzo gedronken heelt ze de hartspanning. Het is ook goed genuttigd voor schadelijke kwade vochtigheid van de longen. Dit sap gedronken met warm water helpt erg goed voor de gezwellen aan de voeten. Wie dat kruid baadt met wijn en dan het drinkt die wint een goede gedachtenis. De meester Avicenna in zijn boek genaamd de viribus cordis spreekt dat ossentong genuttigd met wijn versterkt erg goed dat hart en maakt het goed bloed.

Vorm.

De ossentong is meestal ruw behaard en grijsgroen gekleurd door de dichte beharing. De diepblauwe bloemen staan in ruige hoofdjes en zijn samengesteld uit vele bloempjes. Net als meer leden van deze familie is de bloemkleur eerst roze en wordt na de bevruchting meer en meer blauw. Dit is mogelijk een teken voor bezoekende insecten.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘In deze tijden wordt het eerste van deze twee kruiden in het Latijn en in de apotheken Buglossa en Buglossa domestica of Buglossa vulgaris genoemd en is voor het echte Buglossum in gebruik aangenomen en daarvan is het in het Nederduits buglosse en ossentonghe genoemd of gewone tamme ossentong, in het Hoogduits Ochsenzunge’.

Anchusa is een naam die afgeleid is van het Griekse agkhousa, ’een plant waarvan de wortels een rode verf leveren voor de huid en lippen’. Van de wortel werd wel een poeder gemaakt dat gebruikt werd om de gezichten van dames te verven. Ook van andere planten uit deze orde wordt een roodbruine verfstof verkregen die gebruikt wordt om stoffen te verven, bijvoorbeeld alkanet.

Herbarius in Dyetsche; ‘Ossentong, buglossa of lingua bovis is allemaal hetzelfde want het blad lijkt op de tong van een os’. Door oude schrijvers wordt deze plant aangeduid met de Griekse naam bouglossa; bous, ‘os’, en glossa; ’tong’, ossentong. Soortgelijke namen zijn in het Frans langue de boeuf, de Engels oxtongue en Duitse Ochsenzunge. In de Sinonoma Bartholomei komt Buglossa voor met het synoniem barba sylvana, lingua bovis. Dit alles sluit aan met het synoniem van Dioscorides Buglossum, Lingua Bubula.

Gebruik.

Met Anchusa tinctoria werd de plant gebruikt tegen huidziektes, vanwege de kleurovereenkomst van de geïrriteerde huid. Medicinaal werd de ossentong gebruikt om de stoelgang te bevorderen door een paar gram versnipperde bladeren in een kopje warm water te laten weken. Nauw verwant aan bernagie, zo ook het gebruik.

Herbarius in Dyetsche; ‘Ossentonge, buglossa of lingua bovis is allemaal hetzelfde want het blad lijkt op de tong van een os. (2) Het is heet en nat in zijn eerste kracht, zijn tweede kracht is dat het goed is voor de hoestende mens vanwege de scherpheid van de longen. ‘Neem hiertegen een pond van het sap van ossentong; van hysop en Melissa van elk een halve hand; de wortel van selderij, van Iris, van Inula campana (of alant) en van zoethout, van elk anderhalf ons; zeven vijgen en kook dit alles in twee pond water tot dat de helft verkookt is, dan zuiver je het door een doek en maak het zoet met afgeschuimde honing zodat je een drank hebt waarvan je ‘s morgen en ‘s avonds telkens vijf ons lauw geeft’. Als dit gedronken is dan neem je rond middernacht deze pil: ‘Neem van de wortels de pillen van cantharel een drachme; van goede cantharel een halve scrupel; van salis gemme een grein; en met siroop van zoethout maak je er negen pillen van’. Dan daarna: ‘Neem dyapenidium of dijaijris salomonis om te versterken en tot slot bestrijk je de borst ’s ochtends en ’s avonds met de zalf van het sap van Althaea dat met wat olie van zoete amandelen gemengd is.

(3) De derde kracht van ossentong is om het hart te verblijden als je het met vlees kookt of het in warme moes doet dat in vleessap gekookt is. Of kook het met wijn, volgens Serapio heeft die wijn dezelfde kracht.

Als de bladeren van ossentong verbrand worden dan zijn ze goed tegen het lopen van de tanden of van het tandvlees. Hetzelfde is ook goed tegen alcolaz (dat zijn puistjes in de mond en vooral bij jonge kinderen die uit de hitte van de mond komen. (a)

(4) De voornaamste kracht van ossentong is om de rode gal en de zwarte gal te reinigen. En als iemand het in wil nemen dan moet hij volgens Mesue het sap daarvan nemen met sennepoeder, met wat gember en wat suiker.

Het sap daarvan dat met bolus armenicus (dat is rode aarde) en met wat mellicratum (dat is wijn dat in water gekookt en met honing gemengd is) is volgens Pandecta goed tegen hartkramp’. (b)

(a) Aften ? (b) Angina pectoris.

Herbarijs ´ Buglossa, dat is wilde boragie. En het is goed in wonddranken en doet al hetzelfde wat bernagie hier tevoren doet´.

In de volksgeneeskunde wordt ossentong nog lang gebruikt. ‘In Spanje en elders’, zegt Clusius, ‘verkoopt men kleine doosjes vol van een zalf met de wortels van Ossentongen gemaakt en waarmee de vrouwen hun aangezicht blanketten.…. De bladen met honig en meel bereid, genezen de verstuikte leden en het water waarin die wortels gekookt zijn in de kamers gesproeid brengt vlooien om’.

Dodonaeus; ‘De wortel, zegt Dioscorides, met olie gewreven en op de wonden gelegd geneest die en die met gerstemeel gemengd is het zeer goed gelegd op het wild vuur. En ze laat zweten als haar sap met warm water op de huid gestreken of gelegd wordt, zo Plinius betuigt.

(3) Van deze kruiden en vooral van de tamme of gewone buglosse schrijven de geleerde van deze tijd dat ze in haar bladeren, bloemen en wortels dezelfde krachten heeft die men de bernagie of echte buglosse toeschrijft en ze doen die bij alle geneesmengsels die ze bereiden om het hart te versterken, verlichten,(4) verheugen en alle droefheid en zwarigheid er uit te jagen en zeggen ook dat de bloemen daarvan in wijn gelegd en de conserven er van gemaakt zeer goed zijn alle bedroefde, zwaarmoedige, benauwde en melancholische mensen.

Erbsich lv Capitel

Berberis latine·grece Rarach·vel Oxicantum·arabice Amÿberberis·

(In dem bůch circa instans beschτeyben uns die meister und sprechen·dz erbsich sind kalt und trucken an dem andern grad·Und ist ein fruchte eines baumes die ist rund·und långelat von farben rot·(Der baumm do sÿ auff wachþet ist fast scharpff von dôτnen·(Die meister avicenna und Serapio spτechen das die frucht seý rot und långelat·und jnnwenndig der frucht sind kleÿne kôτnlein·Und dise frucht ist man nüczen in der erczneÿ·darauþ trucket man den safft·dem mag man behalten über jar·der ist zů vil din [86] gen gůt. (Der meister Serapio spτicht·des safftes getruncken nymmet hÿn den alten fluþ d můter· und reÿniget sÿ·(Ein pflaster gemachet von d frucht und gelegt auff einen schuþ do ein pfeyl ein geschossen ist an dem leÿbe wo dz wår·zeühet den auþ on schmerczen·(Des geleÿchen einen doren·nagel·od glaþ·die frucht zeknüschet und darauff geleget·

(Item wer sich mit erbsich bestreÿchet auff dem bauch·machet schwÿczen·(Domit also geschmieret den bauch der frawen treÿbet auþ das todt kÿnd·(Item·Erbsich genüczet benymmet den durst·und stercket den magen und die lebern·(Erbsich ist auch gůt den die in jnen haben hÿczige geschweer·Des geleÿchen aussen an dem leÿbe benÿmmet jm die hÿcze·(Erbsich benÿmmt alle kranckeÿt die do kumbt von grossen flüssen des geblŭtes·(Erbsich bτinget dem herczenn fast grosse krafft·und bτinget lust zů essend·und is sunderlichen gůt den die do haben grosse hÿcze·(Item·Auþ d frucht erbsich ist man machen ein syrop mit wasser gesoten und dur geschlagen und sŭþ gemachet mit zucker·ist gůt wider daz fieber und wider die hÿcze d lebern·Auch die frucht von erbsich mit nachtschatten vermenget und auff die lebern geleget·ist lebern kŭlen·(Item Erbsich mit wasser den safft auþ gedruckt und davon moτgens genüczet ist gůt wider das haubtwee Platearius·

Zuurbes, 55ste kapittel.

Berberis Latijn. (1) Grieks Rarach vel Oxicantum. Arabisch Amiberberis. (Berberis vulgaris)

In het boek Circa instans beschrijven ons de meesters en spreken dat zuurbes is koud en droog aan de andere graad. En is een vrucht van een boom die is rond en langachtig en van verf rood. De boom daar ze op groeit is erg scherp van dorens. De meesters Avicenna en Serapio spreken dat de vrucht rood is en langachtig en inwendig de vrucht zijn kleine korreltjes. En deze vrucht is het die men nuttigt in de artsenij en daaruit drukt men dat sap en dat mag men behouden over een jaar en dat is tot veel [86] dingen goed. (2) De meester Serapio spreekt dat het sap gedronken neemt weg de oude vloed van de baarmoeder en reinigt die. (3) Een pleister gemaakt van de vrucht en gelegd op een schot daar een pijl in geschoten is aan het lijf, waar dat is, trekt die uit zonder smarten. Desgelijks op een doren, nagel of glas, de vrucht gekneusd en daarop gelegd.

Item, wie zich met zuurbes bestrijkt op de buik maakt zweten. Daarmee alzo gesmeerd op de buik van de vrouwen drijft uit dat dode kind. Item. (4) Zuurbes genuttigd beneemt de dorst en versterkt de maag en de lever. Zuurbes is ook goed die in hen hebben hete zweren. Desgelijks buiten aan het lijf beneemt hem de hitte. Zuurbes beneemt alle ziektes die je komen van grote vloed van bloed. Zuurbes brengt het hart erg grote kracht en brengt lust te eten en is vooral goed die er hebben grote hitte. Item. Uit de vrucht zuurbes kan men maken een siroop met water gekookt en doorgeslagen en zoet gemaakt met suiker en is goed tegen de koorts en tegen die hitte van de lever. (5) Ook de vrucht van zuurbes met nachtschade vermengt en op de lever gelegd is de lever verkoelen. Item. Zuurbes met water en het sap uitgedrukt en daarvan ‘s morgens genuttigd is goed tegen de hoofdpijn, Platearius.

Vorm.

De zuurbes is een struik van twee tot drie meter groot. De zeegroene bladeren zijn omgekeerd eivormig en gezaagd. Hangende, gele bloemtrossen in mei en juni worden gevolgd door trossen van rode kraalbessen. De dorens zijn driedelig.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘In Brabant wordt dit gewas sauseboom of ook suerboom genoemd, in Hoogduitsland Paisselbeer, Saurich, Erbsell en Versich. In het Latijn mag men het Spina acida of naar de Griekse Oxyacantha noemen of, zo men in de apotheken zegt, Berberis of, als andere zeggen, Crespinus. Dioscorides vermaant van deze sausenboom nergens want het gewas dat hij Oxyacantha noemt is niets anders dan de Oxyacanthus van Galenus en dat is de meidoorn zoals we in het volgende kapittel uitvoeriger zullen verklaren.

Avicenna schijn zowel de sausenboom als de meidoorn met de naam Amyberberis begrepen te hebben want hij zegt er aldus van; ‘Een soort van Amyberberis is rond en rood die in het veld groeit en een ander soort die zwart, langwerpig, zandachtig is en in het Latijn arenosum, dan daarvoor moet acetosum, dat is zuur, gesteld worden’. En van deze naam Amyberberis schijnt de gewone naam Berberis waarmee de sausenboom in de apotheken bekend is verdraait of gemaakt te wezen’.

De hoge glans van de bladen zou aanleiding hebben gegeven voor de naam Berberis die Brunfels aannam van de Arabieren. In die taal betekent berberys een ’mossel’. Dit is een naam die waarschijnlijk uit de Phoenische taal ontleend is waar barbar een schitterende polis betekent. Er is zo ook een Grieks woord berberi dat ‘pareloester’ betekent. Berberis is zo verwant met een parel. Het Engelse barberry of berberry zou een verbastering zijn van amyrberis bij welke term de Arabische geneesheren de berberis kenden.

Zuurbes is zo genoemd naar zijn zure bessen.

Gebruik.

De bes bevat veel vit. C., verder appel-, citroen- en wijnzuur en is goed voor het maken van dranken. Medisch werd de bes ook gebruikt als een samentrekkende en terugdrijvende kracht. De onrijpe vruchten werden ook wel in water gekookt en als een mondspoeling gebruikt. Het sap was goed tegen dorst die van hitte kwam.

Herbarius in Dyetsche; ‘Berberus, Berberis of Amiberberis is heet en droog in de tweede graad, maar de wilde is heet en droog op het einde van de derde graad. Het is een struik met dorens, haar vrucht is zeer zuurachtig of stoppend en overwint gal. (2) Het sap van de vrucht met weegbreewater geneest en voorkomt het oude of lange loop en vochtigheid die uit de baarmoeder vloeit. (3) Een pleister dat van de gebroken vrucht van Berberis met het sap van dictamnus of muizenoor gemaakt is trekt pijlen, dorens of andere dingen die in het lijf steken eruit. (4) Het sap van deze vrucht voorkomt dorst die van hitte komt, het versterkt de maag en de (5) lever die vanwege gal onnatuurlijk ontstoken zijn.

Als het sap daarvan met rozenwater en het wit van een ei gemengd wordt is het goed tegen hete blaren als je het erop legt. En het is goed tegen bloedende loop die uit dysenterie ontstaan is, als je het sap van deze vrucht met weegbreewater en wat mastiek tezamen drinkt.

Een strijksel tegen de verhitting van de lever maak je door het sap van Berberis met andijviewater en rood sandaalhout te mengen, leg het dik op de lever totdat je in de gaten krijgt dat het koeler wordt.

Tegen de ontsteltenis van de koorts als derdedaagse (a): ‘Neem sap van Berberis en van andijvie, van elk een pond; van violenbloemen een hand vol; van de vier koude zaden twee drachmen; zeven Damascener pruimen; kook dit tezamen in een half pond (water) tot een derde deel verkookt is, dan doe je het door een doek en met suiker maak je een siroop zoals eerder van andere siropen gezegd is, dan moet je deze siroop nemen’. Als het gedronken is, dan neem je deze pillen als: ‘Neem van de hoop de pillen van rabarber, twee loot; van de pillen van aardrook, een loot; dyagridium (dat is verbeterde of klaargemaakte scammonia) drie grein; meng het met de siroop van andijvie en maak er negen pillen van’. De volgende dag neem je dyarodon abbatis of sap van Santalum om te versterken, daarna epithimeert de lever volgens Pandecta en Platearius als vanzelf’.

(a) Malaria

(4) Dodonaeus; ‘De groene bladeren van sausenboom dienen om er sausen van te maken voor de spijs net zoals zuring en de saus die daarvan gemaakt wordt of het water daar ze in gekookt zijn is verkoelend en maakt appetijt of lust om te eten en is daarom ook zeer goed voor diegene die verhit en met enige hete of brandende koortsen gekweld zijn en verkoelt of matigt de brand van het bloed en de al te grote hitte van de lever.

De besjes of vruchten van sausenboom zijn ook verkoelend en nuttig tot al hetgeen daar men de bladeren tegen gebruikt en ze stoppen de loop van de buik en de rodeloop en stelpen alle onmatige vloed en alle (2) onnatuurlijke bloedgang en zowel van de vrouwen als van de mannen.

De jonge uitspruiten van dit gewas mogen ook zeer nuttig gegeten worden en min of meer als asperges, maar ze hebben andere krachten dan de echte of gewone asperges, want ze zijn ook verkoelend en lijken op de andere delen van dit gewas.

(3) Een poeder gemaakt van deze vrucht en op een wond gelegd daar een pijl of schicht in geschoten is trekt die pijl eruit zonder zweren en insgelijks een doorn of een nagel of glas, als deze vrucht gestoten of gescherfd erop gelegd wordt.

Poτrich lvi Capit

Boτago latine et grece·

(In dem bůch genant Circa instans·steet geschůibenn das boτrich seÿ heyþ und feücht an dem anfang des ersten grads·Das kraut ist uns wol bekannt·und hat bτeÿte bletter die sind rauch und so sÿ grŭn sind·so bτaucht man sÿ in der erczneÿ und nicht dürτ·Der same ist fast gůt genuczet·und weret zweÿ jar·(Platearius·das kraut gesotten mit wein unnd den getruncken·machet gůt geblŭte·(Die den schwÿndel haben in dem haubt·die sollen nemen den safft von disem kraut und sollen den müschen mit zucker und den trincken·es hilfft fast wol·(Item·für das zytrend (·f·j·) [87] hercz·nÿmm den sÿropel von boτrich safft gemachet und müsche darunder zucker und bulfer von den beÿnen des hÿrþen herczen und nücze das·es hilfft fast wol·

(Item·Weer in jm håt groþse fantaseÿ·und fast seer melancolisiert·und der hohen sucht sich besoτget genant epilentia·d sÿede den safft von boτrich mitt senit·wenn er genůg gesoten hat so sol man jn seÿhen durch ein thůch·und darunder mŭschen den sÿropel gemachet von boτrich·und den getruncken des abends und des moτgens·meret fast wol die vernunfft·und benÿmmt die melancoleÿ·(Item die meister spτechen·das die wurcz kein nücz seÿ in der erczneÿ·Die blůmen rohe geessen·machen gůt geblŭt des geleychen darab getruncken mit wein·(Für die geelsucht·bτauche den sÿropel von boτrich·hilfft fast wol·(Item·die blûmen von boτrich sind gůt zů allen den dingen darzů das kraut gůt ist·und sind fast gůt gedôτret und behalten über jar·(Die blůmen geleget in baum ôle und das gestrÿchen auff das hercze·und auff den magen·gibt grosse krafft·(Boτrich blůmen rohe geessen·und darüber getruncken benÿmbt das hercz zÿttern·und machet den menschen wolgemůt. (Item der sÿropel von boτrich und ochþenzungen nüczet man in der erczeney zů allen den dingen die do krefftigen sind·

Bernagie, (1) 56ste kapittel. (Borago officinalis)

Borago Latijn en Grieks.

In het boek genaamd Circa instans staat geschreven dat bernagie is heet en vochtig aan de aanvang van de eerste graad. Dat kruid is ons goed bekend en heeft brede bladeren die zijn ruw en zo ze groen zijn zo gebruikt man ze in de artsenij en niet droog. Het zaad is erg goed genuttigd en blijft twee jaar goed. Platearius: (2) dat kruid gekookt met wijn en dan gedronken maakt goed bloed. Die de duizeligheid hebben in het hoofd die zullen nemen het sap van dit kruid en zullen dat mengen met suiker en dan drinken, het helpt erg goed. (2) Item, voor dat sidderende [87] hart, neem de siroop van bernagiesap gemaakt en meng daaronder suiker en poeder van de benen van een hertenhart en nuttig dat, het helpt erg goed.

Item. Wie in hem heeft grote fantasie en erg zeer melancholiseert en de hoge ziekte zich bezorgt genaamd epilepsie, die kookt het sap van bernagie met senna en als dat genoeg heeft zo zal man het zeven door een doek en daaronder mengen de siroop gemaakt van bernagie en dat gedronken ‘s avonds en ’s morgens vermeerdert erg goed dat verstand en beneemt de melancholie. Item, de meesters spreken dat de wortel niet nuttig is in de artsenij. De bloemen rauw gegeten maken goed bloed, desgelijks daarvan gedronken met wijn. (3) Voor de geelziekte gebruik de siroop van bernagie, helpt erg goed. Item, de bloemen van bernagie zijn goed tot alle dingen daartoe dat kruid goed is en zijn erg goed gedroogd en behouden over een jaar. De bloemen gelegd in olijvenolie en dat gestreken op dat hart en op de maag geeft grote kracht. (4) Bernagiebloemen rauw gegeten en daarover gedronken beneemt dat hart sidderen en maakt de mensen goedgemutst. Item, de siroop van bernagie en ossentong nuttigt men in de artsenij tot al die dingen die je versterken.

Vorm.

Bernagie is een eenjarige en sterk vertakte plant van een halve meter hoog. Het is een ruige plant, over het geheel zilverachtig behaard. De bloeiwijze is een schicht die zich tijdens de bloei verlengt en tot bijna bovenaan toe bebladerd is. Het gewas kan, net als andere leden van deze familie, blauw en roze tegelijk bloeien. Ze werden daarom wel beschaamde meiskens genoemd. Wil je mooie dromen hebben, dan moet je een vaas met deze bloemen naast je bed zetten.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘De eerste en gewoonste soort van dit gewas heet in de apotheken borago en in Brabant bernagie, in het Hoogduits Burretsch. Sommige noemen het Porrago. En deze bernagie is de rechtvaardige buglosse van de ouders die ze in het Grieks Bouglosson noemen en in het Latijn Lingua bubula, Lingua bovis, Buglossus, dat is ossentong of koeientong, en Libanium, Apuleius noemt het ook Corago waarvan de naam borago gekomen mag zijn door de C in B te veranderen. Plinius noemt het ook Euphrosynum omdat ze het hart verheugt en vrolijk maakt. Diegene die de boeken van Apuleius lezen waarin hij dit kruid Corago noemt willen zeggen dat die naam dit kruid beter toe komt dan Borago omdat dit het hart zoveel vreugde aandoet en dat het eerder coragie dan boragie, bornagie of bernagie moet heten. Het heeft ook deze Hoogduitse namen, Barnatz, Borrich, Borrets, Burres, Gegenstrass, Blau Himmelstein en Ochsentzung’.

Het Arabische abu-aracq, ’vader van zweet’, heeft over midden-Latijn Borago de Europese vormen geleverd. Bernagie, de Duitse Burretsch bij Bock, Boradi, Boragi, Borretsch, Buratsch, Porg, Porrich, Borago en Engelse borage komt van het oud-Franse bourage (nu bourrache) Dit op zijn beurt stamt van het laat Latijn burra, ‘harig’, de ruige huid van die­ren. Borage is zo de harige plant, een treffende naam. Linnaeus stelde een gewijzigde naam voor, van cor, ‘hart’, en ago, ‘bij voorkeur’, als een verwijzing naar de hartversterkende kwaliteit van de bladeren. Of naar courage, ‘moed’, vanwege de opwekkende kracht en smartwerende eigenschappen.

Gebruik.

De naar augurken smakende bladeren werden wel in verfrissende slaschotels gelegd met de bloem als garnituur. Geplaatst in thee of lichte wijn maakt het kruid een heerlijke drank. Als cosmetisch artikel zou het verjongend en reinigend op de huid werken. De borago is door artsen in de oudheid als zweetdrijvend middel gebruikt en als middel voor het uitdrijven van koorts.

De Latijnse spreuk ‘ego borago gaudia semper ago’, ‘Ik borage, breng altijd moed’, werd al meer dan duizend jaar geleden geciteerd. Bloemen van dit kruid vloeiden in de wijn van de bekers die de kruisvaarders dronken voor hun vertrek. Mogelijk is dit woord beïnvloed door Keltisch borrage, ‘moed brengen’. De bernagie zou de ‘Nepenthe’ van Homerus zijn geweest, ‘de drank die vergetelheid bracht’.

Herbarius in Dyetsche; ‘Bernagie, bernaidge of Borago is heet en vochtig in de eerste graad waarvan de groene bladeren het beste medicijn zijn, maar droog niet, daarna het zaad. (2) Bernagie maakt goed bloed daarom is het gekookt goed voor diegene die van lange ziektes genezen. Ook is het goed tegen hartkramp, (a) tegen het in onmacht gaan (b) en voor de droefgeestige om het met vlees of als stamppot te eten.

Tegen syncope (dat is in onmacht of van je stokje gaan): ‘Neem een pond bernagiesap; een kwart pond wijn waar citroenen in gekookt zijn; een drachme been van het hart van een hert; meng het met suiker en drink er ‘s morgens en ‘s avonds van zoveel als je wil'. Tegen verstoppingen van de milt en tegen droefgeestigheid of de vierdedaagse (c) koorts: ‘Neem een pond van het sap van bernagie; hertstongen, Cuscuta (of warkruid in het vlas) van elk een halve hand; sennebladeren, de wortels van Ruscus en asperge, de zaden van venkel, peterselie, anijs en zoethout, van elk anderhalf ons; kook dit alles in wijn en water, van elk anderhalf pond; totdat het vierde deel verkookt is en als het door een doek is gedaan doe je er suiker bij’. Van deze siroop neem je elke keer anderhalf glaasje ’s morgens en ’s avonds. Daarna neem je van de hoop de pillen van rabarber en lapis lazuli, van elk een half drachme; met siroop van hertstongen maak je negen pillen. Dan neem je daarna om te versterken een drachme van knoflook met wat wijn of sap van Acorus.

De wortel van bernagie is niet goed als medicijn. Als je het kruid rouw met ossentong eet maakt het goed bloed.

(3) Tegen geelzucht is het sap goed of kook het kruid met melde in vlees en drink daarvan het sap.

In warme moes of als stamppot met bernagie, bieten en peterselie in vleessap gekookt geeft het goed voedsel.

(4) Bernagie heeft uit eigen macht de kracht om het hart te versterken, daarom is het water dat daarvan gekookt is hartversterkend en doet het goed in veel ziekten.

Sennebladeren die in het water ervan gekookt zijn waarvan een siroop gemaakt is is goed voor de zieken die zeer krachteloos en ziek zijn volgens Serapio en Pandecta.

(a) Angina pectoris (b) Syncope (c) Malaria.

Herbarijs; ‘Borago, dat is bernagie, dat is heet en vers in de eerste graad. Ze purgeert ook hete gal en helpt diegene die hartziekte hebben van melancholie (zwarte gal). (4) En gemengd met wijn en gedronken verblijdt het hart. En drank ervan gemaakt met honing en met suiker is goed tegen droge borst en tegen de longen en tegen de steken en tegen de koude milt en tegen koude ziekten van het hart’.

(4) Platearius zegt; ‘Borago valet cardiacis melancholicis’.

(4) Dodonaeus; ‘Bernagie, schrijft Dioscorides, in wijn geworpen wordt geloofd blijdschap van hart te maken. Galenus en Plinius verzekeren ook hetzelfde en zeggen dat bernagie in wijn gedaan blijdschap veroorzaakt en vrolijkheid kan maken, zo men meent, en het gemoed verheugen en daarvan is de naam Euphrosynon ook gekomen die zoveel betekent alsof men blij makend kruid zei en hetzelfde wordt ook te kennen gegeven met dit oud Latijns klippelgedicht: ‘Illa ego Borago gaudia semper ago’, dat is, ‘Ik die men bernagie noemt geeft het hart altijd coragie’.

Maar tegenwoordig legt men niet alleen het kruid zelf, dat is de bladeren ervan, maar ook meest de bloemen in wijn en men doet ze in salade bij andere kruiden en dat om de blijdschap en vrolijkheid te vermeerderen en om de mens licht van geest te maken. Tot hetzelfde doel worden deze bloemen ook met suiker ingemaakt en in een konserf bewaart en er worden noch meer andere dingen van bereid die tot versterking van het hart en om alle droefheid en zwaarmoedigheid te verdrijven en de vrolijkheid te vermeerderen van de geleerde in alle landen gebruikt plag te worden.

Muschel also genant

Das lvii Capitel

Blacte bizantia grece·Arabice·achafar·Latine ungula aromatica·

(Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel Achafar idest blacte bizantia·spτicht das dises sind muscheln darinn schnecken hauþend·der finndet man vil in dem lande jndia·und auch beÿ den wassern do dann wachset spica nardi·(Dise schnecken heüser sind wolriechend de ursachen halb·das die schneck eþsend darinnen spica nardi·dÿse schnecken heüser werdend gesamlet den summer so das diser verczeret wirt durch die hicze des summers·Diser schneckenheüser farbe ist weÿþ·Und spτechen etlich meister·das die blacte bizantie die do sind babylonien·das die selben nit als gar weÿþ seÿen·sunder mein [88] er schwerczung vermüschet·dyse sind nit also gůt als die auþ jndien·(Der rauch von blacte bizantie reüchet geleÿch castorio·(Avicenna in seinem anderen bůch in dem capitel blacte bizantie·spτichet·das dise do seÿen heÿþ und trucken an dem anderen grade·aber seÿn trückne dÿe ist gar nahendt beÿ dem dτytten grade·(Ir tugent die ist subtile machen·(Der gerauch von blacte bizancie d benÿmmet do dÿe sucht genant epilentiam·das ist die fallende sucht·(Der rauch unden auff gelassen den frawen benÿmmet der můter auffstossen·(Dÿser rauch lôset und reyniget secundinam·das ist die ander geburd·(Galienus in dem capitel Ostracoτum·spτichett·das dises bulfer von blacte bizantie ein genommen mit eþsich· das weÿchet das milcz und verczeret die bôsen feüchtigkeit des milczes· Serapio Pandecta·

Mossel alzo genoemd.

Dat 57ste kapittel

Blacte bizantia Grieks, Arabisch achafar, Latijn ungula aromatica.

Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel Achafar, dat is blacte bizantia, spreekt dat dit zijn mossels waarin slakken huizen, die vindt man veel in het land India en ook bij de waters daar dan groeit spica nardi. (Deze slakkenhuizen zijn welriekend, vanwege de oorzaak dat die slakken eten daarin spica nardi, deze slakkenhuizen worden verzameld in de zomer zodat ze verteerd worden door de hitte van de zomer. Deze slakkenhuizen kleur is wit. En spreken ettelijke meester dat die blacte bizantie die er zijn in Babylonië dat die niet als geheel wit zijn, vooral met [88] wat zwarts vermengt deze zijn niet zo goed zoals die uit India. De rook van blacte bizantie ruikt gelijk bevergeil. Avicenna in zijn andere boek in het kapittel blacte bizantie spreekt dat deze heet en droog zijn aan de andere graad, maar zijn droogheid nadert bijna de derde graad. Zijn deugd die is subtiel maken. De geur van blacte bizancie die beneemt je de ziekte genaamd epilepsie, dat is de vallende ziekte. De reuk van onderen op gelaten bij de vrouwen beneemt de baarmoeder zijn uitstoten. Deze reuk lost op en reinigt secundinam, dat is de nageboorte. Galenus in het kapittel Ostracorum spreekt dat dit poeder van blacte bizantie ingenomen met azijn dat dit weekt de milt en verteert de kwade vochtigheid van de milt, Serapio en Pandecta.

Vorm.

Ungula betekent hoefvormig en aromatica geurend. Als reuk klauwen, Duftkrallen, Ungues odorati, Opercula purpurea en als Blatte byzantina komen ze in de handel. Het zal wel gaan om hoornachtige waterslakken en vooral van de geslachten Strombus en Murex, Murex inflatus, Strombus lentiginosus en anderen. De slakken hebben een stempelvormige voet, de klauw, waarmee ze zich in de bodem graven.

Hauszwurcz lviii Ca

Barba jovis latine et grece·

(Die meister spτechen gemeÿnigklichen·das dises kraut uns seÿe wolbekannt und hat kurcze bletter und dycke nahent beÿ d erden und bτeÿttet sich auþ·

Diþs kraut ist fast kalter und feüchter natur·und ist nitt gůt zů eþsen·und geleychet in aller seiner tugent dem krautte sauer ampffer genant·(Dises kraut kŭlet den hÿczigen menschen des safftes auþwendig auff die bτuste geleget mit einem thůch und wenn das trucken wirdet so soll man es widerum neczen·

(Wõlcher man von alters wegen trucken ist an seiner nature (·f·ij·) [89] und gebτesten hat seines natürlichen samen·der lege hauþwurcze in geÿþmilch·als lange byþ sÿ sich zermale durch bÿþs in d milch·darnach seüde die millich·und müsche darunder todteren von eÿern als vil du do wilt·und ÿþse der milch dτeÿ tas od fünff die bτingen widerumb den samen zů gebeeren·Aber dise speÿse ist den frauwen nicht gůt die unfruchtber sind·wann sÿ werden davon nit fruchtber·und ist jne wilder zů jrer natur·(Wer taub wåre·der nemme weÿbes millich die do einen knaben seüget·auff zehen oder zwôlff wochen vergangen nach des kyndes geburd·und thů darzů des saffttes von hauþwurcze·unnd troffpe dτeÿ oder vier tropffenn in die oτen senfftigklichen·unnd thů das dÿck·das gehôrde kommet widerumb on zweÿfel.

(Wem die augen des moτgens zůgebachen wåren·also das man sÿ bôþlich auffbτingen môchte·der wåsche sÿ mit dem saffte der hauþwurcz dτey oder vier moτgen·es hilfft.

Huislook, 37ste kapittel.

(1) Barba jovis Latijn en Grieks. (Sempervivum tectorum)

De meesters spreken gewoonlijk dat dit kruid is ons goed bekend en heeft korte bladeren en dikke bij de aarde en breidt zich uit.

Dit kruid is erg koude en vochtige natuur en is niet goed te eten en lijkt in al zijn deugd op het kruid zuring genaamd. (2) Dit kruid verkoelt de hete mensen, het sap uitwendig op de borst gelegd met een doek en als dat droog wordt dan zal men het wederom natten.

(3) Welke man vanwege oudheid droog is aan zijn natuur [89] en gebreken heeft aan zijn natuurlijke zaden die legt huislook in geitenmelk zolang totdat het zich helemaal doorbijt in de melk en kook daarna de melk en meng daaronder dooiers van eieren zoveel als je wil en eet de melk drie koppen of vijf, die brengen wederom de zaden te baren. Maar deze spijs is de vrouwen niet goed die onvruchtbaar zijn want ze worden daarvan niet vruchtbaar en is hen tegen hun natuur. (4) Wie doof is die neemt vrouwenmelk die een knaapje zuigt en dat een 12 weken vergaan is na het kind geboorte en doe daartoe het sap van huislook en druppel drie of vier druppels in de oren zachtjes en doe dat veel, dat gehoor komt wederom zonder twijfel.

Als de ogen ‘s morgens gesloten waren alzo dat men ze slecht openen mocht die wast ze met het sap van huislook drie of vier morgens, het helpt.

Vorm.

Platte rozetten zijn 7-10cm in doorsnede. De 50-60 vlezige en waterige bladeren staan in een rozet, langwerpig tot omgekeerd eivormig, toegespitst en gewimperd, donkergroen met witachtige voet en purper/rode top. Bloemstengel van 25-50cm lang met driehoekige/lancetvormige en spitse, behaarde, gewimperde blaadjes. Bloemen van 24-28mm in doorsnede met 12-16 purper/rode bloemblaadjes die lancetvormig en behaard zijn, meeldraden zijn deels of allen vergroeid in juli/augustus. De bladeren zijn afgezet met fijne haren. Het zijn meestal altijdgroene alpineplanten die in het gebergte van midden en zuid Europa groeien. Ze groeien overal, mits er maar voldoende zon aanwezig is.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘De tweede soort van groot Sedum wordt van de gewone man en in de apotheken op het Latijns Jovis barba genoemd en daarna schijnt het in het Nederlands de naam donderbaard gekregen te hebben, dan de Hollanders noemen het huys-look, de Hoogduitsers Hausswurtz en Gross Donderbaer’.

Sempervivum is afgeleid van het Latijnse semper, ‘altijd’, en vivo, ‘leven’, omdat ze steeds levenskrachtig zijn.

Apuleius maakte ook de naam Jovis Barba bekend, vele roodbloeiende planten werden zo genoemd, Italiaans barba di Giove, waaruit het Franse joubarbe des toits, ook barbre de Jovis of barbre de Jupiter ontstond, evenals het 13de eeuwse Engelse jubarbe, tot Jupiters beard of –eye, Duits Donnerbart. De roodachtige bloemen herinneren aan de baard van Jupiter of Jovis

Het werd op het huis gezet, Hauswurz bij Bock, huislook, daklook, omdat het op daken geplant de bliksem zou tegengaan en alle kwaad zou verwijderd worden.

Over sempervivum van Dioscorides zegt Matthiolus; ‘Utrunque (dus de majus en de minus) officinae sempervivum appellant, addita maioris & minores differentia, quamvis non desint, qui minus Vermicularem, Crassulamque herbam vocent’.

In Capitulare dominicum komt het ook voor; ‘Et ille hortulanus habeat super domum suam Iovis barbam”.

Gebruik.

Wijdverspreid geloof was er aan zijn beschermend vermogen. Het was een altijdgroene levensverzekering tegen bliksem. De hele top van de boerderij was bedekt met Sempervivum en was wel een halve meter tot meter breed, afhankelijk van de ouderdom van het huis. Dit is ongeveer een levende berg vol met water. Komt er ooit brand zal die top toch het vuur tegengaan of vertragen, dit in tegenstelling tot een rieten top of een top van andere gewassen die droog zijn en aan de top het vuur zullen bespoedigen. Zo biedt het bescherming tegen donder, bliksem en storm. Karel de Grote beval in Capitulare de Villis dat jovis barbam op de daken geplaatst moet worden. Het was een gebruik dat lang en nog bewaard is gebleven. Brunfels, 1530, zei hierom: "sane inefficax futurum fulmen, quod tam fragili herba retrudatur". “Het moet wel een gekke bliksemschicht zijn die door zo'n zwak kruid verdreven zal worden.’

Herbarius in Dyetsche; ‘Donderbaert, sommige noemen het huysloeck of Barba Jovis. Het wordt Semper viva genoemd omdat het altijd leeft of groen is. Het is koud in de derde graad met weinig droogheid, groen is het van grote kracht, je zal het niet drogen en als medicijn gebruiken. (2) Donderbaard heeft de kracht om te verkoelen en te veranderen als het met azijn of jus op zeer verhitte blaren of zeer verhitte leden gelegd wordt. Ook verzacht het de pijn in beginnende hete zaken als het daarop gelegd wordt om de materie te verslaan die ernaartoe zou lopen, als is het wel dat het daarna de materie verdikt of grover maakt.

Tegen verbranding van water of van vuur maak je een zalf van het sap van donderbaard dat gemengd is met olie van rozen en wat was. De eerste drie dagen gebruik je alleen hete dingen als zeep en dergelijke die de brand kunnen uit trekken, pas na de derde dag mag je de zalf van donderbaard gebruiken.

Tegen een bloedende neus neem je sap of het water van donderbaard en strijk het bij de slapen van het hoofd, bij de hals en op de lever. Ook meng je er wat poeder van rood sandaalhout bij, want uit ervaring weet men dat dit zeer goed is tegen het bloeden van de neus, dat komt door het opkoken van het bloed dat bij jongelui veroorzaakt wordt door een warme lever.

Er zijn twee soorten donderbaard, als de grotere die gewoonlijk op de ticheldaken groeit. Sommige zetten het daarop omdat het er groeien zal en deze heet gewoonlijk donderbaard. De andere is de kleinere en die heet Vermicularis, dat is bladloze die op de muren en steenachtige plaatsen groeit. Haar zelfstandigheid is waterachtig en haar smaak is zurig. Haar zaad is ook goed op de erisypelas (dat zijn zeer hete, galachtige blaren) en op zeer hete blaren die zich in het lichaam verspreiden.

Als je donderbaard met de wortel van weegbree kookt en op jicht van de voet doet verzacht het de pijn.

Het sap met azijn gemengd is volgens Serapio goed op het Sint-Antonius vuur’.

(2) Dat is in Herbarius in Dyetsche dan ook zijn voornaamste kracht, zo ook bij Dodonaeus. Het lijkt verder niet op de Gart. Herbarijs lijkt ook op Herbarius in Dyetsche met zijn verdrogende kracht.

Platearius; ‘semperviva dicitur barba iovis et dicitur semperviva quia semper viridis reperitur’.

In Capitulare dominicum komt het ook voor; ‘Et ille hortulanus habeat super domum suam Iovis barbam”. (3) Maar Hildegard von Bingen waarschuwt tegen Huswurtz omdat die wellust en zelfs waanzin kan veroorzaken, ze prijst huislook aan tegen impotentie bij de mannen, (4) tegen doofheid zal men huislook innemen in melk van en vrouw die van een jongen bevallen is’, dit zien we ook hier in de Gart.

(2) Herbarijs; ‘Het heeft kracht te verkoelen en te verdrogen. En diegene die in de neus bloedt zal men donderbaard stampen en het sap en rozenwater nemen en daarin een doekje nat maken en het op de slaap leggen en een ander doekje daarin natten en dat op zijn keel leggen en dit is goed voor verhitte lever en laat goed slapen. Het verkoelt erisypelas (vurige blaar) en geneest kwade puisten van hitte die erop groeien, gepleisterd. En geneest hete blaren in de ogen, in zalf gedaan. En gemengd met olie van rozen en om het hoofd gepleisterd is goed tegen hete hoofdpijn als van wasem van de rode gal die in het hoofd opslaat. Het is goed gedronken met wijn tegen wormen die men uitscheldt als ascarides. En het verdroogt vochtvermenging die in vulva vloeien. Het is goed gepleisterd op hete maag, lever en nieren, blaren en wonden, diepe etterwonden en kanker. En verkoelt die allen van zichzelf of met anderen gemengd’.

Bruscus ein baum also genant lix Cap

Bτuscus latine et grece·

(Paulus in seinem herbario·in dem capitel de bτusco·spτicht·das diser baum seý doτnat·und hat neben auþ vil eþte·(Dyser baum bτinget frücht rot geleÿch den kÿτþen·(Dise frucht des geleÿchen die bletter habend ein getemperierte wÿrme·als dann Galienus und Yppcras bezeügen in jren bŭchern·(Paulus·den safft von disen blettern in dem mund gehalten·benymmt die feüle darjnn·unnd heÿlet die von stunden an·(Disen safft getemperieret mit milch und umb die augen gestrychen·benÿmmt alles dar [90] auþ und senfftiget und machett ein lautter gesicht·(Diser safft getruncken mit zucker·benÿmbt das blůtspeÿen·und bτÿchet auch den stein in den lenden also genüczet. (Den safft von dÿsem kraut gesoten unnd den getruncken reÿniget do den frauwen jr můter·und bτinget frawen feüchtigkeit genant menstruum·(Das bulfer von der wurczel dises baumes auff bôse wunden gestreüwet darjnn faules fleÿsch wåchþet·heÿlet und frÿscht die zůhandt·(Wem das gemåcht geschwollen wåre·der mache ein pflaster von disen blettern mit rosen ôl gemüschet·und lege das darüber·die geschwulst geet hÿn on schaden·Nymme von disem baume der wurczeln·und ånÿþ·und fenchel·ýegklichs geleÿch vil·und stosse dises zů bulfer·und müsche darunder zucker unnd nÿmme dises fastend ein· einen gůten lôffel vol·es bτynget wÿndt in dem leÿbe·und benÿmmet colicam passionem·dz ist· das grýmmen in dem gedårme·

Bruscus, (1) een boom alzo genaamd, 59ste kapittel.

Bruscus Latijn en Grieks. (Ruscus aculeatus)

Paulus in zijn herbaria in het kapittel Ruscus spreekt dat deze boom is doornig en geeft naast hem uit veel takken. Deze boom brengt vruchten rood gelijk de kersen. Deze vrucht en desgelijks de bladeren hebben een getemperde warmte zoals dan Galenus en Hippocrates betuigen in hun boeken. (3) Paulus, het sap van deze bladeren in de mond gehouden beneemt de vuilheid daarin en heelt de van stonden aan. (2) Dit sap getemperd met melk en om de ogen gestreken beneemt alles daaruit [90] en verzacht en maakt een zuiver gezicht. Dit sap gedronken met suiker beneemt dat bloedspuwen en breekt ook de steen in de lenden, alzo genuttigd. (2) Het sap van dit kruid gekookt en dan gedronken reinigt bij de vrouwen hun baarmoeder en brengt vrouwen vochtigheid genaamd menstruatie. Dat poeder van de wortel van deze boom op kwade wonden gestrooid daarin vuil vlees groeit heelt en ververst die gelijk. Als dat geslacht gezwollen is die maakt een pleister van deze bladeren met rozenolie gemengd en leg dat daarover, dat gezwel gaat heen zonder schade. Neem van deze boom de wortels en anijs en venkel, van elk gelijk veel, en stoot dit tot poeder en meng daaronder suiker en neem dat vast in een goede lepel vol, het brengt wind in het lijf en beneemt colicam passionem, dat is dat grommen in de darmen.

Vorm.

De eerste scheuten die uitspruiten zijn dik, witachtig en kort en lijken wel wat op de scheuten van asperge. Uit de krachtige rhyzoom zendt het veel vertakte stengels uit die een hoogte van 60cm zelden overschrijden. De stengels zijn rond en gegroefd door voren. Het is geen loof dat daar als bevallige groene blaadjes het struikje sieren, phyllocladien zijn het, donkergroene op bladeren gelijkende spruiten. Midden op deze schijnbladeren ontwikkelen zich geel/witte bloemen in maart/april die gevolgd worden door vruchten wat we bij echte bladeren nooit zullen zien. De onaanzienlijke bloemen verschijnen hierop en wel halverwege het blad en geven niet eetbare bessen. Dan, in september, trekt de plant de aandacht, elke bes, zo groot als een kleine kers, is helderrood.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘‘Dit gewas heet in onze taal gewoonlijk stekende palm, in het Hoogduits Mauszdorn of Mueszdorn, in het Grieks Oxymyrsine als of men Acuta Myrtus, dat is stekende Myrtus zei of Myrsine agria, Myrtus silvestris, dat is wilde Myrtus en in het Latijn gewoonlijk Ruscum of Ruscus, in de apotheken Bruscus’.

De naam (b)Ruscus is ontleend aan het Keltische brus: box (Buxus) en kelen: heilig, het heilige palmboompje. Zo is de plant in modern Italië bekend onder twee namen of vormen, rusco en brusco. Duitse stechender Palm.

Gebruik.

Herbarius in Dyetsche gebruikt Bruscus geregeld, maar bespreekt het niet.

Dodonaeus; ‘De wortels van de stekende palm worden wel meest gebruikt en die zijn matig warm van aard, dun van delen of fijn van stof en daartoe ook wat droog makend.

Die wortels van stekende palm lossen de plas en drijven het water af en laten de stenen van de nieren en niergruis rijzen en afgaan, ze zijn daardoor ook goed voor diegene die de druppelplas hebben, te weten als men ze in wijn kookt en die wijn te drinken geeft.

Naast het voor vermelde zijn die wortels ook zeer nuttig om de dikke grove en taaie slijmerigheden en fluimen die op de borst en longen blijven hangen gemakkelijk te laten rijzen en de rijping ervan te bevorderen.

(3) De bladeren en de besjes van de stekende palm zijn van krachten de wortels heel gelijk, zegt Dioscorides, die daarnaast ook zeer nuttig zijn om de maandstonden van de vrouwen te verwekken en de pijn en weedom in het hoofd te verdrijven en de geelzucht te genezen, zoals dezelfde ook betuigt.

De jonge tere scheuten mogen in plaats van asperges gekookt en gegeten worden.

De wortels van stekende palm zijn scherp en bitterachtig, zegt Dioscorides, hoewel dat ze hier te lande enige zoetigheid op de tong betonen en ze worden voor warm in de tweede graad en droog in de eerste gehouden.

De bladeren en bessen worden met wijn gedronken, maar ze hebben niet zoveel kracht als de wortels, het zaad wordt gemengd in de apotheken bij verschillende dingen en vooral bij Benedicta laxativa en bij de Lithontribis omdat het zeer goed gehouden wordt om de steen te breken.

De jonge tere scheutjes die heel ruig zijn, dik en kort worden in spijs gebruikt in plaats van asperges en zijn veel bitterder van smaak, dan ze zijn ook zeer nuttig om de plas te verwekken en om de geelzucht en alle verstopping van het ingewand te genezen.

(2) Het sap van de bladeren in de mond gehouden verdrijft de stank en beneemt de vuiligheid ervan en heelt de wonden van de mond en dit sap met melk gemengd en om de ogen gestreken, verdrijft alle dingen uit de ogen en maakt een helder gezicht en hetzelfde sap met suiker gedronken beneemt het bloedspouwen, breekt de steen in de lendenen en drijft het niergruis af en hetzelfde sap gekookt en gedronken verwekt de maandstonden. Een pleister van deze bladeren met olie van rozen gemaakt verdrijft het gezwel van het geslacht. De wortel met suiker, anijs en venkel gestoten en dit poeder ingenomen geneest of verzoet koliek of buikpijn. Hetzelfde poeder van deze wortel op verouderde wonden gestrooid daar vuil vlees in groeit verteert het kwaad vlees en heelt de wonden.

De taaie takken van dit gewas dienen in Italië om er bezems van te maken en sommige hangen die vanwege haar stekende bladeren aan het gezouten of gerookt vlees om de muizen, ratten en vooral de vleermuizen ervan te keren’.


Bernklaw. lx Cap

Bτauca ursina latine

(Die meister spτechen·das dises kraut hab bleter geleÿch als kôle·und sind von einander geleych den klawen an dem beeren. In der mitte wåchþset der same und an der spÿcze

wachþen vil blûmen·die sind scharpff und doτnig·(Dises kraut ist heÿþ und feücht in dem andern grad·in dem bůch circa instans beschτeiben uns die meister und spτechen·dz

dises krautes tugent seÿ weÿchen senfftigen und zeÿtigen·(Platearius.Bernklauwen bletter gestossen mit schweinem schmalcz ist gůt gelegt auff ein geschweer dz do kommet

von kelte und feüchtigkeit. (Item·Bernklaw ist auch fast (·f·iij·) [91] gůt also geleget auff den geschweren under den armen od beÿ dem gemåcht·wann es senfftigt und weÿchet wol·(Weer ein bôses milcz håte·der neme berenklawen in ôle·und lasse dz baÿssen fünff tag·darnach seýhe das ôle ab und schmiere domit das milcz auþwendig an der lÿncken seiten·es hilfft fast wol·(Item so die bleter frÿsch sind·so mag man sÿ nüczen zů pflastern und salben·(Diascoτides·Für die verhertten und lamen gelÿder·und für das zerschwollen milcz mache dise nachgeschτibne salben. Nymme berenklaw gestossen acht lot·sefelbaume ·selbe· pappelelen·meÿronen·roþmarin· polaÿ·beyfůþ·woτmůt·stabwurcz·ÿegkliches zwû hanndt vol·någelein sechþ lot·zymmetrôτen ein halbs lot·kümmel zwey lot·galgen dτeü quintin·weirauch mastix ÿeklichs vier quintin·weyþ wachþ acht lot·gůten wållischen wein dτeü pfundt·reÿnbårgen speck ein pfund·dise stuck thů alle zůsamen und zerlasse sÿ wol under einander mit einem senfften feüwer·also das die als lang sieden·biþ dz der wein darinnen verczert wirdet·Darnach sol man es abtůn und darunder rŭren wachþ und darauþ machen ein salben·ist fast gůt den obgenanntten kranckheyten.

Berenklauw, (1) 60ste kapittel.

Branca ursina Latijn. (Heracleum sphondylium)

De meesters spreken dat dit kruid heeft bladeren gelijk als kolen en zijn van elkaar gelijk de klauwen aan de beren. In het midden groeit het zaad en aan de spits groeien veel bloemen, die zijn scherp en doornig. Dit kruid is heet en vochtig in de andere graad. (2) In het boek Circa instans beschrijven ons de meesters en spreken dat dit kruid deugd is weken, verzachten en rijpen. (3) Platearius: Berenklauw bladeren gestoten met varkensvet is goed gelegd op een zweer dat je komt van koudheid en vochtigheid. Item. Berenklauw is ook erg [91] goed alzo gelegd op de zweren onder de armen of bij het geslacht want het verzacht en weekt goed. Wie een kwade milt heeft die neemt berenklauwen in olie en laat dat baaien vijf dagen, daarna zeef de olie af en smeer daarmee de milt uitwendig aan de linkerzijde, het helpt erg goed. Item, zo de bladeren vers zijn zo mag men ze nuttigen tot pleisters en zalf. Dioscorides. (4) Voor de verharde en lamme leden en voor de gezwollen milt maak deze nageschreven zalf: Neem berenklauw gestoten, acht maal 16,7 gram, savelboom, salie, heemst, majoraan, rozemarijn, polei, bijvoet, alsem, citroenkruid, van elk twee hand vol, kruidnagels en kaneel een half van 16,7 gram, komijn twee maal 16,7gram, galigaan drie maal 1,67 gram, weirook en mastiek, van elk vier maal 1, 67 gram, witte was acht maal 16,7 gram, goede Waalse wijn drie pond, Reinbergen spek een pond, deze stukken doe je alle tezamen en meng ze goed onder elkaar met een zacht vuur alzo dat het zolang kookt dat de wijn daarin verteerd wordt. Daarna zal men het er af doen en daaronder roeren was en daaruit maken een zalf, is goed voor de opgenoemde ziektes.

Vorm.

De berenklauw kan hier een anderhalve meter hoog worden. Die hoogte bereikt het pas in het tweede jaar, in het eerste jaar maakt het een bladrozet van grote getande, harige bladeren. Bij verwondingen kan het sap van de bladeren blaren veroorzaken waardoor de plant niet geschikt is voor kleine tuinen. De berenklauw geeft grote geel/witte bloemschermen.

Naam.

(1) Dodonaeus;.Dit kruid wordt in het Grieks Spondylion genoemd, in het Latijn insgelijks ook Spondylium, dan in de boeken van Galenus vindt men Spondylon uitgedrukt of geschreven, de apothekers van Hoogduitsland en ook van Nederland plegen dat hier vroeger Branca ursina te noemen en dat in plaats van de echte Branca ursina of Acanthus zeer onbedacht in de klysma’s te gebruiken en daardoor is het gekomen dat de Hoogduitsers dit kruid zonder reden Barenklaw genoemd hebben en de Nederlanders beeren-klauwe en de Fransen branche ursine en daarom hebben we dat tot onderscheid van de echte berenklauw Hoogduitse berenklauw moeten noemen’.

Berenklauw is zo genoemd naar de grote bladeren van de echte berenklauw, Acanthus mollis die meestal branca ursina genoemd wordt.

Fuchsius noemt onze plant Branca ursina officinarum Achantus germanica.

Heracleum is zo genoemd naar Hercules, omdat die deze plant als medicijn gebruikt zou hebben. Naar de Griekse sage vindt Hercules de spelonk van de rover Kaukus door middel van een kruid. Dit is het Herculeskruid dat als toverroede door Hercules gebruikt werd om de dief op te sporen. Daarom wordt Hercules met een kroon van deze plant afgebeeld. Vele oude krijgers waren bekend met heilplanten om de wonden te genezen.

Gebruik.

Herbarijs; ‘Branca urcina, dat is berenkruid, en is heet en vochtig in de 2de graad. En is goed tegen alle ziekten van de borst. En ze is goed in klysma’s tegen harde loop en droge en ze maakt harde blaren murw en rijpt die van koude naturen zijn. Ja gestampt met krachtige vaart, er op gelegd’.

Herbarius in Dyetsche; ‘Berenclauwe of branca ursina is een kruid dat heet en nat is in de tweede graad. (2) Het heeft de kracht om te vermurwen, te rijpen en het lichaam te verzachten. (3) Tegen de dorheid van de zenuwen en van de leden, tegen verharde blaren en tegen de hardheid van de milt. ‘Maak een zalf van berenklauw, van witte heemstwortel, van het zaad van fenegriek en lijnzaad, kook het in gewone olie en zuiver het, dan voeg je daar zoveel was bij als genoeg is’. Deze zalf is gewoonlijk tegen alle verharde blaren goed.

Tegen het letsel in de borst dat uit taai slijm (a) is ontstaan en dat vermurmt moet worden zodat het zacht uit de borst zal lossen: ‘Neem voor de gewone olie de olie van zoete amandelen, dat is beter voor de borst en verzacht meer’. Item; ‘Neem van het sap van berenklauw vier ons; van savelboom, onze vrouwen wiegstro, bijvoet, averone, alsem, Salvia, majoraan en rozemarijn van elk een hand vol; van kaneel, nardus, komijn en galigaan, van elk twee drachmen; dit stamp je en kook het met wijn tot dat het verkookt is, dan duw je het sap er goed uit, daarbij meng je zoveel witte was als genoeg is en maak er een murwe zalf van’. De voorgenoemde kruiden, van de laatste af aan, gebruik je dan om het lichaam en andere plaatsen te bestrijken die pijn van slijm of winden hebben. Deze zalf is ook goed tegen de pijnen van de baarmoeder en andere pijnen die uit slijm of uit winden komen.

(4) Berenklauw die met geitensmeer en heemstwortel in wat wijn gemengd is is goed tegen pijn van de gewrichten of van de leden, ook is het goed tegen uittrekking van de leden als je het daarop strijkt.

Tegen pijn van de darmen en het brandend plassen, kook berenklauw, heemstbladeren en zaad dat psilii (b) heet in water, dit is bijzonder goed tegen dorst en de blaren van de aars en tegen beten van dolle (honden). Pandecta en Platearius’.

(a) Taaislijmziekte/cystische fibrose, of een forse ontsteking als tuberculose. (b) Plantago psyllium.

wasser wegrich

Das lxi Capitel

Barba silvana latine·

(Die meister spτechen·das dyses seÿ ein kraut·und hab bletter geleÿch der wegrich·und wåchþet beÿ dem wasser und do es fast feücht ist·(Dises kraut ist keltten biþ zů dem dτitten grade·(Galienus beschτeÿbet uns von disem kraut·in seinem bůch genant von der tugent·unnd spτicht·das dises kraut gůt seÿ den frauwen månlichen samen zů empfahen·und auch schwanger zů werden·(Auch so saget er indem ob berŭrten bůch und in dem capittel de epilentia·das [92] dises kraut heÿsse centumnervia aquatica·das ist wasser wegrich·(Dises kraut hat Galienus anders zů nichten genüczet dem allein den frawen kynder domit zů empfahen·Darumb so lÿse Galienum in seinem Antidotaria·in dem capittel das sich anhebet Medicamen ad concipiendum·do findt man die warheÿt dises krautes·

Waterweegbree. (1)

Dat 61ste kapittel

Barba silvana Latijn. (Alisma plantago‑aquatica)

De meesters spreken dat dit is een kruid en heeft bladeren gelijk de weegbree en groeit bij het water en daar het erg vochtig is. Dit kruid is verkoelend tot de (3) derde graad. Galenus beschrijft ons van dit kruid in zijn boek genaamd van de deugd en spreekt dat dit kruid goed is de vrouwen (3) mannelijke zaden te ontvangen en ook zwanger te worden. Ook zo zegt hij in het boven beroerde boek en in het kapittel de epilentia dat [92] dit kruid heet centum nervia aquatica, dat is waterweegbree. Dit kruid heeft Galenus anders tot niets gebruikt dan alleen de vrouwen kinderen daarmee te ontvangen. Daarom zo lees Galenus in zijn Antidotaria in het kapittel dat zich aanheft Medicamen ad concipiendum, daar vindt men de waarheid van dit kruid.

Vorm.

Deze plant heeft veel grotere bladeren dan de weegbree. De heldergroene bladeren zijn lang gesteeld, wel veel korter dan de bloemsteel en lancet-, eivormig en staan in een rozet. De eerst gevormde bladen zijn meestal drijvend, die zijn lang en smal, de latere opstijgende zijn met 5- tot 7 rib­ben bezit. Ook hier lijkt de plant op de weegbree. De aardige kleine witte bloempjes zijn vaak overschaduwd met licht roze. Waterweegbree groeit in vijvers en zoete wateren.

Naam.

(1) Dodonaeus;‘In onze taal wordt dit gewas water-wechbree genoemd, in het Hoogduits Wasser Wegerich, in het Frans plantain d’eaue en in het Latijn Plantago aquatica, al is het zo dat het niet zeer op de echte Plantago of weegbree lijkt want behalve de bladeren heeft het totaal geen gemeenschap met de weegbree en zelfs die bladeren komen niet voldoende met de weegbreebladeren van gedaante overeen, want ze zijn langer, spitser en met minder zenuwen dan de echte weegbreebladeren zijn. Simon Januensis noemt dit gewas Barba silvana. Het heet in Duits meest Wasser Wegrich’.

Gebruik.

Dodonaeus; ‘Dit kruid worden zeer bescheiden krachten toegeschreven want sommige zeggen dat het koud is tot in de (3) derde graad en andere zeggen dat het droog en warm is en daarom zeggen sommige dat het tegenstrijdige krachten heeft, te weten op te lossen en terugdrijvend.

De bladeren daarvan worden van sommige op de schenen en benen van de waterzuchtige gelegd die menen dat het water dat in de buik is daarmee in de benen trekt en daardoor uitgelaten wordt.

De geleerde van deze tijd schrijven dat het alle krachten en werkingen van de weegbree heeft, daar de smaak nochtans anders uitwijst.

Moτen lxii Capitel

Baucia latine et grece·

(Die meister spτechen·das moren sind heýþ an dem mittel des andern grads·und feücht an dem anfange des ersten grads·Der sind zweyer handt·die ein wylde·die ander zame genant domestica·Von der wylden findest du in dem capitel Daucus de d·Und haben grosse tugent in jn·und sÿ sind geleÿch einer natur·(Sÿ machen gůt geblŭte·und bτingen lustige begierden·(Die wurczeln grŭn gesoten und in buttern geschweÿsset·sind fast veτdeüwenlich·aber dürτ sind sÿ nichczen weert·(Item man baÿþset die wurczeln in leÿchtem jngwer·mit zucker vermenget und also genüczet·bτingen sÿ lustige begierde und machen deüwen.

(Auch sind die wurczeln gůtt zů nüczen den mannen·wann sÿ bτingen begerung zů frauwen·(Auch ist man die wurczel sieden mit wasser und durchgeschlagen unnd mit sŭþs mandeln ein bτeylein gemacht darein bÿneen und wenig wurcz vermenget·ist ein gůte speýse zů verdeüwen·(·f·iiij·) [93]

Peen, 62ste kapittel.

Baucia (1) Latijn en Grieks. (Daucus carota, ssp. sativus)

De meesters spreken dat penen zijn heet aan het midden van de andere graad en vochtig aan de aanvang van de eerste graad. (3) En zijn tweevormig, de ene wild en de ander tam, genaamd domestica. Van de wilde vind je in het kapittel Daucus de D. En hebben grote deugd in hen en ze zijn gelijk van een natuur. (3) Ze maken goed bloed en brengen lustige begeerte. De wortels groen gekookt en in boter zweten zijn erg verteerbaar, maar droog zijn ze niets waard. Item, men baadt de wortels in lichte (4) gember en met suiker vermengt en alzo genuttigd brengen ze lustige begeerte en maken verduwen.

(3) Ook zo zijn de wortels goed te nuttigen de mannen want ze brengen begeerte tot vrouwen. Ook is men de wortels koken met water en doorgeslagen met zoete amandelen en een brei gemaakt daarin bijeen en weinig kruid vermengd is en een goede spijs te verduwen. [93]

Vorm.

De veelvoudig geveerde bladeren staan op een groene, stijf behaarde en holle stengel van 50-100cm hoog.

Heeft een fijne witte, samengestelde scherm die soms verkleurt tot roze/geel in juni/juli. Bij wild groeiende planten is het middelste scherm vaak de kleinste waarin een diep purperen spot wordt waargenomen. De zaden zijn groen/bruin, gegroefd en aromatisch, met behaarde haakvormige doorntjes die wel wat op een pissebed lijken.

Tweejarige met een gele of oranje wortel.

Naam.

(1) Dodonaeus als hij schrijft over wilde pastinaak; (3) ‘De wilde soort van dit gewas noemen we in het Latijn Pastinaca latifolia silvestris, dat is wilde pastinaak met brede bladeren. Sommige die niet weten onder welk geslacht ze dit gewas stellen zouden hebben versierd dat een soort van Panax zou zijn, sommige andere hebben het Baucia en sommige andere Branca leonina genoemd. Maar de Baucia (als Jacobus Manlius betuigt in zijn boek Luminare majus genoemd) is niets anders dan de Pastinaca van Dioscorides en van de andere oude schrijvers, te weten de pastinaak met smalle bladeren en dat is onze gewone peen en caroten’. De naam caroten voor peen is duidelijk genoeg.

Dodonaeus over peen; ‘De eerste van deze twee tamme soorten van Pastinaca met smalle bladeren wordt in Brabant gewoonlijk naar haar wortels gele peeen, gele poten en gele wortels genoemd, in Hoogduitsland Zam Pestinaken en Gale Ruben, maar in het Latijn Pastinaca tenuifolia sativa lutea. De tweede soort heet in het Latijn Pastinaca tenuifolia sativa rubens en wordt van sommige ook Carota genoemd. Jacobus Manlius noemt ze ook Caryota en houdt ze voor een soort van Pastinaca, cuius radix citrina est, dat is voor een medesoort van de voorgeschreven gele peen. Dan Caryota was hier vroeger bij de oude Grieken en Latijnen de naam van enige dadel. Maar de naam Carota, daar dit gewas mee bekend is, komt van het Hoogduitse Sar roth, dat is heel rood, in het Latijn totum rubens, omdat de wortels van dit gewas heel bruin en dieprood van kleur zijn en om die oorzaak worden deze wortels niet alleen in Brabant met de naam caroten bij de gewone man genoemd, maar hebben ook diergelijke naam in Italië en Frankrijk behouden’.

Mogelijk is Moren afgeleid van moor, naar de donkere wortels. Of van moore; zee, de naam van de peen uit Kreta, Athamanta cretensis.

Er is altijd veel verwarring geweest over deze naam. De peen, Daucus, (3) groeit hier van nature en heeft dan ook een wilde vorm. Pastinaak en peen werden vroeger alle twee pastinaak genoemd. Natuurlijk is het mogelijk dat Dodonaeus naar de Gart en Herbarius in Dyetsche verwijst als hij spreekt dat sommige andere het Baucia genoemd hebben. Dan bedoelt de Gart hier Pastinaca. Alle vormen geven echter lustige begeerte. (2) Pasternake wordt beschreven als een versterkend en spijsverterend middel en daarom vermeerderen ze luxurie. Dit laatste heeft Lobel ook; ‘zy vermeerderen de lustigheid en vleeselyke begeerten der mannen en vrouwen’. Ook de Gart het zo. Platearius zei reeds; ‘plus competit cibo quam medicine. Augmentat libidinem’.

Hildegard von Bingen noemt Morkraut, der Pastinak, meer dienstig voor voeding dan voor gezondheid.

Gebruik.

Herbarius in Dyetsche; ‘Tamme pasternake, hof pasternake, Pastynaca domestica of Baucia is heet in het midden van de tweede graad en nat in het begin van de tweede. (3) Er zijn twee soorten pastinaak, zoals domestica wat de tamme is en waarvan nu gesproken wordt en sylvestris, dat is wilde pastinaak waarvan nu net verteld is. De tamme pastinaak heet ook Baucia en is beter om te eten dan om het in medicijnen te doen. (2) Het heeft de kracht om goed bloed en dik te maken, daarom vermeerdert de onkuisheid. Voor diegene die van ziekte opstaan of de droefgeestige is het goed om dit rouw of gekookt te eten. Groen is het van grotere kracht dan dat het droog is. Van haar maak je een ingemaakte of ingelegde spijs net zoals je het doet van Eringo (dat zijn kruisdistels) om de minne te verwekken. Als je de wortel gebruikt maakt het goed bloed, het vermeerdert sperma en maakt een goede voorbereiding om daar omtrent te verteren. In dit kooksel doe je gezuiverde dennenzaden, dan doe je er wel riekende kruiden bij zoals kaneel, (4) gember, galigaan, foelie, nootmuskaat etc. Dit inmaaksel heeft de kracht om als je het gebruikt verwonderlijk goed de vertering te versterken, het maakt goed bloed en vermenigvuldigt sperma. Zo maak je volgens Platearius ook een inmaaksel van de kruisdistel. (3) Tamme pastinaak wordt door sommige lieden ook wel tamme Daucus of Baucia genoemd en is beter om te eten dan de wilde Daucus, vooral de wortels die tot minnen verwekken. Want het maakt winden, het verwarmt en bevochtigt, dat zijn volgens Pandecta drie zaken die gewoonlijk tot onkuisheid behoren’.

Herbarijs; ‘Baucica, dat is pasternake, en het is heet in de 2de graad en vochtig in de eerste graad. En men doet het meer in spijzen dan in medicijnen. Pastinaak maakt dik en (2) veel bloed en groen hebben ze meer krachten dan droog, daarom vermeerderen ze weelderigheid. En zijn goed gegeten rouw en gekookt. En men maakt er een soort (4) zinziber conditum van die goed te verduwen is. Aldus kan men een stroop maken die goed verteert; Neem de wortel van pastinaak en kook het in bronwater en als het goed gekookt is snij het dan in kleine stukken en pers het water uit en maak er een klein bolletje van en men zal hierbij doen afgeschuimd honing en laat het zolang koken dat het samen dik wordt, af en toe roeren zolang totdat dat het zeem genoeg is, dan doe er pruimen van Damascus in en daarna specerij als gember, galigaan, peper, nootmuskaat en genoeg andere specerijen die men wil’.

(2) Zinziber conditum, konserf van gember, gemaakt van gember 1 deel, honing 3 delen en 1 deel suiker.

Dodonaeus; ‘De wortels van de eerste soort van dit gewas, dat zijn de gele peen, worden meestal met vet vleessap gekookt en gegeten en ze zijn middelmatig in warmte en wat vochtig van aard. Het voedsel dat ze bij brengen is wel niet zeer overvloedig doch redelijk goed of immers beter dan hetgeen dat van vele andere wortels komt. Ze hebben nochtans ook enige winderigheid in zich, doch niet zoveel als de rapen en ze zinken ook niet zo gauw naar beneden als die rapen doen.

Het zaad van peen en caroten is warmer en droger dan in de eerste graad. (2) De wortels zijn vochtiger, maar geven lust om bijslapen en verwarmen de inwendige leden als men ze op een redelijke manier gebruikt want als men ze te veel of te dikwijls eet dan laten ze ook in het lichaam kwaad bloed groeien.

Die wortels en ook het zaad laten water lossen en hebben noch meer andere krachten die ze met de wortel en zaad van de wilde peen of vogelnest gemeen hebben die in het volgende kapittel beschreven zijn. Niettemin zijn de wortels van tamme peen beter en bekwamer om te eten en die van de wilde zijn nuttiger om in de medicijnen te gebruiken. De tamme zijn nochtans geschikt genoeg om de krampen in de buik te stillen en maagpijn te genezen en de maandstonden te verwekken.

Reynisch kôl lxiii ca

Bleta vel·Beta latine·grece fellon Arabice helck vel Selet.

(Der meister Galienus in dem sechþten bůch genant Simplicium farmacarum in dem capitel bleta spτicht·dz dises sey feüchter und kalter natur·und seÿ ein kost d menschen·(Der safft von reÿnischem kôle eingenommen bτinget stůlgång und beÿsset den magen·und nåmlichen den die do bald empfinden wenn etwas in den magen kummt·und darumm ist d safft dem magen schadlich·Aber das kraut davon gesoten ist manmer lassen denn den safft·(Der meister Diascoτides spτicht·daz bleta gůt seÿ den bôsen milczen·daz gesoten mit senffkraut od senffsamen·(Unnd das safft ist gůt für das gesegnet feüwer·Der safft gelassen in die nasen reyniget das haubt·(Bleta gekocht mit lÿnsen kraut und also geeþsen bτingt stůlgång·abeτ sÿ sind doch beÿde dem magen nicht gůt·(Die wurczel gesoten von reÿnischen kôle und des zwey oder dτeü trôpfflein warm gelassen in dÿ oτen·benÿmmt den schmerczen darjnnen. (Bleta rohe gestossen und das safft auff das kal haubt gestrichen·machet har wachþen und ist die leüse tôdten·(Item dz also gelegt auff die schwaτcz leinzeÿchen·bτingt jn widerumm gůt farben·(Auch ist reynisch kôl safft mit kümmel od dÿllsamen genüczet gůt für den bauchweetumb·genant Colica·[94]

(1) Roomse kool, 63ste kapittel.

Bleta vel Beta Latijn. Grieks fellon. Arabisch helck vel Selet. (Beta subsp. vulgaris)

De meester Galenus in het zesde boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel Bleta spreekt dat dit is van vochtige en koude natuur is en een kost der mensen. (2) Het sap van Roomse biet ingenomen brengt stoelgang en bijt de magen en namelijk degene die gauw vinden als er wat in de maag komt en daarom (4) is het sap de maag schadelijk. Maar dat kruid daarvan gekookt is men meer laten dan het sap. (3) De meester Dioscorides spreekt das Bleta goed is de kwade milt, dat gekookt met mosterdkruid of mosterdzaden. En dat sap is goed voor dat heilig vuur. Het sap gelaten in de neus reinigt dat hoofd. Beta gekookt met linzenkruid en alzo gegeten brengt stoelgang, maar ze zijn toch (5) beide de maag niet goed. De wortel gekookt van Roomse kolen en dat twee of drie druppels warm gelaten in je oren beneemt de pijnen daarin. (6) Bleta rauw gestoten en dat sap op dat kale hoofd gestreken maakt haar groeien en is de luizen doden. (7) Item, dat alzo gelegd op een zwart litteken brengt hem wederom een goede kleur. Ook is Roomse biet met komijn of dillenzaden genuttigd goed voor de buikpijn genaamd koliek. [94]

De afbeeldingen in deze en volgende Bleta laten duidelijk 2 verschillende gewassen zien, de eerste is duidelijk een koolsoort, de tweede lijkt meer op een Brassica vorm zoals mosterd, maar kan ook een koolsoort zijn. (5) Herbarius in Dyetsche spreekt over twee soorten, wit en zwart. De Gart zegt dat niet, maar heeft in het volgende kapittel de witte.

Vorm.

Alle vormen van de biet zijn waarschijnlijk afkomstig van de zeebiet Beta maritima, L. (van de zee) De zeebiet is onaantrekkelijk, maar de stichter van een grote familie. Dit door meer dan 2000 jaar cultivatie, selectie en kruisingen door de wind tussen de wilde en de tamme vormen. De bladeren zijn dik, glanzend en wuivend. De onopvallende bloemaren zijn lang en smal, bladig en komen in juni tot september. De wortel is tweejarig of meerjarig.

Dodonaeus; ‘De witte of gewone biet heeft grote, brede, effen, blinkende en soms bleker en soms donkerder groene bladeren. De stelen zijn lang en negentig cm hoog, gestreept en gevoord en in ettelijke zijscheutjes verdeeld waaraan eerst veel kleine bloempjes groeien die de een boven de ander gevoegd staan en bleekgroen van kleur en daarna volgen ruwe ruige zaden. De wortel is lang, dik en van binnen witachtig.

(5) De gewone rode biet is de witte biet van bladeren, stelen, zaad en wortels zeer gelijk, alleen van bladeren en stelen niet wit, maar bruinrood. Dat vreemd geslacht van rode biet is ook van bladeren en stelen rood, maar soms bleker dan de voorgaande, alleen de wortels zijn wat korter, maar dik en soms lijken ze op een stekraap, van binnen mooi rood en zoeter van smaak en beter om voor spijs te gebruiken dan de wortels van de andere biet. Anders is de gedaante en de vorm van de bladeren, stelen en zaad de andere gewone biet voldoende gelijk’.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘In het Nederduits heet dit gewas beete, in het Hoogduits Mangoldt, in het Latijn Beta en in het Grieks Seutlon en Teutlon en soms ook wel Teutlion.

1. De eerste soort wordt hier te lande witte biet of gewone biet genoemd, in het Latijn Beta candida.

Theophrastus zegt dat de witte biet Sicelice, dat is Sicula, toegenoemd wordt en daarvan schijnt de naam Sicla gekomen te zijn waarmee de biet van de Barbaren en van de apothekers in veel landen genoemd plag te worden.

2. De tweede soort noemen we eerste rode biet of gewone rode biet, in het Latijn Beta rubra.

3. De derde soort wordt van de Hoogduitsers Rote Ruben, dat is rode raap genoemd, als Fuchsius betuigt. Het is nochtans geen geslacht van rapen, maar een soort van biet en is daarom van sommige Roomse biet of Roomse rode biet en in het Latijn Romana Beta genoemd geweest’.

Var rubra is diep purperachtig en met purperachtig rood sap en met diepgroene of rode bladeren, het is de Speiserube. Waarschijnlijk is het ingevoerd vanuit Italië en vandaar Romesche Kol in midden-Hoogduits of zoals bij ons Reynisch kõl, Bock en Cordus hebben Römisch Kol, Engels Sicilian beet.

Beta kan zo genoemd zijn naar de letter Bèta, een verwijzing naar de vorm van het blad, dat overal de B in dubbelheid behoudt of naar de pootstok die in de oudheid de vorm van B zou hebben.

Het is een woord dat geleend is uit de Germaanse landen. Het Keltische bett betekent rood, naar de wortelkleur, mogelijk ook uit Grieks en Latijn meta, de spindelvormige knol, die in dit geval raap betekent.

In het oud-Hoogduits komt Bieza voor zodat het nu Bete is. De Fransen hebben betterave en bette waaruit het Engelse beet en onze biet ontstond.

Gebruik.

Herbarius in Dyetsche; ‘Beete, bleta of beeta is koud en vochtig. Er zijn twee soorten als wit en zwart. (a) De witte heeft de kracht om af te drogen, te verzachten en te bevochtigen en te verkoelen. (2) Maar de zwarte heeft een bijzondere scherpe zuurachtigheid (dat is stipticiteit) daarom stopt de zwarte de loop. (b) De witte laxeert met haar vochtigheid het lichaam of laat naar toilet gaan, daarom is het goed voor de verstopte als je het in vlees kookt. Als er wat sap van biet met honing en wat gember in de neus gedaan wordt laat het niezen en ruimt het de overvloedigheid van de hersens op. (c)

Het sap van biet dat met donderbaard gemengd is voorkomt dat er blaren komen. Hetzelfde dat met azijn gemengd is is goed tegen het heilig vuur of ignis sacrum (dat is allemaal hetzelfde) en tegen erisypelas. (dat is een blaar van een vuurachtige kleur)

(4) Als je teveel biet eet dan bijt het de maag en de darmen, alle beide soorten biet geven volgens Serapio weinig voedsel vanwege de zoutachtigheid die in hen is. (3) Maar de biet is goed om de verstopping in de lever en de milt te openen als je het met hertstongen kookt en eet.

Tegen roos op het hoofd, tegen neten of luizen, was het hoofd met het kooksel waar de bietwortel en averone in gekookt zijn.

Tegen plekken of morfeem (d), meng het sap van biet met sal nitrum en was het daarmee, hetzelfde is ook goed tegen bedrieglijke zweren want het wast het kwade vlees er af, ook tegen zweren in de mond en tegen impetigo (dat is een huidbesmetting die ruwachtig of rouw is) en het geneest de zweren van de neus.

(6) Als je het hoofd met het sap van biet en averone bestrijkt is dat goed tegen alopecia (e) en laat het haar groeien.

Gekookte biet is goed tegen dorst.

Als je de biet met mosterd en azijn eet is het goed tegen de gebreken van de milt, het geeft meer medicijn dan voedsel in je af. Dyaf in het kapittel van biet zegt dat als je bieten met mosterd eet het goed is voor de ziekten van de lever en van milt.

Als je het met het wit van een ei op het heilig vuur strijkt bedwingt en geneest het die.

Als je het sap van bieten lauw in de oren doet is dat goed tegen pijn in de oren.

(7) En als het gestreken wordt op een litteken, donkere bleekheid of zwartheid van kwetsingen (f) geneest het die volgens Pandecta.

(a) Rode biet. (b) Obstipeert. (c) Voorhoofdsholteontsteking? (d) Vormafwijking van de huid. (e) =Kale plekken. (f) Hematomen/necrose.

Dodonaeus; ‘De biet en vooral de witte is een koud en vochtig moeskruid wat ook enige brakheid of salpeterigheid in zich heeft en daardoor betoont het ook enige afvegende en zuiverende kracht en trekt de slijmerigheid en snot uit de neus.

Men eet het gewoonlijk gekookt en dan zinkt het sneller naar beneden en verwekt de buik tot het uitlaten en afdrijven van de overvloedigheden en vooral als ze met het sap daar het in gekookt is geweest genomen wordt en als men het zonder sap eet veegt het minder af en maakt de buik niet zo week doordat dat het zijn salpeterachtigheid in het water afgelegd heeft.

Dan het voedsel dat van de biet komt en van welke soort van biet dat het ook is is heel weinig, ja vrijwel niets en hetgeen dat het geeft is geenszins zo goed als hetgeen dat sla plag bij te brengen.

Het sap van biet in de neus gedaan en opgehaald trekt de slijmerigheid zachtjes uit het hoofd en zuivert zodat het de hersens en de verstopping van de neus opent.

Water daar de wortels en de bladeren van biet in gekookt zijn laat de schellen en neten van het hoofd vergaan als men het hoofd daarmee wast.

De wortel van biet nadat haar schors wat afgeschrapt is van onder in het fondament gezet als een klysma verwekt de darmen ook tot het uitdrijven van de onzuiverheden en maakt de buik week en vooral als ze met wat zout besproeid wordt.

2. De rode gewone biet is mededeelachtig van enige tezamen trekking en maakt de buik niet zo week en (5) is niet zo goed om in spijs te gebruiken.

3. De wortel van Roomse rode biet in de winterse maanden met azijn en zout bewaart of ook vers gekookt en als ander salade met olie en azijn en soms ook met peper of anders zoals de gewone rode peen op tafel gebracht is een goede en smakelijke spijs.

Biet wat gekookt maakt de buik week, te weten de witte, maar zeer gekookt en met azijn gegeten stopt die. Voorts al is het zo dat Dodonaeus hier zegt dat de biet koud en vochtig is, nochtans hebben sommige willen verzekeren dat ze warm en droog is omdat ze enige salpeterachtigheid in zich heeft, dan gemerkt dat die zeer gauw afgezonderd kan worden zal men de reden van Dodonaeus voor best houden. Sommige Italianen zeggen dat ze droog is en warm in de derde graad. Ze prijzen het zeer tegen de verstopping van de lever en vooral met mosterd en azijn gegeten.

De wortel wordt in hete as gebraden en gegeten om de stank van de adem en mond en de kwade reuk van het look dat men gegeten heeft weg te nemen en daartoe wordt ze ’s winters in azijn, olie en zout bewaart. Men brandt de wortel en met die as en honig en zout worden klysma’s gemaakt voor de jonge kinderen die met de wormen gekweld zijn. Constantinus zegt in zijn landwinning dat de wortel van biet gestoten en in wijn gelegd die in drie uren tijd zuur maakt en in goede azijn verandert. Castor Durante zegt dat vier wortels van biet die goed schoon geschrapt en gestoten in twee pond wijn gelegd van die in een uur tijd goede azijn maken. Sommige steken het in de neus om te laten niezen als ze eerst wat gekrakt zijn.

Water waar bietbladeren in gekookt zijn neemt het jeuken van de huid weg en geneest de kakhielen.

Men kookt de wortel ook in loog om het haar daarmee zuiver te maken.

Dan de wortel van rode Roomse biet wordt meest in spijs gebruikt, te weten eerst gekookt of onder de hete as of in de oven gebraden en daarna in dunne schijfjes gesneden en met azijn, olie en zout en peper of gember gegeten. Men kookt het ook wel eerst en daarna snijdt men ze in stukken en met legt ze te weken met zout in sterke azijn om daarna met het gebraad te eten om de appetijt te verwekken. Ze wordt voor een zeer goede salade gehouden voor diegene die niersteenachtig zijn, dan ze laat sommige te sterk plassen.

(2) Het sap van witte biet gedronken maakt kamergang en zuivert de maag, maar mag niet te veel gebruikt worden want (5) anders bezwaart het de maag. Van buiten is het goed om de klieven die van koude gekomen zijn te genezen.

[93] weysz kôl lxiiii cap

Bleta alba latine·

(Die meister spτechen·dz weÿsser kôle feücht seÿ·und wechþt von dem schleÿmm des tawes und der lüfftte·und haben davon jr krefftte·und sind ettwan unnücze dem menschen geessen·wann süchtt kommen davon·unnd das kranck gedårm wirt davon verseeret jnnwenig. Aber starck menschen die starck adern und gedårme haben·den ist es unschedlich. Auch feyþten leüten dem sind dise kreüter schedlichen geessen·wann jr fleÿsch hat vil feüchtung·und von dem saffte der kreüter so gewÿnnen sÿ mer feüchtung·

(Serapio in dem bůche aggregatoτis·in dem capitel Bleta spricht·das der seÿ zweÿer handt weÿþs·und schwarcz·von dem schwarczen sagt und das capitel voτ disem·(Weÿsser kôl ist von natur reÿnigen und abwåschen bôse feüchtunge·Aber der schwarcz ist von natur stopffen·(Wasser darjnne weysser kôle gesoten ist und daz haubt domit gewåschen·benÿmmet die schŭpen auff dem haubt·(Dises kraut ståtigklich geessen·ist nit gůt dem menschen·wann es meret bôse feüchtung gesunden und krancken·

[93] Witte kool, 64ste kapittel

(1) Bleta alba Latijn. (Sonchus oleraceus, beter Brassica oleracea alba, witte kool)

De meesters spreken dat witte kool vochtig is en groeit van het slijm van de dauw en de lucht en hebben daarvan hun kracht en zijn daarom onnuttig de mensen gegeten want ziektes komen daarvan en dat zwakke darm wordt daarvan verteert inwendig. Maar sterke mensen die sterke aders en darmen hebben die is het niet schadelijk. (2) Ook vette mensen die zijn deze kruiden schadelijk gegeten want hun vlees heeft veel vochtigheid en van het sap van de kruiden zo winnen ze meer vochtigheid.

(1) Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel Bleta spreekt dat er zijn twee soorten, wit en zwart, van de zwarte zegt het kapittel voor deze. Witte kool is van natuur reinigen en afwassen kwade vochtigheid. Maar de zwarte is van natuur stoppen. Water daarin witte kool gekookt is en dat hoofd daarmee gewassen beneemt de schubben op het hoofd. (2) Dit kruid steeds gegeten is niet goed de mensen want het vermeerdert kwade vochtigheid gezonden en zieken.

(1) Herbarius in Dyetsche spreekt over twee soorten, wit en zwart. De Gart heeft dat niet. Die heeft de witte in een apart kapittel maar zegt in het kapittel ervoor niet dat het de zwarte is. Het zou hier dus ook om witte biet kunnen handelen, maar de afbeeldingen laten duidelijk 2 verschillende gewassen zien, de eerste is duidelijk een koolsoort, de tweede lijkt meer op een Brassica vorm zoals mosterd. Ook de naam weysz kõl komen we nergens anders tegen, dan wel voor witte kool. Zie verder Herbarius in Dyetsche over het gebruik dat veel lijkt op deze witte kool.

Basilien

Das lvc Capitel

Basilicon vel Garioffilatum latine·grece Ozymun·arabice Berengemisch·

(Der meister Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel beerengemis.idest Basilicon spτicht·das dises hab kleine bleter und einen gerauch geleÿch den någelein·(Dises kraut das ist heÿþ unnd auch trucken an dem ende des andern grads·(Das kraut und auch der same wirt gebτauchet in der erczneÿ·Und wenn schlechte basilicom [95] genennet wirt odeτ geschτiben in die apotecken·so meÿnet man dem samen·und den machet man in die electuarien·aber in die pflaster do machet man das kraut·(Der sam gelegt in wasser machet daz dÿck und kleberig geleich den küdten. (Das kraut reüchet fast wol·unnd stercket dem menschen das hýren·Aber wôlcher mensch ein kranckes hÿren håte·dem ist der gerauch schedlich·(Der samen sol in dem monat julij gesamlet werden so ist er an dem besten·(Der meister Diascoτides spτicht·das basilien bleter in wasser gesoten und das getruncken·beneme das schwyndeln des haubtes·(Auch für dem selben gebτesten ist das krautte gůt gestanden übernacht in wein und den getruncken·(Wôlcher einen kaltten magen håte·d siede dz kraut in wein od in most solcher wein wirt gar wol rÿechen·unnd wôτmet den magen·und machet fast wol dåuwen·(Wer gebτochen wåre in dem leÿde·der bulfer dises kraut und trincke das ein mit schlehensafft acht moτgen nach einannder·er genÿset·(Item·Basilien reÿniget die matrix·genant die můter die bleter in wasser gesotten und über den bauch geleget·benÿmmet das bauchwee·(Der safft von basilien kraut den frauwen genüczet·fürderet sÿ an jrer geburde·und reÿniget sÿ nach der geburde·(Der grossen gelusten håte zů stůlgang·unnd dises ist ein sunderliche kranckheÿt genennet thenasmon

der siede dz kraute mit wein unnd mit baumôle·und nücze das·er genÿset zůhant. (Den samen gestossen zů bulfer·und das gelassen in die nasen·reýniget das haubte·(Der samen ist auch fast gůt gebτauchet zů den wårczen an dem leÿbe wo die gesein mügen·dz bulfer darein gestreüwet·und zeühet die wurczeln von grund auþ also das keine mer do gewachþen mag an der stat·(Den samen genüczet weychet den bauch·unnd benÿmmet auch die geschwulst des bauches·Der samen genüczet mit wein ist gůtt den frauwen die kÿnder seügen·und meret jn auch die millch·

(Des samens mit wein getruncken benymmet den schmerczen der augen·wie der do gesein mage·(Von dem samen getruncken·ist fast gůt den traurigen menschen und die mit grosser fantaseÿ umbgeend·(Das kraut hat alle obgeschτibne krafft die der samen in jm hat·(Der meister Serapio spτicht·das basilicon seÿe fast gůt dem magen und machet deüwen die groben kost. (Und ist auch gůt der leber und dem herczen·und benÿmmet traurigkeÿt die do kommet van d melancoley·(Basilicon gerauch·der machet das hyren warem·(Basilicon geessen unnd gerochen·ist gůt der verstopfften nasen·(Item·Basilien geessen dz machet ein gůtes gesichte·unnd reÿniget auch domit das haubt unnd benymmet den schnopffen. [96] Item·Mercke das die meister gemeÿnigklichen spτechend das ozimon·das do genannt ist non garioffilatum oder cÿtrarium·seÿe wider do die obgeschτibnen tugent des krautes ozimon garioffilatum genant·unnd auch gancz nit zů bτauchen seÿ·wann sÿ machet das haubt blôd·und machet auch einen bôsen magen unnd ein betrŭbtes gesichte·als Pandecta spτicht·

Basilicum. (2)

Dat 65ste kapittel.

Basielkruid vel Garioffilatum Latijn. Grieks Ozymun. Arabisch Berengemisch. (Ocimum basilicum)

De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel beerengemis, id est basielkruid, spreekt dat deze heeft kleine bladeren en een reuk (1) gelijk de kruidnagels. Dit kruid dat is heet en ook droog aan het einde van de andere graad. Dat kruid en ook dat zaad wordt gebruikt in de artsenij. En als echte basiel [95] genoemd wordt of geschreven in de apotheken dan bedoelt men de zaden en daarvan maakt men een likkepot, maar in de pleisters zo maakt men dat kruid. De zaden gelegd in water maakt dat dik en kleverig gelijk de kwee. Dat kruid ruikt erg goed en versterkt de mensen de hersens. Maar welke mens een zwakke hersens heeft die is de reuk schadelijk. De zaden zullen in de maand juli verzameld worden dan is het ‘t beste. De meester Dioscorides spreekt dat basielkruid bladeren in water gekookt en dat gedronken beneemt de duizeligheid van het hoofd. Ook voor dezelfde gebreken is dat kruid goed gestaan overnacht in wijn en dat gedronken. Wie een koude maag heeft die kookt dat kruid in wijn of in most en zulke wijn wordt erg goed ruikend en verwarmt de (3) maag en maakt erg goed verduwen. Wie gebroken is in het lijf die poedert dit kruid en drink dat in met slehensap acht morgens na elkaar, hij geneest. Item. Basielkruid reinigt de matrix, genaamd de baarmoeder, (3) de bladeren in water gekookt en over de buik gelegd beneemt dat buikpijn. Het sap van basielkruid de vrouwen genuttigd bevordert ze aan hun geboorte en reinigt ze na de geboorte. Die grote lust had tot stoelgang en dit is en bijzondere ziekte genoemd thenasmon, die kookt dat kruid met wijn en met olijvenolie en nuttig dat, hij geneest gelijk. De zaden gestoten tot poeder en dat gelaten in de neus reinigt dat hoofd. De zaden zijn ook erg goed gebruikt tot de wratten aan het lijf waar die zijn mogen, dat poeder daarin gestrooid en trekt de wortels van grond uit alzo dat er geen meer daar groeien mogen aan die plaats. (3) De zaden genuttigd weekt de buik en beneemt ook de gezwellen van de buik. (4) De zaden genuttigd met wijn is goed de vrouwen de een kind zuigen en vermeerdert in hen ook de melk.

De zaden met wijn gedronken beneemt de smarten der ogen, hoe die zijn mogen. Van de zaden gedronken is erg goed de treurige mensen en die met grote fantasie omgaan. Dat kruid heeft alle opgeschreven kracht die het zaad in zich heeft. (3) De meesters Serapio spreekt dat basielkruid erg goed is de maag en maakt verduwen de grove kost. En is ook goed de lever en het hart en beneemt treurigheid die je komt van de melancholie. Basielkruid reuk die maakt de hersens warm. Basielkruid gegeten en geroken is goed de verstopte neus. Item. Basielkruid gegeten dat maakt een goed gezicht en reinigt ook daarmee dat hoofd en beneemt het snuffen. [96] Item. Merk dat de meesters gewoonlijk spreken dat Ocymum dat zo genaamd is non garioffilatum of citrarium is tegen de opgeschreven deugd van het kruid Ocymum garioffilatum genaamd en ook gans niet te gebruiken is want ze maakt dat hoofd bang en maakt ook een kwade maag en een bedroefd gezicht zoals Pandecta spreekt.

Vorm.

Een halve meter groot kruid met recht opgaande en sterk vertakte stengels. De op salie gelijkende blaadjes zijn met een roestkleurige dons bedekt en ovaal tot langwerpig. De lipbloemen staan in schijnkransen, lila of wit in juni/augustus. Het blad geurt alsof het met wierook doordrenkt is.

Naam.

(2) Dodonaeus;Basilicum wordt van sommige op het Grieks niet Ocimon, maar Ozimon genoemd als of men zei welriekend kruid. Want de twee gewoonste geslachten van basilicum hebben een lieflijke en aangename reuk die de edele marjolein in sterkte of zwarigheid van reuk te boven gaat’.

Ocimum is genomen van ozo: (ozon) reuk en ozein betekent ruiken, naar de krachtige geur van de plant.

Dodonaeus; ‘‘De Grieken die onlangs geschreven hebben noemen het Basilicon en dat is in het Latijn Regium en in onze taal koninklijk kruid. Daarvan zijn de namen gekomen die in de apotheken gebruikt worden, te weten Basilicum en de Nederduitse en ook de Hoogduitse naam Basiligen of Basilgram, de Fransen basilic, Engelse basill. Dan sommige noemen ze in het Latijn ook Basilicon Gariophyllatum, dat is basilicum met reuk van kruidnagels’.

Basilisk betekent koninklijk, dit mogelijk naar zijn wijdverspreide en legendarische krachten of omdat het gebruikt werd in koninklijke zalven.

Men neemt aan dat het die naam kreeg vanwege het gebruik van het aromatische kruid in zalven, bad of medicijn. In Latijn werd het Basilisca, maar ofschoon dit woord geassocieerd was met het Grieks, kreeg het woord een heel andere richting om zijn oorsprong te achterhalen. De verbeelding van de ouden gaf geboorte aan een opmerkelijk reptiel dat zijn kwalijke krachten over de geesten van de mensen uitoefende tot ver in de middeleeuwen. Dit was de gevreesde basilisk, de mythische koning van serpenten. De Grieken noemden dit beest basiliskos, een andere afleiding van hun woord voor ‘koninklijk’. Vanwege zekere opmerkingen begreep men dat er op het reptielenhoofd een kroon zou staan. Daarom wordt in sommige middeleeuwse tekeningen op het hoofd van het monster zorgvuldig een diadeem afgebeeld. Mogelijk is er ergens een overeenkomst gevonden met de basiliek. Geen mens weet het. De Romeinen, door een warboel in etymologie, werden door de Grie­ken geholpen die het kruid als antimiddel tegen de steek van schor­pioenen gebruikten.

Naar middeleeuwse beschrijvingen is de Basilisk uit een dooierloze hanenei door een pad in de mest uitgebroed. Hieruit kwam een dier met een hanenkop en acht hanenvoeten, met een kroon op zijn kop en fonkelende ogen dat door zijn blik doodt, via een spiegel doodt hij uiteindelijk zichzelf. Zie Shakespeare in Henry V ‘Come besilisk, and kill the innocent gazer with thy sight’.

Zie Herbarius in Dyetsche en Dodonaeus. Opmerkelijk dat de Gart er niets van zegt.

Gebruik.

De plant werkt desinfecterend doordat het rhymol, eugenol en kamfer bevat. Om die reden werd het ook als geneesmiddel gebruikt, bovendien werkt het kalmerend, helpt tegen pijnen en zenuwzwaktes. Van de aangenaam kruidige en vluchtige olie worden likeuren gemaakt, het is een van de bestanddelen van de likeur Chartreuse. Ook wordt het gebruikt om motten en vliegen uit slagerijen te verdrijven en slaapkamers.

Herbarius in Dyetsche; ‘Baselike, Baselicon of osimum. (1) Er zijn twee soorten, de ene heet gariofilata (a) omdat het geurt als een anjer en die is heet in de eerste graad en droog in de tweede, dit is volgens Platearius de krachtigste uit de macht of kennis van Constantijn. Maar het gele Ocimum is heet en droog in de eerste graad. Als je in een recept basilicum vindt dan wordt het zaad bedoeld, in de pleisters moet je de bladeren nemen. Vanwege haar goede geur heeft basilicum de kracht om te versterken, te ontbinden, te verteren, af te drogen en te zuiveren.

Pandecta zegt uit de autoriteit van Dyaf in het kapittel van Ocimum of basilicum dat haar kracht in de medicijnen onzeker is omdat sommige zeggen dat het slecht voor de maag is, dat het de ogen verduistert en dat het verwondt. En als basilicum in de zon verrot dan worden er wormen uit haar geboren. Sommige menen dat als iemand wat basilicum neemt dat hij dezelfde dag door een schorpioen gestoken zal worden waarvan hij niet zal genezen. Maar Dyaf zegt dat dit allemaal vals is want het is goed voor de maag vanwege de winden die het verteert en het is voor andere dingen goed want het is goed tegen het in onmacht gaan (b) en tegen hartkramp (c) als je het zo gebruikt: ‘Kook basilicum met citroenen in water of wijn en laat het een nacht weken en dan geef je het’.

(3) Dit kruid is goed tegen de verkoeling van de maag als je het met munt en galigaan in wijn kookt. Hetzelfde is ook goed tegen onverteerbaarheden van de maag die uit koude komen. (d)

Tegen loop uit koude, vooral als het lienterie is (ontlasting van onverteerde spijzen): ‘Neem zaad van basilicum en het sap van wilde pruimen met regenwater’.

(4) Als je basilicum met bijvoet en laurierbladeren kookt en dat goed in een spons duwt en dit zo op de baarmoeder legt zuivert het de baarmoeder en laat haar stonden komen. Maak er ook een pessarium of een suppoost in de baarmoeder van, het helpt ook om in verwachting te raken.

Tegen tenasmonem (e) kook je dit kruid en wolkruid in wijn, dat doe je in olie en leg dit op de dijen, ook zit je daarop want het geneest. Basilicum die in warme groente gegeten wordt geeft een goede adem.

Als je wijn drinkt waar het in gekookt is, is het goed tegen oogpijnen. Pandecta en Platearius’.

(a) Geum urbanum of Clinopodium vulgare. (b) Syncope. (c) Angina pectoris. (d) Maagzuur, branden/pyrosis. (e) Loze aandrang krampen.

Balsam kraut

Das lxvi Capi

Balsamina sive Zisimbτium latine·grece Cardamon·arabice Colodes·

(Der meister platearius in seinem herbario·in dem capitel Zisimbτium spτicht·das dises seÿe heyþ und trucken an dem dτÿtten grad·Der ist zweÿer handt·Einer ist geheÿssen d wÿld balsam der ander der zame·und der zame oder d heÿmisch ist uns wol bekant. (Dises kraut hat rotund bletter und waÿche·und einen waÿchen stengel·(Dises krautes tugent ist groþ unnd zů vyl dingen gůt·(Diascoτides spτichet·dz dises krautes tugent zerteÿlet und verczeret bôse feüchtigkeit in dem menschen·(Dises kraut gebulfert und das gemüschet mit råtichwasser unnd des moτgens getruncken nŭchteren einen gůten trunck·benymmet ÿliacam·das ist die lenden sucht od darm gegicht·(Item·dises kraut gebulfert·und darunder gemüschet gersten meel·und ein wenig wassers·und darauþ gemachet einen bτeyen·unnd auff den bauch geleget zwýschen dem gemåchte und zwÿschen dem nabel·verczeret do vil bôser feüchtigkeit in der blasen·unnd auch in den dårmen·(Wer den schnopffen håtte der do von keltte kommen wáre·der nemme balsam bletter unnd thů die do in ein såcklein·und lege daz nachtes auff des haubte·und lasse das darauff lygen die nacht·es benÿmmet dÿr davon den fluþs und machet ein liechtes haubte. [97] (Platearius·balsamkraut gesoten mit wein und getruncken ist fast gůt dem kaltten magen·(Dises kraut also genüczet·ist gůt stranguiriosis·das ist dÿe do trôpfflingen hármen. (Item ein pflaster von disem kraut gemachet unnd geleget zwÿschen das gemåcht und den nabel·benÿmmet die kranckheÿt genantt dyabetica·das ist·dem der harm entgeet on seinen willen·(Von dem krautt getrunckm foτderett die frauwen an jrer zeyt·unnd hilffet auch fast wol an der geburd·unnd reyniget die můtter die do erkaltet ist·(Item·Balsam gesoten mit kleyben und domit das antlicz gewåschenn·ist gůt zů vertreýben die flecken daran·genant lentigines. (Item. Balsam gesoten mit wein unnd vermenget

mit hyrþzungen·ist gůů wider bestopffung der lebern und des milczes·pandecta·

(Item·Gersten meele sauffen mit balsam gebulfert unnd vermenget·ist gût den gebτesten der bτust·

Balsemkruid. (1)

Dat 66ste kapittel.

Balsamina sive Zisimbrium Latijn. Grieks Cardamon. Arabisch Colodes. (Tanacetum balsamita)

De meester Platearius in zijn herbaria in het kapittel Sisymbrium spreekt dat dit is heet en droog aan de derde graad. (2) Het is tweevormig. Een is geheten de wilde balsem, de andere de tamme en de tamme of de inlandse is ons goed bekend. Dit kruid heeft ronde bladeren en weke en groeit aan een weke stengel. Dit kruid deugd is groot en tot veel dingen goed. Dioscorides spreekt dat dit kruid deugd verdeelt en (5) verteert kwade vochtigheid in de mensen. Dit kruid gepoederd en dat gemengd met radijswater en ‘s morgens gedronken nuchter een goede dronk beneemt ÿliacam, dit is de lendenziekte of darmjicht. (3) Item, dit kruid gepoederd en daaronder gemengd gerstemeel en een weinig water en daaruit gemaakt een brei en op de buik gelegd tussen het geslacht en tussen de navel verteert er veel kwade vochtigheid in de blaas en ook in de darmen. (6) Wie de snuf heeft die je van koudheid gekomen is die neemt balsembladeren en doe die in een zakje en leg dat ‘s nachts op je hoofd en laat dat daarop liggen die nacht, het beneemt je daarvan de vloed en maakt een licht hoofd. [97] Platearius, balsemkruid gekookt met wijn en gedronken is erg goed de koude maag. Dit kruid alzo genuttigd is goed stranguiriosis, dat is die er druppelend plassen. Item, een pleister van dit kruid gemaakt en gelegd tussen dat geslacht en de navel beneemt de ziekte genaamd diabetici, dat is die de plas ontgaat tegen zijn wil. (3) Van het kruid gedronken bevordert de vrouwen aan hun tijd en helpt ook erg goed aan de geboorte en reinigt de baarmoeder die er verkouden is. Item. Balsem gekookt met klaver en daarmee dat aangezicht gewassen is goed om te verdrijven de vlekken daaraan, genaamd lentigines. Item. Balsem gekookt met wijn en vermengt met hertstong is goed tegen verstopping van de lever en de milt, Pandecta.

Item. Gerstemeel soepje met balsem gepoederd en vermengt is goed de gebreken van de borst.

‘Een is geheten de wilde balsem, de andere de tamme en de tamme of de inlandse is ons goed bekend. Dit kruid heeft ronde bladeren en weke en groeit aan een weke stengel’. Balsem wordt ook Impatiens balsamita genoemd en dan meestal met toevoeging wijfje, het mannetje is Momordica balsamina. De meest bekende balsem is Tanacetum balsamita met zijn medesoort en balsem Achillea ageratum.

De afbeelding lijkt ook niet op Tanacetum balsamita, zo aan het zien heeft het een vierkante stengel en stengelomvattende, ronde bladeren, bijna van vorm als een papaver. Mentha viridis is de balsemmunt. Dan zal de geteelde wel de gekroesde vorm zijn en de wilde de gewone vorm. Onzeker. Naar de zachte bladeren en weke stengel zou je zeggen Impatiens, maar die is zeker niet inlands. Dan blijft de traditionele balsemplant over.

Vorm.

De hele plant geurt balsemachtig. De leerachtige bladeren zijn gesteeld, elliptische en gekarteld/gezaagd. Een sterke plant met opstaande en behaarde stengels. Losse schermvormige trossen van kleine bloemhoofdjes met korte witte straalbloemen en donkergele schijfbloempjes in augustus/oktober.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘‘De eerste van deze twee (2) andere is Achillea ageratum) is hier te lande balseme genoemd, in de apotheken van deze landen Balsamita en Balsamita major. Andere noemen het Costus hortensis. De Fransen noemen het grand coq, andere noemen het grote cost in onze taal.’

Strabo vermeldt costis hortensis als middel om de spijsvertering te bevorderen. In de Capitulare wordt het costum genoemd. In 827 werd het in Liber de cultura hortorum van Walahfrid Strabo onder de naam costus als verteringsmiddel opgevoerd.

Duitse Kostwurz. A­lecost kwam in Engeland aan in de 16de eeuw vanuit de oriënt. Ale en cost, van Latijn costum, Grieks kostos (een Indische plant wiens geurende wortel gebruikt werd voor parfums) van Hebreeuws qosht, van Sanskriet kusthah, zie Saussurea.

De naam Sisymbrium en Cardamon zijn nu namen voor kruisbloemigen.

Gebruik.

Hildegard von Bingen noemt Balsamita of Balsamkraut als middel tegen epilepsie, vergif, lepra en derdedaagse koorts; als iemand door het vele denken in het hoofd verward is geworden kookt hij Balsamkraut met driemaal zoveel venkel en neemt lichte spijzen, vermijdt wijn en water, drinkt bier en houdt het hoofd bedekt’.

Lobel zegt; ‘de veldt-chirurgiens ende vrouwen houdent ende beproevent voor een heylsaem wondtcruydt, waerom dat ook Balsam gheheeten wordt’.

Herbarijs; ‘Balsamita is heet en droog en daarom noemt men het balsamite omdat het bijna ruikt als balsem en dit kruid is wel algemeen bij vele mensen en men doet het in stropen om de leden te versterken en men verzamelt het in de lente. Maar hoe verser het is hoe beter het is’.

Dodonaeus; ‘Het konserf van de bladeren van balsem gemaakt, dat is de bladeren er van met suiker bewaart zoals men in de apotheken plag te doen, is zeer goed tegen alle langdurige smarten en weedommen van het hoofd als men die ‘s morgens ettelijke dagen achter elkaar gebruikt.

(6) Ze bedwingt en laat alle zinkingen en katarren ophouden die van het hoofd op de andere leden van het lichaam zinken of vallen en (5) verdroogt die zeer gauw en insgelijks is ze zeer goed om alle rauwe of onrijpe vochtigheden van het lichaam te verteren en tot rijpheid te brengen.

Is ook zeer goed diegene die gaan kwelen en met inwendige gebreken van de lever en met waterzucht gekweld zijn en vooral als de waterzucht noch vers en niet al te ver gekomen is en daarom zullen diegene die de lever slap en verkouden hebben deze konserf zeer nuttig en met grote baat gebruiken.

Het zaad van deze kruiden is zo krachtig als dat van de Santolina of cipreskruid en zeer geschikt om allerhande gewormte uit de darmen te drijven.

Grote balsem verwarmt, verdroogt, opent, maakt dun, veegt af, verwekt en versterkt.

(3) Drie bladeren van dit kruid met brood gegeten in het begin van het noenmaal versterken de maag en maken die gretig tot het eten en helpen de vertering van de spijzen en zijn daarom zeer nuttig de vrouwen die met opstijging van de baarmoeder gekweld zijn. Het heel gewas geneest de gebreken en vooral de hardigheden van de baarmoeder en het kruid zelf dat warm gemaakt is met witte wijn en zo op het geslacht gelegd laat gemakkelijk plassen. En de kracht van het water daar dit kruid in gekookt heeft is zeer heet en zelfs de reuk alleen van dit kruid als het gebrand wordt laat water maken en maakt de harde baarmoeder zacht. Om de maandstonden te verwekken mag men ook een stoving van dit kruid maken of de vrouwen in dat water laten zitten daar dat in gekookt is.

teschenkraut lxvii ca

Bursa pastoτis·sive pera pastoris· sive sanguinaria centum nodia·sive lingua passerina latine. Grece poligonia·

(Der meister galienus in dem achtenden bůch genant Simplicium farmacarum in dem capitel poligonia·spτicht das tåschenkraut seÿ kallt an dem andern grad·unnd trucken an dem anfang des dτÿtten grads·

(Der meister Serapio in dem bůche aggregatoτis in dem capitel Centumnodia·idest Bursa pastoτis·spτicht do·das dises kraute habe bletter geleÿch den [98] rauten·allein das die bletter an dem tåschelkraut lenger sind und weÿcher·und hat beÿ einem yegklichen blat samen·und hat weiþ blůmen und rot·unnd die eþtte sind nahend beÿ der erden·

(Diascoτides spτicht·das tåschelkraut seÿ fast gůt dem entzündeten magen·auþwenndig das kraut darauff geleget·(Dises ist auch gůt Herisipile·das ist wider das rot lauffen·(Dyses kraut gestossen und auff den gebτesten geleget·wo grosse hÿcze wåre an dem leÿbe·an wôlchen ennden das wåre·so zeühett es die hÿcze an sich·(Platearius tåschenkrautt genüczet dem der do seer blůtet auþ der nasen oder sunft an dem leýbe·der neme dises krautes safft unnd streÿche jn umb das blůttend gelÿde·es bestopffet das unnd kelttet die hýczigen adern·(Item·Dÿses kraut in der handt gehalten·bestopffet fast seer die blůtennden nasen·(Item·Wer do håte vÿl eÿtters in den oτen·der stosse dises kraut und lasse den safft do warm darein·es benymmet den eÿtter und den selbigen fluþ·

(Dises kraut ist auch fast gůt den frawen·die jrer zeÿt zů vil haben menstruum genannt·das gestossen unnd hÿnden auff dÿe lennden geleget·(Plinius der spτicht·das der safft do von dem kraut getruncken seÿe gůt emoptoicis·das ist·die do blůt speÿen. (Also genüczet machet der saffte wol hårmen·(Tåschenkraute gekochet mit wein und hônige·und auff die frÿschen wunnden geleget·heÿlet sÿ zůhandt.

(Item·Tåschenkraut safft ist leichtigklich heÿlen blůtige wunden·(Item. Dises krautes safft mit hauþ wurczeln vermennget in eþsig·ist leschenn verhÿczete gelÿder·als sant Anthonius feür. (Item·tåschenkraut mitt wein gesotten·ist gůtt wider gebÿþs der fenÿnigen gethiercz·

(1) Tasjeskruid, 67ste kapittel.

Bursa pastoris sive pera pastoris sive sanguinaria, centum nodia sive lingua passerina Latijn. Grieks poligonia. (Capsella bursa-pastoris)

De meester Galenus in het achtste boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel poligonia spreekt dat tasjeskruid is koud aan de andere graad en droog aan de aanvang van de derde graad.

De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel Centum nodia, id est Bursa pastoris, spreekt dat dit kruid heeft bladeren gelijk de [98] ruit, alleen dat de bladeren aan het tasjeskruid langer zijn en weker en heeft bij elk blad zaden en heeft witte bloemen en rood en die takken zijn vlak bij de aarde.

Dioscorides spreekt dat tasjeskruid is erg goed de ontstoken maag, uitwendig dat kruid daarop gelegd. (3) Dit is ook goed herisipile, dat is tegen de rodeloop. (2) Dit kruid gestoten en op de gebreken gelegd waar grote hitte is aan het lijf aan welke einden dat is zo trekt het de hitte aan zich. (3) Platearius, tasjeskruid genuttigd die er zeer bloedt uit de neus of ergens anders aan het lijf die neemt dit kruid sap en strijkt het om dat bloedende lid, het verstopt dat en verkoelt de hete aders. Item. Dit kruid in de hand gehouden verstopt erg zeer de bloedende neus. Item. (4) Wie er heeft veel etter in de oren die stoot dit kruid en laat het sap daar warm in, het beneemt de etter en dezelfde vloed.

(5) Dit kruid is ook erg goed de vrouwen die hun tijd te veel hebben, menstruatie genaamd, dat gestoten en achter op de lenden gelegd. Plinius die spreekt dat het sap dat van het kruid gedronken is goed emoptoicis, dat is die er bloedspuwen. Alzo genuttigd maakt het sap goed plassen. Tasjeskruid gekookt met wijn en honing en op de verse wonden gelegd heelt ze gelijk.

Item. (3) Tasjeskruid sap is lichtelijk helen bloedige wonden. Item. Dit kruid zijn sap met huislookwortels vermengt in azijn is lessen verhitte leden zoals Sint Anthonies vuur. Item, tasjeskruid met wijn gekookt is goed tegen beten van de venijnige dieren.

Vorm.

Het herderstasje heeft variabele bladeren die in een rozet staan. Het is een eenjarige of tweejarige die tot een halve meter kan komen. De kleine witte bloempjes zijn in trossen verenigd.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Gewoonlijk noemt men dit kruid in het Latijn Pastoria bursa of Bursa pastoris en Pera pastoris, in het Hoogduits Seckel of Teschelkraut, in het Nederlands borsekenskruid of teskenskruid.

Capsella bursa-pastoris, Grieks kapsa komt het Latijnse capsa, ‘zakje’ of ‘tasje’, naar de vorm van de vrucht. Bursa is een ‘zak’ of ‘beurs’, en pastor is een ‘herder’, dat zijn dus twee tassen van een herder, dus dubbel op. De zaaddozen zijn gevormd als harten maar harten die in tweeën breken. De zaden zitten erin als geld en vormt zo de smalle beurs van de schaapherder. Herderstasje, Duitse Teschenkraut, Hirtentaschen, Franse bourse a pasteur en Engelse shepherd’s purse.

Bij Hildegard von Bingen heet het Bluthwurz en ook wel Sanguinea; bloedkruid.

Gebruik.

Vooral werd het plantje gebruikt bij verschillende bloedingen, na de 18de eeuw werd het plantje vergeten. Het sap werd tegen bloed spuwen en vuiligheid in de oren, bij nierziektes en vrouwenziektes gebruikt. Het kruid bevat, net als andere kruisbloemigen, veel vitamine C. 9.

Herbarius in Dyetsche; (1) ‘Teskenscruyt, bursa pastoris of sanguinaria is koud van samenstelling, het heeft een stoppende of zuurachtige kracht. Er zijn twee soorten, de ene heeft bladeren op de wijze van een tasje, de ander heet centinodia en is een kruid dat op de aarde kruipt, het heeft bladeren als de ruit en zaad rond de bladeren. Het heet ook lingua passerina of mussentong. (a) (2) Deze kruiden zijn zeer goed tegen hete blaren als erisypelas (dat zijn blaren van vurige kleur) en tegen flegmones (dat zijn blaren of puisten die van heet bloed komen) als tasjeskruid met azijn gestampt en daarop gelegd wordt want het weerstaat de materie die naar de blaren toe zou lopen.

(3) Het is ook een prima medicijn tegen diffenterias (dat is een ziekte die de loop rood maakt met afschaven de darmen (b) en de bloed spuwende mensen als tasjeskruid met weegbree en met Armeense aarde in regenwater wordt gekookt en daarvan wordt gedronken dan laat dit het lichaam goed blijven. Buiten leg je op de darmen tasjeskruid, weegbree en Armeense aarde met het wit van een ei dat in regenwater gekookt is want het helpt zeer.

(4) Het zaad van tasjeskruid heelt zeer goed de bloedende wonden, het is ook goed tegen zweren in de oren die met vuiligheid vervuld zijn, de etter dat daarin is droogt het op. Ook als het gekookt wordt in helder water met een kruid dat persicarie heet (c) omdat het blad op een perzikblad lijkt, het heeft zwarte plekken en groeit bij het water) is goed tegen de loop van vrouwenstonden als het van onder met een sponsje daar in- en uitgeduwd wordt. Als je het warm omtrent de dijen legt helpt het tegen hetzelfde ook.

Als je het sap van tasjeskruid drinkt is dit goed tegen het bloed spouwen, het helpt tegen het aandrang tot waterlozing en laat goed plassen.

Met wijn gedronken is het goed tegen venijnige beten.

Tegen het heilig vuur is het goed om tasjeskruid met donderbaard en azijn te koken en dit daarop te leggen’.

(a) Zie Polygonum aviculare. (b) Dysenterie. (c) Persicarie maculosa.

(4) Dodonaeus; ‘Dit kruid stelpt het bloed vanwaar dat het ook vloeit, hetzij dat men het sap daarvan opdrinkt of het water daar dat in gekookt is geweest, hetzij ook dat men hetzelfde pleistergewijs of papgewijs of al badende of nat makende er op legt of anders gebruikt.

(3) Met een klysma gebruikt en ingegoten kan het de rodeloop genezen en op laten houden.

Het geneest de bloedige wonden en wordt zeer nuttig gebruikt in de beginnende zweren en allerhande ontstekingen die verkoeling vereisen of weer terug gedreven moeten worden.

stickwurcz oder raselwurcz lxviii Capi [99]

Brionia grece et latine·

(Die meister spτechen·das dÿses kraut sey von natur heÿþs und ist nit nücz zů essen·(Dÿses kraut vertreÿbet schlangen·und kroten·also·Man sol es legen in das feüwer·und sol es bτaten geleÿch als ein rŭben·und denn also warm zerschneÿden zů stucken·so låþt es von jm einen tampffe und gerauch·Wôlche schlang oder krot den rauch reüchet·die wirt geleczt und stÿrbt zůhant·davon·Oder wo vergifftige thyre sind·wenn sÿ des gewar werden·so beleÿben sÿ nit an der stat. (Der selbig gerauch thůt auch dem menschen wee·er hab denn voτhyn geessen rauten·(Wem sein fŭþ von bôsen blatern verseert wåren·d sÿede dises kraut in wasser·und giesse dann dises wasser ab·und lege das krautte auff die seer also warm·und båe auch den fůþ domit·es heÿlet zůhandt·(Wo man vergifft machec.do ist dises kraut schedlich bey·wann es schadt der vergifft und mÿnderet jr krafft·und wenn es bτÿnnet in dem feüwer das d gerauch die vergifft rŭret·so benymmt er d vergifft alle jr krafft. Geleich als wein der sein krafft verleüret so er über nacht in dem geschÿrτe steen beleybt in einer warmen stuben (Der meyster Platearius spτicht·das bτyonia und eberwurcz ÿegklichs geleÿch vil gebulfert·und das gemüschet mit regenwasser·unnd die frawe das eingenommen·hilffet fast wol auffzůlôsen secundinam·das ist die ander geburt·(Item bτÿonia gebulfert unnd die eingenommen in geyþmilch des abendes und nichcz darauff getruncken·treÿbt auþ dem leÿbe schlangen und kroten·die ettwa lang zeyt in dem menschen geweþt sind. (Item·Nymm der wurczel bτÿonia ein quintin scammoneam als schwår als ein gersten koτn wyget·und müsche die mit schelwuτcze safft·und trincke des anderthalbs quintin=es vertreÿbet dÿe pestilencz·und machet den menschen seer schwÿczen·und dises sol geschehen ee der mensche geschåáfft·und sol auch voτhin ein ader spτengen an den enden do sich die pestilencz erhaben hat·und nach dem schwÿczen so sol er dem leÿb jnnwenig reÿnigen also·nymme dyafenicomis dτeü quintin·Electuarium de succo rosarum·unnd dÿaturbit·yegkliches ein quintin·und müsche das undeτ einand mit ein wenig sauer ampffer wasser·oder eingenommenn mit einer ungesalcznen arbeyþbτŭ·und darauff fasten dτeÿ od vier stund·Dises benymmet alle unflåtigkeit die der getranck gesammlet hat in dem leÿbe·(Und hie ist zů wissen daz kein ercznei gehelffen mag zů der pstilencz·es seÿ dem sach das er den leÿbe reÿnige nach einem pestilencze trancke·[100]

(1) Heggenrank of raaskruid, 68ste kapittel. [99]

Brionia Grieks en Latijn. (Bryonia dioica)

De meesters spreken dat dit kruid is van natuur heet en is niet nuttig te eten. (2) Dit kruid verdrijft slangen en padden·alzo: Men zal het leggen in dat vuur en zal het braden gelijk als een raap en dan alzo warm versnijden in stukken dan laat het van zich een damp en reuk. Welke slang of pad de rook ruikt die wordt gelet en sterft gelijk daarvan. Of waar vergiftige dieren zijn en als ze dit gewaar worden zo blijven ze niet aan de plaats. Dezelfde reuk doet ook de mensen pijn, hij had dan voorheen gegeten ruit. Wie zijn voeten van kwade blaren bezeert zijn die kookt dit kruid in water en giet dan dit water af en leg dat kruid op die zeer alzo warm en baadt ook de voeten daarmee, het heelt gelijk. (4) Waar men vergif maakt daar is dit kruid schadelijk bij want het schaadt het vergif en vermindert zijn kracht en wanneer het brandt in het vuur zodat de reuk dat vergif beroert zo beneemt het dat vergif al zijn kracht. Gelijk zoals wijn die zijn kracht verliest zo het over nacht in de schaal staan blijft in een warme kamer. De meester Platearius spreekt dat Bryonia en stengelloze driedistel van elk gelijk veel gepoederd en dat gemengd met regenwater en de vrouw dat ingenomen helpt erg goed op te lossen (3) secundinam, dat is de andere geboorte. (2) Item, Bryonia gepoederd en die ingenomen in geitenmelk ‘s avonds en niets daarop gedronken drijft uit het lijf slangen en padden die wat lang tijd in de mensen geweest zijn. Item. Neem de wortel van Bryonia een 1,67 gra,, scammonea zo zwaar als een gerstekorrel weegt en meng die met stinkende gouwe sap en drink dat anderhalf maal 1,67 gram, het verdrijft de pest en maakt de mensen zeer zweten en dit zal gebeuren eer de mens slaapt en zal ook daarvoor een ader sprengen aan het eind daar zich de pest verheven heeft en na het zweten zo zal hij het lijf inwendig reinigen alzo: Neem dyafenicomis drie maal 1,67gram, electuarium de succo rosarum en diaturbit, van elk een 1,67 gram, en meng dat onder elkaar met een weinig zuringwater of ingenomen met een ongezouten erwten brei en daarop vasten drie of vier stonden. Dit beneemt alle onzuiverheid die de drank verzameld heeft in het lijf. (5) En hier is te weten dat geen artsenij helpen mag tot de pest, tenzij hij dat lijf reinigt na een pestdrank.[100]

Vorm.

De heggenrank is een eenjarige klimplant die zich drie meter kan uitstrekken. De blauwachtige, druifvormige bladeren zijn drie tot vijflobbig en bedekt met stevige, prikkelige haren. Klokvormige en groen gestreepte bloemen van een geelwitte kleur komen in mei tot september. De rode bessen lijken op schaapskeutels en worden ook zo genoemd.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘De eerste van deze twee heet hier te lande witte bryonie naar de Latijnse naam Bryonia alba, in het Grieks Ampelos leuce, op het Latijns Vitis alba, als of men witte wijngaard zei, de naam Ampelos, dat is wijngaard, voert ze omdat ze niet alleen van bladeren op de wijngaard lijkt, maar ook omdat ze bessen voortbrengt die als kleine trosjes druiven bijeen staan en wel zo dicht of veel tezamen als aan de wijngaard. De Hoogduitsers noemen het Stichwurtz, Hundskurbs, Hundsraben en Teuffels kirsen, de Nederduitsers, als gezegd is, bryonie naar de gewone naam van de apothekers Bryonia. Dan de witte soort is hier te lande wel de gewoonste en heeft deze namen, stick-wortel, raesel-wortel of ros-wortel en wilden wijngaert, in Brabant alsspape of bryonie, in Friesland schaep-entel of schaepkeutel naar de gedaante van de bessen, in Holland quartel bezien of quaertels beyen omdat de kwartels of kwakkels deze bessen niet graag eten, in Hoogduitsland Schmartz wurtz, Teuffelkurbs, Wilder Zitwen, Scheiszwurtz, Raswurtz, Zaunruben, Romische Ruben,

Bryonia is afgeleid van het Griekse bryo, ‘uitspruiten’. Het is een verwijzing naar de stengels die elk voorjaar weer uit de knollen tevoorschijn komen.

Hildegard von Bingen noemt het Stichwurtz, Zaunrube’, het gebruik wordt genoemd als niet nuttig voor mensen, een ‘unkrut’. Zij schrijft het een helende werking bij voetzweren toe wat ook hier terugkomt, ook dat het slangen en padden uit (ingewandswormen) uit het lichaam drijft. Stickwurz omdat ze diegene helpt die hoesten, vergelijk het Duitse Ersticken, maar het kan ook een leesfout zijn en moet het Scit-, Scheisswurz zijn, Schytwort, Scheissruben, de afvoerende werking, de giftige wortel zorgt voor diarree. In Vlaanderen heet het schijtraap, de laxerende wortel werd door mens en dier gebruikt, het is wel een Schmerzwurz, Gichtruben of Gichtwurz, dat naar gebruik.

Later werd het ook wel wilde zedewaer en in het Duits Wilder Zitwer genoemd omdat de plant gebruikt werd als vervanger van de dure zedoarwortel (Curcuma zedoaria)

Gebruik.

Een vurige martelplant. Het melksap veroorzaakt op de huid blaren. De witte, vuistdikke penwortels smaken scherp bitter en ruiken naar versgebakken brood, maar werken drastisch afvoerend en in grote dosis braakverwekkend, zelfs dodelijk. De bessen en de wortelstok zijn het meest giftig. Na drogen wordt het minder scherp. Wordt vrijwel niet meer gebruikt, nog in de homeopathie waar een tinctuur gemaakt wordt bij prikkelhoest, ontstekingen, jicht en reuma. Inwendig is het gevaarlijk.

De dikke en vlezige lange bolachtige verdikkingen van de wortels zijn vaak vertakt en worden zo dubbel. Ze lijken zo in voorkomen op een mensengestalte en worden mandrakes of in Duits Zaunrube genoemd. Deze wortels waren de vervangers van de dure mandraak, zie Mandragora. Men droeg de wortels om de hals en geen heks durfde het te wagen de drager te betoveren. De medicantibus herbarum 6de (?) eeuw schreef over de bryonie; ‘Si in capite vel in cinctu eam tecum portaveris, nulla mala te contingent’, dat is ‘Indien gij het om het hoofd of in de gordel met u draagt, kan u geen onheil treffen.’

Herbarijs; ‘Brionia of oude rape of corpentaes is heet en droog in de 2de graad. En ze is goed tegen druppels en zuivert sproeten in het aanzicht met azijn gemengd. En met azijn is het goed tegen huiduitslag en tegen puisten en tegen schurft en zuivert de huid van vuilheden.’

Oude raep, die naam kom je nog tegen in duivelsraap, korfraap en eiraap omdat de wortel wat op een raap lijkt. Corpentaes is een vreemd woord, mogelijk is het een verdraaiing van serpentaes, zie (2).

Herbarius in Dyetsche; ‘Brionie of Brionia, sommige noemen het wilde zewael of witte wijngaard. Het hele kruid is heet en droog, maar de bladeren, vruchten en wortels hebben de kracht af te drogen, klein te maken en te ontbinden, daarom zijn ze goed tegen de hardheid van de milt als je dit met heemstwortel en vijgen in water kookt en dan met varkens- of zwijnenvet vermengt en daar een pleister van maakt die je op de hardheid legt.

Met het sap van Brionia haal je de haren van de vellen.

Het sap van Brionia is goed tegen bedrieglijke zweren als je ze daar mee wast. Hetzelfde is ook goed tegen de kloven van de schenen.

Als je de wortel van Brionia stampt en met fenegriek en vitzen in azijn mengt en daar mee de huid bestrijkt zuivert het die, droogt af en verwijdert de donkerheid van de zwarte littekens (a) en littekens van zweren. Ook verdrijft het de blindheid van de ogen.

Tegen fistels (b) van de aars en pijnen: ‘Neem Brionia en meng het met olie en wat was’.

Als je de toppen van het kruid in het begin van hun rijpheid met venkel en peterselie kookt en dit drinkt maakt het water en laat het naar toilet gaan. Een pleister van Brionia die in wijn gekookt is geneest verandert en opent panaritium. (c) Brionia trekt ook het stinkende vlees (d) uit de benen als je daar zalf op doet dat van haar sap gemaakt is met olie en was. Wijn waar het sap van Brionia in gekookt is is goed tegen vallen (e) en tegen (3) vallende ziekte, ook doodt het de vrucht in het lichaam en is goed tegen beten van tyrus. (dat is een slangachtig serpent) Maar je zal er weinig van nemen want als je teveel neemt laat het je gek worden (f) . De hoeveelheid die je ervan mag nemen is twee drachmen.

Als een vrouw zich een suppoost van Brionia in de baarmoeder zet dan verdrijft ze de vrucht en de moederkoek waar de vrucht in rust. Als je wijn drinkt waar het in gekookt is laat het plassen en de stonden komen en als een vrouw daarboven zit dan zuivert ze haar baarmoeder. Een pleister die gemaakt is van Brionia die met heemst en zwijnenvet tezamen gekookt en op rijpe blaren gelegd is, laat ze breken. Serapio, Avicenna en Pandecta’.

(a) Necrose. (b) Fistel =buis, verbinding tussen 2 holtes, meestal ontstaat deze door ontsteking, of door kanker. (c) = Omloop: ontsteking van de nagelbasis. (d) Zweren. (e) Multiple sclerose. (f) Vandaar de naam stickwurcz of raselwurcz.

Herbarius in Dyetsche geeft een heel ander verhaal dan de Gart. Maar die zal dit gewas later nog eens herhalen in kapittel 425. Daar als wilder zytwas. Herbarius in Dyetsche gebruikt de naam wilde zewael.

Bynsaugen lxix Ca

Barotus grece et latine

(Die meister spτechen·das dÿses kraut seÿ heÿsser natur·

Wõlcher mennsch grosse hÿcze het·der neme dises kraut und lege es in eþsich·und schlahe das auff die stat do die hycze ist·es benÿmmt die on zweyfel·(Wem die augen tunckel werden und im feel darinnen wachþen·d zÿehe dises kraut mit d wurczel auþ der erden·und lege es über nacht in wasser eines spτingenden bτunnens·unnd darnach das wasser ab·unnd schweÿsse das kraut in einer pfannen mit baummôle·und lege es also warm über die augen·und thů das dτeÿ nacht·dir wirt baþ·(Hie ist zů wissen·dz ettlich lerer darwider sind·das hÿcze beÿ hÿcze gelegt·die ist ÿemer hÿcze bτingen·als feüer bey feüwer geleget machet das feüwer ÿe grôsser·(Hie ist zů mercken in sunderheÿt und in einer kürcze·das dises wol müglichen ist das ein kraute hÿcze beneme das von natur heÿþ seÿ·geleÿcher weÿse als wenn sich eÿner bτennet an einen finger od sunft an einem gelÿd·wo das ist·haltet er das selbig gebτennet gelÿde zů einem feüwer unnd låsset die hÿcz des feüwers daran geen also das einer das kaumm geleýchen kan·die selbig hýcze des feüwers zeühet jm den bτant auþs und auch den schmerczen·(Item. Wirt einer geleczt mit heyssem wasser oder anderer feüchtunge·haltet er das gelÿd in ein heÿþs wasser oder in heÿssen wein·od legt darauff heyþ ôle als heÿþ er es geleÿden mag·es zeühet die hÿcz auþ und senfftiget den schmerczen·Unnd dÿses ist die meÿnung des wirdigen meisters Galieni·Unnd darumb ist das wol müglich·das dises krautte bÿnsauge hÿcze an sich ziehe·und die hÿcze des gelÿdes dardurch gemÿndert werde·(Item. Plinius spτichet·das dises kraut gestossen und geleget auff den gebτesten herisipila genant·dz ist das rot lauffen oder freüschem an einem gelÿd wo das wåre an einem menschen·es zeüht die hycze darauþ·unnd heÿlet von stunden an·[101]

(1) Bijenzuigen, 69ste kapittel.

Barotus Grieks en Latijn. (Lamium album)

De meesters spreken dat dit kruid is van hete natuur.

Welke mens grote hitte heeft die neemt dit kruid en leg het in azijn en sla dat op de plaats waar de hitte is, het beneemt die zonder twijfel. Wie de ogen donker worden en hem vel daarin groeien die trekt dit kruid met de wortel uit de aarde en leg het over nacht in water van een springende bron en daarna dat water af en zweet dat kruid in een pan met olijvenolie en leg het alzo warm over de ogen en doe dat drie nachten, je wordt beter. Hier is te weten dat ettelijke leraars daartegen zijn dat hitte bij hitte gelegd dat is immer hitte brengen zoals vuur bij vuur gelegd maakt dat vuur steeds groter. Hier is te merken in uitzondering en in het kort dat dit goed mogelijk is dat een kruid hitte beneemt dat van natuur heet is gelijkerwijze zoals zich iemand brandt aan een vinger of ergens aan een lid waar dat is die houdt datzelfde gebrande gelid bij een vuur en laat de hitte van het vuur daaraan gaan alzo dat een dat nauwelijks lijden kan, diezelfde hitte van het vuur trekt hem de brand uit en ook de smarten. Item. Wordt iemand gewond met heet water of andere vochtigheid, hij houdt dat lid in een heet water of in hete wijn of legt daarop hete olie alzo heet als hij lijden mag, het trekt de hitte uit en verzacht de smarten. En dit is de mening van de eerwaardige meester Galenus. En daarom is dat goed mogelijk dat dit kruid bijenzuigen hitte aan zich trekt en de hitte van de leden daardoor verminderd wordt. Item. Plinius spreekt dat dit kruid gestoten en gelegd op het gebrek herisipila genaamd, dat is de rodeloop, of brandende zeren aan een gelid waar dat is aan een mens, het trekt de hitte daaruit en heelt van stonden aan. [101]

Bynsaugen is ook een naam voor Melittis melissophylum, maar die werd vrijwel geheel met Lamium vermengd. De afbeelding laat een witte bloem zien met tegenoverstaande bladeren, zoals Lamium album, maar die zien we in kapittel 411 als een dovenetel, waarschijnlijk werd Lamium album wel apart gezien. Ook een naam voor Melissa, die zien we in kapittel 250.

Vorm.

Dodonaeus; ‘Dat eerste geslacht van dovenetels groeit rechtop met vierkantige en een dertig, zelden vijfenveertig cm hoge stelen en gewoonlijk drie of vier bijeen die uit de wortel spruiten, de bladeren zijn die van de hete of brandende netels vrij gelijk en rondom de kanten gekarteld, doch geenszins brandend of stekend, maar eerder zacht en bijna wolachtig. Rondom de stelen tussen de bladeren groeien de bloemen die wervelgewijs staan en op kleine kapjes of open helmpjes lijken, van kleur dikwijls wit, soms geel en soms uit de rode wat purperachtig’.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘‘Deze kruiden worden gewoonlijk in het Nederduits dovenetels genoemd, in het Hoogduits Tode Nessel en Taube Nessel, in het Spaans hortiga muerta, in het Italiaans ortica morta, in het Frans ortie morte, in het Latijn noemt men ze ook Urtica iners en Urtica mortua. Dan Plinius zegt dat die soort van netels die niet branden of heet is Lamium genoemd wordt’.

Benesuge en Bensuge in midden Noord-Duits, Binesuga en Binisuga in oud Hoogduits, Binsaug bij Bock etc.

Gebruik.

Dodonaeus voor alle dovenetels; ‘De bladeren, het sap, de steel en het zaad van de dovenetels, naar het zeggen van Dioscorides, zijn krachtig om alle hardigheden te vermurwen en om alle kroppen, klieren, bloedzweren en andere zwellen te verteren en te laten scheiden, zelfs kanker en de zwellen die achter de oren plegen te komen, maar om dat te doen moet men er een pleister of papje van maken en dat zo lauw op die plaats de tijd van twee dagen lang houden. Het water daar deze dingen in gekookt zijn wordt ook voor zeer goed gehouden om daarmee te stoven of te baden in dezelfde gebreken.

(1) Dan de onderste eindjes van de helmgewijze bloemen van de dovenetels plegen van de kinderen gezogen te worden om de honingzoete vochtigheid die daarin is (die men in het onderste van veel ander bloemen ook vindt) die nochtans deze bloemen met een onnodige kinderlijke vrees schromen te plukken omdat ze denken dat deze netels de hete netels in het steken of branden omdat ze in de uitwendige gedaante gelijk zijn.

Sommige houden al deze soorten van dovenetels goed in al hetgeen daar Sideritis, groot speenkruid en gamander nuttig toe zijn’.

Buchszbaum lxx Ca

Buxus latine·

(Die meister spτechen gemeynigklich·dz dises seÿ heyþ an dem vierden grad·und feücht an dem anfang des dτiten grads·(Bartholomeus anglicus de pτopτietatibus rerum·spτicht·das buchþbaum ist von kalter und feüchter natur. (Diser baum ist wynter und summer grŭn·und hat einen starcken gerauch·(Wenn dýe schlangen sich verwundet haben so essen sÿ do auch der wurczeln von dem buchþbaum·so werden sÿ widerumb gesundt·(Der meister Diascoτides spτicht·das buchþbaum bletter gedôτret unnd auch wol gebulferet unnd das ein…. men mit lafendel wasser·benymmet maniam·daz ist die hÿrnwŭtigkeit·(Item·Kein mensch sol růwen oder schlaffen under dem buchþbaum·wann dÿ natur widersteet dem gerauch·und wirt davon die vernunfftt gemÿndert·(Platearius spτichet·das buchþbaumen holcz sej gar gůt und sunderliche tugent in jm habe·wann es ist getemperiert in den vier zůsaczungen·in geleÿcher masse·(Wôlcher keüscheÿt begert·der mache dar auþ pater noster und lôffel·und messerhefft·und trag die beÿ jm es benÿmmt jm bôse gelüste·und machet jn keüsch·(Buchþbaume treÿbet auþ den teüfel daz er nit stat haben mag in dem hauþ·Und darumb låþt man es gemeinigklich weÿhen auff den balmtag an vil enden mer dann ander kraut. (Item buchþbaum geschaben und in reÿnem wasser gesotten·davon genüczet ist… den fluþ der stůlgång…. buchþbaume gesoten in laugen·ist das domit gewåschen geýlmachen·Diascoτides·

(1) Buksboom, 70ste kapittel.

Buxus Latijn. (Buxus sempervirens)

De meesters spreken algemeen dat dit is heet aan de vierde graad en vochtig aan de aanvang van de derde graad. Bartholomeus Anglicus de proprietatibus rerum spreekt das buksboom is van koude en vochtige natuur. Deze boom is winter en zomergroen en heeft een sterke reuk. (6) Als de slangen zich gewond hebben dan eten ze zo ook van de wortels van de buksboom en zo worden ze wederom gezond. (2) De meester Dioscorides spreekt dat buksboombladeren gedroogd en ook goed gepoederd en dat ingenomen met lavendelwater beneemt mania, dat is de hersendolheid. Item. (3) Geen mens zal rusten of slapen onder de buksboom want je natuur tegenstaat de reuk en wordt daarvan dat verstand verminderd. Platearius spreekt dat buksbomenhout is erg goed en uitzonderlijke deugd in zich heeft want het is getemperd in de vier toevoegingen in gelijke maat. (4) Wie kuisheid begeert die maakt daaruit rozenkransen, lepels en mesheften en draagt die bij zich, het beneemt hem kwade lusten en maakt hem kuis. (5) Buksboom drijft uit de duivel dat hij niet plaats hebben mag in het huis. En daarom laat men het gewoonlijk wijden op Palmzondag op veel einden en meer dan ander kruid. Item buksboom geschaafd en in rein water gekookt en daarvan genuttigd is… de vloed der stoelgang…. buksboom gekookt in loog is dat daarmee gewassen geil (sap) maken. Dioscorides.

Vorm.

Bladen zijn ovaal en taai, glimmend aan de bovenkant, vrijwel zittend, 1-3cm lang, ovaal/langwerpig de top afgerond en soms wat ingedeukt. Jonge twijgen zijn groen en aan de top wat behaard en kantig.

Bloemen zijn geel/groen en klein, staan veel bijeen in de bladoksels van vorig jaar gevormde twijgen. De zwarte glimmende zaden kunnen fataal voor dieren zijn.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Dit geboomte wordt in het Grieks Pyxos en in het Latijn Buxus genoemd, in het Nederduits bucksboom of zoals de gewone man dat kwalijk noemt palmboom, in het Hoogduits Buchszbaum of Bucxbaum’.

Het Griekse woord betekent dicht, vast, ineengedrongen, en is een verwijzing naar het dichte en harde hout en bladstand. Buxushout is zeer hard, dicht en zwaar, het is de enige Europese houtsoort die in water zinkt. Vanwege zijn zwaarte, maar ook vanwege zijn zeldzaamheid werd het hout vroeger verkocht bij gewicht. Er werden speciale kistjes van dit hout gemaakt. Het Griekse woord pyxis of pyxos: wat letterlijk een bukshouten doos betekent, werd de uit buks gedraaide voorwerpen. Dit is nog te zien in de Engelse box: doos, het Franse boite: doos, en mogelijk ook ons woord bus, de uit bu(h)s vervaardigde bussen. De buxus: koker en zo broekspijp tot boks, een in dialect gebruikt woord voor broek. Verdere woordafleidingen zijn interessant vooral omdat vele bekende materialen en de daaruit gemaakte voorwerpen bij ons bekend zijn. De Engelse bushel: de schepel of korenmaat en de buste. In het leger heeft het hout veel gediend, zo is het woord buks ervan afkomstig en in het Slavisch heet de struik pusika en puska is een kanon.

Toen we van de Romeinen het gebruik van het hout leerden, kwam ook het woord bij ons. Het oud-Hoogduitse woord Buhsboum moet al voor 600 na Chr. overgenomen zijn. Uit dit woord stamt het latere midden-Hoogduits Buchsbaum, Buxbaum bij Bock.

Gebruik.

Maerlant; ‘Buxus is een boom van die doen, in de zomer en winter is hij groen. Buksboom heet het in onze taal. Men gebruikt het, weet men wel, meest voor tafels waar men in schrijft omdat het lang goed blijft. Toch eten de wormen het, als wij het vinden, het eerder dan het hout van de linden’.

Dodonaeus; ‘De bladeren van buksboom zijn met enige droogte tezamen trekkend van nature wat hun smaak duidelijk bewijst.

(2) Nochtans heeft de buksboom in de medicijnen geen gebruik en van zijn werking wordt bij de ouders of andere goed ervaren en verstandige meesters niets bijzonders beschreven gevonden. En al is het zo dat sommige vrouwen en andere ongeleerde die zich goed achten om raad te geven tot ziekten die ze niet kennen en topjes van buksboom ingeven aan diegene die van de m. s. geslagen zijn, dat strijdt opmerkelijk tegen alle recht en reden. (3) Want buksboom is niet allen ingenomen voor de hersens kwaad, maar zelfs de vruchten ervan, die nochtans niet zeer sterk ruiken, zijn schadelijk, zwaar en moeilijk voor het hoofd en hersens als men ze dikwijls ruikt of voor de neus houdt.

Sommige zeggen dat ze met het schrapsel van palmhout gekookt en het water te drinken gegeven de pokken genezen kunnen en Lobel verzekert dat een arme Engelse dienstmaagd met deze drank van de pokken genezen is geweest, maar die drank wordt van de rijke lieden om zijn onlieflijke en vuile reuk veracht. En voorwaar de palmboom is zo sterk van reuk dat als het bij de bijenkorven groeit de honig een kwade reuk geeft die het verstand beroert van diegene die het eten. En om dezelfde reden, al diegene die zeggen dat die honig nuttig is tegen de vallende ziekte zijn bedrogen, (3) want men bevindt dat die onder de buksbomen slapen krankzinnig worden of immers daarvan enig letsel in hun verstand behouden zodat ze ook in dwaling zijn die deze bladeren drogen en het poeder daarvan met lavendelwater te drinken geven diegene die los van hoofd zijn of met een lange krankzinnigheid gekweld zijn. Andere koken het schaafsel van dit hout in wijn en drinken dat tegen de onmatige loop of stoelgang. (5) Anderen willen daarmee alle onreine geesten verdrijven en daarom, zeggen ze, worden de takken daarvan in de palmzondagen met andere kruiden omgedragen.

(4) Anderen maken rozenkransen, lepels en hechten tot hun messen van dit hout en dragen die bij zich en geloven dat ze daardoor kuiser leven zullen en vrijer van alle vleselijke lusten.

Sommige geleerde van deze tijd schrijven dat de bladeren van buksboom in loog geweekt of afschaafsel van het hout in loog gekookt het haar geel maken als men het hoofd daarmee wast.

(6) Als de slangen gekwetst of gewond zijn eten ze de wortel van palmboom, te weten haar weekste vezels en dan worden ze wederom gezond, zo men zegt. Nochtans die wortel gepoederd en met enige spijs of drank ingenomen helpt diegene die van de slangen gebeten zijn.

De wortels van de palmboom worden in alle Duitse landen veel geacht om er verschillend werk van te maken en te draaien’.

Behem ein wurcz also genant lxxi Capitel

Behem vel lienten arabice·grece·et latine behem·

(Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel Behem·spτicht·das diser wurczelen gestalt sind zweÿer handt·rot und weÿþs·(Dise wurczeln bτinget man auþ armenie·unnd haben gůten gerauch·(Avicenna [102, verder op pagina 114] in dem andern bůch in dem capitel behem spτicht dz dise wurczeln sind heÿþ und feücht in dem andern grade·diþ bewert auch serapio·(Dise wurczeln stercken das hercz und benemen des herczen zÿttern und meren materiaz spermaticaz das ist mannes samen spτicht Serapio·(Dise wurczel sol auch genüczet werden zů stercken des menschen natur·und die rote dienet den mannen·die weiþ den fraüwen·(Diser wurczel kreütter wachsen vil gienset dem môτe das krant bτaucht mann nit zů arczneÿe·dise wurczel dienet fast wol für dÿe melancoly und bτinget lust·diþs sind die besten die dicht sind und nit lôchericht·Diþs wurczelen mag man halten zwei jar unversert an jrer natur·auch ist zů wissen das ein same ist genannt ben der gar vil tugent an jme hat in der årczneÿ·der kommet von einen baum der geleichet den ginsten·Dyser baum hat frucht ist geleich den haselnüþ·und wechset in dem landen ethiopia in egipten in jndian und dem lande palesten·Von disem baum und frücht lese avicenna in seinem andern bůch in dem capitel ben·Des geleichen Pandectam in dem capitel balanus do findest du manich hübsche tugent·Von disem samen machet man ôle daz dienet fast wol dem befleckten antlicz mit bôsem unstat der ausseczigkeit. (Diser same dienet wol für dz verhert milcz davon getruncken ståtigs. (Ben ist warm an dem dritten grade und trucken an dem zweiten grade.

(1) Avond- en dag koekoeksbloem, een kruid alzo genaamd, 71ste kapittel

Behem vel lienten Arabisch. Grieks en Latijn behem. (Silene vulgaris)

Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel Behem spreekt dat deze wortels gesteld zijn tweevormig, rood en wit. Deze wortels brengt men uit Armenië en hebben goede reuk. Avicenna (102, verder op pagina 114] in het andere boek in het kapittel behem spreekt dat deze wortels zijn heet en vochtig in de andere graad, dit beweert ook Serapio. Deze wortels versterken dat hart en benemen het hart sidderen en vermeerderen materiam spermaticam, dat is mannen zaden spreekt Serapio. Deze wortel zal ook genuttigd worden om te versterken de mensen natuur en de rode dient de mannen en de witte de vrouwen. Deze wortelkruiden groeien veel grenzend aan de zee, dat kruid gebruikt men niet in de artsenij, deze wortel dient erg goed voor de melancholie en brengt lust, dit zijn de beste die dicht zijn en niet met gaten. Deze wortels mag men houden twee jaar ongedeerd aan hun natuur, ook is het te weten dat een zaad is genaamd ‘ben’ die erg veel deugd aan hem heeft in de artsenij die komt van een boom die lijkt op de brem. (2) (Moringa oleifera) Deze boom heeft vruchten die is gelijk de hazelnoot en groeit in het land Ethiopië, in Egypte, in India en het land Palestina. Van deze boom en vrucht lees Avicenna in zijn andere boek in het kapittel ben. Desgelijks Pandecta in het kapittel balanus, daar vind je veel mooie deugd. Van deze zaden maakt men olie dat dient erg goed het bevlekte aangezicht met kwade uitslag van huiduitslag. Deze zaden dienen goed voor de verharde milt, daarvan gedronken steeds. Ben is warm aan de derde graad en droog aan de tweede graad.

Vorm.

Blauwgroen is de bladkleur. Bladen zijn ovaal en bloemen staan in trossen. Stengels opgaand. Meerjarige met meestal witte bloemen met opvallende ronde bloemenkop die mooi gemarkeerd is met een netwerk van purperachtige bruin of donkergroene nerven. Bloeit in juni en juli. Silene coeli‑rosa is de rode vorm.

Naam.

Deze toch opvallende planten worden bij de andere schrijvers niet vermeld. Ze zijn dan toch niet inlands en afkomstig uit Armenië. De Gart heeft er zelfs geen afbeelding van.

(1) Dodonaeus; ‘Men noemt dit gewas in het Latijn Beën album, dat is in onze taal wit Beën, de toenaam albus, dat is wit, is er bijgevoegd opdat met het onderscheiden zou van het rode Beën dat gewoonlijk Valeriana rubra of rode valeriaan genoemd wordt’.

Frans behen, van Arabisch behmen, Engelse ben of white ben.

Gebruik.

Dodonaeus;’ De wortel van Polemonium, zo Dioscorides schrijft, met wijn gedronken is goed tegen alle beten en steken van vergiftige dieren en tegen de rodeloop.

Dezelfde wortel met water gedronken laat gemakkelijk plassen en is goed tegen de druppelplas en verzoet de pijn en weedom van de heupen en alle jicht.

Als van deze wortel de zwaarte van een drachme of vierendeel lood met azijn of azijn ingenomen wordt dan geneest het de hardheid en verstopping van de milt en is goed door de miltzuchtige gebruikt.

Men bindt die wortel ook op de leden die van de schorpioen gekwetst of gestoken zijn en men vindt er zeer grote baat bij.

Tegen de tandpijn wordt die wortel gekauwd en in de mond gehouden waardoor de pijn zeer verzoet wordt.

Zelfs zo wordt geloofd dat diegene die deze wortel bij zich draagt of in de hand heeft niet van de schorpioenen gestoken zal worden en al werd hij daarvan gestoken, die steek zou hem geenszins schadelijk of hinderlijk wezen.

Al deze voor vermelde krachten worden het Polemonium toegeschreven wat, indien het met onze beën overeenkomt zoals we hopen, zo mag men dat in alle die voor vermelde gebreken voor het Polemonium gebruiken’.

(2) Moringa, vorm.

Is gemakkelijk te herkennen aan de 2-4-voudig geveerde bladeren die alle delen gesteeld zijn. De pluimen zijn bezet met witte, op die van vlinderbloemige gelijkende, geurende bloemen. Ze bevatten nectar en worden door vogels bestoven. Lange en scherp driekantige bruine doosvruchten.

Een 5-10m hoge en spaarzaam vertakte boom met gladde stam.

Naam.

Moringa oleifera, Moringa is de Malabar naam van de plant, morunga.

Dodonaeus; ‘‘Ben is de vrucht van een boom die op Tamarix boom lijkt, zegt Dioscorides, zo groot als een hazelnoot en wiens kern gestoten of geduwd wordt zoals amandels en een vochtigheid van zich geeft die Elaeon Balaninon en in het Latijn Oleum Balanium of Oleum de Ben heet en gebruikt wordt bij de kostbare zalven. Galenus zegt ook hetzelfde, maar Plinius zegt dat het de vrucht is van een boom met bladeren als die van Heliotropium en dat de drogisten olie uit de schorsen van deze vrucht halen, maar de dokters uit de kernen, stoten die en gieten er warm water over’.

Engelse ben oil plant, Duitse Meerretigbaum, Behenbaum, Behennussbaum, er wordt een behenolie, Duits Behenöl, (Benöl of Moringaöl) van gewonnen.

Gebruik.

Dodonaeus; ‘De apothekers en handschoenmakers persen uit deze vrucht een olie dat dient tot de gezondheid en tot wellust en omdat het geen lieflijkheid van reuk heeft krijgt het ook geen schimmel of sterke reuk en brengt ook geen smetten of vuile vlekken in handschoenen of kleren die daarmee bestreken zijn, maar is de beste van alle olies om de lieflijkheid van reuk goed en vers te bewaren.’

braunellen lxxii capi

BRunella latine et grece·

(Die meÿster spτechen dz diþ kraut sey heyþ und trucken ann dem dτitten grade·(Der meister Isaac spτicht das der safft von disem krautte gemüschet mit rosen wasser und auf dz haubt gelegt vertreibt das wee darjnne·(Ypocras d spτicht dz d safft von disem kraut gemüschet mit wein und den getruncken benymmet dem gifftigen bisch von einem gifftigen thier·(Diascoτides diþ krautt gesotten und gemüschet mit mandeln ôle unnd des safftes vonn (g) [115] granat ôpffel und das genüczet benÿmmec den hůsten der do kommet von hicze·(Item bτunella vertreÿbet dÿ růre oder den schlag und sentiget den magen das gesotten mit eþsig und das geessen·(Item bτaunellen getemperieret mit gersten mel senfftigett die hicz in den augen dar umbe gestrichen·(Das selb also getemperieret vertreibt das weethůmb in dem hals·(Die wurczel gestossen heÿlet auch des tharantes bÿsch dar auff gestrichen·

(Die wurczel mit gersten mell getemperiert vertreibet das heÿlig feüwer·(Der safft mit rosen ôle und mit eþsig temperiert und das siech haubt gestrichen benymmet das wee da von·(Dz kraut gestossen mit eþsig und dar under gemüschet bleÿ weiþ und an die stat gestrichen do hicz ist benÿmmat die. (Item diþ kraut gemüschet mit andern gůten kreüteru und diþ geessen treibet auþe bôse feüchtung durch dem stůlgang·(Von disem kraut wasser distilliert benÿmmet alles wetům in dem munde·und sunderlichen die feüle oder bτaune in dem halþ do mit gegoτgelt unnd auþ gespeyet·oder den mund do mit gewåschen·

(1) Brunel, 72ste kapittel

Brunella Latijn en Grieks. (Prunella vulgaris)

De meesters spreken dat dit kruid is heet en droog aan de derde graad. De meester Isaac spreekt dat het sap van dit kruid gemengd met rozenwater en op het hoofd gelegd verdrijft de pijn daarin. Hippocrates die spreekt dat het sap van dit kruid gemengd met wijn en dan gedronken beneemt de giftige beet van een vergiftig dier. (2) Dioscorides, dit kruid gekookt en gemengd met amandelolie en dat sap van [115] granaatappel en dat genuttigd beneemt het hoesten dat je komt van hitte. Item, brunel verdrijft de roer of de slag en verzacht de maag, dat gekookt met azijn en dat gegeten. Item, brunel getemperd met gerstemeel verzacht de hitte in de ogen, daarom gestreken. (3) Datzelfde alzo getemperd verdrijft de pijn in de hals. De wortel gestoten heelt ook de tarantella beet, daarop gestreken.

De wortel met gerstemeel getemperd verdrijft dat heilig vuur. Het sap met rozenolie en met azijn getemperd en dat zieke hoofd gestreken beneemt de pijn daarvan. Dat kruid gestoten met azijn en daaronder gemengd loodwit en aan de plaats gestreken daar hitte is beneemt die. Item, dit kruid gemengd met andere goede kruiden en dit gegeten drijft uit boze vochtigheid door de stoelgang. (3) Van dit kruid water gedistilleerd beneemt alle pijn in de mond en vooral die vuile of (1) braune in de hals, daarmee gegorgeld en uitgespuwd of de mond daarmee gewassen.

Vorm.

De bladeren zijn klein en gesteeld, ovaal/eivormig en stomp, gaafrandig tot getand en zwak behaard. Liggende tot opstijgende stengels. Violet/blauwe bloemen van 1-1.5cm lang met rechte bloembuis, de langste meeldraden met een rechte tand, bovenlip van de kelk is zwak 3tandig in juni/september. Bruine hoofdjes in kransen die met kleine blaadjes als schalen zijn uitgevoerd in combinatie met paars/rode bloemen, een hommelbloem in juli/augustus. De kelk en het lancetvormige blad zijn vaak donker gekleurd. Wortelende uitlopers.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘‘Men noemt dit kruid tegenwoordig op het Latijns Brunella en Prunella, op het Hoogduits Braunellen, op het Nederduits bruynelle. De kruidbeschrijvers komen met elkaar niet goed overeen hoe men dit kruid zou mogen noemen, want sommige noemen het Prunella naar de gedaante van de pruimbladeren. Andere zeggen dat het bruynelle heet omdat het de bruyn geneest al of men zei bruyn helend kruid, ander zeggen dat het bruynelle heet als bruyn-heylighe (Mentha) waarmee ze wat overeenkomst schijnt te hebben. Matthiolus noemt het Consolida minor.

Prunella is verbastering van brunella, het is een verlatinisering van de Nederlandse naam bruynelle, dit naar de bruine schutbladen en bruine kelk. Die naam kan ook afgeleid zijn van het Duitse die Braune: een kaakziekte, die deze plant zou genezen, Duits Halskraut, Mundfaulzapfen.

Gebruik.

Herbarijs: ‘Consolida minor, dat is (a) zelfheile of brunelle. En sommige zeggen dat ze heet is en droog. En gedronken van binnen heelt ze kwetsing en breuken. En ze is goed in dranken die wonden helen en tegen verkouden lever en ze is goed gepleisterd op het gescheurde (breuken)’.

(a) Engels self-heal.

Dodonaeus; Men gelooft dat bruinelle van krachten met het zenegroen geheel overeen komt want ze helpt en geneest alle inwendige en uitwendige wonden, min of meer als zenegroen, in wijn gekookt en gedronken.

(3) Bruinelle wordt ook zeer goed gehouden tegen de zweren en andere gebreken van de mond en is zeer goed tegen de ziekte van de tong die men gewoonlijk de bruyn noemt, dat is als de tong ontsteekt, zwart, ruw en droog wordt en zeer dik opzwelt. Deze ziekte heeft in Duitsland eerst in enige oorlog in het leger van krijgslieden na langdurig ongemak haar oorsprong gekregen en is Die Braun genoemd geweest die zelden alleen komt, maar gewoonlijk een gedurige koorts en enige beroerte van de zinnen en ontstellen van de hersens met haar meebrengt. Dan om die te genezen zal men bruinelle in water koken nadat men een ader onder de tong geslagen zal hebben en de zieke daarmee dikwijls de mond en de tong laten wassen en uitspoelen en doen daar soms wat azijn of wat honing van rozen bij.

eyn geavats blům

lxxiii Capitel

Balaustia latine·grece balaustion·arabice lulitiar·

(Die meister spτechen das balaustia seÿ ein blůme von einem granat apffel·dise blůmen werden also gesamlet·So diser baume frucht bτinget so werden dÿe blůmen eÿn teyl feüccht und fallen von den baumen·dise blůmen werden gedoτrret und die werentt zweÿ jare unversert an jrer kraffte·Item die schaln von der granat ôpffeln habenn die selbigen tugent die do haben die blůmen. (Item die blůmen sind auch zů stucken gůtt dar zů dann gůtt ist bolus armenus·(Serapio [116, verder op pagina 102] spτicht das dise blůmen sind czů vil sachen gůt und benemen auch des magen auff stossen·(Die blûmen sind auch gût genuczet tenasmom das ist ein krangkeit das einer groþ glust hat zů dem stůlgang und mag doch nit schaffen·der selbige sol von disenn blůmen trincken er genÿset·

(Wôlicher vil auff stossen hett vor dem magen der neme auch der blůmen und der rÿnden von dem granat apffel und stoþ die und seüde sie in eþsig und nÿmme auch ein schwam und mache dem naþ mit dem essig und lege dem auch auff die bτuste er genÿset onn zweyfel·(Der meister avicenna spτichet das die blůmen auch gar gůt seÿen den zenenn die in dem munde gekeüwet und benÿmmet auch das blůdtente zanfleische·(Item die blûme gebulvert heilet auch alt schaden das dar auff gestreüwet·(Item die blůmen machen auch gar gût starck zene und stercken die wagenden zene die blûmen in dem munde gehalten·(In dem bůch circa instans beschreiben uns auch dÿe meister und spτechen das mann auch gar wol müge nemen für den bolum armenum balaustiaz gebulvert·(Aber dises ist ach zů wissen und ist auch der meister meÿnunge das in der arczneÿ nit sol genomen werden eins für das ander·es wåre dann sache das man es auch nÿndert finden môchte·wann gar selten und auch ein wenig krautes od specereÿen an jme hat ein natur geleich dem andern·wan es hat auch alle wegen etwas meer oder mÿnder in seiner natur·(Darumb habe auffmerckung wan du wilt quid pτo seczen ob du do mit auch mügest die arczneÿ in der krafft behalten und dz die auch ir wirdigckeit habe dar czů du sÿ wilt bτauchen·(Diascoτides balaustia ist auch gar kaltte und trucken in dem zweÿten grade·Dise blůmen beleÿbenn auch zweÿ jar unverseret an jrer kraffte·Sie haben auch deie machte zů stercken und zů stopffen dÿe stůlgeng·Und auch wider das bτechen das do kommet von d gallen·Ným balaustien und granatrÿnden gesotten in essig und auff den magen gelegt es hilffet gar wol. Platearius·(gii) [103]

Een granaatbloem.

73ste kapittel.

(1) Balaustia Latijn. Grieks balaustion. Arabisch lulitiar. (Punica granatum)

De meesters spreken dat balaustia is een bloem van een granaatappel, deze bloemen worden alzo verzameld: Zo deze boomvrucht brengt zo worden de bloemen een deel vochtig en vallen van de bomen, deze bloemen worden gedroogd en die blijven twee jaar ongedeerd aan hun krachten. Item, de schalen van de granaatappels hebben dezelfde deugd die hebben de bloemen. Item, de bloemen zijn in stukken goed daartoe dan goed is bolus armenus. Serapio [116, verder op pagina 102] spreekt dat deze bloemen zijn tot veel zaken goed en benemen ook de magen uitstoten. De bloemen zijn ook goed genuttigd tenasmom, das is een ziekte dat iemand grote lust heeft tot de stoelgang en mag het toch niet doen, diezelfde zal van deze bloemen drinken, hij geneest.

Welke veel uitstoten heeft voor de maag die neemt ook de bloemen en de bast van de granaatappel en stoot die en kook ze in azijn en neem ook een zwam en maak die nat met de azijn en leg die ook op de borst, hij geneest zonder twijfel. De meester Avicenna spreekt dat de bloemen ook erg goed zijn de tanden, die in de mond gekauwd, en beneemt ook dat bloedende tandvlees. Item, de bloemen gepoederd helen ook oude schade, dat daarop gestrooid. (2) Item, de bloemen maken ook erg goed sterke tanden en versterken de waggelende tanden, de bloemen in de mond gehouden. In het boek Circa instans beschrijven ons ook de meesters en spreken dat men ook erg goed mag nemen voor de bolum armenum granaatbloemen poeder. Maar dit is ook te weten en is ook de meesters mening dat in de artsenij niet zal genomen worden de ene voor de andere, het is dan zaak dat men het ook nergens vinden kon want erg zelden en ook een weinig kruiden of specerijen aan hen hebben een natuur gelijk de andere want het heeft ook altijd iets meer of minder in zijn natuur. Daarom heb ik opmerking als u wil quid pro zetten of u daarmee ook mag de artsenij in de kracht behouden en dat die ook haar waardigheid heeft daartoe u ze wil gebruiken. Dioscorides, balaustia is ook erg koud en droog in de tweede graad. Deze bloemen blijven ook twee jaar onveranderd aan hun kracht. Ze hebben ook de macht te versterken en te stoppen de stoelgang. En ook tegen dat braken dat je komt van de gal: Neem balaustien en granaatbast gekookt in azijn en op de maag gelegd, het helpt erg goed. Platearius. [103]

Dit is een apart kapittel van granaatbloemen, de granaat zelf komt in kapittel 206.

Vorm.

De lancetvormige, tegenoverstaande en altijdgroene bladeren zijn vaak stekelig gepunt.

De geelrode kelk is een wijde beker die in 5-7 lobben uitloopt die vastgroeien aan de top van de vrucht. De knoppen, die als koraal zijn uitgesneden, pronken te midden van het tere groen waarin ze later zullen opvlammen als kleine vuurvlammetjes. In vele landen en zo ook in de Bijbel, wordt de bloem gebruikt voor decoratie. De granaatappel is een kleine, bossige en vaak scheefgegroeide boom die op latere leeftijd knoestig wordt met hoekige takken en vaak gedoornd. Een boompje van 2‑5m. hoogte.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘De bloem van de wilde of onvruchtbare granaten heet in het Grieks Balaustion en in de apotheken ook Balaustion’. Balaustra, granaatbloem, van Latijn balaustium, van Grieks balaustion, mogelijk van Semitische oorsprong, vergelijk Aramees ‘balatz’; bloem van wilde granaatappel.

Eyn geavats blûm is wel een drukfout, in de index komt voor; granalis blûme.

Gebruik.

Dodonaeus; ‘De wilde granaatbloemen zijn ook koud en droog in de derde graad en de binnenste bladeren van die met suiker gemengd zoals een konserf stoppen de rode en witte vloed van de vrouwen, te weten een half ons tegelijk of wat meer met rode wrange wijn of met sap van zure granaatappels of met gestaald water ingenomen. Al hetzelfde van de zure granaatappels kunnen de bloemknoppen en de bloemen van de wilde granaten ook die van vorm en hun gans wezen en ook van krachten op de voor vermelde kernen zeer goed lijken. (2) Dan daarboven zijn ze ook goed om de loterende of losse tanden vast te laten staan en genezen de zwakheid, vochtigheid of andere gebreken van het tandvlees als men de mond spoelt en het tandvlees wast met het water daar ze in gekookt zijn. Die genezen ook en helen de breuken en drijven wederom terug de zinkende of uitvallende darmen, in een pap of pleister vermengt en daarop gelegd’.

hagendorn lxxiiii ca

Bedugar vel bemedato arabice grece acantis leuce spina alba·

(Serapion in dem bůch aggregatoτis in dem capitel bemedato spτicht das diþ habe bletter geleÿch den weÿssen disteln·die bletter sind doτnecht. Dÿse doτn haben blûmen die haben ein purpuren farbe·Der same geleichet dem wilden saffran·(Plinius in seinem herbario in dem capitel Acantis leuce spτicht das diser hagendoτn seÿ kalt in dem ersten grade unnd mittelmessig an der feüchtunge und truckenheÿt. (Avicenna in seinem andern bůch in dem capitel Bedugar spτichet das in der wurczeln seÿ keltunge und truckene·In dem samen ist hicz und auch subtilunge·Dise tugent ist resolvieren unnd auff thůn verstopffunge des milczes und leber·(Diascoτides von der wurczel getruncken ist gůtt emeptoicis das sind die do blůt speÿen·und machet wol harmen·(Von disem samen getruncken benÿmmett den jungen die lemde an henden und an fūôsen·Wõlcher disen samen beÿ jm treget der darff nit soτgen das jm schaden czů fŭgen mügen vergifftig thier·(Galienus von disem samen getruncken ist gůt spasmatisantibus das ist den der kramp zeühet an den glidern·(Von disem bedugar lese in Pandecta das·xcv·capitel daz an hebt bemedato findest du vil hübscher und bewerter tugent· [104]

Hondsroos, 74ste kapittel.

Bedugar vel bemedato Arabisch. Grieks acantis leuce spina alba. (Rosa canina)

Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel bemedato spreekt dat deze heeft bladeren gelijk de witte distels, die bladeren zijn doornachtig. Deze dorens hebben bloemen die hebben een purperen verf. Het zaad lijkt op de wilde saffraan. Plinius in zijn herbaria in het kapittel Acantis leuce spreekt dat deze roos koud is in de eerste graad en middelmatig aan de vochtigheid en droogheid. Avicenna in zijn andere boek in het kapittel Bedugar spreekt dat in de wortels is verkoeling en droogte. In de zaden is hitte en ook subtielheid. Deze deugd is oplossen en opendoen verstoppingen van de milt en lever. Dioscorides, van de wortel gedronken is goed emeptoicis, dat zijn die er bloedspuwen, en maakt goed plassen. Van deze zaden gedronken beneemt de jongen de verlamming aan handen en aan voeten. Wie deze zaden bij hem draagt die durft niet bezorgen dat hem schaden toevoegen mogen vergiftige dieren. Galenus, van deze zaden gedronken is goed spasmatisantibus, dat zijn die er de kramp trekt aan de leden. Van deze bedugar lees in Pandecta dat 95ste kapittel dat aanheft bemedato vind je veel leuke en beweerde deugd. [104]

Vorm.

Dodonaeus; ‘De eerst soort van wilde rozen, in het Latijn Canina Rosa genoemd, als of men hondsroos zei is in Nederland veel gewoner dan alle andere en is met haar scherpe doornachtige ranken en ruwe bladeren de tamme zeer gelijk, nochtans heeft ze die beide wat kleiner dan de tamme. De bloem of roos is enkel en heeft niet meer dan vijf bladeren die witachtig van kleur zijn of uit het witte wat naar het purper trekken.

Aan de ranken van deze wilde rozelaar groeit dikwijls een rond harig balletje dat wat op de kastanje lijkt die noch haar ruige schil om heeft, maar nochtans zacht en week en niet hard wat van sommige het sponsje van de roos genoemd wordt, in het Latijn Spongiola Rosae’.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘De wilde rozen die zo in Brabant heten worden ook in Hoogduitsland Wilde Rosen en Heckrosen genoemd, in het Latijn Rosa silvestris, in het Frans roses sauvages. Plinius heeft het in het 8ste en 25ste boek op het Grieks Kynorodos en Kynoroda genoemd, dat is op het Latijns Rosa canina, als of men hondsroos zei, andere noemen het ook Canina sentis.

De ruige harige balletjes die aan de ranken of roeden van de wilde rozelaar dikwijls groeien mogen zeer goed en eigenlijk spongiekens van de wilde rozelaar genoemd worden, in het Latijn Spongiolae silvestris Rosae, die in sommige apotheken voor het Bedeguar, niet zonder grote dwaling, genomen worden want het echt Bedeguar is bij de Arabische meesters een soort van distels die in het Grieks Acantha leuce, dat is Spina alba op het Latijns genoemd wordt’.

De mosachtige gal in de roos heet in Frans bedeguar, in Hoogduits Schlafapfel. Volgens Linnaeus zou de uitwassen aan jonge takken door galwespen (Rhodites rosae) veroorzaakt zijn en noemde ze bedeguar. Dit woord stamt van Frans bedegar en dit van Perzisch badawar: gebracht door de wind, mogelijk een soort distel die zo genoemd was door Arabische botanisten. Het woord werd geïnterpreteerd als windroos, van Perzisch bad: wind, en ward: de roos.

Dodonaeus weet ook niet welke de spina alba is en vele soorten distels worden voorgesteld. ‘Voorts zo zijn er vele die geloven dat deze Onze Vrouwen distel de echte Spina alba of witte distel van de ouders is die in het Grieks Acantha leuce heet, (Silybum marianum)’. Als je naar de afbeelding kijkt in de Gart zie je een rode roosachtige bloem met vele bloemknoppen eronder. Dat slaat dan op een rode meidoorn of een roos. Herbarijs zegt’; Bedagar, dat is egelentier, (Rosa canina, nu wordt R. egelantier zo genoemd) Sinonoma Bartholomei geeft; ‘nodus rosae albae silvestris, eglentier’.

Hagdorn en Hagendoren in midden Hoogduits.

Gebruik.

Herbarijs; ‘Bedagar, dat is eglentier, en het is koud in de eerste graad en tussen vers en droog. En versterkt de maag en verzacht dagelijkse koorts en verzacht de beten van kwade wormen, ja daarop gepleisterd.

De wortel is goed tegen het bloeden van de loop, op de leden gepleisterd versterkt die en verdrijft de vochtvermenging die daarnaartoe vloeien en laat verse blaren scheiden. En met drank daarvan de mond gespoeld dat verzacht de tandpijn. En de twijgen en de schorsen en de bladeren gaan in medicijnen en doen dat gezegd is.

Egelantier gestampt met azijn geneest schurft en verse wonden als men ze daarmee wast. En het geneest tezamen dat gebroken is. En ze zijn koud en droog in de .3de graad. Het geneest vochtvermenging van fluimen onder anderhalve drachme van de schors gedronken met wijn, met azijn gestampt en gezuiverd geneest het huiduitslag en zuivert de huid en puisten en druppels. En op het gebroken been gepleisterd geneest het met spoed’.

balsambaum lxxv ca

Balsamus latine et grece·arabice vero Jeleschem vel Jesse·

(In dem bůch Pandecta in dem ccc·und·lxxiij·capitel genant Jelessem findest du das balsamus ist geheissen der bauz balsami·und balsamum ist geheissen das ôle oder das gumme von dem balsam·(Hie ist zů wissen das das ôle von dem balsam nit ist ein ware ôle·und das bewert mann in vil exempel·zů dem ersten der ursachen halbenn das er meer annhangtt an den wunden dann ander ôle·unnd geleicher weise anhanget als ein dick pflaster·

(Item balsam ist gar leichtlich abe zů wåschen von einem tůch meer dan ander ôle·(Diascoτides spτicht das balsam ein tropffen in wasser gewoτffen fellett zů grunde und dissolvieret siche darjnne und machet das wasser weiþ·und darumb heÿsset den diascoτides lacrimum und nit oleum. Unnd spτichet auch das die tropffen von balsam geleichent milch·(Item es ist zů wissenn das dτeÿ namen sind in grexum die uns die meister beschriben von denn hernach gesaget wirt und vonn ÿegklichez ettwas in sunderheit. Das erste ist geheissen opobalsamum das ist der safft von dem balsam·das ander ist geheissen xilobalsamun das ist das holcz von balsamus das dτitte ist geheissen carpobalsamum und das ist die frucht von balsamus·(In dem bůche genant circa instans in dem capitel balsamus steet geschriben das der baum nit hôher wachs dan zweyer arm hoch unnd der baum wechst beÿ babilonien in dem felde in dem entspτingen sÿben bτunnen unnd wechst sunft an keinen andern ende·unnd wo man dise baume anderþwo hin bτiinget oder pflanczet do bτingen sie wider blůmen noch frucht·In dem summer so beschneÿden die leüte in dem selbigen lande die este und hencken dar ann gleser darjnne fallent tropffen und also wirt gesamelt der balsams safft·und das geschicht in dem huncztagen·darnach nemen sie dÿe abgeschniten zweigelin von dez baum und dürren die und das heissett xilobalsamum·

Darnache gegen dem herbst nemen sie abe die frucht von dem baum und die werent vier jare·darnach hebent sÿe zů faulen·Dise frucht ist alle zeit besser frisch dan alt·und so sÿ deicht ist und nit lôchricht·und die lochericht hat kein krafft sunder die krafft sich darjnne verzeret hat·das holcz von balsaz weret zweÿ jar·darnach hat es keinn krafft me·Und darumb magest dn dises erkennen ob es frisch seÿ also·Nÿm das holcze und bτiche es ist ein wenig saftig so ist es gůt·Ist aber lôchericht und vil mele dar auþ geet dz sol nit mee gůt sein·(Item dye frucht von balsam und das holcze davon ist von natur hiczigen und stercken·Unnd der safft von des balsams baum ist vil stercker wann die ober zweÿ·und der (g·iij) [105] ist heiþ und trucken an dem andern grade·und darumb das der safft von balsam fast dür unnd kostlich ist und hart zů überkommen wirt er in vil wege gefelschet·und die leütte dar durch auch verwert werden er sÿ gůt und gerecht das doch nicht ist·Wie er aber gefelschet wirt beschreibenn uns die meister in vil weg dÿe und hie nit alle erzålt werdenn umb der kürcz willen·(Die meister spτechen das etliche wolriechende kreütter vermüschen in den terpentin und verkauffen dem für balsam·etlich vermüschen terpentin mit oleo nardino·(Itez etlich vermüschen dem terpentin mit ein wenig balsams so reüchet er geleich als balsam.

(Der meÿster Avicenna in seÿnem andern bůch in dem capitel Balsamus spτicht daz daz holcze von balsam seÿ heiþ und trucken an dem andern grade·(Die frucht von balsam ist ein wenig heiser dan das holcz·(Der safft ist heisser und me truckner nature·wan das holcz oder die fruchte·(Der meister Plinius in dem capitel balsamus spτicht das d ware balsam groþ tugent an jm habe und wôlicher des in der hant hatt dem geet er durch die hant·(Diascoτides spτicht das balsaz ein scropell das ist so vil alþ zwenczig gersten kôτner wegen in ein maþ weines gethon und dem über nacht lassen steen·diser weine wermet alle jnnerliche glid·und ist sunderlich gůtt den frauwen wann der reiniget jnen die můtter und treibet auþ dÿe todten geburtt und bτinget frauwen feüchtigkeit genant menstruum. (Item mitt baumôlenn balsam jn getruncken und ein pessariuz gemacht und die frauwe des genommen in jre schemde bτinget ir zeit die zehen oder zwôlff iare d enboτen hatt·Pessarium ist eine weiche eins fingers lang geleiche einem zapffen den bτauchen die frauwen in irer schåmde und die man nit·Aber zepfflin die do stůlgang bτingen bτauchen dÿe frauwen und die man hindenn zům affter ein·(Item balsam safft gestrichen under den nabel benÿmmet stranguriam und dissuriam des ist der kalt seich·

(Item wôliche suchte von kelte kommet mag man mit balsaz widerumb bτingen·Wôlicher einen kalten magen hatt d nemdes balsams safft dτeÿ oder vier tropffen unnd trincke die mit einem trunck weins es hilffet on zweiffel. (Wer sich auþwendig an dem leÿb streichet mit balsam der wirt ausseczig·Von allen haubtwee die do kommen von kelte benÿmmet balsam den an dÿe stÿrn gestrichen·(Item wôlicher ein lÿnenzeichen hette von eÿner wunden der streiche balsam dar auff und lege als bτeit wachþ dar auff als das lÿnczeichen iste unnd thů daz zehen tage so wirt ein haut der andern geleiche·

(Für die febτes quartane genante solt du trincken Balsam vier oder fünffe tropffen mitt wein dτeÿ moτgen nach einander also [106] das der leip voτhin gepurgieret seÿ es vergeet zů stundt·Wer dz sausen in den oτen hett der distiliert ein tropffen oder zwen balsams dar jnn es vergeet da von·(Die todten leichnam domit gesalbet behelt die unverzeret·

(Serapio spτicht das der safftt von balsam fast subtÿl seÿ in seÿner tugent und ist warm unnd trücken machen an dem andern grad·(Balsam mit milch getruncken nymmet vergiffte in den leibe·(Balsam ist gůt epilenticis als die dem fallenden siechtagen haben·und auch sunderlichen den die fast keichen auþwendid auff die brust geschmieret·(Die meister spτechen das das holcze von balsam gůtt seÿ den frauwen unden auff mit gereüchet wann es stillet die unrůwe der můter und reÿniget sÿe·(Balsam benymmet das wee der lungen des getrucken mit wein·(Wer geneÿget ist zů dem krampff an wôllchen enden das am leÿbe seÿ der streich balsam do selbest hin der krampff verlasset jne·(Item für die lamen gelÿder und sunderlichen in den gewerben streich balsam do hin er benÿmmec auch ie lemde und erwürmet auch das geblŭdte und stercket die adern. (Balsam ist auch fast gůt peripleumoniacis das ist auch eyn geswere auff der lungen aussenn dar an gestrichen unnd das hin ein getruncken mit wein·(Item balsam gestrichen auff dÿe frŭschen wunden heÿlet auch in einez tage meer wann ander salben in vierzehen tagen·(Balsam behŭtt auch den leÿp voτ bôsez gerauch des zů vierwochen einþs ein wenig ein gemommen als vil alþs ein scorppel weget das isde zwenczig gersten kôτner schwere·(Unnd behŭtet auch den menschen voτ alle zůfellige kranckheÿt also das er nit jnneerlichen faulen mag·(Er behŭtet auch den menscchen voτ ausseczigkeÿt und darumb findet man keinen ausseczigen menschen in deτ selbigen lande do er wechset·

(Item wer balsam nüczet in d zeÿt so die pestilencze regnieret dem ist soτgklicher·der ursachen halben das er fast sere hicziget·wan dat geblŭdte wirt czů geÿle und hiczig und môcht balde der gebτest davon etzündett werden·(giiij) [107]

(10 Balsemboom, 75ste kapittel.

Balsamus Latijn en Grieks. Arabisch vero Jeleschem vel Jesse. (Commiphora gileadensis, vroeger Commiphora opobalsamum)

In het boek Pandecta in het 300 en 73ste kapittel genaamd Jelessem vind je dat Balsamus is geheten de boom Balsami en balsamum is geheten de olie of de gom van de balsem. Hier is te weten dat de olie van de balsem niet is een echte olie en dat beweert men in veel voorbeelden, ten eerste, vanwege de oorzaak dat het meer aanhangt aan de wonden dan ander oliën en gelijkerwijze aanhangt als een dikke pleister.

Item, balsem is erg licht af te wassen van een doek en meer dan ander oliën. Dioscorides spreekt dat balsem een drupje in water geworpen valt op de grond en lost zich daarin op en maakt dat water wit en daarom noemt dan Dioscorides het lacrimum en niet oleum. En spreekt ook dat dropje van balsem lijkt op melk. Item, het is te weten dat er drie namen zijn in Grieks die ons de meesters beschrijven waarvan dan hierna gezegd wordt en van ieder wat apart. De eerste is geheten opobalsamum, dat is het sap van de balsem, dat andere is geheten xilobalsamun, dat is dat hout van balsamus, de derde is geheten carpobalsamum en dat is de vrucht van balsamus. In het boek genaamd Circa instans in het kapittel balsamus staat geschreven dat de boom niet hoger groeit dan twee armen hoog en de boom groeit bij Babylonië in het veld en in hem ontspringen zeven bronnen en groeit verder op geen andere plaats en waar men deze boom ergens anders heen brengt of plant daar brengt ze geen bloemen noch vrucht. In de zomer zo besnijden de mensen in hetzelfde land de basten en hangen daaraan glazen daarin vallen de druppels en alzo wordt verzameld het balsemsap en dat gebeurt in de hondsdagen, daarna nemen ze de afgesneden twijgen van deze boom en drogen die en dat heet xilobalsamum.

Daarna tegen de herfst nemen ze af de vruchten van de boom en die blijven goed vier jaar, daarna beginnen ze te vervuilen. Deze vrucht is alle tijd beter vers dan oud en zo ze dicht is en niet met gaten en die met gaten heeft geen kracht vooral omdat die kracht zich daarin verteerd heeft, dat hout van balsem duurt twee jaar, daarna heeft het geen kracht meer. En daarom mag je dan dit herkennen of het vers is alzo: Neem dat hout en breek het en is het een weinig sappig dan is het goed. Is het echter met gaten en veel meel daaruit gaat, dat zal het niet meer goed zijn. Item, de vrucht van balsem en dat hout daarvan is van natuur verhitten en versterken. En het sap van de balsemboom is veel sterker dan de bovenste twee en dat [105] is heet en droog aan de andere graad en daarom dat het sap van balsem erg duur en kostbaar is en slecht is te overkomen en wordt het in veel wegen vervalst en de mensen daardoor ook verward worden of het goed en echt is dat toch niet is. Hoe het echter vervalst wordt beschrijven ons de meesters in veel wegen die hier niet alle verteld worden vanwege kortheid wille. De meesters spreken dat ettelijke goedruikende kruiden vermengd worden in de terpentijn en verkopen die voor balsem, ettelijke vermengd met terpentijn met oleo nardino. Item, ettelijke vermengen de terpentijn met een weinig balsem dan ruikt het gelijk als balsem.

De meester Avicenna in zijn andere boek in het kapittel balsamus spreekt dat dit hout van balsem is heet en droog aan de andere graad. De vrucht van balsem is een weinig heter dan dat hout. Het sap is heter en meer droger natuur dan dat hout of de vrucht. De meester Plinius in het kapittel balsamus spreekt dat de ware balsem grote deugd aan hem heeft en wie dat in de hand heeft die gaat het door de hand. (2) Dioscorides spreekt dat balsem een scrupel, dat is zo veel als twintig gerstekorrels wegen, in een maat wijn gedaan en die over nacht laten staan, deze wijn verwarmt alle innerlijke leden en is vooral goed de vrouwen want het reinigt bij hen de baarmoeder en drijft uit de dode geboorte en brengt vrouwen vochtigheid, genaamd menstruatie. Item, met olijvenolie balsem ingedronken en een pessarium gemaakt en die vrouw dat genomen in haar schaamte brengt haar tijd die tien of twaalf jaar verborgen was. Pessarium is een doek van een vinger lang gelijk een pen en die gebruiken de vrouwen in hun schaamte en de mannen niet. Maar pennen die de stoelgang brengen gebruiken de vrouwen en de mannen achter tot het achtereind. Item, balsemsap gestreken onder de navel beneemt stranguriam en dysurie, dat is de koude plas.

Item, welke ziektes van koudheid komen mogen, men met balsem wederom brengen. Wie een koude maag heeft die neemt balsemsap drie of vier druppels en drink die met een dronk wijn, het helpt zonder twijfel. Wie zich uitwendig aan het lijf strijkt met balsem die krijgt huiduitslag. Van alle hoofdpijn die je komen van koudheid beneemt dat balsem, dan aan het voorhoofd gestreken. Item, wie een litteken heeft van een wond, die strijkt balsem daarop en leg even breed was daarop als dat litteken is en doe dat tien dagen zo wordt de ene huid het andere gelijk.

Voor de vierdaagse malariakoorts genaamd zal u drinken balsem vier of vijf druppels met wijn drie morgens na elkaar alzo [106] dat het lijf daarvoor gepurgeerd is, het vergaat gelijk. Wie dat suizen in de oren heef die distilleert een drupje of twee balsem daarin, het vergaat daarvan. De dode lichamen gezalfd behoudt die onverteerd.

Serapio spreekt dat het sap van balsem erg subtiel is in zijn deugd en is warm en droog maken aan de andere graad. Balsem met melk gedronken neemt vergif in het lijf. Balsem is goed epilenticis zoals die de vallende ziekte hebben en ook vooral die erg kuchen, uitwendig op de borst gesmeerd. De meesters spreken dat het hout van balsem goed is de vrouwen van onderaf berookt want het stilt de onrust van de baarmoeder en reinigt ze. Balsem beneemt de pijn van de longen, dat gedronken met wijn. Wie geneigd is tot de kramp, aan welke einden van het lijf dat is, die strijkt balsem op die plaats heen, de kramp verlaat hem. Item, voor de lamme leden en vooral in de gewrichten strijk balsem daarheen, het beneemt ook de lenden en verwarmt ook dat bloed en versterkt de aderen. (3) Balsem is ook erg goed peripleumoniacis, dat is ook een zweer op de longen, buiten daaraan gestreken en dat ingedronken met wijn. Item, balsem gestreken op je verse wonden heelt ook in een dag meer dan andere zalf in veertien dagen. Balsem behoedt ook het lijf voor kwade reuk, dat in vier weken eens een weinig ingenomen zoveel als een scrupel weegt, dat is twintig gerstekorrels zwaar. En behoedt ook de mensen voor alle toevallige ziektes alzo dat het niet innerlijk vervuilen mag. Het behoedt ook de mensen voor huiduitslag en daarom vindt men geen huiduitslag mensen in hetzelfde land waar het groeit.

(4) Item, wie balsem nuttigt in de tijd zo de pest regeert die is het zorgelijker, vanwege de oorzaak dat het erg zeer verhit want dat bloed wordt te geil en verhit en mag gauw dat gebrek daarvan ontstoken worden. [107]

Vorm.

Een veel vertakte stijve, stijf vertakte altijd groene struik/boom die 5‑6m groot kan worden. Driebladig, de deelblaadjes zijn klein, ovaal en gaaf en zeer geurend. De struik wordt als een druiventak geleid en gekweekt. De witte bloemen staan in trossen van 3 stuks en komen gelijk met de bladeren. De vrucht lijkt op die van de terebint, in vorm en kleur, en ook zeer geurend.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘‘Balsem is de naam van een welriekende vochtigheid waarnaar alle goede zalven en oliën die enige bijzondere kracht hebben om de wonden te helen ook balsems genoemd worden. En dit hout heet Xylobalsamum. Het Opobalsamum dat men eigenlijk balsem en in het Arabisch balassan of balessan noemt druipt van dit boompje’.

Balsam von Gilead of Jericho of van Mekka, Midden-Hoogduits Balsam, Balsame, Mekkabalsem, Engelse balm of Gilead tree of Balsam of Mecca.

Balsem heet in midden-Nederlands van 1285 balseme, dit stamt uit Latijn balsamum en dat weer uit Grieks balsamon en dat weer vanuit een Semitisch woord, vergelijk Arabisch basam. In Latijn wordt de gom opobalsamum genoemd, de gedroogde vrucht carpobalsamum en het hout xylobalsamum.

Gebruik.

Maerlant; ‘Balsamus, zoals zegt Solijn en menig meester fijn is de edelste boom die men weet. In het einde van Indië, daar is het heet, leest men in Alexanders jeeste, daar men vindt de allermeeste. Wel vond men die boom alzo in Engaddi in Jericho in Konings Salomons tijden, dan werd hij genomen terzijde. In Egypte groeit hij nu schoon in het plein naast Babylon. Nu kan niemand daar balsem winnen dan de Christen, zoals wij het kennen, want het is geprobeerd in vele keren zoals de Turkse heidenen ondervonden dat er geen vrucht uit wil komen, toch zijn ze heer van de bomen. In het veld waar deze bomen staan zijn zes fonteinen zonder waan. In de ene zegt men dat Maria, Jezus moeder, de Maagd lief, baadde haar lieve zoon. Deze fonteinen zijn gewoon dat plein te benatten waar ze staan de balsembomen, zonder waan. Nieuwere zijn daar alleen draagt de boom groot of klein. De wijngaard gelijkt het via het hout en de bladen gelijken de ruit, maar witter zijn ze met z’n allen en nimmer laten ze die vallen. Aldus moet men de balsem ontvangen die uit het hout zal gaan, een glazen mes of van steen daarmee maakt men een wondje klein in de schors en men ontvangt het sap dat er uit gaat onder in een glazen vat. Was het zo dat men het snede dat met ijzeren, het gat zou verdrogen want de boom kan dat niet gedogen. Xilobalsanum heet het hout. Dat zaad dat van de boom is geslagen heet Carpobalsamum en dat eruit rent

dat men als balsem kent. Het heet Opobalsamum bij naam. Deze vervalst en doet dat tezamen olie daarbij van cipres. Dus beproeft men of ze er vrij van zijn, besmet het geen wollen kleed, vervalste besmet het direct wat het er doorging is zo bekend. Men gebruikt het in het sacrament’.

Dodonaeus; ‘En dit hout dat Xylobalsamum heet dat uit gelukkig Arabië gebracht wordt komt met hetgeen dat in Egypte groeit zeer goed overeen, want we hebben, zegt Bellonius, takjes van onze balsemboom die bij Cairo te Materea groeien bij de takken van Xylobalsamum die in de apotheken te koop waren tezamen gebracht en elkaar gelijk gevonden. Hij gelooft dat deze balsemboom in alle tijden in gelukkig Arabië vanzelf gegroeid heeft, al schijnt Theophrastus wat anders te zeggen. Hij gelooft ook dat Opobalsamum, Carpobalsamum en Xylobalsamum dat in Egypte daarvoor gehouden en onderhouden wordt het echte is daar de ouders van gesproken hebben. Diodorus Siculus zei ook dat gelukkig Arabië zijn balsemboompjes voortbrengt aan de zee, te weten in het wild en niet geteeld. Strabo zei dat het in Syrië groeit bij het meer van Genezareth tussen de Libanon en Antilibanon en een welriekend heesterachtig boompje is dat op de Cytisus of terpentijnboom lijkt. Andere zeggen dat het alleen in het Joodse land groeit en dat de takken met een benen mes of met een glas alleen gekwetst moeten worden om de balsem eruit te krijgen en zou het zo zijn dat men het met ijzer snee dat de heesters zouden sterven. Ja Tacitus schrijft dat dit gewas schijnt te gruwelen en rillen als er maar ijzer in de buurt komt. Andere zeggen dat de koningin Saba deze boompjes uit Arabië in het Joodse land gebracht heeft.

Het blijkt dat Dioscorides het balsemsap wel gekend heeft, maar dat het gewas hem niet zo volkomen bekend was, dan zijn woorden luiden aldus: ‘Balsamum is een boompje zo groot als Cytisus. De bladeren zijn die van de ruit best gelijk, maar veel witter en altijd groen en groeit alleen op een plaats in het Joodse land en in een dal en in Egypte en die verschillen in ruigheid, lengte en dunheid of schraalheid. In de hondsdagen wordt de boom met ijzeren nagels gekwetst en uit die kwetsing vloeit een sap dat ze Opobalsamum noemen, maar zo weinig dat er elk jaar niet meer dan zes of zeven maten van negen pond die men Congios noemt verzameld wordt wat daar in grote waarde gehouden wordt.’

Dioscorides spreekt anders over het snijden, later er is dus wel een populaire visie gemaakt.

Nederrijns moraalboek, Bestiaria d’Amour, rond 1250; ‘het serpent behoedt de balsem, dat is een serpent en heet aspis. Nu durft daar niemand de bomen genaken waar de balsem afdruipt zolang zo lang als hij waakt. En als men van de balsem wil hebben, dan moet ge voor hem fiedelen en harp spelen net zolang dat men het in slaap brengt. Maar hij heeft zoveel geest van zijn natuur dat als hij hoort dat men hem in slaap wil brengen dan stopt hij zijn oor met het einde van zijn staart dicht en het andere oor wrijft hij zolang tegen de aarde dat hij ze vol aarde wrijft. En als hij doof gemaakt is dan heeft hij geen angst dat men hem in slaap kan brengen.’

De boom is afkomstig uit Z. Arabië, Ethiopië en Jemen. De Joden geloven dat de struik geplant was door Salomon. Naar deze historie zouden de eerste planten gebracht zijn door de Koningin van Sheba. Jonge plantjes zouden geplant zijn op de vlakte van Jericho, waar het een van de schatten van het land werden. De balsem groeit alleen daar op 1 plaats.

Er is in ieder geval geen twijfel aan dat er lang geleden balsembomen te Jericho gegroeid zijn. Het gewas zou mogelijk al in Alexander de Groottes tijd al in Palestina en het Jordaandal gecultiveerd zijn geweest. De vraag is alleen of ze geplant waren in Salomons tijd. Theophrastus wist vaag dat ze groeiden in een vallei te Syrië en vertelde dat er maar twee parken waren waar ze voorkwamen.

Bij de verovering van Juda werden ze bij de eerste de beste gelegenheid naar Rome gebracht door Pompei, waar ze in de straten van Rome voor het publiek tentoongesteld werden. Toen Titus Vespasianus Jeruzalem vernietigde, 70 na Chr., was deze struik ook onder zijn buit als een teken van de overwinning op de Joden. Een keizerlijke garde werd erbij gezet om ze voor vernieling te vrijwaren. Zij zijn daar gebleven tot de Moslimoverheersing in de 7de eeuw na Chr. Waar ze verwaarloosd werden en geen spoor was er meer te zien in de tijd dat de kruisvaarders kwamen, 1099-1244 na Chr.

Boven de Doode Zee, bij de berg Engaddi lag de Hortus Balsami. In de tijd van Herodotus de Grote bracht Cleopatra uit jaloersheid tegen Herodotus deze tuin over naar het Egyptische Babylon met toestemming van Antonius. Zo'n bosje zou het tot de 17de eeuw overleven, bij de bron van Matarya, niet ver van Caïro. Deze bron is beroemd om zijn oude Sycomore waaronder de heilige familie geschuild zou hebben. De echter mekkabalsam schijnt uitgeroeid te zijn. Maar Engelse botanisten dachten dat ze onder deze oude Sycomore bij Materea noch enkele gezien hadden.

De pure en echte gom is tweemaal zijn gewicht in zilver waard. Struiken in cultivatie werden dan ook door wachters beschermd. Het was een embleem van Juda.

Het gebruik bij Dodonaeus; ‘Onder alle delen van dit balsemboompje heeft de traan of Opobalsamum de meeste kracht, zegt dezelfde Dioscorides, en meest verwarmend want deze balsem op de ogen gestreken neemt de duisterheid en het letsel van het gezicht weg. (2) Met zalf van rozen gemengd geneest het de grote verkoudheid, en jeuk van de vrouwelijkheid, daar opgestreken, verwekt de maandstonden van de vrouwen en jaagt de dode vruchten af. Balsem verdrijft het schudden en beven van de koortsen met strijken en zuivert de vuile zeren en ook verteert het alle rauwe vochtigheden van vuile zweren en blaren. (3) Gedronken laat het water maken en is zeer goed diegene die slecht hun adem kunnen herhalen. Dezelfde balsem wordt met melk ingegeven als men Aconitum gegeten of gedronken heeft of tegen de beten of steken van slangen en vergiftige dieren en wordt gemengd in alle pleisters die verzoeten en murw maken of in de tegenbaten van het vergif. (4) Andere zeggen dat balsem zeer goed is diegene die de vallende ziekte hebben en verbetert alle gebreken van de longen, geneest de vierdedaagse malariakoorts, helpt de koude maag, drie of vier druppels tegelijk met wijn gedronken en verwarmt alle inwendige leden, maar in tijden van pest is het zorgelijk omdat het te veel verhit, nochtans betuigt Prosper Alpinus dat sommige grote heren van Arabië en Turkije in tijden van pest alle dagen een drachme zwaar van deze balsem plegen in te slikken.

rôdelstein lxxvi Cap

Bolus armenus vel lutum armenum.

In dez bůch circa instans in dem capitel bolus armenus beschreÿben uns die meister und spτechen das der seÿ kaltt und trucken an dem andern grade·(Bolus armenus ist ein ader der erden die wirt funden in dez lande armenia genant·Und diþ ist der beste bolus armenus der rott von farbe ist·und nit mancherley farbe an jm und der weret hundert jare unverseret an seiner natur·(Der meÿster Avicenna in dem anderen bůch in dem capitel lutum armenum spτicht das der seÿ rot alþs saffran und ist kaltt in dem ersten grade und trucken in dez anderen. (Bolus armenus ist gůt dem bôsen blatern und geschweren und sunderlich so die pestilencz regnieret·des eingenomen mit anthisien wasser und do mitt den leÿp geschmieret·und jst ein groþ årczneÿ das bulver zů den wunden wôlicher hande die sind·(Bolus armenus ist gůtt getrücken den die do blůt speyen·unnd do mit ptisicis das sind die do haben die schwintsucht des abnemes·Wenn bolus armenus trucknet das geschwere der lungen davon dan entsteet die schwintsucht·(Bolus armenus ist gůt dem frauwen die jr sucht zů vil haben·Und ist sunderlich gůtt d febτes die sich erheben in der pestilencz. (Avicenna spτicht das vil gesunt sind woτden die mit der pestilencze umbgeben wurden die von bolo armeno trucken also·Nÿmm ein vier maþ lauters weins der do seÿ subtÿl und nit zů starcke·und thů dar ein uncz boli armeni das ist zweÿ lot·und müsche dar under rosen wasser ein halbe eichtmaþ und trinck des nŭchtern und des abents·diser tranck benÿmmet on zweÿfel die suchte d pestilencze·(Serapio wôlicher trincker von bolo armeno mit sauer ampfferwasser in der zeit so die pestilencze regniret d iste dar voτ behŭt das jn die nit ann kommet und ist einem ÿegklichen ein gůt verhaltung·

(Item Serapio spτicht das bolus armenus gůt seÿ dissintericis das ist die den auþgange haben mitt dem blůte·des geleichen pleneticis colericis stomaticis·[108] (Item er spτicht auch seÿ es sache das dem nit geholffeen werde von disen obgeschriben krangkheitten der den bolum auch also nüczt als obgeschriben steet den hilffet selten ein andτe årczneÿe oder nýmmer kein andre auþ genommen eÿn golde des lebens genant aurum vite mit seinem zůsacze genüczet ist sunder zweÿffel ein gůte årczneÿ dick mal versůcht an vil enden vonn mir meyster Johan von cube·

(1) Rode steen, 76ste kapittel.

Bolus armenus vel lutum armenum.

In het boek Circa instans in het kapittel bolus armenus beschrijven ons de meesters en spreken dat het is koud en droog aan de andere graad. Bolus armenus is een ader van de aarde en die wordt gevonden in het land Armenië genaamd. En dit is de beste bolus armenus die rood van verf is en niet vele verven aan hem en die blijft honderd jaar onveranderd aan zijn natuur. De meester Avicenna in het andere boek in het kapittel lutum armenum spreekt dat het is rood als saffraan en is koud in de eerste graad en droog in de andere. (2) Bolus armenus is goed de kwade blaren en zweren en vooral zo de pest regeert, dat ingenomen met anthisien (andijvie?) water en daarmee het lijf gesmeerd en is een grote artsenij dat poeder tot de wonden van welke vorm die zijn. (3) Bolus armenus is goed gedronken die bloedspuwen en die met ftisis, dat zijn die hebben de duizeligheid van het afnemen. Want bolus armenus droogt de zweren van de longen en daarvan dan ontstaat de duizeligheid. Bolus armenus is goed de vrouwen die hun ziekte te veel hebben. En is uitzonderlijk goed de koortsen die zich verheffen in de pest. Avicenna spreekt dat veel gezond zijn geworden die met de pest omgeven waren, die van bolus armenus dronken alzo: Neem een vier maat zuivere wijn die subtiel is en niet te sterk en doe daar een ons bolus armenus in, dat is twee maal 16,7 gram, en meng daaronder rozenwater, een halve achtmaat, en drink dat ‘s morgens en ’s avonds, deze drank beneemt zonder twijfel de ziekte de pest. Serapio, wie drinkt van bolus armenus met zuringwater in de tijd zo de pest regeert die is daarvoor behoed zodat hem die niet aankomt en is voor iedereen een goed onderhoud.

Item. (4) Serapio spreekt dat bolus armenus goed is dysenteria, dat is die de uitgang hebben met het bloed, desgelijks pleneticis colericis stomaticis. [108] Item, hij spreekt ook is het zo dat je niet geholpen wordt van deze opgeschreven ziektes die de bolus ook alzo nuttigt zoals opgeschreven staat, dan helpt zelden een andere artsenij of nimmer geen andere, uitgezonderd een goud des levens genaamd aurum vitum met zijn toevoeging genuttigd is zonder twijfel een goede artsenij die vaak beproefd is aan veel einden van mijn meester Johan von Cube.

Vorm, naam.

Bolus armeniacus is ‘aarde uit Armenië’. Het is een soort marmer die vroeger hoog geschat was vanwege haar fijnheid.

Beverwijck; ‘Rode aarde is drievormig, een die de timmerlieden gebruiken, een ander waar de volders hun lakens mee schoon maken en een derde die we Bolus noemen en, naar de plaats, van Armenië die alleen in de heelkunst gebruikt wordt’.

Gebruik.

Beverwijck; (2) Galenus schrijft die in 9 Simp. grote kracht toe, te weten, dat het door zijn sterk verdrogende aard alle zinkingen, loop en bloed spuwen tegenhoudt, de zweren van de longen in de tering en de vuile zweren van de mond en tandvlees geneest. Hij prijst het ook zo zeer in de pest dat hij oordeelt dat zodanige zieken niet te genezen zijn, waarin deze Bolus de pest niet verdrijft, welke kracht hem ook toegeschreven wordt van Agricola, Fallopius, Imperato en andere. Ja, Joubert getuigt zulks met verwondering (omdat het droog en tezamen trekkend is) door ervaring bevonden te hebben’.

Herbarius in Dyetsche; ‘Bolus armenus of rode aarde van Armenië is een soort aarde, (2) het heeft de kracht om samen te trekken en te stoppen. Die Armeense aarde moet je kiezen die geheel rood is.

(3) Armeense aarde is goed tegen het bloed spuwen aldus genomen: ‘Neem gerstewater, los daar op of ontbindt daarin Arabische gom en dragagantum met Armeense aarde’. (4) Hetzelfde is ook goed tegen rodeloop als je het met weegbreewater geeft of maak een pleister op de darmen met het wit van een ei, van Armeense aarde en van weegbreezaad.

Tegen het bloeden van de neus neem je Armeense aarde en het sap van tasjeskruid, meng het tezamen en doe het in de neus’.


eyn gummy lxxvii ca

Bdellium latine·grece bdellas·vel bÿdellum arabice Melÿalÿend·

(Die meÿster spτechen das diþ gummÿ seÿ mancherleÿ·Eines ist genant bdellium judaicum und ist ein gumy eines baumes do ist geheissen melealyend und das wechset in dez lande jndia genant·Ein ander bdelliuz das ist geheisen bdellium arabicum und das gummÿ wechset an einem baum in dem lande arabia·(Der meister Serapio spτichet das do seÿ ein ander bdellium und das heiset man bdellium von meka·wann es ist ein baum also geheissen und der wechset in dem lande meka und der baume bτinget frucht dÿe ist süþ und wirt wirt zeytig in dem selben lande·Aber in dem lande Hÿspainenn wechset auch diser baume und die frucht wirt nit zeÿtig in dem lande·und von disem baum fleüsset diþ gummÿ das nennet man bdellium vonn meka·Von disem bdello das do wechset in dem lande meka steet geschriben in dez anfang des bůches·Genesi in dem zweÿten capitel also·quod est in paradiso voluptatis arboτ cuius fructus est satis dulcis·(Der meÿster Avicenna spτicht das diþ bdellium von meka seÿ von natur kelten und trucken machen. (Der mei Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel melealÿend id est bdellium judaicum spτicht das diss gumme seÿ das beste·unnd sunderlichen seÿ das do ist wol riechen und jnwendig weiþe farbe·Das gummÿ ist nitt gůtte das sich da balde lasset bτechen und hole und mürbe und faste stincket so man eÿn rauch do [109] von machet oder daz vermüfcht es mitt holcz stein erden oder ander kat·(Wissent das bdellium es mancherleÿ weise gefelschett wirt·wan etlich nemenn gummÿ von einen kyrþbaum oder bÿren baum oder sunft von einem baum unnd (t)hů darunder eyn wenig bdellium diser hat keinen gůten gerauch unnd stincket so mann do mit reüchet·(Item der wirdig meÿster Avicenna spτicht dz bedellium resolviert gelebert blůtt und weichet und zeitiget hårte geswere·(Die meister platearius pandecta in dez capitel bdellium spτechen das diþ gummÿ seÿ heÿþ an dem andern grade unnd feücht an dem ersten·(Der meister almansoτis in dem dτitten underscheÿd in dem capitel bdellium spτicht das bdellium iudaicum seÿ heiþ von natur·unnd bdellium de meka kalt und trucken·(Serapion bdelliuz stopffet den bauch und stercket den magen und dissolvieret geschweren die sich erheben an der lungen das zerlassen und dar auff geschmieret·

Bdellium gemüschet mit nüchtern speichel und dar auþ gemachet ein pflaster und auff den bauch geleget under den nabel bτicht den stein in der blasen unnd in den lenden·Platearius bdellium in wein gethon und dem getruncken machet wol harmen·(Diascoτides bdellium genüczt machet wol schwiczen·

(Bdellium ist gůt dem der gebissen wirt von einem vergifftigen thier darauff gelegt alþ ein pflaster·

Een gom, 77ste kapittel.

(1) Bdellium Latijn. Grieks bdellas vel bedellum. Arabisch Melialiend. (Commiphora africana)

De meesters spreken dat deze gom veelvormig is. Een is genaamd bdellium judaicum en is een gom van een boom die is geheten melealyend en dat groeit in het land India genaamd. Een ander bdellium dat is geheten bdellium arabicum en deze gom groeit aan een boom in het land Arabië. De meester Serapio spreekt dat er is een ander bdellium en dat noemt men bdellium van Mekka want het is een boom alzo geheten en die groeit in het land Mekka en de boom brengt vruchten die is zoet en wordt rijp in hetzelfde land. Maar in het land Spanje groeit ook deze boom en de vrucht wordt niet rijp in het land en van deze boom vloeit deze gom dat noemt men bdellium van Mekka. (2) Van deze bdellium dat er groeit in het land Mekka staat geschreven in de aanvang van het boek Genesis in het tweede kapittel alzo: ‘quod est in paradiso voluptatis arbor cuius fructus est satis dulcis’· De meester Avicenna spreekt dat deze bdellium van Mekka is van natuur verkoelen en droog maken. De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel melealiend, id est bdellium judaicum, spreekt dat deze gom de beste is en vooral dat het is goed ruikend en inwendig witte verf. Die gom is niet goed dat zich gauw laat breken en hol en murw en erg stinkt zo men een rook [109] ervan maakt of dat vermengd is met hout, steen, aarde of andere rommel. Weet dat bdellium op vele manieren vervalst wordt want ettelijke nemen gom van een kersenboom of perenboom of iets dergelijks van een boom en doen daaronder een weinig bdellium en deze heeft geen goede reuk en stinkt zoals men daarmee rookt. (3) Item, de waardige meester Avicenna spreekt dat bdellium oplost gestold bloed en weekt en verzacht harde zweren. De meesters Platearius en Pandecta in het kapittel bdellium spreken dat deze gom is heet aan de andere graad en vochtig aan de eerste. De meester Almansoris in het derde onderscheidt in het kapittel bdellium spreekt dat bdellium judaicum is heet van natuur en bdellium van Mekka koud en droog. (3) Serapion, bdellium stopt de buik en versterkt de maag en lost op zweren die zich verheffen aan de longen, dat opgelost en daarop gesmeerd.

Bdellium gemengd met nuchter speeksel en daaruit gemaakt een pleister en op de buik gelegd onder de navel breekt de steen in de blaas en in de lenden. Platearius, bdellium in wijn gedaan en dan gedronken maakt goed plassen. Dioscorides, bdellium genuttigd maakt goed zweten.

(4) Bdellium is goed die er gebeten wordt van een vergiftig dier, daarop gelegd als een pleister.

Vorm.

De inwoners van Afrika zeggen hiervan dat de boom zeven levens heeft, omdat als die gesneden wordt niet sterft, daarom wordt het ook als haagplant gebruikt. Bij de Touaregs wordt het gewas aanbeden, die vereren het als een symbool van onsterfelijkheid en plaatsen de plant op de grav

Naam.

(1) Het is mogelijk dat dit woord ook op een kostbaar gesteente slaat, een hars of volgens sommigen op of Borassus flabellifer, L. deze laatste is een palm die in India groeit en lijkt onwaarschijnlijk.

Hebreeuws bedolach was een aromatische gom die op myrrhe leek en dat uit en boom vloeide. Het zou kunnen komen van Commiphora wrightii, die nu gugul genoemd wordt of Commiphora roxburghii, Engl. die de bdellium van India levert en daar bekend is als mukul of gugul, of van C. stocksiana, maar bdellium werd ook voor een Afrikaanse soort gebruikt, C. africana.

Bdellium was een vervanger van de kostbare myrrhe en guggul wordt nog steeds als binder gebruikt in parfums.

Gebruik.

(2) Maerlant; ‘Bdellium, als Plinius zegt,’is een boom die pleegt in een land dat Bactria heet te staan. Zwart zo is zijn gedaante en van de grootte van echte olijven. Uit die boom ziet men drijven een soort gom, aardig goed zoals het uit kersenbomen doet. Dat riekt uitermate zoet en men nuttigt ze in menige boete. De glossaria spreekt uit Genesis dat zo met wijn gemengd het beste is’.

Dodonaeus; ‘‘In geen oude boeken vindt men de boom daar het Bdellium van komt beschreven, dan vele zijn er die menen dat het dezelfde boom is daar myrrhe aan groeit. En voorwaar de gom of traan die tegenwoordig Bdellium genoemd wordt is de myrrhe zo van smaak, kleur en groei gelijk dat ze beide tenminste voor medesoorten te houden zijn en daarom zeggen sommige dat het een doornachtige medesoort is van wierookboom en sommige hebben de zuiverste en reinste delen daarvan Bdellium genoemd en de onzuiverste de naam Myrrha gegeven. Dan Plinius zegt dat de boom van Bdellium zwart is en zo hoog als een olijfboom en met bladeren als wild eikenloof, anders van vrucht en gedaante lijkt het op de wilde vijgenboom en dat er een traan uitkomt die sommige Bdellium noemen, andere Malachra en andere Madelcon. Men vindt er drie geslachten naar de plaats daar het groeit. Het beste en zuiverste Bdellium komt uit Arabië en een andere soort vindt men in Indien en dit is zwart, vuil en in grotere klonteren verzameld. Een derde soort wordt gebracht uit Petra, een stad van Syrië, die dor is, harsachtig en bleek en dit is de naast beste. Het Bdellium groeide ook in Babylonië en Medië.

In het Grieks heet deze traan Bdellion en in het Latijn Bdellium welke naam zoveel betekent als of men stinkend zei, want dit schijnt een van de dingen geweest te zijn die door zijn grote en sterke reuk bijna stonken of onlieflijk waren. Sommige noemen het Bdellium Saracenium of Sembracenicum’.

Bdellium verschijnt in een aantal oude bronnen. In Akkadisch was het bekend als budulhu. Theophrastus is de eerste klassieke auteur die het vermeldt en Plautus is de tweede in zijn Curculio. Plinius de oudere beschrijft het zoals besproken voor. Het was en ingrediënt van oude geneesmeesters, van Galenus tot Paulus van Aegina.

De vraag is of dit de Afrikaanse bdellium, bedoloch of b'dolach van de Bijbel is die gebruikt wordt in Genesis 2:12 en een paar duizend jaar later weer verschijnt in Numeri 11:6/7.

Genesis 2: 12; ‘De naam van het eerste is Pison, deze stroomt om het gehele land Havila, waar het goud is, en het goud van dat land is goed, daar is balsemhars (bdellium) en de steen chrysopaas. De naam van de tweede rivier is Gihon, deze stroomt om het gehele land Ethiopië’. Door sommigen wordt het dan ook vergeleken met een edelgesteente

Numeri 11: 7 ‘Het man nu leek op korianderzaad en het zag eruit als balsemhars (bedolach, bedellium)’.

Dodonaeus; ‘Bdellium is warm in de tweede graad en maakt zacht en laat scheiden of verteert. Bdellium ingenomen drijft de winden uit de baarmoeder, daarop gelegd of de rook daarvan van onder ontvangen en jaagt de dode vrucht en alle vochtigheden af. (3) Met nuchter speeksel nat gemaakt verdrijft het de hardigheden en geneest de gezwellen binnen en buiten de keel. Het wordt gedaan in de week makende zalven die tegen de knobbels en korrels van de zenuwen gebruikt worden, dan om dat daartoe beter te gebruiken zal men dat stoten en met wijn of warm water smelten. (4) Dan is het ook goed genoten van diegene die een moeilijke hoest hebben en die van enige slangen gebeten zijn. Het geneest de breuken en de gespannen, gekwetste en verstuikte zenuwen en leden.

baumwolle lxxviii ca

Bombax vel Cotnm latine·grece coτon arabice Goτon·

(Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel Goτonn spτicht das baumwollen gemacht werden von den blůmen diþ baumes und in den blůmen ist samen den nüczet man in der årczneÿ·(Disser baum wechset in cecilien·Die baum sind gestalt geleiche den psersigk baumen·Vonn disem baum und bletter beschreiben uns die meister und sunderlichen Diascoτides unnd spτichet das dises baumes bletter unnd samen vil tugent in jnen haben·und sind heiþ unnd feüchter nature·[110] (Serapion. Der safft von disen blettern stopffet die flüþ od auþgenge der jungen kinde·(Den samen hinein getruncken mit fenchel wasser machet auch gar lustig umb die bτust und benymmet den hůsten·(Das ôle von disen samen und bletter gemachet unnd auch das antlicz do mit gestrichen benÿmmet auch die geschweren und hiczigen blattern und machet das antlücz gar schon vund glat·(Diser same meret die natur des menschen sperma genant und bτinget lust man und frauwen das getruncken mitt wein. (Von der baaum wollen finde ich nit mee wann das die frauwen schleÿer unnd reÿn tůchlin dar auþ spÿnnen·

(1) Katoen, 78ste kapittel.

Bombax vel Cotum Latijn. Grieks coron. Arabisch Goron. (Gossypium arboreum)

Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel Goronn spreekt dat katoen gemaakt wordt van de bloemen van deze boom en in de bloemen zijn zaden die nuttigt men in de artsenij. Deze boom groeit in Sicilië. De boom zijn gestalte is gelijk de perzikbomen. Van deze boom en bladeren beschrijven ons de meesters en vooral Dioscorides en spreekt dat deze boom bladeren en zaden veel deugd in zich hebben en zijn heet en vochtige natuur. [110] Serapio. Het sap van deze bladeren stopt de vloed of uitgang van de jonge kinderen. De zaden ingedronken met venkelwater maakt ook erg lustig om de borst en beneemt het hoesten. (2) De olie van deze zaden en bladeren gemaakt en ook dat aangezicht daarmee gestreken beneemt ook de zweren en hete blaren en maakt dat aanzicht erg schoon en glad. (3) Dit zaad vermeerdert de natuur des mensen, sperma genaamd, en brengt lust mannen en vrouwen, dat gedronken met wijn. Van de katoen vind ik niet meer dan dat de vrouwen sluiers en reine doeken daaruit spinnen.

Vorm.

Zijn takken zijn bedekt met zacht dons van een purperen kleur. Bladeren zitten aan een steel van 1.5-10cm, ovaal tot rond met 5-7 lobben als een esdoornblad. Klieren zijn er op het blad en knoppen.

Bloemen staan aan korte stengels, licht geel met soms een wat purperen centrum, 3-4cm. De vrucht is een 3-4cellige doosvrucht van 1.5-2.5cm doorsnede, ovaal. De zaden erin zijn rond en bedekt met lange witte katoen.

Naam.

(1) Dit gewas heet in het Grieks Xylon en Gossipion, in het Latijn heeft het ook dezelfde namen, in de apothekerswinkels noemt men het Cotum, in het Hoogduits Baumwoll, in het Frans du cotton en in het Nederduits kottoen’.

Gossypium, dit woord is afgeleid van goz: Arabische voor een zachte stof, Latijn gossum: uitpuiling, de zaaddoos opent bij rijpheid.

Midden Nederlands cotoen in 1272, dit stamt uit het oud-Franse coton, wat weer stamt uit Italiaanse cottone en dit van Arabisch qutun, (of katom, koton: boomwol), dat uit het Egyptisch of voor-Indisch stamt.

Dodonaeus; ‘In de apothekerswinkels noemt men het Lanugo Bombax. Dit kruid of de wol ervan heet in het Grieks Bambax en Pampax en daarna in Italië bambsgia of bambagia, hoewel hetgeen dat ervan geweven is ook bambasijn heet en de borstrokken daarvan gemaakt heten daarvan ook misschien wambaysen of wambuizen’.

Bombast, Engels bombast, dat is de ruwe katoen die gebruikt werd om kledingstukken op te vullen, vandaar gezwollen taal of holle klanken.

Plinius schreef over de katoenplant als (arbor) lanigera, de woldragende boom, ook als Gossypinus van Bahrein, vandaar kwam de fabel dat de wol groeide aan plantaardige schapen, zie barometz bij dieren.

Gebruik.

Dodonaeus; ‘‘As van gebrande katoen kan het bloed wat uit de wonden vloeit net zo goed stelpen en op laten houden als de as van gebrand papier.

(3) Het binnenste of het merg van het zaad helpt diegene die met de hoest gekweld zijn en hun adem niet goed ophalen kunnen en bovendien het verwekt tot de onkuisheid en begeerte des vlees want het vermenigvuldigt het zaad zeer geweldig.

De olie die uit het zaad geperst wordt laat de sproeten vergaan en verdrijft alle andere besmetting van de huid.

Katoen op het vuur gelegd en de rook daarvan geroken en met de neus opgehaald helpt de vrouwen die met de opstijging des baarmoeder gekweld zijn.

(2) De barbieren gebruiken het katoen ook nuttig om de wonden en zeren te zuiveren als ze de katoen eerst in wijn gelegd hebben en daarna uitgeduwd. Die van Egypte gebruiken geen andere doeken of afschrapsels in hun wonden of zeren en daarvoor nemen ze hun boomkatoen dat fijner is dan hetgeen dat aan de lage heester groeit. Ze gebruiken hetzelfde katoen ook om het bloed te stelpen. Het zaad van dit gewas is goed tegen alle koude gebreken van de borst. En de Egyptenaars gebruiken de slijmerigheid van hetzelfde zaad als het in water geweekt is tegen alle hete koortsen en alle vergif dat de maag en darmen knaagt of dooreet. Hetzelfde boomkatoen wordt van hen ook gebruikt tegen de hoest die veroorzaakt is van scherpe zoute vochtigheden wat op de borst zinkt.

syngrün lxxix Cap

Berwinica latine et grece·

(Die meister spτechen das diþs kraut seÿ heiþ und trucken an dez dτitten grade. Diþ kraut ist winter und summer grŭn·Die farbe der bletter geleichet den buchþbaumen blettern. Dises kraut sol gesamelt werden zwischen den zweÿen unser frauwen tagen assumptionis und nativitatis das ist unser frauwen wurczweÿ vnd ir geburt·Diþ kraut sol gedürret werden an dem lufft und nit an der sunnen·(Sein tugent ist auþtreiben bõse feüchtunge die do kommet von grosser kelte dises gesoten mit wein und den getruncken·(Wôlicher dises kraut bei jm tregt über den hat der teüfeil kein gewalt·(Uber wôlcher hauþdore diþ kraut hangeet darjnne mag kein zaubereÿ kommen kommet sÿ aber in dz hauþ so wenet sÿ dar ein verratten sÿn unnd weichet bald darauþ·Mit disem krautt beweret man in wôlichez menschen bôse geÿste sind wie die bewerung czů geet lasse ich ansteen·Aber on zweifel mage kein bôser geist gewalt in dem hauþ haben darjnne diþ kraut ist und vil besser ist es so es auch geweÿhet wirt mitt andern kreüttern·

(1) Maagdenpalm, 79ste kapittel.

Berwinica Latijn en Grieks. (Vinca minor)

De meesters spreken dat dit kruid is heet en droog aan de derde graad. Dit kruid is winter en zomergroen. De verf van de bladeren lijkt op de buksbomen bladeren. Dit kruid zal verzameld worden tussen de twee onzer vrouwen dagen, assumptionis en nativitatis, dat is onze vrouwen kruid wijden en haar geboorte. Dit kruid zal gedroogd worden aan de lucht en niet aan de zon. Zijn deugd is uitdrijven kwade vochtigheid die je komt van grote koudheid, die gekookt met wijn en dan gedronken. Wie dit kruid bij hem draagt over hem die heeft de duivel geen geweld. Over welke huisdeur dit kruid hangt daarin mag geen toverij komen, komt het echter in dat huis zo woont daar een verrader is en wijkt gauw daaruit. Met dit kruid beweert men in welke mensen kwade geesten zijn en wie die bewering aangaat laat ik aanstaan. Maar zonder twijfel mag geen kwade geest geweld in het huis hebben daarin dit kruid is en veel beter is het als het ook gewijd wordt met andere kruiden.

Vorm.

Kleine bladeren zijn leerachtig en kort gesteeld, elliptisch tot ei/lancetvormig en meestal stomp, glanzend donkergroen met wat omgekrulde randen, 4-5cm lang. De niet bloeiende stengels ranken over de grond en de bloeiende komen wat omhoog Okselstandige en lang gesteelde, alleenstaande lichtblauwe bloemen in maart/april, bloemkroon tot 3cm in diameter met uitgespreide kroonbladen en in het centrum wat wit.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘‘Dit gewas is tegenwoordig hier te lande bekend met de naam vincoorde, maeghdencruydt of maeghdenpalm, in Hoogduitsland Ingrun en Singrun. De gedaante van dit gewas is elke man zeer goed bekend want de bladeren en rankjes worden van de kinderen en jonge maagden voor strooisel en sieraad veel gezocht en gebruikt en daarvan is de naam maagdenkruid en maagdenpalm gekomen’.

Ingrun bij Bock, Immergrune of Singrun, oud-Hoogduits Singruoni, midden-Hoogduits Singruene en in het Angelsaksisch singroene. Dit werd bij ons in midden-Nederlands sindegroen en via ingroene en immergroene werd het wintergroen en senegroen. Sin: is een oud Germaans woord voor altijd. Zo is de sintflut: vertaald als zondvloed, een zeer grote vloed. Het woord is oerverwant met Latijn semper: altijd, dus altijd groen.

Dodonaeus; ‘Op een ander plaats, te weten in het 11de kapittel van zijn 21ste boek noemt Plinius dit kruid ook Vinca Pervinca en Chamaedaphne. ‘Vinca Pervinca, zegt hij, blijft altijd groen als de laurierboom die aan zijn knietjes of knoopjes met bladeren begroeid en omringd is en is een kruid om de perken of lage priëlen en bedden van de hoven te versieren, nochtans wordt het soms gebruikt in kransen en elders in plaats van de bloemen als men geen bloemen vinden kan. Deze wordt van de Grieken Chamaedaphne genoemd. In de apotheken heet het ook pervinca’.

Plinius Vinca pervinca, waar­van de meeste Europese namen afstammen, verwijst waar­schijnlijk naar het binden, per: rondom, om het begrip vincire te versterken. In oud Nederlands was dit vinc-oorde en vincworte.

Gebruik.

Dodonaeus; ‘Dit kruid stopt allerhande loop van de buik en geneest de rodeloop zo Dioscorides en Galenus zeggen als men de stelen en bladeren met wijn drinkt.

Hetzelde maagdenkruid of vincoorde met melk en olie van rozen of Cyprinum gemengd en daarvan een pessarium gemaakt en in de moeder gedaan laat de pijn en weedom van de baarmoeder ophouden.

Vincoorde gekauwd geneest of verzoet de tandpijn en insgelijks ook is ze zeer goed tegen de beten of steken van de venijnige dieren, daarop gelegd.

Men zegt ook dat hetzelfde kruid met azijn te drinken gegeven zeer behulpzaam is diegene die van de slangen die Aspides genoemd worden gebeten zijn

Want, als Lobel betuigt, de aard van deze maagdenpalm is zulks dat ze enige warmte in haar schijnt te hebben waarmee ze zuivert en de witte vloed van de vrouwen afjaagt en wederom als het er een tezamen trekking laat en het lichaam versterkt heeft die stopt.

Ook is het groot wonder, zegt dezelfde Lobel, dat alleen een meitje of kransje van deze maagdenpalm gevlochten en op het hoofd gedaan het bloeden uit de neus stelpt. Om hetzelfde te doen wrijven sommige de bladeren van dit kruid goed klein en steken ze in de neus of binden ze rondom de hals of leggen ze onder en op de tong.

iudenleym lxxx capi

Bitumen judaicuiw latine grece aspaltum·

(Die meÿster spτechen dz dises darumb heiþ bitumen iudaicum [111] wan es gesamelt wirt und funden in dem lannde judea in dem môτe das man nennet das todtt môτr·(Diascoτides spτicht das bitumen judaicum das mann findet in einem pulle in judea unnd der pulle ist geheÿssen alffridin darjnne coaguliert sich ein soliche materie und ist geleich alþs ein leÿme und das heben die leüte in die schiff mitt kraveln und lassen das trucken werden diþs heisset bitumen judaicum unnd verkauffen es dar für·(Diascoτides spτicht auch das bitumen judaicum seÿ auff ein ander gestalt unnd das findet mann auch do selbest und das ist als hert dz es weder feür noch wasser zerbτechen noch zerweichen mage on allein bockes blůt und dz blůtte dan von den frauwen geett so sÿe menstruose sind·Und wil tu das zerbτechen so nÿmme ein wullen faden und mach in naþs mitt den obgeschriben feüchtunge so faret es von ein ander geleicher weÿse als kalck der geleschet wirt mit wasser·(Item diascoτides spτicht das bitumen judaicum benymmet geschwulst das mitt essig gemüschet unnd darüber gestrichen·(Bitumen judaicum gemüschet mit castoτio das ist byber geÿln und damit unden auff gereüchet bτinget den frauwen jre zeit menstruum genant·(Den rauche in die nasen gelassen benÿmmet catarum das ist den schnoppen·(Wen die zene we thůnd der neme bytumen judaicum und halt den in dem munde er geneyset on zweÿfel·(Bitumen judaicum wirt zů zeÿten gefelschet mit harcz den etlich darunder müschen und das benÿmmet jme sein natuur und kraffte·(Cassius felix ein meÿster spτicht das bitumen iudaicum seÿ heiþ an dem ende des dτitten grades und trucken an dem vierden·

(1) Jodenlijm, 80ste kapittel.

Bitumen judaicuim Latijn, Grieks aspaltum.

De meesters spreken dat dit daarom heet bitumen judaicum [111] want het verzameld wordt en gevonden in het land Judea in de zee dat men noemt de Dode Zee. Dioscorides spreekt dat bitumen judaicum dat men dat vindt in een poel in Judea en dat de poel is geheten alffridin daarin coaguleert zich een zulke materie en is gelijk als een lijm en dat heffen de mensen in een schip met kranen en laten dat droog worden en dit heet bitumen judaicum en verkopen het daarvoor. Dioscorides spreekt ook dat bitumen judaicum is van een ander gestalte en dat vindt men ook daar en dat is als hard zodat het geen vuur noch water breken noch weken mag zonder alleen bokkenbloed en dat bloed dat van de vrouwen gaat zo ze menstruatie hebben. En wil u dat breken zo neem een wollen vezel en maak het nat met de opgeschreven vochtigheid dan gaat het vaneen gelijk als zoals kalk dat gelest wordt met water. Item, Dioscorides spreekt dat bitumen judaicum beneemt gezwellen, dat met azijn gemengd en daarover gestreken. Bitumen judaicum gemengd met castoreum, dat is bevergeil, en daarmee van onder gerookt brengt de vrouwen hun tijd, menstruatie genaamd. De rook in de neus gelaten beneemt catarre, dat is het snuffen. Wie de tanden pijn doen die neemt bitumen judaicum en houdt dat in de mond, hij geneest zonder twijfel. Bitumen judaicum wordt sommige tijden vervalst met hars dat ettelijke daaronder mengen en dat beneemt hem zijn natuur en kracht. Cassius Felix, een meester, spreekt dat bitumen judaicum is heet aan het eind van de derde graad en droog aan de vierde.

Vorm.

Dat is een hars of bitimeuze substantie, zwart als pek die diep glanzend zwart van binnen, nauwelijks een geur, dat gebeurt bij bij verhitten en het brandt gemakkelijk. Het verbrandt in het vuur niet geheel en er blijft een hoeveelheid as over. Het wordt zwevend gevonden op de lacu of mari asphaltite, de Doode Zee waarvoor de steden Sodom en Gomorra stonden. Dit pek komt als wit en vloeiend pek van tijd tot tijd vanonder de Doode zee uitgetoten en als het dan boven water komt wordt het door de zon en het zout van het water hard en dicht gemaakt. De inwoners winnen dit vanwege het nut die ervan komt, maar ook omdat de zee anders daardoor een kwalijke geur van zich geeft wat hen de gezondheid nadelig is. De vogels die daarover vliegen vallen dood daarin.

Naam.

(1) Bitumen Judaicum. Bitumen Judaicum. Bitum Babylonicum. Asphaltus. Jodenasfalt, Jodenpek, Frans, bitume de Judée, Duits Judenleim of Judenpech. Men houdt het er op dat het woord bitumen komt van het Griekse ωιτυς, dat zoveel betekent als Pinus, een den. De oorsprong van deze naam zou gelegen zijn in het feit dat de ouden meenden dat Jodenpek een soort pek was die uit dennen en andere bomen in de zee van Sodom vloeiden, dat is daaruit ontstaan bij de Joden bij de profeet Esdras toen hij van Sodom en Gomorro sprak dat hun land onder pek en as begraven zou worden.

De naam Asphaltus komt van de lacu Asphaltite af wat zoveel betekent als een zekere zee, dan omdat het overmatig zout en en met deze pek bedekt is draagt het bijna alle dingen die daarin geworpen worden.

Gebruik.

De Arabieren gebruiken dit pek om hun vaartuigen daarmee dicht te maken net zoals bij ons pek. Vroeger werd het ook veel gebruikt bij balsemen van de doden. Het pek wordt ook voor de bereiding van het mooie glanzende Chinese zwart gebruikt. Het versterkt, weerstaat vervuiling, verdeeld en maakt dun, reinigt en sluit de wonden. Het werd innerlijk en uiterlijk gebruikt.

eyn ochs oder riud

lxxxi Capitel

Bos latine·

(Die meÿster spτechen das diþs thier sey fast ungestŭmme und geleichet bey nach dem leüwen mitt seiner stÿmme·Sein fleisch nerett den menschen und krefftiget die gelýder·(Dÿe bτŭhe von ochsenfleische ist fast meer stercken unnd kreftigeenn wann ander vierfüssiger thier fleische unnd darumbe diennet dÿe bτŭhe dar von gar wol krancken menschen·(Der meÿster Plinius [112] in seinem·xxviij·bůch in dem·xj·capitel spτicht das auch nichctes an dem ochsen oder rindt seÿe es werde gebτauchet zů nücz dem menschen·Und auff das kürczest saget auch er das des occhsen mist mitt essig vernüschet und auch auff die gewerbe gelegt der gelÿder darjnne geschwulst oder auch schmerczen seÿ er senfftiget die zů handt·(Item wôlicher ein bôse blatter an seinem leibe hett d môchte auch diþ also dar auff legen es zeühet zů hauffen den eÿter geleÿch einem zÿgpflaster und heilet on schaden·(Und benÿmmet auch also groþ hicze dar durch ein gelide entzündet môchte werden·(Von ochsen mÿst distillieret ein wasser das dienett auch zů geschwulst die hiczig ist zů den augen darüber gestrichen·(Diþs thier ist nit allein nücze den menschen und sunderlich das von jme kommet alþ sein gehoτncz sein hautt do mit man mancherleÿ machet·

(1) Een os of rund.

81ste kapittel.

Bos Latijn. (Bos primigenius taurus)

De meesters spreken dat dit dier is erg onstuimig en lijkt bijna op een (2) leeuw met zijn stem. Zijn vlees voedt de mensen en versterkt de leden. De bouillon van ossenvlees is erg meer versterken en krachtiger dan ander viervoetig diervlees en daarom dient de bouillon daarvan erg goed zieke mensen. De meester Plinius [112] in zijn 28ste boek in het 11de kapittel spreekt dat ook niets aan de ossen of runderen zijn het wordt gebruikt tot nut voor de mensen. En op het kortste zegt hij ook dat de ossenmest met azijn vermengd en ook op de gewrichten gelegd van de leden daarin gezwellen of ook smarten zijn, het verzacht die gelijk. Item, wie een kwade blaar aan zijn lijf heeft die mag ook dit alzo daarop leggen, het trekt op hopen de etter gelijk een trekpleister en heelt zonder schade. Het beneemt ook alzo grote hitte waardoor een gelid ontstoken mocht worden. Van ossenmest distilleert een water dat dient ook tot gezwellen die heet zijn voor de ogen, daarover gestreken. Dit dier is niet alleen nuttig de mensen en vooral dat van hem komt zoals zijn horens en zijn huid daarmee men vele dingen maakt.

Vorm.

Een os is een gesneden stier, het symbool van vreedzaam dienen en kracht. Als een os nog jong is wordt hij al gewend aan het dragen van het juk. Hij is rustig en gemoedelijk, een heel verschil met de stier die vrijwel altijd onbetrouwbaar is. De os is met minder kosten dan het paard te onderhouden, sterker en voordeliger om hetzelfde in de landbouw te verrichten. Ook zijn er minder gebreken aan de zo kostbare paarden, een os kan bijna zoveel als twee paarden trekken. Ze zijn alleen wat traag.

Naam.

(1) Latijn Bos, in Grieks is het bous, ‘rund’. Os, midden-Nederlands osse, in oud-Saksisch en oud-Hoogduits is het Ohso en nu Ochse, in oud-Engels oxa en nu ox, Gotisch auhsus, dit is te vergelijken met oud-Indisch uksan, ‘stier’.

Gebruik.

Van ossenhorens worden de boogtoppen gemaakt en pijlpunten die naar de vijand worden geschoten, borstplaten en andere legerspul waarmee de mens verdedigd wordt tegen zijn vijanden. Van ossenhorens worden lampen gemaakt die het duister verdrijven, kammen om het haar recht te maken en het hoofd van vuil te zuiveren. De horens van dit dier waren de eerst bekende drinkvaten, alsmede het eerste blaasinstrument en de eerste doorschijnende stof die men voor vensterruiten en lantarens gebruikte. Zijn beenderen dienen tot vervanger van het ivoor, door ze week te maken en in vormen te gieten, te bewerken waar men messenheften van maakt, drinkbekers, dozen en kammen. Van zijn vet en talk worden onder andere kaarsen gemaakt. Zijn haar wordt gebruikt tot vulling van verschillende weefsels, zijn bloed is de basis van Pruisisch blauw. Ook schrijvers en schilders gebruiken de horens en bewaren daar hun beste kleuren in. Zijn huid wordt tot leer gemaakt. Ze zijn beroemd vanwege de ossenhuiden die onder kerktorens het fundament zouden zijn.

Herbarius in Dyetsche;’Os of ossen, met zijn vlees worden de mensen en andere schepsels gevoed, daarin is de os verschillend en duidelijk voordelig en daarom is zijn mest met azijn gemengd goed zegt Plinius in zijn achtendertigste boek, kapittel elf van zijn natuurlijke historie.

Tegen jicht en de waterzuchtige is het een bijzonder goede medicijn als het in de zon ermee bestreken wordt want het verteert de vochtvermenging die tussen het vel en het vlees ligt.

De os is een dier die niet alleen in het gebruik voor de mensen nuttig is, maar ook voor vele andere zaken want van haar horens en van haar vel worden velerhande dingen gemaakt zoals Bartholomeus zegt’.

Maerlant; ‘Taurus, dat is in Vlaams een stier en is voor een sterk dier, een vering (vaars) heet het en een verre. Een wreed dier is het als het kwaad is, alle dieren die zich met prooien voeden willen het deren. Hun meeste kracht is van voren, in het voorhoofd en in de horens, met bijten doen ze niemand kwaad, maar in de horens is hun daad. En ze zijn goed voor mensen gevoeg, beide, voor wagens en in ploeg, omdat ze het gewend zijn. En als ze oud zijn van jaren wil men ze dan vet maken, dan zijn ze murwer in de smaak. Twee ossen die in een ploeg tezamen trekken is genoeg en als de een de ander niet ziet dat hij erom te loeien pleegt, zo lief hebben ze hun buren en dit is hoofse beesten natuur. Omdat ze voor allersterkst zijn dragen ze het juk op de horen, in menig land en in menige plaats trekken ze met te hals mede. Ossenvlees pleegt droger te zijn dan dat van de bok of van het zwijn en daarvan komt zwaar bloed, doch geeft kracht en voedt goed, maar het is moeilijk te verteren, eet het met look of met azijn. Basilius spreekt dat voor allen die bloed en stierenbloed drinken het dodelijk is, zijn bloed warm overeen gelegd is goed waar een been gebroken is’.

(2) Met de stem van een leeuw wordt wel op de wisent gedoeld. Maerlant; ‘Vesun, alzo schrijft Solijn, is een dier naar de wilde stier gevormd, maar bij hem staan mede in de hals borstels en manen, recht naar de paarden zede. Snel is het zeer in zijn vlucht, van grote waarde en van grote vrucht, men kan het met sommige dingen vangen, maar nimmermeer kan met het temmen, in grote bossen vindt men ze wel. Wisent heet het in Dietsche taal’.

butter lxxxii Capi

Butirum latine·

(Der hochgelert meister Avicenna in seinem andern bůch in dem capitel butirum spτicht das butter seÿ warm machen und auch feücht an dem ersten grade butter ist von natur zeÿtigen reÿnigen und auch verzeren die mittelmessiger natur sind unnd nit grober oder hårer natur·(Buteer ist fast gůtt den geschweren hÿnder den oτen die do mitt czů weichen. (Avicenna wôliche frauwe der jungen kÿnde wenglin schmieret mitt buttern so wachseen auch jme sein zene on schmerczen·Auch dienet butter dem geschweren in den oτen unnd auch in dem munde gehalten·

(Butter ist auch gar fast gůtte die gelÿder do mitt geschmeret·und auch die lenden zů senfftigen den schmerczen darjnne·

(Butter gemüschet mit hônig unnd also auch genüczet in den leÿp diennet fast wol pleureticis das siud auch dÿe geschweren in der brust haben·(Des geleÿchen peripleumoniacis das ist die auch geschweren haben an der lungen davon dan ersteet ptisis das ist die geschwintsnccht des abnemes benymmet butter wie oben steet genüczet·(Auch senfftiget und reÿniget butter alle geschweren und auch sünderlichen die schmerczen an heÿmlichen steten wie die auch sein mügen·

(Butter ein genomen mitt der kost senfftiget auch alle jnnerliche gelider·Unnd darumbe sind auch gar wenig leütte in dem landen lenden siech od bτesthafftige des steins die alle zeit butter essen auf bτott voτ dem essen und nach dem essen·Auch mit grossen klumpen in d kost ursachen halben das solichs dar durch sich verzeret und den menschen von solcher materien reÿniget durch den [113] harm und stůlgang·(Item butter genüczet jnwendig unnd auþwenig machet auþwerffen schleÿmige feüchtikeit in d bτust saugende·

(1) Boter, 82ste kapittel.

Butirum Latijn.

De zeer geleerde meester Avicenna in zijn andere boek in het kapittel butirum spreekt dat boter is warm maken en ook vochtig aan de eerste graad. Boter is van natuur rijpen, reinigen en ook verteren die middelmatige natuur zijn en niet grover of harde natuur. Boter is erg goed de zweren achter de oren die daarmee te weken. (2) Avicenna, welke vrouw de jonge kinderen wangen smeert met boter zo groeien ook bij hem zijn tanden zonder smarten. (3) Ook dient boter de zweren in de oren en ook in de mond gehouden.

(4) Boter is ook erg goed de leden daarmee gesmeerd en ook de lenden te verzachten de smarten daarin.

(5) Boter gemengd met honing en alzo ook genuttigd in het lijf dient erg goed pleuris, dat zijn ook die zweren in de borst hebben. Desgelijks op peripneumonie, dat is die ook zweren hebben aan de longen daarvan dan ontstaat ftisis, dat is de duizeligheid van het afnemen, beneemt boter zoals boven staat genuttigd. Ook verzacht en reinigt boter alle zweren en ook vooral de smarten aan heimelijke plaatsen waar die ook zijn mogen.

Boter ingenomen met de kost verzacht ook alle innerlijke leden. En daarom zijn er ook erg weinig mensen in het land lendenziek of borstziek van de steen die alle tijd boter eten op brood voor het eten en na het eten. Ook met grote klompen in de kost vanwege dat zulks daardoor zich verteert en den mensen van zulke materiën reinigt door de [113] plas en stoelgang. Item, boter genuttigd inwendig en aan de buitenkant maakt uitwerpen slijmerige vochtigheid die in de borst zuigen.

Vorm.

Boter is het vetartikel waarin geen andere vetbestanddelen voorkomen dan die van melk afkomstig zijn. Het is een gelijkmatige, gele en vaste, maar toch goed smeerbare vetmassa wat een enigszins glanzend uiterlijk heeft. Als men er met een spaan over gaat mogen er niet veel en in elk geval geen grote vochtdruppels tevoorschijn komen en dat vocht moet in ieder geval helder zijn. Goede boter heeft een aangename, frisse, geurende en daarmee overeenkomende smaak. Bij scherp doorproeven mag men geen eigenaardige bij- of nasmaak ontdekken.

Naam.

(1) Boter, Duits Butter, oud Engels butere, Engels butter, Frans beurre, uit Latijn butyrum, van Grieks bouturon: koeienkaas, koekwark, bous: os, turon: kaas. Waarschijnlijk hebben de Romeinen een betere boterbereiding gekend waardoor de Germanen de naam overnamen. Oude Germaanse namen zijn nog bekend, het Oud-Noorse Smor en Oud-Hoogduitse chuo-smero.

Gebruik.

Herbarius in Dyetsche; ‘Butirum of boter wordt gemaakt van koeienmelk, van geitenmelk en van schapenmelk. (3) Boter lost op en rijpt, daarom doe je het op de blaren achter de oren als je die wil vermurwen en rijpen. Boter is goed om op het gezwel van het tandvlees te smeren. (2) Ook om de tanden zonder pijn te laten groeien. Het is ook goed tegen andere blaren in de mond. (4) Je doet het ook in pleisters die goed zijn om de pijn in de lendenen of in ander leden te laten verzachten. (5) Boter met honing gemengd en zo genomen is een grote hulp voor diegene die etter uit de blaren in de borst hebben. Het is ook zonder honing, van binnen genomen of aan de buitenkant gesmeerd, goed om de etter uit te spuwen volgens Serapio’.


Dausent güldeu

lxxxiii Capitel

Centaurea latine grece anuticem arabice anturion.

(Der wirdig meister Serapio in dez bůch aggregatoτis in dem capitel Antarion spτicht dz zweier hande centaurea sey·eÿne dÿe grôþer·die ander die mÿndere·Dye grôsser hat bletter geleiche dez nuþlaup der grossen und sind grŭn geleich den kôele blettern die man ÿsset·und an den spiczen der bleter gekerbet·Die lenge des stengels ist zweÿer oder dτeyer armen lang·unnd hat auch ein wurczel die ist zweÿer armenn lang·und hatt in jr gar vil feüchtuneg·unnd hatt einen scharpffen gerauch und ist rot an der farbe·(Die farbe des safftes ist geleich alþ blŭtte·Die mÿnder centaurea ist geleich den dosten und wechset gar geren an feüchten steten·Ir stengel ist einer spannen lang und hat auch ein rotte blůmen·Die wurczel ist fast bitter und gar krnmp·die wurczel ist nit nücz zü bτauchen·(Der meister Plinius in dem capitel Centaurea die grôsser und auch dÿe minder sind heiþ und trucken an dem andern grade·(Der wirdig meÿster Galienus spτichett daz centaurea magna daz ist die grôsser seÿ den·frauwen gůtt genüczet zů jrer zeÿt darüber getruncken·Also genüczet ist der trancke gůtt emepcoicis das ist dÿe blůt speÿgen·(Für alle febτes·Nÿmm ein halb lott centaurea gebulvert unnd trinck das hinein mit wein dτeÿ moτgen nŭchtern mit zucker vermenget es hilffet auch garwol·(Platearius centaurea gesotten in wasser auff ein hantfoll unnd das auch getruncken ist gŭtte asmaticis daz ist dem die do keichen·Und benÿmmet auch also genüczet dem alten bôsen. hûsten·(Den safft auch von der wnrczelen eÿn genommen [114, verder op pagina 116] reÿniget auch den magen unnd bτinget auch gar vil stůlgenge·(In dem bůch genannt circa instans steet auch geschryben das man centanream sol samlen so si an hebet zů blŭen·und darnache hencken an ein dunckele stat und nit in dÿe sunnen und also lassen trucken werden·Diþ ist fast gût genüczet über jare zů vil sachen und diþ sunderlrich von der grossen centaurea·(Itez diþ centaurea gesoten mit wein und darunder gemüschet zucker ist fast gůt der verstopten lebern der lenden und milcz und blasen·(Diþ kraut gesotten mit wein und dar under gemüschet baumôle und diþ gelegt auff den bauch zwischen den nabel und dem gemechte benÿmmet grossen lenden wee und ôffnet auch das verstopffet milcze·(Ein salbe gemachet vonn dez safft und dar under gemüschet ôle und wachþ und das milcz auþwendig do mit geschmieret hilffet fast wol·(Item für dÿe verhårte leber und das hårte milcze sol man machen ein sÿropel also·Nÿm den safft von centaurea und eppich wurczel und fenchel wurczel ÿegkliches geleich vil und laþ das sieden in dem safft darnach seÿge es ab unnd trucke die feüchtung wol auþ und darinne zucker das gewichte haltt ungeverlich nach dem dich gelustet wenig oder vil zů machen·

(Diser sÿrop ist auch fast gůtt dem geelsüchtigen getruncken des obents unnd moτgens·(Der meister Johannes mesue spτicht das die wurczel von dem centaurea den safft dar auþ gezogen benÿmmet vil bôser feüchtunge auþ dem menschen und auch bôse gewåsser des safftes ein genommen auff ein halb lot mit baumôle·

(Itez in einem cristiere mag man nüczen dτeÿ quintin mitt baumõle·(Plinius centaurea gemüschet mitt wÿdhopffen blůtt und auch gar ein wenig hônig und das auch des nachtes geleget in ein luceren do ein liecht jn bτýnnet und alle die dar beÿ sten meinen auch es lauffe alles vol steren·(Lese in Pandecta in dem capitel centaurea findestdu auch dises also geschτiben unnd ist auch gar gar manig male bewert worden·

(1) Duizendguldenkruid.

83ste kapittel.

Centaurea Latijn. Grieks anuticem. Arabisch anturion. (Rhaponticum en Centaurium)

De waardige meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel Antarion spreekt dat er zijn twee soorten Centaurea, de ene de grotere en de andere de kleinere. (7) De grotere heeft bladeren gelijk het notenloof der grootte en zijn groen gelijk de koolbladeren die men eet en aan de spits van de bladeren gekerfd. De lengte van de stengels is twee of drie armen lang en heeft ook een wortel die is twee armen lang en heeft in hem veel vochtigheid en heeft een scherpe reuk en is rood aan de kleur. De verf van het sap is gelijk als bloed. (8) De kleinere Centaurea is gelijk de marjolein en groeit graag aan vochtige plaatsen. Zijn stengel is een zeventien cm lang en heeft ook en rode bloem. De wortel is erg bitter en erg krom, die wortel is niet nuttig te gebruiken. De meester Plinius in het kapittel Centaurea de grotere en ook de kleinere zijn heet en droog aan de andere graad. De waardige meesters Galenus spreekt dat Centaurea magna, (Rhaponticum) dat is de grotere, is de vrouwen goed genuttigd tot hun tijd, daarover gedronken. Alzo genuttigd is de drank goed emoptoicus, dat is die bloedspuwen. Voor alle koortsen: Neem een half van 16,7 gram Centaurea gepoederd en drink dat in met wijn drie morgen nuchter met suiker vermengt, het helpt ook erg goed. Platearius, Centaurea gekookt in water op een hand vol en dat ook gedronken is goed astmatici, dat is die er kuchen. En beneemt ook alzo genuttigd het oude kwade hoesten. Het sap ook van de wortels ingenomen [verder op pagina 116] reinigt ook de maag en brengt ook erg veel stoelgang. In het boek genaamd Circa instans staat ook geschreven dat men Centaurea zal verzamelen zo ze aanheft te bloeien en daarna hangen aan een donkere plaats en niet in de zon en alzo laten droog worden. Dit is erg goed genuttigd over jaren tot veel zaken en dit vooral van de grote Centaurea. (3) Item, deze Centaurea gekookt met wijn en daaronder gemengd suiker is erg goed de verstopte lever, de lenden, milt en blaas. Dit kruid gekookt met wijn en daaronder gemengd olijvenolie en dit gelegd op de buik tussen de navel en het geslacht beneemt grote lendenpijn en opent ook de verstopte milt. Een zalf gemaakt van het sap en daaronder gemengd olie en was en de milt uitwendig daarmee gesmeerd helpt erg goed. Item, voor de verharde lever en de harde milt zal men maken een siroop alzo: Neem het sap van Centaurea en selderijwortel en venkelwortel, van elk gelijk veel, en laat dat koken in het sap, daarna giet het af en druk de vochtigheid goed uit en daarin suiker dat gewicht houdt ongeveer naar het je lust weinig of veel te maken.

Deze siroop is ook erg goed de geelzuchtige gedronken ‘s avonds en ‘s morgens. (5) De meester Johannes Mesue spreekt dat de wortel van de Centaurea en het sap daaruit gezogen beneemt veel kwade vochtigheid uit de mensen en ook kwaad water, het sap ingenomen op een half van 16, 7gram met olijvenolie.

(4) Item, in een klysma mag men nuttigen drie maal 1, 67gram met olijvenolie. Plinius, Centaurea gemengd met hoppen bloed en ook erg weinig honing en dat ook ‘s nachts gelegd in een lamp daar licht in brandt en alle die daarbij staan menen ook het loopt alles vol sterren. Lees in Pandecta in het kapittel Centaurea vindt u ook deze alzo geschreven en is ook erg veel keer beweerd geworden.

(8) ‘Een plant die groeit aan vochtige plaatsen. Zijn stengel is een zeventien cm lang en heeft ook een rode bloem. De wortel is erg bitter en erg krom’. Dat zou Centaurium erythraea, Rafn. (rozerood) kunnen zijn. Herbarius in Dyetsche noemt; ‘Santorie of Centaurium, sommige noemen het aardgal’. Dat vanwege de bitterheid.

Duizendguldenkruid is een klein plantje van veertig cm. hoog. Het is een eenjarige, soms tweejarig met rozetvormige bladeren die duidelijke nerven bezitten. De licht rode bloemen staan op de toppen van de vele zijtakjes zodat ze in een scherm lijken te bloeien. Komt voor in de hei op duinen. De grote is een vorm van Centaurea of Rhaponticum.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘De Nederlanders noemen dit kruid eigenlijk santorie of kleine santorie, de Hoogduitsers Tausentgulden kraut, in het Latijn is het bekend met de naam Centaurium parvum en Centaurium minus en insgelijks noemen de Grieken dat ook Centaurion micron en Limnesion en soms ook Limnaeon omdat het veel omtrent de poelachtige gewesten groeit om welke oorzaak Plinius dat ook Libadion zegt te heten indien zijn boeken op die plaats niet bedorven zijn en hij voegt er noch bij dat het vanwege de grote bitterheid die men in de bladeren van dit kruid proeft ook Fel terrae genoemd plag te wezen als of men eerdgalle zei. Dit kruid is hier te lande bij sommige zeer goed bekend met de naam eerdtgalle naar zijn bittere en galachtige smaak, bij sommige apothekers Fel terrae, in Hoogduitsland Klein Tausentgulden kraut, Erdtgall en Fiberkraut, hier te lande ook soms kleyn centoire, maar meest kleyne santoire. Sommige Italianen noemen het cascia febre omdat ze de koortsen geneest welke naam met de Latijnse Febrifuga en de Hoogduitse Fiberkraut zeer goed overeenkomt’.

Centaurium. Door de monniken werd het erop gehouden dat deze plant gebruikt werd door de centaur Chiron om de wond in de voet van Patroklos mee te genezen en noemden dit kruid dan ook Herba Centauri. Daar is ook de Hollandse naam santorie of sentaurie van afgeleid. Vrij vertaald, naar het rekenstelsel, betekent centaurium, ‘100’. Duizendguldenkruid verkreeg zijn naam door zijn vele goede eigenschappen en werd vroeger dan ook met honderden ponden tegelijk ingezameld, dit voornamelijk op Ameland. Het kruid werd wel in de beurs gedaan om de eigenaar van voldoende geld te verzekeren. Het was vroeger voor alles goed en dus duizend gulden waard. In de index van de Gart staat het goed vermeld; ‘tausent gulden’.

Plinius noemt het fel terrae wat zoveel als ‘aardgal’ betekent naar de bittere smaak. De gal uit de aarde zou in de plant getrokken zijn. Herbarijs; ‘Centaurea, dat is santorie. En ze is zeer bitter, daarom noemen de mensen het aardgal’. Dioscorides noemt het ook febrifuga: koorts verdrijvend. Het is de koortsbloem, Duits kent Fieberkraut, het Engelse feverfew betekent weinig koorts en Franse herbe al la fievre is het koortskruid, plante febrifuge is de koorts verdrijvende plant.

Gebruik.

De eigenschappen van deze plant komen uit Dioscorides; ‘Vulneribus prodest, nam recens tusa aut arida aut madefacta ea glutinat & conjungit. Carnes coalescunt si tusa simul decoquatur’. Ook Dodonaeus weet dit; ‘Zelfs indien men gekapt of gesneden vlees met deze wortel mengt en tezamen kookt zou men bevinden dat die stukken wederom aaneen zouden komen en bijeenblijven niet meer aparte stukken, maar een heel stuk zouden schijnen te wezen’. Dat komt ook voor in Herbarius in Dyetsche.

De bittere of kleine was toch wel goed bekend. Herbarius in Dyetsche en Herbarijs hebben ook 2 soorten. De Herbarijs noemt de grootste ook de beste. Dodonaeus vermeldt dan ook dat de grote in het oosten sterker werkte dan de hier gebruikte waardoor die wel minder bekend werd.

Sinonoma Bartholomei; ‘Centaurea maior; fel terrae en Centaurea minor; febrifuga. Dus de eerste is volgens hem de bittere en de kleinere is koorts verdrijvend.

Herbarius in Dyetsche; ‘Santorie of Centaurea, sommige noemen het aardgal, is heet en droog in de derde graad. Er zijn twee soorten van als de grotere en kleinere. (a) Santorie heelt, want doe je santorie in een kookpot waar vlees in is dat in stukken gekookt is dan laat santorie die stukken weer aaneen helen. Het geneest zeer als het vers op de wond gelegd wordt, ook als het gedroogd en gebroken wordt en erop gelegd wordt doet ze hetzelfde.

De wortel van de grote santorie die je met zoethout drinkt is goed tegen bloed spuwen. Tegen koorts is het goed om het kooksel van santorie te gebruiken, de grote of de kleine, met hertstongen, met rozijnen en zoethout, dat zuiver je door een doek en maak het zoet met suiker en daarvan drink je.

(3) Platearius zegt uit de kennis van Galenus dat de santorie een prima medicijn is om de verstoppingen van de lever (b) en de milt zonder letsel te verdrijven, daarom wordt het gekookt zoals nu gezegd is, dan verdrijft het de geelzucht die uit verstoppingen komt (c).

(4) Met wijn gekookt doodt het de stonden van de vrouwen en de vrucht die daaruit voort komt. Op geen enkele manier zal je het de vruchtbare geven want het doodt de vrucht. Zo’n kooksel met venkelzaad en peterseliezaad laat plassen. Ook wijn waar santorie in gekookt is en dan met suiker gemengd is goed tegen verstoppingen van de lever, (d) van de milt, van de nieren of van de blaas. Ook tegen aandrang tot waterlozing en dysurie. (dat is nu wat plassen en over een uur noch wat etc.) Santorie die met wijn en olie gekookt is en zo op de nieren of omtrent de schaamdelen en op de milt gelegd wordt is tegen hetzelfde goed.

(a) De grote is Rhaponticum of Centaurium scabiosa. (b, d) Galstenen? (c) Ontsteking.

Ze komen dus niet veel met elkaar overeen. Allen tegen pijn van de milt en lever en menstruatieklachten.

Maerlant; Centaurea, is droog en heet, het bitterste kruid dat men weet. Deze noemt bijna de meesters alle bij de naam van aardgal. Men zal het koken met wijn en er suiker bij doen tegen de pijn vanwege de zeer grote bitterheid. Dan is het een medicijn mede tegen verstopping, (3) die men hoort dat het de lever en de milt versmoort.

Tegen hardheden die pijn doet milt en lever is het ook goed. Het is tegen de onderbuikspijn goed en hem die het ademhalen pijn doet, in wijn gekookt en men ontvangt die drank als men te bed gaat als waar hem het zweten is gekomen. Maar het is slecht te veel genomen want het maakt een slechte borst en beter is het in de herfst genuttigd, al is de winter koud dan in de hete zomers geweld.’

Herbarijs; ‘Centaurea, dat is santorie, en het is heet en droog in de 3de graad en sommigen zeggen in de andere. En ze is zeer bitter, daarom noemen de mensen het aardgal. En er zijn 2 soorten van, de een noemt men de kleinere en de andere noemt men de meerdere of grotere en dat is de beste. En men zal ze verzamelen als ze beginnen te bloeien en hangen ze in de schaduw en laat het drogen. En 1 jaar kan men ze goed houden. En als men ze vindt beschreven in recepten, dan zal men de grote nemen. Deze heeft kracht het venijn te verderen en te trekken en te verteren de vochtvermenging. (3) En ze is goed voor de milt en de lever, gemalen en gemengd met suiker. En laat goed urine maken, gekookt in olie en in wijn en gepleisterd beneden de navel.

Tegen wormen in de maag of in de darmen zal men gepoederde santorie geven met honing. En om de ogen te verhelderen zal men drinken santorie met rozenwater gemengd. En het sap mengen met honing en daarmee de ogen besmeren.

Wilt u snel een wond helen, stamp de wortel en leg het op die wond. En de wortel heeft macht op vele manieren. Naar de smaak is ze scherp en zwaar. (4) En haar scherpte wat verzoetende laat de vrouw haar stonden hebben. En ze verdrijft het dode kind uit het lichaam en het net daar het in ligt. En met haar zwaarheid heelt ze wonden en stremt het bloed. En uit zichzelf helpt ze diegene die hijgen en hoesten en versterkt de lendenen. En het sap doet al hetzelfde dat de wortel doet.

Galenus zegt en ook Avicenna (a) en Isaac verkondigt dat de kleine santorie goed is. En men gebruikt de bladeren en de bloemen om dat ze weinig purgeren. En ze zeggen dat ze purgeert hete rode gal en dikke gal en meest in de geslachtsdelen en in de darmen. En ze scheidt verstopte lever en geelzucht. En helpt de malariakoorts die om de dag komt die van dikke rode gal komen. En de pijn in de zijden en in het lichaam en in darmen en in lies ledigt ze, ja dat van dikke vochtvermenging komt. En men neemt het met andere medicijnen of met drank. En men kookt het ook alleen met wijn en dan is het goed tegen deze voor vermelde ziektes. En het verse sap zal men niet drinken. Maar gekookt voor diegene die medicijnen nemen of gebruiken, 3 drachmen in een teug die men drinkt. En 6 drachmen in een klysma gekookt. En dit is haar leiding om de vochtvermenging te leiden. En ook zal men het sap koken met honing en geven onder scrupel drachme. En in een klysma 4 drachmen, dit is haar leiding om de vochtvermenging te purgeren.

(a) Avicenna (980-1037) Perzische filosoof, prins der geneesheren, dichter en diplomaat, de voornaamste vertegenwoordiger van de Arabische geneeskunde, zijn bekendste werk ‘Canon Medicinae’. 750 Ysaac; Hoenein ben Izhak (809-873) schreef ‘De Plantis’ en ‘Liber Introductionis in Medicinam’, beter bekend als ‘Isagoge ad artem parvam Galeni’

Dodonaeus; ‘De bladeren, bovenste steeltjes en bloemen van kleine santorie in water gekookt en te drinken gegeven openen de verstoppingen en hardigheden (3) van de lever en van de galblaas en ook van de milt en genezen de geelzucht en helpen diegene die met langdurige verdrietige koorts gekweld zijn en men prijst ze ook zeer om alle dunne, platte en ook ronde wormen van de buik om te brengen en uit te drijven.

(7) ‘De grotere (Rhaponticum) heeft bladeren gelijk het notenloof der grootte en zijn groen gelijk de koolbladeren die men eet en aan de spits van de bladeren gekerfd. De lengte van de stengels is twee of drie armen lang en heeft ook een wortel die is twee armen lang en heeft in hem veel vochtigheid en heeft een scherpe reuk en is rood aan de kleur. De verf van het sap is gelijk als bloed’.


Gamillen blůmen

lxxxiiii Capitel

Camomilla latine grece arhenis vel antimus vel leucantimos vel gamilla vel herantemidem·vel camelon vel melantemonn vel crisocomon·arabice bebonig.

(Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel bebonig·id est camomilla spτicht das diþ habe einen langen stengel und klein bletter und weiþ blůmen·geleiche den rauten blůmen·die nüczet man in der årczneÿ zů vil dingen·und die sollen gesamelet werden in dem meÿen und die bτauchen durch das jare·(Der wirdig meister Avicenna in seÿnem andern bůch in dem capitel camomilla spτicht das die sind heiþ und trucken an dem ersteu grade·unnd jr tugend ist weich machen und senfftigen·(Gamillen gesotten mit wasser und die geleget auff hårte geschweren weichet unnd senfftiget den schmerczen und treibet auþ den eÿter·(Item gamillen blůmen gelegt in wein über nacht und des getruncken stercket die gewerbe und benÿmmet die lemde·(Gamillen blůmenn gestossen unnd gemuschet mit hônig und das ein genomen bτinget stůlgeng und treibet do mitt auþ vil schleÿm und reniget dem menschen sein gedårm·(Dz haubt gezwagen mit gamillen blůmen stercket das hÿrn unnd benymmet dem haubt und dem hÿrn die bôse feüchtunge die sich darjnne besamelt hat von kelte·

(Platearius gamillen gesotten in wasser und den mundt mit gewåschen und heilet die geschweren darjnne·(Item avicenna spτichet daz dτeÿerleÿ gamillen sind unnd in den alten ist mitten ein goltfarbe knopff unnd der umb sacze des knopffes ist manicher hande farb·etliche mit weissenn blettern·etlich mit schwarczen·etlich mit pfeller farbe unnd sind geleich in jrer nature·(Wôlicher mitt nott harnet der trincke vonn gamillen er genyset·

(Item gamillen gelegt in wein über nacht und des getrunckenn benÿmmet dem magen sein geschwulste unnd machet wol deüwen·(Gamillen gesotten und [118] das getruncken nÿmmet das keichen unnd raumet auch die bτust·und also genüczet ist fast gůt der siechen lebern·(Wôliche frauwe in jr het ein todes kindt die trinck von gamillen blůmen sÿ genÿset unnd wirt des ledig·(Item gamillen blůmen gesotten in wasser und die fŭsse darjnne gehalten benÿmmet auch vil füchte des leybes·(Wôlicher den stein hette der bade mit gamillen dτeÿ od vier male er wirt des ledig senfftigklichen·(Item under allen beÿde kreütern die zů dem stein dienen sind gamillen blůmen dÿe besten·Wenn das wasser dz darjnne gesoten wirdt weichet die lenden·des geleichen die blasen und treibet auch auþ die materie darauþ dann der stein wechset·(Dÿse meÿster Galienus und Serapio spτechen das gamillen blůmen fast wol stercken die gelider unnd nÿmmet dÿe lemde darauþ und sunderlichen daz ôle davon gemachet·(Gamillen blůmen machen dem menschen ein sanfft weiche haut da mit gebadet·(Item gamillen blůmen treiben auþ bôse feüchtung davon getruncken·Auch benemen dise blůmen febτes die sich erheben von bôser feüchtunge·(Item ein pflaster gemachet von gamillen blůmen unnd das gelegt auff die reüdigkeÿt oder flecken an dem leibe benÿmmet die behendigklichen. (Item gamillen blůmen sind sunderlichen gůt dem haubt wee die gesoten in wasser und darauf gelegt·Auch also genüczet benemen die daz haubt wee daz sich erhebet die kelte·(Item gmillen blůmen grŭn gestossen oder mag man die nit grŭn gehaben so nymme der gedoτten und lege die in wasser dτeÿ oder vier tage·darnach wåsch den haubte damit·dises benÿmmet auch vil haubt wee·(Item alle zeit sol man gamillen blůmen haben in d laugen dienet dem haubt auch gar wol und machet gůte vernunfft·(Plinius. Nymm gamillen ôle und schmiere die lamen gelider damitt an eÿner warmen statt senfftiget die fast wol·(Item wôliches mensch jnnerlich zůschwollen wåre od lebersüchtig daz trincke von gamillen blůmen es genÿset auch on zweÿfel·(Wôlicheτ den stein het in den lenden der schmiere sich an einer warme stat mit gamillen blůmen auff den lenden und under dem nabel und sunderlichen nach einem bade er genÿset zehandt·(h·j·) [119]

Kamillebloemen.

84ste kapittel.

Camomilla Latijn. Grieks arhenis vel antimus vel leucantimos vel gamilla vel herantemidem vel camelon vel melantemonn vel crisocomon. Arabisch bebonig. (Matricaria recutita)

Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel bebonig, id est camomilla, spreekt dat dit heeft een lange stengel en kleine bladeren en witte bloemen gelijk de ruit bloemen, die nuttigt men in de artsenij tot veel dingen en die zullen verzameld worden in de mei en die gebruiken door het jaar. De waardige meesters Avicenna in zijn andere boek in het kapittel camomilla spreekt dat die zijn heet en droog aan de eerste graad en haar deugd is week maken en verzachten. Kamille gekookt met water en die gelegd op harde zweren weekt en verzacht de smarten en drijft uit de etter. Item, kamillebloemen gelegd in wijn over nacht en dat gedronken versterkt de wervels en beneemt de verlamming. Kamillebloemen gestoten en gemengd met honing en dat ingenomen brengt stoelgang en drijft daarmee uit veel slijm en reinigt de mensen zijn darmen. (4) Dat hoofd gedweild met kamillebloemen versterkt de hersens en beneemt het hoofd en de hersens de kwade vochtigheid die zich daarin verzameld heeft van koudheid.

Platearius, kamille gekookt in water en de mond mee gewassen heelt de zweren daarin. Item, Avicenna spreekt dat er drie soorten kamillen zijn en in de oude is midden een goudkleurige knop en de omgang der knop is vele soorten kleur, ettelijke met witte bladeren, ettelijke met zwarte, ettelijke met felle kleur en zijn gelijk in hun natuur. Wie met nood plast die drinkt van kamille, hij geneest.

Item, kamille gelegd in wijn over nacht en dat gedronken beneemt de maag zijn gezwel en maakt goed verduwen. Kamille gekookt en [118] dat gedronken beneemt dat kuchen en ruimt ook de borst en alzo genuttigd is het erg goed de zieke lever. (2) Welke vrouw in zich heeft een dood kind die drinkt van kamillebloemen, ze geneest en wordt het zo kwijt. Item, kamillebloemen gekookt in water en de voeten daarin gehouden beneemt ook veel vocht van het lijf. Wie de steen heeft die baadt met kamille drie of viermaal, hij wordt dat kwijt zachtjes. Item, onder alle beide kruiden die tot de steen dienen zijn kamille bloemen de beste. Zoals dat water dat daarin gekookt wordt weekt de lenden, desgelijks de blaas en drijft ook uit de materie daaruit dan de steen groeit. De meesters Galenus en Serapio spreken dat kamillebloemen erg goed versterken de leden en neemt de (3) verlamming daaruit en vooral de olie daarvan gemaakt. Kamillebloemen maken de mensen een zachte weke huid, daarmee gebaad. Item, kamillebloemen drijven uit kwade vochtigheid, daarvan gedronken. Ook benemen deze bloemen koorts die zich verheffen van kwade vochtigheid. Item, een pleister gemaakt van kamillebloemen en dat gelegd op de ruwheid of vlekken aan het lijf beneemt die behendig. Item, kamillebloemen zijn uitzonderlijk goed de hoofdpijn, die gekookt in water en daarop gelegd. Ook alzo genuttigd benemen die de hoofdpijn dat zich verheft in de koudheid. Item, kamillebloemen groen gestoten of mag men die niet groen hebben die neemt de gedroogde en leg die in water drie of vier dagen, daarna was het hoofd daarmee, dit beneemt ook veel hoofdpijn. Item, alle tijd zal men kamillebloemen hebben in de loog die dienen het hoofd ook erg goed en maakt goed verstand. (3) Plinius: Neem kamilleolie en smeer de lamme leden daarmee aan een warme plaatst, het verzacht die erg goed. Item, welk mens innerlijk gezwollen is of leverziek, die drinkt van kamillebloemen, hij geneest ook zonder twijfel. Wie de steen heeft in de lenden die smeert zich aan een warme plaats met kamillebloemen op de lenden en onder de navel en vooral na een bad, hij geneest gelijk. [119]

Vorm.

Kamille is een tweejarige plant die met een bladrozet overwintert en kan het jaar erop een zeventig cm hoog worden. Het plantje heeft fijne, draadachtige en dubbel ingesneden, geveerde bladen. De bloemen hebben een conisch hart waarlangs de witte bloembladen staan in juni tot augustus. De bloemen komen overeen met die de Gart laat zien.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Dit kruid is in de apotheken op het Latijns Camomilla genoemd, in onze taal camille en camomille-bloemen, in het Hoogduits Camillen. Wij hebben het in het Latijn Chamaemelum vulgare, dat is gewone camomille genoemd omdat van de andere geslachten die niet zo algemeen zijn te onderscheiden. Het is het echt Chamaemelum of Chamaemelon van de oude en zowel Griekse als Latijnse kruidbeschrijvers en is een soort van Anthemis die ze de toenaam Leucanthemos in het Grieks gaven naar de witte bladertjes die rondom dat geel bolletje dat in het midden van deze bloem is groeit. Want, zo Dioscorides betuigt, er worden drie geslachten van Anthemis gekend die allen met bloemen in het midden geel zijn, maar aangaande de bladertjes die er rondom groeien van elkaar verschillen, want in de ene soort zijn die wit, in de andere geel en in de andere paars of purperkleurig. Diegene die gele bladertjes rondom het middelste kruintje of knopje van de bloem heeft is Chrysanthemon genoemd en de andere of derde soort met purperen bladertjes heet Eranthemon omdat ze in de lente bloeit. Zo blijkt dan dat deze kamille daar we nu van spreken de middensoort van Anthemis moet wezen, te weten die men Leucanthemon noemt omdat ze witte bladertjes om de kanten van de bloempjes heeft.

Matricaria is een naam die afgeleid is van Latijnse matrix, ‘moeder’, en carus betekent ‘dierbaar’, dus een plant die tot de zorg van de baarmoeder behoort. Het is het moederkruid, Duits Mutterkraut of Mutterkamille. De oude naam was Matricaria chamomilla. Plinius leidt de Latijnse soortnaam chamamelion af van de appelachtige reuk van de bloemen, melon, ‘appel’, en chamai, ‘klein’. Het midden-Latijn camomilla werd tot camilla verkort onder invloed van de vrouwennaam Camilla.

Vaak wordt het verward met Anthemis nobilis, Roomse kamille. Die worden alle twee in Herbarius in Dyetsche vermeld. Hier zien we ook dat Avicenna zegt dat er drie soorten zijn. Dioscorides beschrijft 3 soorten kamillen naar de kleur der bloemen.

1) De eerste met gele bloemen, zou Matricaria chamomilla zijn.

2) Die met gele randbloemen, Anthemis nobilis.

3) De derde zou Chrysanthemum parthenium zijn geweest.

Gebruik.

Het kruid behoort tot de oudste artsenijmiddelen. In de Herbarius in Dyetsche wordt verteld dat Pandecta het de Moeder der kruiden noemt. In de 16de eeuw geloofde men dat Moeder Maria ze eigenhandig voor de vrouwen uitgezaaid had die uit dankbaarheid voor de aan de weg staande kamille een knik moesten maken. Het is een specifiek vrouwenkruid. Kamille is een van de geliefdste huismiddelen en bezit het voordeel dat het in de meeste gevallen onschadelijk werkt. Voor de komst van kinine werd het algemeen gebruikt als koortswerend middel. Hiervoor werd van de bloemhoofdjes een thee getrokken. Die hoofdjes moeten voor de beste werking geplukt worden voor ze geheel open zijn, op of omstreeks de dag van St. Jan en in de schaduw gedroogd worden. Verder werkt het goed tegen ontstekingen, krampen in de maag- en darmstoornissen. Voor uitwendig gebruik wordt het kruid in kokend water gedaan en de damp ervan ingeademd bij verkoudheid of als omslagen. Bij ontstoken ogen wordt het gebruikt als oogwater om er mee te betten.

De voornaamste kracht van dit kruid is dat het een vrouwenkruid is. Dat moet dan overeenkomen.

Herbarius in Dyetsche spreekt over bijvoet, maar de overzetter ziet er duidelijk wat anders in. Herbarius in Dyetsche weet ook geen raad met de namen; ‘Mater, bivoet, Arthemisia of Matricaria, het heet ook anders, de ‘Moeder der Kruiden (b) zegt Pandecta. Mater is heet en droog in de derde graad. Pandecta zegt dat Artemisia bijvoet is, maar die is al vermeld is in het twaalfde kapittel en Matricaria, dat is mater, waarvan men hier spreekt zijn een en hetzelfde. Ik, overzetter van het boek, zeg dat het verschillende kruiden zijn maar het is een geslacht van dezelfde krachten in verschillende vormen.

(2) De bladeren van matre, groen en droog, zijn als medicijn nuttig om de ontvangenis te volbrengen en is tegen onvruchtbaarheid die van vochtigheid komt (a): ‘Neem poeder van mater, van melisse en het schaafsel van ivoor, drinkt het tezamen met wijn’. Als je dit na de zuivering van de baarmoeder neemt helpt het opmerkelijk om een kind te ontvangen. Ook als je melisse met het sap van het handekenskruid (dat is Testiculus satirionis) in wijn kookt en op de baarmoeder pleistert of de geur daarvan van onder ontvangt helpt het zeer om te ontvangen na de zuivering van de baarmoeder. Het helpt ook als de vrouw een bad neemt in het water waar bijvoet, melisse en water in gekookt zijn. Als je deze kruiden stampt en met het schaafsel van ivoor mengt en daar een popje van een vinger lengte van maakt en in de juffrouw steekt laat het de stonden komen.

Tegen tenasmone (dat is naar toilet willen zonder te kunnen dat van koude komt) zal de zieke van onder de geur van spiegelhars die je op kolen legt ontvangen, daarna verwarm je in een teil bijvoet en wolkruid en dan als het zo verwarmd is leg je het op een molensteen, daar zal de zieke op zitten want het zal de aars in gaan en de zieke zal zeker genezen.

Tegen klieren bij de oren of de aars, sla die eerste met vliemen en dan doe je er poeder van bijvoet en van malrove op’.

(a) Van een geslachtsziekte? (b) Artemisia vulgaris.

Herbarijs; Camomille of abec zaad heeft kracht op te lossen en te verzachten. En ze zijn vermurwende en verdunnende en scheidende en gedronken en gekookt en de (2) vrouw daarin gezeten laat haar stonden komen en verzacht het baren en laat urine maken en breekt de steen en verzacht. En laat opblazing en pijn in de lies en in de zijden scheiden en geneest de geelzucht en pijn van de lever.

En drank ervan gemaakt en gekookt met honing is goed tegen gezwellen in de zijde en bij de lever die zuivert het hele lichaam. En gekauwd in de mond geneest vuile uitslag in de mond. (3) En olie ervan gemaakt verzacht kwetsingen en pijn van de jicht’.

Dodonaeus; ‘Chamaemelum, zegt Galenus, is zeer goed en zo geschikt als enig ander ding om de vermoeidheid te benemen en verzoet en bedwingt allerhande smart en weedom en daarboven ontdoet het en maakt week of murw alle gezwollen en gespannen delen van het lichaam en hetgeen dat tamelijk hard is wordt daardoor heel zacht en week en hetgeen dat ineengedrongen en gezwollen was wordt heel ontdaan en wijd of los.

Met deze krachten komt onze kamille zeer goed overeen, want ze kan de smarten en weedom die door de rijzende steen of door de buikpijn in de darmen komen verzachten of verdrijven.

Ze laat de plas gemakkelijk en nochtans niet te overvloedig voortkomen en rijzen.

Dezelfde verdrijft de rommelingen, stekingen, krampen en knagende smarten van de buik en is ook zeer geschikt om de pijn der zijden te verzoeten.

Men gebruikt het ook zeer nuttig om alle harde dikke gezwellen te verzachten en murw te maken en om alle rauwe of onrijpe vochtigheden te verteren en rijp of gaar te maken en te laten scheiden.

Men maakt ook een olie met de bloemen van kamille die in alle voor vermelde gebreken zeer nuttig en krachtig bevonden wordt en zeer geschikt is om allerhande vermoeidheid en slappigheid van de leden te benemen en wordt zeer goed en nuttig vermengd bij alle dingen die men om enige weedom of smart te verdrijven plag te bereiden of te mengen.

(2) De bloemen, kruid en wortels van kamille gekookt en gedronken laat bij de vrouwen hun natuurlijke ziekte komen, jaagt de dode vruchten af en zijn bijzonder goed om de nageboorte te laten ruimen en om alle naweeën te verzoeten en alle smarten van de verloste vrouwen weg te nemen. Daar is geen beter ding tegen de vermoeienis dan een bad van de bladeren en bloemen van kamille daar de voetgangers hun voeten in mogen baden.

Kamillebloemen en het kruid met wijn gekookt en gedronken verdrijven de winden, genezen het Colicompas, dat is de weedom van de darmen en buik.

De bladeren van kamille gestoten en met witte wijn ingenomen genezen alle koortsen en vooral de derdedaagse malariakoorts.

Kamille op dezelfde manier gebruikt zuivert en maakt schoon die van de geelzucht een slechte kleur behouden hebben en geneest die in de lever gebrekkelijk zijn.

De groene bladeren van kamille op een gloeiende tichel of pan gelegd stillen terstond de pijn van het hoofd.

Kamille met de bloemen gestoten en daar van een vierendeel lood met wijn ingenomen is zeer goed tegen de beten van de slangen en van alle vergiftige gedierten. Het water van kamille in het aankomen van de koorts lauw gedronken geneest volkomen door braken de derdedaagse malariakoorts.

Hetzelfde in water gekookt en van buiten op de blaas gelegd en er mee stoven verzoet de pijn en weedom en laat het water en het niergruis rijzen.

Kamillebloemen met azijn gedronken genezen de vallende ziekte.

Kamille gekauwd geneest de zweren van de mond. Hetzelfde doet ze ook als men de mond spoelt met het water daar ze in gekookt is.

Dit kruid is ook zeer goed tegen alle koortsen die uit verstoppingen van de huid hun oorsprong hebben, met olie vermengt en in klysma’s gebruikt of anders en vooral tegen de koorts die alreeds enige rijpheid heeft en dan hebben dusdanige klysma’s het aankomen van de koorts dikwijls belet en op laten houden.

De droge kamillebloemen worden veel gebruikt om van buiten met een zakje op de zijde en op de buik te leggen in alle gebreken die van winden hun oorsprong hebben en de mens grote weedom veroorzaken.

(3) Olie van kamille verzacht alle weedom en geneest de leden die vermoeid zijn, ze maakt los en slap al dat verstijfd en gespannen is en verzacht en verzoet of vermurwt alles dat verhard is en opent alles dat verstopt en gesloten is en in de klysma’s die men tegen de koortsen gebruikt is deze olie beter en nuttiger dan die van de bloemen van de Roomse kamille gemaakt is.

Men maakt van de bloemen van deze kamille een olie die heel blauw van kleur is en zeer geschikt om de koliek of buikpijn te genezen, hetzij van binnen door klysma’s of anders ingegeven, hetzij van buiten gestreken of anders gebruikt.

Het water dat van kamillebloemen gedistilleerd en met polei of Scordium gebruikt wordt is zeer goed om de maandstonden te verwekken. Hetzelfde of het afkooksel van de bloemen met suiker gedronken geneest de smarten van de borst.

De bladeren en bloemen moeten bewaard worden en als elk op zichzelf gestoten is in bolletjes gebracht worden.

De wortel moet ook gedroogd zijn en als het nood zal wezen zal men die met zoete gewaterde wijn ingeven, zoals nu twee delen van de bladeren en van een deel van de bloemen of wortel en daartegen nu twee delen van de bloemen en een deel van de bladeren en om de andere dag het dubbele gewicht veranderen.

De bloemen van kamille alleen zonder de bladeren geplukt en in een mortier gestoten en daar olie van kamille opgegoten worden tot koekjes of tot Trochisci bereid en bewaard. Als men ze gebruiken wil lost men de koekjes wederom met dezelfde olie op en met strijkt daarmee diegene die de koorts verwachten, welke koorts dat het ook is en de koorts zal achterblijven nadat de zieke goed gestreken is zichzelf in een warm bed goed toegedekt tot zweten begeeft’.

Meestal werden ze alle twee gebruikt. Anthemis werkt wat sterker.

Gebruik.

Herbarius in Dyetsche; ‘Camille of camomilla is heet en droog in de eerste graad. Het heeft de kracht om te vermurwen en te ontbinden, de twijgen en bloemen zijn van dezelfde kracht. (2) De vrouwen koken kamille met bijvoet in water en als het warm is doen ze er een spons in en leggen die op de baarmoeder. Hetzelfde is ook goed voor de vrouwen die met pijn baren.

Tegen het navolgende: ‘Neem kamillebloemen, de toppen van alsem, venkelwortel, peterseliewortel en de vier koude zaden in wijn, dan maak je het zoet met suiker en drink je deze drank, het laat plassen en het verdrijft de steen, de oprispingen van de milt, de pijn van de lever en de zijde verteert het of ontbindt en geelzucht geneest het.

Tegen blaren in de long en de lever (a): ‘Neem kamillebloemen, violenbloemen, de vier koude zaden, slazaad, andijviezaad, zoethout en vijgen, kook het in water, dan meng je er wat suiker bij en drink het’.

Als je kamillebloemen, azijn, zout en olie van kamille tezamen goed roert is dat goed tegen koortsen die niet dagelijks zijn als je het een uur voor het begin daarvan op de polsen van de handen of de voeten pleistert. Als de rug met kamilleolie gestreken wordt is het goed tegen het beven of het schudden van de derdedaagse (b) koorts (dat is een koorts die om de andere dag komt).

(3) Als iemand zeer vermoeid is van arbeid en ’s avonds zijn rug met olie van kamille en met dillenolie bestrijkt zal hij het ’s morgens niet meer voelen.

(2) Kamille en bijvoet met wijn gekookt waarin je een spons drenkt die je op de baarmoeder legt laat de stonden komen, het doodt de vrucht, het breekt de steen, het laat plassen en verdrijft de pijn die van slaan of oprispingen in de buik komen.

Kamille laat vermageren of dunner worden, daarom laat het plassen of verdrijft de verstoppingen van de nieren en het ontbindt zeer. Het duwt tezamen en maakt zacht, daarom is het goed om de pijn te verzachten.

Kamillebloemen die in olie gekookt en op de korte rib of eronder gestreken worden verzachten haar pijn, (4) ook geneest het de hoofdpijn en de pijn van de ogen.

Als het sap van kamillen met andijviewater gedronken wordt is het zeer goed voor de lever volgens Pandecta vooral bij hen die koorts hebben. Kamille verzacht de pijn van de blaren, maakt die murw, verteert en ontbindt het. Avicenna’.

(a) Tuberculose ? (b) Malaria, er zijn meer vormen van.

schelwůrcz lxxxv C

Celidonia latine grece chilidonion arabice hauroch·

(Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel hauroch id est celidonia beschτeÿbet uns unnd spτicht das es sey zweyer hande·Eÿne groþ·die ander klein·Die grôsser schelwurcz erscheÿnet wenn die schwalben zů lande kommen und wenn die wider hin enweg fliehen so doτret sÿ widerumb·auch spτechen etlich meister dz diþ kraut genant seÿ celidonia der uτsachen halben das die alten schwalben jren jungen bτingen·unnd geben jne das zeessen so gewinnen sÿ davon zůhandt jr gesicht·(Item celidonia hat ein subtÿlen stengel nitt zů lange·unnd hatt bletter die sind weich geleich dem magsamen unnd hat gele blůmen·Der safft von der wurczel ist geleich dem saffran an der farbe·Diser saffte ist gar scharpff und zû vil dingen gůt und sunderlichen zů den augen·(Der meister Plinius in dem capitel celidonia spτicht das celidonia die klein habe bleter geleich der grossen allein daz an d kleynen feÿchtigkeÿt ist unnd hanget an den henden so man die an tastet·Dises kraut hatt einen starcken gerauch·Dÿser schelwurcz kraffte ist nicht als groþ als der grôsser·Auch nemen die schwalben dÿser schelwurcz nit·aber die grôsser wirt durch sÿ genüczt wie oben steet. Unnd dabeÿ mag man erkennen das die kraffte der grossen ein tugent im jr habe. (Galienus in dem achtenden bůch genant simplicium farmacarum·Schelwurcz ist heyþ an dem vierden grade und trucken an dem dτitten·(Item nymm schelwurcz safft gemischet mitt sal aromoniacum und das gelassen in dÿe augen benÿmmet das fell darauþ·und machet sÿ klar. (Item wann schelwurcz blŭwet so soll man sÿ stossen und sieden und sol darnach daz wasser thůn in ein geschirτ und widerumb czů dem feüwer seczen und wol schaumen·unnd wann das einen soth gethůt so soll es darnach gesÿgen werden durch ein tůch [120] und behalt diþ·unnd wôlicher dunckel augen het oder dz scheÿnen der augen der streich diþ darein kein årczneÿ ward nye so gůt·(Wôlicher die gelsucht hett der trinck von schelwurcz er genÿset·(Dÿe wurczel gekeüwet in dem munde ist gůtt dem zan wee·(Mit dem safft d wurczeln gestrichen die ausseczigkeit an dem leibe benymmet die unnd darnach·ix·tag alle moτgen und des abents gebτauchet den sÿropel gemacht von erdtrich oder kaczenkerbeln und die tag alle mit dem safft gestrichen hilffet on zweifel·(Diascoτides in dem capitel celidonia spτicht das der safft gesoten mit hônig seÿ fast gůt genüczet den augen·und benymmet dz fell davon und macht ein lauter gesichte·(Die meister Plinius und Macer beweren alle obgeschτiben stück und spτechen das zweÿeτhande celedonia seÿ·Eine die grôsser·die ander die minder·und sind bede gůt genüczet für alle gebτesten der augen·und beweren daz also und spτechen·Wann der schwalben augen auþgestochen od sunft blint werden so bτingen sÿ jr gesicht widerumb mit disem kraute·geleich als sÿ thůn jren jungen so sÿ noch blint sind·Und auch spτechen sÿ wie die ander meÿsteτ das celidonia hebe an zů wachsen wenn die schwalben zů lande kommen und wirt auch dürτe wann die hin fliehen.

(1) Stinkende gouwe, 85ste kapittel.

Celidonia Latijn. Grieks chilidonion. Arabisch hauroch. (Chelidonium majus)

Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel hauroch, id est celidonia, beschrijft ons en spreekt dat het is tweevormig. (2) Een grote en de ander klein. De grote stinkende gouwe verschijnt als de zwaluwen te lande komen en als die weer heen en wegvliegen dan verdort ze wederom, ook spreken ettelijke meesters dat dit kruid genaamd is celidonia vanwege dat de oude zwaluwen hun jongen dat brengen en geven hen dat te eten en zo winnen ze daarvan gelijk hun gezicht. Item, celidonia heeft een subtiele stengel niet te lang en heeft bladeren die zijn week gelijk de papaver en heeft gele bloemen. Het sap van de wortel is gelijk de saffraan aan de verf. (3) Dit sap is erg scherp en tot veel dingen goed en vooral tot de ogen. De meesters Plinius in het kapittel celidonia spreekt dat celidonia die kleine heeft bladeren gelijk de grote, alleen dat aan de kleine vochtigheid is en hangt aan de handen zo men die aantast. Dit kruid heeft een sterke reuk. Deze speenkruid kracht is niet zo groot als die van de grote. Ook nemen de zwaluwen dit speenkruid niet, maar de grotere wordt door hen genuttigd zoals boven staat. En daarbij mag men herkennen dat de kracht van de grote een deugd in hem heeft. Galenus in het achtste boek genaamd simplicium farmacarum: Stinkende gouwe is heet aan de vierde graad en droog aan de derde. Item, neem stinkende gouwe sap gemengd met sal amoniacum en dat gelaten in de ogen beneemt dat vel daaruit en maakt ze helder. Item, als stinkende gouwe bloeit dan zal men ze stoten en koken en zal daarna dat water doen in een schaal en wederom op het vuur zetten en goed schuimen en als dat een tijd gedaan is dan zal het daarna gezeefd worden door een doek [120] en behoudt dit en wie (3) donkere ogen heeft of dat schijnen van de ogen die strijkt dit daarin, geen artsenij was niet zo goed. (4) Wie die geelziekte heeft die drinkt van stinkende gouwe, hij geneest. (5) De wortel gekauwd in de mond is goed de tandpijn. (6) Met het sap van de wortels gestreken op de huiduitslag aan het lijf beneemt die en daarna 9 dagen elke morgen en ‘s avonds gebruikt de siroop gemaakt van aardrook of kattenkervel en die dag alles met het sap gestreken helpt zonder twijfel. (3) Dioscorides in het kapittel celidonia spreekt dat het sap gekookt met honing is erg goed genuttigd de ogen en beneemt dat vel daarvan en maakt een zuiver gezicht. De meesters Plinius en Macer beweren alle opgeschreven stukken en spreken dat er twee soorten celidonia zijn. (3) Een de grotere en de andere de kleinere en zijn beide goed genuttigd voor alle gebreken van de ogen en beweren dat alzo en spreken: Als de zwaluwen de ogen uitgestoken of anders blind worden zo brengen ze hun gezicht wederom met dit kruid, gelijk zoals ze doen hun jongen zo ze noch blind zijn. En ook spreken ze zoals de andere meesters dat celidonia begint te groeien als de zwaluwen in het land komen en wordt ook dor als die heen vliegen.

Vorm.

De stinkende gouwe heeft mooi zacht blauwachtig groen blad. De vier gele bloem­bladen staan in losse trossen, van april tot oktober. Die worden gevolgd door een hauwvormige en rechtopstaande doosvrucht.

Naam.

Dodonaeus; ‘Chelidonium mega heet dit kruid in het Grieks en in het Latijn Chelidonium majus en Hirundinaria major, in de apotheken noemt men het Chelidonia, dan sommige noemen het Celidonium, maar slecht, in het Hoogduits Grosz Scholwurtz, Schelkraut, Schwalbenkraut en Goldtwurzm. Voorts zo heet dit kruid Chelidonion of zwaluwkruid en niet omdat het pas uitkomt als de zwaluwen (die men in het Grieks Chelidonas noemt) overkomen of omdat het vergaat als de zwaluwen weggaan want, als we gezegd hebben, men vindt dat het geheel jaar door, maar het heeft die naam gekregen omdat het gewone volk plag te menen dat de zwaluwen het gezicht van hun blinde jongen daarmee plegen te verbeteren en te genezen, wat nochtans een ijdele en valse mening is. Want het is duidelijk genoeg dat sommige jonge vogeltjes die haar gezicht beschadigd hebben door enige uitwendige oorzaak of ook blind uit het ei gekomen zijn door langheid van tijd vanzelf genezen en weer kunnen zien en vooral de jonge zwaluwen wat bij hen ook vaker gebeurt dan in enig ander gevogelte als Cornelius Celsus in het zesde kapittel van zijn zesde boek betuigt en waarvan ook de oorsprong van de fabel of versiering gekomen is al of de moeders de ogen van hun jongen met dit kruid genezen wat vanzelf gebeurt. Hetzelfde verzekert Aristoteles ook in het zesde boek van de beschrijving der dieren als hij zegt; ‘al is het dat iemand de ogen van de heel jonge zwaluwen met een stek of iets scherps al kwellend kwetst, ja uitsteekt, nochtans groeien de ogen weer en ze krijgen hun gezicht weer’.

Chelidonium, de plant voert de naam naar het Griekse chelidon, ‘een zwaluw’, die in Latijn hirundines heet. Een betekenis tussen plant en vogel probeert Plinius te doorgronden als hij fabelt dat de zwaluwen met hun bloemen het gezichtsvermogen herstellen. (2) Hij schrijft verder dat er twee soorten zijn, de kleine is het speenkruid, dat is Ficaria. Het verhaal van de zwaluw is vreemd, maken we Plinius verhaal echter af dan vermeldt hij ook dat beide planten bloeien met de komst van de zwaluw en verdwijnen met hun vertrek. Resumerend zou men aannemen dat de seizoeninvloeden het origineel is van de naam en de meer interessante fabel een later sprookje.

Stinkende gouwe, (van gouden, de goudwortel) omdat de plant bij kneuzing onaangenaam ruikt met gouden bloemen. Verder komt de naam ogenklaar, schelkruid en wrattenkruid voor. Duitse Schellkraut of Schollkraut, scellen of schellen met de betekenis van ‘afkrabben’ of ‘afschillen’. Door het schellen zouden de vlekken van het hoornvlies worden afgeschild waardoor men beter ziet. De schellen van de ogen vallen is een zegswijze bij ons.

Officeelwortel komt van officinalis, ‘geneeskrachtig’.

(2) Chelidonium majus, L. (groter, dat in tegenstelling tot de kleinere, Ranunculus ficaria) Alle boeken spreken over 2 soorten.

Hildegard von Bingen noemt Chelidonium majus Grintwurtz en Schollkraut en de kleine chelidonium Ficaria, Feigwurtz.

Gebruik.

Het scherpe, bittere en vies ruikende gele melksap komt in alle delen van de plant voor. De reuk verdwijnt met opdrogen. Vanwege zijn kleur werd het in de signatuurleer gebruikt tegen geelzucht. Het sap werkt in kleine hoeveelheden prikkelend en in grotere hoeveelheden narcotisch scherp. Sinds de oudheid is het sap in de artsenij gebruikt als een populair middel tegen wratten, huiduitslag en zomersproeten. Gemengd met melk werd het gebruikt als een ogenwas omdat het de vlekken van het hoornvlies weg haalde.

Herbarius in Dyetsche; ‘Gouwwortel, offceel wortel of Celidonia is heet en droog in de vierde graad. (2) Er zijn twee soorten, te weten de grotere en kleinere, nochtans de een neem je voor de ander. Als je in recepten stinkende gouwe vindt dan moet je de wortel en niet het kruid nemen want de wortel is van grotere kracht. Het heeft kracht om te ontbinden, te verteren en aan te trekken. (5) Tegen tandpijn die uit koude zaken komt hou je de licht gewreven wortel bij de tand. Om het hoofd van koude vochtvermenging te ruimen en de baarmoeder die met slijm (a) vervuld is te drogen: ‘Neem de gewreven wortel van de stinkende gouwe, kook het en die rook zal de zieke in de mond ontvangen’. Daarna moet je gorgelen met wijn die gezuiverd is na het koken waar stinkende gouwe met wat gember, bertramwortel en wat azijn met honing bij gevoegd zijn.

Gewreven stinkende gouwe die in wijn gekookt is waar je een spons in duwt en die op die darmen legt is goed tegen koliek.

Om de stonden te laten komen en de baarmoeder te zuiveren kook je stinkende gouwe, daarin doe je een spons vol in en leg die op de baarmoeder.

Tegen kanker van de mond neem je het water waar het in gekookt is en meng het met honing en doe daar poeder van droge rozen bij, maak er een pap van.

Tegen lopende gaten: ‘Neem het poeder van stinkende gouwe met het sap van stinkende gouwe en doe het erin, Platearius.

(3) Het sap van stinkende gouwe dat daarin ontbonden of gemengd is heet nu tutia. (b) Dat is goed om het gezicht te verbeteren daar waar wat grofs omtrent de (3) pupillen van het oog groeit. (c)

(4) Sommige nemen wijn waar de wortel in gekookt is tegen geelzucht.

Dyaf in het kapittel van stinkende gouwe zegt dat als het sap van de grote stinkende gouwe met honing op kolen gekookt wordt het de (3) plekken van de ogen laat verdwijnen. (6) Als je het sap met wat zwavel mengt en daar mee de huid zalft verdroogt het de schurft, de melaatse nagels verdrijft het ook.

Dit sap dat met honing in de neus gedaan wordt laxeert of reinigt het hoofd, volgens Pandecta, hetzelfde zegt Serapio uit de woorden van Dioscorides’.

(a) Fluor. (b) Zie ook tutia bij de metalen als oogheelmiddel, (c) Oogkanker?

Herbarijs; ‘Celidonia, dat is scelleworte en het is heet en droog in de 3de graad en sommige zeggen in de 4de . (2) En men vindt er 2 soorten van, de ene heet (a) Indicum en heeft gele wortels en is de beste. En de andere vindt men in vele plaatsen en die is niet zo goed. Maar de ene gebruikt men voor de andere. En als men het vindt beschreven in recepten, dan zal men de wortel nemen. En men houdt ze goed 1 jaar. En ze heeft kracht op te lossen en te verteren en uit te trekken de kwade vochtvermenging en tegen die tandpijn van koude zaken zal men deze wortel stampen en op de (5) tand leggen die pijn heeft.

Die het hoofd vervuld heeft van kwade koude vochtvermenging, hij stampt de wortel goed en kookt ze in wijn en houdt dan zijn mond over die pot en ontvangt de wasem in zijn keel en die pot zal boven nauw zijn. En daarna zal hij het sap gorgelen in de keel en in de mond op en neer.

Om bij vrouwen hun zaken te laten komen en de baarmoeder te zuiveren; Neem schelwort en kook het in water en die vrouw gaat daarboven zitten en ontvangt die damp beneden.

Tegen de diepe etterwond zal men de wortel verpoederen en mengen het met loog en nat daarin doeken en steek het in dat gat.

Schelwort is goed tegen de huig in de keel die van koude materiën komt en los is, als men het in wijn kookt en de wijn in de mond houdt. Schelwort in wijn gekookt is goed gepleisterd op onderbuikspijn. Schelwort in azijn gekookt is goed op de kanker. En schelwort met zeem gekookt is goed op de diepe etterwond.

Het sap van schelwort verscherpt het zien en verdroogt grove lijmige vochtvermenging (3) die in de ogen zijn. En het sap is goed op schurft dat van koude materie komt. En ontstopt die lever en de nieren, de blaas, de milt en vulva die van koude materie komt en purgeert melancholie (zwarte gal).

(a) Hierin volgt hij Platearius; ‘due sunt maneries seu indica que maioris est effecacie et citrinam hebet radicem. Et (alia) quae in nostris partibus reperitur minoris est efficacie, tamen altera pro alverna tera poni potest’.

(2) Ficaria is de mindere, zie kapittel 9, werd ook als speenkruid gebruikt.

Kerbeln lxxxvi Ca

Cerifolium latine·

(Isaac in dem bůch genant der dietis particularibus in dem capitel Apium beschτeibet uns von disem krautte das es sey heÿþ an dem dτitten grade und trucken an dem andern·(Dises kraut hat ein langen stengel und bleter geleich dem coτiander·(Dises kraut gesotten mitt anderm kraut machet schlaffen·(Von disem kraute getruncken machet wol harmen und bτingt den frauwen jr sucht menstruum genant·(Also genüczt benymmet dem schmerczen der lenden und der blasen. (Auch benÿmmet kerbeln dem weethumb des bauches unnd (h·ij·) [121] bτinget wÿnde·(Des safftes von kerbeln mit essig getruncken nŭchtern sterben die spolwürme. (Kerbeln gebulvert unnd auch gemischet mit hônig und geleget do d krebs wechset heilet jn·(Kerbeln mitt wein getruncken benÿmmet auch das wee in den hüfften·(Dz kraute und stabwurcz gesotten in wasser und auch dar under gemischet essig und das haubt damit gezwagen tôdtet die milben auf dem haubt·und tôdtet auch also gewåschen den harwürm·(Von dem samen getruncken heilet den biþ von einem tobenden hunde die wunden damitt gewåschen·(Die kerbel wurczel mit steinbτech gesoten in wein und den getruncken bτicht den stein in der blasen und machet auch fast wol harmen·(Item keτbeln gesoten in wein und den getruncken zerteÿlet das gelebbert blůt in dem leibe·des geleichen thůt auch dz wasser davon distilliert·

(1) Kervel, 86ste kapittel.

Cerifolium Latijn. (Anthriscus cerefolium)

Isaac in het boek genaamd de dietis particularibus in het kapittel Apium beschrijft ons van dit kruid dat het is heet aan de derde graad en droog aan de andere. Dit kruid heeft een lange stengel en bladeren gelijk de koriander. Dit kruid gekookt met ander kruid maakt slapen. (2) Van dit kruid gedronken maakt goed plassen en brengt de vrouwen hun ziekte, menstruatie genaamd. (6) Alzo genuttigd beneemt de smarten van de lenden en de blaas. Ook beneemt kervel de pijn van de buik en [121] brengt wind. (4) Het sap van kervel met azijn gedronken ‘s morgens sterven de spoelwurmen. (5) Kervel gepoederd en ook gemengd met honing en gelegd daar kanker groeit heelt het. Kervel met wijn gedronken beneemt ook de pijn in het hoofd. Dit kruid en citroenkruid gekookt in water en ook daaronder gemengd azijn en dat hoofd daarmee gedweild doodt de mijten op het hoofd en doodt ook alzo gewassen de haarworm. Van de zaden gedronken heelt de beet van een dolle hond, die wonden daarmee gewassen. (3) De kervelwortel met steenbreek gekookt in wijn en dan gedronken breekt de steen in de blaas en maakt ook erg goed plassen. Item, kervel gekookt in wijn en dan gedronken verdeelt dat gestolde bloed in het lijf, desgelijks doet ook dat water daarvan gedistilleerd.

Vorm.

Het is een eenjarige met 2‑3voudig geveerde varenachtige bladeren van een heldergroene kleur die veranderen tot een heerlijk purperachtige kleur. Het zijn de bladeren die zeer aromatisch ruiken. Kervel is lichter van kleur en met fijner verdeelde bladeren dan de peterselie. Stengels zijn alleen harig boven de knopen, bloemstralen zijn ook behaard. De kleine witte bloemen in mei/juni worden gevolgd door zwarte en naaldvormige zaden. Kervel is een klein plantje van 20-50cm hoog.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘‘Dit gewas wordt hier te lande kervel genoemd, in Hoogduitsland Korffelkraut, Korbel, Kurbel, Korbelkraut of Kerbelkraut. De Latijnse naam is Cerefolium of (zoals sommige liever hebben) Cerofolium, Columella noemt het Chaerephyllum of op het Grieks Chaerephyllon en het wordt zo genoemd, zoals men gelooft, omdat het zichzelf in de menigte van zijn bladeren verheugt of (dat me meer behaagt) omdat het de mens verheugt en blijde of vrolijk maakt’.

Chaerophyllum werd in Latijn tot caerefolium, dit is de stamvorm van het Italiaanse cerfoglio en Franse cerfeuil. Hieruit werd oud-Hoogduits Kerfulja gevormd en via Kervuela werd het Kervol, Kerbel of Korfel, Wiesen-Kerbel, in midden-Nederlands kervel(e) halfweg de 13de eeuw, in Angelsaksisch werd het cerfille zodat het nu chervil heet, wild chervil.

Anthriscus is de Griekse naam van een plant zoals die door Plinius is beschreven. Anthriscon was bij de oude Grieken de naam van een schermbloe­mige die onbekend is gebleven. De naam is mogelijk afgeleid van antherix: halm of holle stengel, alle soorten hebben een holle stengel. Of van anthos: bloem, rhyskos: haag, het groeit veel langs hagen.

Gebruik.

Hildegard von Bingen noemt het eten van Kirbele, Kerbel, Cerefolium voor de mensen zonder nut, alleen bij ingewandswonden is het heilzaam.

Herbarijs komt goed met de Gart overeen; ‘Cerfolium, dat is kervel. (2) Het sap van kervel met lauw afkooksel gedronken laat goed urine maken en zuivert de baarmoeder en verzacht de (3) zeerheid van de lever en milt, gedronken en gepleisterd dus verzacht het krampen van de loop die komen van drabbige wind.

(4) En kervel gedronken met azijn doodt de wormen en laat het braken ophouden en stopt de lichte loop. (5) En is goed tegen kanker en diepe etterwond. (6) En als er iemand was die hard was in zijn zijde en het sap dronk en het kruid erop gebonden had, het zou helpen.

En die ook vaak koude aankwam en dronk het sap met wijn, hij zou verwarmen. En laat ook urine maken en de vrouw haar stonden hebben, gedronken, en verdrijft gezwel’.

wunczerling lxxxvii c

Cicuta latine·grece conisa vel tenela vel comon·arabice succaram·

(Der meister paulus in seÿnem herbario in dem capitel cicuta und Serapio unnd pandecta spτechent dz cicuta von kalter natur wegen die der samen an jme hat tôdtet den menschen der jn nüczet·Aber wann mann jn bτauchen wil so sal man des nücze mit gůtem weissen wein der alt seÿ der benymmet jm dÿe kelte·(Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel Succaram id est cicuta spτicht das der jtam seÿ jnwendig hole und habe vil knoden dar an geleiche dem fenchel stamm·Aber cicuta [122] ist grôsser an dem stengel unnd oben auf dem stamm hat es ein krone daran sind weiþ blůmen. (Der samen geleÿchet Enÿþ·Die wurczel ist auch nicht fast gehefft in das erdtrich und die wurczel ist als kalter natur dz sÿe van kelte das blůtte in dem menschen macht belebberen·aber nüczet man dÿe mitt lauterem wein so schadet sÿ nichts·

(Auch spτicht der wirdig meister Seτapio dz auch der same also grŭne gestossen·unnd den safft darauþ gelassen unnd den gestrichen umb die augen benymmet die fluþ darauþ und machet auch gar ein klares gesichte·(Ein pflasteτ gemachet von dem safft unnd gelegt auff den gebτesten freÿschum herisipila genannt kŭlet unnd seczet den schmerczen·(Wunczerling zerknischet mitt den samen unnd blettern unnd auch darauþ gemachet ein pflaster unnd auff die mannes dinger genant testiculi geleget benÿmmet gelusten czǒ unkeüscheÿt unnd machet auch das gemåcht nit auffsteet und machet auch den samen genant sperma verschwinden also das es ist wider den selben fluþ genant pollucio nocturna·

(Item dÿses pflasteτ geleget auff die bτüste der frauwen verschwindet jr die milch·Und wann das pflaster auch geleget wirt auff die bτust der junkfrawen so wachsen sÿe nichts·(Item Galienus in dem achtenden bůch genant simplicium farmacarum in dem capitel comom id est cicuta secundum translationem grecam steet geschτÿben das cicuta seÿ fast sere kelten über die natur des menschen·(Der meister Plinius in dem capitel romsa id est cicuta spτicht das die schlangen die bleteτ fliehent der uτsachen halben das sÿ auch kelten biþ auff den tod·

(Item cicuta warm und auch gar trucken an dem dτitten grade als Platearius spτicht·Und ist auch gar gůt wider den weethumb des milcz gesotten in eþsig und in ôle unnd auch auff das milcz geleget·Item wunczerling und zeÿtloþ gesotten in wein mit ôle vermenget ist gar gůt wider das gegicht der hende und fŭþ·Dises ist auch gar gůt wider das dårme gegicht·und wider den kalten seich diþ auff den bauch und lenden geleget diþ bewert Platearius·(h·iij·) [123]

(1) Gevlekte scheerling, 87ste kapittel.

Cicuta Latijn. Grieks conisa vel tenela vel comon. Arabisch succaram. (Conium maculatum)

(2) De meester Paulus in zijn herbaria in het kapittel Cicuta en Serapio en Pandecta spreken dat Cicuta vanwege de koude natuur van de zaden aan hem doodt de mensen die het nuttigt. Maar als men het gebruiken wil zo zal men dat nuttigen met goede witte wijn die oud is die beneemt hem de koudheid. Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel Succaram, id est Cicuta, spreekt dat de stam is inwendig hol en heeft veel knopen daaraan gelijk de venkelstam. Maar Cicuta [122] is groter aan de stengel en boven op de stam heeft het een kroon daaraan zijn witte bloemen. De zaden lijken op anijs. (2) De wortel is ook niet erg vast in dat aardrijk en de wortel is alzo koude natuur zodat ze van koudheid dat bloed in de mensen mag stollen, maar nuttigt man ze met zuivere wijn dan schaadt ze niet.

Ook spreekt de waardige meesters Serapio dat ook het zaad alzo groen gestoten en het sap daaruit gelaten en dan gestreken om de ogen beneemt de vloed daaruit en maakt ook erg een klaar gezicht. Een pleister gemaakt van het sap en gelegd op het gebrek rodeloop, herisipila genaamd, verkoelt en verzacht de smarten. (3) Scheerling gekneusd met de zaden en bladeren en ook daaruit gemaakt een pleister en op het mannen ding genaamd testikel gelegd beneemt lust tot onkuisheid en maakt ook dat geslacht niet opstaat en maakt ook de zaden, genaamd sperma, verdwijnen alzo dat het is tegen dezelfde vloed genaamd pollucio nocturna.

Item, deze pleister gelegd op de borst van de vrouwen verdwijnt bij hen de melk. En als die pleister ook gelegd wordt op de borst van de jonkvrouwen zo groeien ze niets. Item, Galenus in het achtste boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel comom, id est Cicuta secendum translationem Grieks, staat geschreven dat Cicuta is erg zeer verkoelend over de natuur des mensen. De meester Plinius in het kapittel romsa, id est Cicuta, spreekt dat de slangen de bladeren vlieden vanwege dat ze ook verkoelen tot op de dood.

Item, Cicuta is warm en ook erg droog aan de derde graad zoals Platearius spreekt. En is ook erg goed tegen de pijn van de milt, gekookt in azijn en in olie en ook op de milt gelegd. (4) Item, scheerling en tijdloos gekookt in wijn en met olie vermengt is erg goed tegen de jicht der handen en voeten. (5) Dit is ook erg goed tegen de darmjicht en tegen de koude plas, dit op de buik en lenden gelegd, dit beweert Platearius.[123]

Vorm.

Dodonaeus; ‘Dolle kervel of scheerling wordt soms honderd twintig of honderd vijftig cm hoog of hoger en heeft een lange venkelachtige, gladde, dikke halm of steel die vele leden en knopen heeft en van binnen hol is, van buiten bleekgroen, doch met sommige roodachtige plekken als slangenvellen of adderhuiden getekend, op de top er van staan grote kroontjes of kransjes die van witte bloempjes verzameld zijn en daarna volgen zaden die veel op anijszaden lijken, doch wat witter. De bladeren zijn zeer gekarteld en klein gesneden en lijken bijna op kervelbladeren, maar veel groter en van reuk en kleur verschillen ze er veel van. De wortel is zeventien cm lang en zo dik als een vinger, wit en als de steel tevoorschijn komt is ze binnen ijdel of hol, anders is ze vol en vast.

Dit ganse kruid geeft een onlieflijke en vuile zware reuk uit al zijn delen’.

Naam.

(1) In de oude botanische en medische literatuur wordt vaak de gevlekte scheerling, Conium maculatum en de waterscheerling Cicuta virosa niet scherp uit elkaar gehouden. In het algemeen kan men zeggen dat de scheerling van de ouden, het koneion, van de Grieken en de Cicuta van de Romeinen zeker de gevlekte scheerling, Conium, was. De waterscheerling komt in Griekenland en Italië uiterst zelden voor, terwijl de gevlekte scheerling vrij algemeen is. In Italië was de waterscheerling bij de botanisten van de 15de eeuw nog onbekend en sinds de 17de eeuw wordt het in de botanische tuinen geplant. De oude Duitsers Brunfels, Bock en Fuchs beschreven alleen de gevlekte. Cicuta haalt men meer uit de boeken van de ouden.

Dodonaeus over Conium maculatum; ‘Dit kruid is in Brabant scheerlinck en dulle-kervel genoemd, in Hoogduitsland Schirling of Witscherling. De Latijnse naam is Cicuta, de Griekse Conion of Coneion. In Hoogduitsland heet dit kruid soms Wuterich, Weterich, Schirling en Wunscherling, in het Nederduits dulle peterselie, winterlinck en pijp-cruydt, ook herders-pijpen’.

Wuterich bij Gesner, Wutrich of Wutherick, rasende Schirlynck, dit na het gebruik van de wortel.

Gebruik.

Hippocrates, Plinius, Avicenna erkende de eigenschappen ervan. Deze scheerling of Coneion is te Athene gebruikt geweest om de zeer wijze man en filosoof Socrates te doden, als Plato schrijft. H. (3) Hieronymus raadde een drank aan met onder andere scheerling voor de monniken om de zuiverheid te bewaren, dit op getuigenis van Dioscorides die zegt; Herba testibus circumlita, libidinum imaginationes in somno compescit, sed genitale resolvit’. Gebruikt om de geslachtsdelen te laten verdwijnen, vooral bij jonge kinderen. Hildegard von Bingen noemt Scherling, Schierling gevaarlijk en beveelt enkel het uitwendig gebruik er van aan.

Herbarijs; Cycuta, dat is sceerlinc en het is heet en droog in de 3de graad. En heeft kracht de vochtvermenging te trekken, te verteren en te scheiden. (2) Men werkt er nu niet mee want ze is te zeer giftig, ooit deden mensen het in medicijnen toen de mensheid sterker was. (4) En haar zaad is koud en droog en tegen jicht en voetjicht zal men die wortel stoten.

En het sap zal men doen in roggemeel en daar van een brood bakken en dat zal men dan breken en het al warm op die plaats leggen, dit zal men vaak doen. En ze verdunt dikke vochtvermenging en lijmachtige en laat goed urine maken. En laat sterven alle soorten van wormen. (5) En drank ervan gemaakt en gedronken of daarmee de leden gewassen laat scheiden dikke wind die in de huid is. En ze geneest en laat scheiden pijn in de zijde en onderbuikspijn. En geneest de borst en de longen van grove lijmige vochtvermenging.

En Cicuta genomen van 28 ons met 8 pond water en gestampt en tezamen gekookt met zacht vuur totdat het derdedeel verkookt is en dit alle (a) 40 dagen gedronken is goed tegen de vallende ziekte. En dezelfde drank gedronken door een vrouw die een kind ontvangen heeft, dat kind zou zich keren. Dat is een teken dat men kind draagt. Een ander is als ze overgeeft want ze mag de medicijn ervan niet inhouden’.

(a) 40 dagen, een alchimistenmaand bestond uit 40 dagen, vandaar dat die tijdruimte dikwijls voorkomt in middeleeuwse geneeskunde die sterk de invloed van alchimisten en astrologen onderging.

Dodonaeus; ‘Scheerling is uitermate zeer verkoelend van aard en krachten, zoals Galenus betuigt. (3) Daarom doen zeer onbedacht en onwijs al diegene die dat kruid op de klootjes van de jonge knechtjes of op de borsten van de jonge dochters leggen om de onmatige wasdom er van te beletten en te maken dat ze niet te zeer zwellen of groter worden dan het hun behoorlijk lijkt te wezen. Want behalve dat het oorzaak is dat die delen gemakkelijk tot een uittering of andere verdroging gebracht worden is het daarnaast het hart en lever zeer hinderlijk al wordt het maar alleen van buiten opgelegd, maar nochtans doet het veel meer kwaad van binnen het lijf met spijs of drank ingegeven. Want, als Dioscorides verhaalt, scheerling moet gerekend worden onder het getal van de dodelijke dingen die de mens door zijn koude eigenschap het leven verkorten.

(4) Scheerling is zeer koud en tot in de vierde graad volkomen en daarom is het dodelijk binnen het lijf genomen. Van buiten tegen enige gebreken opgelegd maakt de mensen ten eeuwige dagen gebrekkelijk en zwak.

maurrauten

Das lxxxviii Ca

Capillus veneris vel coτiandτum putei vel capillus poτcinus latine grece adiaton arabice capillus agèl vel capillus agil vel berstegasten·

(Deτ meyster Seτapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel berstegasten id est copillus veneris spτicht dz dises seÿ ein kraut das do hat bletter gleich dem coτiander unnd har gar ein hårten stengel und subtÿle der ist in der lenge eÿner spannen·unnd hatt keýn blůmen·noch frucht noch samen·Die wurczel davon ist kein nûcze·Dÿses kraut wechset geren in dem schaden und an den mauren·unnd in dem tieffen grůben genant speluncken die do feücht sind·

(Item Serapio mit beweτung Galieni die tugent und natur dises krautes ist trucken machen·(In dem bůch genant circa instans in dem capitel capillus veneris steet geschτiben das dises seý kalt unnd trucken getemperiert. (Ein meister genant Stephanus in seÿnem bůch in dem capitel capillus veneris spτicht das dises seÿ von den alten geheÿssen Adiantos oder politruum als dann uns beschτeÿben Dÿascoτides unnd Alexander und spτechen alle gemein das dise dτeÿ namen als capillus veneris adiantos politricum werden genemet für ein kraut als dann ist capillus veneris darvon wir hie schτeiben·(Johannes mesue in seinem bůch in dem capitel Capillus veneris spτicht daz dises kraut auþ dem menschen ziehe die bôsen coleram und auch damit die groben feüchtigkeit·(Item capillus veneris reÿniget auch das geblŭtte und machet dem menschen gůt farbe unnd ein sanfften atem und reÿniget den magen den bauch die leber und daz milcz daruber getruncken·(Item über dises kraut getruncken benymmet den stein in d blasen und auch in den lenden·(Wer sich wåschet auff dem haubt mit wasser od lange darjnne gesoten ist maurτauten macht hare wachsen·Item esche gemacht von maurrauten und in die fistel gelassen [124] heilet sÿ·(Auch reÿniget das bulver dem gebτesten an der heimlichen stat der frauwen·ist maurpfeffer wider den fluþ des blůttes darvon genüczt·und ist auch gůt wider flüþ der stůlgeng mit wegbτeite wasser vermenget unnd genüczet spτichet pandecta·

Muurruit.

Dat 88ste kapittel.

Capillus veneris vel coriandrum putei vel capillus porcinus Latijn. Grieks adiaton. Arabisch capillus agèl vel capillus agil vel berstegasten. ( Adiantum capillus-veneris)

De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel berstegasten, id est Capillus veneris, spreekt dat dit is een kruid dat heeft bladeren gelijk de koriander en heeft erg een harde stengel en subtiele die is in de lengte zeventien cm en heeft geen bloemen noch vrucht noch zaden. De wortel daarvan is geen nut. Dit kruid groeit graag in de schaduw en aan de muren en in de diepe groeven genaamd spelonken die er vochtig zijn.

Item, Serapio met bewering Galenus de deugd en natuur van dit kruid is droog maken. In het boek genaamd Circa instans in het kapittel Capillus veneris staat geschreven dat dit is koud en droog getemperd. Een meesters genaamd Stephanus in zijn boek in het kapittel Capillus veneris spreekt dat dit is van de ouden geheten Adiantos of Politruum zoals dan ons beschrijven Dioscorides en Alexander en spreken alle algemeen dat deze drie namen als Capillus veneris, Adiantos en Politricum worden genomen voor een kruid zoals dan is Capillus veneris daarvan we hier schrijven. Johannes Mesue in zijn boek in het kapittel Capillus veneris spreekt dat dit kruid uit de mensen trekt de kwade gal en ook daarmee die grove vochtigheid. (3) Item, Capillus veneris reinigt ook dat bloed en maakt de mensen goede kleur en een zachte adem en reinigt de maag, de buik, de lever en de milt, daarvan gedronken. (4) Item, van dit kruid gedronken beneemt de steen in de blaas en ook in de lenden. (2) Wie zich wast op het hoofd met water of loog daarin gekookt is muurruit maakt haar groeien. Item, as gemaakt van muurruit en in de etterwonden gelaten [124] heelt ze. (3) Ook reinigt dat poeder de gebreken aan de heimelijke plaats van de vrouwen, is muurruit tegen de vloed van het bloed, daarvan genuttigd, en is ook goed tegen vloed van de stoelgang met weegbreewater vermengt en genuttigd, spreekt Pandecta.

Vorm.

Venushaar is een bekende kamervaren. De onregelmatig bladeren hebben rondachtige tot wigvormige en afwisselend geplaatste lobben. De onvruchtbare lobben zijn gezaagd, de vruchtbare eindigen in lijnvormige tot ovale vruchtgroepjes. De glanzend zwarte stengel is zelden dikker dan pakdraad en zo licht en elastisch, zo zwart en haarachtig dat het de specifieke naam gaf.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘De Grieken noemen dit kruid Adianton, Theophrastus en na hem Plinius noemen het Adiantum nigrum want ze beschrijven twee geslachten van Adiantum, een witte en een zwarte. (dan van het witte zullen we in het volgende kapittel spreken) Het heet ook wel Callitrichon, Polytrichon en Ebonotrichon, in het Latijn niet alleen Adiantum, als gezegd is, maar ook Polytrichum, Callitrichum, Cincinnalis, Terrae capillus, Supercilium terrae en van Apuleius Capillus Veneris, Capillaris en Crinita en van sommige andere Coriandrum putei. De apothekers van Italië noemen het Capillus Veneris (dan in de Nederlandse apotheken wordt de steenruit voor de Capillus Veneris gehouden en gebruikt) in het Hoogduits heet het Frauwen har, dat is vrouwen-hayr in het Nederduits.

De ouden onderscheidden twee soorten venushaar, de witte en zwarte. De laatste, de grotere donkere wordt Trichomanes (Asplenium ruta-muraria) ofwel vrouwenhaar genoemd. De andere is Adiantum capillus‑veneris. Beide zijn ze zeer behulpzaam in alle ziektes van het hoofd en voor het herstellen of het opnieuw groeien van haar. Het werd nog lang als Herba Capilli Veneris in de apotheek gebruikt als een middel tegen borstziektes en aandoeningen van de luchtwegen. Daarom zijn er twee namen voor dit kruid, muurvaren en Venushaar.

Dodonaeus; ‘De naam Adianton is dit kruid meegedeeld omdat de bladeren ervan nimmermeer nat of vochtig zijn, als Theophrastus betuigt. Want dit gewas versmaadt alle vochtigheid en al wordt het dikwijls met water besproeid of erin gedoopt, het zou nochtans altijd blinkend en glad blijven en droog schijnen te wezen, zegt Plinius. Maar men noemt het Callitrichon en Polytrichon omdat het haar verft en dicht maakt’.

Adiantum komt van Grieks a, ‘niet’, en diainein, ‘bevochtigen’, omdat het blad niet nat wordt. Dit verwijst naar het haar van Venus dat niet nat was toen ze uit de golven stapte. Capillus‑veneris, betekent ook ‘venushaar’. Het wordt Venushaar, maagden- of meisjeshaar genoemd naar de fijne zwarte bladsteeltjes die in massa uit de zwarte vezels ontspringen, Duitse Frauenhaar, de Franse chevaux de Venus en in Engels true maidenhair en Venushair.

De ander is Asplenium ruta‑muraria, L (muurruit) Asplenium is afgeleid van Grieks asplenos, a, ‘niet’, en splen, ‘milt’, omdat deze plant gebruikt zou kunnen worden om de opgezwollen milt te laten krimpen. Engels spleenwort, Duits Miltzkraut, ons miltkruid. Ook wordt het steenruit genoemd naar de groeiplaats en ruitachtig blad, Duitse Stein- en Mauerraut.

Gebruik.

(2) Herbarius in Dyetsche; Steenrute, vrouwenshaer, minnenhaar of iouffrouwhaar, het is allemaal hetzelfde. Het heet capillus veneris of Adiantum bij Pandecta en zo heet het bij Mesue in zijn kapittel en die zegt dat het ook capilius fontium genoemd wordt. Volgens sommige Coriandrum pueti. Het is een kruid waarvan de bladeren op Coriandrum bladeren lijken. Dyaf noemt het Polytrichum en al deze namen komen op een dezelfde plant uit. Steenruit groeit uit de zon in waterachtige plaatsen, op vochtige muren of natte wanden bij bronnen. Het is volgens Platearius van samengesteldheid tussen koud en droog gesteld. (3) Het heeft de kracht die diuretica genoemd wordt (dat is dat het de nieren of blaas ontstopt) Vers is het van grote kracht, droog weinig. Van het kruid is de wortel voordelig. Tegen verhitting van de lever (a) en tegen de derdedaagse (b) koorts neem je ’s morgens en ‘s avonds een half glaasje per keer van deze siroop: ‘Neem andijvie, hertstongen, de vier koude zaden, posteleinzaad en slazaad en kook het in water, als het gezuiverd is meng je er suiker bij’. Daarna: ‘Neem pillen van rabarber dat met drie grein klaargemaakte Scammonia versterkt is’ of van de pillen: ‘Neem de likkepot van rozensuiker en sap van senne, van elk twee drachmen; cassiafistelen, vier drachmen; meng het tezamen en maak er een stuk van’. Daarna om te versterken: ‘Neem sap van Santalum of sap van dragagantum’.

(2) Steenruit laat het haar groeien in de alopecia (dat is een ziekte waarvan het haar afvalt) en ontbindt de scrofulas (c) als je met haar sap het sap van averone en wat honing mengt en het dan op die plaatsen waar het haar weg is of op de (3) menstruatiepijn strijkt. Of doe het in loog en was daar mee de plaats, het versterkt de huid als voor met het sap en honing.

(4) Als je het sap van steenruit met venkelzaad en milium solis (dat is parelzaad) in wijn kookt breekt het de steen. Met het sap van Iris en wat gember gemengd is het volgens Serapio goed om de slijmachtige materiën in de borst op te ruimen.

Steenruit dat met hertstongen in wijn gekookt is, is goed tegen verstopping van de lever en (4) van de milt, tegen aandrang tot waterlozing en bloedende loop, volgens Pandectus’.

(a) Hepatitis. (b) Malaria. (c) Opgezwollen lymfeklieren, dit kan komen door ontsteking in de hals of in het gelaat, oren en dergelijke, of door kanker.

Herbarijs: ‘Capillis veneris. Galenus verkondigt dat het getemperd is tussen heet en koud en dit kruid groeit aan kloosters en aan oude muren en is een klein kruidje net zoals varen.

Dioscorides zegt dat het goed gedronken is tegen geelzucht, tegen steken in de zij en tegen de loze aandrang van plassen en (4) breekt de steen. En weerstaat giftige vochtvermenging die van de maag vloeien, ja met wijn gedronken. En laat de vrouw haar stonden hebben en verzacht de pijn van de borst, van lever, van longen en zuivert ze van de dikke vochtvermengingen die daarin zijn.

En sommige dokters zeggen dat capillis veneris hete gal uit de maag weg doet en uit de darmen. (2) En gepleisterd is het goed op klieren en op plaatsten daar het haar uitvalt. En gekookt in water en het hoofd daarmee gewassen zuivert het van de puisten. En het is beter groen dan droog. Nochtans zo mag men het drogen en houden tegen al deze ongemakken’.

Dodonaeus; Adiantum, als Galenus betuigt, is verdrogende en dun makend van aard en in hitte en koude middelmatig. Het is zeer nuttig om de dikke, taaie, slijmerige vochtigheden van de borst en longen te laten rijpen en rijzen of door het spuwen te laten voortkomen. Hetzelfde met enige drank ingenomen breekt de (4) steen en drijft niet alleen het niergruis en rijzende of gebroken steen uit de nieren, maar is ook geschikt om die steentjes te vermorzelen en met het spuwen voort te laten komen die in de kleine takjes of zijadertjes van de longen en strot of luchtader blijven steken, te weten als men er een siroop of ook een likking en Electuarium van maakt.

Diezelfde betuigt ook dat het Adiantum de kropklieren en gezwellen die aan de hals komen verteren kan (vooral van de jonge maagden) groen gestoten en er op gelegd. (2) Hij zegt ook dat het hoofd dat door schurft of enig andere ziekte kaal geworden is en er op gestreken wederom nieuw haar laat krijgen. Sommige zeggen dat het Callitrichon en Polytrichon genoemd is om diergelijke oorzaak, te weten om dat het haar verft en mooi en dicht maakt, als boven ook vermaand is.

naterwurcz lxxxix c

Colubτina vel serpentaria vel viperina vel collum dτaconis latine grece dτagmentum arabice luff vel dτaguntea vel bleda vel saridaicon vel ascepias·

(Seraio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel luff id est colubτina beschτeibet uns und spricht daz der seye zweÿerhand·Eÿne ist geheissen die groþ naterwurcz·die ander die kleÿne·Die groþ ist geheÿssen colubτina oder serpentaria und die hat krauþe bleter·aber die klein ist genant aaron und die hat schlechte bleteτ·(Der meister Galienus in dem sechsten bůch genant simplicium farmacarum in dem capitel serpentaria spτicht daz die wurczel von d groþen serpentaria subtiler seÿ wenn die von der kleinen und an dem geschmack ist sÿ bitter und heÿþ und trucken an dem dτitten grade·(Johannes mesue in dem capitel luff spτicht dz der seÿ zweÿeτ hande·Eine groþ·die ander klein·Und die groþ hat krause bletter·die klein schlechte·Die grôsser hatt ein wurczel die ist auþwendig eschfar und jnwendig weiþfar·und die klein auþwendig schwarz und jnwendig weiþ·unn die bede haben wurczeln die haben an jne flecken wie die schlangen·dÿe beste zeÿt die wurczeln auþ czů graben ist der meÿ und an dem angeende summeτ·Und die grôsser colubτina ist heisser von natur wenn die klein·(Auch spτicht Galienus daz die bede sind von natur durchtringen unnd subtÿl machen die groben feüchtunge·unnd die groþ ist stercker an jrer krafft wenn die kleÿn·(Johannes mesue naterwurcz ist gůt genüczet dem lendensüchtitigen davon getruncken unnd machet wol harmen und bτingt gelust und begirde und stercket (h·iiij·) [125] die natur des menschen·(Item naterwurcz gebulvert und geessen mit eÿern ist gůt dem keichenden unnd senfftiget die bτust und reyniget die lungen unnd benymmet jr den hůsten·(Den saft von naterwurz in die oτen warm gelassen benÿmmet das sausen darjnn·(Galienus bede naterwurcz gesotten in wasseτ und die ausseczig haut damit gewåschen reÿniget die vin jrem unflat und machet sÿ glat und schône·und besunder das angesicht damit gewåschen benymmet die ausseczigen flecken darvon·(Item naterwurcz gestossen und auff die zeτknischten glider gelegt heýlet sÿ·(Colubτina ist gůtt genüczet den frauwen die sich saumen an jrer zeit·und treÿbet auþ die todten geburt·Und darumb ist es den frauwen nit nücz zû bτauchen so sÿ schwanger sind es wåre dann sach das die zeyt wåre der geburt·(Item colubτina machet hin fliehen die gifftigen thier·Wôlichs mensch die beÿ im hatt dem mag kein gifftig thieτ schaden zůfûgen·(Platearius spτicht das dise wurczel sunderlich gůt seÿ für den gebτesten der bestilencz daz bulver eingenommen mitt tÿriackel unnd endivien wasseτ·(Item wo dise wurczel in eÿnem hauþ ist in dz mag kein gifftig thier kommen·Und wåre es sach dz schlangen darjnne wåren dÿe fliehen behendigklichen darauþ·

(1) Slangenwortel, 89ste kapittel.

Colubrina vel serpentaria vel viperina vel collum draconis Latijn. Grieks dragmentum. Arabisch luff vel draguntea vel bleda vel saridaicon vel ascepias. (Bistorta officinalis)

Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel luff, id est colubrina, beschrijft ons en spreekt dat het is tweevormig. Een is geheten de grote slangewortel en de ander de kleine. De grote is geheten colubrina of serpentaria en die heeft gekroesde bladeren, maar de kleine is genaamd Arum en die heeft rechte bladeren. De meester Galenus in het zesde boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel serpentaria spreekt dat de wortel van de grote serpentaria subtieler is dan die van de kleine en aan de smaak is ze bitter en heet en droog aan de derde graad. Johannes Mesue in het kapittel luff spreekt dat er zijn twee soorten. Een grote en de ander klein. En de grote heeft kroezige bladeren, de klein rechte. De grote heeft een wortel die is uitwendig askleurig en inwendig witkleurig en de kleine uitwendig zwart en inwendig wit en die beide hebben wortels die hebben aan hen vlekken zoals de slangen, de beste tijd die wortels uit te graven is de mei en aan de aangaande zomer. En de grote colubrina is heter van natuur dan de kleine. (2) Ook spreekt Galenus dat die beide zijn van natuur doordringen en subtiel maken die grove vochtigheden en de grote is sterker aan zijn kracht dan de kleine. Johannes Mesue, slangewortel is goed genuttigd de lendenzieken, daarvan gedronken, en maakt goed plassen en brengt lust en begeerte en versterkt [125] de natuur van de mensen. Item, slangewortel gepoederd en gegeten met eieren is goed de kuchende en verzacht de borst en reinigt de longen en beneemt hem het hoesten. Het sap van slangewortel in de oren warm gelaten beneemt dat suizen daarin. (3) Galenus, beide slangewortels gekookt in water en die huiduitslag van de huid daarmee gewassen reinigt die en haar onaardigheid en maakt het glad en schoon en vooral dat aangezicht daarmee gewassen beneemt de huiduitslag vlekken daarvan. Item, slangewortel gestoten en op de gekneusde leden gelegd heelt ze. (5) Colubrina is goed genuttigd de vrouwen die zich verzuimen aan hun tijd en drijft uit de dode geboorte. En daarom is het de vrouwen niet nuttig te gebruiken zo ze zwanger zijn tenzij dat het de tijd is van de geboorte. Item, colubrina maakt heen vlieden de giftige dieren. Welk mens die bij hem heeft die mag geen giftig dier schade toevoegen. Platearius spreekt das deze wortel uitzonderlijk goed is voor de gebreken van de pest, dat poeder ingenomen met teriakel en andijviewater. (4) Item, waar deze wortel in een huis is in daar mag geen giftig dier komen. En was het zo dat de slangen daarin waren die vlieden behendig daaruit.

Vorm.

De zwarte en duimdikke wortel van de slangewortel is tweemaal gedraaid. Door de slangvormig draaiingen lijkt de adderwortel qua vorm op het esculaapteken van de artsen. Hieruit ontspringen elk jaar de bladeren die op lange voetstengels staan. Het blad is aan de bovenkant van een blauwgroene kleur en as/groen aan de onderkant met wat purper. Bloeit in mei en juni met een cilindrische aar van kleine vleeskleurige bloemen.

Naam.

(1) Dodonaeus;‘Naar zijn omgekromde en gekronkelde wortel heeft dit gewas de Latijnse naam Bistorta gekregen als of men tweemaal verdraaide of tweemaal gekronkelde zei. De Hoogduitsers noemen het Naterwurtz, de Nederduitsers herts-tonghe. Men noemt het in het Latijn ook naar de Hoogduitse naam Colubrina en Serpentaria als of men adderkruid of slangenkruid zei, soms ook Dracunculus’.

Vanwege de gelijkenis met de om de stok gedraaide slang kreeg het de Latijnse naam viperina, met de gelijke betekenis serpentine en draconis met de Griekse naam dragmentum. Het is het drakenkruid of adderwortel, in Duits Natterwortel, Engelse snakeweed en serpentary dragonwort, Frans serpentaire rouge.

Platearius zegt; ‘Serpentaria, dragontea, colubrina, dicitur serpentaria quia maculas habet distinctas ut serpens vel quia venenum serpentis fugat’.

Gebruik.

De wortel is rood van binnen en bevat een samentrekkend middel. Het werd gebruikt om te looien en tegen onvrijwillig plassen. Als het looizuur verwijderd is houd je een zetmeelrijke wortel over die als voedsel gebruikt kan worden. Een aftreksel van de bladeren of gepoederde wortel was goed tegen wonden van de huid. Het kruid werd medisch ook gebruikt tegen slangenbeten. In de signatuurleer werd het kruid gebruikt, door de op een tong lijkende bladeren, als een gorgelwater om gezwollen en ontstoken tongen te genezen.

(2) Herbarius in Dyetsche; ‘Serpentine, Serpentaria of Dragontea is de grotere of weelderige. Galenus zegt dat de grotere heet en droog is in de eerste graad. Het is een kruid waarvan de wortel nuttig is in de medicijnen. Er zijn twee soorten dragontea, zoals de grotere die slangewortel heet want het groeit net als een serpent of omdat het venijn van de serpenten verjaagt. De andere wordt de kleinere genoemd en die heet Arum of pes vituli, dat betekent kalfsvoet, en heeft kleine, effen bladeren. (2) Pandecta uit de macht van Galenus in het boek van de enkelvoudige medicijnen in het kapittel van serpentaria zegt dat de zelfstandigheid van de Arumwortel in haar smaak scherp en bitter is met wat stoppende. Het heeft de kracht te ontbinden en te zuiveren.

(3) Het sap van slangewortel dat met rozenwater en wat bloem van lood gemengd en in de zon tot de juiste wijze van vochtigheid gebracht wordt en daarmee het aangezicht bestreken maakt een zuivere huid en verdrijft de donkerheid van de huid.

Het poeder van de wortels dat je met zeep mengt en in de lopende gaten doet vergroot zo de mond van de lopende gaten zodat je dat verrotte of gecorrumpeerde eruit kan trekken. Als je het zo maakt is het goed tegen kanker: ‘Neem poeder van slangewortel, twee delen en als derde deel ongebluste kalk, meng het met wat wijn en azijn op de manier van deeg, dan droog je het op het vuur in een pan’. En het poeder daarvan doe je op kanker want het knaagt, het zuivert en geneest.

(5) Om de blaar te rijpen en te breken, ook om de stonden te laten komen leg je groene slangewortelbladeren die in olie gekookt zijn op de blaar. Een suppoost die daarvan gemaakt is laat de stonden komen.

Slangewortel heeft wat van Arum in zijn bladeren en de wortels, maar het is scherper en bitterder, daarom verwarmt het meer, de wortel reinigt alle ingewanden van grove, taaie vochtsmenging en verkleint of verfijnt ze. Daarom zuivert de wijn waar het met hertstong in gekookt is en opent het de verstopping van de lever, van de milt en van de nieren, Pandecta.

(4) Maar Albertus die van de krachten van de kruiden spreekt zegt dat als slangekruid met Trifolium (dat is klaverblad) in de aarde begraven wordt het serpenten maakt die rood en groen zijn, daarvan maakt men een poeder dat als het in een brandende lamp gedaan wordt laat schijnen alsof er serpenten zijn’.

Herbarijs;Dragontea of columbina of serpentina. Ze is heet en droog in de 3de graad. En het sap ervan in de oren gedaan laat de zweer tot bedaren komen. En wol nat gemaakt met het sap en gestoken in de neus verdrijft poliep, dat is kwaad vlees dat erin groeit. En met honing gemengd verbetert het de stank in de neus. En de wortel van Bryonia verpoedert en gemengd met zeem dat geneest kanker en open gezwel aan de benen. En de wortel gemengd met Dictamnus is krachtig tegen jicht en reuma en tegen dolle hondenbeten en is ook goed tegen kwade gedachten. En het sap van de wortels in de schaduw gedroogd en met Centaurea gemengd en gedronken laat de gal van rode gal stremmen. En gewreven met azijn en op het aanzicht gesmeerd daarmee laat het de sproeten (3) weggaan. En van andere leden vaagt het huidaandoeningen. En de bladeren gewreven is goed op verse wonden en gezuiverd met wijn en gekookt zuivert van veel haar en geneest kramp van het lichaam en schurft en breekt de steen en geneest verbranding. En het sap van de wortel verdrijft hitte in de ogen. (4) En het is goed tegen alle beten van serpenten en van giftige dieren. En het is ook goed gedronken met wijn tegen gezwel in de blaas. En de wortel gewreven met zwijnenvet is goed op gebroken been’.

(5) Dodonaeus; ‘De wortel van hertstong laat ophouden en stelpt zowel allerhande vloedgang als de maandstonden van de vrouwen en stelpt bovendien ook de buikloop en laat het overvloedige of onmatige braken ophouden en geneest de rodeloop en diergelijke vloeden op welke manier dat men die ook gebruikt.

Ze is ook zeer nuttig om alle ontstekingen en gezwellen te genezen van de amandelen, keel en omliggende delen van de mond.

Die wortel in water gekookt en daarmee of ook met het sap er van de mond gespoeld of gewassen maakt de tanden en het tandvlees vast en zuiver.

(4) Water of wijn daar deze wortel in gekookt is weerstaat alle vergif en is goed tegen de pest en in de pestachtige koortsen daar het peperkoren zich begint te vertonen, ja sommige willen verzekeren dat ze daarom Serpentina of naterwortel genoemd wordt omdat ze met wijn gedronken alle beten van slangen en adders schadeloos maakt en geneest.

hanf xc Cap

Canapus latine·grece canaps arabice vero sechedenchi·

(Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel Sechedenchi id est canapus spτicht dz dises kraut werde gesået und bτinget samen unnd hatt auch gar ein langen stil unnd lange este und einem starcken gerauch unnd der stamm ist hole·(Paulus canapus ist heiþ und trucken an dem andern grad·(Wôlicher vil feüchtigkeit hette im den oτen und stetigklichen flüþsen der laþ ôle warm darein dz gemacht wirt von disem samen er genÿset·(Dises kraut meret auch das haubt wee der damit handelt und bτinget mani [126] am dz ist die dobesucht·(Platearius·Nÿmm nuþleuffen saffte ein lot wilde selben saft ein halb lott rautten saffte dτeü quintin ÿsop safft dτeü lot·unnd nymme hanfkraut safftes auch vier lot dises misch under einander und nÿmm davon ein halb lott unnd mische dz mit mummia ein halb quintin·zucker candit ein halb lot·rosen zucker ein quintin·und mache darauþ ein tranck unnd trinck dem des abents so du schlaffen wilt geen·und lasse dich wol czů decken das benÿmmet auch alle feüchtunge in dem menschen davon sich erhebt die pestilencz·unnd ist der sicher eÿnen ganczen monat·(Diþ tranck dienet auch wol der wassersuchte und auch der gelesucht·und wôlicher den also ein nÿmmet der darff sich der krangkheÿt keÿner besoτgen·(Item wer hanff samen zů vil nüczet mitt namen die månner den wirt jr natürlich samen vertrucket genant sperma.

(1) Hennep, 90ste kapittel.

Canapus Latijn. Grieks canaps. Arabisch vero sechedenchi. (Cannabis sativa)

Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel sechedenchi, id est canapus, spreekt dat dit kruid wordt gezaaid en brengt zaden en heeft ook erg een lange steel en lange twijgen en een sterke reuk en de stam is hol. Paulus, canapus is heet en droog aan de andere graad. (3) Wie veel vochtigheid heeft in de oren en steeds vloeit die laat olie warm daarin dat gemaakt wordt van deze zaden, hij geneest. (4) Dit kruid vermeerdert ook de hoofdpijn die daarmee handelt en brengt mania aan, [126] dat is de verdovende ziekte. Platearius: Neem notensap een lood, wilde saliesap, een half lood, ruitsap, drie quintin, hysopsap, drie lood, en neem hennepkruid sap, ook vier lood, deze meng je onder elkaar en neem daarvan een half van 16,7 gram en meng dat met mummia, een half van 1,67gram, suikerkandij, een half van 16,7 gram, rozensuiker, een 1,67gram, en maak daaruit een drank en drink dat ‘s avonds zo je slapen wil gaan en laat je goed toe dekken, dat beneemt ook alle vochtigheid in de mens daarvan zich verheft de pest en is er zeker van een gehele maand. Deze drank dient ook goed de waterziekte en ook de geelziekte en wie dat alzo inneemt die hoeft zich over de ziektes niet te bezorgen. (2) Item, wie hennepzaden te veel nuttigt met namen de mannen die wordt hun natuurlijke zaden verdrukt genaamd sperma.

Vorm.

Hennep is een tweehuizige plant. De groene manlijke bloemen staan in pluimen en de vrouwelijke in aarvorm. Hennep heeft een ruw behaarde stengel en vijf tot negen, handvormige bladeren. De planten worden ongeveer twee meter hoog en ruiken onaangenaam, wat zelfs bedwelming kan veroorzaken. Vroeger werd een gewas zonder hars geteeld, pas in 1906 kwam er een ras uit Indië waaruit een verdovingsmiddel werd getrokken. In de Herbarijs werd het medisch gebruikt.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘In Brabant heet dit gewas kemp, in Hoogduitsland Zamer Hanff, dat is tam kemp, tot verschil van het wild, de Griekse naam is Kannabis en Asterion en ook Schoenostrophon, de Latijnse naam is ook Cannabis die in de apotheken gebruikt wordt.

Hennep heette in midden-Nederlands hannep of hennep, in Angelsaksisch haenep en henep, Engels hemp en Duits Hanf. Die woorden voeren op Germaans hanapa of hanipi terug. Dit woord is ontleend aan het woord kannabis bij de Scythen en de Thraciers. In Grieks heet het kanna, ‘riet’, dat net als hennep tot vlechtwerk gebruikt werd, waaruit Latijns cannabis en W. Europese leenvormen ontstonden, Franse canabe. Hildegard von Bingen spreekt over Hanff.

Gebruik.

Herodotus meldt IV 74, dat de Scythen hennep voor allerhande vlechtwerk en kledingstukken gebruiken en in hun zweetbad ze de zaden gebruikten. Vanuit Pontus en Thracië zou dit materiaal voor zeilmakerij bij de Grieken gekomen zijn. Onder de Romeinen werd het eerst vermeld door de satiricus Lucilius, ongeveer 100 voor Chr. De vezels van hennep zijn beter dan die van vlas en waterafstotend. Om die reden werd het gebruikt voor nautische doeleinden. Het Franse woord canevas, in Nederlands canvas, is afgeleid van Cannabis. De zaden bevatten 25‑35% aan vette olie, waar zeep van gemaakt wordt. Dit was vroeger algemeen het uitgangsmateriaal voor groene zeep, waaraan het juist de groene kleur verleende, die nu kunstmatig wordt aangebracht.

Herbarius in Dyetsche; ‘Kemp of cannapus of canabsis is heet en droog in de tweede graad. Het zaad verdroogt sterk en is van grotere kracht dan het kruid. Het heet normaal kempzaad en heeft de kracht om de oprispingen en winden te verteren, daarom is het goed om dit te geven in de waterzucht (a) die uit koude zaken komt.

(2) Als het sap van hennep te veel gegeten wordt dan verdroogt dit het sperma.

(3) Sommige doen het uitgeduwde sap in de oren wat hun pijn zeer vermindert, Serapio.

Als de wortel van hennep met de wortel van malve en nachtschade kookt en als een soort pleister gebruikt dan is het goed op hete blaren.

De schors van hennep is goed om er koorden of zeilen van te maken.

Olie van hennep is harder en zonder kracht, het heeft de kracht om de oren te drogen (b) en te bevochtigen als het daarin gedruppeld wordt. (4) Als je het sap van hennepzaad gebruikt krijg je hoofdpijn.

Tegen roos van het hoofd en om je haar lang te maken, kook de bladeren van hennep met averone in loog waarmee je het hoofd wast.

Het voedsel van hennep is niet goed voor de maag want het is slecht te verteren. Hennepzaad verdrijft de winden.

Het sap van het gehele kruid dat op de wond gedaan wordt verdrijft de pijn van de wonden. Zuringssiroop van suiker dat na gebruik van hennep genomen wordt verdrijft het letsel dat na het eten van hennep over blijft.

Hennep trekt zeer op naar de hersens waardoor er hoofdpijn komt. Zuringsiroop van suiker verdrijft zulk letsel, daarom is het daartegen goed.

Tegen hete blaren van rode gal (dat is erisspilla): ‘Maak van het kooksel van deze wortel en zijn zaad, met bloem van lood en oliën van rozen een pleister’.

Als het sap van hennepzaad in het eten gegeten wordt dan laat het de gevoelige maagpijn hebben, het laat ook kwade vochtvermenging opbruisen. Maar sap van komijn, dat die winden verteert, is daartegen goed’.

(a) Oedeem. (b) Natte oorontsteking, met pus uit de oren.

Herbarijs; ‘Canabus dat is canep en het is heet en droog. En is goed in etterwond dranken. En het zaad doet hetzelfde dat het kruid doet. En laat urine maken en laat haar groeien waar het vaak mee gewassen is’.

Dodonaeus; ‘Kempzaad is moeilijk om te verteren en is de maag en het hoofd tegen en laat in het lichaam kwade vochtigheden groeien, als Galenus van de krachten van het voedsel spreekt betuigt, nochtans zijn er sommige die dat zaad roosteren en met het banket plegen te eten. Dit banket (van hem Tragema in het Grieks genoemd) is hetgeen dat men op het eind van de maaltijden eet om vrolijkheid te verwekken en smaak in de drank te laten komen. Het verwarmt zeer veel en daarom als er wat van genoten wordt klimt het naar het hoofd en zendt vele hete en specerijachtige dampen en waasdom naar boven en plag zo dikwijls enige pijn, draaiing en zwaarheid in het hoofd te verwekken.

(2) Het zaad van kemp verdrijft en jaagt alle winden uit het lijf en is zo verdrogend van aard dat als er van wat veel ingenomen wordt het mannelijk zaad vermindert, ja bijna heel weg neemt en verdroogt, als dezelfde Galenus (De medic. facult.) betuigt.

De landlieden van gans Nederland geven het merg van gestoten kempzaad dat met enig nat vermengd en uitgeduwd is de geelzuchtige mensen te drinken in het begin van de ziekte en dat dikwijls niet zonder grote baat, te weten als die kwaal alleen uit verstopping en zonder koorts komt, want het opent de doorgang van de gal en bevordert de verdeling er van die het ganse lichaam door gebeurt.

Matthiolus zegt dat de kippen die veel kempzaad eten meer eieren leggen zullen.

(3) Sap uit het vers en noch groen kruid van kemp gestoten verdrijft de pijn en weedom in de oren, zegt Dioscorides, daarin gedrupt, te weten als die uit verstopping hun oorsprong hebben, zo ik denk, voegt Galenus daar noch bij.

kürbisz xci Ca

Cucurbita latine grece cucurbita genella vel coloquintida·arabice bara vel hara·

(Dyascoτides in dem capittel coloquintida·id est cucurbita spτicht das kürbiþ habe frucht die sey rott geleich einem hůte·die sol man abe nemen so der same darjnne wol zeÿtig woτden seÿ und das sol geschehen in dem monat september genant und nit ee·(Serapio auctoτitate galieni d geschmack von kürbiþ bletern ist starck und bitter·Diser same treibet auþ die flegma und unverdaulich feüchtung von dem getruncken·In dem bůch genamt circa instans steet geschτiben dz kürbiþ sind kalt und [127] feücht getemperiert·die frucht bτaucht man in der årczneÿ und samen·(Item kürbiþ sol nicht rohe geessen werden sunder gesoten oder gebτaten·(Item diser same genüczet mit wein ist gůtt der ein verstopfftes milcz hette und ein verstopffte leber. (Item der same sol wol gereyniget werden von den aussern rinden und sol den sieden in gersten wasser unnd darnach das wasser abe seÿhen·dz getruncken ist fast gůt dem lebersüchigen und machet wol harmen·Und wåre es sach das der sieche des wassers nicht trincken mochte·so soll man darauþ machen ein sÿrope mit zucker·Diser sÿrope ist auch gůt gebτauchet deτ das febτes hette wôlicher hande es wåre·(Item wôlicher ein hiczige leber het der schabe von der frucht der kürbiþ und truck darauþ den safft und mische dar under essig unnd darnach nÿmm ein tůch unnd necze das darjnne unnd schlage das über die hiczige leber auþwendig an dem leÿbe es hilffet fast wol·(Item die frucht sol man auff hencken und sÿ lassen trucken werden·und so die kelte genahet sol man den samen auþ thůn unnd den reÿben mit salcz das der schleÿme und feüchtigkeÿt darvon komme·unnd die kerne legen an ein truckne stat unnd an kein feüchte stat auff das die feüchtigkeit den samen nit veτderbe als dann balde geschicht·(Disen samen mag man behalten dτeü jar·(Item kürbiþ wasser auff der kinder haubt gelegt ist die hiczige blatern und aposteme daselbst kŭlen·(Diþs wasser geleget auf die wethumb der fŭsse genant podagra ist sÿ senfftigen die von hicze kommet·(Item kürbiþ saffte mitt rosen ôle vermischet ist gůtte wider weethumb der oτen darein warm gethan wôlicher weethumb von hicz kommet·Und mit disem saffte den mundt gewåschen ist gůtt wider dÿe zene weethumb·(Item kürbiþ wasser mit rosenôle vermenget und damit geschmieret die lenden und den ruckmeÿssel ist fast gůt wider die hicz des fiebers·Unnd ist auch gůt wider das freischumb genant erisipila·(Item von gebτanten kürbiþ ist zů heÿlen die geschwår an den heimlichen enden·(Item kürbiþ wasser genüczet ist gůtt wider die hicze des fiebers·und ist auch gůt wider den durst und wider dem hůsten mit zucker vermenget·Daz selbige ist auch dem bauch weich machen zů stůlgengen spτicht Serapio·[128]

(1) Kauwoerden, 91ste kapittel.

Cucurbita Latijn. Grieks cucurbita genella vel coloquintida. Arabisch bara vel hara. (Lagenaria siceraria)

Dioscorides in het kapittel coloquintida, id est Cucurbita, spreekt dat kauwoerden heeft een vrucht die is rood gelijk een hoed en die zal men afnemen zo het zaad daarin goed rijp geworden is en dat zal geschieden in de maand september genaamd en niet eerder. Serapio die aanhaalt Galenus, de smaak van kauwoerden bladeren is sterk en bitter. Dit zaad drijft uit de flegma en onverteerbare vochtigheid, ervan gedronken. In het boek genaamd Circa instans staat geschreven dat kauwoerden is koud en [127] vochtig getemperd, de vrucht gebruikt men in de artsenij en zaden. Item, kauwoerden zal niet rauw gegeten worden uitgezonderd gekookt of gebraden. (2) Item, dit zaad genuttigd met wijn is goed die een verstopte milt heeft en een verstopte lever. (4) Item, het zaad zal goed gereinigd worden van de buitenste bast en zal dan koken in gerstewater en daarna dat water af gieten en dat gedronken is erg goed de leverzieke en maakt goed plassen. En was het zo dat de zieke dat water niet drinken kon dan zal men daaruit maken een siroop met suiker. Deze siroop is ook goed gebruikt in die koortsen van welke vorm ze zijn. Item, wie een hete lever heeft die schaaft van de vrucht van de kauwoerden en drukt daaruit het sap en meng daaronder azijn en daarna neem een doek en nat die daarin en sla dat over die hete lever uitwendig aan het lijf, het helpt erg goed. Item, die vrucht zal men ophangen en ze laten droog worden en zo de koudheid nadert zal man de zaden uit doen en de wrijven met zout zodat er slijm en vochtigheid daarvan komt en de kernen leggen aan een droge plaats en aan geen vochtige plaats zodat de vochtigheid de zaden niet bederft zoals dan gauw gebeurt. Deze zaden mag men behouden drie jaar. Item, kauwoerden water op het kinderhoofd gelegd is de hete blaren en gezwellen daar verkoelen. Dit water gelegd op de pijn van de voeten, genaamd podagra, is ze verzachten die van hitte komt. Item, kauwoerden sap met rozenolie vermengd is goed tegen pijn van de oren, daarin warm gedaan welke pijn van hitte komt. En met dit sap de mond gewassen is goed tegen de tandpijn. Item, kauwoerden water met rozenolie vermengd en daarmee gesmeerd de lenden en de ruggenwervel is erg goed tegen de hitte van de koortsen. En is ook goed tegen de freischam genaamd erisipila. Item, van gebrande kauwoerden is te helen de zweren aan de heimelijke einden. (5) Item, kauwoerden water genuttigd is goed tegen de hitte van de koortsen en is ook goed tegen (3) de dorst en tegen het hoesten, met suiker vermengt. Datzelfde is ook de buik week maken tot de stoelgang spreekt Serapio. [128]

Vorm.

De planten ruiken naar muskus en voelen kleverig. Bladen zijn groot en ook zachtharig, hart/ovaalvormig, afwisselend geplaatst, 10–40 cm breed, ovaal, getand, ongelobd of 3–7 lobbig. De bladsteel is 5–30 cm lang. De stengels zijn zachtharig, klimmen en kunnen 10m lang worden. Bloemen staan alleen, wit, zeer zacht en verwelken in de zon. De vruchten variëren sterk in vorm en grootte, ze kunnen rond, peervormig, buikig, fles- of knotsvormig zijn en vaak zijn ze gekromd, tot 1m. De rijpe harde schil is groen of wit gespikkeld tot wit. De vrucht moet behoedzaam neergelaten worden omdat ze breken als je ze uit de boom laat vallen. Groenwit vruchtvlees is sappig en bevatten 2cm grote zaden, sommige zijn eetbaar. Deze zachte eenjarige komt voor in tropisch Azië en Afrika, wordt ook al duizenden jaren in Amerika geteeld.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘De vruchten van dit gewas heten in onze taal cauwoorden, in het Hoogduits Kurbs, in het Frans courge. De eerste soort die flesvormige vruchten draagt heet Cucurbita prior, dat is eerste kouwoerden of, als andere zeggen, fles kouwoerden, van Lobel Cucurbita lagenaria. In het Latijn zijn ze allen Cucurbita, Cucurbita edulis en Cucurbita sativa genoemd en van Plinius Cucurbita Cameraria omdat ze geschikt zijn om de prieelen, perken, gewelven en andere hofwerken te beklimmen en te bekleden. De Griekse naam van allen is Colocyntha en Colocyntha edodimos of ook Colocyntha hemeros of zoals andere schrijven Colocynta of ook Sicyonia’.

In Nederlands komt kauwoerde voor in de 13de eeuw, dit gaat over oud-Frans courde, cougorde of gouhorde (Frans gourde en courge, vergelijk courgette en Engels gourd) naar een gewone Latijnse vorm van Cucurbita terug.

De plant heeft een flesvormige vrucht, Engels heeft dan ook bottle gourd, Duitse Flaschen-, Trompeten of Keulenkürbis.

Gebruik.

Herbarius in Dyetsche heeft alle komkommerachtige bij elkaar. Bij de Gart komen de meloenen in kapittel 276. De zaden van deze 4 komkommerachtige planten werden vooral gebruikt om te verkoelen.

Herbarius in Dyetsche; ‘Couworden of Cucurbita, cucumeren of cucumer, citrulle of citrulli, melone of melo, deze vier zijn de vier koude zaden en deze vier zie je in dit kapittel.

Kalebas of Cucurbita zegt Serapio uit de macht van Galenus is koud en droog in de tweede graad, hetzelfde zegt ook Avicenna. Komkommers of Cucumis zegt Serapio uit de macht van Aben Mesuam dat in komkommers en citrullen het koud en nat is in de derde graad, Isaac in dietis pti zegt dat de koudheid van de komkommer in de derde graad is.

Citrullen of citrullen zegt Serapio uit de macht van Galenus dat citrullen kouder zijn dan komkommers, Aben Mesuam zegt dat het koud en nat is in de derde graad.

Die in onmacht vanwege hitte gaan en aan citrullen ruiken komen weer tot zichzelf.

(3) De sappen van deze vier genezen de dorst.

Deze wortels die met het kooksel van schijtkruid tezamen gemengd en met honingwater gedronken wordt laat subtiele vochtvermenging walgen.

Het sap hiervan is goed tegen de pijn van de ballen of blazen.

De vier zaden zijn diuretica (a) en daarom zijn ze in medicijn goed.

(4) Deze zaden die van de buitenste schors ontdaan, gebroken en in gerstewater gekookt en dan gezuiverd, met suiker gemengd en zo gedronken worden zijn goed tegen verstoppingen van de lever, (b) van de milt, van de nieren, van de blaas en de blaren van de borst.

(5) Tegen scherpe koortsen, vooral de dagelijkse en de derdedaagse (c) of om de andere dag: ‘Neem twee pond van het kooksel van de vier zaden; van het sap van andijvie ook twee pond; van violenbloemen en rozijnen, van elk een half ons; het zaad van sla en van postelein, gerst, jujube en sebesten, van elk twee drachmen; vijf Damascener pruimen; kook het tezamen en doe bij dit sap wat azijn totdat een derdedeel verkookt is, dan zuiver je het door een doek en maak het zoet met suiker, deze siroop moet je nemen zoals het al elders van siroop verteld is’. Als het genomen is neem je een halve ons likkepot van suikerrozen met wat cassiafistelen om te laxeren. Daarna om te versterken: ‘Neem sap van Santalum of dyarodon abbatis’, deze siroop is goed tegen zeer hoge koortsen en geelriekende in de lever (d) laat het verdwijnen. Pandecta, Serapius en Platearius’.

(a) =Bevordert het plassen, dus tegen verstopping. (b) Galstenen. (c) Malaria. (d) Hepatitis + geelzucht.

Maerlant; ‘Cucurbita is droog en nat, Platearius zegt dat het gematigd is in het gevoeg. In warme landen groeit er genoeg. Couwourde heet het in onze taal. Haar zaad helpt te genezen wel, in zog zal je het koken of braden sommige van haar zaden dat men er anders niet toe doet dat is de zieke goed en men zal het in het vuur bakken en daarna zal men het los maken in het water en men er suiker bij doet is dat voor de zieken goed. Voor hen die hete zuchten hebben zal men het op hun zijde leggen’.

fylczkraut xcii Ca

Cuscuta latine grece haboτasa arabice Easuch·

(Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel Easuch id est cuscuta spτicht das dýses kraut hencket sich umb die baume unnd ist gestalt geleich als garn an dem stengel·und an der spiczen hat es ein subtÿle frucht. Man findet es vil in dem flusse. Sein natur ist heiþ an dem ersten grade und trucken an dem andern·(Auch steet geschτiben in dem bůch Pandecta in dem capitel Easuch das dises krauts natur seÿe nach dem baum dar an es hanget und ist der baum heÿsser natur daran es hanget so ist es auch heiþ·Ist er aber kalter natur so ist es auch kalt. (Der meister Serapio mit bewerung Galieni spτichet dz diser same sey gůt der bôsen gallen und beneme das wee der lenden das getruncken mitt selben wein·(Auch reÿniget diser same die aderen die vol feüchtigkeit sind·Und ist auch fast gůt also genüczet für die gelesucht·(Cuscuta ist fast gůt genüczet für das verhart milcz und leber·unnd ôffnet die zůhant mit hirczung gesotten in wein·Und gesoten mit wasser und mit zucker sûþ gemacht ist reynigen ein kalte feüchtung·Und dises ist auch gůt genüczet wider dem kalten seich platearius·

(1) Warkruid, 92ste kapittel.

Cuscuta Latijn. Grieks haborasa. Arabisch Easuch. (Cuscuta epilenum)

Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel easuch, id est Cuscuta, spreekt dat dit kruid hangt zich om de bomen en is gevormd gelijk als garen aan de stengel en aan de spits heeft het een subtiele vrucht. (2) Men vindt het veel in het vlas. Zijn natuur is heet aan de eerste graad en droog aan de andere. (3) Ook staat geschreven in het boek Pandecta in het kapittel easuch dat dit kruid natuur is naar de boom daaraan het hangt en is de boom van hete de natuur daaraan het hangt zo is het ook heet. Is het echter van koude natuur zo is het ook koud. (4) De meester Serapio met bewering van Galenus spreekt dat dit zaad is goed de kwade gallen en beneemt de pijn der lenden, dat gedronken met saliewijn. Ook reinigt dit zaad de aderen die vol vochtigheid zijn. En is ook erg goed alzo genuttigd voor die geelziekte. (5) Cuscuta is erg goed genuttigd voor de verharde milt en lever en opent die gelijk, met hertstong gekookt in wijn. En gekookt met water en met suiker zoet gemaakt is reinigen een koude vochtigheid. En dit is ook goed genuttigd tegen de koude plas, Platearius.

Cuscuta epithymum komt voor in kapittel 169.

Vorm.

Bloemhoofdjes met schutbladen, zittend en zeer succulent. De stengels draaien van west naar oost en omvatten dan vlasstengels als in een bundel koorden. Eenjarige die vooral voorkomt in vlas.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘De grootste en dikste soort van dit gewas is in Brabant gewoonlijk schorfte of wranghe genoemd, in Hoogduitsland Filtzkraut, Dottern en Flachsseyden, de apothekers noemen het meest overal Cuscuta, sommige Podagra Lini omdat ze het vlas meest plag te omhelzen of Angina Lini en daarvan komen de Franse namen ook. De geleerde noemen het Cassutha of Cassytha in het Latijn, Gesnerus noemt het Linodesinon. De Arabische naam is kessuth en chasuth.

Vilzkraut bij Bock. Nicol. Damascen. de plantis II.7: "Cuscuta: Saepe etiam ex planta alia plantam - et crescit planta ut filia, et tenduntur super plantam; ut cuscute et similia".

Cuscuta is een naam die gebruikt werd door Matthiolus uit de Gart. Dit woord is afgeleid van het Arabische chasuth: hellweed. Of van het Arabische ar kuchuta: een kruid zonder blad en wortel.

Gebruik.

(2) Herbarius in Dyetsche;Cuscuta of podagra is side op het vlas of wranghe in het vlas, het is iets dat op het vlas groeit. En het is heet in de eerste graad en droog omtrent de tweede. (4) Warkruid heeft de kracht om te zuiveren en te purgeren, voornamelijk de zwarte gal en daarna slijm. Aldus een siroop daarvan gemaakt: ‘Neem warkruid en hertstongen, van elk een hand vol; boomvaren, de wortels van kleine wolfsmelk en zevenblad, (a) van elk een half ons; bloemen van violen en van bernagie, van elk een halve hand, kook het tezamen in wijn en water, van elk een 1 pond, en wat azijn tot dat het derdedeel verkookt is. Als het gezuiverd is doe je er suiker bij en neem het als voorgaande’. Dan neem je deze pillen als van de hoop van de pillen van lapis lazuli en van de pillen die maagzuiverend heten, van elk een half drachme; van turbith een half loot; van gember drie grein; met siroop van hertstong maak je er negen of neem een halve ons sap van senne met het voor genoemde kooksel voor de pillen. Tot slot neem je sap van steentijm of sap van Capparis om te versterken. (5) Deze siroop is ook goed om de verstoppingen van de lever, (b) van de milt of van de nieren te openen. Tegen hetzelfde is ook goed om warkruid, hertstong, venkelzaad en peterseliezaad in wijn te koken. Dezelfde drank laat plassen en is goed tegen geelziekte die van de verstopping van de lever of van de milt komt. Als je het met suiker zoet maakt is het goed tegen koorts van jonge kinderen. Warkruid dat met anijs, eppe en galigaan gekookt is is goed voor de maag en verdrijft de overvloedigheid die in de maag is. Als het met azijn gedronken wordt dan geneest het de hik, het opent de verstopping als het met wijn gedronken wordt.

Het water waar warkruid in gekookt is, is verwonderlijk goed tegen geelzucht. Tegen de stekende pijn in de maag: ‘Kook warkruid met anijs en hazenoren want het zuivert de vuiligheid van de darmen, van de baarmoeder en van de nieren, volgens Avicenna.

(3) De samengesteldheid van warkruid is naar de samengesteldheid van het kruid waar het aan hangt want het wordt heet door het aanhangen aan een heet kruid of boom en wordt koud als het aan een koud kruid hangt, volgens Pandecta’.

(a) Aegopodium podagria. (b) Galstenen?

Herbarijs; ’Cuscute heeft een veelzijdige kracht. Ze is heet in de eerste graad en droog in de 2de. (2) Het is gelijk vlas en groeit op het veld en in lijnzaad onder ander vlas. (4) En heeft kracht fluimen en melancholie (zwarte gal) te purgeren). En gekookt in water en gedronken laat goed urine maken. Het zaad purgeert lijmige vochtvermenging van fluimen die in de maag en in de darmen zijn. Ja, niet zeer en bedwingt het met zijn bitterheid en met zijn zwaarheid en meest van hete rode gal. (5) Het opent verstopping van milt, van lever en van gal en met zijn zwaarheid en met zijn hardheid, zo versterkt het de maag en purgeert de aderen van verrotte vochtigheden’.

Dodonaeus; ‘Wrange of Cuscuta is tamelijk en wel niet heel sterk warm, maar wat merkelijk meer verdrogend van aard, te weten tot in de tweede graad en daarboven heeft het enige afvegende kracht die met enige tezamen trekking samengaat en vooral diegene die op de bramen gegroeid is want die plag gewoonlijk iets van de eigenschap, kracht en natuur van dat kruid daar ze op groeit als van haar moeder mee te delen en naast haar eigen warme en droge aard te behouden. Want diegene die op hetere kruiden als op Thymus, Satureia, bonenkruid en Thymbra groeit is ook heter, droger en dunner van delen dan de andere. Maar diegene die op de brem groeit lost en verwekt de plas sterker en is beter om de buik week te maken. Diegene die op het vlas gevonden wordt is wat vochtiger van aard. De wrange die op de bramen groeit heeft enige tezamen trekkende kracht naast haar andere eigenschap, als gezegd is, die om die bijkomende kracht ook veel beter gehouden wordt dan de andere om de gebreken van de lever en van de milt te genezen want doordat ze een zuiver makende en tezamen trekkende kracht in zich heeft daarom is ze de voor vermelde leden zeer eigen en toegedaan, gemerkt dat Galenus in het 13de van zijn Methodus ons in het lang betoont dat de dingen die in de gebreken van de lever en milt gebruikt worden zodanig moeten zijn.

(4) Wrange van vlas wordt van de dokters en apothekers meest geprezen omdat ze zonder hitte minder tezamen trekt en meer vermurwt, verzoet en afveegt, ja tot uitbrengen en vaneenscheiden de materie bereidt. Ze opent de cholerieke en flegmatieke verstoppingen van de lever en milt.

wegwarten xciii Ca [129]

Cicoτea latine vel sponsa solis vel solisse quia·arabice hondebe·grece Seris vel intuba vel gegucisi·

(Galienus in dem achtenden bůch genant simplicium farmacarum spτicht das wegwarten seÿ kalter und truckener natur diþ kraute ist gestalt geleich dem fenchel unnd hat oben ein blae blůmen geleich einem stern·

(Serapio mit bewerung Diascoτides spτicht daz dises kraut gesotten in wein unnd geessen machet einen gůten magen und den wol deüwen·(Dises krautes blůmen unnd wurczeln gestossen unnd über das fůþ wee thumb genant podagra geleget geleich einem pflaster benymmet den weethumb zůhant·(Diþ pflaster gelegt auff einem vergifftigen biþ heÿlet den zûhant·(Item diþ pflaster gelegt auf den gebτesten herisipila genant zeühet grosse hicz darauþ·(Ein gummÿ genennet Serapinum und dises gummÿ das man findet an disem stamm unnd mirτa ÿegklichs geleich vil und under einander gemischet mit gamillen ôle und hõnig und darauþ gemacht ein pflaster unnd daz gebunden auff die schemde der frauwen reÿniget jr die můteτ also daz sÿ darnach geberen mage·(Dises kraut und wurczel gestossen unnd trociscos darauþ gemacht dz sind rot schÿblin und die sol man zerteÿlen oder vermischen mit rosen wasser und schmieren die reudigen haut mitt disem wasser heilet die und machet sÿ geladt·(Item sunnen wúrbel saft und endivien saft und auch hriczung safft mit zucker ein tranck gemacht darvon genüczet ist fast gůt wider bestoppung d leber und milcz mit waþser und auch mit wenig essig gesoten·(Darnach sol man nüczen pillilen von reubarbaro und darnach ein sterckung genüczet genant triasandali·

Witlof, 93ste kapittel. [129]

Cicorrea Latijn vel sponsa solis vel solisse quia. Arabisch hondebe. Grieks Seris vel intuba vel gegucisi. (Cichorium intybus)

Galenus in het achtste boek genaamd simplicium farmacarum spreekt dat witlof is koude en droge natuur, dit kruid is gesteld gelijk de venkel en heeft boven een blauwe bloem gelijk een ster.

Serapio met bewering Dioscorides spreekt dat dit kruid gekookt in wijn en gegeten maakt een goede maag en de goed verduwen. (3) Dit kruid zijn bloemen en wortels gestoten en over de voetenpijn, genaamd podagra, gelegd gelijk een pleister beneemt de pijn gelijk. Deze pleister gelegd op een vergiftige beet heelt die gelijk. (40 Item, deze pleister gelegd op het gebrek herisipila genaamd trekt grote hitte daaruit. Een gom genoemd Serapinum en deze gom die men vindt aan deze stam en mirre, van elk gelijk veel, en onder elkaar gemengd met kamilleolie en honing en daaruit gemaakt een pleister en dat gebonden op de schaamte der vrouwen reinigt hun de baarmoeder alzo dat ze daarna baren mag. (5) Dit kruid en wortel gestoten en koekjes daaruit gemaakt, dat zijn rode schijfjes, en die zal men verdelen of vermengen met rozenwater en smeren de ruige huid met dit water heelt die en maakt ze glad. (2) Item, zonnewervel sap en andijviesap en ook hertstong sap met suiker een drank gemaakt en daarvan genuttigd is erg goed tegen verstopping van de lever en milt met water en ook met weinig azijn gekookt. Daarna zal men nuttigen pillen van rabarber en daarna een versterking nuttigen genaamd triasandali.

Vorm.

Van witlof zijn de lancetvormige bladeren zijn soms wat ingesneden. De blauwe bloemhoofden zijn okselstandig en komen in paren. De wortel is meerjarig.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Deze kruiden worden alle tezamen met een naam in het Grieks Seris of Serides genoemd en in het Latijn Intyba. Het tweede (eerste is andijvie) geslacht is in het Nederduits cicoreye genoemd, in het Hoogduits Wechwarten alsof men Custos viarum zei, dat is weg bewaarder, in het Grieks Seris agria en Cichorion en in het Latijn Cichorium eigenlijk of Cichorion en Intubum silvestre, Intubum agreste, Intubum erraticum, dat is wilde andijvie, in de apotheken is ze met de naam Cicorea bekend welke naam niet alleen van de laatste schrijvers van de medicijnen gebruikt wordt, maar ook van Plinius in de 31ste Oda van zijn 1ste boek waar hij zegt; ‘Me pascunt olivae, Me Cicorea levesque Malvae’ en aantoont dat hij tevreden was als hij zijn maaltijd met olijven, cichorei en maluwe deed. Plinius noemt het Erraticum Intybum en zegt in het 8ste kapittel van zijn 20ste boek dat het van sommige in zijn tijden Ambugia genoemd werd of, zo andere verbeteren, Ambubeia. Petrus Crescentius noemt het Sponsa Solis en Solsequium alsof men zon volgende of zonnebruid, zonnekruid of zonnewende zei’.

Cichorium is afgeleid van een oude Egyptische naam, kehsher of chicourueh. In het Grieks werd het kikhorion en in Latijn cic(h)orium. Het Griekse kio betekent, ‘ik kom’, en chorion, ‘veld’, dus niet op veld maar aan de rand, wegen. Chicory, Duits Cichori, Engelse chicory en Franse chicoree stammen uit Cichorium.

De plant opent zijn bloemen bij zonsopgang en vandaar heet het in midden-Latijn sponsa solis. In Capitulare de Villis, 795, komt solsequium voor en deze naam is afgeleid van solem sequi, de zon volgen en vandaar sonnewende. De solis sponsa komt voor bij Megenberg wat bruid van de zon betekent. Daarna is de wegwarte de plant die de weg van de zon aan de hemel bekijkt.

De mooie blauwe bloemen openen zich alleen in de volle zon, dus staan ze naar het oosten gericht, gaan om 4‑5 uur open en verwelken tegen 10‑11 uur. De volgende dag bloeien er weer nieuwe ogen, ‘s Ochtends is ze helder blauw, 's middags lichtblauw en 's avonds bijna wit, de drie stadia die er ook in het leven van de mens zijn. Naar deze eigenschap heette het gewas al in het oud-Hoogduits Sunnewirbel. In de 12de eeuw komen we de Wegwarte, Sunnewirbel en Sonnenbraut al tegen. Bij Hildegard von Bingen heet het Sunnewerbel. Herbarius in Dyetsche heeft hemelslotel.

Intybus is afkomstig uit het Latijn. Het was de oude naam voor de cichorei, in: en, tubus: koker of buis, naar de holle stengel. Het is ook mogelijk dat het woord afgeleid is van het Griekse entomos: ingesneden. In januari (Egyptisch tybi) was er in Egypte deze groente. Waarschijnlijk zijn intybus en de naam andijvie afgeleid van dezelfde naam, Arabische hendibeh.

Gebruik.

Herbarijs; ‘Sponsa solis of elyotropia, cycorea, solsequium, dyonisia, intuba, calendula of goutbloemen, het is allemaal hetzelfde, het zijn goudsbloemen of kruid. En versterkt de maag en is koud en droog in de eerste graad. En is goed op alle giftige beten van schorpioenen. En gemengd met mirre en in vulva gedaan laat menstruatie hebben. En hetzelfde doet andijvie’.

Platearius zegt ‘Sponsa solis; eliotropia, intiba; cicorea; solsequium, dionysia idem est’, geen Calendula. De naamgeving wordt bemoeilijkt omdat Calendula in de middeleeuwen met de Latijnse namen van Cichorium intybus en paardebloem, Taraxacum officinalis, verwisseld wordt en net als die heet ze heliotropium, solse-quiem en sponsa solis die ook met het komen en gaan van de zon openen en sluiten of de loop van de zon volgen. Cichorium wordt soms onderscheiden door zijn blauwe bloemen. De bloemen in de Gart lijken op de Cichorium, alleen zijn ze geel. Maar in de tekst staat; ‘dit kruid is gesteld gelijk de venkel en heeft boven een blauwe bloem gelijk een ster’. Ook komt de goudsbloem voor in kapittel 98. De Herbarijs vergelijkt dit kruid ook met andijvie.

Volgens de Herbarijs is cichorei een maagversterkend middel en goed voor de menstruatie en goed tegen schorpioenbeten. Platearius deelt in verband met deze laatste eigenschap het volgende mede;’virtutem habet resistendi veneno; unde etiam mustela’, (weerstaat venijn en de wezel eet het en tegen giftige dieren geneest het) et quedam animalia alia a venenosis animalibus lesa tactu huius herbe sanantur’. Dat is wel aardig, maar zegt niets van cichorei. Het Belgisch Kruidboek zegt echter; zeer nuttig tot het zuiveren der moeder en gehulpzaem aen de blaes; zy opent het lichaem en jaegt door den kamergang al de vochtige galachtige slymen af’.

Herbarius in Dyetsche; ‘Cicoreije, hemelslotel of cicorea is koud en nat in de tweede graad. Er zijn twee soorten, te weten die in de hof groeit en die in het veld groeit. Die in de hof groeit verkoelt meer dan die in het wild groeit. (2) Het sap van cichorei is zeer goed tegen verstoppingen van de lever (a) en haar hitte (b) als je er zo’n siroop van maakt: ‘Neem het sap van cichorei, van andijvie en van hertstong, van elk even veel, te weten een half pond; violenbloemen en rozijnen, van elk een half ons; de vier koude zaden met slazaad en porseleinzaad, van elk twee drachmen; van gebrand ivoor een drachme; na het wat gestampt te hebben kook je het met twee pond water en wat azijn tot dat de helft verkookt is, dan doe je het door een doek en maak het zoet met witte suiker’. Deze siroop neem je ’s morgens en ‘s avonds op dezelfde manier als al eerder genoemd is. Als het genomen is neem je van de hoop de pillen van rabarber, twee scrupel; van de pillen die maagzuiverend heten, een scrupel; diagridii (dat is klaargemaakte scammonia) drie grein; meng het met siroop van andijvie en maak er negen pillen van. Deze neem je in een keer in. De volgende dag: ‘Neem van dijarodon abbatis of sap van Santalum of dragaguntum frigidum om te versterken’. Van buiten strijk je op de lever de zalf die sap van Santalum heet. Of maak een strijksel op het vuur waar andijviewater met ruw gebroken rood sandaalhout in is, dit druk je door een linnen doek en dat doe je zo op de lever.

Het sap van cichorei is ook goed tegen venijnige beten.

(4) Hetzelfde is ook goed tegen een blaar die erispilla heet en die van rode gal komt, ook tegen vurige blaren. Als je het mengt met het dikke van de tijsijne (dat is als het gekookt wordt totdat het dik wordt) of met gebroken gerst met wat azijn en wat bloem van lood en daar een zalf van maakt, want dit verkoelt.

(3) Het sap van cichorei dat gemengd is met het sap van heemst en primula, met lijnzaadolie en wat saffraan is goed tegen jicht in de voet, het verzacht de pijn.

(5) Cichoreiwater dat met nitrum gemengd is is volgens Pandecta goed tegen morfeem, (c) (dat zijn plekken). Het sap van cichorei met slawater versterkt het hart. Alivid viribus Cordus in dat boek’.

(a) Galstenen. (b) Hepatitis. (c) Vormafwijking van de huid.

kychern xciiii Ca

Citrullus latine·arabice hake vel rahera·

(Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel Rahera auctoτitate Galieni spτichtett das auch die kychern gar kelter sind von natur wann dÿe [130] kürbiþ und spτicht auch do selbest das kÿttern machen bôse feüchtigkeit unnd bôse geblŭtte in den aderen·unnd kommen geren febτes davon wer sÿ ÿsset·und darumb sind sÿ nit zů bτauchen einem ÿegklichen menschen·wann allein die do haben einem hiczigen magen die mügen sÿe bτauchen on schaden·(Item kichern gesoten in wasser ist gůte den dye zerdτŭsen wåren an dem leÿbe von dem kalten wee die damit gewåschen·(Dz selbig wasseτ getruncken benÿmmet den durste und bτinget stůlgang also das man dar under menget zucker daz man nennet electuarium de succo rosarum·(Und solt wissen daz dises getruncken nit gůt ist den menschen die gar verhertet sind in dem leibe·wann diþs wasser ist nitt also krefftig dz es müge eτweichen die hertigkeit in dem leÿbe und darumb wåre es fast schedelich dem menschen wann es bey jm bleibe und nit gewürcken mocht·(Item ÿsaac in dem bůch genennet de dietis particularibus in dem dτitten underscheÿt und in dem capitel citrullus beschτeibet uns daz citrulli vergiftige feüchtigkeÿt machen in dem menschen und sind auch nit balde zů verdeüwen und darumb sind sÿ nit gewonlichen zeessen. Aber das wasser davon gesoten mag man nüczen on schaden·

(1) Keker, 94ste kapittel.

Citrullus Latijn. Arabisch hake vel rahera. (Cicer arietinum)

Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel Rahera die aanhaalt Galenus spreekt dat ook de kekers erg kouder zijn van natuur dan de [130] kouwoerden en spreekt ook dezelfde (2) dat kekers maken kwade vochtigheid en kwaad bloed in de aderen en komen graag koortsen daarvan wie het eet en daarom zijn ze niet te gebruiken door elk mens want alleen die er hebben een hete maag die mogen ze gebruiken zonder schade. Item, keker gekookt in water is goed de die klieren hebben aan het lijf van de koude pijn, die daarmee gewassen. Datzelfde water gedronken beneemt de dorst en brengt stoelgang alzo dat men daaronder mengt suiker dat man noemt electuarium de succo rosarum. En zal weten dat dit gedronken niet goed is de mensen die erg verhard zijn in het lijf want dit water is niet alzo krachtig dat het mag weken de hardheid in het lijf en daarom is het erg schadelijk de mensen want het bij hem blijft en niet werken mag. Item, Isaac in het boek genoemd de dietis particularibus in het derde onderscheidt en in het kapittel citrullus beschrijft ons dat citrulli vergiftige vochtigheid maakt in de mensen en zijn ook niet gauw te verduwen en daarom zijn ze niet gewoonlijk te eten. Maar dat water daarvan gekookt mag men nuttigen zonder schade.

Vorm.

Bladen met kleine en rondachtige deelblaadjes. Bloemen zijn wit of roodachtig. Zaden zijn rondachtig en plat aan de zijkanten met een afbeelding aan een kant die gevormd is als een miniatuur rams kop, vandaar de soortnaam arietinum: ramskop. Er zijn rode, zwarte en witte zaden. Een eenjarige die hetzelfde gekweekt wordt als de bonen. Groeit een halve meter hoog en vormt een bossige en harige plant.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘In onze taal heten deze cicers gewoonlijk gehoekte of kantige ciceren, in het Latijn Cicer Arietinum, alsof men ram cicers zei, in het Grieks Erebinthos crios. In vele apotheken en ook wel elders zijn deze cicers eigenlijk Cicer genoemd en voor die alleen bekend, hier te lande noemt men ze ook ciceren, in Duitsland Zysern en Zyseren Erweyssen, in het Latijn Cicer sativum of Cicer vulgare’.

Cicer, Latijn van Hebreeuws kikar: rond, naar de peulvorm. Het woord zou overeenkomen met Grieks krios: soort wikke, vergelijk Sanskriet sisna: peul. Het Latijnse cicera werd in oud-Hoogduits Chihhira en in midden-Hoogduits Kicher tot Kyechirn en Ziseren, in midden-Nederlands keker. De afbeelding laat een peulachtige plant zien en geen komkommerachtige.

Gebruik.

Dodonaeus; ‘‘De ronde of tamme cicers maken lichte kamergang en zijn voor de buik nuttig en geschikt, zegt Dioscorides, ze laten gemakkelijk plassen, (2) maar veroorzaken veel winden en opblazingen in de darmen en laten ook de kwade kleur van het lichaam vergaan en de goede weerkomen, ze jagen de maandstonden en de vrucht uit het lijf en ze vermeerderen dat zog in de vrouwenborsten.

Deze cicers met erven gekookt verzoeten en laten zinken de zwellingen van de klootjes en mannelijke leden, daarop gelegd en zijn ook goed op die manier gebruikt tot de lopende zweren en gaten van het hoofd en tot de kwade jeuk en allerhande schurft of ruigheid en tegen de plekken, sproeten en andere onzuiverheden van de huid.

Walwûrcz xcv Ca

Consolida latine·grece simphitum vel anagulicum·arabice picterion·

(Diascoτides in dem capittel Sÿmphitum id est consolida spricht daz die seÿ zweÿerleÿ·die ein groþ·die ander kleÿn·Dÿe klein hat feÿste bletter und geleichet dem dosten·der stengel daran ist dünne·und hatt este wie holcz·(Der stamm reüchet wol unnd ist sŭsse·Dye wurczel ist lang und rot an der farbe·und ist als dick als ein finger·Die grôsser hat ein scharpffen stamm und zweÿer arm lang·der stamm ist jnwendig hol und hatt lange bletter geleich der ochsen zungen die wurczel ist auþwendig schwarcz und jnwendig weiþfar und [131] kleberig. (Platearius die wurczel gestossen und davon getruncken benymmet auch dz blůt speÿen·(Item dise wurczel gestoþsen und gelegt auff die zerknischten glider heilet die zůhandt·

(Plinius spτicht daz Consolida maioτ habe alle tugent dÿe dann hat cerifolium dz ist kÿrbeln und das kraut von der consolida maioτ hat alle die tugendt die die wurczel an jr hat·(Item die wurczel und auch dz kraut gestossen unnd gelegt auff die schwarczen blatern gleich eynen pflaster zeühet auþ dem eÿter und zeühet damit auþ gelebert blůt das von stossen von fallen oder von schlegen sich erhaben hat.

(Die kleini consolida gesotten mit mulsa reyniget die leber.

(Item eÿn mulsa mache also·Nÿmm acht teÿl wassers und das vierteÿl hônigs und misch darunder die klein walwurcz mit bletern und wurczeln oder wz du wilt do dich dann diþs bůch under weiset und thů auch dise dτeü ding zů hauffen·und laþ dise stuck sieden mit einander d tranck ist fast gůt der lungen und auch der lebern·(Von dÿser wurczeln getruncken mit wein stellet den frauwen jren flusse·Die wurczel gekeüwet benÿmmet den durst·

(1) Smeerwortel, waalwortel, 95ste kapittel.

Consolida Latijn. Grieks simphitum vel anagulicum. Arabisch picterion. (Symphytum officinale)

Dioscorides in het kapittel Sÿmphitum, id est consolida, spreekt dat die zijn tweevormig, de ene groot en de andere klein. De kleine heeft vaste bladeren en lijkt op majoraan, de stengel daaraan is dun en heeft twijgen als hout. De stam ruikt goed en is zoet. De wortel is lang en rood aan de verf en is als dik als een vinger. De grotere heeft een scherpe stam en twee armen lang, de stam is inwendig hol en heeft lange bladeren gelijk de ossentong, de wortel is uitwendig zwart en inwendig wit gekleurd en [131] kleverig. (2) Platearius, de wortel gestoten en daarvan gedronken beneemt ook dat bloedspuwen. (3) Item, deze wortel gestoten en gelegd op de gekneusde leden heelt die gelijk.

Plinius spreekt dat Consolida major heeft alle deugd die dan heeft cerifolium, dat is kervel, en dat kruid van de consolida major heeft alle deugd die de wortel aan zich heeft. (4) Item, de wortel en ook dat kruid gestoten en gelegd op de zwarte blaren gelijk een pleister trekt uit de etter en trekt daarmee uit gestold bloed dat van stoten, van vallen of van slaan zich verheven heeft.

Die kleine consolida gekookt met mulsa reinigt de lever.

Item, een mulsa maak je alzo: Neem acht deel water en dat vierde deel honing en meng daaronder de kleine smeerwortel met bladeren en wortels of wat u wilt dat je dan dit boek onderwijst en doe ook deze drie dingen in hopen en laat dat stuk koken met elkaar, de drank is erg goed de longen en ook de lever. (5) Van deze wortels gedronken met wijn stilt de vrouwen hun vloed. (6) De wortel gekauwd beneemt den dorst.

Consolida’s. Herbarium in Dyetsche heeft ze niet, De Gart spreekt over een grote en kleine, Herbarijs heeft er drie.

Vorm.

Smeerwortel groeit meestal op vochtige plaatsen met vele ruwe en lancetvormige bladeren die op de grond liggen. Die bladeren zijn zo harig en prikkelig dat, als je ze met de zachte delen van de hand of gezicht raakt, het jeuken veroorzaakt. Onderste bladeren zijn lang gesteeld en langwerpig/eirond, toegespitst, bovenste bladeren lancetvormig met lang aflopende bladvoet. De stengel is hol en hoekig, ook harig, dik en sappig. In de bovenste bladoksels verschijnen de spiraalvormig opgerolde bloeiwijzen als een soort slakkenhuis, die strekken zich langzaam tijdens de bloei waarna de paars/rode en soms witte vingerhoedjes tevoorschijn komen. De wortels zijn groot en lang die in vele takken verspreid zijn onder de grond, zwart aan de buitenkant en wit vanbinnen. Ze zijn gemakkelijk te breken en vol met een klammig sap van weinig of geen smaak. Maar is taai van leven, elk overblijfsels stuurt nieuw leven naar de aarde en spruit uit.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Deze kruiden worden in het Grieks Symphyton genoemd en ook Pecton, de Latijnen noemen ze Symphytum en Solidago, de apothekers Consolida major en Symphytum majus’. Symphyton zou afgeleid zijn van sumphuo: tezamen groeien. Als legerarts had Dioscorides de mogelijkheden om dit te testen. Plinius verhaalt dat de wortel zulke sterke bindmiddelen bezit dat, als het in een pot gedaan en gekookt met stukken vlees, dit vlees zal verenigen en weer heel maken. Dit zal zonder meer slaan op de helende eigenschapen van het symphyton om vleeswonden te genezen. In de Herbarius van de Pseudo-Apuleuis in de 4de eeuw na Chr. wordt ze confirma: bevestigen of versterken genoemd met betrekking op de wond helende kracht. Uit die naam is de Engelse naam comfrey ontstaan.

Dodonaeus; ‘de Nederlanders noemen het wael-wortele, de Hoogduitsers Walwurtz, Schmerwurtz, Schwartzwurtz en Beinwellen’.

Wal: toehelen. In de 15de eeuw was de Duitse naam die gross Wallwurz, Walwurze bij Bock. Wallen wordt in verband gebracht met golven, plooien of zwellen dat bij het genezen optreedt. Of het woord wordt in verband gebracht met walstatt: slagveld, bloed stelpen. Het grondwoord behoort tot wallen, de wonde wallt: groeit toe, welt heel. De gelijke betekenis Beinwell, (wall) is naar de helende krachten bij brekingen als in klassieke oudheid. De stof bezit een behoorlijke lijmkracht en zou zo de gebroken beenderen aan elkaar lijmen, vandaar de namen beenwortel, heelbeen en heelwortel.

Gebruik.

De wortels bevatten vele stoffen die bij het gebruik bij wonden goed gebruikt zijn.

Herbarijs; ‘Consolida major, dat is grote confilie en sommige dokters zeggen dat ze heet is en droog in de 2de graad. (3) En ze is goed tegen verkouden lever en ontstopt het lichaam. En ze is goed binnen gedronken tegen kwetsing’.

Dodonaeus; ‘De wortel van waalwortelkruid is in vele dingen nuttig en goed, want op de verse wonden, scheuringen en breuken gelegd geneest die gauw.

(2) Ze is ook zeer krachtig om diegene te genezen die bloed spouwen en er een hoest bij gevoegd hebben en kan veel doen in de zweren en zeren van de longen.

Tot hetzelfde gebruik maakt men een siroop van waalwortel die alle bloedloop op laat houden en de verse zeren of zweren van de longen toe helen en genezen kan en bovendien ook de hoest stillen, de hitte van de koortsen verzoeten en matigen en voorts ook de scherpte van alle zinkende en neerdalende vochtigheden verzoeten en bedwingen, wiens beschrijving is als volgt.

Siroop van waalwortel; Neem van de wortels van het gewoon waalwortelkruid de zwaarte van twee ons, een ons zoethout of de wortels van zoethout, twee hand vol van de bladeren van hoefblad of Tussilago met de wortels ervan, anderhalve ons piniolen of kernen van de pijnappels, twintig jujuben of Zizipha, twee drachmen maluwezaad, een drachme heulbollen, dat zijn de zaadkoppen van de heul. Dit moet alles tezamen in zoveel water gekookt zijn als het betaamt tot de tijd dat het op een pond water verkookt en verminderd is. Laat dat door een doek of zeef en voeg daarbij van het allerwitste suiker en honing, van elk zes ons, en maak daar een siroop van doordat goed en behoorlijk tezamen te koken.

Dezelfde wortel geneest ook alle langdurige zweren van de nieren en laat het bloed wat daaruit vloeit op korte tijd op houden. (5) Ze stelpt ook de loop en bloedingen van de vrouwen, wel verstaande als ze het water daar dat in gekookt is drinken of dat ze die met suiker en honing konfijten, bewaren of ingemaakt ettelijke dagen achter elkaar innemen en gebruiken.

(3) Ze is zeer nuttig in alle kwetsingen en schaden die aan enige inwendige delen des lichaam komen en vooral in de breuken en scheuringen.

Men gebruikt ze ook zeer nuttig in de ontstekingen van de aarsdarm, ook op de zeer lopende of bloedende aambeien gelegd geneest die en bedwingt ze zeer gauw.

(3) Voorts hoe goed dat dit kruid is om de wonden en breuken te genezen en te helen dat is hieruit duidelijk genoeg dat als het met gekapte en klein gesneden stukken van rauw of vers vlees gekookt is die weer tezamen brengt en aaneen maakt, dat is zo vast ineen trekt dat die stukken niet meer verschillende delen, maar veel meer een klont vlees alleen schijnen te wezen. Sommige zeggen dat deze wortel zo krachtig is om scheuringen en alle inwendige breuken te genezen en te helen dat diegene die ze een tijd lang gebruikt hebben, ja dat ze zien dat hun breuk genezen is, moeten ophouden om die langer te gebruiken, want ze zou hun tenslotte eerder hinder dan baat doen omdat ze verzekeren dat enige zieken door het al te lang gebruik er van hun darmen te eng maakt, ja het ingewand aaneen geheeld te hebben.

De wortels van dit kruid worden gekonfijt en met grote menigte bereid in de apotheken van Napels en Genua in Italië vanwaar ze in andere landen de gehele wereld door gezonden plegen te worden, want ze zijn zeer goed tegen vele gebreken.

(6) De wortels gekauwd verdrijven de dorst en genezen de hardheid van de keel. Met bladeren van kruiskruid zijn zeer goed gelegd op allerhande hete zweren en vooral op die van de aarsdarm.

Galenus zegt dat waalwortel van krachten op zenegroen lijkt, nochtans schijnt die niet zoet van smaak, noch ruikende te wezen, maar daarin van de zenegroen te verschillen, hij gebruikt die in al hetgeen daar hij Symphytum Petraeum toe plag te gebruiken.

(3) Plinius zegt dat waalwortel de gebroken beenderen aaneen heelt en die genezen kan.

De wortel van waalwortel die noch groen en vers uit de aarde getrokken is geraspt en op leer of linnen doek gebreid en als een pleister op de plaatsen gelegd die jichtachtig zijn stilt terstond de pijn van jicht zoals dikwijls gezien is.

Dezelfde wortel gedroogd en tot poeder gebracht is zeer goed in de pap van de jonge kinderen gedaan die een breuk hebben en ook om de buikloop te stoppen, een pleister van waalwortel met bonenmeel gemaakt is zeer goed op dezelfde breuken van de jonge kinderen gelegd.

Het gedistilleerde water van dit gehele kruid wordt ook zeer geprezen in alle voornoemde gebreken en zowel van buiten met doeken opgelegd of anders gebruikt als van binnen ingegeven.

(3) Sommige schrijven dat ze met het lang gebruik van het gedistilleerd water wat ze van de wortel van dit kruid gemaakt hadden vele mensen van breuken en inwendige kwetsingen genezen hebben door elke dag daarvan ’s morgens en ’s avonds twee ons met hun drank, hetzij wijn, bier of water mengen.

Met deze wortel worden de zalven dik gemaakt’.

Ajuga reptans is ook een consolida. Zo ook Prunella vulgaris, zie kapittel 72, ook Bellis perennis, zie kapittel 333. Zo zijn er meer consolida’s.

rittersporn xcvi Ca

consolida regalis latine·

(Die meÿsteτ spτechen daz dise blůmen sind heÿþ und auch gar truckener natur unnd haben auch gar vil tugent an jn·(Item dÿse blůmen gestossen zů bulver und dar under gemischet rosen wasser·diþs wasser dienet fast wol den augen darumb gestrichen unnd benymmet die rôte darjnne·(Ritters klůmen dτeÿ in jungkfrauwen wachs gewürcket und an den hals gehencket und damitt sant Otilien ein messe gefrümet od dτeü almůsen umb jren namen geben·oder dτeÿ pater noster andåchtigklichen gebeth odeτ dise dτeÿ gottes dienst alle ge [132] than·Seine augen beleiben gesunt die weÿle der mensch lebet. Und wann dich duncket deine augen bτesthafftig werden solt du diþs wachs beÿ dir halten dτeÿ tage mitt der obgeschτiben bůþ·(Item dise blůmen alle tagen angesehen den selbigen tage kommet dir kein augen wethumb·Und etlich nemen diser blůmen ein büschlin und hencken sÿ über die thoτ der stuben od kammern auff das sÿ darein sehen mügen·(Dise blůmen hatt die lieb jungkfrauwe sant otilia sunderlichen in eren gehabt davon jnen dann solicher gewalte kommen ist·

(1) Ridderspoor, 96ste kapittel.

Consolida regalis Latijn. (Consolida regalis)

De meesters spreken dat deze bloemen zijn heet en ook van erg droge natuur en hebben ook erg veel deugd aan hen. Item, deze bloemen gestoten tot poeder en daaronder gemengd rozenwater, dit water dient erg goed de ogen daarom gestreken en beneemt de roodheid daarin. ‘(2) Ridderspoor bloemen drie in maagdenwas verwerkt en aan de hals gehangen en daarmee Sint Otilia een mis opgedragen of drie aalmoezen onder haar naam gegeven of drie pater nosters aandachtig gebeden of deze drie godsdiensten alle gedaan, [132] zijn ogen blijven gezond de tijd de mens leeft. En als je denkt dat je ogen zorgelijk worden dan zal je deze was bij je houden drie dagen met de opgeschreven boete. Item, deze bloemen alle dagen aangezien, dezelfde dag komt je geen ogenpijn. En ettelijke nemen deze bloemen een bosje en hangen ze over de deur van de kamer of de kamer zodat ze daarin zien mogen. Deze bloemen heeft de lieve jonkvrouw Sint Otilia uitzonderlijk in ere gehad daarvan die dan zulk geweld gekomen is.

Vorm.

Een rechtop gaande en vertakte plant, wordt 15 tot 50 cm hoog met een behaarde stengel. De 1 tot 5 cm lange bladeren zijn bestaan uit lijnvormige slippen. Rondom juni - augustus verschijnen de blauw tot purperen aren. De kroonbladen zijn achter de bloem vergroeid en vormen daar een spoor. De zaden zijn giftig

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘De Nederduitsers hebben dit kruid riddersporen genoemd, de Hoogduitsers Ritter sporn omdat de uitstekende horentjes van deze bloem enigszins op de sporen van de ridders zo die in oude tijden waren lijken en daarom noemen de Italianen het ook sperone de cavaliero. De Latijnse naam is Flos equestris of gewoonlijk Flos regius en bij sommige Consolida regalis die dit gewas onder de soorten van Consolida of wondkruiden rekenen. Dan het schijnt dat deze bloem met goede reden Delphinium genoemd mag wezen wiens beschrijving in het 3de boek van Dioscorides staat waarmee ze ook wel overeen zou mogen komen.

Wegens zijn vermeende kracht wordt de plant Consolida regalis genoemd, het was een van de consolida's. De middeleeuwse naam Consolida betekent verenigen of wond helend en werd vroeger als geneesmiddel gebruikt. Engelse kings consound is zo genoemd naar het consolida: toehelen, Frans dauphinelle consoude. Regalis is koninklijk

C. Bauhin noemt het een koninklijke plant omdat de kelk naar achteren is gekeerd als de helm van een edelman. De naam Rittersporn als plantennaam verschijnt als overzetting van de botanisch ondoorzichtige naam Flaura in glossularia. Sinonoma Bartholomei, 14de eeuw, duidt flaura aan als Planta leonis. In de Gart is Rittersporn duidelijk de naam die op de eigenaardige bloembouw berust.

Gebruik.

(2) Dodonaeus; ‘Het zaad van de riddersporen (indien ze zo het schijnt voor het tweede geslacht van wild komijn te houden zijn) te drinken gegeven is een zeer krachtige baat om de beten van de slangen te genezen.

Hetzelfde zaad helpt ook al diegene die de druppelplas hebben en ook de niersteenachtige en die met de brekende steen gekweld zijn en die klonters bloed met de plas gemengd kwijt worden, maar die moeten het zaad van Apium, dat is eppe of merke, dat geroosterd is daarna drinken, zo Dioscorides betuigt.

Hij schrijft ook dat het zaad van Delphinium (of zo wij menen van onze riddersporen) met wijn gedronken diegene die van de schorpioenen gestoken zijn alzo krachtig genezen kan als enig ander ding.

Men zegt ook (getuigt dezelfde Dioscorides) dat de schorpioenen als men dit kruid bij hen legt heel krachteloos en onschadelijk en bijna lam worden zodat ze zich niet roeren kunnen voordat dit kruid van hen genomen is en als men het wederom weg neemt dat ze dan wederom verkwikt worden en hun krachten opnieuw herhalen en hervatten.

(2) Het water dat van die bloemen gedistilleerd is wordt geprezen tegen de verhitting en ontsteking van de ogen, versterkt het ziek gezicht en verdrijft de schemering van de ogen en insgelijks ook het kruid zelf met wat rozenwater gemengd en op de ogen gelegd wordt in die gebreken zeer geprezen.

Men legt dat kruid ook op de verse wonden en oude zeren. Hetzelfde kruid pleistervormig met honing vermengt en op de gezwellen gelegd ontdoet die en laat ze vergaan of verdwijnen.

(2) Blankaart, Nylandt; ‘"De meesters zeggen dat deze bloemen vele deugden in zich hebben. Item deze bloemen tot poeder gestoten en daar onder gemengd rozenwater dit dient goed voor de ogen daar om gestreken. En het beneemt de roodheid der ogen. Item, drie ridderbloemen in maagden was gewrocht en aan den hals gehangen en daarmee Sinte Oltilien een mis gedaan of geofferd of drie aalmoezen voor haar gegeven of drie paternosters met devotie gelezen. Als alle deze drie godsdiensten gedaan worden dan blijven die mens zijn ogen gezond zo lang hij leeft. En als u denkt dat uw ogen weer gebrekkig worden dan zal ge deze was drie dagen bij u houden met de voor vermelde boete. En degene die deze bloemen alle dagen aanziet komen geen pijnen in zijn ogen. En sommige doen deze bloemen in een busje en hangen ze boven de deur van de stoven of de kamer dat ze daar gezien mogen worden. Deze bloemen heeft Sancta Otilia bijzonder in ere gehad en heeft daardoor zo’n gratie verkregen."

Het is het St. Ottilienkraut. De plant was gewijd aan de heilige Ottilie, beschermster van alle lijders aan oogkwalen. Haar beeld heeft 2 ogen op een boek die ze vanwege haar vader uitgehuild heeft. Ze was de dochter van de graaf van Hohenburg en kwam blind ter wereld, maar kreeg het zicht op haar 14de levensjaar. Ze wil van een aardse bruidegom niets weten en wordt zo door haar vader vervloekt. Ze verlaat het slot als de vader en de bruidegom naderen en zinkt in de aarde. Op die plaats ontstaat een bron. Balletjes werden van de bloemen gemaakt die om de hals gedragen als een voorbehoedmiddel tegen oogziektes dienden.

bornwûrcz xcvii ca

Cardo benedictus·grece.Erigion sive erigiron·vel sedum vel senicion vel entriconion vel senacion arabice xhoseam vel anchancidam·

(Der meister Galienus in dem sechsten bůch genant simplicium farmacarum in dem capitel cardo benedictus spτicht das dÿses krauts natur seÿ auffthůn die verstopfften gelider jmm leybe durchtringet und machet auch gar wol harmen·(Diascoτides in dem capitel sedum id est cardo benedictus spτicht das dises kraut wachs auff den dåcheτn und auch in den felsen und hat grŭne bletter die sind dicke feÿst und auch grob·dise bletter sind kalter natur·(Von disen blettern gemachet ein sålse und darunder gemischet sŭssen wein und das auff daz zerschwollen gemåcht gelegt seczt balde die geschwulst·(Item was bôses an dem afftern wåre daz heÿlet dises geleich. [133]

(1) Gezegende distel 97ste kapittel.

Cardo benedictus. Grieks Erigion sive erigiron vel sedum vel senicion vel entriconion vel senacion. Arabisch xhoseam vel anchancidam. (Cnicus benedictus)

De meester Galenus in het zesde boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel cardo benedictus spreekt dat dit kruid zijn natuur is (2) open doen de verstopte leden hun lijf doordringt en maakt ook erg goed plassen. Dioscorides in het kapittel sedum, id est cardo benedictus, spreekt dat dit kruid groeit op daken en ook in rotsen en heeft groene bladeren die zijn dik, vast en ook groot, deze bladeren zijn van koude natuur. Van deze bladeren gemaakt een zout en daaronder gemengd zoete wijn en dat op dat gezwollen geslacht gelegd verzacht gauw die gezwellen. Item, wat kwaads aan de achterste is dat heelt deze gelijk. [133]

Vorm.

De Gezegende is een eenjarige die een halve meter hoog wordt en bij ons als sierplant gekweekt wordt. Het is een distel die met lange witte haren bezet is en voelt daardoor wat kleverig aan. De stevige en stekelige getande bladeren zijn voorzien van fraaie bochten. De bloemkroon is eerst geel, later oranje en wordt tenslotte vuurrood.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Dit gewas wordt tegenwoordig meest overal in het Latijn Carduus Benedictus genoemd, van de apothekers Cardobenedictus, in het Hoogduits Besegneter distell en Cardobenedict, hier te lande ook cardobenedictus. In Italië heet het cardo santo, cardo benedetto, hier te lande bornwortel, bronwortel, in Hoogduitsland Bornwurtz, enige noemen het Carduus sanctus in het Latijn en Cnicus silvestris secundus, dat is tweede wilde Carthamus.

Cnicus, dit woord komt van Grieks chnizein: verwonden, het is een verwijzing naar het prikkelige karakter van de plant. Of van knikos of knekos: geelachtig, waarmee men een andere distel aanduidde, Carthamus tinctorius, de saffloer.

Benedictus stamt van het Latijnse bene: goed, en dicere: zeggen, de plant zegt dat hij goed is vanwege de geneeskracht, de plant is dus gezegend. De zegenrijke werking op het zenuwgestel. Daarom werd het Carduus sanctus of Carduus benedictus genoemd, de heilige of gezegende distel. Vandaar benediktenkruid, Engelse blessed thistle, Duitse Benedictenwurz of Heilsdistel. Bornwurcz is een foute vertaling van Benedict.

(2) Spreekt nu over de echte Sedum of Sempervivum.

Gebruik.

De gedroogde delen zijn zeer bitter en in de apotheek bekend als herba Cardui benedicti. Dit wordt in de voorzomer in het begin van de bloei verzameld. De stof behoort tot de bittere stoffen die tot bevordering van eetlust worden ingenomen. De plant dankt zijn genezende werking aan het zeer bittere melksap dat een bacteriedodend middel bevat. Het wordt nu alleen nog maar bij dieren gebruikt.

Dodonaeus; ‘Net zoals deze Cardobenedictus in al zijn delen bitter van smaak is zo is hij ook verwarmend en droog makend van aard en van beide in de tweede graad en heeft daartoe ook openende en zuiver makende krachten.

Cardobenedictus op alle manieren (of het sap er van) ingenomen is zeer goed tegen alle venijn en vergiftiging en ook tegen alle besmettelijke koortsen en pestachtige ziekten, te weten als het op tijd ingegeven wordt.

Hetzelfde kruid is ook goed om de vierdedaagse en andere verouderde en langdurige malariakoortsen te genezen, gedronken of anders ingenomen.

Cardobenedictus ontsluit en opent de inwendige delen van het lichaam, namelijk de lever en de milt die verstopt zijn.

(2) Dezelfde Cardobenedictus zuivert de vervuilde maag die met hete galachtige vochtigheden verladen is en verzoet of verzacht de smarten ervan en vooral als ze door vervuiling, ongesteldheid of enig ander gebrek van de maag zelf hun oorsprong hebben.

Hetzelfde kruid brengt de wormen om en drijft ze af, geneest het krampen van de buik, laat zweten, laat de plas en het niergruis rijzen en is daardoor goed diegene die enig gebrek of smart in de nieren, zijden en lendenen van steen of niergruis of van enig andere oorzaken hebben.

Tot alle voor vermelde gebreken is de wijn daar Cardobenedictus in gekookt is zeer goed als er geen koorts bij is.

ringelblůmen

Das xcviii Ca

Caput monachi sive caparus latine grece kÿnolbaton·arabice hapar·

(In dem bůch genant circa instans in dem capitel Caparus steet geschτiben das dÿses seÿe heiþ und trucken an dem andern grade·Die rinden wurczel bletter und blůmen dienen alle in der årczneý·Die rinden sol man sammeln an dem angeenden des meÿes und sol die auff hencken und die lassen doτren·die rinden sind fünff jar gůt·Die blůmen sôllen gesammelt weτden so sÿ noch in den knôpffen sind. Wenn man sÿ sich auþ bτeiten so sind sÿ nichts wert·Dise blůmen sol man beÿssen mit salcze und sÿ hin legen die sind auch zweÿ jare gůtt·(Sye steτcken den magen und machen lust zů essen·(Die bôse feüchtigkeÿt in dem magen veτzeren dise blůmen·Den erkalten magen machen sÿ warme·(Die rinde hatt gar groþ tugendt an jr·wann sÿ durchtringet und verzeτet bôse feüchtigkeÿt·(Die rinden gesoten in wein und den getruncken ist fast gůô den lebersüchtigen·(Das bulver von den rinden gemischet mit fenchelsamen saft und den getan under wein unnd ein wenig ôle unnd das gesotten biþ es dicke wirt·unnd darnach thů darzů wenig wachs und mache dar auþ ein salbe·Dise salb ist gûtt genüczet aufwendige an das milcz gestrichen·des geleichen auff den erkalten magen·(Den saft von dem bletern in die oτen gelassen tôdtet die würm darjnn. (Der wirdig meister Avicenna spτicht das die rinden gebulvert und auff die bôsen faulen blatern gelegt heÿlet sÿ·(Ein kristier gemacht von dem saffte des krauts unnd der wurczeln ist fast gůt genüczet den lamen gelidern· [134]

(1) Goudsbloem.

Dat 98ste kapittel.

Caput monachi sive caparus Latijn. Grieks kÿnolbaton. Arabisch hapar. (Calendula officinalis)

In het boek genaamd Circa instans in het kapittel Caparus staat geschreven dat dit is heet en droog aan de andere graad. De bast, wortel, bladeren en bloemen dienen alle in de artsenij. De bast zal men verzamelen in het aangaan van de mei en zal die ophangen en laten drogen, die bast is vijf jaar goed. De bloemen zullen verzameld worden zo ze noch in de knop zijn. Als ze zich uitspreiden dan zijn ze niets waard. Deze bloemen zal men baden met zout en ze heen leggen, die zijn ook twee jaar goed. (3) Ze versterken de maag en maken lust tot eten. Die kwade vochtigheid in de maag verteren deze bloemen. De verkouden maag maken ze warm. De bast heeft erg grote deugd aan hem want ze doordringt en verteert boze vochtigheid. De bast gekookt in wijn en dan gedronken is erg goed de leverzieke. Dat poeder van de bast gemengd met venkelzadensap en dan gedaan in onder wijn en een weinig olie en dat gekookt totdat het dik wordt en daarna doe daartoe weinig was en maak daaruit een zalf. (2) Deze zalf is goed genuttigd uitwendig aan de milt gestreken, desgelijks op de verkouden maag. Het sap van de bladeren in de oren gelaten doodt de wormen daarin. De waardige meester Avicenna spreekt dat de bast gepoederd en op de kwade vuile blaren gelegd heelt ze. Een klysma gemaakt van het sap van het kruid en de wortels is erg goed genuttigd de lamme leden. [134]

Vorm.

De gele goudsbloem heeft lancet/spatelvormige en vlezig zacht behaarde afwisselend staande bladeren die bij wrijven de typische goudsbloemengeur afgeven. Bloemen zijn enkelvoudig en staan op stevige stengels met vlak staande bloemstralen die ’s nachts dicht gaan. De hoogte is ongeveer een halve meter.

Naam.

Dodonaeus; ‘Deze bloemen worden tegenwoordig hier te lande goudt-bloemen genoemd naar hun goudgele kleur, in het Hoogduits Ringelblumen, in het Latijn wordt het in deze tijden Calendula genoemd omdat het bijna omtrent alle eerste dagen van de maanden (welke dagen in het Latijn gewoonlijk Calendae heten) nieuwe bloemen voort plag te brengen. Sommige willen het Solsoquium noemen, dat is kruid dat de zon volgt omdat de bloem omtrent de avondstond zichzelf ineen trekt. De naam Solsequium heeft de Franse naam soulsie gemaakt’.

Goudsbloem, Duits Goltblumchen, Goldeke, Goldblume etc. Omstreeks 1000 na Chr. werd het in Engeland simpelweg de golde of goold, dus iedereen goud, genoemd, dit is natuurlijk een verwijzing naar de ­kleur. In the Knight's Tale vertelt Chaucer in zijn Canterbury Tales (1387): "That wered of yelewe gooldes a gerland". Een guirlande van gele marigolds.

Vogelklauwen, Gartenringelblume, de abdis H. Hildegard noemt het Ringula en later Ringella, en Bock Ringelblume, Ringelke, naar de halve cirkelvormige vrucht of omdat deze samengesteldbloemige op een gouden ring lijkt, bij onze plant is het opvallend dat het om naar binnen gebogen vruchten gaat. Of omdat de geelstralige bloem er als een gouden ring uitziet.

Caput monachi, dat is een naam voor de paardenbloem.

Calendula is zo genoemd naar het Latijnse Calendae, de eerste dag van de maand omdat de bloemen op vele kalendis, dus vele maanden bloeien. Vandaar wordt het ook "flos omnium mensium" genoemd.

Gebruik.

Herbarius in Dyetsche heeft dit kruid niet, wel Maerlant; ‘Sponsa solis, dat is goudsbloem. Nat en koud is het dat ik noem. (4) Gegeten en goed gewreven zal men ze tegen venijn geven dat komt van giftige beten. Dat zal men niet vergeten, men zal ze leggen op de wonde. (2) Haar sap is goed tegen het ongezonde van de milt en de lever mede als het komt van hitte die ziekte.

De bloemen van goudsbloemenkruid als ze dor of gedroogd zijn worden voor zeer goed gehouden om het hart te versterken en het (4) venijn of vergift te weerstaan en insgelijks tegen alle pestachtige en hete koortsen op welke manier die ook gebruikt of ingenomen worden. Het kruid zelf geneest alle wonden en kwetsingen als het daarop gelegd wordt.

Sommige houden voor een zeer krachtig en zeker ding in de geelzucht het sap van de goudsbloemen de zwaarte van een ons te drinken gegeven met een drachme van het poeder van gedroogde pieren of aardwormen.

Andere mengen hetzelfde sap met wijn of azijn die lauw is om de grote hoofdpijn te stillen door daarmee het hoofd te baden of de mond te spoelen.

Men zegt dat de bladeren van goudsbloemen dikwijls gegeten scherp gezicht maken.

(3) Sommige eten de bladeren en de bloemen van dit gewas in de salade, maar doen die ook bij het vleessap om dat goede smaak en reuk te geven zo ze zeggen’.

Herbarijs spreekt wel over Cichorium; ‘Sponsa solis of elyotropia, cycorea, solsequium, dyonisia, intuba, calendula of goutbloemen, het is allemaal hetzelfde, het zijn goudsbloemen of kruid. En versterkt de maag en is koud en droog in de eerste graad. En is goed op alle giftige beten van schorpioenen. En gemengd met mirre en in vulva gedaan laat menstruatie hebben. En hetzelfde doet andijvie’.

Albertus Magnus kende haar als een middel tegen de beet van (4) giftige dieren en (2) milt en lever verstoppingen.

Dodonaeus; ‘De bloemen van goudsbloemenkruid als ze dor of gedroogd zijn worden voor zeer goed gehouden om het hart te versterken en het venijn of vergif te weerstaan en insgelijks tegen alle pestachtige en hete koortsen op welke manier die ook gebruikt of ingenomen worden.

(3) Sommige leggen die bloemen in azijn te weken en vernieuwen die dikwijls en houden die azijn zeer krachtig om het hart te verkwikken en als het bij de spijs gedaan is en vooral tegen de pest en besmettelijke ziekten.

(3) Sommige eten de bladeren en de bloemen van dit gewas in de salade, als gezegd is, maar doen die ook bij het vleessap om dat goede smaak en reuk te geven zo ze zeggen.

De bloemen worden ook gebruikt om het haar geel te maken, de bladeren gestoten of gewreven geven ook een zeer groene kleur van zich’.

Hundts zungen.

Das xcix Capitel

Cinoglossa grece·Lingua canis latine·

(Die meister spτechen das dyses seÿ ein kraut·und geleichet d wegbτeÿte·allein cÿnoglossa erhabne bletter hat geleÿch einer hundts zungen·(Dises krautt ist kalt und trucken an dem anderen grad·(Und man bτaucht es zů geschweren in dem mund·und zů andern bôsen hÿczigen blattern·an wôlchem ende die wåren an dem leÿbe·(Cÿnoglossa gesoten in wasser·und domit gebadet·benymmt die geÿlkeit von dem menschen·(Item·Nÿmm huntszungen mit eines jungen fryschen hunts herczen mit seiner můter genant matrix·und dises lege wo du wilt·so samelen sich all die hundt die do selben sind·und so man dises legt und sein grosse zehen·so sind die hundt alle schweÿgen·und nit bellen·Unnd bist du dises bÿnden an des hundes halþ·so ist er sich umbwerffen dÿcker mal so lang biþ er zů der erden fellt als wåre er todt·spτicht Albertus de virtutibus herbarum·

(1) Hondstong.

Dat 99ste kapittel.

Cinoglossa Grieks. Lingua canis Latijn. (Cynoglossum officinale)

De meesters spreken dan dit is een kruid en lijkt op weegbree, alleen dat cÿnoglossa verheven bladeren heeft gelijk een hondentong. Dit kruid is koud en droog aan de andere graad. (2) En men gebruikt het tot zweren in de mond en tot andere kwade hete blaren, aan welk eind die zijn aan het lijf. (3) Cynoglossa gekookt in water en daarmee gebaad beneemt de geilheid van de mensen. (4) Item. Neem hondstong met een jong vers hondenhart met zijn baarmoeder genaamd matrix en deze leg je waar je wil, dan verzamelen zich alle die honden daar zijn en zo men dit legt onder zijn grote tanden dan zullen die honden alle zwijgen en niet bassen. En bent u deze binden aan de hondenhals zo zal hij zich omdraaien zo vaak totdat hij op de aarde vals alsof hij dood is spreekt Albertus (Magnus) de virtutibus herbarum.

Vorm.

Hondstong heeft vele zachte en wat lange, grijze bladen. Hier uit rijst een ruige en harige stengel van een halve meter hoogte op die zich aan de top in diverse delen vertakt. Op de top van de stengel komen donkerkleurige bloemen in juni tot augustus. Samen is het een doffe kleur die omringd wordt door een sterke muizengeur.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Dit kruid wordt in het Nederduits hondstong genoemd, in het Grieks Cynoglossos of Cynoglosson, in het Latijn Lingua Canis, in het Hoogduits Hundszungen’.

Cynoglossum is een samengesteld woord, het Griekse kyon (in Latijn canis) is de bekende hond, en glosse is een tong en zo wordt het hondstong, waarschijnlijk niet vanwege de onaangename geur. Mogelijk is dit via de signatuurleer naar de vorm van het ruwe blad. Apuleius, medic. Herb 96, ‘Graeci cynoglosson, Itali linguam canis’. (4) Hondstong, omdat het de tong van een hond vastbindt. Als de bladeren onder de poot van een hond gelegd wordt zal dit voorkomen dat die tegen je blaft.

De meeste namen en ook in het buitenland zijn verbindingen met het woord hond of tong. In oud-Engels komt hundes micgean voor en later werd het hundestunge, in oude glossaria hundezunga van de 12de eeuw was het huntzunge en is nu hound’s tongue of dog’s tongue. In Frans werd het langue de chien, in Duits Hundszunge.

Gebruik.

Herbarijs; ‘Lingua anis is heet en vers in de eerste graad. En het is een klein kruidje en groeit in vele plaatsen. En heeft lange en scherpe blaadjes. En sommige hebben blauwe bloemen en sommige witte bloemen. En het versterkt het lichaam om murw te maken. (3) En dit kruid gekookt in vlees met vet of met olie versterkt het spelen bijzonder en vermeerdert wulpsheid en versterkt’.

In de verzamellijst staat Lingua canis, dan gaat het om de hondstong. Herbarius in Dyetsche zegt dat die van koude en droge samengesteldheid is, dus het tegenovergestelde wat het kruid in de Herbarijs doet waar het de wulpsheid dan ook vermindert. Dan is dat woord niet genomen van lingua anis, maar van lingua avis. Zie kapittel 244.

De bladeren lijken toch een zekere werking te hebben, die werken op het centrale zenuwstelsel.

(1) Herbarius in Dyetsche; ‘Honstonghe, Lingua canis of cinoglossa wordt het genoemd, cinos betekent een hond en glossos is een tong. Dit kruid is net als de weegbree, maar de hondstong heeft voren in de bladeren. Weegbree heeft het als je het breekt.

(2) Het sap van hondstong dat met azijn gemengd is geneest de zweren van de mond en andere kwalijke, bedrieglijke zweren.

Hondstong is van koude en droge samengesteldheid, als je haar sap samen met het sap van Iris en wat honing mengt is dat goed tegen alcolam (dat zijn abstomen of zweren in de mond) (a)

(3) Als je hondstong met weegbree en tasjeskruid tezamen kookt en daar in een bad neemt is het goed tegen het gomorream. (dat is dat je tegen je wil sperma of je natuur kwijt wordt) (b)

Als je een bad genomen hebt doe je in het afkooksel waterwilg met wat bevergeil en azijn op een sponsje en leg het zo warm op de mannelijkheid of vrouwelijkheid. Of neem het zaad van sla, van Plantago psyllium, van citrullus, van meloenen, van komkommer, van postelein en van Salvia sclarea, dit wordt gebroken of gekookt in azijn en jus waarvan je een drank maakt wat goed is tegen onkuisheid en grover of dikker sperma maakt. Andere dingen zijn er die de sperma en de geest verdrogen of naar buiten brengen zoals waterwilg, ruit, majoraan, steentijm, komijn en dille, want ze openen en verteren zoals Platearius in het kapittel van waterwilg zegt. Drank van gekookte hondstongen dat met honingwater gemengd is is goed tegen slijmachtige of vette maag en tegen ontsteltenis van de longen die uit hete zaken komen.

(4) Neem hondstong met het hart van een klein kikkertje met zijn matrices of baarmoeder en leg het waar je wilt. En wat later zullen alle honden van die omgeving tezamen komen. Als je hetzelfde onder de duim of grote teen van de voet doet zullen alle honden zwijgen en niet meer kunnen bassen. Als je hetzelfde aan de hals van een hond bindt, maar zo dat hij het van zichzelf niet af kan krijgen, zal die hond als een razende omdraaien totdat hij op de aarde valt alsof hij dood is. Dit is bij onze tijden waar gehouden zegt Albertus van de krachten der kruiden’. (c)

(a) Stomatitis/aften? (b) Gonorrhoea is nu een geslachtsziekte. (c) Albertus Magnus.

küdten baum

Das C capitel

Citonia latine·Arabice cufa.

(Der hochgeleret wirdig meister Avicenna in seinem andern bůch in dem capitel citonia·spτi (· f·j·) [135] chet·das dise frucht sey kalt an dem ersten grad·und trucken an dem anfang des andern·Und jr natur ist stercken und krefftigen. (Dises kraut nüczet man in der erczneÿ·Der safft van kütten ist fast gůt asmaticis·das sind die einen kurczen atem haben·und benÿmbt das blůt speyen·(Die keren von kütten geleget in waþser und mit disem wasser gegoτgelt in der kelen·benÿmbt squinantiam·das ist ein geschweer in d kelen·(Dises wasser von dem kernen in dem munde gehalten·benÿmbt den durst·und heÿlet die verwundeten zungen·und kŭlt den hÿczigen magen·

(Dises wasser von den kernen der kütten benÿmbt des magens auffstossen und das bτechen·und stercket den magen·und machett wol deüwen·(Ein latguergen gemachet von kütten krefftiget alle gelÿder des menschen·und benÿmbt unnatürliche hÿcze·

(Platearius. Ein tranck gemachet von kütten und den genüczet des abents·bτinget lust zů eþsen und benymmet trunckenheýt·

(Der meister Rabi moÿses spricht·Wôlche frau kütten ÿþset gebτaten·die machend frôliche kÿnder·unnd kommen gerŭwigklich zů der geburd·(Plinius·Küdten gebτaten und die geeþsen nach dem ÿmmbiþ·machen ein frôlich geblŭte und stercken dz hercze·(Der meister Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel cufa idest cÿtonia mit bewårung Diascoτides spτicht·dz kütten fast gůt sind genüczet dem magen·und machen wol hårmen und sind allzeit besser gebτaten od vermengt mit andern dingen denn rohe·(Item·kütten genüczt benemen vomitum·das ist das bτechen oben auþ·oder des magens auffstossen·wem das gefår wåτ der lasse jm kütten bτaten·unnd die mit hônig eingenommen·hilffet fast wol·(Item das feücht von dem kernen genüczet mit zucker·und das gehalten in der kelen·od in dem munde·heÿlet die verwundten kelen·und benÿmmt die scherpffe der zungen domit·und feüchtet den mundt und verczert den durst·(Item in allen kranckeÿten mage man nüczen dyse frucht und jre latwergen·wann sÿ bτingend dem herczen grosse krafft·und benemen alle unnatürlich hÿcze·und machen dem menschen frýsches geblŭt·unnd stercken das hercze·und alle gelÿder des leybes·(Item in kranckeýt des gedårmes genant colica sol man küdten nicht nüczen·wann sÿ stopffen·(Auch sind die kütten nit gůtt zů nüczen in kranckheyten des fiebers in den man stůlgång begeren ist·[136]

(1) Kweepeer.

Dat 100ste kapittel

Citonia Latijn. Arabisch cufa. (Cydonia oblonga var. maliformis en var. pyriformis)

De zeer geleerde en waardige meester Avicenna in zijn andere boek in het kapittel Cydonia spreekt [135] dat deze vrucht is koud aan de eerste graad en droog aan de aanvang van de andere. En zijn natuur is versterken en krachtig maken. Dit kruid nuttigt men in de artsenij. (2) Het sap van kwee is erg goed astmatici, dat zijn die een korte adem hebben, en beneemt dat bloed spuwen. De kern van kwee gelegd in water en met dit water gegorgeld in de keel beneemt squinancie, dat is een zweer in de keel. Dit water van de kernen in de mond gehouden beneemt de dorst en heelt de verwonde tong en verkoelt de hete maag.

(3) Dit water van de kernen van de kwee beneemt de maag uitstoten en dat braken en versterkt de maag en maakt goed verduwen. Een likkepot gemaakt van kwee versterkt alle leden van de mensen en beneemt onnatuurlijke hitte.

Platearius. (4) Een drank gemaakt van kwee en dan genuttigd ’s avonds brengt lust te eten en beneemt dronkenschap.

(5) De meester Rabbi Moises spreekt: Welke vrouw kwee eet gebraden die maakt vrolijke kinderen en komen rustig tot de geboorte. Plinius: Kwee gebraden en die gegeten na de maaltijd maken een vrolijk bloed en versterken dat hart. De meesters Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel cufa, id est Cydonia, met bewering van Dioscorides spreekt dat kwee erg goed zijn genuttigd de maag en maken goed plassen en zijn alle tijd beter gebraden of vermengt met andere dingen dan rauw. Item, kwee genuttigd beneemt vomitum, dat is dat braken bovenuit of de maag uitstoten, als dat gevaar er is laat hem kwee braden en die met honing ingenomen helpt erg goed. Item, dat vocht van de kernen genuttigd met suiker en dat gehouden in de keel of in de mond heelt de verwonde keel en beneemt de scherpte van de tong daarmee en bevochtigt de mond en verteert de dorst. Item, in alle ziektes mag men nuttigen deze vrucht en haar likkepot want ze brengen het hart grote kracht en benemen alle onnatuurlijke hitte en maken de mensen vers bloed en versterken dat hart en alle leden van het lijf. Item, in ziektes van de darmen, genaamd colica, zal men kwee niet nuttigen want ze stoppen. Ook is kwee niet goed te nuttigen in ziekten van koorts waarin men stoelgang begeert.

[136]

Vorm.

De kwee (peer), niet verwarren met de Japanse kwee. Dit is meer een grote, uitstaande struik of kleine, kromme boom van drie tot zeven meter hoog. Het blad is rond en heeft aan de onderkant een grijzige kleur. De witte bloemen zijn groot en alleenstaand. De goudgele en heerlijk ruikende vrucht werd als hoog geschat. De adem werd met de reuk van een appel vergeleken, Hooglied 7:8. "de geur van uw adem zij als appels". Men onderscheidde in de middeleeuwen al peervormige en appelvormige (de variëteit maliformis en variëteit pyriformis), die onder de namen Mala coctana en Pyra coctana werden beschreven.

Naam.

Dodonaeus; ‘Deze boom wordt hier te lande quee-boom, quee-appel-boom of quee-peer-boom genoemd, in het Latijn Malus Cotonea, in het Grieks Melea Cydonia, dan ze hebben de naam Cydonia naar een stad in Kreta. De vrucht heet kweeappel, in het Hoogduits Quitten, Quittenopffel, Quittenbaum, Kuttenbaum, Kittenbaum of Kuttenopffels, in het Engels quince of quinte tree, in het Latijn heet ze Malum Cotoneum, Pomum Cydonium en dikwijls ook alleen Cydonium met welke naam ze in de apotheken meest bekend is, in het Grieks Melon Cydonion of, als sommige haar noemen, Chrysomelon, dat is gouden appel, omdat de buitenste schors van deze appels goudgeel van kleur is’.e figura, Limones prassiades, Limones poncies, Limones centies, Limones dulces, Limos agrias, Limones de Yulte, oft Limas de

Cydonia is genoemd naar zijn inlandse plaats Cydon, nu Canea, te Kreta. Platearius; ‘Mala citonia i, coctana’. Herbarius in Dyetsche; ‘queappelen ende van quepeeren oft ciconia. Queepeeren sijn oeck tegen dit goet, nochtans soe seer niet’. Er zijn 2 vormen, appel- en peervormig.

3000 jaar v. Chr. heeft men een soort met grote vruchten gekweekt. De Grieken haalden al vroeg de Cydonische appel uit het gebied van de Cydonen of Kydonen, Kreta. In de 7de eeuw v. Chr. was het in Griekenland algemeen en bekend onder de naam Melon kydonion of kudonion. De goudgele en heerlijk ruikende vrucht werd als genotmiddel hoog geschat. De adem werd met de reuk van een appel vergeleken, zie Hooglied 7: 8. "de geur van uw adem zij als appels".

De door Etruskische bemiddeling van de Grieken ontleende Latijnse naam cotona, volks-Latijn codonea verschijnt in de 11de eeuw in oud-Hoogduits als Kutinna. Voor Griekse leenwoorden is het Latijnse qui een gewone schrijfwijze en vandaar de oud Hoogduitse vorm, sinds + 1100, Qitina, waaruit midden-Hoogduits Kut(t)en stamt, Frankisch quidena en midden-Nederlands quede of quee. Vergelijk oud-Hollands queen en Engelse quince, (Shakespeare quince in Romeo and Juliet iv,4,2: "They call for dates and quinces")

In Amerika is quince echter een scheldnaam, zoveel als zuurpruim, en kweene of kwee is bij ons een verachtelijk woord voor wijf, bij de Engelsen een hooggeplaatste vrouw, The Queen.

In Capitulare de villis werd de boom evenals in de Carolingische tuininventaris als Cotonarius opgevoerd, bij het klooster van St. Gallen treedt die als Gundunarius op. De H. Hildegard noemde de Quitdenbaum en vermeldde het gebruik van de vrucht tegen jicht, verslijming en gezwellen. Albertus Magnus vermeldde Coctanus of Citonius. Quittenbaum bij Bock.

Gebruik.

In Perzië en andere Oosterse landen werd de vrucht wel rauw gegeten, hoewel de vrucht niet zoet is, maar scherp. Maar in wijn en olie en vooral in honig ingemaakt gaf het die zijn fijne geur. De vrucht werd dan vroeger algemeen gebruikt om er een jam van te maken, de marmelade. De genezende kracht zou zich in de zaden bevinden. Die waren ook goed tegen vergif, van Beverwijck; ‘"Daarom schrijft Pilarchus dat aan iemand vergiftige appelen gezonden waren in een korf waar tevoren kwee in bewaard waren geen hinder deden aan degene die ze aten."

(5) Vrouwen die in verwachting zijn moeten vele kweeën eten dan zullen ze wijze kinderen voortbrengen, aldus de Engelse botanist Gerard in 1596.

De gouden appelen van de Hesperiden en Atalanta waren geïdealiseerde quitten, kweeperen, een symbool van vruchtbaarheid, liefde en geluk en daarom aan Aphrodite gewijd. Van Beverwijck; ‘"Queen van liefelijke reuk, daarom gebood de wetgever Solon, (639-559 v. Chr.) dat alle de jonge dochters, eer zij met haar bruidegoms te bedde gingen in deze vruchten te bijten om daarvan een goede adem te behouden." De Griekse bruid hield een kweepeer in haar hand als symbool van vruchtbaarheid en bood het haar man aan als teken dat ze van haar plicht bewust was. Volgens anderen moest dit worden gedaan om aan te tonen dat de vrouw menig keer ter wille van haar man in een zure appel moet bijten.

Herbarius in Dyetsche; ‘Ciconia of queappelen zijn van verschillende kwaliteiten, te weten, soms zijn ze zoet, soms scherp of wrang, soms bitterzuur of bitter en soms zuur. In zoete kweeappelen is een getemperde vochtigheid, in zure en ander kweeappelen is duidelijke koudheid. (3) Kweeappelen hebben kracht om wonden te helen en verbieden in het begin de materie om tot een blaar te worden, ze versterken de mond van de maag, zijn goed voor de maag die niet vast houdt en tegen de loop of naar het toilet gaan vanwege haar stoppende werking. Kweeperen stoppen zo goed niet.

De olie van kwee is tegen hetzelfde goed, het zaad van kwee heeft kracht om te verminderen of te verzachten zonder te stoppen, haar gebruik is goed tegen het zweten. Olie daarvan is goed tegen kloven van de huid dat van koude komt. Het is ook goed tegen schurftachtige zweren. (2) Het sap van kweeappelen is goed tegen bloed spuwen, het zaad ervan is goed tegen scherpheid van de keel van binnen, het verzacht de borst en de longen, tegen hetzelfde is muscilago van kwee goed (muscilago is een soort vettigheid of klonterigheid die niet uittrekt).

(4) Kwee is goed tegen het overgeven, tegen dorst en tegen dronkenheid. Siroop van kwee is ook tegen hetzelfde goed.

Kweeperen zijn hier ook tegen goed, maar veel minder’.

Herbarijs; ‘ Melanconia of coctava of codappel zijn koud en droog en men hangt ze op met draden. En die ziek is van hitte zal men te eten geven van deze appels, rouw en gekookt’.


Distel ci Capitel

Cardo latine·

(Der meister Plinius in seinem bůch in dem capitel cardo spτicht das d sind zweyer handt·Eine ist lynd·die ander stÿcht·unnd sind beÿd heÿsser natur·Ir hÿcz ist jåhe unnd erlÿgt doch balde·wann sÿ entsteet von d erden·und dz kraut wáchþt von dem schweÿþ d erden·und d schweÿþ ist auch stechen·wann wie d schweÿþ auþ dem menschen geet und jm grÿselt zwÿschen feel und fleÿsch so er in ångsten ist·Also thů auch das erdtrich·wann es machet kleydeτ von seinem schweÿþ die den menschen zerτen und stechen·(Item dystel als ich gesagt hab das d ist ein teyl lýnd und ein teÿl stechen·die beÿde kreütter sind nitt ûncz zů essen·wann wer sÿ åþ·dem machten sÿ sein blůt kranck und dün und bτåchten dem menschen bôse feüchtung und unreÿn·und würd davon unkrefftig·(Item die dÿsteln die man nennet fehe dÿstlen haben etwas kŭle an jn·(dz wasser davon distillieret·ist gar nücz wer den stechen hett in den seyten. (Des geleÿchen die kôτner davon·neüne genüczett auff ein mal·(Wôlcher also groþs stechen het in dem leÿb daz einen bedeücht davon sterben·d neme feh dÿstelkraut und selbe ein wenig mÿnd und stoþ die und müsch darunder des wassers von fehen disteln und siede dz vierteyl ein·und schlag es durch und mach es sŭþ mit zucker·und trincke das so jn das stecken ankumbt·es vergeet on zweýfel·(·i·ij·) [137]

Distel, 101 kapittel.

(1) Cardo Latijn. (Cynara cardunculus en Cynara scolymus)

De meester Plinius in zijn boek in het kapittel cardo spreekt dat die zijn tweevormig. Een is taai, (3) de ander steekt en ze zijn beide van hete natuur. Hun hitte is hoog en verdwijnt toch gauw want ze ontstaat van de aarde en dat kruid groeit van de zweet der aarde en het zweet is ook steken zoals dan het zweet uit de mensen gaat en hem griezelt tussen vel en vlees zodat er in angst is. Alzo doet ook dat aardrijk als het maakt kleding van zijn zweet die de mensen bezeren en steken. Item, distel zoals ik gezegd heb dat is een deel taai en een deel steken, (2) die beide kruiden zijn niet nuttig te eten want wie ze eet die maken ze zijn bloed zwak en dun en brengen de mensen kwade vochtigheid en onrein en wordt daarvan zwak. (4) Item, de distel die man noemt Mariadistel (Silybum marianum) hebben wat koels aan zich. Dat water daarvan gedistilleerd is erg nuttig wie de steken heeft in de zijde. Desgelijks de korrels daarvan negen genuttigd in een maal. Wie alzo grote steken heeft in het lijf dat hem beducht daarvan te sterven die neemt Mariadistel en salie, een weinig munt en stoot die en meng daaronder het water van hazensla en kook die het vierde deel in en sla het door en maak het zoet met suiker en drink dat zo in als het steken aankomt, het vergaat zonder twijfel. [137]

Cardo of Carduus is een ruim begrip voor stekende planten die ook Echinops omvat. De afbeelding laat meer een soort Dipsacus zien dat ook een soort van Carduus was. Die zien we echter in kapittel 414.

Vorm.

(3) Dodonaeus; ‘Men vindt eigenlijk geen verschillende of aparte geslachten van Cinara of artisjokken, want de stekelige en doornachtige soort die kardoen heten is niets anders dan een verergerde en afgaande artisjok, gemerkt dat ze van hetzelfde zaad voortkomt daar de gewone en niet stekelige artisjokken van gekomen zijn. De artichauts of artisjokken hebben grote, wijdt uitgespreide langwerpige brede bladeren die aan beide zijden in diepe kerven gesneden zijn die niet steken of immers met heel weinig stekels of doorntjes bezet zijn en die zijn uit het groene askleurig of witachtig van kleur en tussen die komt de steel voort die meer dan vijf en veertig cm hoog opschiet en elke steel draagt op zijn opperste een ronde bol die eerst de gedaante van een pijnappel heeft, te weten van vele schilfers of schubben tezamen verzameld is de open gaan en zichzelf ontluiken als de vrucht groter geworden is en bovenwaarts groen zijn, maar nederwaarts en van binnen witachtig, stevig en dik, maar als de top van de vrucht zelf boven open gaat dan vertoont zich de bloem die van mooie blauwachtige paarse draadjes gemaakt is en daarna volgt het bruin zaad wat langwerpig is en groter en dikker dan dat van Onze Vrouwen distel dat schuilt tussen de wolachtige haren die in de vrucht besloten liggen. De wortel is dik en tamelijk lang.

De kardoen, dat is de stekelige artisjok, zijn van zeer gekloven en gesnipperde groene bladeren en ook van geschilferde vruchten de gewone artisjokken heel gelijk, dan ze verschillen er alleen van, te weten dat alle hoeken van de bladeren en schilfers van de vruchten met zeer scherpe en stekende harde doren bezet en gewapend zijn waardoor dat ze de naam Carduus of kardoen, dat is distel, met recht en reden voeren mogen’. Cynara cardunculus, kardoen, en Cynara scolymus, artisjok, die minder steekt dan de kardoen.

Naam.

(1) Dodonaeus;’ Dit gewas is in het Latijn Cinara genoemd en dat alleen, als sommige geloven, naar de as (in het Latijn Cineres) die men omtrent de wortels legt om dat beter te laten aarden, Galenus heeft het nochtans in het Grieks Kynara genoemd. In Frankrijk en Nederduitsland heet het artichautz of articiockenen, in Hoogduitsland Strobildorn. De gewone artisjokken heetten hier vroeger ook Pityacantha (maar kwalijk Pyracantha) Carduus Pineus, Strobilus, Carduus sativus, in het Spaans heten ze ook wel cardo en cardos de comer.

De verwilderde of verergerde stekelige soort van dit gewas dat van sommige Spinosa Cinara, dat is doornachtige artisjokken, genoemd is van Palladius in het Latijn Carduus, dat is eigelijk distel, genoemd geweest, in het Italiaans cardo, in het Spaans cardos, in het Frans chardons’.

Cynara stamt of van as of van het Griekse kyon: een hond, de omwindselbladen lijken op hondentanden. Het is een verachtelijke betekenis zoals we die vinden bij Galenus, het betekent hondsdoorn, een stekelig en minderwaardig gewas. Of naar het eiland Cynara in Aegische zee genoemd waar ze veel gecultiveerd werd.

Engelse prickly artichoke of cardoon, Franse chardonette en Duitse Cardone, Cardune, Cardy of Kardon. Kardoen komt van Frans cardon uit de 16de eeuw, van carde: stekelige bloemhoofden, van Provencaals en Italiaans cardo: distel, van Latijn carduus.

Gebruik.

Dodonaeus; De bollen of vruchten van dit gewas dat hier te lande eigenlijk artisjokken heet, te weten de einden van de schilfers of schubben, dat is de onderste witte en dikste of stevigste deel er van en insgelijks ook de onderste schijven daar de zaden uit de wolachtige haren vast in zijn worden dikwijls rouw met peper en zout, maar wel zo dikwijls met het vleessap gekookt en met peper vermengt voor een lekkere spijs gegeten en tot verwekking van de vleselijke lusten gebruikt.

Insgelijks ook zo worden de middelste ribben of zenuwen van de bladeren die door vlijt en kunst van de hoveniers wit en mals gemaakt zijn voor een grote bijzonderheid en lekkernij met het banket op tafel gebracht en met peper en zout zoals de rouwe artisjokken zelf gegeten.

(2) Doch het voedsel of sap dat van deze dingen komt is niet goed, maar onprijslijk en laat geen goed bloed in het lijf groeien. Want de artisjok heeft een grote overvloed van galachtige of warme vochtigheid en haar stof is harder zulks dat uit de stof of vlees zelf van de artisjokken grof, zwaar en melancholisch bloed plag te groeien en van het sap ervan niets anders dan heet en dun galachtig bloed komen zal als blijkt uit het schrijven van Galenus lib. De aliment.facultat. Dan zodat men er minder kwaad van zal voelen zo zal men goed doen door die vruchten liever gekookt dan rouw te eten.

Das cii Capitel

Camepÿtheos·vel camepitis·grece·arabice Hametheos·latine Quercula minoτ·(Der meister Serapio in dem bůche aggregatoτis in dem capitel hamepitis spτichet·das dÿses kraute wachþe auff der erden und bτeÿtet sich weÿt umb·Dises kraut sol gesamlet werden mit den samen so er zeÿtig ist·(Galienus in dem achtenden bůch genant Simplicium farmacarum in dem capitel camepitheos spτicht·das dises sej heyþ an dem andern grad·und trucken an dem dτytten·(Dÿses kraut dienet fast wol den bôsen blattern und geschweren·und sunderlich den zwerschwollen bτüsten die in jn eÿtter haben·das kraut mit dem samen gesoten in wasser und darauff geleget geleÿch einem pflaster·(Platearius·Dises kraut gestossen und darauþ gedτucket die grůse·und dÿ gemüschet mit cassia fistel und dz genûczet·vj·quintin·bτingt senfte stůlgång·und treibet auch do auþs dem mennschen die melancoleý·das ist die jrτdisch feüchtuug·(Die wurczeln von dysem kraut ist gůt den geelsüchtigen siben tag nach einander davon getruncken·(Dises kraut gesoten in wein und gemüschet mit hônig·der frawen das eingegeben bτinget jr jre feüchtung genant menstruum·(Plinius·dises kraut geleget in wein zehen tag·also das es faule darjnnen und darnach den wein gesoten dz er gar ein siede·darnach sol diþ kraut durchgestrÿchen werden geleÿch einem pfeffer·und darnach disen durchgestrÿchen bτeyen müsche mit baumôle und wachþ und darauþ mache ein salben·dise salben dienet wol den bôsen leberen und milczen aussen daran gestrychen·(Dises kraut gebulfert und gemüschet mit hônige·und also nŭchter genüczet tôdtet die wŭrm in dem bauch·und treÿbet sÿ auþ sterklich·(Diþ kraut und hÿrþzungen in wein gesoten ist gůt wider bestopffung lebern und milczes·und wider die geelsucht·Und ist auch fast gůt wider den stein d nÿeren und der blasen·spτicht platearius·[138]

Dat 102 kapittel. Gamander. (Ajuga chamaepitys )

(1) Camepÿtheos vel camepitis Grieks. Arabisch Hametheos. Latijn Quercula minor.

De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel hamepitis spreekt dat dit kruid groeit op de aarde en breidt zich wijdt om. Dit kruid zal verzameld worden met de zaden zo het rijp is. Galenus in het achtste boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel camepitheos spreekt dat dit is heet aan de andere graad en droog aan de derde. (5) Dit kruid dient erg goed de kwade blaren en zweren en uitzonderlijk de gezwollen borsten die in hen etter hebben, dat kruid met de zaden gekookt in water en daarop gelegd gelijk een pleister. Platearius. Dit kruid gestoten en daaruit gedrukt dat groene en dat gemengd met Cassia fistula en dat genuttigd zes drachmen brengt zachte stoelgang en drijft ook dan uit de mensen de melancholie, dat is de aardse vochtigheid. De wortel van dit kruid is goed de (4) geelzieke zeven dagen na elkaar daarvan gedronken. (3) Dit kruid gekookt in wijn en gemengd met honing en de vrouwen dat ingegeven brengt hen hun vochtigheid genaamd menstruatie. Plinius, dit kruid gelegd in wijn tien dagen alzo zodat het vervuilt daarin en daarna de wijn gekookt zodat het erg inkookt, daarna zal dit kruid door gestreken en die door gestreken brei mengen met olijvenolie en was en daaruit maak een zalf, (2) deze zalf dient goed de kwade lever en milt, buiten daaraan gestreken. (6) Dit kruid gepoederd en gemengd met honing en alzo nuchter genuttigd doodt de wormen in de buik en drijft ze uit sterk. Dit kruid en hertstongen in wijn gekookt is goed tegen verstopping van de lever en milt en tegen de geelziekte. En is ook erg goed tegen de steen van de nieren en de blaas spreekt Platearius. [137]

Vorm.

Heeft wat grijsachtige en kleverige bladeren die driemaal gedeeld zijn, de deelblaadjes lijnvormig en gaaf en bezit een typische aromatische geur. De bloemen zijn klein, 7 tot 15 mm, en van een lichtgele kleur, gevlekt met rood en zijn vrijwel verborgen tussen de blaadjes in mei tot september. De bloemen zijn alleenstaand en zitten in de bladoksels. Onze akkerzenegroen is een eenjarige, groeit laag en komt zelden een hand hoog, vertakt zich met vele dunne twijgjes. Die zijn vierkant, harig en vaak wat purperrood.

Naam.

(1) Hier komt voor ‘Camepytheos vel camepitis Grieks. Arabisch Hametheos. Latijn Quercula minor’. In kapittel 138;’ Camedreos vel cameo Grieks. Arabisch hamedreos. Latijn quercula minor’.

Het enigste verschil is met de Arabische namen de naam Camepytheos; kleine den, in plaats van kleine eik. Klein verschil, maar de kleine eik geldt voor verschillende planten zoals Veronica chamaedrys en Teucrium chamaedrys. De Index van de Gart zegt; “Camepitheos ýe lenger ÿe lÿeber’. Dat slaat dan op Ajuga chamaepitys. De tekst boven ‘das CII Capitel’ is weggeveegd.

Ik hou het er dan op dat met de naam chamaepytheos Ajuga soorten zijn bedoeld en dat de namen zijn verwisseld.

Dioscorides beschrijft drie soorten van Chamaepitys, vermoedelijk Ajuga chamaepitys, Ajuga genevensis en Ajuga iva.

Dodonaeus;’‘Deze kruiden worden Chamaepitys genoemd in het Grieks en niet zo zeer om de gedaante van de bladeren die op die van de pijnboom zouden lijken, maar omdat ze van reuk met de hars die van de pijnbomen komt zo zeer overeen komen en daarom zou men ze wel lage pijnboompjes mogen noemen als veldcypressen. Sommige noemen ze hoe langer hoe liever, in het Latijn Cucurbitularis en Thus terra. In het Italiaans heet ze chamepitio, in het Nederlands veldcypres’.

Chamai betekent klein, pitys: pijnboom. Veld-cypres, akkerzenegroen, Duitse Feldcypressen bij Bock, schwarz Cipres. Verder Gamander in oud-Hoogduits.

Ajuga zou afgeleid zijn van abiga, wat weer afgeleid werd van abigere: wat afdrijven betekent. Ajuga zou ook uit Latijns aguja en dit uit Grieks agyios: zwak in gewrichten, afgeleid kunnen zijn, gebruikt tegen jicht. Een oud Duitse naam was Gichtwurz, Engelse gout ivy.

Gebruik.

Herbarijs; ‘Camepiteos is heet en droog in de 3de graad. (2) En verdrijft opblazing en winderigheid van de darmen en scheidt en verdrijft grove vochtvermenging uit de leden, uit de milt en uit de lever. En purgeert melancholie, natuurlijk en onnatuurlijk. En daarna gal en flegma. En scheidt en verdrijft dikke vochtvermenging in de geslachtsdelen en ontstopt de lever en de (3) baarmoeder en roept urine en menstruatie en geneest (4) geelzucht op en is goed tegen de vierdaagse malariakoorts. En ontstopt de milt en alle leden van melancholie. En men mengt het met andere medicijnen en met dranken die melancholie (zwarte gal) purgeren en men scherpt het met andere medicijnen. En alleen gebruikt men het niet want het brengt pijn en onmacht in de leden’.

Blancardus zegt over Chamaepitys; ‘Vocatur etiam Abiga & Ajuga ut & Ibiga. Officinae Ivam cognomento Muschatum appellant. B. Veld-cypres. Vergis mich nicht, je lenger je lieber’.

Herbarius in Dyetsche; ‘Camipiteos of de grote gamandre (1) is heet en droog in de tweede graad. Het heet ook grote camedreos. (2) Gamander heeft de kracht die diuretica genoemd wordt. (dat is om de verstopping van de blaas, nieren of de lever te openen) Het zuivert, het laxeert, het verteert de winden en verdunt de grove vochtvermenging. Daarom is het ook goed tegen verstoppingen van de lever, (b) van de milt en van de (3) baarmoeder. Het laat plassen en bij de vrouwen de stonden komen, het geneest de (4) geelzucht en de ziekte van de nieren als nekrosis (c). En darmen reinigt het, aldus gedronken: ‘Neem gamander, bijvoet en hertstongen, van elk een hand vol; de wortels van Ruscus en asperge, de zaden van venkel en van peterselie, van elk twee drachmen; dit kook je in wijn en water tot een derde deel verkookt is en als het gezuiverd is doe je er suiker bij, deze drank is voor alle eerdergenoemde goed’.

Het sap van dit kruid met mellicratum (dat is wijn in honing en water gekookt) gedronken is goed tegen aandrang van waterlozing. (5) Dit sap heeft de kracht om te helen, het vlees te laten groeien en om grote wonden te genezen. Het geneest stinkende gaten en verteert de hardheid van de borst als je met het sap meel van fenegriek, meel van lijnzaad en heemstwortel mengt. (4) Tegen geelzucht is het zeer goed om veertig dagen lang het sap van gamander met honingwater te drinken. Als je dit drinkt is het ook goed tegen de ziekte van de lever, tegen aandrang tot waterlozing en tegen steken in de darmen. Als dit sap met het sap van Satureja hortensis en met honing gemengd wordt geneest het de wonden en voorkomt de verbreding van de formicen (d) (dat is een klein puistje met jeuk en met grote pijnen, met hitte en bevingen) en ander blaren van zeer bijtende, verrotte materie.

(6) Tegen wormen: ‘Neem het poeder van gamander met het sap van santorie en meng het tezamen’.

Tegen jicht is zeer goed om het sap van gamander met het zaad van Primula veris (of herba paralisis) met bevergeil in wijn te koken. Gamander dat met averone in wijn gekookt wordt en waar na de zuivering suiker bij gemengd en van gedronken wordt verwarmt de koude baarmoeder en reinigt het van de slijmachtige overvloedigheden. (e) Pandecta’

(1) De grote is Teucrium chamaedrys. (b) Galstenen ? (c) Versterving. (d) Formicen: beten van (giftige) mieren. (e) Fluor ten gevolge van ontstekingen.

zwibeln ciii Cap

Cepe latine·grece Bulbus·arabice Basal·

(Der meyster Diascoτides·in dam capitel bullus·idest cepa beschτeibt uns und spτicht·das d sind zweÿer handt·die ein sind rot von farben·die andern weiþ. Und spτicht·das zwÿbeln seind heÿsser natur·und machet dÿe kelen scharpff roch geessen·und erheben den magen·(Zwÿbeln sind gůt genüczet ÿdτopicis·daz sind die wassersüchtigen die von keltte kommet·wann sÿ zertrennend die geschwulst·(Zwÿbeln mit hônig gemüschet·benemmen den schmerczen des bôsenn magens·(Die meister spτechen·das der mensch nit vil zwÿbeln eþse·wann sÿ sind den gelÿdern schad·unnd trücknet zů fast die seüchtung des leybes·(Galienus in dem sibenden bůch genant Simplicium farmacarum in dem capitel cepa·und Serapio spτechen·das zwÿbeln sind heyþ machen an dem vierden grad·

(Item·Zwÿbeln eczend auff dÿ feüchtblatern·die mitt eþsig gemüschet unnd darüber geleget·(Item·Wôlcher mit zwýbelen bestreÿchet die kalen stat so machet es doselbst har wachþenn·(Serapio spτicht·das die roten zwÿbeln fast stercker seÿend an jrer natur denn die weÿssen·

(Platearius spτicht·das zwÿbeln weÿchen den bauch·und bτingen durst·(Der safft gemüscht mit hônig·und die tunckeln augen aussen an domit geschmiert machet sÿ klar und hübsch·

(Item zwÿbeln gemüschet mit salcze und auff die wårczen geleget heÿlet sÿ von grund auþ·(Item·zwÿbeln gestossen mitt eþsig·und die maledeÿet haudt domit geweschen benymmet die unreÿnen haudt und macht ein gladte haudt·(Plinius spτicht das zwybeln zů vil geessen auff blasen den bauch und bτingen winde·(Zwybeln sind dem magen schad·und bτingen unlust·(Item zwÿbeln geessen benemen den bôsen gerauch des mundes·(Der safft von zwÿbeln in die naþlôcher gelassen·purgiert dz haubt·(Item zwÿbeln gemüschet mit hônig und rauten und salcz ÿegklichs geleÿch vil und dise stuck mit einand gestossen und warm gelassen in die oτen·benymmet jr eÿtter und schweren·(Item·colericis·das sind die die do von natur heÿþ und trucken sind·dem ist zwÿbeln schade·wann sÿ davon ÿe dürτer und hÿcziger werden. Aber flegmaticis·das sind die die do kalt sind von nature·den dienen sÿ wol zů allen zeyten und verczern in jne die überflüþsigen feüchtung·(·i·iij·) [139]

Uien. 103de kapittel.

(1) Cepe Latijn. Grieks Bulbus. Arabisch Basal. (Allium cepa)

De meester Dioscorides in het kapittel bullus, id est Cepa, beschrijft ons en spreekt dat het is tweevormig, de ene is rood van verf en de andere wit. (3) En spreekt dat uien zijn van hete natuur en maakt je keel scherp, rauw gegeten en verheffen de maag. Uien zijn goed genuttigd hydropisis, dat zijn de waterzuchtige die van koude komt, want ze verdrijven de gezwellen. Uien met honing gemengd benemen de smarten van de kwade maag. (3) De meesters spreken dat de mens niet veel uien eet want ze zijn de leden schadelijk en drogen te erg de vochtigheid van het lijf. Galenus in het zevende boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel Cepa en Serapio spreken dat uien zijn heet maken aan de vierde graad.

(2) Item. Uien eten op de aambeien, die met azijn gemengd en daarover gelegd. Item. (7) Wie met uien bestrijkt de kale plaats zo maakt het daar haar groeien. Serapio spreekt dat de rode uien erg sterker zijn aan hun natuur dan de witte.

Platearius spreekt dat uien weken de buik en brengen dorst. (8) Het sap gemengd met honing en de donkere ogen buiten aan daarmee gesmeerd maakt ze helder en mooi.

(5) Item, uien gemengd met zout en op de wratten gelegd heelt ze van grond uit. (4) Item, uien gestoten met azijn en die boosaardige huid daarmee gewassen beneemt de onreine huid en maakt een gladde huid. (3) Plinius spreekt dat uien te veel gegeten opblaast de buik en brengen winden. Uien zijn de magen schadelijk en brengen onlust. Item, uien gegeten benemen de kwade reuk van de mond. Het sap van uien in de neusgaten gelaten purgeert dat hoofd.(6) Item, uien gemengd met honing en ruit en zout, van elk gelijk veel, en deze stukken met elkaar gestoten en warm gelaten in de oren beneemt hun etter en zweren. (3) Item, galachtige, dat zijn die er van natuur heet en droog zijn, die is uien schadelijk want ze daarvan steeds droger en heter worden. Maar flegmatici, dat zijn die er koud zijn van natuur, die dienen ze goed in alle tijden en verteren in hen de overvloeiende vochtigheid. [139]

Vorm.

Dodonaeus; ‘Ui heeft smalle lange bladeren die van binnen hol zijn en daartussen spruit een enkele steel die rond is en naar beneden naar de wortel dikker en op zijn top groeit een rond bolletje dat met een dun velletje overtrokken is en als dat openbreekt of scheurt vertonen zich vele kleine witte stervormige bloempjes die in de rondte als een hoofdje of balletje verzameld zijn en daarna volgt het zaad dat driekantig is, klein en zwart van kleur, doch in witachtige bolsters gewonden ligt. De wortel die eigenlijk ui heet is een ronde bol of bulb en van vele schilfers verzameld en daaronder, te weten uit het midden, zinken ettelijke vezels naar beneden. Dan van buiten is deze gehele bol met heel dunne velletjes of vliesjes bedekt die gewoonlijk roodachtig of rosachtig van kleur zijn’.

Naam.

Dodonaeus; ‘Dit gewas wordt in het Grieks Crommion of Crommyon genoemd, in het Latijn Cepa of soms Cepe, in de apotheken ook Cepa en in onze taal aiuyn, in het Hoogduits Zwibel’.

(1) In het Latijn komt unionem voor, dit is afgeleid van Latijn union, (em) ‘eenheid’, van unus, ‘een’. Unio is een ui met een steel. Dit is een synoniem voor cepa, het gewone woord voor ui. Dit gaf via oud-Frans oignon het Engelse onion dat in Gallië voortleeft en over unja in Luxemburg en het Rijngebied als onn en enn verschijnt en in Duitsland als Unne, in midden-Nederlands als ajuun, ook eniuun en eijwijn, en later van ajuin tot ui werd. In Frans werd dit ail of ailloignon.

Uit midden-Latijn is als kloosterwoord ook het midden-Nederlands cipel, sipel, sibollen en chibole overgenomen. Hier zien we al een aanleuning met bol. Het midden-Hoogduits Zwibolle, ‘tweevoudige veelhuidige bol’, omvat het ganse woord. Overwonnen heeft het woord Zwibel als Luthers vorm. (4 Mozes 11.5)

Cepa, van caput: hoofd. Bulbus; bol.

De naam Allium komt van het Keltisch all, wat ‘heet’ of ‘brandend’ betekent. Of misschien van het Latijnse olere, ‘rieken’, naar de penetrante geur.

Gebruik.

Rauw is de ui een voorbehoedmiddel tegen dorst. De ui wordt gebruikt tegen brandwonden en oogklachten, het versterkt het geheugen en verlaagt de bloeddruk. Het is een goede nierstimulans. Het sap op een kaal hoofd in de zon zalven brengt het haar vlot terug.

Herbarius in Dyetsche; ‘Eijwijn, sibollen, Cepe of Cepa is heet in de vierde graad met weinig vochtigheid. De lange en rode zijn scherper dan de ronde en de witte. (2) Ui heeft de kracht om te openen en als het op de aars gelegd wordt opent het dan ook de gaten van de buizen van de aambeien, volgens Serapio, het laat het bij de vrouwen hun stonden komen als het als een soort pessarium in de baarmoeder gezet wordt. (3) Ui blaast op en is slecht te verteren, vooral als het rauw gegeten wordt, gekookt verwarmt het ‘t lichaam en verfijnt de grove slijmachtige vochtvermenging, daarom is het slecht voor de galachtigen, maar voor de slijmachtige en diegene die vol slijm zitten die taai en onverteerd zijn (a) is het goed want het besnijdt en verfijnt de grove vochtvermenging en daarom is het goed om dit te eten. Het maakt dorstig, het bijt, het maakt winden en het vermurwt het lichaam als je er een suppoost van maakt.

Als je het sap van ui met het poeder van majoraan en wat gember in de neus blaast ruimt dit het hoofd op.

(4) Gestampt en met water en ruit gemengd is het goed tegen beten van de dolle honden.

Als je ui met een zwaluwnest en honing mengt is dat goed om van buiten op de blaren van de keel te leggen.

Gestampte ui dat met azijn is gemengd en op de plekken als morfeem (b) in de zon bestreken wordt is daar goed tegen.

Het sap van ui met tuthia gemengd en op de ogen gelegd is goed tegen jeuk van de ogen die van zout slijm komen. (c).

(5) Gemengd met zout en op de wratten gelegd verdrijft het de wratten. Het sap met kippensmeer op de eksterogen of op de hardheden gelegd die van schoenen komen verdrijft het en geneest het.

(6) Tegen het slecht horen, tegen het suizen of het tuiten in de oren is het goed om het sap in de oren te druppelen.

(7) Op het uitvallen van het haar strijk je het sap van ui op die plaats en als je het op de baard strijkt laat het de baard sneller groeien. Want wrijven met ui opent de gaatjes en maakt die plaats gereed om het haar te laten groeien zoals Serapio bevonden heeft.

(8) Als je ui eet krijg je appetijt van minnen, veel gegeten veroorzaakt blindheid.

Ook laat het slapen want het vervult het hoofd met luchten of geuren’.

(a) Taaislijmziekte? /tuberculose. (b) Vormafwijking van de huid. (c) Ontsteking van een ooglid? /phlebaritis.

Dodonaeus; ‘Alle soorten van ui zijn scherp van smaak en sterk van reuk en laten daardoor de tranen uit de ogen komen, warm en droog van aard, naar het zeggen van Galenus, tot in de vierde graad, doch nochtans niet zo heet of brandend als look, zijn sap is dun, waterig en luchtig van vorm of substantie, dan het vlees zelf is dik en grof van delen.

De uien geven het lichaam geen voedsel als ze rouw zijn en zelfs ook zeer weinig als ze gekookt zijn.

(3) Voorts zo zijn de uien kwaad voor de mensen die heet en haastig van aard zijn en veel galachtig bloed in het lijf hebben, maar zijn goed en geschikt voor diegene die veel rouw, dik en grof taai en slijmerig bloed of onzuiverheid in het lichaam verzameld hebben en zijn ook zeer nuttig de vrouwen die hun maandstonden door koude oorzaken achtergebleven zijn, want ze openen al hetgeen dat verstopt is en verwarmen hetgeen dat verkouden is en verwekken de maandstonden door haar bijzondere aard.

(4) Ui gestoten of gestampt en met zout, wijnruit en honig vermengt geneest de beten van de kwade of dolle honden, daarop gelegd.

Sap van ui langs de neusgaten opgetrokken zuivert de hersens en trekt alle ruwe slijmerige overvloedigheden uit het hoofd door het niezen.

(3) Dan ui dikwijls gegeten al is het ook met ander spijs gekookt geweest maakt hoofdpijn, is de ogen schadelijk en verduistert het gezicht, maakt het gevoel en alle vijf zinnen plomp, bot en ongeschikt.

Ui is in het breken van de maan sterker en in het wassen droger en slechter wat gans anders in alle andere kruiden gebeurt.

Ui op hete kolen gebraden en met honig of suiker, olie en wat azijn gegeten geneest de hoest en is zeer goed die kort op de borst en kort van adem zijn.

(3) Uien veel gegeten genezen de waterzucht en te veel gegeten van diegene die ziek zijn maken die een slapende zwaarheid in het hoofd en razernij.

Niet tegenstaande dat ui veel gebruikt de ogen schadelijk is zo is nochtans het sap van ui in de ogen gedrupt goed om het duister gezicht te verhelderen en de plekken en beginnende schellen van de ogen af te nemen.

(7) Het is ook zeer goed tegen het uitvallen van het haar, op het hoofd gestreken en laat het haar zeer gauw weer groeien.

Hetzelfde sap met een pessarium van onder gezet verwekt niet alleen de maandstonden van de vrouwen, maar trekt ook de nageboorte af en met honig gemengd geneest de squinancie of gezwel van de keel, daarmee gestreken.

(6) Dit sap in de oren gedaan is goed tegen het slecht of moeilijk horen en het tuiten van de oren, insgelijks ook is het zeer goed de oren daar etter uitloopt en om de vuiligheid eruit te trekken en is ook goed tegen de buikloop.

Uiensap met venkelsap gemengd geneest de waterzucht die net begint.

Coτiander ciiii capi

Coτiandτum latine·grece Corion·vel coτiamum·arabice daiboτa vel cumbera·

(In dem bůch circa instans in dem capitel coτiandτum beschτeiben uns die meister und spτechen das coτiander seÿ heyþ und trucken an dem andern grad·(Avicenna und Diascoτides spτechen·das es ist von kalter natur·

(Den samen nüczet man in erczneÿ·und der weret zweÿ jaτ unverseeret an seiner natur·

(Der wirdig meister Avicenna in seinem andern bůch in dem capitel coτiandτum spτicht das coτiander gůt sey den heyssen geschweren·und sunderlichen einer blatern geheÿssen carbunculus·das ist ein blater die ist schwarcze und fast gifftig·und geleÿchet der pestilencz·und gelÿczeret geleÿch einen karfunckelstein den ein genommen mit eþsig und rosen ôle oder mit hônig·(Coriander ist gůt vertiginosis·daz ist der schwÿndlung des haubts die do kommet von der flegma und melancoleÿ·(Diser samen ist auch gůt genüczett epilenticis·das sind die·die den fallendenndenn siechtagen haben·(Aber doch so sol man sich diþs massen dz des nit zů vil genüczet werde·wann er ist schedlich geleÿch dem býlsen samen·(Item·coτiander ist bôþlicht zů verdeüwen·(Coτiander gedôτret und gebaysset oder überzogen mit zucker·unnd also genüczet stercket den magen·und machet do einen wol riechenden mundt·(Plinius·coτiander gestossen und gemüschet mit hônige und rosen ôle·und die geschweer domit bestrÿchen an dem gemåchte·heÿlet die zůhant·

(Coτiander benÿmbt frauwen gelust genant coitum·unnd die materien des mannes samen genant spermatici wirt durch jn gemÿnderet·Und spτicht Avicenna das coτiander ist abnemmen die macht des mannes sammen den es ist verdτucken·und benÿmmet auch die auffreckunge des mannes růtten·genannt erectio virge·(Item·Wôlcher sich gebτauchet des safftes von coτiander auff ein vierteÿl eines pfundes·der wirdt also kranck unnd onmåchtig und traurig das dar [140] nach zů besoτgen ist der tod·Und darumb sol des gar wenig genüczet werden od gar nichcz·(Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel Daÿboτa genant coτiandrum·spτicht·das coτiander beneme den tampff der auþs dem magen auff steýget in das haubt·Und darumb mügen dÿe do beladen sind mit der fallenden sucht den wol nüczen in d koste·wann die ursach diser sucht ist dz sÿ kommet von dem tampf des magens·der also auffsteygt in das haubt·(Diser same sol nit roh geessen werden die menig·wann er ist schedlich dem geblŭte·Aber gebeÿsset mit eþsig und überzogen mit zucker mag man jnwol nüczen·(Item·das kraut ist gancz nichcz zů bτauchen umb des bôsen gerauches willen den es im jm hat·wann der gerauch ist dem haubt schedelich·(Item coτiander mit eþsig gebaÿþt und nach dem eþsen genüczet ist gůt wider der tåmpffe auffsteigung in das haubt·(Item coτiander mitt eþsig gebaÿþt und gebulfert mit wegbτeÿte safft genüczet ist gůt wider den blůtgang der nasen·(Item coτiander safft mitt eþsig vermenget ist gůt zû kŭlen sant Anthonius feüwer Platearius·

Koriander, 104de kapittel.

(1) Coriandrum Latijn. Grieks Corion vel coriamum. Arabisch daibora vel cumbera. (Coriandrum sativum)

In het boek Circa instans in het kapittel Coriandrum beschrijven ons de meesters en spreken dat koriander is heet en droog aan de andere graad. Avicenna en Dioscorides spreken dat het is van koude natuur.

De zaden nuttigt men in artsenij en dat blijft twee jaar onveranderd aan zijn natuur.

(2) De waardige meester Avicenna in zijn andere boek in het kapittel Coriandrum spreekt dat koriander goed is de hete zweren en uitzonderlijk een blaar geheten carbunculus, dat is een blaar die is zwart en erg giftig en lijkt op de pest en glinstert gelijk een karbunkelsteen, die ingenomen met azijn en rozenolie of met honing. Koriander is goed vertiginosis, dat is de duizeligheid van het hoofd die je komt van de flegma en melancholie. (3) Deze zaden zijn ook goed genuttigd epilenticis, dat zijn die de vallende ziekte hebben. (7) Maar toch zo zal men zich dit matigen dat dit niet te veel genuttigd wordt want het is schadelijk gelijk de bilzekruid zaden. Item, koriander is kwaadaardig te verduwen. Koriander gedroogd en gebaad of overtrokken met suiker en alzo genuttigd versterkt de maag en maakt je een goed ruikende mond. Plinius, koriander gestoten en gemengd met honing en rozenolie en de zweren daarmee bestreken aan het geslacht heelt die gelijk.

(5) Koriander beneemt vrouwen lust, genaamd coitum, en de materiën van de mannenzaden, genaamd spermatici, wordt door hem verminderd. En spreekt Avicenna dat koriander is afnemen de macht van de mannen zaden en is het verdrukken en beneemt ook de oprekking van de mannenroede, genaamd erectio virge. Item. Wie zich gebruikt het sap van koriander op een vierde deel van een pond die wordt alzo ziek en onmachtig en treurig dat daarna [140] te bezorgen is de dood. En daarom zal dus erg weinig genuttigd worden of geheel niets. (3) Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel daibora genaamd Coriandrum spreekt dat koriander beneemt de damp die uit de maag opstijgt in dat hoofd. En daarom mogen die er beladen zijn met de vallende ziekte die goed nuttigen in de kost want de oorzaak van deze ziekte is dat ze komt van de damp van de maag die alzo opstijgt in dat hoofd. Dit zaad zal niet rauw gegeten worden in hoeveelheid want het is schadelelijk het bloed. Maar gebaad met azijn en overtrokken met suiker mag men het goed nuttigen. Item, dat kruid is geheel niet te gebruiken vanwege de kwade reuk die het in zich heeft want de reuk is het hoofd schadelijk. Item, koriander met azijn gebaad en na het eten genuttigd is goed tegen de damp opstijging in het hoofd. (6) Item, koriander met azijn gebaad en gepoederd en met weegbreesap genuttigd is goed tegen het bloeden van de neus. (4) Item, koriandersap met azijn vermengt is goed te verkoelen Sint Anthonius vuur, Platearius.

Vorm.

Koriander is een zestig cm hoge plant. De stengels zijn opgaand, bladig, rond en gemarkeerd met lijnen. Het is een plant met fijne veerspletige en sterk ruikende bladeren. De wit/roodachtige schermen komen in juni.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘‘De Nederlanders en de Hoogduitsers noemen dit kruid Coriander, in het Grieks heet het Corion of Coriannon, in het Latijn insgelijks ook Corion en Coriannum, dan de schrijvers van deze onze tijden en de apothekers hebben het Coriandrum genoemd. Coliander, zegt Lobel, schijnt de naam in het Grieks Corion te hebben naar de stank van de wandluizen of eerder na de kwade reuk en gelijke gedaante van scheerling die dat (als Dioscorides schijnt te willen zeggen) van krachten vrij gelijk is’.

Coriandrum komt van het Griekse koriannon (ook korion) mogelijk van koris: een wandluis, en annon: anijsachtig, de bladeren ruiken naar wantsen en de vruchten naar anijs, Duitse Wantlusenkraut, Wanzendill of Wanzenkraut. Bij volle rijpheid worden ze aromatisch en hoe langer je ze bewaart hoe meer de geur verbetert. Het is een naam die al door Plinius gebruikt werd.

Hieruit kwam het midden-Latijn coliandrum, oud-Frans coriandre en Engels coriander. De vorm coriander verscheen in Duitsland eerst na 1450 en is nu Koriander.

Koriander komt al voor in de Capitulaire. Albertus von Bollstadt (Albertus Magnus, 1193-1282) wijst erop dat koriander in zijn tijd al vrij algemeen ten noorden van de Alpen geteeld werd.

Gebruik.

Terwijl de plant zeer onaangenaam ruikt is het zaad zeer aromatisch en behulpzaam als toevoeging om specerijen te combineren. De bladeren en zaden worden, na gedroogd te zijn en de onaangename geur weggetrokken is, gebruikt in kruidenazijn, likeuren, kleren, sausen, vis en gebak, in koeken en speculaas. Een vluchtige olie wordt ervan verkregen die gebruikt wordt voor parfums en jenever. Om de scherpte wat te verminderen werden ze vroeger wel eerst in wijn gedaan en daarna in azijn. Het bekendst zijn de zaden wel als geboortemuisjes waar de aromatische zaden bedekt zijn met een suikerlaagje die daardoor eirond worden. Bij de jongens zijn ze meer kogelrond gevormd omdat die van de ronde zaden van de koriander komen, wel met een staartje, bij een meisjes worden anijszaden, Pimpinella anisum, gebruikt.

(7) Herbarijs, herbarius in Dyetsche en Maerlant geven het nog geen negatieve werking; ‘Herbarijs; Koriander is heet en droog in de 2de graad en zijn zaad doet men in medicijnen en zijn kruid stinkt zeer. En men houdt het zaad 2 jaar goed. Het heeft kracht zeer te laten verteren en verbetert de maag. En als men het doet in een zakje en dat in wijn kookt en dat warm op de krop van de maag legt laat dit uit de maag walgen’.

In de huidige geneeskunde worden de vruchten nog zo gebruikt als carminativum en stomachicum zoals de Herbarijs al aangaf.

Maerlant; ‘Koriander, zoals ik getuig, is een kruid dat heet is en droog, gematigd in het gebruik. Zijn zaad is nuttig genoeg want het is goed voor de koude magen, het kan de wind verjagen als men het met andere specerijen ontvangt. Met wijn gekookt zijn zaad of zijn poeder gestrooid in de spijzen laat het smaken op goede wijze’.

Herbarius in Dyetsche; ‘Kalander, coriander of Coriandrum is een plant waarvan je het zaad in de medicijnen gebruikt. Het is volgens Avicenna koud in de eerste en droog in de tweede graad, maar Serapio en Galenus zeggen dat het heter is, Dyaf zegt het tegenovergestelde, dat het koud is.

(2) Het sap van koriander dat met azijn en het sap van donderbaard gemengd is is goed tegen hete blaren. Tegen zwellingen van de ballen: ‘Neem het sap van koriander, bonenmeel en tarwemeel, meng het met rozenwater en azijn en doe het er op’. (3) Koriander dat met azijn klaar gemaakt is en dat je na de maaltijd eet voorkomt de opklimming van de luchten om naar het hoofd te komen, daarom wordt de vallende ziekte van zulke opklimmende luchten die naar het hoofd gaan met geurende koriander genezen.

Klaargemaakte en gebroken koriander dat met weegbreesap gedronken wordt is goed tegen rode of bloedende loop.

Met azijn gemengd is het goed tegen het heilig vuur of ignus sacrum. (5) Als een vrouw het met weegbreewater drinkt dan stopt het terstond haar stonden in het lichaam zoals Pandectus in het kapittel van koriander zegt.

Verse koriander maakt koud en verdwaasd (dat is dat het een misselijkheid of verwonderlijkheid of slaperig water in het lijf maakt). Het laat syncope hebben (dat is in onmacht gaan) want met zijn reuk verstijft het de luchten en winden die naar het hoofd vliegen en daarom is het goed tegen hoofdpijn. Tegen vallende ziekte, vanwege de optrekking van de luchten die naar het hoofd gaan, en tegen dronkenhschap doe je het in het eten van diegene die de vallende ziekte hebben vanwege de gevolgen van de opklimmingen die uit de maag komen.

Water waar koriander in te weken heeft gestaan dat met suiker gemengd is voorkomt de stijfheid van de manlijkheid, het verdroogt sperma, dat is de natuur. (6) Als je het sap van koriander in de neus blaast stelpt of stopt dit het bloeden van de neus, hetzelfde gebeurt als je eraan ruikt.

(4) Tegen erisypelas (dat is een blaar van vurige kleur) en tegen hete blaren (a): ‘Neem sap van koriander, meng het met donderbaard, azijn en bijvoet of meng het sap met melk, bloem van lood en azijn of met olie van rozen, dit is volgens Serapio ook goed tegen ignus sacrum of het heilig vuur’.

Klaargemaakte koriander is goed tegen de omdraaiing in de ogen dat van hete rook of van slijmerigheid komt.

Als je het sap van koriander in de ogen druppelt is dat goed tegen het slaan of kloppen (dat is pulseren) (b) in de ogen.

Gebroken koriander dat je met bernagiewater drinkt is goed tegen hartkloppingen’.

(a) Ontstekingen. (b) Dat meestal versterkt wordt door een ontsteking.

(7) Dodonaeus; ‘Het kruid met de bladeren van koriander dat noch vers is, als gezegd is, met zijn zaad geeft een zeer onlieflijke en stinkende reuk van zich en is niet alleen geweldig verkoelend, maar is ook een zeer schadelijk, ja dodelijk vergif en vooral het sap daarvan dat gedronken is want het maakt de stem ruw en hees, beneemt het verstand en veroorzaakt een wonderlijke dolheid die de dronkenschap gelijk schijnt te wezen, ja brengt de mens tenslotte tot de dood.

Tegen het kwaad dat van de verse koriander gekomen is is er geen beter middel of tegenbaat dan daarop ongewaterde sterke wijn te drinken te geven, hetzij alleen, hetzij met alsem vermengt.

Maar hetzelfde korianderzaad dat droog geworden is heeft al die schadelijkheid en die kwade stank afgelegd en wordt tenslotte eerder aangenaam dan onlieflijk van reuk en is dan met een matige hitte merkelijke droog van aard waarbij ook enige kleine tezamen trekking gevoegd is.


Geel feyel cv Capi

Cheÿri arabice et grece·

(Der meister Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel cheÿri·spτichet·das dises gewåchþe oder kraut mangerleÿ gestalt an jm habe·und sunderlichen an der blůmen·wann d blůmen sind ettlich weÿþs·ettliche geelb·unnd etlich die haben zÿttryn farben·und wôlche blůmen zÿtrÿn farben haben die sind die beþten·und sind besser genüczett in der erczneÿ denn die anderen·(Ettlich meister spτechen·das dise blůmmen geleÿchen an jrer farbe den feÿeln und auch an d gestalt·Und dises ist die underscheÿd under disen feÿeln unnd andern wolriechenden feÿeln dann (·i·iiij·) [141] etlich riechen des tages und des nachtes·Etlich riechen des nachtes und nit des tages·das selbig sind dise feÿeln cheÿri genannt·(Auch so spτechen ettlich meister das dise gelbe feÿeln geleichen de feyeln an jren gerauch und der selbigen d sind etlich weÿþ·und etlich geel·und von dem wir hie sagen·daz selb sind die gelben und die riechen des nachtes fast wol· (Diser feÿeln tugent ist hÿczigen unnd trucken machen·und subtilieren·(Dise blůmen nüczet man in der erczneÿ unnd nit das kraut noch die wurczel. (Dise blůmen gesoten in wasser und das getruncken·treÿbett auþ secundinam·das ist die ander geburd·(Dises also genüczet treÿbet auch auþ die todten geburd·(Dise blůmen gestoþsen und den safft gelassen in die augen·benÿmmet die bôsen flecken darinnen·(Von disen blůmen sollen nit trincken die frauwen die mit kÿndern geend·wann die kÿnder darvon schaden empfiengen·wann es bτingt frauwen feüchtigkeit·genant menstruum·Es wår dann sach das dises geschåhe so die frucht todt wår·oder das die fraw kommen wåre biþ auff das zÿl der geburd·od das die frauwe wår in grosser schwårer arbeÿt·so mügend sÿ wol trincken von disen blümen auff das sÿ got dester ee erlôþe·(Item daz safft von disem kraute mit hônig vermenget·ist gût wider die blattern an dem munde genant alcola·(Item·Dises krautes ôle vermüschet mit leyn ôle·ist die weetagen des milczes stÿllen·und ist die herttikeÿt des milczes weÿchen·Serapio.

(1) Muurbloem, 105de kapittel.

Cheÿri Arabisch en Grieks. (Erysimum cheiri)

De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel cheiri spreekt dat dit gewas of kruid vele vormen aan hem heeft en vooral aan de bloemen want de bloemen zijn ettelijke wit, ettelijke geel en ettelijke die hebben citroenkleur en welke bloemen citroenkleur hebben dat zijn de besten en zijn beter genuttigd in de artsenij dan de anderen. Ettelijke meesters spreken dat deze bloemen lijken aan hun kleur op de violen en ook aan de gestalte. En dit is het onderscheidt van deze violen en andere goed ruikende violen dat [141] ettelijke ruiken op de dag en ’s nachts. Ettelijke ruiken ‘s nachts en niet op de dag, diezelfde zijn de violen cheiri genaamd. Ook zo spreken ettelijke meesters dat deze gele violen lijken op de violen aan hun reuk en van dezelfde zijn ettelijke wit en ettelijke geel en waarvan dan we hier zeggen dat zijn de gele en die ruiken ‘s nachts erg goed. Deze violen deugd is verhitten en droog maken en subtiele. Deze bloemen nuttigt men in de artsenij en niet dat kruid noch de wortel. (2) Deze bloemen gekookt in water en dat gedronken drijft uit secundinam, dat is de nageboorte. Dit alzo genuttigd drijft ook uit de dode geboorte. (3) Deze bloemen gestoten en het sap gelaten in de ogen beneemt de kwade vlekken daarin. (4) Van deze bloemen zullen niet drinken die vrouwen die met kind gaan want dat kind daarvan schade ontvangt want het brengt vrouwen vochtigheid genaamd menstruatie. Tenzij het dan gebeurde zo die vrucht dood is of dat die vrouw gekomen is tot de tijd van de geboorte of dat die vrouw is in grote zware arbeid, dan mogen ze goed drinken van deze bloemen als God dat eerder toestaat. Item, dat sap van dit kruid met honing vermengt is goed tegen de blaren aan de mond genaamd alcolam. Item. Dit kruid zijn olie vermengt met vlasolie is die pijnen van de milt stillen en is de hardheid van de milt wekhen, Serapio.

Vorm.

Bladen staan afwisselend aan een opgaande stengel. Behaarde en lancetvormige bladeren, donkergroen en spits, soms wat gegolfd en gesteeld. Opgerichte en onderaan houtachtige stengels, vertakt.

Meerjarige met grote purperen, bruine, oranje of gele geurende bloemen in april/juni. Talrijke donkergele welriekende bloemen in trosjes, mei/juni. Het is een geurbloem die ook opvalt door zijn donkere tinten in bloedrood, roodbruin, donkeroranje, zwavelgeel, warmgeel en zelfs violetpaars, soms zijn ze zelfs dubbel.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Dit kruid wordt ook in het Grieks Leucoïon genoemd en Leucoïon melinon, in het Latijn Leucoïum luteum en Viola alba, in het Arabisch keyri, in het Spaans violetas amarilla, in het Nederduits steenviolieren omdat ze zo graag op steenachtige grond groeien en geel violieren, in het Hoogduits Galbe Violaten en soms Gelb Garten Veiel’.

Onder de naam van viool, ion, werd bij de Grieken en Romeinen een heel aantal van welriekende bloemen vermeld. Nog tot in de 16de eeuw en later heette het viooltje, de leukoje, violier en muurbloem in alle kruidboeken viola en werden alleen door bijwoorden onderscheiden. Het viooltje werd zwarte of purperen viool genoemd. De leukoje de witte of de bleke. De muurbloem de gele, Viola lutea. De nachtviool heette viola matronalis. Bij de "Ouden" was er geen onderscheid in geslachten, de geur was een herkenningsteken.

In Duitsland was de muurbloem voor het eerst bekend door A. Magnus in de dertiende eeuw die een saffraangele viool vermeldt dat het echte viooltje in reuk gelijk is.’

Cheiri, die naam komt mogelijk van het Arabische kheyri of cheiri, keiri of kairi: goud, of een plant met geurende gouden bloemen. Omdat de Arabieren in de plantkunde leerlingen van de oude Grieken waren neemt men aan dat het eerste bestanddeel van Cheiranthus goudgeel of was betekent. Andere verklaren het woord als hand vanwege zekere gelijkenis met de opengespleten peul met de vingers of omdat men de bloemen voor een boeket afplukte.

Gebruik.

De bittere en waterkersachtig smakende bloemen werden vroeger in de artsenij gebruikt. Het uitgeperste sap zou geschikt zijn om de stonden en de kraam te bevorderen. Dioscorides looft de plant als een vrouwenmiddel. De gedroogde en gekookte bloemen hebben in baden een goede uitwerking op de baarmoeder en bevordert de menstruatie. Heeft een goede werking op de zenuwen en spieren.

Dodonaeus; ‘Dioscorides schrijft dat de gele Leucioa, dat is de steenviolieren, in de medicijnen het meest gezocht en gebruikt worden. Want hij zegt dat de bloemen van steenviolieren die droog zijn in een bad gekookt en gebruikt zeer geschikt zijn om de ontstekingen en zweren van de baarmoeder te genezen en de maandstonden te verwekken.

Dezelfde bloemen met olie en was als een pleister vermengt genezen de kloven van de aarsdarm en van het fondament, met honig gemengd genezen ze de spruw van de kinderen en de oude kwade zweren en zeren van de mond.

(2) Het zaad van steenviolieren een half lood zwaar met wijn gedronken of met honig door een pessarium in de baarmoeder gezet verwekt de maandstonden van de vrouwen en jaagt de nageboorte en dode vruchten af.

De wortels van dit kruid met azijn gestampt en opgelegd genezen de verharde milt en zijn goed tegen de smarten en weedom van het jicht.

Hippocrates leert ons in zijn boek van de natuur van de vrouwen het zaad van Leucoïon of violieren klein gestampt met wijn te drinken te geven om de nageboorte af te drijven en het bloed uit de baarmoeder te laten rijzen en uit te leiden en zegt er noch bij dat tot hetzelfde doel de wortel van de gele Leucoïon of steenviolieren op dezelfde manier ingenomen zeer nuttig gebruikt plag te wezen.

(3) Het sap van dit kruid in de ogen gedrupt verteert, verdrijft en neemt alle vlekken, plekken en donkerheid van de ogen.

(4) Steenviolieren gedroogd en in water gekookt laat plassen en geneest de verharde apostumatien of zwellingen van de baarmoeder als men daar een bad van maakt en in een zweetkuip zit of ermee stooft.

Dit kruid is zo krachtig in het afjagen dat als het lang gebruikt is niet alleen de dode vrucht naar beneden drijft, maar ook de levende vrucht doden kan of immers schadelijk wezen.

Dan het zaad is beter gebruikt en met wijn gedronken bevordert de vrouwen die gaan om te baren.




Herczgespan

Das cvi Capitel

Cordiaca latine·

(Die meister spτechen das dÿses kraut seý heÿþ und trucken an dem andern grad·(Diascorides spτicht das Coτdiaca habe in jr tugent zů reynigen und zů weÿchen den leybe jnnwenig·

(Dises kraut nüczet man in d erczney·(Item·Dises kraut gesoten mit reÿnisch kôle·und das geessen bτinget den magen senfftigung und machet domit wol deüwen·(Platearius·Dÿses [142] kraut gestossen und den safft genüczet benymmt das wee des herczen·und machet dem herczen gůt geblŭt·(Dises kraut ist gůt dem zyttrenden herczen·das gestossen·und den safft bereytt mit zucker·und den nŭchter ein genommen·(Item·Dises kraut gestossen mit seiner wurczel und das geleget auff die bτust benymmet den zwang an dem herczen und machet auch also genüczet ein reümige bτust. (Item wenn der krampff gefård wåre d nücze dises kraut mit hônigwaþser genant mulsa·er genyset.

(Was mulsa seÿ findest du in dem capitel Consolida maioτ.

(Dises kraute gestossen·unnd auff das gelÿd gelegt do sich erhaben hat d krampff·es vertreÿbet den on zweÿfel·(Der meister ÿsaac spτicht dz dises kraut fast nücz sej den lamen gelydern die domit gewåschen unnd den safft daran gestrÿchen·(Dÿses kraut geleychet an seiner natuτ der nachtschatten in aller jrer tugent·(Aber nit herwiderumb dz kraut nachtschatten geleÿcht dem herczgespan·wann nachtschadten hat tugent an jr die herczgespan nit hat·(Aber doch spτechen die meister wo man herczgespan nit gehaben mag do mag man nemen an jrer stat Solatrum·daz ist nachtschadten·

(1) Hartgespan.

Dat 106de kapittel.

Cordiaca Latijn. (Leonurus cardiaca)

De meesters spreken dat dit kruid is heet en droog aan de andere graad. Dioscorides spreekt dat cordiaca heeft in hem deugd te reinigen en te weken het lijf inwendig.

Dit kruid nuttigt man in de artsenij. Item. Dit kruid gekookt met Savoie kool en dat gegeten brengt de maag verzachting en maakt daarmee goed verduwen. (1) Platearius: Dit [142] kruid gestoten en het sap genuttigd beneemt de pijn van het hart en maakt het hart goed bloed. Dit kruid is goed het sidderende hart, dat gestoten en het sap bereidt met suiker en dan nuchter ingenomen. Item. (3) Dit kruid gestoten met zijn wortel en dat gelegd op de borst beneemt de dwang aan het hart en maakt ook alzo genuttigd een ruime borst. Item, als de kramp gevaarlijk wordt die nuttigt dit kruid met honingwater genaamd mulsa, hij geneest.

Wat mulsa is vind je in het kapittel Consolida major.

(2) Dit kruid gestoten en op dat lid gelegd dat zich verheven heeft van de kramp, het verdrijft dat zonder twijfel. De meester Isaac spreekt dat dit kruid erg nuttig is de lamme leden, die daarmee gewassen en het sap daaraan gestreken. Dit kruid lijkt op aan zijn natuur de nachtschade in al zijn deugd. Maar niet wederom dat het kruid nachtschade lijkt op hartgespan want nachtschade heeft deugd aan zich die hartgespan niet heeft. Maar toch spreken de meesters als men hartgespan niet hebben mag dan mag men nemen in zijn plaats Solanum, dat is nachtschade.

Vorm.

Het is een meerjarige plant met bruine, vierkante en ruige stengels die tot meer dan een meter kunnen oprijzen. Ze verdelen zich vlot in vele takjes waar aan elke kant bladeren verschijnen met lange bladstengels. Twee zitten er aan elke knoop en zijn ruig en verfrommeld, met vele nerven bezet van een vermoeide groene kleur, diep getand bij de randen en vrijwel verdeeld. Uit het midden van de takjes groeit de bloem in scherpgepunte ruige en harde schillen van een meer rode of purperen kleur. De bloemkroon is vlees roze waarbij de bovenlip dicht met witte haren bezet is, kelk met gekromde tanden in augustus.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘In onze tijden wordt het in het Grieks en in het Latijn Cardiaca genoemd, in het Nederduits hertsgespan, in het Hoogduits Hertzgespurr en Hertzgespan. Sommige prijzen dit kruid zeer in de gebreken van het hart en het wordt voor zo krachtig in alle diergelijke ziektes gehouden dat het daarna zijn naam in het Grieks Cardiaca en in het Diets hertsgespan verkregen heeft’.

Hartgespan naar de vorm der bladeren, Duits Herzgespan, Herzgesperr bij Bock, omdat ze het sidderen en kloppen van das Herz beteugelt, het mentale gedeelte, gebruikt tegen melancholie.

Gebruik.

Het is in latere tijden vooral bekend geworden vanwege de werking op het hart, het heeft mogelijk wat krampstillende krachten. Naar Bock was er in Mecklenburg een Heilzauber waarbij het hartgespan met een kan bier tot koken gebracht werd en tegen zwellen gebruikt.

(2) Dodonaeus; ‚Men zegt dat het de vertrokken en gekrompen leden genezen kan en tegen de kramp zeer krachtig en goed is en ook de beroerdheid geneest.

Het opent ook de verstoppingen van het ingewand en kan de wormen en maden van de buik ombrengen.

Het poeder van dit kruid met wijn te drinken gegeven kan niet alleen de plas verwekken en de maandstonden laten komen, maar ook de zwaar barende vrouwen helpen en de arbeid geheel verlichten en bevorderen. Hetzelfde kruid wordt ook zeer geprezen in de bloedige wonden.

Het wordt ook gebruikt in sommige ziekten van de koeien en ossen en wordt daarom zeer gezocht en in waarde gehouden van veel landlieden.

Als men de bladeren van hertsgespan met boter kookt of roostert en boven de schaamdelen op het geslacht legt dan werken ze wonderbaarlijk goed in de smarten van de baarmoeder en maagpijn.

Als men dit kruid gebruiken wil om de wormen te verdrijven en te doden zonder de moeite te doen om iets van binnen te geven dan zal men de bladeren van hertsgespan in olie van alsem koken of in olie van bittere amandelen en die zo op de navel leggen. (3) Dit kruid gedroogd en tot poeder gebracht en daarvan een tijd lang elke avond een lepel vol inneemt is zeer goed voor de benauwdheid.

Costen cvii Capit

Costus grece et latine·arabice hosta·

(Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel Hosta genant Costus spτicht·das dÿses seÿ ein wurczel·und der ist dτeÿer handt·Eine kumbt auþ dem lande arabia·und die ist weÿsþ und leÿcht·und hat einen gůten gerauch·Die ander kumbt auþ dem lande jndia·und die sind schwarcz·Die dτÿtt kumbt auþ dem lande sÿria·und die hat ein farb geleÿch dem buchþbaumen holcze·Die best under den dτeÿen ist die die do kumbt auþ dem lande arabia·darnach die do kumbt auþ jndia·darnach die auþ dem lande sÿra·(Item·Serapio spτichet·[143] das dise wurczel in mangen weg gefelschet werden mit d wurczel genant Enula campana·dz ist·alant wurcz·und die wirt und dise gemüschet so sÿ dürτ ist·

(Der wirdig meister Avicenna in seinem andern bůche in dem capitel Costus spτicht·dz die seÿ heÿþ an dem dτitten grad unnd trucken an dem andern·(In dem bůch circa instans·beschτeÿbend uns die meister unnd spτechen·das dise wurczeln genant Costi die do kommen auþ arabien werden genüczet in der appotecken·und die sind die besten·also das sÿ sich nit zů bulfer machen lassen wenn man sÿ bτaucht·Dise beleÿben unverseeret zehen jare an jrer natur·(Item Diascoτides·Costus gestossen zů bulfere und gemüschet mit baummôle und den leÿb domit geschmieret benymmet febτem von dem vierden tag genant quartanam·(Auch ist dises also genüczet gůt denen·die das gegicht haben in den fŭssen·oder anderþwo an dem leybe do mit die gesalbet·wann es zeüht auþ die feüchtung von dem grunde unnd erwôτmet die gelyder·(Die wurczeln mit wein genüczet treÿbet auþ dem bauche die bτeÿten würm·(Platearius·Die wurczeln gestossen und gemüschet mit hônig·benÿmbt die flecken von dem antlicz·sich domit geschmieret·(Der meister Avicenna spτicht·das costi sind allen gelÿdern des leÿbes gůt so sÿ erkalttet sind do mag mann sÿ zů bτauchen·(Dise wurczlen geleget in wein und davon getruncken·meren den gelust d unkeüscheyt·(Dise wurczeln ist gût der erkaltteten mûter genant matrix·domit gebadet od gebået unden auff·und die mit wein ein getruncken·(Item·Plinius sprichet·das dise wurczel fast gůt seÿ gesoten mit gebτenntem wein und die lamen gelÿder domit bestrÿchen·wann sÿ durchdτinget die lenden·und wôτmet die selben gelÿder festigklich·

(1) Costen, 107de kapittel.

Costus Grieks en Latijn. Arabisch hosta. (Saussurea costus, Costus speciosus en Saussurea lappa)

Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel Hosta genaamd Costus spreekt dat dit is een wortel en die is (2) drievormig. Een komt uit het land Arabië en die is wit en licht en heeft een goede reuk. De ander komt uit het land India en die is zwart. De derde komt uit het land Syrië en die heeft een verf gelijk het buksboomhout. De beste onder de drie is die er komt uit het land Arabië, daarna die er komt uit India en daarna die uit het land Syrië. Item. Serapio spreekt [143] dat deze wortel op vele manieren vervalst wordt met de wortel genaamd Inula campana, dat is alantkruid, en die wordt onder deze gemengd zo ze droog is.

De waardige meester Avicenna in zijn andere boek in het kapittel Costus spreekt dat dit is heet aan de derde graad en droog aan de andere. In het boek Circa instans beschrijven ons de meesters en spreken dat deze wortels genaamd Costus die komen uit Arabië worden genuttigd in de apotheken en die zijn de beste alzo dat ze zich niet tot poeder maken laten als men ze gebruikt. Deze blijven onveranderd tien jaar aan hun natuur. Item. (3) Dioscorides: Costus gestoten tot poeder en gemengd met olijvenolie en het lijf daarmee gesmeerd beneemt koortsen van de vierde dag genaamd quartanam. (4) Ook is dit alzo genuttigd goed diegenen die de jicht hebben in de voeten of ergens anders aan het lijf, daarmee gezalfd, want het trekt uit de vochtigheid van de grond en verwarmt de leden. De wortels met wijn genuttigd drijft uit de buik de (9) brede wormen. Platearius: (5) De wortels gestoten en gemengd met honing beneemt de vlekken van het aangezicht, zich daarmee gesmeerd. De meester Avicenna spreekt dat Costus is alle leden van het lijf goed zo ze (6) verkouden zijn dan mag men ze gebruiken. Deze wortels gelegd in wijn en daarvan gedronken vermeerderen de (7) lust van onkuisheid. Deze wortel is goed de (8) verkouden baarmoeder genaamd matrix, daarmee gebaad of baden van onderen af en die met wijn ingedronken. Item. Plinius spreekt dat deze wortel erg goed is gekookt met brandewijn en de lamme leden daarmee bestreken want ze doordringt de lenden en verwarmt dezelfde leden zeer.

Vorm.

Costus speciosus. Een kruidachtige en sterk wortelende meerjarige van 2m. hoog. Een plant met purperen distelachtige hoofdjes. Een asterachtige. Dit gewas is afkomstig uit de Himalaya en de valleien van Kasjmir waar het groeit op 2400-4000m. Dodonaeus; ‘De wortel die men in vele apotheken met de naam Costus verkoopt en gebruikt is van een onbekend gewas, maar is meest bruin van buiten en binnen geelachtig, zonder reuk, zwaar, vast en tezamen gedrongen die van smaak wat op de alantwortel lijkt. Dan de kennis van de echte Costus daar de ouders van gesproken hebben is zeer slecht te krijgen doordat ze die niet goed genoeg beschreven hebben. Het schijnt nochtans dat het een wortel is omdat Dioscorides zegt dat Costus vervalst wordt met harde wortels van alant van Commagenen. Dan hij stelt er verschillende geslachten van; (2) ‘De beste, zegt hij, is de Costus Arabicus, te weten die uit Arabië gebracht wordt die wit, licht en zeer krachtig is en zoet van reuk. (Saussurea costus) De volgende beste is die van Indien, Costus Indicus, (Costus speciosus) die licht, zeer stevig en zwart is als Ferula. De derde is Costus Syriacus omdat die in Syrië groeit die zwart is en geel van kleur als buksboomhout en het hoofd bezwaart met zijn sterke reuk’. (Saussurea lappa?)

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Maar, als Garcias ab Orta schrijft, de echte Costus, in het Arabisch cost, cast, chast of costi, in het Indisch uplot of pucho genoemd groeit niet ver van Guzarate in Oost-Indië vanwaar het veel in andere landen gezonden wordt

Costus is een oude naam en geadopteerd van Plinius. Latijn costum, Grieks kostos (een Indische plant wiens geurende wortel gebruikt werd voor parfums) van Hebreeuws qosht, van Sanskriet kusthah. Costus, Duits Kostwurz, ook als Zieringwer, (familie van gember) Engelse wild ginger, crape ginger, Frans canne d’eau. De plant heeft vele historische gebruiken in de Ayurveda waar de rizomen in koorts, astma en wormen gebruikt werden. Het wordt vermeld in de Kama Sutra als een ingrediënt van cosmetische preparaten voor de ogen en om seksueel aantrekkelijk te worden. Dat is wel de costus uit India.

De anderen zijn wel afkomstig van Saussurea costus of S. lappa.

Gebruik.

Dodonaeus; ‘Dan allerlei Costus is het beste als hij vers is, wit, vol en vast, droog, niet vermolmt en niet zwaar van reuk, dan scherp van smaak en de tong nijpt en heeft een (6) verwarmende kracht, verwekt en laat plassen en drijft de maandstonden af, (8) geneest de gebreken van de baarmoeder, zowel er op gelegd als in badstoven of berokingen gebruikt. Vier scrupels zwaar van deze Costus ingenomen zijn goed tegen de beten of steken van de slangen of adders. Met wijn en alsem gedronken is het goed tegen de pijn in de borst, trekking, kramp en opblazen en met (7) mede gedronken verwekt tot onkuisheid, met water gebruikt drijft het de (9) brede wormen uit de buik en met olie op de huid gesmeerd eer de (3) koortsen aankomen verbetert het beven en schudden. (4) Het is ook goed tegen allerlei jicht en reuma en wordt ook op de (5) huid gestreken tegen de malligheid en met water of honig gemengd neemt het de sproeten weg en verbetert alle gebreken van de huid in het aanzicht en wordt ook gedaan bij de week makende zalven en bij de dingen die men bereidt tegen de pest en vergif’. Dit zijn de woorden van Dioscorides. Dan Galenus en Aegineta zeggen dat allerlei Costus bitter is en zeer nuttig om alle vochtigheid van binnen naar buiten te trekken en om de breuken en pijn van de zijden te genezen. Andere weken of koken deze wortel in brandewijn en bestrijken de lamme lede daarmee want Costus is zeer doordringend van krachten en wordt geschat voor heet in de derde en droog in de tweede graad, maar Galenus zegt erbij dat hij blaren op de huid laat komen en daarom is hij noch heter dan in de derde graad’.

Hyrszschwammen

Das cviii Capit

Cervibolitus latine·

(Die meister spτechen dz hÿrþschwamme seÿ kalter naturen·und ist dem menschen schedlich zů eþsen und auch dem vyhe·

(Item· Hÿrþschwammen gekeüwet und domit bestrichen do die spÿnn gestichet hilfft fast wol. (Hÿrþschwamm geleget auff einen hÿczigen schaden an dem leibe von was handt der wår zeühet groþs hÿcze auþ·(Wôlche frawen hÿrþschwamme åþs die mit einem kynde gieng·die würde des kÿndes übτig mit schaden jres leÿbes·(Wer do mŭd wáre auff dem wege·åþs er do hÿrþschwammen er würde darvon geng·(Item hÿrþschwammen nŭchtern geessen·d benÿmmet die tunckelheyt der augen· [144] (Hÿrþschwamm gekeüwet und das auff die zerschwollen hoden gestrÿchen benymmet die geschwulste davon·(Wõlche frau wår in kÿndes arbeÿt die neme hÿrþschwamm als groþ als ein årbeiþ und keüwe das halb teÿl·unnd mit dem andern halben teÿl umbstreÿche sÿ den nabel·so gewynnet sÿ das kÿndt bald unnd on grosse arbeyt·(Hie ist zů wiþsen das sich ein yegkliche frawe darvoτ hŭtte die schwanger seÿ das sÿ der nit eþse·noch sich domit bestreÿche·es wår dann an der zeýt d geburd·anders es entstŭnde davon grosser schad·

(1) Hertenzwam.

Dat 108ste kapittel.

Cervi bolitus Latijn. (Elaphomyces cervinus)

De meesters spreken dat hertenzwam is van koude naturen en is de mensen schadelijk te eten en ook het vee.

Item. (2) Hertenzwam gekauwd en daarmee bestreken waar de spin je gestoken heeft helpt erg goed. Hertenzwam gelegd op een hete schade aan het lijdt van welke vorm het is die trekt grote hitte uit. (3) Welke vrouw hertenzwam eet die met een kind gaat die wordt dat kind kwijt met schade van haar lijf. Wie moe is op de weg at hij hertenzwam hij wordt daarvan gaande. Item, hertenzwam nuchter gegeten dat beneemt de donkerheid van de ogen. [144] Hertenzwam gekauwd en dat op de gezwollen ballen gestreken beneemt de gezwellen daarvan. (3) Welke vrouw is in kind arbeid die neemt hertenzwam zo groot als een erwt en kauw dat halve deel en met dat andere halve deel omstrijkt ze de navel, zo wint ze dat kind gauw en zonder grote arbeid. Hier is te weten dat zich elke vrouw daarvoor hoedt die zwanger is das ze het niet eet, noch zich daarmee bestrijkt, het was dan aan de tijd van de geboorte, anders ontstond daarvan grote schade.

Vorm.

Heeft een oranjegeel bolrond vruchtenlichaam dat bezet is met korrelige wratten. De bol is 2-4cm groot en zit onder de grond, aanvankelijk met gele myceliumdraden omgeven. Inwendig is de vrucht bruinzwart en week. Wordt in het voorjaar gevonden in eiken en dennenbossen en vooral in de bergen. Is niet eetbaar.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Hertzwammen groeien meest op plaatsen daar de herten veel komen en zijn buiten bruin, aardkleurig en zo groot als een gewone kaatsbal, wat bultig en oneffen, het vlees is witachtig en binnen vol heel bruin zwartsel. In het Latijn heten ze Tubera cervina, in het Hoogduits eigenlijk Hirtz-brunst, in onze taal ook wel hertsspongien of hirten-spongien en Cervi boletus in het Latijn’.

Elaphomyces, Grieks elaphos: hert, mykes: paddestoel, werd door herten gegeten. Cervi bolitus betekent hetzelfde.

Naar Theophrastus en Matthiola komt de zwam voort door het op de grond vallende zaad van herten. Deze zwam zit onder de grond. Het is de hertszwam of hertentruffel, Duits Hirschbrunst, Hirschtruffel, Engels deer balls en hart’s truffles.

Gebruik.

Dodonaeus; ‘Maar de hertenzwammen worden in Bohemen gebruikt om de lust en macht tot bijslapen te vermeerderen omtrent het gewicht van een kroon of anderhalf met wijn tegelijk gedronken. Men zegt ook dat deze de voedsters veel melk laat krijgen. Deze herten sponzen zijn zo koud van aard dat ze de vissen laten sterven als ze in het water geworpen worden en de mensen zelf ook grote schade doen, nochtans zijn er sommige die ze kauwen en leggen ze op de (2) steken of beten van de spinnen en van allerlei kwaad gedrocht en op enige heet gebrek van het lijf gelegd trekken ze de hitte eruit en laten de gezwellen zinken. Nuchter gegeten genezen ze het slecht zien en helpen diegene die van gaan of van andere arbeid vermoeid zijn. (3) De vrouwen die van kind niet verlossen kunnen nemen er zoveel tegelijk van als een erwt groot is en kauwen de helft en leggen de andere helft op de navel en ze zullen gemakkelijk baren, zo men zegt. Maar die noch lang te gaan hebben moeten ze niet gebruiken want ze zouden hun kind kwijt worden en zelfs in stervensnood komen.’

Blůtwurcz

Das cix Capitel

Crispula arabice et grece·latine Herba cancri·

(Die meister spτechen·das dises kraut seÿ feuriger natur·und hat doch ein kŭle an jr·(An wôlchem menschen bôse tôdtliche feüchtung entsteet·an wôlchen enden seines leÿbes das seÿ und sunderlich wider das freÿssam und weetagen in den fŭssen·der selbig sol blůtwurczenkraut allzeÿt eþsen·sÿ vertreybet jme solche feüchtung·(Dises kraute gesoten in wein·und den getruncken benymmet das fieber quaτtan·also das er den trincke zwůe stund voτhÿn si jn bedunckt dz fieber ankommen ist·und dises sol geschehen fünff mal nach einander so das fieber kommet·(Wem das gegicht fast wŭttet in dem leÿbe·der bτauche dises kraut in wein·jm wirt baþ·(Wôlcher das heÿþ fieber håt in dem magen der sol dises kraut schneyden in wein·und den warm machen und also warm trincken·es hilffet on zweyfel·(Dises krautt bτauchet man in der salben genant marciaton·und ist gůt für alle kranckheÿt die dise ÿeczgenantte salben berŭren ist· [145]

(1) Zonnewende.

Dat 109ste kapittel.

Crispula Arabisch en Grieks. Latijn Herba cancri. (Heliotropium europaeum)

De meesters spreken dat dit kruid is van vurige natuur en heeft toch een koelheid aan zich. (3) Aan welke mensen kwade dodelijke vochtigheid ontstaat, aan welke einden van zijn lijf dat is en vooral tegen de rodeloop en pijnen in de voeten, diezelfde zal zonnewende kruid altijd eten, ze verdrijft hem zulke vochtigheid. (2) Dit kruid gekookt in wijn en dan gedronken beneemt de vierdaagse koorts alzo dat hij het dan drinkt twee uur voordat hij denkt dat hem de koorts aankomt en dit zal gebeuren vijfmaal na elkaar zo die koorts komt. (4) Wie de jicht erg woedt in het lijf die gebruikt dit kruid in wijn, hem wordt het beter. Wie de hete koorts heeft in de maag die zal dit kruid snijden in wijn en dan warm maken en alzo warm drinken, het helpt zonder twijfel. Dit kruid gebruikt men in de zalf genaamd marciaton en is goed voor alle ziektes die deze net genoemde zalf beroert.[145]

Vorm.

Een eenjarige kruidachtige plant van 5-35cm. Heldergroene stengel is meestal van de grond af aan vertakt. De 0,5-2,5cm lange gesteelde afwisselend geplaatste bladeren zijn elliptisch tot spatelig en net als de rest van de plant week en wit behaard. Bloemen van 3-4mm lang hebben een doorsnede van 2-5mm, wit tot blauwachtig wit en soms wat geel, juni-september. Geuren niet. Groeit in warmere gebieden, M. Zee.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘De Grieken noemen dit kruid Heliotropion mega of ook Scorpiuros, in het Latijn noemt men het ook zo, te weten Heliotropium en Scorpiuros. Ruellius zegt dat sommige kruideniers het Herba Cancri plegen te noemen, dat is in het Nederduits kreeftkruid’.

Duitse Skorpionschwanz, Krebsblumen. Blûtwurcz is onbekend, naam voor herderstasje, tormentil, smalbladige weegbree en Geranium sanguineum en Geum montanum. De naam herba cancri is voor dit kruid.

Dodonaeus; ‘Voorts heeft ook dit kruid zijn naam Heliotropion gekregen en niet omdat het zichzelf naar de zonschijn keert, maar ook omdat het omtrent de eerste dag van de zomer bloeit, dat is wanneer de zon het verste van de Equatoriaal vertrokken of gescheiden is zijn keer er weer naar neemt want de zon wordt in het Grieks Helios genoemd en de keer of omdraaiing die de zon op de eerste dag van de zomer doet noemen ze Trope. Zodat Heliotropium zoveel betekent als zonnewende, zonnekeer of hetgeen dat zich naar het keren van de zon voegt. De Grieken noemen dit ook Scorpiuros, in het Latijn noemt men het ook zo, te weten Scorpiuros, dat is schorpioenenstaart. Groot Heliotropium is van sommige in het Nederduits kreeftkruid genoemd om de gedaante van de bloemen die aan het uiterste van de stelen gekromd en omgebogen staan als staartjes van kreeften of schorpioenen en zijn vol klein groen zaad, langwerpig en lijken op dat van hirs’.

Gebruik.

Dodonaeus; ‘(3) Als men van dit kruid zoveel als men in een hand doen of omvatten kan in water kookt en dat water drinkt jaagt het de slijmachtige en ook de galachtige vochtigheid des lichaam (in het Latijn bilis en pituitia) van onderaf en strekt voor een goed purgatief.

Heliotropium met wijn ingenomen of ook opgelegd geneest de steken van de schorpioenen.

(2) Vier korrels van het zaad met wijn ingenomen voor het aankomen van de vierdaagse malariakoortsen laten ze gans achterblijven als sommige geloven en waar Dioscorides van vermaant.

Dezelfde geloven ook dat drie greinen of korrels van dat voornoemde zaad van Heliotropium de driedaagse malariakoortsen genezen, ook als boven met wijn voor het aankomen van de koortsen innemen.

Het zaad van groot zonnewende is zeer goed zoals ook is de gehele plant tegen de wratten en alle harde zwellen en voort etende zweren. Want sommige plegen dat zaad te stoten en op de wratten, knobbeltjes aan de aars of diergelijke aanwassen en rode puistjes te leggen om die te verdrogen.

(4) De bladeren gestampt zijn zeer goed gelegd op jicht en op gebroken en gekwetste leden.

Hetzelfde gestampt en op de buik gelegd kan de vrouwen hun maandstonden laten krijgen en de vrucht afdrijven.

(2) Plinius vertelt dat de Magi of wijzen van Oriënt plegen te gebieden dat diegene die de vierdaagse malariakoorts hebben dit kruid viermaal aan hun lijf binden zouden, die de driedaagse malariakoorts hebben dat driemaal zouden doen met hun eigen handen.

Men moet dit kruid niet te veel gebruiken in bevruchte vrouwen of diegene die graag ontvangen zouden want het laat niet alleen misvallen, maar alleen al aangebonden belet het ontvangen van de vrucht’.

wulkraut cx Ca

Candela sive Taxus barbatus latine·

(Die meister spτechen als pandecta und Platearius·das diþs kraut ist von kalter und truckner natur·(Dises kraut ist gůt gekochet mit andern kreüttern in fleÿsch oder besunder in gemūþ·Und dz geessen benymmet all kranckeÿt des herczen·(Item für die heÿsere in der kelen od an d stymme·und der domit vol ist umb die bτust·d neme wůlkraut und fenchel und sŭþs holcz ÿegklichs geleÿch vil·und siede die in wasser oder in gůtem wein·und seÿhe darnach daz durch ein thůch und müsche darunder zucker und trincke das·es hilfft·(Item Platearius·dises kraut gestossen zů bulfer oder gebτennet zů bulfer und das gestreüwet in die wunden·eczet auþ das faul fleysch. (Item·dises kraut geleÿcht in seiner tugent der osterluczÿ und sunderlichen das bulfer davon·(Item·dises krautes safft mit piretro vermengt und den mund domit gewåschen·ist gůt wÿder die zeen weetumb·(Item·dises krautes bleter mit eþsig vermenget·und geleget auff ein verbτennet gelÿd·es heylet·(Item. Dises krautes blůmen mit wegbτeÿte samen oder kraut gesotten·und auff die feüchtblattern geleget·heÿlet den fluþ d feüchtblattern· [146]

(1) Wolkruid, 110de kapittel.

Candela sive Taxus barbatus Latijn. (Verbascum thapsus)

De meesters spreken zoals Pandecta en Platearius dat dit kruid is van koude en droge natuur. Dit kruid is goed gekookt met andere kruiden in vlees of vooral in moes. En dat gegeten beneemt alle ziektes van het hart. (2) Item, voor dat hese in de keel of aan de stem en die daarmee vol is om de borst die neemt toorts en venkel en zoethout, van elk gelijk veel, en kook die in water of in goede wijn en zeef daarna dat door een doek en meng daaronder suiker en drink dat, het helpt. Item, Platearius; dit kruid gestoten tot poeder of gebrand tot poeder en dat gestrooid in de wonden eet uit dat vuile vlees. Item, dit kruid lijkt in zijn deugd op de pijpbloem en vooral dat poeder daarvan. (3) Item, dit kruid sap met bertram vermengt en de mond daarmee gewassen is goed tegen de tandpijn. Item, dit kruid zijn bladeren met azijn vermengt en gelegd op een verbrand lid, het heelt. Item. (4) Dit kruid zijn bloemen met weegbreezaden of kruid gekookt en op de aambeien gelegd heelt de vloed van de aambeien. [146]

Vorm.

Dit is de koningskaars, een van de meest algemene toortsen in de duinen. De stengel is eenvoudig, vierkant, wat gevleugeld en wollig. De bladeren zijn ovaal en wat eivormig, wollig aan beide kanten en aflopend naar de stengel. De gele bloemen staan in juli tot oktober in dichte trossen.

Naam.

Dodonaeus; ‘‘Deze kruiden worden in het Latijn Verbascum genoemd, in het Grieks Phlomos of (als sommige menen) Phlogmos, de apothekers noemen het Tapsus barbatus en vooral die met witte bladeren, anderen noemen het Candela regia, Candelaria of Lanaria, de Hoogduisers Wullkraut, Kertzenkraut, Brennkraut, Himmelkraut, Konighertz, de Nederduitsers wolkruid, wollebladeren, toerse-kruid.

De Grieken noemen het Phlomi of Phlogmi van het woord Phlox, dat is vlam, vuur of licht dat de toortsen geven omdat de bladeren en de stelen van dit kruid nuttig zijn om lonten in de lampen te maken’.

Platearius; ‘Tapsus barbatus et flosmus et ponfiligos idem est’.

Verbascum zou een verbastering zijn geweest van barbascum, waar het eerste deel barba, een ‘baard’ betekent. De mogelijke inspiratiebron zijn de bebaarde meeldraden. Anders zou het ook een verbastering van barbascum kunnen zijn, ‘baardige thapsus’. Met thapsos of thapsia doelden de ouden op een plant die op het eiland Thapsos voorkwam en gebruikt werd om geel te verven.

Dodonaeus; ‘Diegene die gadegeslagen hebben, zegt Lobel, dat de wezeltjes gevochten hebben met de slangen en bijkans dood en overwonnen zijn en van dit wolkruid gegeten hebben zo weer kloek en lustig geworden zijn en het gevecht opnieuw begonnen zijn die hebben dit kruid in het Latijn Taxus genoemd als goed zijnde tegen het vergif, hoewel het meest bekend is met de naam Tapsus barbatus. De Fransen noemen het ook torches en de Grieken Phlomi of Phlogmi van het woord Phlox, dat is vlam, vuur of licht dat de toortsen geven omdat de bladeren en de stelen van dit kruid nuttig zijn om lonten in de lampen te maken en daarom is het ook torsekruid genoemd in onze taal. De naam wolkruid komt van de zachtheid en wolligheid van dezelfde bladeren’.

Plinius verhaalt dat de wollige bladeren als lampenpit worden gebruikt. Dat dit juist is kunnen we nagaan uit het geschrift van Marcellus Empiricus die de toorts ‘herba lucernia’’ noemt, ‘lampenkruid’.

Bij H. Hildegard von Bingen zien we, behalve Lanaria: Latijns voor wol, ook de naam Wullena, waarin de naam wol of wollenkruid voorkomt.

Gebruik.

Van deze twee koninklijke soorten ruiken de bloemen niet aangenaam, gedroogd ruiken ze echter honingachtig. Ze geven een zoet en slijmig aftreksel dat een elf procent aan suiker bevat. Dit wordt gebruikt in de artsenij als bestanddeel van een borstthee. Het zachte blad werd gebruikt bij omslagen en zweren. Dioscorides kende al Verbascum soorten. Hij prees de wortels voor inwendig gebruik aan bij hoesten, buikloop, krampen en tandpijn. Voor inwendig gebruik werd door hem aangeraden om de bladeren te gebruiken bij oedeem, oogontsteking en ontstoken worden door de bladeren op de zieke plek te leggen.

Herbarijs; ‘Tapsus barbatus is koud en droog en heet wolfs kersse en heeft zachte bladeren en gele bloemen en groeit aan oevers van grachten. (3) Tegen de aambeien zal men dit kruid koken in wijn en stoven daar de aambeien zijn. En hetzelfde doet de zieke als hij naar toilet gaat en zich ermee afveegt’.

Wolfs kersse is een wat vreemde naam, mogelijk een schrijffout van wolle kersse, wolkaars.

(1) Herbarius in Dyetsche; ‘Wollecruyt, Taxus barbatus of Taxus barbascus is koud en droog van samengesteldheid. Er zijn twee soorten van als man en vrouw, de man is wit en de vrouw is zwart. De man heeft langachtige smalle bladeren en een dunne steel en klein of dun zaad. Het vrouwtje heeft bladeren gelijk kool, ik bedoel net alsof het een klein kooltje is.

Het kooksel hiervan gedronken geneest de pijn van de zijde en van slagen of klappen.

(2) Tegen hoest drink je wijn waar het in gekookt is dat met het sap van zoethout gemengd is.

(3) Tegen tandpijn was je de mond of gorgel met het sap hiervan dat met bertram gemengd is.

Als je de bladeren in water kookt is dat goed om op de hardheid en gezwellen van de ogen te leggen.

(4) Als je een spons in wijn duwt waar wolkruid in gekookt is en zo op de lopende aambeien doet helpt het zeer om die te stoppen. Tegen hetzelfde doet het ook als je de aars bestrijkt met wijn waar wolkruid in gekookt is nadat je naar toilet geweest bent.

Tegen tenasmonem is het ook goed om in water, waar wolkruid en bijvoet in gekookt zijn, om op die kruiden te zitten volgens Galenus en Pandecta’.

Cippτesz

Das cxi Capitel

Cÿppτessus arabice·grece·et latine·

(Der wirdig meÿster Serapio in dem bůche aggregatoτis·spτicht·Das die bletter von cÿpτessen die rÿnden und auch die nuþs davon genüczet werden in der erczneÿ·(Avicenna in seinem andern bůch in dem capittel Cÿppτessus spτicht·das d seÿ heÿþ an dem dτyttten grad unnd trucken in dem andern grad·

(Die nuþs von der cÿppτessen sind stercker an jrer krafft dann die bletter ·(Die bletter gesotten in eþsig und auff die wunden geleget·eczet auþ das faule fleÿsch·und reÿniget die·

(Und auch also getruncken so benÿmmet er dissuriam·das ist·der kalten siechtumb·(Item. Die nuþs vonn cÿppτessen dÿe sol man stossen also frÿsch·und man sol auch die thůn in wein·und den also getruncken·das benymmet asmam·das ist dz blůt speÿen·(Item·Die nuþs von cÿppτessen gestossen·unnd auch gemüschet mit feÿgen·und darauþ gemachet einen teyg·Dÿser teÿg benÿmmet den wolff·unnd auch polipum·das ist ein fleÿsch das wechþst an der nasen·daτüber gelegt geleÿch einem pflaster·(Item·Ein pflaster gemachet von den blettern und von der nussen·ist gůt den die do zerbτochenn sind in dem leÿbe·das do darauff gegeleget·(Avicenna in seinem andern bůch in dem capitel cÿppτessus spτicht·das die nuþs geleget in wein·und darvon getruncken·benemen dz keÿchen·und auch den alten hůsten.(Item·Von den bletern getruncken mit wein·ist gůt dÿabeticis das ist den·den der harm entgeet über jren willen·(Auch des geleychen so ist der wein gůt stranguiriosis·das ist·die do mit nôten trôpflingen hårmen·

(Platearius spτicht·das do die rÿnden van cÿppτessen fast gût seÿen calculosis·die do gestossen und das bulfer eingenommen mit råtichwasser·treÿbet do den stein auþ den lennden·und auch auþ der blasen·[147]

Cipres.

Dat 111de kapittel.

Cÿppressus Arabisch, (1) Grieks en Latijn. (Cupressus sempervirens)

De waardige meesters Serapio in het boek aggregatoris spreekt dat de bladeren van cipres, de bast en ook de noten daarvan genuttigd worden in de artsenij. Avicenna in zijn andere boek in het kapittel Cupressus spreekt dat het is heet aan de derde graad en droog in de andere graad.

De noten van de cipres zijn sterker aan hun kracht dan de bladeren. De bladeren gekookt in azijn en op de wonden gelegd eet uit dat vuile vlees en reinigt die.

En ook alzo gedronken zo beneemt het dissuriam, dat is de koude ziekte. Item. De noten van cipres die zal men stoten alzo vers en men zal ook die doen in wijn en dan alzo gedronken, dat beneemt (2) astma, dat is dat bloedspuwen. Item. De noten van cipres gestoten en ook gemengd met vijgen en daaruit gemaakt een deeg. Deze deeg beneemt de huidsmet en ook poliep, dat is een vlees dat groeit aan de neus, daarover gelegd gelijk een pleister. Item. (4) Een pleister gemaakt van de bladeren en van de noten is goed die er gebroken zijn in het lijf, dat daarop gelegd. Avicenna in zijn andere boek in het kapittel cipres spreekt dat de noten gelegd in wijn en daarvan gedronken benemen dat kuchen en ook het oude hoesten. Item. (3) Van de bladeren gedronken met wijn is goed diabetici, dat is die de plas ontgaat tegen hun wil. Ook desgelijks zo is de wijn goed stranguriosis, dat is die er met nood druppelend plassen.

Platearius spreekt dat de bast van cipres erg goed is die nierstenen hebben, die gestoten en dat poeder ingenomen met radijswater drijft de steen uit de lenden en ook uit de blaas. [147]

Vorm.

De cipressenboom is een hoge boom die een lange rechte en dikke stam heeft met een spits opgaande top. Deze stam is in de ronde begroeid met zeer vele takken die zich niet wijdt uitbreiden of spreiden, maar langs de middenstam omhoog groeien, doch geenszins tot de top toe raken zodat deze boom boven nimmermeer breed is, maar een scherpe top heeft die van het midden af geleidelijk aan smaller en spitser wordt. De bladeren zijn langwerpig rond zoals de bladeren van Tamarix, doch wat dikker en steviger. De vruchten hangen van de takjes nederwaarts af die bijna op de nootjes van lorkenboom lijken, doch groter en dichter ineengedrongen, ja bijna zo groot als gewone pruimen en als die rijp en droog zijn vanzelf splijten en op vele plaatsen opengaan en dan valt het zaad eruit dat daarin besloten was en wordt door de kracht van de wind uitgeschud en vliegt weg en dit zaad is klein, plat en zeer dun.

Naam.

(1) Dodonaeus: ‘Deze boom wordt in het Grieks Cyparissos of Cypatissos genoemd, in het Latijn Cupressus, in de apotheken Cypressus, in het Nederduits cypresse-boom, in het Hoogduits Cypressenbaum’.

De naam cypres, in het Duits Zypresse, midden-Hoogduits cipres(se) Engels cypress en Frans cypres is ontleend aan oud-Frans cipres en dit van Italiaans cipresso dat uit Latijn cyparissus (ouder cupressus) stamt. De naam is net als het Griekse κυπαρισσος kyparissos of kuparissos, maar onafhankelijk daarvan uit een klein Aziatische spraak overgenomen uit de gelijke Hebreeuwse betekenis gofer. Luther schrijft naar aanleiding van het Latijnse cypresse en bestemt daarmee de noord-Duitse vorm.

Dat de cypres door Semitische landen naar Griekenland ingevoerd werd lezen we in de Griekse naam, kupros, cupar of cuper, in oud Hebreeuws gofer, (koper) Genesis 6: 14, zonder twijfel uitgedrukt. "Maak u een ark van goferhout". (Vergelijk Cyperus, van het Hebreeuwse kophur: hars)

Gebruik.

Herbarius in Dyetsche en de Herbarijs hebben dit kapittel niet.

Maerlant; ‘Cypressus dat is een hout, bijna van de ceders bouw. Want het groeit hoog en groot en niet doorbuigt (dat wordt verteld van de palm) door geen nood al waar men het als balken legt. Het is hout dat goed geurt in het land waar dit hout wel groeit pleegt men dat men ervan maakt de doodskisten vanwege de stank die van de doden komt te sterk’.

De cipres was aan Pluto, de god van de onderwereld, geheiligd. Dit werd waarschijnlijk veroorzaakt doordat het hout van de cipres als immuun tegen rot werd beschouwd en gebruikt voor kisten in de huishouding en doodskisten. Een cipres voor het huis geplaatst was een teken dat er een dode was, evenzo plaatste men ze bij brandstapels en op graven. In de tijd van Augustus waren de brandstapels en lijkenaltaren algemeen omringd door cipressen. Het was de treurboom van de begraafplaatsen, ‘Tristis Cupressus’. Dodonaeus; ‘De heidenen plag de cipressenboom aan de God van de hel Pluto toe te wijden en Arbor Ditis en Arbor feralis te noemen als een boom die de doden toekomt en daarom geloven sommige dat de schaduw ervan schadelijk is of immers enig ongeluk of iets kwaads betekent’.

Dodonaeus; ‘Cipresbladeren, de jonge scheutjes en nootjes genezen de grote zweren en kwade zeren in de harde grove lichamen en ze verteren of laten vergaan en verdwijnen zonder moeite of schade alle overvloedige vochtigheden die diep in het lijf schuilen, te weten in de tere of weke lichamen en niet zeer zware ziekten en daarom zijn ze ook goed om de breuken te genezen als de darmen gezonken zijn want zowel van binnen gebruikt als van buiten opgelegd kunnen ze de delen van het lichaam die door onmatige vochtigheid week en slap geworden zijn wederom droog maken en daarna de leden zelf kracht en sterkte geven.

Sommige mengen deze bladeren, scheutjes of nootjes met meel van gerstemout of grout en leggen ze zeer nuttig op het wild vier, karbonkels en andere hete voort etende of springende zeren en zweren.

(2) Voorts is in de cipresboom niets gebruikelijker dan alleen de vrucht want de nootjes die vers gestoten zijn en in wijn geweekt en die wijn gedronken is goed tegen het hoesten, kuchen, kortheid van adem of benauwdheid als men niet anders dan met uitgerekte hals ademen kan. Hetzelfde doet ook het water daar ze in gekookt hebben als het gedronken wordt. Die nootjes met droge vette vijgen vermengt maken de hardheden murw en laten de gezwellen van de manlijke leden zinken, maar als men er wat heesdeeg bij doet laat ze de kroppen en klieren vergaan, daarop gelegd. Die als tevoren gestoten met een vijg en opgelegd genezen het gebrek dat Polypus heet in het Grieks en in onze taal wolf, te weten als er veel kwaad vlees in de neusgaten groeit met een moeilijke zweer. Die in azijn gekookt en met vijgbomen gestoten laten de schurftige of zwerende nagels afvallen.

(3) De bladeren van deze boom doen ook hetzelfde en vooral het sap daaruit geduwd welk sap met wat olie vermengt de schemering van de ogen geneest en de bladeren met grant gemengd en opgelegd genezen de hete zweren die aan de oren komen, dan binnen het lijf genomen, dat is met malvezij, enige zoete wijn of honigwater gedronken genezen diegene die hun plas onwillens ontgaat, de druppelplas of koude plas hebben en die met grote smart plassen. Tot dat doel wordt het sap uit deze bladeren met het zaad geperst en gebruikt en vooral tegen de beten van de slangen. Dan die bladeren met meel van gerstemout opgelegd genezen de pijn van het hoof als het van de zon zeer doet. Ook als men deze bladeren klein stoot en oplegt dan stelpen ze het bloed en helen de verse wonden.

(4) Een pleister van deze bladeren en noten gemaakt is goed van buiten opgelegd als er iets van binnen het lijf gebroken is. Maar de bladeren alleen gestoten met tweemaal zoveel week brood en met wijn gekneed stillen de pijn van de voeten.


wilder galgan

Das cxii Capitel

Cÿperus latine·grede Erisceptron·arabice Sapurios vel sahade·

(Der meister diascoτides in dem capitel Sahade·idest Cÿperus·spτicht·das dises seÿ ein kraut·und hat bletter geleÿch dem lauch·allein das die bletter cyperi ein wenig lenger unnd hertter sind und subtiler·(Dises kraut hat einen stengel eines armes lang·und der ist krumm und knodat·und hat vier ecken·oben an der spÿczen hat dises kleyne bletter und darunder hat es samen·(Dise wurczel geleÿchet der wurczel olive·und der ist do zweÿer handt·Eine ist lanng·die ander rotund und schwarcz. Diser stammen wåchþet geren an den feüchten steten und sunderlichen in den wÿsen·(Die wurczeln nüczet man in d erczneÿ·und die hat einen gůten gerauch·(Dise wurczeln ist heiþ und trucken an dem andern grade·(Der meister Johannes mesue spτicht·das dise wurczel mache gůte vernunfft·und stercke den magen·(Und bτinget dem menschen gůt farben·(Und benÿmmet den bôsen gerauchen des mundes·(Dise wurczeln geleget in baumôle dτeÿ tag od vier·und mit dem ôle die lenden geschmieret daz wôτmet die und benymmet den stein darauþ·

(Item·domit geschmieret dye kalten blasen·wôτmet sÿ unnd machet wol hårmen·(Platearius·Wylder galgan hÿczigett das geblŭt·und darumb sol der ausseczig mensch sich des nit gebτauchen·(Item Galienus in dem sibenden bůch genant Simplicium farmacarum·in dem capitel Cÿperus spτichet·das dÿse wurczeln fast gůt sey den erkalteten gelÿdern·die geleget in bitter mandel ôle·und den leyb do mit geschmieret und auch von der wurczeln do getruncken mit wein·(Avicenna in seinen bůch genant de viribus coτdis spτichet·dz wilder galgant stercke dz hercze und bτinge dem erkaltten [148] menschen ein gůt frôlich geblŭt·und dienet auch sunderlichen fast wol den die do sind melancolici. (Item diþ wurczeln beyd als dÿ lang und die rund haben ein natur·(Plinius spτicht das dÿse wurczel gestossen zů bulfer·und darunder gemÿschet zucker und hônig·und also gesoten mit ein wenig gůts weins und darnach diser wurczel klein vierecket geschnÿten·und die bτŭ darüber gethon·Dises geleÿchet dem gebayþten ynngwer·und man mag dises halten über jar·und also essen·das wôτmet alle jnnerliche gelÿder·und machet wol deüwen·und scherpffet die vernunfft·

Wilde galigaan.

Dat 112de kapittel.

Cÿperus Latijn, Grieks Erisceptron. Arabisch Sapurios vel sahade. (Cyperus longus)

De meester Dioscorides in het kapittel Sahade, id est Cyperus, spreekt dat dit is een kruid en heeft bladeren gelijk de look, alleen dat de bladeren van Cyperus een weinig langer en harder zijn en subtieler. Dit kruid heeft een stengel van een arm lang en die is krom en knopig en heeft vier hoeken, boven aan de spits heeft deze kleine bladeren en daaronder heeft het zaden. Deze wortel lijkt op de wortel olijf en die is er tweevormig. Een is lang, de ander rond en zwart. (Cyperus rotundus) Deze stammen groeien graag aan de vochtige plaatsen en vooral in de weiden. Die wortels nuttigt men in de artsenij en die heeft een goede reuk. Deze wortel is heet en droog aan de andere graad. De meester Johannes Mesue spreekt dat deze wortel maakt goed verstand en versterkt de maag. (3) En brengt de mensen goede kleur. En beneemt de kwade reuk van de mond. Deze wortels gelegd in olijvenolie drie dagen of vier en met de olie de lenden gesmeerd dat verwarmt die en beneemt de steen daaruit.

(4) Item, daarmee gesmeerd de koude blaas verwarmt die en maakt goed plassen. Platearius: Wilde galigaan verhit dat bloed en daarom zal de mens met huiduitslag dat dus niet gebruiken. Item, Galenus in het zevende boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel Cyperus spreekt dat deze wortels erg goed is voor de verkouden leden, die gelegd in bittere amandelolie en het lijf daarmee gesmeerd en ook van de wortels zo gedronken met wijn. Avicenna in zijn boek genaamd de viribus cordis spreekt dat wilde galigaan versterkt het hart en brengt de verkouden [148] mensen een goed vrolijk bloed en dient ook uitzonderlijk erg goed die er zijn melancholisch. Item, deze wortels beide, als de lange en de ronde, hebben een natuur. Plinius spreekt dat deze wortel gestoten tot poeder en daaronder gemengd suiker en honing en alzo gekookt met een weinig goede wijn en daarna deze wortel klein vierkantig gesneden en die brei daarover gedaan. Deze lijkt op de gebade gember en men mag dit houden over een jaar en alzo eten, dat verwarmt alle innerlijke leden en maakt goed verduwen en scherpt het verstand.

Vorm.

(2) Dodonaeus; ‘‘Beide soorten van echte Cyperus hebben langwerpige, smalle, dunne bladeren die van het riet gelijk en langer en harder dan die van prei met een uitpuilende rib of uitstaande rug die scherp en bijna snijdend is, de steel is recht en slecht zonder enige leden of knieën, glad en kaal, driehoekig en soms, maar zeer zelden, vierhoekig, op de top ervan komen voort kleine bladertjes in een wijde en brede aarachtige tros waaruit de rietpluimen afhangen daar klein zaad in besloten is. Dan het verschil van deze twee soorten is alleen of meestal in de wortel’.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘‘Deze kruiden worden hier te lande gewoonlijk wilde galigaan genoemd, in Hoogduitsland Wilder Galgan. De apothekers houden de Latijnse naam, te weten Cyperus of Cypirus voor best. De Grieken noemen het soms Kyperos en soms Kypeiros. Dit kruid heet in Italië Cypero en schijnt in het Grieks Cyperos of Cyperis genoemd te wezen vanwege de gelijkenis van de wortel die op een busje of klein potje lijkt. Ze worden in het Grieks ook genoemd Erysisceptron’.

Cyperus stamt mogelijk van Cypris (Venus) naar zijn minnen drift verwekkende eigenschappen. Het is ook mogelijk dat het van het Hebreeuwse kophur, ‘hars’, stamt. Dit naar de wortelstok van Cyperus longus die in de parfumindustrie gebruikt wordt. Cypergras, Duits Zypergras.

Dodonaeus; ‘De eerste soort wordt gewoonlijk naar de gedaante van de wortels ronde Cyperus genoemd en in het Latijn Cyperus rotundus. De tweede heet lange Cyperus en in het Latijn Cyperus longus. Plinius schrijft dat men de wortel van Cyperus wanneer die langwerpig is Cyperis of Cyperida plag te noemen. Lange Cyperus, zegt Lobel, in het Latijn Cyperus longus odoratior, habitior, heet nu wilde galigaan in onze taal, in het Hoogduits Wilden Galgan, in het Engels wilde galigaen en galinga en de echte galigaan (Alpinia) heet bij sommige Cyperus Babylonicus’.

Gebruik.

Ze leveren een goed smakend en aangenaam ruikende olie. Deze olie levert een spijsolie wat ook wel gebruikt wordt bij zeepfabricage. Het uitgeperste deel is dan nog eetbaar voor mens en dier. De overige delen worden gebruikt als groenvoer en vlechtwerk.

Herbarius in Dyetsche; ‘Ciperus is heet en droog in de tweede graad. Het is een driehoekig kruid. De wortel is de medicijn, het heeft de macht die diuretica genoemd wordt. (dat is om de verstopping van de nieren of van de blaas te openen) Daarom is het goed tegen aandrang tot waterlozing en tegen dysurie. (dat is een pijn in de blaas waarom je nu een beetje moet plassen en over een uur noch wat) En zo wordt het aldus genomen: ‘Neem de wortels van Cyperus die je goed breekt en peterselie, van elk zes ons; de zaden van eppe, van venkel en van steenbreek, van elk een ons; dit alles stamp je en kook het in wijn tot dat een derde deel verkookt is, dat zuiver je door een doek en maak het zoet met suiker en dan drink je het’. Tegen hetzelfde is het goed om gestampte Cyperus in olie te koken en dit zo op de blaas te leggen of omtrent de schaamstreek want het laat zeker plassen en ontbindt de vochtvermenging.

(2) Het kooksel van Cyperus dat met steenbreek in wijn en dan met een soort spuit in de mannelijke roede gedaan wordt breekt zeker de steen. Dezelfde voornoemde drank is goed tegen pijn van de maag of van de darmen die uit koude of winden komen. Tegen hetzelfde is ook de wijn goed waar Cyperus met kaneel in gekookt is want dat heeft de kracht om de vertering te versterken.

Tegen litergiam (dat is een groep of een blaar van slijm achter in de hersens) is een van de beste medicijnen: ‘Neem gebroken Cyperus, kook het in de olie totdat het vrijwel verteerd is en doe het daarna op de kolen, de zieke zal de rook ervan door de neus en mond ontvangen’.

Als je het poeder van deze wortel in vuile wonden doet verdrijft het volgens Platearius de vuiligheid.

(3) Als je het veel gebruikt geeft het je een goede kleur en geur.

Gewreven Cyperus met het sap van Primula veris en wat olie van bevergeil tezamen gemengd is goed om dit lauw op de krachteloze zenuwen te leggen tegen pijnen van de zenuwen.

Als je veel Cyperus eet heb je kans om melaats te worden want het zet het bloed om volgens Avicenna. Het kooksel van Cyperus is goed tegen de stinkende neus en mond en tegen zwerend tandvlees.

(4) Wijn, waar Cyperus in gekookt is, is goed tegen de druppelende plas, (a) tegen uitgeputheid vanwege een zere blaas en tegen koude met alle zeer, alzo werkt het ook in de nieren.

Als je van het kooksel een pleister maakt is dit goed tegen kou van de baarmoeder en de aambeien. Het net genoemde kooksel is goed tegen verouderde koortsen die van slijm komen volgens Serapio, Pandecta en Platearius’.

(a) Vergrote prostaat?/ overloopincontinentie.

zymetrinden oder kanel cxiii capitel

Cinamomum latine·Gτece·et arabice Darsen·

(In dem bůch circa instans in dem capitel Cÿnamomum steet geschτiben·das der seÿe heÿþ an dem dτitten grad·und trucken an dem andern·(Die meister spτechen·das dises sey ein rynden eines baums der wechþt in jndia und in europia·Und d ist zweÿer handt·Der ein subtil·und der ander groþ·Die groþ sol genüczet werden in der erczneÿ domit den magen zů reÿnigen·Die subtile sol genüczet werden daz hercz domit zů stercken·Dise rÿnnden sind die besten die do haben einen gůten gerauch und scharpff mit einer süþsigkeit vermüschet und die von farben rot sind·und dÿse rÿnden die do haben ein weisse farbe·odeτ ein schwarcze die sollen nichcz·(Item·zymmetrynden beleÿbt unverseert an seiner nature zehen jar·(Diascoτides spτichet·das zymmetrÿnden getruncken mit wasser treÿbet auþ secundinam·das ist die ander geburde·(Und bτinget auch also genüczet frawen feüchtigkeit menstruum genannt·Zů allen disen dingen ist es mer würcken wenn das bulfer von zymmetrynden gemüschet wirt mit mirτen·(Cynamomum gebulfert und gemüschet mit hônig·benÿmmt die flecken under dem antlicze·oder an dem leÿbe wo die gesein mügen·domit bestrÿchen des abents·und darnach des moτgens widerumm van dem antlicz ab gewåschen·mit rosenwasser·(Item·Zÿm [149] metrÿnden senfftiget den hůsten·benÿmmet catarτum·das ist den schnopffen·(Item cynamomum ist fast gůt genüczet den wassersüchtigen·(Galienus in dem bůche genant de cibis·in dem capitel cynamomum spτicht·daz die rôren benemen bôse feüchtunge in dem menschen·und geben dem magen gůten gerauch·unnd dienet sunderlich wol dem erkaltteten magen·(Item·Zymmetrynden benemen die bôsen feüchtung auf dem haubt und auþ dem magen. (Platearius·Wôllicher cÿnamomum dÿck ÿþset der gewÿnnt ein gůt lauter gesicht·(Avicenna in dem bůch genannt de viribus coτdis·spτicht·das cÿnamomum stercke das hercze·und mache ein gůt geblŭt·

(1) Zymetbast of kaneel, 113de kapittel.

Cinamomum Latijn, Grieks en Arabisch Darsen. (Cinnamomum verum)

In het boek Circa instans in het kapittel Cÿnamomum staat geschreven das het is heet aan de derde graad en droog aan de andere. De meesters spreken dat dit is een bast van een boom die groeit in India en in Europa. En die is tweevormig. De ene subtiel en de ander grof. De grove zal genuttigd worden in de artsenij daarmee (2) de magen te reinigen. De subtiele zal genuttigd worden dat hart daarmee te versterken. Deze bast is de beste die er hebben een goede reuk en scherp met een zoetigheid vermengt en die van verven rood zijn en deze bast die er hebben een witte verf of een zwarte die zullen niets. Item, kaneel blijft onveranderd aan zijn natuur tien jaar. Dioscorides spreekt dat kaneel gedronken met water drijft uit secundinam, dat is de andere geboorte. En brengt ook alzo genuttigd vrouwen vochtigheid, menstruatie genaamd. Tot al deze dingen werkt het meer als dat poeder van kaneel gemengd wordt met mirre. Cinnamomum gepoederd en gemengd met honing beneemt de vlekken onder het aangezicht of aan het lijf, waar die zijn mogen, daarmee bestreken ’s avonds en daarna ‘s morgens wederom het aangezicht afgewassen met rozenwater. Item. [149] Kaneel verzacht het hoesten en beneemt catarrum, dat is de snuf. Item, Cinnamomum is erg goed genuttigd de waterzuchtige. Galenus in het boek genaamd de cibis in het kapittel Cinnamomum spreekt dat de bast benemen kwade vochtigheid in de mens en geeft (2) de maag goede reuk en dient uitzonderlijk goed de verkouden maag. Item. Kaneel beneemt de kwade vochtigheid op het hoofd en uit de maag. Platearius. Wie Cinnamomum vaak eet die wint een goed zuiver gezicht. Avicenna in het boek genaamd de viribus cordis spreekt dat Cinnamomum versterkt (3) dat hart en maak een goed bloed.

Vorm.

Kaneel is een altijdgroene en ruige boom van zes tot tien meter hoog met een sterk vertakte stam. De bladeren zijn leerachtig, eivormig tot langwerpig en staan tegenover elkaar. De bloemen zijn klein en ruiken onaangenaam. De vruchten ruiken naar terpentijn.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Deze schors, te weten de binnenste, heet in onze taal caneel, in het Hoogduits Zymmetrinden of Zymmetroerlin, in de apotheken ook Canella en Cinamomum. In het Arabisch heet het darsini, darchini of dartzini, in het Hebreeuws kinnamon en daarvan komen de Griekse en Latijnse namen Kinnamomon, Cinnamomum en Cinnamum. (2) Die naam Cinamomum komt eigenlijk toe aan de beste soort en de slechtste heet in het Latijn en Grieks Cassia en ook Casia’.

In Chinees betekent quilin of guangxi een kaneelbomenwoud, dit is een stad aan de rivier de Lijiang. Uit Maleis kayu: hout, en manis: zoet, komt kayu-manis dat over Hebreeuws (Phoenisch, Exodus 30: 23 en andere teksten) qinnamon werd en via Grieks tot Latijn cinnamum, midden-Latijn cinnamomum kwam, via Frans werd het cinnamome en Engelse cinnamon. Uit midden-Latijn cinnamomum ontstond oud-Hoogduits Cincimen, Cimment en Sinamin en het midden-Hoogduits Zinemin zodat het nu Zimt of Zimmt is.

De naam cin-(n)-amomon kan als volgt verklaard worden; vanuit het Griekse kinein, ‘inrollen’, a, ‘zonder’, en momon, ‘feil’ of ‘fout’, bijgevolg een plant zonder fout, een edel gewas dat zich heeft ineengerold, waarmee op de bastrolletjes zou zijn gedoeld.

Kaneel, in midden-Nederlands was het canele, dit stamt uit Frans cannelle, wat weer stamt uit midden-Latijn cannella, dit uit Latijnse canna, ‘riet’ (stengel) en is zo genoemd naar de vorm (pijpjes) van de gedroogde schors.

Gebruik.

Kaneel is afkomstig uit de binnenbast van de scheuten en takken. Die bast pelt gemakkelijk af waarna de kaneelstrips rond een dunne stok worden gewonden en de buitenbast verwijderd wordt. Een bekend kaneelgerecht is kandeel, het traditionele drankje voor kraamvrouwen en hun bezoek. Kandeel is een mengsel van kaneel, wijn, suiker, melk en een eierdooier

In Bijbelse tijden werd het gebruikt voor de bereiding van wierook, heilige olie, medicijnen en parfum (Spreuken 7:17) In de zinnebeeldige woning der wijsheid is het de liefelijke kaneel die haar vervult, Ecclesiastuics 24, 20 In de Apocalyps is de kostbare kaneel een voorwerp van weelde bij de verwoesting van Babylon. Vanwege zijn welriekendheid werd kaneel gebruikt als een soort parfum om lichaamsgeurtjes weg te werken.

Herbarius in Dyetsche; ‘Caneel of cinamomum is heet in de tweede en droog in de derde graad. De goede kaneel herken je aan zijn goede smaak. Het heeft de kracht om de hersens te versterken uit zijn goede smaak dat met goede reuk gemengd is en te helen of te bevestigen uit zijn vastheid of taaiheid. (2) Het is goed tegen een krachteloze maag die van verkoudheid komt. Het poeder van kaneel wordt met het poeder van karwij in het eten gemengd en gewoonlijk weekt men het in sausen of kruiden om appetijt te krijgen.

Als je kaneel kauwt geeft het een goede adem. (3) Tegen het in onmacht gaan en hartkramp geef je gebroken kaneel met kruidnagels, doe het in een vers ei en neem het zo’.

Maerlant; Cinnamomum, als Isidorus zegt en Plinius, is een boom die pleegt in Ethiopië veel te staan. Honderd tachtig cm hoog, als ik meen. Van bruine schors, van hout klein, is het grof dan heeft het waarde geen. Het groeit met hitte en met droogte want het kan geen regen gedogen. Als het nieuw is en men breekt het in stukken werpt het een rook uit, min of meer, met stuiven in de gebaren gelijk alsof het een mist ware. De kaneel waar men mee te eten plag, Platearius die zegt het, die heeft groot geweld hersens en (2) magen die zijn verkouden, ook maakt het goede appetijt. Is het dat men in zomertijd zijn poeder werpt op de spijzen, goede mond en van goede wijze maakt het hem die het veel kauwt omdat het kwade adem verteert. Tegen kwaad tandvlees mede zal men het wrijven daar ter plaatse met koud water zodat het bloedt, dan is gepoederde kaneel goed. (3) In warme wijn en daar terstond daarmee goed gewreven de mond tegen in onmacht gaan en tegen hartaanval zal men dit verpoederen mengen. Met kruidnagels gewreven zal men de zieke geven’.

kümel cxiiii capitel

Ciminum latine et grece·Arabice camin·

(In dem bůch genant Pandecta in dem capitel Camyn·beschreÿben uns die meister von manger handt kümmel·Aber hie wirt unns allein beschτiben von dem selben kümmel den wir in teütschen landen gemeÿnigklichen nüczen·und der ist heÿþ und trucken an dem dτÿtten grad·(In dem bůche circa instans in dem capitel cÿminum steet geschτibenn·das dises sey ein kraut unnd daran wåchþet vil samens·unnd den mag man nit felschen unb der menig willen des samens·

(Diser same weret fünff jare unverseerer an seiner natur·

(Diascoτides spτicht·das kümmer in der kost geessen·und davon getruncken stercket die deüwung in dem magen·(Der same gesotten in wein und darunder gemüschet siben gezeÿte genant fenum grecum·benymmet den schmerczen der dårme unnd bτinget wÿnde·(Item·Kümmel gestossen und do gemüschet mit dem weÿssen eines eÿeþ·und das geleget auff die roten augen benymmet die rôte davon·(Kümel gesoten mit wein und darunder gemüschet feygen die trucken sind·und den getrüncken·benymmet den alten bôsen hůsten.

(Kümmel in dem mund gehalten·und den gekeüwer und den atem geblasen wider die augen·machet sÿ klar unnd lautter. (Wenn das blůt an dem leÿbe [150] Wenn das blůte an dem leÿb gelebert wåre von schlegen od fallen oder wie daz wåre der neme das bulver von kümel und müsche das mitt wachs beÿ dem feüwer und lege das darauff·dz zerteÿlet daz gelebert blůt und ist gewis·(Wõlicher kümmel vil nüczet der gewinnet ein bõse farbe·(Wôlicher dem schnopffen het der sich erhaben het von kelte·der neme kümmel gebulvert und loτbeer ÿegklichs geleich vil·und thů daz in ein såcklein und lege dz auff dein haubte·es hilfft on zweÿfel·(Item. Nÿmm kümmel und seude den in wein und lege den also warmen auff den nabel·es benymmet stranguiriam und dissuriam·dz ist den kalten siechtumb und ander vil gebτesten der blasen·(Item Avicenna in seinem andern bůche in dem capitel Cÿminum spricht das kümmel bτinge winde genant ventositates und beneme od verzere die bôsen feüchtung in dem menschen·(Item kümmel mit wasser gesoten und das antlicz damitt gewåschen wirt lauter und klar davon·aber dises sol selten geschehen und nit zů vil·(Kümel gestossen und gemischet mit essig und für die nasen gehalten und gerochen benÿmmt dz blůten auþ d nasen·(Kümmel gemischt mit essig und wasser und dz getruncken·benymmee dz keichen·(Kümel genüczet benymmet dz blůt seichen·und benymmet den zerschwollen bauch·

(1) Kummel of komijn, 114de kapittel.

Ciminum Latijn en Grieks. Arabisch camin. (Cuminum cyminum)

In het boek genaamd Pandecta in het kapittel Camyn beschrijven ons de meesters van vele soorten komijn. Maar hier wordt ons alleen beschreven van dezelfde komijn die we in Duitse landen gewoonlijk nuttigen en die is heet en droog aan de derde graad. In het boek Circa instans in het kapittel Cuminum staat geschreven dat dit is een kruid en daaraan groeit veel zaad en die mag men niet vervalsen vanwege de hoeveelheid van de zaden.

Dit zaad blijft vijf jaar onveranderd aan zijn natuur.

Dioscorides spreekt dat kummel in de kost gegeten en daarvan gedronken versterkt de vertering in de maag. (2) Het zaad gekookt in wijn en daaronder gemengd zevengetijde genaamd foenum graecum beneemt de pijnen van de darmen en brengt winden. Item. Komijn gestoten en dat gemengd met het witte van een ei en dat gelegd op de rode ogen beneemt de roodheid daarvan. Kummel gekookt met wijn en daaronder gemengd vijgen die droog zijn en dan gedronken beneemt dat oude kwade hoesten.

Komijn in de mond gehouden en dan gekauwd en de adem geblazen tegen de ogen maakt die helder en zuiver. Wie dat bloed aan het lijf [150] (3) Wie dat bloed aan het lijf gestold is van slaan of vallen of van wat dat is die neemt dat poeder van kummel en meng dat met was bij het vuur en leg dat daarop, dat verdeelt dat gestolde bloed en is zeker. (4) Wie komijn veel nuttigt die wint een kwade kleur. Wie de snuf heeft die zich verheven heeft van koudheid die neemt komijn gepoederd en laurier, van elk gelijk veel, en doe dat in een zakje en leg dat op je hoofd, het helpt zonder twijfel. Item. Neem komijn en kook die in wijn en leg het dan alzo warm op de navel, het beneemt stranguriam en dysenteria, dat is de koude plas en andere vele gebreken van de blaas. (2) Item, Avicenna in zijn andere boek in het kapittel Cuminum spreekt dat komijn brengt winden genaamd ventositates en beneemt of verteert de kwade vochtigheid in de mensen. Item, komijn met water gekookt en dat aangezicht daarmee gewassen wordt zuiver en helder daarvan, maar dit zal zelden gebeuren en niet te veel. Kummel gestoten en gemengd met azijn en voor de neus gehouden en geroken beneemt dat bloeden uit de neus. (5) Komijn gemengd met azijn en water en dat gedronken beneemt dat kuchen. Kummel genuttigd beneemt dat bloed plassen en beneemt de gezwollen buik.

Vorm.

Komijn is een eenjarige van 30‑50cm hoogte. De bloemen zijn zacht witroze. De dubbel geveerde bladeren zijn fijn ingesneden. De zaden zijn wat langer dan karwijzaden en worden dan ook meestal gebruikt als vervanger voor karwij. Komt uit het Iran waar het al lang geteeld wordt, Turkije, India.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘De eerste en gewoonste soort van dit gewas wordt van de Nederlanders en Engelse comijn genoemd van ons (tot onderscheid van het ander) tamme komijn, in het Latijn Cuminum of Cuminum sativum, in het Grieks Kyminon en Kymonon hemeron, in de apotheken Cyminum, in het Hoogduits Romischer Kumel’.

e voor Aziatische plant heet in Sumerisch gamun, in het Assyrisch kamu­nu: muizekruid, in het Arabisch kammun of kamuwn en in het Hebreeuws kammon, in Ethiopië kemun. Uit het Semitische woord kammon: specerij, is over het Griekse kuminon of kyminon, het Latijnse cuminum afgeleid en dit betekent voortbrengen omdat het kruid zeer krachtig zou zijn tegen onvruchtbaarheid. Volksetymologie verbindt het woord met de Perzische stad Kerman waar, zoals het verhaal gaat, de meeste van de Perzische komijn vandaan kwam. De Perzische uitdrukking "komijn naar Kerman brengen" is hetzelfde als water naar zee brengen. Van Kerman, plaatselijk "Kermun", zou "Kumun" en eindelijk "cumin" komijn gekomen zijn.

Dit woord is ook algemeen Romaans en gaf over Frans comin en comij, (sinds 1500 cumin) het Angelsaksische cymen en Engelse cumin, het oud-Hoogduitse Kumin of Chumi, Kumel heette het bij Hildegard, romischer Kimmel of Kummel bij Bock, Hoffkuym bij Tabermontanus, het midden-Nederlands komin in 1253 en kom(en) op het eind van de 13de eeuw, tot komijn of hofkomijn.

Luther heeft de vorm Kummel ingevoerd, roomse of römischer Kümmel, welscher Kümmel; buitenlandse kummel. Vergelijk Carum, de karwij, wordt er veel mee verwisseld. Carum is inlands in tegenstelling met deze plant die gekweekt wordt in de hof wiens namen ze wel gekregen heeft, maar is dan veldkummel of witte kummel.

Gebruik.

Komijn wordt als specerij gebruikt in brood, in komijn- en Goudse kaas. Vlees wordt ermee ingewreven. Komijnzaden worden als specerij betiteld, ze moeten altijd voor­zichtig en spaarzaam gebruikt worden. Hun scherpte doordrenkt alles wat zacht en aromatisch is. Het wordt gebruikt in currypoeder, het is onmis­kenbaar dat komijn in die mix aanwezig is. Het zaad levert een vluchtige olie die gebruikt wordt in parfums en likeuren.

Maerlant; ‘Cuminum, dat is komijn, Platearius zegt, die meester fijn, dat het droog is en heet en dat het de (2) wind verslaat en die zieken van noden men geeft hem wijn daar mee gekookt. Ook is het meer te prijzen nog want het vermeerdert vrouwenzog, zo zal men het te drinken geven of in eten tot poeder gewreven met alsem, zo zal werken dit zijn natuurlijke hitte’.

Dodonaeus; ‘Komijnzaad en wel verstaande het tamme is niet alleen nuttig om de winderigheden te verdrijven als het van buiten gebruikt wordt, maar ook van binnen ingegeven kan alle (2) winden scheiden en uit het lijf jagen en alle krampen en rommelingen van de buik verzachten en laten ophouden.

Het is ook zeer nuttig voor de verkouden borst en longen die verkild zijn en met rouwe vochtigheden vervuld en verladen als men dat met enig nat in te slurpen of te drinken geeft.

Men wijn te drinken gegeven geneest het al diegene die van slangen en vergiftige dieren gebeten zijn.

Men prijst het ook zeer om de vrouwelijke vloed op te laten houden.

Insgelijks is het zeer goed om het bloed dat uit de neus loopt te stelpen als men dat met azijn vermengt en stoot en zo te ruiken geeft.

Komijnzaad is ook zeer goed bij de pappen of pleisters gedaan die men op de gezwellen en opblazingen van de manlijkheid en schaamdelen en vooral van het kulzakje legt want het kan die zwelling zeer gauw laten verdwijnen en verteert het gemakkelijk als die van winderigheid of waterachtige vochtigheden veroorzaakt zijn.

Het wordt ook zeer veel gebruikt om bij de spijzen te doen om daarmee te koken of erop te strooien want het beneemt alle (2) winderigheid van de spijs en verbetert die zeer, ja maakt ze onschadelijk. (4) Dioscorides voegt erbij dat diegene die geel van huid zijn bleek worden als ze komijn in hun drank gebruiken of daarmee bestreken worden.

(4) De rook van dit zaad in het aanzicht ontvangen maakt het aanzicht bleek en doodkleurig waarmee zich zeer goed kunnen behelpen sommige mensen die voor heilige lieden gehouden willen worden. Daarboven moet men ons wachten van komijn te veel te gebruiken want daardoor kan de mens gemakkelijk zijn kleur verliezen die bij hem niet zo gauw wederom komen zal al had hij de rook daarvan maar alleen ontvangen’.

weissen kümel

Das cxv Capitel

Carvi latine grece karunacari·arabice Harnucie·

(Der meister Galienus in dem achtenden bůch genant simplicium farmacarum in dem capitel Carvi spτichet·das weÿsser kümmel hab einen scharpffen gerauch und ist getemperiert in seiner tugent·und ist heÿþ und trucken an dem dτitten grad·(Item Carvi treÿbet auþ ventositates daz sind die winde in den dårmen·(Der meyster Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel harnucie·id est carvi spτi (k·j·) [151] et·das weÿsser kümmel grôber seÿ an dem samen weder kümmel·und des geleichen an seÿner tugent·(Item carvi treybet auþ die würm in dem bauch·und stercket auch den magen. (Der meister Rasis spτicht dz weÿþser kümmel bekomme dem herczen wol·und beneme den tampf der auþ dem magen steÿget in dz haubte·(In dem bůch circa instans in dem capitel carvi beschreiben uns die meister dz dises kraut und der same also geheissen seÿ und wechst ÿenhalb des mõτes·und in cicilia findet man des die menge·(Weÿssen kümmel mag man halten fünff jare unverseret an seiner natur·

(Der samen sol genüczet werden in der årczeneý·(Von dem samen getrnncken ist fast gůtt dissintericis·das ist dz rot fliessen und stopffet das behendigklich. (Von dem samen geessen stercket den magen und machet wol deüwen. (Wer ein blôdes haubt het d siede weyssen kümmel in einem såcklein und lege auch das auff das haubt er genÿset zůhandt·

(1) Witte kummel.

Dat 115de kapittel.

Carvi Latijn. Grieks karunacari. Arabisch Harnucie. (Carum carvi)

De meester Galenus in het achtste boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel Carvi spreekt, dat is witte komijn, heeft een scherpe reuk en is getemperd in zijn deugd en is heet en droog aan de derde graad. Item, (2) Carvi drijft uit ventositates, dat zijn de winden in de darmen. De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel harnucie, id est Carvi [151] spreekt dat witte komijn grover is aan de zaden dan komijn en desgelijks aan zijn deugd. Item, Carvi drijft uit de wormen in de buik en versterkt ook de maag. De meester Rasis spreekt dat witte komijn bekomt het hart goed en beneemt de damp die uit de maag opstijgt in dat hoofd. In het boek Circa instans in het kapittel Carvi beschrijven ons de meesters dat dit kruid en het zaad alzo geheten is en groeit aan deze kant van de zee en in Cicilie vindt men dat veel. Witte komijn mag men houden vijf jaar onveranderd aan zijn natuur.

De zaden zullen genuttigd worden in de artsenij. Van de zaden gedronken is erg goed dissintericis, dat is dat rode vloeien, en stopt dat behendig. Van de zaden gegeten versterkt de maag en maakt goed verduwen. Wie een bloot (bang) hoofd heeft die kookt witte komijn in een zakje en leg ook dat op dat hoofd, hij geneest gelijk.

Vorm.

Karwij wordt een zestig tot honderd centimeter hoog. Het eerste jaar staan de bladeren in een rozet van fijne veertjes. Het jaar erop verschijnt er een gegroefde holle stengel met een grote scherm van kleine witte bloempjes. Het blad hieraan is fijn bebladerd en dubbel geveerd.

Naam.

(1) Dodonaeus: ‘We noemen dit kruid hier te lande carwi naar de Griekse naam Caros die gekomen is van het landschap Carië daar het met grote menigte plag te groeien zo Dioscorides betuigt. In het Latijn heet het Carum of Careum en in de apotheken Carvi. De Hoogduitsers noemen het Kum, Kummel en Weiszkummel’.

Carum komt van Caria in Klein-Azië, waar de plant het eerst ontdekt zou zijn. Het Griekse cara betekent ‘hoofd’, hier wordt het overdrachtelijk bedoeld, dit naar de eind­standige bloemscherm. Of het is afgeleid van het Arabische karwaya.

Komijn, in Duits Kummel, is de Engelse cumin dat uit Latijn, uit Grieks, uit Hebreeuws kamon stamt.

Het Duitse Karbe kwam in vroeg Hoogduits voor als karben, dit werd in het midden-Hoogduits Karwe of Karvey, wat in Nederlands en Frans carvi werd, nu karwij.

Gebruik.

Bock looft de Wisskymel (Carum) zeer, vermeldt dat ze veel in brood gebakken wordt, soepen, melk voor kaas, in de keuken en bij vis en vlees, de apotheker versuikert het. Het zaad bevat veel vluchtige olie, smaakt bijtend kruidig en dient als specerij en voor het aromatiseren van brood. De zaden in roggebrood zijn meestal karwijzaden, verder komt het voor in kaas. Naar zijn gebruik in kaas wordt het wel witte komijn of kaaskruid genoemd. Karwij werkt eetluststimulerend. Zo wordt het gebruikt in Duitsland bij de zuurkool en knakworst.

Karwij wordt vaak verward met komijn. Karwijzaad is licht gebogen, terwijl komijnzaden recht zijn. Door de overeenkomst in smaak (warm, kruidig, anijsachtig) zijn beide kruiden in gerechten wel als vervanger voor elkaar te gebruiken, maar de smaak van karwij is wel dubbel zo sterk als van komijn, en daarom moet karwij in ongeveer de halve hoeveelheden van komijn worden toegepast. Afgezien van de sterkte van de smaak, is karwij iets scherper, terwijl komijn wat bitterder is.

Herbarius in Dyetsche; ‘Hofkomijn of Carum is heet en droog in de derde graad, het is het zaad van een kruid dat ook zo genoemd wordt. Het heeft de kracht die diuretica genoemd wordt en daarom helpt het zeer tegen aandrang tot waterlozing en andere pijnen waarvan je ook moet plassen.

(2) Het is goed om het poeder van komijn is in het eten te nemen voor een goede vertering omdat het de winden verdrijft.

Het zaad gebruik je in sausen om appetijt te krijgen en in medicijnen gebruik je alleen het zaad’.

Dodonaeus; ‘Het zaad van karwij, als Galenus schrijft, verwarmt en verdroogt bijna in de derde graad en heeft een matige scherpe eigenschap of kracht.

(2) Het verdrijft de winderigheden en is de maag en de mond zeer aangenaam en helpt en bevordert de verduwing en vertering van de spijzen, laat ook plassen en wordt gemengd bij de antidota of dingen die men tegen vergif en andere kwade ziekten plag te bereiden.

De wortel die gekookt is zo goed om te eten als de pastinaken of caroten.

Men plag dit zaad te gebruiken in dezelfde gebreken daar anijs in gebruikt wordt want het is doorsnijdend, openend, verterend en uitdrijvend, het verwarmt de maag en maakt ook een goede adem.

Het is zeer goed bijna in allerhande gebreken van de baarmoeder en van de buik.

Citrum ein baum also genant

Das cxvi Capitel

Citrum latine arabice hatros vel turgi sive obtrogi grece citrum·

(Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel Hatros spτichet·das citrum kelte und trucken mache an dem andern grade sein same ist bitter·(Diascorides spτicht das diser same geleiche dem samen der bÿren·

(Cÿrus ist ein baume also genant·sein frucht die ist genennet citrum·(Dise frucht hat an jr dτeÿerleÿ gestalt das ist·dz jnnerst in der frucht das ist sauer geleich dem eþsig·unnd das ist [152, verder op pagina 160] von natur kelten·Das mittel in der frucht als zwischen dem marck und der rinden ist warm und feücht von natur·Die rinden von diser frucht ist von natur warm machen und trucken. (Die rinden nüczet man in dez årczeneÿ·(Serapio dise rinden gesoten mit wasser und den mund damit gewåschen machet einem wolriechenden munde·(Dyse rinden geleget beÿ die tŭcher nemen keinen schaden von keinen maden oder andern würmen·

(Avicenna. Der gerauch von disen rinden benymmet den bôsen lufft davon die pestilencz entsteen mag·(Rabbi moÿses spτicht·das die rinden citri sind für all gebτesten des magens·(Dise rinden treÿben auþ den dårmen den schleim·(Averτois in dem capitel Citrum spτicht·das dise rinden fast nücz sind unnd gůt dem magen und der lebern·das bulfer davon eingetruncken mit wein·(Das marck von diser frucht heÿlet die entzündten gelider·(Für dises magst du nemen ein salben genant ungentum citrinum·Dises ungent gestrichen wo die handt an dem leibe abgegangen wåre als von geen von arbeÿten von jucken·dz heilet dise salben gar behendigklichen·Und dienet auch sunderlichen für alle heÿsse geschwulsten geleich der weÿssen salben. (Mit ungento cÿtrino geschmieret under dem angesicht benymmet die ausseczigkeyt·

(1) Citroen, een boom alzo genoemd.

Dat 116de kapittel. (Citrus medica ‘Cedra’)

Citrum Latijn. Arabisch hatros vel turgi sive obtrogi. Grieks citrum.

Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel Hatros spreekt dat Citrus koud en droog maakt aan de andere graad, zijn zaad is bitter. Dioscorides spreekt dat dit zaad lijkt op de zaden van de peren.

Citrus is een boom alzo genaamd, zijn vrucht die is genoemd citrum. Deze vrucht heeft aan zich drie gestalten, dat is; dat binnenste in de vrucht dat is zuur gelijk de azijn en dat is [152, verder op pagina 160] van natuur koud. Dat middelste in de vrucht als tussen het merg en de bast is warm en vochtig van natuur. De bast van deze vrucht is van natuur warm maken en droog. De bast nuttigt men in de artsenij. (2) Serapio, deze bast gekookt met water en de mond daarmee gewassen maakt een goed ruikende mond. (3) Deze bast gelegd bij de doeken nemen geen schade van maden of andere wormen.

(4) Avicenna: De reuk van deze bast beneemt de kwade lucht daarvan de pest ontstaan mag. Rabbi Moises spreekt dat de bast van Citrus zijn voor alle gebreken van de maag. Deze bast drijft uit de darmen het slijm. Averroë in het kapittel Citrus spreekt dat deze bast erg nuttig is en goed de maag en de lever, dat poeder daarvan ingedronken met wijn. Dat merg van deze vrucht heelt de ontstoken leden. Voor deze mag u nemen een zalf genaamd ungentum citrinum. Deze zalf gestreken waar de huid aan het lijf afgegaan was zoals van gaan, van arbeiden, van jeuken, dat heelt deze zalf erg behendig. En dient ook uitzonderlijk voor alle hete gezwellenen gelijk de witte zalf. Met ungento citrino gesmeerd een het aangezicht beneemt de huiduitslag.

Vorm.

Een heester of kleine boom met onregelmatige kroon van 3m hoog. Er staan doorns in de bladoksels, de twijgen zijn paarsachtig. De violette bloemen staan in groepen van 3-12 in de bladoksels. Vruchten zijn 15-25cm lang bij 8-15cm breed. De schil is dik. De boom houdt van een wat hoge luchtvochtigheid. De citroen wordt als boom veel geplant vanwege zijn heerlijk geurende bloemen. Een opvallend kenmerk van deze planten is dat ze gelijk bloeien en vruchten dragen.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Het eerste geslacht van deze bomen wordt in het Grieks Malus Medice en Malus Citria genoemd, dat is in onze taal citroenappelboom. De vruchten heten in het Nederduits citroenen, in het Hoogduits Citrin opffel en Citrinaten, in de apotheken Citrones. De Griekse naam is Melon Medicon of Melon Citrion, de Latijnse Malum Medicum of Malum Citrium of ook Citromalum’.

Citrus, van Perzisch. kitt: Medië. Het is ook de naam van een geurende Afrikaanse houtsoort en later werd de citroen zo genoemd. Die tweede eigenschap van de medische appel, om ongedierte te verdrijven, gaf het de Latijnse naam Citrus, Malum citreum. Het Griekse woord kedros, waarmee eerder geurend en onverwoestbaar coniferenhout, dat zelfs de wormen weerstond en de klederen ervoor vrijwaarde, was in Italië door populaire vervorming tot Citrus geworden. De kedros betekende bijzonder dat uit Afrika ingevoerde coniferenhout (zie Callitris) die met zijn aromatische geur de motten, de erfvijand van de woldragende volkeren van de oudheid, ver van de kleedkisten hield. Bij Hildegard heet het Bontziderbaum.

In de middeleeuwen was het wijd verspreid en in 1800 vrijwel onbekend.

Gebruik.

Maerlant; Medica, als Plinius zegt, is een boom die te groeien pleegt in geen land en in geen plaats dan in Perzië of Medië. Men kon het nooit telen in een land dat wij kennen. Zijn bladeren zijn medicinaal, hem die verkouden zijn allemaal, van reuk zijn ze zeer goed. (3) Hun manier is dat men ze doet onder klederen om zoet te blijven en omdat ze wormen zullen verdrijven. Deze dragen appelen ten alle tijden, als de ene rijpt en weg is gegleden zitten daar andere volwassen aan en jongere komen uit dan. Men eet deze boom niet om de vrucht, maar men houdt ze om hun zoete lucht en om medicijnen mede zoals men al lang doet in hun plaatsen’.

Dodonaeus; ‘(4) De schillen van citroenen weerstaan alle venijn en vergiftigheid en daarom worden ze soms bij sommige soorten van teriakels en diergelijke composities gemengd. (2) Die gekauwd of in de mond gehouden maken een goede en zoet ruikende adem. Die alleen of met suiker gekonfijt en gegeten verwarmen de maag en versterken die als ze verkouden is en laten de spijs verteren.

Het vlees dat onder de voor vermelde citroenschorsen schuilt en wit, vast, hard en stevig is wordt soms voor spijs gebruikt en brengt het lijf een dik, grof, koud en slijmerig sap of voedsel bij. Galenus verhaalt dat het van sommige met Garum, dat is vispekel, of andere pekel en met azijn gegeten wordt om het enige smakelijkheid te geven en zegt dat het zo ingenomen gemakkelijk verteerd wordt. Maar tegenwoordig plag men dit vlees te konfijten en in suiker te bewaren en zo bereidt is het aangenamer van smaak en wordt veel gemakkelijker verteerd en geeft meer voedsel en tenslotte is het niet zo onderhevig om enige verstoppingen of obstructie in het lichaam te veroorzaken.

In oude tijden, als Theophrastus in zijn 4de boek schrijft, plag men de citroenappels niet te eten, dan ze waren toen alleen geacht en gezocht vanwege hun goede reuk en daarom legde ze (3) die tussen de kleren om die van de motten en schieters te bewaren en te bevrijden, ze gebruikten ze ook in grote nood tegen alle (4) dodelijk vergif om welke kracht ze ook het meest bekend of veel geacht waren, zoals we boven uit de gedichten van Vergilius ook betoond hebben. En tot bevestiging ervan mag men lezen hetgeen dat Atheneus in zijn derde boek verhaalt van sommige misdadigers die ter dood verwezen waren en voor slangen en diergelijke kwade vergiftige beesten geworpen werden, maar van die niet verhinderd of beschadigd konden worden omdat ze van deze citroenappels gegeten hadden.

Cubeben

Das cxvii capi

Cubebe latine arabice boτongi.

(Der meÿsteτ Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel Cubebe beschτeibet uns·dz dises seÿ ein same·und wechþt yenhalben des môτes auff einen baume und der baum hat bleter die sind spiczig geleiche eyner gelenen·(Sein frucht ist rund unnd ein wenig bτeittelatt·und die wechset zwischen den bletern und wenn die zeitig ist so wirt sÿ rotfarb. (Plinius in dem capitel cubebe beschτeibet uns das der do seÿ zweÿer handt·Einer heimisch der ander wilde·(Und spτicht (k·ij·) [161] auch·das dÿses seÿe ein frucht von einen baume in jndia·Die wilden cubeben sind kleiner dann die heimischen·und haben eÿnen scharpffen gerauch geleich den pfefferkôτnern·(Die zåmen cubeben sind besser in der årczneÿ dann die wilden·unnd die sind heiþ und trucken getemperiert. (Serapio beschτeibet uns und spτicht·das von dem samen getruncken machet wol harmen·und fürderet die frawen an jrer zeit·und bτichet auch den stein in der blasen·(item cubeben genüczet benÿmmet die geelsucht. (Seτapio spτicht auch das cubenen geleichen in der erczney d baldτian·(Deτ meisteτ Paulus in dem capitel cubebe spτichet dz cubeben sind gůt dem schnopffen der do von kelte kommet·unnd stercket auch das haubt·(Item ein halb lot cubeben gebulfert genüczt mit poτriþ wasser ist gůt wider dz schwindeln genant sincopis·(Item cubeben gesoten in wein mit roþmarin davon getruncken dz ist gůt wider sandt Valenteins sucht platearius·

Kubeben.

Dat 117de kapittel.

Cubebe Latijn. Arabisch borongi. (Piper cubeba)

De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel kubeben beschrijft ons dat dit is een zaad en groeit aan de andere kant van de zee op een boom en de boom heeft bladeren die zijn spits gelijk een lans. Zijn vrucht is rond en een weinig breedachtig en die groeit tussen de bladeren en als die rijp is dan wordt ze roodkleurig. Plinius in het kapittel kubeben beschrijft ons dat het is tweevormig. Een geteelde, het andere wild. En spreekt [161] ook dat dit is een vrucht van een boom in India. De wilde kubeben zijn kleiner dan de geteelde en hebben een scherpe reuk gelijk de peperkorrels. De zaden kubeben zijn beter in de artsenij dan de wilde en die zijn heet en droog getemperd. (4) Serapio beschrijft ons en spreekt dat van de zaden gedronken maakt goed plassen en bevordert de vrouwen aan hun tijd en breekt ook de steen in de blaas. Item, kubeben genuttigd beneemt de geelziekte. Serapio spreekt ook dat kubeben lijken in de artsenij op valeriaan. (2) De meester Paulus in het kapittel kubeben spreekt dat kubeben zijn goed het snuffen dat je van koudheid komt en versterkt ook het hoofd. (3) Item, een half van 1,67gram kubeben gepoederd en genuttigd met bernagiewater is goed tegen dat duizelen genaamd sincopis. Item, kubeben gekookt in wijn met rozemarijn en daarvan gedronken dat is goed tegen Sint Valentijns of vallende ziekte, Platearius.

Vorm.

Het is een tot 15m hoge klimmende heester met een twee cm dikke stengel. Geeft peper als de gewone peper, maar met stengels, de staarten. Is afkomstig uit Maleisië.

Naam.

Dodonaeus; ‘Kubeben worden zo in de apotheken genoemd, in het Latijn Cubebae officinarum. Deze vruchten worden onder de soorten van peper gerekend en Piper Hippocratis of Piper rotundum Theophrasti van Guillandinus genoemd. Maar in de apotheken heten ze tegenwoordig naar het Arabisch Cubebe en in Indien ook cubebe, quabeb en quabebe chini en in Java daar ze veel groeien cumuc en cubabsini’.

Kubebenpeper, Engelse cubebs of kubeben, in Duits Kubeben, Kubeben-Pfeffer, oud Frans quibibes wat stamt uit het Arabisch kabāba, dit uit het Perzisch kibabeh en dat tenslotte het Oostindisch cubeba: braden, een braadkruid. Staartpeper, Engels tailed pepper, Duits Schwanz-Pfeffer, wordt geteeld in Sumatra en Java, Java pepper.

Gebruik.

Kubeben ruiken en smaken doordringend kruidig kamferachtig, de vruchtwand smaakt wat bitter. Ze werken in kleine dosis net als peper en verwekken de appetijt en bevorderen de vertering, storen echter bij langdurig gebruik. Grotere dosis veroorzaakt overgeven en koortsachtige toestanden. Men gebruikt het extract en de vluchtige olie bij slaapwandelen. De staartpeper werd wel gebruikt in astmasigaretten.

Herbarius in Dyetsche; ‘Kubeben zijn gematigd in hitte en droogte. (3) Het zijn de vruchten van een boom die in Indië groeit. Kubeben hebben kracht om te verbeteren en daarom zijn ze goed tegen het in onmacht gaan als je ze met bernagiewater in geeft.

Wijn, waar kubeben in gekookt zijn, is goed tegen hartkramp en ook tegen vallende ziekte. (2) Tegen koude reuma van het hoofd is het goed vooral als je het met suiker konfijt, haar reuk is zeer goed’.

Maerlant; ‘Kubeben, dat is een boomvrucht van Oriënt van goede lucht, zegt Plinius, (2) dat ze het hoofd doet tegen koude reuma is het goed. Eten of ruiken daartoe opdat men het op de kolen doet kubeben branden en men door baten de rook ontvangt in de neusgaten. (3) Men zal ze kauwen in de mond lang zodat haar macht ten hersenen gaat die van koudheden zijn aangedaan, zo verbetert zijn kleur samen’.

Dodonaeus; ‘Want men zegt dat de kubeben verwarmen en drogen tot in het uiterste van de tweede of het begin van de derde graad. Ze zuiveren de borst en ontlasten die van alle slijmerige grove vochtigheden en zijn goed tegen de ziekten die uit koude vochtigheden hun oorsprong hebben en zijn de milt zeer nuttig en goed tegen alle koude gebreken van de baarmoeder, lang gekauwd, en (2) trekken de vochtige overvloedigheden uit het hoofd, (3) zuiveren de hersens en beletten de koude zinkingen, versterken het hoofd en verdrijven de winden van de buik, versterken en verwarmen de maag en darmen, alleen of met mastiek gebruikt. De Indianen weken ze in wijn om de bijslapen lust te laten komen. (4) Serapio zegt dat de kubeben met enige drank ingenomen goed laten plassen, de maandstonden bevorderen, de steen in de blaas breken en in vele dingen op de valerianen lijken en veel gegeten de geelzucht genezen. Een half ons kubeben met bernagiewater ingenomen is goed tegen het bezwijmen en angst. Kubeben met rozemarijn gekookt en hiervan gedronken genezen de vallende ziekte. De beste kubeben zijn die vol zijn, zwaar en scherp van smaak, doch minder dan peper, zoetachtig en zeer specerijachtig van reuk’.

Cardamomum

Das cxviii ca

Cardamomum latine et grece·arabice cocolla vel heÿll vel Hÿbae·

(In dem bůch circa instans beschτeiben uns die meister und sprechen das cardamomum seÿe heiþ und trucken an dem anderen grad·und diþ ist ein frucht eines baumes·die wechþt in babilonien und bτinget frucht in dem meÿen und sind kôτner geleich dem rauten samen·und hat kleine dünne schelffen darjnn d same oder frucht beschlossen ist·Und ist zweÿer handt cardamomum·Einer zåme·d ander wild oder eine die grossen·die ander die minsten und disen so sind die heimischen oder die grossen die [162] besten und mer wolriechenden·und sind an der farb rôtlat und sind scharpff in dem mund mit einer kleinen sŭssung·Die wilden sind nit als gůt unnd die sind kleiner mit einem kleinen gerauche und haben nit also grosse krafte in jn als die heimischen. (Item die heimischen sôllen in d erczneÿ genüczet werden·und wenn man sÿ bτauchen wil in der erczneÿ so soll man die steinlein darauþ lesen und den staub davon werffen·(Item cardamomum weret zehen jar unverseret an jrer natur·(Die meister spτechen·dz cardamomum gůt sind genüczet sincopizantibus dz ist die groþ onmåchtigkeiten haben an jrem herczen und dardurch geswinden·(Auch sind die sunderlichen gůt vertiginosis·dz ist dem leichtigklich schwindelt·darüber getruncken oder jr bulfer genüczet in einer bτŭe und also genüczet stercken sÿ den magen und machen wol deüwen·(Cardamomum gebulfert und darund gemischet lignum aloes und mastix ÿegklichs geleich vil·unnd dz getruncken mit gůtem wein benymmt vomitum das ist des magens auffstossen und dz bechen oben auþ·(Item für dz zÿttren des herczen nÿmm des bulfers ein quintin und trinck das ein mit wein oder in einer bτŭ·es hilft. (Item cardamomum mitt åniþ gemischet unnd den getruncken mit wein bτinget lust zů essen·(Item in allen jnnerlichen kranckheiten die do kommen von kelte mag man nüczen cardamomum die dienen fast wol darzů und sunderlichen den frawen·

Cardamomum.

Dat 118de kapittel.

Cardamomum Latijn en Grieks. Arabisch cocolla vel heÿll vel Hÿbae. (Elettaria cardamomum, Aframomum melegueta)

In het boek Circa instans beschrijven ons de meesters en spreken dat cardamomum is heet en droog aan de andere graad en dit is een vrucht van een boom die groeit in Babylonië en brengt vrucht in de mei en zijn korrels lijken op de ruitzaden en heeft kleine dunne schalen daarin dat zaad of vrucht besloten is. En is tweevormig cardamomum. Een tamme en het andere wild of een de grote en de andere de kleine en van deze zo zijn de geteelde of de grote de [162] besten en meer goed ruikend en zijn aan de kleur roodachtig en zijn scherp in de mond met een kleine zoetheid. De wilde zijn niet alzo goed en die zijn kleiner met een kleine reuk en hebben niet alzo grote kracht in zich als de geteelde. Item de geteelde zullen in de artsenij genuttigd worden en als men ze gebruiken wil in de artsenij dan zal men de steentjes daaruit lezen en het stof daarvan werpen. Item, cardamomum blijft tien jaar onveranderd aan zijn natuur. De meesters spreken dat cardamomum goed is genuttigd sincopizantibus, dat is die grote onmacht hebben aan hun hart en daardoor duizelen. Ook zijn die uitzonderlijk goed vertiginosis, dat is die gemakkelijk duizelt, daarvan gedronken of het poeder genuttigd in een brei en alzo genuttigd versterken ze de maag en maken goed verduwen. (3) Cardamomum gepoederd en daaronder gemengd Lignum aloë en mastiek, van elk gelijk veel, en dat gedronken met goede wijn beneemt vomitum, dat is de magen uitstoten en dat braken bovenuit. (2) Item, voor dat sidderen van het hart, neem dit poeder een 1,67gram en drink dat in met wijn of in een brei, het helpt. Item, cardamomum met anijs gemengd en dan gedronken met wijn brengt lust om te eten. Item, in alle innerlijke ziekten die je komen van koudheid mag men nuttigen cardamomum, die dienen erg goed daartoe en vooral de vrouwen.

Vorm.

Kardemom is een kruidachtige plant met bladerrijke scheuten. Geeft kleine, lichtgroene bloemen, met een violette lip in het midden. Vervolgens komt de groene zaaddoos met de harde zaden die een sterke aromatische geur en smaak bezitten. De vrucht is rond en enigszins driehoekig, het fluweelachtige bekleedsel is er bij ons al afgewreven. De gehele vrucht is onder de naam cardamomum rondum in gebruik.

Dodonaeus; ‘Cardamomum van de apotheken, in het Latijn Cardamomum majus, vulgare, heeft met de voorgeschreven Melegueta enige gemeenschap. Zijn hauw is langwerpig en driekantig en van kleur lijkt het op de grote dadel waarin hoekachtig zaad besloten ligt dat kleiner is dan het grein dat hard, goed en specerijachtig van reuk is, lieflijk, maar wat scherp en bitterachtig van smaak. Daarom durven sommige het voor het Cardamomum van de Grieken te gebruiken’. Er waren nogal wat soorten van Cardamomum.

Naam.

Dodonaeus: ‘Garcias zegt dat het groot Cardamomum in het Arabisch cacula quebir heet, maar veel verschilt van het Paradijskoren (Aframomum melegueta) en ook van het Cardamomum van de Grieken want, zegt hij, dit groot Cardamomum is niet bitter en voor het hoofd niet lastig met zijn reuk en niet moeilijk om te breken en niet zo scherp van smaak als de kruidnagels.

Elettaria is de inlandse naam in India. De naam is gevormd uit het Hindoe elaic of elaichi, in Maleisie ellaykka.

Kardamom, Duits Kardamonpflanze en Engelse green of true cardamom. De gehele vrucht is onder de naam cardamomum rondum in gebruik.

De Grieken noemden de mindere amomon en de betere kardamomom. Het woord is ontleend van kardia, ‘het hart’, en damao, ‘temperen’, cardamomum, de naam voor het kruid die het hart sterkt en de nieren. De Perzen gebruikten het veel zodat de Grieken hen spottend “kardamon-eters” noemden.

Aframomum is de zwarte en deze de groene omdat de groene zaadpeulen gebruikt worden.

Gebruik.

Men gebruikt alleen de zaadjes die fijn gestampt worden. Vaak zie je kardemonpoeder verkocht worden, meestal zijn hier de peulen mee vermalen wat het aroma verzwakt. Deze zaden waren in de oudheid als parfum en specerij zeer geschat. Kardamonkoffie, ‘gahwah’, is een symbool voor Arabische gastvrijheid. Het zou een verkoelende werking hebben op het lichaam. Verder kwam het voor in gebak, vleeswaren en werd gebruikt om de dranklucht te verdrijven. Kardemom heeft een zacht regulerende werking op de spijsvertering. Olie ervan werd gebruikt om de onaangename medicijnen een aangename geur te geven, zo ook in parfums en sigaretten.

Herbarius in Dyetsche; ‘Cardomomon is heet en droog in de tweede graad. Het is het zaad van een boom waarvan twee soorten zijn, als de grotere en kleinere. De grotere is de beste en heet domesticum en die groeit in verbouwde gronden. De kleinste heet sylvaticum, dat is de wilde. Dat grootste is aromatisch, dat is dat het zeer goed ruikt, in de kleur is het geelachtig en trekt wat naar rood. Het heeft de kracht om vanuit zijn goede geur te versterken en te ontbinden en te ontsluiten van uit zijn kwaliteit.

(2) Het is goed tegen hartkramp die uit koude zaken komt als je het zo geeft: ‘Neem kardemon en kook het in wijn, dan doe je er wat rozenwater bij en dan drink je het’.

(3) Tegen onverteerbaarheid of slapheid van de maag: ‘Neem het poeder van kaneel met anijs in het eten’.

Tegen krachteloze hersens dat uit reuma komt, dat is vochtigheid die van de hersens naar beneden gaat: ‘Neem het poeder van kardemon met het poeder van kubeben en blaas het in de neus’.

Dodonaeus; ‘Dioscorides en Galenus geven ons niet te kennen welke gedaante dat het Cardomomum heeft, maar zeggen alleen welke het beste is, te weten hetgeen dat vol is, niet breukbaar, wel vast en dicht, scherp van smaak en wat bitterachtig en die het hoofd lastigvallen met zijn sterke reuk. Plinius zegt dat dit op het Amomum lijkt en viervormig is. Het beste is het allergroenste, vet, met scherpe hoeken en moeilijk om te breken. Het tweede is uit de roze witachtig. Het derde is korter en zwarter. Het vierde en slechtste is verschillend gekleurd, zeer breekbaar en met weinig reuk, daar het echte naar de reuk van Costus behoort te trekken.

Cardamomum van de ouders is heet en droog, maar niet zo heet als de kers (daar het de naam nu van voert) doch beter en aangenamer van reuk en is ook wat bitter. De ouders zeggen dat Cardamomum met water ingenomen goed is diegene die jicht in de heupen hebben, tegen hoest, lamheid, m.s. vertrekking en gekweldheid van binnen. Het is zeer goed diegene die (2) dikwijls flauw van hart zijn en bezwijming of omdraaiingen in het hoofd hebben en ook die de vallende ziekte hebben, als ze dat drinken of ook het poeder met enig nat innemen en een drachme van dit poeder met wijn of ander nat ingenomen geneest de klopping en (3) beving van het hart en is voor de vrouwen bijzonder goed en geneest alle inwendige kwalen die van koude komen. Het brengt eetlust, versterkt de maag, helpt de vertering van de spijzen en belet het braken en opwerpen van de maag.

De tweede soort, zie kapittel 44.

Maerlant; ‘Armonium groeit in Armenië, als Plinius en Isidorus vertellen. Een boompje klein, als men gewaagt, het zaad aardig veel draagt. Het ruikt naar kaneel natuur en het laat goed slapen ter genezing. Een van deze soorten heet kardemom en langere zaden dan amomum en waar men ze vindt groen en vet en met scherpheden bezet en zich moeilijk laat wrijven wil men voor de beste schrijven. En een deel ruikt naar het zoete is de zwakke maag boete en doet het mede wel verteren en de kwade mond vernieuwen’.

Dat laatste stuk slaat wel op Elettaria cardamomum.

Campher cxix ca

Camphoτa grece et latine arabice camphoτ·

In dem bůch circa instans in dem capitel Camphoτa beschτeiben uns die meisteτ das der seÿ kalt und trucken in dem dτitten grad·Und spτicht daselbst das camphoτa dz seÿ ein safft eines krautes also geheissen·also dann auch spτicht Diascoτides unnd etlich meister meτ·Auch so spτechen etlich das dises sey ein gummi eines grossen baums do sich die leoparden underlegen umb das schadtens willen· (Dise (k·iij·) [163] bleter geleichen unserem ampffer kraut allein das camphoτa baþs reüchet dann ampfferkraute thůt·(Dise bletter samlet man in dem ende des meyen und stosset die und bτesset darauþ den safft·darnach låþt man den trucken werden ane der sunnen·und dises heisset dann campher·und daz ist der beste d lauter reÿn unnd weÿþ ist·Unnd wôlicher rot ist geleich den saffran der ist nit also gůt·(Die meister spτechent auch·das der campher dick und manigs mal gefelschet weτde mit augsteÿn und fürnÿþs·wann die werden under campher gemischt wann wenn augstein unnd fyrnyþ zů samen gemischet wirt·so geleichet es dem campher·und wenn dann darunder gemischet wirt campher so gewinnet es auch den gerauch davon·aber die underscheÿd mag man also erkennen·Wenn augstein gemischet mit fÿrniþ ist gar hertte unnd dick und auch bôþlich zů bτechen und låþt sich bôþlichen zerreiben zwischen den fingern·aber campher der låþt sich balde zerreÿben zwischen den fingern und ist nit hert·(Es ist zů wissent dz campher gar wol verwart sol werden in einem mårmel steinen gefaþs und darzů sol man thůn leynsamen oder hirþ·Und den mag man behalten vierczig jar unveτseret an seiner krafft und tugent·(Der meister Serapio spτicht·das campher allein gerochen oder mit rosenwasser gemüschet oder mit sandeln minderet die lust und begierde zů der unkeüscheit·(Item ein getrancke gemachet von campher also·Nÿmm toτmentill nater wurczen ÿegkliches ein halb lot zymmetrôτen galgan negelein ÿegklichs ein halb quintin und stoþ die zů kleinem bulfer und seüde sÿ mit gůtem fÿrnen wein·darnach seÿhe dem wein ab und thů dann in dem abgesigen wein campher ein quintin und müsche dem under den getranck und trinck den des abents und des moτgens er benÿmmet fluxum dissentericum·das ist den blůtfluþ unnd auch alle flüþs der frawen genant menstruum und auch der manne wie die sein mügen als dann ist der fluþ d guldin adern genannt fluxus emoτrodialis·(Item campher genüczet machet schlaffen·(Item campher benymmet die kranckheiten die do kommen von hicz·und wôlicher zů vil campher nüczet dem erkalten die nÿeren unnd auch die blasen fast sere·(Deτ meisteτ ÿsaac spτicht·daz campheτ gůt seÿ den hiczigen·den gemüschet mit rosen wasser wann er stercket also die sÿnne und alle gelider des leibes·Unnd under allen erczneÿen die do gemacht werden zů stopffen die flüþ des menschen benymmet er fast wol·(Der wirdig meister Avicenna spτicht·wer campher zů vil nüczet d wirt bald graw·d uτsachenhalb wann es die naturen zů vil kŭlet·(Wôlcher haubt [164] wee het von hicze der bτauche campheτ·er genÿset zůhandt.

(1) Kamfer, 119de kapittel.

Camphora Grieks en Latijn. Arabisch camphor. (Dryobalanops aromatica)

In het boek Circa instans in het kapittel Camphora beschrijven ons de meesters dat het is koud en droog in de derde graad. En spreekt dezelfde dat Camphora dat is een sap van een kruid alzo geheten en alzo dan ook spreekt Dioscorides en ettelijke meester meer. Ook zo spreken ettelijke dat dit is een gom van een grote boom waar zich de luipaarden neerleggen vanwege zijn schaduw. De [163] bladeren lijken op onze zuringbladeren allen dat camphora beter ruikt dan zuring doet. Deze bladeren verzamelt men op het eind van mei en stoot die en perst daaruit dat sap en daarna laat men dat droog worden aan de zon en dit heet dan kamfer en dat is de beste die zuiver, rein en wit is. En die rood is gelijk de saffraan die is niet alzo goed. De meesters spreken ook dat de kamfer vaak en menigmaal vervalst wordt met barnsteen en vernis want die worden onder kamfer gemengd want als barnsteen en vernis tezamen gemengd wordt dan lijkt het op de kamfer en als dan daaronder gemengd wordt kamfer zo wint het ook de reuk daarvan, maar het onderscheidt mag men alzo herkennen: Als barnsteen gemengd is met vernis is het erg hard en dik en ook slecht te breken en laat zich slecht wrijven tussen de vingers, maar kamfer die laat zich gauw wrijven tussen de vingers en is niet hard. Het is te weten dat kamfer erg goed bewaard zal worden in een (2) marmeren stenen vat en daartoe zal men doen vlaszaden of hirs. En die mag men behouden veertig jaar onveranderd aan zijn kracht en deugd. (3) De meester Serapio spreekt dat kamfer alleen geroken of met rozenwater gemengd of met sandaalhout vermindert de lust en begeerte tot de onkuisheid. Item, een drank gemaakt van kamfer alzo: Neem tormentil, slangenkruid, van elk een half van 1,67 gram, kaneel, galigaan, kruidnagels, van elk een half van 1,67 gram, en stoot die tot klein poeder en kook het met goede fijne wijn, daarna zeef de wijn af en doe dan in de gezeefde wijn kamfer, een 1,67 gram, en meng dat onder de drank en drink het ‘s avonds en ’s morgens, het beneemt fluxum dysenteria, dat is de bloedvloed en ook alle vloed van de vrouwen, genaamd menstruatie, en ook de mannen waar die zijn mogen zoals dan is de vloed de gulden ader, genaamd fluxus hemorroide. Item, kamfer genuttigd maakt slapen. (4) Item, kamfer beneemt de ziekten die je komen van hitte en wie te veel kamfer nuttigt die verkoelt de nieren en ook de blaas erg zeer. De meester Isaac spreekt dat kamfer goed is de hete, dan gemengd met rozenwater, want het versterkt alzo de geest en alle leden van het lijf.(5) En onder alle artsenijen die gemaakt worden te stoppen de vloed van de mensen beneemt het erg goed. De waardige meester Avicenna spreekt wie kamfer te veel nuttigt die wordt gauw grauw, vanwege de oorzaak dat het de natuur te veel verkoelt. Wie hoofdpijn [164] heeft van hitte die gebruikt kamfer, hij geneest gelijk.

Vorm.

Kamfer is een knorrige boom van een twaalf meter hoog, de kroon is zeer dicht vertakt. Kleine groen/witte bloemen die gevolgd worden door kleine rode bessen. De altijdgroene bladeren zijn heldergroen en van onderen wat blauwachtig, ovaal/elliptisch en gepunt. Afkomstig uit China, Formosa en Japan.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Deze gom heet in het Arabisch caphor en cafur en bij andere capur en daarnaar Caphoura in het Grieks, in het Latijn Caphura, in de apotheken Camfora, in het Duits Camfer en in het Frans Camfre. De beste soort heet Caphura de Burneo en de slechtste Caphura de China. Matthiolus noemt een soort Caphura Riachina.’ Dodonaeus kende ook twee soorten kamfer.

Camphora heet in oud-Indisch karpura, (nu karpooram) Maleis kapur Baru: Barus kalk, vanwege zijn witte kleur, (Barus was de haven aan we westkust van Sumatra waar buitenlandse handelaars kamfer kochten) later kappura waaruit over Perzisch/Arabisch kafur ontstond dat het grondwoord werd voor alle Europese uitspraken. Over Spaans alcanfor ontstond oud-Frans camphre dat omstreeks 1250 midden-Hoogduits Kampher gaf, nu Kampferbaum of Campherlorbeer, in laat midden-Nederlands camfer in 1256, in Engels camphor tree of camphor laurel.

In Mesopotamië wordt het in de 6de eeuw vermeld onder de naam caphura, wat afgeleid is van het Sanskriet kapura: wit, als een kostbaar artsenijmiddel.

Gebruik.

Onder kamfer verstaat men uit alcohol gekristalliseerde bestanddelen van een vluchtige olie. Dit werd in China al in de oudheid gewonnen en gebruikt. In Japan diende kamfer als brandolie en voor lak. Kamferballetjes werden bij de kleren gelegd voor de geur en om de motten weg te houden. Als een vrouw niet zwanger wil worden doet ze kamfer in de schede, kamfervergiftiging is geconstateerd bij vruchtafdrijving.

Herbarius in Dyetsche; ‘Camfer of Camphora is koud en droog in de derde graad. Diegene die wit en helder is die moet je kiezen. Het is goed tegen gonorrhoea (dat is dat je tegen je wil sperma of de natuur kwijt wordt) als je het zo neemt: ‘Distilleer kamfer met het sap van nachtschade of met melk, dan doe je het onder de navel bij de manlijkheid en op de nieren’. Hetzelfde is ook goed tegen diabetes (dat is dat je zeer veel water kwijt wordt (a) en tegen de verheffing van de lever (b) als je een doek daarin nat maakt en het op de lever legt.

(5) Kamfer dat gemengd is met het sap van Capsella bursa pastoris (dat is sanguinaria of naar sommige in Hollands tasjeskruid) is goed tegen het bloeden van de neus.

(3) Tegen onkuisheid ruik je kamfer voor de neus. (4) Kamfer wordt meestal in likkepot gedaan tegen hete ziekten’.

(a) Bij suikerziekte. (b) Vergrote lever bij leveraandoeningen of hartfalen.

Maerlant; ‘Camphora, zoals Platearius het kent, is een kruid van de Oriënt en is van zijn zeer sterke geur bekend. Men verzamelt het als de lente eindigt dan stampt men het en duwt zijn sop, dan zinkt de droesem voor een troep en boven blijft het helder, dan moet het in de zon staan en daarna als het droog is het helder en wit en kan men het gemakkelijk breken dit en met de handen tot poeder wrijven en niet met handen van de wijven er bij zijn want het is zo fijn dat zijn verwerker moet rein zijn. (3) Is het dat hij veel ruikt dat kruid, beide zegt men overluid, dat haar reuk een zekere aard heeft alzo dat het de mannen weert. (2) Men houdt het in een marmeren vat of albast, wij vinden dat’.

Dodonaeus; ‘‘Ze is bijzonder goed tegen de zaadvloed en tegen de witte vloed van de vrouwen met wat poeder van emmer vermengt en met water van plompen ingenomen. Ze laat ook slapen, met enige spijs of drank ingenomen of aan het voorhoofd gehouden, dan veel geroken en voor de neus gehouden verdroogt ze de hersens en neemt de vaak of slaap uit de ogen, ja laat de mens lang waken. Niettemin een balletje daarvan gemaakt en dikwijls geroken bevrijdt of behoedt de mens van de pest en ze geneest de beten en steken van de slangen en weerstaat alle vergif, ingenomen of opgelegd. Die gom geneest de hoofdpijn die van hete vochtigheden zijn oorsprong heeft, laat de verhitting en ontsteking vergaan (en vooral van de lever) verkoelt de nieren en stelpt het bloed. Ze verzoet ook de verzwering en verhitting of ontsteking van de wonden, van het wild vuur en alle uitslag, hete gezwellen en puisten. Om de zaadvloed en de witte vloed te stoppen zal men ze op het geslacht of andere schaamdelen houden, op de nieren of lendenen, eerst opgelost met slijm van vlooikruidzaad of sap van onrijpe druiven of sap van nachtschade. Om het bloeden van de neus te stoppen steek het in de neusgaten met gebrand netelzaad of houdt het aan het voorhoofd met sap van donderbaard. Men doet ze het goed bij de oogzalven of andere dingen die men bereidt tegen de hete gebreken van de ogen, als gezegd is. (3) Op de klootjes gebonden laat het de vleselijke of onkuise begeerten vergaan. Zelfs (zoals dat Latijnse gedicht uitwijst, ‘Castrat per nares Camphora odore mares) de reuk van kamfer maakt de mannen onvruchtbaar want als men kamfer op het vuur werpt dan zal die rook de man die het door de neus ontvangt lange tijd onlustig, ja ongeschikt tot de vleselijke verzameling maken.

Kyrszbaum

Das cxx capit

Cerasus sive cerasum latine·arabice cerasie grece cerasa·

(Serapio in dem bůche circa instans in dem capitel cerasie·idest cerasa spτichet·das ettlich meister spτechen·daz dises werde geheissen granum regum.

(Hie ist zů mercken das cerasus ist also vil gespτochen als ein baum der kÿrþen·Aber ceτasum das ist die frucht der sind etlich sŭþs·ettlich sauer geleich den holczôpffeln·(Der meÿster Serapio spτichet·das dÿe sŭssen bald veτzeret werden in dem magen·und seind den magen wenig nücz·Die sauren bτingen dem magen lust und machen den mundt frisch·(Die keren sind fast gůt genüczt calculosis das sind die do geneiget sind zů dem stein·(Diascoτides in dem capitel cerasus spτicht·das etliche kÿrþen den bauch stopffend und sunderlichen die zů gar fast sauer sind·Auch so sind etliche die zů sŭþs sind·und darumb so mag man erkennen dise czů bτauchen zů notturft des leibs. (Mit kÿrþen machet man ein confoτtatif genant diaceraseon das mag man nüczen durch dz jar·und wirt also gemacht·nÿmm der sauren kÿrþen und beisse die mit hônig und zucker·und müsche daz durch einander als vil oder wenig du haben wilt vier zehen tag·Darnach thů die kÿrsen auþ und seüde einen getranck genant julep mit sÿropel·von rosen von feÿeln und von sŭssem holcz genant liquiricia·darunder thů würcze nach deinem wolgefallen als dann ist zymmetrinden någelein muscaten muscatblůmen und mische dises mit gar gůtem wein und lasse dises aber darüber steen vierzehen tag. Darnach lasse die kÿrþen trucknen an der sunnen·die magst du feüchte onder trucken zů tische bτingen nach deynem wolgefallen·(k·iiij·) [165]

(1) Kersenboom.

Dat 120ste kapittel.

Cerasus sive cerasum Latijn.Arabisch cerasie. Grieks cerasa. (Prunus cerasus)

Serapio in het boek Circa instans in het kapittel cerasie, id est cerasa, spreekt dat ettelijke meesters spreken dat deze werd geheten granum regum.

Hier is te merken dat cerasus is alzo veel gesproken als een boom der kersen. (2) Maar cerasum dat is de vrucht en daarvan zijn ettelijke zoet en ettelijke zuur gelijk de houtappels. De meester Serapio spreekt dat de zoete gauw verteerd worden in de maag en zijn de maag weinig nuttig. De zuren brengen de maag lust en maken de mond fris. De kernen zijn erg goed genuttigd calculosis, dat zijn die er geneigd zijn tot de steen. (2) Dioscorides in het kapittel cerasus spreekt dat ettelijke kersen de buik stoppen en vooral die te erg zuur zijn. Ook zo zijn ettelijke die te zoet zijn en daarom zo mag men herkennen dit tot gebruik en nooddruft van het lijf. (4) Met kersen maakt man een versterking genaamd diaceraseon en dat mag men nuttigen door het jaar en wordt alzo gemaakt: Neem de zure kersen en baad die met honing en suiker en meng dat door elkaar zoveel of weinig u hebben wil veertien dagen. Daarna doe de kersen eruit en kook een drank genaamd julep met siroop van rozen, van violen en van zoethout genaamd liquiricia, daaronder doe kruiden naar je welgevallen zoals dan is kaneel, kruidnagels, muskaatbloemen en meng die met erg goede wijn en laat dit echter daarover staan veertien dagen. Daarna laat de kersen drogen aan de zon en die mag u vochtig of droog te dis brengen naar uw welgevallen. [165]

Vorm.

Bladeren zijn 5-8cm lang en eivormig vaak met smal toelopende bladvoet en spitse top, dubbel gezaagde bladrand meestal met 1-2 klieren aan de steel of bladvoet. In herfst vangt het oog onverbiddelijk de helderrode gloed van blad wat het landschap een brillantine geeft dat zijn weerga niet kent, vooral als dit door de zonnestralen bespeeld wordt. Heeft tamelijk dunne en wat overhangende twijgen.

De bloemen staan in kleine trosjes en zijn omgeven door opstaande knopschubben. Bloemen komen gelijk met het blad, tot 2.5cm in diameter met iets getande kelkbladen en bijna ronde kroonbladen, bloembundels ongesteeld en de buitenste knopschubben vliezig. De ronde donkerrode vrucht met een bijna ronde, gladde pit zonder kanten, heeft zacht vlees van een scherpe smaak. Er zijn verschillende vormen, zure en zoete.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Al deze bomen heten in het Grieks Kerasos en in het Latijn Cerasus, in het Nederduits kersenboom en krieckenboom, in het Hoogduits Kirschenbaum. Omdat de eerste of immers de beste krieken uit een stad van Pontus dat Cerasus genoemd wordt gebracht zijn daarom zijn al deze vruchten Cerasa genoemd’.

Isidorus XVII.7.16 :"Cerasus a ceraso urbe Ponti vocata. Nam Lucullus cum Cerasum urbem Ponti delevisset, hoc genus pomii inde advexit, et a civitate appellavit". De kers is afkomstig uit N. Azië en groeit zo goed als wild in de Krim, Bythië, Macedonië en in west Azië van Anatolië tot Kaukasus, het Pontische gebergte waar de kers nog kirahs heet. Zijn geschiedenis is in donkerheid gehuld.

Cerasus is afgeleid van Akkadisch karsu, verder via Kurdisch/Iraans kiraks, keras of keraseni. De Grieken noemden het kerasos, een woord dat verwant is met het Latijn cornus. De stad Cerasunt, Cerasonte aan de Zwarte Zee is naar de kersenwouden genoemd. De naam Cornus is van gelijke etymologische afkomst.

Gebruik.

(1) Maerlant; ‘Cerasus, dat is de kers, Isidorus zeg het openbaar dat Lucillus, een Romeinse heer, Pontus overwon met grote eer en velde een plaats al tezamen die Cerasa heet bij name en dat hij aldaar in het land de allerbeste kersen vond en bracht ze het eerste over zee en gaf het de naam mee van de stad Cerasa. Nog waren zijn vruchten niet zo geschat, zo waren ze te prijzen veel te beter omdat ze koel zijn en nat. De kern, zo hoor ik gewagen’.

(2) Dodonaeus; ‘Onder al deze vruchten zijn de beste diegene die zuurachtig en wijnachtig van smaak zijn en dat is die we in Brabant krieken noemen. De ergste en schadelijkste van allen zijn de kleine of wilde kersen die zoet van smaak zijn en voor alle andere rijp worden want ze zijn kwaad van gijl en ze bederven zeer gauw in de maag en laten kwade vochtigheden in het lijf verzamelen waarvan niet alleen veel wormen en ongedierte in de buik of darmen groeit, maar ook dikwijls kwade en besmettelijke pestachtige koortsen veroorzaakt worden. En daarom in de wel gestelde en wijs geregeerde steden en landen plag men sterk te verbieden dat men die in tijde van pest of besmettelijke ziekten niet te koop houden of op de markt brengen zal.

saffran cxxi Ca

Crocus latine et grece·arabice Yamfaram·

(Der meister Serapion in dem bůch genant aggregatoτis in dem capitel ÿamfaram·beschτeibt uns von dem saffran unnd spτichet das diser der beste seÿ der frisch und neüwe seÿ und der hat ein hübsche farbe also das die hårlein weÿþfarbe sind von farben mit einer rôte vermischet·und soll sich nit bald lassen bτechen·und wenn man dem zwischen dem henden reÿbet so fårbet er die henden rot·und sol sein eines gůtten gerauchs mit einer scherpfe und dises ist gesagt von dem saffran von oτient. (Galienus in dem achtenden bůch genant Simplicium farmacarum in dem capitel crocus beschτeibt uns dz der seÿ heiþ an dem andern grad und trucken an dem ersten·(Item saffran weτet fünff jar in einem lideren sacke unverseret an seiner kraft·(Und ist zweÿer handt saffran·Einer ist genant cartamus oder crocus oτtensis·dz ist wilder saffran der auf dem felde oder in den gårten wechþt und den nüczet man zů mangen dingen auþwendig des leÿbes und damit zů fårben·Der ander ist geheissen crocus oτientalis·und den nüczet man in der erczneÿ·(Platearius beschτeibet uns von dem saffran der do genant ist ortensis·dz ist der in dem gårten wechþt und spτicht·daz der gebτauchet werd in der erczneÿ die do machen bτechen oben auþ·(Item Avicenna spτichet dz saffran oτientalis mache ein hübsche farb davon getruncken. (Item saffran der stercket daz heτcze·und machet ein gůt geblŭte·(Saffran genüczt in der kost·machet einem gůten langen atem·und benymmet das keichen. Darumb sôllen pleuretici dz sind die do fast tåmpfig sind in d bτust und ein geschwere darjnnen haben den bτauchen·sÿ genesent zůhandt·(Item die meister sprechen·das saffran bτing unlust zů essen·und benymmet den lust zů essen·aber doch so stercket er den magen umb der hicze willen die er von natur an jm hat·(Item saffran ist auch gůtt dem milcz·(Item saffran bτinget begieτ [166] de zů unkeüscheit·(Item er machet auch fast wol harmen·(Item avicenna in seinem bůche genant de viribus coτdis spricht·dz der saffran stercke das hercze und bτinge dem gůt geblŭte·Und spτicht auch·das saffran weinig genüczet sol werden wann er bτingt also grosse freüde dem herczen das der mensche von freüden stirbt·als Avicenna beý seynen zeýten dick und manigs mal gesehen hat·das also geschehen ist·(Item der meister genant Rabbi moÿses in dem capitel crocus beschτeibt uns dz der saffran mere die gelüst deτ unkeüscheÿt·(Der meisteτ ÿsaac in dem bůch genant de viatico in dem capitel de emigranea spτicht·daz saffran dem haubtwee gůt seÿ·damit gemacht ein pflaster also·Nÿmm saffran und gummi arabicum·eufoτbium mirτa yegklichs geleich vil·und temperiere do dises mit einem eÿeþ weÿþ und lege das voτnen auff das haubte·hilffet fast wol·

(Der meister Paulus in dem capitel de podagra spτicht·das man sol nemen saffran und den mischen mit einem eÿeþ todtern·und rosen ôle unnd auch rosen wasser·unnd mitt einer federn streichen auff die stat do dz bodogram ist es hilfft·

(1) Saffraan, 121ste kapittel.

Crocus Latijn en Grieks. Arabisch Yamfaram. (Crocus sativus)

De meester Serapio in het boek genaamd aggregatoris in het kapittel ÿamfaram beschrijft ons van de saffraan en spreekt dat dit de beste is die er fris en nieuw is en die heeft een mooie kleur alzo dat de haartjes witkleurig zijn van kleur met een roodheid vermengt en zal zich niet gauw laten breken en als men die tussen de handen wrijft dan verft ze de handen rood en zal zijn een goede reuk met een scherpe en dit is gezegd van de saffraan van Oriënt. Galenus in het achtste boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel Crocus beschrijft ons dat het is heet aan de andere graad en droog aan de eerste. Item, saffraan blijft vijf jaar in een lederen zak onveranderd aan zijn kracht. (2) En er zijn twee soorten saffraan. Een is genaamd Carthamus of Crocus hortensis, (Carthamus tinctorius) dat is wilde saffraan die op het veld of in de tuin groeit en die nuttigt men tot vele dingen uitwendig aan het lijf om daarmee te verven. De andere is geheten Crocus orientalis en die nuttigt men in de artsenij. Platearius beschrijft ons van de saffraan die genaamd is hortensis, dat is die er in de tuin groeit, en spreekt dat het gebruikt wordt in de artsenij die maakt braken bovenuit. Item, Avicenna spreekt dat saffraan orientalis maakt een mooie kleur, daarvan gedronken. Item, saffraan dat versterkt dat hart en maakt een goed bloed. Saffraan genuttigd in de kost maakt een goede, lange adem en beneemt dat kuchen. Daarom zullen pleuretici, dat zijn die er erg dampig zijn in de borst en een zweer daarin hebben, die gebruiken, ze genezen gelijk. Item, de meesters spreken dat saffraan brengt onlust te eten en beneemt de lust te eten, maar toch zo versterkt het de maag vanwege de hitte die het van natuur aan zich heeft. Item, saffraan is ook goed de milt. Item, saffraan brengt [166] begeerte tot onkuisheid. (3) Item, het maakt ook erg goed plassen. Item, Avicenna in zijn boek genaamd de viribus cordis spreekt dat saffraan versterkt dat hart en brengt die goed bloed. En spreekt ook dat saffraan weinig genuttigd zal worden want het brengt alzo grote vreugde het hart dat de mens van vreugde sterft, zoals Avicenna in zijn tijd vaak en menigmaal gezien heeft dat het alzo geschied is. Item, de meester genaamd Rabbi Moises in het kapittel Crocus beschrijft ons dat de saffraan vermeerdert de lust van de onkuisheid. De meester Isaac in het boek genaamd de viatico in het kapittel de emigranea spreekt dat saffraan voor de hoofdpijn goed is, daarmee gemaakt een pleister alzo:Neem saffraan en gom arabicum, Euphorbia en mirre, van elk gelijk veel, en temper dan dit met eiwit en leg dat vooraan dat hoofd, helpt erg goed.

De meester Paulus in het kapittel de podagra spreekt dat men zal nemen saffraan en dat mengen met een eidooier en rozenolie en ook rozenwater en met een veer strijken op de plaats daar de podogram is, het helpt.

Vorm.

De saffraan krokus bloeit in oktober met een lila/purperen bloemen. De meeldraden hangen hieruit als gouden tassen. In het voorjaar komen de smalle bladeren.

Naam.

Dodonaeus; ‘De Grieken noemen dit gewas Crocos. De Latijnen noemen het ook Crocus en Crocum, de Moren van Afrika geven het de naam zaffaran en daarnaar wordt het in Italië zaffarano genoemd, in het Hoogduits Saffran en hier te lande in het Nederduits saffraen’.

Ook het Griekse krokos betekent saffraan. Waarschijnlijk is dit afgeleid van kroke, ‘een draad’, naar de winning van saffraanstempels. Of naar zijn afkomst, de stad Coricus in Klein-Azië.

In het Arabisch betekent het woord asfar, ‘geel’ en za'faran, met ‘geel verven’. In de Semitische taal is het een attribuut van en de morgen- en de avondzon. Van die taal is het Engelse saffron, het Frans safran, Duitse Saffran en het Hollandse saffraan afgeleid.

Gebruik.

De specerij saffraan heeft een bruinrode kleur, ruikt intensief verdovend en smaakt bitter kruidig, is zeer hygroscopisch en voelt vettig aan. Vanwege zijn goudkleur werd het gebruikt als goudvernis, verwerkt in goudbroden, goudrijst en het kleuren van kaas. Vanaf de elfde eeuw was het bovendien de kleur waarmee de Joden zich kenbaar moesten maken. De gele Davidster uit de laatste wereldoorlog ligt ons nog vers in het geheugen. De rijke Arabieren verven nog hun ooglid, vingertoppen en tanden goudkleurig als teken van welstand. Het was een van de kastetekens van India, het teken der rijken. Niet alleen vanwege de kleur, maar ook vanwege de geur was het beroemd. Saffraan werd gemengd met wijn tijdens trouwceremonies, de saffraan was dan ook aan Venus gewijd en zou een liefdesdrank zijn. Ook medisch was het kruid beroemd, versterkte het hoofd, hart, maag en was goed tegen hoest. Het was vroeger een algemeen geneesmiddel waaraan wondere krachten werden toegeschreven. De specerij zou ook een opwekkende kracht bezitten, van een vrolijk iemand werd gezegd dat hij in saffraan had geslapen. Zo goed werkt ze, "Dat men al lachende sterft’ Het gold als de koning der specerijen, maar ook als de duurste. Dat komt door de winning. Honderd gram saffraan wordt gewonnen uit 18 286 bloemen. En dan te bedenken dat een plant maar een tot twee bloemen geeft die maar twee dagen open staan.

Herbarius in Dyetsche; ‘Crocus, dat heet saffraan, het is heet en droog in de eerste graad. (2) Er zijn twee soorten van, te weten die in de hoven groeit zonder enige bebouwing en die in de Oriënt (dat is in oostelijke landen, is Curcuma) groeit en die wordt gekweekt. Saffraan heeft de kracht om te versterken vanuit zijn goede geur en uit zijn kwaliteit en is ook goed tegen maagziekten en tegen het in onmacht gaan.

(3) Tegen onderbuikspijn, tegen aandrang tot waterlozing en het dikwijls plassen met pijn in de blaas kook je saffraan in olie en honing en bestrijk daarmee die plaatsen waar het zeer doet’.

Maerlant; ‘Crocus noemen wij saffraan, Platearius laat ons verstaan dat het gematigd, droog is en heet en steeds tegen bezwijming gereed en tegen dat de maag gedoogt. Saffraan in een scherf gedroogd en gepoederd een deel beter en gedronken in vleesnat vet ontdoet het lichaam meteen. Men neme een oplossing en laat ze spuwen, het doet hun kwaad. Die de ogen met het rode bevangen zijn, zijn van warm van bloed, doe hem dit wat ik bevroede, neem poeder van saffraan met het wit van een ei, na het slaan zal je het mengen en in dat maak je een doekje nat en zijn ogen er mee natten. Die zulke kwalen zaken beletten, een pleister daarvan gemaakt is nuttig en goed bruikbaar’.

kestenbaum

Das cxxii Capit

Castaneus latine·grece Balanos·

(Die meister spτechent·das diser baum seÿ wunderlicheτ natur deþhalben dz der nit zů kreften kommen mag er hab dann geselschaft·Und wo ein kestenbaume alleÿn wechset der bτinget kein frucht. (Dise frucht wechset geren an den bergen und gar selten auff dem ebnungen·(Casteneen sind kalt und auch trucken an dem mittel des ersten grads. (Iten castaneen rohe geessen machen tempfig umb die bτust·und sind von natur schedlichen geessen rohe und auch gesotten [167] oder gebτaten·wann sÿ allwegen tempfig machen umb die bτust. (Die ausser rinden der fruchte gebulfert unnd gemischet mitt der wurczel reupontica ÿegkliches geleich vil·dz benymmet dem soden des magens·(Item castaneen gedôτret und gebulferet·unnd des eingenommen mit krebþ augen bulfer gemüschet mit eppich wasser machet wol harmen·(Castaneen sind schedlich lungensüchtigen menschen·und bτingen haubtwee·uτsachen halben daz sÿ lancksam verdeüwet werden·(Serapio castaneen geessen gebτaten oder gestoten stopffen und tempffen umb die bτust·und bτingen sterbliche kranckheit d vil geessen·(Die kesten rohe geessen sind besser ze verdeüwen den die eÿcheln·und sind doch gar nahent einer natur und tugent·(Wôliche menschen vil castaneen rohe essend die gewinnent vil leüse an dem leibe und auch an den kleÿdern. (Aber die wider zů vertreiben so ÿsse gestossen lafendel blůmen und lege auch die zů deinen kleidern du wirdest jr gancz ledig zůhandt·

(1) Kastanjeboom.

Dat 122ste kapittel.

Castaneus Latijn. Grieks Balanos. (Castanea sativa)

De meesters spreken dat deze boom is van een wonderlijke natuur omdat het niet tot krachten komen mag dan dat het heeft gezelschap. En waar een kastanjeboom alleen groeit die brengt geen vrucht. Deze vrucht groeit graag aan de bergen en erg zelden op de vlaktes. (3) Kastanjes zijn koud en ook droog aan het midden van de eerste graad. Item, kastanjes rauw gegeten maken dampig om de borst en zijn van natuur schadelijk gegeten rauw en ook gekookt [167] of gebraden want ze altijd dampig maken om de borst. De buitenste bast van de vrucht gepoederd en gemengd met de wortel rabarber, van elk gelijk veel, dat beneemt het koken van de maag. Item, kastanjes gedroogd en gepoederd en dat ingenomen met kreeftogen poeder en gemengd met selderijwater maakt goed plassen. Kastanjes zijn schadelijk longzieke mensen en brengen hoofdpijn, vanwege de oorzaak dat ze langzaam verduwd worden. Serapio, kastanjes gegeten gebraden of gestoten stoppen en dampen om de borst en brengen sterflijke ziekten, dat veel gegeten. (2) De kastanjes rauw gegeten zijn beter te verduwen den de eikels en zijn toch erg nabij een natuur en deugd. Welke mensen veel kastanjes rauw eten die winnen veel luizen aan het lijf en ook aan de klederen. Maar die weer te verdrijven zo eet gestoten lavendelbloemen en leg ook die op uw klederen, u wordt ze gans leeg gelijk.

Vorm.

De tamme kastanje is een boom die geweldige afmetingen kan bereiken, er zijn er gevonden met een stamomvang van meer dan tien meter. Sterke bladeren met een duidelijk middenrif, ovaal en lancetvormig, tot een punt versmallend en gezaagd. In juni en juli komt de bloei en in oktober kan de kastanje geoogst worden.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Deze boom heet in het Grieks en in het Latijn Castanos, Castanea en Nux Castanea, in onze taal castanie-boom, in het Hoogduits Kestenbaum en Kastaniebaum. De vruchten zelf heten hier te lande castanien, in Hoogduitsland Kesten. In het Grieks heten ze Castanon en soms ook Dios balanos, Sardiana balanos, Lopima of Castanion, in het Latijn Castanea, Jovis glans en Sardiana glans’.

Het Latijnse woord Castanea stamt uit het Grieks kastanea dat op de vruchten slaat. Met het Armeense kask, (kastanje) kaskeni (kastanjeboom) is het Griekse woord aan een voor Aziatische spraak ontleend.

Kastanje, in midden-Nederlands was het castanie en eind 13de eeuw castaenge, het zijn de Castanen van Luther, in midden-Hoogduits Castanien en Kesten, Kestenenbaum bij Hildegard. Het zijn woorden die met het Angelsaksische ciestenbeam op het Picardische castagne berusten. Dit woord is ontleend aan laat Latijn castinea.

Tamme kastanje wordt zo genoemd omdat de zoete, melige vruchten, in tegenstelling tot die van de paardekastanje, gegeten of in een haardvuur gepoft kunnen worden.

Gebruik.

Herbarius in Dyetsche; ‘Castanea of castanie is weinig koud en omtrent de eerste graad is het heet en droog. (2) Kastanjes die op de eikels lijken verteren beter dan de eikels. (3) Kastanjes zijn slecht voor diegene die hoesten en maken hoofdpijn vanwege hun slechtere vertering, hun letsel wordt weggenomen als je ze bakt. Ze stoppen en zijn goed tegen medicijnen die doden’.

Maerlant; ‘Castanea, als Isidorus zegt, is een boom die te dragen pleegt een vrucht die men kastanje heet. Die zijn droog en heet en ze maken een goede mond en zijn goed in de winter stond want ze geven de maag met wijn de macht om verhit te zijn´.

kürbisz oder sehe

Das cxxiii capitel

Coloquintida grece·arabice Haudep sive haudel·latine cucurbita alexandτina vel cucurbita deserti·

(Seapio in dem capitel Haudep·idest coloquintida beschτeibet uns das dises wachse ÿenhalb des môτes zů jherusalem·und geleichet den kurbþen mitt den bletern und auch mit d frucht und spannen sich auf der erden die ôste weÿt und bτeÿt auþ und hat ein frucht groþ als ein [168] hůt und die ist rund und ist soτgklich zůbτauchen·wann sÿ hat jnn vergifft·und darumb ist es tôdten und kürczen den atem·und bτinget groþ onmechtigkeit und ein kalten schweiþ·(Dise frucht wirt gesamelt so sÿ zeÿttig wirt dz ist in dem monat September genant·und ist heiþ an dem dτitten grad und trucken an dem andern·(Coloquintida mag man behalten fünff jar unverseret an seineτ natur und krafft·und aller meÿst in seiner frucht daz ist in dem apffel·(Johannes mesue in dem capitel coloquintida beschτeibt uns do vier ding die zů meÿden sind an diser frucht·(Zů dem ersten ist coloquintida schedlich dem herczen und d lebern wann sÿ stosset auff und würcket schwårlich in dem menschen·(Zů dem andern male so ôffnet sÿ alle adern in dem leib·(Zů dem dτitten machet sÿ auþgeen blůt unden und oben stercklichen und feste·(Zů dem vierden schabet sÿ die gedårm und die gång des harms·und darumb wer do wil gebτauchen coloquintidam der sol aufmerckung haben dz die voτhin gemüschet werden und die tĐdlich kraffte jr beneme·Und darumb wilt du coloquintidam zů dem magen bτauchen so nÿmm des nit über ein halb quintin und mische darunder mastix·so bτinget es nit schaden·(Auch mag man coloquintidam müschen mit tragantum bidellium gummi arabicum. (Item man mag auch coloquintidam also bereÿten dz sein vergifft einem menschen nit schaden bτing·Nÿmm coloquintidam so sÿ zeÿtig sind·dz ist in dem herbst und soll sÿ auff schneiden und darauþ tŭn dem klumpen d darjnnen ligt geleich als es ist in einem kûrbiþ der die beÿ uns wechþt dem selbigen klumpen sol man tůn in hônig wasseτ darjnnen mirτa gesoten seÿ·und coloquintidam das ist den klompen darjnnen lassen sieden ein kleine weÿl und darnach den lassen trucken werden. (Diascoτides spτicht·dz coloquintida eingenommen als groþ als ein haller wÿgt und das gemischet mit hônigwasser reÿniget den leib fast wol von d bôsen flegma dz ist ein kalte feüchtigkeit·(Johannes mesue coloquintida treybet auþ flegma und kleberet feüchtung von grunde d gelider·(Item coloquintida ist fast gůt genüczet dem der fast groþ und alt haubtwee hat und sunderlichen den die do geneÿget sind ad epilentiam und apoplexiam·dz ist zů dem fallende siechtagen und zů dem schlag·(Und ist fast gůt dem keÿchendem und dem der do einen alten hůsten hat. (Item coloquintida ist gůt podagricis und ciaticis·dz ist weetagen in dem arþbeÿne und in dem fŭssen·und auch sunderlichen ÿdτopicis·das ist dem wassersüchtige·[169].mag ma wol nüczen zû sôlichen grossen süchten·Aber doch also das sÿe voτhin bereÿtet werden als oben steet·und das dz selb mit vernunfft geschehe·(Coloquintida auff die můter geleget tôdtet das kindt in můter leÿbe·

(Item coloquintida in essig gemischet und die gemaledeÿeten haut damit gewåschen benÿmmet sÿ on zweÿfel·

(1) Kolokwint of sehe.

Dat 123ste kapittel.

Coloquintida Grieks. Arabisch Haudep sive haudel. Latijn Cucurbita (3) alexandrina vel cucurbita deserti. (Citrullus colocynthis)

Seapio in het kapittel Haudep, id est coloquintida, beschrijft ons dat dit groeit aan de kant van de zee bij Jeruzalem en lijkt op kouwoerde met de bladeren en ook met de vrucht en spant zich op de aarde die takken wijd en breed uit en heeft een vrucht groot als een [168] hoed en die is rond en is (2) zorgelijk te gebruiken want ze heeft in vergif en daarom is het dodelijk en kort de adem en brengt grote onmachtigheid en het koude zweet. Deze vrucht wordt verzameld zo ze rijp is en dat is in de maand september genaamd en is heet aan de derde graad en droog aan de andere. Coloquintida mag men behouden vijf jaar onveranderd aan zijn natuur en kracht en allermeest in zijn vrucht, dat is in de appel. Johannes Mesue in het kapittel coloquintida beschrijft ons de vier dingen die te mijden zijn aan deze vrucht. Tot de eerste is coloquintida schadelijk het hart en de lever want ze stoot op en werkt zwaar in de mensen. Tot de andere maal zo opent ze alle aderen in het lijf. Tot de derde maakt ze uitgaan bloed onder en boven sterk en vast. Tot de vierde schaaft ze de darmen en de gang van de plas en daarom wie het wil gebruiken kolokwint die zal opmerking hebben dat die daarvoor gemengd wordt en de dodelijke krachten haar benemen. En daarom wil u kolokwint tot de maag gebruiken zo neem dit niet over een half quintin en meng daaronder mastiek, dan brengt het niet schade. Ook mag men kolokwint mengen met tragant, bdellium en gom arabicum. (4) Item, men mag ook kolokwint alzo bereiden dat zijn vergif een mens niet schade brengt: Neem kolokwint zo ze rijp is, dat is in de herfst, en zal ze opensnijden en daaruit doen de klompen die daarin liggen gelijk als het is in een kauwoerde die er bij ons groeit, dezelfde klompen zal men doen in honingwater daarin mirre gekookt is en kolokwint, dat zijn de klompen, daarin laten koken een kleine tijd en daarna dat laten droog worden. (3) Dioscorides spreekt dat kolokwint ingenomen alzo groot als een haller weegt en dat gemengd met honingwater reinigt het lijf erg goed van het kwade flegma, dat is een koude vochtigheid. Johannes Mesue, kolokwint drijft uit flegma en kleverige vochtigheid vanuit de grond der leden. Item, kolokwint is erg goed genuttigd die de erg grote en oude hoofdpijn heeft en vooral diegene die er geneigd zijn tot epilepsie en apoplexiam, dat is tot de vallende ziekte en tot de slag. En is erg goed de kuchende en die er een oude hoest heeft. Item, kolokwint is goed podagricis en ciaticis, dat is pijnen in de aarsbenen en in de voeten en ook vooral hydropisis, dat is de waterzuchtige [169] .mag men goed nuttigen in zulke grote ziektes. Maar toch alzo dat ze voorheen bereid worden zoals boven staat en dat datzelfde met verstand gebeurt. (5) Kolokwint op de baarmoeder gelegd doodt dat kind in moeders lijf.

Item, kolokwint in azijn gemengd en die boosaardige huid daarmee gewassen beneemt ze zonder twijfel.

Vorm.

De kolokwint is een taaie komkommerachtige met scherp behaarde stengels en vijfdelige behaarde bladeren. Geeft een gele vrucht met een dunne, breekbare schil. Hierbinnen bevindt zich week en zeer bitter, lichtkleurig vlees.

Naam.

Dodonaeus; ‘Dit kruid wordt bij de Barbaren en in de apotheken met een bedorven naam Coloquintida genoemd en met die naam is het bij de gewone man van deze landen ook bekend die de vruchten daarvan ook appels van coloquint plag te noemen. De Grieken noemen het Colocynthis. En daardoor komt het dat die medicijn of mengsel die in de apotheken bereid en bewaard wordt met naam Diacolocynthidos soms ook Diasicyonias bij de Griekse meesters genoemd wordt. Bij de geleerde Latijnse schrijvers wordt het met de Griekse naam ook wel Colocynthus genoemd, maar men vindt dikwijls in sommige boeken die uit het Grieks in het Latijn overgezet zijn het woord Colocynthis op het Latijns Cucurbita silvestris uitgelegd te wezen als of de Colocynthis niets anders betekent dan de wilde kouwoerd, (kürbisz) die nochtans van onze Coloquintida zeer veel verschilt’.

Citrullus heeft zijn naam van de Griekse kitron, de ‘citroen’. De vruchten lijken op een sinaasappel of op andere Citrussoorten

Kolokwint, Midden-Hoogduits heeft wild Kirbs of Kurbis, Engelse bitter gourd, bitter cucumber, Alexandrienappel of colocynth, Frans coloquint en Duits Coloquintapfel komt van Latijn colocynthis, dit van Grieks kolokunthis.

Kürbisz, zie kapittel 91. Sehe is een onbekend woord, mogelijk een afleiding van zee. Cucurbita deserti, groeit in de desert.

(2) Dodonaeus;’Onze voorvaders noemden het ook Fel terrae en Nex plantarum of Mors in olla, als of men zei aardgal, dood van alle kruiden of dood in de pot omdat dit gewas zo bitter en schadelijk is dat het de naaste kruiden laat sterven. De appels zijn, als de schors afgedaan is, wit en voos, niet vast en met grote kwalijk ruikende bitterheid die de keel, het ingewand en darmen kwetst zodat sommige daarvan dit rijmgedicht plegen te gebruiken, ‘het bitterste dat men vindt is de appel Coloquint’. De smaak van dit ganse kruid was ook zeer slecht en het schijnt dat de wilde of die vanzelf groeit dezelfde soort is die van de profeten die op Helizeus kwamen klagen de dood in de pot genoemd wordt toen ze van honger gedwongen moes geplukt hadden wat ze aten waaronder een groot deel van dit kruid was omdat ze meenden dat het kouwoerd was, dan zogauw als ze er van aten proefden ze grote bitterheid en hebben het als de dood laten staan, maar de profeet Helizeus (Elias) heeft meel in de pot geworpen en de wilde Coloquint zoet gemaakt en geschikt om te eten’.

Gebruik.

De vrucht bevat een heftig purgerend en kristalliseerbaar bitterstof, het kolocynthin. Dit poeder, gemengd met Arabische gom, levert de zogenaamde ‘Trochisci Alhandel’ dat een werking heeft als Aloë, maar dan scherper. 100 gram in een liter water doodt alle insecten door ze ermee in contact te brengen. De geroosterde zaden werden wel door de arme bevolking gegeten. De bittere vrucht werd met meel gemengd wat het eetbaar zou maken, hoewel nog bitter.

Herbarius in Dyetsche; ‘Coloquintida is heet in de derde graad en droog in de tweede. Kolokwint is een appel dat van een klein boompje komt die wilde kouwoerde van (3) Alexandrië genoemd wordt. (2) Als je alleen kolokwint neemt is het dodelijk. (4) Maar het moet klaar gemaakt worden naar de aanwijzingen van de meester. En als het klaar gemaakt is moet je het nog met voorzichtigheid geven. In water kook je een half drachme kolokwint met sennebladeren, dan doe je het door een doek en maak het zoet met suiker, dan is het goed tegen vierdaagse koorts (dat is een koorts die de vierde dag komt) een uur voor het komt drink je het.

Een gorgelwater, waar kolokwint in gekookt is, is goed tegen tandpijn.

Het poeder van kolokwint dat je met honing mengt is goed tegen wormen. Maar voor de kinderen moet je een pleister van gebroken kolokwint met het sap van alsem geven en omtrent de navel leggen’.

Als je het binnenste van kolokwint met bijvoet kookt en die warme rook of adem onder in de juffrouw of vrouwelijkheid ontvangt laat het bij de vrouwen hun stonden komen.

Hertstongen die met het binnenste van kolokwint gekookt en met suiker zoet gemaakt zijn, zijn goed tegen de hardheid van de lever en van de milt’.

Maerlant; ‘Colocintida, als Platearius zegt, is een vrucht die een boom pleegt te dragen in het land van Oriënt te Jeruzalem en daar omtrent. (2) Van zijn appels blijf je dood, maar zijn zaad heeft een macht groot, als ons Platearius zegt. Die tandpijn te hebben plegen, hij zal koken dit zaad in wijn en giet het in de mond zijne en laat het niet inwaarts gaan en gorgelen en dweilen daarmee keel, tand en mond, hij geneest in korte stond’.

Dodonaeus; ‘Coloquintida zoals die in al haar delen en van haar ganse aard bitter van smaak is is daarom ook warm en droog te achten heel ver in de tweede graad en (3) daarom is ze ook geschikt om te zuiveren, purgeren, afvagen, openen en met een woord, om te doen al hetgeen dat de uitermate bittere dingen zouden mogen werken, dan daarin verschilt ze van de andere diergelijke dingen, zegt Galenus, dat al haar andere krachten verduisterd worden en bijna niet vertellens waard zijn als men die met haar zeer geweldige zuiver makende en van beneden afjagende of purgerende kracht wil vergelijken.

(2) Want ze is zo krachtig om de buik te beroeren en week te maken dat ze op zeer korte tijd een grote menigte van galachtige hete en ook taaie slijmerige koude vochtigheden van onder uit het lijf drijven kan en dat zo sterk en met zo’n grote beroerte en geweld dat ze de darmen afschrabt en de luchtgaten of mondjes van de kleine darmadertjes opent en ontsluit dikwijls bloed en bloedige vochtigheden of slijmerigheden af laat komen. En daarom zal men Coloquintida niet al te onbedacht gebruiken.

(2) Omdat Coloquintida zo krachtig in het werken is zoals we gezegd hebben dat ze de darmen ophalen, de adertjes ontsluiten en bloedige kamergang veroorzaken kan daarom zal men het niet al te onbedacht gebruiken, ja nimmermeer niet anders dan als dat een zeer zware ziekte schijnt te vereisen en dat ook niet al te lichtelijk tenzij de mens die dat gebruiken zal heel sterk en hard is en tenzij de Coloquintida in de volgende manier getemd en bereid is.

(4) Om de Coloquintida eensdeels te verbeteren of te temmen dat het de mens niet schadelijk valt zal men haar sterkte bedwingen en matigen door er iets taais en lijmigs bij te doen want daardoor wordt haar hinderlijke kracht en eigenschap wat verduisterd zodat ze wat sneller door de darmen glijdt en bijna doorslibbert of ras doorvaart en daarom geeft ze die minder letsel en kwetst of schrabt ze niet zo zeer, noch opent de adertjes niet met zo’n geweld als ze anders zou doen in zover er diergelijke taaie dingen niet bij gevoegd waren. En tot dat doel vermaant ons Mesue dat men er mastiek of gom Tragacanth bij zou vermengen.

Bybergeil

Das cxxiiii Capit

Castoτium latine·grece castoτ vel ansima·arabice anchaian·vel angwibelduftoτ·

(Der meyster Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel Anguibelduftoτ·id est testiculi castoτij beschτeybet und spricht·das die kommen von eÿnen thiere das heÿsset bÿber·und der lebet in dem wasser und auþ dem wasser·aber doch mer in dem wasser·wann es sůchet unnd hatt auch sein narunge in dem wasser von dem fischen und krebþen·(Diþ thier hat zwen hoden die schneidet man ab und daran hanget ein feüchtung dz steet geleich dem hônig·Dÿses sol man auff hencken und trucken lassen werden an dem schadten und nit an der sunnen also das sÿ voτhin wol gereÿniget werden und auch gewáschen·(Hie ist zeweissen daz bÿbergeÿle von den jungen bÿbern nit also kreftig sind in jrer tugent als ob sÿ wåren in der mitteln maþ jres alters·und die bybergeÿln von den jungen bÿbern sind weÿþs von farben und weich·(Item ein bÿber der fast alt ist der hat nit also gůt bÿbergeylen als d in der mittel maþ ist seines alters·Und hierumb sind dise die besten bÿbergeÿlen die do kommen von einen bÿber d weder zů jung noch zů alt sey·(Item bÿbergeÿlen werden zů zeÿten gefelschet in mangerleÿ weÿse·Etlich nemen die haut von einem bÿber und schaben die und füllen die mit blůt und dôτren dz. Etlich nemen der geÿlen von einem thiere wie das seÿ·und nemen blůt und bulfer von den rechten bÿbergeÿlen umb des gerauchs willen und mischen die under einander und füllen die geÿlen [170] damit und lassen dz also doτren. Etlich thůnd darzů pfeffer daz es scharpff seye auff der zungen als bÿbergeÿlen. Und hierumb sol man sich fürsehen die ze kauffen wann manger damit betrogen wirt·(Bÿbergeÿle der weret siben jar unverseret an seiner kraft·(Und ist zů wissen dz das jnnerteÿl genüczet sol weτden in der erczneÿ und die haut sol man hinwerffen·(Seτapio und Galienus beschτeiben uns das castoτium seÿ heiþ machen in dem dτitten grade und trücknet in dem andern grad·(Diascoτides castoτium gemischet mit rauten und eþsig und dz gelassen in die nasen stercket das hÿrn und benÿmmet dz haubt wee·(Item castoτium getruncken mitt wein ist gůt epilenticis·das ist die den fallenden siechtagen haben. (Item castoτium genüczet dienet zů allen süchten die von kelte kommet·(Platearius wem die zung erlamet also dz er nit gereden mag·der neme castoτium gebulferet und lege sÿ darunder es hilft on zweÿfel. (Wen die sucht oder gegicht an dem leibe trucket wo daz wåre·der neme castoτium und siede dem in wein·und schmiere sich an der selbigen stat·es hilft on zweÿfel·(Serapio spτicht·dz castoτium umb der hicze willen die er in jm hat benýmmet auch spasmum·das ist den krampff·(Item castorium genüczet mit pfeffer und hônigwasser bτinget dem frawen jr feüchtigkeit genant menstruum und treibet auþ die geburt·(Item Avicenna spτicht·das castoτium gůt sey den lamen und gichtigen gelidern die damit geschmieret·(Wôlicher febτes het wie die wåren der trinck castoτium mit wein·sÿ vergeent davon·(Item bÿbergeÿlen bτinget auch gelust und reÿczung czů unkeüscheit·und darumb wer erkaltet wåre dz er nit volbτingen môchte unkeüscheit genant coitum der mag sich mit bÿbergeÿlen widerumb bτingen·des do eingenommen mit wein und die mannes dinger damit gesalbet. (Item bÿbergeÿlen genüczetet wôτmet die kalten natur oder die in jne kranckheit haben die uτspτung halb sich erhaben hat von kelte wie die gesein müge den ist bÿbergeÿl gůt genüczet·Aber wôlicher in jm hicze hett und kranckheiten die von hicze kommen wåren den ist soτgklichen bÿbergeÿlen zů nüczen·[171]

(1) Bevergeil.

Dat 124ste kapittel. (Castor fiber)

Castorium Latijn. Grieks castor vel ansima. Arabisch anchaian vel angwibelduftor.

De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel Anguibelduftor, id est testiculi castorii, beschrijft en spreekt dat die komen van een dier dat heet bever en (2) die leeft in het water en uit het water, maar toch meer in het water want het zoekt en heeft ook zijn nering in het water van de vissen en kreeften. Dit dier heeft twee ballen, die snijdt men af en daaraan hangt een vochtigheid die staat gelijk de honing. Dit zal men ophangen en droog laten worden aan de schaduw en niet aan de zon alzo dat ze voorheen goed gereinigd worden en ook gewassen. Hier is te weten dat bevergeil van de jonge bevers niet alzo krachtig zijn in hun deugd zoals ze zijn in de middelste maat van hun ouderdom en het bevergeil van de jonge bevers zijn wit van verven en week. Item, een bever die erg oud is die heeft niet alzo goed bevergeil zoals die in de middelste maat is van zijn oudheid. En hierom is dit het beste bevergeil die je komen van een bever die nog te jong en nog te oud is. Item, bevergeil wordt in sommige tijden vervalst op vele manieren. Ettelijke nemen de huid van een bever en schaven die en vullen die met bloed en drogen dat. Ettelijke nemen het geil van een dier wie dat is en nemen bloed en poeder van het echte bevergeil vanwege de reuk en mengen die onder elkaar en vullen die geil [170] daarmee en laten dat alzo drogen. Ettelijke doen daartoe peper zodat het scherp is op de tong zoals bevergeil. En hierom zal men zich voorzien die ze kopen want velen daarmee bedrogen worden. Bevergeil die blijft zeven jaar onveranderd aan zijn kracht. En is te weten dat het binnenste deel genuttigd zal worden in de artsenij en de huid zal men heen werpen. Serapio en Galenus beschrijven ons dat castorium is heet maken in de derde graad en drogen in de andere graad. Dioscorides, castorium gemengd met ruit en azijn en dat gelaten in die neus versterkt de hersens en beneemt de hoofdpijn. (3) Item, castorium gedronken met wijn is goed epileptici, dat is die de vallende ziekte hebben. Item, castorium genuttigd dient tot alle ziektes (4) die van koudheid komt. (5) Platearius, wie de tong verlamt alzo dat hij niet praten mag die neemt castorium gepoederd en leg het daaronder, het helpt zonder twijfel. Wie de ziekte of jicht aan het lijf drukt waar dat is die neemt castorium en kook dat in wijn en smeer zich aan dezelfde plaats, het helpt zonder twijfel. (6) Serapio, spreekt dat castorium vanwege de hitte die het in zich heeft beneemt ook spasma, dat is de kramp. Item, castorium genuttigd met peper en honingwater brengt de vrouwen hun vochtigheid genaamd menstruatie en drijft uit de geboorte. Item, Avicenna spreekt dat castorium goed is de lamme en jichtige leden, die daarmee gesmeerd. Wie koorts heeft waar dat is die drinkt castorium met wijn, ze vergaan daarvan. Item, bevergeil brengt ook lust en rijzing tot onkuisheid en daarom wie verkouden is zodat hij het niet volbrengen mocht onkuisheid, genaamd coïtus, die mag zich met bevergeil wederom brengen, dat zo ingenomen met wijn en dat mannen ding daarmee gezalfd. Item, bevergeil genuttigd verwarmt de koude natuur of die in hen ziekte hebben die vanwege de oorsprong zich verheven heeft van koudheid, waar dat zijn mag, die is bevergeil goed genuttigd. Maar die in hem hitte heeft en ziekten die van hitte gekomen waren die is het zorgelijk bevergeil te nuttigen. [171]

Vorm.

De bever is een knaagdier van ongeveer een meter lengte. Hij is geheel gebouwd voor het leven in het water, bezit zwempoten en een zonderlinge, brede, platte en onbehaarde staart die hem als roer dienst doet.

Naam.

(1) Castor fiber, van Grieks kastor, ‘bever’. Castor was eigenlijk een stof, ‘castoreum’, die afgescheiden werd door de bever en als middel tegen kwalen gebruikt werd. Of van castreren, zie onder. De naam hangt slechts indirect met de diernaam samen, de eigenlijke betekenis is, ‘hij die schittert’, het komt van de Indogermaanse wortel kad.

Midden-Nederlands bever, vergelijk oud-Saksisch bibar, oud-Engels beofor, nu beaver, oud-Hoogduits bibar, nu Biber, oud-Frans bievre, ‘gal’, van Gallisch bebros, vergelijk Latijn fiber, dat men vergelijkt met oud-Indisch babhru, ‘roodbruin’.

Gebruik.

(2) Het was de monniken opgevallen dat de staart van de bever min of meer geschubd is, wat dus op een vis slaat. Vis mag je op vrijdag eten. Vroeger mochten de gelovigen op de vastenvrijdagen alleen vis eten. Doordat een bever zo een vis werd mocht die ook op tafel komen.

De ouden hielden het bevergeil valselijk voor de testikels van de bever. Bij beide geslachten komen aan de onderbuik, in de liesstreek onder de huid verborgen, twee eigenaardige klierzakken voor die een vreemdsoortige stof bevatten, het bevergeil. Dit is een donkerroodachtig, geelachtig of een zwartachtige bruine stof. Eerst is dit zacht maar droogt weldra op tot een hars gelijkende massa. Het heeft een eigenaardige doordringende reuk die maar weinig mensen aangenaam vinden. Het heeft een bittere balsemachtige smaak.

Dit bevergeil bevat meest hars en wat etherische olie, cholesterin, kastorin en vet. Dit werkt tegen slangen, bevordert ook het niezen en dient tot velerlei gebruik.

Nederrijns moraalboek, Bestiaria d’Amour, rond 1250, ‘net zoals de bever doet, dat is een dier en heeft een lid aan hem dat een geneesmiddel draagt. En zo jaagt men het om dat lid te hebben. En het vliedt zo lang als het kan en als hij ziet dat hij niet meer vlieden kan dan ontziet hij dat men het doden zal. En het heeft zo’n geest van zijn natuur dat hij wel weet dat men het nergens anders om jaagt en zo grijpt hij dat met de tanden en bijt het af en laat het op de weg vallen. En als men het vindt zonder dat lid dan laat men het gaan. Want men jaagt het nergens anders om.’

Maerlant, ‘Castor, dit woord in Latijn mag in Dietse een bever zijn. Castorium heten zijn ballen en die zijn nuttig in vele noden en dit is waar men ze om jaagt en als de bever dat gewaar wordt dan bijt hij ze zelf af om zich te beschermen zodat de jager hem dan laat gaan. En als men andermaal jaagt dan laat hij zien dat hij ze niet draagt en valt voor de jagers neer. De Polen zeggen hier weer, hun bevers hebben de ballen vanbinnen, net zoals wij van de nieren kunnen zeggen, hoe kunnen ze dan zichzelf afbijten? De bevers plegen van naturen als een gans dun uit te laten daar. Plinius zegt voor waar dat hij zijn gal uit spuwt dat misselijke euvel verteert (vallende ziekte) want hij waant dat men hem om beide jaagt. Zijn leb is nuttig dat hij draagt want het geneest, als men ons vertelt, dat euvel waar men van valt. Dit dier mag niet lang leven als zijn staart niet is in het water beneden en die is geschapen als een vissenstaart. (2) Experimentator zegt, dit is zijn aard, dat zijn staart smaakt naar de vissen, bovendien eten zonder wroeging de christenen als men vasten zal, maar sommige eten ze niet geheel want zijn lijf is vlees, dat is waar. Zijn staart is negentig cm lang, het is waar, en die is uitermate vet.

Herbarius in Dyetsche; ‘Castor of castoreum is een bever ent is een dier die met de (2) vissen onder het water woont en ook op de aarde gaat. Het heet Castor a castrado, dat betekent dat het gecastreerd is want zijn ballen zijn goed als medicijnen. Als het de jager gewaar wordt dan castreert hij zichzelf en bijt zichzelf zijn ballen af.

Beversgeil heeft de kracht om te ontbinden, te verteren, te verdunnen en vooral om de zenuwachtige plaatsen te versterken, daarom is het goed tegen (3) vallende ziekte en tegen (4) koude ziekten in het hoofd, het geneest de (5) lamheid van de tong en laat de spraak, die verloren is, ruwweg weer terugkomen als het onder de tong opgelost wordt. (6) Het is ook goed tegen lamheid van de leden als je de wijn neemt waar bevergeil, ruit en Salvia in gekookt zijn’.

cassia fistula

Das cxxv capitel

Cassia fistula latine et grece·arabice chiarzamber·

(Der meÿster Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel chiarzamber·id est cassia fstula beschτeibet uns unnd spτicht das dises sind groþ rôτen haben jnwendig feüchtung und kôτner geleich den benonien und hat jnwendig lameln und wende darzwischen die kôτner ligen·und wôliche rôτen schwår sind das sind die besten·und schwarczrot von farben·und wôlich roτe sere klôppert wenn man sÿ schüttelt die ist nit gůt·wann die feüchtung ist darjnn verdoτret·Sein gerauch ist sŭþ und senfft und ist in seÿner natur geleich getemperieret·und hat in den viersaczungen kein übertreffen·(Item cassia fistula mag man behalten zweÿ jar in seyner tugent unverseret und die feüchtung in dem rôτen und die kôτner sôllen genüczet werden in der årczneÿ·(Der meyster Johannes mesue beschτeibt uns und spτicht dz cassia fistula senftigklich seÿ zů nüczen und on schaden·Und man mag sÿe geben allen menschen jung und alt und auch frauwen die do schwanger wåren den bτåcht es keinen schaden·Cassia fistula machet senfft stůlgang und purgiert langsam·(Item cassia fistula eingenommen mitt rosen wasseτ auf zwey lot bτinget senfft stůlgang und würcket wol in aller kranckheÿt·(Item cassia fistula reÿniget dz geblŭtte und benymmet den durst·(Item cassia fistula reÿniget den magen und treibt auþ der verbτenten gallen und auch bôþ flegma. (Platearius cassia fistula ist für geschweren in der kelen unnd für die keichenden bτust·(Item cassia fistula genüczet låþt den stein in den lenden und in der blasen nit wachþen und treibt den auþ·(Unnd für alle obschτÿbne kranckheyt soll man versteen von der cassia fistula extracten·die findet man alle zeÿt in d apotecken·(Item cassien fistel ist gar gůt wider die strengigkeit des fiebers wann es machet dem weiche stůlgång. [172]

(1) Cassia fistula.

Dat 125ste kapittel. (Cassia fistula)

Cassia fistula Latijn en Grieks. Arabisch chiarzamber. De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel chiarzamber, id est Cassia fistula, beschrijft ons en spreekt dat dit zijn (2) grote peulen en hebben inwendig vochtigheid en korrels gelijk de pioen en heeft inwendig lamellen en wanden daartussen de korrels liggen en welke peulen zwaar zijn dat zijn de beste en zwartrood van verven en welke peul zeer klappert als men ze schudt die zijn niet goed want de vochtigheid is daarin verdort. Zijn reuk is zoet en zacht en is in zijn natuur gelijk getemperd en heeft in de vier toevoegingen geen overtreffen. Item, Cassia fistula mag men behouden twee jaar in zijn deugd onveranderd en de vochtigheid in de peulen en de korrels zullen genuttigd werden in de artsenij. De meester Johannes Mesue beschrijft ons en spreekt dat Cassia fistula zacht te nuttigen is en zonder schade. En men mag ze geven alle mensen, jong en oud en ook vrouwen die er zwanger zijn, die brengt het geen schade. (3) Cassia fistula maakt zachte stoelgang en purgeert langzaam. Item, Cassia fistula ingenomen met rozenwater op twee lood brengt zachte stoelgang en werkt goed in alle ziektes. Item, Cassia fistula reinigt dat bloed en beneemt de dorst. Item, Cassia fistula reinigt de maag en drijft uit de verbrande gallen en ook kwaad flegma. Platearius, Cassia fistula is voor zweren in de keel en voor de kuchende borst. Item, Cassia fistula genuttigd laat de steen in de lenden en in de blaas niet groeien en drijft die uit. En voor alle opgeschreven ziektes zal men verstaan van de Cassia fistula extracten die vindt men altijd in de apotheken. Item, Cassia fistula is erg goed tegen de strengheid van de koorts want het maakt een weke stoelgang. [172]

Vorm.

De trommelstok is een dikke, kromme boom van 15-20m hoog. De bladeren zijn een 45 cm lang en bezet met zeven tot twintig eivormige deelblaadjes. Een boom die in maart en mei bijzonder fraai behangen is met zestig centimeter lange, gele en welriekende bloemtrossen.

Etymologie.

(1) Dodonaeus; ‘De apothekers noemen deze boom of de lange hauwen er van tegenwoordig Cassia fistula en Cassia en daarnaar noemen ze hier te lande ook bij de gewone man cassie met welke naam ze het merg dat uit de hauwen genomen is plegen te verstaan’.

Cassia is afgeleid van het Griekse kassia, ‘geurende bast’. Cassia werd vroeger met kaneel verward en in dezelfde familie geplaatst. Engelse purging cassia en Duitse Purgierkassie.

Fistula betekent ‘pijpvormig’ de vruchtvorm.

Werking.

De bloem wordt gevolgd door lange rolronde peulen, de trommelstokken, vruchten die met een zoet moes gevuld zijn. Men pleegt de trommelstokken uit de hand te eten en daarna wat te eten of te drinken, op die wijze ondervind je de minste walging. De trommelstok wordt gebruikt als purgeermiddel, het is de purgerende cassia. Dit zou ook goed werken op de nieren. In de apotheek werd het gebruikt als een zacht laxerende likkepot. De naam oudemannetjesdrop herinnert aan het veelvuldig gebruik dat van de pijpcassia werd gemaakt om bij oude lieden de ongemakken van bezwaarlijke spijsvertering tegen te gaan.

Maerlant; ‘Cassia fistula is een boom die pleegt, als ons Platearius zegt, te groeien in het land van Oriënt. Het is van naturen goed bekend. (2) Zijn vrucht is lang als het is rijp en is als het ware een pijp, dat zaad dat in zijn merg ligt die zijn er, als men voor waar zegt, meer dan veertig in een pijp. Zwart en groen en zijn het beste de rijpe, zijn merg daarvan dat is bekwaam want (3) het ontsluit het lichaam. Het is goed tegen het hart mede en in de staart ontvangen mede om weer uit te laten gaan, zuivert de zweren die erin staan’.

Herbarius in Dyetsche; ‘Cassia fistule of Cassia fistula is gematigd in hitte en vochtigheid. Het heeft de kracht om te reinigen en te vermurwen, vooral om de brandende hitte van het bloed te verzachten, de gal zuivert het van het bloed en daarom is het goed in scherpe ziekten of hete koortsen. (3) Als je het voor de purgering in neemt maakt ze het lichaam klaar om goed te kunnen purgeren en te reinigen.

Als je Cassia fistula met honing van rozen gorgelt ontbindt het en lost de blaren op die in het tandvlees of in de mond zijn’.

Dodonaeus; ‘Dat binnenste zwarte merg van Cassia wordt in de apotheken meest, ja alleen gebruikt van alle delen van deze boom en is vochtig heel hoog in de eerste graad, maar wat meer dan middelmatig warm.

Dit binnenste merg van Cassia heeft een verzachtende en de (3) buik los en week makende kracht en jaagt de overvloedigheid van de spijs eerst af en daarna de onzuivere vochtigheden die het dichtst bij de eerste aderen van de darmen en van het ingewand verzameld liggen en dat doet ze zonder enige beroering van de buik en moeilijkheid, nochtans is ze de maag niet zeer aangenaam en laat die gauw walgen. Daarom voegen sommige er wat Aloë of poeder van Hiera picra of bitter heilig bij, te weten eer er honig bij gedaan is want dan maakt ze de buik veel eerder en meer week en valt de maag niet zo schadelijk.

Andere voegen bij deze Cassia wat rabarber en dan dient ze om de gele galachtige onzuiverheden uit te drijven en wordt een bijzonder ding voor de koortsige mensen, te weten meest voor diegene die de derdedaagse malariakoortsen hebben.

Cassia lignea cxxvi c

Cassia lignea grece·arabice melochaa·vel melochia·

(Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel Melochaa spτicht daz dises holcz wachse in arabia do ander wolriechende baum und gekreüte wachsen·Sein gerauch geleichet den rosen·(Galienus in dem sibenden bůch genant Simplicium farcarum in dem capitel cassia spricht·das cassia lignea das seý heÿþ und trucken an dem dτitten grad·(Platearius cassia lignea ist ein rinden oder frucht eines baums der wechþt in babilonia oder nahent dabeÿ·es ist zweÿer handt cassia·eines nennet man cassia lignea·dz ander cassia fistula·Und wenn die arczet schτeibent cassiam on einem zůsacz so meinen sÿ cassiam fistulam. (Item es ist zweÿer hant cassia lignea·Die ein ist an d farb geleich zymmetrinden·die ander ist rôter an der farbe·wann die erste und dise yeczgenant sind die besten·Etlich sind schwarcze·ettlich schwarczrot·ettlich weÿþfarb·dise sind nit gůtt·

(Cassia lignea mag man halten·x·jar unverseret an jrer natur·Dise rinden dienet dem schnopffen oder haubtfluþ catarrus genant der do kommet von kelten also·Nÿmm cassiam ligneam gebulvert und würffe dz bulver auff glŭende kolen und laþ den rauch in die nasen·(Item cassia lignea ist fast ůût epilenticis dz sind die die fallenden sucht haben von disem bulver pilleien gemachet·iiij·gemischet mit dem gummi laudano und wermůt saft also daz die pillelen haben ein quintin·Dise sind fast gůt dem hÿren und die obgenant kranckheit damit zevertreiben·(Wôlicher einen kalten magen het und bôse feüchtung darjnnen wåren von kelte·der nem dises bulvers und mastix und fenchelsamen ÿegklichs geleich vil und trinck dises nüchtern mit wermůt wasser·es hilfft on zweÿffel·[173]

(1) Cassia lignea, 126ste kapittel.

Cassia lignea Grieks. Arabisch melochaa vel melochia. (Cinnamomum aromatica (ook wel Cinnamomum cassia)

Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel Melochaa spreekt dat dit hout groeit in (2) Arabië daar andere goed ruikende bomen en kruiden groeien. Zijn reuk lijkt op de rozen. Galenus in het zevende boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel cassia spreekt dat cassia lignea dat is heet en droog aan de derde graad. Platearius, cassia lignea is een bast of vrucht van een boom die groeit in Babylonië of dicht daarbij en is tweevormig cassia, een noemt men cassia lignea en de ander cassia fistula. En als de arts schrijft cassia zonder een toevoeging dan bedoelt hij Cassia fistula. (3) Item er is tweevormig cassia lignea, de ene is aan de kleur gelijk kaneel en de andere is roder aan de verf dan de eerste en deze net genoemde is de beste. Ettelijke zijn zwart, ettelijke zwartrood, ettelijke witkleurig en deze zijn niet goed.

Cassia lignea mag men houden 10 jaar onveranderd aan hun natuur. Deze bast dient het snuffen of hoofdvloed, catarre genaamd, die je komt van koudheid alzo: Neem cassia lignea gepoederd en werp dat poeder op gloeiende kolen en laat de rook in de neus. Item, cassia lignea is erg goed (4) epileptici, dat zijn die de vallende ziekte hebben, van dit poeder pillen gemaakt 4 en gemengd met de gom laudanum en alsemsap alzo dat die pillen hebben een drachme. Deze zijn erg goed de hersens en de opgenoemd ziekte daarmee te verdrijven. Wie een koude maag heeft en kwade vochtigheid daarin die waren van koudheid die neemt dit poeders en mastiek en venkelzaden, van elk gelijk veel, en drinkt dit nuchter met alsemwater, het helpt zonder twijfel. [173]

Vorm.

De bladeren zijn langwerpig, tegenoverstaand en glanzend donkergroen. Cassia geeft kleine geel/witte bloemen. De schors is grijs en zacht en bij volwassen bomen dik. De boom wordt bewust klein gehouden en geknot als een knotwilg. Met een ouderdom van 10 jaar worden de twijgen afgesneden en geschild waarna ze weer 10 jaar rust krijgen. De beste kwaliteit heeft een glad snijvlak en een fijne draad, is van binnen goudgeel en heeft van buiten dezelfde teint met bruine strepen. Cassia is een groter wordende boom dan de kaneelboom en kan tot 15m komen met een stamomtrek van 1,5m. De zogenaamde cassiabast van de handel is van verschillende bomen afkomstig die tot dit geslacht behoren. Ze zijn allen afkomstig in de O. Indische Archipel, Z. China en O. Himalaya.

Naam.

Cassia fistula, zie vorige kapittel.

Dodonaeus; ‘Die naam Cinamomum komt eigenlijk toe aan de beste soort en de slechtste heet in het Latijn en Grieks Cassia en ook Casia. Dan de allerslechtste en zowel dunne als dikke of buitenste houtachtige schors heet Xylocassia, Pseudocassia, Cinamomis, Xylocinnamomum, Pseudocinnamomum, Cassia lignea’.

Het woord cassia mag afgeleid zijn van het Chinese kwei‑shi kuei of kwei, wat kaneeltak betekent. Kwei werd al genoemd in 4de eeuw v. Chr. door Tj'oe Ssoe, hoewel, omdat de cassia nooit wild in China heeft gegroeid, is dit waarschijnlijk fout. De specerij groeit wild in Assam, het deel van India dat ten noorden van Bangladesh ligt en het is vrijwel zeker dat het China binnenkwam vanuit die hoek.

Cassia moet al wel 216 v. Chr. een belangrijke specerij zijn geweest in China. Toen werd de provincie Kleilin gesticht, wat cassia-woud betekent. De naam van de rivier de Kwei wordt vertaald met cassiarivier. De mensen van Assam zijn bekend als Khasi en tot aan deze tijd worden de bergen Khasi Hills genoemd. Waarschijnlijk gaf deze specerij aan de oude handelspost van de zijderoute, Kashgar, zijn naam en tevens aan de N. Indische stad Kashmir.

Gebruik.

Het Arabische sana of sena, is in de uitspraak sene in Europese spraken gekomen. ‘Folia sennae’, de bladeren van meerdere Cassia soorten, leveren de cassia van de handel. Ze zijn helgroen en bezitten een speciale geur, zwakzoet met een iets bittere smaak. Men gebruikt het als afvoerend middel die bij vele personen lichaamsklachten veroorzaakt, daarom werd het met wijn ingegeven.

Maerlant; ‘Cassia ligna, als Plinius zegt, is een boom die te groeien pleegt in (2) Arabië. Zijn bladeren zijn geverfd als purper, geschapen als het jeneverblad. Acht voeten hoog, (240cm) wij lezen dat. (3) Van drie manieren is zijn schors gedaan, beneden wit, moet men verstaan. In het midden rood en zwart boven. Dat zwarte is dat de meesters loven en dat rood is wordt goed bediend, maar die witte deugt niet. Dat het beste is, dat is zwaar. Platearius zegt voor waar, tegen koude reuma is het goed en de lever en longen doet en voor de koude maag die zijn verkouden, die helpt het met zijn geweld, dan zal men het in wijn koken en alzo geven zieken lieden’.

Herbarius in Dyetsche; ‘Sene is heet en droog en groeit over de zee. Sennebladeren zijn goed tegen ziekten die uit zwaarmoedigheid komen, (4) tegen vallende ziekte, tegen het in onmacht gaan en ook tegen verstopping van de lever en van de milt. Senne is ook goed tegen vierdaagse koorts (dat is een koorts die de vierde dag komt) en tegen de loop van de aambeien. Een siroop die gemaakt is van sennebladeren, van hertstongen en van bernagie dat je tezamen kookt en met suiker mengt is ook goed tegen voor genoemde ziekte. Het gewicht dat je van senne in een keer geeft is tussen een half tot een heel ons dat je met wat gember mengt’.


kalmus cxxvii ca

Calamus aromaticus latine vel canna persidis grece Calamus·arabice Hasap·

(In dem bůch circa instans in dem capitel calamus aromaticus beschτeiben uns die meister und spτechen·das der seÿe heiþ und trucken an dem dτitten grade·Unnd ist ein wurczel eines baumes ÿenhalb des môτes und der ist jnwendig hol und reücht fast starck·unnd des ist zweÿer hant·Einer wechþt in dem land genant persia·und der geleicht von farben einem granat apfel des selbigen wurczel bτauchen wir nit in teütschen landen·Den andern findet man in jndia·und des wurczel ist weÿþfarb·und den nüczen wir in teütschen landen·Und darumb sol man dem kalmuþ auþ erwelen der weÿþ seÿ von farben·Und wenn man jn bτauchet das er sich nit bulfere und sol auch schwår sein an dem gewichte und nit lôcher in jm haben·Diser weret dτeü jar an seiner natur unverseret·(Die meister spτechen dz kalmuþ gůt seÿ dem der einem bôsen magen hat von kelte·der selbig soll nemen dτeü quintin kalmuþ und den mischen mit wermůtsaft und das also eintrincken mit warmen wein·(Item wer nit wol deüwen mag der neme kalmuþ gebulveτt ein quintin und zweÿ quintin zymmetrôτen·die beÿde gebulfert und under ein andend gemischet·dises sol man trincken alle moτgen einen gůten trunck mit wein es hilfft·(Item wôlicher dz hercz zÿttern het d neme ganczen kalmuþ und siede dem in rosenwasseτ und trinck dz des nachtes es hilft·(Item kalmuþ wirt gebeÿsset wie der jngwer. Wer dises nüczet nŭchtern·dem machet es einen wol deüwenden magen·und behŭtet den menschen voτ febτes·(Item kalmuþ gebulvert mit wůlsafft vermenget und warm auff den afftern gelegt ist gůt wider dem auþgang des afftern Platearius·[174]

(1) Kalmoes, 127ste kapittel.

Calamus aromaticus Latijn vel canna persidis. Grieks Calamus. Arabisch Hasap. (Swertia cheyrata, Calamus aromaticus)

In het boek Circa instans in het kapittel Calamus aromaticus beschrijven ons de meesters en spreken dat het is heet en droog aan de derde graad. En is een wortel van een boom aan de andere kant van de zee en die is inwendig hol en ruikt erg sterk en die is tweevormig. Een groeit in het land genaamd Perzië en die lijkt van kleur op een granaatappel en dezelfde wortel gebruiken we niet in Duitse landen. De andere vindt men in India en deze wortel is witkleurig en die nuttigen we in Duitse landen. En daarom zal men de kalmoes uitzoeken die wit is van verven. En als men het gebruikt dat het zich niet verpoederd en zal ook zwaar zijn aan het gewicht en geen gaten in hem hebben. Deze blijft drie jaar aan zijn natuur onveranderd. De meesters spreken dat kalmoes goed is die er een (2) kwade maag heeft van koudheid, dezelfde zal nemen drie maal 1,67gram kalmoes en dat mengen met alsemsap en dat alzo indrinken met warme wijn. Item, wie niet goed (3) verduwen mag die neemt kalmoes gepoederd, een 1,67 gram, en twee maal 1,67gram kaneel en die beide gepoederd en onder elkaar gemengd dat zal men drinken alle morgen een goede dronk met wijn, het helpt. (4) Item, wie dat hart siddert die neemt de ganse kalmoes en kook dat in rozenwater en drink dat ’s nachts, het helpt. Item, kalmoes wordt gebaad zoals de gember. Wie dit gebruikt nuchter die maakt hem een goed (3) verduwende maag en behoedt de mensen voor koortsen. Item, kalmoes gepoederd met toortssap vermengt en warm op het achterste gelegd is goed tegen de uitgang van het achterste, Platearius. [174]

Naar de afbeelding Acorus calamus.

Naam.

Dodonaeus; ‘‘Dit gewas (Acorus calamus) heeft noch geen andere naam in onze taal gekregen dan de Latijnse Acorum of Acorus, in het Grieks heet het niet alleen Acoros, maar ook Acoron. De apothekers van Europa hebben dit met grote dwaling Calamus aromaticus genoemd en in plaats van de echte Calamus aromaticus gehouden en gebruikt en nemen voor de echte Acorus de wortels van gele of bastaard lis’.

Van Beverwijck schrijft hierover: "Calmus te weten de echte (anders wordt in zijn plaats Acorus genomen) is een Indiaans sterk ruikend riet".

(1) Acorus is een oude naam, mogelijk van het Griekse a: niet of zonder, en kore: de pupil van het oog, als een verwijzing naar zijn medische kwaliteiten. Isidorus XVII 9.10: "Acorum, acerrimi odoris". Het kan zijn dat de plant genoemd is naar de appetijt verwekkende wortel, dan van akoras, a: niet, en koras: verzadiging. Dodonaeus; ‘Dit is waarschijnlijker dan hetgeen andere zeggen dat het in het Grieks Acorus genoemd is vanwege de grote baat die het doet in de gebreken van de ogen alzo de Grieken de oogappel ook Coran noemen’.

Die plant kennen we nu als lis, Iris pseudoacorus is ernaar genoemd omdat die erop lijkt. Kalmoes, Acorus calamus heet in Duits Kalmus. Mogelijk is er een overeenkomst in (geurende) wortelstok.

Volgens Dioscorides, Theophrastus en Plinius groeit (akoron) Kalamos aromaticus in India’.

Maerlant, waar hij over specerijen schrijft, ‘Calamus aromaticus, als ons schrijft Isidorus, is een soort schoon riet dat men in het land van Indië ziet’. Dodonaeus; ’ Dan de echte Calamus aromaticus van Dioscorides groeit in Indien’.

Ook komt de kalmoes voor in de bijbel. De naam kalmoes is in het Hebreeuws keneh, of meer volledig keneh-bosem: wat kruidig of zoet riet betekent. Deze naam komt op een aantal plaatsen in de bijbel voor. In Exodus 30: 23 wordt over de kalmoes gesproken als een ingrediënt voor de heilige zalfolie.

In Salomons Hooglied 4: 14 wordt het bezongen als een kostelijke vrucht. Vermoedelijk was dit ook een van de kostbare specerijen die de Koningin van Sheba aan Salomon gaf (1 Koningen 10: 10) gelet op de tekst in Jeremia 6: 20 "Waarom zou dan voor mij wierook uit Sheba komen en Kalmoes uit een ver land ?"

Dat het een dure specerij was blijkt wel uit Jesaja 43: 24:" Gij hebt mij voor zilver geen Kalmoes gekocht". Uit deze teksten blijkt wel dat de kalmoes in het land Israël niet of nauwelijks voorkwam. Ze moest van verre gehaald worden. De hieruit onttrokken ingrediënten zijn kostbaar en worden slechts bij speciale gelegenheden gebruikt. Tenslotte kan nog gewezen worden op de tekst van Ezechiël 27: 19: "Kassie en Kalmoes behoorden tot uw koopwaar". Cassia komt voor in het vorige kapittel 126 waar het geteeld wordt in China, Assam.

Mogelijk is de naam kalmoes in gebruik is geweest voor bepaalde geurende plantaardige stoffen met voor vermelde kwaliteiten en de naam een meer algemene naam is geweest.

Zo kunnen we ook kijken naar het tweede deel van de naam Acorus calamus, L.

Het Latijnse woord Calamus wordt ook in het Grieks gevonden als kalamos dat riet betekent en in Sanskriet kalama dat ook riet betekent en pen zoals ook een soort rijst heet, dat geeft een sterke aanwijzing dat het woord ouder is dan in alle drie talen en bewaard wordt in hun moedertaal, de Proto-Indo Europeanen. Het Arabische woord qalam dat pen betekent is waarschijnlijk ook ontleend aan een van deze talen of van het Indo/Europees zelf.

De wortel is mogelijk wel verstuurd in een mandje gemaakt van Calamus of riet, zie bij Styrax die in riet vervoerd werd en daarom Styrax calamites heette.

Calamus, het plantengeslacht waar de tweede naam naar verwijzen zou, behoort tot de palmachtige. Het zijn meestal snel groeiende en klimmende planten die zeer lang kunnen worden. Het blad lijkt veel op riet. Het lijkt onwaarschijnlijk dat deze zo weelderig en in zo grote overvloed groeiende palmen de leveranciers zijn van de kostbare specerij.

Volgens Roxburgh in zijn Flora Indica is de Calamus aromaticus geen palm, maar een oude naam voor Gentiana cheyrata Roxb. en de kalmoes van de oudheid.

De Gentiana cheyrata is een kruidachtige plant met recht opgaande bladeren die stengelomvattend zijn, lancetvormige en met drie/vijf nerven. De plant wordt ongeveer een meter groot.

Deze beroemde plant zou gevonden zijn op de bergen van Nepal en de Morungs. De Sanskrietnaam is chirata‑tikta en de Bengalese naam chirata (Johnson: Cheryta is Hindoestaans voor een Gentiaanplant) Roxburgh geeft de volgende beschrijving: "Als ik deze plant verwijs naar het geslacht Gentiana ga ik af op de capsule: anders zou ik die geplaatst hebben bij de Exacums (ook van de Gentiaanfamilie.).” De jichtgentiaan, Gentiana chirayita, wordt onder de naam Herba et Radix Chirette sive Chiraytae in de handel gebracht.

Roxburgh vermeldt ook dat het bij de Bengalezen als opwekkend middel gebruikt wordt. Zijn koorts stillende krachten zijn in hoge achting bij de inlanders en Europeanen, de plant wordt gebruikt als vervanger van kinine". Een gentiaanachtige is moeilijk te kweken en kan dan ook in het Bijbelse land niet geteeld worden en blijft zo een dure en verre specerij. Iets wat met Acorus calamus zo opgelost was. Gentianen zijn bekend vanwege hun medische werking, vooral maagbitters en koorts verdrijvend.

Swertia cheyrata, Buc-Ham

Vorm.

Dit is een kruidachtig lid van de gentiaanfamilie. Recht opgaande bladeren die stengelomvattend zijn, lancetvormige en drie tot vijfnervig. De plant wordt ongeveer een meter groot en groeit op de bergen van de gematigde Himalaya’s.

Naam.

Swertia is zo genoemd naar een Hollands botanist, Emanuel Swert, een bollenkweker en auteur van ‘Florilegium’ Door verwisseling van de geslachten heeft het al een paar maal een andere naam gekregen, onder andere Henricea pharmacearcha Lemaire.

Gebruik.

Maerlant; ‘Calamus aromaticus, als ons schrijft Isidorus, is een soort schoon riet dat men in het land van Indië ziet. Goed ruikende en van zoete zaken en een deel taai van smaken. (2) Platearius die zegt het dat het te genezen pleegt de maag van koude doen en het geneest de krampen in de maag en tegen de darmen wind. Zo neem het sap dat men ervan vindt met alsemsap en met wijn om te genezen de pijn om de macht ook mede te vernieuwen en de maag (3) mede te verteren. Men neme hiervan poeder, een deel en daar toe gepoederd kaneel dat maak de vertering sterk en verdrijft de (4) sterke hartaanval’.

Herbarius in Dyetsche; ‘Het IIII kapittel is van wel riekende riet dat men calamus aromaticus noemt. Calamus aromaticus is een geurend riet, het is heet en droog in de tweede graad. Het is een wortel van een boompje die zeer geurt en heeft de kracht om te verbeteren en te verteren.

(2) Tegen pijn in de maag en in de darmen uit verkoudheden of winden is kalmoes een zeker experiment of medicijn en geef je een half ons hiervan met sap van alsem en wat wijn wat je tezamen mengt.

(3) Om de vertering te versterken is het goed dat je daar kaneelpoeder bij doet, dan is het beter, hetzelfde is ook goed tegen hartkrampen’.

würmlin also genant

Das cxxviii capi

Cantarides latine et grece·arabice derarie vel trane·

(Die meister beschreiben unns und spτechen das cantarides sind würmlin die sind grŭn und lengelicht die findet man so die frücht blŭet·und die sind zů vil sachen gût und die tôdtet man mit dem dampff der von den eþsig geet·cantarides sind gůt gelegt auff erhaben beŭlen an dem leibe alþ dan haben die ausseczigenn·(Der meister Serapio in dem bůch aggregatoris in dem capitel derarie·id est cantarides beschreibet uns und spricht das diþ würmlin gar dicke bewert sind die ausseczigen beŭlen do mitt zů vertreiben die dar auff gelegt mitt eÿnem pflaster es benÿmmet die und machet sie gancz abefallen·(Cantarides jnne getruncken mit weine machet harmen·Ettlich meister spτechen das man sol die coτper der würmlin nüczen und die flŭgel und das haubt hin werffen·Ettlich spτŭchen das man die füþ und die flŭgel hin werffen solle·(Aber Serapio spτicht das er die gebτauchet hab also gancz und nichtes dar von gethan·(Item diþ sind die besten cantarides die man findet in dem weiþ·(Diascoτides spricht das cantarides sind von natur die haut wundt zů machenn und heiþ machen·und darumbe nüczet man die dz sie sollen gechwere machen und lôcher darjnne åczen also daz man die nit auffhauwen noch bτennen darff·Und spτicht auch das cantarides gebulvert den geschwollen menschen gůt seÿ der selbigen ein halb quintin gestossen vermenget mit bockes blůt oder mit mastix und getruncken mitt wein·wenn sie machen dye selbigen sere harmen. (Item cantarides sind heiþ und trucken an dem dτitten grad·(Cantarides gestossen und die gemüschet mit eþsiig und die auffezig haut do mit geschmieret reiniget die·und also genüczet machet auch sere hare wachsen·(Item cantarides gesotten mit ôle und do mit die geschweren gestrichen und darauff gelegt verzeret sÿe und machet sÿe auff bτechen·(l·j) [175]

(1) Spaanse vlieg, alzo genaamd.

Dat 128ste kapittel.

Cantharides Latijn en Grieks. Arabisch derarie vel trane. (Lytta vesicatoria)

De meesters beschrijven ons en spreken dat cantharides zijn wormpjes die zijn groen en langachtig en die vindt men zo de vrucht bloeit en die zijn tot veel zaken goed en die doodt men met de damp die er van de azijn gaat. (2) Cantharides zijn goed gelegd op verheven builen aan het lijf zoals dan hebben die met huiduitslag. De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel derarie, id est cantharides, beschrijft ons en spreekt dat deze wormpjes erg vaak gebruikt zijn de huiduitslag builen daarmee te verdrijven, die daarop gelegd met een pleister, het beneemt die en maakt ze gans afvallen. Cantharides ingedronken met wijn maakt plassen. Ettelijke meesters spreken dat men zal dat lichaam van de wormpjes nuttigt en de vleugel en het hoofd heen werpen. Ettelijke spreken dat men de voeten en de vleugels heen werpen zal. Maar Serapio spreekt dat hij die gebruikt heeft alzo gans en niets daarvan gedaan. Item, dit zijn de besten cantharides die men vindt in de weide. Dioscorides spreekt dat cantharides zijn van natuur de huid verwond te maken en heet maken en daarom nuttigt men die zodat ze zullen zweren maken en gaten daarin eten alzo dat men die niet afhouwen noch branden durft. En spreekt ook dat cantharides gepoederd de gezwollen mensen goed is, dezelfde een half van 1, 67gram gestoten en vermengt met bokkenbloed of met mastiek en gedronken met wijn, want ze maken dezelfde zeer plassen. Item cantharides zijn heet en droog aan de derde graad. Cantharides gestoten en die gemengd met azijn en de huiduitslag huid daarmee gesmeerd reinigt die en alzo genuttigd maakt ook zeer haar groeien. Item, cantharides gekookt met olie en daarmee de zweren gestreken en daarop gelegd verteert ze en maakt ze open breken. [175]

Vorm.

Lytta vesicatoria (vol blaasjes) (Cantharis vesicataria) is de Spaanse vlieg, een kever die bij ons zeldzaam in Gelderland wordt aangetroffen. De Spaanse vlieg wordt ongeveer 18 tot 22 millimeter lang en is groen van kleur met een metaalglans over de gehele bovenzijde van het lijf. Het achterlijf wordt naar achteren toe breder en de kop heeft twee duidelijk gelede tasters die ongeveer de helft van de lichaamslengte zijn. De onderzijde is zwart en sterk behaard met een fluweelachtige witte beharing. De kever scheidt bij verstoring een blaartrekkende stof uit die vijanden, maar ook voedselconcurrenten, moet afschrikken. Deze stof ruikt en smaakt verschrikkelijk en wordt ook via de huid opgenomen waarna zeer grote, doorzichtige blaren ontstaan die later vanzelf weer verdwijnen. De Spaanse vlieg komt voor in grote delen van Zuid-Europa en leeft voornamelijk op planten uit de kamperfoeliefamilie en de olijffamilie

Dit dier voedt zich met bladeren van essen en ligusterstruiken. Ze beschadigen het blad en geven het een onaangename geur. De levende vlieg heeft een onaangename geur en als het op een boom sterft waar zijn overblijfsels verkruimeld tot poeder worden wordt dit poeder soms ingeademd door diegene die onder zijn takken zit wat soms een zeer brandend gevoel geeft. Om deze reden mag de es in Frankrijk niet in de buurt van steden en dorpen geplant worden.

Naam, gebruik.

(1) Spaanse vlieg, in Duitse Spanische Fliege, in Engelse Spanisch blister fly

Het behoort tot de familie der blaartrekkers, Cantharidae; blaarkevers. Die is zo genoemd omdat de meeste soorten een eigenaardige stof voortbrengen als die op de huid gebracht wordt blaren veroorzaakt. Soms is een enkele aanraking al voldoende. Hun sap trekt blaren op de huid en is zeer vergiftig. Daarom dienen ze voor het maken van trekpleisters en worden in enkele gevallen inwendig als geneesmiddel gebruikt. Het is de Duitse Plasterkafer, een wurmlin.

Ook tegen longziektes werden ze wel gebruikt.

Innerlijk worden de zeer heftig werkende en de nieren beschadigende canthariden als en als vruchtafdrijvend middel gebruikt. Ze werken sterk op het plas- en geslachtsapparaat en veroorzaken heftige ontstekingen, grotere dosis kunnen zelfs tot de dood voeren. Ze spelen onder de liefdesdranken een belangrijke rol en vormen het belangrijkste bestanddeel van de ‘Italische elixers’ en de beruchte ‘diavolini’ en ‘pastilles galantes’.

Al Hippocrates gebruikte ze medisch, bij andere oude artsen en Arabieren was het gewoon. Algemeen bekend werden ze in de 17de eeuw.

Maerlant, ‘Cancarides zoals wij het noemen, groeien in bladeren van bomen. Eerst zijn ze als rupsen gedaan en daarna met vleugels bevangen en vliegen daags hier en daar. ‘s Nachts ziet men ze openbaar daar ze zich tezamen houden in een hoop vast gevouwen. Groen zo is haar gedaante, alzo men ons doet verstaan, en ze schijnen helder gelijk het goud. In de tijd dat de oogst nabij is zijn ze bij nacht goed te vangen en worden in azijn verdronken samen. En als ze dood zijn zal men ze daarna met wijn begieten daar en leggen ze gelijk op een lat waar men een brand wil maken waaronder was gerookt, wel gehuld in een notenschaal. (2) Dan doen ze daar even in dan een blaar aan een man, die blaar zal men dan doorboren met een gouden naald, zoals wij het horen, in dezelfde plaatsen alzo of als uiterste met een stro en daar zullen kwade humeuren uit gaan en verbetert het veel, zonder waan, vijftien dagen dat die brand over is, dan een andere brand van een jaar.

 

kelershalsz cxxic ca

Cocomidion latine·grece camelea arabice mezereon·

(Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel Mezereon id est coconidion spτicht das dises seÿ ein kleines beümlin und sein este sind fast gůt feüer mit anzunden·Die este ligen nahent beÿ d erden·(Johannes mesue kellerþhalþ ist faste gůt ÿdτopicis das sind die wassersüchtigen wan dises kraut benÿmmt alles gewåsser in dem leibe·(Johannes mesue in dem capitel mezereon nennet dises kraut rapiens vitam daz ist benemen dem menschen daz leben·(Auch spτicht er das dises mancherleÿe gestalt habe·Etlich cocomidion hat grosser bletter und subtÿle am griff·Etlich hat scharpffe bletter und krause und an der farbe schwarz grŭn. Das von disem keaute das beste gewechþ ist das ist das grŭn bleter hat und nit vermüschet mitt schwercz und auch groþ an der gestalt die andern alþ obgeschriben steet sind nit gůtt·(Dises kraute hatt in jme vergifft und darumb ist es soτgklichen zů bτauchen es wåre dan das diþ fenÿn mit andern stucken benommen wurde·(An wôlichen enden dises beümlin oder kraut wechset alles nader gekrautt das und den esten wechset als weÿt sÿe begrÿffen ist so ist das selbig krautte gifftig·und wôlicher mensch des ein neme der môchte sterben·Und darumb hat Johannes mesue nitt unrecht an dem das er es nennet rapiens vitam·(Diþ kraut ist heiþ und trucken an dem vierdem grade·(Wôlicher diþ kraut nüczen will der sol es voτhin sieden in milch und den schaume darvon werffen·Oder man mag auch dises sieden mit alter hůner bτŭ so ist es on schaden·Ettlich meister spτechen das disen bτaun kleine dτeüblin als du hie sÿ hest die ist man meer nüczen wann das kraut·dises reýniget flegma und melancoleÿ·[176]

(1) Peperboompje 129ste kapittel.

Cocomidion Latijn. Grieks camelea. Arabisch mezereon. (Daphne mezereum)

Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel mezereon, id est coconidion, spreekt dat dit is een klein boompje en zijn takken zijn erg goed vuur mee te ontsteken. Deze takken liggen nabij de aarde. (2) Johannes Mesue, peperboompje is erg goed hydropisis, dat zijn de waterzuchtige, want dit kruid beneemt alle water in het lijf. (3) Johannes Mesue in het kapittel mezereon noemt dit kruid rapiens vitam, dat is benemen de mensen dat leven. Ook spreekt hij dat dit vele vormen heeft. Ettelijke cocomidion heeft grote bladeren en subtiel aan het grijpen. Ettelijke hebben scherpe bladeren en kroezig en aan de kleur zwartgroen. Dat van dit kruid het beste gewas is dat is dat groene bladeren heeft en niet vermengt met zwart en ook groot aan de gestalte, de andere zoals opgeschreven staat zijn niet goed. (3) Dit kruid heeft in hem vergif en daarom is het zorgelijk te gebruiken tenzij dan dat dit venijn met andere stukken benomen wordt. Aan welke einden dit boompje of kruid groeit alles dicht bijstaand kruid dat bij de takken groeit zo breed als ze omvatten zo is datzelfde kruid giftig en welke mens dat inneemt die mocht sterven. En daarom heeft Johannes Mesue niet onrecht aan hem dat hij dat noemt rapiens vitam. Dit kruid is heet en droog aan de vierde graad. Wie dit kruid nuttigen wil die zal het voorheen koken in melk en het schuim daarvan werpen. Of men mag ook dit koken met oude hoender bouillon dan is het zonder schade. Ettelijke meesters spreken dat deze bruine kleine druifjes als u die eet die is men meer nuttigen dan dat kruid en dit reinigt flegma en melancholie. [176]

Vorm.

Het peperboompje is een sierstruikje dat wat houterig opgaat, met twijgen die in de winter wel met wratten bedekt lijken te zijn. Daaruit komen in het voorjaar de geurende bloempjes. In de herfst kleuren de rode bessen mooi bij het diepgroene blad.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘De gewone man noemt dit kruid in Hoogduitsland Zeilant, Zeidelbast, Leuszkraut en Kellerhals, maar in de apotheken van onze landen wordt het eigenlijk Mezereon genoemd en met die naam is het hier meest bekend, hoewel dat sommige dat brede Mezereon plegen te noemen tot onderscheidt van Thymelaea die bij hun smal Mezereon genoemd is. We hebben het in het Latijn Chamelaea Germanica willen noemen, dat is Chamelea van Hoogduitsland omdat het op de buitenlandse en echte Chamelea met gele bloemen zo goed lijkt en omdat het in Hoogduitsland met menigte te vinden is’.

Mezereum komt van het Arabische mazarjun, (Ibn Sina 980-1037) en zou een Perzische oorsprong hebben, mazaryum of mazeriyn, wat doder of vernietiger van leven zou betekenen. Naar anderen is het woord afgeleid van het Italiaans ammazzare: doden, vergelijk de naam Menschendieb bij Bock, Menschenmorder.

Peperboompje naar de smaak van de bessen, Duitse Pfefferstrauch, Engelse spurge laurel en Franse laureole femelle.

Daphne was de Griekse naam van wat nu laurier heet, Laurus nobilis, een geheel andere plant. De plant is zo genoemd naar de beroemde nimf van die naam, Daphne, de dochter van de riviergod Peneus die in een struik werd veranderd om aan Apollo te kunnen ontkomen. Daphne betekent ‘glanzen’ of ‘fakkelen’, dit naar de glanzende bladeren. De naam laurier zie je in Daphne laureola, ‘laurierachtig’ en de Duitse naam Waldlierbeer.

De Duitse naam Kellerhals komt van het midden-Hoogduits keln: kwellen, omdat de bessen in de mond en hals branden. Een oud-Hoogduitse vorm is Chellen, in het Engels quell: wat kwalen of plagen betekent, dit maakt de Kellerhals ook tot een kruid dat bij het genot ervan de hals onaangenaam is.

Dodonaeus; ‘Diegene die ze Citocacium genoemd hebben zijn ze goed bekend geweest omdat ze de mens zeer gauw met grote beroerte ter kamer laten gaan, maar noch meer diegene die ze Rapiens vitam, dat is het leven benemend en Faciens viduas, dat is weduwen makend genoemd hebben omdat ze de mens zeer gemakkelijk om hals brengen door hun wilde en ontembare kracht en voorwaar alle deze drie soorten van Mezereon plegen de maag, de lever en alle inwendige leden groot letsel te doen en die verhitten, kwetsen en open bijten, gaten en zweren in de darmen maken en tenslotte bloedige kamergang voortbrengen en in de tere mensen als kinderen, vrouwen en andere de dood vervroegt’.

Gebruik.

De gehele plant en de bessen zijn blaartrekkend, scherp en giftig. Zes bessen zouden voldoende zijn om een wolf te doden, drie tot vier bessen doden een varken en zes tot acht een mens. Gelukkig waarschuwen de bessen zelf door het sterk branderige gevoel in de keel. De botanicus Gerard vermeldt dat als een dronkaard een bes van deze plant eet dat hij dan voorlopig niet meer zal drinken want de hitte in zijn mond en verstikkende keel beletten dit.

(2) Herbarius in Dyetsche heeft alle twee soorten; ‘(a) Laureola of mezereum is heet en droog in de derde graad. Het is een boompje waarvan de zaden in de medicijnen gebruikt wordt en heet drankerszaad (dat is coconidium) Als je in recepten mezereum of laureola vindt dan zal je coconidium verstaan. Het heeft de kracht om slijm en de rode gal te purgeren en daarom mag je het de gezonde en de zieke die hoge koorts hebben geven. Maar omdat het de lever schilt moet je zijn scherpheid breken door het in azijn te leggen en dan te drogen, zijn kwaadheid breek je ook met het sap van alsem of met de vettigheid of muscilago van Plantago psyllium of met het sap van postelein.

Er zijn twee soorten van Mezereum, de beste is die veel bladeren heeft en die op de olijfbladeren lijken maar kleiner zijn, die is scherp zuiverend en villend. Daarom is het goed om bij het sap van het peperboompje wat azijn, litargirium (of goudschuim) en bloem van lood te mengen. Tegen morfeem (dat zijn lelijke plekken) en albaras (dat is wit morfeem die ongeneeslijk is of vrijwel) en tegen sproeten moet je het daarop strijken. Als je daar zwavel bij mengt dat met honing gemengd is dan is het goed tegen vuile zweren en tegen kwade soorten van schurft.

Water waar laureola met wat azijn in gekookt is is goed tegen tandpijn.

Tegen waterzucht die van koude zaken komt leg je de bladeren of het zaad van laureola in alsemwater of aardrookwater te weken, maak het dan zoet met suiker, dat laat het gele water van slijm en de zwarte gal purgeren en ook helpt het sterk tegen de moeilijkheid van plassen. Iedereen kijkt wel uit dat je het zuivere mezereum niet geeft want het vermoeit het lichaam zeer. Pillen van mezereum maak je waar je het middelste of het merg van sommige zaden van coconidium bij mengt. Maar omdat de pillen van mezereum, dat zijn de zaden, van onder en van boven lossen, doe je om de scherpheid te bedwingen er wat pillen van mastiek, van bdellium en van Arabische gom bij, deze pillen purgeren verwonderlijk goed het gele water van de waterzucht.

Tegen aandrang tot waterlozing en de dysurie: ‘Neem poeder van mezereon en weegbreezaad, kook het in olie, dat strijk je rond de navel, de milt en de darmen’.

Tegen doofheid: ‘Neem olie waar mezereum in gekookt is’, volgens Platearius en Serapio.

(a) Daphne laureola. Herbarius in Dyetsche zegt; ‘Er zijn twee soorten van Mezereum’. De Gart spreekt van veel vormen.

Herbarius in Dyetsche; ‘Iedereen kijkt wel uit dat je het zuivere mezereum niet geeft want het vermoeit het lichaam zeer’. Het is nogal giftig en de Herbarijs waarschuwt 2 maal tegen het gebruik. De Gart zegt zelfs dat het alle kruiden die er in de buurt staan zelfs giftig maakt en spreekt vrijwel niet van zijn gebruik.

Herbarijs; ‘Dannij is heet en droog in de 3de graad en geneest de zweren van de milt en van de lever van koudheden en van versheden. En hoofdpijn van fluimen en van grove wind die geneest het geheel en breekt de steen en gaat walgen tegen. Nochtans deert ze de maag. En de bladeren gepleisterd op beten van kwaden wormen geneest ze. En helpt de blaas en helpt de baarmoeder als de vrouw in het sap heeft gezeten. En de zaden, dat zijn bessen, zijn heter dan de bladeren. En die gemengd met olie van rozen en met wijn en in de oren gedaan geneest donderen en zweren en volheid van de oren. En de wortel met oxymel gedronken verzacht de zweer van de lever. En hetzelfde ontstopt de nieren en de blaas en breekt de steen.

Danni aleon, dat is olie van laurier, is zeer verwarmende en opent de einden van de aderen en verdrijft pijn en zweren in de ogen en bevende zenuwen. En tegen de jicht en leden die zweren van gebreken dat van koude komt. En trekt uit druppels, puisten, huiduitslag en wormen in de huid, luizen en schellen op het hoofd. En op plaatsten daar het haar valt, dat zuivert en geneest ze allemaal. En deze olie zal men aan niemand geven die van hete samengesteldheid is’.

Dannij is mogelijk een verbastering van Daphne, vooral omdat er bessen en olie van bayen bij zijn. Daphne is de Griekse naam van de bay van Laurus.

Corallen cxxx capi

Corallus latine·grece lithondendon·arabice bassat·

(Der meister Avicenna in seÿnem andern bůch in dem capitel corallus beschreibet uns und spτichet das die wachsen in dem môτe in dem lande Affrica unnd der iste dτeÿer hande·Eine sind rott·die andern schwarz·die dritten weise·und sind von natur kalt an dem ersten grade und trucken an dez andern·(In dem bůch circa instans in dem capitel coτallus beschreÿben uns die meister dz corallen haben ein gestalt des erdtrichs und die findet man in dez môτe in den cavernen beÿ dem hohen bergen und do samelt sich ein schlepericht feüchtung und dÿe hencket sich an dÿe stein und die wirtt dan von jrer eigen natur trucken und hart wann sich das môτe seucket und der werden ein teÿl weiþ und die andern rot die weissen werden nit gebτauchett in der årczneÿ es seÿ dan sach dz man schreibet in dem recepten·Re·coτalli albi et rubei unnd wann man schreÿbet·Re·coτalli on ein zů sacz so meinet man allein die rottn und nit die weissen· und so die rôtter sind von farben so sÿ besser sind und so die weissen weisser sind von farben so sÿ auch besser sind·(Ettlich meister spτechen wer coτallen habe in seinem hauþe in das schlecht kein hagel·(Serapio spτicht das coτallen benemen das blůtspeyen und sind auch gůt genüczet dem der mitt nott neczet·(Und wem die augen trieffen der streiche coτallen darauff·(Item coτallen sind gar gůt scotomie daz sind die alle zeÿt duncket sÿ haben mucken voτ den augen fliegen dÿe augen alle moτgen domitt bestrichen·(Diascoτides spτicht das coτallen gebulvert und getruncken mit regenwasser trucket das milcze und benÿmmet des magen und bauchs weethům·(Item coτallen gebulvert und gemüscht mit gebτant hirczhoτen und das ein getruncken mit regenwasser dienet zů manicherleÿ kranckheÿt des leibes·und sunderlich benÿmmet auch dÿses trancke die bôsen dreÿme und behŭtt den menschen voτ des teüfels anfechtunge·(Und wôlicher coτallen bei jm treget der ist sicher das jmme kein zaubernüþ noch keÿn bôse gespenst schaden müge·(Von der tugendt der coτallen findest du in dem pandeck in dez·lxxxv·capitel das also an hebet bassat·(Item Avicenna in seinem bůch (l·ij·) [177] genant de viribus coτdis spτicht das coτallen stercke das hercz und benemen das herczen zÿttern·

(1) Koraal, 130ste kapittel.

Corallus Latijn. Grieks lithondendon. Arabisch bassat. (Corallium)

De meester Avicenna in zijn andere boek in het kapittel corallus beschrijft ons en spreekt dat die groeien in de zee in het land Afrika en die is drievormig. Ene zijn rood, het andere zwart, de derde wit en zijn van natuur koud aan de eerste graad en droog aan de andere. In het boek Circa instans in het kapittel corallus beschrijven ons de meesters dat koraal heeft een gestalte van het aardrijk en die vindt men in de zee in de grotten bij de hoge bergen en daar verzamelt zich een schraperige vochtigheid en dat hangt zich aan de steen en die wordt dan van zijn eigen natuur droog en hard als de zee zinkt en die worden een deel wit en de andere rood en de witte worden niet gebruikt in de artsenij tenzij dat men schrijft in de recepten: Recept; coralli albi et rubei, en als men schrijft: Recept; coralli, zonder een toevoeging dan bedoelt men alleen de rode en niet de witte en zo die roder zijn van verven zo ze beter zijn en zo de witte witter zijn van verven zo ze ook beter zijn. Ettelijke meesters spreken wie koraal heeft in zijn huis in daar slaat geen hagel in.(2) Serapio spreekt dat koralen benemen dat bloed spuwen en zijn ook goed genuttigd die er met nood plast. En wie de ogen druppelen die strijkt koralen daarop. Item, koralen zijn erg goed scotomia, dat zijn die altijd denken ze hebben muggen voor de ogen vliegen, de ogen alle morgen daarmee bestreken. Dioscorides spreekt dat koralen gepoederd en gedronken met regenwater droogt de milt en beneemt de maag en buik de pijn. Item, koralen gepoederd en gemengd met gebrande hertshoorn en dat ingedronken met regenwater dient tot vele ziekten van het lijf en vooral beneemt ook deze drank de kwade dromen en behoedt de mensen voor de duivels aanvechting. (3) En wie koralen bij hem draagt die is zeker dat hem geen toverij noch geen kwaad gespenst schaden mogen. Van de deugd van de koralen vindt u in de Pandecta in het 85ste kapittel dat alzo aanheft bassat. Item, Avicenna in zijn boek [177] genaamd de viribus cordis spreekt dat koralen versterken dat hart en benemen dat hart sidderen.

Vorm.

De rode koralen, Corallium, leven in groepjes. Die groepjes hebben de vorm van grillige boompjes die tot een halve meter hoogte kunnen komen. De harde rode as is, net als een boom, met schors bekleed maar bestaat uit roodgekleurde klei. In de schors zitten de koraaldiertjes die met elkaar in verbinding staan zodat het eigenlijk een organisme is. Vele koralen zijn hard en van dichte textuur, ze kunnen ingesneden of gepolijst worden om er siervoorwerpen van te maken, de bloedkoralen kettingen.

Naam.

(1) Koraal, in Duits is het Koralle, in Engels coral dat uit oud-Frans coral, uit Latijn corallium, dat uit Grieks korallion stamt dat mogelijk van Semitische afkomst is, Hebreeuws goral, ‘een kleine steen’, vergelijk kraal.

Lithondendon; lithos; steen, dendron; boom.

Gebruik.

Herbarius in Dyetsche; ‘Van corael zijn er twee soorten als een rode en witte, het is koud en droog in de tweede graad. Je zal als de beste kiezen die rood, groot en helder is en hoe meer het naar het rood trekt en geen gaten of weinig heeft, hoe beter het is. Van de witte moet je die kiezen die het witst is en zonder gaten. Koraal heeft de kracht om te versterken, te zuiveren, samen te trekken of te stoppen en het heeft een verborgen kracht tegen vallende ziekte. Tegen een bloedneus doe je in de neus koraalpoeder dat met het sap van tasjeskruid gemengd is en het helpt. Het poeder van koraal dat je murw in een vers ei doet is goed tegen rodeloop, of geef het daar tegen met weegbreewater. (2) Tegen het bloed spuwen maak je pillen uit twee delen rood koraal en een deel dragagantum dat met gerstewater gemengd is, die hou je in de mond en als het opgelost is en vergaan, dan haal je het in’.

Maerlant: ‘Corallus is een geheel rode steen. Van hem vinden we al blode dat het een kruid is dat lange tijd groeit op de zeegrond en als men het in de lucht brengt dan ontvangt het de stenen kracht. Omtrent Sardinië in de zee vindt men het en nieuwer meer. Lang vindt men deze stenen, vijftien cm en langer, nee geen. Tegen bliksem en tempeest is deze steen goed geweest. Deze braken de ouderen veel dat ze de koraal in stukken braken en wierpen het op het veld met de zaden tegen het slechte weer en aan olijven bomen hingen zij het om de hagelstrijd. (3) Kwade geesten schuwt het al. Het is goed tegen menig misval, gezond is hij het lichaam tegen de fluimen die miskomen’.

merdisteln cxxxi ca

Cretanus latine chτitimon grece·

(Diascoτides in dem capitel chτitimon spτicht das dises kraut wachs beÿ dem môτe an kÿlichten enden und hat weisse bleter und fette mit weissen blůmen·Dises kraut bτinget samen geleich den weiþ kôτnern tritici genantt dÿe dôτret man in dem lufft·der same reüchet fast wol·Paulus in seinem bůch in dem capitel Cretanus spτicht das dises seÿ heiþ und trucken an dem dτitten grade·

(Der same und wurczel sind faste durch dem harn und treibt auþ den stein·(Mit disem kraut gebadet ist fast nücze strangwiriosis das ist dÿe tropflingen harmen oder die dem kalten seÿch haben·(Diþs kraut gesotten mitt wein und dem getruncken benÿmmet das weethům der lenden. (Fûr das grÿmmen in dem leibe genant colica passio ist fast gůtt dises kraut genüczet mit einem kristier mit bingel krautt saffte vermenget·

(1) Zeedistel, 131ste kapittel.

Cretanus Latijn chritimon Grieks. (Crithmum maritimum)

Dioscorides in het kapittel chritimon spreekt dat dit kruid groeit bij de zee aan kust einden en heeft witte bladeren en vette met witte bloemen. Dit kruid brengt zaden gelijk de tarwekorrels Triticum genaamd en die droogt men in de lucht, het zaad ruikt erg goed. Paulus in zijn boek in het kapittel Cretanus spreekt dat dit is heet en droog aan de derde graad.

Het zaad en wortel zijn erg door de plas en drijft (3) uit de steen. (2) Met dit kruid gebaad is erg nuttig stranguriam, dat is die druppelend plassen of die de koude plas hebben. Dit kruid gekookt met wijn en dan gedronken beneemt de pijn der lenden. Voor dat grommen in het lijf, genaamd colica passio, is erg goed dit kruid genuttigd met een klysma met bingelkruid sap vermengt.

Vorm.

Het is een meerjarige van een 20-50cm hoog met veel vertakte stengels. Stengels en bladeren zijn van een licht groene tint. Bladen zijn vlezig en 2-3 maal geveerd, de paar deelblaadjes lancetvormig versmallend aan beide einden. Van mei tot augustus zie je de groen-witte bloemen in dikke trossen, hoewel niet opvallend. Is overvloedig aan de kalkrotsen van Dover. Soms kan je ze zo pakken maar meestal hangen ze aan de steile rotswand.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Dit kruid wordt in het Grieks Crithmon of Crithamon genoemd en van Galenus Crethmon, in het Latijn heeft het ook dezelfde namen, te weten Crithmum of Crithmum marinum en soms heet het ook Bati, in de apotheken van Nederland Creta marina. In Hoogduitsland heet het Meer fenchell, dat is zeevenkel in onze taal, in Italië fenocchio marino en herba di San Pietro en daarnaar soms in het Latijn Sampetra of Foeniculus marinus, in het Engels sampere (en daarnaar van sommige in het Latijn Sancti Petri herba) en ook perchepier’.

Crithmum komt van het Griekse krithnon, een woord dat bij Dioscorides verschijnt. Krithe: gerst, naar een overeenkomst in de vrucht’.

Gebruik.

Dodonaeus; ‘‘Creta marina of zeevenkel is droog van nature en afvegend en middelmatig warm, zegt Galenus.

(2) De bladeren of zaad of wortels of allen tezamen in wijn gekookt en gedronken maken water en genezen de druppelplas en zijn goed tegen de geelzucht, als Dioscorides betuigt, en verwekken de maandvloed van de vrouwen.

Deze zeevenkel is in Italië en Frankrijk zeer gebruikelijk voor salade want ze leggen die in azijn en zout net zoals men de postelein doet en zo is het uitermate goed voor diegene die kwalijk hun water kunnen maken en zeer nuttig om de (3) steen te breken. Crithmum is enigszins zout van smaak, zegt Galenus, en wat bitter en daarom wat drogend en afvegend, doch niet zo zeer als andere bittere kruiden. Zeevenkel is ook zout van smaak, maar hoe dieper het inlands groeit hoe het bitterder is. Daarom zeggen sommige dat diegene die in de hoven onderhouden wordt beter is om de plas te lossen. Zeevenkel in enig sap of honigwater gedronken drijft galachtige, slijmerige en ook waterachtige vochtigheden af’.

bleyweisz cxxxii capi

Cerusa grece et latine·arabice affid hegi·vel alon fÿregaliroτam.

(Die meister spτechen das bleÿweiþ also gemacht werde·nÿm einen haffen der wol glasseürtt seÿ und thů den halb foll essigs und nÿm bleÿen lameln zweier finger lang mÿnder oder meer darnach du einem hafen hast und mache oben auff den haffen eysen stenglin dar an hencke die lameln unnd bleÿ also das die lameln lôcher haben allenthalben darnach verkleibe den hafen oben wol zů und secz jn an ein feüchte stat als in eÿnen keller unnd laþ den also steen dτeÿe monett·darnach thů dem haffen auff unnd schabe die bleÿen lameln in den haffen und stelle das selbe in dÿe sunnen oder in ein badstuben und laþ es trucken werden und wan es getrucket so geüþ ein wenig wassers darzů unnd laþ es aber trucken werden·unnd das thů [178] als lange und als vil biþ d wirt weiþ und schône in dem haffen·Auch mag man bleÿweiþ machen auff vil ander weg die werden hie nahe gelassen durch der kürcze willen·(Der wirdig meister Avicenna beschreÿbet unns und spτicht das bleÿweiþ seÿ kalte unnd trucken an dem anderen grade·(Bleÿweiþ reÿniget die haut und machet die hübsch und glat·und darumb bτauchen den die frauwen gern zů dem antlicz und bereÿtten den also·Nÿm bleÿweiþ als vil du wilt und müsche darunder rosenwasser und stelle den also in dÿe sunne·und wan das getrucket so thů aber rosenwasser darein als lange und als vil der weiþ genůg wirt und wol riechende·und dises sol geschehen in dem summer·Darnache mache darauþ pillele und schmiere daz antlicz do mit dz wirt schôn und hübsche·Aber die do vil bleÿweiþ nüczen die gewÿnen gern zene wethům und einen übel riechenden mund·(Serapio spτicht das bleÿweiþ mache fleisch wachsen in den wunden·und benymmet das faul fleische darauþ·(Diascoτides spτichett wôlcher bleÿweiþ allein nüczet in dem leip das ist fast soτgklich und stirbet gern da von ursach halben das diþ kommet von bley und bley ettwas vergift in jm hat. (Avicenna spτicht das bleÿweiþ solle genüczet werden auþwendig des leibes und wirt genützet in dÿe pflaster·(Bleÿweiþ benÿmmet acrocoτdines das sind die weichen warczen an der haut und steen gern vil beÿ eine und sind lange und spicz unnd fleischig wie dye ander haut an dem menschen·das gemüschet mit weinstein ôle und eþsig darauff gestrichen·

(1) Loodwit, 132ste kapittel.

Cerusa Grieks en Latijn. Arabisch affid hegi vel alon fÿregalirozam.

De meesters spreken dat loodwit alzo gemaakt wordt: (2) Neem een vat die goed geglazuurd is en doe dat half vol azijn en neem loodlamellen twee vinger lang, min of meer, daarnaar u een vat heeft en maak boven op de vat ijzeren stengels daaraan hang de lamellen en lood alzo dat de lamellen ruimte hebben geheel, daarna kleef het vat boven goed toe en zet het aan een vochtige plaats zoals in een kelder en laat dat alzo staan drie maanden, daarna doe het vat open en schaaf de loden lamellen in het vat en stel datzelfde in de zon of in een badstoof en laat het droog worden en als het gedroogd is zo giet een weinig water daartoe en laat het weer droog werden en dat doe je zo [178] lang en zo veel tot dat het wordt wit en schoon in het vat. Ook mag men loodwit maken op veel andere manieren, die worden hierna gelaten vanwege kortheid wil. De waardige meester Avicenna beschrijft ons en spreekt dat loodwit is koud en droog aan de andere graad. (3) Loodwit reinigt de huid en maakt die mooi en glad en daarom gebruiken dat de vrouwen graag tot het aangezicht en bereiden dat alzo: Neem loodwit zoveel u wil en meng daaronder rozenwater en stel dat alzo in de zon en als dat gedroogd is zo doe echter het rozenwater daarin zo lang en zo veel het wit genoeg wordt en goed ruikend en dit zal geschieden in de zomer. Daarna maak daaruit pillen en smeer dat aangezicht daarmee, dat wordt schoon en mooi. Maar die er veel loodwit nuttigt die gewint graag tandpijn en een kwalijk ruikende mond. Serapio spreekt dat loodwit maakt vlees groeien in de wonden en beneemt dat vuile vlees daaruit. Dioscorides spreekt wie loodwit alleen nuttigt in het lijf dat is erg zorgelijk en sterft graag daarvan, vanwege de oorzaak dat dit komt van lood en lood wat vergif in hem heeft. Avicenna spreekt dat loodwit zal genuttigd worden uitwendig het lijf en wordt genuttigd in de pleister. Loodwit beneemt acrocordines, dat zijn die weke wratten aan de huid en staan graag veel bijeen en zijn lang en spits en vlezig zoals aan de huid van de mensen, dat gemengd met wijnsteen, olie en azijn en daarop gestreken.

Vorm.

Het is een donkergrijs hoofdgroep metaal. Het voornaamste looderts is loodglans, PbS, dat meestal in teerlingen of regelmatige achtvlakken kristalliseert en altijd zilverhoudend is, 40% van de zilverproductie komt hiervan. De glans van loodglans vanwege de zwartgekleurde ertsen met duidelijke metaalglans.

Ongebonden lood is vrij zeldzaam in de aardkorst. Veelal wordt het aangetroffen in ertsen die naast lood ook zink, zilver en koper bevatten. Organische zuren werken er gemakkelijk op in en via azijnzuur wordt loodwit verkregen, dat was vroeger een belangrijke witte verfstof. Moet het droog afgeleverd worden dan wordt de natte brij gedroogd. Hierbij en bij het inzakken ontstaat de grootste stofontwikkeling en de gevreesde loodvergiftiging. In elke vorm is lood zeer vergiftig.

Naam.

(1) Lood, plumbum, Pb, en atoomnummer 82, Engels lead, oud Engels lead, midden Engels lede: gewicht, Duits Blei.

Cerusa betekent zoveel alsloodwit, Duits bleyweisz’.

Beverwijck, ‘Net zoals van bedorven koper koperrood komt en van ijzer roest, zo geeft het lood dat met azijn bevochtigd en bedorven is van zich een witte stof die we naar het Latijnse woord Ceruse noemen en naar de stof en kleur loodwit, net zoals de Italianen niet alleen Cerusa, maar ook Biacca en Sbiacca (van Bianco) en de Spanjaarden Blanquete. Het is al heel oud dat de vrouwen met de Ceruse, (3) die van wit lood gemaakt wordt, hun aangezicht geblanket hebben waarom ze ook Cerussaiae en de Ceruse in het Latijn Fucus en in het Frans Fard genoemd wordt’.

Gebruik.

Herbarius in Dyetsche; ‘Cerusa of ceruse is koud en droog in de tweede graad. Ceruse is de bloem van het lood, het heeft de kracht om te zuiveren en om de overvloed te verteren en af te drogen.

Water, waar bloem van lood en zetmeel in opgelost is, (3) zuivert het aangezicht van de vrouwen, de vrouwen gebruiken het veel.

Bloem van lood is goed om goed vlees in de wonden te laten komen en geneest de wonden.

(4) Diegene die bloem van lood maken krijgen dikwijls de vallingen (a), de vallende ziekte, de jicht en het fleerfijn (dat is de arthritis/artrose) dat komt door de kwade dampen die van het lood komen.

(a) Multiple sclerose.

Maerlant: ‘Plumbum noemen wij blei, lood heet het zeggen wij. Van zijn natuur is het zeer zwaar. En men zegt voor waar dat het weinig verergert en slijt dan andere metalen in lange tijd. Dof is het zelf al te maal en dof zo maakt het alle metalen waar men het toe doet. Zijn schuim is dik en goed. Met lood en met het vuur scheidt men het op een andere manier. (3) En datzelfde maakt wit’.

H. Hildegard weet te berichten; ‘het lood zal bij inwendig gebruik de mens aangrijpen en wel omdat het zo koud is en het afschuim en smerigheid van andere ertsen is. Als een lijk opzwelt dan verdrijft opgelegd lood de zwelling wat terug en leg je het op een levend mens dan zal het (4) lood hem vernietigen omdat de koude in hem doordringt en hem fijn wrijven zal ’.

Wilder safran cxxxiii c

Cartamus arabice·grece gincus vel cincu·latine vero crocus oτtulanus·

(Serapion in dem bůch aggregatoτis in dem capitel cartamus·spτichet das des sind zweÿer hande·Eines heÿmisch·der and wilde·Der heÿmisch hatt bleter die sind scharpff und doτnecht unnd hatt eben haubter geleich den oliven den grôssern·und haben blůmen dÿe geleichen ann der farbe (l·iij) [179] den saffran·Der wilde saffrann stam geleicht beÿ nahe dem heimischen allein diser an dem stam nitt bletter hatt·(Avicenna in seÿnem andern bůche in dem capitell cartamus spτicht das der heimisch seÿ heiþ an dem ersten grade·und trucken an dem andern grade und trucken an dem dτitten·(Johannes mesue in dem capitel cartamns spτicht das der heimisch cartamus den magen schedlich seÿ und bτinge stůgeenge unden und oben und ist fast wider der natur des menschen·Und darumb můþ diser genüczet werden mit zůsacz eines åniþ galgen muscaten blümde die benemen jme seÿn boþheit·sein same reÿingett dem bauch·(Wôlicher beÿ jm treget die heübter do diser same jn wechset der faulet keines scoτpions biþ·aber als balde er jn von jme wurffet so faulet er erst dem bisse des ÿeczgenantem vergifftigen thiers·(Item es ist ein ander cartamus geheissen cattamus jndum disser wirt vermüschett in die årczneÿ die do laxieren·wan er laxieret die feüchtunge flegma und reyniget die wassersüchtigen·

(1) Saffloer, 133ste kapittel.

Cartamus Arabisch. Grieks gincus vel cincu. Latijn vero crocus ortulanus. (Carthamus tinctorius)

Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel Carthamus spreekt dat het is tweevormig. Een geteelde en de ander wild. De geteelde heeft bladeren die zijn scherp en gedoornd en heeft even hoofden gelijk de olijven de grootte en heeft bloemen die lijken aan de verf [179] op de saffraan. De wilde saffraan stam lijkt bijna op de geteelde, alleen deze aan de stam niet bladeren heeft. (2) Avicenna in zijn andere boek in het kapittel Carthamus spreekt dat de geteelde is heet aan de eerste graad en droog aan de andere graad en droog aan de derde. Johannes Mesue in het kapittel Carthamus spreekt dat de geteelde Carthamus de maag schadelijk is en brengt stoelgang onder en boven en is erg tegen de natuur des mensen. En daarom moet dit genuttigd worden met toevoeging van anijs, galigaan en muskatenbloemen, die benemen hem zijn boosheid, zijn zaad reinigt de buik. Wie bij hem draagt de hoofden daar dit zaad in groeit die voelt geen schorpioenen beet, maar zo gauw hij het van hem werpt zo voelt hij eerst de beet van het net genoemde vergiftige dier. Item, er is een ander Carthamus geheten Carthamus indum, deze wordt vermengd in de artsenij die er laxeren want het laxeert de vochtigheid flegma en reinigt de waterzuchtige.

Vorm.

De valse saffloer is een prikkelig en stijf bladig struikje. Het is een eenjarige van een zestig cm hoog. De doornige hoofdjes met de rode bloemen komen in juli tot september.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Men plag dit kruid in het Grieks Cnicon en Cnecos te noemen, in het Latijn insgelijks ook Cnecus en Cnicus, in de apotheken heet het Chartamus en bij sommige Crocus hortensis en Crocus Saracenius, in het Hoogduits Wilder Saffran’.

Carthamus komt van het Arabische quarton, ‘verven’, het is een verwijzing naar het gebruik van de bloemhoofdjes.

Het werd veel gebruikt als vervalsing van de saffraan, vandaar de naam valse saffloer. Duitse Saflor, Engelse safflower en Franse safranon komt van oud-Frans saffleur en dit van Italiaans saffiore wat van het Arabische safra, ‘vrouwelijk’, of asfar, ‘geel’, is afgeleid. Alle woorden hebben als tweede element flower of fiore, ‘bloem’. Zie verder saffraan, Crocus.

Gebruik.

De valse saffloer geeft een zeer waardevolle verf die varieert tussen rood en geel. Dit wordt verkregen van de rode bloemen die geplukt worden vlak voor het opengaan.

Herbarius in Dyetsche;Wilde soffraen of tartamus is heet in de eerste en droog in de tweede graad. Het beste van het kruid is het zaad (dat wordt door sommige papegaaienzaad genoemd) en daarna is het beste de bloem. (2) Carthamus opent, droogt af en verstoort, daarom heeft het de kracht om te laten walgen en naar toilet te laten gaan. Het is zeer slecht voor de maag, is voor die niet aangenaam en doet weinig om de toiletgang te bespoedigen, daarom moet je er wat gember bijmengen om het in de toiletgang wat te versterken. Tegen het letsel dat het de maag doet meng je daar galigaan of foelie bij.

Het papegaaienzaad (dat is zaad van Carthamus) dat met wat afgeschuimd honing en wat galigaan gemengd is reinigt en laxeert het lichaam.

De gewreven bloemen van saffloer dat met azijn gemengd zijn waar het slechte vlees of de ruwheid van het vel zoals ipengo (a) mee bestreken wordt verdrijft die. Hetzelfde, zoals Mesue zegt, is ook goed om op de tong of de mond te strijken die verzworen of vol puistjes is (b).

Als je de saffloerbloemen met wijn kookt en aan de buitenkant legt ontbindt het de melk die gestremd is en laat stremmen dat niet gestremd is. Met wat gember gemengd laxeert het de slijmachtige of verbrande vochtvermenging. (c)

Het merg of het binnenste van dit zaad, met kruiden als eerder vermeld, in het sap van een haan gekookt is goed om op te ruimen doordat je ervan walgt of in oude zwellingen de slijmachtige materie die in de borst of in de maag is. Hetzelfde in een klysma gedaan is goed tegen koliek. Als je de bloemen van saffloer in honingwater kookt verdrijft het geelzucht.

Als je de bloemen drinkt is dat goed tegen schorpioenensteken.

Tegen rodeloop met afschaven van darmen, (d) kook amandelmelk met het sap van dit zaad of met gerstewater en het water waar Plantago psyllium in gekookt is met anijs en wat honing, dat doe je door een doek en dat is zeer goed als je er zes drachmen per keer van in neemt.

(3) De gestampte bloemen die met azijn gemengd zijn goed om op schorpioenensteken te leggen. Sommige denken dat als iemand in zijn hand de wortel van de saffloer heeft en dan door een schorpioen wordt gestoken dat hij die pijn dan niet zal voelen, maar werpt hij het weg, dan zal hij het voelen. Item, sla een ouwe haan met deze twijgen en terstond wordt die gedood en vallen zijn veren af, dan steek je in zijn buik saffloer, boomvaren, steentijm, anijs en kaneel en kook het tezamen in water, drink het want samen is dit zeer goed tegen de voergenoemde ziektes. Pandecta en Platearius’.

(a) Ichtyosis? Een aangeboren huidafwijking: geschubde huid. (b) Aften? (c) Slijmen ontstaan door ontstekingen. (d) Dysenterie.

grex bech cxxxiiii ca

Colofonia pixericia grece latine pix greca vel resina fusa·arabice ratiemgi.

(Der meister Plinius in dem capitel colofonia beschreibet unns das diþ seÿ geheissen grex beche umb des willen das es die menge in grecia und do selbest her kommet·(Der meister Paulus in dem capitel colofonia spτichet dz der sÿ heiþ an dez dτitten grade und trucken an dem ersten·

(Platearius spτicht das es seÿ warm in dem zweyten grad und trucken in dez ersten. (Colofonia gebulvert und darunder gemüschet bτunnkreþ und hônig und darauþ gemacht ein salbe unnd die lenden damit geschmierett·und benÿmmet auch dissinteriaz das ist der durchgange des geblŭdtes·Wôlicher do wil ein weiþ klar angesicht machen und die hare under dem antlicz vertreÿben der neme sechs lot grex bech zweÿ lot mastix und ein wenig armoniacum und müsche die czů samen und schlage die durch mit kaltem wasser und so du wiltt dÿe hare abe åczen so nÿmme diþ ein wenig unnd lasse es zergeen beÿ dem feür also das es lae seÿe und mach ein pflaster und lege das auff die stat do das hare wechset auff ein stunde oder zwo·darnach thů das pflaster abe so zeühet es dÿe hare mit darnach wåsche das angesichte mitt einem nassen thůch unnd lege das pflaster darüber und du magst es legen über dz angesicht unvd alle male ein stunde oder zwo·unnd darnach das wåschen mit einem nassen thůch dem antlicz wirtt schône·diþ pflaster weret zweÿ jar·(Wer das keichen hett der lege colofoniam auff kolen und [180] laþ den rauch in sich geen er genÿset. (Item colofina gebulveret vermüschet mit wulle safftt und warm auff den afftern geleget machet den afftern wider in sein stat geen·

(1) Grieks pek, 134ste kapittel.

Colofonium pixericia Grieks. Latijn pix greca vel resina fusa. Arabisch ratiemgi.

De meester Plinius in het kapittel colofonium beschrijft ons dat dit is geheten Grieks pek vanwege dat het veel in Griekenland is en vandaar hier komt. De meester Paulus in het kapittel colofonium spreekt dat het is heet aan de derde graad en droog aan de eerste.

Platearius spreekt dat het is warm in de tweede graad en droog in de eerste. Colofonium gepoederd en daaronder gemengd waterkers en honing en daaruit gemaakt een zalf en de lenden daarmee gesmeerd beneemt ook dissinterias, dat is de doorgang van het bloed. Wie er wil een wit helder aangezicht maken en dat haar van het aangezicht verdrijven die neemt zes maal 16,7 gram Grieks pek, twee maal 16,7 gram mastiek en een weinig ammoniacum en meng die tezamen en sla die door met koud water en zo u wil (4) uw haar afeten zo neem dit een weinig en laat het vergaan bij het vuur alzo dat het lauw is en maak een pleister en leg dat op die plaats daar u dat haar groeit op een stonde of twee, daarna doe die pleister er af en zo trekt het uw haar mee, daarna was dat aangezicht met een natte doek en leg die pleister daarover en u mag het leggen over dat aangezicht en elke keer een stonde of twee en daarna dat wassen met een natte doek, het aangezicht wordt schoon, deze pleister duurt twee jaar. (2) Wie dat kuchen heeft die legt colofonia op kolen en [180] laat de rook in zich gaan, hij geneest. (3) Item, colofonia gepoederd en vermengt met toorts sap en warm op het achterste gelegd maakt het achterste wederom in zijn plaats gaan.

Vorm.

Een gom dat meestal van dennen gewonnen werd, doorzichtig geel tot donkerbruin, smaakloos en vaak met een geur van dennen, hard en bros. Het is oplosbaar in alcohol en verschillende andere organische materialen. Er kan een terpentijn van verkregen worden en een olie. Het wordt gebruikt om dichtende was van te maken, zepen, verven, inkt, lak, om violen te behandelen, zalven, pleisters. Atleten wreven zich er mee in de vorm van stof op de handen en zolen van hun schoenen om slippen te voorkomen. Het bestaat uit een mengsel van terpenoid zuren, meestal abietic zuur, maar is een veel voorkomende oorzaak van contactallergie.

Dodonaeus; ‘Murwe, weken of vochtige hars is witachtig van kleur en goed van reuk en vloeit meest uit de pijnbomen en vooral uit de wilde en dat dikwijls vanzelf, maar meest en overvloedig door mensen toedoen uit de takken en stammen als ze gesneden, gekerfd of anders gekwetst worden, te weten nadat de ganse bomen van binnen vet en vol sap geworden zijn, dat is als ze in een Teda veranderd zijn. Dan niet alleen deze onzuivere en gemengde, maar ook de echte ongemengde hars, hoe zuiver die ook is, wordt gekookt en gesmolten en als het koud geworden is dan is het ook hard en vermorzelbaar en kan gestoten, gewreven en tot meel of poeder gebracht en klein gezeefd worden, maar het wordt meest overal met grote klonters verkocht en Colophonie genoemd en deze wordt van Galenus voor de aller droogste van hars gehouden. Deze Colophonie is ook rosser en vuriger van kleur dan enige andere, maar als men het wrijft dan wordt ze wit, zegt Plinius in het 20ste kapittel van zijn 14de boek’.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘De beste gesmolten hars kwam van omtrent de stad Colophon in Azië en werd daarom Colophonie genoemd. De harde hars vindt men ook in verschillende landen dan de witste plag van Azië gezonden te worden. Alle hars wordt in het Grieks Rhetine genoemd en in het Latijn Resina, in het Nederduits herst, (hars) in het Hoogduits Hartz, in het Italiaans ragia, in het Spaans resina. De Colophonie noemen sommige Pix Graeca, dat is Grieks pek’.

Resin, Engels rosin of colophony. Colofonie, Latijn colophonia (Resina), Grieks kolophōnia (rhētinē), Colophonian (hars), naar Kolophōn, Colofon, oude Ionische stad.

Gebruik.

Dodonaeus; ‘(2) Colophonie die ook gekookt is op kolen gelegd en die rook ontvangen geneest het kuchen op de borst en die gepoederd en op de (3) aarsdarm gelegd of de rook daarvan ontvangen laat hem wederom in zijn plaats keren als hij gezonken is.

(4) Water daar Colofonie in gekookt is maakt de buik zuiver en laat het overvloedig haar vergaan, dikwijls daarmee gewassen’.


kapren cxxxv Cap

Capparis vel capparus latine arabice hapar·Grece vero kynolbaron·

(Serapion in dez bůch aggregatoτis in dem capitel hapar spτichet das dises wachþ an vil enden und sich beÿ der erden·platearius capparus ist heiþ unnd trucken an dem dτitten grad·Etlich spτechen das diþ sey ein krautte also genant und daz wechset über môτe in apulia. (Dise bleter blůmen rinden und wurczel nüczet man in der årczneÿ·aber die rinde wirt das minder teÿl gebτauchet·die sol gesamelt werden in dem abginde des meÿen unnd dÿe doτren an dem schatten·Dises ist die best rinde die sich nit bulverisieret an dem bτuch·dises weret sÿben jare unverseret an siener natur·(Wider scroffula novellas das seind warczen an dem leÿbe und wachsen gern an dem halþ und auff der scultern und wechet selten eÿn allein sunder vil bei einander·Dise scrofule sind geleich fleischicht wie die hat·und wachsen von dem bôsen humores als de flegmate und melancoleÿ·für diþ seüde diser rinden·und der wurczeln unnd wåsche die scrofule damit vierzehen tage sie fallen abe on schaden·(Darnach mache diþ ungent und schmiere dich damitt·Nÿm einen roten schlangen und hauwe jm dem kopff und dem zagel abe·das überig thů in einem lôcherichten hafen und secze disen bafen in einem ander hafen unnd kleibe den obersten wol zů darzů den andern und secze den understen in ein sieden heiþ wasser und laþ den darjnne steen als lang dich duncket das ôleÿ auþ dem obersten gangenn sey und der schlange verzeret sÿ durch dem dampff des understen hafen·Von diser settunge von dem schlangen und von dem bulver·der wurczel cappare under einander gemüschet heilet do die scoffeln an dem halþ in acht tagen die damit geschmieret·(l·iiiij·) [181]

(1) Kappertjes, 135ste kapittel.

Capparis vel capparus Latijn. Arabisch hapar. Grieks vero kynolbaron. (Capparis spinosa)

Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel hapar spreekt dat dit groeit aan veel einden en dicht bij de aarde. Platearius, capparus is heet en droog aan de derde graad. Ettelijke spreken dat dit is een kruid alzo genaamd en dat groeit over zee in Apulië. Deze bladeren, bloemen, bast en wortel nuttigt man in de artsenij, maar de bast wordt dat mindere deel gebruikt, die zal verzameld worden in het afgaan van de mei en dat drogen aan de schaduw. Dit is de beste bast die zich niet verpoederd aan de breuk, dit duurt zeven jaar onveranderd aan zijn natuur. Tegen scroffula novellas, dat zijn wratten aan het lijf en groeien graag aan de hals en op de schouders en groeit zelden een alleen, vooral veel bij elkaar. Deze scrofulen zijn gelijk vleesachtig wie die heeft en groeien van de kwade humoren zoals flegma en melancholie, voor dit kook deze bast en de wortels en was de scrofule daarmee veertien dagen, ze vallen af zonder schade. Daarna maak deze zalf en smeer je daarmee: Neem een rode slang en hauw hem de kop en de staart af, dat overige doe in een vat met gaten en zet dit vat in een ander vat en kleeft de bovenste goed tot de andere en zet de onderste in een kokend heet water en laat dat daarin staan zolang tot je denkt dat de olie uit de bovenste gegaan is en de slang verteert is door de damp van het onderste vat. Van deze zetting van de slang en van het poeder van de wortel kapper onder elkaar gemengd heelt je de scrofulen aan de hals in acht dagen die daarmee gesmeerd. [181]

Vorm.

De kappertjesstruik is soms een omhoog groeiende, gedoornde struik die tot anderhalve meter kan komen, maar meestal groeit de plant als een spreidende en warrige struik die de grond en rotsen bedekt. De prachtige grote bloemen, wit met opvallende paarse meeldraden, bloeien alleen gedurende de nacht, ze gaan dan helemaal open en verleppen bij zonsopgang. De vrucht hangt aan lange stelen en de overrijpe bes zou voor de verbeelding van de Oosterse geest, het hangende hoofd van de oude man zijn die gebogen is door het gewicht van de jaren op zijn schouders zoals hij het eind van zijn dagen bereikt op het moment dat hij in zijn graf zal vallen.

De kappertjesstruik groeit op rotsachtige gronden en muren van Z. Europa. In Syrië, Egypte en de Sinaï komt het voor en ook op de heuvels van Palestina rondom Jericho.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Hier te lande is dit gewas met de knopjes van de bloemen die niet ontloken of opengegaan zijn niet anders dan cappers genoemd, in de apotheken Cappari, in het Hoogduits Cappren, in het Frans cappres, in het Italiaans capparo, in het Spaans alcaparras en in het Engels capper en alles naar de Griekse en Latijnse naam Capparis, hoewel dat sommige dit gewas ook Cynosbatos in het Grieks noemen, maar de echte Cynosbatos of Canirubus is de wilde roos’.

Het Perzische woord kabar werd via Arabisch al-kabar over Grieks kapparis en in Latijn Capparis. Over oud-Frans capres kwam het in het Engels van de 15de eeuw als capres tot tegenwoordig caper. In vroeg Hoogduits verscheen het woord als gappern zodat het nu Kappren is en bij ons kappertjes, wel steeds meervoud.

Gebruik.

De harde, olijfgroene bloemknoppen worden geplukt voor het ontluiken en worden daarna ingelegd in een mengsel van zout en azijn. Het kappertje is een smaakmaker en vooral bestemd voor de ouderen als de eetlust minder wordt, de kapper kan hiertoe een stimulans zijn bijvoorbeeld in de vorm van een sausje. Het is een zinnebeeld van de ouderdom, ‘op de dag, dat men ook vreest voor de hoogte, er verschrikkingen op de weg zijn, de amandelboom bloeit, de sprinkhaan zich voortsleept en de kapperbes niet meer helpt; want de mens gaat naar zijn eeuwige huis en de rouwklagers gaan rond’. Prediker 12:5/7. Hier wordt gesproken over de realiteit van ouder worden en het verloren gaan van de lust dat in de jeugd zo gewoon was. Smaak en appetijt zijn een van de eersten die de ouder wordende mens verlaten. Dat vermeldt de Gart niet, wel Herbarius in Dyetsche, Dodonaeus en Maerlant.

Herbarius in Dyetsche; ‘Capparis of cappers zijn heet en droog in de tweede graad, de wortel en schors, bladeren, vruchten en bloemen van kappers zijn goed in medicijnen. Kappers hebben kracht om de appetijt te versterken en om de verkouden maag te verwarmen, het is goed tegen het letsel van de lever en van de milt en haar hardheid door wijn te drinken waar de schors van kappers in gekookt is. Tegen hetzelfde is het goed om een likkepot te maken van de verpoederde schors van kappers en van tamarisk.

De schors met suiker en de kappervruchten zijn goed tegen wormen en tegen ontsteltenis van de milt. Ze zijn ook goed tegen onderbuikspijn als je ze zo neemt: ‘Neem een half pond schors van kappers en kook het in het sap van de schors van kruidvlier, doe er suiker bij en maak er een siroop van en daarvan neem je ’s morgen en ’s avonds’. Dezelfde siroop is ook goed tegen jicht’.

Maerlant; ‘ Capparis, is een boompje klein dat men staande vindt algemeen in Apulië en in Oriënt, te Constantinopel en daar omtrent. De beste zijn die van de Oriënt komen. Schors, bladen, wortels en bloemen hebben in medicijnen kracht. Als het gedroogd is zijn huid en ze van buiten en van binnen rood gekookt in wijn heeft zo’n macht groot te geven van euvels vrede, de lever en de longen mede. Men zal nemen zijn bloemen voor ze geheel uit komen en maak ze gelijk, als ze zijn fijn, beide in zout en in azijn. Dan maken ze appetijt ter genezing en verdrijven de humeur die de maag in de krop houdt en verwarmen ze die is zo koud’.

kalcq cxxxvi Capi

Calx latine·arabice hoτach·

(Der meister Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel horach id est calx beschreibet unns und spτicht das etlich machen kalcke auþ merstein·etlich marmoτen stein und den bτennet man in einem offen als lange das sÿ jnwendig und auþwendig weiþe werden und dan heisset d calx viva·und wan man den thůt in wasser so benÿmmet jme dz wasser sein krafft und ist nit als starcke als so er lebentig ist·(Item etlich machen kalck von eÿerschalen also·Nÿm eÿer schalen und thů die in einem neüwen haffen·und thû die in einem offen do man ziegel jnne bτennet wan diþs wirt van farben geleich als kalcke so hat es genůg und ist er nit also so secze jn widerumb in den offen·diser kalck dienet wol czů salben do man die alten schaden mit heilet·(Itez kalck gemüschet mit rosen wasser und ertrauch wasser und dÿe schebig hautt damit gewåschen benÿmmett die und machet sÿ rein·(Item kalck wasser mit weidåschen gemüschet und ungelesten kalck und darauþ gemacht ein salb benÿmmet die warcen und åczett die von grunde auþ·(Item ein weiþ salbe gemacht von kalck also·Nÿmm bleyweiþ zweÿ lot und kalck ein lot unnd weiþ wachþ darunder gemüschet das disses werde als ein salbe dienet zů vil schaden und heilet sere und sunderlichen gebτesten die faulen und alt sind·Dise salbe heilet dem wolff darauff gelegt als ein pflaster·(Dise salbe heilet die ausseczigkeit die darüber gestrichen·(Item wiltu machen ein gůtte seÿffe die fast weiþe wåschet·so nÿm kalck ein kompff vol und rebe áschen auch alþo vil dar zů nÿmme weid åschen ein halb pfundt und stoþ die zů bulver dise dτeü stuck müsche under ein ander und thů die in einen zuber·und geüþ darüber fünff od sechs eÿmer fol wassers und laþ das steen dτeÿ tage und alle tag soll man diþ under einander rŭren wol·nach den dτeÿen tagen solt du dises wasser oben ab nemen das lauter und doch voτhin pτobieren mitt einer feder en die stoþ darjnne·lasset sie die federn geen so ist die lange gerecht ist des nit so laþ sie lenger auff dem åschen steen·(Und wan dn seÿffen sieden wilt so seÿge das lauter oben ab in einem kessel auffe vier eÿmer dar under thů fünff pfunt unþlete unnd laþ dises siednen zwôlff stuude oder meer·und wann du vernÿmmest das die dicke und zåhe werden so gib ir ein halbez eÿmer foll zů der überigeen laugen und under den halben eÿmer soll müsche ein pffunt salcz und shütte das in die seÿffen und lasse die ein sieden als auff eine halbe stund·darnach hebe die ab und tabuliere die nach deinen willen·(Item calx ist warmen und [182] trucken in dez zweyten grad alþ Platearius spτicht gemischt mit unschlitt und mit ôle und auf faule wunden geleget ist sie heilen. (Item hart aposteman auff zů åczen·Nÿm ungelesten kalck vermenget mitt laugen und trucken abe gesotten und das selbe salcze geleget auff ein hartt aposteme es åczet ein loch dar ein.

(1) Kalk, 136ste kapittel.

Calx Latijn. Arabisch horach.

De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel horach, id est calx, beschrijft ons en spreekt dat ettelijke maken kalk uit meersteen, ettelijke uit marmersteen en dat brandt men in een oven zo lang dat het inwendig en uitwendig wit wordt en dan heet het calx viva en als men dat doet in water dan beneemt hem dat water zijn kracht en is niet alzo sterk als toen het levend was. Item, ettelijke maken kalk van eierschalen alzo: Neem eierschalen en doe die in een nieuw vat en doe die in een oven daar men steen in brandt want dit wordt van verf gelijk als kalk zo heet dat het genoeg is en is het niet alzo zo zet het weer in de oven, deze kalk dient goed tot zalf daar men de oude schade mee heelt. Item, kalk gemengd met rozenwater en aardrook water en de geschaafde huid daarmee gewassen beneemt die en maakt ze rein. Item, kalkwater met wilgenas gemengd en ongebluste kalk en daaruit gemaakt een zalf beneemt de wratten en eet ze van grond af uit. Item, een witte zalf gemaakt van kalk alzo: Neem loodwit, twee lood, en kalk, een 16,7 gram, en witte was daaronder gemengd zodat dit wordt als een zalf dient tot veel schade en heelt zeer en vooral gebreken die vuil en oud zijn. Deze zalf heelt de huidsmet, daarop gelegd als een pleister. Deze zalf heelt de huiduitslag, die daarover gestreken. Item, wil u maken een goede zeep die erg wit wast, zo neem kalk een kom vol en druivenas ook alzo veel, daartoe neem wilgenas, een half pond, en stoot die tot poeder, deze drie stukken meng je onder elkaar en doe die in een kuip en giet daarover vijf of zes emmers vol water en laat dat staan drie dagen en elke dag zal men dit onder elkaar roeren goed, na de drie dagen zal u dit water boven af nemen dat zuivere en toch daarvoor proberen met een veer en die stoot je daarin, laat ze de veren gaan dan is die lang genoeg en is het niet zo laat het wat langer op de as staan. En als u de zeep koken wil zo zeef dat zuiver boven af in een ketel op vier emmers, daaronder doe vijf pond ongebluste en laat dit koken twaalf stonden of meer en als u verneemt dat het dik en taai wordt zo giet er een halve emmer vol bij de overige loog en onder de halve emmer zal de mengen een pond zout en schudt dat in de zeep en laat die inkoken als op een halve stonde, daarna hef die af en maak het schoon naar uw wil. Item, kalk is warm en [182] droog in de tweede graad zoals Platearius spreekt, gemengd met talk en met olie en op vuile wonden gelegd is ze helen. (2) Item harde zweren op te eten: Neem ongebluste kalk vermengt met loog en droog afgekookt en datzelfde zout gelegd op een harde zweer eet een gat daarin.

Kalk.

Schelpen hebben als hoofdbestanddeel koolzure kalk, een verbinding van koolzuur met kalk. Door sterke verhitting laat dit zuur zich uit de verbinding verdrijven waardoor levende, ‘calc viva’ of gebrande kalk, ongebluste kalk, ontstaat (het branden van kalk in de kalkovens). Deze stof laat zich met water blussen waarbij, onder de ontwikkeling van veel warmte, een geheel nieuwe stof, de bijtende kalk ontstaat die voor de bereiding van bijvoorbeeld metselspecie gebruikt wordt. Calciumoxide is een basevormend oxide met chemische formule CaO. Een andere naam voor calciumoxide is ongebluste kalk, na afblussen met water ontstaat gebluste kalk (calciumhydroxide, CaOH). De afgekoelde gebluste kalk is nog lange tijd in staat om op stoffen in te werken. Een dierenhuid of -lijk in ongebluste en daarna met water begoten kalk is na een maand onherkenbaar verteerd.

Naam.

(1) Duits loschter Kalk, Engels quick lime, Frans chaux vive. Calx viva ; levend. Kalk, Engels chalk, oud Engels cealc, van Latijn calx, kalk, leem, van Grieks khalix ; kleine keizelsteen. In de meeste Germaanse talen verbonden met kalk.

Gebruik.

Dioscorides maakt al gewag van Calx viva, hij kent er de kracht aan toe de wonden te doen opgroeien; hij is des te werkzaam naar mate hij vers is en niet met water besprenkeld. Platearius zegt over Calx; ‘Mixta cum sevo et oleo pustulas et putrida apostemata habentes iuvat. Vulnera et omnem incissionem bene solidat’.

Herbarius in Dyetsche; ‘Calx viva of levende kalk, dat is ongebluste kalk, die kalk of kalx is droog en heet in de tweede graad, Circa Instans zegt in de derde graad en sommige andere zeggen in de vierde. (2) Kalk dat met vet en olie gemengd is, is goed tegen verrotte blaren. De kracht van kalk is opblazend, bijtend, verbrandend en reinigend. Maar als je het met smeer of olie mengt dan rijpt het. Het is nodig dat het nieuw gebrande kalk is die het water nog niet gekregen heeft want die is sterker dan die het water wel gekregen heeft. Als kalk gewassen is dan bijt het niet volgens Pandecta’.

Wachs cxxxvii capi

Cera latine·vamaach arabice.

(Der meister serapio beschreybet uns auch von dem wachþs und spτichet das diþs zů vil sachen gůtt seÿ auþwendig des leibes und nit jnwendig·und iste in dem mittel getemperiert mit dem vier zůsaczung als an der woτmde an der kelte an der feüchtunge und an der truckung·(Item diþ ist das beste wachþs das do vermüschet ist mit einer rôte unnd ein gerach hat geleich dez hônig.(Diascoτides spτicht dz wachþ von natur weiche dÿ herten geschwåre unnd kůle die also das wachþ geschmieret werde veÿelen ôle oder rosen ôle·(Wachs ist in seiner natur geleich dem hônig·(Item wachs sol man czů keýner årczneÿ nüczen die do dienent in dem leibe sunder aussen an dem leibe mag man es nüczen on schaden·(Wachs weichett dÿe herten geschwåren und macht sÿ zeÿtig und auþgeen und darumbe mag man wachs nüczen zů wunden zů geschwåren zů beülen und zů allen salben mag man nüczen wachs·

(1) Was, 137ste kapittel.

Cera Latijn. vamaach Arabisch. (Cera)

De meester Serapio beschrijft ons ook van de was en spreekt dat dit tot veel zaken goed is uitwendig het lijf en niet inwendig en is in het midden getemperd met de vier toevoegingen zoals aan de warmte, aan de koudheid, aan de vochtigheid en aan de droogheid. Item, dit is de beste was die er vermengd is met een rode en een reuk heeft gelijk de honing. Dioscorides spreekt dat was van natuur weekt de harde zweren en verkoelt die alzo dat was gesmeerd wordt onder violenolie of rozenolie. Was is in zijn natuur gelijk de honing. Item, was zal men tot geen artsenij nuttigen die je dient in het lijf en vooral buiten aan het lijf mag men het nuttigen zonder schade. (2) Was weekt de harde zweren en maakt ze rijp en uitgaan en daarom mag men was nuttigen tot wonden, tot zweren, tot builen en tot alle zalf mag men nuttigen was.

Vorm.

Bijenwas is een stofwisselingsproduct van de honingbij, Apis mellifera, wat door de bij gebruikt wordt voor de bouw van raten. In deze raten wordt het broedsel ondergebracht en honing en pollen opgeslagen. Vanwege zijn hardheid, smeltpunt ± 60° C. kan de was niet puur als zalfbasis aangewend worden maar dient gemengd te worden met bijvoorbeeld vette plantenoliën. Bijenwas wordt niet ranzig en is vaak een bestanddeel van hoogwaardige crèmes, de was verhoogt hier de smeerbaarheid. Het heeft een antibacteriële werking, antivirale werking en remt de groei van schimmels.

Naam.

Was, midden-Nederlands wasch, oud-Hoogduits Wahs, nu Wachs, dat met het oud –Engels wax meestal met ‘wassen’ verbonden of met ‘weven’ wordt en betekent dan het ‘weefsel van bijen’.

Gebruik.

Herbarius in Dyetsche; ‘Cera of was is het slechtste op de basis van honing, was is voor veel zaken nuttig en is goed in vele medicijnen, in voorraden en in zalven want het heeft (2) kracht om te verwarmen, op te lossen, te openen, te rijpen, aan te trekken, uit te luchten (dat is verluchten) en te verteren. Was, hoe verser het is hoe beter het ruikt, hoe beter je het kan bewerken en zuiverder en beter geschikt om verschillende inprentingen of figuren te ontvangen. Bartholomeus ‘de prietatib rerum’.

Herbarijs; ‘ Propolium, dat is witte was want elke witte was mag men propolium noemen. En zo kan men het maken. Men maakt het dun en legt het in de zon en begiet het vaak met water en zo wordt het wit. Een ander maakt de was dun en legt het in het gras bij nacht en het zal wit worden’.

2 manieren om wit was te maken worden aangegeven; door het in de zon te laten bleken of ’s nachts in het gras te leggen. Het is dus een feite wit maagdenwas, volgens de Herbarijs heet alle witte was zo. Hierin wijkt hij af van Dioscorides die zegt; ‘Ea in alveariorum foribus, cerossae naturae invenitur’. Na het verwijderen van de honing worden de raten met behulp van heet water gesmolten, ontdaan van verontreinigingen en gefilterd. Deze ruwe geelbruine was, Cera flava, kan nu eventueel met een oxidatiemiddel gebleekt worden, Cera alba, of in de zon laten bleken.

Propolium of propolis zou stammen uit het Grieks en betekent dan: 'voor de stad' of 'voor het volk'. Deze verklaring is echter dubieus. Het woord ‘propolis’ bestond al eeuwen eerder zelfstandig voor het woord polis en werd gebruikt voor een stadstaat in Griekenland. Het betekende niets anders dan bijenlijm of kithars. De bijen halen van de knoppen van bomen en heesters een harsachtige substantie. Door de bijen worden daar bij de verwerking via kauwen en bijenspeeksel stoffen aan toegevoegd. Het daarna ontstane product noemen wij 'propolis'.

Camedreen cxxxviii c

Camedτeos vel cameb grece·arabice hamedτeos·latine quercula minoτ·

(Plinius in seinem herbario in dem capitel camedτeos spτichett das dÿses sey ein kraut und seÿne bletter geleichen den eÿchblettern·Sein bleter unnd der same haben purpuren farbe·Diþ kraute sol gesamelt werden an dem ende des meÿes wan so sind die blůmen und das kraut beÿ ein·dÿe wurczel sol hin gewoτffen werden=Diþ kraut ist heiþ und trucken an dem dτitten grade·Galienus in dem·viij·bůch genant simplicium [183] farmacoτum in dez capitel camedτeos spτichet das diþ kraut einen bittern gerauch habe·(Platearius dises krautt benÿmmet dÿe hertunge des wliczes·und machet wol harmen und bτinget dem frauwen ir krackheit genant menstruum·(Diascoτides dises kraute ist fast gůt den wassersüchtigen ÿdτopicis genant an dem anfange diser kranckheit darüber getruncken mit weine des tages dτeÿe mal·(Dises kraut mit seÿnenn blůmen dienet fast wol dem zerknÿsten gelidern die damit gewåschen und der selbig mensch davon getruncken·(Serapio diþ kraut gestossen und auff die fisteln geleget beÿ den augen des geleichen das ôle davon gemacht darjnne gelassen heilet die czů hannt also das der selbig mensch mit der fisteln seÿ kalter und feüchter natur hilffet es wol. Aber die hicziger und truckner natur oder complexion sind ist es unnücz zů allen kranckheiten·

(Dises krantte gesoten mit weine und den getruncken benÿmmet yctericiam das ist die geelsucht·(Item camedτeos gesotten in wein mitt fenchelsamen und senithe ist gůt genüczet wider bestopffung der leber und milcze und thůt mann darzů eppe samen so ist es gůt wider dem kalten seiche und wider den stein·

(Diþ kraut gesoten in wein geleget auff die glider do das gegichte jn liget ist darzů gůt·

(1) Gamander, 138ste kapittel.

Camedreos vel cameb grece. Arabisch hamedreos. Latijn quercula minor. (Veronica chamaedrys)

Plinius in zijn herbaria in het kapittel camedreos spreekt dat dit is een kruid en zijn bladeren lijken op de eikenbladeren. Zijn bladeren en de zaden hebben een purperen verf.(3) Dit kruid zal verzameld worden aan het einde van de mei want dan zijn de bloemen en dat kruid bijeen, de wortel zal heen geworpen worden. (4) Dit kruid is heet en droog aan de derde graad. Galenus in het 7de boek genaamd simplicium [183] farmacarum in het kapittel camedreos spreekt dat dit kruid een bittere geur heeft. Platearius, (2) dit kruid beneemt de verharding van de milt en maakt goed plassen en brengt de vrouwen hun ziekte genaamd menstruatie. Dioscorides, dit kruid is erg goed de (6) waterzuchtige, hydropisis genaamd, aan de aanvang van deze ziekte daarvan gedronken met wijn, per dag driemaal. Dit kruid met zijn bloem dient erg goed de gekneusde leden, die daarmee gewassen en dezelfde mens daarvan gedronken. Serapio, dit kruid gestoten en op de zweren gelegd bij de ogen, desgelijks de olie daarvan gemaakt, daarin gelaten heelt die gelijk alzo dat dezelfde mens met de zweer koud en vochtige natuur is, het helpt hem goed. Maar die van hete of droge natuur of samengesteldheid zijn is het onnut in alle ziektes.

Dit kruid gekookt met wijn en dan gedronken beneemt icter, dat is de geelzucht. Item, camedreos gekookt in wijn met venkelzaden en senna gemengd is goed genuttigd tegen verstopping van de lever en milt en doet men daartoe selderijzaden dan is het goed tegen de koude plas en tegen de steen.

Dit kruid gekookt in wijn en gelegd op de leden waar de jicht in ligt is daartoe goed.

Zie kapittel 102. Ook kapittel 197.

Vorm.

Dodonaeus; ‘De eerst kruipende Chamedrys of Bathengel heeft zeer vele kleine roeden of twijgjes in plaats van steeltjes die dun, maar hardachtig en wat houtachtig zijn en herwaarts en derwaarts langs de aarde verspreidt kruipen of liggen die met kleine blaadjes bekleed zijn die breedachtig, nochtans wat langer dan ze breed zijn en aan de kant gekarteld en de bladeren van sommige eiken zeer gelijk, maar nochtans veel kleiner en heel dichtbij van gelijkenis van de enkele blaadjes de bladeren van Cicer Arietinum of gewone cicer. Haar bloempjes komen naast de bladertjes en op de toppen van de steeltjes uit en purperrood of bruinachtig paars van kleur’.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘De eerste soort van dit kruid heeft de naam van grote kruipende Bathengel of Chamedrys, in onze tijd noemt men dat in het Latijn Chamaedrys als of men leeghe eycke zei, in het Italiaans quercuola en calamandrina, in het Spaans chamedreos, in het Frans germandree of chesnette, in het Hoogduits Kleyn Bathengell, sommige noemen dat Trissago minor en Quercula minor of ook Serratula minor’. Quercula minor betekent kleine eik, de grote is Teucrium chamaedrys, zie kapittel 197.

Het kruid chamaedrys heet vanwege zijn bijzondere bladeren in het oud-Grieks bodemeik, chamae: betekent klein, en drys: is de eik. Uit de Griekse naam stammen midden-Latijnse vormen als chamandros. De gedachte aan het oud-Hoogduits Gaman, midden-Hoogduits Gamen: vreugde, gaf aanleiding tot een omvorming naar gamander.

Hildegard von Bingen; ‘Gamandrea, der Gamander deugt niet als spijs noch voor mens noch dier; mag enkel uitwendig gebruikt worden’.

Dodonaeus; ‘Men meent gewoonlijk dat dit gewas hetgeen is dat Dioscorides Chamaedrys noemt. Maar in zover iemand de beschrijving van Chamedrys die Dioscorides geeft goed wil overwegen en doorgronden en die met de beschrijving van Teucrion tezamen brengen die zal gemakkelijk merken dat dit kruid dat we hier beschrijven niet voor Chamedrys, maar eerder voor het Teucrion van Dioscorides te houden is want hij zegt aldus: ‘Chamedrys is een klein heestertje van een acht cm hoog’. Niettemin mag men dat niet heel tegen alle reden Chamedrys noemen want, naar het zeggen van Dioscorides zelf, wordt Teucrion van sommige Chamaedrys genoemd en daartegen is Chamedrys bij sommige voor Teucrion gehouden geweest en dat alleen vanwege de grote gelijkenis van bladeren die er tussen deze twee soorten van gewas plag te wezen.

Voorts, zo Plinius zegt, is Teucrion van Teucer de broer van Ajax gevonden en naar hem genoemd, hij zegt er noch bij dat het van sommige Hemionion genoemd is en van andere Splenion, maar deze toenamen horen het kruid Hemionitis toe en niet het Teucrion.

Gebruik.

Echte gamander smaakt bitter en scherp. Het wordt hier en daar net als de andere soorten als volksmiddel gebruikt tegen zijdesteken. Het bitter smakende afkooksel, 15 gram op een halve liter water, dient als maagversterkingsmiddel en bloed reinigende thee, ook tegen scrofulen, waterzucht en jicht. Mogelijk heeft het een verzachtende en spierverslappende werking. Het water gedistilleerd van dit kruid verwekt de maandstonden en maakt de arbeid in het baren lichter.

Herbarijs noemt dit kruid, of Teucrium, met Ajuga; ‘Camedreos is heet en droog in de 3de graad. En dit is er in 2 soorten, camedreos ecle en camepiteos is klein en de andere is groot. En camedreos heeft kracht te zuiveren en te verduwen. En ze zijn beide van dezelfde kracht. (3) En op het einde van de lente zal men ze verzamelen als ze beginnen te bloeien en dan zal men de wortels in de schaduw doen en laten ze drogen en 1 jaar kan men ze goed houden. En ze purgeert melancholie (zwarte gal) natuurlijke en onnatuurlijke. (5) En diegene die slecht urine kunnen maken en ziek zijn geweest in de lever en in de geslachtsdelen en die de (2) milt verstopt hebben en daar de urine door lijden zou. Kook daartegen camedreos in wijn en in olie en pleister het buiten op de zieke plaatsen’.

geyszblat cxxxix capi

Capτifolium sive mater silvarum latine arabice gimach· grece vero peridemon vel liceos·

(Diascoτides in dem capitel liceos id est capτifolium beschriebet uns und spτicht das diþ krautt habe bletter die sind doτnecht und bτinget grůn kôτner·und wann die gezeÿtigen so sind sie geleiche alþ kÿrsen·(Diþs wechset gerne in dem welden·dises krauttes bletter kôτner unnd wurczel stossett man zůsamen und seüdet die mitt sŭþholcz wasser oder ander wasser biþ es dicke wirt als hônig·Diþs gesoten wasser das dôτret alle fliessende flüþ an dem leÿbe wo die sein mügen·(Disses [184] wasser dienet wol dem bôsen blatern oder gebτesten alþ dan ist d wolff der krebþ darüber gestrichen·(Ettlich meister sprechen daz von dises krauts safft werde gemacht liciuz·was das seÿ findest du in dem capitel de L das siche an hebet licium·(Dises krautt hat ein widerwertig nature an jme wann es ist heisser und kalter natur·Und darumbe dienett diþ nitt zů nüczen in den leib sunder auþwendig des leÿbes zů nüczen ist es on schaden·Und diþs krautes safft genant licium vermenget mit mirra und mitt hônig ist auch gůt zů faulen wunden Pandecta·

(1) Kamperfoelie, 139ste kapittel.

Caprifolium sive mater silvarum Latijn. Arabisch gimach. Grieks vero peridemon vel liceos. (Lonicera caprifolium)

Dioscorides in het kapittel liceos, id est caprifolium, beschrijft ons en spreekt dat dit kruid heeft bladeren die zijn doornachtig en brengt groene korrels en als die rijp zijn dan lijken ze op kersen. Dit groeit graag in de bossen, dit kruid zijn bladeren, korrels en wortel stoot men tezamen en kookt die met zoethoutwater of ander water tot het dik wordt als honing. (2) Dit gekookte water dat droogt alle vliedende vloed aan het lijf waar die zijn mogen. Dit [184] water dient goed de kwade blaren of gebreken zoals dan is de huidsmet en de kanker, daarover gestreken. Ettelijke meesters spreken dat van dit kruid sap wordt gemaakt Lycium, wat dat is vindt u in het kapittel de L dat zich aanheft licium. Dit kruid heeft een tegengestelde natuur aan hem want het is van hete en koude natuur. En daarom dient dit niet te nuttigen in het lijf en vooral uitwendig het lijf te nuttigen dan is het zonder schade. En dit kruid zijn sap genaamd Lycium vermengt met mirre en met honing is ook goed tot vuile wonden, Pandecta.

Vorm.

Zeer verschillende gevormde bladeren zijn kort gesteeld en 6-10cm lang en 3.5-6cm breed, eirond tot ovaal, de paar vergroeide bladeren aan het eind van de twijgen vormen een breed elliptische schijf, glanzend donkergroen en glad aanvoelend, onder blauw/groen. Geurende geel/witte en wat rood gevlekte bloemen staan in dicht opeen staande kransen in de oksels van de schotelvormige vergroeide bladeren gewoonlijk met 1 en hoogstens 2 schijnkransen bijeen in mei/juni. De vrucht is oranjerood. Kan 3-6m hoog worden en is rechts windend. Een plant van het bos. De bovenste twee bladen zijn schotelvormig vergroeid, dit is niet zo bij Lonicera periclymenum.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Dit heesterachtige gewas heet hier te lande geyten-bladt en mammekens-cruydt, in Hoogduitsland Geyszbladt, Speckgilgen, Zaunling, Waldtgilgen. De Griekse naam is Periclymenon en de Latijnse Volucrum majus of (zoals Scribonius Largus schrijft Silvae mater of zoals de apothekers zeggen Caprifolium en Matrisilva of ook zoals andere dat noemen Lilium inter spinas’.

De naam kamperfoelie is of naar zijn heerlijke geur, foelie, Engels honey-suckles, of een verbastering zijn van caprifolium wat een herbalistnaam is voor een plant die klimt als een geit, Engels caprifole.

Waarschijnlijker heeft het zijn naam van geitenblad omdat de bovenste bladparen paarsgewijs aan de voet zijn samengegroeid zodat de bladeren zich spreiden als een hoef. Duitse Geissblatt, Engels goat's leaves.

Het is de Caprifoglio of Madresalva: moeder van het bos. De kamperfoelie is het bos van de Moeder Maagd, Mater silva. Versierd met welriekende bloemen die van honing overvloeien. Maria is de ware honingbloem van de hemels. Ze is de lelie onder doornen, lilium inter spinas, Lilien von Hiericho bij Gesner, ook unser Frauen Lien, Wat kan er nog mooier in dat hemelse bos van Maria zijn dan de kamperfoelie waaruit bloemen spruiten met Maria’s kleur overtogen. Dat komt wel door deze tekst waar de kamperfoelie dorens heeft.

Gebruik.

Herbarijs; ‘Caprifolium of wedewinde, die draagt rode bessen en is heet en droog in de 2de graad. En ze zuivert en trekt en opent. (2) En dat kruid geheel gestampt doodt kanker en de diepe etterwond en geneest alle vuile gaten en gezwellen. En ze trekt weg benen uit de gaten en uit de wonden en uit diepe etterwonden en laat goed urine maken en de vrouw haar stonden hebben. En het sap heet Lycium. Men zegt dat het heet is in de eerste graad en droog in de andere. En men perst het sap uit de wedewinden en men laat het drogen en men brengt het uit andere landen in de kruidenierswinkels. Het zuivert sproeten in het aanzicht en puisten in de mond en tandvlees en verheldert de ogen. En is goed tegen druppels en volheid en lopende ogen. En in de oren gedruppeld trekt de nieuwheid uit de oren. En zo doet ze ook de vochtvermengingen die in de baarmoeder vloeien en verdroogt, ja in vulva gedaan. En verdrijft de wormen in het lichaam, ja gedronken of met klysma’s genomen. En verdrijft verbrande vochtvermenging. En heelt wonden in de darmen die de vochtvermenging snijden. Dioscorides zegt dat het verse sap meer kracht heeft dan het droge. En als men lycium in de ogen werpt zal men het in zalven doen.

Lycium.

Ook de Gart noemt het sap Lycium, maar zegt eerder dat het bladeren heeft die doornachtig zijn, wat niet klopt met kamperfoelie. Dus worden hier vermoedelijk, net als in de Herbarijs, twee planten besproken.

De Gart; ‘Grieks vero peridemon vel liceos’. Dat is dan vertaald als Lycium, zie kapittel 246.

weisse steinbreche

Das cxl Capitel

Cauda poτcina sive grana solis sive milium solis vel saxifraga alba latine·

(Die meister spτechen das disses seÿ ein kraut und wechþsett gern an den steinichsten bergen·die hoch sind·Der samen ist rott bey nahe als groþ als erweiþen. (Dises kraut ist heiþ und trucken an dem dτitten grade·d same ist stercker an seÿner kraffte wan das kraut·(Plinius dises krautes samen gestossen zů bulver und ein tag getruncken eÿn quintin bτichet auch den steine in der blasen und auch in denn lenden·und machet wol harmen. (Item nÿm dises sames des geleichen fenchelsamen petersilÿen samen eppich samen ÿegkliches geleich vil und seüd die mit wein und trinck den er treibet vil bôser materien auþ der blasen davon zů zeiten das podagram entstat das ist der fůþ weethům·

(Das bulver von disem samen getruncken mit wein ist gůt stranguiriosis das ist die trôpflingen harmen des geleichen die dem kalten seich haben·(Serapio spτicht das diser same gar gůtte seÿ wie der gebτaucht werde für den stein und sunderlich in einen bade darjnne papplen gamillen dosten und gundelreben gesotten wåre und also diþ bulver dajnne genüczet benÿmmet vil sucht der blasen und auch der lenden·(Disen samen mag man behalten zehen jar unverseret an seiner natur und kraffte·[185]

(1) Witte steenbreek.

Dat 140ste kapittel.

Cauda porcina sive grana solis sive milium solis vel saxifraga alba Latijn. (Lithospermum officinale)

De meesters spreken dat dit is een kruid en groeit graag aan de(2) steenachtige bergen die hoog zijn. De zaden zijn rood en bijna alzo groot als erwten. Dit kruid is heet en droog aan de derde graad en dat zaad is sterker aan zijn kracht dan dat kruid. (3) Plinius, dit kruid zijn zaden gestoten tot poeder en een dag gedronken een drachme breekt ook de steen in de blaas en ook in de lenden en maakt goed plassen. Item, neem dit zaad, desgelijks venkelzaden, peterseliezaden, selderijzaden, van elk gelijk veel, en kook die met wijn en drink dat, het verdrijft veel kwade materie uit de blaas daarvan in tijden het podagra ontstaat, dat is de voetenpijn.

(3) Dat poeder van deze zaden gedronken met wijn is goed stranguriosis, dat is die druppelend plassen, desgelijks die de koude plas hebben. Serapio spreekt dat dit zaad erg goed is wie dat gebruikt wordt voor de steen en vooral in een bad daarin heemst, kamille, majoraan en hondsdraf in gekookt zijn en alzo dit poeder daarin genuttigd beneemt veel ziekten van de blaas en ook de lenden. Deze zaden mag men behouden tien jaar onveranderd aan zijn natuur en kracht. [185]

Dodonaeus; ‘Dit eerste gewas wordt van de nieuwe kruidbeschrijvers ook Saxifraga of steenbreek genoemd, dan om dat van bevernel en bevernaart te onderscheiden voegen ze er de toenaam alba, dat is witte, bij en zo is het in Brabant bij de gewone man bekend met de naam van witte steenbreeck, in Hoogduitsland Weisse Steinbrech’. Herbarius in Dyetsche noemt het ook zo. De naam milium solis is voor deze plant.

Vorm.

Glad parelzaad, is een veelvertakte plant van een halve meter hoog met lijnvormige en duidelijk nerven bezittende bladeren, is dicht bebladerd en blad is ruig van boven. De kleine bloem is groenachtig/wit in juni.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Om de grote hardheid van de zaden worden deze twee eerste kruiden Lithospermon genoemd, dat betekent eigenlijk steenzaad, de Arabieren noemen het Millium Soler, de apothekers en de Italianen milium Solis, de Spanjaarden mijo del sol, de Fransen gremil en ook herbe aux perles. De tweede soort noemt men eigenlijk in Nederduits steenzaad en parelkruid, in het Hoogduits Meerhirsen, in het Spaans milliban, in het Engels gromell. Deze wordt in de apothekerswinkels van Hoogduitsland en Nederland gebruikt’.

Lithospermum is afgeleid van het Griekse lithos: een steen, en sperma: zaad, omdat de zaden op kleine stenen lijken. Of omdat de zaden in wijn gedronken de stenen verdrijven. Midden-Hoogduits Steinbrech en Steinhirs, een vergelijking met Hirs, Engelse gromwell, midden Engels grummel, graymile of gromelle, stamt mogelijk van Frans le gremil, oud-Frans gromil en dit van Latijn granum milii: de millet, dit van milium solis, milet en zon, naar de harde en glanzende zaadjes. Parelzaad.

Plinius volgens Lobel; ’Inter omnes herbas Lithospermo nihil est mirabilius’. Herbarius in Dyetsche; ‘Witte steenbreck of grana solis, oft milium solis’. Platearius spreekt alleen van granum solis; ‘Dioscorides beschrijft het Lithospermon waarbij de commentator Matthiolus opmerkt; ‘Lithospermon hodie Serplasarij & omnes fere medidic Barbaros secuti Millium solis nominant’. Hij zegt dat het beter Nilium Soler genoemd moest worden omdat deze plant, naar het zeggen van Serapio op getuigenis van Aben Juliel, op de Soler (2, zo ook Herbarius in Dyetsche) bergen groeit, de naam heeft meer betrekking op de plaats waar de plant groeit dan op de zon, Sol.

Gebruik.

De zaden bevatten kiezelzuur, de planten groeien dan ook veel op kiezelgronden. Ze zijn urineafdrijvend en goed voor de nieren

(3) Herbarius in Dyetsche; ‘Witte steenbreck, grana solis of milium solis is heet en droog in de derde graad. Het zaad heeft de meeste kracht, het is wit, rond en steenachtig. De plant groeit in scherpe, hoge plaatsen. Het zaad heeft de kracht om te laten plassen en de steen te breken als het met venkelzaad en peterseliezaad gekookt is in wijn. Maar deze drank is van grotere kracht: ‘Neem het sap van dit zaad met venkel- en peterseliewater, van elk een half pond; zaden van dit witte steenbreekkruid, krieken over zee en eppe, van elk een ons; de wortels van asperge en van Ruscus, van elk twee drachmen; meloenzaad en bokkenbloed die klaar gemaakt is, van elk een drachme; dit stamp je geheel tezamen en kook het in anderhalf pond wijn tot dat vrijwel de helft verkookt is, dan doe je het door een doek en maak het zoet met suiker, hiervan drink je ’s morgens en ’s avonds’. Tegen aandrang tot waterlozing en de dysurie (dat is over een uur altijd wat plassen en dan weer) en tegen onderbuikspijn, kook in wijn witte steenbreek of het poeder ervan en doe het in het eten.

Serapio zegt uit de macht van Rasis dat het poeder van de witte steenbreek wonderbaarlijk goed is om te laten plassen en om bij de vrouwen hun stonden te laten komen, het breekt de steen in de nieren en de blaas, hoe je het ook neemt, hetzij in spijzen of in drank of in suikerwerk.

Om de stonden te laten komen en te laten plassen, om de steen te breken of niergruis te verdrijven, hetzij in de nieren of in de blaas, maak dit suikergoed: ‘Neem het zaad van steenbreekzaad en het kruid, krieken over zee, het zaad van asperge, eppe- en meloenzaad, van elk een drachme; kaneel, kruidnagels, foelie, galigaan en bokkenbloed dat klaar gemaakt is, een half drachme; een kwart pond wit suiker; meng het tezamen en maak er suikergoed van wat je in wijn en drank kan gebruiken, want het is bijzonder goed tegen voor genoemde letsels’. Het is beter het suikerwerk pas te geven als je een bad neemt in water dat je met venkelwater en het water van de grote radijs mengt. Maar in het water van het bad zal gekookt zijn alsem, venkel, peterselie, wilde Salvia en kamillebloemen. Platearius, Pandecta en Serapio’.

Herbarijs; ‘ Milium solis, dat is gremil, en is heet en droog in de 3de graad. En is goed tegen de koude nieren. (3) En het breekt de steen’.

Sprinckwurcz cxli ca

Catapucia latine·grece cici vel cicei arabice herma vel cathua.

(Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel cathua id est catapucia spτicht das der seÿ zweierhande·eine die grôsser·und ein ander die kleiner·Die grôsser hat bletter geleich den oliven wan das dise ein wenig grôsser sind der stamen ist hol und hatt oben trauben auþ denn truckett man ôle das neennet man oleuz cicinum die kleiner hat ein stengel eÿns arms lang der hat bletter schmal und lang eines fingers·und an dem gipffel dτeÿeckicht samen der ist auþwendig schwarczlicht und jnwendig weiþ· (Der meÿster Platearius spτichet das catapucia seÿ heiþe ann dem dτitten grade unnd feüchte an dem ersten·so man schreÿbt in dem recepten catapucia so meÿnet man die frucht und nit das kraut·

(Dise frucht weret ein jar·sein tugent ist reýinigen flegma·und darnach coleram und melancoliam·(Für die febτes quotidianas nücze diser frucht mit anderen kreüttern als wolffs wurcz genant Esula in wein gesotten mit zucker vermenget·dise benemen die febτes zů hant·Wôlicher bτechen wil oben auþ der neme dise ôle gemachet von disen früchten sÿ treÿben vil bôser materien auþ dem magen die lang zeÿt darjnne gelegen ist·(Für febτes quotidianas·Nÿm diser frucht ein gůt teyl und verwickel die mit kôle kraut daz man ÿsset und thů die zůsamen in einen hafen und lasse sie wol sieden·darnach so bτesse darauþ ein ôle·dises ôle magst du geben einen gesunden oder siechen on schaden·Aber doch soltu dem siechen nitt sagen was ôle diþs seÿ und damitt magst du wol ein siechen betriegen und zwingen zǒ gesuntheit·Aber wan diþ der siech weste so hette er einem grausen dar für unnd môchte nitt zů rechter würckung kommen·(Item oleÿ von spτinckwurcz kôτner ist gůt wider das gegicht·[185]

(1) Springkruid, 141ste kapittel

Catapucia Latijn. Grieks cici vel cicei. Arabisch herma vel cathua. (Euphorbia lathyrus)

Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel cathua, id est catapucia, spreekt dat er zijn twee soorten, de ene de grotere en een ander de kleine. (6) De grotere heeft bladeren gelijk de olijven want dat deze een weinig groter zijn, de stam is hol en heeft boven trossen waaruit men drukt olie en dat noemt men oleum cicinum, de kleinere heeft een stengel van een arm lang en die heeft bladeren smal en lang een vinger en aan de top driekantige zaden die is uitwendig zwartachtig en inwendig wit. De meester Platearius spreekt dat catapucia is heet aan de derde graad en vochtig aan de eerste en zo men schrijft in de recepten catapucia dan bedoelt men de vrucht en niet dat kruid.

Deze vrucht duurt een jaar, (2) zijn deugd is reinigen flegma en daarna gal en melancholie. (3) Voor de vierdaagse malariakoortsen nuttig deze vrucht met anderen kruiden zoals wolfsmelk genaamd Esula, in wijn gekookt en met suiker vermengt, dit beneemt de koortsen gelijk. (4) Wie braken wil boven uit die neemt deze olie gemaakt van deze vruchten, ze drijven veel kwade materiën uit de maag die lang tijd daarin gelegen is. Voor vierdaagse malariakoorts: Neem deze vrucht een goed deel en verwikkel die met koolkruid dat men eet en doe ze tezamen in een vat en laat het goed koken, daarna zo pres daaruit een olie, deze olie mag u geven een gezonde of zieke zonder schade. Maar toch zal u de zieke niet zeggen welke olie dit is en daarmee mag u wel een zieke bedriegen en dwingen tot gezondheid. Maar als dit de zieke wist dan gruwelde hij daarvan en mocht het niet tot de goede werking komen. (5) Item, olie van springkruid korrels is goed tegen de jicht. [185]

Vorm.

Kruisbladige wolfsmelk of springkruid is een sterk groeiende tweejarige plant met een blauw aangelopen en vertakte stengel van een meter lang. Hieraan staan de blauwgroene, wilgachtige bladeren met een wasachtige glans en decoratieve witte middenribben. De onopvallende gele bloempjes vallen door hun schermen in de zomer op. Het is een plant met wit melksap, een wolfsmelk.

Etymologie.

(1) Euphorbia, zie kapittel 170 en kapittel 158.

Dodonaeus;‘In het Grieks wordt dit gewas gewoonlijk Lathyris genoemd en in het Latijn ook Lathyris. Hier te lande springkruid, sporiezaad en springwortel en in sommige plaatsen van Vlaanderen spuergie, in Hoogduitsland Springkraut of Springkorner. De naam springkruid komt omdat de zaden die in drievoudige huisjes groeien door de hitte van de zon als ze rijp zijn eruit springen.

In het Latijn wordt het ook Catapucia minor genoemd, in Hoogduits Treibkorner, in Italië catapuzza. De allergewoonste en bekendste van alle wolfsmelk (zegt Lobel) is hetgeen dat springkruid genoemd wordt en er een medesoort van is, maar krachtiger en venijniger waarom dat het in het Grieks Catapotia genoemd wordt omdat (als Dioscorides zegt) als de bessen ervan in pilletjes gedaan worden die ze in hun taal Catapotia noemen en de buik beroeren en week maken. Daarom noemen sommige dit in onze taal ook schijtkruid, ander roerkruid en de Esula noemen ze kleine sporie. Daar is een grote soort die Catapucia major genoemd wordt die niets anders is dan de Ricinus of wonderboom.

(6) Dodonaeus over Ricinus of wonderboom; ‘Voorts zo noemen de Egyptenaars dit gewas in hun taal Cici. De olie van dit zaad gemaakt als men dat stoot en dat uitgeperst sap in warm water werpt en het daarna als het koud is de vettigheid die er op vlot verzameld is in oude tijden zeer goed bekend en zeer gebruikelijk geweest en in het Latijn noemde men het Oleum Cicinum en Oleum Ricininum, in het Grieks Elaeon Kikinon’. Dan is het grote springkruid Ricinus communis. Zie kapittel 310.

Hildegard von Bingen noemt het Springwurtz, Springkraut, vergelijk de naam in de Herbarijs, roerkruit is drukte, beweging, omdat de zaden veerkrachtig zijn en uit de doosvrucht ontsnappen.

Sporie, de Engelse naam spurge, voor veel van deze soorten, betekent een purgerende plant, Engels to purge, dat via het Franse purge of epurge, van het Latijnse expurgare, ‘purgeren’ of ‘schonen’ stamt. Vergelijk de Duitse naam Scheisskraut en ons schijtkruid of kleine kakboon.

Gebruik.

De zaden, ‘semen cataputiae’, stonden als braak- en afvoermiddel bij de oude artsen in groot aanzien. Lathyrus, ‘heftig’, is een van de lathyrusvormen die medisch in gebruik zijn geweest met heftige resultaten. De bladeren en melksap zijn zeer scherp bijtend op de huid en veroorzaken blaren. Het springkruid bezat ook heksenwerende kracht. Het volk meende dat de betovering uitgebraakt kon worden.

Herbarius in Dyetsche; ‘Schijtcruyt, sporiezaad, catapucij, roercruyt of catapucia is heet in de derde en nat in de tweede graad. Als je het in medicijnen vindt dan moet je de vruchten of zaden waar de buitenste schors van verwijderd is en niet het kruid verstaan. (2) Groen schijtkruid heeft voornamelijk de kracht om slijm te purgeren, daar na de zwarte gal en de rode gal. Het heeft de kracht om de vochtvermenging boven via de mond te purgeren of te reinigen vanwege de vetheid en murwheid. (dat is lenitas (a) die het heeft) Daarom is het soms de gezonde goed om hen gezond te houden, de zieke geef je het om de ziekte te verdrijven.

(3) Tegen dagelijkse koorts die uit zout slijm komen van welk slijm schurft komt (b): ‘Neem schijtkruidzaad, hazenoren, aardrook, van elk een hand vol; de wortel van klein schijtkruid (dat is esula minor) en boomvaren, van elk een halve ons, warkruid en zevenblad (c) van elk twee drachmen; dit kook je in water, dan zuiver je het en doe er wat afgeschuimd honing bij en maak een siroop die de materie klaar maakt en laxeert’. Tegen hetzelfde is deze helderheid goed: ‘Neem gewreven schijtkruid met kaneel en galigaan etc., kook het in wijn, dan doe je het door een doek en meng er honing bij’. Dit is een zeer goede drank die de weelderige mens tegen dagelijkse koorts versterkt. Deze drank is ook goed tegen jicht in de voet, ook in vers vleessap of in ander eten kan die helderheid gemengd worden.

Wijn waar schijtwit in gekookt is is goed tegen onderbuikspijn. (5) Als dit met de wortel van klein schijtkruid en met Primula veris (of herba paralisis) gekookt en met wat afgeschuimd honing gemengd is is het goed tegen jicht.

Het poeder van schijtkruid dat met wat kaneel in een vers ei of in ander sap gedronken wordt laxeert zonder vermoeienis slijmachtige vochten.

De kracht van zijn bladeren is zwakker of minder dan van het zaad, vijftien zaden die geschild of ontkorst zijn met wat Aloë en levermos en wat mastiek die op de wijze van pil gemengd worden purgeren slijm, gal en waterachtige vochtigheden. (4) Het maakt klaar om te walgen, ook laat het walgen.

Een drank gedronken waar schijtkruidzaad in gekookt is is goed tegen schurft, de melaatsheid helpt het genezen en de wormen verdrijft het van onder. Serapio en Pandecta’.

(a) Zacht laxerende werking. (b) Schurft? Schurftmijt. (c) Aegopodium podagria.

Herbarijs over ‘Catapusia of spurrie of schijtkruid of roerkruid; ‘Catapusia of sporie of scitekeye of roercruut, het is allemaal hetzelfde. En is heet en droog in de 3de graad. En het zaad is zo groot als peper en bevat merg en daarboven schors en het merg is wit en vet. En men kan het zaad 1 jaar of meer goed houden. En als men het in medicijnen doet zal men de schors er af doen en het schoon pellen. (2) Het heeft kracht melancholie (zwarte gal) te purgeren en de rode gal en purgeert beide opwaarts en nederwaarts.

En men maakt er oleum catapusiarum van die zeer laat schijten aldus; Men zal veel spurrie stampen en dan winden in koolbladeren en leg het onder hete kolen en laat het goed braden, dan zal men dat uitpersen en dat wordt olie en men zal het weg bergen. En als men het gebruiken wil dan zal men het in het eten van de zieke doen.

Als men de zieken uit de maag kwade fluimen wil laten walgen in de krop en ook de gezonden dan zal men spurrie goed stampen en mengen met wat olie en het op de krop van de maag binden. Of men zal spurrie goed stampen en drinken met wijn. (3) Spurrie is goed tegen de dagelijkse koorts en tegen de derdedaagse malariakoorts. Maar omdat spurrie macht heeft om de maag en de darmen te schenden, daarom moet men dus haar felheid ontnemen.

Men zal spurrie nemen en de schors er af doen en 3 grein mastiek en malen het en het 1 nacht in siroop violaat leggen. En hiermee zal men andere medicijnen scherpen. En men mag een 3 korrels spurriezaad zonder schors koken met een hoen en dat zal de zieke eten en het sap drinken. Dat vermurwt zeer het lichaam.

ein geisz cxlii Cap

Capτa latine·

(Die meister spτechen gemeÿnklich das dises thier seÿ eines leichten gemŭtes sunderlichen mitt spτingen·das behendest am lauffen·das scherpffest am gesichte·das sŭssest jm gerauch·das gesundest zů der speÿþ·das aller klůgest mitt seiner kost·(Wann dises thier vernÿmmet sein speyþ nach dem gesicht nach dem gerauche und nach dem geschmack under den kreüttern und den baumen von den es sein kost nÿmmet·(Geÿþ verdent alt zehenn oder zwôlff jar und nit dar über diþ thier treibet unkeüscheit biþ an sein alter·(Von disem thier beschreiben uns die meister und spτechen das der harm von geyþen fast nücz seÿ damitt den steine zů vertreiben des getruncken·

(Diser harm gelassen in die oτen also warm benÿmmet das sausen und schmerzen·über dise krangheit ÿecz genant ist bockes harn besser·Des geleichen sein blůt gedôτret das ist man müschen czů materien die do dienen zů dem stein. Auch ist jung bôcken fleisch leichtlich zů verdeüwen·

(1) Een geit, 142ste kapittel.

Capra Latijn. (Capra hircus)

(2) De meesters spreken algemeen dat dit dier is een van lichtste gemoed en vooral met springen, het behendigste aan lopen, het scherpste aan gezicht, het zoetste aan reuk, dat gezondste tot spijs, dat alles handigste met zijn kost. Want dit dier verneemt zijn spijs naar het gezicht, naar de reuk en naar de smaak van de kruiden en de bomen waarvan het zijn kost neemt. Geiten worden oud tien of twaalf jaar en niet daarover, dit dier drijft onkuisheid tot aan zijn ouderdom. Van dit dier beschrijven ons de meesters en spreken dat de plas van geiten erg nuttig is daarmee de steen te verdrijven, dat gedronken.

(3) Deze urine gelaten in de oren alzo warm beneemt dat suizen en smarten, voor deze ziekte net genoemd is bokkenurine beter. Desgelijks zijn bloed gedroogd dat men mengt tot materiën die je dienen tot de steen. Ook is jong bokken vlees lichtelijk te verduwen.

Vorm.

De geit, verwant aan schapen maar bedekt met haren in plaats van wol en met een baard. Als ze jong zijn maken ze losse bewegingen of aardige vrolijke sprongetjes. Hiervan een springende bok, een huppelende geit. Ze kunnen zich op rotsen wonderlijk behelpen. Men spreekt van geiteboksvoeten, ‘capripedes’. Het is een dier dat ruwe en distelige plaatsen bemint en de groene topjes van bomen en struiken afgraast. Het zijn alleseters die zelfs van de dodelijke Taxus eten. Het is de koe der armen, kan een zeshonderd liter melk per jaar leveren. Duizend medicijnen worden gehaald van dit beest, waarover ik me bijzonder verwonder, omdat ik bevonden heb dat er gewoonlijk gezegd wordt dat ze nooit zonder koorts zijn. Verliefden, eens omstrengeld door verlangen hebben altijd dezelfde ziekte, ongeveer als die van een geit, die nooit zonder koorts is. Vele boeren hadden een geit bij het vee staan. Naar het heet is dat bevorderlijk voor de gezondheid van het vee en zou zijn reuk ziekte verdrijven, de geit trekt de ziekten aan zodat het vee dat niet krijgt. Het is de zondebok, Lev. 16:0-22.

Naam.

(1) Grieks chimaira, Latijn Capra, ‘geit’.

Geit, midden-Nederlands gheet en gheit, vergelijk oud-Saksisch get, oud-Engels gat, nu goat, oud-Hoogduits geiz, nu Geiss. Mogelijk stamt dit woord van de Indo-Germaanse basis ghai(d), ‘springen’. Of dat ze capra of carpa heten omdat ze ‘alles afeten’. Of vanwege het gekraak van de knieschijven en kootgewrichten die door de ouden crepea genoemd werden.

Gebruik.

Zijn bloed heeft bijzondere krachten. Smeer de palm van een slapende man er mee in en hij zal je al zijn geheimen vertellen. Valse smaragden vallen in stukken door een druppel geitenbloed. Geitenbloed gesprenkeld op een diamant barst die uit elkaar, het is het hardste materiaal dat niet kan barsten en tegen vuur en ijzer kan, maar niet tegen warme geitenbloed. De lever van een bok helpt tegen beten van een dolle hond. De melk is uitstekend voor de zwakken.

Maerlant; ‘Experimentator zegt het voor waar dat de gal van de bok alle wenkbrauwen laat vallen. Kamidarium boek zegt, waar oude filosofie in ligt, dat het bloed van de bok alle haar uitvallen laat. Ook zegt het, gebrand bokkenbloed laat die in slaapzucht of in zware epilepsie liggen gelijk ontwaken, ook maak het blinde ogen helder. Bokkengal, zegt hij voor waar, is in enige plaatse gelegen waar men padden te verzamelen pleegt. Bokkenbloed en dit tot poeder verbrand stopt gelijk het bloeden en van lichamen de vloed. En tegen venijn dat je gedronken hebt of gegeten drink zijn bloed. Zijn smeer is goed tegen beten en tegen kwetsingen daar. Zijn drek is goed tegen tandzweer, maak daarvan een pleister op het zeer. Geitenhorens, dat is een wonder meer, gebrand en gebonden en dan voor de neusgaten van de man gehouden die een zware epilepsie heeft moet vallen daar. Serpenten die vlieden ook mede van de rook, het is hun zede. De bok is hard en fier en een sterk en moeilijk dier, in horens en in het hoofd ligt zijn kracht. Zijn bloed is ook van zulke macht dat het de diamant scheurt die nooit een andere meester vond. Isidorus spreekt ook hier dat de bok een wulps dier is dat bijna altijd wil rijden. Zijn ogen staan en glijden veel naar de wulpse kracht, evenwel ziet hij dag en nacht. Hun melk is zeer goed, maar als men er leb bij doet dan verbastert het want de kaas zegt men, is maar weinig waard. Vijf maanden zo draagt de geit, net zoals men het van schapen weet. In de voorwinter is hun rijden het beste zodat ze in de lentetijden hun dracht mogen brengen, dit zijn echt de beste schapen’. Als de geiten ontvangen met de noordenwind krijgen ze manlijke jongen, met zuidenwind vrouwtjes’.

(2) Herbarius in Dyetsche; ‘Capra of een geit is het allersnelst in het lopen, het aller lichtste in het springen, het aller scherpste in het zien, het aller zoetste in de smaak, het aller gezondste in het eten en het allerzinlijk in het voedsel want in het gezicht, in de smaak en in de reuk maakt het onderscheid tussen de kruiden en rijsjes of takjes van de bomen van wiens dunne topjes het eet en zich zelve voedt. De geiten leven elf jaar en bespringen elkaar tot dat ze oud zijn. Soms krijgen ze twee geitjes.

(3) Gewarmde geitenpis dat je in de oren druppelt geneest de oorpijn volgens Bartholomeus Anglicus’.


krebs cxliii capitel

Cancer latine·

(Die wirdigen meister spτechen das die bachkrebþ fast nucz sind den krancken zů der kost und sunderlichen den hiczigen. (Die augen der krebþ haben sunderlichen tugent im jn·alþ damitt die hautt weiþ zů machen also nÿmme krebþ augen und stosse die zů bulver und thů darunder eþsig·darnach nym salczwasser und müsche das dar under es wirt weiþ wie milch dises wasser ist geleÿche dem ungento albo das ist ein weisse salbe in der apotecken daz trucket und heÿlet alt gebτesten gar balde·(Die bτŭ gesoten von krebþsen ist gůt den lungensüchtigen und benÿmmet das geschwere von der lungen genant peripleumonia davon gar dick ensteet ptisis das ist die schwintsucht oder das abnemen daz do kommet von dem geschwere der lungen und ist lange weren·

(1) Kreeft. 143ste kapittel.

Cancer Latijn. (Astacus fluviatilis)

De eerwaardige meesters spreken dat de waterkreeft erg nuttig is de zieken tot de kost en vooral de hete. (3) De ogen van de kreeft hebben uitzonderlijke deugd in zich daarmee de huid wit te maken alzo: Neem kreeftogen en stoot die tot poeder en doe daaronder azijn, daarna neem zout water en meng dat daaronder, het wordt wit als melk, dit water is gelijk de ungento albo, dat is een witte zalf in de apotheken dat droogt en heelt oude gebreken erg gauw. (4) De brei gekookt van kreeften is goed de longzieken en beneemt de zweren van de longen genaamd peripneumonie, daarvan erg vaak ontstaat ftisis, dat is de duizeligheidziekte of dat afnemen dat je komt van de zweren van de longen en is lang durend.

Vorm.

De rivierkreeft komt in de beken en rivieren voor. Zijn kop en borststuk zijn beschermd door een soort pantser, de ogen zitten op steeltjes. Ook heeft hij verder een paar antennen. Hij is gemakkelijk te vangen in fuiken waarin rottend vlees en dode kikkers als lokaas gebruikt worden. Kreeften gaan ter zijde uit en meer achterwaarts dan voorwaarts. Rechtuit gaan ze niet, kunnen ze ook niet. Het is het symbool van een ongeluksbrenger. Van iemand wiens wandel niet en deugt, die het pad van deugd en rechtvaardigheid niet bewandelt, die meer achterwaarts als voorwaarts gaat, zeggen we, ‘hij gaat kreeftengangen’. In de zomer heeft bij jonge kreeften meermalen en bij oudere eenmaal, een huidwisseling plaats. Kort voor de vervelling vindt men in de kreeft kalksteentjes, de kreeftenogen, ze leveren een deel van de kalkstof die voor de vorming van een nieuw pantser nodig is.

Naam.

(1) De Latijnse naam is Cancer, Grieks karkinos. Daarvan stammen kanker en carcinoom. De ziekte heeft deze naam omdat de vaatvertakkingen gelijkenis vertonen met een kreeft of krab met gespreide poten. De naam kreeft is verwant aan krab. In midden-Nederlands was het crevet of creeft, van Frans ecrevisse, ‘garnaal’, in oud-Saksisch krevit en in oud-Hoogduits krebiz, nu Krebs. In Frans is het ecrevisse waaruit het Engelse crawfish of crayfish ontstond.

Gebruik.

(2) Herbarius in Dyetsche; ‘Waterkreeften zijn kreeften die in zoet water wonen en die zijn goed om te eten in hete ziektes als je ze braadt en er as van maakt die je mengt met wat gentiaan en het zo met wijn drinkt. Dat is de beste medicijn tegen de beet van dolle honden. De as die je met honing mengt is goed om op de kloven van de handen, van de voeten, van de aars en de ontvelling of excoriaties die van kou komt te leggen. Tegen kanker is het ook goed. (4) Gekookte kreeft en het sap daarvan gedronken is goed tegen longzweren. Zeekreeften hebben diezelfde macht ook, maar niet zo sterk, volgens Serapio’.

(3) Maerlant’; ‘Cancer, is de kreeft in Waals, in Dietse de kreeft als en als geklauwd zijn ze met scherpe scharen hebben ze voor staande te waren. Achterwaarts is hun gang. Liber Rerum laat ons verstaan en Adelinus die het gelooft, dat men vindt in de oudere hoofden twee witte stenen met rood gemengd, men zegt het, die ze nuttigt in drank dat ze de hartaanval genezen en dit mag wel de waarheid wezen’.

Daub cxliiii capi [187]

Columba latine·

(Die meister spτechen das dÿe tauben alle zeit geren bey dem leüten wonen·on allein die turtell tauben dÿe wonen lieber in denn weiden und in dez felde·(Der turtel tauben fleisch ist nit nücze dem menschen zů essen ursachen halber das solich tauben bald fallen in groþ kranckheit epilentia genant dar durch der mensch ein můtt gewÿnnet und dester schedlicher wåre an seinem leibe·Aber die heimlichen tauben sind nitt als gar ungesundt wie wol der mensche die meÿden sol in aller kranckheit·(Dauben haben geblŭdte under dem rechten flŭgel das dienet gar wol zů årczney·Dises selbig blůtt also warme in dÿe augen gettopffet benymmet den schmerczen und bτichet das fell darjnn·(Mit diesem blůte mag man heilen die beŭlen an dem leÿbe wachþseden dÿe selbigen auff geschnÿten und darein gelassen·

(1’ Duif, 144ste kapittel. [187]

Columba Latijn. (Columba palumbus)

De meesters spreken dat de duiven altijd graag bij de mensen wonen, uitgezonderd de tortelduiven, die wonen liever in de weiden en in dat veld. (3) De tortel duivenvlees is niet nuttig de mensen te eten, vanwege de oorzaak dat zulke duiven gauw vallen in grote ziekte epilepsie genaamd waardoor de mens een gemoed wint en des te schadelijk is aan zijn lijf. Maar de geteelde duiven zijn niet geheel erg ongezond hoewel de mens die mijden zal in alle ziektes. (2) Duiven hebben bloed onder de rechtervleugel dat dient erg goed tot artsenij. Datzelfde bloed alzo warm in de ogen gedruppeld beneemt de smarten en breekt dat vel daarin. Met dit bloed mag men helen de builen die aan het lijf groeien, dezelfde opengesneden en daarin gelaten.

Vorm.

Een duif, een schone vogel. Een aanminnige en bevallige houding van een fraai maaksel. Met veren van heerlijke en schitterende verve die een gouden en purperen gloed op de hals en borst, naar het vallen van de lichtstralen, vertonen. In het Hooglied 1: 15 wordt de schoonheid van een geliefde vergeleken met een duif:

‘Zie, gij zijt schoon mijn liefste

o, gij zijt schoon

uw ogen zijn als duiven’.

Naam.

(1) Columba, de Engels columbine en Frans colombine zijn ontleend van Latijns columba. Mogelijk naar zijn kleur, vergelijk Grieks kelainos, ‘zwart’ of ‘donker’ en Sanskriet kalankas, ‘vlek’.

Duif, midden-Nederlands duve, oud-Saksisch duva, midden-Engels douve, nu dove, oud-Hoogduits tuba, nu Taube, van Germaans oubon. Gewoonlijk verklaart men het woord van duiken, ‘to dive’, naar de vlucht van de vogel.

Gebruik.

Herbarius in Dyetsche; ‘Columba, dat is een duif en dat is een zegevogel die van het gezelschap van de mensen houdt en die noemden haar vroeger een onkuise vogel omdat het de nesten veel bezoekt en met kussen, met minnen ontvangen wordt en zeer bezig is met de onkuisheid en daarom heet het Columba want het oefent goed haar lendenen. (2) Het heeft medicinaalachtig bloed en het bloed van de duif dat onder de rechtervleugel uitgetrokken en warm in de ogen gedaan wordt verzacht haar pijn, geneest ook haar blaren.

(3) Duivenvlees is moeilijk te verteren en is vet, daarom geeft het grof voedsel. Maar als ze beginnen te vliegen vanwege de vermoeienis dan is haar vlees beter te verteren en hoe ouder ze zijn, hoe harder en slechter het vlees te verteren is’.

Maerlant; ‘Columba is de duiven naam, een zachte vogel en bekwaam, beide zegt men, zijn zonder gal. Aristoteles, in tegenstelling tot alle die zeggen dat ze er zonder leeft, zegt dat ze gal heeft in een darmpje en niet op de plaats waar het bij andere vogels de zede is, dus verontschuldigt men hun woord die zeggen dat het geen gal behoort, de duif toe, ja in de dieren staat omdat ze andere vogels hebben gehaat. Zien ze vreemde duiven gaan, ze begeleiden ze met hun scharen. Kiezels eten ze naar hun manieren omdat ze zich ermee purgeren want hun magen die zijn heet. Bloed van duiven, zoals ik het weet, van tortelduiven en van zwaluwen mede uitgelaten daar ter (2) plaatse onder de rechtervleugel alleen maakt blinde ogen rein. De duiven drinken tere teugen zoals ze drinken mogen gelijk alsof het ware een koe, dat waan ik dat geen vogel doet. Vijftien jaar is haar leven. Duivenjongen, dus is beschreven, zijn het best in de herfst en in de lente omdat ze met granen gevoed zijn. Aan de duif men beseft dat ze zich soms verheft om hun pluimen schoon te maken en wat daarvan komt haar hoon af, want als de havik dat ziet dat zo ze minder oplet als ze pleegt grijpt ze haar onvoorzien. Dat is wat de duivel noch veel pleegt dat ze hovaardige belaagt’.

Het is symbool van zachtmoedigheid omdat van dit dier er het algemeen geloof was dat een duif geen gal had, dus niet zwartgallig werd, geen heet bloed had, dus niet zwaarmoedig werd.

kese cxlv capitel

Caseus latine·

(Die witdigen meister spτechen das kese unverdeülich seÿ dem menschen und sunderlichen grossenn schaden bτinge dem jr leber unnd milcz verhartet ist·(Kese machet dem menschen calculosum ver des vil ÿsset und darumb saget und beweret der hochgelert meÿster Constantinus das in einer gemein aller keþ unnücz seÿ aber welcher der milch nahe ist der ist gůtt zinlich geessen·(Keþbrŭ ist dem sichen fast nücz wan sÿ laxeiren und weichen die genge des stůlganþ und krefftiget·dise bτŭ sol gemacht werden von dem bôstenn schåff keþen dye man auch haben mag·(Keþ der vil gesalczen ist der machet auch dem menschen vil zůfelliger kranckheyt·(Zů dez ersten bτinget er den stein unnd machet auch gar bôþlich harmen. Er macht auch dem magen gar unlustig·Er bτinget bôse flüþ des haubts·Darumb ist keþ gar vil geessen zů meÿden auff das nitt bôssers hernach komme·[188]

(1) Kaas, 145ste kapittel.

Caseus Latijn. (Caseus)

(2) De eerwaardige meesters spreken dat kaas niet verduwbaar is de mensen en vooral grote schade brengt als hem de lever en milt verhard is. Kaas maakt de mensen nierstenen wie het veel eet en daarom zegt en beweert de zeer geleerde meester Constantinus dat in het algemeen alle kaas onnuttig is, maar die de melk benadert die is goed zinnig gegeten. Kaasbrei is de zieken erg nuttig want ze laxeren en weken de gang van de stoelgang en versterkt die, deze brei zal gemaakt worden van de wei van schapenkaas die men ook hebben mag. (3) Kaas die veel gezouten is die maakt ook de mensen veel toevallige ziektes. Tot de eersten brengt het de (4) steen en maakt ook erg kwalijk plassen. Het maakt ook de maag erg onlustig. Het brengt kwade vloed van het hoofd. Daarom is kaas erg veel gegeten te mijden opdat er niets boos daarna mag komt. [188]

Vorm.

Kaas is een voedingsmiddel gemaakt van melk. Bij het maken van kaas worden de vaste stoffen in de melk (eiwitten, vetten en mineralen) gescheiden van het vocht.

Naam.

(1) Kaas, midden-Nederlands case, vergelijk oud-Saksisch en oud-Hoogduits Chasi, tot Kase, oud Engelse cese of ciese tot cheese, van Latijn caseus; kaas, Germaans kasjo. De basis betekenis is iets dat bubbelt en schuimt, wat verbonden is met fermenteren.

Gebruik.

Herbarius in Dyetsche; Het XV kapittel is van kese of Caseus. Kaas wordt keze genoemd van Caseus a carendo want het wordt verdeeld naar de waterachtige zelfstandigheid van de melk die koud is. (2) Het is grof en moeilijk te verteren en meer stoppend dan laxerend. Het is slecht voor de nieren, voor de lever en voor de milt en vooral is het op deze plaatsen gereed om te verstoppen, daarom zegt Constantijn dat alle kaas slecht is, maar de beste is het dichtst bij de melk staat en dat is verse kaas. (3) Zeer zoute kaas verdroogt zeer en is slecht voor de maag. Maar die niet gezouten is of een beetje die voedt iets meer en geeft het lichaam vochtigheid, voor de maag is het nochtans slecht omdat het lichtelijk in winden verandert als die maag heet is, als die echter koud is dan verandert het vrijwel in zuurheid. Oude kaas deugt vrijwel niet, want het verdroogt en is moeilijk te verteren volgens Bartholomeus Anglicus.


Diptan cxlvi capi

(D)Iptamum latine grece·Batin vel dÿptamonn·arabice Saudenig·

(Der meister Galienus in dem sechsten bůch genant simplicium farmacoτam in dem capitel Dÿptamus beschτeibet das der seÿe heiþ und trucken an dem dτitten grade·(In dem bůch genant circa instans stert geschriben dz dÿptamum seÿ ein wurczel geleich genennet sein ein kraute und wechset an kalten stetten und besund gern an den hohen felþen·Die wurczel davon bτaucht man in d årczneÿ·und der ist zweÿer hande·eine weiþ die ander schwarcze·und haben bede ein nature·aber doch brauchet man die weissenn in der årczneÿ und selten die schwarczen·dise weret ein gancze jare·und die ist dÿe beste die jnwendig hert und gantz ist und nit lôcheritt·auch ist dise die beste dit nit bulver gibt wan man sÿ bτichet·(Diascoτides spτicht das von disser wurtzel getruncken seÿe gůtt den frauwen ir zeit do mitt zů foderen·(Von diser wurczel ist gůtt getruncken ÿdτopicis das ist den wassersüchtigen. (Dÿptamum gemüschet mitt hônig und das genüczet benÿmmett den hůsten·(Dÿptamum gesotten in wasser und damit gewåschen den leib in einem nÿmmett hin ÿctericiam das ist die geelsuchtt·(Dise wurczel gemüschet mitt schwårtel wurczeln und dz bulver gelassen in die nasen reÿniget das haubt·(Der safft vonn dÿptamum des geleichen das bulver heilet uvulam das ist dz blatt in der kelen·(Dÿptamum gemüschet mitt milch und die gelassenn in die oτen benymmet den schmerczen darjnne·(Item diþ krautt von der wurczel dÿptamum gestreüwet in das hauþ machet fliehen die schlangen und vergifftig thier die darjnne sind. (Ein metridat gemacht von dem bulver der wurczeln dÿptamo und dar under gemüschet encian und holwurcz eins als vil des anderen·und darzů bulver von galôffel dises wirt ein schwarcz bulver das sol man müschen mit weine der mitt dÿptan gesoten seÿ·Dises hatt als vil tugent an jm alþ der dτiackerþ. (Der bulver mit dem safft gemenget mit beÿfůþs und darauþ gemacht zapffen und die frauwen dise zapffen unden auff gebτauchet als in scheme treÿbet auþ das todt kindt in dem leib·und auch die ander geburtt secundina genant·(Item nÿm bibergeÿln gebulvert und dyptan ÿegklichs geleiche vil unnd müsche das mitt rauteen safft·dises hilffet die dÿe fallende suchte haben den safft in dÿe nasen gelassen·Item mitt disem safft geschmieret die lamen gelÿder stercket die und macht sie gerade·[189]

(1) Diptam, 146ste kapittel.

Diptamum Latijn. Grieks Batin vel dÿptamonn. Arabisch Saudenig. (Dictamnus albus)

De meester Galenus in het zesde boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel Diptamus schrijft dat het is heet en droog aan de derde graad. In het boek genaamd Circa instans staat geschreven dat dÿptamum is een wortel gelijk genoemd en is een kruid en groeit aan koude plaatsen en vooral aan de (2) hoge rotsen. (7) De wortel daarvan gebruikt men in de artsenij en die is tweevormig, een witte en de andere zwart en hebben beide een natuur, maar toch gebruikt men de witte in de artsenij en zelden de zwarte, deze blijft een gans jaar en dat is de beste die inwendig hard en geheel is en geen gaten, ook is dit de beste dit geen poeder geeft als men ze breekt. (4) Dioscorides spreekt dat van deze wortel gedronken goed is de vrouwen hun tijd daarmee te bevorderen. (5) Van deze wortel is goed gedronken Hydropisis, das is de waterzuchtige. Dictamnus gemengd met honing en dat genuttigd beneemt het hoesten. Dictamnus gekookt in water en daarmee gewassen het lijf in een neemt heen ÿctericiam, dat is de geelziekte. Deze wortel gemengd met gladioolwortels en dat poeder gelaten in de neus reinigt dat hoofd. Dat sap van Dictamnus en desgelijks dat poeder heelt uvulam, dat is dat blad in de keel. Dictamnus gemengd met melk en die gelaten in de oren beneemt de smarten daarin. (3) Item, dit kruid van de wortel Dictamnus gestrooid in dat huis maakt vlieden de slangen en vergiftige dieren die daarin zijn. Een metridaat gemaakt van het poeder van de wortels Dictamnus en daaronder gemengd gentiaan en holwortel van de ene zoveel als van de andere, en daartoe poeder van galappel dit wordt een zwart poeder en dat zal men mengen met wijn die met Dictamnus gekookt is. Deze heeft zoveel deugd aan hem als de teriakel. (4) Dat poeder met het sap en gemengd met bijvoet en daaruit gemaakt pennen en die vrouwen deze pennen van onderen gebruikt als in schaamte drijft uit dat dode kind in het lijf en ook de nageboorte secundina genaamd. Item, neem bevergeil gepoederd en vuurwerkplant, van elk gelijk veel, en meng dat met ruit sap, dit helpt die de vallende ziekte hebben, het sap in de neus gelaten. Item, met dit sap gesmeerd de lamme leden versterkt die en maakt ze gereed. [189]

De afbeelding geeft meer een plant zoals Polygonatum. Dodonaeus heeft daar nog een overblijfsel van gevonden; ‘Voort zo is dit gewas in Italië meestal ginochietto of ginochiello genoemd en van andere frassinella want hetgeen dat wij Fraxinella noemen dat noemen zij frassinello’.

Vorm.

Heldergroene en geveerde aromatisch bladeren met eivormige, spitse blaadjes zijn fijn gezaagd, doorschijnende puntjes. Opgaande en stevige stengels die vooral bovenaan klierachtig behaard zijn. Roze en donkerder geaderde bloemen die klierachtig behaard zijn staan in lange trossen, bovenste bloembladeren zijn lancetvormig en spits in juni/juli. De plant ruikt bij wrijving enigszins naar kaneel.

Het is een meerjarige die aan de basis wat verhout is.

Naam.

(1) Naar de witte wortels in de Herbarijs is dit Dictamnus albus L, (wit, albus kreeg zijn naam niet naar de witte bloemen maar omdat het in de grond een opvallend witte en houtachtige wortel bezit). Dodonaeus; ‘‘De apothekers noemen het Diptamum en plegen de wortelen ervan dikwijls in plaats van de echte Dictamnus (Origanum dictamnus) te gebruiken en daarom wordt het ook van sommige Pseudodictamnum en Dictamnum album genoemd. Dan dat het geen echte Dictamnus is dat is tegenwoordig iedereen zo bekend dat het nodeloos zou wezen enige woorden te gebruiken omdat te weerleggen of voor vals te betonen. Naar de krachten die het heeft tegen de vallende ziekte en om dat het de schichten uit de wonden haalt heet het valse diptam, witte diptam, Dictamnos albus’.

Dictamnus is een klassieke naam van Vergilius, zo genoemd naar de berg Dicte op Kreta, en thamnos: een struik. Volgens de Aenëid zou Venus deze plant op de berg Ida geplukt hebben om de wond van Aenas, die door een werpspies geraakt was, te genezen. Engelse dittany of Crete. Duits heeft Diptam, weisser Diptam in Zwitserland, Frans dictame en Engels dittany, meest met de toevoeging ‘white’, dat van oud-Frans ditan stamt en dit van Latijn dictamnus, van Grieks diktamnon.

(7) Aan Origanum dictamnus worden wel dezelfde krachten toegeschreven, maar dit kruid heet dan ook alba vanwege zijn witte wortels.

Gebruik.

Maerlant; ‘Dictamnus, als Platearius zegt, is een kruid waar deugd aan ligt. (2) In rotsen groeit het, wil men weten. Het is goed tegen venijnige beten, gestampt en gelegd op die wond en het sap gedronken met de mond met wijn gemengd, dat is goed op dat men er bij doet sap van munt, een beetje. (6) Dat deze dingen waarheid zijn was eerst bij een hert getoond want toen ze was gewond met een venijnige pijlstraal zagen dat die jagers wel dat ze een kruid zocht dan en wreef haar wonden eraan en dan at ze ook dat kruid en spuwde straal en venijn uit’.

(3) Herbarius in Dyetsche; ‘Diptamus is heet en droog in de derde graad. In hete, vooral steenachtige plaatsen groeit het. De wortel heet dictamnus en is van grotere kracht dan het kruid, de wortel wordt bedoeld als je dictamnus in medicijnen tegenkomt waarvan je die wortel zal kiezen die van binnen vast en zonder gaatjes is. (3) Het heeft de kracht om te ontbinden, te verteren en het venijn tot zich te trekken. Daarom is het vooral goed tegen beten van venijnige dieren. Als je het kruid breekt en mengt met uiensap is het goed op dezelfde beet.

Tegen wonden of kwetsingen vanbinnen: ‘Neem dictamnus, bijvoet, nagelkruid (dat is gariofilata of gariofilaet) muizenoren en kook het in wijn, deze drank drink je tegen kwetsingen van binnen. De gewone mensen beschouwen deze drank voor een bijzondere drank.

Maar poeder van dictamnus die met bloem van lood en wat terpentine op de wijze van een zalf aan de buitenkant gelegd wordt heelt de wonden van buiten. (4) Om stonden te laten komen en de dode vrucht met de moederkoek waar het in rust uit te drijven: ‘Neem drank van wijn waar dictamnus, bijvoet en als het lauw is ronde averone in gekookt zijn, daar meng je wat afgeschuimde honing bij’. Tegen hetzelfde: ‘Neem poeder van dictamnus en mirre, meng het met het sap van bijvoet en maak er een pessarium van voor de baarmoeder want het heeft grote kracht om vrouwenstonden te laten komen en dat andere uit te drijven’. Dezelfde drank is goed tegen aandrang tot waterlozing en de dysurie (dat is nu wat plassen en over een tijdje noch wat en verder noch wat) Of neem wijn waar de wortel van dictamnus in gekookt is, dat is tegen hetzelfde goed.

Wijn waar dictamnuswortel met het sap van alsem in gekookt is is goed tegen de pijn van de maag door het eten van paddenstoelen of fungi. Tegen koude astma (dat is ademgebrek vanwege koude zaken) kook droge vijgen in wijn, duw ze uit en doe er wat poeder van dictamnus bij. Tegen waterzucht (a) die uit koude zaken komt kook je dictamnus met kruidvlier en eppe in water, dan doe je er wat afgeschuimde honing bij.

(5) Tegen geelzucht, wrijf het lichaam in de zweetkuip in met het afkooksel van dictamnus.

Als het kruid van dictamnus in huis gestrooid wordt dan verjaagt het de venijnige dieren. Platearius, Serapio en Pandecta’.

(a) Oedeem.

Herbarijs; ‘Dyptamnus, dat is peperwortte en het is heet en droog in de 3de graad en sommige zeggen in de 4de graad. En heeft lange (7) witte wortels en lange groene bladeren. (4) En het sap gedronken of gepleisterd op de vulva laat bij de vrouw haar stonden komen en verlost de nageboorte. En van de dracht die dood komt als men het sap beneden in vulva laat lopen met aarden pijpen. (3) En het is goed tegen beten die giftig zijn die het pleistert op die wonden. En het sap gemengd met wijn en met sap van munt en gedronken helpt ijzer uit de wonden te trekken en laat urine maken. (6) Wilt u ijzer of dorens of splinters of naalden uit het lijf halen zonder snijden; Neem dan Dictamnus, Polypodium en hazelaar en stamp het tezamen met vet van een gesneden varken en maak er een pleister van en leg het erop, het zal er uitkomen’.

wilde moreu cxlvii ca

Daucus latine lesar grece·

(In dem bůch genant circa instans beschreÿben uns die meÿster und spτechen das wilde moren sind heiþ und trucken an dez dτitten grade·Und der ist zweyer hande·die ein wilde·die ander zåme·Die wilde hat die grôsten tugent an ir·und ettlich nemenn die daucus creticus und die hatt bletter geleich dez fenchel·des geleichen die zåme·und haben weiþ blůmen·(Diþ kraut sol gesameler werden mitt den blůmen·und die wurczel davon hin werffen·Diþ kraut und blůmen sollen gedoτret werden an dem luffte und nitt in der sunnen·das weret ein jare und nitt darüber·(Platearius wilde moτen gesotten in weine und darunder gemüschet feÿgen als vil man vil und den getruncken benÿmmet den trucken hůsten·(Auch ist diser wein gůtte getrnncken für das keichen. (Dises krautt gesotten in langen oder in wasser das haubt domitt gewåschen benymmet den fluþ des haubts der von kelte kommet·(Diþs krautes dτeÿ hand soll gesotten in wein und darunder gemüschet ôle und das geleget auff den bauch benÿmmet dem harnwinde·und erwürmet auch den magen·(Für das verstopfete mllcz und lebern mache ein sÿroppel von dem kraute und blůmen und müsche dar under safft von fenchel und nücz den das abents und des moτges es hilffet on zweifel·(Item daucns mitt bappeln und bingelkraut gesotten mitt wein und wasser unnd auff den nabel geschlagen ist gůtt wider das dårme gegicht· [190]

(1) Wilde peen, 147ste kapittel.

Daucus Latijn, lesar Grieks. (Daucus carota)

In het boek genaamd Circa instans beschrijven ons de meesters en spreken dat wilde peen is heet en droog aan de derde graad. En die is tweevormig, de ene wild en de andere tam. De wilde heeft de grootste deugd aan hem en ettelijke noemen die Daucus creticus (Athamanta creticus) en die heeft bladeren gelijk de venkel, desgelijks de tamme, en heeft witte bloemen. Dit kruid zal verzameld worden met de bloemen en de wortel daarvan heen werpen. Dit kruid en bloemen zullen gedroogd worden aan de lucht en niet in de zon, dat blijft een jaar en niet daarover. (2) Platearius, wilde peen gekookt in wijn en daaronder gemengd vijgen zoveel men wil en dat gedronken beneemt de droge hoest. Ook is deze wijn goed gedronken voor dat kuchen. Dit kruid gekookt in loog of in water en dat hoofd daarmee gewassen beneemt de vloed van het hoofd die van koudheid komt. Dit kruid drie handen vol zal gekookt in wijn en daaronder gemengd olie en dat gelegd op de buik beneemt de urine wind en verwarmt ook de maag. (3) Voor de verstopte milt en lever maak een siroop van het kruid en bloemen en meng daaronder sap van venkel en nuttig dat ‘s avonds en ’s morgens, het helpt zonder twijfel. Item, Daucus met kaasjeskruid en bingelkruid en gekookt met wijn en water en op de navel geslagen is goed tegen de darmjicht. [190]

De afbeelding geeft hiervan geen bloemen. Zie kapittel 62 en 328. Daucus carota heeft witte bloemen. Het blijft verwarrend, Gart; ‘Daucus latine; ‘de ene wild en de andere tam. De wilde heeft de grootste deugd aan hem en ettelijke noemen die Daucus creticus’. Dat is pastinaak. Dodonaeus zegt daarvan dat het ook twee soorten heeft, een wilde en tamme. Met de naam vogelnest wordt in Herbarius in Dyetsche toch wel gedoeld op de wilde Daucus. Dan wordt Daucus carota wel Daucus creticus genoemd, dat is Athamanta cretensis. De Herbarijs noemt de wilde als algemeen voorkomend kruid.

Vorm.

De veelvoudig geveerde bladeren staan op een groene, stijf behaarde en holle stengel van 50-100cm hoog.

Heeft een fijne witte, samengestelde scherm die soms verkleurt tot roze/geel in juni/juli. Bij wild groeiende planten is het middelste scherm vaak de kleinste waarin een diep purperen spot wordt waargenomen. De zaden zijn groen/bruin, gegroefd en aromatisch, met behaarde haakvormige doorntjes die wel wat op een pissebed lijken.

Tweejarige met een gele of oranje wortel. Zie de geteelde vorm in kapittel 62.

Naam.

(1) Dodonaeus beschrijft de wilde peen ook apart; ‘Dit wilde geslacht van peen of pastinaken met smalle bladeren heet in het Latijn Pastinaca silvestris en Pastinaca silvestris tenuifolia, dat is wilde pastinaak met smalle bladeren, in het Grieks Staphylinos agrios. De apothekers houden het voor Daucus en plegen dat met goede reden en ook niet zonder voorspoed in plaats van de echte Daucus te gebruiken. Want Galenus zelf geeft te kennen dat het in zijn tijden voor de Daucus gehouden werd en voorwaar het is een wilde medesoort van Daucus Theophrasti, te weten van de peen die van Theophrastus in het Grieks Daucos genoemd is. Voorts zo is dit tegenwoordig hier te lande ook soms wilde peen en in het Hoogduits gewoonlijk Wild Pestinachen genoemd, in Brabant wilde pastinaken, in het Engels wilt carot. Het heet in het Hoogduits ook Vogelnest, in het Brabants ook vogelsnest en kroonkens-cruydt en wilde pastinaken’. Dat naar de nestvormige bloemkop.

Moren, zie kapittel 62.

Gebruik.

Herbarijs; ‘Daucus, dat is de distel, en is heet in de 3de graad, droog in de andere. En is van 2 soorten. De ene heet Daucus creticus omdat het graag groeit in Kreta en dat is de beste. (8) De ander heet asinus omdat de ezels het graag eten en die vindt men overal genoeg aan grachten op de oever. En men mag de ene wel nemen voor de ander. Daucus heeft grote kracht in het kruid en weinig in de wortel. En men zal het verzamelen als het begint te bloeien. En de wortel weg werpen. Maar het kruid zal men ophangen in de schaduw en laten drogen en 1 jaar kan men het goed houden. Het heeft kracht op te lossen en de vochtvermenging te verteren die te veel zijn en te versterken vanwege zijn eigen subtielheid en te verduwen en tegen de verkouden maag van de winderigheid en droogte.

Herbarius in Dyetsche; ‘Daucus creticus of vogelnest is heet en droog in de derde graad. De bloemen zijn beter als medicijn dan de bladeren, de wortel het allerminst. Van peen zijn er twee soorten, te weten de Kretische en die is van grote kracht van welke Kretische peen men hier spreekt. (8) De andere is Daucus asinus, sommigen noemen het distel, het heet asinin omdat de ezels het eten. Daucus creticus heeft de kracht om te ontbinden, te verteren, te verdunnen en is diuretica (dat is dat het ’t plassen bevordert)

(2) Tegen ademgebrek van verkoudheid, drink wijn waar peen met droge vijgen en zoethout in gekookt is als die ontsteltenis zonder koorts is, maar is het (niet) zonder dan kook je hetzelfde met water zonder wijn. In koude zaken geef je ook dijaprassium in de wijn waar deze peen in gekookt is of in hete zaken geef je het met water waar de peen in gekookt is.

Tegen grote winden waar de onderbuikspijn dik van af komt: ‘Neem wijn waar peen met anijs in gekookt is’.

Tegen waterzucht (a) die uit koude zaken komt maak je deze siroop: ‘Neem van de bloemen van peen anderhalve hand; het zaad van eppe, van venkel en van peterselie, van elk een half ons; de wortels van Ruscus en van asperge, van elk twee drachmen; kook het tezamen in wijn en water, van elk een pond; totdat bijna de helft verkookt is, zuiver het door een doek, dan maak je het zoet met wat afgeschuimde honing en deze siroop gebruik je zoals het zo dikwijls voorgaande van andere siropen gezegd is’. Daarna: ‘Neem pillen van Daphne mezereum’. Tot slot om te versterken: ‘Neem dijalacca (b)of sap van Acorus’. (3) Diezelfde drank of siroop opent ook de verstoppingen van de lever (c), van de milt en de weg waar de plas of urine door gaat. Die zelfde drank met trifera magna nicholan (d) zuivert de baarmoeder en droogt haar overvloedigheid af zonder pijn. Of tegen hetzelfde, maak een pessarium (dat is een soort klysma) van water in de baarmoeder met trifera, daar doe je het poeder van peen bij met wat mirre en dit kook je in olie en dan doe je het in de baarmoeder.

Tegen de steen, koude pis en dysurie (dat is nu wat plassen en nog etc.): Neem wijn waar peen in gekookt is. Platearius, Serapio en Pandecta’.

(a) Oedeem. (b) Sap van sla? (c) Galstenen. (d) Trifera betekent driemaal per jaar dragend, een plant, of een drie liter kan?


sanickel cxlviii Ca

Diapensia grece·latine feτraria maioτ sive consolida minoτ sive sanicula·

(Die wirdigen meister gemeinklichen beschτeyben uns von disem kraute und spτechen auch das es von natur seÿ heiþ und hat gar vil reÿnigkeit an jme·sein safft ist auch gar senfft und linde·(Item wer gewundet wurde der trincke disen saft auþ unnd trincke den mit kerfeln wasser so heÿlet auch dye wunde jnwendig gar und gancze·(Item sanickel gedürret unnd auch gebulvert dises bulver ein gancz jare·(Item wer einen bôsen magen hette·und die gedårme in jm verschlÿmet wåren der neme dyses bulver und mische das mit hônig und liquiricien unnd rüre das under einander und trinck dz mit wein des abents so du schlaffen wilt geen es reýinget auch alle jnnerliche unfletigkeÿt unnd sunderlichen den magen·(Item in dem summer so zeühe dises kraut auþ mit d wurczeln und seüde das jn wasser·und seÿhe es durch ein tůch und mische auch darunder rosen zucker und hônig und trincke dz es laxieret senfftigklichen und treÿbet auch gar vil schleÿmes auþ der schlange zeÿt in dem leibe in dem magen unnd auch in den gedårmen gelegen ist·

(Item sanickel unnd wintergrŭn und sÿnnauwe dise dτeü stücke gesoten in wein und den getruncken verzeret alle gelebert blůtt in dem menschen on schaden·(Item in allen wunttrencken sol genüczet werden sanickel·(m·j·) [191]

(1) Sanikel, 148ste kapittel.

Diapensia Grieks. Latijn ferraria major sive consolida minor sive sanicula. (Sanicula europaea)

De eerwaardige meesters algemeen beschrijven ons van dit kruid en spreken ook dat het van natuur is heet en heeft erg veel reinheid aan hem, zijn sap is ook erg zacht en zacht. (2) Item, wie gewond wordt die drinkt dit sap uit en drinkt die met kervelwater, zo heelt het ook je wonden inwendig erg en gans. Item, sanikel gedroogd en ook gepoederd, dit poeder een gans jaar. (3) Item, wie een kwade maag heeft en die darmen in hem verslijmt zijn die neemt dit poeder en meng dat met honing en zoethout en roer dat onder elkaar en drink dat met wijn ‘s avonds zo u slapen wil gaan, het reinigt ook alle innerlijke ongestadigheid en vooral van de maag. Item, in de zomer zo trek dit kruid uit met de wortels en kook dat in water en zeef het door een doek en meng ook daaronder rozensuiker en honing en drink dat, het laxeert zachtjes en drijft ook erg veel slijm uit dat lange tijd in het lijf, in de maag en ook in de darmen gelegen is.

Item, sanikel en wintergroen en vrouwenmantel, deze drie stuk gekookt in wijn en dan gedronken verteert alle gestolde bloed in de mensen zonder schade. (2) Item, in alle wonddranken zal genuttigd worden sanikel. [191]

Vorm.

Heelkruid, heeft een horizontale wortelstok van waaruit vele uitlopers ontstaan die een rozet van glanzend donkergroene bladeren vormen. Blad is handlobbig en de lobben zijn drie/vijfmaal gedeeld en gesneden, aan de randen gezaagd. De gevorkte stengel is een 30 tot 50cm lang, opgaand. Heelkruid verstopt zich in dichte schaduw van lommerrijke struiken en bomen. Toch is het een opmerkelijke en sierlijke plant met mooie handvormige blaadjes waarboven witte bloemen, met een tikkeltje roze omgeven, als kleine antennes onder beukenbomen uitsteken. Bloemen vormen eerder een tros dan een scherm in mei en juni.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘‘Men noemt dit kruid gewoonlijk op het Latijns Sanicula of ook somtijds Diapensia, in het Hoogduits en Nederduits Sanikel of Sanickel, in het Frans senicle, in het Boheems zanyckk. De oorzaak van de naam Sanicula is omdat het zo krachtig gevonden wordt om de wonden te genezen, zo Ruellius zegt’.

Het woord komt van middeleeuws Latijn sanicula, van Latijn sanus: gezond, sanare: helen. Volgens een geheel andere visie is het een open vraag of het woord afgeleid is van het Latijns dan wel Duitse bron. Naar de Duitse bron mag het een verbaste­ring zijn van Saint Nicholas, San Nicole, Sinterklaas, in het Duits Nickel, dit omdat de naam niet in het klassieke Latijn verschijnt.

Gebruik.

Herbarijs; ‘ Seniculus is tussen heet en koud en droog. (2) En heelt wonden en is goed in wonddranken en heelt alle holtes die zuiver zijn’.

Een distichon uit de school van Salerno luidt;

‘Avec la sauge et la sanicle

on fait aux chirurgiens la nicle’.

Het is een wondkruid, een consolida. Hildegard von Bingen noemt Sanicula Sanikel (3) ‘heylsam’ bij maag- en darmkwalen, uitwendig bij verwondingen door ijzeren werktuigen.

Belgisch Kruidboek; ‘Het sap van deze plant gedronken of uitwendig gebruikt, geneest allerhande wonden en kwetsuren… stopt het bloedspuwen en geneest den bloedloop’.

Dodonaeus; ‘Sanikel als van smaak wat bitter is met enige tezamen trekking erbij gevoegd (benevens dat ze zuiver maakt en door het tezamen trekken versterkt en de krachten vermeerdert) is daarom warm en droog van aard en dat in de tweede graad.

(2) Het sap van sanikel gedronken en van buiten gebruikt heelt en geneest allerhande wonden en kwetsingen, zowel van binnen als van buiten.

(3) Sanikel in water of in wijn gekookt en te drinken gegeven stopt het bloedspouwen en geneest de rodeloop.

Hetzelfde water of wijn daar sanikel in gekookt is wordt zeer gebruikt om allerhande kwade en vervuilde zweren te reinigen en uit te spoelen.

Hetzelfde kruid in water gekookt en pleister of papgewijs opgelegd verdeelt en ontlaat de koude zwellingen en alle ander diergelijke gebreken die van koude komen.

(2) Men doet dit kruid veel bij die dranken die men de gekwetste lieden ingeeft en daarom wonddranken noemt.

In Italië gelooft men dat dit kruid al hetzelfde doen kan dat het vijfvingerkruid doet, maar anderen geloven dat het meer op Alchemilla en zenegroen van krachten lijkt. In Frankrijk, zo Ruellius schrijft, zegt men, dat men geen chirurg nodig heeft als men dit kruid krijgen kan.



ein saft also genant

Das cxlix Capit

Diagridion grece et latine·

(In dem bůch genant circa instans in dem capitel Diagridion beschτeiben uns die meister und spτechen daz dises seÿ heiþ unnd trucken an dem anderen grade·Unnd ist ein saffte eins krauts dz wechset gÿenset dem môτe und gleichet an seiner gestalt der spτinckwurcz·Und diþ wirt gesamelt in dem huncztagen also·Die selbigen leüt schneÿden dÿe spiczen oben abe so fleüsset darauþ milch die lassen sÿ trucken werden an der sunnen und das heisset dann diagridion·(Ettlich meÿster spτechen das dÿse milch fürhin gesoten sol werden und darnach gedôτret in der sunnen·(Item diagridion wirt in manchen weg gefelschet·wann etlich die nemen die milch titimalli und mischen darunder ein wenig diagridion und so ist diþ starck in seiner würckung und soτgklichen zů nüczen·etlich mischen die milch titimalli mit grecksum beche den gebulverisieret etlich nemen kleine stücklin von der colofonia und mischen die under den diagridion und verkauffen den dar für·Ein ÿegklicher meτck eben waz er kauff·(Item diser ist der beste d weiþ ist und schwarczlecht und klar und lasse sich balde bτechen·Und wie wol colofonia auch der gleichen sich lasset bτechen so ist colofonia herter in dem bτuch wann diagridion. (Item diagridion hat ein bittern gerauch und der ist getemperiert und senfft·aber d zů gar bitter ist der ist gefelschet und nit gerecht·(Item disen dÿagridion sol man auþeτwôln d mit der speichel auþ dem mund zů treiben werden mag und sich verwandelt in ein weisse farbe. (Die meister spτechen dz diagridion reÿniget coleram darnach flegma darnach melancolÿ. (Item etlich meister spτechen dz diagridion und scammonea purgieτe eÿns geleich dem andern aber diagridion purgiert senffter wann scammonea·und darumb sol alle zeÿt mÿnder scammonea genomen werden wann diagridon [192] (Wilt du machen ein gůt senft laxative·Nÿmm dÿagridion ein halb quintin stomaticum confoτtativum ein quintin und mische die under ein und nÿmm diþ ein mit kesebτŭ dises laxieret wol on schaden·(Item diagridion ist scammoneam bereiten mit eÿnem quidden gebτaten und ist nuczlichen zů nüczen dann rohe scammonea·

(1) Een sap alzo genaamd.

Dat 149ste kapittel.

Diagridion, Diagridium Grieks en Latijn.

In het boek genaamd Circa instans in het kapittel Diagridion beschrijven ons de meesters en spreken dat dit is heet en droog aan de andere graad. En is een sap van een kruid dat groeit grenzend aan de zee en lijkt met zijn gestalte op het springkruid. (Convolvulus scammonia, dan het klaargemaakte sap) En dit wordt verzameld in de hondsdagen alzo: Dezelfde mensen snijden de toppen boven af en zo vloeit daaruit melk en die laten ze droog worden aan de zon en dat heet dan diagridion. Ettelijke meesters spreken dat deze melk voorheen gekookt zal worden en daarna gedroogd in de zon. Item, diagridion wordt in vele manieren vervalst want ettelijke die nemen de melk Tithymallus en mengen daaronder een weinig diagridion en zo is dit sterk in zijn werking en zorgelijk te nuttigen, ettelijke mengen de melk Tithymallus met Grieks pek, dan gepoederd, ettelijke nemen kleine stukjes van de Griekse pek en mengen die onder de diagridion en verkopen het dan daarvoor. Eenieder merkt even wat hij koopt. Item, dit is de beste die wit is en zwaarachtig en helder en laat zich gauw breken. En wie goede Griekse pek of dergelijk zich laat breken zo is de Griekse pek harder in de breuk dan diagridion. Item, diagridion heeft een bittere reuk en die is getemperd en zacht, maar die erg bitter is die is vervalst en niet echt. Item, deze diagridion zal man uitzoeken die met het speeksel uit de mond te drijven is en zich verandert in een witte verf. De meesters spreken dat diagridion reinigt gal, daarna flegma en daarna melancholie. Item, ettelijke meesters spreken dat diagridion en scammonia purgeren eens gelijk de andere, maar diagridion purgeert zachter dan scammonia en daarom zal altijd minder scammonia genomen worden dan diagridon. [192] Wil u maken een goede zachte laxatief: Neem diagridion, een half van 1,67gram, stomaticum confortativum, een 1,67 gram, en meng die ondereen en neem dit in met kaasbrei, dit laxeert goed zonder schade. Item, diagridion is scammonia bereiden met een kwee gebraden en is nuttiger te nuttigen dan rauwe scammonia.

(1) Zie kapittel 370. Herbarius in Dyetsche; ‘Klaargemaakte scammonia heet dyagridium’. Het is een sap van Convolvulus scammonia. Na het verbeteren in een kweeappel heet het scammonia.

Diagridium of diagredion; traan, omdat het van de wortels drupt als een traan, stamt uit het woord dacrydion.

Dragantum cl ca

Dτagantum sive blanta gummi dτaganti latine·grece acantos vel pede rota vel melanphilos arabice hahe vel chachita vel astuded·

(Die wirdigen meyster spτechen das dÿe kalt seÿ in dem andern grade unnd feücht in dem ersten·Und diþs ist ein gummÿ und fleüsset gÿenset dem môτe auþ einem baum·und von hicz der sunnen wirt dises dürτe und also ein gummÿ·Unnd dÿses ist dτeÿerhande·Eÿnes weiþ klare und reÿn·unnd das ist das beste·das ander rot von farben und das ist nit als gůt·dz dτitte hat farbe gleich der erden·(Daz weiþ sol genüczet werden zů dem erczneÿen die do kŭlen·und das weret zehen jar unverseret an seiner natur·(Wôllicher fast dempffig wer umb die bτust d neme gersten wasser unnd thů darein dτagantum und gummi arabicum ÿegkliches gleich vil unnd trincke des es hilffet·(Für den alten bôsen hůsten·Nÿmme den safft von sŭþholz und vermenge darein dτagantum und laþ dz steen ein nacht·darnach seÿhe das durch eyn tůch und nÿmm dann bulver dτaganti und mache pillelen·Diser pillelen nymm under die zungen und laþ die in dem munde zeτgeen unnd schlicke die speichel mit hinein der hůst seczt sich in kürcz·und machen lustig umb die bτust·und also genüczet benemen sÿe den durst·(Item wôlicher hette ein groþ erhaben leffczen also das fleisch dar an wŭchse gleich den warczen dez neme dτagantum und resolvier den in rosenwasser und mische darunder amidum dz ist kraft mele und lege das darauff als ein pflaster es hilffet·(Wilt du machen ein weiþ hübsch an (m·ij·) [193] gesicht so nÿmm dτagantum und rosen wasser und mische die zů samen unnd mische ein wenig darunder campffer und necze baumwollen darjnne und streiche darmitt dein angesichte es wirt gar schône und hübsch·

(1) Dragantum, 150ste kapittel.

Dragantum sive blanta gom draganti Latijn. Grieks acantos vel pede rota vel melanphilos. Arabisch hahe vel chachita vel astuded. (Astragalus tragacanthus)

De eerwaardige meesters spreken dat dit koud is in de andere graad en vochtig in de eerste. En dit is een gom en vloeit grenzend aan de zee uit een boom en van de hitte van de zon wordt dit droog en alzo een gom. En deze is drievormig. (2) Een is wit, helder en rein en dat is de beste, het andere rood van verf en dat is niet alzo goed, de derde heeft verf gelijk de aarde. De witte zal genuttigd worden tot de artsenijen die je verkoelen en dat blijft tien jaar onveranderd aan zijn natuur. (3) Wie erg dampig is om de borst die neemt gerstewater en doe daarin dragantum en gom arabicum, van elk gelijk veel, en drink dat, het helpt. Voor het oude kwade hoesten: Neem het sap van zoethout en vermeng daarin dragantum en laat dat staan een nacht, daarna zeef dat door een doek en neem dan poeder dragantum en maak pillen. Deze pillen neen onder de tong en laat die in de mond vergaan en slik dat speeksel niet in, de hoest zet zich in kort en maakt lustig om de borst en alzo genuttigd benemen ze de dorst. Item, wie heeft een grote verheven letsel alzo dat vlees daaraan groeit gelijk de wratten die neemt dragantum en lost dat op in rozenwater en meng daaronder amidum, dat is krachtmeel, en leg dat daarop als een pleister, het helpt. Wil u maken een wit en mooi [193] gezicht zo neem dragantum en rozenwater en meng die tezamen en meng een weinig daaronder kamfer en nat katoen daarin en bestrijk daarmee uw aangezicht, het wordt erg schoon en mooi.

Vorm.

Dit is een grote struik met vele dorens en kan een bal vormen met honderden dorens. Heeft houtachtige, met lange gepunte en altijdgroene bladeren. De bloei lijkt op de erwt en is lichtgeel. De doornige astragal, wilde tragacanth of grote geitendoorn, is inlands, met nog andere variëteiten, in Palestina, Z. Europa, in de desert van W. Azië en overvloedig op de Libanon.

Naam.

Dodonaeus; ‘De Grieken noemen dit gewas Tragacantha als of men in het Latijn Hirci spina of in onze taal bocksdoren zei. De traan of gom die uit de wortel vloeit wordt ook Tragacantha genoemd en in de apotheken Gummi Tragacantha of met een bedorven naam Gummi Dragaganti of Dragantum en daarnaar in onze taal gom dragant’.

Astragalus stamt van het Griekse astragalos, naar het enkelbeen of sprongbeen van het menselijk lichaam, een bot dat het been verbindt met de voet in de menselijke anatomie, talus of astragalus, Duitse Sprungbein of Wurfel, naar de hoekige vorm van het zaad, of omdat de wortel erop zou lijken, bikkelen.

Theophrastus spreekt ook over deze gom, hij spreekt over A. creticus. Hij legt de naam tragacantha uit. Dit komt van tragos: geit, en akantha: doorn, de geitedoorn. Dit naar de grappige overeenkomst van de bos met zijn gekroonde massa en de min of meer parallel lopende dorens met een geitenbaard. Dit werd over Latijn tragacanthum, in midden-Latijn tragantum en tragant. Het werd tot Franse gomme dragant en l’astragale en Engelse gum tragacanth plant of gum dragon, Duitse Tragant en onze wilde tragacanth

Gebruik.

De gom is taai en hoornachtig, reukloos en zwelt in water sterk op en geeft dan een slijm. Het wordt gebruikt als een vervanger van lijm, in drukkerijen en waterverven, als bindmiddel en medisch.

De gom was al bij de ouden bekend, evenals bij de latere Grieken en Arabieren in de vroege middeleeuwen. In Duitsland werd de gom in de 12de eeuw in de artsenij gebruikt. Die gom werd bij de ouden voornamelijk gebruikt als een verzachtende vochtigheid om de scherpe geneesmiddelen mee te mengen en zo de smaak wat zachter te maken. Het wordt nu nog als stabilisator van emulsies en suspensies gebruikt.

Herbarius in Dyetsche; Dragagantum, dat veel mensen fout schrijven met een g, zoals in dragantum, is koud in de tweede graad en nat in de eerste graad. Dragagantum is een gom waarvan de witte, heldere en zuivere van de meeste kracht is. Maar dragantum met een ga gespeld is een soort aarde of een vrucht daarvan en heet vitriool of koperrood en dit is heet en droog in de vierde graad. Daarom moet je dit niet gebruiken want ze schrijven dat er groot onheil van kan komen. Daarom zeg ik dat ik van dragantum zal zwijgen maar van dragagantum, dat een gom is, steeds spreken.

Dragagantum is goed tegen de droogte van de (3) borst als je het in gerstewater met Arabische gom mengt. Water waar je dragagantum oplost en ontbindt is goed tegen droge hoest. Een likkepot die gemaakt is van twee delen dragagantum en een deel zoethout met suiker is goed tegen hoest die uit hete zaken komt. Gerstewater waar dragagantum is gekookt is, is goed tegen dorst.

Tegen rodeloop is het goed om regenwater waar dragagantum in ontbonden is te nemen.

Dragagantum dat met het wit van een ei gemengd is, is het allerbest tegen verbrande leden van het vuur volgens Platearius en Serapio’.

Maerlant; Dragagantum hebben wij bekend, is een boom van de Oriënt. Een gom die er uit rent die de zon droogt en wint. (2) De beste is wit en puur en er zijn van rode natuur, maar dat is niet altijd zo goed als dat het bij natuur doet. Verhit en verkoelt mede de mensen in hun ziekte. (3) Maar die de borst niet heeft goed ziet dat hij het van dragantum doet twee delen en de ander azijn, dan is het dragantum fijn, dit is voor de borst de medicijn en nuttig tegen menige pijn alzo dan het verdroogt want het dan zijn macht wel getuigt’.

Dodonaeus; ‘.Tragacantha of gom dragant heeft een papachtige klevende kracht waardoor ze de scherpte van de humeuren en galachtige vochtigheden verzoeten, verzachten en haar kracht benemen kan, ze is ook wat droog makend van aard.

(2) Men gebruikt deze gom dragant zeer veel tegen allerhande hoest, rouwigheden van de keel en strot, heesheid en alle scherpe dunne zinkingen en toevallen van vochtigheden op de borst en andere delen van het lichaam, te weten met suiker of honig vermengt en met andere diergelijke dingen of alleen tot een likking gemaakt en ingenomen.

Dateln cli Capi

Dactilus latine arabice potab·(Der meister Averτois in seÿnem fünfften bůch genant colliget in dem capitel Dactilus spτicht das diser baum den er nennet dactilanum und die frücht sind fast stopffen die milcz und auch die lever·und die rinde dises baumes ist meer stopffen wann die andern. (Rabbi moÿ in dem capitel dactilus spτicht dz datteln machen dem menschen bôþ feüchtunge unnd bτingen haubtwee unnd stopffent oder verhartent dÿe leber und bτingen ein fluþ genant Emoτroidas das sind fickblater·(Serapio in dem bůch aggregatoris in dem capitel pothab idest Dactilus spůicht das die machen dem menschen gar grob geblŭte und sunderlichen den die hicziger natur sind·und darumb sôllen die heisser natur sind unnd geneÿget zů haubt weethumb und auch gar hiczig lebern haben datteln meÿden·(Wôlicher auch fast flüssig wer an dem stůlgange der môchte datteln essen er genÿset·(Dateln sind heiþ und feücht an dem andern grade·(Etlich meister spτechen das die datteln auch gar gůtt sind die in den kalten landen wachsen·Aber die in dem mittelmessigen landen wachsen sind lenger gůtte zůhalten· [194]

(1) Dadels, 151ste kapittel.

Dactilus Latijn. Arabisch potab. (Phoenix dactylifera)

De meester Averrois in zijn vijfde boek genaamd colliget in het kapittel Dactilus spreekt dat deze boom die hij noemt dactilanum en de vrucht zijn erg stoppend de milt en ook de lever en de bast van deze boom is meer stoppend dan de anderen. Rabbi Moÿses in het kapittel dactilus spreekt dat dadels naken de mensen kwade vochtigheid en brengen hoofdpijn en stoppen of verharden de lever en brengen een vloed genaamd hemorroide, dat zijn aambeien. Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel pothab, id est Dactilus,(2) spreekt dat die maken de mensen erg grof bloed en vooral die van hete natuur zijn en daarom zullen die van hete natuur zijn en geneigd tot hoofdpijn en ook erg hete lever hebben dadels meiden. Wie ook erg vloeit aan de stoelgang die mag dadels eten, hij geneest. Dadels zijn heet en vochtig aan de andere graad. Ettelijke meesters spreken dat de dadels ook erg goed zijn die in de koude landen groeien. Maar die in de middelmatige landen groeien zijn langer goed te houden. [194]

Vorm.

De dadelpalm heeft een hoge en rechte stam, wordt een 9-24m en meer groot. Aan de basis is de stam kegelvormig met hogerop de bladvoeten van de afgevallen bladeren. Bladeren zijn gekromd en vormen een los boeket. De bladsteel is een 20cm lang en bezet met stevige dorens die alle kanten uitwijzen, dan komen de blaadjes in 2 gelijkmatige rijen, eerst met een bruin vlies en later blauwachtig. Voor het voortplanten worden wortelscheuten gebruikt en soms zaailingen. De eerste methode heeft de voorkeur omdat zaailingen onregelmatige planten geven, verschillend van smaak en opbrengst. Na 5-10 jaar beginnen de jonge planten te bloeien en meestal pas met hun 20ste jaar beginnen ze vrucht te dragen, met 30-100 jaren is de boom in de volle kracht van zijn leven en begint dan af te takelen. Met 100 jaar kan het een 60-100 cm dikke stam hebben, met 200 jaar is het meestal afgelopen met deze boom.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Deze boom heet in onze taal dadelboom, in het Grieks Phoenix, in het Latijn Palma.

De vrucht zelf heet hier te lande dadelen, in Hoogduitsland Dattelen, in de apotheken Dactylus, maar in goed Latijn heet ze Palmulam in het Grieks Balanos Phoenicon, dat is Glans Palmarum of met een woord Phoenicobalanos’.

Phoenix. Bij de Egyptenaren diende de palmboom als symbool van de zonnegod om de daarmee de steeds hernieuwende tijd uit te drukken. Aan de top van de stam bevindt zich een kroon van 40-60 donkergroene en ongeveer 3 m lange bladeren. Elk jaar vallen enkele van de onderste bladeren af en worden er ongeveer 12 nieuwe bladeren gevormd. Voor de oude Egyptenaren was de palmboom het symbool om zo het jaar in 12 maanden in te delen. Job 29,18 “Ik zegde bij mijn zelven; in mijn woonplaats zal ik den geest geven, nadat ik mijne dagen zal vermenigvuldigd hebben als een palmboom.’

De palm geeft 360 nuttige zaken, zo naar Babylonische en Perzische hymnes, een mythisch astrologisch getal dat al bij de Egyptenaren werd gevonden.

Het begin van een grote tijdrekening heette bij de Semieten chol of chul die door de Grieken Phonix (vergelijk Phoeniciers) ge­noemd werd.

De vogel Phoenix kwam alle 500 of 1461 jaren uit Indië naar Arabië, vlak bij een koele bron. Elke morgen baadt het in dit water en zingt een prachtig lied zodat de zonnegod zijn wagen stopt om te luisteren. Er bestond maar 1 Phoenix per tijdsvak.

Als hij voelde dat zijn stervensuur gekomen was, elke 500 of 1461 jaar, bouwde hij een nest van aromatische kruiden en stak die in brand waar hij en het nest verteerd werd door de vlammen.

Uit de as ontstond hij dan verjongd weer op om weer 500 of 1461 jaar te leven. Het balsemde de as van zijn voorganger in een ei van mirre en vloog er mee naar Heliopolis (zonnestad) Daar legde het ei op het altaar van de zonnegod.

Ook de vogel was, als de palm, een symbool van onsterfelijkheid daarom betekenen de Griekse en Semitische namen beiden palm en vogel. Het is de zonnevogel en de boom de zonneboom. Zeer waarschijnlijk is het woord phonix uit phuna ontstaan zoals ook het Latijnse punis of poenus met hetzelfde woord bunni of phunnum samenhangt. In de oude Griekse en Egyptische mythologie is de Phoenix een mythische vogel en geassocieerd met de Egyptische zonnegod Re en de Griekse Phoibos.

Gebruik.

Maerlant; Palma, als Isidorus zegt, is een boom die niet pleegt te vernieuwen haar blad. Plinius die zegt ons dat, dat het een boom is zonder waan die zeer vele jaren kan staan. Al groeit het zo ook in menige stede, in elk land het niet draagt zo dat rijp werd haar vrucht. Alleen in de Oriënt in hete lucht dragen ze best, dus hoor ik raden. Haar vrucht heet dadel. Deze boom heeft een hij en zij en nimmermeer dragen ze en elk staat de ander zo na dat elke twijg de andere te boven gaat en elk zich buigt te andere waart. In de lente, dat is haar aard dat elk zich naar de ander buigt en elk probeert en poogt als die zoekt zijn echtgenoot. En dit is een wonder groot dat hij bloeit en zij niet. Zulke is te zeggen plegen dat ze moeten hebben honderd jaar voor ze dragen voor waar dat ik het niet voor waar hoor geven want ik vond het opnieuw beschreven’.

In Babylon en Assyrië komt de palm in inscripties en bas-reliëfs voor. Naar oeroud gebruik hebben de koningen van het tweestromenland de bestuiving van de dadels zelf uitgevoerd, een symbolische handeling die op een verzorgende en een goede regering duidde. Dit bericht Herodotus en wordt ook zo vaak op reliëfschilderingen afgebeeld.

Het wezenlijke is de sacrale handeling, het voornemen van bestuiving. De boom is dus tweehuizig, Theophrastus wist de noodzakelijkheid en vertelt hoe te handelen, hoewel ze het principe niet kenden. Sinds de ouderdom was kunstmatige bevruchting een gewoonte, de klusters van de manlijke werden aan de vrouwelijke gehangen. (Men zag het meer als een voedend bestanddeel, zoals de wortels bemest worden, zo worden de bloemen ook bemest) Zo is de palm tot het zinnebeeld van het huwelijk geworden, van vruchtbaarheid, ja van het leven zelf en dat, wat zeer opmerkelijk is, zonder de medewerking van de mens is zijn ontwikkeling niet denkbaar. De dadelboom werd tot levensboom. Volgens de ouden helden de bomen zelfs naar elkaar over. Barthelomeus, 1525, vermeldt dat als de manlijke palm geveld wordt, de vrouwelijke na 2 dagen zal verwelken.

(2) Herbarijs; ‘Actili zijn vochtig en heet in de 2de graad en maken grof bloed en zijn pijnlijker te verduwen dan droge vijgen’.

Het kan een verbastering zijn van Arilli. Dodonaeus zegt in het hoofdstuk van de wijngaard; ‘De zaden die wij kernen of stenen noemen, noemen ze in Latijn Vinacea en soms ook Nuclei; in de apotheken gewoonlijk Arilli alsof men Aryduli zei, dat is droge of dorre steentjes.’ Het zou ook kunnen dat het hier gaat om Dactili. De Gart handelt over dactilus of dadeln en ze worden net als in de Herbarijs aangezien voor ‘heet en vochtig in de tweeden graad en zegt ook dat ‘de dadels in de mensen grof bloed maken.

Hildegard von Bingen zegt dat de dadels voedzaam zijn als brood, doch te veel ingenomen is schadelijk en veroorzaakt ademnood. Dodonaeus kent de dezelfde werking aan toe.

Felrisz clii Ca

Dens leonis latine·

(Die meisteτ spτechen das dises seÿ ein kraut und bleter geleich dem kraute rabenfůþ·und wechset auch gar geren under den eÿchbaumen·(Dises kraute ist heiþ und auch trucken an dem zweÿten grade·(Felrÿþ sall gesammelt werden in dem ende des meÿes·(Dises kraut gestossen unnd gemischet mitt hauþwurcz und nachtschaden unnd auff ein entzündende glůte geleget heylet das zůhandt·(Der saffte von felrÿþ in dÿe augen gelassen benÿmmet auch das fel darjnnie·unnd dises sol geschehen in dem zů nemenden des monetz unnd alle mal die augen fürhin gewåschen mitt fenchel wasser·(Dises kraute mit der wurczel an den hals gehencket dem geschweren die augen auch nit·(Von disem kraute distillieτet wasser und ettwann dicke die augen auch damit geneczet dienet fast wol. (Item diþs kraut dient auch gar wol zů wundt trencken.

(Item diþs krautte gestossen unnd auff ein zeÿtig geschwer gelegt bτichet es auff on allen weethumb·(Item diþ kraut hatt meÿster Wilhelmus eÿn wuntarczet gewest fast lieb gehabt umb seiner tugent willen und darumb hat er es geglichen einem leüwen zan genannt zů latein dens leonis·(m·iij·) [195]

(1) Paardenbloem. 152ste kapittel.

Dens leonis Latijn. (Taraxacum officinale)

De meesters spreken dat dit is een kruid en bladeren gelijk het kruid ravenvoet (Coronopus ruelli) en groeit ook erg graag onder de eikenbomen. Dit kruid is heet en ook droog aan de tweede graad. Paardenbloem zal verzameld worden in het einde van mei. Dit kruid gestoten en gemengd met huislook en nachtschade en (2) op een ontstoken lid gelegd heelt die gelijk. (3) Het sap van paardenbloem in de ogen gelaten beneemt ook dat vel daarin en dit zal geschieden in het toenemen van de maan en elke keer die ogen voorheen gewassen met venkelwater. Dit kruid met de wortel aan de hals gehangen die zweren de ogen ook niet. Van dit kruid distilleert water en wat vaak de ogen ook daarmee genat dient erg goed.(4) Item, dit kruid dient ook erg goed tot wonddranken.

Item, dit kruid gestoten en op een rijpe zweer gelegd breekt het open zonder alle pijnen. Item, dit kruid had meester Wilhelmus, een wondarts geweest, erg lief gehad vanwege zijn deugd en daarom heeft hij het vergeleken met een leeuwentand en genaamd in Latijn dens leonis. [195]

Vorm.

Lage en bijna of geheel stengelloze kruiden van de koude en gematigde streken, meestal uit het noordelijk halfrond. Ze vallen op door de grote veelbloemige lintjes in het gele bloemhoofd. De bloemhoofdjes zijn alleenstaand op naakte en holle stengels. De planten zijn zeer variabel.

Naam.

Dodonaeus; ‘Planta leonis wordt in de Gart ook Alchemilla genoemd. Bij Dodonaeus hoort het tot de soorten van Chondrilla; ‘ Condrilla is tweevormig zoals Dioscorides schrijft, groot en klein. De grote Condrilla is de wilde Cichorei wat gelijk… (Dat is wel Chondrilla juncea) Het andere geslacht heet in Grieks Concrille hetera. In Latijn Condrilla altera. In de apotheken Dens leonis en Rostrum porcinum. In De eerste soort heet hier te lande meest papen-cruydt of kancker-bloemen en ook wel hondts-roosen, schorft-bloemen en peerts-bloemen, in Hoogduitsland Roszkraut, Pfaffenbladt, Pfaffenrohrlin, Lewenzahn, in Spanje diente de leon. Wij noemen het in het Latijn Dens Leonis’.

De bladeren zijn scherp en ver ingesneden zodat de slippen aan de scheurkies van de leeuw doen denken, dens leonis, vandaar leeuwentand, Lowezahn of in midden-Hoogduits Lewenzan, nu Löwenzahn. Ter verklaring zegt Bock in 1546: "der bletter halben mit den spisen zehnen".

(3) Het woord Taraxacum komt van tarasso of taraxis: in beroering brengen of diarree, akeomai: ik genees, het is een verwijzing naar zijn medicinale eigenschappen. Bij een oogziekte, die in de middeleeuwen door de artsen taraxis genoemd werd, werd het melksap van deze plant gebruikt. Een naam oorspronkelijk voor de witlof.

Gebruik.

Herbarijs; ‘Planta leonis is er in 2 soorten, klein en groot en beide zijn koud en droog in de andere graad. En is goed op de bloem (a) gelegd. Het is goed gedronken door hem die bloed spuwt. En die aambeien hebben is het goed gedronken met olie van rozen. (2) En die ontstoken ledematen hebben is het beter daar te mengen met bolus Armeniacum’.

(a) Antrax noemt men die bloem in het vlees.

Dodonaeus; ‘Deze kruiden zijn cichorei van krachten gelijk, te weten wel verkoelend, maar meer verdrogend van aard en tezamen ook afvegend en openend of ontsluitend en dat ook door de bitterheid die er bij gevoegd is. Daarom zal men ze vrij mogen gebruiken in al hetgeen daar men cichorei nuttig en behulpzaam in vindt.

(3) Door deze zeer afvegende, verterende en zuiverende kracht kan het sap van deze kruiden dat in de ogen gelaten wordt de vellen of schellen er van weg nemen, maar sommige letten er wel op dat ze dat in het wassen van de maan doen en de ogen tevoren goed met venkelwater reinigen. Andere zeggen dat papenkruid alleen met de wortel aan de hals gehangen en gedragen geen zweer in de ogen laat komen. Van hetzelfde papenkruid wordt een water gedistilleerd dat zeer goed voor de ogen is als het dikwijls daarmee genat worden.

(4) De verse wonden genezen gauw als men ze wast met het water daar (a) kankerbloemen in gekookt zijn en het gedistilleerd water van dit kruid dient ook wel tot de wonddranken.

durchwachs cliii ca

Dises kraut nennen etlich meister czů latein herba perfoliata und hat in jm vil hübscher tugent als sunderlichen für dem bτuch der kinde des samen geessen und das kraute auff den bτuch geleget·(Wôlichem kinde der nabel zů ferτ auþgienge dem soll man binden diþs kraut unn samen darauff er geet zůhant wider eÿn·(Wôlicher gebτochen wer also das der bτuch nit über das jare weret der bade fürhin mit disen kreütern als paritaria das ist tag und nacht pentasilon dz ist fünff blat gamillen ÿe lenger ÿe lieber camepitheos genant ÿegkliches eÿn gůtte handt foll oder zwo·also dz du alle mal dτeÿ stund auff einander badest und diþ sol geschehen dτey tag nach einander und alle mal in dem bade disen samen von disem kraut einnemen auff ein halb lot·unnd nach dem bad sich schmieren mit diser salben·Nÿmm gamillen ôle ein halb lot und thů darunder dises krauts safft ein lot unnd des bulvers van dem samen zweÿ lot und mische dises under ein wenig wachs daz dises weτde ein salbe unnd dises schmieτen sol geschehen acht tage d bτuch heilet on zweÿfel·

(1) Doorwas, 153ste kapittel. (Bupleurum rotundifolium)

Dit kruid noemen ettelijke meesters in Latijn herba perfoliata en heeft in hem veel leuke deugd zoals vooral voor de breuk van de kinderen, dat zaad gegeten en dat kruid op de breuk gelegd. Welk kind de navel te ver uitgaat die zal men binden dit kruid en zaden daarop, het gaat gelijk weer terug. Wie gebroken was alzo dat de breuk niet over dat jaar duurt die baadt voorheen met deze kruiden zoals Parietaria, das is glaskruid, pentasilon, dat is vijfblad, kamille, zenegroen, Ajuga chamepitys genaamd, van elk een goede hand vol of twee alzo dat u elke keer drie stonden op elkaar baadt en dit zal geschieden drie dagen na elkaar en elke keer in het bad deze zaden van dit kruid innemen op een half lood en na het bad zich besmeren met deze zalf: Neem kamilleolie, een half van 16,7gram, en doe daaronder dit kruid zijn sap, een 16,7 gram, en het poeder van de zaden, twee maal 16,7 gram, en meng dit onder een weinig was zodat dit wordt een zalf en dit smeren zal geschieden acht dagen, de breuk heelt zonder twijfel.

Vorm.

Bladeren zijn van een blauwachtige kleur en doorboord, rondachtig tot ovaal. Doorwas komt met een recht opgaande stengel tot een halve meter of meer. De stengel is vertakt aan de bovenkant. De kleine groengele bloemen staan in bosjes in juni/augustus.

Naam.

Dodonaeus; ‘‘Dit kruid wordt Perfoliata of Perfoliatum in het Latijn van de nieuwe kruidbeschrijvers genoemd om dat de stelen uit de bladeren schijnen te komen en daardoor te dringen en om diezelfde oorzaak is het in Nederduits ook deurbladt of deurwas genoemd en in het Hoogduits Durchwachss en Bruchwurtz, in het Frans perfoliate, in het Engels thorouw ware’.

Bupleurum komt van het Griekse bous: een os, en pleuron: een zijkant, rib, omdat het vee dat hiervan at zou opzwellen. Of van os en zijde omdat de plant de zijde van een os laat kraken, of omdat het de os een bed verschaft, of omdat de bladeren enige gelijkenis hebben met de rib van een os, of vanwege de uitspringende zaadribben die met ossenribben vergeleken werden, of vanwege de scherpe bladranden. Ossenrib is een naam die van een oude eetbare en geneeskrachtige plant op dit geslacht is overgegaan.

Gebruik.

Dodonaeus; ‘‘Doorwas wordt onder de dingen gerekend die de wonden helen en genezen kunnen.

Men geeft het water, daar dit kruid in gekookt is geweest of het poeder ervan, aan diegene die gescheurd of gekwetst zijn of van hoog gevallen.

(2) Het wordt zeer geprezen in de breuken en scheuringen of verkoudheid der darmen, vooral van de jonge kinderen.

Hetzelfde is ook zeer goed om de uitpuilende navel van de jonge kinderen, vers met meel en wijn gestampt en papsgewijs er op gelegd, terug te laten keren en die weer naar binnen te laten gaan.

alantwurcz cliiii ca

(E)Nula campana latine·grece ellemum·arabice rasin vel ÿlsaran.

(Serapio in dem bůch aggregatoris in dem capitel Rasyn id est Enula auctoτitate·Dÿascoτides beschτeibet uns das diþ seÿ ein kraut scharpff und långelicht an den bletern·unnd hatt ein jtam der ist nicht zů kleÿn·Sein wurczel ist groþ und wol riechende und ist rot an der farbe·und ist gestalt beÿnoch als naterwurcz unnd wechset an den bergen und an den feüchten steten und wechset auch geren in den gårten·(Dýse wurczel bτauchet man in der årczneÿe·[196] Und dises sol auþgegraben werden an dem angeenden summer und auch sÿ trucken lassen werden auff das sÿ nit verderbe von der feüchtunge die sÿ in jr hat·Die wurczel werent auch dτeü jare unverseret an jrer natur·(In dem bůche circa instans beschτeiben uns die meister dz enula campana seÿ heiþ an dem ende des dτitten grades·unnd auch feücht an dem ersten·

(Diascoτides spτicht auch dz alant wurcze gestossen und darunder gemischet hônig und darauþ gemacht ein latwerge und die genüczt ist auch fast gůt für den hůsten·(Deτ meister Serapio spτicht das alantwurcze hab auch gar groþ tugent im jr wann sÿ benÿmmet die grobe feüchtigkeit von dem menschen und benÿmmet auch damit dz lenden wee·(Alantwurcz eτwermet auch die erkalten gelider des weins getrnncken der mit alatwurcz bereÿt wirt·

(Alantwurcz gesoten in wein unnd auch daruuder gemischet zucker benýmmet das keÿchen und machet auch gar wol harmen·(Also genüczet fodert es auch die frauwen an jrer zeÿt·(Item alantwurcz ist gar gůt genüczet für vergifft und auch sunderlich für vergifftig bisse. (Item die bletter von alantwurcz gesotten in wein·unnd auch darauþ gemacht ein pflaster unnd auff die lamen gelÿder geleget erwermet auch die also das sÿ balde do entpfinden gesuntheÿt·(Platearius alantwurcz benÿmmet auch den zoren und traurigkeit und stercket auch den magen und treibet auch auþ die überflüssig feuchtigkeÿt mit dem harm·(Alant wein getruncken hat alle obgeschτiben stück an jm·Unnd hie ist auch zewissen das alle gesoten weim oder wein mit kreütter gemachet sind besser getruncken zů dem moτgenessen wann zů dem abent essen·Unnd dises ist auch die lere des meÿsters Pauli in dem capitel Vinum. (Item dises kraut gesoten mit dem kraut nacht unnd tag genant mit ôle vermenget unnd auff den bauch warme geleget ist das dárme gegicht stillen genant colica·Und under dem nabel geleget ist auch gar gůt wider dem kalten seich Platearius·(m·iiij·) [197]

Alant, 154ste kapittel.

Enula campana Latijn. Grieks ellemum. Arabisch rasin vel ÿlsaran. (Inula helenium)

Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel rasyn, id est Inula, haalt aan Dioscorides en beschrijft ons dat dit is een kruid en scherp en langachtige in de bladeren en heeft een stam die is niet te klein. Zijn wortel is groot en wel riekend en is rood aan de verf en is gevormd bijna als de slangewortel en groeit graag aan de bergen en op vochtige plaatsen en groeit ook graag in de tuin. Deze wortel gebruikt men in de artsenij. [196] En deze zal uitgegraven worden in de aangaande zomer en ook het droog laten worden zodat ze niet bederft van de vochtigheid die het in zich heeft. De wortel blijft ook drie jaar onveranderd aan zijn natuur. In het boek Circa instans beschrijven ons de meesters dat Inula campana is heet aan het eind van de derde graad en ook vochtig aan de eerste.

(2) Dioscorides spreekt ook dat alant gestoten en daaronder gemengd honing en daaruit gemaakt een likkepot en die genuttigd is ook erg goed voor het hoesten. (3) De meester Serapio spreekt dat alant heeft ook erg grote deugd in hem want ze beneemt de grove vochtigheid van de mensen en beneemt daarmee de lendenpijn. Alant verwarmt ook de verkouden leden, de wijn gedronken die met alant bereid wordt. (4) Alant gekookt in wijn en ook daaronder gemengd suiker beneemt dat kuchen en maakt ook erg goed plassen. Alzo genuttigd bevordert het ook de vrouwen aan hun tijd. Item, alant is erg goed genuttigd voor vergif en ook vooral voor vergiftige beten. (5) Item, de bladeren van alant gekookt in wijn en ook daaruit gemaakt een pleister en op de lamme leden gelegd verwarmt ook die alzo dat ze gauw ontvangen gezondheid. (6) Platearius, alant beneemt ook de toorn en treurigheid en versterkt ook de maag en drijft ook uit de overvloedige vochtigheid met de plas. Alantwijn gedronken heeft alle opgeschreven stukken aan hem. En hier is ook te weten dat alle gekookte wijn of wijn met kruiden gemaakt zijn beter gedronken in het morgen eten dan bij het avondeten. En dit is ook de leer van de meester Paulus in het kapittel Vinum. (7) Item, dit kruid gekookt met het kruid glaskruid genaamd en met olie vermengt en op de buik warm gelegd is de darmjicht stillen genaamd koliek. En onder de navel gelegd is ook erg goed tegen de koude plas, Platearius. [197]

Vorm.

De Griekse alant of Helenakruid wordt soms meer dan twee meter hoog en lijkt wel een dubbele zonnebloem, hoewel de bloemen klein zijn in verhouding tot de plant. Het was de zonnebloem voor de zonnebloem, een trotse, stati­ge plant. Gevestigd op massieve voeten vormt het door zijn sterke groei een nobele plant met brede bladeren. Het is meer een bladplant.

Naam.

(1) In de Liber Avicennae wordt elne en campana samengetrokken tot Ellecampana, een woord dat is blijven voortleven rond Brugge en Kortrijk in Anekampane. De Gart; 'Alantwurcz. Enula campana latine. Herbarius in Dyetsche; ‘Alant, enula’. Herbarijs; 'Enula campana of hallant’.

Dodonaeus; ‘‘Dit kruid wordt hier te lande galant-wortele genoemd, in Hoogduitsland Alantwurtz, in Engeland elecampane, in Frankrijk enule campane, het is in de apotheken bekend met de naam Enula Campana, dan zijn echte Latijnse naam is Enula en Inula of Helenium, naar het Griekse Helenion.

Helenium van Egypte. Behalve dit voorgeschreven Helenium of de gewone alantwortel vermaant Dioscorides van een ander diergelijk gewas wat, zo Cratevas schrijft, in Egypte zou groeien en daarom Helenium Aegyptium noemt. Van dit geslacht schijnt Plinius ook te vermanen in het 10de kapittel van zijn 21ste boek hoewel hij dat wat anders beschrijft want hij zegt dat het een witte wortel heeft met takken omtrent een zeventien cm lang. Zijn woorden luiden aldus: ‘van Helenium wordt gezegd dat het van de tranen van Helena gesproten is en daarom wordt hetgeen dat in het eiland van Helena groeit voor het allerbeste gehouden. In de boeken van Theophrastus wordt ook een soort van Helenium vermaand die zo hij schrijft een heesterachtig houtachtig kruid is en in de kransen en tuiltjes gebruikt wordt en van takken, bladeren en het ganse gewas door goed en lieflijk van reuk is. Dan sommige zijn van mening dat dit Helenium hetzelfde is met het voor vermelde Helenium van Egypte. Daar is ook een soort van Helenium bij Apuleius beschreven die gans van het Egyptisch Helenium en ook van de echte alantwortel verschilt, te weten het Panaces Chironium wat (zo hij zegt) bij de Grieken Helenion en bij de Latijnen Inula campana genoemd plag te wezen.’

Het zijn dus waarschijnlijk twee (of meer) kruiden waarvan de eerste de helenion of Inula campana van Dioscorides is. De tweede is Apuleius Helenium, geboren uit de tranen van Helena en dit moet wel een heel andere plant zijn geweest. Het heette bij de Romeinen Inula (enula) campana omdat de aanbouw vooral in het landschap Campania bedreven werd, N.W. van Napels.

Het is een plant waarbij nogal strijd is geweest over de betekenis van de naam. Als oplossing zijn beide twistpunten in 1 naam verenigd, Inula helenium.

Helenium is wellicht afgeleid van Griekse helenion, dat weer in verband staat met helios: de zon of van Grieks hinaein; afvoeren, reinigen, naar de afvoerende werking van de wortelstok.

Inula is een woord van twijfelachtige afkomst, mogelijk een verbastering van Helenium, naar Helena van Troje. Toen zij door Paris geschaakt werd zou ze haar handen vol gehad hebben met dit kruid. Of de plant zou ontsprongen zijn uit haar tranen. Plinius: "Helenium e lacrimis Helenae dicitur natum et laudatissimum ideo in Helene insula."

Als we omzien naar het laatste bericht is het interessant om van Plinius te leren dat de Helenium fris­heid van de vrouwelijke natuur betekent en iets toevoegt aan de sierlijke uitstraling van een persoon.

Een uit het westen komend woord iluna werd omgevormd tot oud midden-Hoogduits Alant wat mogelijk tegen het Gotische Alan aanleunt en groeien betekent, zodat de alant als de groeiende op te vatten is.

Gebruik.

De twee-, driejarige wortels ruiken eigenaardig, specerijachtig, niet onaangenaam kruidig, gedroogd ruiken ze min of meer naar viooltjes. Inula bevat een 40% inuline, oleum helenii, die aangeprezen wordt als antisepticum voor de urinewegen. De wortel smaakt zwak bitter en bevat een meelachtig poeder en een vluchtige olie. De Romeinen aten de wortel, ook de monniken prezen het aan, naar de oude spreuk: ‘enula campana will restore health to the hearth’. Het is sinds de oudheid tegen baarmoederbloedingen gebruikt, bevordert de maandstonden en versterkt de geboortekanalen. Het kruid heeft kramp lozende eigenschappen. Verder werd het gebruikt tegen verslijming van de luchtwegen en als zweet- en urinedrijvend middel.

Herbarius in Dyetsche; ‘Alant of Enula, de wortel hiervan wordt als medicijn gebruikt. Het is heet en droog in de tweede graad en heeft allerhande overvloedige vochtigheid. Daarom verwarmt ze het lichaam niet terstond als het hem aan of tegen komt. (5) Het is goed tegen alle letsels en koude pijnen, ook tegen opblazende winderigheid en tegen pijn die van blutsingen of stoten van knekels of een groep zenuwen komt als je zo een pleister maakt: ‘Neem de wortels van alant, van Iris en van witte heemst, van elk even veel, stamp het en meng het dan met olie van lijnzaad, maak er een pleister van en leg die op de leden’. Tegen hetzelfde die uit koude oorzaken stammen; ‘Drink van het kooksel waar alant, Iris en anijs in gekookt zijn, meng het dan met wat afgeschuimde honing’. (3) Die voor genoemde pleister is goed tegen pijn die langs de zijde naar beneden gaat en ischialgie genoemd wordt. Ook tegen pijn van de gewrichten. Deze voorgenoemde drank helpt om de borst te zuiveren, helpt de slijmachtige vochtvermenging uit de borst op te ruimen of uit te spuwen. (a) (2) Ook is het goed tegen hoest, vooral helpt het als daar dyaijris salomonis bij gemengd wordt.

Wijn, waar alant, kaneel en galigaan in gekookt zijn, versterkt de maag en het hart die verkouden zijn. Avicenna in het kapittel van alant zegt dat er van alant twee soorten zijn, te weten die in de hoven groeit en die in het veld groeit en daarvan spreekt men hier.

(6) Wijn waar alant in gekookt is dat met wat suiker gemengd is goed voor de geestelijke lieden omdat het zeer goed is voor het hart, longen en borst.

(7) Tegen pijn in de maag en in de darmen, tegen onderbuikspijn, tegen aandrang tot waterlozing en koliek die uit koude zaken komt maak dit suikerwerk: ‘Neem alant die in de velden groeit en kaneel, van elk twee drachmen; galigaan, anijs en zoethout, van elk een drachme; de wortels van Iris en gember, van elk een half drachme; foelie, kruidnagel en notenmuskaat, van elk een scrupel; maak er een poeder van dat je mengt met witte suiker zoveel als genoeg is en maak er een suikerwerk van’.

(4) Als je het afkooksel van alant met het zaad van asperge en witte steenbreek (dat is Lithospermum) drinkt laat het plassen en bij de vrouwen hun stonden komen. Pandecta en Serapio.

(a) Longontsteking.

Herbarijs;’ Enula campana of hallant is heet in het midden van de derde graad en vochtig in de eerste. En de wortel gaat in medicijnen en men verzamelt het in het begin van de zomer en snijdt het in kleine stukken en hangt het met een draad in de zon zodat het niet verrot. En 2 jaar houdt men ze goed. En heeft kracht te versterken, te zuiveren en te verzachten. Daarom is het goed die aderkramp hebben dat van koude materie komt.

(2) Tegen de koude hoest zal men wijn te drinken geven daar alant in gekookt is en kaneel. Dit vermurwt ook het lichaam en is goed tegen alle ziektes van de borst die van koude komt.

Tegen korte adem zal men het sap van alant koken met honing en nuttigen. En als men te veel gebruikt van alant dan bederft ze het bloed en laat hoofdpijn krijgen.

(6) De wortel van alant in wijn gekookt en in olie is goed tegen onderbuikspijn en zweren aan de geslachtsdelen en verlegt de urine van verstoppingen.

De wortel gekookt en gestampt met verse boter of met oud varkensvet en wat zwavel en kwikzilver, beide klein gemalen en samengevoegd, is een goede zalf tegen alle schurft.

(8) Tegen jeuk of die melaats lijken te zijn; Neem alant en kook het in azijn en dan laat ze zieke baden en dan bestrijk hem armee en dan begiet hem met koud water en dan bedek hem en besmeert hem. En ditzelfde mag u doen met varkensvet en met alant tezamen gestampt. En dit doet hetzelfde dat Veratrum album zo ook doet gestampt met varkensvet. En is goed in alle druppelzalven en geneest kwetsingen’.

Belgisch Kruidboek;’

Tegen de amechtigheid en ook tegen den ouden hoest… voor pyn in de maeg, kolyken enz.; zij verkwikken het hart en versterken de flauwhartigheid, zuiveren de nieren en bloed en drijven de wormen uit het lyf.’

(8) Clusius schrijft dat hij met water uit alantwortel zeer veel mensen die met schurft, puisten, klieren en vlekken waren besmet heeft genezen; ‘Die wortels zijn zeer goed om de schoonheid der vrouwen te vermeerderen en het vel helder en rein te maken’.

weiss senf clv Ca

Eruca latine·grece euzonium arabice gergit·

(Der meister paulus beschτeibet uns in seinem bůch in dem capitel Eruca daz dises seÿ zweÿeτ hande·eins wilde·das ander zåm·das zåm ÿsset man unnd pflanczet es in die garten und ist gestalt beÿnoch als der recht senff·Eruca ist heiþ und feücht in dem grade·den samen unnd die bleter bτauchet man in der erczneÿ·(Der meister Galienus spτicht das eruca gesotten und geessen meret sperma das ist die natur des menschen davon dann kommet die fruchte und bτinget winde und machet ragen oder auff steen daz gemechte·(Auch spτicht er dz weiþser senff und mit namen der zåme sterckliche hicz bτing unnd darumb ist den haubt nit nücz gebτôuchet oder allein gekocht oder mit andern kreütern gekochet als mit lactuken oder mitt kõlen schadet es nicht·und also gekocket unnd geessen bτinget den ammen vil milch·(Serapio spτichet das Eruca geessen machet wol harmen·ud weichet den bauch·unnd stercket den magen und machet wol deüwen. (Platearius der safft von eruca gemischet mit einer ochssen gallen und auff die narben od lÿnenzeichchen gestrichen machet die selbe haut der andern geleich·(Den safft gemischet mit hônig oder der same unnd das haubt damit gestrichen und des vil geessen tôdtet die nÿsse auff dem haubt·(Item Diascoτides in dem capitel daz dises vil geessen bτinge das bauchstechen·(Und spτicht auch das der same alle die tugent hab die das kraut in jm hab·(Die wurczel von eruca gesoten und die gestossen und auff die zerbτochen oder zeτknisten beÿn gelegt zeühet den schmerczen davon·

(Der same gestossen und mit genüczet ist gůt für alle vergiftig biþ· [198]

Raket, 155ste kapittel.

(1) Eruca Latijn. Grieks euzonium. Arabisch gergit. (Eruca sativa)

De meester Paulus beschrijft ons in zijn boek in het kapittel Eruca dat dit is tweevormig, een wilde en de andere tam, de tamme eet men en plant die in de tuin en is gevormd bijna als de echte mosterd. Eruca is heet en vochtig in de graad, de zaden en de bladeren gebruikt men in de artsenij. (2) De meester Galenus spreekt dat Eruca gekookt en gegeten vermeerdert sperma, dat is de natuur des mensen, daarvan dan komt de vrucht en brengt winden en maakt ragen of opstaan van dat geslacht. (3) Ook spreekt hij dat raket en met name de tamme sterk hitte brengt en daarom is het dat hoofd niet nuttig gebruikt of alleen gekookt of met andere kruiden gekookt zoals met sla of met kolen schaadt het niet en alzo gekookt en gegeten brengt de voedsters veel melk. Serapio spreekt dat Eruca gegeten maakt goed (5) plassen en weekt de buik en versterkt de maag en (6) maakt goed verduwen. Platearius, het sap van Eruca gemengd met ossengal en op de litteken of lijnteken gestreken maakt dezelfde huid de andere gelijk. Het sap gemengd met honing of dat zaad en dat hoofd daarmee gestreken en dat veel gegeten doodt de neten op het hoofd. Item, Dioscorides in het kapittel dat dit veel gegeten brengt dat buiksteken. En spreekt ook dat het zaad al de deugd heeft die dat kruid in zich heeft. (4) De wortel van Eruca gekookt en die gestoten en op de gebroken of gekneusde benen gelegd trekt de smarten daarvan.

Het zaad gestoten en mee genuttigd is goed vuile vergiftige beet. [198]

Sinonoma Bartholomei geeft bij Eruca; Sinapis albus’. Dat kan slaan op Sinapis alba. Het is mogelijk dat de ouden werkelijk doelden op Eruca die meer in Z. Europa voorkomt en veel lijkt op deze plant.

De Gart; ‘De meester Paulus beschrijft ons in zijn boek in het kapittel Eruca dat dit is tweevormig, een wilde en de andere tam, de tamme eet men en plant die in de tuin en is gevormd bijna als de echte mosterd’. Dan is de tamme wel Eruca en die laatste is die gewoon in de tuin groeit als onkruid en is Sinapis alba.

Vorm.

Mosterdkool is een eenjarige. De plant heeft lange en smalle, veel verdeelde bladeren van een vermoeide groene kleur. Grote witte en purper geaderde bloemen met een geur als sinaasappelbloesems. Afkomstig uit Z. Europa, waar het als groente en salade dienstdoet.

Naam.

Dodonaeus; ‘Dit kruid wordt in het Grieks Euzomos genoemd en in het Latijn Eruca, in het Nederduits rakette, in het Hoogduits Raucken en Rauckenkraut, in het Frans roquette. Men noemt het in het in het Hoogduits Wild Weisser Senff’.

(1) Eruca komt mogelijk van het Latijn urere: branden, een verwijzing naar de hete zaden. Of van erudere: uitknabbelen, omdat deze plant een hete en bijtende smaak heeft.

Bij Fuchs heet het weis zam Senff. Zie kapittel 352 over Senff.

Gebruik.

(2) Eruca geniet van oudsher een reputatie als afrodisiacum. Volgens Plinius, Dioscorides, Ovidius en Columella diende het om vleselijke lusten op te wekken. De Heilige Hildegard beval sla als tegenmiddel aan en verbood het kweken van Eruca. In Vergilius kan men er over lezen; ‘Venerem revocans eruca morantem’, ‘Eruca, die Venus oproept als die op zich laat wachten’, vergelijk de Herbarijs;’En doet wel wezen met vrouwen’. Zo ook de Gart’.

Herbarijs; ‘Eruca, dat is hadrec, en groeit op het veld en is heet en droog in de derde graad en heeft kracht te versterken. (2) En het laat goed wezen met vrouwen en laat goed (5) urine maken en is goed tegen geelzucht, gekookt in vlees, tot dit doel is het goed zijn zaad te koken en te malen.

(3) Dodonaeus; ‘Raket is warm en droog tot in de derde graad en daarom kan men die niet goed alleen eten, noch men plag dat ook nimmermeer te doen, dan ze wordt gewoonlijk met sla, postelein of diergelijke andere zeer koude kruiden in salade gegeten want op zo’n manier gebruikt is ze voor de maag goed en geschikt en maakt dan door haar onmatige hitte dat de al te koude eigenschap van de voor vermelde kruiden de maag en het gans lichaam geen letsel doet, als Plinius ons wel vermaant.

(2) Raket in de spijs gebruikt maakt ook lust tot bijslapen en er wordt geloofd dat ze het menselijk zaad vermeerdert.

Dan raket maakt hoofdpijn en verwarmt te zeer en vooral alleen ingenomen, als Galenus betuigt.

(6) Alle soorten van raket worden rouw gegeten om de spijs te verteren, de slappe maag te versterken en de appetijt of eetlust te laten wederkeren. Het zaad wordt gebruikt in sausen en met melk en azijn gemengd worden er balletjes van gemaakt die men lang bewaart. Dit kruid gegeten laat de voedsters veel melk krijgen en kan hetzelfde dat wit mosterdkruid kan doen.

(4) De wortel van raket gekookt en gestoten en op een gebroken of gekneusd been gelegd trekt de smart eruit en haalt ook de splinters en gebroken beentjes eruit.

De raket die in Italië erucagine heet wordt zeer goed gehouden om de hazen een goede smaak te geven en andere gaalse spijzen, maar dan koken ze de bladeren eerst en werpen het eerste sap weg. En dat geeft de spijs zo’n goede smaak dat de Italianen als ze te kennen willen geven dat ze goed en lekker onthaald zijn gewoonlijk zeggen; ‘ik heb een haas met wilde raket gegeten’.

leberkraut clvi ca

Epatica latine·arabice azemalsakar sive azezalsakasar·

(Der meister Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel azezalsakar idest epatica auctoτitate Galieni beschτeibet er uns dz dises kraut wachs an feüchten steten do es steÿnicht ist und nit an warmen stetten do die sunne hin scheÿnet·Dises kraut hat gar lange tropfen wassers von dem dauwe auff jm ligen·(Dises krautte ist ruudt und auch zemelicht geleich eÿnem stern so es groþsere bletter hatt so es besser ist·Dises kraut ist kalt und trucken an dem ersten grade. (Item von disem krautte getruncken ist fast gůt der bôsen lebern und erfrischet die·(Platearius epatica ist fast gůt für daz verstopffet milcz und auch für dýe verstopffte leber die sich erhaben hat mit hicz·(Item für alle kranckheit die do kommen von hicze ist fast gůt darzů gebτauchet leberkraut wann es kŭlet senfftigklich unnd ist auch getemperieret an seineτ complexien·(Epatica geleget auff die hiczigen geschwår kület sÿ und treibet auch davon die hicz·(Ein pflaster gemachet von dem kraute unnd den frauwen geleget für jr schåme benymmet den fluþ menstruum genant.

(Epatica in wein geleget und darüber getruncken benÿmmet die gelesucht· [199]

(1) Lieve vrouw bedstro, 156ste kapittel.

Epatica Latijn. Arabisch azemalsakar sive azezalsakasar. (Galium odoratum)

De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel azezalsakar, id est epatica, haalt aan Galenus en beschrijft het ons dat dit kruid groeit aan vochtige plaatsen waar het steenachtig is en niet aan warme plaatsen waar de zon op schijnt. Dit kruid heeft erg lange druppels water van de dauw op hem liggen. Dit kruid is ruig en ook tamelijk gelijk een ster en zo het grotere bladeren heeft zo het beter is. Dit kruid is koud en droog aan de eerste graad. Item, van dit kruid gedronken is erg goed de kwade lever en verfrist die. Platearius, epatica is erg goed voor de verstopte milt en ook voor de verstopte lever die zich verheven heeft van hitte. Item, voor alle ziektes die je komen van hitte is erg goed daartoe gebruikt levermos want het verkoelt zachtjes en is ook getemperd aan zijn samengesteldheid. Epatica gelegd op de hete zweer verkoelt ze en drijft ook daarvan de hitte. Een pleister gemaakt van dit kruid en de vrouwen gelegd voor hun schaamte beneemt de vloed menstruatie genaamd.

Epatica in wijn gelegd en daarvan gedronken beneemt de geelziekte. [199]

Hepatica of steenlevermos komt voor in kapittel 314. Naar de afbeelding is dit en walstroachtige en de naam leberkraut komt wel van lebkraut.

Vorm.

Bij dit plantje staan boven aan de stengel 8 bladeren in een krans en aan de onderste in kransen van 6, lancetvormig.

Op de alleraardigste toefjes bladeren verschijnen in het voorjaar lieflijke sterrenbloemen in mei. De kleine witte bloemen, soms met wat roze, schijnen stevig en lijken gesneden te zijn uit was. Daarna komen de vruchten met hun haakvormige haren die zo verspreid worden door mens en dier.

Naam.

(1) Hepatica komt van Latijn hepaticus, dit van Grieks hepar, lever’.

Dodonaeus; ‘De eerste soort van deze twee kruiden noemen we in het Latijn Asperula odorata en soms ook Aspergula odorata, andere Cordialis en Stellaria, andere Iecoraria of Hepatica, de Hoogduitsers Hertzfrewdt en Waldmeister, de Fransen muguet en sommige in Hoogduitsland noemen het ook Leverkraut en daarnaar heeft ze in Nederland deze verschillende namen, te weten walmeester en leverkruid naar het Hoogduits en muguet naar het Frans en welriekende Asperula naar het Latijns.

Gebruik.

Dodonaeus; ‘Walmeester of welriekende Asperula is van aard en krachten walstro of Galium enigszins gelijk, maar wordt nochtans voor zwakker en niet zo krachtig gehouden.

Men zegt dat dit kruid in wijn geworpen en daarvan gedronken het hart verheugen en vrolijk maken kan en niet alleen het hart maar ook de zieke lever zeer nuttig en toegedaan is en die verkwikt en versterkt.

Dit kruid met wijn gedronken maakt goede appetijt en eetlust, bevordert de vertering van de spijzen, geneest alle gebreken van de lever en van het hart en is goed in de besmetting van pesten.

Het gedistilleerd water daarvan is ook goed om het hart te verkwikken en nuttig in alle voor vermelde gebreken.

Men plag dit hele kruid als het bloeit uit te trekken en daarmee de vloeren en zalen vanwege zijn goede reuk te bestrooien en daarom noemen sommige Brabanders dat Onser Vrouwen bedstroo zoals we gezegd hebben want het heeft de reuk van de meibloempjes of lelies der dalen

Sommige ongeleerde apothekers plegen dit kruid voor de Iva muscata te gebruiken en dat ook die naam te geven.

Van anderen wordt de walmeester voor een goed heilzaam wondkruid gehouden en in dranken of anders gebruikt zoals men de wondkruiden plag’.

wilde selbe clvii Ca

Eupatoτium latine·grece eupatoτion vel volucrum maius arabice gafit·

(Der wirdig meister Avicenna in seinem andern bůch in dem capitel Eupatoůium beschτeibet uns das dises seÿ von dem wolriechende kreütern·unnd hatt bleter die sind geleich den blettern pentaffilon das ist fünff blat kraut·und sind an dem enden gleich als ein sege gekerffet ist. Eupatoτium ist heÿþ an dem ersten grade und trucken an dem andern·(Die beste zeÿt des krauts zů sameln ist an dem ende des meÿen und der safft auch umb die selbige zeÿt·(Diascoτides spτicht das eupatorium fast gůt seÿ genüczet für die lebersüchtigen·(Item die grŭn wilde selb ist vil besser genüczet dann die dürτe·(Item der safft von wilde selbe sol gesoten werden mit castoτio das ist bÿbergeÿl das ist gůt damit geschmieret die lamen gelider·Nÿmm eupatoτium zweÿ lot und seüde den mit eppich safft und gibe es den wassersüchtigen zů trincken des moτgens und des abentz ez genÿset davon·und also genüczet tôdtet es die würme in dem bauch·

Leverkruid, 157ste kapittel.

Eupatorium Latijn. Grieks eupatorion vel volucrum majus. Arabisch gafit. (Eupatorium cannabinum)

De waardige meester Avicenna in zijn andere boek in het kapittel Eupatorium beschrijft ons dat dit is van de goed ruikende kruiden en heeft bladeren die zijn gelijk de bladeren pentafilon, dat is vijfblad, en zijn aan het eind gelijk als een zaag gekerfd is. Eupatorium is heet aan de eerste graad en droog aan de andere. De beste tijd om dit kruid te verzamelen is aan het eind van mei en het sap ook om dezelfde tijd. Dioscorides spreekt dat Eupatorium erg goed is genuttigd voor de leverzieke. Item, het groene leverkruid is veel beter genuttigd dan de droge. Item, het sap van leverkruid zal gekookt worden met castoreum, dat is bevergeil, dat is goed daarmee gesmeerd de lamme leden. (4) Neem Eupatorium twee maal 16,7 gram en kook dat met selderij sap en geeft het de waterzuchtige te drinken ‘s morgens en ’s avonds, hij geneest daarvan, en alzo genuttigd doodt het de wormen in de buik.

Onder veldsalie of wilde selbe wordt meestal Salvia pratensis verstaan. De Gart zegt nogal verwarrend in kapittel 347; ‘En als men schrijft in een recept Salvia dan bedoelt men de tamme en zo men schrijft Eupatorium dan bedoelt men de wilde. Item, hier is te weten dat Eupatorium in echte ware geschriften van alle meesters van de artsenij niet is geheten wilde salie, dan Eupatorium heet leverkruid en lilifagus heet wilde salie, waarom echter de artsen noemen die Terminum Eupatorium voor wilde salie laat ik hier staan’. Herbarius in Dyetsche; ‘Eupatorium is geen wilde Salvia zoals zovele zeggen, want leverkruid of Eupatorium groeit veel hoger, zijn bladeren, noch zijn smaak lijken op wilde Salvia. Hetzelfde zegt ook Symon Ianuensis in de brief van Eupatorium en ook Pandecta in het kapittel van Eupatorium’.

Platearius zegt bij Eupatorium; ‘idem est quod salvia agrestis; viride maioris est efficacie quam siccum’. De afbeelding in de Gart lijkt niet op het leverkruid, meer op een salie, maar de tekst geeft weer: ‘dat dit is van de goed ruikende kruiden en heeft bladeren die zijn gelijk de bladeren pentafilon, dat is vijfblad, en zijn aan het eind gelijk als een zaag gekerfd is’. Dat slaat dan beter op Eupatorium en zo wordt hier waarschijnlijk Eupatorium cannibium bedoeld.

Vorm.

Aan de rijzige, opstaande en stevige stengels zitten driedelige bladeren die er ruw uitzien en aanvoelen. Leverkruid of basterdleverkruid heeft op hennep (Cannabis) gelijkende, gesteelde dofgroene bladeren, tegenoverstaand en grof gezaagd, lancetvormig. Op de stelten verschijnt een dichte eindstandige en soms met wat witte korrels bedekte bloemhoofdje die in bloei dof roze/mauve kleuren met omwindselblaadjes in 2-3 rijen in juli/augustus. Ook het hele gewas lijkt wel met een koninklijk purper doortrokken. Op het eind van de bloeitijd lijken de aartjes met een mistige waas bekleed. Mist flower of draadjesbloem, de bloemen zijn aan elkaar verbonden door kleine draadjes.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Gewoonlijk heet dit kruid Hepatorium, sommige noemen het ook Eupatorium. Lenardt Fuchs noemt het Eupatorium adulterinum als of men bastaard agrimonie zei. Van sommige wordt het Cannabina genoemd vanwege de gelijkenis die het heeft met de bladeren van hennep. In het Hoogduits noemt men het S. Kunigund kraut of Wasserdost, in het Nederlands boelkenskruid. De naam Hepatorium is dit kruid gegeven omdat het voor de lever zo nuttig is die men in het Latijn Hepar noemt want koning Eupator mag niet voor de vinder van dit kruid gehouden worden’.

Het is dus een valse Eupatorium en de echte is Agrimonia eupatoria. Agrimonia en Eupatoria worden wel meer met elkaar verwisseld. Eupatorium is zo genoemd naar Mithridates Eupator, koning van Pontus, die ontdekte dat deze plant een tegengif leverde. Het is een naam die door Plinius gebruikt werd die er waarschijnlijk Agrimonia eupatoria mee bedoelde waarvan alleen de smaak overeenkomt.

Leverkruid wordt de plant genoemd omdat het blad op de lever zou lijken, dus werd de plant in de sympathieleer gebruikt tegen leveraandoeningen. De naam leverkruid zou ook op een verkeerde vertaling slaan. Hepar is de Griekse naam voor de lever, de naam zou in dat geval niet van Eupator afgeleid moeten zijn, maar van Hepatorium.

Gebruik.

(2) Herbarijs; ‘Enpatorium, dat is wilde saelgie of hindelope. En is heet in de eerste graad en droog in de 2de en is veel beter groen dan droog. (2) En het is goed tegen jichtigheid. En men zal nemen castoreum (bevergeil) en wilde salvia en zal het koken met het sap van kolen en zal het drinken. En men zal pillen maken en die onder de tong houden. (3) En dit kruid is goed tegen alle ziektes van de lever.

(3) Tegen de wormen in de darmen zal men drinken pyrethrum en kervel met het sap van wilde salvia. En de bladeren gestampt met varkensvet is goed op pijnlijke wonden. Galenus zegt dat het goed is tegen dagelijkse koorts en laat goed urine maken. En de vrouw haar stonden hebben. En is goed tegen de pijn van de jicht’.

Belgisch Kruidboeck; ‘omdat dit kruid, droog of groen in regenwater een weinig gekookt op de vurige wonden en dikke gezwellen der menschen, paerden, koeijen en alle slach van vee gelegd, die weldra doet ontzwellen, den vurigen brand verdryft en zuiver geneest. Onze eenvoudige landbouwers kennen meestal dit kruid, tot hetwelk zy in dergelyke omstandigheden hunne toevlugt nemen’.

Herbarius in Dyetsche; ‘Boelkenscruyt of Eupatorium is heet in de eerste en droog in de tweede graad. Eupatorium is geen wilde Salvia zoals zovelen zeggen, want leverkruid of Eupatorium groeit veel hoger, zijn bladeren, noch zijn smaak lijken op wilde Salvia. Hetzelfde zegt ook Symon Ianuensis in de brief van Eupatorium en ook Pandecta in het kapittel van Eupatorium. Johanes Mesue zegt dat het leverkruid of Eupatorium de kracht heeft om de rode gal en slijm licht te purgeren of te reinigen. Het beschermt tegen verrotting, het versterkt de maag en de lever en geneest van de binnenste leden hun pijn.

(3) Het is een medicijn van de milt, geneest al haar verstoppingen en ziekten, langdurende koortsen verdrijft het. Tegen hetzelfde is de siroop goed zoals Mesue die beschrijft van Eupatorium. Als het genomen is, zes of acht dagen, neem een drachme van pillen aggatijf met siroop van Eupatorium. Tot slot om te versterken, neem sap van Cardamomum zoals Placemus het beschrijft.

(4) Tegen waterzucht (a) die uit koude zaken stamt en de geelzucht als dit uit verstopping van de lever en de milt komt (b): ‘Neem leverkruid, Salvia en kruidvlier, van elk een hand vol; de zaden van eppe, venkel en van peterselie, van elk een half ons; kook het tezamen in wijn, zuiver het en dan maak je er met suiker een siroop van en gebruik het zo het van andere siropen verteld is’. Daarna: ‘Neem pillen van Daphne mezereum’. Tot slot: ‘Neem dyalacca of een zoete likkepot om te versterken’.

Tegen het uitvallen van het haar kook je leverkruid en averone in loog en daarmee was je het hoofd.

Tegen schurft en jeuk: ‘Neem de sappen van leverkruid, van zuring en van aardrook, meng het met oxymel en hazenorenwater en drink dit tezamen’. Tegen hetzelfde van buiten: ‘Neem de sappen van leverkruid en van zuring, meng het met oud zwijnenvet, wat zout en met wat zwavel maak je er een zalf van en bestrijk daar mee de schurft’.

Tegen oude koortsen: ‘Neem wijn waar leverkruid, alsem, wilde nardus of Asarum in gekookt is, dan met wat suiker mengen en hiervan drinken’.

Tegen pijn en zweren van de darmen drink je wijn waar leverkruid en anijs in gekookt is’.

(a) Oedeem. (b) Ontsteking.

wolfs milch clviii ca

Esula latine·grece pinas vel peplus arabice scebτan·

(Der meister paulus in seinem bůch in dem capitel esula beschτeibet uns dz die sey heiþ und trucken an dem dτitten grad·(Der meister Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel scebτan idest esula auctoτitate·Diascoridis beschτeibet uns und spτicht dz diþ hab ein stamm eines armes lang und auþgebτeitet und vil knoden daran·und hat kleine subtÿle bleter gleich dem bÿnien und hat klein blůmen die haben purpur farbe·und hat ein samen d ist bτeit gleich dem linsen und hat ein weisse grobe wurczel die ist [200] vol milch·daz beste an der wurczel ist die rinde davon·die best zeÿt die wurczel auþ zů graben ist an dem angeenden meÿen·die milch ist auch gar soτgklich eingenommen·wan sÿ bτinget schaden dem herczen der lebern und dem magen·und zerbτichet die aderen in dem menschen·unnd bτinget auch gern dz kalt wee. Und darumb wer die wolffes milch bτauchen wil der můþ darunder thûn oder mischen etwas das jm die vergifft beneme als do ist safft van endivien und eþsig oder safft von nachtschaden kraut unnd also wirt jr natur der vergifft genommen unnd ist dem menschen kein schade·Und darumb kommet manich mensch von seinem leben die solich erczneÿen bτauchen von wolffes milche oder von spτinckwurcz. (Die meister spτechen das solichs kein erczneÿ seye sunder vergifft·und darumb nÿmm rat von einem weisen arczet d dich underτichten müge wz dir nucz oder schaden bτinge·(Johannes mesue spτicht dz esula vermischet mit nachtschaden saffte auþtreib sterckelich die bôse feüchtigkeit des eingenommen auff zweÿ quintin mitt zucker vermenget·(Esula also genüczet ist gůt den wassersüchtigen·

(Item die rinde davon gestoþsen unnd darunder gemüschet zucker von feÿeln und des eingenommen mitt hônig wasser genannt mulsa laxieret stercklich·(Platearius esula veτzeret auch den leib unnd machet dürτe·unnd verzeret auch die natur des menschen·(Item für die wassersucht· Nÿmme auch safft von fenchel kraut und seüde auch dem gar wol darnach seÿhe den durch ein tůch und thû darunder bulver von der rinden wolffes milch ein halb quintin und mische auch darunder zucker und mache darauþ ein tranck. (Diser tranck ist auch gar fast gůt und treibet auþ gengklichen gar vil bôser feüchtigkeyt die den menschen lange zeÿt geirτet habent und benymmet auch die wassersucht on zweÿfel·[201]

(1) Wolfsmelk, 158ste kapittel.

Esula Latijn, Grieks pinas vel peplus. Arabisch scebran. (Euphorbia esula)

De meester Paulus in zijn boek in het kapittel esula beschrijft ons dat dit is heet en droog aan de derde graad. De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel scebran, id est esula, haalt aan Dioscorides en beschrijft ons en spreekt dat dit heeft een stam van een arm lang en uitgebreid en veel knopen daaraan en heeft kleine subtiele bladeren gelijk de pioen en heeft kleine bloemen die hebben purperen verf en heeft zaden die zijn breed gelijk de linzen en heeft een weke grote wortel die is [200] vol melk, dat beste aan de wortel is de bast daarvan, de beste tijd de wortel uit te graven is aan de aangaande mei, (2) de melk is ook erg zorgelijk ingenomen want ze brengt schade het hart, de lever en de maag en verbreekt de aderen in de mensen en brengt ook graad de koude plas. En daarom wie de wolfmelk gebruiken wil die moet daaronder doen of mengen iets dat hem dat vergif beneemt zoals het sap van andijvie en azijn of sap van nachtschade kruid en alzo wordt zijn natuur het vergif ontnomen en is de mensen geen schade. En daarom komen vele mensen van zijn leven die zulke artsenijen gebruiken van wolfsmelk of van springkruid. De meesters spreken dat zulks geen artsenij is zonder vergif en daarom neem raad van een wijze arts die je onderrichten mag wat je nuttig is of schade brengt. Johannes Mesue spreekt dat esula vermengd met nachtschade sap uitdrijft sterk de kwade vochtigheid, dat ingenomen op twee drchme met suiker vermengt. Esula alzo genuttigd is goed de waterzuchtige.

Item, de bast daarvan gestoten en daaronder gemengd suiker van violen en dat ingenomen met honingwater genaamd mulsa laxeert sterk. Platearius, esula verteert ook het lijf en maakt droog en verteert ook de natuur van de mensen. Item, voor die waterziekte: Neem ook sap van venkelkruid en kook ook die erg goed, daarna zeef het door een doek en doe daaronder poeder van de bast wolfsmelk, een half drachme, en meng ook daaronder suiker en maak daaruit een drank. Deze drank is ook erg goed en drijft uit gans erg veel kwade vochtigheid die de mensen lange tijd bezeerd hebben en beneemt ook de waterziekte zonder twijfel. [201]

Zie kapittel 141.

Vorm.

Heksenmelk komt met bladige stengels tot meer dan een halve meter hoogte. De plant bloeit in juli met gele tot groenachtige schermen die op den duur zelfs roodachtig worden. Alle delen bevatten melksap.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘‘Deze kruiden worden tegenwoordig in de apotheken Ezula of Esula genoemd en anders hebben ze geen naam hier te lande die haar eigen is, dan de eerste soort heet Ezula major of grote Ezula en de tweede Ezula minor of kleine Ezula en beide worden van de Arabische dokters Alscebran of Alscobran of alleen Scebran genoemd. Ze schijnen de Pityusa van de Grieken te wezen en vooral de kleine soort want die heeft bladeren die op de wilde pijnboom of Picea, in het Grieks Pitys, voldoende lijken, te weten groter en breder dan de bladeren van cipressenwolfsmelk. (3) Van deze twee kruiden wordt verstaan het algemeen Latijns gedicht ‘Esula lactescit, sine lacte Linaria crescit’, dat is, ‘Esula geeft melk of melkachtig sap van zich, maar wild vlas of Linaria groeit zonder melk’. Anders zijn deze kruiden van bladeren elkaar enigszins gelijk.’

Engelse leafy branched spurge, Duitse Brachwurz, komt het woord Esula ook van braken? Of van een brak, ‘de brakende hond’. Meestal heten ze wolfsmelk, Duitse Wolfsmilch, Franse lait de loup en Engelse wolf’s milk.

Dodonaeus; ‘Ezula is tweevormig, groot en klein.’ Herbarius in Dyetsche; ‘Cleijn sporie of Esula minor’. Hildegard von Bingen bespreekt in 2 afzonderlijke kapittels Wulffesmilch, die Wolfsmilch en Brachwurtz, die Garten- und Sonnenwendwolfsmilch. Euphorbia helioscopia zou dan de kleine Brachwurtz zijn.

Hoewel de soorten wat verwarren naar het gebied waar ze beschreven worden, Euphorbia esula is wel duidelijk, voor de andere zijn er meer mogelijkheden als E. exigua en E. cyparissias als kleine.

Gebruik.

Ze werden gebruikt als heftig werkende purgerende middelen.

Herbarius in Dyetsche; ‘Cleyn sporie of esula minor is heet en droog in de derde graad. De wortel van kleine wolfsmelk is goed als medicijn, het heeft voornamelijk de kracht om slijm en zwarte gal te purgeren.

Tegen de dagelijkse koorts, tegen pijnen van de gewrichten, zoals de jicht in voeten en handen, tegen jicht, tegen onderbuikspijn en de waterzucht (a) die uit koude zaken komt: ‘Neem de wortels van kleine wolfsmelk, van peterselie, van venkel, van eppe en van kalmoes, van elk een ons; mastiek en kaneel, van elk twee drachmen; kook dit samen in twee pond water, dit zuiver je door een doek en met suiker maak je er een siroop van die moet je, zoals het al dikwijls gezegd is, nemen’. Deze klaargemaakte siroop laat naar toilet gaan. Als deze siroop voor de weelderige lieden te moeilijk is om te nemen, kook dan de wortel van klein wolfsmelk met rozijnen en met anijs in vers vleessap en geef daarvan tegen voor genoemde zaken te drinken. Of maak een zuiver mengsel van het poeder van de wortels van klein wolfsmelk, met kaneel, galigaan, anijs en mastiek etc. want dit is gemakkelijker en genoeglijker om te drinken. (2) Diegene die heet van samenstelling zijn zullen dit niet gebruiken want die krijgen koorts, wat volgens Serapio al veel mensen ondervonden hebben. Vooral is het slecht voor diegene die aambeien hebben want het opent de gaten van de aars en geeft hen het bloederige loop omdat hun gaten openen en vooral die gaten die bijna geopend zijn.

Kleine wolfsmelk of esula opent die maar stopt ze ook vanwege haar zuurachtigheid en droogte. Alle medicijnen die met zuurachtigheid en scherpte purgeren zoals esula (dat is kleine wolfsmelk) of Daphne mezereum doen dit zegt Serapio in het kapittel van scelran (dat is esula). (2) In het melk van wolfsmelk is er geen goedheid want het beschadigt diegene die het neemt. De landlopers hebben menig mens met deze melk gedood omdat het weinig kost. Als je ze vraagt welke medicijn ze te drinken hebben gegeven dan geven ze ten antwoord, het melk van kleine wolfsmelk. Dat wordt gemengd met de olie die olium sesamum heet waarmee ze sommige tot de dood toe purgeerden. Serapio, Pandecta en Platearius’.

(a) Oedeem.

Herbarijs: (3) Esula is een kruid dat op Linaria lijkt, dat is padde vlas. En het is een soort van tithymalus. De wortel is medicinaal en de stelen zijn rood en is er van 2 soorten, de kleinere en grotere. En beide laten ze schijten en zijn laxeren. En men gebruikt de schors van de wortel met andere medicijnen en men scherpt er andere medicijnen mee. Met een scrupel die schijten laat en fluimen purgeert en lijmige vochtvermenging in de maag en het meest in de darmen. En men geeft het tegen ziekte in de zijde en in de lies en tegen jicht en tegen koortsen die alle dagen komen. En tegen alle ziektes die van fluimen komen. En men zal die vochtvermenging rijpen eer men dit geven zal. En men zal het ook geven met wijn, wil men alleen geef anderhalf drachme of 2 drachmen. En de grote die van Parijs komt is de best’e.

Het Belgisch Kruidboek waarschuwt dan ook tegen het gebruik; ‘Het sap van al die Wolfsmelk planten op het vel gelegd, trekt blaren, die de bedelaers somtyds wel gebruiken om alzoo de mededoogendheid der goede menschen op zich te trekken; maer zy moeten zich wel wachten van dit sap daerop te lang te laten liggen, want het zou door zyne inetende kracht kwade gevolgen veroorzaken. De vruchten of het kruid van de Wolfsmelk enkelyk op de vyvers geworpen, kan de visschen doen in bezwyming vallen en op het water doen dryven alsof zy dood waren’.

ein frucht der mirabolanen

clix Ca

Emblici grece et latine amleg arabice·

(Johannes mesue capitulo dem mirabolanis spτicht das mirabolani emblici sind der erczneÿ das sÿ stercken den magen das heτcz und alle glider des leybes·(Pandecta in dem capitel Amleg idest Emblici steet geschτiben das dise sind kalt und trucken an dem ende des dτitten grats. (Die meister spτechen gemeinklich das dises sind frücht von einem baum in jndia·und der sind fünfferleÿ gestalt und ÿegkliche hat sunderlichen tugent an jr und einem sunderlichen namen als diþ zwen verþ auþweÿsen·Mirabolanoτum species sunt quinqz bonoτum Citrinus kebulus belliricus emblicus indus·Von disen früchten beschτeiben uns die meister vil hübscher tugent von dem auch geschτiben steet in dem·cclxxiij·capitel das sich an hebet mirabolani·(Avicenna in dem bůch de viribus coτdis spτicht dz dise frücht sind kalte und trucken·(Johannes mesue spτicht dz emblici und bellirici gar nahe einer natur sind dise bede machen dz hare auf dem haubt schwarcz die gebulvert und das haubt damit gewåschen. Dise lassen dz har nit auþ fallen. (Emblici treiben auþ die bôse feüchtung genant flegma·und dienet dem hirn fast wol·und machet gůt memoτien·Wann man in der erczneÿ emblici nit haben mag so mag man an jre stat nemen bellirici und herwider und für die bellirici mag man nemen emblici·(Item emblici bulver vermenget mit wulle safft und auff die fickblattern geleget ist darzů gůt·

(1) Een vrucht van de Mirobalanen, 159ste kapittel

Emblici Grieks en Latijn. amleg Arabisch. (Terminalia catappa, belerica, citrina en chebula, Phyllanthus emblica)

Johannes Mesue in het kapittel van mirobalanen spreekt dat mirabolani emblici zijn de artsenij dat ze versterken de maag, het hart en alle leden van het lijf. Pandecta in het kapittel Amleg, id est Emblici, staat geschreven dat deze zijn koud en droog aan het einde van de derde graad. De meesters spreken algemeen dat dit is een vrucht van een boom in India en die zijn vijfvormig gesteld en elk heeft aparte deugd aan hem en aparte namen zoals deze twee spreuken bewijzen. Mirabolanorum species zijn quinqe bonorum, citrinus, kebulus, belliricus, emblicus en indus. Van deze vruchten beschrijven ons de meesters veel leuke deugd waarvan dan ook geschreven staat in het 273ste kapittel dat zich aanheft mirabolani. Avicenna in het boek de viribus cordis spreekt dat deze vruchten zijn koud en droog. Johannes Mesue spreekt dat emblici en bellirici erg dicht bij een natuur zijn en deze beide maken dat haar op het hoofd zwart, die gepoederd en dat hoofd daarmee gewassen. (2) Deze laten dat haar niet uitvallen. Emblici drijft uit de kwade vochtigheid genaamd flegma en dient de hersens erg goed en maakt goede memorie. Als men in de artsenij emblici niet hebben mag dan mag men in haar plaats nemen bellirici en daartegen voor de bellirici mag men nemen emblici. Item, emblici poeder vermengt met toorts sap en op de aambeien gelegd is daartoe goed.

Zie ook kapittel 273.

Terminalia catappa, L.

Vorm.

De mirobalaan is afkomstig uit de zandstranden van de Andaman eilanden in de Indische archipel.

De statige boom wordt een 10-24m. hoog. De bladeren zijn samen gegroepeerd aan het eind van de takken. Bloemen staan in eindstandige lange pluimen. De vrucht is 5-6cm groot en van buiten met een vlezig omhulsel omgeven, dan een dikke kurklaag om de kern die steenhard is. Die drijft op water zodat ze overal langs de kusten van Madagaskar en Indië voorkomt.

Naam.

Terminalia, is afgeleid van terminus, ‘de bladen staan in trossen op het eind, terminus, van de takken’.

Dodonaeus;Ze heten Myrobalani als welriekende noten of eikels, doch heel oneigenlijk, want het zijn geen soorten van eikels, zegt Lobel, en ook geen welriekende vruchten en ook niet geschikt om in zalven te gebruiken, maar behoren eerder onder de geslachten van perziken of pruimen gesteld te worden. En zijn menigerlei van geslachten doch tegenwoordig kent men er maar vijf. De eerste soort heet in het Grieks Myrobalana xantha, in het Latijn Myrobalani flavae & luteae, in de apotheken Myrobalani citrini, dat is gele mirobalanen. Deze zijn langwerpig rond (zoals de Kepula ook zijn). De boom daar ze op groeien heeft bladeren als de perzikboom of amandelboom of, zo andere zeggen, als de sorbenboom.

De tweede soort, in het Arabisch quebulgi genoemd en daarnaar in het Grieks Kepoula, in de apotheken Kepuli of Quebuli, in het Latijn Chepula, Cepula of Cebula, wordt van de voorverkopers het meest geacht en is de allergrootste en heeft de gedaante van een langwerpig kleine limoen of perzik, vast, knoestig en zwart of bruinachtig van vlees die smaakt als een gekonfijte walnoot met een dikke schors en als die in water geworpen worden terstond te gronde gaan. Sommige zeggen dat deze op een boom groeien zoals de gele met bladeren van perzikboom of amandelboom. Ze worden zelden hier te lande gebracht, anders dan hard en slecht gekonfijt.

De derde heet in het Arabisch delegi afuat, in het Grieks Myrobalana Indica en Damasonia, in het Latijn ook Inda, Damasonia en Nigra Myrobalana en in de apotheken Myrobalani Indi, in onze taal zwarte myrobalanen naar hun zwarte of donkerblauwe kleur, ze hebben geen kern, maar hebben knoesten bijna zo hard als steen, de beste zijn de heel zwarte die het meeste vlees hebben, zwaar en als die gebroken worden vast gevonden worden. Ze zijn meest achthoekig en groeien op een boom als de perzikboom of, zoals andere zeggen, als de wilgenboom.

De vierde wordt Empeliticae, Emblicae of Emblicae Myrobalani genoemd (naar het Arabische embelgi, embleg, amleg en ambegi) Deze lijken meer op de stukken dan op de gehele pruimen, hoewel ze eigenlijk heel rond zijn en met ettelijke voren of groeven of enigszins driekantig. De beste zijn als ze in grote stukken gedeeld worden, dikker en zwaarder en dan meer merg of vlees hebben dan de steen of kern groot is. De boom daar ze op groeien heeft de bladeren klein gesneden en een tien cm lang of, als andere zeggen, als die van de wilgenboom. Deze worden vers en goed gekonfijt met grote menigte hier te lande gebracht.

De vijfde heet in het Arabisch bellileg, bellegi of beleregi, in het Grieks Belezica en in het Latijn Beleetzica of Beletzica, in de apotheken Bellirici en Belitrici. Ze groeien op een boom met bredere bladeren dan de andere en lijken bijna op de bladeren van laurier en deze moeten de Empletitica bijna gelijk wezen van gedaante en een dikke schors hebben die rond en niet zeer groot is en mals om te eten. De namen van al deze soorten zijn in dit slecht Latijns gedicht begrepen:

Myrobalanorum species sunt quinque bonorum,

Citrinus, Kebulus, Belliricus, Emblicus, Indus’.

Indische amandel of tropische amandel, naar de amandelsmaak, Duits Indischer Mandelbaum. Bij de Engelsen, Duitsers en bij ons zijn ze meer bekend als mirobalanen, van Frans myrobolan, van Latijn myrobalanum, van Grieks myrobalanos, ‘een zalfachtige vrucht’.

Gebruik.

Herbarius in Dyetsche; ‘Mirobalani zijn allen tezamen koud en droog in de tweede graad. Het zijn vruchten die over de zee groeien. Er zijn vijf soorten van, te weten citrini, kebuli, indi, emblici en bellirici. Emblici purgeren slijm en de zwarte gal als ze gekookt worden met de wortel van esula minor (dat is de kleine Euphorbia) en met senne bladeren.

Het poeder van emblici die met de wortels van wolkruid of zijn bladeren gekookt is goed tegen aambeien als je het daarop legt en strijkt.

Als je het poeder van Aloë en van emblici met olie van lijnzaad, die men gewone olie noemt, mengt en op het hoofd strijkt is dat goed tegen het uitvallen van het haar.

Mirobalanen citrini purgeren coleram of de rode gal.

Kebuli, emblici en belliric purgeren slijm. Mirobalini indi laxeert de zwarte gal. De meesters zeggen dat alle mirobalen gal purgeren, ze zijn nochtans verschillend.

Citrini laxeert voornamelijk de rode gal en daarna slijm. Kebuli voornamelijk slijm en daarna de rode gal. Indi voornamelijk de zwarte gal en daarna de rode gal volgens Platearius’.

augentrost clx Ca

Eufragia latine·arabice herba adhill·

(Der meister paulus beschτeibet uns in seinem bůch in dem capitel eufragia und spτicht·dz diþs seÿ ein kraut und seÿ gleich an dem stam dem ÿsop allein die stengel von augendτoste haben ein vielfarbe und hat nit este·und kleine bleter und hat blůmen die sind weiþfarbe·(Diascoτides [202] spτicht das dises kraut anders nÿendert gebτaucht sol werden dan zů den augen· (Von dem kraut wasser gebτant und die augen damit gewåschen machet sÿ fast klare und stercket dz gesicht·Item dises kraut gestossen und den safft gestrichen umb die augen machet sÿ klare und schône·

(1) Ogentroost, 160ste kapittel.

Eufragia Latijn. Arabisch herba adhill. (Euphrasia officinalis)

De meester Paulus beschrijft ons in zijn boek in het kapittel eufragia en spreekt dat dit is een kruid en ze lijkt aan de stam op de hysop, alleen de stengels van ogentroost hebben een veelkleurig en heeft geen twijgen en kleine bladeren en heeft bloemen die zijn witkleurig. (2) Dioscorides [202] spreekt dat dit kruid anders nergens gebruikt zal worden dan tot de ogen. Van het kruid water gebrand en de ogen daarmee gewassen maakt ze erg helder en versterkt dat gezicht. Item, dit kruid gestoten en dat sap gestreken om de ogen maakt ze helder en schoon.

Vorm.

Bladen zijn eivormig en diep getand die tegenover elkaar staan. Is weinig vertakt, op goede gronden meer en hoger, 5-15cm. Bloemen zijn okselstandig en glad. In mei/september zie je lila bloembladen op een witte ondergrond, soms met wat geels. Eenjarig. Groeit als halfparasiet op droge weiden waar het gras niet in overvloed groeit en lichte bossen.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Al lang geleden is dit kruid Eufrasia genoemd geweest, de nieuwe schrijvers noemen dat Euphrosyne. Sommige noemen dit gewas Ocularis en Ophthalmica al of men oogkruid zei omdat het voor de ogen zo nuttig en behulpzaam is en daarom wordt het ook van de Hoogduitsers Augentrost en van de Neder-Duitsers ogentroost genoemd, de Engelsen noemen het eyebricht, dat is te zeggen het licht der ogen’.

Euphrasia komt van Grieks euphraino: verlichten, naar de fabel dat het blindheid kon genezen. De genezende eigenschap zou door zwaluwen ontdekt zijn die er hun jongen mee voerden als die last hadden van zere ogen. Dit werd door de mensen gezien en nagevolgd. Dit vooral omdat de donkere vlek midden in de bloem op de menselijke pupil leek. (signatuurleer)

H. Hildegard beschreef het als Frasica.

Gebruik.

Herbarijs; ‘Eufragia is een smal kruidje en groeit een zeventien cm lang en draagt witte bloemen als muur en is koud in de eerste graad. (2) Ze verheldert de ogen, daarom is het goed in andere waters die naar de ogen gaan. En men maakt er water van voor de ogen en het verkoelt de ogen en verzacht ze. En is goed tegen hete blaren en tegen hete lever en geelzucht en hete maag, ja water daarvan gemaakt met andijviewater’.

Dodonaeus; ‘‘Ogentroost is heet en droog van aard, nochtans is de droogte daar opmerkelijker in dan de hitte.

(2) Ogentroost wordt in de gebreken van de ogen zeer geprezen en veel gebruikt. Dit kruid kan alleen en op allerlei manieren gebruikt het gezicht bewaren, vermeerderen en als het ziek is versterken en op zijn oude stand weer brengen. Men geeft dat allerbeste als het tot poeder gebracht of gestampt is en daar wordt dikwijls noch zoveel venkelzaad bijgevoegd met wat foelie of Macis, wat de inwendige schors van notenmuskaat is, dun en goed van reuk en dan wordt daar zoveel suiker bij gemengd als dat alles tezamen weegt. Van deze menging een lepeltje, hetzij alleen, hetzij met wat lichte en zwakke wijn wordt van sommige ’s morgens met nuchtere mond en de tijd van vele dagen, ja soms ook maanden gebruikt met grote baat en nuttigheid in de gebreken van het gezicht.

Ogentroostwijn. Men maakt men van dit kruid in de wijnmaand een wijn die als het door oude lieden gebruikt wordt hun gezicht zo versterken en verlichten kan dat ze weer jonge ogen schijnen gekregen te hebben en zo wordt hun daarmee alle beletsel en gebrek van de ogen afgenomen, vooral als die ogen met overvloedige waterachtige rauwe vochtigheden bezet en belemmerd zijn als Arnoldus Villanovanus schrijft.

Attich clxi Ca

Ebulus latine·grece meation arabice cameactis vel jacta·

(Deτ meister Plinius in dem capittel Cameactis beschτeÿbet uns und spτicht dz do seÿ zweÿerhande cameactis·eins actis das ander cameactis·und versus·Sambucus en actis sed ebulus en cameactis·In disem verþ findest du underscheid·wann dz woτt actis bedeütet uns holder von dem findenstu in dem capitel sambucus in dem pandeck de S oder cameactis das ist ebulus und heisset zů teütsche attich. (Attich ist ein kraut und ist minder wann holder·die bleter steen nahet beÿ ein·und die geleichen den mandeln bletter·wann dz sÿ ein wenig lenger sind und haben eynen schweren gerauch·und an dem esten in der hôhe hat es kronen gleich dem holder·und hat auch blůmen und samen gleich dem holder·und hat este die sind in der dicke eines fingers·(Der meister Diascoτides spτicht das attich die wesserige feüchtung in dem bauch beneme davon getruncken·(Attich gesoten und geessen geleich als kôle erweichet den verhårten bauch·die este und die krone von attich haben geleich natur dem kraut·(Die wurczel von attich ist den wassersüchtigen die aller beste erczneÿ dÿe man finden mag davon getruncken·(Die wurczel in wasser gekochet und den frawen damit unden auffgehebet benymmet die hertte der můter genant matrix·(Die bleter gesoten in wasser und das getruncken benymmet den trucken hůsten·(Und ist auch gůt dem do hat squinanciam das ist ein geschwere in der kelen·(Den die uvula hindert das ist das blat das für die kele scheüffet der garganisier mit disem wasseτ mit wenig bertrum vermenget er genÿset zůhandt·[203] (Item attich ist von warmer unnd truckener complexion·

(Item das saft von attich darjnne veτmenget wolffes milch wurzel gebulvert und zucker ist gůt zů nüczen wider dat fieber quotidian·(Und ist auch gůt wider das gegicht und weethumb der fŭsse podτagra genant platearius·

Kruidvlier, 161ste kapittel.

Ebulus Latijn. Grieks meation. Arabisch cameactis vel jacta. (Sambucus ebulus)

De meester Plinius in het kapittel Cameactis beschrijft ons en spreekt dat dit er zijn twee soorten cameactis, een actis en de andere cameactis en versus Sambucus en actis sed ebulus en cameactis. In deze spreuk vind u onderscheidt want dat woord actis betekent bij ons vlier en van die vind u in het kapittel Sambucus in de Pandeck de S, of cameactis dat is ebulus en heet in Duits attich. Kruidvlier is een kruid en is kleiner dan de vlier, de bladeren steen dicht bijeen en die lijken op de amandel bladeren dan dat ze een weinig langer zijn en hebben een zware reuk en aan de twijgen in de hoogte heeft het kronen gelijk de vlier en heeft ook bloemen en zaden gelijk de vlier en heeft twijgen die zijn in de dikte van een vinger. De meester Dioscorides spreekt dat kruidvlier de waterige vochtigheid in de buik beneemt, daarvan gedronken. Kruidvlier gekookt en gegeten gelijk als kolen weekt de verharde buik, de twijgen en de kronen van kruidvlier hebben gelijke natuur als het kruid. (3) De wortel van kruidvlier is de waterzuchtige de allerbeste artsenij die men vinden mag, daarvan gedronken. (2) De wortel in water gekookt en de vrouwen daarmee van onderaf gebaad beneemt de hardheid van de baarmoeder, genaamd matrix. (4) De bladeren gekookt in water en dat gedronken beneemt de droge hoest. (5) En is ook goed die er heeft squinancie, dat is een zweer in de keel. Die de uvula hindert, dat is dat blad dat voor de keel schuift, die gorgelt met dit wasser met weinig bertram vermengt, hij geneest gelijk. [203] Item, kruidvlier is van warme en droge samengesteldheid.

Item, dat sap van kruidvlier daarin vermengt wolfsmelkwortel gepoederd en suiker is goed te nuttigen tegen de vierdaagse malariakoorts. En is ook goed tegen de jicht en pijn van de voeten podagra genaamd, Platearius.

Vorm.

De kruidvlier heeft vierkante kruidachtige stengels die met merg gevuld zijn. De bladeren zijn geveerd, de deelblaadjes gezaagd. De geurende bloemen zijn wit, soms met een vleugje rood en komen in juni en juli. Ze worden gevolgd door zwarte, sappige vruchten. Het kruid sterft in de winter af maar loopt in het voorjaar weer uit en soms veel verder dan de oorspronkelijke plaats.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Hier te lande wordt dit kruid hadich genoemd, in Hoogduitsland Attich. Zijn oude namen, te weten in het Grieks, zijn Chamaeacte, dat is lage vlier, Heliosacte, Agria acte en Euboïce; in het Latijn Ebulus of Ebulum of naar de Griekse Humulis Sambucus, dat is lage of nere vlier’.

Sambucus zou zijn naam hebben van het Latijnse sambuca, de naam van een ‘muziekinstrument’ dat gemaakt was van vlierhout. Maar de oude sambuke was geen windinstrument, het was een viersnarige lier. Waarschijnlijk stamt de naam af van het Griekse sambyx, dit is een vorm van sandux, waarmee een ‘rode verfstof’ bedoeld wordt. Het stuk san is de rood stam, zie ook sandelhout, sanguis, ‘bloed’.

Ebulus betekent tegen vele ziektes, of naar Euboa, de groeiplaats.

Atich, van Grieks Acte, Attech of Attich bij Bock. Dit is een leenwoord uit het Griekse (chamai) akte: vlier. Hildegard von Bingen spreekt van Hatisch, der Attich. Herbarius in Dyetsche; ‘Adick of ebulus.’

De kruidvlier of peterselievlier, de laatste naam is vanwege de gelijkenis van de bladeren.

Gebruik.

Uit de wortel, stengel en bladeren werd een zeer goed middel tegen verstoppingen gemaakt. De bladeren en stelen werden als een middel tegen luizen in de bedstede gelegd. De kamer werd ermee ontsmet door enige bladeren op gloeiende kolen te leggen, zodat die rook dan de kamer introk. De bladeren, afgetrokken in water, zouden een goed middel zijn om mollen weg te houden, dit vanwege de geur. Ze worden gestrooid in graanpakhuizen, hun sterke geur zou muizen van het graan afhouden. Het is een oud geneeskruid, het werd gebruikt voor bepaalde ingewandskwalen en als zodanig werd het door de mensen meegenomen. De attich gold vroeger als een krachtig roestwerend middel en was daarom bij elke burcht te vinden.

(2) Herbarius in Dyetsche; ‘Adick of ebulus is heet en droog van samengesteldheid, het verdroogt, het maakt vlees en verandert of verteert sterk. De wortels en bladeren zijn diegene die in de medicijnen gebruikt worden, ze verteren en openen, daarom laten ze bij de vrouwen hun stonden komen als je een beroking bij de baarmoeder maakt door kruidvlier, bijvoet en averone in wijn te koken. Tegen jicht dat opzwelt op de voet of tegen andere leden die gezwollen zijn van slijmachtige materie (a): ‘Neem kruidvlier, kamillebloemen en Melilotus, van elk een hand vol; tarwezemelen twee handen vol; kook het tezamen in loog en daar mee was je drie- of viermaal daags de voeten of de gezwollen plaatsen, want het geneest’.

Tegen arthritis/artrose (dat is pijn in de leden of gewrichten) en tegen jicht in handen en voeten: ‘Neem het sap van kruidvlier met zout water en leg dat op die plaats’.

(3) Tegen waterzucht (b) dat uit koude zaken komt: ‘Neem wijn waar de wortel van kruidvlier, de zaden van venkel, van peterselie en van eppe in gekookt zijn, wat het is een grote remedie volgens Pandecta in het kapittel van kruidvlier’.

Het sap van kruidvlier dat je in de oren doet is goed tegen oorsuizen. En met het sap van alsem gemengd doodt het de wormen van de oren.

Tegen venijnige beten neem je het sap van kruidvlier want dat ontbindt het bloed en melk die gestold zijn.

Het sap gedronken doodt de acchelen. (dat zijn bloedzuigers)

(4) Tegen oude hoest c3): ‘Neem wijn waar kruidvlier met zoethout in gekookt is’.

(5) Tegen blaren in de keel is bijzonder goed het sap van kruidvlier, weegbreewater en wat bertram dat met wat honing van rozen tezamen gemengd en gegorgeld wordt. Hetzelfde voorkomt ook dat de vochtigheid naar de keel toe vloeit. Hetzelfde is ook goed tegen tandpijn als je de tanden daarmee wast, ook is het goed tegen vallende huig.

Water waar kruidvlierwortel met hertstongen in gekookt is helpt bijzonder tegen gebreken van de milt. Tegen niergruis is het goed om wijn waar kruidvlier en eppe in gekookt zijn te drinken. Pandecta.

(a) Cysten. (b) Oedeem. (c) Tuberculose ?

Herbarijs; ‘Ebulus, dat is adec, en het is heet in de andere graad en heeft dezelfde kracht die de vlier heeft, uitgezonderd dat het zeer laat schijten. En de wortel is medicinaal. En het sap van de wortels purgeert al trekkende fluimen en lijmige vochtvermenging en laat ze opwaarts verwijderen en nederwaarts met grote pijnen. En daarom zal men ze niemand geven tenzij dat hij eerst bereidingen heeft genomen als oxymel zodat de vochtvermengingen eerst rijp zijn. En men geeft tegen de dagelijkse koorts en tegen de koorts die om de andere dag komt van gele gal en die van licht gele kleur. En tegen het lijden in de zijde en in die lies. (3) En purgeert aldus het best waterzucht dat van fluimen komt. En die het water laadt die zal men stoven met de bladeren in een kuip en op die bladen zal men zolang hete tegels leggen dat de zieke goed zweet.

Ebulus is goed tegen verstopping van de lever en tegen de geelzucht. En men doet het ook met andere medicijnen die laten schijten en in oxymel laxativum. En van de bladeren zijn goed baden gemaakt tegen kwetsingen in de leden en tegen benen en voeten die zwellen’.

Hildegard von Bingen spreekt van Hatisch, der Attich, waarvan het nuttigen gevaarlijk geacht wordt, de bessen ‘bere atich’, worden aangeprezen in koude omslagen bij nagelverrotting aan handen en voeten.

ackeley clxii Ca

Egilops vel Egilopa grece·arabice kusir·vel klausir vel dolara·

(Diascoτides spτicht daz ackeleÿ seÿ ein kraut und habe bleter geleich den weyssen sunder das die ackeleÿen bletter weicheτ sind unnd oben hat es heübter darjnn der same wechset und umbzogen mit heübelin·(Galienus in dem sechsten bůch simplicium farmacarum in dem capitel egilops spůicht daz sein gerauche seÿ gar scharpffe·unnd sein tugent ist auch durchtringen und verzeren die harten geschwer unnd ist auch fast gůt für die fisteln an wôlichen enden sÿ sein mügen am leibe das kraut gestossen unnd den saffte darein gelassen·(Item wilt du heÿlen den bôsen grÿndt an dem leÿbe behendigklich so nÿmme ackeleÿ und weÿczen mele und mische die under einander mit weinstein ôle und streiche damit die haut an dem leibe der grÿndt heýlet davon zůhandt·[204]

(1) Akelei, 162ste kapittel.

Egilops vel Egilopa Grieks. Arabisch kusir vel klausir vel dolara. (Aquilegia vulgaris)

Dioscorides spreekt dat akelei is een kruid en heeft bladeren gelijk de tarwe uitgezonderd dat de akeleien bladeren weker zijn en boven heeft het hoofdjes daarin het zaad groeit en ombogen met hoofdjes. Galenus in het zesde boek simplicium farmacarum in het kapittel egilops spreekt dat zijn reuk is erg scherp en zijn deugd is ook doordringen en verteren de harde zweer en is ook erg goed voor de etterwonden aan welke einden ze zijn mogen aan het lijf, dat kruid gestoten en het sap daarin gelaten.(2) Item wil u helen de kwade schurft aan het lijf behendig zo neem akelei en tarwemeel en meng die onder elkaar met wijnsteenolie en strijk daarmee die huid aan het lijf , de schurft heelt daarvan gelijk. [204]

Vorm.

In het voorjaar zijn de zachte bladen mooi als ze half geopend zijn en gemengd met roze/grijs groene glans op de bovenkant. De onderste bladen zijn dubbel drietallig met ingesneden en aan de achterkant blauwachtig/groene behaarde blaadjes. Opstaand behaarde, bebladerd en veelbloemig.stengels. Talrijke kleine en eerst wat hangende en later min of meer opstaande klokachtige bloemen die in kleur variëren van donkerblauw tot violet met kelkbladen van 2-2.5cm lang, de 5 trechtervormige kroonblaadjes lopen uit in een buisvormige spoor.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘‘De nieuwe kruidbeschrijvers hebben dit kruid Aquileia en Aquilina genoemd op het Latijns, dan hier te lande noemt men het akeleyen, in Hoogduitsland Agley en Ageley, in Frankrijk ancoiles of ancolye’.

Duits die Akelei, als Agleia, Ackeleia, Acoleia of Agleia werd het bij H. Hildegard opgevoerd, Agleyblumen bij Bock oud-Hoogduits, sinds de 10de eeuw, heet het Agaleia en Ag(e)leia, in midden-Nederlands was het acolie in 1294 (uit Frans ancolie) en nu akelei of akolei. Deze namen zijn ontleend aan midden-Latijn aquileja dat mogelijk tot aquila: adelaar, behoort. De opvallende en met een haak inwaarts gekromde spoor van de versierde honigbladen herinnert aan de klauwen van een adelaar. De naam kan ook afgeleid worden van Latijns aqua: water, en Latijn legere: lezen of verzamelen, een waterverzamelaar wat betrekking heeft op de bloemkroon waarin regen kan worden opgevangen. Esther Gallwitz wijst er op dat de plant voor het eerst door Hildegard van Bingen genoemd werd en de Oudhoogduitse namen „aglaia“ of „agleya“ gebruikte. Die stammen van de Indo-Germaanse betekenis „ak“, af dat spits of scherp betekent. Pas Albertus Magnus gebruikte daaruit het woord „aquila“.

De naam Egilops is wat vreemd, ook de omschrijving;’ Dioscorides spreekt dat akelei is een kruid en heeft bladeren gelijk de tarwe uitgezonderd dat de akeleien bladeren weker zijn en boven heeft het hoofdjes daarin het zaad groeit en ombogen met hoofdjes’. Zo schrijft Dodonaeus; ‘Sommige willen de akeleien de krachten van Aegilops toeschrijven, ander houden ze in alles zo krachtig als de grote santorie of Centaurium majus, maar ze zijn daarin zeer bedrogen want de mening schijnt tegen alle reden te strijden’.

Gebruik.

Dodonaeus; ‘Welke krachten dit gewas mag hebben is noch niet genoeg bekend of onderzocht, gemerkt dat het tegenwoordig nergens om gezaaid en onderhouden wordt dan om de hoven te versieren en om er kransen, tuiltjes en meien van te maken. Dan Hieronymus Tragus schrijft dat het zaad van de akeleien het gewicht van een drachme of vierendeel lood met wat of een halve scrupel saffraan in wijn gedronken zeer nuttig is om in de verstopping van de lever op te lossen en de geelzucht te genezen, maar die dat ingenomen heeft moet zeer goed gedekt en warm gehouden worden totdat hij goed sterk zweet.

Sommige willen de akeleien de krachten van Aegilops toeschrijven, andere houden ze in alles zo krachtig als de grote santorie of Centaurium majus, maar ze zijn daarin zeer bedrogen want de mening schijnt tegen alle reden te strijden.

(2) Tegen de onzuiverheid en schurft en schilfers van het hoofd gebruikt men zeer nuttig het sap van dit kruid dat met azijn vermengd is als men dat hoofd eerst met zout water gewassen heeft.

yfen oder ebich

Das clxiii Capit

Edera arboτea latine grece cissos·

(Die meister spτechen dz edera darumm also geheissen werde uτsachen halber dz die geÿþ oder die jungen scheflin das kraute gern essen darvon edera sein namen hat ab edondo·Auch spτechen sÿ dz edera darumb heÿþ seÿe wann es gibt den geÿssen die es essen vil milch·(Edera hat lang este unnd hanget sich an wo es wechset·(Item edera schlinget sich auf ein andern baum oder warzů es sich gesellet hat und schleichet sich damitt gar in vil wurczeln·es treget auch selten frucht oder blŭt darumb dz es kalter natur ist·und wechet gern an kalten stetten·Aber so es frucht tregt so saugt er alle feüchte auþ der wurczeln daran es sich gesellet hatt·(Dises kraut stincket fast und ist alle zeÿt grŭnn·(Der meyster Diascoτides spτicht dz der safft von edera gelassen in dÿe nasen reÿniget das haubt von bôsen flüssen. (Item edera mit ôle gesoten und in die oτen gelassen benymmet den schmerzen darauþ·(Item die bleter mitt wein gesoten und den getruncken benymmet hicz die den menschen understeet zů entzúnden·

(1) IJf of klimop.

Dat 163ste kapittel.

Hedera arborea Latijn. Grieks cissos. (Hedera helix)

De meesters spreken dat Hedera daarom alzo geheten werd vanwege de oorzaak dat de geiten of de jonge schapen dat kruid graag eten en daarvan edera zijn naam heef, ab edondo. Ook spreken ze dat edera daarom geheten is want het geeft de geiten die het eten veel melk. Hedera heeft lange takken en hangt zich aan wie het groeit. Item, Hedera slingert zich op een andere boom of waartoe ze zich vergezeld heeft en slaat zich daarmee erg in met veel wortels, het draagt ook zelden vrucht of bloeit, (2) daarom dat het van koude natuur is en groeit graag aan koude plaatsen. Maar zo het vrucht draagt zo zuigt het alle vochtigheid uit de wortels daaraan het zich vergezeld heeft. Dit kruid stinkt erg en is altijd groen. (4) De meester Dioscorides spreekt dat het sap van Hedera gelaten in de neus reinigt dat hoofd van kwade vloeden. (4) Item, Hedera met olie gekookt en in de oren gelaten beneemt de smarten daaruit. Item, de bladeren met wijn gekookt en dan gedronken beneemt hitte die den mensen in staat stelt te ontsteken.

Vorm.

De klimop met zijn mooie, altijdgroene, leerachtige en vijflobbige bladeren is zeer geschikt om op donkere plaatsen te groeien. De bloei is heel bijzonder. De hangende takken bezitten opeens geen hechtwortels meer en komen dus vrij in de lucht te hangen. De bladeren zijn ook opeens anders gevormd, meer eirond en niet meer gelobd en zitten rondom de stengel. Aan deze takken verschijnen tegen de herfst de bloemen en in het voorjaar de zwarte bessen. Die andere groei wordt door de kwekers gebruikt om die stekken en zo een heel andere klimop verkrijgen (de Arborescens vormen) Die gestekte vormen groeien bolvormig en strui­kachtig, klimmen niet meer maar bloeien elk jaar. Uit het zaad komt de oorspronkelijke plant weer terug.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Dit gewas wordt hier te lande veyl genoemd, in Hoogduitsland Ephew, in Frankrijk lierre, in Spanje yedra en in het Latijn Hedera, in het Grieks Kittos en Kissos. In het Hoogduits Schwartzer Eppich en Maur Epheu of Baum Epheu. In Nederland noemt men deze kruiden ook wel soms ieve, yeve en iesten bladeren, weche, clem, clim, velue, ebich, maar meest clijf of cleef, in Brabant ook eerdtvel, in Engeland ivi of ivie. De nieuwe kruidbeschrijvers noemen de klimop die om de bomen groeit in het Latijn Hedera arborea als of men zei boomveil en die langs de muren en wanden groeit Hedera muralis, dat is muurklimop of wandklimop. Andere zijn nochtans van mening dat allerhande klimop die ergens op klimt (hoedanig dat het ook is daar het op groeit en er vast aan blijft hangen) Hedera arbores of boomveil genoemd behoorde te wezen en dat tot verschil van de kleine veil die langs de aarden kruipt’.

Hedera komt van Grieks hedra, ‘zitten’, het zit steeds vast op zijn gastheer. Mogelijkerwijs is het ook verwant met haedus, ‘bokje, omdat ze die als voer dient.

Iwa, Iwe en dergelijke namen zijn vroeger voor de klimop en Taxus gelijknamig.

Duits Efeu of Epheu bij Bock, in het midden-Hoogduits Ephou, Ebe-hou, ook Yve, Ywemboom, Ywenlo en Iwenloff komen voor. De eerste letters betekenen eeuwig, omdat het altijd groen is, iwa, iwe of ewig, eiloof: eeuwig loof, vergelijk Immergrun en Wintergrun.

Hildegard von Bingen vermeldt Ebich, der Efeu als een voor de mensen nutteloos, ‘velut unkrut’.

Gebruik.

Wordt alleen nog in homeopathie gebruikt tegen galstenen, sinusitis en bij slijmvliesontstekingen in inhalaties wat met het medicinaal gebruik van de kruidboeken wonderlijk goed overeenstemt.

Herbarius in Dyetsche; ‘Weluwe, weghe of edera arborea wordt zo genoemd omdat het aan de bomen hangt. Of van eten wordt het genoemd want het wordt door de geiten gegeten en maakt in hen veel melk. (2) Haar wortel is van een koude natuur, het raakt de aarde, het groeit koud, haar bladeren blijven lang groen en die zijn van een bittere, bitterzuurachtige of stoppende smaak. Van Hedera of klimop zijn er twee soorten, te weten een witte en een zwarte of mannetje en vrouwtje, de witte klimop draagt witte vrucht, de zwarte klimop draagt zwarte vruchten. Met de klimop plag men de poëten te kronen als een teken van scherp verstand en subtiele geest en daarom zegt de grote Albertus dat de grote Alexander zijn ridders met klimop bekroonde. Plinius zegt dat klimop een boom is die zeer hoog groeit, ja, zo hoog als een boom of de muur waar de standaard op rust. Het heeft bladeren die gesneden hoekachtig zijn, van een zware reuk en bittere smaak, waaronder de vrouwen schuilen. Klimop, al is het bitter, het is nochtans goed in de medicijnen, haar kracht is stiptica (stoppend) daarom geneest het de rodeloop.

(3) Tegen doofheid neem je sap van klimop en meng het met olie van bittere amandelen en doe dit erin.

(4) Als je het sap in de neus doet reinigt dit het hoofd en verzacht de hoofdpijn.

Van tegengestelde dingen is klimop tezamen gezet en daarom heeft het de tegengestelde macht als te rijpen, tot zich te trekken, te zuiveren en te verzachten, daarom krijgt het bloed van de bok die met klimop gevoed is kracht die diuretica genoemd wordt (of de urineweg te openen) breekt de steen in de nieren en de blaas.

Men vindt een soort van klimop op wiens bladeren het laudanum blijft hangen (a) wiens kracht zeer groot is en in de medicijn geprezen wordt want zijn geur laat de vrouwen hun bloemen of stonden komen en verdrijft de moederkoek waar de vrucht in rust. Serapio’.

(a) zie Cistus.

Herbarijs; ‘Batte edre groeit graag aan oude muren en aan bomen en daar omtrent, het is zomer en wintergroen. En de meesters twijfelen in welke samengesteldheid dat ze is. Nochtans proeft men dat deze bladeren zeer verkoelen als men ze zomers strooit achter het huis. En daarbij mag men proeven dat ze van koude samengesteldheid zijn. En deze bladeren legt men op brand. De gom die eruit loopt breekt de steen en hierbij zo proeft men dat ze van hete natuur zijn.

Tegen de grote reuma; Neem 1 doek en maak het nat in het sap van wedewinde en steek het de zieke in de neusgaten en leg die een tijdje dwars en richt die weer op en dan trek je die doek eruit en aldus zullen de kwade vochtvermenging uit de hersens vallen’.

gundelrebe clxiiii ca

Edera terτestris latine·grece camecissos·

(Diascoτides in dem capitel camecissos spτicht dz diþs haben bleter die sind gekernet und rotunde und wechset auff der erden·und bτeitet sich weit umb her·Sein blůmen sind gleich dem basilien blůmen an der gestalt·dises kraut wirt genüczet zů erczney und die wurczeln nit·Dise bleter gesoten in wasser und das getruncken benÿmmt ÿctericiam dz ist die gelesucht·Diþ ist ein gůt bad kraut für dem stein in dem lenden und für die sucht d fŭsse podagra genant·(Gundelreb hat zweierleÿ substanz·die ein ist von kalter natur·die and ist von [205] warmer natur als Pandecta spτicht·(Item gundelrebe mitt essig gesoten und auff das milcz gelegt ist die auff lauffung des milczes stillen·(Item gundelrebe safft in die oτen getan bτinget das hôren und ist auch gůt wider zene weethumb Pandecta in dem capitel Scissos·

(1) Hondsdraf, 164ste kapittel

Hedera terrestris Latijn. Grieks camecissos. (Glechoma hederacea)

Dioscorides in het kapittel camecissos spreekt dat dit heeft bladeren die zijn gekerfd en rond en groeit op de aarde en breidt zich wijdt om uit. Zijn bloemen zijn gelijk de Basilicum bloemen aan de vorm en dit kruid wordt genuttigd in de artsenij en de wortels niet. (2) Deze bladeren gekookt in water en dat gedronken beneemt icter, dat is de geelziekte. Dit is een goed badkruid voor de steen in de lenden en voor de ziekte van de voeten podagra genaamd. Hondsdraf heeft tweevormige substanties, de ene is van koude natuur en de ander is van [205] warme natuur zoals Pandecta spreekt. Item, hondsdraf met azijn gekookt en op de milt gelegd is het oplopen van de milt stillen. (3) Item, hondsdrafsap in de oren gedaan brengt dat gehoor en is ook goed tegen tandpijn, Pandecta in het kapittel Scissos.

Vorm.

Hondsdraf is een van de eerst ontwikkelende voorjaarsplanten. De tweelippige bloemen van briljant purperblauw openen al vroeg in april en gaan door tot laat in de zomer. Het groenblijvende blad is hart/niervormig die, net als alle lipbloemige, kruisgewijs tegenoverstaand zijn.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Men noemt dit gewas tegenwoordig gewoonlijk in onze taal onderhave, in het Latijn Hedera terrestris, dat is eerdt-veyl en ook Corona terrae, in het Grieks Chamaecissos, dat is lagen veyl, in het Hoogduits Grundelrab en Grundreb. Hier te lande heet het ook hondtsdraf, in het Hoogduits Gundelraben, Gundelreben, Grundreben’.

Hederacea betekent klimopachtig blad, aardveil is zo genoemd naar de grote veyl, de klimop.

Hildegard von Bingen spreekt over Gunderebe die ze aanprijst bij hoofdpijn, gedronken of in warme omslagen.

Uit het woord Grund(e)reba ontstond in de 9de eeuw Gundereba dat over midden-Hoogduits Gunderebe tot nieuw Hoogduits Gundelrebe voert. Het woord is afgeleid van het Gotische woord gund of gond: wat etter of wondvocht betekent en reba of rebe: rank. Via gondref en gondraf werd het hondraf en tenslotte hondsdraf. Draf omdat het door de tuinen draaft of van een naam voor de klimop. Het is een oeroude Germaanse geneesplant die in de onmiddellijke omgeving van hun hof gezien werd.

Glechoma is genomen van Latijn gleb/a, denk aan globe, ‘aarde’, een over de aarde kruipende plant.

Gebruik.

De plant heeft een aangename geur, smaakt licht bitter en aromatisch. Het wordt gebruikt in bloedzuiverende en versterkende voorjaarssoepen. Zo'n voorjaarssoep zou het hele jaar gezondheid verlenen, het was een reinigende voorjaarssoep. Ook een voorjaarsthee werd er van gemaakt die goed zou zijn tegen hoofdpijn. Als de bladeren zoet gemaakt worden met suiker is het goed tegen verkoudheid. In het badwater verwerkt is het goed voor de huid en geneest oude wonden, het werkt pijnstillend. Bij kiespijn wordt het gekauwd waardoor de pijn vermindert. Bij steenpuisten, zogenaamde negenogen, wordt het blad op betreffende plaats gelegd. Ook zou het goed zijn bij ontstekingen van de ogen. Als een oplossend middel, Herba Hederae Terrestris, werd het gebruikt tegen een verstopte neus door het sap ervan op te snuiven. Het blad bevat veel looistoffen en de stof glechomin wat paarden dodelijk kan treffen. Maar het wordt door het vee meestal niet gegeten.

(2) Herbarius in Dyetsche; ‘Van onderhave of edra terrestris worden de bladeren in de medicijnen gebruikt. Tegen de gezwollen milt kook je de bladeren van hondsdraf met heemstbladeren en met wortel van heemst in azijn. Of aldus: ‘Neem het sap van hondsdraf en hertstongen, van elk een half pond; heemstwortelen, meel van bonen en de wortels van gele lis, van elk twee ons; die stamp je allen en kook het met hun sappen en met wat azijn en daar mee bepleister je de gezwollen milt’. (2) Van binnen moet je deze navolgende drank drinken want het is goed tegen alle gezwellen en verstoppingen van de milt, ook tegen alle ontsteltenis van de milt als de vierde daagse (a) waterzucht (b) en zwarte geelzucht die van koude zaken komen: ‘Neem het sap van hondsdraf en hertstongen, van elk een pond; de bladeren of topjes van alsem, Asarum (dat is wilde nardus) en de bloemen van duizendguldenkruid, van elk een hand vol; de bloemen van bernagie, rozijnen en sennebladeren, van elk een ons; tijm, Cuscuta, de zaden van anijs, van eppe, van venkel, van peterselie, van Ruscus en van asperge, van elk twee drachmen; van zoethout een half ons; kook dit alles in een pond witte wijn met wat azijn tot dat bijna de helft verkookt is, doe het door een doek, dan maak je het zoet met suiker en maak daar een drank of siroop van en hiervan neem je ‘s morgens en ‘s avonds telkens een half lauw glaasje of drie ons’. Als deze siroop op is neem je de volgende dag deze purgatief: ‘Neem likkepot Hamech Mesue, het sap van turbith en dyasene, van elk twee drachmen; van Cassia fistula die vers getrokken is een half ons; meng het met de siroop, net gezegd, zodat een teug genoeg is’. De andere dag om te versterken: ‘Neem van het sap van Acorus of van Capparis of van steenruit’. Tot slot, leg op de milt een lauwe pleister, zoals verteld, eerst zalf je de milt met de zalf van het sap van Althaea en daar leg je de pleister op.

(3) Het sap van hondsdraf dat in de neus gedaan wordt laxeert het hoofd en verzacht de hoofdpijn. Het sap met het kruid in het rechteroor gedaan geneest de pijn van de tanden aan de linkerkant. Hondsdraf die met de schors van walnoten, die niet volledig rijp zijn, in loog koken en daarmee het hoofd wassen maakt het haar zwart, Pandecta’.

(a) Malaria. (b) Oedeem.

Herbarijs;’ Edera terrestere, dat is dresene of goudeware, en het is heet en droog. (3) En is goed tegen hoofdpijn en tegen water. (2) En ontstopt de lever en milt. En laat goed urine maken en de vrouwen hun stonden hebben’.

weisse nieszwurcz

Das clxv Capitel

Elleboτus vel poliziron grece·arabice cherbachen·latine velatrum·

(Der meÿster Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel cherbachen idest Elleboτus spτicht dz der seÿ zweÿer hande eine weÿþ·die ander schwarcz. (Die weiþ nÿesþwurcz hat bletter beÿ nahe als wegerich oder kôle bleter allein dz sÿ kürczer sind an der weÿssen nieþwurcz und sind schwarcz mit einer kleiner rôte vermischet und hat ein stamm beÿnahe zweyer spannen lang·und hat wurczeln die sind subtile gleich den zwibeln wurczeln. Dise wurczel lasset sich geren bτechen und der soll man nit zů vil bτauchen·wann sÿ von natur dem menschen bestrompet od ersticket·(Die schwarcze nÿeþwurcz die hatt bletter die sind fast grŭn und an den ist scherpff und hatt einen kurczen stengel und weiþ blůmen·dÿse wurczel hat auch vil zasen gleich den zwibeln wurczeln dise wurczel bτauchet man in der erczneÿ.

(Galienus in dem sechsten bůch genant simplicium farmacoτum in dem capitel Elleboτus beschτeibet uns von disen beÿden wurczeln als von der schwarzen und der weissen·und spτicht dz die beÿde heiþ und trucken sind an dem dτitten grade·Und dise beide wurczeln dienen wol den ausseczigen menschen die gesoten und damit dem leib gewåschen·Auch mügen die ausseczigen davon trincken wann sÿ reinigen die jnnerlichen glider und treiben jnnerlich auþseczige feüchtigkeit auþ durch bτechen und durch stůlgenge und des gleichen durch dem harm·Der meister Serapio spτicht dz die schwarcz nieþwurcz gebulvert und dz in die fisteln gelassen die verhertet sind benymmet die hertigkeit und heilet davon zůhant. [206] (Den mundt gewåschen mitt dem wasser do die schwarcz wurcze in gesoten ist·reÿniget die zeen und benymmt davon dz faul fleysch und tôdtet die wŭrm darjnnen. (Der meister ÿpocras spτicht·das die schwarzwurcz treÿbet auþ melancoleÿ durch den stůlgang·das ist dz schwår jrdisch geblŭt in dem menschen·Und die weÿþ nieþwurcz benÿmmet die melancoleÿ durch das bτechen oben auþ·(Der meister Avicenna spτicht·das schwarze nÿeþwurcz mit eþsig gesoten und den leÿb domit geschmieret benymmet die ausseczigkeit und die stinckenden hertten haut machet sÿ waÿch·und heÿlet also den grynd·und verczeret die wårczen an wôlichen enden die gesein mügen an dem leÿbe·(Und spτicht auch dz es fast gůt seÿ den ausseczigen von der schwarczen nÿeþwurczel·sÿ machet stůlgång·und von der weÿssen die machett das er sich oben auþbτeche·(Schwarcze nÿeþwurcz gesoten in eþsig·und in die oτen gelassen·benÿmbt dz sausen darinn·und stercket dz gehôτde·und ist fast gůt genüczt dem menschen die fantasey und bôse gedåncken haben·(Schwarcze nÿeþwurcz geleget in wein·und den darüber lassen steen zwů od dτeÿ stund·und darnach den abgesÿgen und ein wenig gesoten ist gůt getruncken des abents so einer schlaffen geet·der wein reiniget alle jnnerliche gelÿder von bôser feüchtikeit·und benymmt domit das haubtwee·und benÿmbt die tobenden sucht mania genant und benymmt den schwÿndel des haubtes·(Der meister Johannes mesue beschτeibt uns·dz dÿ weyþs nÿeþwurcz sol genüczet werden d ursachen halb·wann sÿ bestrompt gern den menschen.

(Die schwarcz wurczen mügen bτauchen die starcken menschen und nit die do blôd sind von nature·(Diþ wurczeln sollen gebτauchet werden in dem meyen so sind sÿ dem menschen mÿnd schad denn zů andern zeyten·(Die meister beschτeÿben uns gemeÿnigklich von disem wurczeln und spτechen das die weÿþ an jrer krafft stercker seÿ denn die schwarcz·(Item die frawen die jn håten todte kÿnder·die mügen trincken von der weÿssen nÿeþwurcz·oder geleget an die heÿmlichen stat treÿbet die auþ måchtigklich·(Item weysse nÿeþwurcze gelassen in die naþlôõcher·reyniget dz haubte·und treybet domit auþ vil füchte des haubtes·(Item für all weetagen d augen ist dises bulfer gůt·und under andere salben gemüschet die zů den augen dienen·(Item·weÿsse nÿeþwurcz gebulfert und gemüscht mit weissem melb·machet do sterben die meüþ die dz eþsen·(Daz selbig mit milch gemenget sterben dÿe fliegen·(Weÿsse nÿeþwurcz vertreybet die sucht tertanum genennet·Tertanus ist ein suchte die dem menschen die sehen adern zesamen zeühet·(Item·nÿeþwurcze gesoten mit petrooleo·und dz bodogram domit gesalbet daz ist (·n·j·) [207] ein sucht der fŭþs·benymmet dÿe zůhandt·(Schwarcze nÿeþwurcz benÿmmet febτes quartanas·das ist den viertågklichen rÿten d do lange zeÿt geweret hat in dem menschen·davon getruncken mit wein mit ein wenig zucker vermenget·(Der meister Plinius spτicht·daz gar nücz sej ein getranck von weysser nÿeþwurcz gemachet·den jhenen die do haben den viertåglichen ryten. Und spτicht auch das die selbigen sich wol sollen hŭτen voτ einem bôsen regiment der kost und des getrancks·und sollen sich voτhyn sechþ tag wol temperieren mit waycher und wolgedeüweter kost·und des abents sollen sÿ gancz nichcz essen wenn sÿ dem getrancke des moτgens ein nemen wôllen·Es sol auch lautter weter sein·und on wÿnde und auch warm·und doch nit zů warem und auch in einem gůten zeÿchen·Und wer des nit thet dem bekåme weÿsse nÿeþwurcze nit wol·(Auch spτicht Plinius das diþ wurczel voτhÿn gesoten sol werden in lÿnnþen oder gersten meel·oder in hônerbτŭ·und darnach den alten starcken leüten gegeben zů bτauchen·und also ist sÿ unschedlich·(Diser meister verbeütt auch do den jungen kÿnderen und den alten krancken leüten·und den jhenen die zů vil mager wåren·das sÿ sich hŭtten sollen voτ der weyssen nÿeþwurcze. Aber wenn es jnen not wåre so môcht man jn das eingeben mit hônigwasser genant mulsa.Man sol do der weÿssen nieþwurcze allein nit mer nemen zů einem male dann zweÿer pfenning gewÿcht·Aber mitt einem zůsacze so mag man das gewÿcht wol bessern·(Wilt du tauben fahen mit der hende·so seüde weysse nÿeþwurcz mit weÿczen also lang biþ das der weÿcz zerbτichet·gibe es åndten oder tauben zů essen·du fåhest sÿ mit der handt kürczlichen darnach·

(Item·Die meister spτechend das die schwarcz nÿeþwurczen unden auþstreÿbe mit dem stůlgang die bôsen feüchtung in dem menschen·(Die schwarcz nÿeþwurczel sol man sieden in lÿnnþen·und zwier also vil einnemen als der weÿssen·daz ist vier pfenning gewÿcht·und die nÿmm ein mit eÿer todtern·(Von schwarczer nÿeþwurcze getruncken vertreÿbet alle kranckheÿtt der jnnerlichen gelÿder·(Ein pflaster gemachet von der schwarczen nÿeþwurcz·und gelegt auf die maledeÿet haudt·heÿlet sÿ on zweyfel·(Wôllicher do verstopffet und vol wåre umb die bτust·der siede diser kreüter von schwarczwurcz mit wein unnd mit hônig·und seÿhe es durch ein thůch·unnd trincke das des abentz so du schlaffen wilt geen das machet die bτust senfft und reÿniget auch den magen·unnd was bôser feüchtung in dem kôτper ist die mÿnderet es·(Weer das gegicht håte oder die geschwulst an den fŭssen oder an dem leÿbe·wo das do wåre·der stoþ [208] se dise kreütter weÿþwurcz und schwarczwurcz und seÿhe das safft durch ein thůch·unnd trincke das mit wein nŭchteren·es vertreÿbet das gegicht und die geschwulst·(Item·für die geelsucht trincke von disem saffte so du geessen hast·du wirdest davon entlediget·unnd gewÿnnest ein hübsche farbe·(Item weÿsse nÿeþwurczen safft in die fisteln gelassen·ist sÿ wol fegen und heilen·Pandecta·

(1) Wit nieskruid.

Dat 165ste kapittel.

Elleborus vel poliriron Grieks. Arabisch cherbachen. Latijn velatrum. (Veratrum album)

De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel cherbachen, id est Elleborus, spreekt dat dit is tweevormig, de ene wit en de ander zwart. Dat witte nieskruid heeft bladeren bijna als weegbree of koolbladeren, alleen dat ze korter zijn aan het witte nieskruid en zijn zwart met een kleine roodheid vermengt en heeft een stam bijna vierendertig cm lang en heeft wortels die zijn subtiel gelijk de uienwortels. Deze wortel laat zich goed breken en die zal men niet te veel gebruiken want ze van natuur de mensen afstompt of verstikt. De zwarte nieswortel die heeft bladeren die zijn erg groen en aan het eind is het scherp en heeft een korte stengel en witte bloemen, deze wortel heeft ook veel vezels gelijk de uienwortels, deze wortel gebruikt men in de artsenij.

Galenus in het zesde boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel Elleborus beschrijft ons van deze beide wortels zoals van de zwarte en de witte en spreekt dat die beide heet en droog zijn aan de derde graad. En deze beide wortels dienen goed de huiduitslag mensen, die gekookt en daarmee het lijf gewassen. Ook mogen die huiduitslag daarvan drinken want ze reinigen de innerlijke leden en drijven innerlijk huiduitslagachtige vochtigheid uit door braken en door stoelgang en desgelijks door de urine. De meester Serapio spreekt dat dit zwart nieskruid gepoederd en dat in de etterwonden gelaten die verhard zijn beneemt de hardheid en heelt daarvan gelijk. [206] De mond gewassen met het water daar het zwarte kruid in gekookt is reinigt de tanden en beneemt daarvan dat vuile vlees en doodt de wormen daarin. De meester Hippocrates spreekt dat de zwarte drijft uit melancholie door de stoelgang, dat is dat zware aardse bloed in de mensen. En dat witte nieskruid beneemt de melancholie door het braken bovenuit. De meester Avicenna spreekt dat zwarte nieswortel met azijn gekookt en het lijf daarmee gesmeerd beneemt de uitslag en de stinkende harde huid maakt ze week en heelt alzo de schurft en verteert de wratten aan welke einden die zijn mogen aan het lijf. En spreekt ook dat het erg goed is tegen huiduitslag van de zwarte nieswortel, ze maakt stoelgang en van de witte die maakt dat het zich boven uitbraakt. Zwarte nieswortel gekookt in azijn en in de oren gelaten beneemt dat suizen daarin en versterkt dat gehoor en is erg goed genuttigd de mensen die fantasie en kwade gedachtes hebben. Zwarte nieswortel gelegd in wijn en dat daarover laten staan twee of drie stonden en daarna dat afgezeefd en een weinig gekookt is goed gedronken ‘s avonds zo iemand slapen gaat, de wijn reinigt alle innerlijke leden van kwade vochtigheid en beneemt daarmee de hoofdpijn en beneemt die verdovende ziekte mania genaamd en beneemt de duizeligheid van het hoofd. De meester Johannes Mesue beschrijft ons dat de witte nieswortel (niet) zal genuttigd worden vanwege de oorzaak want ze verstompt graag de mensen.

De zwarte zijn kruid mogen gebruiken de sterke mensen en niet die er bang zijn van natuur. (2) Deze wortels zullen gebruikt worden in de mei, dan zijn ze de mensen minder schadelijk dan in andere tijden. De meesters beschrijven ons algemeen van deze wortels en spreken dat de witte aan zijn kracht sterker is dan de zwarte. Item, de vrouwen die in zich hebben een dood kind die mogen drinken van de witte nieswortel of gelegd aan de heimelijke plaats, drijft die uit machtig. Item, witte nieswortel gelaten in de neusgaten reinigt dat hoofd en drijft daarmee uit veel vocht uit het hoofd. Item, voor alle pijnen van de ogen is dit poeder goed en onder andere zalf gemengd die tot de ogen dienen. Item, witte nieswortel gepoederd en gemengd met tarwemeel maakt zo sterven de muizen die dat eten. Dezelfde met melk gemengd sterven de vliegen. Witte nieswortel verdrijft de ziekte tertanum genoemd. Tetanus is een ziekte die de mensen die fijne aderen tezamen trekt. Item, nieswortel gekookt met petroleum en de podogram daarmee gezalfd, dat is [207] een ziekte der voeten, beneemt die gelijk. Zwarte nieswortel beneemt de koorts quartanas, dat is de vierdaagse malariakoorts die je lange tijd geweest is in de mensen, daarvan gedronken met wijn met een weinig suiker vermengt. (3) De meester Plinius spreekt dat erg nuttig is een drank van witte nieswortel gemaakt diegenen die er hebben de vierdaagse malariakoorts. En spreekt ook dat dezelfden zich goed zullen hoeden voor een kwaad regiment van de kost en de drank en zullen zich voorheen zes dagen goed temperen met weke en goed verteerbare kost en ‘s avonds zullen ze gans niets eten wanneer ze de drank ‘s morgens innemen willen. Het zal ook zuiver weer zijn en zonder wind en ook warm en toch niet te warm en ook in een goed teken. En wie dat niet doet die bekomt witte nieswortel niet goed. Ook spreekt Plinius dat deze wortel voorheen gekookt zal worden in linzen of gerstemeel of in hoenderbouillon en daarna de oude sterke mensen geven te gebruiken en alzo is ze onschadelijk. Deze meesters verbiedt ook dat de jongen kinderen en de oude zwakke lieden en diegenen die veel te mager zijn dat ze zich hoeden zullen voor de witte nieswortel. Maar als het hen nood is dan mag men hen dat ingeven met honingwater genaamd mulsa. Man zal van dat witte nieskruid alleen niet meer nemen in een keer dan twee penning gewicht. Maar met een toevoeging dan mag men dat gewicht wel verbeteren. Wil u duiven vangen met de handen, zo kook witte nieswortel met tarwe alzo lang tot de tarwe breekt en geef dat aan eenden of duiven te eten, u vangt ze met de hand kort daarna.

Item. De meesters spreken dat de zwarte nieswortel van onder uitdrijft met de stoelgang de kwade vochtigheid in de mensen. De zwarte nieswortel zal men koken in linzen en schier alzo veel innemen als de witte, dat is vier penning gewicht, en die neem je in met eierdooiers. Van zwarte nieswortel gedronken verdrijft alle ziekten van de innerlijke leden. Een pleister gemaakt van de zwarte nieswortel en gelegd op de boosaardige huid heelt ze zonder twijfel. Wie er verstopt en vol is om de borst die kookt deze kruiden van zwarte met wijn en met honing en zeef het door een doek en drinkt dat ‘s avonds zo u slapen wil gaan, dat maakt de borst zacht en reinigt ook de maag en welke kwade vochtigheid in het lichaam is die vermindert ze. Wie de jicht heeft of de gezwellen aan de voeten of aan het lijf, waar dat is, die stoot [208] deze kruiden, de witte en zwarte, en zeef dat sap door een doek en drink dat met wijn nuchter, (4) het verdrijft de jicht en die gezwellen. Item, voor de geelziekte drink van dit sap zo u gegeten hebt, u wordt daarvan geleegd en wint een mooie kleur. Item, witte nieswortelsap in de etterwonden gelaten is ze goed vegen en helen, Pandecta.

Vorm.

Onderste bladeren zijn groot en stengelomvattend, elliptisch en stomp met behaarde achterkant, bovenste bladeren zijn klein, lancetvormig en spits. Rechtopstaande en stevige stengels zijn bebladerd en bovenaan behaard. Opstaande piramidevormige en 40-60cm lange behaarde tros met 1.5cm grote, stervormige bloempjes, bloemdekbladeren zijn langwerpig/lancetvormig en fijn getand, behaard en witachtig, aan de buitenkant groen in juli/augustus. Naar knoflook ruikende bloemen, na drogen is de bloem echter reukloos. Dit is een meerjarige plant van 1-1,5m. meter hoog.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Dit gewas met zijn medesoort wordt in onze taal witte nieswortel of wit nieskruid genoemd, in het Hoogduits Weisse Nieswurtz. In het Grieks heet het Helleboros leucos of soms Elleboros leucos, in de apotheken Helleborus albus. De Zwitsers noemen dit gewas germer. Het heeft de naam Elleborus in het Grieks gekregen zoals sommige zeggen omdat als het gegeten is de mens ter dood brengen kan. In het Latijn heet het eigenlijk Veratrum album’.

De valse Helleborus heeft met het nieskruid, Helleborus, de naam gemeen. De een is een ranonkelachtige en dit is een lelieachtige.

Veratrum, een naam uit het Latijn waar vere: echt betekent of de ware, en ater: zwart, naar de kleur van de wortels of de bloemen van de zwarte Veratrum’.

Ze werden ook gebruikt als een niesmiddel, witte nieswortel, weiss Nieswurz bij Bock. Plinius noemde het al nieskruid. Niezen zou, volgens de ouden, de vastheid van een bewering staven en zo zou zijn naam, mogelijk Indo-Germaans, van verare: de ware of waarheid spreken, zijn afgeleid. Niezen wordt opgevat als een bevestiging van 't uitgesprokene, een waarmaking. 't Is beniesd heet het in Vlaan­deren, dus is 't waar.

Hildegard von Bingen geeft een kapittel over Sichterwurtz alba, der weisze Germer. De naam Germer, oud-Hoogduits germarrum, hangt samen met het Hram: dat wil zeggen een martelwerktuig, naar de scherpe en stekende smaak.

Gebruik.

De aanhoudend scherp en bitter smakende, dikke en vlezige wortelstokken zijn uiterst giftig. Door zijn braakverwekkende eigenschappen werd het kruid medisch gebruikt, bij vallende ziektes, melaatsheid en duizelingen. Vanwege het gehalte aan giftige alkaloïden wordt het nog als braak- en purgeermiddel gebruikt. Ze werden uiterlijk gebruikt tegen luizen, (bij Herbarius in Dyetsche) maar ook als een niesmiddel. Het is een nieskruid. Zo zou zijn naam, mogelijk Indo-Germaans, van verare, ‘waarheid spreken’, zijn afgeleid. Niezen wordt opgevat als een bevestiging van het uitgesprokene, een waarmaking. Het is beniesd’ heet het in Vlaan­deren, dus is ’t waar.

Herbarius in Dyetsche; ‘Wit nyes cruyt of elleborus albus of wit elleborus is heet en droog in de derde graad. Van Helleborus zijn er twee soorten als een witte en zwarte. Wit heet het omdat zijn wortel wit is of omdat het de witte vochtvermenging als slijm laxeert. Zwarte Helleborus of heilig kerstkruid heet zwart omdat het de zwarte vochtvermenging of zwarte gal laxeert. Als je ze in medicijnen vindt dan wordt de wortel bedoeld, hier vind je Helleborus albus en in het volgende kapittel vind je Helleborus niger. (2) De oude dokters waren gewend om de witte Helleborus te gebruiken zoals wij het nu met scammonia doen want de lichamen leken toen veel sterker te zijn en konden haar geweld goed verdragen, maar nu zijn ze krachteloos en zwakker zodat ze Helleborus, noch zijn geweld niet zouden kunnen verdragen, ja, met grote voorzichtigheid zou je het in medicijnen mogen geven die hiermee gesterkt worden. Daarom zal je zieke, nog magere lieden vooral geen Helleborus album geven en aan hen die nauw of smal in de borst zijn zal je het ook niet geven want het laat met geweld overgeven en van onder zeer kwijt worden, maar slijmachtige vette lieden die gemakkelijk en zonder letsel overgeven mag je het geven, nochtans met grote voorzichtigheid. (3) Venkelwater met oxymel (dat is azijn en water tezamen gekookt waar witte Helleborus een nacht in geweekt heeft) (a) is goed tegen dagelijkse koorts die van fleuma vitreum (b) komen. (4) Hetzelfde is ook goed tegen pijnen in de leden of gewrichten, tegen jicht in handen en voeten en tegen jicht. De buitenkant bepleister je met het kooksel van witte Helleborus met wilde marjolein wat goed is tegen jicht of het fleerfijn en meng het met wat alunir. (dat is een zoute vochtigheid, die vooral van gezouten vis gemaakt is als pekelharingsop).

Tegen wormen in de oren: ‘Neem het poeder van witte Helleborus en meng het met sap van perzikbladeren of met olie van bittere amandelen’. Tegen luizen of roos op het hoofd, was het met loog waar witte Helleborus in gekookt is. Tegen schurft maak je een zalf van witte Helleborus, van goudschuim (dat is litergirium) met gewone olie en azijn, Serapio, Platearius, Mesue en Pandecta’.

(a) Bij van Beverwijck is het oxymel een syroop van honing en azijn. (a) Glasachtig ?

Platearius; ‘Cuius duplex est maneries scil.albus et niger. Albus dicitur quia habet radices albas vel quia albos purgat humores scil.phlegmaticos. niger quia nigros habet radices vel quia nigros purgat humores scil.melancholicos, Cum in medicinis reperitur simpliciter de albo est intelligendum. Antiqui autem utebantur elleboro in purgationibus sicut nos scamonea, quia tunc corpora erant firtiora et eius violentia poterant sustinere, nunc autem debiliora sunt et eius violentiam tolerare nequent’. Dit citaat wordt in de Herbarijs vrijwel letterlijk vertaald waaruit blijkt dat ook dit Herbarium onder invloed van Platearius staat; ‘Wit nieskruid of elleborus albus of witte elleborus. Elleborus is tweevormig als wit en zwart, wit heet het want zijn wortel is wit en dat het de witte humoren als fluimen purgeert. Zwarte elleborus of heilig kerstkruid heet zwart want het purgeert de zwarte humoren of melancholie. De oude dokters plachten de wortel van de witte elleborus te gebruiken zoals wij nu de scammonie wortel doen want de lichamen waren toen veel sterker die haar geweld nog wel verdroegen, maar nu zijn ze zachter en zieker zodat ze elleborus nog zijn geweld niet zouden kunnen verdragen, ja met grote zorg mag men de medicijnen geven aan hen die zich gesterkt hebben en daarom zal men zieken en magere mensen geen elleborum album geven en die nauw of smal in de borst zijn want het laat met geweld overgeven en van onder veel kwijt worden, maar fluimachtige vette lieden die gemakkelijk zonder letsel overgeven mag men het geven, nochtans met grote zorgen’.

Herbarijs; ‘Elleborus albus is heet en droog in de derde graad en is wit en er is een ander dat zwart is. En dat witte Helleborus wordt oostwaarts scamponie genoemd en groeit graag in vochtige plaatsen en groeit hoog en sommige zegen dat het op bergen groeit die vochtig zijn. En heeft bladeren als weegbree, maar ze zijn langer en scherper en groeit zo lang als 45cm of langer. En is wit en medicinaal. En laat spuwen opwaarts en schijten nederwaarts en zeer en met pijn. Het laat alle vochtvermenging verdwijnen die van wind komen. En tegen lijden die komen van lijmige vochtvermenging als apoplexa(beroerte) en vallende ziekte. En tegen jicht in de handen en in de koten en in voeten en in alle leden en tegen onderbuikspijn en tegen zweren in de leden en in het lichaam. Nochtans is het zeer kwaad. Men zal het niet geven eer ze met drank gemengd is waarin venkelzaad en Apiumzaad gekookt is. En men mengt het ook in medicijnen. En men mag het ook geven met sap daar tarwe in gekookt is of gerst dat niet lang goed blijft zodat men het gauw loost. En het deert minder gekookt dan in hete substanties gegeven. En lange tijd gemengd is het beter dan vers of kort gemengd. En men zal het niet geven eer dat de vochtvermenging eerst gerijpt zijn want het is vreesachtig (dodelijk). En dat men het geeft met sap daar tarwe of gerst in gekookt is, dat is om te behoeden van kwaad doen.

Helleborus gemengd met meel en met zeem getemperd laat sterven de muizen die er van eten. En met bronwater gemengd en die muur daarmee bestreken laat de vliegen sterven. En gemengd met azijn en gesmeerd daar het haar uitvalt houdt het vast en geneest. En gemengd met zalf verheldert donkere ogen. En is goed tegen schurft en in alle zalven die tegen schurft zijn’.

Wordt niet meer gebruikt, zoals de Herbarijs en de anderen al aangeven, te giftig. Het Belgisch Kruidboek zegt ook dat het gebruikt werd om ratten en muizen te doden.

schwarcz niesswurcz

Das clxvi Capitel

Elleboτus niger grece·arabice Melampolion·

(Die meister beschτeÿbent uns vil von der schwarczenn nÿeþwurczen als du dann do gehôτt hast in dem capitel vor disem·

Und dises ist darumb von den arabischen geheÿþsen Melampolion·wann es was ein man der hieþ Melampus·der hett do thôchteren die waren nicht sÿnnig·also das sÿ behafttet waren mit der kranckheÿt genant mania·das ist die tobende sucht die machet er do gesundt mit dyser wurczeln·(Ander tugent die sÿ an jr hat·die findest du do in dem voτderen capitel Elleboτus albus genant·(·n·ij·) [209]

(1) Zwarte nieswortel, Kerstkruid.

Dat 166ste kapittel.

Elleborus niger Grieks. Arabisch Melampolion. (Helleborus niger)

De meesters beschrijven ons veel van de zwarte nieswortel zoals u dan gehoord hebt in het kapittel voor deze. En deze is daarom door de Arabieren genoemd (2) Melampolion, want er was een man die heette Melampus en die had dochters en die waren niet zinnig alzo dat ze behept waren met de ziekte genaamd mania, dat is de verdovende ziekte, die maakt hij gezond met deze wortels. Andere deugd die ze aan zich heeft die vind u in het vorige kapittel Elleborus albus genaamd. [209]

Naam.

De Kerstroos is een laag plantje met handvormige, donkergroene bladeren. Tegen kerstmis kan de plant al met witte bloem staan, maar meestal bloeit het later, eind februari

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Voorts zo wordt het zwart nieskruid in het Latijn Helleborus niger en Veratrum nigrum genoemd, in het Grieks Elleboros melas en van sommige Melampodion, in het Nederduits, als gezegd is, swart nies-cruydt of swarte nies-wortel, in het Hoogduits Schwartz Nieswurtz. Het eerste van deze geslachten van zwart nieskruid wordt in het Hoogduits Christwurtz genoemd, in onze taal Heyligh Kerst-cruydt, alleen omdat het omtrent de heilige Kerstdag of de dag des geboorten onze Heer Jezus Christus bloeit wanneer de winter niet te streng of te koud is’.

Helleborus, Latijn elleborus, van Grieks helleboros komt van helein, ‘vermoorden’ of indringen, en bora, ‘voedsel’, dodelijk voedsel, dus een spijsindringer, in de betekenis dat de plant als spijs uitdrijver of purgeermiddel kan dienen.

Niger betekent ‘zwart’, naar de wortel of omdat ze de zwarte gal purgeert volgens Herbarius in Dyetsche.

Omdat de Kerstroos met niet vriezend weer met Kerstmis al kan bloeien wordt het Kerstkruid, in Frans rose‑de‑Noel, in Engels Christ‑rose en in Duits Christeswurtz en Weihnachtsbloom genoemd.

Nieskruid, zie vorig kapittel. Een stukje ervan in de neus gestoken geeft al aanleiding om te niezen. Dit wordt nog versterkt als de wortel eerst in brandewijn heeft gestaan, Duits Nieswurz.

(2) Dodonaeus; ‘‘De oorzaak van de naam Melampodion is omdat het eerst van Melampus gevonden of in kennis gebracht en gebruikt is geweest want hij (zo de ouders geloofd hebben) heeft de razende en dolle dochters van Proetus met deze kruiden eerst gepurgeerd en daardoor geholpen of tot hun zinnen en oude verstand wederom teruggekeerd was. Deze Melampus, als Dioscorides schrijft, was een herder van Arcadië in Griekenland, andere zeggen dat hij zeer wijs en verstandig in het waarzeggen was’.

Dat deed hij door ze te laten drinken van de melk van een geit die nieswortel gegeten had. Die dochters stelden zich net zo mooi voor als de Godin Juno, koningin van de hemel, de eerwaardige koeienoog, vanwege haar mooie ogen. Ze werden door de toorn van godin met zulke dolheid geslagen dat ze meenden dat ze koeien waren en voor de ploeg vrezende naar het bos vluchtten. Zie verder het vorige kapittel.

Hippocrates deed de theorie van zwarte gal het licht zien, wat verantwoordelijk was voor verschillende ziektes, onder andere melancholie en krankzinnigheid. De kerstroos zou dit door zijn laxerende werking verdrijven. Met het oog op de narcotische en krampverwekkende eigenschappen gebood hij toch voorzichtigheid: ‘Convulsio ex hellebori lethalis’, dit is ‘de krampen van Helleborus zijn dodelijk’. Helleborosus is bij Plautus een mens die niet goed bij het verstand is en nieskruid nodig heeft. Horatius prijst het als geneesmiddel aan (satiren II 3, 82) "Danda est ellebori multo pars maxima avaris", dat wil zeggen, ‘men moet de geesteloze er veel van geven’. ‘Drink helleborus’, was een Grieks gezegde, als ze bedoelden "je bent niet goed bij je hoofd".

Als tinctura et extractum Hellebori nigri is de plant tot in deze eeuw nog in Griekenland in gebruik geweest om geestesziekten te helen. "Onder die is van oud zeer vermaard geweest het nieskruid zodat als zij iemand zagen die met de kop gekweld was zeiden, dat hij nieskruid nodig had of wel diende te varen naar Antycyra." Die stad was dan ook beroemd om zijn nieswortels tot genezing van ontstelde hersenen. De wortel had Hercules van razernij genezen. Vandaar de uitdrukking: "Hij reist naar Antycyra’, hij is niet bij het verstand, ofwel een hoofd met geen driedubbele nieswortel te genezen.

Gebruik.

Herbarius in Dyetsche; ‘Swert niescruyt of heylichs kerstcruyt omdat het op de Kerstnacht bloeit of elleborus niger is heet en droog in de derde graad. Helleborus niger, dat is de zwarte Helleborus. Als dat goed klaar gemaakt is herstelt het of maakt het ‘t hele lichaam gezond en geeft het je een goede kleur, verbetert het bloed want het laxeert of ruimt de zwarte gal op. Je maakt zwarte Helleborus klaar door het in een kip te doen en dit kookt waarbij je venkel doet wat zeer helpt.

Het afkooksel van zwarte Helleborus schoont de huid op.

Het poeder van beide de soorten van Helleborus bijt het kwade vlees van kwade zweren. Het poeder van de zwarte Helleborus dat met honing gemengd en zo in de fistelen of lopende gaten gedaan (a) wordt heeft volgens Pandecta de kracht om het open gat binnen drie dagen te genezen.

Alle twee soorten van Helleborus, wit en zwart, hebben afdrogende kracht en daarom zijn ze goed tegen melaatsheid.

Tegen morfeem (dat zijn plekken) en tegen schurft werkt het als je het zo klaar maakt: ‘Kook beide soorten van Helleborus in het sap van zuring en meng het met litargirum en wat honing’.

Tegen tandpijn neem je azijn waar beide soorten van Helleborus in gekookt zijn en daarmee was je lauw de mond. Doe je in hetzelfde kooksel een erwt of koren en geef je die aan duiven in hun eten dan zullen ze sterven.

Zwarte Helleborus verfijnt en laxeert, het bijt de zwarte gal en ook het kwade vlees van zweren. Men zegt dat als Helleborus niger bij de wortels van sommige bomen groeit dat de vrucht van de boom waar het bij staat laxeert.

Tegen wormen in de oren drup je in de oren het lauwe sap van alsem waar het poeder van zwarte Helleborus in is.

Om de rode gal en slijm van onderen te purgeren: ‘Neem water van hertstongen waar de wortel van zwarte Helleborus met venkel en peterseliezaad in te weken heeft gestaan en nadat het met suiker gemengd is drink je het’. Deze purgatief is goed voor de zwaarmoedige, de voorbereider van de vallende ziekte, en geneest het fleerfijn of jicht.

Een pessarium dat in de baarmoeder gezet is als een klysma in de aars die van zwarte Helleborus met honing gemaakt is laat de vrucht in het lichaam sterven, Pandecta. Johannes Mesue zegt dat je witte Helleborus moet mijden want het verstikt en is venijn in het lichaam, ik zeg je dat zwarte Helleborus ook zeer zorglijk is’.

(a) Fistel =buis, verbinding tussen 2 holtes, meestal ontstaat deze door ontsteking, of door kanker.

Herbarijs; ‘Elleborus nigrus, dat is zwarte scamponie (a) . En heeft diezelfde kracht die de witte heeft. Maar ze is niet zo laxerend. En heeft een zwarte wortel zoals vijgenbomen hebben. De wortel doet men in medicijnen en heeft de kracht van de witte, uitgezonderd dat het niet opwaarts laat spuwen. Maar het laat schijten nederwaarts. En men zal het geven met medicijnen en met drank net zoals men de witte geeft.

Het purgeert de vochtvermenging van melancholie (zwarte gal) natuurlijk en onnatuurlijk. En men geeft het tegen de vierdaagse koorts en tegen dolheid en tegen bezwijming. Het is ook goed tegen huiduitslag, tegen puisten en tegen druppels. En is goed gekookt met azijn en de mond daarmee wassen. En is goed tegen tandpijn. En gemengd met meel van bonen van lupinen en het aanzicht daarmee gewassen verdrijft sproeten’.

Deze heeft dezelfde eigenschappen in de Herbarijs als de witte, uitgezonderd dat het niet laat braken.

(a) Vanwege de namen Scam-, Schoff-, Schamp-onie, Schamphonien die zijn zo genoemd naar de Gummi Scammonium die Convolvulus scammonia geeft, maar daarvoor van deze plant gehaald werd.

Gensz zungen

Das clxvii Capi

Endivia latine·

(In dem bůch Circa instans in dem capitel Endivia beschůeiben uns die meister und spůechen·dz dises kraut seÿ von natur kaltt und trucken an dem andern grade. Die bletter und den samen bůauchet man in der erczneÿ·und die wurczel dienet nit in d erczneÿ·(Dise bleter so sÿ grŭn sind haben vil tugent an jn·Aber dürτe sind sÿ nit zů bτauchen·(Item. Endivia stercket das hercze dz siech ist von hÿcze·Und ist auch gût d hÿczigen lebern und milczen·(Für die geelsucht·Nÿmme des sÿropels ein mit endivia gemachet·es hilffet mit hÿrþzungenwasser vermenget·(Diser sÿropel benÿmmet auch tercianam·das ist dz fieber des dτýtten tags. (Item·den safft von den bletteren gelegt auff die hyczigen blatern zeühet die hÿcze darauþ und kŭlet die fast wol·(Item zů dem heÿssen geschweren stoþs dises kraut und lege das darauff·es hilfft fast wol·(Dises gelegett auþwenig auff den leyb benymmt die hÿcze der lebern·(Item wenn man das kraut nit grůn gehaben mag so sol man nemmen den samen und den zerknüschen unnd also legen auff einen hÿczigen schaden·es hilfft on zweyfel·

(1) Andijvie.

Dat 167ste kapittel.

Andijvie Latijn. (Cichorium endivia)

In het boek Circa instans in het kapittel andijvie beschrijven ons de meesters en spreken dat dit kruid is van natuur koud en droog aan de andere graad. De bladeren en de zaden gebruikt men in de artsenij en die wortel dient niet in de artsenij. Deze bladeren zo ze groen zijn hebben veel deugd aan zich. Maar droog zijn ze niet te gebruiken. Item. (2) Andijvie versterkt dat hart dat ziek is van hitte. (3) En is ook goed de hete lever en milt. Voor die geelziekte: Neem de siroop in met andijvie gemaakt, het helpt met hertstongenwater vermengt. Deze siroop beneemt ook tercianam, dat is de derdedaagse malariakoorts. Item, het sap van de bladeren gelegd op de hete blaren trekt de hitte daaruit en verkoelt die erg goed. Item, tot de hete zweren stoot dit kruid en leg dat daarop, het helpt erg goed. Dit gelegd aan de buitenkant op het lijf beneemt de hitte van de lever. Item, als men dat kruid niet groen hebben mag dan zal men nemen de zaden en die kneuzen en alzo leggen op een hete schade, het helpt zonder twijfel.

Andijvie brengt langwerpige, brede, gladde en zachte witgroene bladeren voort die veel op slabladeren lijken om de kanten wat gekerfd of geschaard zijn. Daartussen staat een steel op die rond is, los of hol en in meer zijtakken gedeeld en als die gekwetst wordt een melkachtig wat bitterachtig uitvloeiend sap geeft en langs deze steel en zijstelen groeien mooie veelbladige of dubbele bloemen die van kleur meest blauw en soms ook wit zijn.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘‘Het eerste geslacht heet hier te lande endivie, in Hoogduitsland Scariol en in het Grieks noemt men het Seri hemeros, in het Latijn Intybum sativum en bij sommige Endivia, van Avicenna en Serapion Taraxacon, (zie Taraxacum) van de Italianen is ze scariola genoemd met welke naam ze meest in alle apotheken bekend is. Op sommige plaatsen van Nederland plag de andijvie gansen-tonghe te heten en in het Latijn Lingua anserin’.

Ganszungen bij Bock.

Januari heet in Egyptisch tybi, dezelfde tijd als deze groente werd gegeten. In het Arabisch heet het hendibeh. Dit werd in Grieks entubion of entubon. In de keizertijd verschijnt de Griekse uitspraak (indivi) benade­rende Latijnse vorm intybum, dit werd later intiba en in volks Latijn entiba en ook endiba. Onder de uit intybus in Italië gevormde naam Endivia werd in oud-Duits eerst distelsoorten en later deze plant begrepen. Bij ons werd eerst in 794 als Intubas in Capitulare de villis vermeld. Het midden-Hoogduits van omstreeks 1400 heeft Enduvie, terwijl midden-Noordduits en nieuw-Hoogduits Endivie van volks Latijns uitgaan waarnaast invloed van midden-Latijn endivia en Frans endive niet uit te sluiten zijn.

Gebruik.

Het is vooral een verkoelend middel.

Herbarius in Dyetsche; ‘Endivie, adivie of endivia is koud en droog in de eerste graad. De bladeren en zaden zijn goed als medicijn. De bladeren zijn goed om te eten en vooral de groene, de droge hebben geen kracht. Andijvie heeft de kracht die diuretica genoemd wordt. (dat is om de urineweg te openen) het te versterken en uit koudheid te veranderen, daarom is het goed tegen verstoppingen van de lever (a) en van de milt die uit koude zaken stammen.

Het is goed tegen geelzucht, tegen enkele of dubbele derdedaagse (b) koorts, tegen verhitting van de lever en tegen hete blaren: ‘Alzo neem van het sap van andijvie een pond; hertstongen, corey (dat is de hemelsleutel) en sla, van elk een halve hand; bloemen van violen, rozijnen en de vier koude zaden, van elk twee drachmen; kook dit tezamen in een halve pond water totdat de helft bijna verkookt is, dan zuiver je het door een doek en maak er met suiker een siroop van, dat gebruik je het zoals het eerder al zo dikwijls van anderen gezegd is’. Als het gebruikt is dan leg je in andijviewater twee drachmen van rabarber te weken, dat goed uitduwen, meng hierbij dijasinicons en Cassia fistula, van elk twee drachmen; dit drink je om te purgeren. De volgende dag neem je sap van Santalum of conserven van violen om te versterken en te beteren. Van buiten maak je tegen deze ontsteltenis een strijksel op de lever met andijviewater waar poeder van rode sandalen in gedaan is. De regels van eten en drinken tegen deze voornoemde ziektes zullen je kouder maken. Als je soep van gerst met suiker of een pap van gerstemeel met suiker en wat azijn of kreeft die in azijn gekookt is als je eten neemt en voor drank gerstewater neemt waarin wit suiker gekookt is is dat zeer goed tegen de ontsteltenis van de lever. Andijviewater dat met bloem van lood en azijn gemengd is is een bijzonder strijksel op de lever en verwarmt die leden onnatuurlijk.

Tegen jicht in de voet strijk je daar op andijviewater dat met het sap van witte heemst en wat saffraan gemengd is.

Tegen albugium (dat is witheid van de ogen) (c) meng melk van andijvie met tuthia.

(2) Tegen bevingen van het hart maak je een pleister van andijviewater, gerstemeel en wat saffraan en doe het erop, dat versterkt ook het hart. Avicenna’.

(a) Galstenen? (b) Een malariavorm. (c) Waarschijnlijk staar.

(2) Herbarijs; ‘Endivia en scariola is bijna gelijk en is koud en droog in de eerste graad. En de bladeren zal men leggen in medicijnen. En ze hebben kracht te verduwen en te versterken en te verkoelen. En de ziektes te veranderen. En tegen de geelzucht.

En die de lever verhit is zal men dit kruid veel stampen en in water koken en daarna zeven en zuiveren en er een siroop van maken. En wil men het lichaam murw maken dan zal men er rabarber bij doen als het bijna gekookt is. En het is goed tegen verstopte lever en milt die van hete zaken komt. En tegen de derdedaagse malariakoorts die dat sap drinkt met warm bronwater of rouw. En beter is het met oxymel of met(a) oxisacar en sluit de vochtvermenging uit. En gepleisterd verzacht het hete zweren in de lever en van het hoofd en van de maag en verbetert. En gemengd met gerstemeel en met olie van rozen geneest het hete hoofdzweren en hete blaren. En meest in de ogen. En het verzacht de zweren van de jicht die van hitte komt’.

(a) Oxymel is een samenstelling van 3 ingrediënten, honing, azijn en water. Oxisacar is een mengsel van zijn, suiker en water.

Saw dysteln

Das clxviii Capi [210]

Endivia silvestris latine·

(Die meister spτechen·das dise dÿstel sind kalt unnd feücht an dem dτÿttenn grad·(Diser dÿstlen wachþent vil auff dem fellde under der frucht·Ire bleter sind scharpff und stechen der sÿ angreyfft. (Dises kraut gestossen und den safft darauþ gelassen·benÿmbt crisipilam·das ist ein hicziger fluþ an dem leybe also genant·(Wilde dÿsteln benemen die hÿcze des gemåchtes·die gesoten mit wasser und domit daz gemácht gebáet·(Dises krautes safft dienet fast wol in dÿe salben domit zů kŭlen·(Unnd für alle hyczige gebτechen auþwenig des leybes dienet d safftt wol·Diser safft benÿmmet alle hÿczige geschwulste darauff gestrychen·

(1) Melkdistel.

Dat 168ste kapittel. [210]

Andijvie silvestris Latijn. (Sonchus oleraceus)

De meesters spreken dat deze distel is koud en vochtig aan de derde graad. Deze distel groeit veel op de velden onder de vruchten. Zijn bladeren zijn scherp en steken als je ze aangrijpt. Dit kruid gestoten en het sap daaruit gelaten beneemt crisipilam, dat is een hete vloed aan het lijf, alzo genaamd. Melkdistels benemen de hitte van het geslacht, die gekookt met water en daarmee dat geslacht baden. Dit kruid zijn sap dient erg goed in de zalf daarmee te koelen. (2) En voor alle hete gebreken aan de buitenkant van het lijf dient dat sap goed. Dit sap beneemt alle hete gezwellen, daarop gestreken.

Zie kapittel 334.

Vorm.

Helder glanzend en vol met melkachtig sap, ook in de stengels. Geveerd of schaatsgewijze ingesneden blad dat zacht getand is aan de rand, met twee spreidende pijlvormige oren bij de stengel, de lagere bladen zijn gesteeld. De stengel is vertakt. Gele bloemhoofden lijken wat schermbloemig. Het is een eenjarige van een halve meter hoog.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘‘De eerste soort wordt hier te lande hasen-lattouwe genoemd, misschien naar de voor vermelde naam die Apuleius dit kruid geeft, in Hoogduitsland Hasenkohl en op het Latijns Brassica Leporina. Dan in het Latijn noemen we die Sonchus tenerior of Sonchus laevis, dat is zachte Sonchus. De namen daar deze kruiden tegenwoordig mee bekend zijn behalve de voor vermelde zijn deze, te weten hier te lande gansen-distel, hasen-struyck, dauw-distel, konijnen-cruydt, melck-weye die ook veranderen naar de doornen die ze hebben of niet hebben. De ruwe soort noemt men hier te lande bij sommige oneigenlijk sure distelen, hazenhuys, hasen-struyck, maer meest scherpe ganzedistel en stekende Sonchus, in Hoogduitsland Genszsdistel, Genszdorn en Mosz-distel, in Engeland sow thistle in het Latijn Palatium leporis, Sonchus aspera en bij sommige Endivia silvestris. Deze kruiden zijn in het Grieks Sonchi en in het Latijn insgelijks Sonchi genoemd. Lobel zegt dat de echte Sonchi van de Grieken zo genoemd zijn omdat ze van zich een gezond sap geven dat de lever en de maag genezen kan’.

Sonchus is afgeleid van het Griekse somphos: week of hol naar de holle en licht breekbare stengel.

Zeugdistel of zeugdissel, Duits Saudistel, midden Hoogduits Sewdistel en Sudistel, Saumelde bij Cordus, Engelse common sow thistle, swine's thistle, wordt door hen graag gegeten.

Dr. G. Pritzel und Dr. C. Jessen geven aan dat het in de middeleeuwen Rostrum porcinum en Endivia heette.

Gebruik.

Herbarijs; ‘Rostrum porcinum, dat is melcdistel of (a) melcwiet, het is koud. (2) En is goed gepleisterd op hete hoofdpijn, hete lever, hete maag, hete nieren, hete blaas, hete baarmoeder, hete blaren en op hete blaren en op alle hete plaatsen. En gemengd met orpiment (arsenicum) vermeerdert zijn kracht’.

Dodonaeus; ‘De geslachten van Sonchus, zo Galenus betuigt, hebben gemengde en verschillende eigenschappen en krachten want ze zijn gemaakt van een waterige en een aardachtige stof die beide tamelijk koud zijn en daarnaast zijn ze mededeelachtig van enige tezamen trekking.

Men eet deze kruiden als ze noch teer, mals en groen zijn zoals men andere moeskruiden doet. (2) Dan hetzij dat men ze eet, hetzij dat men haar bladeren en stelen groen gestoten papvormig van buiten oplegt zijn ze zeer nuttig om alle harde zwellingen en verhitting te verkoelen omdat ze merkelijk koud van aard zijn en daarom zijn ze zeer goed op alle ontstekingen, verhitting en hete zwellingen gelegd.

Die fasen auf den kleen

clxix capitel

Epitimum latine·grece Epitimon·arabice Athemon·

(Die wirdigen meister beschτeiben uns·das dises seÿ heÿþ und trucken an dem andern grad·Etlich meister spτechen an dem dτitten grad·Dises wåchþt an heissen und an feüchten steten·Die blůmen bτauchet man in d erczney·(Diascoτides spτichet·das epitimum reÿniget und purgieret flegma·und melancoleÿ·mit den selben stucken gemüschet die zů der melancoley dienen·

(Epitimum sol für sich selber nit gebτauchet werden oder allein·sunder mit stucken vermüschet·als dann ist lapis lasuli·dz ist mit lasur steine·od pillule de fumo terτe·das ist von erdrauch. (In den bůch genant circa instans beschτeiben uns die meister ein recept für die quartan also·Nymme dτitthalb lot epitimum·und seüde die in wasser und seÿhe denn daz wasser durch ein tůch·und müsche darunder lasurstein·und gib das dem sichen zů trincken. (Diser tranck ist auch fast gůt den jhenen·die do haben emoτrodias·das ist ein fluþ in dem afftern·davon gemeÿnigklich kommend feüchtblatern·Mitt disem stuck ist manger gesundt gemachet woτden und davon entlediget·Wôlcher do hette einen haubtschwÿndel der von melancoleÿ kåme·der mache jm einen sÿropel von senyth·unnd diser (·n·iij·) [211] blůmen bleter·und darund müsch zucker als vil du wilt·

(Diser sÿropel ist gůt dem milcz davon denn die melancoleÿ entspringet·(Epitimum gesoten mit wein und ôle und gelegt zwÿschen das gemåchte und dem nabel·benymmet stranguiriam·dz ist dz trôpflingen hårmen·(Der meister johannes mesue spτicht·dz epitimum gůt seÿ für dz hercz zÿttern·und ist fast nuczlich den verstopften milczen davon groþ kranckeit entsteend in dem haubt mit fantasey·(Und spτicht auch dz es seÿ ein wol bewårte erczneÿ für den krebþ und für die ausseczigkeÿt·und benÿmbt febτem quartanam·(Es ist zů wissen·das epitimum nit sol gebτaucht weτden in dem summer·(Der meister Avicenna beschτeybet uns und spτicht·das epitimum benem die zerschwollen und auffgelauffen haudt an dem menschen von bôser feüchtikeit·und ist fast gůt den jhenen die d krampff seer rŭret·(Epitimum sol ein genommen werden andeτhalb lot mit hônig und wenig salcz·und treybt stercklich auþ die melancoleÿ·und behŭtet den menschen voτ ausseczigkeyt· (Item·Epitimum·und senÿth·und hyrþzung·gesoten mit wein darein vermenget gestoþsen baÿn von einen hÿrþen hercze·ist gůt wider das hercz weetumb. Und ist auch gût wid die melancoleÿ des hyrns Platearius·

(1) Klein warkruid. De vezels op de klaver. 169ste kapittel.

Epitimum Latijn. Grieks Epitimon. Arabisch Athemon. (Cuscuta epithymum)

De eerwaardige meesters beschrijven ons dat dit is heet en droog aan de andere graad. Ettelijke meesters spreken aan de derde graad. Dit groeit aan hete en vochtige plaatsen. De bloemen gebruikt men in de artsenij. (2) Dioscorides spreekt dat epitimum reinigt en purgeert flegma en melancholie met dezelfde stukken gemengd die tot de melancholie dienen.

Epitimum zal op zichzelf niet gebruikt worden of alleen, uitgezonderd met stukken vermengt zoals dan is lapis lazuli, dat is met lazuursteen, of pillen van fumo terre, dat is van aardrook. (3) In het boek genaamd Circa instans beschrijven ons de meesters een recept voor de vierdaagse malariakoorts alzo: Neem drie en een half lood epitimum en kook die in water en zeef dan dat water door een doek en meng daaronder lazuursteen en geef dat de zieke te drinken. Deze drank is ook erg goed diegenen die er hebben hemorroide, dat is een vloed in het achterste daarvan gewoonlijk komen aambeien. Met dit stuk zijn vele gezond gemaakt geworden en daarvan geleegd. Wie er heeft een hoofdduizeligheid die van melancholie komt die maakt hem een siroop van senna en deze [211] bloemen en bladeren en daaronder meng je suiker zoveel als je wil.

Deze siroop is goed de milt waarvan dan de melancholie ontspringt. Epitimum gekookt met wijn en olie en gelegd tussen dat geslacht en de navel beneemt stranguriam, dat is dat druppelend plassen. De meester Johannes Mesue spreekt dat epitimum goed is voor dat hart sidderen en is erg nuttig de verstopte milt daarvan grote ziektes ontstaan in het hoofd met fantasie. En spreekt ook dat het is een goed bewaarde artsenij voor de kanker en voor de huiduitslag en beneemt de vierdaagse malariakoorts. Het is te weten dat epitimum niet zal gebruikt worden in de zomer. De meester Avicenna beschrijft ons en spreekt dat epitimum beneemt de gezwollen en opgelopen huid aan de mensen van kwade vochtigheid en is erg goed diegenen die de kramp zeer roert. Epitimum zal ingenomen worden anderhalf lood met honing en weinig zout en drijft sterk uit de melancholie en behoedt de mensen voor huiduitslag. Item. Epitimum en senna en hertstong gekookt met wijn daarin vermengt gestoten been van een hertenhart is goed tegen de hartenpijn. En is ook goed tegen de melancholie van de hersens, Platearius.

Zie kapittel 92.

Vorm.

Het kleine warkruid heeft bloemhoofdjes met vele kleine vleeskleurige bloemetjes. De bloempjes zijn zo dik dat ze wel wasachtig lijken. De plant komt veel voor op heidevelden en windt zijn donkerrode draden om de planten. Het is een wurger die zelf geen wortels heeft.

Naam.

Dodonaeus; ‘De kleine of dunste schurft die zichzelf om de Thymbra en meestal om de harde tijm plag te vlechten is van Dioscorides Epithymon genoemd, welke naam Epithymum in de apotheken ook gebruikt wordt. Andere (daar Actuarius er een van is) noemen de wrange die alleen op tijm groeit eigenlijk Epithymum en diegene die op de Thymbra groeit Epithymbrum en insgelijks diegene die op de Stoebe groeit Epistoebe en geeft elke soort van dit gewas naar het kruid daar het op groeit een eigen en bijzondere naam of toenaam. In meest alle landen hebben ze de naam Cuscuta of Cassita, in Engeland heten ze doder, hier te lande soms vilt-cruydt, doder-cruydt, sijde op het vlas en sijd-cruydt, sil-cruydt en duyvels naey-garen. Diegene die op de netels groeit en op de soorten van de gehorende klaver en op meer andere kruiden daar ze van velen op gevonden zijn hebben noch geen eigen namen of toenamen gekregen, dan diegene die met eigen namen onderscheiden zijn de volgende. Epithymum, Epithymbra en Epistoebe zijn vermaand zo wel hier als in de beschrijving van tijm, Thymbra en Stoebe’.

Cuscuta is een naam die afgeleid is van het Arabische chasuth, ‘duivelskruid’. Het kan ook afgeleid zijn van het Arabische ar kuchuta, ‘een kruid zonder blad’.

De vlasdoder, de Duitse Dotter, ‘doder’ en Engelse dodder.

Podagra betekent ‘jicht’ dat in de grote teen begint, naar de slechte groei van de planten?

Gebruik.

Dodonaeus behandelt het warkruid als Cuscuta, "dat is wranghe of schorfte". Het zonderlinge, dat de plant geen groene bladeren en wortels heeft, weet hij evenmin als zijn tijdgenoten te verklaren. De geleerden konden dit niet doorgronden en de eenvoudige vlasboer brengt het Boze in het spel. De duivel heeft zijn vlas aaneengenaaid. Afmaaien en afbranden van het gewas, voordat het warkruid zaad had gezet, was vroeger het enigste middel om het te bestrijden

Herbarijs; ‘ Epicinum is heet en droog in de 3de graad en het is gevormd als bloemen en windt zich om een kruid dat tijm heet en groeit graag in hete landen en in hete plaatsen. (2) En heeft kracht melancholie (zwarte gal) te purgeren en fluimen en gal. (2) En daarom is het goed tegen vierdedaagse koortsen en is wat laxerend in het werk’.

Epicinum is wel een schrijffout, het zou Epitinum moeten wezen. Platearius; ‘Est autem herba quasi flos nascens in calidis locis.’ De Gart spreekt over vezels op de klaver waar het ook op voorkomt. De samengesteldheid, graad, groeiplaats en gebruik zijn hetzelfde als in de Herbarijs.

ein gummi also genant

clxx Capitel

Eufoτbium latine·grece Eufoτmÿon·arabice Afarbion·

(Die wirdigen meister spτechen·als Serapio diascoτides und Plinius·das eufoτbium seÿ ein gummi fliessend auþ einem baume in jndia·Unnd dises ist fast scharpff in dem munde·Die selbigen leüt in jndia die sammlend dises gummi also·Sÿ nemmen ein bocks haudt oder eines anderen thieres haudt·und machen die gar schôn·und machen die do umb den baumm und werffen mitt glanczen an den baumen·woo er denn gewundt wirt do laufft ein safft darauþ geleicherweÿþ als [212] auþ einer wunden das blůtt·und die weil diser safft also laufft so genåhnen sÿ dem baum nit·dann der safft ist als scharpff dz er von d scherpff den menschen tôttet·und diþs geschicht in dem hunds tagen und wenn dises gummi getrucknett von d hÿcz d sunnen·so nemen sÿ dz ab·dz heÿþt denn Eufoτbium·(Die meister spτechen auch·daz kein besser gummi seÿ von natur und allen gummi dann dises·(In dem bůch circa instans in dem capitel eufoτbio·beschτeiben uns die meister und spτechen·dz dises seÿe heyþ und trucken an dem vierden grade·Das best eufoτbium sol nit vermüscht sein mit erden·und sol sein lauter·dann dz auff die erden fleüsset dz wirt vermüschet mit d erden·und dz ist nit also reÿn als dz auff die hautt fleüþt·darumb ist dises dz best dz reyn und klar ist und dz do hat ein rôtlate farb·und dises weret·xl·jare unverseeret an seiner krafft·(Dises gummi wirt dick gefelschet mit einem gummi genant sarcoculla·und gummi arabicum od dτagantum·und vermüschen die darunder·Dises hat die krafft nit an jm die denn haben sol eufoτbium·(Johannes mesue spτicht·daz eufoτbium reÿnige und treÿbe die bôsen flegma auþ von grund·Unnd ist kein besser ding darzů denn eufoτbium·die flegma auþ zů ziehen auþ dem gewerben und auþ allen gelÿdern·

(Eufoτbium gemüschet mit baumôle·und die wassersüchtigen gelyder domit geschmieret·hilfft seer. (Dises auf die lebern und milcz geschmieret·benÿmmit den schmerczen davon·(Eufoτbium in die nasen gelassen machet fast nyeþen und zeühet vil bôser feüchtunge auþ dem haubt·(Eufoτbium gemüschet mit olea de spyca und die stirn domit bestrichen und oben auf dem haubt·benÿmmt die geschweer auf dem haubt genant litargia frenesis·und machet gůt sÿnn·und benÿmmt auch also gestrichen an dem halþ squinantiam·dz ist ein geschweer in dem halþ·(Auch spτichtt Johannes mesue dz eufoτbium behalten müg werden·xl·jar·und ist alt besser denn frÿsch·wann so es ÿe frÿscher ist so ist es mer gifftig denn so es alt ist·und dz merck dobeÿ dz man dem gummi nit genåhnen tar so es auþ dem baumm fleüþt·als oben steet·

Een gom alzo genaamd.

170ste kapittel.

(1) Euphorbium Latijn. Grieks Euformÿon. Arabisch Afarbion.(Excoecaria agallocha)

De eerwaardige meesters spreken zoals Serapio, Dioscorides en Plinius dat Euphorbia is een gom vloeiend uit een boom (2) in India. En dit is erg scherp in de mond. Dezelfde mensen in India die verzamelen deze gom alzo: Ze nemen een bokkenhuid of een andere dierenhuid en maken die erg schoon en maken die zo om de boom en werpen met lansen aan de bomen en waar die dan gewond wordt daar loopt er een sap daaruit gelijkerwijze als [212] uit een wond dat bloed en de tijd dit sap alzo loopt zo naderen ze de boom niet, dan het sap is alzo (3) scherp dat het van de scherpte de mensen doodt en dit geschiedt in de hondsdagen en als deze gom gedroogd is van de hitte der zon zo nemen ze het af en dat heet dan Euphorbia. De meesters spreken ook dat er geen betere gom is van natuur en alle gommen dan deze. In het boek Circa instans in het kapittel euforbio beschrijven ons de meesters en spreken dat dit is heet en droog aan de vierde graad. Dat beste Euphorbia zal niet vermengd zijn met aarde en zal zijn zuiver, dan dat op de aarde vloeit dat wordt vermengd met de aarde en dat is niet alzo rein zoals dat op die huid vloeit, daarom is deze de best die rein en helder is en die er heeft een roodachtige verf en deze blijft 40 jaar onveranderd aan zijn kracht. Deze gom wordt vaak vervalst met een gom genaamd Penea Sarcocolla en gom arabicum of dragantum en vermengen die daaronder. Deze heeft de kracht niet aan zich die dan hebben zal Euphorbia. Johannes Mesue spreekt dat Euphorbia reinigt en drijft de kwade (4) flegma uit van de grond af aan. En is geen beter ding daartoe dan Euphorbia om het flegma uit te trekken uit de wervels en uit alle leden.

Euphorbia gemengd met olijvenolie en de (5) waterzuchtige leden daarmee gesmeerd helpt zeer. Dit op de lever en milt gesmeerd beneemt de smarten daarvan. (6) Euphorbia in de neus gelaten maakt erg niezen en trekt veel kwade vochtigheid uit het hoofd. Euphorbia gemengd met olea de spica en dat voorhoofd daarmee bestreken en boven op het hoofd beneemt de (7) zweer op het hoofd genaamd litargia phrenitis en maakt goede geest en beneemt ook alzo gestreken aan de hals squinancie, dat is een zweer in de hals. Ook spreekt Johannes Mesue dat Euphorbia behouden mag worden 40 jaar en is oud beter dan vers, want zo het verser is zo is het meer giftig dan zo het oud is en dan merk daarbij dat men de gom niet naderen durft zo het uit de boom vloeit zoals boven staat.

Vorm.

Agallocha is een kleine kromme boom uit India die in de buurt van de zee groeit. In de bast komt overdadig een giftig wit melksap voor dat op de huid blaren en als het in de ogen komt, zelfs blindheid kan veroorzaken. Op zandige stranden vormen enkele bomen plaatselijk in de stam verharst hout dat als surrogaat voor het reukhout van Aquilaria kan dienen, vandaar de soms gebruikte naam aloë- of arendshout.

Naam.

Dodonaeus; ‘De Griekse en Latijnse schrijvers hebben dit eerste gewas Euphorbion of Euphorbium genoemd, Plinius noemt het ook soms Euphorbia. Het sap voert insgelijks dezelfde naam en wordt in de apotheken ook Euphorbion of Euforbion genoemd. Men gelooft dat dit gewas eerst gevonden is geweest in tijden van koning Jubas of Juba de vader van Ptolemeus die de eerste koning was van beide Mauritaniën in Afrika, ja sommige zijn van mening dat die koning dat gewas het eerst gevonden of gebruikt zou hebben, immers het voert zijn naam Euphorbium naar de dokter van dezelfde koning Juba die Euphorbus heette.

Behoort tot dezelfde familie als Euphorbia.

Excoecaria komt van het Latijnse excoecares, ‘verblinden’, een verwijzing naar het effect op de ogen. Het woord agallocha komt in oud-Engels voor als aluwe, van Latijn aloë, van Grieks aloë, van Hebreeuws ahaloth, van Sanskriet agaru, ‘het hout’. Duitse Lign aloes.

Gebruik.

Het lichte, zachte, weinig duurzame hout wordt soms gebruikt om er klein huisraad van te maken. Het melksap is zeer scherp in de ogen, het is de Engelse blinding tree en is giftig. De boom wordt gehaat door de houthakkers. Bij het vellen van een boom springt dit sap in de ogen en kan zo blindheid veroorzaken. De schors wordt gebruikt als purgeer- en braakmiddel. Uit het hout wordt een olieachtige stof gewonnen die gebruikt wordt tegen huiduitslag.

Maerlant; ‘Ook groeit (in Indië) daar een soort doren zijn sap maakt alle ogen blind.

Herbarius in Dyetsche; ‘Euphorbia of Euphorbium is heet en droog in de vierde graad. Het is een gom van een boom in (2) Indië waarvan het gom in de hondsdagen verzameld wordt. Euphorbia heeft de kracht om (4) tot zich te trekken en slijm te purgeren, het is ook goed tegen jicht en de jicht in de handen en voeten. Je zal er zeer weinig per keer van geven en er altijd wat bdellium bij mengen (dat is een gom) en wat van ierapigra die Galenus beschrijft. Nooit moet je Euphorbia iemand ingeven dan nadat je de materie van tevoren voor hem klaar en gereed maakt met oxymel van zeeui om te purgeren.

Euphorbia dat met gebroken mastiek en met cubeben gemengd en in een doek is gedaan wat zo in de mond van het open gat gestoken wordt verteert de vochtigheid van het open gat.

(6) Van Euphorbia maak je ook goed nieskruid waardoor de materie uit het hoofd getrokken wordt. Vooral poeder van Euphorbia, als je dat in de neus blaast (7) is het goed tegen een blaar die achter in die hersenen komt en lethargie heet’.

(2) Dodonaeus gaat er eerst nog vanuit dat de boom uit Afrika stamt naar het verhaal van koning Juba; ‘Dioscorides beschrijft dit kruid noch anders en zegt dat het een boom is die in Libië of Afrika groeit en gerekend wordt onder de geslachten van Ferula of tenminste de gedaante van Ferula enigszins schijnt te benaderen en gevuld (3) met uitermate scherp sap wat van de mensen die wonen bij de plaatsen daar dit gewas plag te groeien met grote bangheid en vrees verzameld en bewaard wordt vanwege de grote scherpte en brandende eigenschap die in dit sap blijkt. Plinius schrijft dat het Euphorbium een kruid is en geen boom of heesterachtig gewas.

Als Dioscorides schrijft zo zou het Euphorbium in Libië of Afrika groeien en veel gevonden worden op de berg Tmolus van de Maurousi of in het landschap van Mauritanië, maar Plinius verhaalt dat het van de berg Atlas buiten de kolommen van Hercules gebracht wordt. Wat me zeer laat twijfelen of de woorden van Dioscorides bedorven zouden mogen wezen, want Tmolus en Atlas zijn zeer verschillende en ver van elkaar gelegen bergen en de beschrijvers van de wereld hebben nooit van enige berg Tmolus vermaand die in Libië of Mauritanië gelegen zou zijn, dan ze kennen wel een berg Tmolus genoemd die in Lydië, dat is in Azië, dat zeer ver van Afrika of Mauritanië ligt. Zulks dat ik niets anders denken kan dan dat het woord Tmolus in de boeken van Dioscorides, in plaats van Atlas, kwalijk zouden gesteld en uitgeschreven mogen wezen.

Gebτent ercz clxxi ca

Es ustum latine·grece Calcus vel calcucecaumenam·vel culcostaumenan·

(Die meister spτechen das dises sey heyþ und trucken an dem vierden grad·(Dises reÿniget melancoliam·und darumb machet man es in die pflaster die do dienen zů den milczen darauþ denn entspτinget melancoleÿ·(Es ustum eczet auþ faul fleysch. (Es ustum gemüschet mit hônig und mit seÿffen·und dises gelassen in ein fistel·heÿlet sÿ zůhandt·

(Wôlcher den gebτesten het genant bolipus·das ist ein fleysch wechþt in der nasen·d neme es ustum·und strewe es auff ein pfla (·n·iiij·) [213] ster genant axicroceon·oder auf ein apostolicum unnd lege das darauff·es eczet das ab und heÿlet es on zweýfel·

Gebrand erts. 171ste kapittel.

(1) Es ustum Latijn. Grieks Calcus vel calcucecaumenam vel culcostaumenan.

De meesters spreken dat dit is heet en droog aan de vierde graad. Dit reinigt melancholie en daarom maakt men het in de pleister die je dienen tot de milt daaruit dan ontspringt melancholie. (2) Es ustum eet uit vuil vlees. (3) Es ustum gemengd met honing en met zeep en dit gelaten in een etterwonde heelt ze gelijk.

(2) Wie het gebrek heeft genaamd polypus, dat is een vlees dat groeit in de neus, die neemt es ustum en strooi het op een pleister [213] genaamd axicroceon of op een apostolicum en leg dat daarop, het eet dat af en heelt het zonder twijfel.

Vorm.

Spaans groen is een basisch koperacetaat (groenspaan) het wordt als olie- en waterverf gebruikt. Vanwege zijn giftigheid was het niet geliefd. Viride betekent ‘groen’.

Naam.

Es komt wel van aes; koper.

Aes ustum is de naam van gebrand koper en is nu bekend als koperoxide. Het werd gebruikt door Paracelsus en zijn opvolgers. Een preparatie zou giftig zijn, maar werkt als een bactericide.

Gebruik.

Platearius heeft het over gebrand koper dat eerst in ’schilfers wordt geslagen en dan gebrand om beter te kunnen verpulveren; ’De ere usto, alio nomine calcucecumenon appellatur, artificio quodam quo arctatur et comburitut ut possit puverizari’.

Herbarijs; ‘Pepides calcis of battatura eris is heet en droog. Dit zijn de schillen van het koper die afvallen als men het smeedt. En heeft kracht op te lossen en te laten verdwijnen de vochtvermengingen die overtollig zijn’.

Pepides is mogelijk een verbastering van lepides; koperplaatjes. Battatura is hamerslag.

Herbarius in Dyetsche, ‘Viride eris noemen sommige mensen Spaans groen. Het is heet en droog, (2) het verteert het overvloedig vlees waar dit is en vooral in de neus als het met honing gemengd is. (3) Met honingwater geneest het de lopende gaten en verbetert het verrotte tandvlees en verbetert het verkankerde vlees. Als je koperrood met Armeens zout en terpentijn met hars op de wijze van een zalf mengt, geneest het de melaatsheid, volgens Pandecta’.

Elephanten zan

Das clxxii capitel

Ebur latine·

(Die meister spτechen·das ebur heisse eines elephanten zan·darumb ist des elephanten figuren hie geseczet·umb seines gelyds willen das gar in manger erczneÿ genüczt wirt·auch gar grosse tugent darjnn erfunden ist·

(Von disem zan geschabet bulfer und das gemüschet mit rosenõle·und populeonis und darczů ein wenig wachþ·und gemachet geleich einem pflaster heylet panaricium·dz ist ein geschwer in d wurczel des nagels an fŭssen und an den henden·darauff geleget geleÿch einem pflaster·heÿlt das zůhandt·(Mit disem geschabnen bulfer gezwagen dz haubte·machet har wachþen·(Dises bulfer eingetruncken mit eþsich·benÿmmt epilentiam·dz ist die fallenden sucht·(Wôlcher eines elephanten hautt leget auff die gelyder darjnn das gegicht wŭttet·benÿmmt den schmerczen in einer nacht allen·und stercket die gelÿder daz darein kein gegicht kommen mag·(Item·eins elephanten baÿn gebτennet und gebulfert unnd dises bulfer ein genommen mit bockþ harm·bτichet den stein in den lenden und in d blasen on allen schaden und weetagen und dises sol geschehen dτeÿ mal nach einand. (In dem capitel spodium findest du auch von dem elephanten·Und spodium ist kalt in dem dτitten grad und trucken in dem ersten·Und spodium das ist·elephanten baÿn gebτennet·

(1) Olifantentanden, ivoor.

Dat 172ste kapittel

Ebur Latijn.

De meesters spreken dat ebur heet een olifantentand, daarom is de olifant figuur hier gezet vanwege dat lid dat erg in vele artsenij genuttigd wordt en ook erg grote deugd daarin gevonden is.

Van deze tand geschaafd poeder en dat gemengd met rozenolie en populeonis en daartoe een weinig was en gemaakt gelijk een pleister heelt panaritum, dat is een zweer in de wortel van de nagel aan voeten en aan de handen, daarop gelegd gelijk een pleister en heelt dat gelijk. Met dit geschaafde poeder gedweild dat hoofd maakt haar groeien. Dit poeder ingedronken met azijn beneemt epilepsie, dat is de vallende ziekte. Wie een olifantshuid legt op de leden daarin dat jicht woedt dat beneemt de smarten in een nacht geheel en versterkt de leden zodat daarin geen jicht komen mag. Item, een olifant been gebrand en gepoederd en dit poeder ingenomen met bokkenurine breekt de steen in de lenden en in de blaas zonder alle schade en pijnen en dit zal geschieden driemaal na elkaar. In het kapittel spodium vindt u ook van de olifant. En spodium is koud in de derde graad en droog in de eerste. En spodium dat is olifant been gebrand.

Zie kapittel 371 voor spodium.

Vorm.

De olifant is de grootste en zwaarste van de landdieren. Hun hoogte bedraagt in de regel niet meer dan drie meter zeventig, maar ze kunnen wel zes tot zevenduizend kg of meer zwaar worden. De totale lengte van de spits van de slurp tot aan de spits van de staart bedraagt een 7m waarvan 2m voor de slurp en 1.5m voor de staart komen. De Afrikaanse is de grootste, 8m lang en er zijn voorbeelden van een vier meter hoog en dat bij een gewicht van een zes of zeven ton. Alleen de huid van zo’n dier weegt al duizend kg en geeft aan twintig mannen genoeg om te dragen. De kop weegt ook al een vijfhonderd kg, reden waarom de nek zo kort is. Een paar tanden, een record, wogen samen tweehonderdvijftig kg. Slagtanden van drie meter en van honderd kg per stuk, zelfs vermeldingen dat er in de Kilimandjaro er eens geschoten zou zijn die aan de buitenkant gemeten een lengte hadden van zeven meter en een ruime dertig cm met een gezamenlijk gewicht van 280 kg die zie je in musea, blijkbaar van een nu uitgestorven vorm. (of van de mammoet) Ze zijn nu meestal kleiner.

Naam.

(1) Olifant, in Duits is het Elefant, in Engels elephant en in Frans elephant. Dit woord stamt van oud-Frans olifant en dit van Latijn elephantus en dat van Grieks elephas. Het tweede deel, -ephas, is geleend van de Egyptenaren, ab(u) (bw) in Koptisch is het eb(o)u.

Als Elephas was het ivoor een belangrijk handelsartikel al bij de oude Ethiopiërs, Homerus vermeldt het onder die naam.

In midden-Nederlands heette het ivoor elpenbeen, in noord-Hoogduits was dat elfenbein en in oud-Engels elpenban, letterlijk betekent het olifantsbeen. Dat komt van een woord dat in midden-Nederlands elpendier heet, dit stamt uit Latijn ebur, en dit van Grieks elephas dat oorspronkelijk ivoor betekende en later het dier. Men kende het ivoor niet en dacht dat het benen waren van zo’n groot dier.

Luther’s elphen-, elffenbein: olifantenbeen.

Gebruik.

Maerlant; ‘Hun geluid is zo zwaar dat het elke man vaart geeft. Lange tanden heeft het elpendier, uitstekende, lezen we hier, krom van boven en een meter lang. Van deze tanden maakt men dus medicijnen groot en duur tot poeder brandt men ze in het vuur, dat poeder stopt de neusbloeding, buikloop stopt het met spoed, menstruatie en hemorroïden stopt het nauwer mede mee, dat moet men drinken en bereiden met sap van weegbree. Deze tand is fijne ivoor, wat alle anderen niet zijn en niet zo groot en niet zo duur. Hij heeft tanden, dat is hun manier, ze zijn krom van boven en van haar zo recht, de kromste zijn de duurste, echt’.

Blůtstein clxxiii Ca

Ematites lapis latine·grece litos ematitos·arabice Sedeneg·

(Serapio libτo aggregatoτis capitulo Sedeneg·idest lapis ematites·spτicht·das diser steyn seÿ an der farbe geleÿch dem blůt. Blůtstein ist von natur stopffen und trucken machen und ist keltten·(Platearius·diser stein ist kalter und truckner natur·(Dises steins findet man vil in den landen gegen d sunnen auffgang. (Diser stein in die handt genommen so die nasen blůtet·styllett das blůten in d nasen·(Disen stein gebulfert und gemüschett mit tåschelkrautsafft und dises [214] in die naþlôcher gestrÿchen·benÿmmet das blůten darauþ·

(Wer blůt speyet der neme dises steins bulfer gemüschet mit rosenwasser und darzů gummi arabicum·und darauþ pillelen gemachet·Dise pillelen eingeschlicket ein quintin benymmt dz blůtspeÿen·(Wôlcher den blůtgang håte d neme eines eÿes weÿþs und eþsig ÿegklichs zweÿ lot·rosenôle vier lot·des bulfers von disem stein ein lot·und lasse dises undem ein mit einen clistier·es hilffet·(Für den fluþ genant menstruum nücz dises bulfer mit wegrich safft es stopffet den weissen und den roten fluþ d stawen·

(Für all flüsse des leÿbes die einen urspτung haben von hycz od überflüssiger feüchtung nücz disen stein er stopffet behendiklich.

(1) Bloedsteen, 173ste kapittel.

Ematites lapis Latijn. Grieks litos ematitos. Arabisch Sedeneg. (Hematiet)

Serapio libro aggregatoris capitulo Sedeneg, id est lapis ematites, spreekt dat deze steen is aan de verf gelijk het bloed. Bloedsteen is van natuur stoppen en droog maken en is verkoelend. Platearius, deze steen is van koude en droge natuur. Deze steen vindt men veel in de landen tegen de zonsopgang. (2) Deze steen in de hand genomen zo de neus bloedt stilt dat bloeden in de neus. Deze steen gepoederd en gemengd met tasjeskruidsap en dit [214] in die neusgaten gestreken beneemt dat bloeden daaruit.

Wie bloed spuwt die neemt deze steen zijn poeder gemengd met rozenwater en daartoe gom arabicum en daaruit pillen maken. Deze pillen ingeslikt een quintin beneemt dat bloedspuwing. (3) Wie de bloedgang heeft die neemt eiwit en azijn, van elk twee maal 16,7 gram, rozenolie, vier maal 16,7gram, het poeder van deze steen, een 16,7 gram, en laat dit onderin met een klysma, het helpt. (4) Voor de vloed genaamd menstruatie, nuttig dit poeder met weegbreesap, het stopt de witte en de rode vloed van de vrouwen.

Voor alle vloed van het lijf die een oorsprong hebben van hitte of overvloedige vochtigheid, nuttig deze steen die stopt behendig.

Vorm.

Een vezelige rode ijzersteen. Dit is een ijzererts dat veel voorkomt en een verbinding is van ijzer met zuurstof, dus een oxide. Het heeft een hardheid van 6.5, soortelijk gewicht 5, maar laat zich goed polijsten.

Naam.

Het is het Duitse Glanzeisenerz, in Frans heet het fer oligiste, in Engels specular iron vanwege de gewoonlijke hoge glans van de kristallen. Het is herkenbaar doordat het staalgrijze haematiet op ongeglazuurd aardewerk een rode streep weergeeft. Bij het slijpen zal er dan roodgekleurd water uit vloeien wat op bloed lijkt, vandaar dat het ook wel bloedsteen genoemd wordt. Men meende dat het uit geronnen bloed was ontstaan en als bloedstelpend middel werkte

(1). Haematiet, haematites, Grieks hematiet: bloedrood, aimatitus; bloedsteen. Theophrastus kende al Aimatites en die meende dat het uit geronnen bloed was ontstaan en als bloedstelpend middel werkte. Als het op de slijpsteen wordt geslepen kleurt het de koelvloeistof rood en vandaar, ‘hij bloedt op de slijpsteen’. Het is een van de oudst voorkomende sierstenen en wordt in opgravingen van Babylonië, Egypte en andere oude plaatsen van de wereld gevonden.

Gebruik.

Herbarius in Dyetsche;Emathites, die sommige bloedsteen noemen, is koud en droog. (3) Het is een soort steen die de kracht heeft om rodeloop (dat is de rode bloedgang) te stoppen als je een pleister van het poeder van bloedsteen met het wit van een ei en rozenolie en azijn maakt en dit op de darmen legt. (4) Hetzelfde is goed tegen de verborgen loop of stonden van de vrouwen als je het met het sap of het water van weegbree mengt. (2) Hetzelfde, zegt men, is ook goed tegen het bloeden van de neus als je het met het sap van tasjeskruid in de neus doet. Ook maak je pillen van het poeder van bloedsteen en van Arabische gom, van dragagantum met rozenwater en houdt dit in de mond onder de tong en als het begint te smelten neem je het in’.

Van Maerlant: ‘Emachites die mag men kopen in Arabië en in Ethiopië en is wel gelijk roest en wel met rode aderen gemengd. Deze steen in stukken gemalen en met water gemengd is voor hem aardig goed die van het euvel bloed spuwen. Men zal op een grove wetsteen deze aardig klein malen en geef het te drinken die het zo staat dat hij met bloed ter toilet gaat of die de neus of wond bloedt. Hij stopt gelijk de rode vloed want ze nuttigen dat stuifsel dat men daarvan slijpen mag, gelegd op de neusgaten. En verse wonden geeft het baat. Ook stopt het de vrouwen bloed als men zijn poeder in wijn doet. Het laat schurft genezen, zeren en giftige beten, dat is meer. Is het dat men zijn stof ook soms in een oplossing doet, dat maakt de ogen helder. Die stof gedronken ook, dat is waar, mag de steen in de blaas breken en dood vlees dat men in wonden ziet steken bijt de steen er tegelijk uit, zo is aldus gedaan zijn kracht’.

Herbarijs; ‘Emacitem, zegt Galenus, is wat verhittende en verdunnende. En ze zuivert de puisten van de ogen en de droogte in de hoeken van de ogen en in het ooglid verzacht het, ja met vrouwenmelk getemperd is het goed op hete blaren in de ogen en tegen hitte en tegen droogte. Dioscorides zegt dat het ook stoppende is. Het is goed op gezwellen in die ogen met het wit van een ei gemengd’.

Emacitem is waarschijnlijk een schrijffout voor Ematitem, hematiet. Platearius zegt; ‘Ematites, lapis est qui in occidentali plaga et orientali ab ema quod est sanguis et iets quod est sistens’.

Edus clxxiiii Capit

Edus latine·

(Die meister spτechen gemeÿniklichen·dz dises thier klein und feÿþt seÿ·und ist gar lustlich sein fleysch·und bτingt dem menschen gůt geblŭt und ist verdeüwlich. (Von disem thiere beschτeÿbet uns ÿsidoτus in seinem zwôlfften bůch und spτicht·dz dises seÿ getemperiereter natur·also das es weder zů heÿþ noch zů heÿþ noch zů kaltt·weder zů feücht noch zů truckner natur ist·(Dises thieres haudt machen gesund die bÿþ d tobenden hund also warm darauff geleget·(Dises thieres har gebτennet·und einen rauch domit gemachet·diser rauch treÿbet hÿn die schlangen und andere vergifftige thiere·(Von diser haudt gemachet bτust thŭcher sind gesundt allen menschen wynter und summer·

Bokje of lam, 174ste kapittel.

(1) Edus Latijn. (Ovis aries)

De meesters spreken algemeen dat dit dier klein en vet is en is erg lustig zijn vlees en brengt de mensen goed bloed en is verteerbaar. Van dit dier beschrijft ons Isidorus in zijn twaalfde boek en spreekt dat dit is getemperde natuur alzo dat het nog te heet, nog te koud, nog te vochtig, nog van te droge natuur is. Dit dier zijn huid maken gezond de beet der dolle hond alzo warm daarop gelegd. Dit dier zijn haar gebrand en een rook daarmee gemaakt, deze rook verdrijft heen de slangen en andere vergiftige dieren. Van deze huid gemaakt borstdoeken zijn gezond alle mensen winter en zomer.

Een gesneden lam of bokje.

Naam.

Hoeken, huekijn, hueken, hokijn, hoekin, houkijn of huken, midden-Nederlands hoken, huken, ‘bokje van schapen’ en ‘geiten’.

Werking.

Herbarius in Dyetsche; ‘Hedus, Edulus, een hueke of Edus genoemd en in het Latijn Ab ededo, van eten, omdat het veel eet. Edulus is klein, vet en zoet van smaak zegt Isidorus in het twaalfde boek en getemperd in zijn samengesteldheid, daarom is het ‘t beste en geschiktste om te verteren, tenminste als het een mannetje is. Zijn vlees smaakt goed en maakt goed bloed en daarom is huekensvlees het allerbeste voor de menselijke natuur en vooral voor diegene die weldadig leven. Hukens huiden genezen venijnige beten als je het daar heet op legt, door het haar te branden of aan te steken verjaagt dit de serpenten’.

Volgens dit artikel is het een gecastreerd geitje; ‘Isidorus: Edus dat ionghe gheytken Als si ionck sijn dan sijnse vet ende hebben eenen goeden smaeck Ende als dye mane breect dan salmen dye lubben ghelijck die calueren. Die Operacien Plinius. Dat versch bloet van een ionc geytken heet ghedroncken met scerpen asijn helpt teghen dat bloet spuwen. Die longhe van dat geytken ofte pulmo doet niet droncken werden’. Of; Isidorus; Edus dat is een jong geitje. Als ze jong zijn dan zijn ze vet en hebben een goede smaak. En als de maan breekt dan zal men ze castreren gelijk de kalveren. De operaties van Plinius; ‘Dar verse bloed van en jong geitje heet gedronken met scherpe azijn helpt tegen dat bloedspuwen. De longen van een geitje of pulmo laat niet dronken worden’.

Retrieved from "http://www.let.ru.nl/dierenpalleys/index.php?title=59._Edus"

fenchel clxxv Capi

(F)Eniculus latine

Arabice Bazienis vel Haienegi vel Hakasmech·

(Die wirdigen hochgelerten meister Avicenna in seinem andern bůch in dem capitel Feniculus beschτeibt uns und spricht·das der seÿ heÿþ und trucken an dem andern grad·Den samen das kraut die rÿnden und auch die wurczel bτauchet man [215] in d erczneÿ.Den samen sol man samlen in dem angeenden monat des herbtes·den mag man halten dτeü jar·Die rÿnden und wurczlen sol man samlen an dem angeenden monat des meÿen·Und die weren ein jar·Wenn man in einem recept findet geschτiben maratrum·so meÿnet man den samen von fenchel· (Der meister Diascoτides spτicht·das den frawen gar gůt sey fenchel geessen die kÿnder seügen·wann er meret jn die milch. (Fenchelsamen geessen machet wol hårmen und reyniget die frawen an jrer sucht·(In dem bůch circa instans steet geschτiben· das fenchel fast gůt seÿ den verstopfften hertten milczen und lebern·und auch den die mit not neczen·Unnd er ist auch fast gůt den die den stein haben·Und wåre es sache das die ÿeczgenant kranckheyt kåme·von hÿcze·so sol man die rÿnden von fenchel und die wurcz sieden in wein·und den nüczen des abents und moτgens so man schlaffen wil geen·(Item·fenchel geessen stercket den magen·und machet wol deüwen·Des geleichen thůt das bulfer von fenchel samen·(Den safft von fenchelsamen geton in ein zÿnen geschirre·und das darinnen lassen steen fünffczehen tage·darnach mag man es bτauchen zů den augen·als das jucken der augen·do ist es ein gewÿþe kunst·(In den safft geton ein wenig aloe paticum·und das lassen steen an der sunnen in einem zÿnen geschirτe fünffczehen tag··unnd das über das aug geleget wie ein coloτium. (Der meister Diascoτides spτichet·das die wurczln gůt seÿe gekochet mit hônig und geessen·machet gesundt den menschen d do gebÿssen wåre von einem tobenden hund·(Der safft von fenchelkraut in der sunnen gedôτret·ist gůt zů allen den gebτesten der augen·(Von dem samen genüczet so er noch grŭn ist dienet auch fast wol zů allen sachen d augen·(Der ÿeczgenant safft ist gůt dem genüczet der do hått die geelsucht·(Der safft von d wurczeln ist zů vil dingen gůtt·Aber doch allermeÿst sol er genüczet werden für die augen.

(Der safft van fenchelkrautte gemüscht mit hônig und warm in die oτen gelassen·machet dar jnnen sterben die wŭrm·(Die wurczeln gekochet mit geersten meel unnd mit wein·unnd das getruncken·hilffet fast wol den wassersüchtigen·(Fenchel in wein oder in wasser gesoten und das do getruncken·benÿmbt den stein in der blasen·(Es hilffet auch den frauwen die an jrer zeÿte verjrτet sind·(Wôlcher veτzseeret wår an siener scham wo von das wåre·der siede fenchelwurczeln in wein und båe sich domit·es hilfft on allen zweÿffel·(Fenchel mit eþsig gesoten und auff die frÿschen wunnden geleget·so sÿ von schlegen oder von stõssen sind·es vertreÿbet sÿ.

(Item·Wõlcher fenchelsamen ståtigklichen ÿþset·der jungett· [216] (Item·Wisse das under allen kreütern unnd wurczeln ist den bÿnen kein blůmen als genåme als von disem kraut·Weer fenchelkraut stosset·und den bÿnen stock mit dem saffte bestreychet·die bÿnen beleyben gar gern dar jnnen·(Der meister Plinius spτicht·das der safft von fenchel mit hônig getemperiert und in die augen geton·vertreÿbet dÿe tunckelheÿt der augen·

(1) Venkel, 175ste kapittel.

Feniculus Latijn. Arabisch Bazienis vel Haienegi vel Hakasmech. (Foeniculum vulgare)

De eerwaardige zeer geleerde meester Avicenna in zijn andere boek in het kapittel Feniculus beschrijft ons en spreekt dat het is heet en droog aan de andere graad. De zaden van dat kruid, de bast en ook de wortel gebruikt men [215] in de artsenij. De zaden zal men verzamelen in de aangaande maand van de herfst en die mag men houden drie jaar. De bast en wortels zal men verzamelen aan de aangaande maand van mei. En die duren een jaar. Als men in een recept vindt geschreven (2) maratrum, dan bedoelt men de zaden van venkel. (5) De meester Dioscorides spreekt dat de vrouwen erg goed is venkel gegeten die kinderen zuigen want het vermeerdert in hen de melk. (4) Venkelzaden gegeten maakt goed plassen en reinigt de vrouwen aan hun ziekte. (6) In het boek Circa instans staat geschreven dat venkel erg goed is de verstopte harde milt en lever en ook die met nood plassen. En het is ook erg goed die de steen hebben. En was het zo dat de net genoemde ziekte komt van hitte dan zal men de bast van venkel en het kruid koken in wijn en dat nuttigen ‘s avonds en ‘s morgens zo men slapen wil gaan.(8) Item, venkel gegeten versterkt de maag en maakt goed verduwen. Desgelijks doet dat poeder van venkelzaden. (3) Het sap van venkelzaden gedaan in een zinken ketel en dat daarin laten staan vijftien dagen en daarna mag men het gebruiken tot de ogen zoals dat jeuken van de ogen, dat is een zekere kunst. In het sap gedaan een weinig Aloë paticum en dat laten staan in de zon in een zinken ketel vijftien dagen en dat over de ogen gelegd als een oogzalf. De meester Dioscorides spreekt dat de wortels goed is gekookt met honing en gegeten maakt gezond de mensen die er gebeten (7) waren van een dolle hond. (3) Het sap van venkelkruid in de zon gedroogd is goed tot alle gebreken van de ogen. Van de zaden genuttigd zo het noch groen is dient ook erg goed tot alle zaken van de ogen. Dat net genoemde sap is goed die genuttigd die er heeft de geelziekte. Het sap van de wortels is tot veel dingen goed. Maar toch allermeest zal het genuttigd worden voor de ogen.

Dit sap van venkelkruid gemengd met honing en warm in de oren gelaten maakt daarin sterven de wormen. (9) De wortels gekookt met gerstemeel en met wijn en dat gedronken helpt erg goed de waterzuchtige. Venkel in wijn of in water gekookt en dat zo gedronken beneemt de steen in de blaas. Het helpt ook de vrouwen die aan hun tijd verward zijn. Wie bezeerd is aan zijn schaamte, waarvan dat is, die kookt venkelwortels in wijn en baadt zich daarmee, het helpt zonder alle twijfel. Venkel met azijn gekookt en op de verse wonden gelegd zo ze van slaan of van stoten zijn verdrijft ze.

Item. Wie venkelzaden steeds eet die verjongd. [216] Item. Weet dat onder alle kruiden en wortels is de bijen geen bloem alzo aangenaam als van dit kruid. Wie venkelkruid stoot en de bijenkorf met het sap bestrijkt, de bijen blijven erg graag daarin. (3) De meester Plinius spreekt dat het sap van venkel met honing getemperd en in de ogen gedaan verdrijft de donkerheid van de ogen.

Vorm.

Venkel is een meerjarige die een tot twee meter hoog wordt, maar is meestal maar kortlevend, vandaar dat het gewas gewoonlijk als tweejarige geteeld wordt. Het eerste jaar komt er een bladrozet met veelvoudige lichtgroene geveerde bladeren. Het volgende jaar komt hier een gestreepte, ronde stengel uit tevoorschijn. Boven het veerachtige en groene bladgaas verschijnt een gouden scherm in juli en augustus.

Naam.

Dodonaeus; ‘Dit kruid is hier te lande venkel genoemd, in het Hoogduits Fenchel, in het Frans fenoil, welke namen allen gemaakt en bedorven zijn of verdraaid van de Latijnse Foeniculum en die naam wordt tegenwoordig ook in de apotheken gebruikt. In het Grieks heet het Marathron’.

Foeniculum is afgeleid uit een Latijns woord voor hooi, dit vanwege zijn geur. Fenum: hooi, moge­lijk van eerder fend-snom: iets maaien, vergelijk Frans fendere: snijden. De smalle draadvormige bladslip­pen geven bij het verwelken en drogen de indruk van hooi. Of van foenum: hooi, caulis: kool, vergelijk vennekool, dit bestaat nog als familienaam, Duitse Fenkohl, Vencol, Venecol, Fenkool. In Capitulare de villis en bij H. Hildegard komt het voor als Feniculi dat aan Latijns Foeniculum ontleend is en vanwege zijn hooigeur fenum genoemd werd.

Onafhankelijk van het eerste woord kwam het via de latere Latijnse vorm feniclum tot ons en gaf in oud-Hoogduits Fenih­hal of Fenich tot Fenchel, in het midden-Hoogduits werd het Ven(i)chel en in midden-Nederlands verscheen venekel, venecal was het halfweg de 13de eeuw.

Platearius zegt; ‘Cum in receptione invenitur Rp.maratri debet poni semen ejus’.

(2) Bij Dioscorides heette het marathon, naar het slachtveld waar de Grieken, 490 v. Chr. een overwinning behaalden op de Perzen, dus een ‘slachtveld op het venkelveld’. Griekse marathon komt van maraino, ‘dun groeien’, venkel zou vermageringskwaliteiten hebben. De Griekse atleten gebruikten venkel als voedsel bij hun olympische spelen omdat het sterk maakt zonder dik te worden. Venkelzaden verdrijven het hongergevoel, reden waarom ze door arme mensen gebruikt worden die geen geld bezitten voor levensmiddelen, nu worden ze nog als vermageringsmiddel gebruikt. Dioscorides gedacht de venkel als toespijs en vermeldt dat de slangen door het gebruik ervan zouden verjongen. Oude slangen met slechte ogen zouden met behulp van dit sap weer een beter gezichtsvermogen krijgen. Plinius was hierin duidelijker, met het verjongen werd bedoeld dat de slangen zich van de oude huid ontdoen wat beter zou gaan door gebruik van venkel. Daarom werd het kruid nog lang als oogwassing aanbevolen. Het gezichtsvermogen zou verbeteren door het sap op de ogen te strijken. Ook werd het gebruikt als een middel tegen slangenbeten.

Gebruik.

Venkel is geheel aromatisch, het aroma is het meest in de zaden geconcentreerd. De zaden smaken zoet, anijsachtig en ruiken aangenaam aromatisch. De stengels van groeiende venkel geven een zeer zachte groente. De geurende bladen worden, net als de stelen, als een specerij gebruikt. Venkel levert een vluchtige olie die gebruikt wordt voor zoetzuur, parfum, zeep en likeur. De bladen werden ook wel in zuiverende baden gebruikt.

Het werd voornamelijk als oogmiddel gebruikt.

(9) Herbarius in Dyetsche; ‘Venkel of feniculus is heet en droog in de tweede graad. (4) Het heeft de kracht die diuretica genoemd wordt. (dat is om de urineweg te openen) (3) Het zaad, de bladeren en de wortels zijn in de medicijnen nuttig om de ogen of het gezicht te verbeteren: ‘Neem venkelzaad, sap van stinkende gouwe en gebroken kalmijn of zinkerts, meng het tezamen en maak daar een oogzalf van’.

Als de serpenten slechte ogen hebben bestrijken ze zichzelf met venkel.

(5) Als de vrouwen van venkel de wortel of de bladeren eten laat het in hun borst melk komen. Venkelzaad of de wortels, peterseliezaad, parelzaad of Lithospermum en steenbreek (dat is Saxifraga) dat in wijn gekookt is laat plassen en de stonden komen. (6) Tegen verstopping van de lever en van de milt: ‘Neem wijn waar venkel, Ruscus, asperge en (flerufcus?) in gekookt is, dat verteert ook winden’. Tegen venijnige beten kook je venkel met uien op de wijze van een pleister en leg het op de beet. (7) Hetzelfde is ook goed tegen de beet van dolle honden.

(8) Om de vertering te versterken en de walging te verdrijven die uit koude zaken komt: ‘Neem wijn waar venkelzaad met munt in gekookt is’.

Tegen de moeilijkheid van plassen, tegen aandrang tot waterlozing en de dysurie (dat is nu wat plassen en over een uur noch wat en zo voort) neem wijn waar venkel in gekookt is.

(9) Tegen waterzucht die uit koude zaken komt: ‘Neem wijn waar venkel, herfsttijloos (dat is Hermodactylus) en de wortel van schijtkruid in gekookt is, dat meng je met suiker’.

Tegen het velletje of blindheid van de ogen en plekken: ‘Neem het sap van venkel en zet het tien dagen in de zon’.

Tegen het jeuken van de ogen, een zeker medicijn: ‘Neem wat Aloë, levermos en het sap van venkel, zet het in een koperen vat twintig dagen in de zon en doe het in de ogen op de manier van een oogzalf’, volgens Platearius.

Als je veel venkelzaad eet is het slecht te verteren en al is het goed tegen walging en het opblazen van de maag, het geeft nochtans slecht voedsel zegt Avicenna in het kapittel van venkel.

Tegen lange, oude koortsen: ‘Neem peterselie en de wortel van schijtkruid en meng het met wat suiker’. Pandecta, Platearius en Avicenna’.

Herbarijs; ‘Feniculus is heet en vers in het midden van de eerste graad en droog in de andere graad. (2) En het zaad noemt men maratrum. En het zaad is heet en droog in de 2de graad, het is beter dan het kruid, (3) het verheldert donkere ogen. En water van venkel helpt alle ogen. Tegen dat vel op de ogen is een goede geneeswijze; Neem wat gepoederd aloë en meng het met het sap van de venkel, doe het in een koperen vat en hang het 15 dagen in de zon. En doe er druppen van in de ogen, elke dag wat. En het zeer vernuftig. En men zal de wortels verzamelen in het begin van de lente. En is ook goed tegen de witte vloed’.

Maerlant; ‘Foeniculum, als Platearius dacht, is een kruid dat verwarmt en droogt en is een subtiele zaak die doet goed urine maken, wortel, bladeren en zaad zijn de zieken toeverlaat. Men zal nemen de wortel fijn uit de aarde in de lente en die goed gekookt in de wijn hem die heeft moeheid en pijn. Tegen de milt is het goed [zoals men ons te verstaan geeft] tegen de steen te lozen. Hem die heeft van koude natuur ook venkel gekookt als pulment en gegeten, alzo is bekend, dat goed is bij zulke ziektes en wind verdrijft het mede en helpt hem die het verteren heeft kwaad. En goed gepoederd zijn zaad doet al hetzelfde dat de ander doet.(3) Die het gezicht niet heeft zo goed stampt de wortel en dan dat sap dat hier uit duwen kan en vangt dat in een koperen vat en zet het vijftien dagen in buiten dat, daarna zal hij het in de ogen druipen, hij kan er wel baat van hopen’.

erdrauch oder kaczen kerbeln clxxvi Ca

Fumus terτe latine·grece Capnos·arabice Steng·vel Sterig. (In dem bůch circa instans beschτeiben uns die meister·dz erdrauch der seÿ heÿþ an dem ersten grad und trucken an dem anderen·Unnd heÿsset darumb erdtrauch·wann es wechþt auff deτ erden von dem groben tampffe des erdtrichs·und steet auf dem erdtrich geleÿcherweÿse als rauch der übersich geet·(Dises kraut ist geleÿch den wÿlden moren zů latein pastenaca agrestis genannt·Allein das die bletter kleiner sind an dem erdtrauche·und mer bitter dann pastenaca. Die wurczeln ist weyþfarb·

(Der meister Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel Sterig mit bewårung Diascoτides·beschτeibt uns und spτichet·das erdtrauch gebτauchett sol werden in der erczneÿe so sÿ noch grŭn ist·und so sÿ ye grŭner ist·so sÿ ÿe besser ist·Unnd wenn das kraut dürτ ist so hat es kein krafft mer in jm·

(Erdtrauch benymmet von dem menschen die melancoleÿen davon gar groþs kranckheyt kommen·als ausseczigkeit und reüdigkeit·und bτingen auch bôþe flegma·(Item·Erdtrauch saffte genommen zweÿ lot·und dar undeτ gemüschet zucker und daz eingenommen mit warmer bτŭe·benÿmmet die bôsen reüdigkeit vonn dem mennschen·Unnd zů disem safft so magst du wol nemen dτeü lot fenchelsamens· [217] (Item·Nÿmm nuþs ôle und müsche darunder ein wenig eþsigs·und nÿmm darzů safft von erdtrauch ein gůt teÿl·mach darauþ ein salben und schmiere dich domitt an dem leyb in dem bad·diþs benymmet von dem menschen bôþe reüdigkeit und besund ausseczigkeit·(Des safftes in d wochen dτeymal nŭchtern getruncken·ist gůt den ausseczigen sein kranckheÿt domit zů mÿndern·(Für die wassersucht·nÿmme safft von erdtrauch und der rÿnden von wolffs milch·yegkliches zweÿ quintin·und des eingenommen benÿmmt von dem menschen bôse feüchtigkeit durch schwÿczen·und benÿmmet domit die wassersucht·(Für dz bodogram·Nymm zwei quintin hermodactili·das sinnd zeytlosen·und thů die gebulfert under den safft des erdtrauches und siede das und lege das auf die fŭþ·beÿmmt on zweÿfel das bodogram·(Dises kraut gesoten und geessen oder darvon getruncken·benÿmmt vil kranckheÿt durch den harm·(Item erdtrauch safft mit hyrþzungen wasser und mit zucker vermenget·ist gůt wider bestopffung lebern und milczes die ein ursach hat von einer kalten materien·Platearius·

(1) Aardrook of kattenkervel, 176ste kapittel.

Fumus terre Latijn. Grieks Capnos. Arabisch Steng vel Sterig. (Fumaria officinalis)

In het boek Circa instans beschrijven ons de meesters dat aardrook die is heet aan de eerste graad en droog aan de andere. En heet daarom aardrook want het groeit op de aarde van de grove damp des aardrijk en staat op het aardrijk gelijkerwijze als rook die over zich gaat. Dit kruid is gelijk de wilde peen in Latijn pastenaca agrestis genaamd. Alleen dat de bladeren kleiner zijn aan de aardrook en meer bitter dan Pastinaca. De wortel is witkleurig.

De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel Sterig met bewering van (2) Dioscorides beschrijft ons en spreekt dat aardrook gebruikt zal worden in de artsenij zo ze noch groen is en zo ze groener is zo ze beter is. En als dat kruid droog is dan heeft het geen kracht meer in hem.

Aardrook beneemt van de mensen de melancholie daarvan erg grote ziektes komen zoals huiduitslag en ruigheid en brengen ook kwaad flegma. (5) Item. Aardrooksap genomen twee lood, en daaronder gemengd suiker en dat ingenomen met warme bouillon beneemt de kwade ruigheid van de mensen. En tot dit sap zo mag u goed nemen drie maal 16,7 gram venkelzaad. [217] Item. Neem notenolie en meng daaronder een weinig azijn en neem daartoe sap van aardrook een goed deel en maak daaruit een zalf en smeer je daarmee aan het lijf in het bad, dit beneemt van de mensen kwade ruigheid en vooral huiduitslag. Het sap in de week driemaal nuchter gedronken is goed de huiduitslag zijn ziekte daarmee te verminderen. Voor de waterziekte: ·Neem sap van aardrook en de bast van wolfsmelk, van elke twee maal 1,67 gram, en dat ingenomen beneemt van de mensen kwade vochtigheid door zweten en beneemt daarmee de waterziekte. Voor dat podagra: Neem twee maal 1, 67gram hermodactili, dat is tijdeloze, en doe die gepoederd onder het sap van aardrook en kook dat en leg dat op de voeten, beneemt zonder twijfel dat podagra. (3) Dit kruid gekookt en gegeten of daarvan gedronken beneemt veel ziekte door de urine. (4) Item, aardrook sap met hertstongwater en met suiker vermengt is goed tegen verstopping van de lever en milt die een oorzaak heeft van een koude materie, Platearius.

Vorm.

Duivenkervel is een zacht en sappig kruid met vierkante stengels. Die stengels zijn bezet met fijn gesneden en gerande bladeren van een witachtige of meer blauwzeegroene kleur. Aan de toppen van de takken staan vele kleine roze bloemen in lange trossen.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Grijsecom en duivenkervel wordt dit gewas in het Nederduits genoemd, in het Hoogduits Erdtrauch, Taubenkropff, Katzenkervel. In het Grieks noemt men het Capnos en Capnion, soms ook Capnites, in het Latijn Fumaria en Capnos, zo Plinius het noemt, in de apotheken Fumus terrae. Dit kruid wordt aardrook in het Diets, in het Latijn Fumus terrae en Fumaria, in het Grieks Capnos genoemd omdat als het sap daarvan op de ogen gestreken wordt de tranen daaruit laat lopen, min of meer of er enige rook in de ogen gekomen is’.

De naam Fumaria komt van fumos: rook. Volgens Plinius heet het gewas zo omdat het waterachtige sap zo'n vloed van tranen brengt dat het gezicht verduisterd wordt, net als bij rook.

Dioscorides noemde het kapnos of kapnogorgion: dit betekent rook of hevige rook en schreef dat de rook en het sap het gezicht sterkt en de ogen doet tranen. Of dat de rookkleur slaat op rookkleurige of asgrauw bladeren, naar de tekst van Dioscorides.

Aardrook is afgeleid van apothekers ‘fumus terrae’, Duitse Erdrauch.

Grisecom: midden-Nederlands grijnzen of wenen, in België grijzekom, grijzekol, grijzende ogen en grijzorie, gebruikt bij oogziekten.

Voor de bloei lijkt het gewasje op kervel, vandaar de naam duivenkervel. Het eerste gedeelte omdat het graag door duiven gegeten zou worden.

Gebruik.

Het is te verwonderen dat de Herbarijs, de Gart en Herbarius in Dyetsche niet spreken over het gebruik als oogmiddel wat Dioscorides toch in de eerste plaats noemt; ‘Claritatem facit oculia delacrymationemque; unde nomen traxit;, ‘het sap in de ogen gedruppeld verhelpt aan tranende ogen die als rook (fumus) zijn, vandaar de naam, zegt Matthiolus. Het werd vooral gebruikt om de huid te schonen.

Herbarius in Dyetsche; ‘Grisecom of duivenkervel is heet en droog in de tweede graad, Pandecta. Het heet fumetre omdat het van grove witachtigheid door de aarde ontbonden en aan de aarde hangt gewonnen wordt. Hoe groener het blad is, hoe beter het is, droog heeft het geen kracht. (2) Zijn voornaamste kracht is om de zwarte gal te zuiveren of te purgeren en daarna zoute slijm en rode gal, ook is het diuretica (dat is om de urineweg te openen) daarom is het goed tegen melaatsheid en tegen waterzucht die uit koude zaken komen als je het zo maakt: ‘Neem van het sap van aardrook een pond; de topjes van alsem, de bloemen van santorie en van bernagie, van elk een halve hand vol; de wortels van Euphorbia esula, van boomvaren en van kruidvlier, van elk een ons; Cuscuta en sennebladeren, van elk een half ons; venkelzaad, peterseliezaad, maggi en eppe, van de mirobalanen kebuli en indi, van die elk twee drachmen, van zoethout een drachme; die stamp je wat grof in stukken, dat kook je in een pond water met wat azijn tot dat de helft vrijwel verkookt is, dan zuiver je het door een doek en maak het zoet met suiker, je moet van de siroop ’s morgens en ’s avonds telkens een half glaasje nemen’. Als deze siroop op is neem deze pillen als: ‘Neem van de hoop de pillen van mezereon twee scrupel; van de hoop van de pillen van aardrook een scrupel; van turbith een halve scrupel, van de korrels die cocomidium heten vijf stuks; van gember drie grein; meng het tezamen met siroop van aardrook en maak negen pillen’. De volgende dag neem je van de dyalacca of sap van Costus of van Acorus om te versterken. Tegen dezelfde ziekte is ook goed om het sap van aardrook met mirobalanen en wei van geitenmelk tezamen in te nemen.

(3) Als je het sap van aardrook met het poeder van witte steenbreek of met het kruid dat steenbreek heet mengt laat het plassen.

Tegen putrefactie of bederving in de mond of van het tandvlees was de mond met het sap van aardrook.

(4) Tegen verstopping van de lever of de van milt dat uit koude zaken komt meng het sap van aardrook met suiker.

(5) Tegen schurft, meng het sap van aardrook met zwavel en olie van laurierbes. Pandecta en Platearius’.

Herbarijs; ‘Fumus terre, dat is grisecom. En is heet in de eerste graad en droog in de 2de . En zo ze verser is zo ze beter is. En droog deugt ze niet. En ze purgeert melancholie (zwarte gal) en (a) gezouten fluimen en verbrande gal. En geeft lust van eten en verbetert de maag. Het sap vaak gedronken zuivert het lichaam van druppels, van puisten en van alle schurft. En het is goed in alle druppelzalven.

Dioscorides zegt dat grisecom het lichaam zuivert van alle voort etende vochtvermenging en van verrot bloed en zuivert van buiten druppels. En die zich krabben en schurftig zijn, ze nemen 2 ons van het sap en mengen het met suiker en drinken het met warm water ‘s morgens. Tegen witte vloed; Neem sap van grisecom en doe er bij 2 ons Euphorbia esula en warm water en geeft het de zieken te drinken, hij geneest’.

(a) gezouten fleume; het levensvocht flegma in een speciale toestand.

Vorm.

Langwerpig, afgeknotte bladeren. Recht omhooggaand struikje, ook de zijtakken richten zich omhoog. Geel/witte bloemen. Een eenjarige en zeer decoratief in massa vanwege de helderrode herfstkleur.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Wij noemen dit gewas in onze taal seven-ghetijden-cruydt, in het Hoogduits Sieben gezeiten omdat het zevenmaal per dag de reuk verliest en weer krijgt of immers verandert, als gezegd is, in het Latijn Trifolium odoratum, dat is welriekende klaver. Het schijnt de Lotus urbana, Lotus sativa of Lotus domestica, dat is tamme Lotus, te wezen daar Dioscorides in zijn 4de boek van schrijft die in het Grieks Lotos hemeros genoemd wordt’.

Trigonella komt van Latijnse tres of tria, ‘drie’, en gonu, ‘een hoek’, de bloem heeft bij Trigonella foenum‑graecum door de kiel een driehoekige gedaante.

Foenum Gracum betekent Grieks hooi, in Duits grieches Heu, Gresches Houw. Foenum Graecum werd zo genoemd door de Romeinen toen deze plant uit Griekenland gehaald werd.

Gebruik.

Het kruid ruikt niet zo, dat ontstaat pas na het drogen. Vooral de zaden bevatten een speciale geur, het smaakt bitter, melilotenachtig. Als drager voor een medicijn werd het kruid gebruikt om de misselijk makende effecten van de purgerende middelen te verminderen. Fenegriek is rijk aan eiwitten, vitaminen en mineralen, geeft voedsel smaak en voedingswaarde.

(2) Herbarius in Dyetsche; ‘Fenu-grecum of feni grieck of Griex hoy is heet en droog, het heeft de kracht om te helen, te rijpen en te relaxen of te ontsluiten.

Om blaren aan de buitenkant te rijpen neem je meel van foenum-graecum of Grieks hooi en een dooier van een ei, meng het tezamen en doe het erop, dat rijpt en verdunt. Om te rijpen en te breken meng je het met terpentijn, maar eerst moet je het mengen met het meel van lijnzaad en met zaad van Malva, dan heeft het meer kracht.

Je zal het meel van Grieks hooi met lijnzaad en Malvazaad koken, dit moet je op de blaren van de maag of van de darmen leggen want het helpt hen’.

sibengezeytde

Das clxxvii Capi

Fenugrecum latine·grece Buczeron aut buthun·vel tÿlis·arabice Balba vel alcula·

(Der wirdig meister Avicenna in seinem andern bůch in dem capitel fenugrecum·beschτeybett uns unnd spτicht·das der same sey heÿþ an dem ennde des ersten grads·unnd trucken an dem ersten·Und sein krafft und tugent ist waÿchen und senfftigen·(Der wirdig meister Diascoτides spτicht·das fenugrecum saft gůt seÿ für die geschweeren die domit auff zůthůnd und zů waÿchen·und darzû sol man nemen das meele von fenugrecum·gemenget mit eÿeþ todtern·unnd [218] darauf gelegt·(Das kraut gekochet und über die geschwer gelegt·zeÿtiget sÿ·(Das krautt mit wein und ôle gebaÿsset fünfczehen tag·und darnach gesoten und gesÿgen durch ein thûch und darunder gemüschett ein wenig wachþ das es werde als ein salben·und auch darunder meel von fenugrecum·Dises ist die aller beste salben geschweeren domit zů waychen die man finden mag·(Item dise salbe geschmieret auf geschwulsten benymmet die·(Avicenna spτichet auch·das fenugrecum gestoten mit rosen ôle und den leyb domit geschmieret machet dem ein hübsche farbe·Und benÿmmt auch den übelriechenden mundt·Und benÿmmet auch dem leybe gestanck d do kummbt von faulem schweÿþ·Er spτicht auch daz das meel von fenugrecum seÿ fast gůt auff die heyssen geschweren gelegt·daz meel gemüschet mit rosen ôle. (In dem bůch genant circa instans·steen auch dise stuck die oben berŭrt sind.

(1) Zevengetijdenkruid.

Dat 177ste kapittel.

Fenugrecum Latijn. Grieks Buczeron aut buthun vel tÿlis. Arabisch Balba vel alcula. (Trigonella foenum‑graecum)

De waardige meester Avicenna in zijn andere boek in het kapittel fenugrecum beschrijft ons en spreekt dat het zaad is heet aan het eind van de eerste graad en droog aan de eerste. (2) En zijn kracht en deugd is weken en verzachten. De waardige meester Dioscorides spreekt dat fenugrecum sap goed is voor de zweren die daarmee open te doen en te weken en daartoe zal men nemen dat meel van fenugrecum gemengd met eierdooiers en [218] daarop gelegd. Dat kruid gekookt en over die zweer gelegd rijpt ze. Dat kruid met wijn en olie gebaad vijftien dagen en daarna gekookt en gezeefd door een doek en daaronder gemengd een weinig was zodat het wordt als een zalf en ook daaronder meel van fenugrecum. Dit is de allerbeste zalf zweren daarmee te weken die men vinden mag. Item, deze zalf gesmeerd op gezwellen beneemt die. Avicenna spreekt ook dat fenugrecum gestoten met rozenolie en het lijf daarmee gesmeerd maakt die een mooie kleur. En beneemt ook de kwalijk ruikende mond. En beneemt ook de lijf stank de je komt van vuil zweet. Hij spreekt ook dat het meel van fenugrecum is erg goed op de hete zweren gelegd, dat meel gemengd met rozenolie. In het boek genaamd Circa instans staan ook deze stukken die boven aangeroerd zijn.

Asch clxxviii Capi

Fraxinus latine·grece Dÿrdan arabice Lusach·

(Der meister Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel Dÿrdan·idest Fraxinus·beschτeÿbt uns und spτicht·das dises sey ein baum und hat an dem ôþten schoten geleÿch den lÿnnþen und wenn man die schoten dôτret so wachþen wŭrmlein darjnn dÿ sind geleych den wŭrmlein dÿe man findet in den bonen·(Der meister Paulus in dem capittel fraxinus spτicht·daz der sej kalt und trucken an dem andern grad. (Diascoτides spτichet·das die wurczel dises baumes den frischen wunden gůt seÿ·die gesoten in wasser und die wunden domit gewåschen·(Item die rynden von disem baumm also frÿsch auff ein wunden gebunden zeühet sÿ zesamen·also dz man die nit hefften darff·(Die rÿnden gesotten in wein und den getruncken verczeret die bôsen flegma in dem menschen·auch die kranckeÿt davon sich die haudt an dem menschen erhebt·(Item Galienus in dem bůch genant dÿnamidiarum in dem capitel de passionibus splenis·beschτeybt uns und spτicht·das dises baumes rÿnden gesotten in wein und getruncken von dem der ein hertes milcz håt·es waýcht on zweÿfel·Und bewåret diþ also und spτicht·wenn man d rynden einer saw gebe zů essen neün tag nach einander·und wenn die getôdtet wirt so siehe dann nach dem milcz so findest du dz milcz nit halbs beÿ d saw·Und darumb ist wol zů gelauben dz dise rÿnden dienen zů dem milcz·(Item die rÿnden von fraxino gesoten in eþsig und mit einem schwammen auff den magen gelegt ist gůt wider das bτechen oben auþ·(Und ist auch gůt wider den blůtgang genant dissinteria·auff dem bauch geleget·[219]

(1) Es, 178ste kapittel.

Fraxinus Latijn. Grieks Dÿrdan. Arabisch Lusach. (Fraxinus excelsior)

De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel Dÿrdan, id est Fraxinus, beschrijft ons en spreekt dat dit is een boom en heeft aan de takken peulen gelijk de linzen en als men die peulen droogt dan groeien (2) wormpjes daarin die zijn gelijk aan de wormpjes die men vindt in de bonen. De meester Paulus in het kapittel Fraxinus spreekt dat het is koud en droog aan de andere graad. (3) Dioscorides spreekt dat de wortel van deze boom de verse wonden goed is, die gekookt in water en de wonden daarmee gewassen. Item, de bast van deze boom alzo vers op een wond gebonden trekt die tezamen alzo dat men die niet heffen hoeft. De bast gekookt in wijn en dan gedronken verteert het kwade flegma in de mensen en ook die ziekte daarvan zich de huid aan de mensen verheft. Item, Galenus in het boek genaamd dÿnamidiarum in het kapittel de passionibus splenis beschrijft ons en spreekt dat deze boom zijn bast gekookt in wijn en gedronken van die er een (4) harde milt heeft het weekt die zonder twijfel. En beweert dit alzo en spreekt als men de bast een zeug geeft te eten negen dagen na elkaar en als die gedood wordt dan zie dan naar de milt dan vind je dat de milt niet half is bij de zeug. En daarom is het goed te geloven dat deze bast dient tot de milt. Item, de bast van Fraxinus gekookt in azijn en met een zwam op de maag gelegd is goed tegen dat braken bovenuit. En is ook goed tegen de bloedgang genaamd dysenteria, op de buik gelegd. [219]

Vorm.

Bladeren met 4-6 en soms 7 paar blaadjes van 5-10cm lang en 2-3.5cm breed, Te herkennen aan de dofzwarte knoppen. Twijgen zijn rond, groen/grijs met talrijke verspreid staande lenticellen. Bloeit in april/mei in onaanzienlijke bundels, zonder kroon of kelk. Een hoog opgroeiende boom met een kaarsrechte stam en een open en regelmatig afgeronde kroon. Apart zijn de vruchten, de sleutels, de zogenaamde essensleutels of naar de snavelachtige vorm, vogelbekzaden.

Naam.

Dodonaeus; ‘Deze boom wordt in het Grieks Melia en soms ook Milea genoemd en in het Latijn Fraxinus, in het Nederduits esschen en esschen-boom, in het Hoogduits Eschenbaum en Eschenholtz of ook Steyneschen, in het Engels aschetree’.

Fraxinus, Latijn, komt van Grieks phraxism, ‘haag’, of ‘insluiten’, omdat de boom als haag of als palissade gebruikt werd.

Es, dit woord verschijnt al in midden-Nederlands als esce, in het Angelsaksisch als aesc, waaruit het Engelse ash ontstond, dit, met het oud-Noorse askr, zijn namen die wijzen op een oer Germaans askiz. Askiz stamt uit Indo-Germaanse osk of osis. Ook het Latijnse ornus stamt uit osinos wat ‘wilde berges’ en ‘speer’ betekent. Fraxinus ornus of mannaes is de zuidelijke vervanger. In de 12-13de eeuw werd bij ons en Duitsland de a tot e en zodat het van ask, asc, asch tot Esch werd.

Gebruik.

Het is een hardhoutsoort dat taaiheid, sterkte en veerkracht combineert, alleen niet tegen vocht bestand is. De jonge, slanke stammen dienden voorheen tot (a) lansschachten waarom men essenplantsoenen rondom de middeleeuwse burchten aanlegde. Bijlstelen uit essenhout hebben op arbeiders een opwekkende werking.

Bij de meeste volkeren vinden we dat het slangen verdrijft. Deze overlevering berust waarschijnlijk op de getuigenis van Plinius. Volgens hem vlieden de slangen heen, als ze door dit loof ingesloten zijn, ze gaan liever door vuur heen dan door het loof van deze boom. Plinius beval de es aan als onfeilbaar middel tegen slangenbeten. Algemeen gold het als gifwerend

Hildegard von Bingen prijst essenbladeren, Asch, Esche, aan bij het brouwen van bier zonder hop.

Herbarius in Dyetsche; ‘Esschen of Fraxinus is koud en droog in de tweede graad. De schors en (3) vettigheid die als een paddenstoel in de essenboom groeit die zijn goed als medicijn. Het heeft de kracht als het vers is om verse wonden te genezen.

Water waarin de verse essenbladeren gekookt en als een soort pleister gemaakt wordt is goed tegen gebroken beenderen, heelt en geneest het tezamen.

(4) Om de milt onbedrieglijk en zonder twijfel te verdunnen en te verkleinen: ‘Neem wijn waar de schors van de es in gekookt is met schors van Tamariscus’.

Tegen rodeloop en om het eten kwijt te raken: ‘Neem regenwater waarin de schors van es en weegbreezaad gekookt is, hierin doe je ook een spons en leg dit op de darmen’.

Tegen schurft: ‘Maak een ptike met olie van laurierbes en wat kwikzilver, anderhalf drachme; dit poeder dat met wijn gemengd is laxeert de slijm’, volgens Serapio in het kapittel van Fraxinus.

(2) De vochtigheid die in de twijgen groeit moet je nemen om daar mee het gezicht te wassen, het geneest de vuile plekken in het gezicht en droogt ze van deze vochtigheid, gedroogd groeien er wantsen of wormen aan die op wandluizen lijken.

De essenbladeren zijn goed tegen het venijn, want als je het sap daarvan drinkt is het een krachtige medicijn tegen serpenten of venijn. Het heeft zoveel kracht dat de serpenten zijn schaduw noch ‘s morgens noch ‘s avonds zoeken. Als je tussen het vuur en de essenbladeren een serpent legt zal die liever in het vuur dan in de bladeren gaan volgens Bartholomeus Anglicus in zijn boek ‘de properum’.

Maerlant; ‘ Fraxinus, als Isidorus zegt, is die men de es te noemen pleegt. (a) Een boom die nuttig is voor schachten. Zijn as heeft vele krachten, men maakt er mee een brand, men mengt ze met azijn gelijk en legt ze waar de brand zal wezen, daar blijft een blaar over van deze. Esbladeren met azijn gestampt, dat is medicijn tegen schurft en gal waar de mensen veel voor betalen. Essenschors en essenloof nieuwe en verse, hebben het geloof, goed gewreven met warme wijn is een sterke medicijn waar benen gebroken zijn(b). (4) Van essenhout een laagje zonder ander hout gemengd houdt men er wijn in voor lang, die wijn is gedronken goed hem die de milt wee doet’.

(b) net zoals in Herbarius in Dyetsche en Herbarijs.

Herbarijs; ‘ Fraymus, dat is de esch boem. En is droog in de 2de graad. (c) De schorsen van deze boom en de kampernoelje die daarop groeit gebruikt men in medicijnen. De bladeren gestampt met azijn geneest wonden, druppels, morfeem (huiduitslag) huiduitslag en zuivert alle dingen in de huid. En heelt gebroken been. En is goed tegen alle fouten van hete milt of gezwollen of verstopte milt’.

(c ) Dat is van Platearius; ‘cuius cortices et viscositas quemadmodum fungi supra eam nascens usui competit medicine’. Over een aanwas op de es wordt nergens van gesproken, wel die op de lork groeit, agaricus seu fungus Laricis, ook van een zwam op de eik of vlier, judasoor. Mogelijk doelt de Herbarijs hiermee op het manna dat uit de mannaes vloeit, vergelijk het onderstreepte gedeelte van Platearius en Herbarius in Dyetsche;’vetticheit gelick fungen’. Dit manna, door de Gart Hemeldau, Manna latine genoemd, werd vroeger veel in de medicijnen gebruikt.

Benedicten wurcz

Das clxxix Capi

Filla grece et latine·

(Die wirdigen meister spτechen·daz dise wurczel seÿ heyþ und trucken biþ an den vierden grad. (Dise wurczel ist auþwendig rot von farben und jnnwenig weiþ und ist eines arms lang und schlecht als ein kerczen. (Dise wuτczel dienet fast wol flegmaticis ÿdτopicis·und ÿctericis·dise gesoten mit wein und des moτgens den do nŭchtern getruncken·

(Item·Wôlche fraw groþ wetagen hette in dem leÿbe geleych als ob sÿ kÿnden wolt·die trincke von disen wurczeln dτeÿ moτgen·es hilfft·(Item·Wôlicher gifft in jm håte·der schneÿde diþ wurczeln fast klein·und schick sÿ in den leÿb er genÿset on zweifel. (Item wo dise wurczel in einem garten steet·d genåhet kein vergifftig thiere·als weÿt und als lang sÿ die geriechen kan·

(Platearius spτicht·das benedicten wurcz sunderlichen in jne grossen tugent haben und dÿenen wol den wassersüchtigen mit hônigwasser eingenommen·des geleÿchen den geelbsüchtigen mitt rauten safft·(Wôlcher bey jm tregt dise wurczel·dem mag do kein gifftig thiere keinen schaden zůgefügen·(Platearius·wo dise wurczel in einem hauþe ist·do mag d teüfel nichcz geschaffen·und fleühet sÿ·Und darumb ist sÿ gebenedeÿet für alle anndere wurczeln· [220]

(1) Benedictenkruid.

Dat 179ste kapittel.

Filla Grieks en Latijn. (Geum montanum)

De eerwaardige meesters spreken dat deze wortel is heet en droog tot aan de vierde graad. Deze wortel is uitwendig rood van verf en inwendig wit en is een arm lang en recht als een kaars. Deze wortel dient erg goed flegmatische, hydropsie en icter, deze gekookt met wijn en ‘s morgens dan nuchter gedronken.

Item. Welke vrouw grote pijn heeft in het lijf gelijk alsof ze een kind baart die drinkt van deze wortels drie morgens, het helpt. Item. Wie gif in hem heeft die snijdt deze wortels erg klein en schikt ze in het lijf, hij geneest zonder twijfel.(2) Item, waar deze wortel in een tuin staat daar nadert geen vergiftig dier zo wijdt en lang als ze die ruiken kan.

Platearius spreekt dat benedictenkruid vooral in hem grote deugd heeft en dient goed de waterzuchtige met honingwater ingenomen, desgelijks op de geelzieken met ruitsap. Wie bij hem draagt deze wortel die mag een giftig dier geen schade toevoegen. Platearius, waar deze wortel in een huis is daar mag de duivel niets doen en vliedt hij. En daarom is ze gebenedijd voor alle andere wortels. [220]

Zie kapittel 205 over benedicta, negelin kraut, Geum, voor Cnicus benedictus, zie kapittel 97. De afbeelding geeft een plant als Geum urbanum weer, dan wel met witte bloemen. De afbeelding in kapittel 205 is heel anders en zeker geen Geum. Filla zou kunnen komen van Caryofillate. Het gebruik van Geum urbanum komt in dit kapittel echter niet met deze beschrijving overeen.

Het zou dan ook Geum rivale kunnen zijn. Wilde Benedictenwurz, Waldbenedict bij Bock in 1539 of Geum montanum die ook Benediktenkraut heet.

Vorm.

Dodonaeus; ‘De eerste of de meest bekende Caryofyllate heeft gewoonlijk ruwe, ruigachtige en meestal in drieën gedeelde of gespleten bladeren die van de Agrimonie wat gelijk, maar zwartgroener en harder, aan de kanten ook zaagsgewijs gekarteld en op lange voetjes of steeltjes staan waaraan het onderste er van dikwijls twee andere kleine bladeren plegen te groeien, de stelen zijn soms vijf en veertig cm hoog of noch hoger, dun en teer die zichzelf in andere steeltjes verdelen waar op het opperste gele bloempjes voortkomen die van vijfvingerkruid of tormentil wat gelijk waarna ronde ruwe bolletjes volgen die van vele bijeen gehoopte kerntjes of zaadjes in de ronde tezamen gesteld gemaakt zijn en als ze rijp zijn aan de kleren blijven hangen. De wortel is van vele haarvormige roodachtige of rosse bijeenhangende vezels gemaakt die van reuk op de kruidnagels wat lijken waarnaar die dit kruid zijn naam voert.

Naam.

Dodonaeus; ‘Dit kruid wordt tegenwoordig in het Latijn Caryophyllata genoemd omdat de wortels naar gyroffels of kruidnagels schijnen te ruiken, van sommige is het Sanamunda genoemd en Herba benedicta, van andere Nardus rustica, de Hoogduitsers noemen het Benedictenwurtz, de Brabanders caryofyllate. Sommige kruidbeschrijvers hebben een sterk vermoeden dat het Geum is daar Plinius van vermaant in het 7de kapittel van zijn 26ste boek wat ik nochtans niet heel zeker geloven kan aangezien dat Plinius er zo weinig woorden van maakt dat men zulks daaruit als geen bescheid kan rapen, want hij schrijft er niets anders van dan aldus; ‘Geum heeft dunne tere worteltjes, zwart en welriekende’.

(2) Sanamunda is van een oude naam die luidde: "Quis sanat et mundat", ‘hij die geneest en zuivert’. De Duitse Heyl aller Welt is nu bekend. Het kruid is gezegend boven alle andere krui­den, geen venijnige beest kan de drager beschadigen. In de Latijnse uitgave van de Gart komt deze regel voor in kapittel 205 en wordt het avancia ge­noemd, dit is het origineel van het moderne Frans avance en Engelse avens, mogelijk van Grieks enentia, ‘een tegengif’.

Hildegard von Bingen noemt Benedicta, das Benediktenkraut, dat ze een afrodisiacum en versterkend middel noemt. Zo ook A. Magnus. Engels herb bennet en herb bennet, Bennet was een duivelbanner in de 12de eeuw. Er is een associatie met christelijkheid omdat zijn bladeren in drieen groeien en bloembladen in vijven, verwijzing naar H. Drieenheid en vijf wonden. Als de wortel in huis is kan de duivel niets beginnen en vliedt weg, daarom is het plantje gezegend boven alle kruiden. (2) Het kruid werd opgedragen aan St. Benedict omdat toen een monnik hem een kop vergiftigde wijn overhandigde hij de kop zegende en de kop gelijk in stukken brak. De kennis van deze soort schijnt uit het Frankrijk van de middeleeuwen te stammen. Herb bennet en avens zijn beiden namen uit oud-Frans. Herb bennet (in modern Frans benoîte commune, benoit des villes, of herbe de saint-benoit) komt van herbe beneite. Dit betekent een gezegend kruid en geen kruid van St. Benedict, de verbinding met St. Benedict komt vanwege de bloei op zijn feestdag, 21 maart.

Gebruik.

Bevat hars, bitterstof, looistof en etherische olie die eugenol bevat, vandaar de geur van kruidnagelen.

Eugenol is een stimulans voor de maagsecretie, een antisepticum en bacteriostaticum. De eigenschappen door de volgende schrijvers aangegeven zijn gefundeerd zowel wat het verduwen van spijzen en het inhaleren betreft. Ook het gebruik tegen het zuur worden van bier, wat Hildegard von Bingen schrijft, was goed gezien.

Herbarius in Dyetsche; ‘Gariofilaet, Gariofelcruyt, Gariofilata, Sanamuda, Avancia of Lapagus dat is allemaal hetzelfde. Het is een kruid dat heet en droog is in de tweede graad. Dit kruid heeft grote kracht in de bladeren en nog meer dan in de wortels, daarom doe je de bladeren met de wortels in medicijnen en groen zijn ze van grotere kracht dan droog. Nagelkruid heeft macht te om ontbinden, te verteren en te openen. Het heet nagelkruid omdat het een reuk heeft die op de kruidnagels lijkt. Om de stonden te laten komen maak je zo een stoving: ‘Kook nagelkruid, hanenkam en bijvoet in wijn, dan doe je er een spons in en leg die op de baarmoeder’. Een suppoost of een pessarium dat gemaakt is van het sap van nagelkruid, bijvoet en mirre dat tezamen gemengd en in de baarmoeder gedaan wordt doet hetzelfde.

Om de vertering te versterken, ook tegen pijn van de maag of van de darmen en tegen wind die uit koudheid komt kook nagelkruid, munt en galigaan in wijn.

Tegen hoofdpijn van winden dat uit koude zaken komt kook nagelkruid en koriander in wijn.

Nagelkruid met haar welriekende geur is goed voor het hart en daarom is wijn waar nagelkruid met kaneel en foelie in gekookt is goed tegen ontsteltenis van het hart.

Het sap van nagelkruid dat je met wat Spaans groen in de lopende gaten doet geneest de lopende gaten.

Tegen koliek en de onderbuikspijn, kook wijn waar kaneel en hazenoren in zijn en drink het.

Als je het sap van nagelkruid met weegbreewater mengt droogt het zeer en de vochtigheid van het lichaam verdroogt het genoeg, Pandectus in het kapittel van nagelkruid’.

Herbarijs; ‘Gariofilate, dat is glorifilate, en is heet en droog in de 2de graad. De wortels gaan in medicijnen en hebben meer krachten vers dan droog. Nochtans houdt men ze 1 jaar goed. En daarom noemt men ze gariofilaet omdat ze bijna ruiken als kruidnagels.

Die wortel gekookt in wijn en gedronken is goed tegen winderigheid en tegen pijn in de maag want het verteert zeer de spijs. En ze heelt wonden en is goed in wonddranken. En de rook ontstopt de hersens en de neus’.


Bonen clxxx Capi

Faba latine·grece Liamus·arabice Hakille·

(Der meister ýsaac in dem bůch genant de dietis particularibus in dem capitel Faba beschτeibet uns und spτicht·das die grŭnen bonen kaltt und feücht sind von natur in dem ersten grade·(Item·Wer seer bonen yþt dem machen sÿ bõse feüchtigkeit und bτingen vil wÿnd den menschen und sÿ sind dem magen schedlichen·Und spτicht auch dz die bonen so sÿ alt seÿen so seyen sÿ kalter und truckner complexion an dem ersten grad·(Der meister Galienus spτicht·das bonen unverdeülich sind·und zerschwôllen den menschen·Und spτicht auch daz die ihenen die do fast bonen eþsen den machen sÿ einen bôsen unverdeülichen magen·(Item man mag sÿ wol eþsen·und doch nit zů vil noch ståtigklichen·(Item bonen reÿnigen die eüssern gelÿder an dem menschen als die hautt domit gewåschen·und wer sein haudt mit bonen reynigen will·der neme das meel von bonen und bτauche das·(Wer bonen eþsen wil der müsche darunder kümel oder mÿnczen oder dosten·benymmet jn das sÿ dem magen nit geschaden mügen·(Der meister Diascoτides spτicht·das bonenmeel gemüschet mit sibengezeÿte samen meel·und auff das geschweer geleget hÿndeτ den oτen heÿlet es zůhandt·Und also under die augen gestrichen mit rosenwasser·benymmet die feüchtigkeit und flecken darund·(Der meister Rabbi moÿses spτicht·das bonen das gemŭte oder die vernunfft des menschen zerbτeche·(Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel hakille·idest faba·beschτeibt uns und spτicht·das der gerauch von den rÿnden der bonen seÿe stopffen·und habe eiu getemperierte kelte in jne·Und spτicht·daz bonen gesoten in wasser und die zerstoþsen·und darunder gemüschett reynbårgen speck ist fast gůt bodagricis·die fŭþ domit geschmieret·(Bonen gesotten mit eþsig und hônig und auff die geschweeren geleget in den gewerben waÿchet sÿ·(Item bonenblŭen wasser das do distilliert seÿ·das antlicz domit gewåschen·od anderþwo an dem leybe·macht jn schôn und hübsch·(Item bonen genüczet bτingen ein grobe jrdische feüchtigkeit·und einen bôsen getampff der dem haubt schedlich ist·und darumbe bτingen sÿ bôþ treüme·und wenn sÿ gesotten oder gebτaten sind·so wirdet jr boþheÿt gemÿndert·[221]

(1) Bonen, 180ste kapittel.

Faba Latijn. Grieks Liamus. Arabisch Hakille. (Vicia faba)

De meester Isaac in het boek genaamd de dietis particularibus in het kapittel Faba beschrijft ons en spreekt dat de groenen bonen koud en vochtig zijn van natuur in de eerste graad. Item. (2) Wie zeer bonen eet die maken ze kwade vochtigheid en brengen veel wind de mensen en ze zijn de maag schadelijk. En spreekt ook dat de bonen zo ze oud zijn zo zijn ze kouder en drogere samengesteldheid aan de eerste graad. De meester Galenus spreekt dat bonen onverteerbaar zijn en zwellen de mensen op. En spreekt ook dat diegenen die erg bonen eten die maken ze een kwade onverteerbare maag. Item, men mag ze goed eten en toch niet te veel noch steeds. (3) Item, bonen reinigen de buitenste leden aan de mensen zoals de huid daarmee gewassen en wie zijn huid met bonen reinigen wil die neemt dat meel van bonen en gebruikt dat. Wie bonen eten wil die mengt daaronder kummel of munt of majoraan dat beneemt het zodat ze de maag niet beschadigen mogen. De meester Dioscorides spreekt dat bonenmeel gemengd met zevengetijde zadenmeel en op de zweer gelegd achter de oren heelt het gelijk. En alzo onder de ogen gestreken met rozenwater beneemt die vochtigheid en vlekken daaronder. De meester Rabbi Moises spreekt dat bonen dat gemoed of dat verstand van de mensen verbreekt. Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel hakill, id est faba, beschrijft ons en spreekt dat de reuk van de bast van de bonen is stoppend en heeft een getemperde koudheid in zich. En spreekt dat bonen gekookt in water en die gestoten en daaronder gemengd Reynbargen spek is erg goed podagricis, de voeten daarmee gesmeerd. Bonen gekookt met azijn en honing en op de zweer gelegd in de wervels weekt ze. Item, bonenbloemenwater dat gedistilleerd is en dat aangezicht daarmee gewassen of ergens anders aan het lijf maakt het schoon en mooi. Item, bonen genuttigd brengen een grove aardse vochtigheid en een kwade damp die het hoofd schadelijk is en daarom brengen ze kwade dromen en als ze gekookt of gebraden zijn dan wordt hun boosheid vermindert. [221]

Vorm.

De veldboon richt zich op tussen andere gewassen met behulp van een vertakte bladrank, een klauwwier, die aan het eind van de bladsteel zit. Elk blad heeft aan weerszijden van de bladstengel een gelijk aantal zijblaadjes.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘De gewone grote bonen worden in onze taal eigenlijk boonen genoemd, in Hoogduitsland Bonen, in Frankrijk febues, wij noemen ze Faselus in het Latijn en in het Grieks, de Italianen noem ze fana, alsof men Faba in het Latijn zei zo de gewone man deze vruchten plag te noemen. Want niet alleen de apothekers, maar ook alle ongeleerde en geleerde van onze tijden hebben tot nu toe geloofd dat dit hetzelfde gewas is dat de oude Latijnen Faba en de Grieken Kyamos plegen te noemen waarin ze met hun mening nochtans zeer bedrogen zijn’. (dat waren de zaden van de Lotus)

Vicia is afgeleid van Latijn vincio of vincire, ‘binden’ of ‘winden’, het is een verwijzing naar de ranken. Faba, van phago, ‘eten’.

Het woord boon komt als bone in midden-Nederlands van 1210-1240 voor, vergelijk midden-Hoogduits Bone en oud-Hoogduits, oud-Saksisch Bona, oud-Fries bane, Angelsaksisch bean of bien, Engels bean, oud-Noors baun, Noors bauna, Deens bonne, Zweeds bona, Hongaars bab, Fins papu, Litouws pupa en Gotisch babuna. Baunonia: bonenland, komt voor als naam van een Fries eiland bij Plinius (een andere heet Fabaria) wat bauna als Germaans uitgangsvorm verzekert en op Indogermaans bhabha: zwijnenboon wijst. Dit is de verkleinde stamvorm van dezelfde betekenis van het Latijnse faba, Russisch bob en oud-Pruisisch babo. Waarschijnlijk behoort het woord bij een Indogermaanse wortel bhu: zwellen, net als bij boos.

Gebruik.

Bonen waren bij de Indiërs, Egyptenaren, Grieken en Romeinen het zinnebeeld van de dood, omdat op de kroonbladen de rouwletters staan, ‘literae lugubres’, de zwarte vlekken op de vleugels van de bloem. Om die reden werden bonen op rouwfeesten gegeten. Bonen schijnen verboden te zijn geweest voor mannen in de vroeg Helleense tijden. In Rome werd op het feest van Allerzielen bonen naar geesten gegooid en als een van deze bonen tot een plant groeide en een vrouw de vruchten ervan at, nam een geest in haar intrek. (raakte in verwachting)

De Pythagoreërs aten geen bonen en wel omdat het heel goed mogelijk was dat de geesten van hun voorouders daarin zaten, een man, voor een vrouw gold dat niet, beroofde zo een voorouder van zijn of haar kans om opnieuw geboren te worden. De voorvader zou zo beroofd worden van zijn mogelijkheid tot reïncarnatie. Horace noemde de boon Pythagorae cognata: neef van Pythagoras, naar het geloof van de filosoof dat de zielen van hun voorvaders bezit hadden genomen van bonen. Er was een gezegde bij de Phytagoreërs: "het is even fout voor je om bonen te eten als de hoofden van je ouders". Pythagoras bracht liever zichzelf om dan door een bonenveld te lopen. Omdat hij niet door een bonenveld wilde gaan ging hij over de weg en kwam daar Agrigentines tegen die hem vermoordde. Volgens anderen aten ze het niet vanwege sanitaire principes en dat Pythagoras en Hippocrates vonden dat ze ongezond was en het gezicht verminderde. Of de betekenis ‘afzien van bonen’ kan ook betekenen dat zijn leerlingen moesten afzien van politieke zaken. Want het is wel bekend dat de stemmen vroeger gegeven werden door bonen. Toch is er nog wat onduidelijkheid over de soort boon. Vermoedelijk is de boon van Pythagoras de vrucht van Nelumbium geweest, de lotusboon die als zinnebeeld van vruchtbaarheid gold, nadat men voldoende ander voedsel kon krijgen wordt het genieten van de vrucht van Isis als iets dat heilig is aan de mens verboden.

De Romeinse priesters noemden het niet eens, als een onheilig iets. De godin Ceres, die goed voor de mensen wilde doen, zette de boon apart als onwaardig in haar gaven. Dit was waarschijnlijk vanwege de winderigheid en de geslachtsdriftwerkende prikkeling.

Herbarius in Dyetsche; ‘Fabe of boenen zijn koud en droog van samengesteldheid, als ze groen zijn dan zijn ze vochtig in de eerste graad en als ze wat rood worden maken ze (2) grove vochtvermenging, oprispingen of winden in de buik, beroeren de maag, zijn slecht voor grof bloedige en melancholische mensen en zijn zwaar van geur en daarom beschadigen ze de hersens en geven die zware dromen, maar met koken en roosteren wordt haar kwaadheid verminderd.

(3) Water, waar bonen in gekookt zijn dat met zetmeel gemengd is, zuivert het aangezicht, het water van de bloemen van bonen is goed tegen blindheid van de ogen’.

Herbarijs; ‘Fabe, dat zijn bonen. En zijn van koude samengesteldheid en van droge. (2) En laten het lichaam zwellen met wind en maken kwaad bloed en stoppen de loop. Maar het is sterk voedsel.

Dioscorides zegt dat oude bonen sterker en beter zijn en beter voeden dan de verse. En als men bonen kookt met munt, met komijn en met Origanum dan verliest ze haar felheid.

Tegen zere ogen en tranende; Neem klein gemalen bonen en verpoederde rozen en gemalen wierook en gemengd met het wit van een ei en maak er een pleister van en leg die op de slaap, het geneest de ogen.

Tegen die zweren heeft aan zijn ballen of die gezwollen zijn; Hij kookt bonen in wijn en maakt er een pleister van en legt die al warm er op’.

Hildegard von Bingen raadt bonen aan zowel voor gezonde als zieke lieden.

Gewandt bonen

Das clxxxi Cap

Faba inversa latine·

(Die meister spτechen·dz dises seÿ ein kraut und hat bτeÿte bleter nahend als boberellen alkekengi genant·(Dises kraut tregt bonen die seind gestülpet·Sein stengel ist eines arms hoch. (Von disen bonen gemacht ein salben unnd die gemüschet mitt spangrŭn·und safft von sÿnaw·und ungenüczet wachþ·Dise salben geleget auf ein faule wunden geleych einem pflaster·zeühet darauþ das faul fleÿsch·und frÿschet die wunden in dτeÿen tagen on allen schmerczen·(Meister wilhalm ein wundarczt gewesen·beschτeÿbet uns von einer salben also·Nÿmme des safftes von disen bonen·des geleÿchenn von den blettern·ein pfund hauþwurcz safft·osterluczye blettern safft·yegkliches dτeü lot·spangrŭn·holwurczen gebulfert ÿegkliches ein lot·und dises under einander gemüschet mit baummôle·und ungenüczet wachþ·Dise salben hat grosse tugent jn jr· wunden domit zů heylen unnd altt gebτesten·(Ein anderer meister Petrus genant·der hatt do under dise salben gemüschett bτanttlattich safft·unnd domitt mangen gottes lone verdienet·(222)

Gedraaide bonen.

Dat 181ste kapittel.

Faba inversa Latijn. (Atropa bella-donna)

De meesters spreken dat dit is een kruid en heeft brede bladeren bijna als krieken over zee alkekengi genaamd. Dit kruid draagt bonen die zijn gestulpt. Zijn stengel is een arm hoog. Van deze bonen gemaakt een zalf en die gemengd met Spaans groen en sap van vrouwenmantel en maagdenwas. Deze zalf gelegd op een vuile wond gelijk een pleister trekt daaruit dat vuile vlees en verfrist de wonden in drie dagen zonder alle smarten. Meester Wilhelm, een wondarts geweest, beschrijft ons van een zalf alzo: Neem het sap van deze bonen, desgelijks van de bladeren, een pond, huislooksap, Aristolochia bladerensap, van elk drie maal 16,7gram, Spaans groen, holwortel gepoederd, van elk een 16,7 gram, en deze onder elkaar gemengd met olijvenolie en maagdenwas. Deze zalf heeft grote deugd in hem wonden daarmee te helen en oude gebreken. Een andere meester, Petrus genaamd, die heeft onder deze zalf gemengd hoefbladsap en daarmee veel Gods loon verdiend.

Er zijn verschillende planten die faba inversa heten of gedraaide of omgekeerde bonen.

Dodonaeus over Hylotelephium telephium; ‘Ze noemen het ook Fabaria. De Italianen noemen het faba grassa, fanagrassa, fana inversa en fabaria’. De afbeelding lijkt er niet op.

Dodonaeus; ‘Faba inversa zijn de Dulle-bezien oft Groote Nachtschade: andere houden de Anagyris voor Fabago Belgarum, anderen Capparis Fabago, zijn de Kappers met hauwen’. (Zygophyllum fabago)

Zie ook nummer 419 over Atropa.

Naam.

Dodonaeus over Atropa; ‘Dit schadelijk kruid is hier te lande grote nachtschade genoemd en de bessen dulle-bezien, in Hoogduitsland Dollwurtz, Dollkraut, Schlaff beeren en Sewkraut, in het Latijn Solanum lethale of (als apothekers zeggen) Solatrum lethale, dat is dodelijke nachtschade, in het Italiaans en vooral te Venetië bella donna. Sommige menen dat het ook Faba inversa heet.

B. De andere soort is van Matthiolus voor een medesoort van Solanum somniferum of slaapmakende nachtschade gehouden geweest. Dan, naar onze mening, heeft ze meer gelijkenis met dit Solanum lethale en daarom zullen we die onder dit geslacht stellen en tweede dodelijke nachtschade noemen’.

Gebruik.

Dodonaeus; ‘A. Deze nachtschade verwekt de mens tot zware slapen of beroert hem zijn zinnen en maakt hem razend en dol als hij niet veel bessen ervan tegelijk in neemt, maar veel tegelijk ingenomen brengen hem zeer gauw en schielijk tot de doodt.

B. De tweede soort heeft ook diergelijke krachten’.

rot steinbreche

Das clxxxii capitel

FIlipendula·latine·grece Fisalidos·patrisciria·vel viscago·

(Die wirdigen meister spτechen·das dises seÿ ein kraut unnd wåchþt ÿenhalb des meeres in dem lande Apulia·Und die wurczel bτaucht man in der ercznei. (Dise wurcze sol gegraben werden so der herbst ein ende hat·und weret zehen jar·Das kraut geleÿchet der petersilgen·die wurczeln haben knoden·(In dem bůch genant circa instans in dem capitel filipendula beschτeyben uns die meister·das dises seÿ heýþs und trucken an dem vierden grad. (Dises krauttes wurczeln ist fast gůt gebτauchet für dem stein·Des geleychen stranguiriosis·das ist die mit not neczen·und die lenden sucht haben·(Für dise gebτesten mag man nücze die electuarien·die man nennet filo antropos·die machet man in d apotecken·und wirt gemachet von diser wurczeln·(Das bulfer von diser wurczel eingenommen mit wein·ist gůt den die einen kalten magen haben·und nit wol deüwen mügen·(Der meister Diascoτides spτicht·dz dises bulfer gůt seÿ wideτ die fallenden sucht·das genüczet in der koste·(Für das keÿchen·Nÿmm dises bulfer und enczian·yegklichs gelÿch vil·unnd nücze das in der kost·es hilfft on allen zweyfel·

(1) Knolspirea.

Dat 182ste kapittel.

Filipendula Latijn. Grieks Fisalidos patrisciria vel viscago. (Filipendula vulgaris)

De eerwaardige meesters spreken dat dit is een kruid en groeit aan deze kant van de zee in het land Apulië. En de wortel gebruikt men in de artsenij. Dit kruid zal opgegraven worden zo de herfst een einde heeft en blijft tien jaar goed. Dat kruid lijkt op peterselie, de wortels hebben knopen. In het boek genaamd Circa instans in het kapittel Filipendula beschrijven ons de meesters dat dit is heet en droog aan de vierde graad. (2) Dit kruid zijn wortel is erg goed gebruikt voor de steen. Desgelijks stranguriosis, dat is die met nood plassen, en die lendenziekte hebben. Voor deze gebreken mag men nuttigen de likkepot die men noemt filoantropos, die maakt men in de apotheken en wordt gemaakt van deze wortel. Dat poeder van deze wortel ingenomen met wijn is goed die een koude maag hebben en niet goed verduwen mogen. (3) De meester Dioscorides spreekt dat dit poeder goed is tegen de vallende ziekte, dat genuttigd in de kost. Voor dat kuchen: Neem dit poeder en gentiaan, van elk gelijk veel, en nuttig dat in de kost, het helpt zonder alle twijfel.

Vorm.

Heeft bladrozetten met fijn geveerde blaadjes die zich ontwikkelen uit de knolvormige verdikkingen. Opstaande en meestal niet vertakte stengels die alleen onderaan met bladeren bezet zijn.

Aan de top van de ranke stengel komen grote trossen met veel kleine welriekende witte bloempjes in juli/september, voor het openen zijn ze mooi roze en geuren niet.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Dit gewas wordt gewoonlijk Filipendula of Philipendula en ook van Nicolaus Myreysus in het Grieks genoemd, in het Hoogduits Rot steinbrech, al of men rode steenbreek zei, en Wildgarben, dat is wild duizendblad, in het Italiaans, Spaans en Frans heet het ook Filipendula’.

Filipendula is afgeleid van Latijn filum: draad, en pendula: hangen, een hangende draad, het is een verwijzing naar de vele kleine bloemen die bij elkaar hangen door middel van draadachtige stengels. Of omdat de wortelknolletjes aan draden lijken te hangen, vandaar het Engelse dropwort.

Gebruik.

(2) Dodonaeus;’ Het water daar de wortel van de echte Filipendula in gekookt is laat plassen en drijft het niergruis af, helpt diegene die hun water niet goed lossen kunnen en die al druppelende plassen.

Mattheus Sylvaticus en Simon Januensis prijzen het poeder van deze wortel zeer tegen de vallende ziekte en zeggen daar noch bij dat als die wortels dikwijls gemengd met de spijs zijn noch veel krachtiger zijn en zeer nuttig in de voornoemde ziekte en bovendien zeer geschikt tegen de buikpijn, koliek en rommelen of winden van de darmen en vooral als er wat venkelzaad bij gevoegd wordt.

(3) Voorts zijn de wortels van de echte Filipendula zeer nuttig in de vallende ziekte en zwijmelen of draaiingen van het hoofd en hebben een bijzondere kracht om de stenen uit de nieren en de slijmerigheid uit de blaas te scheiden en te drijven, de nageboorte af te jagen zoals bij vele onderzoekingen alzo wel van slechte vrouwtjes als van de geleerde en ervaren meesters bekend en bevonden is en daarom schijnt dit kruid met reden de naam van rode steenbreek gekregen te hebben.

Die wortels verdrijven en lossen de winderigheden van de maag op en helpen diegene die eng van borst zijn en bijna alle gebreken die van koude vochtigheden gekomen zijn’.

farnkraut

Das clxxxiii Cap

Filex latine·grece Dÿopistri·vel pteris arabice Saraex·

(Der meister Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel Saraex mit bewårung Diascoτides beschτeibet uns und spτichet·das dises kraut wachþ an den bergen und an den felþeten ennden·und hat kein blůmen noch frucht·und hat bleter die bτeiten sich auþ·und geleÿchet polipodio·das ist engels sŭþ kraut. Die wurczeln ist schwarcz und lang·und hat vil kleiner wurczeln an jr·und in der wurczeln ist die tugent die do dienet in d erczney·(Dise wurczel ist bitter·unnd der ist zweÿer handt·(o·j·) [223] Eine die månlich·die ander die freülich·von der månlich gestalt haben wir ÿeczgehôτt·Die freülich farn hat bletter geleÿch der ersten·allein die steülich vil eþt an jr hat und die bletter steend hôher und weÿter von dem stammen dann an der ersten·und hat lang wurczel·Die wurczel ist rot mit einer kleinen schwercze. Und ein teÿl der wurczeln sind also rot als blůt·Dise ist an jrer natur ein klein mynder denn die erst·(Die månlich ist von nature auþziehen bôse feüchtigkeÿt·und trücknet und treybet auþ unreÿn flüsse jnnwenig des leybes·Und stercket auch domit des menschen natur·(Dise wurczel gebulfert und getruncken mit wein und hônig genant mellecrat·machet sterben die wŭrm in dem bauche·und tôdtet gern das kyndt in můter leÿbe·und darumb sollen die schwangern frawen dise wurczeln meÿden·es wár dann sach das dises not wår zů d todten geburd oder zů der andern geburd·(Galienus in dem achtenden bůch genant Simplicium farmacaτum in dem capitel Filex beschτeÿbt uns und spτichet·das farnkraut habe sein tugent an d wurczeln·Und spτicht domit dz dise wurczel gůt seÿe genüczett mit mellicrat gemacht von wein und hônig·und treÿbet auþ die wŭrm die in dem bauch lannge zeÿt gewesen sind·

(1) Varens.

Dat 183ste kapittel.

Filex Latijn. Grieks Dÿopistri vel pteris. Arabisch Saraex. (Dryopteris filix-mas, Athyrium felix-femina)

De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel Saraex met bewering Dioscorides beschrijft ons en spreekt dat dit kruid groeit aan de bergen en aan de rotsachtige einden en heeft geen bloemen noch vrucht en heeft bladeren die breiden zich uit en lijkt op Polypodium, dat is engelzoet. De wortel is zwart en lang en heeft veel kleine wortels aan zich en in de wortel is de deugd die je dient in de artsenij. (2) Deze wortel is bitter en die is tweevormig. [223] Ene de mannelijke en de ander de vrouwelijke, van de mannelijke vorm hebben we net gehoord. De vrouwelijk varen heeft bladeren gelijk de eerste, alleen de stoel veel takken aan zich heeft en de bladeren staan hoger en wijder van de stam dan aan de eerste en heeft lange wortels. Die wortel is rood met een klein zwartigheid. En een deel van de wortels zijn alzo rood als bloed. Deze is aan haar natuur een klein minder dan de eerste. De mannelijke is van natuur uittrekken kwade vochtigheid en drukt en drijft uit onreine vloeden in het lijf. En versterkt ook daarmee de mensen natuur. (3) Deze wortel gepoederd en gedronken met wijn en honing genaamd mellecrat maakt sterven de wormen in de buik en doodt graag dat kind in moeders lijf en daarom zullen de zwangere vrouwen deze wortels mijden, tenzij dat het hen nood was bij een dode geboorte of bij de andere geboorte. Galenus in het achtste boek genaamd Simplicium farmacarum in het kapittel Filex beschrijft ons en spreekt dat varen heeft zijn deugd aan de wortels. En spreekt daarmee dat deze wortel goed is genuttigd met mellicratum gemaakt van wijn en honing en drijft uit de wormen die in de buik lange tijd geweest zijn.

Vorm.

De lange en dubbel geveerde bladeren vormen een trechter. Van boven zijn ze heldergroen en van onderen lichter uitgevoerd. Deelblaadjes zijn lijn/lancetvormig, blaadjes ovaal, stomp en gezaagd, de tanden van een stekelpunt voorzien.

In april zie je de mooie cirkelronde stengels opkomen die bedekt zij tegen regen door ruige schalen die later het onderste gedeelte van de stengel bekleden en minder worden in het blad. Het groene zie je half mei. Meestal zie je een 12 bladen in een cirkel, de meeste zijn vruchtbaar en soms zie je in zo’n groep een onvruchtbare, die zijn voller groen en vaak langer en breder. Van juni af zie je aan de onderzijde aan weerszijde van de hoofdnerf een aantal bruine sporenhoopjes die door de schildvormige vliesjes zijn overdekt.

Naam.

Dodonaeus; ‘‘Naar de lering van de oude schrijvers is het varenkruid (20 tweevormig van geslachten, te weten mannetje en wijfje en deze twee voeren eigenlijk de naam van varen. De varenkruiden en zowel mannetje als wijfje groeien graag op onvruchtbaar, woeste, droge, dorre en verlaten gewesten en (zoals de poëet Horatius betuigt) op de velden en bouwlanden die niet geteeld en gade geslagen worden. In gemeste en goede vette grond zullen ze niet groeien en zelfs (zoals Theophrastus betuigt) sterven ze als men er mest op werpt. Dan het mannetje groeit liever in open luchtige en wijde gewesten, op de bergen en steenachtige plaatsen, zegt Dioscorides. Het eerste van deze twee kruiden heet hier te lande varen manneken, in Hoogduitsland Waltfarn en Watfarn menle, de Latijnse naam is Filix mas, de Griekse Pteris of Pterion en soms Blechnon. (dat is Dryopteris filix-mas Scott, mannetjesvaren, Duits Farnkrautmannlein).

2. De andere soort noemen wij Nederlanders in onze taal varen wijfken, in het Hoogduits Waltfarn weiblin en Gross Farnkraut, in het Latijn Filix femina en in het Grieks Thelypteris en Nymphaea pteris’.

Dat is Athyrium filix-femina Roth, wijfjesvaren, Duits Frauenfarn.

De naam Filix kan in verband staan met het Latijnse filum: draad, vanwege de wortelvezels, Duits Fasen, of met felix: gelukkig, naar de geneeskrachtige werking.

Varen heet in het Duits Farn, in midden-Noordduits var(e)n, oud-Hoogduits Faram of Faran en in midden-Nederlands vare, in Angelsaksisch fearn, het tegenwoordige fern. Het woord is mogelijk verwant met het oud-Indisch parna: dat vleugel of veer, meer blad betekent.

Gebruik.

(a) Herbarijs; ‘Filex, dat is varen. En sommigen zeggen dat het bloeit en zaad geeft in nacht van St. Jan de Doper. En is goed tegen de vallende ziekte wat vaak beproefd is’.

Een plant die geen bloemen of vruchten geeft en toch krachtig groeit en zich vermeerdert, dat prikkelde de verbeelding van de gewone man, ze dachten dat de voortteling een bijzonder geheim was. De varen bloeit op de dag van Sint Jan, de nacht tussen 23 en 24 juni.

(3) Dodonaeus; De wortel van varen mannetje het gewicht van een halve ons tegelijk met mede of honigwater gedronken drijft de brede of platte wormen uit het lijf, zegt Dioscorides, maar dat doet ze noch beter en gemakkelijker als men ze met twee scrupels Scammonium of zwart nieskruid ingeeft. Dan diegene die het innemen willen moeten eerst wat look eten. Het is geenszins een wonder dat die wortel op dezelfde manier gebruikt (voegt Galenus er noch bij) de levende vrucht in hun moeders lichaam ombrengen kan en die uit het lijf drijft als ze dood is.

Men zegt ook dat deze wortel in wijn gekookt de miltzuchtige mensen nuttig is en geschikt, te weten als de milt verhard en gezwollen is.

Het is ook goed om de kwetsingen of wonden die met een rietpijl of met een riet gedaan zijn te genezen als men ze met varkensvet gestoten en mengt erop legt of ook te drinken geeft. Wat zeer gemakkelijk aangetoond kan worden waar te wezen, zegt Dioscorides, doordat het varenkruid gans vergaat en sterft als men daar omtrent of rondom enig riet zet of plant en daartegen dat het riet sterft als men er varenkruid bij of omtrent zet. Dan het is een ijdele en belachelijke dwaling te menen dat het door enige bijzondere of eigen vijandschap gebeuren zou die deze twee kruiden onder elkaar hebben want dat gebeurt nergens anders om dan alleen doordat dit varenkruid mannetje niet in vochtige plaatsen groeit en dat het riet in geen droge of dorre gewesten aarden kan.

2. Varenkruid wijfje heeft een gelijke kracht met het mannetje, zegt Galenus, en Dioscorides betuigt ook dat de wortels er van met honig ingegeven de brede of platte en met wijn gedronken de ronde wormen uit de buik drijven en insgelijks ook dat die het misvallen van kind veroorzaken en de andere vrouwen onvruchtbaar en ongeschikt om te ontvangen maken, zelfs als ze er maar over treden.

Brenkraut

Das clxxxiiii capit

Flammula latine·

(In dem bůch genant circa instans in dem capitel flammula beschτeiben uns die meister und sprechen·das dises kraut seÿ heiþ und trucken an dem dτitten grad und sein tugent ist hÿczigen. Dises kraut sol genüczet werden so es grŭn ist und nit dürτ·(Wôlcher ein herttes geschweer hått an seinem leybe und das nit zeitig wår und zů eÿtter greÿffen wolt·der neme bτenkraut unnd stosse das und thů darunder ein wenig ôle und lege das darauf es weÿchet unnd eczet das auff zůhandt·(Item·Nÿmme ôle von rosen gemachet und thů das [224] in ein glaþ·und müsche darund flammulam gestossen und secze das an die sunnen in den hunds tagen auff dτeyssig tag·Dises ôle ist fast gůt geessen in d kost auff ein quintin·den die das lennden wee heten genant ÿliaca·Des geleÿchen die quartanam heten. (Dises ôle ist auch fast gůt dem lamen gelÿdern·die domit geschmieret genant artetica·(Item. Dises ôle ist auch fast gůt genüczet mit einem clistier·wann es benymmet do den stein in den lennden und auch in der blasen·

(1) Egelkolen, brandkruid.

Dat 184ste kapittel.

Flammula Latijn. (Ranunculus flammula)

In het boek genaamd Circa instans in het kapittel flammula beschrijven ons de meesters en spreken dat dit kruid is heet en droog aan de derde graad en zijn deugd is verhitten. Dit kruid zal genuttigd worden zo het groen is en niet droog. (2) Wie een harde zweer heeft aan zijn lijf en dat niet rijp is en tot etter grijpen wil die neemt egelkolen en stoot dat en doe daaronder een weinig olie en leg dat daarop, het weekt en eet dat op gelijk. Item. Neem olie van rozen gemaakt en doe dat [224] in een glas en meng daaronder flammula gestoten en zet dat in de zon in de hondsdagen op dertig dagen. Deze olie is erg goed gegeten in de kost op een drachme die de lendenpijn heeft genaamd iliaca. Desgelijks op die vierdaagse malariakoorts heten. Deze olie is ook erg goed de lamme leden, die daarmee gesmeerd, genaamd artetica. Item. Deze olie is ook erg goed genuttigd met een klysma want het beneemt je de steen in de lenden en ook in de blaas.

Zie kapittel 219 voor de andere flammula.

Vorm.

Heeft ook smalle bladeren die op een punt uitlopen. De stengel is wat kruipend aan de basis. Is duidelijk kleiner dan de grote boterbloem, is vaak zijn metgezel in het moeras. Bloeit soms wat later en in sommige species zijn de bladeren bedekt met een zilverig dons. Is scherp van smaak, vlammend, een van de scherpere Ranunculus vormen.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘‘In onze taal heet dit gewas eghel-koolen, in het Latijn Flammula en Ranunculus Flammula, dat is vlam of vier-cruydt omdat het zeer heet en als een vlam op de tong brandt.

In Frankrijk heet ze Ranunculus Flammula aquatilis en in het Frans herbe de feu. En voorwaar al deze soorten van Flammula mogen alzo goed vuurkruid, vlamkruid, brandkruid en berend kruid heten als de soorten van hete klim die we in het voorgaande boek beschreven en Flammula genoemd hebben’.

Gebruik.

Dodonaeus; ‘Egelkolen zijn de andere soorten van hanenvoet van aard en krachten gelijk, want ze zijn ook zeer scherp en branden en bijten op de huid en maken bleien, blaren en zeren op dat gezonde lichaam zoals de andere hanenvoeten.

Egelkolen zijn niet alleen de mens schadelijk en dodelijk van binnen het lichaam gebruikt, maar ook de beesten. Want de schapen die ervan weiden en eten worden met grote hitte bevangen en sterven omdat hun lever en het ganse ingewand ontsteekt en doorknaagt of met zweren bedorven wordt welke zweren of verhitting in onze taal eghel genoemd wordt en daarvan heeft dit gewas zijn naam bij de gewone man gekregen.

Dat de egelkolen en hun medesoorten de huid verbranden en er blaren als kolen op laten komen is al te bekend, dan welke krachten dat deze soort van hanenvoet met witte bloemen mogen hebben is niet zo goed onderzocht. Maar die soort met gedaante van wolfswortel wordt gehouden dat het niet minder schadelijk is dan de andere soorten van wolfswortel en de soort die van de Pyreneeën komt is de onbekendste, doch er is niet meer goeds van te verwachten dan van meest alle soorten van hanenvoet en Anemonen die alle tezamen in Italië en elders voor schadelijke kruiden gehouden zijn’.

Het kan ook zijn dat Ranunculus bulbosus bedoeld is.

klein schwerteln oder wilde schwerteln das

clxxxv Capitel

Fagasmon grece·latine Gladiolus segetalis·

(Die meister spτechen·das dises seÿ ein kraut und hat bleter geleych den schwårtteln·allein das sÿ nit als gar groþ seind·

(Dise bletter sind scharpff und spÿczig·und bτingen blůmen die sind an der farbe purpuren.

(Dises kraut hat zwů wurczelen beÿ einander steend·und die sind klein und werden nit groþ. Die ein wurczeln beleÿbt auff d erden·und ist geleÿch als petersilgen wurczeln und rotund·

Die ander wechþt in die erden·dise wurczel ist man nücze zů d erczney·(Die ôberst wurczlen die do wechþet auff der erden benÿmmet alle geschwulst die sich erhaben hat von hÿcze·die gesoten und darauff geleget geleÿch einem pflaster·(Dise yeczgenante wurczeln in wein gesoten und darunder gemüschet weÿrach unnd also warm geleget auff ein wunnden darinnen ein pfeÿl doτn oder ein spýczig holcz wåre zeühet das auþ zůhandt·(Dises also geleget auff einem finger darinnen der wurm wŭttet benÿmmet die weetagen und zeühet den do auþ on schaden.

(Die wurczeln die do wåchþt in die erden sol nit genüczet werden geleych der ôbersten·(Und ist hie zů mercken das in geleÿcherweÿse die wurczel die auff der erden wechþet von disem kraut nicht mag von natur in die tyeffe der erden gewachþen·also låþt sÿ nichcz in einer wunnden (·o·ij·) [225] darinnen dann stecket ein pfeyl doτn oder ettwas anders·sÿ zeühet es übersich·(Also thůt die wurczel an diser hangenden die in die erden wechþt widersÿns·und zeühet als auff den grundt·domit sÿ vermüschet wirt·Und darumb sol die leczt wurczel genüczet werden den grundt eines bebτesten domit zůheÿlen·als denn sind fisteln die do obenn auff der handt gar klein scheÿnen·und doch jnnwenig tÿeff und weÿt und sich fressen·für dise sol man nemmen diser wurczeln die in die erden wechþt ein lot·und darund müschen spangrŭn·unnd weinstein ôle yegklichs ein quintin·und das do darauff legen geleÿch einem pflaster·es sůchet den grundt und heylet on alle andere erczneÿ·und dises ist also bewårt woτden·(Auch so hat dise wurczeln kraffte geleÿch den lÿlien zwybeln·(Auch domit zůweÿchen und auch auff zů bayþsen ein geschweere daz man aufhauwen oder bτennen mŭþt·

(1) Kleine of wilde gladiool.

Dat 185ste kapittel

Fagasmon Grieks. Latijn Gladiolus segetalis, (Gladiolus italicus, vroeger Gladiolus segetum)

De meesters spreken dat dit is een kruid en heeft bladeren gelijk de zwaarden, alleen dat ze niet alzo erg groot zijn.

Deze bladeren zijn scherp en spits en brengen bloemen die zijn aan de verf purper.

(2) Dit kruid heeft twee wortels bij elkaar staan en die zijn klein en worden niet groot. De ene wortel blijft op de aarde en is gelijk als peterseliewortels en rond.

De ander groeit in de aarde en deze wortel zijn het die men nuttigt tot de artsenij. (3) De bovenste wortel die er groeit op de aarde beneemt alle gezwellen die zich verheven hebben van hitte, die gekookt en daarop gelegd gelijk een pleister. Deze net genoemde wortel in wijn gekookt en daaronder gemengd wierook en alzo warm gelegd op een wond waarin een pijl, doren of een spits hout in is trekt dat uit gelijk. Deze alzo gelegd op een vinger daarin de worm woedt beneemt de pijnen en trekt die eruit zonder schade.

De wortel die er groeit in de aarde zal niet genuttigd worden gelijk de bovenste. En is hier te merken dat in gelijke wijze de wortel die op de aarde groeit van dit kruid niet mag van natuur in de diepte der aarde groeien alzo laat ze niets in een wond [225] daarin dan steekt een pijl, doren of wat anders, ze trekt het tot zich. Alzo doet de wortel die aan deze hangt die in de aarde groeit het tegenovergestelde en trekt als uit de grond daarmee ze vermengd wordt. En daarom zal de laatste wortel genuttigd worden de grond van een gebrek daarmee te helen zoals dan zijn etterwonden die boven op de huid erg klein schijnen en toch inwendig diep en wijdt en zich omvreten, voor deze zal men nemen deze wortel die in de aarde groeit, een lood, en daaronder mengen Spaans groen en wijnsteenolie, van elk een drachme, en dat daarop leggen gelijk een pleister, het zoekt de grond en heelt zonder alle andere artsenij en deze is alzo beweerd geworden. Ook zo heeft deze wortel kracht gelijk de leliebollen. Ook daarmee te weken en ook op te bijten een zweer dat men afhouwen of branden moet.

Zie kapittel 195.

De afbeelding in de Gart lijkt niet op een gladioolachtige, maar er staat toch; ’ De meesters spreken dat dit is een kruid en heeft bladeren gelijk de zwaarden (gladiool), alleen dat ze niet alzo erg groot zijn.

Deze bladeren zijn scherp en spits en brengen bloemen die zijn aan de verf purper. (2) Dit kruid heeft twee wortels bij elkaar staan en die zijn klein en worden niet groot. De ene wortel blijft op de aarde en is gelijk als peterseliewortels en rond. De ander groeit in de aarde en deze wortel zijn het die men nuttigt tot de artsenij. Dat is typisch een gladiolenbol. De afbeelding laat een takje zien met enkele knopen en aan elke knoop een paar smalle zijblaadjes, boven op een trosje met 4-5 bloempjes’.

Vorm.

Dodonaeus;Gladiolus heeft langwerpige bladeren die smal, gevoord of gestreept zijn en scherp snijdend aan de zijden en van voren spits als een zwaard, kleiner en ook smaller dan die van de Iris of lis. De steel is glad, rond en hoger dan vijfenveertig cm die omtrent de top er van zes of zeven bloemen geven die gelijk van elkaar gescheiden staan en regelmatig boven de andere gevoegd en dat gewoonlijk aan de ene zijde van de steel, maar soms ook wel aan beide zijden. Elke bloem is van zes blaadjes aaneen gemaakt en blinkt blij purperrood of (wat nochtans zelden gebeurt) witachtig van kleur. Na de bloemen volgen langwerpige ronde huisjes of blaasjes daar dun kafachtig zaad in besloten is. De wortel is niets anders dan twee bollen of lookachtige klisters die altijd de een boven de ander staat waarvan de bovenste omtrent het begin van de lente kleiner is en vol sappiger en de onderste groter, maar slapper en niet zo vast die ook daarna gauw vergaat en soms in meer andere verschillende wortels verdeeld en vermenigvuldigd wordt’.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Men noemt dit kruid gewoonlijk Gladiolus in het Latijn, in het Grieks Xiphion, welke namen zoveel betekenen als of men zwaard of zwaardje zei als ook vele van de navolgende betekenen, want sommige noemen het ook in het Grieks Phasganon en in het Latijn Gladiolus Segetalis. Men zou dit kruid zeer geschikt de naam sweirdekens-cruydt naar de Latijnse en Griekse mogen geven net zoals de Hoogduitsers dat ook Schwertel noemen’.

De gladiool heeft zittende, zwaardvormige en waaiervormig geplaatste bladeren. Naar de vorm van de bladeren heeft het zijn naam. In het Latijn betekent Gladius een zwaard, een gladiator is een zwaardvechter en zo werd dit geslacht Gladiolus genoemd. De zwaardleliën staan in uniform in gelederen geschaard langs de velden als soldaten. Ze hebben dienst. Zwaardlelie, Duits Schwertel of Gladiole, Engelse sword lily of gladioli en Frans glaieul, van gladius.

Dioscorides beschrijft een plant die hij ‘Xiphion, alii plasganon alii machaeronion, Romani gladiolum vocant’ noemt. De Gart spreekt van klein schwerteln oder wilde schwerteln. Hildegard von Bingen van Swertula.

Gebruik.

Hier wordt de bovenste bol beschreven die, omdat die boven de grond groeit, er dingen uithaalt die aan de oppervlakte van de huid steken. De andere bol, die onder de grond groeit, heeft kracht om onderhuidse wonden te genezen.

Herbarijs; ‘Gladiolus, dat is gladie of lisch en is heet in de 2de graad. En is goed tegen de zieke borst die verstopt is. Het sap van gladiolen gedronken met warm water of met geitenwei maakt het lichaam licht (laat purgeren). En is goed tegen kramp en tegen rilling (koorts). En het poeder gemengd met rozenwater is goed tegen jeuk in de ogen, ja daarin gedrupt’.

Volgens de Herbarijs wordt de plant gebruikt bij koortsen, borstkwalen en krampen, ook als oogzalf wat niet overeenstemt met het gebruik door Dioscorides van de Xiphion. Die beval het aan als afrodisiacum (zie Dodonaeus) en ook als wondmiddel. Ook werd deze wortel met meel gemengd en in schijven gebakken.

Ook de H. Hildegard kende de schwertlilie die ze eenmaal als gladiola en een andere keer als swertula in haar werken opvoert. Geprest en als een amulet gedragen behoeden ze voor pest. Ze werden de klein kinderen als amulet omgehangen die ze voor de Schoierken: epileptische krampen, zou behoeden. Men noemde zo’n amulet dan ook Schreckstein omdat men geloofde dat kinderkrampen door plotseling schrikken veroorzaakt werd.

(3) Dodonaeus; ’De opperste wortel van Gladiolus heeft een natrekkende, verterende en ook verdrogende kracht als Galenus schrijft.

Dioscorides schrijft dat de bovenste of opperste wortel van Gladiolus met wijn en wierook op de wonden en gekwetste leden gelegd de pijlen, schichten, nagels, klauwen, beenderen, splinters, doornen en andere stekende dingen uit de wonden halen kan.

Hij schrijft ook dat dezelfde vermengt met meel van Lolium of dravik en met honingwater de gezwellen phygethla genoemd, dat zijn de brede platte harde en taaie zweren ontdoet, verteert en vermurwt en daarom wordt het bij diergelijke rijp makende, uittrekkende en verterende zalven en pappen gedaan.

Dezelfde Dioscorides verzekert dat deze wortel van buiten opgelegd of ingestoken de maandstonden verwekt.

Sommige, zo dezelfde Dioscorides betuigt, willen ons laten geloven dat de bovenste wortel van Gladiolus de lust tot bijslapen verwekt en dat onderste daartegen de mensen onvruchtbaar maakt en daarboven dat de bovenste wortel de kinderen die met breuken of zinkingen van de darmen gekweld zijn geneest en wederom gezond maakt als ze die met water innemen of opdrinken. Plinius voegt daar noch meer bij en zegt dat ze de kinderen laat plassen en op de gebreken van de blaas nuttig gestreken wordt of anders gebruikt.

meter clxxxvi Cap

Febτifuga latine·(Die meister spτechen gemeÿnigklichen·das dises kraut seÿ heÿsser natur·(Meter genüczet in der kost·oder das krautt auþwendig auff den bauch geleget benÿmmet das darmgesüchte·(Item·Meter gekochet mit wasser unnd auch darunder gemüschet schmalcz unnd semmlen meel·und darauþ gemachet ein suppen und die geessen benymmet alles das wee daz in den dårmen ist·und wôτmit domit den magen unnd treÿbet auþ vil bôses schleÿmms·(Die suppen also genüczet reÿniget den frauwen jr kranckheýt menstruum genant unnd treÿbet vil bôser materien [226]

(1) Mater, 186ste kapittel.

Febrifuga Latijn. (Tanacetum parthenium)

De meesters spreken gewoonlijk dat dit kruid is van hete natuur. Mater genuttigd in de kost of dat kruid uitwendig op de buik gelegd beneemt de darmziekte. Item. Mater gekookt met water en ook daaronder gemengd vet en zemelmeel en daaruit gemaakt een soep en die gegeten beneemt al de pijn dat in de darmen is en verwarmt daarmee de maag en drijft uit veel kwaad slijm. (2) Die soep alzo genuttigd reinigt de vrouwen hun ziekte menstruatie genaamd en drijft veel kwade materiën. [226]

Mater wordt bijvoet genoemd, mater herbarum; ‘moeder der kruiden’. Febrifuga; koorts verdrijvend. Herbarius in Dyetsche vindt het ook verwarrend; ‘Mater, bijvoet, Artemisia of Matricaria, het heet ook anders, de ‘Moeder der Kruiden’ zegt Pandecta. Bijvoet is heet en droog in de derde graad. Pandecta zegt dat Artemisia bijvoet is, maar die is al vermeld is in het twaalfde kapittel en Matricaria, dat is mater, waarvan men hier spreekt zijn een en hetzelfde. Ik, overzetter van het boek, zeg dat het verschillende kruiden zijn maar het is een geslacht van dezelfde krachten in verschillende vormen’. Zie kapittel 84.

Vaak wordt het verward met Anthemis nobilis, Roomse kamille. Die worden alle twee in Herbarius in Dyetsche vermeld. Dodonaeus vindt dat dit kruid in krachten op bijvoet lijkt

Febrifuga is ook een naam voor duizendguldenkruid.

Vorm.

Dodonaeus; ‘De gewone of enkele mater of moederkruid brengt dikwijls vele ronde steeltjes voort die ook soms in ettelijke takjes of zijsteeltjes verdeeld en verspreid zijn. De bladeren zijn teer en in vele delen gesneden, aan de kanten gekerfd die met de eerste bladeren van koriander die vlak bij de aarde zijn enige gelijkenis hebben, maar nochtans groter. De bloemen kijken op het hoogste van de takjes uit die in het midden gele ronde bolletjes of kopjes hebben en rondom met witte bladeren bezet zijn, die van de kamillebloemen gelijk. De wortels zijn hardachtig en met vele aangroeiende vezels vezelachtig. Dit gehele kruid heeft een lichte of bleekgroene kleur en is sterk van reuk, van smaak geweldig bitter.’

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Dioscorides noemt dit kruid Parthenion, Galenus en zijn navolger Paulus Egineta noemt dat Amaracos of Amaracon. Ja, ook Dioscorides zelf betuigt dat moederkruid van sommige Amaracum en ook Leucanthemon genoemd is. De nieuwe schrijvers en die dichter bij onze tijden komen noemen dit kruid (dat is het Parthenium van Dioscorides) Matricaria, sommige Amarelle, in het Hoogduits Mutterkraut en Meidtblumen, in het Nederduits mater en moederkruid’.

Moederkruid, Duitse Mutterkraut, Bock heeft Mettram, Hildegard heeft Metra.

Dodonaeus; ‘Het heet in het Engels feverfew en fedderfew’.

Het smaakt bitter en werkt koortswerend. Fieberkraut, Engels feverfew, Culpeper noemt het ook feather-few, oud-Engels feferfuge, van Anglo/Noors fevrefue, van middeleeuws Latijn febrifuga: dat waarvoor de koorts wegvliegt. Het is de aspirine van de plantenwereld en net als met alle bittere kruiden vloeit hoofd­pijn weg met dit kruid. Venus raadt dit kruid aan om haar zusters te helpen en om de baarmoeder te versterken.

Gebruik.

Dodonaeus; ‘Moederkruid verhit merkelijk en geweldig, als in de derde graad heet en in de tweede droog, het veegt af, zuivert, opent en doet gemakkelijk en licht al hetgeen dat de bittere dingen gewoonlijk plegen en kunnen doen.

(2) Moederkruid is de gebreken en ziektes van de baarmoeder zeer behulpzaam, het verwekt de te lang achterblijvende en dralende maandstonden, jaagt en drijft de nageboorten en de dode vruchten af als men het water drinkt daar dit kruid in gekookt is geweest of als men het kruid in de badkuip doet of als men dat als een pap of pleister op de buik boven de schaamstreek legt. Het is ook zeer nuttig om de opstijging van de baarmoeder te beletten en de hardheid er van te vermurwen, in de voornoemde manier gebruikt.

Byrcwurcz Das

clxxxvii Capitel

Ferula latine·grece Marchiti·vel Enterion·

(Die wirdigen meister spτechen das dise wurczel mer kalter natur sey denn heysser·(Der meister Diascoτides in dem capitel ferula spicht·dz dise wurcz gůtt sey den jhenen die do blůt speyen·davon getruncken·Und ist auch gůt für vergifftig bÿþ mit wein eingenommen·(Ferula gestossen und auff die blůtenden wunden geleget stillet dz blůten·Wer übτige feüchtigkeit het in seinem leÿb d neme bÿrckwurcz zwey lot·unnd stosse die biþ auff dz safft·und tů es in einen reÿnen hafen·und geüþ gůten lautern wein darüber und trincke des tranckes fünffczehen tag so du geessen haft und darnach schlaffen wilt geen·(Dises verschwendet die feüchtigkeit und hilfft ein ganczes jare·(· o·iij·) [153]

(1) Reuzenvenkel. Dat

187ste kapittel

Ferula Latijn. Grieks Marchiti vel Enterion. (Ferula communis, subsp. communis)

(2) De eerwaardige meesters spreken dat deze wortel van meer kouder natuur is dan heet. (3) De meester Dioscorides in het kapittel Ferula spreekt dat dit kruid goed is diegenen die er bloedspuwen, daarvan gedronken. En is ook goed voor (4) vergiftige beten, met wijn ingenomen. Ferula gestoten en op de bloedende wonden gelegd stilt dat bloeden. Wie overige vochtigheid heeft in zijn lijf die neemt berkkruid, twee maal 16, 7gram, en stoot die tot op het sap en doe het in een rein vat en giet goede zuivere wijn daarover en drinkt die drank vijftien dagen zo u gegeten hebt en daarna slapen wil gaan. Dit verdwijnt de vochtigheid en helpt een gans jaar. [153]

Vorm.

Ferula communis of subsp. communis (Ferula nodiflora, L. (knop bloeiend) uit het M. Zeegebied. De plant ontwikkelt zich in weinig maanden tot 2-4m hoogte.

Gele bloemen in juli.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘De grootste en gewoonste van deze twee kruiden wordt in het Latijn Ferula genoemd en in onze taal heeft het ook geen andere naam dan gewone Ferula of grote Ferula, de Grieken noemen het Narthex. De oude Nederlandse namen zijn perckwortel of palmitory-wortel’. Byrckwurz zal wel geen berkenkruid betekenen maar eerder naar de gom als een pekkruid.

Plinius naam voor deze plant is mogelijk afgeleid van het werkwoord slaan, omdat de stengels mogelijk gebruikt werden als een plak. Een Engels gezegde is: "to be under the ferule": onder bewind van leraren of een roede van ferula.

Ferula komt van de stam fer of ferire: smijten of snijden, van de Indogermaanse basis bher-, bhor of bherei: snijden, strijken of splijten. Of van ferendo omdat de stengels gebruikt werden om bomen te ondersteunen. Of van Ferula, Latijn voor draagster.

Gebruik.

(2) Dodonaeus; ‘Het merg van Ferula of beter het hartje van de steel is naar het zeggen van Galenus deelachtig van enige tezamen trekkende kracht, dan het zaad van Ferula verwarmt en maakt dun of fijn.

(2) Het hartje van Ferula of het merg uit de groene stelen genomen is zeer nuttig diegenen die (3) bloedspouwen en met enige bloedgang of braken van bloed gekweld zijn of enige andere buikloop hebben.

Dioscorides schrijft dat hetzelfde gestoten of gewreven en in de neusgaten gestoken het bloed dat daaruit springt laat ophouden en zeer gauw stelpt en bovendien getuigt hij ook dat hetzelfde zeer nuttig met wijn te drinken gegeven wordt tegen de beten van de (4) adderslangen.

[153] wůndtkraut

Das clxxxviii Cap

Filago latine·vel Cartifilago·vel Lappirus·arabice Loτchedi vel Loτchti·

(Der meister Galienus in dem achtenden bůch genant Simplicium farmacarum·beschτeÿbett uns und spτicht·das dises kraute nit allein sol gebτauchet werden·sunder gemüschet mit eþsich oder mit wein unnd dann legen umb die frÿschen wunden und nit darauff·Dises machett das fleÿsch wachþen unnd heÿlet sÿ zůhandt·(Item Avicenna beschτeibt uns und spτicht·das dises kraut gebτennet zů åschen·und darnach das bulfer gestreüwet in die frÿschen wunden das heÿlet sÿ gar balde·(Dises bulfer gemüschet mit eþsig und das lassen steen also lang biþ dz bulfer getrucknet in dem eþsich·dÿses bulfer gelassen in die fisteln und in alle bôse schåden reÿniget die fast wol und heÿlet auch die zůhandt·

[153] (1) Wondkruid.

Dat 188ste kapittel.

Filago Latijn vel Cartifilago vel Lappirus. Arabisch Lorchedi vel Lorchti. (Hylotelephium. Filago vulgaris)

De meesters Galenus in het achtste boek genaamd Simplicium farmacarum beschrijft ons en spreekt dat dit kruid niet alleen zal gebruikt worden, vooral gemengd met azijn of met wijn en dan leggen om de (2) verse wonden en niet daarop. Die maakt dat vlees groeien en heelt ze gelijk. Item, Avicenna beschrijft ons en spreekt dat dit kruid gebrand tot as en daarna dat poeder gestrooid in de verse wonden dat heelt ze erg gauw. (3) Dit poeder gemengd met azijn en dat laten staan alzo lang tot dit poeder droogt in de azijn, dit poeder gelaten in de etterwonden en in alle kwade schade reinigt die erg goed en heelt ook die gelijk.

Filago is een viltkruid zoals Filago vulgaris. Dat is een viltkruid en gebruikt tegen het roer. De afbeelding laat een meer vlinderbloemige plant zien zoals het echte wondkruid, Anthyllis vulneraria of beter naar de wortel Hylotelephium.

Ook het gebruik van onze Filago is meer voor zweren en vooral innerlijke zweren (3) .

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘De nieuwe kruidbeschrijvers hebben dit kruid Filago genoemd en sommige ook Pilosella, dan daar zijn noch andere soorten van Pilosella die we elders beschrijven. Het schijnt dat dit gewas een geslacht van Gnaphalium is en om die oorzaak wordt het ook van sommige Gnaphalion genoemd, de Hoogduitsers noemen het Rûrkraut. Dit kruid mag in Nederduits roerkruid genoemd wezen of beter rood melizoenkruid, omdat het zeer geprezen wordt om de rodeloop te genezen een ziekte die in Hoogduits Rure en Rot-roer genoemd wordt’.

Filago, Latijn filum: een draad, naar het draadachtig dons van de plant. Viltkruid, Duits Filzkraut.

Dodonaeusechter bij verschillende Indiaanse of andere vreemde namen van gewas wiens gedaante niet bekend is en met sommige Griekse, Italiaanse, Franse en ook Duitse namen die niet meer in gebruik zijn.; ‘Wondkruid schijnt de Filago te wezen’.

Gebruik.

Dodonaeus; ‘Het water dat van dit kruid gedistilleerd wordt is zeer geprezen tegen de kanker en vooral van de borsten want het belet de verborgen kanker tot zweren te komen als men daar elke dag een doek die in dat water nat gemaakt is op legt. Sommige gebruiken ook de bladeren van mansoren dat in dit voor vermelde water nat gemaakt is en vinden daar grote baat bij om kanker te verdrijven of te verzoeten.

Het kruid gestampt en in olie te weken gelegd en gekookt wordt van het gewoon volk in de West county van Engeland gebruikt en goed bevonden tegen de blauw geslagen of geslagen plekken, zo Lobel betuigt.

Maar voornamelijk als het sap met wijn en melk gemengd is dan is het goed tegen de keelblaren en zweren in de keel. Want (zo dezelfde Lobel betuigt) men zegt dat ze nimmermeer met die ziekte gekweld worden die het geproefd of ingenomen hebben. Daarom wordt het ook de zuigelingen ingegeven, want diegene die dit kruid niet willen innemen die sterven van deze ziekte.

Roerkruid in wijn gekookt en gedronken geneest niet alleen de rode loop, maar ook allerlei loop van de buik en stopt de overvloedige vrouwelijke natuurlijke ziekte’.

Ein kraut also genant

Das clxxxix Capi

Floτamoτ grece et latine·

(Die meister spτechen·das dises sey ein kraut·und seÿ zweÿer handt·Eins ist månlich·das ander freülich·Das månlich dz hat einen dünnen stÿl·und hatt bletter die sind lang unnd spÿczig geleÿch den holler bletteren·und hat einen dünnen samen·

Das freülich hat einen stenngel wie kôle die man ÿþset·und dises ist eines arms lang·Es hat blůmmen die sind grŭn und auch weiþ und hat einen schwarczen sammen·Die wurczeln dÿe ist eines daumen dÿck·unnd es wåchþet geren auff dem fellde. [154] (Der meister Plinius spτicht·das dise beÿd von natur kalt und trucken seyen an dem dτitten grade·(Diascoτides spτicht·das dise beyde gar nahet haben ein natur·Aber doch die freülich mer kelter·und die månlich mer trücknet·(Dises kraut gesoten und auff die zerknüschten gelider geleget benymmet dz gelebert blůt und heÿlet das zůhandt·(Dises kraut gesoten in wein und unden auff gebået·das benÿmmet emoτrodias·das seÿnd flüsse in dem afftern·(Dises also genüczet ist auch gůt tenasmom·das ist der·do geluste hat zů dem stůlgang und doch nichcz geschaffen mag·(Der meister Platearius spτicht·das dises krauttes wurczeln in dem munde gehalten·benymmet den zeen weetagen. (Dise wurczeln gestossen und gemüschet mit meÿen butteren·und darauþ gemachet ein salben·sÿ dienet fast wol für hycze dar auff gestrÿchen·

(1) Een kruid alzo genaamd. Amarant.

Dat 189ste kapittel.

Floramor Grieks en Latijn. (Amaranthus caudatus)

De meesters spreken dat dit is een kruid en is tweevormig. Een is mannelijk en de andere vrouwelijk. De mannelijk die heeft een dunne steel en heeft bladeren die zijn lang en spits gelijk de vlierbladeren en heeft dunne zaden.

De vrouwelijk heeft een stengel als de kool die men eet en deze is een arm lang. Het heeft bloemen die zijn groen en ook wit en heeft zwarte zaden. Die wortels hiervan is een duimdik en groeit graag op het veld. [154] De meester Plinius spreekt dat deze beide van natuur koud en droog zijn aan de derde graad. Dioscorides spreekt dat deze beide vrijwel gelijk hebben een natuur. Maar toch de vrouwelijke meer koudheid en de mannelijke meer droog. Dit kruid gekookt en op de gekneusde leden gelegd beneemt dat (2) gestolde bloed en heelt dat gelijk. Dit kruid gekookt in wijn en van onder gebaad dat beneemt emorrodias, dat zijn vloeden in het achterste. Dit alzo genuttigd is ook goed tenasmom, dat is die er lust heeft tot de stoelgang en toch niet maken mag. De meester Platearius spreekt dat dit kruid zijn wortels in de mond gehouden beneemt de tandpijn. Deze wortels gestoten en gemengd met meiboter en daaruit gemaakt een zalf dient erg goed voor hitte, daarop gestreken.

Vorm.

De stengel is roodachtig aangelopen bij de voet, in ieder geval zeer donker, en is de top verdeeld met smalle takjes waar brede bladeren langs staan van een roodgroene kleur. De bloemen zijn geen echte bloemen, het zijn hangende pluimpjes. Geen geur maar wel van een mooie roodachtige kleur. Als je ze verwondt geven ze een sap van dezelfde kleur. Een mooie en fors groeiende amarant, 1-2.5m. Dodonaeus; ‘Daar zijn twee soorten fluweelbloemen, de eerste en de gewoonste is die met purperen bloemen, de ander heeft niet zo mooie bloemen maar zijn wat meer verstorven rood van kleur’. Met groenachtige bloemaren is er de cv. ‘Viridis’, ‘grune Fuchsschwanz’.

Naam.

Dodonaeus; ‘Dit kruid, als gezegd is, wordt in het Grieks Amarantos bij Plinius genoemd omdat het niet gauw vergaat of verflenst al of men het onverflensbaar kruid noemde, dan het heeft een eigen naam hier te lande, te weten flouweelbloemen, in het Hoogduits Sanunatblumen, Tausentschon, Floramor, in het Italiaans fiore velluto, in het Frans passe velours wat Ruellius op het Latijns Passiveluteum heeft vertaald met welke naam de Fransen het karmozijn fluweel plegen te noemen met wiens fraaiheid de aren van dit gewas schijnen te strijden, dan het is meest bekend met de Latijnse naam Amarantus waar we de toenaam purpureus bij gevoegd hebben.

Amaranthus, Grieks amarantos, van a: niet, en mairaino: verwelken of vervagen. Het is een verwijzing naar de niet verwelkende bloemen van sommige soorten. Een onverwelkbare schoonheid. De th heeft wat van doen met Grieks anthos: bloem. Caudatus; gestaard.

Dodonaeus; ‘Sommige houden dit kruid voor Diosanthos van Theophrastus, maar onzeker, andere noemen het in het Latijn Flos amoris. Het heet in het Duits ook Floramor’.

Culpeper noemt het ook floramor en floramour komt ook voor bij Gerard 1597. Deze naam is zonder twijfel verbonden met de floramour van de Gart der Gesundtheit, 1485, en dit van de Latijnse naam flos amoris, de bloem van liefde, waarbij amoris een onvolledige vermelding zal zijn van amarant. In het Duits van de 16de eeuw vinden we Blumle von der Lieb.

Gebruik.

Dodonaeus; ‘Meest alle nieuwe kruidbeschrijvers zeggen dat de fluweelbloemen en vooral de eerste een tezamen trekkende kracht hebben met enige koudheid er bij en daarom schrijven ze haar enige macht toe om allerhande (2) bloedgang te stelpen en op te laten houden welke krachten nochtans in dit kruid geenszins blijkbaar of merkelijk zijn tenzij alleen dat men dat vermoedt of beducht uit het uitwijzen van de rode kleur die in de aar blijkt. Want sommige zijn van die mening dat alle rode dingen allerlei bloedloop op kunnen laten houden en stelpen en dat alleen daarom dat sommige bloedstelpende dingen rood van kleur zijn. Maar naar de kleur van de krachten en werkingen van de geneesdingen te willen oordelen en te raden staat niemand toe die naar recht en reden in al zijn zaken voort wil gaan zoals ons Galenus duidelijk genoeg aantoont in het tweede en vierde boek van de ongemengde geneesdingen. Daarom is het oordeel te weerleggen en te verachten, ja uit te lachen van diegene die willen verzekeren, dat onze purperen fluweelbloemen (2) het bloed stelpen en de rode loop en andere diergelijke vloeden en ziekten genezen kunnen dat nergens geleerd wordt of er toe vermaand zijn dan alleen door de gelijkenis van de kleur die met het bloed overeen schijnt te komen.

Men plag de aren van dit kruid ‘s zomers te plukken om er ‘s winters er kransen of meien van te maken als men geen andere bloemen kan vinden, want ze blijven lange tijd geheel en verflensen niet en als ze vergaan zijn komen ze wederom tot zichzelf als ze met water besproeid of geweekt zijn zoals we gezegd hebben

Al is het zaak dat Dodonaeus aantonen wil dat de fluweelbloemen geen andere krachten hebben dan de soort van maier, nochtans de vrouwen van deze landen achten deze bloemen veel ( vooral die met netvormige bloedrode aren) en niet alleen om er tuiltjes en meien van te maken, maar ook omdat ze zeer goed zijn om (2) vloed van de vrouwen te stelpen of te stoppen en ook het lopen van de etterachtige zweren te benemen.

Eerdbeeren

Das cxc Capitel

Frage latine·

(Die wirdigen meister spτechen·das erdbeeren sind kalt und feücht an dem dτitten grad·und die naturen der frücht die findet man auch an dem kraut·Dises kraut hat subtile stengel und kurcze·und geleÿchet der odermÿnge allein das erdbeer kraut grôssere und lengere bletter hat·Diþs kraut weret ein ganczes jar und nit darüber·(Plinius spτichet·das erdbeeren kraut gar gůt seÿ domit zů baden für den stein·

(Auch ist das wasser davon distillieret gůt getruncken für den stein·und machet wol hårmen·(Wer groþ lennden wee håtte·(·o·iiij·) [155] der neme erdbeeren kraute dτey oder vier handt vol und siede dz in wasser und båe sich domit unden auff unnd schmiere sich darnach mit diser salben·Nÿmme dÿldeÿ ein lot·und müsche darunder hônig ein halb lot·unnd wachþ ein quintin unnd mache darauþ ein salben·Dise salbe die dienet gar wol zů den lenden und waÿchet die verhertten materj darjnnen·und machet fast wol hårmen·(Der meister Platearius spτicht·das dise frucht dienet dem menschen und benÿmbt unnatürliche hÿcze·und ist sunderlichen gůt Colericis das sind die do von natur heÿþ und trucken sind·unnd sunderlichen die frucht den selbigen kŭlung und feüchtung bτinget·(Item. Erdbeeren safft und wegbτeÿte wasser ÿegklichs acht lot·rosen hônig zweÿ lot·maulbeersafft ein lot·weÿsses hunds mÿst genant album grecum unnd palustien·ÿegklichs ein quintin·menge dise materien zůsammen mit wenig eþsigs·unnd den mundt domit goτgeln·ist gůt wideτ die apostemen in der keelen genannt squinantia·(Item·Erdbeeren wasser ist gůt wider des mennschen seer schwÿczen·

(1) Aardbeien.

Dat 190ste kapittel

Frage Latijn. (Fragaria vesca)

De eerwaardige meesters spreken dat aardbeien zijn koud en vochtig aan de derde graad en de natuur van de vrucht die vindt men ook aan het kruid. Dit kruid heeft subtiele stengels en korte en lijkt op de agrimonie, alleen dat aardbeienkruid grotere en langere bladeren heeft. Dit kruid blijft een gans jaar en niet daarover. (3) Plinius spreekt dat aardbeienkruid erg goed is daarmee te baden voor de steen.

Ook is dat water daarvan gedistilleerd goed gedronken voor de steen en maakt goed plassen. Wie grote lendenpijn heeft [155] die neemt aardbeienkruid drie of vier hand vol en kook dat in water en baadt zich daarmee van onderaf en smeer zich daarna met deze zalf: Neem dille een 16, 7gram en meng daaronder honing, een half van 16, 7gram, en was, een 1, 67 gram, en maak daaruit een zalf. Deze zalf die dient erg goed tot de lenden en weekt de verharde materie daarin en maakt erg goed plassen. De meester Platearius spreekt dat deze vrucht dient de mensen en beneemt onnatuurlijke hitte en is vooral goed galachtige, dat zijn die van natuur heet en droog zijn en vooral de vrucht daarvan (5) verkoelt en vochtigheid brengt. Item. (4) Aardbeiensap en weegbreewater, van elk acht maal 6, 7 gram, rozenhoning, twee maal 16, 7 gram, moerbeisap, een 16, 7 gram, witte hennen mest genaamd album grecum en granaatbloemen, van elk een 1, 67gram, meng deze materiën tezamen met weinig azijn en de mond daarmee gorgelen is goed tegen de zwellen in de keel genaamd squinancie. (2) Item. Aardbeienwater is goed tegen de mensen zeer zweten.

Fragaria vesca, L. (eetbaar) en Fragaria moschata, Duch. (muskus geurend)

Vorm.

Deze twee aardbeien zijn inlands en alleen bekend in oudere tijden. Deze aardbeitypen dragen meer continu aardbeien. De mooie witte bloemen staan tussen de harige groene bladeren van mei tot in juli. Ze komen voor in bossen en hagen.

Naam.

Dodonaeus; ‘De vruchten of bessen van dit gewas heten hier te lande eerdtbezien, in Hoogduitsland Erdbeeren, in Frankrijk fraises, in het Latijn Fraga en met die naam zijn ze tegenwoordig overal bekend en zijn ook zo in oude tijden van de poëten Virgilius en Ovidius genoemd’.

Het Latijnse Fragaria is een vorm van Sanskriet ghra, ‘geurend’. Dit is de bron van moderne Romaanse namen. Fraisier is het in het Frans. Een van de gewone vergelijkingen in het Frans was, ‘zo vers als een roos’, maar dan, ‘fraiche comme une fraise’.

Aardbei, de oude aardbezie en in Midden-Nederlands erdbeire, in het oud-Hoogduits Erdbeiri, nu Erdbeere omdat de plant dicht bij de grond groeit. Het woord bei komt echter uit het Franse baie wat uit Latijn baca of bacca stamt, ‘bes’, dus aardbes.

Hildegard von Bingen spreekt over De Erperis, Erdbeere.

Gebruik.

De rijpe vrucht geeft in juni voedsel voor de landskinderen. De vrucht is gezond en aangenaam. Aardbeien zijn de vruchten van Venus en Maria. Zie Hiëronymus Bosch in "The garden of Earthly Delights". Hier beeldt hij naakte mensen uit in erotische associaties. Op een punt biedt een naakte man een naakte vrouw een rijpe aardbei aan ter grootte van zijn eigen hoofd. Een paradijsachtige vertoning. De aardbei is het symbool van verlokking en wereldse lust. ‘King Richard III’,iii,4,34:

Toen ik laatst in Holborn was’.

Zag ik mooie aardbeien in uw tuin’.

Herbarijs; ‘Fragaria, dat is biercruut en is koud en droog in de eerste graad. (5) En verkoelt op alle hete plaatsen gepleisterd met gerstmeel’.

Biercruut, nogal een vreemde naam maar komt gewoon van eerdbeercruit.

Herbarius in Dyetsche; ‘Eertbesiencruyt of Fragaria is koud van samengesteldheid. Tegen blaren in de borst is het goed om dit te nemen: ‘Neem het sap van aardbei en weegbreewater, van elk vier ons; honing van rozen, een ons; het sap van moerbei, een halve ons; album Graecum (dat is hondenstront) en balustia (dat zijn de vallende bloemen van de granaatboom) van elk een drachme; maak hiervan met wat azijn een gorgelwater’.

(2) Tegen het zweten en hitte: ‘Kook aardbei en als je in het kooksel van aardbei ook dragagantum mengt dan is het goed tegen dorst’.

(3) Tegen niergruis: ‘Neem wijn waar aardbei, peterseliezaad en steenbreek in gekookt zijn’. (4) Tegen zweren van de mond meng je het sap van aardbei met honing van rozen.

Als je aardbei met bernagie in het eten neemt maakt het goed bloed.

Tegen de stinkende mond: ‘Neem het sap van aardbei met kaneel, dat is goed tegen hoofdzweren en het hart’.

Tegen vertering of volheid maak je een stamppot van aardbei, van biet en van bernagie met rozijnen.

Het sap van aardbeikruid (dat is Fragaria) dat met de bladeren van es gekookt en daarvan een pleister gemaakt is heelt het been dat gebroken is. Dezelfde pleister met heemstbladeren gemengd is goed tegen blutsingen of kwetsingen die van vallen of smijten komen.

Alle wonden die met het sap van Fragaria gestreken worden genezen. Is iemand van binnen gekwetst en zou dit sap van aardbei drinken het zal hem vanzelf helen, gemengd en gedronken, het zal hem helen.

Ook is het goed voor de vrouwen, met weegbreesap gemengd, tegen de loop van de stonden.

feygen cxci Capit

Ficus latine·grece Sÿca·arabice Cui·

(Der meister Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel Cui·idest ficus·beschτeibt uns und spτicht·das der seÿen zweÿer hand·Ettlich sind wÿlde·ettliche heÿmisch·Die heimischen feygen sind auch zweyerhandt·ettlich frÿsch und feücht·und etlich alt und trucken. Und spτicht das die trucknen besser sind dan die frÿschen·Und dises sind die besten under den trucknen feÿgen die do fleÿsich sind und nit zůgar dürτ·Dise feÿgen sind heÿþ am dem anfang des ersten gradz und trucken an dem anfang des [156] andern grads·Und jr andere tugent ist das sÿ zeÿtigen und verczeren·(Der meister Diascoτides spτicht·das feÿgen bequåme sind der lungen·die gesotten mit ýsop und wasser und dz getruncken. (Disen getranck also genüczet benymmet den alten hůsten·unnd auch den alten schaden d lungen·(Und sunderlich so bemenen feÿgen peripleumonia·das ist ein geschweer auff der lungen davon dann kommet ptisis·das ist die schwÿndtsucht genant das abnemen·(Feÿgen gesoten mit siben gezeÿte samen und gerstenwasser·und die frawen domit gebåwet unden auff den jr můter nit an jrer rechten stat lÿgt·sÿ genýset zůhandt·(Item·Feÿgen gesoten und gestossen·und darunder gemüschet schwårttel wurczeln und darauþ gemachet ein pflaster und auff die herten geschweere geleget·waÿchet und heÿlet die·(Item·feygen gesotten in wein und darnach gestossen und darunder gemüscht gersten meel und wôτmůt·und darauþ gemachet ein pflaster·und das geleget auff den bauche des wassersüchtigen·benÿmmett jm die geschwulste·(Der meister Galienus in dem achtenden bůch genant Simplicium farmacarum in dem apitel Sÿca idest ficus beschτeibt uns und spτicht·das feÿgen benemen geschwulst und sind bald durchdτingen den leÿbe·und darumb so dienen sÿ wol der geschwulst die do kommet von wassersucht·(Item·Galienus in seinem andern bůch genannt de cibis in dem capitel Ficus spτichet·das feygenn dem leybe gar kleyne speÿsung geben·und wer der do vil nüczet dem machen sÿ ein luck fleÿsch·und nit zů dychte·unnd blåen jm den bauch geleÿch den bonen·unnd machend dem menschen bôses geblût·

(Der meister Avicenna in seinem andern bůch in dem capitel Ficus beschτeibet uns und spτichet·das der seÿ dτeÿer handt·Etlich weyþ von farben·ettliche rot·und etlich schwarz·und spτicht das die weyssen gůt sind und darnach die roten·unnd zů dem dυitten die schwarczen·und dÿe do gancz zeytig sind under dene die sind die besten und mynder schade·(Auch spτicht Avicenna·das feygen bôses geblŭt machen in dem menschen·und machen leüþ wachÿen wer der vyl ÿþset·(Der meister ysaac in dem bůch genant de dietis particularibus in dem capitel Ficus spτicht·daz under allen früchten feÿgen mer zů loben sind·aber jr feüchtung machet den mennschen grobes geblŭt·(Feÿgen gestoþsen und darunder gemüschet hônig unnd darauþ gemachet ein pflaster und auff die hertten geschweren geleget·waychet die·(Der meister Diascoτides inn dem capitel ficus beschτeibt uns und spτicht·daz der safft von den ôþten des feÿgenbaumes auff eines vergittigen thieres bÿþs geleget heylet es on zweÿfel·(Item·Disen safft genüczet zů [157] d ausseczigkeit und uch zů dem bôsen grÿnnde·wie der wåre an dem leÿbe·domit geschmieret hilfft wol on allen zweÿfel·(Diser safft sol gesamlet werden so die frucht gar schier zeÿttig ist auff dem baume·(Die feygen gesotten mit ÿsop·unnd die des moτges nüchtern genüczet·sind fast gůt für die pestilencz·(Unnd also genüczet benemen sÿ do die wassersucht·(Unnd sind auch also genüczet gůt epilenticis·dz ist die do den fallenden siechtagen haben·

(1) Vijgen, 191ste kapittel.

Ficus Latijn. Grieks Sÿca. Arabisch Cui. (Ficus carica)

De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel Cui, id est Ficus, beschrijft ons en spreekt dat ze zijn tweevormig. Ettelijke zijn wilde en ettelijke inlands. De inlandse vijgen zijn ook tweevormig, ettelijke vers en vochtig en ettelijke oud en droog. En spreekt dat de droge beter zijn dan de verse. En dit zijn de beste van de droge vijgen die er vlezig zijn en niet te erg droog. Deze vijgen zijn heet aan de aanvang van eerste graad en droog aan de aanvang van de [156] andere graad. En hun andere deugd is dat ze rijpen en verteren. (4) De meester Dioscorides spreekt dat vijgen bekwaam zijn de longen, die gekookt met hysop en water en dat gedronken. Deze drank alzo genuttigd beneemt dat oude hoesten en ook de oude schade van de longen. En vooral zo benemen vijgen peripneumonie, dat is een zweer op de longen daarvan dan komt ftisis, dat is de duizeligheid genaamd dat afnemen. Vijgen gekookt met zevengetijde zaden en gerstewater en de vrouwen daarmee gebaad van onder op als hun baarmoeder niet op de goede plaats ligt, ze geneest gelijk. Item. Vijgen gekookt en gestoten en daaronder gemengd Iris wortels en daaruit gemaakt een pleister en op de harde zweren gelegd weekt en heelt die. Item, vijgen gekookt in wijn en daarna gestoten en daaronder gemengd gerstemeel en alsem en daaruit gemaakt een pleister en dat gelegd op de buik van de waterzuchtige beneemt hun de gezwellen. De meester Galenus in het achtste boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel Syca, id est Ficus, beschrijft ons en spreekt dat vijgen benemen gezwellen en zijn gauw doordringen het lijf en daarom zo dienen ze goed de gezwellen die je komt van waterziekte. Item. (2) Galenus in zijn andere boek genaamd de cibis in het kapittel Ficus spreekt dat vijgen het lijf erg kleine spijs geven en wie er veel nuttigt die maken ze een licht vlees en niet te dicht en blaren in de buik gelijk de bonen en maken de mensen kwaad bloed.

De meester Avicenna in zijn andere boek in het kapittel Ficus beschrijft ons en spreekt dat het is drievormig. Ettelijke wit van verf, ettelijke rood en ettelijke zwart en spreekt dat de witte goed zijn en daarna de rode en als derde de zwarte en die er gans rijp zijn van die zijn de beste en minder schade. (2) Ook spreekt Avicenna dat vijgen kwaad bloed maken in de mensen en maken luizen groeien die er veel eet. De meester Ysaac in het boek genaamd de dietis particularibus in het kapittel Ficus spreekt dat onder alle vruchten vijgen meer te loven zijn, maar hun vochtigheid maakt de mensen grof bloed. Vijgen gestoten en daaronder gemengd honing en daaruit gemaakt een pleister en op de harde zweren gelegd weekt die. (3) De meester Dioscorides in het kapittel Ficus beschrijft ons en spreekt dat het sap van de bast van de vijgenboom op een vergiftig dierenbeet gelegd heelt het zonder twijfel. Item. Dit sap genuttigd tegen [157] huiduitslag en ook tot de kwade hoofdzeer, waar het is aan het lijf, daarmee gesmeerd helpt goed zonder alle twijfel. Dit sap zal verzameld worden zo de vrucht erg schier rijp is op de boom. De vijgen gekookt met hysop en die ‘s morgens nuchter genuttigd zijn erg goed voor de pest. En alzo genuttigd benemen ze je de waterziekte. En zijn ook alzo genuttigd goed epileptici, dat is die de vallende ziekte hebben.

Vorm.

De vijg is een melksap voerende boom met knoestige, heen en weer gebogen grijze takken. Grote, handvormige bladeren die tegen de winter afvallen. De vrucht op zich is eigenlijk geen vrucht, maar een holle kruik of peervormige bloeiwijze waarin, naast de meeldraden en stampers, de zogenaamde galbloemen zich ontwikkelen. Hierin groeit de galwesp die voor bestuiving zorgt. Zonder galwesp (Blastophaga grossorum) geen vruchten. Na de bestuiving wordt de bloembodem week en sappig terwijl uit de vruchtbeginsels de zaden, botanisch de vruchten, ontstaan.

Naam.

Dodonaeus; ‘Het gewone geslacht van deze bomen heet hier te lande vijgh-boom, in Hoogduitsland Feigenbaum, in het Grieks Sycea of Syce en van sommige tot verschil van de wilde vijgenboom Syce hemeros, dat is tamme vijgenboom, in het Latijn Ficus en Ficus sativa of Ficus urbana.

De vruchten van deze boom heten in onze taal vijgen, in het Hoogduits Feigen, in het Grieks heten ze Sycon en in het Latijn Ficus net zoals de boom zelf. De oude of gedroogde vijg wordt in het Latijn Carica genoemd en in het Grieks Ischas’.

Ficus zou afgeleid zijn van de Hebreeuwse naam pag of fag en heeft in vrijwel alle Europese talen dezelfde naam. Laat Latijn fica, Provençaals figo, oud-Frans fige en Frans figuier, Engels fig, Duits Fig, meervoud Figen, Hoogduits Feigen, onze vijgen.

Gebruik.

Maerlant; ‘Ficus, als Isidorus zegt, is een boom die vijgen draagt. Zijn bladeren zijn kwaad, want wat zo onder hem groeit en staat bederft, men doet er toe andere raad. Ook zegt Plinius, dat verstaat, zijn vrucht heeft de zoetste smaak die men vindt van erge zaken. De serpenten van Indië plegen te leven daarbij, maar die zijn zoeter dan de onze zijn. (2) Plinius zegt, die meester fijn, dat ze kwaad zijn voor vele lieden want hij zegt er bij bovendien ongezonde lieden moeten het mijden vijgen te eten te alle tijden. Meesters zeggen voor waarheid hier, men bindt een wrede stier aan de vijgenboom, hij zal er mede door verliezen zijn felheid. (3) Zijn witte sap, dat wil men weten, is nuttig tegen serpentenbeten. Ook is dat sap niet kwaad bij hen die smetten in de ogen staat. Galenus die te verstaan doet zijn ze om te verteren niet goed en zo ook openbaar dat men ze eet met gember’.

Herbarius in Dyetsche; ‘Ficus of vighen zijn soms vers en soms droog. De kracht van de verse is minder vanwege haar overvloedige vochtigheid, de droge zijn beter en vooral de grote vijgen. De kracht van vijgen is heet in de eerste graad en droog in het begin van de tweede, haar andere kracht is om te rijpen en de blaren op te lossen als je ze mengt met gerstemeel of met een kruim van koren- of tarwebrood.

Verse vijgen of droge vermurwen het lichaam, water waar vijgen in gekookt zijn is gelijk aan honing in zijn krachten. Droge vijgen zijn goed om te eten, ze veroorzaken dorst in het lichaam en zijn goed voor de wegen van de (4) longen, de blaas, de nier, de gebrekkige in de adem en de ongezuiverde. Water waar vijgen met hysop in gekookt zijn laxeert de borst van haar overvloed en is goed tegen oude hoest en de pijn van de longen zegt Pandecta’.

koτenblůmen

Das cxcii Capitel

Floτes frumentoτum latine·

(Die meister spτechen·das dise blůmen wachþen in dem koτen und der sind ettlich an der farbe blaw·ettlich bτawn·und ettlich weÿþ·Diser blůmen kraut oder wurczeln nüczet man gar wenig zů erczneÿen dem menschen in dem leýbe·Aber auþswendig des leÿbes mag man die nüczen in dτeÿerleÿ wege·nach dem und auch sÿ dτeÿ farben haben·(Zů dem ersten die blawen do gemüscht mit spangrŭn·und die auf ein faule fleyschige wunden geleget·verczeret das do gar bald. (Die bτaunen koτnblůmen gemüschet mit bolo armeno·unnd umb die wunden geleget·daz benÿmmet die hÿcze darumb.

(Die weÿssen koτnblůmen gemüschet mit bleÿweýþ·und auch baumôle und darauþ gemachet ein pflaster·kŭlet unnd heÿlett alle hÿczige blattern·(Item·Die blawen und die bτaune korenblůmen gedôτret·Das bulfer machet dem zucker hubsche farbe·Das zucker domit gemachet mag man nüczen on schaden in den leýbe· [158]

(1) Korenbloemen.

Dat 192ste kapittel

Flores frumentorum Latijn. (Centaurea cyanus)

De meesters spreken dat deze bloemen groeien in het koren en er zijn ettelijke aan de verf blauw, ettelijke bruin en ettelijke wit. (2) Deze bloemen, kruid of wortels nuttigt men erg weinig in de artsenij de mensen in het lijf. Maar uitwendig het lijf mag men die nuttigen in drie manieren naar dat ze ook drie kleuren hebben. Tot de eerste de blauwe die gemengd met Spaans groen en die op een vuile vleeswond gelegd verteert die dat erg gauw. De bruine korenbloemen gemengd met bolus armenus en om de wonden gelegd, dat beneemt de hitte daarom.

De witte korenbloemen gemengd met loodwit en ook olijvenolie en daaruit gemaakt een pleister verkoelt en heelt alle hete blaren. Item. De blauwe en de bruine korenbloemen gedroogd en dat poeder maakt de suiker mooie kleur. Dat suiker daarmee gemaakt mag men nuttigen zonder schaden in het lijf. [158]

Vorm.

De bladen spreiden zich over de grond en zijn van een witachtige groene kleur waaruit een stengel van 60-90cm lengte verrijst die in verschillende takken verdeeld is. Die zijn bezet met lange groene bladeren, lancetvormig en gaaf, de laagste is getand of verdeeld. Blauwe bloemen komen in de zomer. Meestal is de kleur blauw, maar ze zijn er nu in vele tinten.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘De eerste en algemeenste soort van deze bloemen worden gewoonlijk hier te lande korenbloemen en ook soms roggebloemen genoemd omdat ze in het koren en vooral tussen de rogge plegen te groeien, de Hoogduitsers noemen het ook Kornblumen en Blaw Kornblumen, de Italianen fiore campeso en battisecula of baptisecula of blaptisecula omdat ze de maaiers in de weg staat en hun werk verslechteren of beletten zodat de zeisen daarin botter worden en dat ze daarom het koren niet zo gemakkelijk snijden kunnen doordat het taai is en niet zo dor als het koren, de oude Latijnen en Grieken hebben het Cyanus flos genoemd naar de blauwe kleur die ze ook color cyaneus noemen, dan sommige van de nieuwe kruidbeschrijvers noemen het naar de Duitse naam in het Latijn Flos frumentorum wat bloem van het koren of korenbloem betekent’.

Gebruik.

(2) Dodonaeus; ‘De aard van deze bloemen en haar krachten is noch niet goed bekend en onderzocht, gemerkt dat ze nergens in de medicijnen gebruikt worden. Nochtans schijnt dat de gewone of kleine korenbloemen wat verkoelend van krachten zijn en daarom van sommige veel gebruikt worden als ze gestampt zijn om de verhitte rode lopende ogen en op de hete gezwellen en ontstekingen omtrent de ogen te leggen om die eensdeels te verkoelen en eensdeels te verdrogen.

De korenbloemen worden voor koud en drooggehouden en vervolgens wat tezamen trekkend van aard, sommige durven ze gebruiken in alle gebreken daar Scabiosa, Stoebe, Chondrilla, ja ook cichorei goed in zijn.

Johanns blůmen

Das cxciii Capitel

Floτes sancti Johannis latine·(Die meister spτechen·das dise blůmen sind von natur getemperieret·unnd werden zů einer kranckheit genûczet genant Amoτ hereos·das ist ein soτgfållige begierde des mannes zů einer frawen·oder einer frauwen zů einem mann·Ettlich meister die spτechen·das dises seÿe teüfels liebe und nit menschlichen·Darumb wôlicher ein sollicher melancolicus wåre·also das er weder tag noch nacht rŭwe hatte in seinem haubte·und allzeÿt gern beÿ frawen sein wolte·der selbig neme zů jm diser blůmen sein fantaseÿ unnd bôser willen der wirt gewandelt zů gŭttem·Unnd du solt auch domit gedencken die keüscheÿt sant Johannsen·und jm opffern einen pater noster und ein Ave Maria·du wirdest erlôset von diser bôsen melancoleÿ on allen zweÿfel. Paulus·

(1) Valkruid.

Dat 193ste kapittel. (Arnica montana)

Flores sancti Johannis Latijn.

(2) De meesters spreken dat deze bloemen zijn van natuur getemperd en worden tot een ziekte genuttigd genaamd Amor hereos, dat is een zorgvuldige begeerte van de man tot een vrouw of een vrouw tot een man. Ettelijke meesters die spreken dat dit is duivelsliefde en niet menselijk. Daarom wie zo’n melancholicus is alzo dat hij nog dag nog nacht rust heeft in zijn hoofd en altijd graag bij vrouwen zijn wil, diezelfde neemt tot hem deze bloemen en zijn fantasie en kwade wil die wordt veranderd in een goede. En u zal ook daarmee gedenken de kuisheid Sint Johannes en hem offeren een pater noster en een Ave Maria, u wordt verlost van deze kwade melancholie zonder twijfel. Paulus.

Hypericum perforatum wordt algemeen als Sint Jansplant aangezien. Dodonaeus; ‘ De Hoogduitsers noemen het Sant Johans kraut, de Nederlanders Sint Janskruid, de Engelsen S. Johans worte, de Bohemers S. Jana zwoncek’. De afbeelding laat een asterachtige zien en waarschijnlijk wel Arnica.

Vorm.

De 20-60cm hoge plant overwintert met een dikke en korte sterk vertakte wortelstok. Op deze, scheef in de aarde liggende wortelstok zitten knoppen die in het voorjaar weer uitlopen. Dan verschijnt er een rozet van eivormige bladeren die vlak op de bodem liggen. Elk blad heeft 5‑7 nerven. Uit hun midden ontspringen grote, soms gele en meestal oranje bloemen in juni/augustus. Na de bloei wordt het vruchtpluis door de wind verspreid.

Naam.

Dodonaeus; ‘De Hoogduitsers noemen dit gewas in hun taal Waldtblume als of men woudbloem zei en wij hebben het in het Latijn Chrysanthemum latifolium genoemd, dat is vokelaar met brede bladeren. Sommige geloven dat het ‘t Alisma van Dioscorides is, dan het Alisma dat ook Damasonium heet heeft bladeren die op de weegbree lijken en heeft een steel die een thyrsus of toorts lijkt zoals we elders betoond hebben, maar zulks is dit kruid niet dat we nu beschrijven want het heeft geen geribde weegbreeachtige bladeren, noch geen toortsvormige stelen als het zou moeten hebben om het echt Alisma te wezen’.

(2) De eerste vermelding van onze plant is bij H. Hildegard te vinden waar ze zegt dat de plant wolfesgelegena onze Arnica is. Die plant wolfesgelegena kende ze niet als geneeskruid, maar vooral als liefdestoverij. Ze schrijft, ‘de wolfesgelegena is zeer warm, ze heeft een giftige warmte in zich. Als een man of vrouw in liefde ontvlamt dan wordt het of als iemand zijn huid met groene wolvesgelegena aanraakt dan zal het de aangeraakte in de liefde van een ander ontbranden en als het kruid gedroogd is dan wordt de man of vrouw door de liefdesvlam geheel razend zodat ze vrijwel uitzinnig worden’.

’Wenn ein Mann oder eine Frau in Liebe erglüht, dann wird, wenn jemand sie oder ihn auf der Haut mit Wolfesgelena berührt, der Berührte in der Liebe zum anderen verbrennen, und wenn das Kraut vertrocknet ist, dann werden Mann oder Frau durch die Liebesglut fast rasend, so dass sie schließlich unsinnig werden.’

Het kruid verschijnt als Arnich bij Matthaus Sylvaticus in 14de eeuw. De eerste botanist die Arnica vermeldt schijnt Conrad Gessner in zijn Hort Germaniae van 1561. Hij geeft het de namen Alisma alpinum en Caltha alpina. De oudere schrijvers hebben dit kapittel niet meer herkend.

Van Ravelingen schrijft over Chrysanthemum segetum waar een vermenging met de Arnica voorkomt zoals uit de Duitse naam blijkt, blijkbaar hebben ze de plant niet goed gekend.

Arnica, de herkomst van de naam is onzeker, mogelijk van Latijn Arna; lam, naar de zachte harige bladeren, of van het Griekse ptarmike: duizendblad, naar de Achillea ptarmica van Dioscorides. Ptarmicum betekent niesmiddel en zijn kruidachtige bloemen en wortels zouden niezen veroorzaken.

Het valkruid zou gevonden worden op St. Johannisdag, 24 juli, vandaar dat het een sonnwend- of Johannisblume is. Op die dag, tussen 11 en 12, opent het zijn bloemen en levert de beste werkzame tinctuur die bij kwetsingen en huidziektes helpt en zulk wohltun zou het de naam Bergwohlverleih gegeven hebben. Maar naar H. Hildegard en de Gart dat het in die beroemde nacht het meest werkt om liefde tussen man en vrouw op te wekken. Dan komt de naam Wolverley van Wohl; welzijn, en verleiden.

Hyrttenpfeyff das

Cxciiii capitel [159]

Fistula pastoτis·sive Arnoglossa maioτ·vel Almea latine grece Damasimon arabice Carzumbτum·

(Diascoτides in dem capitel almea spτichet·das dises seÿe ein kraut und spannet sich auff die erden geleÿch der wegrich·dises hat grŭn blůmen·Sein wurczel ist waych und wechþt gern beÿ den wassern·(Die wurczel dises krautes gesotten mitt wein und hônig und den getruncken benÿmmet den roten fluþ dissinteria genant·Also genüczet benymmet er auch den weetagen zwyschen den schulttern·(Avicenna in seinem andern bůche in dem capitel fistula pastoτis spτicht·das dises krautes tugent sej verczeren apostemen die verhertet wåren·darauff geleget. (Von disem kraut und wurczeln getruncken·bτichet den stein in den lenden·(Dise wurczeln heÿlet die geschweeren in den dårmen·die genüczet mit baummôle unnd hônigwasser·(Dises kraut ist warm und feücht an dem andern grad. Galienus·

Engelwortel, dat

194ste kapittel. [159]

Fistula pastoris sive Arnoglossa major vel Almea Latijn. Grieks Damasimon. Arabisch Carzumbrum. (Angelica sylvestris)

Dioscorides in het kapittel almea spreekt dat dit is een kruid en spant zich op de aarde gelijk de weegbree, deze heeft groene bloemen. Zijn wortel is week en groeit graag bij het water. De wortel van dit kruid gekookt met wijn en honing en dan gedronken beneemt de rode vloed, dissinteria genaamd. Alzo genuttigd beneemt het ook de pijnen tussen de schouders. Avicenna in zijn andere boek in het kapittel fistula pastoris spreekt dat dit kruid deugd is verteren gezwellen die verhard waren, daarop gelegd. Van dit kruid en wortels gedronken breekt de steen in de lenden. Deze wortel heelt de zweren in de darmen, die genuttigd met olijvenolie en honingwater. Dit kruid is warm en vochtig aan de andere graad. Galenus.

Vorm.

Dit is een water minnende tweejarige. Dat betekent dus dat het kruid het eerste jaar stengelloos is en een bladrozet met meterslange bladeren vormt die drievoudig geveerd zijn. Het tweede jaar ontstaat er een dikke, gegroefde en holle stengel met aan de top kogelronde schermen die eerst roze zijn en later wit verkleuren in juli, bloeit vrijwel de hele zomer tot in de herfst.

Kan een meter hoog worden of meer. De stengel is roodachtig en bedekt met een wit dons wat er met de vinger gemakkelijk afgewreven kan worden. Een geurende plant, maar minder dan de archangelica.

Naam.

Dodonaeus; ‘De kleine of tweede soort heet in het Latijn Angelica minor of Angelica silvestris, dat is kleine Angelica of wilde Angelica, hoewel ze niet wilder is dan de grote’.

In de middeleeuwen heette het ook Fistula pastoris. Van de holle stengels werden wel fluiten gemaakt door de herders, Duitse Hirtenpfiff, Engels ait-skeiter: haverschieter, kinderen schoten haver door de holle stengels.

Angelica stamt van het Latijnse angelus: engelen, het is een verwijzing naar de fabelachtige en engelachtige eigenschappen als medicijn.

Arnoglossa is de naam van weegbree.

Gebruik.

Dodonaeus kende al Angelica archangelica en gebruikte de wilde al nergens meer voor; ‘Alzo wel de tweede als de derde soort van Angelica, dat is de twee wilde soorten van Angelica, worden bijna voor onnut gehouden, immers ze worden nergens toe gebruikt en de tamme of de grote soort is bijna alleen in gebruik’.

Schluttenkraut oder Geelb schwerteln das cxcv Capitel

(G)Ladiolus latine·grece dexeris·(Die meister spτechen dz diþs kraut keinen stengel hab·und hat bletter die wachþen auþ der wurczeln die geleÿchen do eines schwerttes lamel·und ist zweÿer handt·Eins wechþt an trucknen steten·und hat do ein hoge blůmen die ist waÿch und wolriechend·das ander das wåchþt an wåsserigen steten·unnd hat auch ein hohe blůmen die ist geel farb·und hat ein knodete wurcz die sicht man ob d erden·die wurczel ist kaltes und feüchtter na [160] tur·(Ein pflaster gemacht von der wurczeln·und darunder gemüschet hônig und ôle·und das geleget auff das zerschollen milcze·es hilfft·(Ettlich meister spτechen auch·daz gelbe schwårtel wurczel seý heyþ und trucken an dem andern grad·unnd hat grôssere krafft an der wurczeln dann an dem kraut oder an dem samen·(Item schwårtel wurczeln sind nicht gůt zů essen·sunder man sil jre wurczeln schneiden zů kleinen stucken oder scheibelein·unnd sol die thůn an ein schnůr·also das ein stuck daz ander nit anrŭre·unnd hencke sÿ auff das sÿ trucken werdend an dem lufft und nit an der sunnen·(Schwårttelwurczel in wein gesoten und den getruncken stillet den hůsten·und gibt gůte geschmack waran die geton wirt·(Diser wurczeln bulfer getruncken mit wein·vertreÿbet do den frauwen das schweeren an den bτüsten·(Der meister Diascorides der spτicht·das dise wurczlen gestossen unnd darunder gemüschet die wurczeln Centaurea·das ist tausent guldin·unnd darunder gemüschet hônig und eþsig·und das geleget über dÿe zerknüscheten gelÿder do ist es fast gůt·(Auch also genüczett ist fast gûtt stranguiriosis·das ist do do mit not neczend·oder tropflingen hårmen·das gelegt auff den bauch hilfft fast wol·(Der samen von schwårttelwurczeln gestossenn unnd auch gemüschet mit eþsig ist fast gůtt dem·der do ein bôses milcz hat. (Die wurczel mit wein getruncken ist fast gůt dem der do gifftt beÿ jm håtte·wann es das vergifft von natur verczeret·

(Der meister plinius spτichet das geelbe schwårttel wurczeln in wein geleget und den getruncken·ist fast gůtt dem der do ettwas vergifftiges geessen håtte. Also genuczet bτinget den frauwen jr zeyt menstruum genant. (Schwåttel wurczeln gestossen und geleget auff ein loch do ein pfeÿle jnnen wåre oder ein doτen·zeühet jn auþ von stunden an·(Item·Geelb lÿlgen gesotten in wasser·unnd mit rot cÿceren vermenget·und durch geschlagen unnd sŭþs gemachett mit zucker·Davon genüczet·ist gůt wider die geelsucht genantt ÿctericia·Und ist auch gůtt wider bestopffung des milczes·als platearius spτicht· [verder op pagina 227]

(1) Iris of geel zwaard, lis, dat 195ste kapittel. (Iris pseudoacorus)

Gladiolus Latijn. Grieks dexeris.

De meesters spreken dat dit kruid geen stengel heeft en heeft bladeren die groeien uit de wortels en die lijken op een zwaard lemmet en is tweevormig. Een groeit aan droge plaatsen en heeft een hoge bloem die is week en goed ruikend, de andere dat groeit aan waterige plaatsen en heeft ook een hoge bloem, die is geelkleurig en heeft een knopige wortel die ziet men op de aarde, die wortel is koud en vochtig natuur. (verder op blad 226) Een pleister gemaakt van de wortels en daaronder gemengd honing en olie en dat gelegd op de gezwollen milt, het helpt. Ettelijke meesters spreken ook dat gele iriswortel is heet en droog aan de andere graad en heeft grotere kracht aan de wortels dan aan het kruid of aan de zaden. Item, iriswortels zijn niet goed te eten, vooral zal men hun wortels snijden in kleine stukken of schijfjes en zal die doen aan een snoer alzo dat het ene stuk de andere niet aanroert en hang ze op zodat ze droog worden aan de lucht en niet aan de zon. Iriswortel in wijn gekookt en dan gedronken stilt het hoesten en geeft goede smaak waaraan die gedaan wordt. Deze wortel zijn poeder gedronken met wijn verdrijft bij de vrouwen de zweren aan de borsten. De meester Dioscorides die spreekt dat deze wortels gestoten en daaronder gemengd de wortels van Centaurea, dat is duizend guldenkruid, en daaronder gemengd honing en azijn en dat gelegd over de gekneusde leden dat is erg goed. Ook alzo genuttigd is het erg goed stranguriam, dat is die er met (2) nood plassen of druppelend plassen, dat gelegd op de buik helpt erg goed. De zaden van Iris gestoten en ook gemengd met azijn is erg goed die er een kwade milt heeft. De wortel met wijn gedronken is erg goed die er gif bij hem heeft, want het dat vergif van natuur verteert.

De meester Plinius spreekt dat gele iriswortels in wijn gelegd en dan gedronken is erg goed die er wat vergif gegeten heeft. (3) Alzo genuttigd brengt het de vrouwen hun tijd menstruatie genaamd. (a) Gladioolwortels gestoten en gelegd op een gat daar een pijl in is of een doren trekt hem uit van stonden af aan. Item. Iris gekookt in water en met rode Cicer vermengt en doorgeslagen en zoet gemaakt met suiker en daarvan genuttigd is goed tegen de geelziekte genaamd icter. En is ook goed tegen verstopping van de milt zoals Platearius spreekt. [verder op pagina 227]

De gele lis komt al voor in kapittel 21. Dat kan niet verward worden met Acorus calamus want die heeft geen gele bloemen. Maar hier staat ook net als in kapittel 21 een geel bloeiende lisachtige afgebeeld. Zie ook kapittel 127 voor de echte Calamus.

Herbarijs; ‘Acorus is heet en droog in de 2de graad en men scheldt het uit voor gladie. (Gladiolus). Ze groeit in vochtige plaatsen en heeft lange brede bladeren als lis en ze draagt gele bloemen als lelies’. De Herbarijs vergelijkt de plant met de lis en zegt dat die gele bloemen heeft. De Gart heeft de bloemen wel nagetekend naar de tekst; ‘meester Serapio … een zwaard en een bloem die is geel gelijk de saffraan’.

Dan heeft de Gart heeft Acorus calamus verwisseld met Iris pseudoacorus. Dan is die in kapittel 21 Acorus calamus waar duidelijk over Acorus gesproken wordt, ook de naamgeving en het gebruik komen overeen.

In kapittel zou dan 195 Iris pseudoacorus vermeldt staan. Dat omdat men die wel met elkaar vergeleek en ze er alle twee van blad hetzelfde uitzien. Acorus calamus bloeit hier dan ook vrijwel niet.

Vorm.

De gele lis komt overal voor op vochtige en moerasachtige plaatsen. In mei en juni bloeit de lis met gele bloemen die op lange ronde stengels staan. Ze komen uit het midden van de zwaardvormige bladeren tevoorschijn, de Duitse Schwertlilie.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘De gewone man noemt dit kruid hier te lande geel lisch, in Hoogduitsland Galb Schwertel en ook Drachenwurtz. De apothekers plegen dat hier vroeger met groot onrecht Acoron te noemen en met noch groter dwaling hebben ze de wortels daarvan voor de echte Acorus gebruikt. Want niet alleen van gedaante die soms in enige van deze wilde soorten van lis met die van Acorus zou mogen overeenkomen, maar meestal van krachten verschilt dit ons geel lis van de echte Acorus zeer ver. Volgende deze dwaling van de apothekers hebben sommige dit gewas Pseudo-Acoron of valse Acorus genoemd. Dan wij hebben dat liever gehad op het Latijns Iris lutea silvestris, dat is geel wild lis of beter Pseudo-Iris, dat is vals lis of bastaard lis te noemen, want het heeft duidelijk meer gemeenschap van gedaante met de soorten van lis dan met de Acorus wat niet alleen uit de gedaante, maar ook uit de reuk en krachten merkelijk genoeg is’.

De plant lijkt veel op de kalmus, (de echte Acorus) die medisch gezocht werd, vandaar zijn Latijnse naam Iris pseudoacorus.

Lis, in middeleeuws Nederlands is het lies(ch) en in het Keltisch betekent lis ‘water’. Ook de naam Schluttenkraut of Slottenkraut komt meer overeen met Iris pseudoacorus.

Het Griekse woord Iris betekent regenboog en is een verwijzing naar de uiteenlopende kleuren en de schoonheid van de bloemen. Ook kan de plant zo genoemd zijn omdat de buitenste bloemdekslippen gebogen zijn als een azuren regenboog. Mogelijk stamt het woord van een Griekse ‘er’ wat voorjaar betekent, dus lentebloem. Dat zien we later terug in de Gart bij de witte lelie, Lilium album.

Gebruik.

Herbarius in Dyetsche; ‘Herbarius in Dyetsche heeft net als in de Gart Calamus aromaticus, Iris pseudo-acorus en de echte Calamus uit Indië. Naar deze tekst klopt dat hoewel ik in de eerste instantie die gele lelie als Iris pseudo-acorurs zag. Dat vanwege de volgende tekst die in Herbarius in Dyetsche bij de gewone planten staat en niet bij de buitenlandse zoals de Calamus uit Indië. Deze tekst komt ook minder overeen met die van de Gart in het kapittel van Acorus. (hoewel ook weinig met deze tekst) Dan moet dit Iris pseudo-acorus zijn.

Herbarius in Dyetsche; ‘Wilt riet, Calamus aromaticus silvestris of Calamus silvestris is van samengesteldheid heet en droog. Het heet calamus agrestis en is een soort van gerst zoals Dyaf in het kapittel van agrostis zegt. Zijn kracht is om te verkleinen of te verfijnen en te versterken vanwege zijn goede geur. (2) Kalmoes laat plassen en de stonden van de vrouwen komen, vooral als je ’s morgens en ‘s avonds telkens een half glas drinkt van de wijn waarin kalmoes met Asarum (dat is wilde nardus) en met averone (of agerhande) gekookt is dat met wat afgeschuimde honing zoet is gemaakt en wat na de zuivering in een doek overblijft moet je op de buik leggen want het maakt de (3) baarmoeder gereed om de stonden te laten komen.

Tegen waterzucht (a), die uit koude zaken komt; ‘Kook kalmoes met duizendblad, met eppezaad en kruidvlier in wijn, zuiver het door een doek, doe er dan suiker bij en drink het’. (3) Hetzelfde is ook goed tegen het lekken tijdens het plassen (b) net zoals aandrang tot waterlozing en de ziekten van de nieren.

(3) Als je een pessarium (dat is een soort van een klysma) in de baarmoeder met de kruiden die in de doek achterbleven na de zuivering zet dan laat het bij de vrouwen hun stonden komen. Tegen hetzelfde is ook goed om een bad te nemen waar diezelfde kruiden in gedaan zijn, want het verdrijft de menstruatiepijn, Serapio.

Een pleister van kalmoes die met nagelkruid (dat is gariofilata) en met dictamnuswortel met olie gestampt is goed en helpt zeer bij gebroken benen of blutsingen en tegen pijnen van de benen want men ervaart dagelijks zijn kracht door ondervinding dat het zeer krachtig is tegen deze genoemde zaken.

De wortel van wild riet is zeer geurend en is net als Swertia cheyrata, dat is het welriekende riet. Het is goed tegen de pijnen van de maag en van de darmen die uit koudheden en winden komen. Wijn waar het, dat is de wortel, met kaneel en galigaan in gekookt is versterkt de vertering. Of tegen hetzelfde, neem poeder van de wortel van wild riet, met galigaan, kaneel en suiker en maak er suikergoed van.

(a) Oedeem. (b) Vergrote prostaat.

Dodonaeus; ‘Geel lis, te weten de wortel ervan, laat ophouden en stelpt allerhande vloed en buikloop en vooral de rode vloed.

pfremen oder gynst

Das cxcvi Capit

Genesta latine·

(Der meister Johannes mesue spτicht·das pfremen wachþen in den wålden und hab lang stengel·unnd die lassen sich fast wol umb wÿnden und bτechen nit bald·Auch so bÿndet man holcz domit zů gebünden·und tragen blůmen die sind rund unnd geelb·und bτingen auch samen. (Diascoτides spτicht das dises kraut seÿe heÿþ und trucken an dem andern grad·Der samen ist heÿsser natur·(In den blůmen und an dem stengel ist überflüþsige feüchtigkeit·Und darumbe zeühet e vil feüchtigkeit vonn dem menschen durch bτechen·(Von dem samen und blůmen getruncken mit hônigwasser genant mulsa·treybet auþ vil feutigkeit durch schwÿczen·

(Item Johannes mesue beschreÿbet uns auch und spτicht·dz pfremen blůmen gestossen und gemüschet mit rosen hônig odeτ mit waÿchen eÿern·und das genüczet reyniget die dårm und nÿeren und machet fast wol hårmen·und treybet den stein auþs in den nÿeren unnd auch in der blasen·Und wer den samen bτauchet oder blůmmen·dem låþt es den stein nitt verhertten in dem menschen·(Wer des samens und der blůmen dÿck nüczet der bedarff sich nit besoτgen voτ dem bodogram·das ist do ein suchtt in den fŭssen·(Der meister Paulus spτichet·das der samen von genesta seÿ fast gůt den frauwen gebτauchet zů jrer kranckheit·und benÿmmet do den fluþ der do lange zeyt in jnen geweret hat·und reyniget auch also genüczet die matrix· [228]

(1) Brem of genist.

Dat 196ste kapittel.

Genesta Latijn. (Cytisus scoparius)

De meester Johannes Mesue spreekt dat brem groeit in de wouden en heeft (5) lange stengels en die laten zich erg goed ombuigen en breken niet gauw. Ook zo bindt men hout daarmee tot bundels en dragen bloemen die zijn rond en geel en brengen ook zaden. Dioscorides spreekt dat dit kruid is heet en droog aan de andere graad. De zaden zijn van hetere natuur. In de bloemen en aan de stengel is overvloeiende vochtigheid. En daarom trekt het veel vochtigheid van de mensen door braken. Van de zaden en bloemen gedronken met honingwater genaamd mulsa drijft uit veel vochtigheid door zweten.

Item, Johannes Mesue beschrijft ons ook en spreekt dat brembloemen gestoten en gemengd met rozenhoning of met weke eieren en dat genuttigd reinigt de darmen en nieren en maakt erg goed plassen en drijft de steen uit in de nieren en ook in de blaas. En wie de zaden gebruikt of bloemen die laat het de steen niet verharden in de mensen. Wie de zaden en de bloemen vaak nuttigt die hoeft zich niet bezorgd te maken voor het podagra, dat is een ziekte in de voeten. (2) De meester Paulus spreekt dat de zaden van Genista zijn erg goed de vrouwen gebruikt tot hun ziekte en beneemt hen de vloed die lange tijd in hen geduurd heeft en reinigt ook alzo genuttigd de baarmoeder. [228]

Vorm.

De bezembrem heeft dunne, opgaande en kantige taaie twijgen. De bladeren zijn driedelig, boven aan de stengel staan enkelvoudige bladeren. De bloemen zijn groot en goudgeel.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Dit heesterachtig gewas wordt hier te lande brem genoemd, in Hoogduitsland Pfriemen, in Frankrijk genest, in Italië genestra, in Spanje ook genestra of giestra, in het Engels broome of brouwme, in het Latijn Genista of, als andere zeggen, Genesta. Ze plag hier te lande breem te heten, maar meest ginst naar het Hoogduits, hoewel dat ze in het Hoogduits ook soms Kunsch Ruthen en in het Latijn Scoparia heet en in het Spaans scobas als of men bezemkruid zei’.

Genista is afgeleid van het Keltische gen, ‘een kleine struik’. Genista omvat meestal lage bremsoorten. Van Genista komen Duits Geniste en Ghinst.

Gebruik van het hout, Pfriemholz, Pfriemenkraut, Pfrimmholz, Prumen of Prymen bij Hildegard.

Toch bestaat er enige twijfel in de identificatie omdat Platearius enkel gewag maakt van genestula; ‘similis est genesta sed minores habet stipites et angustiores et florem habet album, genesta vero ccroccum’. De farmacoterapie betreffend de genestula vertoont een duidelijke overeenkomst met de genesta. Waarschijnlijk wordt hiermee Chamaespartium sagittale Gibbs (Genistella sagittalis, Gams) pijlbrem, bedoeld. Dodonaeusw wijst op het Spartium. Herbarius in Dyetsche; ‘Het is een andere soort van brem die Genista heet, die is koud en droog van samengesteldheid en lijkt op deze al genoemde brem. Maar deze brem is kleiner, heeft kleinere en smallere twijgjes en draagt witte bloempjes’. Bevat verschillende stoffen als sparteine dat een weeën bevorderend middel is en zo gebruikt wordt.

Gebruik.

Bezems werden ervan gemaakt, bijenkorven en dakbedekking en als stro in de stallen gebruikt. Verder is het gewas te gebruiken als een brandstof en wordt het gegeten door de heideschapen. Elk deel van de plant heeft bijzondere krachten.

Herbarius in Dyetsche; ‘Brempt of genestra is een boompje die heet en droog is in de tweede graad. Het brengt gele bloempjes voort die op maantjes lijken. (3) Bremzaad is heet, maar in de bloemen en twijgen is het overvloedig vochtig met insnijdende macht, daarom laat het walgen of overgeven. (4) Alle delen van brem zijn verstorend, insnijdend, maken fijn en laat plassen, breekt de steen, ruimt de baarmoeder of laat de stonden komen, ook laat het overgeven. Brem is slecht voor de maag en het hart. Maar met honing van rozen en met mastiek verdrijf je dat kwaad. Bremzaad moet je met honingwater of met rozenwater of met venkel en anijszaad geven dan verdrijf je het letsel dat de zaden of bloemen geven. Brembloemen verdragen middelbare koken.

Het is een andere soort van brem die Genista heet, die is koud en droog van samengesteldheid en lijkt op deze al genoemde brem. Maar deze brem is kleiner, heeft kleinere en smallere twijgjes en draagt witte bloempjes. Dit zegt Pandecta in het kapittel, hij zegt dat het zaad van brem en de bloemen dat gedronken wordt met milsa (dat is wijn en honing tezamen gemengd) de vochtvermenging van boven laat overgeven. Johannes Mesue zegt dat het van boven en van onderen in alle gewrichten de vochtvermenging uitdrijft. Het zuivert de nieren en blaas en blijft niet in de materie waar het in rust, ook blijft het niet in de steen. Tegen dit alles is deze drank goed: ‘Neem bloemen en zaad van brem, zaden van venkel en van anijs, van elk een halve hand vol; de wortels van asperge en van peterselie, van elk een halve ons; van mastiek een half drachme; kook dit tezamen in wijn en water, van elk een pond, tot dat het derde deel verkookt is, dat doe je door een doek en maak het zoet met honing van rozen dan heb je een drank die je neemt zoals dikwijls verteld is’. Hetzelfde is goed tegen blaren van de milt.

Tegen rode loop of dysenterie (dat is met afschaven van darmen of zonder) neem water waar brembloemen en zaad in gekookt zijn, meng het met weegbreewater en doe er een spons in en leg dit op de buik of op de baarmoeder, het stopt bij de vrouwen hun stonden. Pandecta’.

Herbarijs; ‘Genesta, dat is brem. En is heet en droog in de 2de graad. En sommige zeggen dat het koud en droog is. (2) Die bij de vrouwen hun zaken wil laten komen, hij neemt de bloemen van de brem en kookt ze in regenwater en leg ze alzo heet als men hebben kan beneden de navel. En dit zal men vaak verwarmen en het er weer opleggen. Voor hetzelfde; neem brem en weegbree en kook het tezamen in regenwater en de vrouw zal zich daarmee stoven beneden en zich ermee wrijven zover als ze kan in haar vulva. De schors van de wortel van brem is goed tegen geelzucht en tegen het water’.

gamandτe

Das cxcvii Capit

Gamandτum latine·

(Die wirdigen meister spτechen das dises kraut seÿ heÿþ und trucken an dem dτÿtten grad·Ettliche meister spτechen auch·daz dises kraut seÿ heÿsser natur und feÿþt·und sey niemant nücz weder menschen noch vÿhe·und machet das geblŭt in dem menschen fast dünn·und mynderet dz und meret unflåtigkeit·(Weer den kleinen grýndt håtte an seinem leÿbe zwÿschen feel und fleÿsch·der stosse dises kraut mit alttem schmeer und salbe sich domitt so heÿlet er·Und so er ettlicher massen heÿl ist·oder anhebt zů heylen so sol er sich darnach nit mer schmieren·wann es leczet jm do sein haudt und geblŭt in dem leÿbe·(Wôlcher zerbτochen wåre in dem leÿbe·der mag von dÿsem kraut trincken·(Gamandτia mit hônig gestossen·und auf einen alten schaden geleget wie d wår·es heÿlet und seübert fast wol·(Den safft mit hônig getemperiert und in die augen geton·benymmet die tunckelheit der augen und machet sÿ klar·

(Gamandτia gestossen und getemperiert mit baumôle und dem leÿb domit gesalbet·vertreÿbett den bôsen frost·und bτingt dem leybe gar gůte hycze·(Wer dises kτaut beÿ jm tregt den hassen die leüt·[229]

(1) Gamander.

Dat 197ste kapittel.

Gamandrum Latijn. (Teucrium chamaedrys)

De eerwaardige meesters spreken dat dit kruid is heet en droog aan de derde graad. Ettelijke meesters spreken ook dat dit kruid is van hetere natuur en vochtig en is niemand nuttig nog mensen nog vee en maakt dat bloed in de mensen erg dun en vermindert dat en vermeerdert ongesteldheid. Wie de kleine schurft heeft aan zijn lijf tussen vel en vlees die stoot dit kruid met oud vet en zalft zich daarmee, zo heelt het. En zo hij enigermate heelt is of begonnen te helen zo zal hij zich daarna niet meer smeren want het let hem zijn huid en bloed in het lijf. Wie gebroken is in het lijf die mag van dit kruid drinken. Gamander met honing gestoten en op een oude schade gelegd, waar dat is, heelt en zuivert erg goed. (3) Het sap met honing getemperd en in de ogen gedaan beneemt de donkerheid van de ogen en maakt die helder.

(5) Gamander gestoten en getemperd met olijvenolie en het lijf daarmee gezalfd verdrijf de kwade koude en brengt het lijf erg goede hitte. (2) Wie dit kruid bij hem draagt die haten de mensen. [229]

Zie kapittel 102 en 138.

Vorm.

Dodonaeus; ‘Het ander geslacht van Chamaedrys of Bathengel richt zichzelf gewoonlijk op met een houtachtig hard steeltje van een zeventien cm hoog of soms noch hoger, het lijkt in het aanzien op een klein heestertje, dat steeltje wordt daarna in meer takjes verdeeld waaraan bladeren groeien die aan de kanten gekerfd of zaagsgewijs gekarteld zijn, kleiner dan die van de eikenboom, anders lijkt het er geheel op. Ze zijn groter dat die van de kruipende Chamaedrys. De bloempjes komen in dit gewas ook naast de bladeren en steken ook uit op het hoogste van de steeltjes, van kleur wat purper roodachtig. De wortel spreidt zichzelf breed en wijdt uit met haar menigvuldige vezels’.

Naam.

Dodonaeus; ‘‘In het Grieks heet dit kruid Chamaedrys en sommige noemen het Chamaedrops of Linodrys, in het Latijn Trixago of Trissago, er zijn sommige die het Teucrion noemen naar het zeggen van Plinius en Dioscorides. Fuschsius en Matthiolus hebben het voor Teucrion beschreven en laten schilderen, in het Hoogduits Gross Bathengell en Gross Gamanderlin. Men mag dit ook wel Trixago major, Serratula major en Quercula major noemen en om het van de andere te onderscheiden Chamaedrys assurgens, dat is rechtopstaande Chamaedrys’.

Gamandrea bij Hildegard. De soortnaam chaemadrys, waar het Latijnse gamandrea aan ontleend is uit het Griekse khamaidrus, khamai: betekent op de grond, drus: is de eik, het blad lijkt op eikenblad, zo is het een plant met het blad als een eik die kruipt tussen het gras. Het is de echte gamander, edel manderkruid, batengel, heiligkruid, Frans germandree, Duits Edelgamander, Engels common germander.

Platearius noemt camedreos quercula maior, de kleine camepiteos quercula minor apellatur.

(2) In Duitsland gelooft men dat het plukken een storm zal veroorzaken. Donnerblume, Gewitterblume, Wetterblumel en Frauenbiss, verder Tufelsg’sichtli, Frans herbe aux ladres: melaatsenkruid, famine: hongersnood, groeit in slechte graanjaren op de akkers.

Gebruik.

Hildegard von Bingen; ‘Gamandrea, der Gamander deugt niet als spijs noch voor mens noch dier; mag enkel uitwendig gebruikt worden’.

Het wordt gvooral gebruikt tegen huidaandoeningen en bij de ogen, daar komen de volgende twee niet mee overeen, die hebben meer van de Ajuga chmaepitys.

Herbarijs; ‘Camedreos is heet en droog in de 3de graad. En dit is er in 2 soorten, camedreos ecle en camepiteos is klein en de andere is groot. En camedreos heeft kracht te zuiveren en te verduwen. En ze zijn beide van dezelfde kracht. En op het einde van de lente zal men ze verzamelen als ze beginnen te bloeien en dan zal men de wortels in de schaduw doen en laten ze drogen en 1 jaar kan men ze goed houden. En ze purgeert melancholie (zwarte gal) natuurlijke en onnatuurlijke. En diegene die slecht urine kunnen maken en ziek zijn geweest in de lever en in de geslachtsdelen en die de milt verstopt hebben en daar de urine door lijden zou; Kook daartegen camedreos in wijn en in olie en pleister het buiten op de zieke plaatsen’.

Herbarius in Dyetsche; ‘Camipiteos of de grote gamandre (a) is heet en droog in de tweede graad. Het heet ook grote camedreos.Gamander heeft de kracht die diuretica genoemd wordt. (dat is om de verstopping van de blaas, nieren of de lever te openen) Het zuivert, het laxeert, het verteert de winden en verdunt de grove vochtvermenging. Daarom is het ook goed tegen verstoppingen van de lever, (b) van de milt en van de (3) baarmoeder. Het laat plassen en bij de vrouwen de stonden komen, het geneest de geelzucht en de ziekte van de nieren als nekrosis (c). En darmen reinigt het, aldus gedronken: ‘Neem gamander, bijvoet en hertstongen, van elk een hand vol; de wortels van Ruscus en asperge, de zaden van venkel en van peterselie, van elk twee drachmen; dit kook je in wijn en water tot een derde deel verkookt is en als het gezuiverd is doe je er suiker bij, deze drank is voor alle eerdergenoemde goed’.

Het sap van dit kruid met mellicratum (dat is wijn in honing en water gekookt) gedronken is goed tegen aandrang van waterlozing. Dit sap heeft de kracht om te helen, het vlees te laten groeien en om grote wonden te genezen. Het geneest stinkende gaten en verteert de hardheid van de borst als je met het sap meel van fenegriek, meel van lijnzaad en heemstwortel mengt. Tegen geelzucht is het zeer goed om veertig dagen lang het sap van gamander met honingwater te drinken. Als je dit drinkt is het ook goed tegen de ziekte van de lever, tegen aandrang tot waterlozing en tegen steken in de darmen. Als dit sap met het sap van Satureja hortensis en met honing gemengd wordt geneest het de wonden en voorkomt de verbreding van de formicen (d) (dat is een klein puistje met jeuk en met grote pijnen, met hitte en bevingen) en ander blaren van zeer bijtende, verrotte materie.

Tegen wormen: ‘Neem het poeder van gamander met het sap van santorie en meng het tezamen’.

Tegen jicht is zeer goed om het sap van gamander met het zaad van Primula veris (of herba paralisis) met bevergeil in wijn te koken. Gamander dat met averone in wijn gekookt wordt en waar na de zuivering suiker bij gemengd en van gedronken wordt verwarmt de koude baarmoeder en reinigt het van de slijmachtige overvloedigheden. (e) Pandecta’

(a) De kleine is Ajuga chamaepitys. (b) Galstenen ? (c) Versterving. (d) Formicen: beten van (giftige) mieren. (e) Fluor ten gevolge van ontstekingen.

galgan cxcviii Ca

Galanga latine·arabice Galangen·

(Ettlich meister spτechen·das dises seÿ ein baum·ettlich spτechen das dises seÿ ein frucht·Aber Diascoτides spτicht·dz dises seÿ ein wurczel·die findet man in dem land persia·beÿ einen baume galangen genant·Dise wuτczel weret fünff jar unverseeret. Und dises ist die beste die do ist rôtlat und schwår·und sich nit bulferifiert wenn man die bτÿchet·und sol auch einen scharpfen gerauch haben auff d zungen und die do weÿþs ist und leycht die ist nit gůt. Ir tugent ist starck und verczeren. Die wurczeln werden zů zeÿten gefelschet mit andern wurczeln die darunnder gemüschet werden·(Item etlich felschen galgan also·Sy nemen galgan und bulferifiern den und nemen denn wurczlen die galgan geleÿchen an der farbe·und legen die in eþsig darein pfeffer vermüschet ist·und lassen die baÿssen über nacht·darnach thůn sÿ den eþsig von dem wurczeln·und vermüschen die wurczeln mit dem gestossen galgan·umbe des gerauchs willen den dann die wurczeln an sich ziehen von dem bulfer des galgan·(Der meister Serapio in den bůch aggregatoτis in dem capitel galangan spricht·das dises seÿe ein adern in der erden gestalt geleÿch cassielignee·und diser adern rÿnden ist rôtlat an d farbe·und die ist geheÿssen galanga·Dises ist heiþ und trucken an dem dτitten grad. (Der meister Diascoτides spτichet·daz dise wurczel seÿ gůt genüczet zů allen kranckheÿten die do kommen von kelte·(Galange sterken den magen und machen wol deüwen·und benemen dem magen den schmerczen der do kommet von kelte·(Die gesoten in wein und den getruncken des abents und moτgens·(Galgan gelassen in die naþlôcher sterckt das hÿrn·(Galgan ist gar gůt dem zÿttrenden herczen·(Wer vil onmåchtig ist und geneyget zů dem schwÿndel·der nücze galgan mit wegrich safft·er genyþt. (Wer einen übelriechenden mund håte d siede galgan in wein·und trincke den·er wirt wol riechen·und reyniget das stinckend geblüt jnnerlichen=(Serapio spricht·das galgan mache dem menschen einen wolriechenden athem und beneme vil bôser feüchtung in dem leybe·und machet wol deüen von der hycze willen die er von natur hat·(Johannes mesue spτicht·das galgan gůt seÿe für das darmgesücht·(Galgan genüczet mit dem safft boτaginis·benÿmbt vil onmåchtigkeit des herczen· [230]

(1) Galigaan, 198ste kapittel.

Galanga Latijn. Arabisch Galangen. (Alpinia galanga)

Ettelijke meesters spreken dat dit is een boom, ettelijke spreken dat dit is een vrucht. Maar Dioscorides spreekt dat dit is een wortel en die vindt men in het land Perzië bij een boom galangen genaamd. Deze wortel blijft vijf jaar onveranderd. (4) En deze is de beste die er is roodachtig en zwaar en zich niet verpoedert als men die breekt en zal ook een scherpe reuk hebben op de tong en die er wit is en licht die is niet goed. (3) Zijn deugd is versterken en verteren. (2) De wortels werden in tijden vervalst met andere wortels die daaronder gemengd worden. Item, ettelijke vervalsen galigaan alzo: Ze nemen galigaan en verpoederen die en nemen dan wortels die op galigaan lijken aan de verf en leggen die in azijn daarin peper vermengd is en laten die baden over nacht, daarna doen ze de azijn van de wortels en vermengen de wortels met de gestoten galigaan vanwege de reuk die de wortels aan zich trekken van het poeder van de galigaan. De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel galigaan spreekt dat dit is een ader in de aarde gesteld gelijk Cassia ligna en deze ader bast is roodachtig aan de verf en die is geheten galanga. Deze is heet en droog aan de derde graad. De meester Dioscorides spreekt dat deze wortel is goed genuttigd tot alle ziektes die je komen van koudheid. (6) Galigaan versterkt de maag en maakt goed verduwen en beneemt de maagpijn die je komt van koudheid. Die gekookt in wijn en dan gedronken ‘s avonds en ’s morgens. (5) Galigaan gelaten in de neusgaten versterkt de hersens. (7) Galigaan is erg goed het sidderende hart. Wie veel onmachtig is en geneigd tot duizeligheid, die nuttigt galigaan met weegbreesap, hij geneest. Wie een slecht ruikende mond heeft die kookt galigaan in wijn en drinkt het dan, hij wordt goed ruikend en reinigt dat stinkende bloed innerlijk. Serapio spreekt dat galigaan maakt de mensen een goed ruikende adem en beneemt veel kwade vochtigheid in het lijf en maakt goed verduwen vanwege de hitte die het van natuur heeft. Johannes Mesue spreekt dat galigaan goed is voor de darmziekte. Galigaan genuttigd met het sap van Borago beneemt veel onmacht van het hart. [230]

Vorm.

Is een meerjarige kruidachtige plant met knollenvormige rizomen, 2m. Gesteelde bladeren worden 25-35cm lang en 6-10cm breed. Bloemtros met 3-6 bloemen van een 8cm lang, wit, mei-augustus. Bruine of rode vrucht van 1-1.5cm lang met 3-6 zaden. De bloemen van de galigaan verschijnen voor het blad. Het kruid heeft een knolachtige en van witte kringen voorziene wortelstok die specerijachtig en prikkelend van smaak is.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Welke bladeren, bloemen en zaad deze wortels voortbrengen wordt niet te volle beschreven gevonden, maar de grote wordt van vele gehouden voor de echte Acorus, dan ze heet meest Galanga major, Galanga crasse, Galanga mazana op het Italiaans in de apotheken en Galanga silvestris. De kleine heet bij sommige Cyperus Babylonicus en in de apotheken eigenlijk Galanga, in Brabant galigaen, in het Hoogduits Galgenwurtz of Galien, in het Frans ook galien’. Zie Cyperus voor de andere galgan, kapittel 112.

Galgant, de aan gember verwante plant, is in China inheems en heet daar kao-leung-keung of kao-liang-kiang, ‘milde gember in bezit van Kao’. Omstreeks 875 trad het in Arabië op en via de Perzische naam chalandschan brengen de Arabieren het naar Europa onder de naam khalanjan. Dat werd via midden Grieks in midden Latijn galanga, in het oud-Hoogduits werd het Galangan en Galegan en in midden-Hoogduits Galgan wat nu Galgant is geworden.

Alpinia is zo genoemd naar Prosper Alpinius, een Italiaans botanist.

Gebruik.

Maerlant; Galanga lezen wij dat het zij in het landschap van Perzië. Vijf jaar leest men dat je het bewaart en als ze gekleurd zijn, zijn ze oud. (4) Die bruin/rood is, hard en zwaar en scherp van smaak is de beste, dat is waar. (2) Men mag ze vervalsen, zoals je het verstaat, zoals dat men bij kruidnagels doet, maar dat men ze met peper vernieuwt. Galanga laat de spijs verteren, de maag is het een remedie mede, beide, van wind en van koudheden opdat men ze met wijn kookt of ziedt, goed verpoederd en anders niet. (5) Haar reuk maakt de hersens gezond en zo maakt ze een wel smakende mond. Wulpsheid wekt ze in de zomerstonden, in de winter heeft het meer gezonde dan ze in de zomer heeft omdat het dan te veel hitte geeft’.

Herbarius in Dyetsche; ‘Galanga, dat is galigaen, is heet en droog in de tweede graad.(4) Het is een wortel waarvan je als de beste kiest die een roodachtig kleur heeft, knopachtig, wat zwaar en scherp in smaak is. Maar die witachtig is en wat slap van smaak, die galigaan deugt niet. (3) Galigaan heeft macht om te versterken uit zijn goede geur en te ontbinden en te verteren vanuit zijn kwaliteit.

(6) Om de vertering te versterken en de pijn van de maag uit koude zaken en winden te verdrijven neem je wijn waar galigaan in gekookt is.

(5) Om de hersens te versterken hou je goede galigaan voor de neus. (7) Tegen hartkramp en het in onmacht gaan neem je galigaanpoeder met het sap van bernagie’.

Bij Maerlant lijkt het een bekend kruid. Herbarius in Dyetsche wijdt er een klein kapittel aan. Dodonaeus twijfelt welke plant het is en noemt verschillende soorten.

Encian cxcix Cap

Genciana latine·grece narcauz arabice sontziana·

(Der meister Diascoτides in dem capitel genciana beschreibet uns und spτichet das genciana funden seÿ woτden durch den keýser geheissen ÿllericus in dem lande genant genciana und do hat er diser wurczeln den namen gebenn·(Dise vurczel die hatt eÿnen stamme der hat bletter die sind geleiche den welschen nussen und auch solichen gerauche·und ander spiczen sind sie von ein geteilet geleiche als ein sege·(Der stam ist zweÿer arm lang und knochticht·und diser stam hat samen geleich den kernen in dem ôpffeln·die wurczel geleichnet der aristologia longa genant osterloczy·und die ist deicht und bitter und wechset gern auff den hohen bergen do es feücht ist und schetten hat·(Diþ ist auch die meÿnung des meisters Serapionis in dem bůch aggregatoτis in dem capitel genciana und beschτeibet uns geleicher weÿse wie diascoτides·

(Der meister Paulus in dem capitel genciana spτicht das die sei heiþ und trucken an dem dτitten grade·(In dem bůch circa instans beschreiben uns die meÿster und spτechen das genciana seÿe eine kraut und hatt ein wurczel dÿe nÿmmet den namen dem krautt. (Die wurczel wirt genüczet in der årczeneÿ und nit das krautt. (An dem ende des meÿes samelet man die und lasset sie trucken werden die weret vier jare unverseret an jrer natur·Und diþ ist die beste die deicht ist und herte unnd sich nit bulverisieret so man sie bτichet·jr farbe sol seine geleich einem granat åpffel·und die ein bleich tunckel oder schwarcze farb hat die ist nit gůt.

(Auch ist dises die beste die faste bitter ist·Genciana hat tugent zů dissolvieren consumieren attrahieren genant von einander zů teÿlen und zů verzeren und zů jm feüchtung zů ziehen und auf zů thůn·(Der meister serapio spτicht das er nÿe kein besser årczney gesehen habe zů dem biþ d dobende hunde dan genciana und diþ sol man auch dem selbigen zů (p·j·) [231] trincken geben also·Nÿmme encian ein quintin und stoþ dem und müsche darunder mirre ein quintin und nymme auch darzů kreþs augen die do gebτant sinnd und in dem bechn gelossen sind und seüde auch dise stuck mit weine und trincke den dτeÿ moτgez nache einander es hilffet on zweiffel·(Item encian ist gůtt genüczet für vergifft·(Der meister Diascoτides spτicht das enciann vertreibe die schlangen·(Wôlicher zerknÿste gelÿder hett d neme des bulvers von encian und müsche darunder baumôle und streich das darauff er genÿset on zweifel·(Dise wurczel gelegett in wasser fünff tage·darnach sol man wasser mitt der wurczelen wol sieden und also lassen steen dτeÿ tage·darnach sol man das wasser aber eÿns sieden das es als dick werde als hônig und das dan machen in ein zÿnnen geschÿrte·Dises wasser benÿmmet alle flecken an dem leibe dar auf gestrichen·und sunderlichen die flecken an den augen das darein gelassen·

(1) Gentiaan, 199ste kapittel.

Genciana Latijn. Grieks narcauz. Arabisch sontziana. (Gentiana lutea)

De meester Dioscorides in het kapittel gentiaan beschrijft ons en spreekt dat gentiaan gevonden is geworden door de keizer geheten Yllericus in het land genaamd Gentiaan en die heeft deze wortel de naam gegeven. Deze wortel die heeft een stam die heef bladeren die zijn gelijk de walnoot en ook zo’n reuk en aan de spits zijn ze vaneen gedeeld gelijk als een zaag. De stam is twee armen lang en knopig en deze stam heeft zaden gelijk de kernen in de appels, de wortel lijkt op Aristolochia longa, genaamd holwortel, en die is dicht en bitter en groeit graag op de hoge bergen waar het vochtig is en schaduw heeft. Dit is ook de mening van de meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel gentiaan en beschrijft ons gelijkerwijze zoals Dioscorides.

De meester Paulus in het kapittel gentiaan spreekt dat dit is heet en droog aan de derde graad. In het boek Circa instans beschrijven ons de meesters en spreken dat gentiaan is een kruid en heeft een wortel die neemt de naam van het kruid. De wortel wordt genuttigd in de artsenij en niet dat kruid. Aan het einde van mei verzamelt men die en laat ze droog worden en die blijft vier jaar onveranderd aan zijn natuur. En dit is de beste die dicht is en hard en zich niet verpoederd zo men die breekt, zijn kleur zal zijn gelijk een granaatappel en die een bleek, donkere of zwarte verf heeft die is niet goed.

Ook is dit de beste die erg bitter is. (2) Gentiaan heeft deugd op te lossen, consumeren, aan te trekken genaamd, van elkaar te delen en te verteren en tot hem vochtigheid te trekken en open te doen. De meester (3) Serapio spreekt dat hij geen betere artsenij gezien heeft tot de beet van de dolle honden dan gentiaan en dit zal men ook diezelfde te [231] drinken geven alzo: Neem gentiaan, een 1, 67gram, en stoot die en meng daaronder mirre, een 1, 67gram, en neem ook daartoe kreeftogen die gebrand zijn en in de beker opgelost zijn en kook ook deze stuk met wijn en drink dat drie morgens na elkaar, het helpt zonder twijfel. Item, gentiaan is goed genuttigd voor vergif. De meester Dioscorides spreekt dat gentiaan verdrijft de slangen. Wie geneusde leden heeft die neemt dit poeder van gentiaan en meng daaronder olijvenolie en strijk dat daarop, het geneest zonder twijfel. (4) Deze wortel gelegd in water vijf dagen, daarna zal men water met de wortels goed koken en alzo laten staan drie dagen, daarna zal men dat water echter inkoken zodat het zo dik wordt als honing en dat dan maken in een zinken vat. Dit water beneemt alle vlekken aan het lijf, daarop gestreken en vooral de vlekken aan de ogen, dat daarin gelaten.

Vorm.

Donkergroene en elliptische bladeren hebben 5-7 nerven en zijn tot 30cm lang en 15cm breed, de onderste kort gesteeld, de bovenste zittend. Opstaande ronde en dikke stengels met bladeren. De heldergele, okselstandige bloemen staan in 3-10bloemige trossen, bloemkroon is radvormig met 5, soms 9 lancetvormige, spitse slippen, kelk is geelachtig, vliezig en gaaf, geen aanhangsels in juli/augustus.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Gentius de koning van Illyrië of Slovenië heeft de krachten van dit kruid eerst bevonden en gemerkt en daarom voert het naar hem de naam Gentiane in het Grieks die het in de apotheken ook behoudt al is het dat het Gentiana op het Latijns genoemd wordt. De Nederlanders, Italianen, Spanjaarden en Fransen noemen het allen met een naam, te weten gentiane, gentiane of gentana, de Hoogduitsers Entzian en Bitterwurtzel, de Engelse felworte’.

Gebruik.

Vooral de grote gele gentiaan is een beroemd artsenijmiddel. Om die reden is het gewas in vele gebieden uitgeroeid. De grote gele heeft een taaie wortel, de enzianwortel, die eerst wat zoet en dan sterk aanhoudend bitter smaakt. Omdat de wortel gistingsbekwame suikers bevat, geeft het bij destillatie de enzianbrandewijn. De likeuren Suze en Enzian zijn vooral in Frankrijk en Zwitserland populair. De wortel wordt ook als hongeropwekkend middel gebruikt en als versterkend middel. Ook komt de wortel veel voor in geheime middelen tegen maaglijden en dronkenschap. Een half uur voor het eten ingenomen bewerkt het de afscheiding in maag en darmkanaal en werkt zo eetlustbevorderend, de maag wordt beter doorbloed en sneller geleegd, bij grote dosis kan het tot maagproblemen leiden en zelfs tot overgeven.

Volgens Platearius zijn alleen de wortels medicinaal; ‘Herba quedam est cuius radix simili nomine apellatur. Radix non herba poni debet in medicinis’.

Herbarius in Dyetsche; ‘Ganciane of genciaen is heet en droog in de tweede graad, het kruid heet ook ganciaen. De wortels zijn met het kruid goed als medicijn. De gentiaan die zeer bitter is die is goed, maar die weinig bitter is die moet je wegwerpen. (2) Het heeft de kracht om te ontbinden, te verteren, tot zich te trekken en het is diuretica. (dat het ’t plassen bevordert)

(5) Tegen slechte adem: ‘Neem wijn waar gentiaanwortel en Iriswortel met zoethout in gekookt zijn’. Voor hetzelfde aan de buitenkant maak je een pleister van het poeder van gentiaan en meng het met het poeder van de Iriswortels en honing en doe het op de borst. Of strijk het op de borst met de zalf van Althaea waar het poeder van de wortels van Iris bij is, want het helpt zeer.

Tegen vallende ziekte, neem poeder van gentiaan met majoraanwater.

(3) Tegen venijnige beten, geef te drinken van het poeder van gentiaan met het sap van munt.

Tegen beten van kruipende dieren, leg op de wond het poeder van gentiaan met het sap van ui. Om de stonden te laten komen, maak een pessarium (dat is in de baarmoeder als een klysma in de aars is) aldus: ‘Neem sap van bijvoet, wat honing en poeder van gentiaan met poeder van averone, hiervan maak je een pessarium in de baarmoeder die de stonden laat komen, drijft de dode vrucht en de moederkoek waar de vrucht in rust in de baarmoeder uit en zo helpt het zeer, Platearius.

Gentiaan heeft grote kracht om de verstoppingen te openen. Als het water waar gentiaan in gekookt is met kaneel genomen wordt dan helpt het tegen pijn van de zijde en tegen het wrijven of het knakken van de zenuwen. Ook tegen pijn van de maag of van de lever.

(4) Als je het poeder van gentiaan met het poeder van Aloë en levermos mengt geneest het de bijtende en bedrieglijke zweren.

Als je het sap van averone met het poeder van gentiaan mengt geneest dit morfeem albam, (dat zijn witte plekken in de huid) Serapio en Pandecta’.

Herbarijs; ‘Genciane is heet en droog in de 3de graad. En kruid en wortel heet genciane. En die wortel gaat in medicijnen en 4 jaar houdt men ze goed. En de bitterste zijn de beste. (5) En diegene die slecht kunnen ademen die helpt ze zeer. Daartegen zal men gentiaan malen en het met wijn mengen en met water daar gerst in gekookt is en laat hen drinken. (3) En ze heelt beten van giftige dieren is het dat men het strooit op die wonden’.

negelin cc capi

Gariofilus grece et latine·arabice harmusil.

(Der meister Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel harmusil id est gariofilius beschreibet uns und spτicht das dyses seÿ ein frucht·und das holcz von der frucht bτauchet man czů vil stucken·(Negelin kommen auþs dem land jndia und die haben oben knôpff geen und sind gleich alþ zene und diþ sind die besten die do haben ein rotte farbe·und sunderliche sind dz auch die besten die man von dem bauz nÿmmet ÿe ein nach der ander·(Der meister Avicenna in seinen andern bůch in dem capitel safat id est gariofilus spτicht dz (232) diþs seÿ ein frucht eins baumes in einer jnsel in dem lande jndia und die sind heiþ und truckenn an dem dτitten grade·(In dem bůch genant circa instans beschreiben uns die meister und spτechen das gariofili werden gesamelt in dem summer so sÿ zeÿtig sind·und werent zehen jare unverseret an jrer natur·unnd dÿe sol man behalten an stettenn dÿe nit zů trucken sind anders sÿ verdoτren·Auch an stetten die nitt zû feücht sind anders sÿe verschÿmmelen und verderben eezeÿt. Und diþ sind die besten die oben an dem knôpflin bτeitt sind und ein klein feütunge im jn haben wan man sie trucket mit den fingern·(Gariofili werden dicke gefelschet wan etlich nemen negelin die nitt nücze sind und thůn dÿe in ein faþ das fechütung in jme hat und binden dise in eÿn thůche und lassen dan die hangen über nacht in dem luffte des moτgens machen sÿ die truckenn das dÿe feüchtung nitt als gar mergkliche seÿ·aber die sind gůtt zů kennen an dem gerauch gen den gůtten·Ettlich felschen die also sÿe nemen die besten negelin und stossen die klein und vermengen die mitt eþsig der do gar starcke ist und müschen auch dar under gůten starcken wein und bÿnden dan die negelin die nitt nücz sind in ein tůch und lassen die also ligen über nacht unnd so nemen dann die bôsen någelin den gerauche von den gůtten also das sÿ kaume sind zů erkennen·Aber dÿe also gemachet werden die weren nitt über zwenczig tage ann dem starcken gerauch sunder sÿ nemen alle tag an jrem gerauch und geschmack abe·(Item d Serapio spτichet das gariofili gůtt sind in die årczneÿ wan sie dz gesicht scherpffen wan sÿ nemen auch das tunckel gesicht und machen das klare·(Item rasis spτichet das gariofili gůt sind dem magen und auch der leberen und stercken das hercze und stopffen dem bauche·und machen auch gar wol deüwen. (Der meister Isaac spτichet wer do trincket von gariofili ein halb quintin mitt milche fastende dem stercket es sein natur und bringet begirde und luste czů frauwen·(Der meister Avicenna spτichet das gariofili machen dem leib ein gůtten gerauch und benemen auch das tunckel gesichte und erklaren das und stercket den magen und dÿe leber und benemen vomitum das ist das bτechen·(·pij) (233)

(1) Kruidnagels, 200ste kapittel.

Gariofilus Grieks en Latijn. Arabisch harmusil. (Syzygium aromaticum, vroeger Caryophyllus aromaticus)

De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel harmusil, id est gariofilius, beschrijft ons en spreekt dat dit is een vrucht en dat hout van de vrucht gebruikt men tot veel stukken. Kruidnagels komen uit het land India en die hebben boven knoppen gaan en zijn gelijk als tanden en dit zijn de besten die er hebben een rode verf en vooral zijn dat ook de beste die men van de boom neemt de ene na de andere. De meester Avicenna in zijn andere boek in het kapittel safat, id est gariofilus, spreekt dat dit is een vrucht van een boom in een eiland in het land India en die zijn heet en droog aan de derde graad. In het boek genaamd Circa instans beschrijven ons de meesters en spreken dat gariofili worden verzameld in de zomer zo ze rijp zijn en blijven tien jaar onveranderd aan hun natuur en die zal men behouden aan plaats die niet te droog is, anders ze verdrogen. Ook op plaatsen die niet te vochtig zijn anders ze verschimmelen en verderven eertijds. En dit zijn de beste die boven aan de knopjes breed zijn en een kleine vochtigheid in zich hebben als men ze drukt met de vinger. (2) Gariofili worden vaak vervalst want ettelijke nemen kruidnagels die niet nuttig zijn en doen die in een vat dat vocht in zich heeft en binden deze in een doek en laten dan die hangen over nacht in de lucht en ‘s morgens maken ze die droog zodat de vochtigheid niet als merkbaar is, maar die zijn goed te herkennen aan de reuk tegen de goede. Ettelijke vervalsen die alzo, ze nemen de beste kruidnagels en stoten die klein en vermengen die met azijn die erg sterk is en mengen ook daaronder goede sterke wijn en binden dan de kruidnagels die niet nuttig zijn in een doek en laten die alzo liggen over nacht en zo nemen dan de kwade kruidnagels de reuk van de goede aan alzo dat ze nauwelijks te herkennen zijn. Maar die alzo gemaakt worden die blijven niet over twintig dagen aan de sterke reuk en vooral nemen ze elke dag van hun reuk en smaak af. Item, Serapio spreekt dat gariofili goed zijn in de artsenij want ze dat gezicht scherpen want ze nemen ook dat donkere gezicht en maken dat helder. (3) Item, Rasis spreekt dat gariofili goed zijn de maag en ook de lever en versterken dat hart en stoppen de buik en maken ook erg goed verduwen. De meester Isaac spreekt wie er drinkt van gariofili een half quintin met melk vast die versterkt het zijn natuur en brengt begeerte en lust tot vrouwen. De meester Avicenna spreekt dat gariofili maakt het lijf een goede reuk en beneemt ook dat donkere gezicht en verheldert dat en versterkt de maag en de lever en beneemt vomitum, dat is dat braken.

Vorm.

De kruidnagel is een altijdgroene boom die tot twaalf meter hoog komt met een fraaie ronde kroon, maar meestal laat men het niet hoger worden dan vijf meter. De smalle, tegenoverstaande, elliptische bladeren zijn in jong stadium roze en bezitten doorschijnende olieklieren. Die olieklieren komen ook in andere delen voor en het rijkst in de bloemknoppen.

Naam.

(1) Dodonaeus; Groffels naghelen van deze tijden zijn in het Grieks ook Caryophyllon genoemd, maar oneigenlijk, want de oude Grieken kenden ze niet. De boom daar ze aan groeien lijkt niet op de notenboom en zijn ook geen bladeren, maar eerder bloemen of scheden van vruchten en verschillen daarin zeer veel van het Garyophyllon Plinij. Deze boom is van Egineta alleen dat men weet onder de Grieken eerst Caryophyllon genoemd en in het Latijn Caryophyllum’.

Caryophyllus aromaticus: (welriekend) Dit woord is afgeleid van karyon: een noot, en phyllus: een blad. Zie Plinius: "Zo hebben ze ook in India korrels als peper, maar harder en meer breekbaar, die noemen zij garyophyllon…. het wordt verhandeld vanwege zijn geur".

De specifieke middeleeuwse naam Cariofilus en Caryophyllus is van deze boom naar de geurende anjer overgegaan. (Dianthus caryophyllus) Ook vanwege de geneeskracht zagen Europese geneesheren in de anjer de vervanger. Van dit caryophyllum kwam het Franse clou de giroflee of girofle en de Engelse gillyflower, maar dan als naam voor de anjer, zie daar.

Dodonaeus; ‘Deze boom is van Egineta alleen, dat men weet, onder de Grieken eerst Caryophyllon genoemd en in het Latijn Caryophyllum. De bloem of de schede van de vrucht heet in het Nederduits groffels-nagel, in het Frans gyroffles en cloux omdat ze een hoofd heeft als een nagel met vier uitstekende kruisvormig gevoegde tanden, in de apotheken Garyophyllus of Garyophyllus femina bij de navolgers van Avicenna’.

De kruidnagel is de gedroogde en niet uitgelopen, spijker- of nagelvormige bloemknop. Goede nagelen moeten bij het indrukken van de nagel een olie laten zien. Ze zijn in verse toestand rood van kleur.

Dit zijn de cloves van de handel. Dit woord komt van oud-Frans clou: nagel, naar de vorm van de middeleeuwse nagels. Duits Wurznelken, eerder Nagelein.

Gebruik.

De kruidnagel wordt gebruikt als specerij, in de parfumindustrie, likeur, artsenij en tegen tandpijn. De olie werkt mild tezamen trekkend en wordt gebruikt in aromatische baden. Het bevat eugenol, de basissubstantie voor synthetische vanille.

Maerlant; ‘ Caryophyllus, zegt Platearius, dat in Indië een boom is van die grootte vindt men ze algemeen. De besjes zijn klein. Kruidnagel is zijn vrucht van grote macht en van grote lucht. (2) Dit is de vervalsing die men er toe doet, men neemt kruidnagels goed die van scherpe smaak zijn en breekt ze tot poeder fijn en daar doet men toe sterke azijn en daartoe wel riekende wijn, dan neemt men kruidnagels nieuwe tot goed die men in een kleedje doet en men legt ze daarin een nacht dan zo nemen ze smaak en macht van die dingen zonder sage en gedurende dertig dagen. Dit zijn nagels vals en loos, zonder deugd zijn ze altijd. De goede zijn de hersenen goed opdat men ze veel ruiken moet en ook goed tegen buikloop zal men ze in ziekte doen’.

Herbarius in Dyetsche; ‘Gariofoli of groffelsnagelen zijn heet en droog in de derde, sommige zeggen in de tweede graad. Ze hebben kracht om te versterken uit hun goede geur en kracht en om te ontsluiten en te verteren vanwege hun kwaliteit. (3) versterkt de vertering zeer als het gekookt wordt met mastiek in wijn en zo gedronken.

Als je wijn kookt met dit kruid en venkelzaad en dit drinkt is het goed tegen pijn in de maag die uit koude zaken of winden komen.

Tegen de opheffing van de baarmoeder opwaarts naar het onderschot (a: ‘Neem het poeder van deze nagels in welriekende wijn en doe het van onderen in de baarmoeder met een doek of met een instrument, doe het in de baarmoeder als een spuit en, spuit het zo daarin’. Ook de rook van nagels die in wijn gekookt zijn en van onder ontvangen is goed.

Tegen verdraaiing van de baarmoeder of de verdrukking ter zijde laat die vrouwen veel aan het poeder van de nagels ruiken en wijn, waar het in gekookt is, drinken.

Als je kruidnagels voor de neus ruikt versterkt het de hersens’.

(a) Dat heet diafragma ofwel middenrif, mogelijk na de bevalling.


Gumwi arabicum

Das cci capitel

Gummi arabicum latine arabice Sanigliarabi·

(In dem bůch circa instans in dem capitel gummi arabicum beschreiben uns die meister das dises seÿ ein gummÿ das ist heiþ und feüchet an dem ersten grade und heisset darumb arabicum wan es wirt funden in arabien·und ist dτeÿerhande gummy arabicum·Eÿns ist weiþ und das ist das best und das nüczet man in dem årczneÿen die do kelten·und sunderlich czů dem dÿadτagantum·Das and ist rôtelicht und auch klar und dises bτauchet man in der årczneÿ das dτitte ist gestalt von farben geleich einem apffel der nit gar rott ist oder weiþ·und ist nit gůte als die andern zweye·Wann man schreibet in einez recept gummÿ arabicum album·(Der meÿster Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel saniglia rabi das ist gummÿ arabicum beschreibet uns und spτichet das diþs wachþs in arabia auff den schlehen baumen·und sein farbe ist klar als ein glaþ und weiþ und wôliches rauchet geleich dem beche das ist nit gůt·(Gummÿ arabicum stopffet den flüssigen bauche unnd ist zŭsamen fügen dÿe dårme·und benÿmmet tenasmonem das ist wer mit not zů stůlgeet und alle zeÿt gelust hatt und doch nit schaffen mag·(Gummÿ arabicuz ist gůt genüczt für den hůsten und für die geschwere an der lungen. (Item wer tunckel augen hat der trinck von gummÿ arabicum es machet dem menschen ein gůt gesicht·(Gummÿ arabicum nüczet man in der årczeneÿ die den menschen laxieren und so wirt das laxative von dem gummÿ arabicum gerechtfertiget·und benÿmmet den laxative sein scherpff dar durch dick der mensche gelecziget wirt jnwendige·des leibs also das er in manchez jar kein gesunde tag haben kan·wen es ist gar soτgklichen und kummerlichen einen menschen d jnnerlich gelecziget wirt von einez laxative das zů sere wurcket und heilet gar langksam·unnd darumbe soll mann fürsichtig seÿne wann der arczet den menschenn [234] laxiert also das das laxative nit zů starck sey oder bereitet sÿ nach des menschen natur und getemperiert sÿ mit stucken die das rechtfectigen·(Wôlicher ein scharpff zunge het der neme gummÿ arabicum unnd lege den in wasser und schmiere dan die selbige feüchtung auff die zunge sÿ heÿlet dar von·(Wôlicher sich sere bτichet der neme gnmmÿ arabicum und mache dem zů bulver·und müsche dar under zÿmetrôren·trinck das mit wein er genÿset on zweifel·(Wôlicher do blůtt speyet der trinck gummÿ arabicuz mitt wegericht safft es hilfet·(Wôlicher mit not neczett·der trinck gummÿ arabicum mitt rosen wasser oder mit regenwasser·(Wôliche frauwe jr zeÿt zů vil het die nücze gummÿ arabicum gemüschet mit tracken blůt und mit rosen wasser und darauþ gemacht ein pessarium das ist ein zapffen geleget in der frauwenn scheme·(Item pessarium ist gemacht von baumôle und lange als ein finger und darümb geschmieret die ÿeczgenant stuck also das es werde geleich einem zapfen und das bτauchen die frrauwen jn ir schemde und darumb ist underscheit under einem pessiarium und suppositoτium·wan die pessaria bτauchen die frauwen in jr schemde und die suppositoτia hinden in die afftern oder diþs ist die underscheit wan die frauwen brauchen allein pessaria und nitt die man·aber suppositoτia bτauchen frauwen unnd man.

(1) Arabische gom.

Dat 201 kapittel

Gom arabicum Latijn. Arabisch Sanigliarabi. (Acacia nilotica, vroeger Acacia arabica)

In het boek Circa instans in het kapittel gom arabicum beschrijven ons de meesters dat dit is een gom dat is heet en vochtig aan de eerste graad en heet daarom arabicum want het wordt gevonden in Arabië en er zijn drie soorten gom arabicum. Een is wit en dat is de beste en dat nuttigt men in de artsenij die je verkoelen en vooral tot diadragantum. De ander is roodachtig en ook helder en deze gebruikt men in de artsenij, de derde is gesteld van verven gelijk een appel die niet erg rood is of wit en is niet zo goed als die andere twee. Als men schrijft in een recept gom arabicum album. De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel saniglia rabi, dat is gom arabicum, beschrijft ons en spreekt dat dit groeit in Arabië op de slee bomen en zijn kleur is helder als een glas en wit en welke ruikt gelijk het pek dat is niet goed. Gom arabicum stopt de vloeiende buik en is tezamen voegen de darmen en beneemt tenasmone, dat is wie met nood te stoel gaat en alle tijd lust heeft en toch niet doen kan. Gom arabicum is goed genuttigd voor het hoesten en voor de zweren aan de longen. Item, wie donkere ogen heeft die drinkt van gom arabicum, het maakt de mensen een goed gezicht. Gom arabicum nuttigt men in de artsenij die de mensen laxeren en zo wordt die laxatief van de gom arabicum gerechtvaardigd en beneemt het laxatief zijn scherpte daardoor vaak de mens beschadigd wordt inwendig van het lijf alzo dat hij in vele jaren geen gezonde dag hebben kan want het is erg zorgelijk en kommerlijk een mens die innerlijk bezeerd wordt van een laxatief dat te zeer werkt en heelt erg langzaam en daarom zal men voorzichtig zijn als de arts de mensen [234] laxeert alzo dat de laxatief niet te sterk is of bereidt het naar de mensen natuur en tempert het met stukken die dat rechtvaardigen. (2) Wie een scherpe tong heeft die neemt gom arabicum en leg dat in water en smeer dan dezelfde vochtigheid op de tong, die heelt daarvan. Wie zich zeer braakt die neemt gom arabicum en maak die tot poeder en meng daaronder kaneel en drink dat met wijn, hij geneest zonder twijfel. Wie er bloed spuwt die drinkt gom arabicum met weegbreesap, het helpt, Wie met nood plast die drinkt gom arabicum met rozenwater of met regenwater. (3) Welke vrouw haar tijd te veel heeft die nuttigt gom arabicum gemengd met drakenbloed en met rozenwater en daaruit gemaakt een pessarium, dat is een pen gelegd in de vrouwen schaamte. Item, pessarium is gemaakt van olijvenolie en lang als een vinger en daarom gesmeerd dat net genoemde stuk alzo dat het wordt gelijk een zetpil en dat gebruiken de vrouwen in hun schaamte en daarom is het onderscheid van een pessarium en suppoost, want de pessaria gebruiken de vrouwen in hun schaamte en de suppoost achter in het achterste onder, dit is dat onderscheid want de vrouwen gebruiken alleen pessaria en niet de mannen, maar suppoost gebruiken vrouwen en mannen.

Vorm.

Dubbel geveerde bladeren. Dit is een struik of boom met recht opgaande grijze takken en ongeveer 5cm lange dorens. Okselstandige, gele bloemtrossen. De plant geeft lange gelede, sterk ingesnoerde tot parelsnoerachtige, dichte en grijs behaarde 8‑12 zadige omhulsels. Is ook gewoon in het Arabische schiereiland, Afrika en India.

Naam.

Dodonaeus;‘Dit doornachtig gewas wordt zelfs in het Grieks Acacia van deze tijden zo genoemd en in het Latijn ook Acacia, dan men noemt het ook Aegyptia spina, dat is doren van Egypte.

Het sap dat uit de hauwen geduwd wordt heet ook Acacia. Dan de apothekers van Duitsland plegen in plaats van dit sap een ander sap te gebruiken dat ze uit de wilde pruimpjes of slehen duwen en dat noemen ze ook Acacia, doch oneigenlijk en onterecht.

De gom die uit deze heester traant is in de apotheken Gumme Arabicum genoemd, dat is gom van Arabië’.

Acacia is de naam van meerdere stekelige bomen en struiken. Het woord is afgeleid van het Grieks voor stekel, ‘axe’, (Latijn acer, acus en acutus) waarbij in het Grieks een verdubbeling van het woord optreedt om het begrip te versterken. De Acacia's zijn vooral bekend geworden door de Arabische gommen die gewonnen worden uit de bast van verschillende soorten. De naam Arabische heeft het te danken aan het feit dat de ten westen van de Nijl gevonden soort uitgevoerd werd via de Arabische havens.

De naam gom, Duits Gummi, komt van Latijn cummi dat met het Griekse kommi is afgeleid van oud-Egyptisch kmj.t, (de klinkers zijn onbekend, van het land Kami, ‘Egypte’?)

Werking.

De gom is bij normale temperaturen in wateroplosbaar en geeft zo een dikke kleverige substantie. Het werd medische gebruikt en was een bestanddeel van de tinte, een kleurmiddel. Verder werd de gom gebruikt voor likeurbereiding, het appreteren van zijde en kantwerk, de mindere soorten werden als kleef- of bindmiddel toegepast. De vervanger hier te lande was de sleedoorn, Prunus spinosa, L., die daarom wel Acacia nostra genoemd werd ofwel ‘valse acacia’. Zie kapittel 26.

Maerlant; ‘Gomme Arabica is een gom in Arabië en daaromtrent die wel daarom groot geld geven omdat het zoveel gezondheid geeft. In Arabië staat een hout waar zo uit loopt met geweld witte gom, dat is de beste, dikke rode dat is de minste, de middelste is bruin/rood. (2) Platearius schrijft haar macht is groot want wie de tong heeft scherp en kwaad, Platearius geeft hem raad dat hij gom in het water doet totdat het smelt en oplost. Die ook spuwt van ziekte, zijn tong wrijft hij er mede, men geeft hem gepoederde gom, een deel en daarbij gepoederde kaneel. Tegen hoest en tegen droogte kan deze gom haar macht getuigen in water met gerst gekookt en ook is het goed in zijn noden die de borst heeft verdroogd, die van vuur pijnen heeft, poeder van gom maakt dat het vergaat met het wit van eieren gemengd’.

Herbarius in Dyetsche; ‘Gummi Arabicum is een gom van Arabië en het lijkt op dragagantum, het heet Arabische gom want in Arabië vind je de beste. Het heeft de kracht om te ontbinden en te verzachten. (2) Opgelost of ontbonden in het water en daarmee de tong geschrabd is goed tegen scherpheid van de tong.

Het poeder van Arabische gom dat je met kaneelpoeder geeft is goed tegen het overgeven uit de ziekte van onthouden. (a) Ook het poeder van Arabische gom met het sap van weegbree is daartegen goed.

(3) Het poeder van deze gom met drakenbloed gepoederd en in rozenwater gemengd is goed tegen vrouwenstonden (dat is menstruatie) en tegen een bloedende loop van het lichaam’.

(a) Anorexia nervosa, eetziekten?


Ein gumwi also genant

Ccii Capitel

Galbanum latine·grece maratetus·arabice hene albege vel Asat vel·

(Die meister spτechen das diþ seÿ ein gummÿ eines stams·und dises ist das beste das do klar ist und das do geleichet olibano und Armoniaco·(Disses gummÿ hencket sich an die henden so man das angreiffet·Diþ gummÿ wirtt gar dicke gefelschet mitt harcze·und mit zerknÿsten bonen und mit armoniaco·(In dem bůch circa instans in dem capitel galbanum beschreiben uns die meÿster unnd spτechen das diþs seÿ heiþ an dem dτitten grade unnd feüchte ann dem ersten·In dem (p·iij·) [235] summer samelt man diþ gummi von einem stamme·Ettlich hauwen in den stam so get safft auþ das wirt auch gar hårte von der sunnen·und diþ ist das beste gummÿ das do weiþ ist unnd lautter und das do geleichet armoniaco. Diþs gummÿ weret lange zeÿt an seiner natur unverseret·

(Der miester Dÿascoτides beschreibet uns in dem capitel galbanum das dises gummÿ gůt seye für das keÿchen des eingenommen dτeü quintin mit wechen eyren oder mit gersten wasser·(Wer do hett ein geschwere in dez haubet der neme galbanum und lege den auff glŭenden kolen und lasse auch den rauch in die nasen lôcher geen es hilffet·(Itez wôlicher frauwen die můûter anff feret als von eÿner stat zů der andern oder die für dem leib geet die neme galbanum und armonicaum ÿegkliches geleich vil unnd werffe dises auff glŭende kolen und lasse den dampff unden auf geen·(Item wôlicher ein hartes milcz hett der neme galbanum und lege den in eþsig dτeÿe tage und seüde den darjnn mit dem gummÿ und darnach seÿhe den eþsig abe und musche darunder baumôle und rŭre dises mit einem spatel und mache darauþ ein pflaster und lege es auff das milcze.

(Plinius wôliche frauw jr zeite nitt hette die neme galbanum und mastix unnd lasse die auch zergeen in ôle und duncke banmwollen in das ôle und mach dar auþ ein pessarium das ist ein zapffen in die schemde der frauwen. (Item wer bôse geschwere hette an seinem leÿbe der lege galbanum darauff die zeÿtiget zů hande·(Platearius galbanum auff kolen geleget und den rauch mit einez tråchter auff den bôse zan gehalten und den also dar gelaþen benÿmmet auch dem zan seÿnen schmerczen·(Item es ist zů mercken das galbanum voτ hÿne gereÿnigeet soll werden ee man den nücze in der årczneÿ also·Nÿmme galbanum und zerlasse dem in einer pfannen und schüdte den in ein kalt wasser zo zertrennet sich der unflat unnd das unreÿn davon und das lauter und das rein von galbano felt zů grunde. (Item man mag es auch seÿen dürch ein tůch so bleibet das unreýn in dem tůch und das klare geet dar durch·(Item wer würm in dem bauch hette d nücze dÿe pillelen die von galbano gemachet sind es tôdte sie und geneÿset davon·[236]

Een gom alzo genaamd.

202de kapittel.

(1) Galbanum Latijn. Grieks maratetus. Arabisch hene albege vel Asat vel. (Ferula gummosa)

De meesters spreken dat dit is een gom van een stam en deze is de beste die er helder is en dat lijkt op olibanum en ammoniacum. Deze gom hangt zich aan de handen zo men dat aangrijpt. Deze gom wordt erg vaak vervalst met hars en met gekneusde bonen en met ammoniacum. In het boek Circa instans in het kapittel galbanum beschrijven ons de meesters en spreken dat dit is heet aan de derde graad en vochtig aan de eerste. In de [235] zomer verzamelt men deze gom van een stam. Ettelijke houwen in de stam en zo gaat sap eruit en dat wordt ook erg hard van de zon en dit is de beste gom dat zo wit is en zuiver en dat lijkt op ammoniacum. Deze gom blijft lange tijd aan zijn natuur onveranderd.

De meester Dioscorides beschrijft ons in het kapittel galbanum dat deze gom goed is voor dat kuchen, dat ingenomen drie drachme met weke eieren of met gerstewater. (2) Wie er heeft een zweer in het hoofd die neemt galbanum en leg dat op gloeiende kolen en laat ook de rook in de neusgaten gaan, het helpt. (4) Item, welke vrouw de baarmoeder uit gaat als van ene plaats tot de andere of die voor het lijf gaat die neemt galbanum en ammonicam, van elk gelijk veel, en werpt dit op gloeiende kolen en laat de damp van onder op gaan. Item, wie een harde milt heeft die neemt galbanum en leg dat in azijn drie dagen en kook dat daarin met de gom en daarna zeef de azijn af en meng daaronder olijvenolie en roer dit met een spatel en leg het op de milt.

(4) Plinius, welke vrouw haar tijd niet heeft die neemt galbanum en mastiek en laat die ook vergaan in olie en drenkt katoen in die olie en maakt daaruit een pessarium, dat is een pen in de schaamte der vrouw. (3) Item, wie kwade zweren heeft aan zijn lijf die legt galbanum daarop, die rijpt het gelijk. Platearius, galbanum op kolen gelegd en de rook met een trechter op de kwade tand gehouden en dat alzo daargelaten beneemt ook de tand zijn smarten. Item, het is te merken dat galbanum voorheen gereinigd zal worden eer men die nuttigt in de artsenij alzo: Neem galbanum en los dat op in een pan en schudt die in een koud water dan scheidt het ongeschikte en onreine daarvan en dat zuivere en dat reine van galbanum valt naar de grond. Item, men mag het ook zeven door een doek en zo blijft dat onreine in de doek en dat heldere gaat erdoor. Item, wie wormen in de buik heeft die nuttigt de pillen die van galbanum gemaakt zijn, het doodt ze en geneest daarvan. [236]

Vorm.

Het is een dik wortelend kruid met ingesneden bladeren. In het voorjaar loopt de plant al vroeg uit, waarbij het groene gewas verfrissend is als venkel. De bloemen verschijnen in groepen van 40‑50 in een scherm.

Naam.

Dodonaeus; ‘‘Galbanum is een gom (of sap) dat ook van een geslacht van Ferula die in Syrië groeit en die Mecopium genoemd wordt. Deze gom heet in het Grieks Chalbanum of Chalbane, in het Latijn en in de apotheken Galbanum en ook wel Mecopium. Het kruid zelf daar deze gom van komt heet in het Latijn Stagonitis, schrijft Plinius’.

Engelse galbanum plant, midden-Hoogduits Galbenkraut, -saft, Galigaen of Galigan,. Het woord galbanum komt van Grieks khalbane, een Semitisch leenwoord. De gom zou in Ex. 30 :34 voorkomen, in het Hebreeuws chelbenah genoemd, en in de zinnebeeldige woning der wijsheid Ecclesiasticus 24: 15-21.

Exodus 30: 34 ‘De Heere zei tot Mozes: Neem u welriekende stoffen: druipende hars, onyx en galbanum’.

Ecclesiasticus 24: 15 ‘een heerlijke geur als de beste mirre, als galbanum, en onyx, en zoete storax’

Gebruik.

Maerlant; ‘Galbanum, als Platearius het kent, is een boom van de Oriënt. Daaruit loopt een gom die galbanum heet daarom. Het loopt uit bij zomers geweld en wordt verhard dan aan het hout.(3) Goed galbanum is puur en wit en zweren laat uitbreken dit. (2) Die lethargie heeft doet slapen of dolen leg galbanum op kolen en laat de rook, het is zijn bate, slaan in zijn neusgaten. Zijn reuk laat serpenten vlieden, men purgeert reuma meteen’.

Galopfel cciii capi

Galla latine·grece cicidos vell halapsa vel lapsana·arabice haffes·

(Der meister Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel galla spτichet das man die neme von den baumen so sie noch nitt zeitig sind und sunderlich die do deicht und schwere und nit lôcherit sind·unnd diþ sind auch dÿe besten und die nüczet man in de årczneÿ·Die grŭnen gall ôpffel sind fast bitter unnd jr gerauche ist stopffen·(In dem bůch circa instans in dem capitel Galla beschreiben uns die meyster und spτechen das do sind zweier hande galôpffel·Dÿe ein sind groþ leichte und lôcherit und die sind nichts wert·und haben kein kraffte in jn·Diee andern findet man in dem landen Asia und affrica und die selbeu sind klein und nit lôchericht und das sind die besten·ir tugent ist stopffen·(Plinius spτichet das diser frucht vil wachþs in Sÿria und egÿpten unnd do selbest ist jr die menge·(Galôpffel sind kalt und trucken an dez andern grade·(Wôlicher einem flüssigen bauch het der neme galôpffel und das weiþ von einem eÿe und eþsiig und müsche das zů samen und mach darauþ ein pflaster und lege es auff dem bauche·(Item mau mag auch dyses bulvers ein nemen mit regenwasser es stopffet fast·(Platearius wer sich sere bτech oben auþs der neme galôpffel und seüde die in eþsig und regenwasser und necze darjnne ein tůch und schlage das aussen auff den magen·

(Item wôliche frawe jr zeÿtte zů vil hette die neme galôpffell und siede dÿe in regenwasser und müsche dar under wegerich safft und mache mit baumôle ein pessarium das ist ein zapffen und neme das in jre scheme es stopffet und hilffet auch fast wol·(Item wer do fast blŭdtet auþ der nasen der müsche galôpffel mit wegerich saffte oder mit dåschen krutte safft und necze ein tůch darjnne und stoþ es in die nasen·

(Item ein pflaster gemachett von galôpffeln gemüschet mit einem eÿes weiþ und auff den schlaff geleget hilfft fast wol unnd stopffet das lauffen geblüdte·(Cassius felix ein meister spτicht (p·iiij·) [237] das bulver von galôpfel gestrichen auf die wunden benÿnpt jr blüdten und machet sÿ zů samen geen also dz man sÿ nit darff hefften. (Item wer do wil schwarcze hare wil machen der nem galôpffel die da deicht und schwere sind und nit lôcherrit und seüde die in ôle und seye dan diþs ôle durch ein tůh und laþe es darnach trucken werden an der sunnen und nÿmme dan disses bulvers und seÿde diþ mit regenwasser und wasche dein hare da mit oder den bart er wirt schwarz·(Item dises bulver vermüschet mit blůt stille wasser genant sanguinaria und in die naþlôcher gethan stillet das blůt·

(Item das mittel in den galôpffeln auff einen gelôcherten zann geleget ist dar zů gůt·Item galôpffel gebulvert und auff faul bôþ wunden geleget ist das faul fleische auff beÿssen und die wunden reÿnigen·

(1) Galappel, 203 kapittel.

Galla Latijn. Grieks cicidos vell halapsa vel lapsana. Arabisch haffes.

De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel galla spreekt dat men die neemt van de bomen zo ze noch niet rijp zijn en vooral die er dicht en zwaar en geen gaatjes heeft en dit zijn ook de beste en die nuttigt men in de artsenij. De groene galappels zijn erg bitter en hun reuk is stoppen. In het boek Circa instans in het kapittel galla beschrijven ons de meester en spreken dat er zijn twee soorten galappels. De ene zijn groot, licht en met gaten en die zijn niets waard en hebben geen kracht in zich. Die andere vindt men in de landen Azië en Afrika en diezelfde zijn klein en niet met gaten en dat zijn de besten, hun deugd is stoppen. Plinius spreekt dat deze vrucht veel groeit in Syrië en Egypte en daar is nu ook de menigte. Galappels zijn koud en droog aan de andere graad. Wie een vloeiende buik heeft die neemt galappels en dat witte van een ei en azijn en meng dat tezamen en maak daaruit een pleister en leg het op de buik. Item, men mag ook dit poeder innemen met regenwater, het stopt erg. Platearius, wie zich zeer braakt boven uit die neemt galappels en kookt die in azijn en regenwater en nat daarin een doek en sla dat uit op de maag.

Item, welke vrouw haar tijd te veel heeft die neemt galappels en kook die in regenwater en meng daaronder weegbreesap en maak met olijvenolie een pessarium, dat is een pen, en neem dat in haar schaamte, het stopt en helpt ook erg goed. Item, wie er erg bloedt uit de neus die mengt galappels met weegbreesap of met tasjeskruidsap en nat een doek daarin en stoot het in de neus.

Item, een pleister gemaakt van galappels gemengd met een eiwit en op de slaap gelegd helpt erg goed en stopt dat lopende bloeden. Cassius Felix, een meester, spreekt [237] dat poeder van galappel gestreken op de wonden beneemt hen dat bloeden en maakt ze tezamen gaan alzo dat men ze niet hoeft te heffen. Item, die zwart haar wil maken die neemt galappels die er dicht en zwaar zijn en niet met gaten en kook die in olie en zeef dan deze olie door een doek en laat het daarna droog worden aan de zon en neem dan dit poeder en kook dit met regenwater en was je haar daarmee of de baard, het wordt zwart. Item, dit poeder vermengt met bloedkruid water, genaamd Sanguisorba minor, en in de neusgaten gedaan stilt dat bloed.

Item, dat middelste in de galappels op een tand gelegd met gaten is daartoe goed. Item, galappels gepoederd en op vuile kwade wonden gelegd is dat vuile vlees uit bijten en de wonden reinigen.

Vorm.

Alles uit Dodonaeus; Deze Galla is tweevormig, zo Dioscorides en Galenus die beschrijven, de ene is groot en de ander klein. De kleine galnoot is klein, vast en stevig, gaaf en geheel en geenszins met gaten of doorboord en is zo rond als een bolletje of balletje. De grote galnoot is ook wel rond, maar is groter dan de voorgaande en bleek of geelachtig van kleur, met gaten of als doorboort en van binnen vozer en niet zo vast. Dan aangaande de landen daar deze dingen meest groeien, zo is het te weten dat de galnoten in Italië, Spanje en Bohemen dikwijls aan de eikenbomen gevonden worden, maar hier te lande en ook niet in Hoogduitsland zal men er ze niet aan de eiken vinden. Dan de eikenappeltjes worden hier te lande op de bladeren dikwijls genoeg gezien.

Naam.

(1) De galnoten heten in het Grieks Cecis en in het Latijn Galla en in onze taal galnoten, zoals gezegd is, in de apotheken en in Italië ook Galla, in het Hoogduits Galopffel.

Gebruik.

De galnoten, te weten de kleine, zijn droog tot in de derde graad, maar koud in de tweede, dan ze zijn zeer scherp en wrang om in te nemen en daarom kunnen ze de weke en zwakke of losse leden of delen van het lichaam ineen trekken en vaster maken en laten dat overvloedig vlees verdwijnen, daarop gestrooid of in water of azijn geweekt en daarmee gestreken. Die kleine galnoten zijn ook nuttig om alle zinkingen en katarren van overvloedige vochtigheden te verdrogen en terug te drijven en vooral alle zwellingen en puisten van het tandvlees, amandelen, keel en alle inwendige of uitwendige delen van de mond.

De grote galnoten zijn ook droog makend en tezamen trekkend van aard, doch zoveel minder dan de kleine omdat ze minder wrangheid in hun smaak hebben en daarom zijn ze goed gekookt, gepoederd en pap of pleistervormig op de hete gezwellen en ontsteking van het fondament en op de uitvallende aarsdarm gelegd. Dan als er geen grote tezamen trekking in nodig is kookt men ze in water, maar in wijn en liefst in wrange wijn als het gebrek meer tezamen trekking vereist.

Gebrande galnoten stoppen alle vloed en bloedloop en zijn fijner van stof en dunner van delen en ook meer droog makend van krachten dan de ongebrande galnoten, dan om die zoals het behoort te branden of te bereiden zal men die op hete kolen leggen totdat ze gans staan en gloeien en daarna moet men ze met azijn of wijn uitdoen of blussen.

ein stein also genant

Das cciiii Capitel

Gagates latine et grece·

(Dyascoτides spτichet das dÿses seÿe ein edel gestein der geleichet an seÿner gestalt dem augsteine·(Disen stein findet man auch in dem lande Bτitania beÿ dem staden des môτes·auch findet man dÿser stein gar vil in engelland. Etlich diseer stein sind von farben schwarcz·Etlich gele unnd gar dnrchleütig·dise sinde anen bede gůt genüczet in der erczneÿ. (Albertus spτicht das diser steine beneme des teüfels macht den an dem leibe getragen·

(Item wôlicher disen stein an zündet der bτennet in wasser od in was feüchtikeit den leget verleschet er nitt·(Diser stein geleget in wasser dτey tage diþ wasser getruncken ein frauwe dÿe ein kindt sol geberen wirt vonn stund erlôset von der geburt·Item ein meister Enax genant spτichet in seynem lapidario das dÿses seÿ ein edel gestein seÿner tugent halben·wen er benÿmmet alle teüfels melancole·(Item wiltu wissen ob ein ein junckfrauwe sey oder nit so nÿmme diþ steÿnes und zerstoþ jn zů bulver und gebe dises einer jungckfrrauwen jr unwissnden wÿe du kanst ist sÿ ein reÿne jungckfrauw so helte sÿ dem beÿ jr·ist sÿ keÿn so můþ sÿ von stund jren harn ab schlagen wider jren willen·Von dÿsem stein lese daz bůch Pandecta das·ccccvj·capitel findest du die warheit· [238]

Een steen alzo genaamd.

Dat 204de kapittel.

(1) Gagates Latijn en Grieks. Git of gagaat.

Dioscorides spreekt dat dit is een edele steen die lijkt aan zijn gestalte op de barnsteen. Deze steen vindt men ook in het land Brittannië bij de plaatsen aan de zee, ook vindt men deze steen erg veel in Engeland. Ettelijke van deze stenen zijn van kleur zwart. Ettelijke geel en erg doorzichtig en deze zijn alle beide goed genuttigd in de artsenij. (3) Albertus spreekt dat deze steen beneemt de duivel zijn macht, dan aan het lijf gedragen.

Item, wie deze steen aansteekt dan brandt het in water of in welke vochtigheid het dan ligt blust het niet. (2) Deze steen gelegd in water drie dagen en dit water gedronken een vrouw die een kind zal baren wordt van stonden verlost van de geboorte. En een meester, Enax genaamd, spreekt in zijn lapidario, dat dit is een edelsteen vanwege zijn deugd want het beneemt alle duivelse melancholie. (4) Item, wil u weten of het een jonkvrouw is of niet zo neem deze steen en stoot die tot poeder en geef dit een jonkvrouw haar onwetend als u kan, is ze een reine jonkvrouw dan houdt ze het bij zich, is ze dat niet dan moet ze van stonden af haar plas afzetten tegen haar wil. Van deze steen lees dat boek Pandecta dat 406de kapittel vind u de waarheid. [238]

Vorm.

Het is een rijke, zwarte vorm van lignite die heel goed gepolijst kan worden en dan als sier gebruikt. Het is een polijstbare soort kool met een fluweelachtige zwarte of donkerbruine glans.

Het is een organisch product en ontstaat in de natuur door een bitumineus proces waarbij hout, dat door verrottingszwammen eerst geheel doorweekt is, daarin ondergaat waarna het door een of andere veen of kleilaag bedekt en ingekoold wordt. Het is een koolzwarte, soms donkerbruin, glanzende, ondoorzichtige, ruw brekende en zeer bitumeuze kool die deels in Tertiarlagen, deels in oudere lagen voor komt. Een soort verhard hout. Hardheid 3-4, s.g. 1.30-1.40. soms lichter en drijft op het water. Om bruikbaar te zijn moet het voldoende hard en volkomen homogeen zijn en de houtstructuur geheel verloren hebben, bovendien fraai zwart zijn en zich goed laten polijsten. Door wrijven wordt het ook elektrisch net als barnsteen en vandaar bekend als zwart barnsteen. Het komt voor in Württemberg en vooral mooi is het in Engeland bij Whitbey in Yorkshire, ten zuiden van Middlesburough, Asturië, Saksen bij Duben, Zweden en Z. Frankrijk.

Naam.

(1) Git of gagaat heet in Duits Gagat of Gagatkohle, (=Pechkohle, Schwarzer Bernstein, Schwarzer Agtstein of Agstein) Frans jais, Engels jett of jet: gitzwart, van oud-Frans jaiet, van Latijn en dat van Grieks gagates lithos; steen gagaat, waarschijnlijk is de naam afkomstig van Gagas in Lycië, een rivier in Turkije. Dioscorides schrijft 60 jaar na Chr.; ‘Die gagaat is de beste die gemakkelijk ontbrandt en daarbij naar asfalt ruikt, het is geheel zwart en drijft op water.’

De Duitse schrijvers verwarren het met amber alsof het er een soort van is. (vanwege zijn elektrische kwaliteiten)

Gebruik.

Maerlant: ‘Gagates, is een steen die geheel zwart, licht en niet bar hard is. In Lycië was het eerst gevonden en in Brittannië dat nu tegenwoordig Engeland heet. Wrijft men er mede, van naturen trekt hij ter plaatse kaf en schaafsel van stro aan. Die het water laden en staan alzo, die raad ik dat ze dragen, hij laat vaste tanden staan die waggelen, genat in water en dan eraan gestreken. (2) Vrouwen die menstruatie breken die laat hij gelijk genezen. Maar hij wacht zich wel van deze die met het grote euvel (epilepsie) is besmet en als hij het ruikt kan hij aardig snel vallen en daar de (3) kwade geest uitroepen, ze zwijgen als ze de rook ruiken. Tegen toverij is het ook goed. Voor vrouwen die in arbeid gaan is het nuttig dat men ze in drie dagen in water legt en het water drinken, zij zouden erbij genezen. (4) Met het water, zoals dat men zegt, is het dat men maagden te proeven pleegt’.

negelin kraut oder

benedicta ccv capi

Garioffilata latine·grece lapagum·

(Die meister spτechen das dyses seÿ ein kraut und geleichet d odermÿnge an den blettern und hat ein wurczel die reücht geleich den negelin gariofili genantt. (Item etlich meister heissen gariofillata sana munda oder enancia oder pes lepoτis oder oculis lepoτis·Gariofilata ist heÿþ und auch trucken an dem andern grad. (Item garioffilatum heiþt ein confect gemachet auþ negelin·

(Item in dem bůch circa instans beschreÿben uns die meÿster und spτechen das garioffilata gar vil tugent in jm habe und doch dÿe bletter meer dan die wurczel·

(Die bletter nüczet man in d erczneÿ und gar selten die wurczell·So die bletter frisch sind so baben sye vil meer tugent in jn wan so sie alt sind. (Garioffilata getrucket werent nit lenger dan eine jar·(Diascoτides dises krautt gestossen und den safft gelassen in die fisteln heilet sÿe·(Auch dienet dÿser safft gar wol der bτesthafftig wåre in dem mund·(Itez garioffilata und tag und nacht genant paritaria gesotten in regenwasser und die geleget voτn und hinden auff den bauch benemen das krümmen·(Item wôlicher ein bôsen magen het und nit wol deüwen môchte der siede garioffilata in wein und trincke den·(Der meister Galienus in dem sechsten bůch genant simplicium farmacoτnm in dem capitel lapagum idest gariofilata seu oculus lepoτis beschreÿbet uns und spτich das dises kraute den menschen fast sere dôτre·

(Und davon getruncken benÿmmet den fluþ des hauptes wie d sein mag·[239]

(1) Nagelkruid of

Benedicta, 205de kapittel.

Gariofilata Latijn. Grieks lapagum. (Geum urbanum)

De meesters spreken dat dit is een kruid en lijkt op agrimonie aan de bladeren en heeft een wortel die ruikt gelijk de kruidnagel, gariofili genaamd. Item, ettelijke meesters noemen het gariofillata (2) sana munda of enancia of pes leporis of oculis leporis. Gariofilata is heet en ook droog aan de andere graad. Item, garioffilatum heet een confectie gemaakt uit kruidnagels.

Item, in het boek Circa instans beschrijven ons de meesters en spreken dat garioffilata erg veel deugd in hem heeft en toch de bladeren meer dan de wortel.

De bladeren nuttigt men in de artsenij en erg zelden de wortel. Zo de bladeren vers zijn zo hebben ze veel meer deugd in zich dan zo ze oud zijn. Garioffilata gedroogd duurt niet langer dan een jaar. (3) Dioscorides, dit kruid gestoten en het sap gelaten in de etterwonden heelt ze. Ook dient dit sap erg goed de gebrekkig is in de mond. Item, garioffilaten en glaskruid, genaamd Parietaria, gekookt in regenwater en dat gelegd voor en achter op de buik beneemt dat krommen. (4) Item, wie een kwade maag heeft en niet goed verduwen mocht die kookt garioffilata in wijn en drinkt het dan. De meester Galenus in het zesde boek genaamd simplicium farmacorum in het kapittel lapagum, id est gariofilata seu oculus leporis, (5) beschrijft ons en spreekt dat dit kruid de mensen erg zeer droogt.

(6) En daarvan gedronken beneemt de vloed van het hoofd waar dat zijn mag. [239]

Zie kapittel 179 over benedictenkruid.

Vorm.

Dodonaeus; ‘Tamme pimpinella heeft langworpige bladeren die van vele bladeren bijeen tezamen gesteld staan aan een steeltje en waarvan elk blad alleen rondachtig is en aan de kanten wat gekarteld en wat ruw of harig, tussen de bladeren spruit een steel niet geheel zonder bladeren en wat gevoord of gestreept, op de top ervan staan ronde kopjes die kleine purperen bloempjes voortbrengen en daarna kantige zaadjes die als kleine druifjes tezamen bijeen gesteld zijn. De wortel is lang. Dit kruid is de pompoenen of komkommers enigszins gelijk van reuk’.

Naam.

(1) Dit kruid wordt van de nieuwe kruidbeschrijvers op het Latijns Pimpinella genoemd en ze geven dat een toenaam Sanguisorba omdat daarmee van de andere Pimpinella te onderscheiden, dan men heeft het dikwijls alleen met de naam Sanguisorba of Sanguinaria gevonden. Gesnerus heeft het liever Peponella genoemd omdat het de reuk van de pompoen zo dichtbij schijnt te komen, als gezegd is. Andere noemen het Pampinula of Bipennula en meer andere Solbastrella, de Hoogduitsers noemen het Rolbleskraut, Herr Gotts bartlin, Blutkraut, Megelkraut, de Nederduitse pimpinelle, de Fransen sanguisorbe en de Engelsen burnet. Men noemt deze kruiden ook Bipinella in het Latijn, in het Hoogduits Blutwurtz of Blutkraut naar het Latijnse Sanguisorba’.

Gebruik.

(1) Herbarius in Dyetsche; ‘Gariofilaet, Gariofelcruyt, Gariofilata, Sanamuda, Avancia of Lapagus dat is allemaal hetzelfde. Het is een kruid dat heet en droog is in de tweede graad. Dit kruid heeft grote kracht in de bladeren en nog meer dan in de wortels, daarom doe je de bladeren met de wortels in medicijnen en groen zijn ze van grotere kracht dan droog. Nagelkruid heeft macht te om ontbinden, te verteren en te openen. Het heet nagelkruid omdat het een reuk heeft die op de kruidnagels lijkt. Om de stonden te laten komen maak je zo een stoving: ‘Kook nagelkruid, hanenkam en bijvoet in wijn, dan doe je er een spons in en leg die op de baarmoeder’. Een suppoost of een pessarium dat gemaakt is van het sap van nagelkruid, bijvoet en mirre dat tezamen gemengd en in de baarmoeder gedaan wordt doet hetzelfde.

(4) Om de vertering te versterken, ook tegen pijn van de maag of van de darmen en tegen wind die uit koudheid komt kook nagelkruid, munt en galigaan in wijn.

(6) Tegen hoofdpijn van winden dat uit koude zaken komt kook nagelkruid en koriander in wijn.

Nagelkruid met haar welriekende geur is goed voor het hart en daarom is wijn waar nagelkruid met kaneel en foelie in gekookt is goed tegen ontsteltenis van het hart.

(3) Het sap van nagelkruid dat je met wat Spaans groen in de lopende gaten doet geneest de lopende gaten.

Tegen koliek en de onderbuikspijn, kook wijn waar kaneel en hazenoren in zijn en drink het.

5() Als je het sap van nagelkruid met weegbreewater mengt droogt het zeer en de vochtigheid van het lichaam verdroogt het genoeg, Pandectus in het kapittel van nagelkruid’.

Herbarijs; ‘Gariofilate, dat is glorifilate, en is heet en droog in de 2de graad. De wortels gaan in medicijnen en hebben meer krachten vers dan droog. Nochtans houdt men ze 1 jaar goed. En daarom noemt men ze gariofilaet omdat ze bijna ruiken als kruidnagels.

Die wortel gekookt in wijn en gedronken is goed tegen winderigheid en tegen pijn in de maag want het verteert zeer de spijs. En ze heelt wonden en is goed in wonddranken. En de rook ontstopt de hersens en de neus’.

granat opfel ccvi ca

Granatum latine vel poma granata·grece malum punicum·arabice hoτnam·

(Der meister Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel hoτnam id est granatum beschreibat uns und spτicht das sind zweÿer hande·ein sind sauer·die andern sŭsse·und die sauren sind kalte und trucken an dem anderen grade·und die sŭssen kalt an dem ersten und feücht an dem anderen grade·(Der wirdig meister avicenna in seinem andern bůch in dem capitel granatum beschreibet uns und spτichet das die sauren granat ôpfell genüczt nemen hin coleram nigram und sunderlich die mit wein gesotten unnd den getruncken. (Die kôτner in den granat ôpffelen gemüschett mitt hônig und die bôsen hiczigen blatern damitt geschmierett zeühet vil hicze darauþ·Die sŭssen granat kôτner sind besser dan die ersten und die kern sind alle zeit besser dan die schelczen·Dÿe kern von dem sŭssen gestossen und die gemüschet mit hônig und die blatern damit gschmiert hinder den oτen hilffet und heilet die·

(Die kern der sŭssen sind dem magen gůt·aber die kerne d sauren sind dem magen schedlich·

(Der meister avicenna in dem bůch genant de viribus coτdis spτichet das granat ôpffel sterckent das hercze und die lebern unnd sunderlichen die sūssen·(Serapio spτicht das die sauren granat ôpffel machen harmen und sind gůt dem das schwindel gefeerd ist·[240]

(1) Granaatappel, 206de kapittel.

Granatum Latijn vel poma granata. Grieks malum punicum.Arabisch hornam. (Punica granatum)

De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel hornam, id est granatum, beschrijft ons en spreekt dat het is tweevormig, een is zuur en de andere zoet en de zure zijn koud en droog aan de andere graad en de zoete koud aan de eerste en vochtig aan de andere graad. De waardige meester Avicenna in zijn andere boek in het kapittel granatum beschrijft ons en spreekt dat de zure granaatappel genuttigd neemt heen coleram nigram en vooral die met wijn gekookt en dan gedronken. (2) De korrels in de granaatappels gemengd met honing en de kwade hete blaren daarmee gesmeerd trekt veel hitte daaruit. De zoete granaatkorrels zijn beter dan de eerste en de kernen zijn alle tijd beter dan de scherpe. De kernen van de zoeten gestoten en die gemengd met honing en de blaren daarmee gesmeerd achter de oren helpt en heelt die.

De kernen van de zoeten zijn de maag goed, maar de kernen van de zuren zijn de maag schadelijk.

De meester Avicenna in het boek genaamd de viribus cordis spreekt dat granaatappel versterkt dat hart en de lever en vooral de zoete. Serapio spreekt dat de zure granaatappel maakt plassen en zijn goed die de duizeligheid gevaarlijk is.[240]

Zie kapittel 73 voor granaatbloemen.

Vorm.

De granaatappel is een kleine, bossige en vaak scheefgegroeide boom. De lancetvormige, tegenoverstaande en altijdgroene bladeren zijn vaak stekelig gepunt. De geelrode kelk is een wijde beker die in vijf tot zeven lobben uitloopt die vastgroeien aan de top van de vrucht.

Naam.

Dodonaeus;‘Dit gewas heet in het Latijn Malus Punica, in het Grieks, in onze taal granaten of granaet-bomen. De vrucht of appel van dit gewas heet ook in het Grieks Rhoa of Rhoea, in het Latijn Malum Punicum, in de apotheken Malum Granatum of Pomum Granatum, hier te lande granaet-appel, in Hoogduitsland Granat opffel’.

Punica was de naam van Carthago, (een Phoenische nederzetting), vandaar heet de vrucht Malum punicum, ‘appel van Carthago’. Die naam verkreeg het waarschijnlijk nadat de Romeinen de rijkdom aan granaatappelen in de kolonies van Carthago leerden kennen. De oorsprong van het woord is mogelijk punicem, ‘rood’, de bloemkleur. Ponum granatum betekent een ‘vrucht of appel met zaden of granaten’, het Latijnse granatum werd in oud-Frans grenata, en pume grenate werd tot grenadier.

Gebruik.

De vrucht heeft de vorm van een appel, een harde schil en roze vlees dat tamelijk zoet van smaak is. De vrucht zit verder vol met zaden, de granaten. De zachte zaden worden wel met suiker gegeten of gedroogd. Uit de vruchten wordt al sinds de oudheid en in Salomons dagen verfrissende dranken gemaakt (Hooglied 8:2) of een siroop, de grenadine of granadine, wat een aangename drank is voor de reizigers in die streken. De schil levert nu kleur en smaak aan Campari. De granaatappelschil werd gebruikt in de geneeskunde, bevat veel looizuur en een aantal vergiftigde alkaloïden die een middel zijn tegen lintworm en tegen dysenterie.

Maerlant; ‘Malum punicum is een boomvrucht die men nuttigt in hete zuchten en heet naar het land Punica uit het land van Afrika want daar was het waar men ze het eerst vond, nu groeien ze in menig land,

pomme granaten heten ze algemeen want ze hebben vele greinen. Mala granata is de bomen naam, die deze appel droog nam en legt ze droog zonder lucht dan blijven ze twee jaar goed, de vrucht is soms zuur, soms zoet, heeft men ze gehad, de zoete zijn heet en nat en de zure droog en koud. Die een slechte kleur heeft is het beste dat men hem de zure brengt, het sap met suiker gemengd laat de maag goed verteren,

Ook zijn ze goed tegen spuwen. Het beste zijn die zure die men vindt want de zoete maken wind’.

Herbarius in Dyetsche; ‘Appelen van granaten zijn soms zoet en soms zuur, de zure zijn het meest zuurachtige of bitterzuur. Alle granaten zijn van goede vochtvermenging, goed voor de maag en geven weinig voedsel, de zoete zijn goed van smaak, anders dan dat ze de maag weinig verwarmen en daarom zijn ze niet zo goed voor diegene die koorts hebben. Zure, die zijn beter. Het sap van granaten stopt het lichaam. Het sap in water gedaan en het te drinken gegeven is goed tegen het bloed spuwen en tegen de rode bloedgang. (a) Het sap met honing gemengd is goed tegen (2) zweren van de mond.

Zoete granaatappelen zijn koud in de eerste graad en nat in de tweede. Zure granaatappelen zijn koud en droog in de tweede graad. Zure granaten bedwingen rode gal en verbieden het toelopen van de overvloed naar het ingewand, vooral de wijn van zure granaten volgens Pandecta en Avicenna’.

(a) Fluxum ventris.

scharlach ccvii cap

Gallitricum sive centrum galli latine·grece et arabice gerebotanum·

(Der meister Plinius beschreibet uns und spτicht das dises sÿ gar ein scharpffs kraut czů nůczen in dem leibe·Dÿses krautte hatt einem scharpffen gerauch und wechþet gar geren in den gårten. (In dem bůch circa instans in dem capitel gallitricum steet geschrÿben das seÿ heiþ und trucken an dem andern grade·(Item dises krautt gesoten mit waþer und die frauwe damit unden auff gehebet reÿniget die můter und bτinget jr kranckheit·(Diascoτides diþ krautes samen ist fast gůtte den augen den gestossen und mitt fenchel safft darein gelassen·

(Dÿser same benÿmmet auche ein kranckheit der augen genant Nicabτius oder alÿahar das ist so der mensch des tages nit sicht und sicht doch des nachtes d soll disen samen beÿ jm tragen und des nücze mitt fenchel wasser und die augen damitt streichen als obgeschrÿben steet·(Platearius diser bleter genüczet neŭn tage nach einander des ersten tages eins den andern zwey·den dτitten dτeÿ und also biþ anff dem neünten tage neŭn bletter der wirt ledig aller febτes die manich jare und tage geweret haben·

(Dise bletter gesoten in weine und den getruncken bτingt winde den dårmen·(Item schrlach saffte genüczet mitt steinbτech samen ist auch gůt für dem steine·

(1) Scharlei, 207de kapittel.

Gallitricum sive centrum galli Latijn. Grieks en Arabisch gerebotanum. (Salvia sclarea)

De meester Plinius beschrijft ons en spreekt dat dit is erg een scherp kruid te nuttigen in het lijf. Dit kruid heeft een scherpe reuk en groeit graag in de tuin. In het boek Circa instans in het kapittel gallitricum staat geschreven dat het is heet en droog aan de andere graad.(2) Item, dit kruid gekookt met water en de vrouw daarmee van onder af gebaad reinigt de baarmoeder en brengt haar ziekte. (3) Dioscorides, dit kruid zijn zaden zijn erg goed de ogen, dan gestoten en met venkelsap daarin gelaten.

Dit zaad beneemt ook een ziekte der ogen genaamd nicabrius of aliahar, dat is zo de mens op de dag niets ziet en ziet toch ’s nachts, die zal deze zaden bij hem dragen en dat nuttigen met venkelwater en die ogen daarmee bestrijken zoals opgeschreven staat. Platearius, deze bladeren genuttigd negen dagen na elkaar, de eerste dag een, de tweede twee, de derde drie en alzo tot op de negende dag negen bladeren, die wordt leeg van alle koortsen die vele jaren en dagen geduurd hebben.

Deze bladeren gekookt in wijn en dan gedronken brengt wind de darmen. Item, scharleisap genuttigd met steenbreekzaden is ook goed voor de steen.

(a) Rhinanthus alectorolophus Poll, Dodonaeus in 1640: ‘De Nederlanders noemen het vaak hanecammekens en daarvan is het in het Latijn ook Crista Galli en Gallinacea Crista genoemd,. Sommige houden dat voor de Alectorolophos of voor de Mimmulus herba van de ouders. Andere zeggen dat het ook Centrum Galli mag heten omdat het net zo goed als de scharlei aan de hanen voorgeworpen wordt en die een verwekking geeft om te kampen’.

Engelse yellow cockscomb of yellow rattle, Duitse Hahnenkamm. De plant is opgedragen aan Sint Peter. Het was een haan die drie keer kraaide toen Petrus Jezus verloochende, Franse herbe Sainte Pierre. Ratelaar naar de rammelende zaaddoosjes. Hanenkam is een vertaling van Alectorolophus.

Maar dit kruid is weer vrijwel niet gebruikt bij vrouwenziektes, ook niet voor de ogen. De afbeelding geeft een afbeelding die goed op salie zou kunnen slaan.

Vorm.

Opstaande stengels zijn vertakt en bovenaan klierachtig behaard. De scharlei is een tweejarige, het eerste jaar wordt een groot grijs bladrozet gevormd, grote en langwerpige bladeren met hartvormige voet, dubbel gekarteld en rimpelig, groen en zacht behaard. Het tweede jaar komen de lipbloemen in sterk vertakte pluimen met 2-4bloemige kransen, licht paars met witte onderlip, klokvormige kelk is klierachtig behaard. Opvallend zijn ook hier de grote roze, wit of lila schutbladen in juli/augustus. Heeft een sterke geur, voor sommigen onplezierig.

Naam.

Dodonaeus; ‘De eerste en gewoonste soort van deze kruiden is hier te lande van de Nederduitsers gewoonlijk scharleye genoemd, van de Hoogduitsers Scharlach, de apothekers noemen het Gallitricum in het Latijn, dan men noemt het ook wel Orvala of Orvalla, Tota bona, Sclarea, Scarlea, Centrum Galli en Matrisalvia’.

Platearius zegt; ‘Gallitricum alio nomine centrum galli dicitur’. Herbarius in Dyetsche;’ Hanencam of gallitricum of centrum galli’ (a)dat zou ook op Rhinanthus minor kunnen slaan). Gart; scharlach, Gallitricum sive centrum galli latine.

(3) Het zaad zwelt op in water en deze zachte spanen werden in de ogen gedruppeld die dan gaan tranen en zo werd het gezicht geschoond of werd een vervelende irritatie verwijderd, zo werd clarie tot clear-eye, eyeseeds en zelfs tot Oculus Christi. Scarleia en later Scharleya, bij Hildegard, Scharlach bij Bock van middeleeuws Latijn sclarea.

Gebruik.

Herbarius in Dyetsche; ‘Hanencam, Gallitricum of Centrum galli is heet en droog en is de eerste soort van Verbena. (2) Hanenkam heeft kracht om de baarmoeder te purgeren als je het zo klaar maakt: ‘Neem het sap van hanenkam en het sap van bijvoet, van elk een pond; averone, venkelzaad, anijs en peterselie, van elk een halve hand vol; kaneel en galigaan, van elk een drachme; dit kook je tezamen in wijn tot dat de helft verkookt is, als je het door een doek gedaan hebt doe je er afgeschuimde honing bij en van deze drank drink je ’s morgens en ’s avonds zo je wil of zoals het voor van anderen gezegd is’. Als het klaar is, neem deze purgatief die je zo maakt: ‘Neem terepigre galieni, drie drachmen; van dyasiniconis, een drachme; Cassia fistelen die vers uit getrokken zijn, een half ons; meng het met de voor genoemde drank zodat je genoeg hebt voor een teug’. De volgende dag neem je dyanbra of likkepot de gemmis (1) of koninklijk suiker om te versterken. Als je tenslotte een bad van geurend water met de kruiden die daartoe dienen klaar maakt zal dit de gezuiverde baarmoeder klaar maken om te ontvangen. De kruiden die tot dit bad dienen voor de baarmoeder zijn melisse, bijvoet of bijvoet, gallitricum (dat is hanenkam) hysop, wilde marjolein, munt etc. Na het bad neemt ze een drachme metridatum en water van bijvoet want het zal in deze zaak zeer helpen. De volgende dagen maak je met eenzelfde spons op de baarmoeder een stoving die in het kooksel van hanenkam en van bijvoetwater in wijn is geduwd en dit moet je er dik op doen, want hiermee moet je de baarmoeder, die verkouden is, het allerbeste gereed maken om te ontvangen. Voor het eten moet je het beste suiker mengen of gewoon suikerwerk om de maag en andere leden te versterken. Platearius’.

Herbarijs; ‘Gallitricum of centum galli is heet en droog. (2) En dit kruid gekookt in wijn en de vrouwe daarmee beneden gewassen en gestoofd zuivert de baarmoeder wat van het kind achterblijft’.

wilder scharlach

Das ccviii capi

Gallitricum agreste latine·

(Dÿe meister spτechen gemeinklich das kraut habe alle eÿgenschafft mit dem foτden allein daz diþ nitt dienet zů dem febτis alþ hie voτ steet·Diþs ist warm und trucken an dem ende des andern grades·und sol genüczet werden·zů den augen geleich dem erstenn·Auch spτechenn die meister das diþ gar nahe tugent hab geleich dem kraut genant verbena· [241]

(1) Veldsalie.

Dat 208ste kapittel.

Gallitricum agreste Latijn. (Rhinanthus alectorolophus)

De meesters spreken algemeen dit kruid heeft alle eigenschappen met de vorige, alleen dat dit niet dient tot de koortsen zoals hiervoor staat. Dit is warm en droog aan het eind van de andere graad en zal genuttigd worden tot de ogen gelijk de eerste. Ook spreken de meesters dat dit erg gelijke deugd heeft gelijk het kruid genaamd (2) Verbena. [241]

Zie kapittel 157 en 207.

(2) Dan is dit de hanenkam waar Herbarius in Dyetsche over sprak; ‘Hanencam, Gallitricum of Centrum galli is heet en droog en is de eerste soort van Verbena. Hanenkam heeft kracht om de baarmoeder te purgeren als je het zo klaar maakt: ‘Neem het sap van hanenkam en het sap van bijvoet, van elk een pond; averone, venkelzaad, anijs en peterselie, van elk een halve hand vol; kaneel en galigaan, van elk een drachme; dit kook je tezamen in wijn tot dat de helft verkookt is, als je het door een doek gedaan hebt doe je er afgeschuimde honing bij en van deze drank drink je ’s morgens en ’s avonds zo je wil of zoals het voor van anderen gezegd is’. Als het klaar is, neem deze purgatief die je zo maakt: ‘Neem terepigre galieni, drie drachmen; van dyasiniconis, een drachme; Cassia fistelen die vers uit getrokken zijn, een half ons; meng het met de voor genoemde drank zodat je genoeg hebt voor een teug’. De volgende dag neem je dyanbra of likkepot de gemmis of koninklijk suiker om te versterken. Als je tenslotte een bad van geurend water met de kruiden die daartoe dienen klaar maakt zal dit de gezuiverde baarmoeder klaar maken om te ontvangen. De kruiden die tot dit bad dienen voor de baarmoeder zijn melisse, bijvoet of bijvoet, gallitricum (dat is hanenkam) hysop, wilde marjolein, munt etc. Na het bad neemt ze een drachme metridatum en water van bijvoet want het zal in deze zaak zeer helpen. De volgende dagen maak je met eenzelfde spons op de baarmoeder een stoving die in het kooksel van hanenkam en van bijvoetwater in wijn is geduwd en dit moet je er dik op doen, want hiermee moet je de baarmoeder, die verkouden is, het allerbeste gereed maken om te ontvangen. Voor het eten moet je het beste suiker mengen of gewoon suikerwerk om de maag en andere leden te versterken. Platearius’.

Vorm.

De grote ratelaar wordt meestal hoger, 50-80cm, met bredere en gezaagde bladeren en is gewoonlijk de grootste en stevigste van het geslacht, meer bossig en wat hariger. Gele bloemen van mei tot augustus.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘De Nederlanders noemen dit onkruid ratelen en gele ratelen, vaak hanecammekens en daarvan is het in het Latijn ook Crista Galli en Gallinacea Crista genoemd, in het Hoogduits Gal Rodel. Sommige houden dat voor de Alectorolophos of voor de Mimmulus herba van de ouders’.

Duitse Hahnenkamm, hanenkam is een vertaling van Alectorolophus. Ratelaar naar de rammelende zaaddoosjes.

Gebruik.

Dodonaeus; ‘Hoedanig deze hanenkammetjes van aard of krachten mogen wezen is van niemand tot noch toe niet zeker bevonden of onderzocht geweest want men houdt ze voor een onnut en nergens toe geschikt gewas of onkruid.

De bladeren van hanenkammetjes zijn wel wat tezamen trekkend van smaak, nochtans worden ze nergens in gebruikt. Maar de zaden zijn van sommige geprezen geweest om de gebreken van de ogen te genezen wat nochtans meestal vals en bedrieglijk gevonden wordt want ze nemen de Crista Galli of deze hanenkammetjes voor het Galli centrum, dat is voor de scharlei, wiens zaad tussen de oogschellen en leiden het velletje herwaarts en derwaarts met het keren van de ogen zonder enige pijn te voelen, zo zij zeggen, en dan werkt dat door zijn droge koude tezamen trekkende kracht op zo’n manier dat de hete gebreken van de ogen daardoor genezen worden. Dan, naar onze mening, het zaad van scharlei dat effen en gladder en beter tot de gebreken is zou daar nuttiger in gebruikt mogen worden. Andere zeggen dat het ook Centrum Galli mag heten omdat het alzo goed als de scharlei aan de hanen voorgeworpen wordt en die een verwekking geeft om te kampen’.

hyrsen ccix capitel

Geguers grece·latine milium arabice dochen·

(Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel dochen id est milium spτichet das diþs seÿe ein same eins krauts und dem nüczet man in der kost·diser same bτinget dem menschen dÿe allerminst krafft under allen gekoτten kosten·(Diser same machtt mager den menschen und doτret alle feüchtigkeit des menschen·diser same ist kalt machen an dem ersten grade und trucken an dez andern·(Disen samen hindenn auff die hufft geleget benÿmmet den fluþ dissenteria genant·Auch also genüczet stopffet er dem frauwen menstruum wan es czů vil geet·(Plinius hÿrsen gesotten mit gersten wasser und also auff den nabel geleget biþ auf dz gemecht benÿmmet ein kranckheit genant diabetica das ist so d harm wider eines menschen willen geet·Das gleichen benÿmmet er stranguiriam das ist das tropflingen harmen also auff geleget·

(1) Hirs, 209de kapittel.

Geguers Grieks. Latijn milium. Arabisch dochen. (Panicum miliaceum)

Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel dochen, id est milium, spreekt dat dit is een zaad van een kruid en die nuttigt men in de kost, dit zaad brengt de mensen de allerminste kracht onder alle korenachtige kosten. Dit zaad maakt mager de mensen en droogt alle vochtigheid van de mensen, dit zaad is koud maken aan de eerste graad en droog aan de andere. Deze zaden achter op de heup gelegd beneemt de vloed dysenteria genaamd. Ook alzo genuttigd stopt het de vrouwen menstruatie als het te veel gaat. Plinius, hirs gekookt met gerstewater en alzo op de navel gelegd tot op het geslacht beneemt een ziekte genaamd diabetica, dat is zo de urine tegen een mens zijn wil gaat. Desgelijks beneemt het stranguriam, dat is die druppelend plassen, alzo opgelegd.

Vorm.

Gierst wordt tot een meter en meer hoog en groeit vooral in warmere streken. Naar verhouding van de plant heeft het een grote en iets overhangende, veel vertakte en dichte pluim met vele korrels. Het omhulsel van de zaden is hard en glad. De kleur ervan is wit, geel en rood, al naar de cultivar.

Naam.

(1) in het Hoogduits Hirse. Sommige geloven dat het Milium genoemd is in het Latijn omdat het zo vruchtbaar is dat van een korrel wel duizend plegen voort te komen als of men Millium zei, dat is duizend graan, want (als Lobel betuigt) elk graan brengt wel drie maatjes graan voort. Het heet hier te lande milie saedt, in Duitsland ook wel Hirsen en Hirst’.

Panicum, Latijn panis, ‘brood’, het was vroeger een broodvrucht. Het is een oude Latijnse naam voor een soort gierst. Gierst is een meer of minder algemene naam voor een hele reeks cultuurplanten die gezamenlijk tot de grasachtige behoren. Gierstplanten hebben meestal kleine zaden die meer rond dan langwerpig zijn.

Onze heerse, Hirse bij Hildegard, Hirsen bij Bock, oud-Hoogduits Hirso of Hirsi en in Angelsaksisch komt herse voor, (Engels hirse), een toevoeging van de t kwam bij ons, net als bij rijst, zodat het hierst of gierst werd. Dit is afgeleid uit herse­waestm: hirsevrucht: de zegen voor verhekst land is hieruit te vernemen. Men stelt Germaans hers-io(n) als broodkoorn voor met de Indogermaanse wortel ker: groeien. In Latijn is dit Ceres, de godin van de plantaardige wasdom, Grieks korennumi: ik verzadig.

Gebruik.

Dit gewas geeft een matig meel wat wel gemengd werd met meel dat voor brood bestemd was. Later werd het wel gebruikt voor proviandering van schepen. Het was van de oertijd tot de 19de eeuw een belangrijk volksvoedsel. Nu is het vrijwel onbekend en door moderne gewassen verdrongen. Daarbij komt nog dat het gemakkelijk met onkruid overgroeid wordt en tegen vorst gevoelig is. In Z. Duitsland is het tot het begin van de vorige eeuw nog veel als feestvoedsel bewaard gebleven waar het tot voor kort op geen huwelijksfeest ontbrak. In deze gebruiken werd de kleine gele korrels als beeld van vruchtbaarheid gezien, net als nu rijst. Medisch werd het wel gebruikt als slijmig middel bij diarree en uiterlijk bij omslagen.

Herbarius in Dyetsche; ‘Milium is koud in de eerste en droog in de tweede graad. Het is een zaad dat de kracht heeft om te verdrogen en daarom verdroogt en stopt ze het lichaam. Maar als je het aan de buitenkant erop legt dan verkoelt het in de eerste graad en verdroogt het op het einde van de derde.

Gierst voedt weinig.

Als je het van buiten warm in zakjes op de darmen legt is het goed tegen de loop en laat het plassen’.


grasz ccx capitel

Gramen latine grece agrostis·arabice negen vel thel·

(Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel Negen id est gramen spτicht das diþ sÿ kalt und trucken an dem anfang des ersten grades·(Diascoides spτichett wan die hunde sich wôllen purgieren so essen sÿ graþ·(Avicenna in seinem anderu bůch in dem [242] capitel gramen spτicht das graþ gesoten in wasser und das getruncken zeühet den stein auþ d blasen·Des geleichen thůt auch die wurczel·(Der same von graþ genüczet mit wein machet harmen·(Diascoτides spτicht wôlicher eÿn verhartes milcz hette d siede graþ und den samen und lege diþs auff also warm du enpfindest balde hilff·graþ gesotteen in wein und den getruncken benÿmmet dissuriam das ist d kalte seÿch·oder also warm auff dem bach geleget ist auch dar zů gůtt. (Wasser darauþ distillieret und das getruncken tôdtet die würme in dem leibe·Dises wasser würcket baþ ann den jungen kindenn wan an deen alten leüten·

(1) Gras, 210 kapittel.

Gramen Latijn. Grieks agrostis. Arabisch negen vel thel. (Elytrigia repens)

Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel Negen, id est gramen, spreekt dat dit is koud en droog aan de aanvang van de eerste graad. (2) Dioscorides spreekt als de honden zich willen purgeren dan zo eten ze gras. Avicenna in zijn andere boek in het [242] kapittel gramen spreekt dat gras gekookt in water en dat gedronken (3) trekt de steen uit de blaas. Desgelijks doet ook de wortel. Dat zaad van gras genuttigd met wijn maakt plassen. (5) Dioscorides spreekt wie een verharde milt heeft die kookt gras en de zaden en leg dit op alzo warm, u ontvangt gauw hulp, gras gekookt in wijn en dan gedronken beneemt dissuriam, dat is de koude plas of alzo warm op de buik gelegd is ook daartoe goed. (4) Water daaruit gedistilleerd en dat gedronken doodt de wormen in het lijf. Dit water werkt beter aan de jonge kinderen dan aan de oude lieden.

Vorm.

De bladen zijn ongeveer 5mm breed en meestal wat ineengerold. Aren zijn zeer lang en vormen een derde van de stengel, aartjes 4-8 bloemig, bloeit in juni en juli. Kan een hoogte van 20-120cm halen.

Kweek is thuis in geheel Europa, N. Afrika, Azië.

Naam.

Gras is een duidelijke omschrijving, maar van gras zijn er veel soorten. Dodonaeus; ‘De eerste soort van dit gras wordt van de landlieden in Brabant peen genoemd en van andere ledt-gras, in het Grieks Agrostis en in het Latijn met een algemene naam Gramen. Dan de Griekse naam wordt geloofd van de akkers en velden zelf gekomen te zijn die in het Grieks Agri genoemd worden. Dit ledgras of anders lidgras heeft bij Lobel noch meer namen als peien of peyen, hondts-gras en daarnaar in het Latijn Gramen Canarium of ook Medicatum, in het Hoogduits Grasz, Queken, Queckgrasz, in het Hollands ook queeck of queke, in het Engels quich gras, in het Frans chiendent, (en is misschien Denticula canis van Ruellius)’.

Gebruik.

Herbarius in Dyetsche is vrijwel gelijk met de Gart; ‘Ghers of gramen is koud en droog in het begin van de eerste graad. (5) Tegen dysurie (dat is dat je nu wat plast en over een uur noch wat): ‘Neem water waar gerst en de wortels van peterselie in gekookt zijn’. Als je dat drinkt geneest het dysurie, (3) het breekt de steen, het geneest de wonden van de blaas, het laat plassen en heelt, geneest de vochtigheid of de reuma van de buik. Het sap van gerst geneest en heelt verse wonden als ze bloeden. Maar het zaad van gerst laat plassen en verdroogt de vochtigheid die naar de maag en darmen loopt want zijn kracht is om te verdrogen zonder zuurheid. De wortel van gerst heelt bloedende wonden. De wortel met haar sap daarop gelegd doet hetzelfde.

Het kooksel van gerst is goed tegen ziekte of krampen in de buik en tegen dysurie. De wond van de blaas geneest het allerbest, het breekt de steen en laat plassen.

(2) Als de honden zich willen purgeren of reinigen dan eten ze dit kruid.

(4) Als je het sap van gerst met wat gebroken averone (of averode) en wat honing tezamen drinkt is dit goed vanuit zijn eigen kracht tegen wormen. Maar van buiten moet je tegen hetzelfde het sap van gerst, dat gemengd is met de gal van een vaars of van een stier, erop zalven.

Tegen het heilig vuur: ‘Neem het sap van gerst en meng het met het gewas en wat azijn, leg het daar op’.

(3) Dodonaeus; ‘De wortel van gras is matig koud en droog van aard, zoet van smaak als water, doch heeft er wat scherpte of bitterheid bij en is goed om de bloedige wonden te helen en te genezen, een drank ervan gekookt is de nieren en blaas nuttig en laat de spijzen tamelijk en gemakkelijk voortkomen, breekt soms het niergruis en laat het steenachtig gruis rijzen, als Galenus zegt.

Dioscorides schrijft het gras ook dezelfde krachten toe en zegt: ‘De wortel van gras gestoten en opgelegd geneest en heelt de wonden en het water daar ze in gekookt is gedronken verdrijft de pijnen en winden van de buik en is zeer goed diegene die de druppelplas hebben of zeer kwalijk hun water kunnen lossen, het breekt ook de niergruisachtige overvloedigheden die de blaas en omliggende delen van het lichaam lastig zijn’.

(4) De nieuwe meesters geven het water daar deze wortel in gekookt is de jonge kinderen in en hopen daarmee alle wormen ervan te doden of uit te jagen.

(5) De wortel van lidgras opent de verstopping van het ingewand en nieren zonder verhitting en een drank ervan gekookt beneemt de verhitting van de blaas en in wijn gekookt en gedronken geneest de kwetsingen van de nieren en blaas.

ein hane oder henne

Das ccxi capitel

Gallus sive gallina latine arabice gigeg·

(Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel gigel id est gallus vel gigegi id est gallina spτicht daz die jungen henlin die noch nit gefogelt haben gůt sind zů essen und rechtfertigen die natur des menschen·(Die hen gesotten und geessen so sÿ junge ist meret dem menschen sein natur sperma genant·(Avicenna in seÿnen andern bůch in dem capitel gallina et gallus spτicht das die gůte sind fürhin geiaget hin unnd her und darnach das haubt ab gehauwen·und so sÿ entweidet sind sol man darein thůn salcz und dan sieden also das zweÿ oder dτeü wasser davon versoten sind·daz überig dienet den krancken fast wol getrnncken·(Der meÿster ruffus spτichet daz diþ die besten hanen sind zů essen die noch nitt gekrået haben·und die hennenu die besten die noch niet eÿer geleget haben und sunderllchen krancken leüten·(Averτois in dem bůch colliget in dem capitel de carnibus spτichet das under alleine gefogelts jung hŭner fleisch das beste seÿ und fast temperieren die complexien des menschen·(Dye bτŭ von hŭnern bτinget dem menschen gůt vernunfft·(Merck junge hanen zů koppen gemacht so sÿe noch nit gefogelt haben siud gůt distilliert so sÿ sechþs oder acht jar alt sind und ÿe elter ÿe besser·die distilliere also·Nymme eine alten koppen unnd ropsse jme die federen auþ also das du jn nitt vil bτŭest in heissem wasser·darnach hacke jn mit bein und fleisch als klein du magest·darüber streüwe dÿe besten specereien als dan ist diamargariton dianchos diarodon abbatis diambτa diamusci dulcis electuariuz de gemmis·Darzů nÿm die besten gebτanten wasser als dan sind aque boτaginis buglosse melisse salvie·Auch mag man darein thůne ducaten golt reÿnisch golt so wirt er dester krefftiger·Disses wasser gibt dem kancken groþ krafft und temperieret jme sein natur zů gesuntheit·[243]

Een haan of hen.

Dat 211 kapittel.

(1) Gallus sive gallina Latijn. Arabisch gigeg.

Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel gigel, id est gallus, vel gigegi, id est gallina, spreekt dat de jongen kippen die noch niet gevogeld hebben goed zijn te eten en rechtvaardigen de natuur des mensen. De hen gekookt en gegeten zo ze jong is vermeerderd de mensen zijn natuur, sperma genaamd. Avicenna in zijn andere boek in het kapittel gallina en gallus spreekt dat die goed zijn voorheen opgejaagd heen en weer en daarna dat hoofd afgehouwen en zo ze ontwijd zijn zal men daarin doen zout en dan koken alzo dat twee of drie (derde deel) water daarvan verkookt is, dat overige dient de zieke erg goed, gedronken. De meester Ruffus spreekt dat dit de beste hanen zijn te eten die noch niet gekraaid hebben en de hennen de besten die noch niet eieren gelegd hebben en vooral zieke lieden. Averrois in het boek colliget in het kapittel de carnibus spreekt dat onder alle gevogelte jong hoendervlees dat beste is en erg tempert de samengesteldheid van de mensen. De bouillon van hoenders brengt de mensen goed verstand. Merk jonge hanen tot koppen gemaakt zo ze noch niet gevogeld hebben zijn goed gedistilleerd zo ze zes of acht jaar oud zijn en hoe ouder hoe beter, die distilleer je alzo: Neen een oude kop en ruk hem de veren uit alzo dat u hem niet te veel broeit in heet water, daarna hak je hem met been en vlees zo klein u mag, daarover strooi je de beste specerijen als dan is diamargariton, dianchos, diarodon abbatis, diamber, diamusci, dulcis electuarium, de gemmis. Daartoe neem het beste gebrande water zoals dan zijn aque boraginis, buglosse, melisse, salie. Ook mag men daarin doen dukaten, goud, reinisch goud, zo wordt het des te krachtiger. Dit water geeft de zieken grote kracht en tempert hem zijn natuur tot gezondheid. [243]

Naam.

(1) Haan. In midden-Nederlands was het hane, in oud-Saksisch en oud-Hoogduits Hano (nu Hahn (vergelijk hen en hoen, Huhn) oud-Engels heeft hona, Gotisch hana en Angelsaksisch hani wat uit Germaans xanan gevormd is en zo genoemd naar zijn gekraai, vergelijk het Latijnse cano en oud-Iers canim: ik zing.

Kip, vergelijk het midden-Nederlands kippen: uitbroeden, men kan denken aan het openpikken van de schaal, of de lokroep.

Kloekhen of klokhen is zo genoemd naar haar geluid, in Duits Henne en Engels hen wat uit hanena stamt en mogelijk tot de haan behorend betekent.

Gebruik.

Maerlant; ‘Gallus is in Dietse de haan. Menigeen kent zijn gedaante. Wel bij nacht en bij dag wijst hij bij nacht zonder zagen en slaat zijn veren dan als hij begint te zingen. Luid is zijn zang te middernacht en bij de dag zingt het zacht, met de wind hoort men het ver. Paarden zuchten, al waren ze kwaad, als ze hun gezang horen, kamelen stoten af in hun gang, helgedrocht schuwt zijn geluid. De haan eet menig kruid die andere dieren niet gebruiken’.

Maerlant; ‘Galina, dat is de naam van de hennen. Augustinus laat bekennen dat ze zo natuurlijk haar kuikens beschermt en haar lijf niet spaart tegen hanen en wouwen omdat ze de kuikens verteren. Sommige kuikens behoedt ze niet, die willen moeilijk zijn gebroed en wandelen buiten haar vlerken en als dit de vogels merken dan moeten ze te prooien gaan’.

zeitlosz ccxii capitel

(H)Ermodactilus latine·grece achimeron vell colinticon·arabice stuagen vel surumen·

(Der meister Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel Sturagen id est hermodactilus beschτeibet uns und spτicht das dises seÿ ein krautt und blŭet ann dem ende des herbst monets·und hatt ein weisse blůmen unnd ist geleich gestalt der blůmen ann dem safran·und hatt ein wurczel die ist schwarcz und vermüscht mitt einer kleinen rôtte·

(Die wurczel ist jnwendig weiþse und sŭþe an dez gerauch und ist fol feüchtigkeit·(Die wurczel ist rund beÿ nahe alþ die zwibelen·(Der meister galienus spτichet das dise wurczel von zeitlosen machen stůlgenge und sunderlich das wasser darjnnen sÿ gesotten werden·(Der meister paulus in dem capitel hermodactilus spτichet dz hermodactilus seÿ heiþ und trucken an dem anfang des andern grades·(Platearius spτicht das es sey warm und trucken in dem dτitten grade·Und sprichet auch das die tugent von zeitlosen sind reÿingen und auff lôsen·(Zeitlosen sind gůtt genüczet den gienen die daz gegicht haben und benemen sunderlich die sucht in den fŭssenn·

(Item nÿmme den safft von fenchel und seüde den mitt hônige under disen gesoten hônige soll man müschen vier lott fenchelsamen und sucker als vil du wilt und darauþ machen ein latwerge·Dise latwerge mag man bτuchen in dem tage oder in d nacht wan man wil unnd darauffe zwo stund fasten ist fast gůt podagricis das ist die das gesuchte haben in den füssen und verzerent damitt alle lemde an dem leÿbe·(Item zeÿtlosen gebulvert und gemüschet mit venediger seÿffen und gemacht ein weichen mitt baumwollen·und den in dÿe fisteln gelassen also das dz bulver mit der seÿffen dem weichen hange es heilet die on zweifel·(Johannes mesue spτicht wôlcher zeitlosen vil nüczet der wirt feÿste an seinem leibe und meret die natur des menschen·Und spτicht auch das zeitlosen saft gůt sind gebulvert und das gestrüwet auff alt [244] wunden wan es verzeret faulle fleisch darjnne und erfrischet die von grunde·(Item zeitlosen gebulvert und auff fanle wunden gelegt ist sÿ reÿnigen·(Item zeitlosen gebulvert mit fenchelsamen und wilde saffran samen in wein gesoten mit wenig zucker vermenget ist gůt wider lenden und dårmen weethůmb genant ÿliaca und colica Platearius·

(1) Tijdelozen, 212ste kapittel

Hermodactilus Latijn. Grieks achimeron vell colinticon. Arabisch stuagen vel surumen. (Colchicum autumnale)

De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel sturagen, id est hermodactilus, beschrijft ons en spreekt dat dit is een kruid en bloeit aan het einde van de herfstmaand en heeft een witte bloem en is gelijke gestalte de bloemen van de saffraan en heeft een wortel die is zwart en vermeng met een kleine roodachtigheid.

De wortel is inwendig wit en zoet aan de reuk en is vol vochtigheid. De wortel is rond bijna zoals de uien. De meesters Galenus spreekt dat deze wortel van tijdelozen maken stoelgang en vooral dat water daarin ze gekookt worden. De meester Paulus in het kapittel hermodactilus spreekt dat hermodactilus is heet en droog aan de aanvang van de andere graad. Platearius spreekt dat het is warm en droog in de derde graad. (2) En spreekt ook dat de deugd van tijdeloze zijn reinigen en op lossen. (3) Tijdeloze zijn goed genuttigd diegenen die de jicht hebben en benemen vooral de ziekte in de voeten.

Item, neem het sap van venkel en kook dat met honing en onder deze gekookte honing zal men mengen vier lood venkelzaden en suiker zoveel u wil en daaruit maken een likkepot. Deze likkepot mag men gebruiken op de dag of in de nacht als men wil en daarop twee stond vasten is erg goed podagricis, dat is die de ziekte hebben in de voeten, en verteert daarmee alle verlamde aan het lijf. (4) Item, tijdelozen gepoederd en gemengd met Veneetse zeep en gemaakt een doek met katoen en dan in de etterwonden gelaten alzo dat het poeder met de zeep aan de doek hangt, het heelt die zonder twijfel. Johannes Mesue spreekt wie tijdelozen veel nuttigt die wordt vast aan zijn lijf en vermeerdert de natuur des mensen. En spreekt ook dat tijdeloze sap goed is gepoederd en dat gestrooid op oude [244] wonden want het verteert vuil vlees daarin en verfrist die van grond af aan. Item, tijdeloze gepoederd en op vuile wonden gelegd is ze reinigen. (5) Item, tijdelozen gepoederd met venkelzaden en Carthamus zaden en in wijn gekookt met weinig suiker vermengt is goed tegen lenden en darmenpijn genaamd iliaca en koliek, Platearius.

Vorm.

Herfsttijloos is een charmant plantje die begint te bloeien als andere bloemen hun kleur verliezen. De purperrode bloem lijkt op een krokusbloem. Als die verwelkt is er niets meer te zien. In het voorjaar zie je een soort tulpachtig gewas boven de grond verschijnen.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Dit kruid is van Dioscorides in het Grieks Colchicon genoemd naar het landschap Colchis daar het veel groeit, andere Grieken noemden het Ephemeron. Daar is nochtans een ander Ephemeron dat geen dodelijk gewas is. In het Latijn heet het ook Colchicum en bij sommige Bulbus agrestis, in het Hoogduits Zeitlosen, in onze taal tijdeloosen, het verschilt nochtans van die tijdelozen die we bij de soorten van narcissen beschreven hebben, in Frankrijk noemt men het mort au chien en bij de gewone man is het met de naam Hermodactylus ook genoeg bekend’.

Colchicum is zo genoemd naar zijn groeiplaats Colchis in Klein‑Azië, ten oosten van de Zwarte Zee.

Hermodactylus, hierbij betekent Grieks hermos, ‘alleen’, en daktulos, ‘een vinger’, een verwijzing naar de bol. Het kan ook Hermes (Mercury) vingers betekenen. Digitus betekent ook ‘gevingerd’.

Herfst‑tij‑de‑loos, Duitse Herbstzeitlose, behoort tot de tijdelozen omdat het schijnbaar eerst bloeit en pas veel later, in het voorjaar, de plant en vrucht komt. Het lijkt alsof de bloem niet aan tijd is gebonden. Men moet ze ook op tijd in de grond planten anders bloeien ze dan als droge bol. De naam tijdeloos of tijloos komt in middeleeuws Nederlands voor als tidelose, vergelijk midden-Nederduits Tidelose, oud-Hoogduitse Zitilosa, (nu Zeitlose of Herbstzeitlose) dit werd in het midden-Latijn overgenomen als tidilosa. Dit was een naam voor de wild groeiende herfst Crocus die als eerste bloem optreedt en dus buiten de tijd (namelijk van bloeien) bloeit. Later werd de naam overgedragen op de herfsttijloos, C. autumnale, die door L. Fuchs in 1542 met deze naam werd vereerd. Mogelijk heeft de Gart het nog over deze Crocus.

Hildegard von Bingen spreekt van Heylheubt, die Herbstzeitlose. Herbarius in Dyetsche; ‘Titelose oft digitus hermetis of hermodactilus is een kruid dat bloeit op het einde van de herfst. Sommige hebben een witte bloem, sommige hebben een bloem die naar zwart kleurt en sommige hebben rode bloemen. Maar die witte bloemen heeft dat is de beste. Herbarius in Dyetsche spreekt vooral over zijn venijn. De Gart zegt daar vrijwel niets over en zegt zelfs dat het liefde bevorderend is.

Dodonaeus; ‘Lobel noemt dit gewas Colchicum sive strangularorium seu letale Ephemerum of Ephemerum letale, Crocifolium en in onze taal venijnige hermodactylen, in het Hoogduits Wilt Saffran. De Hermodactylen van de apotheken zijn van sommige Ephemeron non letale genoemd als onschadelijk en goed Ephemeron en van andere Colchicum montanum’.

Men noemde dit kruid Ephemerum lethale aut strangulatorium, ‘dodelijk of wurgende ephemerum’ en men geloofde dat hij die van de knollen at dezelfde dag sterven moest. Van hier stamt de naam ephemerum, in Grieks ephemeros, ‘slechts een dag durend’, het op een dag dood aanbrengend kruid.

Platearius; ‘Herba est circa radices cuius tuberositates inveniuntur que colligi debent et usui reservari et in medicis poni’.

Gebruik.

De plant is zeer giftig, als het blad in veevoer zit dan sterft het vee. De giftige stof, colchicine, is zo giftig dat het op de chromosomen werkt als er zaad mee behandeld wordt. Zo zouden de dubbele afrikaantjes, met grote bloemen, op deze manier verkregen zijn. Medisch is deze plant dan ook gebruik geweest, het verschil tussen medicijn en vergif zit hem tenslotte in de concentratie. Het sap ervan was geliefd om in de wijn van tegenstanders te doen. De oude Romeinen wisten er ook weg mee, Colchicum agrippinum werd dan ook niet voor niets naar Agrippinae genoemd, de bekende gifmengster en moeder van Nero.

Herbarius in Dyetsche; ‘Titelose, Digitus hermetis of Hermodactilus. Hermodactylus is heet en droog omtrent de tweede graad zoals Avicenna in zijn tweede boek in het kapittel van Hermodactylus zegt. Het verdrijft uit het lichaam of gewrichten van onder het slijm. En het is een medicijn tegen pijn in de gewrichten want Hermodactylus is slecht voor de maag en maakt een geneigdheid tot walgen, daarom is het beter dat je het met gember, mastiek en komijn mengt. Het gewicht dat je van Hermodactylus geeft is van een ons tot twee drachmen. Mesue, ‘als je deze wortel rouw eet doodt het, het verwurgt je net als de fungi’ (dat zijn paddenstoelen). Serapio in hetzelfde kapittel, ‘niemand zal deze wortel voor ui eten want het is zoet en van een aangename smaak en als iemand ermee bedrogen is geweest en deze wortel gegeten heeft dan zal hij al die medicijnen nemen die hij nemen zou als hij paddenstoelen gegeten had’.

(3) De witte Hermodactylus is goed tegen jicht in de voet, maar de rode doodt zegt Serapio. Hetzelfde zegt ook Mesue.

(4) De gebroken wortel van Hermodactylus die met wat honing gemengd is verdroogt oude zweren en veegt ze af.

Het is volgens Mesue heet en droog in de derde graad. De wortel van Hermodactylus is goed tegen pokken. De beste wortel is van buiten wit, de zwarte en rode doden alle twee. Als je de wortel te veel eet beroert dit het bloed, het maakt daar een omruiling in en het brengt volgens Serapio grote ziektes en letsels zoals erispilla. (dat is een hete galachtige blaar in het hoofd en in andere leden).

(2) De wortel heeft de kracht om tot zich te trekken, te verteren en te ontbinden.

(5) Tegen onderbuikspijn en koliek als er geen scherpe koorts is, neem venkelwater waar de wortel van Hermodactylus in gekookt is.

Het poeder van deze wortel dat met Geum gemengd is is goed om de vochtvermenging uit de arthritis/ artrose te purgeren. Als je het poeder hiervan met zeep mengt is het volgens Platearius goed om dit in de lopende gaten te doen’.

Herbarijs; ‘Hermodactili is heet en droog in de 3de graad en groeit in moerassen op vaste grond en heeft een geheel ronde wortel. En men verzamelt het in de zomer en hangt het op met draden in de zon en 1 jaar kan men het goed houden. (4) Tegen de diepe etterwond zal men hermodactili verpoederen en mengen het met zepen en daarin zal men een doek na maken en steken die in de diepe etterwond en het verteert dat kwade vlees’.

schluszelblomen

Das ccxiii Capi

Herba paralisis latine·

(Die meister spτechen das diþs krautt seÿ heiþer unnd truckner natur·Und spτechen das die blůmen heben an zů blŭen in dem winter·und neÿgen sich gen der erden·und hand weiþ blůmen·Dises kraut brauchet man zů keÿner årczneÿe meer wan zů dem gegicht an dem leÿbe wie das sein mag und wie das gebτauchet wirt so benÿmmet es den selbigen schmerzen·Doch ist es aller beste gestossen oder zerknÿst und über denn siechtumb geleget·Auch ist es faste gůtt gesotten in wein und den getruncken für das gegicht·

(1) Sleutelbloemen.

Dat 213ste kapittel.

Herba paralisis Latijn. (Primula veris)

De meesters spreken dat dit kruid is van hete en droge natuur. En spreken dat de bloemen heffen aan te bloeien in de winter en nijgen zich tegen de aarde en heeft witte bloemen. (2) Dit kruid gebruikt men tot geen artsenij meer dan tot de jicht aan het lijf, waar dat zijn mag en door wie dat gebruikt wordt, zo beneemt het dezelfde zijn smarten. Toch is het allerbest gestoten of gekneusd en over den ziekte gelegd. Ook is het erg goed gekookt in wijn en dan gedronken voor de jicht.

Vorm.

Eivormige tot eivormige/langwerpige bladeren van 5-10cm lang en 3-6cm breed, stomp en rimpelig, getand met heldergroene achterkant die wat behaard is, bladsteel breed gevleugeld.

Bladloze bloemstengel is langer dan de bladeren en behaard.

Geurende bloemen staan in trossen en zijn klokvormig, 10-15mm groot en dooiergeel met 5 oranje vlekken in de keel, kelk is 1-1.5cm lang in april/mei.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Men noemt deze kruiden gewoonlijk in het Latijn Primula Veris omdat ze wel de eerste zijn van alle kruiden die in de lente uit de aarde plegen te spruiten of ten minsten omdat ze van de eerste zijn die bloeiend gevonden worden. (2) Men noemt ze soms Arthetica en Herba Paralysis omdat deze kruiden zo goed en krachtig zijn om de weedom van de leden en van de zenuwen te verzoeten. Dat grootste geslacht van sleutelbloemen word tegenwoordig in het Latijn Herba Sancti Petri genoemd of ook Betonica alba, in het Hoogduits Sant Peters kraut, Schlusselblumen en Himmelschlussel, in het Nederduits Sint Peeters-kruid, sleutelbloemen, hemelsleutel en witte betonie omdat de bladeren van dit kruid enige gelijkenis met die van betonie schijnen te hebben.

Hemelsleutel werd door Hildegard van Bingen Hymelslozzel of Himmelsluzela genoemd. Bij Trochus, 1517, verschijnt het als Slusselblume.

Gebruik.

Herbarijs; ‘Herba paralysis draagt gele bloemen en is heet en droog in de 2de graad. Dioscorides zegt dat van allen werken op een kruid lijkt dat men Primula veris noemt en ook van zijn gehele wezen uitgezonderd dat Primula veris maar een bloem draagt die geel is en de andere draagt er vele. De bloemen en de bladeren en de wortels zijn van beide gelijk. En het is goed tegen verkouden hoofdpijn en tegen alle ziekte in de (2) zenuwen en in de zijden en in de aderen dat van verkouden ziektes komt. En ze zijn beide helende en daarom zijn ze goed in wonddranken’.

In de Gart is Primula veris de madelief, Bellis perennis, zie kapittel 333.

Herbarius in Dyetsche spreekt er geregeld over, maar heeft er geen kapittel van; ‘‘Neem herba paralisis (die door sommige Primula veris genoemd wordt)’.

storckenschnabel

Das ccxiiii capitel

Herba rubea·

(Die meister spτechen gemeinklich das diþ kraut seÿ gemüster natur als an der kelte und feücht. [245 en 246, twee gelijke pagina’s] (Für den stein nymme dÿsses kraut und steinbτech ÿegkliches vil unnd seüde die in wasser·und seÿhe es auch durch ein tůche·darnach mach ein schweÿþbade und nÿm auch haberstroe·und seüde das in wasser und geüsse damit dÿe glŭenden stein·und wan er an hebet zů schwiczen so trinck des wassers von stoτckes schnabel gesotten und das sol auch geschehen zů dτeÿe malen nach einander der stein bτichet senfftigklichen in dem menschen·

(Item wôlicher beschwert wåre am geblŭdte und alle zeit traurig wåre der nücz dises krautte und dar zů boley und rauten ÿegkliches geleich vil und bulver die und ÿsse mitt brot es sterckt auch das hercz unnd machet es frôlich·

(1) Ooievaarsbek.

Dat 214de kapittel. (Geranium robertianum)

Herba rubea.

De meesters spreken algemeen dat dit kruid is van gemengde natuur zoals aan de koudheid en vochtigheid.[245 en 246, twee gelijke pagina’s] (2) Voor de steen, neem dit kruid en steenbreek, van elk (even) veel, en kook die in water en zeef het ook door een doek, daarna maal een zweetbad en neem ook haverstro en kook dat in water en begiet daarmee de gloeiende stenen en als men begint te zweten zo drink dat water van reigersbek gekookt en dat zal ook geschieden tot drie maal na elkaar, de steen breekt zachtjes in de mensen.

(3) Item, wie bezwaard is aan bloed en elke dag treurig is die nuttigt dit kruid en daartoe polei en ruit, van elk gelijk veel, en poeder die en eet het met brood, het versterkt ook dat hart en maakt het vrolijk.

Storckenschnabel kan gelden voor Erodium cicutarium, ook voor Geranium robertianum. Herba rubea, waar rubea rood betekent. Het gebruik komt het meest met Geranium robertianum van Dodonaeus overeen. Ook omdat de Herbarijs de plant met naam noemt.

Vorm.

Het robertskruid heeft 3‑5 lobben die diep zijn ingesneden, de delen met kleine puntjes. Bladeren die aan een roodachtige stengel bevestigd zijn, ook de randen van de bladeren kleuren vaak wat rood. Stengels spreidend. Kleine roze bloempjes draagt het plantje een lange tijd, bloeit vrijwel de gehele zomer tot aan de winter en zaait zich goed uit, te goed.

Naam.

Dodonaeus; ‘Robrechtskruid is dit gewas in Nederduits genoemd, in het Hoogduits Ruprechte-kraut en som ook Scharken-kraut of Klein Scholwurtz en daarnaar is het op het Latijn Ruberta of Roberti herba genoemd geweest. Ruellius noemt het Herba Robertiana, wij noemen het Geranium robertianum’.

De gewoonste soort is in het volksgeloof aan de heilige Ruprecht, de schutgod van het huis gewijd. Robertskruid of brechtscruyt. Deze plant wordt Roberts-, Ruprechtskruid, Duits Robertskraut of Ruprechtskraut, dit vanwege zijn geneeskracht. Een andere mogelijkheid is dat dit woord afgeleid is van ruber: rood, de roodglanzende, naar de kleur van de bloem of rode stengel en bladeren in de herfst, herba ruberta of herba rubra: rood kruid, wat verbasterde tot Robert.

Dodonaeus; ‘Naast de naam Sanguinaria, bloedkruid of bloedwortel wordt dit gewas ook met een naam die alle soorten van kranenvoet gemeen is in het Hoogduits Storken-schnabel genoemd en Gratia Dei of Gottes gnad’.

Alle soorten van ooievaarsbek worden om de grote gelijkheid die ze met de bek van de ooievaar of van de kraan hebben in het Grieks Geranion. Storkensnabil bij Hildegard.

Gebruik.

Bevat wat looistoffen zodat het gebruikt kan worden bij wonden.

Herbarijs; ‘Herba roberti is heet en droog en zuivert en heelt. (4) En droogt wonden en diepe etterwonden en kanker en vuile gaten. En is goed in wonddranken en ook de buitenkant daarmee wonden of dat zeer gewassen’.

hopfen ccxv capi

Humulus sive volubilis magna latine

(Der meister Johannas mesue spτichet das hopffen seÿe heiþer und truckner natur an dem grade und ist auch von natur auff lôse zeÿtigen und auff zů thůn geschweren am leibe wôlicherleÿ dÿe sein mügen·(Item hopffen genüczet treÿbet auþ melancoleÿe das ist das schwere geblŭdte von dem menschen·(Item den safft von hopffen warm in dÿe oτen gelassen benÿmmet den eÿter darauþ und das schweren·(Hopffen und hirczunge unnd senithe gesotten in wein und den getruncken benÿmmet das kalt wee quartana genant·Auch ist hopffenn fast gůtt genüczet und davon getruncken die das keÿchen haben und verstopffet sind umb die bτuste·(Item hoopffen in weine gesoten ist gůt wider die gelsucht und wassersucht und ist laxieren·Und hopffen in wein gesotten und geleget auff das milcz ist den weethům des milczes balde hin nemen·[247]

(1) Hop, 215de kapittel.

Humulus sive volubilis magna Latijn. (Humulus lupulus)

De meester Johannes Mesue spreekt dat hop is van hete en droge natuur aan de graad en is ook van natuur oplossen, rijpen en open te doen zweren aan het lijf welke die zijn mogen. (2) Item, hop genuttigd drijft uit melancholie, dat is dat zware bloed van de mensen. Item, het sap van hop warm in de oren gelaten beneemt de etter daaruit en dat zweren. Hop en hertstong en senna gekookt in wijn en dan gedronken beneemt de (3) koude ziekte, quartana genaamd. Ook is hop erg goed genuttigd en daarvan gedronken die dat kuchen hebben en verstopt zijn om de borst. (4) Item, hop in wijn gekookt is goed tegen de geelziekte en waterziekte en is laxerend. En hop in wijn gekookt en gelegd op de milt is de pijn van de milt gauw heen nemen. [247]

Vorm.

Lang gesteelde bladeren zijn 3-5lobbig met hartvormige voet, getand/gezaagd met een ruwe achterkant, bovenste bladeren zijn meestal gaaf, tegenoverstaand, met duidelijke nerven. Holle stengel die voorzien is van taaie vezels als in hennep, gaat met klok mee in een beweging die in twee uur en 8 minuten herhaald wordt, eenjarige stengels die ruw zijn. Zeer kleine en onbetekenende bloemen, de mannelijke in pluimen, de vrouwelijke in kegelvormige aren in juli/september. Kruipende wortelstok. Hop is een licht minnende plant en groeit tot boven in de struiken en gaat dan pas in de breedte.

Naam.

Dodonaeus; ‘Dit gewas wordt in onze taal hoppe en hoppe-cruydt genoemd, in het Hoogduits Hopffen, in het Latijn en overal in de apotheken wordt het Lupulus en Lupus salictarius of Lupulus salictarius genoemd. Plinius vermaant van de Lupulus salictarius in het 15de kapittel van zijn 21ste boek die vanzelf voortkomt en van meest alle mensen in de spijs gebruikt wordt’.

Humulus komt van Latijn humus, ‘de grond’, het gewas kruipt over de grond als die niet gesteund wordt.

Lupulus betekent ‘kleine wolf’. Dit omdat wolven zich onder dit gewas zouden verschuilen, of naar sikkelachtige tanden waar de stengels mee gewapend zijn en waarmee de plant klimt. Of omdat de plant van zijn buren voedsel rooft, vergelijk Lupinen.

Volubilis betekent beweeglijk, klimmend, magna; groot.

Gebruik.

Hildegard von Bingen gebruikt Hoppho, der Hopfen, tegen (2) zwarte gal, ze weet ook dat hop, aan drank toegevoegd, het bederven tegengaat.

(2) Herbarijs; ‘Hoppe is heet en droog en is snijdende en scheidt taaie vochtvermenging. En ze beschermt die dingen van verrotten waarin dat men ze doet’.

De zin is dat hop de taaie opgehoopte levenssappen, die namelijk bij ophoping ziekte veroorzaken, doorsnijdt en verdrijft. En ze beschermt die dingen van verrotten waarin dat men ze doet, beschrijft eigenlijk het gebruik om hop om bijvoorbeeld in bier te doen om het goed te houden, een sterk bactericide stof die ook als antibioticum beschreven wordt.

Hoppencruyt of lupulus is heet en droog in de eerste graad en daalt naar koudheid af, het verzacht de hete pijnen en doodt of blust je hitte of brand. Ook laat het ter toilet gaan, maar het moet verbeterd worden want het opent de gaten in de openingen. Daarom moet je het mengen met dragagantum of mastiek. En het allerbeste is het klaar gemaakt met kaaswei en het met spica en mastiek te mengen, volgens Pandecta in het kapittel van rolubilis.

(2) Hop lost op of laxeert de gele gal, zuivert en verteert het bloed, het blust de hitte van het bloed. Kaaswei, waar in hop te weken is gelegd, is zeer goed om dat te doen.

(4) Deze siroop is goed tegen geelzucht en de waterzucht die van hete zaken komen: ‘Neem sap van hop, van andijvie en van hertstongen, van elk een pond; violen-, bernagiebloemen en rozijnen, van elk een hand vol; anijszaad en gerst, de meeste van de vier koude zaden, van elk een half ons; wijn en azijn een ons; kook het tezamen tot op de helft, dan zuiver je het en doe je het door een doek en maak het zoet met witte suiker’. Deze siroop moet je gebruiken zoals het dikwijls van andere tevoren gezegd is. Dan neem je van de hoop de pillen van rabarber twee scrupel; van aardrook een scrupel; diagudium drie grein; meng het tezamen met de siroop van aardrook en maak negen pillen. Daarna neem je sap van Santalum of dyrodon abbatis om te versterken.

Het sap van hop is met ui goed tegen hoofdpijn die van hete zaken komt, ook is het goed tegen verhitting van de maag of de lever. (3) Die siroop, aldus gezegd, is goed tegen koliekachtige koortsen en koortsen van het bloeden, het laxeert de verbrande koliek en opent licht de verstopping van de lever, van de milt en de kleine gaatjes die eraice heten.

Het sap van hop met kaaswei of met andijviewater is goed tegen geelzucht, ook tegen blaren van de hete lever volgens Pandecta.


harn kraut ccvi C

Herba uτinalis latine

(Die meister spτechen das dises kraute seÿ heiþ uud trucken an dem dτitten grade

Dyses kraute hatt ein stengel zweÿer spannen lang und wechset nit darüber·sein blůmen sind gele unnd geleichen beÿ nahe schlüssel kraut blůmen herba paralisis genant·(Diþs kraute ist auff lôsen und verzeτen alle verschleimten materien in der blasen und lenden davon der stein wechset·(Wilhelmus ein meister spτicht diþs krauts wurczel und blůmen gesotten mit wein und den getruncken des abents und auch des moτgens benýmmet allen weethumb d blasen und lenden und treÿbet auþ den stein entpfintlich·

(Dises krauttes wurczel gestossen und also weich geleget zwischen den nabel und das gemecht benymmet diabeticam passionem das ist so der harm geet über menschen willen·auch also genüczet benymmet dise wurczel dissuriam das ist den kalten seich. Auch stranguiriam das ist so der mensch trôpflingen harmet und mit grossem schmerczen·Zů disen leczsten zweÿen soll dÿse wurczel gemischet werden mit baumôle·aber zů dem ersten ist des nit not·Hie ist zů mercken so die ÿeczgenantem kranckheiten kommen von kelte so dienet diþ kraut fast wol·kommen sÿ aber von hicz so dienet diþ kraut nit·(q·j) [248]

(1) Stalkruid, 216de kapittel.

Herba urinalis Latijn. (Ononis arvensis)

De meesters spreken dat dit kruid is heet en droog aan de derde graad.

Dit kruid heeft een stengel vierendertig cm lang en groeit niet daarover, zijn bloemen zijn geel en lijken bijna op sleutelbloemen Primula veris genaamd. (3) Dit kruid is op te lossen en verteren alle verslijmde materiën in de blaas en lenden daarvan de steen groeit. Wilhelmus, een meester, spreekt dit kruid wortel en bloemen gekookt met wijn en dan gedronken ‘s avonds en ook ‘s morgens beneemt alle pijn van de blaas en lenden en drijft uit de steen ontvankelijk.

(2) Dit kruid zijn wortel gestoten en alzo week gelegd tussen de navel en dat geslacht beneemt diabeticam passionem, dat is zo de plas gaat zonder mensen wil, ook alzo genuttigd beneemt deze wortel dissuriam, dat is de koude plas. Ook stranguriam, dat is zo de men druppelend plast en met grote smarten. Tot de laatste twee zal deze wortel gemengd worden met olijvenolie, maar tot de eerste is dit niet nodig. Hier is te merken zo de net genoemde ziektes komen van koudheid zo dient dit kruid erg goed, komen ze echter van hitte dan dient dit kruid niet. [248]

Zie kapittel 235, daar komt Linaria voor als harn of plaskruid, Urinaria. De afbeeldingen verschillen wat, toch lijken ze wat op elkaar, elk met gele bloemen, de laatste meer met een omgebogen kapje zodat die meer lijkt op een Linaria. Dan is deze Ononis, hoewel er niet van dorens gesproken wordt.

Vorm.

Dodonaeus; ‘De prangwortel heeft vele dunne, taaie buigzame twijgjes van een zeventien cm lang of wat hoger die in ettelijke leden of knopjes verdeeld is waaruit het sommige zijtakjes geeft die met harde scherpe stekende doornen bezet zijn en daarnaast begroeid zijn met kleine rondachtige bladertjes die veel op de bladeren van ruit met gedaante van Hypericum van grootte en vorm lijken en groter dan de enkele of apart linzenbladeren, van kleur bruin of donkergroen. Langs die steeltjes tussen de bladeren komen de bloempjes ook voort die van gedaante op erwtenbloempjes lijken, maar van kleur meest paarsachtig of vleeskleurig zijn en zelden heel wit, maar noch zeldzamer geel. Als deze bloemen vergaan zijn volgen er kleine hauwtjes, laatjes of zaadhuisjes na die gevuld zijn met brede platte zaadjes. De wortel is lang die met haar takken langs de ris van de aarde en ook wel dieper vlinderen en kruipen en daardoor het ploegijzer door haar hardheid en taaiheid groot beletsel doen als men het land bouwt, want dat ploegijzer kan deze wortel niet voorbijgaan of breken omdat ze zo hard en taai is’.

Naam.

Dodonaeus; ‘In Brabant wordt dit gewas pranghwortel genoemd of ook stal-cruydt, in Hoogduitsland Hauwhechell, Ochsenkraut en Stalkraut. In het Grieks heet het gewoonlijk Anonis of Ononis en in het Latijn insgelijks ook Anonis en Ononis, maar tegenwoordig bij de apothekers Arresta bovis, Resta bovis en Remora aratri, dat is beletsel van de ploeg, omdat het met zijn wortels de ploegijzers beletsel doet en de ossen die de ploeg trekken dikwijls laat stil staan of langzamer gaan. In Brabant wordt het ook stal-cruydt genoemd, in Hoogduitsland Stalkraut. Dan dit kruid wordt in onze taal stalkruid genoemd omdat het water daar het of de wortel in gekookt is de paarden te drinken wordt gegeven en hun lang opgehouden plas laat voortkomen. Vroeger werd het ook urijn of orijn-cruydt genoemd’.

Harnkraut bij Pritzel en Jessen. Stallkraut bij Cordus, bij Fuchs wordt het Stalcruyt genoemd, Stal is een oud Duits woord voor urineren en werd om die reden gegeven aan vee, een goed plaskruid.

De plant anonis en ononis die bij Theophrastus en Dioscorides genoemd worden zullen wel de in Griekenland veel voorkomen Ononis antuquorum, L. zijn die veel op onze plant lijkt. Dioscorides geeft aan dat de jonge scheuten ingezouten werden en zeer aangenaam smaakten. De wortel beveelt hij als plas drijvend middel aan, het afkooksel in azijn als mondspoelwater dat tandpijnen verlicht. Het is opvallend dat de oude kruidenboeken vrijwel niets meer brengen omdat het in de volkskunde toch veel gebruikt werd.

Ononis komt van Grieks onos: een ezel, en onemi: genoegen, de ezel is verheerlijkt door aan deze plant te knagen. Een naam die gebruikt werd door Theophrastus en was een benaming van planten die door ezels werden gegeten. Of anonis, a: niet, oninemi: ik gebruik, een kruid dat nergens voor dient. Bij Dodonaeus komt de naam eselcruyt voor.

Gebruik.

Dodonaeus; ‘De wortel van dit gewas is warm van aard, zoals Galenus zegt, bijna tot in de derde graad en daartoe ook dun makend en doorsnijdend van krachten.

(3) De schors van deze wortels met wijn vermengt en ingenomen laat water lossen en breekt de steen en laat het niergruis rijzen en gemakkelijk uitkomen en is daarnaast ook goed om alle roven, harde schilfers en littekens of kanten van kwade zweren rein te maken, af te vegen en te laten vergaan.

Als men deze wortels of de schors ervan in azijn en water tezamen kookt en dat al warm in de mond houdt en de mond daar dikwijls mee wast en spoelt laat het de tandpijn vergaan.

Die wortel of haar schors met azijn en honig tot de helft toe gekookt is goed gedronken in de vallende ziekte, als Plinius schrijft.

Matthiolus verzekert dat hij een man gekend heeft die het poeder van deze wortel veel maandenlang achtereen ingenomen heeft en van de vlezige breuk, in het Latijn carnosus ramex, genezen is geweest.

De jonge scheutjes van deze heester eer de bladeren of doornen goed voortkomen afgeplukt en gezouten zijn een aangename lieflijke en gezonde spijs voor salade gegeten, als Dioscorides betuigt.

bilsensamen ccxvii C

(H)Usquiamus latine grece simphoniaca·arabice benge vel eiffozium.

(Der meÿster Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel benge idest jusquiamus beschreibet uns und spτicht dz dτeÿerhande bilsen kraut seÿe·Das ein hat blůmen die sind rôtelichet und ein schwarczen samen·und hat ein hårten scharpfen stengel. Das ander bilsen krautte hatt weiche bleter und weich blůmen und samen der ist rôtelicht·von disen zweÿen sol man sich hŭten wann sÿ machen den menschen tobendig und tôdten·und dise zweÿ sôllent zů keiner erczneÿ gebτauchet werden·Das dτitt bilsen kraut hatt feÿste bletteτ die sind vol feüchtung·die blůmen sind weiþ und hat samen der ist weiþ und wechset nahe beÿ den baumen und nahe beÿ dem bechen·der same wirt genüczet in der erczneÿ·Wåre es aber sache dz man des gleichen nit haben mocht so sol man nemen des bilsen kraut mit den roten blůmen·(Der meisteτ Diascoτides spτicht das jusquiamus habe ein groben stengel und bτeytte bleter und lengelicht und beÿ dem stengel hat es heτüber die sind vol samen·(Der saft von bilsensamen ist gůt dem der do nit zůschaffen haben mag mit seiner frawen wann es bτingt lustunge und reÿczung·(Daz saft in die oτen gelassen macht sterben die würme·(Bilsen kraut gestossen und darunder gemischet gersten mele und geleget auff ein geschwulst die sich erhaben hat von hicze benÿmmet sÿ czů hant·(Die wurczel gesoten von bilsen kraut mit eþsig und den in dem munde gehalten benymmet dz zene wee·(Plinius der same grŭn gestossen und den saft davon auþ getrucket der ist gůt gestrichen über eÿterichten augen unnd benymmet den eÿter davon zûhant·(Wer den samen oder daz kraut esse rohe dem wåre es ein vergifft·Den frauwen des samens getruncken also dz er gemischt werde mit hônigwasser genant mulsa benÿmmet jn dz fliessenden von der můter·(Platearius der same gestossen und gemenget wit wein gelegt auf die schwerenden bτust der frauwen hilffet wol·den samen gemenget mit mulsa dz getruncken ist gůt dem die do blůt speÿen. (Item bilsen ist kalt in dem dτitten grade und trucken in dem zweiten grade platearius pandecta. (Item bilsen samen gebulvert mit frawen milch und mitt einem eÿes weiþ und mit wenig eþsig vermenget und umb den schlaff gestrichen macht schlaffen·auch môcht men dar für die fŭsse wåschen mit wasseτ darjnne bilsenkraut gesoten ist platearius.[249]

(1) Bilzekruid, 217de kapittel.

Usquiamus Latijn. Grieks simphoniaca. Arabisch benge vel eifforium. (Hyoscyamus niger)

De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel benge, id est jusquiamus, beschrijft ons en spreekt dat er drie soorten bilzekruid is. (5) De ene heeft bloemen die zijn roodachtig en een zwart zaad en heeft een harde scherpe stengel. Dat andere bilzekruid heeft weke bladeren en weke bloemen en zaden die zijn roodachtig, van deze twee zal men zich hoeden want ze maken de mensen verdovend en doden, en deze twee zullen tot geen artsenij gebruikt worden. Dat derde bilzekruid heeft vaste bladeren die zijn vol vochtigheid, de bloemen zijn wit en heeft zaden die zijn wit en groeit nabij de bomen en nabij de beken, het zaad wordt genuttigd in de artsenij. Was het echter zo dat men desgelijks die niet hebben mocht dan zal men nemen het bilzekruid met de rode bloemen. De meester Dioscorides spreekt dat jusquiamus heeft een grove stengel en brede bladeren en langachtig en bij de stengel heeft het dozen die zijn vol zaden.(2) Het sap van bilzekruidzaden is goed die niets te doen hebben mag met zijn vrouw want het brengt lust en prikkeling. (7) Dat sap in de oren gelaten maakt sterven de wormen. (6) Bilzekruid gestoten en daaronder gemengd gerstemeel en gelegd op een gezwel dat zich verheven heeft van hitte beneemt ze gelijk. De wortel gekookt van bilzekruid met azijn en dan in de mond gehouden beneemt de (8) tandpijn. (9) Plinius, het zaad groen gestoten en het sap daarvan uitgedrukt dat is goed gestreken over etterige ogen en beneemt de etter daarvan gelijk. (4) Wie de zaden of dat kruid eet rauw die is het hem een vergif. (10) De vrouwen die zaden gedronken alzo dat het gemengd wordt met honingwater genaamd mulsa beneemt hun dat vloeien van de baarmoeder. Platearius, het zaad gestoten en gemengd met wijn en gelegd op de zwerende borst van de vrouwen helpt goed, de zaden gemengd met honingwijn en dat gedronken is goed die er bloedspuwen. Item, bilzekruid is koud in de derde graad en droog in de tweede graad, Platearius en Pandecta.(3) Item, bilzekruidzaden gepoederd met vrouwenmelk en met een eierenwit en met weinig azijn vermengt en om de slaap gestreken maakt slapen, ook mag men daarvoor de voeten wassen met water daarin bilzekruid gekookt is, Platearius.

Vorm.

Zwart bilzekruid is een eenjarige, opgaande en kruidachtige plant. Door de vele klierharen heeft het kleverige en klamme stengels, bladeren en kelk. Bilzekruid heeft in juli en augustus vuilgele, klokvormige bloemen die doorgroefd zijn met donkerpaarse aderen. Samengevat kan men zeggen dat het een hatelijk, kleverige stengel heeft met smerige gele bloemen die naar hondenpis stinken en op vuile plaatsen groeit.

Naam.

Dodonaeus; ‘In onze taal heet dit gewas bilsen-cruydt, in het Hoogduits ook Bilsenkraut, Bilsamen en Teuffels augen, in het Frans hannebane en ook endormie als of men zei slaperig of slapend kruid, in de apotheken noemt men dat nu meest Jusquiamus, in het Grieks Hyoscyamos, in het Latijn Hyoscyamus, maar eigenlijk Apollinaris en Faba suilla. Het heeft bij andere ook de volgende namen die men onder de bastaard of oneigen namen vindt, te weten deze Griekse Dioscyamos, (of op het Latijn Jovis faba) en deze Latijns zo Apuleius schrijft, Insana, Symphoniaca, in Frankrijk bellinuntia in tijden van dezelfde Apuleius.

Hildegard von Bingen; ‘Bilsa, das Bilsenkraut’. In het oud-Hoogduits komt het woord voor als Pilisa of Belisa, in het Keltisch als belinuntia door Dioscorides opgegeven Keltische naam, in het Russische als bjelna of belena en in het Pools als bielun, de Indogermaanse wortel zou bhel zijn wat fantasie of iets dergelijks betekent. Deze woorden gaan terug op de wortel bal: doden, zoals dit woord ook gevonden wordt in de Latijnse naam Belenus voor de Keltische zonnegod Beal, Beli. Belenus is gelijk aan de Grieks-Romeinse zonnegod Apollo wiens stralen niet alleen goed doen maar ook ernstige ziektes op­roepen, dus niet alleen de god van leven en gezondheid, maar ook van de dood. Het kruid van Beal kan zo ook als iets dood brengend vertaald worden. Andere afleidingen zijn ook mogelijk.

Hyoscyamus is afgeleid van Grieks hus, ‘een varken’, en kyamos, ‘een boon’, dit naar de vorm, de vrucht werd door zwijnen gegeten. In Latijn heet de zwijnenboon ‘Faba suilla’. Niger betekent zwart.

Gebruik.

Bilzekruid is zeer giftig, vrijwel net zo erg als de doornappel. De wortels lijken op chicorei- en pastinaakwortels en werden er wel eens mee verwisseld, een dodelijke vergissing. Medicinaal werd het gebruikt om er patiënten mee te verdoven, door zijn uitwerking kreeg het de naam malwillempjeskruid. Men mag het niet aan mensen geven omdat het dodelijk giftig is en de ziekte van vergetelheid oproept. Dit lijden heette in het Latijn lethargia. Bij de Egyptenaren en in Babylonië zou het gebruikt zijn bij in barensnood verkerende vrouwen. Plinius schrijft de plant aan Hercules toe, noemt de soort die Hercules ontdekte in de onderwereld, het is het bilzekruid dat kolder en waanzin veroorzaakt. Het werd genoemd naar een of andere nimf die door Hercules in de steek gelaten werd en van jaloezie stierf.

Het bevat alkaloïden die als sedativum en in pijnstillende oogzalven nog gebruikt wordt.

Maerlant; ‘Jusquiamus, is zeer koud en is een kruid van groot geweld. In oude hofsteden, zoals ik het vond, groeit het hier veel in het land, groen met een rood/bleke bloemen. Ik meen dat ze het bilzekruid in Dietse noemen. (3) Diegene die moeilijk kunnen slapen, neem zijn bladeren of zijn zaden en stamp en bindt het dan aan de slaap, is het wijf of man, hij zal rusten is het dag en nacht, zijn zaad heeft zulke kracht om slaap en rust te geven. Men neme tarwekorrels en evenie (Avena strigosa) met bilzekruidzaad en laat het vallen, dat tezamen met z’n allen, en laat het door de vogels eten, ze zullen slapen en alles vergeten zodat men ze kan nemen met de hand. (4) Men geeft ze niemand die geen vijand is het zaad te eten, hij bleef dood of hij viel in een slaap zo groot alzo dat het met hem miskwam en gemakkelijk tot lethargie kwam. (2) (De Gart zegt het tegenovergestelde) Men zegt dat er een bisschop was die zo’n grote pijn had dat de wellust de leden doet en hij menige meester goed om raad daartegen zocht en hem niet helpen mocht en dat hij dit kruid stampen deed en zijn mannelijke leden met het sap koud maakte zodat hem daarna laat of vroeg bekoringen, groot of klein, altijd meer kwam geen. (8) Olie hiervan is een waarde aardig goed tegen het tandzeer als die dingen van hitte komt en tegen menige dingen niet genoemd’.

(5) Platearius; ‘Seminum autem triplex est diversitas. Est autem rubeum, album, nigrum, nigrum est mortale, album et rubeum satis competent, usui medicine’. Hyoscyamus niger L, is de zwarte, bilzekruid, dolkruid, Frans jusquiame noire, Duits Bilsenkraut, Engels hen-bane, belen.

H. albus L, is de witte, wit bilzekruid, Frans jusquiame blanche.

De derde is mogelijk H. aureus L.

Herbarius in Dyetsche; ‘Belsem of iusquiamus is van samengesteldheid koud in de derde en droog in de tweede graad. (5) Er zijn drie soorten van bilzekruid waarvan de zwarte de ergste is en daarna de rode. Maar de witte is gezond en is diegene die in de medicijnen gebruikt wordt. Als je de witte niet vindt, dan mag je de rode geven, altijd toch de zwarte vermijden. De zwarte is koud en droog op het einde van de derde graad, de witte is koud en droog in het begin van de derde zoals Avicenna in het kapittel van Hyoscyamus zegt. (4) Bilzekruid verdooft of verdwaasd en voorkomt (6) bloedende zwellingen vanwege zijn verdovingen of duizelingen en ook slaande pijnen, het verzacht of laat de pijnen van de blaren verdwijnen die onnatuurlijk verwarmd zijn, daarom is het goed tegen erisypelas (dat zijn hete, galachtige blaren) als het sap daarvan met wat azijn er op gedaan wordt.

Tegen oprispingen en pijn van de ballen (a): ‘Neem het sap van bilzekruid en meng het met tarwezemelen en wat azijn’.

Tegen pijn van de arthritis/artrose (dat is in de gewrichten of leden): ‘Maak een strijksel van het sap van bilzekruid met het sap van het kruid dat Primula veris heet’ en daarmee bestrijk je de leden die pijn hebben, want het helpt zeer. Maar voor je het bestrijkt moet je een scrupel wit bilzezaad drinken met hydromel (dat is honingwater) en als je het zo neemt zal het helen.

(7) Olie of het sap van bilzekruid dat je lauw in de oren doet verzacht de pijn van de oren.

(8) Tegen tandpijn was je de mond met het sap van bilzekruid dat met azijn gemengd is of met wijn waar bilzekruid, bertram en wat azijn in gekookt is.

(3) Het bilzekruid met kikkerwater op het voorhoofd gelegd laat je slapen.

Als je wat van de bladeren eet dan verstoort het de rede.

(9) Het sap van haar bladeren dat op de ogen gedaan wordt geneest haar pijn en voorkomt dat de vochtvermenging naar de ogen komt.

Op de blaren van de borst maak je een hoop van bilzebladeren met wat azijn.

(10) Een pessarium dat van het sap van bilzekruid met haar bladeren gemaakt is is goed tegen menstruatiepijn en voorkomt ook dat de stonden gaan vloeien.

Als je veel bilzekruid gebruikt is het venijnig omdat de rede veranderd wordt, het bederft de memorie en brengt kwaadheid vanbinnen.

Tegen grote werking in scherpe koortsen was je de rechterhand en de slaap van het hoofd met water waar bilzekruidbladeren in gekookt zijn. Maar voor dat voorhoofd doe je vrouwenmelk met het wit van een ei en wat azijn, Platearius’.

(a) Ontsteking van de testis/ bijbal?

wegholler ccxviii C

Iuniperus vel granum iunipeτi latine·grece arceotides·arabice habilhaloch·

(Dez meister diascoτides spricht das wegholler heiþ unnd trucken sind an dem dτitten grade·unnd spτichet auch das dÿe fruchte des baumes seýe fast lustlich zů halten in dem munde unnd treÿbe auþ bôsen lufft.

(Item iuniperus heisset weghollernbaum und ist ein kriechisch woτt und ist so vil gespτochen als ein feüerbaum·wann in grexum heisset pirfeüwer als dann spτicht der meister Isidoτus und davon kommet das woτt Juniperus darumb dz der baum dz feüer lange behaltet wenn wann man glŭenden kolen mit des baumen esche bdecket so weret es ein gancz jare in dem feüwer unverloschen·(Der meistde Avicenna beschτeibet uns und spτicht das wegholler baum seÿ geleich ein cipτessen baum·darumb heisset man den weghollerbaume in der geschτiffte ein felt cÿpτessen·der baum wechset in dem landen gegen der sunnen auffgang also groþ das man daselbest mitt bawet·(Weghollern frucht verzert bôþ feüchtigkeit in dem menschen wie die genüczet werden·(Daz ôle von wegholler dienet fast wol zů lemde die do kommet von kelte und das mache also·Nÿmm zwen erden hessen die verglaþeüert sind und secze die über einander den obersten hafen soll man füllen mit wegholler holcz unnd das klein geschniten seÿ·und zwischen dem zweÿen hefen soll sein ein lôchericht bleche also das das oberst holcz nitt fallen müge in den understen·Die zwen hefen sôllen wol vermachet werden das kein rauche darauþ kommen müge und die seczen in dz erdtrich und der oberst soll nit gancze in der erden steen unnd umb den obersten hafen soll gemachet werden ein kole feüeτ und wann das holcz jnwendig erhiczet so fleüsset das ôle auþ dem obersten hafen·(Plinius das ôle ist gar gůt für das gegicht an dem leibe damit geschmieůet den ruckmeÿssel und hatt manichen menschen geholffen·(q·ij·) [250] Das ôle ist auch gůt epilenticis dz ist die den fallende siechtagen haben den rucken damit geschmieret·Es ist auch gůtt für die melancoleÿ dz ôle geessen in der kost·Es benymmet auch die sucht des jngeweitz·(Der meister platearius spτicht das diþ ôle gar gûtte seÿ getrauffet in die oτen·und benymmet die taubheÿt darjnne·dises ôle dÿenet aller kranckheit an dem leÿbe die do kommen von der kelte·(Item weghollern holcz benymmet den bôsen lufft darauþ gemacht ein rauch als dann uns beschτeibet ÿpocras dz er beÿ seinen tagen in einer statt gesessen was genant harabet·und also ein groþ sterben in der welt wz daz kaume der zehende mensch bleibe do gebot er allem seinem volck in der ÿeczgenanten statt das sÿ solten abe hauwen dÿe weghollerbaum und die legen auþwendig umm die stat und in alle gassen und die anzünten und bτennen·dises theten die selbigen leüt als lange das sterben waret·In der selbigen stat starbe kein mensch an der pestilencz und sunft in dem ganczen künigreich kein stat od doτff nit auþgenommen stoτben die leüt gengklich·Und darumb ist von natur weghollern holcz verzeren den bôsen lufft·und dises mag man mercken beý disem exempel·(Item wegholler in wein gesoten ist gůt wider den kalten seich und lenden weethumb.

(1) Jeneverbes, 218de kapittel.

Iuniperus vel granum iuniperi Latijn. Grieks arceotides. Arabisch habilhaloch. (Juniperus communis)

De meester Dioscorides spreekt dat jeneverbes heet en droog is aan de derde graad en spreekt ook dat de vrucht van de boom is erg lustig te houden in de mond en drijft uit kwade lucht.

Item, Juniperus heet jeneverbesboom en is een Grieks woord en is zo veel gesproken als een (7) vuurboom want in Grieks heet het altijd vuur zoals dan spreekt de meester Isidorus en daarvan komt dat woord Juniperus daarom dat de boom dat vuur lang behoudt als wanneer men gloeiende kolen met de boomas bedekt dan blijft er een gans jaar in het vuur ongedeerd. De meester Avicenna beschrijft ons en spreekt dat jeneverbesboom is gelijk een cipres boom, daarom noemt men de jeneverbesboom in de geschriften een veldcipres, de boom groeit in de landen tegen de zonsopgang alzo groot dat men daarvan meebouwt. (2) Jeneverbesvrucht verteert kwade vochtigheid in de mensen als die genuttigd worden. (4) De olie van jeneverbes dient erg goed tot verlammingen die je komen van koudheid en dat maak alzo: (3) Neem twee aarden potten die geglazuurd zijn en zet die over elkaar, de bovenste pot zal men vullen met jeneverbeshout en dat klein gesneden is en tussen de twee potten zal een kleine blik zijn met gaten alzo dat het bovenste hout niet vallen mag in de onderste. Die twee vaten zullen goed gemaakt worden zodat geen rook daaruit komen mag en die zetten in dat aardrijk en de bovenste zal niet geheel in de aarde staan en om de bovenste pot zal gemaakt worden een koolvuur en als dat hout inwendig verhit dan vloeit de olie uit het bovenste vat. (4) Plinius, die olie is erg goed voor de jicht, aan het lijf daarmee gesmeerd de ruggengraat en heeft vele mensen geholpen. [250] (5) De olie is ook goed epileptici, dat is die de vallende ziekte hebben, de rug daarmee gesmeerd. (6) Het is ook goed voor de melancholie, die olie gegeten in de kost. Het beneemt ook de ziekte des ingewand. De meester Platearius spreekt dat deze olie erg goed is gedruppeld in de oren en beneemt de doofheid daarin, deze olie dient alle ziekte aan het lijf die je komen van de koudheid. Item, jeneverbeshout beneemt de kwade lucht, daaruit gemaakt een rook zoals dan ons beschrijft Hippocrates dat hij in zijn dagen in een plaatst gezeten was genaamd Harabet en alzo een grote sterfte in de wereld was dat nauwelijks de tiende mens overbleef, toen gebood hij al zijn volk in de net genoemde plaats das ze zullen afhouwen de jeneverbesbomen en die leggen uitwendig om die plaats en in alle gaten en die aansteken en branden, dit deden dezelfde mensen zolang dat het sterven duurde. In dezelfde plaats stierf geen mens aan de pest en sinds in het ganse koninkrijk geen plaats of dorp niet uitgenomen stierven de mensen geheel. En daarom is van natuur jeneverbeshout verteren de kwade lucht en dit mag men merken bij dit voorbeeld. Item, jeneverbes in wijn gekookt is goed tegen de koude plas en lendenpijn.

Vorm.

De gewone jeneverbes heeft bladen in kransen van drie, ze zijn naaldvormig en steken. De bessen rijpen in twee jaar. Dodonaeus; ‘De jenevers zijn tweevormig van geslachten, het ene geslacht blijft klein en laag en dat is hier te lande algemeen en het ander wordt groot en hoog en groeit in vreemde landen’.

Naam.

Dodonaeus; ‘Genever wordt in het Grieks Arceuthos en in het Latijn Juniperus genoemd en die naam is in de apotheken gebruikelijk, in het Arabisch arconas en archencas, in het Frans en ook in het Nederduits genevre of genever, in het Hoogduits Wechholter. De grote soort mag eigenlijk jeneverboom heten of grote jenever, in het Latijn Juniperus major en in het Grieks ook met oneigen namen Cyparissos agria’.

Jeneverbes is een woord dat afgeleid is van Juniperus, wat weer stamt van het Keltische jeneprus, ‘stekelig’ of ‘ruw’. De Latijnse Juniperus was de stamvorm van de Romaanse afleidingen, Frans genevrier, Engels juniper en onze jenever.

Duits Wacholder en in het oud-Hoogduits wechalter waar ter een ‘boom’ betekent. Het eerste deel kan tot "wach" behoren zodat de wacholder de wache, ‘wakkere’ of altijdgroene struik kan betekenen.

Gebruik.

Heel bijzonder is de rook van verbrande jeneverbestakken, die werkt desinfecterend. De vluchtige olie bevat pinen en cadinen, twee stoffen die een antiseptische werking bezitten. Ook bij de (onvolkomen) verbranding van het hout, (roken) worden gelijke stoffen geproduceerd. Deze eigenschappen zijn al lang bekend en de be- of rokingen met de twijgen en bessen zag men als zeer werkzaam. De ‘geesten bevattende’ kracht van de rook dringt in alle hoeken en gaten en zou de onzichtbare boze machten (ziektes) verdrijven. Men denkt aan het uitroken van boze vijand zoals bij duivelsuitdrijvingen gebeurde. Zo is het bijgeloof waarschijnlijk toch op ondervonden werking gevestigd. Onbewust van die kracht, maar door de lange ervaring paste men dit toe om huizen uit te roken bij besmettelijke ziektes, ongedierte, slangen en boze geesten. De pest is het prototype van een demonische geest, de wacholder was een beroemd pestwerend kruid dat bij die ziekte gerookt werd.

De bereiding van de olie uit het hout, zoals die in de Herbarijs, Maerlant, de Gart en ook bij Platearius beschreven wordt, stamt af uit de Grabadin van Pseudo-Mesues. Die olie werd als een meesterwerk aangezien.

Maerlant; ‘Juniperus, dus neem ik een gok, denk ik bij mij het is een jeneverboom en deze is zo van nature dat het groen een jaar duurt. (2) Platearius wil ons zeggen dat jenever heet en droog is van manieren, haar doen is van rechte naturen ontdoen en verteren kwade humeuren. Tegen dysenterie van lieden dan zal men jenever zieden in rein water en dat ontvangen. Die met de onderbuikspijn is bevangen kookt jenever in wijn, het is goed tegen zijn pijn. (3) Van deze boom maakt men ook mede olie van grote mogelijkheden. Ten eerste moet het gedroogd wezen in de lucht het hout van deze. Dat zet men in een pot geheel in de aarde diep genoeg een deel en een andere op zijn mond en die lege ook terstond die heeft in de bodem een gat. Vol van hout legt men dat en stopt het boven zo dicht dat er geen lucht uit kan gaan.

Dan maakt men aan de pot een vuur alzo sterk en alzo fier zodat het hout van binnen versmoort en alzo komt met grote kracht uit dit hout een luttel olie, duur en fijn, in de onderste pot ter plaatse, dit is goed tegen de vierde daagse koorts en tegen de onderbuikspijn mede. (4) Bestrijkt men er mee de mensen leden en mee gemengd in spijzen is het ook goed in andere wijze. (5) Tegen het groot euvel zwaar dan moet men er mee zalven daar een mensen rib, hoor ik luiden. (6) En die veel hebben melancholie, dit zullen ze eten, het zal hem blijken. (4) En ook zal je hem hiermee bestrijken die ziek is van de jicht. Dus is het een medicijn rijk’.

Herbarius in Dyetsche; ‘Geniver, genever of iuniperus is heet en droog in de derde graad. Als je jenever in medicijnen vindt dan moet je de vrucht verstaan, die heet jeneverbes of wakelbes. (2) Jenever heeft de kracht om te ontbinden en te verteren. En is goed voor het lichaam die last heeft van schadelijke of andere scherpe medicijnen die in de maag hangen als je jeneverbes in regenwater kookt en de zieke daar tot de navel toe in zet. (4) Tegen aandrang tot waterlozing, tegen het alle uren met pijn plassen en tegen onderbuikspijn: ‘Neem wijn waar jenever met de wortel van Iris in gekookt is’.

(6) Olie van jeneverbes is de allerbeste tegen vierdaagse malariakoorts die van zwaarmoedigheid komt, geef het nadat het klaar gemaakt is en dan een drachme in het eten of in iets anders. (4) De leden die pijn hebben in de onderbuikspijn of aandrang tot waterlozing moet je daarmee bestrijken en tegen (5) vallende ziekte bestrijk je de knoken van de rug van boven naar beneden toe. Hetzelfde is ook goed tegen vierdaagse koorts als je het een uur voor de komst van de koorts op de knokkels of schenen van de rug en de polsen strijkt. Tegen stoelgang, doe de olie er met een spuit in.

Tegen het ademgebrek dat lang geduurd heeft, geef jeneverbessen met droge vijgen of kook het in wijn met droge vijgen en zoethout en drink daarvan. Platearius, olie van jenever is goed tegen het wrijven van de zenuwen of de lacerten en tegen pijnen in de borst. Ook tegen hoest, zoals Mesue zegt, als je het met olie van zuivere amandelen mengt en zo op de borst bij het vuur strijkt. Olie van jenever is ook goed tegen pijn in de gewrichten of gespannen leden.

Wijn waar jenever in gekookt is opent de verstoppingen omtrent de maag en de baarmoeder en verzacht hun pijn.

Om de baarmoeder te zuiveren en de stonden te laten komen: ‘Neem wijn waar jenever, bijvoet en de wortel van Iris in gekookt is’.

Tegen steken van de venijnige dieren strijk je er olie van jenever op. Avicenna in het kapittel van Juniperus.

Herbarijs; ‘Iuniperius is heet en droog in de 2de graad en sommigen zeggen in de 3de graad. En als men ze vindt beschreven in recepten dan zal men de bessen nemen. En 2 jaar blijven ze goed.

(3) Neem hout van jenever en steek het in een pot die boven goed bedekt is en maak groot vuur alom de pot en in die pot zullen veel gaatjes zijn. En hij zal staan op een andere pot die in de aarde zal staan en daarin zal staan 1 glas daar het vocht in druppelen zal van de bovenste pot. En aldus wordt het olie. En die zal men in waarde houden want ze is goed tegen dat (5) vallende ziekte als men de zieke daarmee zijn rug zalft. En ze is goed tegen witte vloed. En in alle ziektes die van fluimen komen’.

Brennwurcz ccxix C

Encensaria latine·

(Die meister spτechen das dises seÿ ein kraute unnd beý nahet als wegbτeitte und wechset auch an den sandigen bergen und bτeitet sich langes die erde sein gerauch ist geleich dem weÿrauch dises kraut ist heiþ und trucken an dem dτitten grad·Von disem kraut beschτeiben uns die meister in dem bůch Pandecta und spτechen das diþs verzere die feüchtunge der bτust von der ensteen môchte ein geschwere genant pleuresis diþs darauff gelegt also grŭn·(Diþ krautes wurczel stercket die lamen gelider und zeühet dann geblŭte [251] die darauff gelegt·(Item dises kraut und wurczel benÿmmet coτizam dz ist auch ein verstopfunge der nasen·dise verstopffunge kommet von einem fluþ des hÿrnes·(Von diser wurczel ist uns auch beschτÿben ein meister Wilhelmus ein wuntarczet gewesen der spτicht das dise wurczel hab tugent an sich zů ziehen bôþ feüchtunge·und darumb hat er die genüczet schweren damit auff zů lôsen und sunderlichen eÿter damit auþ zû ziehen·(Item den safft von diser wurczel gemischt mit harcz und wachs und darauþ gemachet ein salbe zeühet fast·(Item für die bôsen schwarczen blattern ist auch dise wurczel die aller beste·

(1) Brandkruid, 219de kapittel.

Encensaria latine. (Clematis flammula)

De meesters spreken dat dit is een kruid en nabij zoals weegbree en groeit ook aan de zandige bergen en breidt zich uit langs de aarde en zijn geur is gelijk de wierook. Dit kruid is heet en droog aan de derde graad. Van dit kruid beschrijven ons de meesters in het boek Pandecta en spreken dat dit verteert de vochtigheid van de borst waarvan ontstaan mocht een zweer genaamd pleuris, dit daarop gelegd alzo groen. Dit kruid zijn wortel versterkt de lamme leden en trekt dan bloed, [251] die daarop gelegd. Item, dit kruid en wortel beneemt corizam, dat is ook een verstopping van de neus, deze verstopping komt van een vloed van de hersens. (2) Van deze wortel is ons ook beschreven een meester Wilhelmus die een wondarts is geweest en die spreekt dat deze wortel heeft deugd aan zich om kwade vochtigheid tot zich te trekken en daarom heeft hij die gebruikt zweren daarmee op te lossen en vooral etter daarmee uit te trekken. Item, het sap van deze wortel gemengd met hars en was en daaruit gemaakt een zalf trekt erg. Item, voor de kwade zwarte blaren is ook deze wortel de allerbeste.

Zie ook kapittel 184 voor Ranunculus flammula. De afbeelding geeft vier bladeren weer op een knop van een steel met elk een hartje erin.

Vorm.

Glanzend groene, enkel of dubbel geveerde bladeren, deelblaadjes zijn 1.5-4cm lang en eivormig, kort gesteeld. Jonge twijgen zijn kaal en kantig. Kleurt in augustus/oktober massaal wit in grote losse en eindstandige pluimen wat gevolgd wordt door de zilveren zaadpluimen. Op afstand ruik je dat het gewas bloeit, verspreidt een zoete geur. Bloem is 2-3cm in doorsnede. Het is een krachtige klimmer van 4-5m hoog en komt.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘De eerste soort heeft onlangs de naam Flammula, dat is brandende of vlammende of hete klim gekregen want hier voortijds hield men het voor een medesoort van Clematis altera daar ze nochtans van verschilt in zaad en in gedaante, grootte en kleur van haar bloemen zoals we betonen zullen in het volgende 18de kapittel.

2. De tweede soort (Clematis recta) wordt ook Flammula naar haar vlammende of brandende scherpe bijtende smaak van de geleerde van deze tijden genoemd. Matthiolus is van mening dat ze dat gewas is wat Platearius in zijn boek de Simplici medicina in het eerste kapittel in de letter F de naam Flammula geeft en warm en droog in de vierde graad schrijft te wezen’.

‘Et dicitur flammulam quia incensivam habet virtutem’zegt ook Platearius.

Dodonaeus; ‘Dezelfde naam Flammula vulgi wordt de egelkool en de liggende Flammula bij Lobel gegeven. Sommige verduitsen de naam Flammula in onze taal vier-cruydt of vlam-cruydt, bern-cruydt of brandt-cruydt’.

Encensaria betekent wierook, is dat naar de geurende bloempjes?

Gebruik.

Herbarijs; ‘Flammula of selfate is heet en droog in de 4de graad en staat in vochtige plaatsen. Aldus maakt men een brand zonder branden. Men zal flammula stampen en op die plaats leggen daar men de (a) brand wil hebben en laat het een dag liggen en dan zullen daar (2) blaren komen en die zal men breken en was erop leggen en voort verzorgen zoals men plag. En dit is een soort wedewinde. En zuivert de baarmoeder. Flammula gestampt en met olie gemengd en op rijpe zweren gelegd laat ze scheuren en uitbreken. En men brandt met flammula waar dat men wil in het lijf.

(a) brand; cauterisatie. Het wordt in de Herbarijs beschreven als een vesicans en rijp makend middel, ‘Ad cauterium sine igne vel sine ferro’, zegt Platearius.

hanbotten ccxx C

Iuiube grece et latine·

(Der meister Avicenna in seÿnem anderen bůch in dem capitel Juiube beschτeibet uns unnd spτicht das die sind kalt an dem eτsten grade und sind auch geleich an der trückne und an der feüchtigkeit getemperieτt·aber Serapio und platearius spτechen das es seý warme und feüchte in dem ersten grade·die groþsen sind die besten·Und spτicht auch das sÿ fast gůtt sind dem heissen geblŭdte·unnd machen auch das geblütte dick·(Item hanbotten geessen sind fast unverdeüwenlich·(Item hanbotten gebeýþt mit hônig und genüczet sind gar gůt d verstopften bτust unnd auch der bôsen lungen und wider den hůsten. (Item hanbotten sind nit gůt dem magen wenn sÿ sind unverdeüwenlich·(Ettlich meÿster spτechen das sÿ fast gůt sind für stein in der blasen und auch in den nÿeren·(q·iij·) [252[

(1) Jujube, 220ste kapittel.

Iuiube Grieks en Latijn. (Zizyphus jujuba)

De meester Avicenna in zijn andere boek in het kapittel jujube beschrijft ons en spreekt dat die zijn koud aan de eerste graad en zijn ook gelijk aan de droogte en aan de vochtigheid getemperd, maar Serapio en Platearius spreken dat het is warm en vochtig in de eerste graad, die grootste zijn de besten. (2) En spreekt ook dat ze erg goed zijn het hete bloed en maken ook dat bloede dik. Item, jujube gegeten zijn erg onverteerbaar. (3) Item, jujube gebaad met honing en genuttigd zijn erg goed de verstopte borst en ook de kwade longen en tegen het hoesten. (4) Item, jujube zijn niet goed de maag want ze zijn onverteerbaar. Ettelijke meesters spreken dat ze erg goed zijn voor steen in de blaas en ook in de nieren. [252]

Vorm.

De jujuba is een plant die in Z. Europa, N. en W. Afrika en W. Azië groeit. Het is een stekelige struik die in gecultiveerde toestand de vorm van een kleine boom krijgt met een wat hangende vorm. Is bladverliezend, het blad is afwisselend geplaatst en langwerpig/ovaal met drie nerven. De zoete vrucht is pulpig en van een ovale vorm, ter grootte van een pruim. De gedroogde of ingemaakte vrucht is bekend als jujubes.

Naam.

Dodonaeus; ‘De eerste en gewoonste soort van deze twee bomen heet in het Grieks Zizyphos en Ziziphos, in het Latijn ook Zizyphus of, als Petrus Crescentius zegt, Zezulus.

De vruchten worden in onze taal jujuben genoemd naar de naam Jujubae die in de apotheken algemeen is. In Hoogduitsland Brustbeerlin en Rot Brustbeerlin, hier te lande soms hanpoten’.

Zizyphus is afgeleid van zizouf, de Arabisch/Egyptische naam van Zizyphus lotus.

Jujube stamt van oud-Frans jujube, dat van middeleeuws Latijn jujuba, dat van Latijns zizyphum en dat van Grieks zizuphon. Duitse Jujube en Engelse common jujube-tree.

Brustbeeren, Jujuben en welsche Hahnbotten in Duits.

Gebruik.

Herbarius in Dyetsche; ‘Juiube en sebesten zijn heet en nat. (2) Jujube’s hebben de kracht om de scherpheid van de bloedgang (a) te blussen. (3) Jujube zijn goed voor de borst, de longen, de blaas, de pijn van de nieren en de pijn van de borst die uit hitte komt. (4) Jujube zijn slecht voor de maag, haar voedsel is venijnig, haar verteringen zijn hard en maken slijm volgens Serapio’.

(a) Fluxum ventris.

rosz zagel ccxxi C

Iparis vel equisecom grece·arabice dheneb hachil vel dhenephachali latine cauda equina·

(Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel dhenebhachil idest cauda equina spτicht das dises hab lange bleter und knodicht und wechset an ein geleich eÿnes pferdes schwanz·diþ wechset geren beÿ dem wasseτn und ander feücht stette·(Galienus in dem sechsten bůch genant simplicium farmacoτum in dem capitel cauda equina spτicht dz dises sey kalt an dem ersten grad und trucken an dem andern·(Avicenna in seÿnem andern bůch in dem capitel cauda equina spτicht dz diþ fast gůt sey den flüssigen wunden mit blůte auch der nasen·dises zeühet die wunden zůsamen darauff geleget·Auff die hiczige leber gelegt kŭlet die zůhant. (Item auff alle heiþ blattern oder gebτesten gelegt geleich einem pflaster zeühet dÿe hicze darauþ zůhant·(Dises kraut dienet fast wol dissentericis dz ist der rot blůtgang·(Dyses krauts safft vermenget mit sauwe distel safft unnd die zweÿ getruncken stopffet allen wunden jr geblŭte on schaden·(Emoptoicis das sind die blůt speÿen dienet diþs ÿeczgenant saft wol des eingenommen·(Diascoυides dise bleter geleget auff die wunden die frisch sind ziehen die zůsamen das kein narbe cicatrix genant erscheynet.

(Galienus diþs krauts saffte benymmet den fluþ emoτrosagia genant davon dann kommen emoτroide das sind fickblattern. Emoτrosagia heisset ein blůtfluþ·(Wôlicher fast blůtet auþ der nasen der trinck dem safft dises krauttes er stillet es zůhandt·Von disem gewechs lese das bůch Pandecta in dem ccxiiij·capitel do findest du vil hübscher tugent die uns beschreiben die hochgelerten meÿster als dann sind Serapio Plinius Diascoτides Galienus paulus Avicenna·[253]

(1) Paardenstaart, 221ste kapittel.

Iparis vel equisecom Grieks. Arabisch dheneb hachil vel dhenephachali. Latijn cauda equina. (Equisetum palustre)

Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel dhenebhachil, id est cauda equina, spreekt dat dit heeft lange bladeren en knopig en groeit aaneen gelijk een paardenstaart, dit groeit graag bij het water en andere vochtige plaatsen. Galenus in het zesde boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel cauda equina spreekt dat dit is koud aan de eerste graad en droog aan de andere. Avicenna in zijn andere boek in het kapittel cauda equina spreekt dat dit erg goed is de (2) vloeiende wonden met bloed en ook de neus, dit trekt de wonden tezamen, daarop gelegd. Op de hete lever gelegd verkoeld die gelijk. Item, op alle hete blaren of gebreken gelegd gelijk een pleister trekt de hitte daaruit gelijk. Dit kruid dient erg goed dysenteria, dat is de rode bloedgang. Dit kruid zijn sap vermengt met melkdistel sap en die twee gedronken stoppen alle wonden hun bloed zonder schade. Emoptoicis, dat zijn die bloedspuwen, dient dit net genoemde sap goed, dat ingenomen. Dioscorides, deze bladeren gelegd op de wonden die vers zijn trekken die tezamen zodat geen larf, cicatrix genaamd, verschijnt.

Galenus, dit kruid zijn sap beneemt de vloed emorrosagia genaamd daarvan dan komen hemorroide, dat zijn aambeien. Emorrosagia heet een bloedvloed. Wie erg bloedt uit de neus die drinkt het sap van dit kruid, het stilt het gelijk. Van dit gewas lees dat boek Pandecta in het 214de kapittel, daar vindt u veel leuke deugd die ons beschrijven de zeer geleerde meesters zoals dan zijn Serapio, Plinius, Dioscorides, Galenus, Paulus en Avicenna.[253]

Vorm.

Onze inlandse paardenstaarten zijn maar een meter hoog. Ze geven net als varens en wolfsklauwen sporen. Dit is een taai relict die met zijn slappe en zwarte wortels in de diepte steeds weer uitloopt en fijnstralige groene kransen aan voethoge stengels weet voort te brengen. De stengels zijn op regelmatige afstanden geleed. Hier bevinden zich de kransen van zijtakken die op hun beurt weer geleed zijn waar zich weer kransen met getande bladeren of een soort kokertje bevindt.

Naam.

Dodonaeus; ‘Paardenstaart wordt in het Grieks Hippuris genoemd en in het Latijn Equisetum, Equinalis. Plinius (98, 99) noemt het in het 28ste kapittel van het 18de boek Equisetis omdat het ‘t haar van de paarden of ook op de paardenstaart lijkt, sommige noemen het ook Salix equina, de apothekers noemen het Cauda equina, de Hoogduitsers Scaffthaw, Roseschwantz of Pfertzschwantz, wij Nederduitsers noemen het paardenstaart’.

Equisetum, stamt van Latijn equis: een paard, en seta: een strong haar. Griekse naam is Hippuris, het Griekse hippos betekent een paard, oura: een staart, paardenstaart, dit naar de vorm van de plant. In oud-Hoogduits was het Pferdeszagel of Pferdeschwanz, Rossschwanz bij Bock. Hildegard von Bingen noemde het Catzenzagel. In de 12de eeuw wordt het cauda equi genoemd door Albertus Magnus. Zijn bron schijnt het ‘Kanon’ van de Arabische arts Avicenna te zijn. Hij vermeldt ook de bloedstelpende eigenschappen.

Gebruik.

Dodonaeus; Galenus zegt dat paardenstaart een tezamen trekkende kracht heeft met wat bitterheid en daarom ook sterk en geweldig verdrogend is zonder nochtans enige bijachtigheid.

(2) Dioscorides zegt dat door vele soorten van paardenstaart de bloedige wonden geheeld worden als men die daarop legt als ze klein gestampt of gewreven zijn, zelfs al waren de zenuwen geraakt en bijna afgesneden, als Galenus daar noch meer van zegt.

Voorts zo is in deze gewassen zulke grote kracht om dicht te helen dat sommige vast geloven dat men daarmee de wonden van de blaas en darmen en ook de breuken en scheuringen genezen en aaneenhechten kan.

Ze zijn ook zeer goed om het bloed dat uit de neus of elders loopt te stelpen en op te laten houden, ze genezen ook de vrouwelijke vloeden en ook de rodeloop en alle andere buiklopen zo gauw en gemakkelijk als enig ander ding, te weten als men ze met water of wijn inneemt.

Hetzelfde doet ook het sap van deze kruiden als men dat ook zo met water of wijn gebruikt, ja het werkt noch krachtiger.

De ruwe harde stelen van grote paardenstaart zijn geschikt om daarmee de kammen, hechten en ook kannen en alle andere tinnenwerk en huisraad te reinigen, effen en glad te maken en daartoe wordt dat kruid veel van de vrouwen in Duitsland en overal van de hechtmakers, kammakers en diergelijke werklieden gebruikt en geprezen.

Augstein ccxxii C

(K)Arabe latine et grece·arabice electrum·

(Dÿe meister spτechen dz dises sey ein gummi eines baumes·und das gummi gleichet dem edel gestein·(Der meister paulus in dem capitel Karabe spτicht das dises gummi seÿ von natur heiþ machen und temperiert mitt einer kleÿnen kelte·

(Avicenna in dem bůch genant de viribus coτdis beschτeÿbet uns und spτicht dz karabe sind heiþ an dem ersten grade unnd trucken an dem andern·Ir tugent ist stercken daz hercz und machen frôlich·und benemen das zÿttern von dem heτczen·(Serapio in dem capitel karabe beschreibet uns unnd spτicht das es gůt seÿ von augstein getruncken wann sÿ benemen den bauch weethumb und benemen auch die flüþ an dem leibe·und darumb dienen sÿ fast wol dem frauwen die czů vil flüssig sind an jrer zeyt·(Item augstein gestrichen über die blôden augen machen sÿ klare und benemen jn den fluþ·(Item augstein ist gůt gestrichen auff den geschweren die do hiczig sind unnd ziehen die auþ·(Item wôliche augstein beÿ jn tragen dem schadet kein blůdten auþ der nasen·Auch stopffen sÿ das überflüþsig blůten auþ der nasen und behalten das hercz geblŭdte·

(Item etlich meister heissen karabe lapides gagatis des halben das der gagates dem augstein so gar geleich ist an tugenden und auch an gestalt·Von disem stein gagates findest du sein tugent in disem bůch in dem·cciiij·capitel·(Item ein rauch gemachet von augstein ist vertreiben schlangen·(Augstein ist auch gůt wider das bτechen und ist auch vertreiben dem bôsen geyst. (Albertus magnus spτicht dz diþs bulver von augstein mit wasser gesoten und darvon gegeben einez junckfrauwen macht sÿ nit harmen und geben einer frauwen machet sÿ harmen··(q·iiij·) [254]

(1) Barnsteen, 222ste kapittel.

Karabe Latijn en Grieks. Arabisch electrum.

De meesters spreken dat dit is een gom van een boom en die gom lijk op een edelsteen. De meester Paulus in het kapittel Karabe spreekt dat deze gom is van natuur heet maken en tempert met een kleine koudheid.

Avicenna in het boek genaamd de viribus cordis beschrijft ons en spreekt dat karabe is heet aan de eerste graad en droog aan de andere. Zijn deugd is versterken dat hart en maken vrolijk en benemen dat sidderen van het hart. (2) Serapio in het kapittel karabe beschrijft ons en spreekt dat het goed is van barnsteen gedronken want het beneemt de buikpijn en beneemt ook de vloed aan het lijf en daarom dient ze erg goed de vrouwen die te (4) veel vloeien in hun tijd. Item, barnsteen gestreken over de blote ogen maakt ze helder en beneemt hen de vloed. Item, barnsteen is goed gestreken op de zweren die je heet zijn en trekken die uit. Item, wie barnsteen bij hem draagt die schaadt geen bloeden uit de neus. Ook stoppen ze dat overvloedig bloeden uit de neus en behouden dat hartbloed.

Item, ettelijke meesters noemen karabe lapides gagatis vanwege dat de gagaat het barnsteen zo erg gelijk is aan deugden en ook aan gestalte. Van deze steen git vindt u zijn deugd in dit boek in het 204de kapittel. (3) Item, een rook gemaakt van barnsteen is verdrijven slangen. Barnsteen is ook goed tegen dat braken en is ook verdrijven de kwade geest. (5) Albertus Magnus spreekt dat dit poeder van barnsteen met water gekookt en daarvan gegeven een jonkvrouw maakt haar niet plassen en geef het een vrouw maakt haar plassen. [254]

(5) Zie kapittel 204 en 46.

Vorm.

Een fossiel overblijfsel dat afkomstig is uit naaldbomen, Pinus succinifer (gom of sap leverend). Die groeiden in de Oostzee duizenden jaren geleden. Dit hars vind je in oude voorhistorische dennenwouden die ondergegaan zijn en in de loop der tijd het hout lieten verrotten zodat alleen het barnsteen achterbleef. Naar Plinius zou men het succinum genoemd hebben omdat uit het sap (succus) van bomen ontstaan zou zijn, Plinius leidt het zelf van een Pinussoort af.

Naam.

(2) Herbarijs; ‘Racabre is gom van bomen en is heet en droog getemperd en men legt ze in medicijnen tegen de bloeddiarree en dysenterie’.

Racebre is een nietszeggend woord, waarschijnlijk een verminking van Carabre. In de Gart komt Carabe voor. De Arabieren noemden amber charaba of cacabe of chachalze, wat letterlijk betekent rapiens palea, strorover, om de eigenschap van kleine strootjes aan te trekken. Er was in de oudheid een enorme verwarring over het ontstaan van amber en barnsteen. Serapio meent dat het een zwam is die op de bodem van de zee ontstaat en vasthangt aan stenen op het strand wordt geworpen.

Platearius heeft een kapittel gewijd aan ‘De Bernice. Bernis calidus est et siccum in III gradu. Est autem gummi cuiusdam arboris in ultramarinis partibus nascentis. Cuius usus utilis est contra fluxum sanguinis’. Uit de tekst blijkt dat de Herbarijs zijn inspiratie bij Platearius haalde.

In de synonima Nicolai praepositi vinden we bij Carabe; ‘Electrum succinum et est karane gummi arboris ut gemma unde anuli fiunt’.

De Gart spreekt van Augstein, Electrum in Arabisch.

Latijn electrum: barnsteen, Grieks elektor: de zon, het zijn gestolde zonnestralen. De enigste vorm van elektriciteit die de ouden kenden was van barnsteen, electron. Door stevig met een wollen doek te wrijven wordt het elektrisch en trekt zeer lichte voorwerpen als vlierpitballetjes en papiersnippers aan en gaf aanleiding tot de naam.

Barnsteen, midden-Nederlands bernsteen, Duits Bernstein, Brennstein, Zweeds barnsten; brandbare hars, dus ‘de steen die brandt’ dat in Oost-Pruisen wordt gevonden.

De oudere Hoogduitse benaming is Agstein of Augstein, ( uit Latijn achates, zie git, kapittel 204) midden-Noordduits glar: Angelsaksisch glaer. Dat heeft weer verband met glas wat in Angelsaksisch glaes is wat terugvoert op Germaans glasa. Daarmee komt het in klank overeen het Latijnse glesum van Tacitus, glaesum van Plinius en Glesaria: het barnsteeneiland.

Gebruik.

Callistratus bevalt het aan tegen geestesziekte en verder ingenomen of aangebonden tegen plasmoeilijkheden. Goudbarnsteen zou aan de hals gebonden koorts en ziektes helen en met honing en rozenolie tegen oorziektes en andere ziektes, het zou ook goed tegen troebele ogen zijn. Tegen maagziektes neemt men verpoederde barnsteen met mastiek en water in. Bijgelovige droegen barnsteenparelsnoeren om het tanden verkrijgen bij kinderen te verlichten. Zogende vrouwen dragen het omdat de barnsteen alle ziektestoffen van haar en het kind uittrekt. Nog hangen de moeders uit de Oostzeelanden en ook in andere plaatsen hun kinderen een ketting van barnsteenparels om de hals zodat de tanden gemakkelijker komen. Een ring van barnsteen om de vinger gedragen behoedt de gelovigen nog tegen reumatiek.

Maerlant: ‘‘Succinus, dat is de ambersteen. Isidorus zegt dat het sap van pijnbomen is en dat het eruit rent en daarbij wordt het een steen. Dit vindt men groot en klein. Men maakt het met wrijven zo warm en dan heft het kaf en stro op. (3) Zijn reuk, dat is bekend, vliedt van naturen elk serpent. (4) Voor vrouwen die in pijnen gaan is die reuk goed, zonder waan. In de zee van sommige plaatsen vindt men ze en in andere wateren mede’.

lattich ccxxiii Ca

(L)Actuca latine grece tragma·arabice hakaþ·

(Der meyster Galienus in seinem·viij·bůch genant simplicium farmacoτum in dem capitel Lactuca beschτeybet uns und spτicht das die tugent des krauts seye feücht machen und kelten und darumb ist es kalt und feücht in dem andern grad·(Platearius spτicht dz es seÿ kalt und feücht in dem temperament·(Die meÿster beschτeiben uns das do seÿ mancherleÿ lattich·die ein ist heÿmisch und wechset in den gårten·die mag man gar wol essen in der speise aber rohe geessen ist sÿ dem magen schedlich·Aber doch ist sÿ gůtt des ersten so sÿ noch nicht gar zû krefften kommen ist·Die gemengt mit kressen und baumôle und salcz und darauþ gemachet ein salat unnd den geessen mit wenig eþsigs·also geessen macht heimisch lattich wol deüwen unnd machet dem menschen gůt natürlich schleffe und weichet den bauche·(Dises lattichs samen gibt dem ammen vil milch wann sÿ des essen unnd machet ein gůt klare gesichte·(Ein pflaster gemachet von lattich·und geleget auff die heissen geschwern unnd auch auff den gebτesten erisipila genannt kŭlet fast wol·(Serapio lactuca gesoten und gemenget mit baumôle ist gůt den geelsüchtigen des geessen·(Lactuca benymmt die gelust des mannes und auch der frawen der uτsachen halben daz sÿ fast kalt machen·(Item lactuca machen dem menschen dz hÿren wusst und ist nit gůt dem kalten magen·(Wez disen lattich eþsen wil der sol jn voτhin beissen in dillsaffte oder in knobelauch saft ein klein weÿle·wenn die kelte diþs krauts ist zů strenge und ist gůt also zů essen·lattich geessen und gebeisset vertreibet groþ hicz des lattichs samen mit wein getruncken macht wol schlaffen·(Die ander lattich dÿe man nennet agrestis die ist beÿnahe als die erste allein daz sÿ ein grôbern stengel hatt und die bleter sind weisser und subtÿler und scherpffer wann die ersten und die tugent ist gleich dem sch [255] warczen magsamen·dise lattich leschent den durst in dem menschen·(Dises lattich gesotten in wasser und die franwen damit gebået unden auff ist gůt d můter die von einem ende an das ander laufft·(Plinius wôlicher grossen lust hat zů unkeüschheÿt es sey man oder frauwe·der selbe neme der wilden lattich die do gedôτret ist an der sunnen und bulverifier mit waun wein und thů das dicke es benymmet dir den lust on schaden des leibes. (Die dτitt lattich die ist auþwendig weiþ unnd jnwendig grün und ist geheissen bτant lattich·(Wer geschweren hat an dem leibe der neme diser lattich und bτeche an dem ende davon und mache das blatt also groþ als das geschwer ist und streich darauff hônig und lege es auff die geschweτ voτhin ee sÿ auff bτechen dτeÿ tage und nåcht·und wann die pflaster trucken werden so soll man aber ander darauff legen die do frisch sind daz geschweτe heilet davon on zweifel·und diþ ist dicker mal pτobiert woτden·(Die vierde lattich die man nennet unkraute die ist unnücz zů essen·Wôlicher sÿ rohe oder gesoten esse der wurd onmechtig davon·wann sÿe machet gar bôþ geblŭdte·und benÿmmet auch das beste der uτsachen halber wenn is ist noch heiþ noch kalt·sunder sÿe geleichet den unnüczen luffte·der die erde dôτret unnd auch das beste marck darauþ nymmet die do frucht bτingen soll·diser lattich wechset auch von dem schleýme der erden·(platearius dises kraut in wasser gesotten und das schüdten in kleÿen und dem esel das zů essen geben dem in den leibe wee wåre und nit scheissen môcht jm würde baþ·(Item lactuken geessen machet auch gar gůt geblŭdte·und ist gesundt wider das fieber tercian rohe geessen oder gesotten mit eþsig mit zucker vermenget ist auff lôsen bestopffung milcz und leber·(Item lactuken samen mit frawen milch und mitt einen eÿes weiþ vermenget und auff den schlaff geschmieret machet gar wol schlaffen·[256]

(1) Sla, 223de kapittel.

Lactuca Latijn. Grieks tragma. Arabisch hakaþ. (Lactuca sativa)

De meester Galenus in zijn achtste boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel Lactuca beschrijft ons en spreekt dat de deugd van dit kruid is vochtig maken en verkoelen en daarom is het koud en vochtig in de andere graad. Platearius spreekt dat het is koud en vochtig het temperament. De meesters beschrijven ons dat er zijn vele soorten sla, de ene wordt geteeld en groeit in de tuin en die mag men erg goed eten in de spijs, maar rauw gegeten is het de maag schadelijk. Maar toch is het goed in het eerste zo het noch niet erg tot kracht gekomen is. Die gemengd met kers en olijvenolie en zout en daaruit gemaakt een salade en dan gegeten met weinig azijn en alzo gegeten maakt geteelde sla goed verduwen en maakt de mensen goede natuurlijke slaap en weekt de buik. (4) De sla zijn zaden geeft de voedsters veel melk als ze dit eten en maakt een goed helder gezicht. (5) Een pleister gemaakt van sla en gelegd op de hete zweren en ook op het gebrek erisipila genaamd verkoeld erg goed. Serapio, Lactuca gekookt en gemengd met olijvenolie is goed de geelzieke, dat gegeten. (3) Lactuca beneemt de lust van de mannen en ook van de vrouwen, vanwege de oorzaak dat ze erg koud maakt. Item, Lactuca maakt de mensen de hersens woest en is niet goed de koude maag. Wie deze sla eten wil die zal het voorheen baden in dillensap of in knoflooksap een kleine tijd want de koudheid van dit kruid is te streng en het is goed alzo te eten, sla gegeten en gebaad verdrijft grote hitte, (2) de slazaden met wijn gedronken maakt goed slapen. Die andere sla die men noemt agrestis die is bijna zoals de eerste, alleen dat ze een grovere stengel heeft en de bladeren zijn witter en subtieler en scherper dan de eerste en de deugd is gelijk de [255] zwarte papaverzaden, deze sla lest de dorst in de mensen. Deze sla gekookt in water en de vrouwen daarmee gebaad onderop is goed de baarmoeder die van een eind naar de andere loopt. (3) Plinius, wie grote lust heeft tot onkuisheid, hetzij man of vrouw, diezelfde neemt de wilde sla die gedroogd is aan de zon en verpoederd met warme wijn en doe dat vaak, het beneemt je de lust zonder schade van het lijf. De derde sla die is uitwendig wit en inwendig groen en is geheten brandsla (hoefblad, Tussilago). Wie er zweren heeft aan het lijf die neemt deze sla en breek het aan het eind daarvan en maak dat blad alzo groot als die zweer is en strijk daarop honing en leg het op die zweer voordat die openbreekt drie dagen en nachten en als die pleister droog wordt dan zal men echter andere daarop leggen die vers zijn, de zweer heelt daarvan zonder twijfel en dit is vele malen geprobeerd geworden. De vierde sla die men noemt onkruid die is onnuttig te eten. Wie het rauw of gekookt eet die wordt onmachtig daarvan want ze maakt erg kwaad bloed en beneemt ook dat beste, vanwege de oorzaak dat het is noch heet noch koud en vooral ze lijkt op de onnuttige lucht die de aarde verdroogt en ook dat beste merg daaruit neemt die de vruchten brengen zou, deze sla groeit ook van het slijm van de aarde. Platearius, dit kruid in water gekookt en dat schudden in klei en de ezel dat te eten gegeven die in het lijf pijn had en niet schijten mocht, hem wordt het beter. Item, sla gegeten maakt ook erg goed bloed en is gezond tegen de derdedaagse malariakoorts rauw gegeten of gekookt, met azijn en met suiker vermengd is oplossen verstopping van de milt en lever. (2) Item, slazaden met vrouwenmelk en met eierenwit vermengt en op de slaap gesmeerd maakt erg goed slapen. [256]

Vorm.

Het zijn koudweer planten, met warm weer gaan ze bloeien, maar ze zijn nu zo veredeld dat ze uit zichzelf het hele jaar door bladkroppen vormen. Sommige selecties geven zelfs goede bladvorming bij warmte. Sla bloeit in het geel, de bloemen openen om 7 uur en sluiten tegen 10‑12. Het is een ideale groente en is er nu in vele vormen, krop-, bind-, wintersla, sla-andijvie etc. Lactuca's werken narcotisch en verdovend. Alleen de gecultiveerde sla, met een paar soorten, is eetbaar. Sla is een eenjarige plant.

Naam.

Dodonaeus; ‘De gewone soort van dit gewas heet hier te lande lattouwe en salaet, in Hoogduitsland Lattich en in het Latijn heet ze Lactuca sativa, dat is tamme sla, in de apotheken ook Lactuca alsof men melkkruid zei en dat naar het melkachtig sap dat uit de stelen en wortels’.

Het Duitse woord Lattich komt in oud-Hoogduits voor als Lattuh, in het midden-Hoogduits als Latech of Lateche, in midden-Nederlands zien we lachteke en later latuw, lactuwe, latouwe of lachtike, Frans le laitue, Angelsaksisch lactuc en Engelse lettuce. Het zijn woorden die uit het Latijnse lactuca stammen. Goethe 1787: "Der Salat van Zartheit und Gesmack wie eine Milch" daarom werd de sla door de ouden in het Latijns lactuca, van lac: melk, genoemd. Dat ze moedermelk zou bevorderen is wel het gevolg van de signatuurleer.

In de late middeleeuwen heette sla bij ons ook sla, dit is een samentrekking van de Franse salade wat weer stamt uit het Italiaans waar het insalata heet. Dit stamt van het werkwoord insalare: inzouten, ingezouten salat. De kern van het woord is dus het zelfstandige naamwoord sal: zout. Dit lijkt nu vreemd, gezouten sla. Vroeger werd sla met zout, olie, azijn en wat kaneel of peterselie aangemaakt. Men meende dat sla slecht verteerbaar was, maar aldus klaargemaakt wel goed verteerd zou worden. Het eetgebruik was anders dan nu en er werd vooral veel minder groente gegeten. Veel werd de groente gekookt, vandaar de warmoezerijen, (kwekerijen) van warme moes, die tot warmoes gekookt werden.

Gebruik.

De ouden waren ook bekend met het narcotische principe. Als je erg veel sla eet krijg je slaap, ook al is de tijd er nog niet voor. Als je gewoon een beetje neemt in tijden dat je gaat slapen dan verzacht het en kalmeert de geest en vermindert nerveuze zenuwen. Dus als je gaat rusten, neem sla. We zijn dan eigenlijk opiumeters, gelukkig kunnen we nooit zoveel eten dat het gevaarlijk voor de hersens wordt. Sla wordt gebruikt als rustgevend middel, verkoelend bij koorts en zweren. De sla soorten werken narcotisch en verdovend. Alleen de gecultiveerde sla, met een paar soorten, is eetbaar

(2) Van Beverwijck:’Latouwe, latuw of sla verwekt de slaap, verslaat de dorst en neemt de (3) geiligheid weg waarom de Phythagorische wijsgeren haar Eunuchium en de vrouwen Astylida genoemd hebben. Daarom is zij beter voor papen en monniken als voor mannen die jonge vrouwen hebben en derhalve goed huis moeten houden. Sla houdt vleselijke lusten tegen en voorkomt kwade dromen.(4) Zij maakt ook overvloedigheid van zog, te weten in de voedsters en zuigende vrouwen. De ouden die gans sober leefden aten sla niet uit lust, maar alleen om beter te rusten wat beter was op het laatst van de maaltijd als zij te bed gingen. En daarom plag keizer Tacitus van geen moeskruid over tafel zoveel te eten zeggende dat hij met die onkosten de slaap betaalde. Maar daarna is zij gebruikt in het begin om de lust tot eten te verwekken. Dan op het laatste gebruikt kan zij ook de dronkenschap die door onmatige drank van wijn gekomen is laten vergaan’. (4) Dioscorides schrijft dat sla goed is voor de maag, het verkoelt wat en maakt slaap, verzacht de buik en zorgt voor melkafgifte’.

Herbarijs; ‘Lactuca dat is latuwe of lachteke. En ze is koud en vochtig. En het zaad is kouder dan het kruid. En dat kruid dat zijn de bladeren. En het zaad doet men in medicijnen. En ze verkoelt het lichaam. En is goed tegen hete ongemakken (koorts). En het kruid gegeten maakt goed bloed en bij de vrouwen veel melk. Sla al rouw gegeten met azijn scheidt de koorts. Die goed wil slapen, hij stampt sla en mengt het met vrouwenmelk en met het wit van een ei en maakt er een pleister van en legt die bij de zieke op de slaap en op het voorhoofd en dit verkoelt het hoofd. Of die het kookt met saffraan is goed tegen hete zweren in het begin’.

Herbarius in Dyetsche; ‘Lachtike, lactuwe of Lactuca is van twee soorten als een tamme die in de hoven groeit en een wilde die in het wild groeit. Tamme sla is gematigd en tussen koud en nat in. Tegen hete blaren en erisypelas (dat is een galachtige blaar) kook sla in water met wat azijn en maak er een pleister van.

(3) Als je sla eet verdrijft het de dorst en beneemt het de vochtigheid die in sperma zou zijn, ook is het goed tegen het kwijt worden van de natuur in de slaap. Tegen hetzelfde is het goed het zaad in dranken te nemen want als je het zo met water drinkt is het een van die zaken die altijd tegen sperma zijn.

Sla is het beste voedsel en van betere vochtvermenging dan alle andere warme groenten of kruiden want het maakt op het eind goed bloed, goedheid en geen kwaadheid zoals Serapio in het kapittel van sla zegt. Voorts zegt Serapio, ‘ik ken geen kruid waarmee ik zo de slapeloosheid kan genezen als met sla want de humeur die van haar komt is koud en nat en van sla komt geen letsel zoals van andere warme moeskruiden, het stopt niet en laxeert de buik niet. Want het heeft geen bedwingende (dat is zure smaak) geen pontike (dat is zuur bitter) geen zoute of een scherpe smaak’. Gewoonlijk is in sla geen afdrogende of laxerende kracht.

Als je het sap van sla op hete blaren legt vermindert dat haar hitte.

(4) Sla die in de hoven groeit is goed voor de maag, verkoelt de buik en laat slapen. En laat bij de vrouwen melk groeien. Als zijn blad met vers vlees gekookt wordt dan geeft het goed voedsel, vooral voor diegene die onnatuurlijk verhit zijn. Daarom is het goed om de galachtige in scherpe koortsen sla met wat azijn te eten te gegeven, rouw of gekookt, is het zeer goed.

Tegen verstopping van de lever en van de nieren en van de milt en om te slapen: ‘Neem water waar sla in gekookt is met wat suiker’.

(2) Het zaad van sla dat met vrouwenmelk en het wit van een ei op het voorhoofd gelegd wordt laat slapen. Serapio’.


suszholcz ccxxiiii C

Liquiricia latine·grece gicoτiza arabice Sliþ·

(Der meister Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel Sliþ id est liquiricia beschτeibet uns unnd spτichet das sŭþholcz hab einem langen stamm beÿnahe zweÿer arm lang und mit namen die ôste davon und hatt bleter die sind dicke und feÿþt also dz sÿ anhangen dem henden wann man sÿ angreiffet und hat ein blůmen die geleichet dem edel gestein jacincto genant an der farbe·und hat bτeiten samen und rôtelicht geferbet·die wurczlen sind lang gleich dem åncian und sind fast sŭþ·(Der meister plinius spτicht dz sŭþholcz wachs in dem felde do dz erdtrich sŭssen geschmack hatt·die wurczel ist an dem gerauch fast sŭþ. Und spricht auch das der safft von der wurczeln zů vil dingen gůt seÿ unnd den bτauchet man in der erczneÿ des gleichen die wurczeln·(Der meister galienus in dem sÿbenden bůch genant simplicium farmacoτum in dem capitel liquiricia beschτeibet uns dz der saft van dem sůþholcz besseτ sey dann das holcz·Sein tugent ist temperieren die hicz des menschen·(Der meister genant theodoτus pτistianus spτicht dz diþ dz beste sŭþholcz seÿ und auþ zů erwelen das nitt zů grob oder zů vil dünne seÿ·und ist auch dz das beste dz sich leichtlich lasset zů bτechen und nit zehe ist·das grŭn und daz schwårz sŭþholcz soll man hinwerffen·wenn es ist kein nücze in der eτczneÿ.

(Auch spτicht diser meister dz der saft von dem sŭþholcz die meisten tugent und kraft in jm hat den safft soll man also machen·Nÿmm sŭþholcz so es noch grŭn ist und zeτknische das wol und seüde das wol in wasser·darnach trucke das wasser auþ und daz gesoten sŭþholcz truck wol auþ also das der selbige sot stee in der sunnen und doτre·darnach thů daz in ein runtfaþ so ist der saft bereit·(Etlich nemen sŭþholcz und bulverifieren dz und sieden das in wasser und thůn darunder hônig und lassen das doτren an der sunnen·Der meÿster diascoτides spτicht daz sŭþholcz beneme den durst das gekeüwet in dem munde·Sŭþholcz genüczet benymmet das wee der lenden und der blasen·und macht wol harmen·unnd bτinget den frauwen jr feüchtigkeit genant menstruum·(Item sŭþholcz gestossen und auff die geschwulst gelegt benymmet die zůhant·den saft von sŭþholcz in dem mund gehalten und den ein wenig hinein geschlunden machet ein glat kele·(Der saffte benymmet des magen geschwulst·die wurczel von sŭþholcz genüczet benÿmmet der blasen ungemach.

(Galienus spτicht dz sŭþholcz allen hårten schleÿm in dem leibe an wôlichen enden das seÿe erweichet und treibet auþ durch den harn·Des gleichen thůt auch [257] der safft und ist starcker seiner würckunge. (Item theodoτus pτstianus spτicht das sŭþholcz gůt zeÿ zů aller kranckheit der bτust den gesoten in wasser und getruncken·Unnd spτicht auch dz nichtz besser seÿ in der kranckheit genant pleuresis dz ist ein geschwere umb die bτust und des gleichen peripleumonia dz ist ein geschwere der lungen·dises machet manichen menschen groþ hindernuþ an dem leib und kommet auch sunderlichen davon ptisis das ist das abnemen·Zů disen kranckheiten allen ist sŭþholcz fast gůt genüczet und sunderlich der safft·(Auch ist gůt dar für das Electuarium das man macht von sŭþholcz·

(Item dÿses nachgeschτÿben tranck ist gůtt zů nüczen wider apostemen der bτust und lungen·Nÿmm feÿgen neün und sŭþholcz zweÿ lot·klein rosÿn und ånÿþsamen fenchelsamen ÿegkliches ein lott·ÿsop ein halbe handtfoll·dise materien sôllen grob gestossen sein und gesoten in einem vier maþ wassers ein dτitteil eingesoten·unnd durch geschlagen unnd sŭþ gemachet mit zucker so wirt es ein tranck darvon genüczet als obgeschτiben steet alle mal ein halb trinckglaþ fol milch warm·

(1) Zoethout, 224ste kapittel.

Liquiricia Latijn. Grieks gicoriza. Arabisch Sliþ. (Glycyrrhiza glabra)

De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel sliþ, id est liquiricia, beschrijft ons en spreekt dat zoethout heeft een lange stam bijna twee armen lang en met namen de twijgen daarvan en heeft bladeren die zijn dik en vet alzo dat ze aanhangen de handen als men ze aangrijpt en heeft een bloemen die lijkt op de edelsteen hyacint genaamd aan de verf en heeft brede zaden en roodachtig geverfd, de wortels zijn lang gelijk de gentiaan en zijn erg zoet. De meester Plinius spreekt dat zoethout groeit in het veld daar het aardrijk een zoete smaak heeft, de wortel is aan de reuk erg zoet. En spreekt ook dat het sap van de wortels tot veel dingen goed is en die gebruikt men in de artsenij, desgelijks de wortels. De meester Galenus in het zevende boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel liquiricia beschrijft ons dat het sap van het zoethout beter is dan dat hout. Zijn deugd is temperen de hitte van de mensen. De meester genaamd Theodorus Pristianus spreekt dat dit het beste zoethout is en uit te zoeken dat niet te grof of te veel dun is en is ook het beste dat zich licht laat breken en niet taai is, dat groene en dat zwarte zoethout zal men heen werpen want het is geen nut in de artsenij.

Ook spreken deze meesters dat het sap van het zoethout de meeste deugd en kracht in zich heeft, het sap zal men alzo maken: Neem zoethout zo het noch groen is en kneus het goed en kook het goed in het water, daarna druk dat water uit en dat gekookte zoethout druk goed uit alzo dat dezelfde kooksel staat in der zon en droogt, daarna doe dat in een rond vat en dan is het sap bereid. Ettelijke nemen zoethout en verpoederen dat en koken dat in water en doen daaronder honing en laten dat drogen aan de zon. De meester Dioscorides spreekt dat zoethout beneemt de dorst, dat gekauwd in de mond. Zoethout genuttigd beneemt de pijn van de lenden en de blaas en maakt goed plassen en brengt de vrouwen hun vochtigheid genaamd menstruatie. Item, zoethout gestoten en op de gezwellen gelegd beneemt die gelijk, het sap van zoethout in de mond gehouden en dan een weinig heen en weer geslikt maakt een gladde keel. Het sap beneemt de maag zijn gezwellen, de wortel van zoethout genuttigd beneemt de blaas zijn ongemak.

(2) Galenus spreekt dat zoethout alle harde slijm in het lijf, aan welke einden dat is, weekt en drijft uit door de urine. Desgelijks doet ook [257] het sap en is sterker in zijn werking. Item, Theodorus Pristianus spreekt dat zoethout goed is tot alle ziektes van de borst, dan gekookt in water en gedronken. (2) En spreekt ook dat niets beter is in de ziekte genaamd pleuris, dat is een zweer om de borst, en desgelijks peripneumonie, dat is een zweer van de longen, dit maakt vele mensen grote hindernis aan het lijf en komt ook vooral daarvan ftisis, dat is dat afnemen. Tot deze ziektes allen is zoethout erg goed genuttigd en vooral het sap. Ook is goed daarvoor de likkepot dat men maakt van zoethout.

Item, deze nageschreven drank is goed te nuttigen tegen gezwellen van de borst en longen: Neem vijgen, negen, en zoethout, twee lood, kleine rozijnen, anijszaden en venkelzaden, van elk een 16, 7gram, hysop, een halve hand vol, deze materiën zullen grof gestoten zijn en gekookt in een vier maat water en dat een derde deel ingekookt en doorgeslagen en zoet gemaakt met suiker en zo wordt het een drank, daarvan genuttigd zoals opgeschreven staat elke maal en half drinkglas vol melk warm.

Vorm.

Zoethout is een sterk groeiende kruidachtige, meerjarige plant die een anderhalve meter hoog kan worden. Trossen mauve of roomwit gekleurde erwtenbloemen komen van juli tot september. Sier­lijke bladeren als een lichtgroen gouden regenblad.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Het blijkt genoeg dat dit ook een soort van zoete wortel of Glycyrrhiza is. Dan de apothekers noemen het met een bedorven naam Liquiritia op het Latijns, in het Nederduits calissiehout en soethout, in het Hoogduits Suszholtz en Suszwurtzel’.

Glycyrrhiza is afgeleid van het Grieks glykys, ‘zoet’, en rhiza, ‘wortel’, een verwijzing naar het zoete sap van de wortels. Omdat tijdens de middeleeuwen de Griekse spraak verloren ging werd het moeilijke woord Glycyrrhiza verbasterd en zo noemt de H. Hildegard het Succes Liquiricus. Twee andere verwijderingen daaruit zijn het Franse reglise en Duitse Lakrisen, waaruit ons calissihout.

Zoethout, Duits Suszholz en Engels sweet root.

Werking.

Zoethout is afkomstig van de zeer ontwikkelende wortels dat in staven van zestig tot honderd centimeter lengte en vingerdik in de handel komt. Uit een aftreksel ervan wordt drop gemaakt. Het is de enige zoet smakende substantie met dorstlessende effecten. Brouwers gebruiken het om een donke­re kleur te geven aan stout en porter. Ook komt het zoethout voor in kauwtabak, pruimentabak, in dranken en parfumerie.

Herbarius in Dyetsche; ‘Liquiricia, dat is calissihout, het is in hitte en vochtigheid getemperd of gematigd. Je zal diegene kiezen die van binnen geheel geel is, dat geen poeder of verpulverd wordt als je het breekt en zwaar is. Maar die vrijwel wit of vrijwel zwartachtig of groen is moet je niet gebruiken. Het sap van zoethout is van dezelfde kracht als het hout. (2) Als je zoethout kookt in water en dit drinkt is dit goed tegen alle letsels van de borst en vooral die blaren in de borst of zweren in de longen hebben.

Wijn, waar zoethout in gekookt is en gedronken of gegorgeld is goed tegen hoest. Als je zoethout kauwt en onder de tong houdt is dit goed tegen dorst en verzacht de scherpheid van de keel en van de maag’.

liebstückel ccxxv c

Levisticum latine·

(Der meister Diascoτides beschτeibet uns unnd spτicht das liebstückel wachs geren an den wegen und under den dåchern·Liebstückel hat bleter die sind zÿnelicht unnd feÿþt unnd hat ein langen stengel der ist jnwendig hole und hat kurcz este und hat samen der ist bτeit und scheÿbelicht und dümte·die blůmen sind weiþfar·In dem samen ist die meist kraft und tugent·Von dem samen getruncken des moτgens nŭchtern purgieret dem menschen oben auþ und unden auþ gar sterckelich·(Die dz gegicht haben in dem fŭssen ist gůt gebτaucht der same mitt einem clistier·[258] (Liebstückel samen gelegt in wein über nacht und die frauwe den getruncken bτinget jre zeÿt und treibet auþ die todten geburt·(Der meister Galienus in dem sechsten bůch genant simplicium farmacoτum in dem capitel talapis idest levisticum spτicht das der same sey fast starck zů bτauchen wenn er zerbτicht die schwern und thůt die auff den darauff gelegt·und treybet auþ stercklichen die todten geburt·und darumb soll die natur des sames gemildert mit fenchelsamen und ånÿþ ÿegklichs geleich vil und dann genüczet so würcket er in dem menschen on schaden·aber auþwendig an dem leibe mag man bτauchen dem samen on zůsacze·(Liebstückel kraut ist gůt in eÿnen wasserbade damit den leib gestrichen wenn es ôffnet die schweiþlôcher und zeühet an sich dem bôsen schweiþ. (In dem bůch genant circa instans beschτeiben uns die meÿster und spτechen dz liebstückel seÿ heiþ und trucken an dem andern grade·der samen wirt gebτaucht in der erczneÿ·und nit dz kraut·der samen weτet dτeü jare·(Item liebstückel gesoten in wein oder in wasser und den getruncken benÿmmet die verstopffung der lebern und milcz. (Item liebstückel gestossen und gemischet mit kümmel ist gůtt gebτauchet mit wein und machet ein gůten magen und treÿbet die bôsen winde auþ den dårme·(Item liebstückel und galgen und zÿmmetrôτen in wein gesotten ist gar gůt wider die weetumb des magens und milcze und des gedårmþ·(Item ein dτeseneÿ gemacht von liebstückelsamen und zÿmmetrôτen und reupontica unnd galgen mitt haut zucker vermenget und genüczet in wein ist gůtt für die ÿeczgenant kranckheit·

Maggi plant, 225ste kapittel.

Levisticum Latijn. (Levisticum officinale)

De meester Dioscorides beschrijft ons en spreekt dat maggiplant groeit graag aan de wegen en onder de daken. Maggiplant heeft bladeren die zijn taaiachtig en vet en heeft een lange stengel die is inwendig hol en heeft korte twijgen en heeft zaden die zijn breed en schijfachtig en dun, de bloemen zijn witkleurig. In de zaden is de meeste kracht en deugd. Van de zaden gedronken ‘s morgens nuchter purgeert de mensen bovenuit en onder uit erg sterk. Die de jicht hebben in de voeten is goed gebruikt het zaad met een klysma. [258] Maggiplant zaden gelegd in wijn over nacht en de vrouwen dat gedronken brengt hun tijd en drijft uit de dode geboorte. De meester Galenus in het zesde boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel talapis, id est Levisticum, spreekt dat het zaad is erg sterk te gebruiken want het verbreekt de zweren en doet die open, dan daarop gelegd, en drijft uit sterk de dode geboorte en daarom zal de natuur van het zaad verminderd worden met venkelzaden en anijs, van elk gelijk veel, en dan genuttigd dan werkt het in de mensen zonder schade, maar uitwendig aan het lijf mag men gebruiken de zaden zonder toevoeging. Maggiplant kruid is goed in een waterbad daarmee het lijf gestreken want het opent die zweetgaatjes en trekt aan zich het kwade zweet. In het boek genaamd Circa instans beschrijven ons de meesters en spreken dat maggiplant is heet en droog aan de andere graad, het zaad wordt gebruikt in de artsenij en niet dat kruid, de zaden duren drie jaar. (2) Item, maggiplant gekookt in wijn of in water en dan gedronken beneemt de verstopping van de lever en milt. Item, maggiplant gestoten en gemengd met komijn is goed gebruikt met wijn en maakt een goede maag en drijft de kwade winden uit de darmen. (3) Item, maggiplant en galigaan en kaneel in wijn gekookt is erg goed tegen de pijn van de maag en milt en de darmen. Item, een dressing gemaakt van maggiplantzaden en kaneel en rabarber en galigaan met witte suiker vermengt en genuttigd in wijn is goed voor de net genoemd ziekte.

Vorm.

Maggi heeft donkergroene, gepolijste en glimmende bladeren waarvan de ondersten dubbel en de bovenste enkel geveerd zijn. De trossen lichtgele bloemen verschijnen op twee meter hoge, holle stengels in juli.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘‘Dit kruid wordt in Brabant lavetse genoemd en in Holland lavass, lavetse of lavetsche, maar ook levistock en lubstickel, in Hoogduitsland Liebstockel, in het Engels lovage. We hebben het in het Latijn Levisticum vulgare genoemd, dat is Levisticum van de gewone man, want het wordt overal Levisticum in het Latijn genoemd met een naam die van het woord Ligusticum gemaakt en verdraaid schijnt te wezen want de apothekers plegen dat in plaats van Ligusticum of Sermontaine te gebruiken. (Laserpitium siler)’.

Men houdt het voor de ligystikon, van Dioscorides. Volgens hem was dit woord afgeleid van Ligusticum, een provincie in Ligurië waar deze bergplant bij bronnen veel voorkomt en door de dorstige bewoners panakes, alheelmiddel, genoemd werd. Hij schrijft de zaden en wortel verwarmende en vertering bevorderende eigenschappen toe, verder zouden ze tegen de beet van giftige dieren helpen. De zaden zouden een goed maagmiddel zijn waarom de inheemsen het in plaats van peper in spijzen gebruikten.

In Capitulare komt het voor als Liebstöckel, zo ook in het klooster Reichenau, Walafridus Strabo, gestorven in 849 noemt in zijn Hortulus het in een leergedicht, ‘Inter odoratum memorare Libystica silvam. Fortia suadet amor parvi diffusior hort. Hoc germen succo quamvis et odore gemellis. Orbibus officere et tenebras inferre putatur. Semina saepe tamen quaesitis addere curis. Parva solent, famamque aliena lauda mereri’, ‘Onder de welriekende kruiden raden we voor de liefde aan om in de kleine tuin het krachtige Liebstockel te vermelden. Zo men meent dat deze plant door haar sap en geur beide ogen schaadt en slecht zien bewerkt, toch pleegt men de kleine zaden bij de geneesmiddelen te zetten en ze in een roep te brengen door vreemde verdienste’.

Lubestekel komt voor bij Hildegard die ook vermeld dat ze bij halsblaren gebruikt wordt, iets wat nog lang in gebruik gebleven is.

Er ontwikkelden zich midden Latijnse nevenvormen als luv-lub-, lev-, livisticum en libestica. Een omvorming tot het oud-Hoogduits stecco: steken, werd Lubestecco. In midden-Hoogduits verscheen zo het woord Lubestecco en (met de gedachte aan lief) Liebstuckel, Liebstöckel bij Bock die vermeldt het gebruik tegen koude maag, gif, halszweren, galzucht, melancholie en slangenwonden. Zo verbasterde het verder en komt ook in andere namen voor als Luststock en Manskracht. Een gelijk uitgangspunt heeft het Angelsaksische woord, lufu: liefde, en werd zo lufestice, of met love: liefde, ontstond het woord lovage.

De Maggiplant is zo genoemd naar een fabriek die het als specerij gebruikte, de fabriek van Julius Maggi die bouillonpreparaten, vooral van soepen maakte. Een plant die genoemd is naar een fabriek, heel opmerkelijk.

Gebruik.

De gehele plant geurt sterk. Bij gebruik in de keuken kan het kruid gauw door zijn sterke geur overheersen De rijpe zaden zijn aromatisch en worden wel in suikergoed en gebak gebruikt. De bruingroene en zeer weke wortel ruikt sterk balsemachtig met een geur als selderij, bevat vluchtige olie, harsen en suikers.

Herbarius in Dyetsche; ‘Levesche of Levisticus is heet en droog in de tweede graad. Het zaad en de wortel met het kruid moet je in medicijnen doen. Als je maggi in je recepten gebruikt heeft het de kracht om de weg van de urine te openen (dat heet diuretica) en te verdunnen.

(2) Wijn, waar maggi in gekookt is, is goed tegen verstopping van de lever en van de milt die uit koude zaken komt of water waar maggi in gekookt is is goed tegen dezelfde verstoppingen die uit hete zaken komen. Maar deze navolgende drank of siroop is tegen hetzelfde beter: ‘Neem sap van hertstongen, een pond; sap van alsem een vierde deel; bloemen van hysop, bernagiebloemen, maggizaad, venkelzaad en peterseliezaad, van elk een hand vol; rozijnen, de wortels van Ruscus, van asperge en van rapunzel, van elk een halve ons en van zoethout twee drachmen. Breek dit grof tezamen, dan kook je het in twee pond water met wat azijn totdat de helft verkookt is en als het gezuiverd is doe je er witte suiker bij zoveel als genoeg is, van deze siroop neem je ‘s morgens en ‘s avonds zoals het al zo vaak van siroop gezegd is’. Als het klaar is neem je van de hoop de pillen van mezereon en van de hoop de pillen de lapis lazuli, van elk een half drachme; van turbith een half scrupel; van gember drie grein; meng dit tezamen met de siroop van hertstong en maak negen pillen. De volgende dag als deze pillen genomen zijn: ‘Neem om te versterken dyairis salomonis of sap van Acorus of van Capparis’. Dit kan helpen tegen vierdaagse malariakoorts die van de verstopping van de milt komt.

(3) Tegen pijn van de maag, van de milt en van de darmen die uit winden komen: ‘Neem wijn waar maggi en de wortel van galigaan met kaneel in gekookt is’.

Tegen pijn van de maag, van de milt en van de darmen neem je dit suikergoed in het eten: ‘Neem het poeder van maggizaad, kaneel, rapunzel en galigaan, meng het met wit suiker en maak er een suikerwerk van’ volgens Platearius’.

Herbarijs; ‘Levisticum is heet en droog in de 2de graad. En het zaad heet ook zo en gaat in medicijnen en 3 jaar houdt men het goed. En laat goed verduwen. En gemengd met kaneel en in de spijzen gedaan is het goed tegen onderbuikspijn en verdrijft wind, rommeling en kramp’.

Is volgens de Herbarijs eetlustopwekkend en de stoffen die de plant bevat rechtvaardigen deze bewering. De laatste tekst komt ook voor in Herbarius in Dyetsche, maar de Gart heeft meer een werking tegen plas en nieren.

grosz klett ccxxvi C

Lappacium sive lappa maioτ latine·

(Diascoτides in dem capitel lappacium beschτeibt uns und spτicht das der sind vierhande und sind gar nahe einer natur als heiþ und auch trucken an dem vierden grade·Etlich meister spτechen auch in dem dτitten grade [259] Des gleichen findet man auch in dem bůch circa instans·Die klett har scharpffe bleter unnd die ist die beste·Die ander hatt rundt bleter die ist nit als gůt als die erste·Die dτit hat bτeite bleter und groþ unnd die ist gůt zů essen·Die vierdt ist genant sauer kletten·die nennen ettlich meÿster acetosa·(Der safft van der scharpffen kletten und nuþôle und terpentin mit einander gesoten yegklichs geleich vil·darnach gesÿhen durch ein tůch und thů darein bulver von weinstein das dτitteil als vil als der ersten stück und darauþ gemacht ein salbe unnd damitt geschmieτet den unreÿnen grÿnt an dem leibe der überzogen ist mit d ausseczigkeit die haut wirt glat unnd schône·(Die wurczel gesoten mitt starckem wein oder eþsig und darnach gestossen und davon gemacht ein pflaster·diþs plfasteτ benymmet die geschwulst des milczes.

(Die wurczel in wein gesoten und den getruncken ist gůt für das keichen·(Wer dise wurczel an dem halse tregt dem wachsen klein dυüse an dem leib·(Der meister Wilhelmus spυicht in seiner cÿroυgi dz der scharpffen kletten gesoten mit schmalz und gelegt auff die hårten geschweren weichet balde unnd zeühet auch zůsamen die bôsen materien und eyter und heilet darnach dester ee. (Galienus in dem sechsten bůch genant simplicium farmacoτum in dem capitel lappacium beschτeibet uns und spτicht dz die scharpff klette die tugent habe messigklich durchtringen·und auþ zů ziehen bôþ materien darumb dienet sÿ wol für den stein und auch für bôþ blatern den eÿter auþ zů ziehen·(Der same von der scharpffen kletten stopffet die flüþ des menschen·als dan ist dz rote und auch sunderlich die flüþ der frauwen die des zů vil haben·(Item die meister spτechen gemeinklich das die alle gar nahe haben ein natur·Aber doch ist die erste dye beste·darumb mag man die selbigen gebτauchen in der erczneÿ. (Diascoτides lappa maioτ dz ist die grôsser hat alle eÿgenschaft der kleiner·Wôlicher disen samen an seinem halse treget dem mag kein faule fleisch in keÿner wunden wachsen·und faule fleisch darjnne wåre erfrischet diser samen von grundte dem gesoten in wasser und die wunden damit gewåschen·(Hie merck das die figur diþs capitels soll steen in dem·cclv·capitel genant Lappadarium rotundum vel bardana maioτ dz ist die groþ huflattich·Und die figur do selbest soll in dÿsem capitel steen·wenn dise zwo figuren also sind verseczet von ungeschicht. [260]

(1) Grote klis, 226ste kapittel.

Lappacium sive lappa major Latijn. (Arctium lappa)

Dioscorides in het kapittel lappacium beschrijft ons en spreekt dat het is (2) viervormig en ze zijn erg dichtbij een natuur als heet en ook droog aan de vierde graad. Ettelijke meesters spreken ook in de derde graad. [259] Desgelijks vindt men ook in het boek Circa instans. De klis heeft scherpe bladeren en dat is de beste. De andere heeft ronde bladeren en die is niet zo goed als de eerste. De derde heeft brede bladeren en grote en die is goed te eten. De vierde is genaamd klaverzuring en die noemen ettelijke meesters (Rumex) acetosa. Het sap van de scherpe klis en notenolie en terpentijn met elkaar gekookt, van elk gelijk veel, daarna gezeefd door een doek en doe daarin poeder van wijnsteen, dat derde deel zoveel als het eerste stuk, en daaruit gemaakt een zalf en daarmee gesmeerd de onreine schurft aan het lijf dat overtrokken is met de huiduitslag, die huid wordt glad en schoon. De wortel gekookt met sterke wijn of azijn en daarna gestoten en daarvan gemaakt een pleister, deze pleister beneemt die gezwellen van de milt.

De wortel in wijn gekookt en dan gedronken is goed voor dat kuchen. Wie deze wortel aan de hals draagt die groeien geen klieren aan het lijf. De meester Wilhelmus spreekt in zijn chirurgie dat de scherpe klit gekookt met vet en gelegd op de harde zweren weekt gauw en trekt ook tezamen de kwade materiën en etter en heelt daarna des te eerder. Galenus in het zesde boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel lappacium beschrijft ons en spreekt dat de scherpe klis de deugd heeft middelmatig door te dringen en uit te trekken kwade materiën en daarom dient ze goed voor de steen en ook voor kwade blaren de etter uit te trekken. Het zaad van de scherpe klis stopt de vloed des mensen zoals dan is de rode en ook vooral die vloed der vrouwen die dat te veel hebben. Item, de meesters spreken algemeen dat die alle erg nabij hebben een natuur. Maar toch is de eerste de beste en daarom mag men diezelfde gebruiken in de artsenij. Dioscorides, lappa major, dat is de grotere, heeft alle eigenschappen van de kleine. Wie deze zaden aan zijn hals draagt die mag geen vuil vlees in geen wond groeien en vuil vlees daarin wordt verfrist, deze zaden van grond dan gekookt in water en de wonden daarmee gewassen. Hier merk dat de figuur in dit kapittel zal staan in het 255ste kapittel genaamd Lappadarium rodeum vel bardana major, dat is het grote hoefblad. En de figuur daar zal in dit kapittel staan, want deze twee figuren alzo zijn verzet van ongeschikte. [260]

Vorm.

Het blad is dofgroen, hartvormig en gesteeld. De bloemhoofdjes zijn groot met een scherpe punt, bloemen openen in juli en augustus en zijn purperachtig lila, ze lijken wel wat op distelbloemen. Het zijn grote tweejarige planten met de opvallende gestekelde vruchthoofden in de herfst. Een ruige plant met een stengel van meer dan een meter hoog met bladeren rond de wortel die groter zijn dan elke andere inlandse plant.

Naam.

Dodonaeus; ‘Groot klissenkruid wordt in het Grieks Arcion, in het Latijn Personatia, Personata en Arcium, van de apothekers Bardana en Lappa major, in het Hoogduits Gross Cletten, in het Nederduits grote klissen. Dit kruid is in het Grieks Arction genoemd geweest (zegt Lobel) omdat de klissen of stekende bolletjes op de ruwe en lokachtige hoofden van de beren lijken’.

Arctium lappa L., vooral de grote, dus een lap klis, is al sinds de oudheid in gebruik. De plant werd door Plinius lappa genoemd. Dit woord is afgeleid van het Griekse labein: vasthouden of vastgrijpen naar de met haken versierde vruchten die licht hangen en kleven blijven.

Het woord klis verschijnt in midden-Nederlands als clisse, in het Angelsaksisch als clate, het is de Engelse clote, Duitse Klette. Cledda of Cletta bij Hildegard, Kletten bij Bock.Al die woorden voeren terug op het Germaanse klippan, -on, wat uit de Indogermaanse wortel glei: kleverig of smeren stamt. Uit dit woord stamt ook het Latijnse gluten: lijm, (gluton) vergelijk Frans glouteron: kleven, Latijn glutinosus: kleverig. De betekenis van wat kleverigs zou op de kleverige en slijmige wortel kunnen slaan.

(2) ‘Dioscorides in het kapittel lappacium beschrijft ons en spreekt dat het is viervormig’. Vele grootbladige kruiden werden Lappacium genoemd, zoals zuring, sla, hoefblad.

Gebruik.

Dodonaeus; ‘De bladeren van grote klissen zijn van krachten matig verdrogend en verbreidend of verterend, de wortel is deelachtig van enige hitte.

De wortels van grote klissen zijn zeer nuttig en geschikt voor diegene die bloed en etter uitspuwen, met pijnzaden ingegeven, zegt Dioscorides.

Apuleius schrijft dat deze wortels die met wat zout gestampt of gewreven zijn zeer nuttig zijn om op de beten van dolle honden te leggen op die manier dat de gebetene daarmee terstond genezen wordt. Dezelfde Apuleius zegt dat het sap van de bladeren van groot klissenkruid met honing te drinken gegeven de plas verwekt en de smarten der blaas weg neemt en dat hetzelfde sap dat met oude wijn gedronken is alle beten van de slangen of diergelijke vergiftige dieren wonderbaarlijk geneest.

Columella vertelt dat wanneer men dit kruid dat met zout gewreven of gestampt is op de plaatsen die van de adder gebeten zijn legt al het vergif weg genomen en krachteloos gemaakt wordt, wel verstaande als men de huid eerst met een vliem of lancet geopend en geschrapt heeft of gescherfd, maar hij zegt dat de wortel die gestampt is noch veel krachtiger is tegen het vergif van de slangen. Hij verzekert ook dat dezelfde wortel op de kropzweren of zwellen van de hals zeer grote baat doet.

klein klett ccxxvii c

Lappa minoτ latine·

(Die meister spτechen das dises kleyne bletter habe gar nahe alle eÿgenschafft der grôsser und sunderlich der samen·(Disen samen an dem hals getragen lasset keÿn dτüsse an dem hals wachsen·(Dise wurczel gesoten in wein und getruncken benymmet den stein der lange zeÿt in der lenden gelegen ist·des geleichen thůt er dem stein in d blasen·Dises krautte ist mancherhande und haben alle gar nahe ein krafft als du dann gehôτet hast in dem capitel voτ disem.

(Item dise wurczel gestossen zů bulver und darunder gemischet reubarbara benÿmmet alle ungesuntheit in dem leib davon entsteen mag die maledeÿ dise genüczet mit wein·

(1) Kleine klis, 227ste kapittel.

Lappa minor Latijn. (Xanthium strumarium)

De meesters spreken dat deze kleine bladeren heeft en bijna alle eigenschappen van de grotere en vooral de zaden. (2) Deze zaden aan de hals gedragen laat geen klieren aan de hals groeien. Deze wortel gekookt in wijn en gedronken beneemt de steen die lange tijd in de lenden gelegen is, desgelijks doet het de steen in de blaas. Dit kruid is veelvormig en ze hebben alle bijna een kracht zoals u dan gehoord hebt in het kapittel voor deze.

Item, deze wortel gestoten tot poeder en daaronder gemengd rabarber beneemt alle ongezondheid in het lijf daarvan ontstaan mag dat vermaledijde, deze genuttigd met wijn.

Zie kapittel 226.

Vorm.

De ongedoornde stekelnoot heeft een stengel zonder dorens, de lagere bladen zijn hartvormig en drie lobbig aan de basis, spaarzaam getand. Groenige bloemen in augustus en september die gevolgd worden door haakvormige vruchten in bolletjes.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘De Grieken noemen dit kruid Xanthion en die naam wordt door de Latijnse schrijvers ook gebruikt, in de apotheken noemt men het Lappa minor en Lappa inversa, sommige noemen het Strumaria. In het Hoogduits heet het Bettlerleuss en Spitz Kletten, in het Nederduits kleine klissen en bedelaarsluizen. Het wordt Xanthium genoemd omdat het haar rood kan maken want Xanthos in het Grieks betekent rood of ros van kleur. Men noemt het ook Strumaria omdat het de kropzweren, dat zijn de zwellen die in het Latijn Strumae heten, geneest’.

Ook werd het gebruikt als geneesmiddel tegen zwellen, klieren en struma, Frans herbe aux ecrouelles, tegen scrofula of struma-achtige gezwellen, Duits Kropfkletten.

Klein kletten komt ook voor bij Brunfels en Bock, dat in tegenstelling met de grote uit het vorige kapittel.

Gebruik.

Dodonaeus; ‘‘Galenus zegt dat het zaad van kleine klissen kracht heeft om te digereren, dat is te verteren of te verduwen aangezien dat het heet en droog van aard is.

Dioscorides schrijft dat men de vruchten van dit kruid nuttig op de gezwellen en vooral de kropzweren leggen mag.

Deze vrucht eer die heel droog geworden is en verzameld, gestampt en in een aarden pot bewaard en daarna als de nood het vereist daarvan wat genomen en in lauw water geweekt en op het haar van het hoofd gedaan maakt het haar rood of ros van kleur, maar het hooft moet eerst met salpeter daartoe klaar gemaakt worden, zegt Dioscorides.

Om het haar geel of ros te maken stampen sommige de klis van dit kruid met wijn en bewaren dat zo en als ze het haar ros maken willen wrijven ze het hooft eerst met salpeter of Nitrium. Deze vrucht heeft de kracht om te scheiden, zegt Galenus.

lorberbaum

Das ccxxvii Ca

Laurus latine·arabice gara·grece dafne·

(Serapio in dem ůτch aggregatoτis in dem capitel gara vel gar spτichet das zweÿer hande loτberbaum seÿe·der ein hat gar dünne bletter und der ist freülich·d ander hatt bleter die sind bτeiter und dicker unnd der ist menlich·und sind bede heiþ und trucken machen gar stercklich·spτicht auch das der same oder die seÿ stercker in der erczneÿe wann die bleter·Des gleichen beschτeÿbet uns auch der meÿ [261] ster Diascoτides·(Item in dem bůch circa instans beschůeiben uns die meister und spůechen daz loůber sind heisser und truckener natur·die frucht und die bletter ist man bτauchen in der erczneÿe·die bleter sol man trücknen in dem schatten und nit in der sunnen·und die ein jare und nit lenger·die frucht mag man behalten zweÿ jare·(Ein rauch gemacht von den bletern unnd den frauwen unden auff mit gerauchet reiniget die můter und stercket die geburt·(Die bleter gesotten in wein und den getruncken benymmet vomitum das ist dz undeüwen od dz auffstossen des magen oder dz bτechen·(Item der ein kalten fluþ hette des haubtes der siede die bleter und rosen ÿegklichs geleich vil in wasser und halt darüber ein triechter der ein weit roτe hab und bestopffe den neben herumb wol zů und laþ den dampff geen in den hals darnach wåsche die stÿrn und streich auch die schleffe mit dem gesotten wasser es hilffet auch on zweifel·(Rasis spτicht wôlicher ein blôde haubt hette der stoþ loτbern und thů die in ein seglin und lege das des nachtes auf dz haubt er genÿset. (Wôlicher einen bõsen magen hett der soll nemen ôle von loυbern·und das streichen auf dem magen. (Diþs ôle mache also nymm loυbern ein pfundt die do frisch sind und nit alt und stoþ die zů bulver und seüde diþs bulver in baumôle anderhalb pfunt gar wol·darnach seÿhe dz ôle durch ein tůch und das heisset loτber ůle·(Diþs ůle dienet zů vil sachen·und sunderlichen ist es gůt damit geschmieret die dz gegicht haben·und auch den erlemten glider von kelte·(Loůbern gestossen und des bulvers getan ein quintin in wein und den getruncken ee du in dz beth geest es machet wol schwiczen und benÿmmet vil bôser sucht und kranckheit von dem menschen. (Ein schweÿþbad gemachet und dz bulver von loτbern gewoτfen auff die glŭende stein und des bulvers von loτber getruncken ee er in das bade siczet treÿbet hin die wassersucht von dem menschen·(Der meister Galienus spτicht dz loτbern getruncken mit wein gemachet wol harmen und bτichet den stein in der blasen unnd auch in den lenden. (Auch ist ůût der wein genüczet den lebersüchtigen und auch sunderlich den frauwen die erkaltet sind an d můter od sunft einem kalten magen haben bτinget dise frucht ganz widerumm und machet warm alle glider an dem leibe·(Item etlich machen dises ôle also·Nÿmm loτber gestossen in wasser gesoten und durch geschlagen und so es erkaltet ist so nÿmm abe die feÿþtigkeit das heiþt loτber ôle·(Dises ôle ist auch gůt wider weetumb der bτust und für alle weethumb der gelider die von kelte kommet· [262]

(1) Laurier boom.

Dat 228ste kapittel.

Laurus Latijn. Arabisch gara. Grieks dafne. (Laurus nobilis)

Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel gara vel gar spreekt dat er zijn twee soorten laurierboom, de ene heeft erg dunne bladeren en dat is vrouwelijk, de andere heeft bladeren die zijn breder en dikker en die is mannelijk en ze zijn beide heet en droog maken erg sterk, spreekt ook dat het zaad dat die is sterker in de artsenij dan de bladeren. Desgelijks beschrijft ons ook de [261] meester Dioscorides. Item, in het boek Circa instans beschrijven ons de meesters en spreken dat laurier is van hete en droge natuur, de vrucht en de bladeren zal men gebruiken in de artsenij, de bladeren zal men drogen in de schaduw en niet in de zon en die een jaar en niet langer, de vrucht mag man behouden twee jaar.(2) Een rook gemaakt van de bladeren en de vrouwen van onder op mee berookt reinigt de baarmoeder en versterkt de geboorte. (3) De bladeren gekookt in wijn en dan gedronken beneemt vomitum, dat is dat uitduwen of dat uitstoten van de maag of dat braken. (4) Item, die een koude vloed heeft van het hoofd die kookt de bladeren en rozen, van elk gelijk veel, in water en hou daarover een trechter die een brede opening heeft en bestop dan naast erom goed toe en laat de damp gaan in de hals, daarna was het voorhoofd en bestrijk ook de slaap met het gekookte water, het helpt ook zonder twijfel. Rasis spreekt wie een bang hoofd heeft die stoot laurier en doe die in een zakje en leg dat ‘s nachts op het hoofd, hij geneest. Wie een kwade maag heeft die zal nemen olie van laurier en dat strijken op de maag. (5) Deze olie maak je alzo; neem laurier, een pond, die er vers zijn en niet oud en stoot die tot poeder en kook dit poeder in olijvenolie, anderhalf pond, erg goed, daarna zeef die olie door een doek en dat heet laurierolie. (6) Deze olie dient tot veel zaken en vooral is het goed daarmee gesmeerd die de jicht hebben en ook de verlamde leden van koudheid. Laurier gestoten en dat poeders gedaan een dracme in wijn en dan gedronken eer u in dat bed gaat het maakt goed zweten en beneemt veel kwade ziekte en ziektes van de mensen. Een zweetbad gemaakt en dat poeder van laurier geworpen op de gloeiende stenen en dat poeder van laurier gedronken eer men in dat bad zit drijft heen de waterziekte van de mensen. De meester Galenus spreekt dat laurier gedronken met wijn maakt goed plassen en breekt de steen in de blaas en ook in de lenden. (2) Ook is het goed de wijn genuttigd de leverzieke en ook vooral de vrouwen die verkouden zijn aan de baarmoeder of anders een koude maag hebben brengt deze vrucht gans wederom en maakt warm alle leden aan het lijf. Item, ettelijke maken deze olie alzo: Neem laurier gestoten en in water gekookt en doorgeslagen en zo het verkoeld is neem dan af die vettigheid en dat heet laurierolie. Deze olie is ook goed tegen pijn van de borst en voor alle pijnen van de leden die van koudheid komen. [262]

Naam.

De laurier is een sierboom met altijd groene, lancet/eivormig, donkergroene en leerachtige, wat golvende bladeren. Als het blad tegen het licht wordt gehouden zijn er veel stippen op te zien, die stippen bevatten een vluchtige olie. De bloei is in het voorjaar met geelachtige bloemen die gevolgd worden door purperachtige, kersachtige vruchten.

Naam.

Dodonaeus; ‘‘Deze boom heet in Grieks Daphne en in het Latijn Laurus en daarnaar hier te lande Laurus boom, in Frankrijk laurier, in Hoogduitsland Lorbeerbaum. De vruchten of bessen zijn in het Grieks Daphnis of Daphnides genoemd en in het Latijn Lauri baccae, in Brabant bakeleer, in Hoogduitsland Lorbeexen.

Laurus, de naam Laurus is mogelijk genomen van het Keltische blaur, blawr of lauer: groen. Maar het kan ook vertaald worden van laus: lof of eer. Van een tak maakte Apollo zijn kroon. Zo'n kroon is sindsdien het zinnebeeld van roem en eer. Hoofden van overwinnaars werden met ere, ‘Laude’, dat is met de lauwerboom bevlochten. Studenten die dan ook een graad behaald hadden werden met de besdragende laurier onderscheiden, ‘Bacci Lauri’, vandaar het woord Baccalaureaat. Bachelor en laureate. Studenten die een graad gehaald hadden aan de universiteit werden bachelors genoemd, van Frans bachelier en dat van Latijn baccalaureus, ‘laurierbes’. Die studenten zijn niet toegestaan te trouwen, hun taken als echtgenoot en vader zou hen weghouden van hun literaire overpeinzingen en zo werden in de loop der tijd vrijgezelle jongens bachelors genoemd. De naam bakelaar voor de bes stamt ook uit bacci lauri.

Behoorde tot de alheelmiddelen van de middeleeuwen en gold voor Hildegard van Bingen als waardevolle toevoeging voor vele composities en noemde het Laurus. In Capitulare de villis verschijnt de plant onder de naam Lauros, in het klooster van St. Gallen werd er een bloembed voor ingeruimd.

Gebruik.

Maerlant; ‘Laurus, is ook een boom alleen onder de andere algemeen waar geen bliksem, als wij het kennen, nimmermeer aan mag komen. Zijn bladeren, want zo is het geschied, zij vallen in de winter niet en zijn goed van reuk mede. Men zal ze in een donkere plaats drogen waar het is zonder rook en zo blijven ze goed twee jaar over ook en zijn nuttig als medicijn. Platearius zegt het in het zijne die de maag kwalijk verteert of die van een (3) kwade maag spuwt drinkt wijn gekookt met de bladen. (4) En die koude reuma schaden zal men rozen nemen met lauwerbladen in het water koken en zo begieten dat boven dicht is in de mond. En hij, die is ongezond zal die damp in de mond ontvangen, voorhoofd en slaap daar mee dweilen. Bacca heet de vrucht in het Latijn die van zulke krachten zijn dat ze verteren en ontbinden. Een olie kan men daar van winnen die goed is tegen de (6) jicht en tegen het euvel en dergelijke dat komt van koude zaken. (5) En die olie moet men aldus maken, de bladeren van de lauwerboom moet men breken, als ik gok, en lang in olie zieden en dan eruit duwen, zo we het al deden en dit noemt men olie laurine, die goed is tegen menige pijn. Hetzelfde kan men verkrijgen ook van verse lauwerbladen’.

Herbarius in Dyetsche; ‘Bakelaer of Bacci lauri is de vrucht van een boom die laurier of Laurus heet, ook van de boom worden de bladeren in de medicijnen gebruikt. De blaadjes of bladeren zijn heet en droog van samengesteldheid, maar de vruchten, die gewoonlijk Grana lauri genoemd worden, zijn sterker en hebben de kracht om te verbeteren vanwege hun goede geur en te ontbinden en te verteren.

(4) Als je de gewreven vruchten in een pan verwarmt en met een zakje op het hoofd legt is dat goed tegen flegmatieke of koude hersens. Tegen koude reuma van het hoofd wordt de bakelaar en rozen tezamen in een pot gekookt die van boven dicht is waarna de zieke zijn mond erboven houdt en met het water het voorhoofd en slapen van het hoofd wast.

De olie van bakelaar is goed tegen pijn van de maag die uit verkoudheid stamt. (6) Tegen jicht duw je in het water, waar laurierbladeren in gekookt zijn, een spons en die leg je warm op die plaatsen, het versterkt en zuivert de (2) baarmoeder en ook verdrijft het de koudheid die de baarmoeder belet om te ontvangen volgens Pandecta en Platearius’.

Platearius; ‘Nota cum in receptione reperitur Recept; Folia lauri vel diampnis vel diannidis, folia debent poni, cum vero bacche luari sive dianichocii fructus’.

Herbarijs; ‘ Laurus, hierop groeien de bayen, beide vrucht en bladeren gaan in medicijnen. En de bladeren hebben grotere kracht dan de bessen, vanwege hun bitterheid verduwen ze goed. En de bessen blijven 1 jaar goed. Aldus maakt men olie van bay. (5) Neem de bessen als ze vers zijn en kook ze in olie of in vet. En dan wring ze uit door een schone doek en leg het weg.

Nog een andere manier; Men zal de bessen stampen en in wijn 3 dagen leggen te verrotten en dan zal men ze in een zakje doen en persen het in een pers. En dat er uit komt is zalf van bayen. En het is goed tegen alle soorten van jeuk. (6) En voor diegene die het gevoel verloren hebben in de leden’.

weisz lilien ccxxix ca

Lilium latine·arabice ansea vel alstoscam·grece licnia vel kÿrion·

(Der meister Serapio in dem bůch aggregatoτis in den capitel ansea lilium beschτeibet uns und spτicht das lilium seÿ heiþ und truckeneτ natur in dem temperament·und der ist zweyer hande·einer wilde·die and zåme·(Der meister galienus spricht dz die wilden lilien mancher hande blůmen haben·Die ein sind weiþfar·etlich hymmel blaefar·ettlich purpuren far·(Er spτicht auch das die wilden lilien sind genant ýris·und umb der mancher hande farb heissent sÿ jtis·das ist als vil gespτochen als ein regenbogen der auch manigerleÿ farbe in jm hat·also haben auch die wilden lilien mancher hande farbe an jn·Sÿ sind von natur den menschen hiczigen und subtÿlen·und sunderlich die lÿlien mit den blaen blůmen·Die selbigen blaen lÿlien die haben wurczeln die sind knodicht und riechen fast wol·

(Es sind auch wilde lÿlien die haben auch bleter gleich dem blaen und haben blůmen die sind geleich von farben dem saffran·sind auch lilien also gestalt die haben weiþ blůmen·Diþ lilien haben samen der ist weich·dÿe wurczel ist sŭsse und eins fingers dicke·unnd wachsen geren under den baumen unnd under dem schaden·(Item die meister spτechen das die blaen lilien die man schwertlin heisset gar vil tugeut an jn habent und sunderlich an der wurczel. Dise wurczel sol man auþgraben in dem mittel des merczen und sol die zerschneÿden czů kleinen schÿben·und die auch auff hencken und lassen doτren die sind fast gůt genüczet mit wein den getruncken des abents unnd der moτgens der tranck benymmet das keichen und raumet die bτust·(Dises gebulvert und darauþ gemachet sternutatoτia das ist dar ein die nasen gelassen unnd davon genÿset zeühet vil bôser feüchtigkeit auþ dem haubt·(Item für die wassersucht und für dem geschwollen bauch·Nÿmm ein quintin meÿron und schweτtel [263] würczel ein quintin und weiþe nÿeþwurczel zehen geersten kôτner schwer und feÿeln blůmen ein halb quintin und müsche diþ gestossen zů samen und nÿm dises in einer erweiþ bτŭe es vertreybet die obgescrÿben kranckheÿt und ander vil kranckheit die d mensche lange zeit beÿ jm getragen hat. (Der meÿster galienus in dem sÿbenden bůch genant simplicium farmacarum beschreÿbetti uns und spτichet das die heÿmschen lÿlien gemüster natur sind und sunderlich die blůmen davon. (Das ôle von den heimüschen lilien ist gar gůt sich damit gestrichen auff den bauch·Es erwermet fast die erkalten můter und erweicht die feüchtigkeit die darjn verhårtet ist·(Die wurczelen gesoten und auff die hårtten geschweren geleget machet sÿe zů hant zeÿtigen·(Der meister Serapio spτichet das lÿlienwurczeln gebτatten und darnach gestossen und dar under gemüschet rosen wasser beneme das heÿlig feür also darauff gelegt sterklichen on underlaþ·(Also geleget auff wunden machet wachsen das fleisch darjnne·(Auch also geleget auff dem bauch d frauwen reÿniget sÿe zů jrer geburt. (In dem bůch genant circa instans beschreÿben uns die meÿster und spτechen das die wurczeln von den heimische lÿlienn gesotten und gestossen und darunder gemüschet reinbergen schmalcz oder baumôle und gelegt auff geschweren weicht fast wol·(Ein gůt salbe gemachet vonn lylien also·Nÿme weiþ lÿlien wurczeln und bernklae wurczel und liebstuckel wurczel und ÿbiþ wurczeln ÿegkliches ein vierteil eines pfundes voτ wol geknÿschet und gesoten in einem viermaþ weines und ein halb pfunt ôles biþ es dick wirt und durch geschlagen dar zů gethan wenig wachses so ist es ein salb·Dise salb ist gar gůt damit geschmieret an d lincken seÿten über das verhårtt milcz wen es erweichet die verharten milcz und benÿmet grossen schmerczen davon·(Das bulver van blaen lÿlien gesotten mit rosenwasser und damit gewåschen das antlicz mache es gar hübsche·(Der meister Platearius beschreibet uns und spτichet das lÿlien wurczeln gesotten und gestossen und dar under gemüscht rosenôle ist fast gût für dem bτant an dem leibe ob man die stat damit bestreichet·(Lÿlien wurczelen mitt wein gesotten und darunder gemüschet weiþ nÿeþwurcz als groþ als ein erweiþ und weine getruncken des abents so er schlaffen wil geen creÿbet auþ durch dem stůlgang was ungesundes in dem leibe ist·(r·j) [264]

(1) Witte lelie, 229ste kapittel.

Lilium Latijn. Arabisch ansea vel alstoscam. Grieks licnia vel kÿrion. (Lilium candidum)

De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel ansea Lilium beschrijft ons en spreekt dat Lilium is van hete en droge natuur in het temperament en die is tweevormig, een wilde en de ander tam. De meester Galenus spreekt dat de wilde lelies vele soorten bloemen hebben. De ene zijn witkleurig, ettelijke hemelblauw, ettelijke purperen verf. En spreekt ook dat de wilde lelies zijn genaamd Iris en vanwege de vele kleuren heten ze Iris, dat is zo veel gesproken als een regenboog die ook vele verf in zich heeft en alzo hebben ook de wilde lelies veel soorten verf aan zich. Ze zijn van natuur de mensen verhitten en subtiele en vooral de lelies met de blauwe bloemen. Diezelfde blauwe lelies die hebben wortels die zijn knopig en ruiken erg goed. (Iris germanica)

Er zijn ook wilde lelies die hebben ook bladeren gelijk de blauwe en hebben bloemen die zijn gelijk van verf de saffraan, er zijn ook lelies alzo gesteld die hebben witte bloemen. Deze lelie heeft zaden die zijn week, de wortel is zoet en een vingerdik en groeit graag onder de bomen en onder de schaduw. Item, de meesters spreken dat de blauwe lelies die men zwaarden noemt erg veel deugd in zich hebben en vooral aan de wortel. Deze wortel zal men uitgraven in het midden van maart en zal die versnijden tot kleine schijven en die ophangen en laten drogen, die zijn erg goed genuttigd met wijn en dan gedronken ‘s avonds en ’s morgens, de drank beneemt dat kuchen en ruimt de borst. Deze gepoederd en daaruit gemaakt sternutatoria, dat is daarin de neus gelaten en daarvan geniest, trekt veel kwade vochtigheid uit het hoofd. Item, voor de waterziekte en voor de gezwollen buik: Neem een drachme majoraan en zwaardwortels, [263] een drachme, en witte nieswortel, tien gerstekorrels zwaar, en violenbloemen, een half drachme, en meng dit gestoten tezamen en neem dit in een erwten brei, het verdrijft de opgeschreven ziekte en ander veel ziektes die de mens lange tijd bij hem gedragen heeft. De meester Galenus in het zevende boek genaamd simplicium farmacarum beschrijft ons en spreekt dat de geteelde lelies van gemengde natuur zijn en vooral de bloemen daarvan. De olie van de geteelde lelies is erg goed zich daarmee gestreken op de buik. Het verwarmt erg de verkouden baarmoeder en weekt de vochtigheid die daarin verhard is. De wortels gekookt en op de harde zweren gelegd maakt ze gelijk rijp. De meester Serapio spreekt dat leliewortels gebraden en daarna gestoten en daaronder gemengd rozenwater beneemt dat heilig vuur, alzo daarop gelegd sterk zonder toevoeging. Alzo gelegd op wonden maakt groeien dat vlees daarin. Ook alzo gelegd op de buik van de vrouwen reinigt ze bij een geboorte. In het boek genaamd Circa instans beschrijven ons de meesters en spreken dat de wortels van de geteelde lelies gekookt en gestoten en daaronder gemengd Reinbergen vet of olijvenolie en gelegd op zweren weekt erg goed. Een goede zalf gemaakt van lelies alzo: Neem witte leliewortels en berenklauwwortel en maggiwortel en heemstwortels, van elk een vierde deel van een pond, voor goed gekneusd en gekookt in een viermaats wijn en een half pond olie tot het dik wordt en door geslagen en daartoe gedaan weinig was en dan is het een zalf. Deze zalf is erg goed daarmee gesmeerd aan de linkerzijde over de verharde milt want het weekt de verharde milt en beneemt grote smarten daarvan. Dat poeder van blauwe lelies gekookt met rozenwater en daarmee gewassen dat aangezicht maak het erg mooi. De meester Platearius beschrijft ons en spreekt dat leliewortels gekookt en gestoten en daaronder gemengd rozenolie is erg goed voor de brand aan het lijf als men die plaats daarmee bestrijkt. Leliewortels met wijn gekookt en daaronder gemengd witte nieswortel zo groot als een erwt en wijn gedronken ‘s avonds zo je slapen wil gaan drijft uit door de stoelgang wat ongezond in het lijf is.[264]

Vorm.

De Madonnalelie is een algemeen bekende lelie. Op de meter hoge stengel komen vijf tot tien, soms wel twintig grote en knikkende, witte bloemen die aan de buitenkant wat groenig zijn rond juni. Heel decoratief zijn de grote gele meeldraden.

Naam.

Dodonaeus; ‘Dit gewas wordt van de Grieken Crinonia genoemd, dan de bloem zelf heet Crinon en Leirion (welke naam de Narcissen ook gegeven wordt) van sommige Calleirion en Crinanthemon, in het Latijn Lilium en Rosa Juonis, dat is roos van de Godin Juno welke naam haar gegeven is omdat men plag te geloven dat deze lelie van het melk van Juno dat op de aarde gestord is gekomen is, want de poëten versieren dat Hercules, de zoon van Jupiter en Alchmena, ‘s nachts bij Juno gebracht is om haar borsten te zuigen terwijl ze sliep en toen hij dat deed is er uit haar borsten een grote menigte van melk gevloeid en heeft daar een deel de hemel mee besproeid waarvan de melkweg of Via Lactea in de hemel zijn oorsprong zou hebben en het ander deel is op de aarde gestort en daarvan is de lelie gesproten die daarna zijn naam bij de heidenen voert. Dan deze soort wordt naar de kleur van de bloem Lilium album, dat is in het Nederduits witte lelie genoemd, in het Hoogduits Weisse Gilgen of Weisse Lilien’.

De naam Lilium zou genomen zijn van het Keltische lis of li: wit of water, vergelijk lis, Indogermaans li: vloeien of vochtig zijn, Latijn lac: melk, naar zijn standplaats of de bloemkleur van L. candidum.

Laelia was ook een Vestaalse maagd, wat mogelijk een zinspeling zou kunnen zijn op de teerheid van de bloemen.

Gebruik.

Dit artikel gaat over lelies, maar spreekt eigenlijk meer over andere lelies en eigenlijk gaat het verhaal over Iris.

Onduidelijk, blauwe lelies, bij de oude schrijvers hoefde een blauwe bloem niet per se een lelie te zijn. Dat geldt ook voor purper. De blauwe of purperen kan wel Iris germanica zijn die geteeld werd.

De gele kan wel Lilium bulbiferum zijn die in het wild groeit, zelfs Narcissus pseudonarcissus is mogelijk die volgens Dodonaeus ten zuiden van België groeit. De afbeelding laat wel duidelijk een witte lelie zien.

Herbarius in Dyetsche; ’Lelie of Lilium is heet en nat in de eerste graad. En is domesticum, dat betekent dat het in de hoven groeit, met witte bloemen. Het is goed om koude blaren te rijpen als je het met vet en olie kookt er op wrijft en op legt.

Tegen het letsel van de milt en haar hardheid: Kook de wortel van lelie, de wortel van berenklauw en van heemst in wijn zodat het dik is, dan meng je er was bij en olie zoveel als genoeg is voor een zalf’.

Tegen malum mortum (dat is een soort van kwade schurft, als zwarte, doodkleurige puisten bij het been en schenen of elders waarvan de leden dor of droog worden) stamp de wortel van deze lelie met azijn en zalf daar mee.

De leliewortel heeft de kracht om gematigd te drogen en af te vegen, het zuivert en rijpt.

Tegen astma of droge hoest kook je de wortel van lelie en heemst in water, als het een pap wordt meng je er boter bij op de wijze van een pleister en leg die lauw op de borst want het werkt sterk tegen letsels van de borst zodat de slijmachtige materie vermurwt wordt die in de borst of de longen zijn zodat die er gemakkelijker uit kunnen gaan en met het speeksel of op andere manieren kunnen lossen.

Tegen het verbranden of bevriezen van de leden met vuur of water, kook de wortel van lelie in azijn of braad het.

Als je olie van de lelie wat lauw in de oren doet is het goed om het tuiten of het kloppen en de pijn van de oren te verzachten.

De wortel van de tamme lelie is goed om alle zweren te laten vervlezen, het vermurwt alle hardheid van de baarmoeder en laat bij de vrouwen hun stonden komen.

Olie van leliën verandert of verteert en vermurwt zonder bijten, daarom is het goed tegen de hardheid van de baarmoeder als je het bestrijkt met de zalf als eerder gezegd.

Van de gebraden leliewortel, met lijnzaadolie en boter maak je een pessarium die goed is tegen astma van de baarmoeder want het zal zeer helpen. Serapio, Platearius en Pandecta’.

Herbarijs; ‘Lilya is heet en vochtig en is er in 3 soorten. De een is tam en de andere 2 zijn wild. De een draagt een blauwe bloem en de ander gele en de derde witte bloem.

De tamme lelie gestampt rijpt zweren die koud zijn.

Tegen de coeke (verharding in of aan de oppervlakte van het lichaam.) Neem de wortel van de lelies en berenklauw en de wortels van heemst en kook ze in wijn en in olie en laat het 15 dagen staan en zeef het dan door een kleed en doe er was bij en maak een zalf en zalf ermee de coeke.

Tegen verbranding van vuur of van water; Neem de wortel van de lelies en leg ze in kolen en maak ze dan schoon. En neem daarna olie van olijven of olie van rozen en maak een zalf. En zalf daarmee alle verbrande dingen.

Tegen lelijke plekken of mazelen in het aanzicht; Neem de wortel van de lelies en kook ze in water en meng het dan met olie van rozen en maak er een zalf van en zalf daarmee de smetten. En deze zalf is ook goed tallen huiduitslag die het verdrijven wil.

Die zweren wil laten vermurwen; Neem het sap van de lelies en nat daarin een pleister en leg het erop, het zal uitbreken en het gezwel verminderen.

Die zijn aanzicht mooi wil maken; hij droogt de wortel van de lelies in de zon en maak er dan poeder van en meng het met rozenwater en laat het dan weer drogen. En strijk het dan 3 of 4 maal op uw aanzicht, dit maakt mooi en schoon.

De wortel van de lelies gekookt met oude wijn en op verkrompen zenuwen gelegd laat ze genezen.

Die lelie gestampt en van het sap 3 lepels vol genomen en zeem en ui elk een lepel vol, dit tezamen gekookt droogt en heelt wonden.

Die verse wonden heeft die hij wil drogen; Neem het sap van leliebladeren en ui en een vijfde deel honing en kook dat tezamen en was er de wonden mee, ze zullen drogen en worden klein’.

Iris x germanica L, (Germaans of Duits)is de blauwe of in de Herbarijs purperen bloemen, Iris germanica x var. florentina, Dykes (uit Florence) is de wit bloeiende en geurende Florentijnse lis.

Vorm.

Stevige stengels zijn vertakt, 5-7 bloemen. Grote, zittende en zacht geurende bloemen in mei/juni. De Duitse heeft meestal blauwachtige bloemen en de Florentijnse witte. Dodonaeus; ‘De geslachten van lis die aangaande de kleur van de bloem van elkaar verschillen zijn velerhande zo Dioscorides zeer opmerkelijk en duidelijk te kennen heeft gegeven. Want de bloemen van lis, zegt hij, zijn verschillend van kleur, te weten wit of geel of zwart of purperkleurig of hemelsblauw’.

Naam

Dodonaeus; ‘Dit gewas dat we in onze taal lis noemen wordt gewoonlijk van de Grieken Iris genoemd en met die naam is dat bij de Latijnen ook bekend. Atheneus en Theophrastus noemen het in het Grieks Hieris als of men heilig of heilig makend of anders gewijd kruid in onze taal zei of op het Latijn Consecratix. Sommige geven dat ook de Griekse naam Urania of hemels kruid, in het Latijn Caelestis omdat de bloem op de regenboog lijkt en om dezelfde oorzaak Thaumastos, dat is wonderbaarlijk kruid, want de poëten hebben de regenboog soms Thaumantias genoemd.

Sommige geven dat ook de Griekse naam Urania of hemels kruid, in het Latijn Caelestis omdat de bloem op de regenboog lijkt en om dezelfde oorzaak Thaumastos, dat is wonderbaarlijk kruid. De Hoogduitsers noemen deze bloemen Gilgen en Schwertel, de Nederduitsers lis over zee’.

De blauwe kleur, Himmelschwertel bij Bock, Blau Gilgen en blau Lilien.

Dioscorides zegt dat de naam Iris ontstaan is naar de regenboog omdat de bloemen zo verschillend in kleur zijn; ‘quia diversi coloris specie, quaedam coelestis arcus imago repraesentari videtur’, en zegt dat ze letterlijk goed voor alles zijn, ‘In universum magni ad omnia usus’,.

De witte leverde de beroemde viooltjeswortel van de oudheid, het is de Duitse Veilchenwurz en de Engels orris root. Orris stamt waarschijnlijk van middeleeuws Italiaans ireos, ‘iriswortel’, dit van Latijn en Grieks iris.

Platearius; ‘Iris en Yreos similes sunt in effectibus sed iris purpureum florem gerit, yreos albu radice utimur. Radix yreos pro radice iris illirice potest poni et econverso’.

Herbarius in Dyetsche noemt de Iris als de blauwe of purperen vorm en Yreos is de witte, verder een gele en de stinkende. Matthiolus zegt dat er 3 soorten zijn, de ene noemt hij domestica en verder 2 wilde soorten. Hij geeft 3 afbeeldingen, Iris domestica is duidelijk Iris germanica L, Iris sylvestris is de var florentina en Iris sylvestris altera is Iris foetidissima, de stinkende lis van kapittel 361.

Gebruik.

Het is de viooltjeswortel van de oudheid. Als je de wortel ziet is dit vrijwel niet voor te stellen. De verse wortel ruikt weerzinwekkend en smaakt bitter scherp en ziet er niet uit. De geur komt dan ook pas nadat die geschild is en in de zon gedroogd wordt waarna ze viooltjesachtig begint te ruiken. De smaak is dan mild. Op deze "vingers" kauwden de kinderen waarvan de tanden begonnen door te komen. Voor dit doel werden er bij Parijs eind 1800 meer dan 20 000 000 wortels geteeld. Ook sneed men er rozenkransen uit. Verder werd de wortelstok wel tot poeder gestampt en als strooipoeder gebruikt, ‘poudre de rix’, en in dekenkisten gedaan vanwege de geur. De Griekse dames verfraaiden al hun gezicht met dit poeder, door dit een lange tijd op de huid te wrijven ontstaat een lang blijvende rode kleur, een kleur die in latere tijden zo mooi harmoniseerde met de witte, gepoederde gezichten. Dit komt omdat de wortel kristalnaaldjes van oxaalzure kalk bevat die de huid irriteren en zo voor een korte tijd rood maakt. Het irisgroen van de schilders werd gemaakt door violette bloemen met kalk te behandelen’.

Herbarius in Dyetsche; ‘Yreos of yris zijn van bladeren gelijk, maar van bloemen zijn ze verschillend. Iris heeft purperen of roodachtige bloemen en yreos heeft witte bloemen. De gladiool heeft gele bloemen. Maar de stinkende Iris (a) heeft gele bloemen, deze vier zijn allen lissoorten die in de bladeren gelijk zijn. Yreos en Iris zijn heet en droog op het einde van de derde graad. De wortel gebruik je in medicijnen en van yreos en Iris gebruik je de ene voor de andere, Platearius. Ze hebben de kracht die diuretica genoemd wordt (of laten plassen) te ontbinden en te openen, daarom zijn ze goed tegen verstoppingen van de lever, van de milt, van de nieren en van de blaas. En tegen het letsel van de borst, de longen, de maag en de darmen die uit koude zaken stammen. Ook tegen waterzucht die uit koude zaken stamt als je van de wijn drinkt waarin de wortel van Iris of van yris gekookt is met hysop, venkelzaad, peterseliezaad, anijs en zoethout, dat je na het koken zuivert en met afgeschuimde honing zoet gemaakt hebt.

Het poeder van de wortel van Iris is goed op vervuilde of stinkende zweren want het bijt het verrotte en overvloedige vlees af.

Tegen blindheid of ontsteking, b2) dat is pijn van de ogen, maak je een oogzalf (dat is een medicijn die voor de ogen gebruikt wordt) van het poeder van de Iriswortel en tuchia met rozen- of venkelwater.

Iris heeft ook de kracht om af te drogen, te zuiveren en te verteren, daarom laxeert het sap van Iris dat met wat poeder van schijtkruid en honingwater tezamen gemengd is grof slijm. Tegen blindheid en sproeten van het aangezicht was je het met water waar de wortel van Iris en wat wit nieskruid in gekookt is en daar meng je bloem van lood bij.

Het sap van de Iriswortel dat met honing van rozen gemengd is of het poeder daarvan is goed in de vuile, stinkende zweren, het laat het vlees in de lopende gaten of in andere zweren groeien. Het poeder van deze wortel dat met varkensvet gemengd is verzacht de hardheid en grove blaren en scrofulas.

Olie van Iris is goed tegen trekkingen (dat is een trekkende zenuw) tegen jicht, tegen ischialgiem (dat is pijn in de zijde van boven langs de heup en dijbeen naar beneden) en tegen wrijving van de zenuwen.

Het opent ook de gaatjes van de aambeien en geneest gonorrhoea (dat is dat je de natuur vanzelf kwijt wordt) en verdrijft de verrijzenis van de manlijke roede en laat de stonden komen als je wijn neemt waar Iris in gekookt is.

Tegen hoofdpijn neem je olie van Iris met olie van rozen en weinbessen en week het tezamen.

(a) De stinkende is Iris foetidissima. (b) Oedeem/ontsteking?

Herbarijs spreekt over Iris x germanica, Duitse lis; ‘Yris purpur is een kruid en groeit als lis in de hoven en heeft lange brede bladeren en draagt bloemen die purperrood zijn als leliën van vorm. En is heet en droog in de 3de graad en sommige zeggen in de 4de graad. En ze zeggen ook dat iris een grote blauwe bloem draagt die men in Vlaams floordelijs (fleur de lis) noemt. En ze groeit op net zo’n soort lis en is yreos gelijk van bladeren en van krachten. Maar yreos draagt een witte bloem. En die wortel doet men in medicijnen. In april en in mei zal men de wortels verzamelen en laten drogen. En 5 jaar kan men ze goed houden. En heeft kracht om goed te verduwen. En gepleisterd op wonden verteert het kwade vlees’.

Van de Florentijnse list zegt Herbarijs; ‘Yreos draagt een witte bloem. En is gelijk yris. En is heet in de 2de graad en droog in de 3de graad. Het heelt wonden gekookt met olie van rozen en een pleister ervan gemaakt zuivert wonden en maakt goed vlees. En ydroleum, dat is olie ervan gemaakt’.

meyblomen ccxxx ca

Lilium convallium latine·

(Die meister spτechen das diþs kraut hab fast wol riechenden blůmen·die bletter geleichen dem wegerich bletern allein die meÿblůmen nit als gar bτeit sind sunder lenger·(Platearius sprechet dz meÿblûmen sind kalt und feüchte an dez andern grade·dise blůmen sind besser an jrer krafft wann das kraut·und die wurczeln besser dan die blůmen·(Item nÿmme diser blůmen ein halb pffuntt und thů darüber gůten lauteren wein und laþ die darjnne beissen vier wochen·darnach seÿhe den wein abe und distillier dem durch ein clembig fünff mala diser weise also distillieret ist besser dann golt·wer disen wein müscht mit sechs pfeffer kõτner und wenig lavendelwasser der darff sich den selbigen monat nit besoτgen voτ dem schlage·(Plinius wôlicher grosse dårme gesucht hatt der trincke des weins allen moτgen ein klein lôffelin vol er genÿset·(Item wein also genüczet iste gůt litargicis das ist ein geschwer hinden in dem hyrne·

(Item diser wein machet garr gůtt vernunfft dem gestrichen hinden an die ancken und voτn ann die styrne·

(1) Lelie der dalen, 230ste kapittel.

Lilium convallium Latijn. (Convallaria majalis)

De meesters spreken dat dit kruid heeft erg goed ruikende bloemen, de bladeren lijken op de weegbree bladeren, alleen die lelie der dalen niet zo erg breed zijn en vooral langer. Platearius spreekt dat lelie der dalen zijn koud en vochtig aan de andere graad, deze bloemen zijn beter aan hun kracht dan dat kruid en de wortels beter dan de bloemen. Item, neem deze bloemen een half pond en doe daarover goede zuivere wijn en laat die daarin baden vier weken, daarna zeef de wijn af en distilleer dan door een distilleervat vijfmaal, deze wijn alzo gedistilleerd is beter dan goud, wie deze wijn mengt met zes peperkorrels en weinig lavendelwater die durft zich dezelfde maand niet te bezorgen voor de slag. Plinius, wie grote darmziekte heeft die drinkt de wijn elke morgen een klein lepeltje vol, hij geneest. Item, wijn alzo genuttigd is goed litargiam, dat is een zweer achter in de hersens.

(2) Item, deze wijn maakt erg goed verstand, die gestreken achter aan de aan het achterhoofd en voor aan het voorhoofd.

Vorm.

Heeft 2 mooie en zachtgroene wortelstandige bladeren die ei-, lancetvormig zijn, spits en gesteeld. Van het lelietje der dalen hangen de mooie witte en zoet ruikende, 5-13 klokvormige bloemen van ca. 8cm lang allen aan een kant van de stengel naar beneden in mei/juni. Later ontwikkelen zich de rode bessen met zwarte zaden.

Naam.

Dodonaeus; ‘De eerste van deze twee kruiden is in Hoogduitsland Meyenblumlin en Meyenreisz genoemd en daarvan komt de Nederduitse naam meyen-bloemkens, dan in onze tijden is ze overal bekend met de naam Lilium convallium, dat is lelie van de dalen of lelikens van den dale.

Convallaria, komt van het Latijnse convallis: vallei, en rica: mantel, aria: behorend bij, dit is een verwijzing naar de dichte bedekking die door de bladeren gevormd worden. Het lelietje der dalen is zo genoemd naar zijn oude Latijnse naam Lilium convallium. "Ego sum flos campi et lilium convallium" zingt het Hooglied van Salomon: "Ik ben een lelie der dalen". De lelie der dalen en de omsloten tuin van Salomon". Het waren planten van een tuin met aangename vruchten. De naam Lilium convallium zou Lilium candidum, de Madonna lelie, of het lelietje der dalen zijn. Ze werden als symbolen van Maria gezien. De witte geurende bloemen stonden voor onschuldig, kostbaar en zeldzaam.

Gebruik.

De gedroogde en tot poeder gewreven bloempjes werden wel getrokken in een geurige zoete wijn van Napoli, de malvasia of de malvezij, dit was het aqua aurea: het goudwater, dat in gouden flesjes werd bewaard en goed was tegen vele ziektes.

Dodonaeus; ‘Men zegt dat de bloemen van de eerste soort, dat zijn de meibloempjes, zeer nuttig zijn om de hersenbloeding, beroerdheid en m. s. en ander ongesteldheid van de zenuwen, draaiing van het hoofd, vallende ziekte en andere gebreken die van een koude en vochtige onregelmatigheid der hersens gekomen zijn te genezen of te verlichten.

Sommige willen ook verzekeren dat deze meibloempjes het hart vermaken en verkwikken kunnen en niet alleen de gebreken van het hart, maar ook van de mond van de maag genezen op welke manier dat men ze gebruikt of inneemt.

Ze zeggen ook dat de schemering van de ogen en duisternis van het gezicht met het sap van deze bloemen of het water daar ze in gekookt zijn geweest verheldert en verdreven worden.

Meibloempjeskruid lijkt op de lelie van aard en men houdt het voor warm en droog en vooral de bloemen want ze lossen op, maken dun en fijn en verteren krachtig.

weisz disteln ccxxxi ca

Labτum veneris latine

(Der meÿster plinius spτichett das weiþ disteln haben bletter die sind scharpff und stechen und sind weiþfar und hat blůmen haben purpuren farbe und sind runt. Die wurczel ist geleich den bappeln und ist jnwendig weiþ und ist sŭsse und hat ein stengel d ist eines fingers dicke·(Der meÿster Galienus in dem achtendez bůch genant simplicium farmacoτum in dem capitel cameleonta·id est labτum veneris beschreÿbett uns und spτichet das diþ seÿ trucken an dem dτitten grae und heiþse an dem andern·Und spτichett das die wurczel gůt seÿ genüczet mit wein wen sÿ treibt auþ die runte würme in dem leÿbe·

(Diascoůides spτicht daz labτuz veneris gůt seÿ dem wassersüchtigen die wurczel mit wein gesotten und den getruncken·(Item die wurczel also genüczt ist gůt [265] wer vergifftig beÿ jm hette·also genuczet vertreibet sie die lungensucht und benÿmmet den hůsten. (Die gesotten wurczeln in dem munde gehaalten vertreiben den zane wethůumb·(Der meister Serapio spτichet das sÿ zweÿer hande weiþ disteln·die ein haben schwarcze wurczeln die andern weiþ·und das ist auch d andern meister meÿnung·Die weissen disteln mit den schwarczen wurczeln ist fast gůt genüczet für dÿe reüdigkeit davon dan entsteet die ausseczigkeit·(Item dises ist aller meister meÿnung und spτechen das die schwarcz wurczel genüczet sol werden auþwendige des leibes und die weiþ jnwendig.

Mariadistel, 231ste kapittel.

Labrum veneris Latijn. (Silybum marianum of Dipsacus sylvestris)

De meester Plinius spreekt dat de witte distels hebben bladeren die zijn scherp en steken en zijn witkleurig en heeft bloemen met een purperen kleur en zijn rond. De wortel is gelijk het kaasjeskruid en is inwendig wit en is zoet en heeft een stengel die is een vinger dik. De meester Galenus in het achtste boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel cameleonta, id est labrum veneris, beschrijft ons en spreekt dat dit is droog aan de derde graad en heet aan de andere. (2) En spreekt dat de wortel goed is genuttigd met wijn want ze drijft uit de ronde wormen in het lijf.

Dioscorides spreekt dat labrum veneris goed is de waterzuchtige, die wortel met wijn gekookt en dan gedronken. Item, die wortel alzo genuttigd is goed [265] wie er vergif bij hem heeft, alzo genuttigd verdrijft die de longenziekte en beneemt het hoesten. Die gekookte wortels in de mond gehouden verdrijft de tandpijn. De meester Serapio spreekt dat er twee soorten kaarden zijn, de ene heeft zwarte wortels en de andere witte en dat is ook de andere meesters mening. De distel met de zwarte wortels is erg goed genuttigd voor de ruigheid daarvan dan ontstaat de huiduitslag. Item, dit is alle meesters mening en spreken dat de zwarte wortel genuttigd zal worden uitwendig aan het lijf en de witte inwendig.

Voor kaarden en labrum veneris zie kapittel 414. Er wordt geen afbeelding gegeven. Het gebruik verschilt met dat van Dodonaeus. Blijkbaar was de plant onbekend. Naar de tekst is het blad witkleurig en is de purperen bloem rond, dat lijkt op onze plant. Of het is een andere vorm van Dipsacus.

Vorm.

Mariadistel is een één- of tweejarige plant. Vormt grote rozetten waaruit een stengel kan ontstaan van een meter lengte, die is stevig en meestal vertakt, onderaan sterk bebladerd. Zeer grote bladeren zijn langwerpig/elliptisch en glanzend groen, de onderste bladeren bochtig/geveerd en de bovenste lancetvormig, stengelomvattend. Het fraai getekende blad en vooral de onderste bladeren hebben sprekende nerven die een fraai melkwit netwerk tekenen. Langs de randen bevinden zich gele stekels. De eironde, prikkelende distelbloem van 4-6cm in doorsnede is donkerrood en enigszins knikkend in juli/augustus.

Naam.

Dodonaeus; ´Hier te lande wordt dit gewas Onser Vrouwen distel genoemd, in Hoogduitsland Marien distell en Frauwen distell. In het Latijn is het gewoonlijk Carduus lacteus en Carduus Mariae genoemd’.

Zaden en kruid werden medisch tegen veeziekten, Fehdistel, Fedistel, Vehedistel bij Hildegard. Pfritzel en Jessen geven aan dat de oude naam Labrum veneris is.

Gebruik.

Dodonaeus; ‘De tere en jonge malse bladeren van Onze Vrouwen distel, te weten als haar doornen rondom afgenomen zijn worden soms niet ongeschikt bij andere moeskruiden gedaan en gegeten, dan waartoe dat ze noch meer nuttig zijn, dat is me onbekend.

Aangaande de witte distel of Spina alba van de ouders daar schrijft Galenus aldus van, te weten dat haar wortel droog van aard is en tamelijk tezamen trekken en daarom zegt hij dat ze diegene helpen kan die week van maag zijn en diegene die dun in de buik en licht van kamergang zijn en met de rodeloop en andere kwade vloed en buikloop gekweld zijn en ook diegene die bloedspuwen. Hij zegt ook dat het de plas verwekt en de koude murwe gezwellen verdrijft als ze erop gestreken wordt en dat wijn of water daar deze wortel in gekookt is de tandpijn geneest als men de mond daarmee wast of spoelt. Het zaad van het kruid, zegt hij, dat het warm en dun of fijn van stof of delen is en daarom goed ingenomen van diegene die enig verstijfde of verkrompen leden of ergens de kramp hebben. En Dioscorides zegt dat het zaad van dat kruid nuttig ingenomen wordt van de jonge kinderen die kramp hebben en insgelijks ook van diegene die van slangen of enig ander vergiftig of schadelijk gedierte gebeten zijn en dat het aan de hals gehangen of anders over het lijf gedragen de slangen en diergelijk ongedierte verdrijft en afkeert. Dan of deze krachten in Onze Vrouwen distel ook zijn, dat mag noch en kan ik niet vast verzekeren, gemerkt dat het heel onzeker is of men die voor de echte witte distel of Spina alba van de ouders zou mogen houden, als tevoren ook genoeg gezegd is.

Van Dipsacus pilosus of sylvestris zegt Dodonaeus; ‘De wilde soort heet Dipsacus silvestris, dat is wilde kaarde.

Beide heten in het Latijn Dipsacus naar de Griekse naam en Labrum Veneris ook naar de Griekse Dipsacos en Aphrodites loutron, soms ook Carduus Veneris, te weten Dipsacus alsof men dorstig kruid zei omdat de bladeren zichzelf van onder zo dicht ineen sluiten dat ze de nattigheid die daarvan door regen of dauw valt zo lang behouden en bewaren al of ze dorstig waren en altijd water nodig hebben en Labrum Veneris omdat de voor vermelde zo tezamen gevoegde bladeren op een bekken of spoelvat (in het Latijn labrum, in het Grieks genoemd) schijnen te lijken en ook altijd met water of vochtigheid voorzien zijn. De apothekers noemen ze Virga pastoris en Carduus fullonum. Hier te lande heten ze kaerden en volders kaerden, in Hoogduitsland Karten Distell, Bubenstrahel en Weberkarten.

De wilde soort noemt dezelfde Lobel eigenlijk Labrum Veneris en hij voegt er noch meer bij dat het niet schijnt dat de tamme kaarden alleen door teelt van de wilde verschillend worden gevonden, want meest alle geteelde dingen plegen weker, malser en minder doornachtig te worden, maar de tamme kaarde heeft vele vastere langwerpiger bolletjes die van kromme en omgebogen haakjes zeer dicht bijeen gemaakt zijn die niet zo stijf zijn dat ze met het laken te ruwen gemakkelijk breken. Daartegen heeft de wilde kaarde weker, kleiner, rechter en geen kromme, veel langere en slapper punten en ook zijn de bladeren zachter en kleiner en die van de stinkende klaver gelijk. En deze wilde soort groeit in Engeland bij de wegen en ook in Brabant op vele plaatsen. Dan in Italië heet de tamme soort ook soms labbro di venere. Maar ze heeft noch, behalve de voor vermelde, enige andere bastaardnamen, te weten Carduus Veneris, Veneris lavacrum en Sciara. Sommige noemen het witte kaarden en in het Latijn Dipsacum album’.

Naar deze laatste namen zou dit de Weisz Disteln van de Gart kunnen zijn.

Voor het gebruik, zie kapittel 414 dat ook niet met dit kapittel overeenkomt.

Merlinsen ccxxxii ca

Lenticula aque vel lentigo latine·grece labar vel stratiotis arabice gahalep·

(Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel Gahaleb id est lenticula aque spτichet das diþs wachs in dem môτe und farn oben auff dem wasser·(Galienus in dem viij·bůch genant simplicium foτmacarum in dem capitel stratotis spτichet das dises seÿ kalt unnd feucht an dem andern grade·Der meister paulus spτichet das diþ môτ lÿnsen wachsen in dem wasser on wurczel·sein bletter geleichen der hauþwurcz·Môτlýnsen sind von natur stopffen alle flüþ des blŭdtes die von hicz komment·Für die fisteln in dem afftern dienet wol dem safft dar ein gestreüwet·(Diascoτides môτlÿnsen leschet das feüer das sich erhebett an dem menschen die darauff geleget geleich einem pflaster·môτlinseen benemen all hiczige geschwulst die mit dez safft gestrichen·(r·ij·) [266]

(1) Kroos, 232ste kapittel.

Lenticula aque vel lentigo Latijn. Grieks labar vel stratiotis. Arabisch gahalep. (Lemna minor)

Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel gahaleb, id est lenticula aque, spreekt dat dit groeit in de zee en vaart boven op het water. Galenus in het achtste boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel stratotis spreekt dat dit is koud en vochtig aan de andere graad. De meester Paulus spreekt dat dit kroos groeit in het water zonder wortel, zijn bladeren lijken op huislook. Kroos is van natuur stoppen alle vloed van het bloed die van hitte komt. Voor de etterwonden in het achterste dient goed het sap daarin gestrooid. Dioscorides, kroos lest dat vuur dat zich verheft aan de mensen, die daarop gelegd gelijk een pleister, (2) kroos beneemt alle hete gezwellen, die met dit sap gestreken. [266]

Vorm.

Een plantje met groene en soms rood aangelopen bladstengels. Elk schijfje heeft een wortel, de groei is afzonderlijk of ze hangen met 2‑3 plantjes via de hoeken aan elkaar. Kroos drijft met behulp van luchtblaasjes en in de winter worden de blaasjes kleiner waardoor ze naar beneden zinken, in het voorjaar komen ze weer omhoog. Ze vermenigvuldigen zich via de bladeren, elk jong plantje komt uit de hoeken van de ouden voort als een soort broedknoppen.

Naam.

Dodonaeus; ‘Wij Nederduitsers noemen dit gewas in onze taal waterlinsen, in het Hoogduits Meer Linsen, in het Latijn Lens lacustris, Lens aquatilis en Lens palustris of zo de apothekers zeggen Lenticula aquae. De naam lens komt van de gelijkenis die deze bladertjes met de vruchten en ook de bladertjes van de linzen hebben die ook Lens en Lenticula heten, want de naam Lens betekent bij de Latijnen alle platte ronde dingen of schijven’.

Duits Wasserlinsen bij Bock, Merlinsen bij Hildegard en Bock. Endenkroos, die het eten.

Sinonoma Bartholomei geeft voor Lentigo; gardre, ianney, enedechede.

Gebruik.

Hildegard von Bingen zegt over Merlinsen, die Wasserlinse, dat het verkoelend is en verder zonder betekenis.

Herbarijs; ‘Lentigines aque, dat is het rode dat op het water drijft. Het is koud en droog. (2) En is goed op hete blaren want het verdrijft hitte’.

Dodonaeus: ‘Eendengroen, als Galenus betuigt, is vochtig en koud van naturen en beide bijna tot in de tweede graad.

Waterlinzen of eendengroen alleen of met fijne tarwebloem (of met nabier of beter met meel van geroosterde gerst, in het Latijn Polenta) gemengd zijn goed gelegd op alle hete gezwellen en uitslag, op het wild vuur en op jicht. Ze genezen en helen ook de breuken van de jonge kinderen.

Dit kruid strekt de eenden voor een goed voedsel en daarvan heeft het de naam eendengroen behouden.

vygbone ccxxxiii ca

Lupinus latine arabice tarmus vel tarmos·

(Der meister Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitell tarmus id est lupinus beschreÿbet uns und spτicht das der sind zweÿerhande·die ein wilde·dÿe ander zåm·Die wilden vigbone haben weiþ bletter die zåmen haben bletter die sind nitt als gar weiþ·und wan die gesotten werden in wasser so mag mann dÿe wol essen·(Item sÿe mŭssen zwen oder dτeÿ tage sten in dem wasser ee die bitterkeit sich verzeücht in jn·(Platearius vigbone geessen machen grob feüchtigkeit·(Der meister Galienus in dem sechsten bůch genant simplicium farmacarum in dem capitel tarmus beschreibet uns unnd spτicht das vigbone gekocht mag man wol essen also das die bitterkeit darauþ gezogen werde etlich tag in dem wasser·Er spτichet auch dz vigbone geessen treibt auþe dÿe spolwürm·Sÿe reÿnigen dye menschen die überzogen sind mitt bôser feüctigkeit und mit bôsez grÿnde damit gewåschen·Vigbone gesotten und dar under gemüschet rauten und langen pfeffer und das getruncken ist gŭtt der verstopfften lebern und auch dem erhaben milcz·(Dar under gemüschet hônig und mirre und als ein pflaster der frauwen geleget für jr scheme machet fliesen jr blůmen und macht auþ treiben die todten geburt·(Dÿe meister spτechen auch gemeÿnklichen das vigbone sind heisser und trnckner natur·(Vigbone gesoten mit nachtschadten und weine den getruncken hilffet wol den keichenden·(Item vigbone geessen oder davon getrnucken stillet d lebern jr sucht·also genüczet vertreibet die hicz und weichet den bauch·(Das kraut mit nachtschadten gesotten und als ein pflaster auff das milcz geleget hilfft fast wol und treÿbet die geschwulst davon·das selbig in die oτen gegossen reÿniget den eÿter·und benÿmmet jn das fliessen·(Wen wee ist in den dårmen und auche ptisicus wår das ist die schwintsucht der mach vigbonen zů mele und müsche darunder fenhelsamen oder ein wenig liebstückell safft und koch das mit einander als ein speise und esse daz warm das hilffet gar wol dem bôsen gedårme und bτinget winde·

(Vygbone gebulvert und auff die vigwarczen geleget vertreÿbet sÿ·Wen die bermůter krümet in dem leibe der lege vigbone in wasser und lasse sÿ kÿnnen und esse die es hilffet on zweifel. (Der meister Avicenna in seÿnem andern bůch in dem capitel lupinus beschreÿbet uns und spτichet das vigbone gar bitter sind und sind heiþs an dem ersten grade und trucken an dem andern·

(Item die bede wilde und zåm haben beÿ nahe ein natur·[267]

Lupinen, 233ste kapittel.

Lupinus Latijn. Arabisch tarmus vel tarmos. (Lupinus albus)

De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel tarmus, id est Lupinus, beschrijft ons en spreekt dat het is tweevormig, de een wild en de andere tam. De wilde lupinen hebben witte bladeren, de tamme hebben bladeren die zijn niet als erg wit en als die gekookt worden in water dan mag men die goed eten. (2) Item, ze moeten twee of drie dagen staan in het water eer de bitterheid zich verzacht in hen. Platearius, lupinen gegeten maken grove vochtigheid. De meesters (2) Galenus in het zesde boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel tarmus beschrijft ons en spreekt dat lupinen gekookt mag men goed eten alzo dat de bitterheid daaruit gezogen wordt ettelijke dagen in het water. (3) Hij spreekt ook dat lupinen gegeten drijft uit de spoelworm. (4) Ze reinigen de mensen die overtrokken zijn met kwade vochtigheid en met kwade schurft, daarmee gewassen. Lupinen gekookt en daaronder gemengd ruit en lange peper en dat gedronken is goed de verstopte lever en ook de verheven milt. (5) Daaronder gemengd honing en mirre en als een pleister de vrouwen gelegd voor hun schaamte maakt vloeien hun bloemen en maakt uitdrijven de dode geboorte. De meesters spreken ook algemeen dat lupinen zijn hete en droge natuur. Lupinen gekookt met nachtschade en wijn en dan gedronken helpt goed de kuchende. Item, lupinen gegeten of daarvan gedronken stilt de lever zijn ziekte, alzo genuttigd verdrijft het de hitte en weekt de buik. Dat kruid met nachtschade gekookt en als een pleister op de milt gelegd helpt erg goed en drijft de gezwellen daarvan, datzelfde in die oren gegoten reinigt de etter en beneemt hem dat vloeien. Wie pijn heeft in de darmen en ook ptisicus is, dat is de duizeligheid, die maakt lupinen tot meel en mengt daaronder venkelzaden of een weinig maggisap en kook dat met elkaar als een spijs en eet dat warm, dat helpt erg goed de kwade darmen en brengt winden.

Lupinen gepoederd en op de aambeien gelegd verdrijft ze. Als de baarmoeder kromt in het lijf die legt lupinen in water en laat ze kiemen en eten, dat helpt zonder twijfel. De meester Avicenna in zijn andere boek in het kapittel Lupinus beschrijft ons en spreekt dat lupinen erg bitter zijn en zijn heet aan de eerste graad en droog aan de andere.

Item, de beide wilde en tamme hebben bijna een natuur. [267]

Vorm.

De lupine is een eenjarige die bloeit van juni tot eind augustus met witte, iets blauwachtige bloemen in losse pluimen. Komt voor in de Oriënt en werd gecultiveerd in het Middellands Zeegebied. Lupinus luteus, de gele is de wilde.

Naam.

Dodonaeus; ‘Dit hauwgewas heet in het Grieks Thermos of Thermos hemeros, in het Latijn Lupinus en Lupinus sativus, in Brabant vijgh boonen en lupinen en tot verschil van de wilde soorten tamme lupinen of tamme vijgbonen, in het Hoogduits Feigbonen. De bladeren van lupinen lijken op de vijgenbladeren (en daarom heten ze vijgbonen en Faba ficulnea) of die van luiskruid. Dan deze tamme soort van lupinen is naar haar witte bloemen van sommige ook witte lupinen genoemd geweest en van andere bocks-boonen, in het Engels lupines’.

Feigbonen bij Bock, Vych-, Vick- of Vigbona bij Hildegard.

Lupinus, is afgeleid van het Latijnse lupinum, van lupus: een wolf, de plant vernietigt het land zoals de wolf het woud. Letterlijk vertaalt, vernietiger. Of van droefheid omdat de lupinen vanwege hun bitterheid verdriet maken.

Gebruik.

De meelrijke, maar bittere en geelwitte zaden werden gegeten. Het vee houdt echter niet van het groenvoer en de zaden. De planten zijn zeer eiwitrijk maar bevatten ook bittere alkaloïden, onder andere lupeline die ze een onaangename smaak geven. Dikwijls zijn ze bovendien giftig door het lupinotoxine waardoor een leverziekte, de lupinose, bij dieren wordt veroorzaakt. Merkwaardigerwijs is dat de lupine een lievelingsgerecht bij Romeinen vormden. Ze moeten blijkbaar daarvoor bereid worden zoals hier in de tekst staat. Geplet werden ze tot een soort van penningen geslagen die gebruikt werden bij schouwspelen. De geplette peulen werden ‘numeri comici’ genoemd. Een dieet ervan zou gezond zijn, geeft een frisse kleur en plezierig uiterlijk. Daarvoor moeten ze wel speciaal voorbereid worden, het gif wordt verwijderd door koken. Ze worden dan zoetachtig van smaak. Een dieet van gedroogde lupines maakt de geest actiever en laat de verbeelding en persoonlijkheid toenemen. Vele van de oude geheime recepten om schoonheid te laten toenemen bevatten lupinen. Vaak werden ze tot een pasta gemaakt en enkele uren gebruikt als een gezichtsmasker.

Herbarius in Dyetsche; ‘Lupinus is heet en droog in de derde graad en heeft de kracht die diuretica genoemd wordt. Er zijn twee soorten lupinen als een zoete en een bittere, de bittere zijn vooral in de medicijn goed. (hier gaat de tekst over in amandelen) Maar de bittere amandelen met honing gekonfijt is goed tegen wormen. Als je er poeder of sap van alsem bij doet dan is het veel sterker.

Een pleister die je met het meel van bittere amandelen maakt met sap van alsem waar je wat poeder van Aloë en levermos bij doet en buiten op de navel van kinderen legt is goed tegen wormen van kinderen.

Wijn, waar bittere amandelen in gekookt zijn, is goed tegen waterzucht en tegen verstoppingen van de lever en van de milt die uit koude zaken komen’.

(2) Dodonaeus; ‘Het zaad of de bonen van de Lupinen is tot vele dingen nuttig en gebruikelijk, zegt Galenus in het boek ‘De aliment.fac’. Want die lupinen of vijgbonen eerst gekookt en daarna in zoet water zolang geweekt totdat ze al hun ingeboren of eigen onlieflijkheid en bitterheid in het water afgelegd hebben en zoet geworden zijn mogen dan eerst voor spijs met pekel of zure saus of ook zonder die alleen met wat zout besproeid gegeten worden.

Dan als de lupinen door het bereiden en weken alle bitterheid die ze gehad hebben afgelegd hebben dan worden ze van krachten gelijk de dingen die geen merkelijke eigenschap of smakelijkheid hebben. Zelfs zo bereidt (als blijkt uit Galenus in het boek ‘De med. Simp.’) zijn ze in het geslacht van de emplastica en papachtige of zweetgaten sluitende en klevende dingen begrepen en gesteld.

Maar als ze hun eigen bitterheid noch behouden dan zijn ze afvegend, verdelend, verterend en dun makend van krachten en hetzij dat men die heel of gemalen en met honig vermengt likt of met azijn en water inneemt, hetzij dat men de buik er mee strijkt, ze brengen (3) allerlei wormen om en jagen die met de kamergang uit en zelfs kan het water daar ze in gekookt zijn gedronken de wormen ook doden.

(4) Hetzelfde water daar de lupinen in gekookt zijn als men het aanzicht en de ganse huid van het lichaam er dikwijls en steeds mee baadt en nat maakt het aanzicht mooi en helder en neemt alle plekken, sproeten, puisten, pukkels, schurft, jeuk, etende en kwade zeren en wild vuur en alle andere diergelijke uitwendige gebreken weg en veegt die eensdeels af en verteert en verdroogt die eensdeels zonder enige scherpte of bijten.

De lupinen met ruit en peper (zodat ze lieflijker zouden smaken) ingenomen zuiveren en openen de verstopping van de lever en milt.

(5) Van lupinen met Myrrha en honig een pessarium gemaakt en vanonder ingezet verwekt de maandstonden en jaagt de dode vruchten uit.

Meel van lupinen verteert, verdrijft en laat scheiden zonder enige bijten niet alleen alle blauw geslagen plekken, maar ook de kropklieren en allerhande harde gezwellen, maar dan moet het in azijn of Oxymel, dat is honigazijn of water en azijn tezamen gekookt worden naar de gesteldheid van de zieke en naar de verscheidenheid van de gebreken verkiezen hetgeen dat de gelegenheid vereisen zal. In het kort, al hetgeen dat we gezegd hebben dat het water daar de lupinen in gekookt zijn doen kan dat kan het voor vermelde meel doen en werken, zowel binnen als buiten het lijf gebruikt.

lavendel ccxxxiiii Ca

Lavendula latine·

(Die meister beschreÿben unns und spτechen daz lavendel kraut heisser und truckner natur seÿe·Die blůmen haben wenig saffttes in jm und sind dem menschen nit gůt zů essen·und haben doch eÿenen scharpffen gerauch·Platearius lavendel dick an die nasen gehalten und dar an gerochen stercket das gesicht und sein gerauch lautert dem menschen seÿn augen·(Plinius wôlicher vil leüþ habe der schmeck stetigklich lavendel sÿe sterben davon·(Item wôlicher überlant wandelt und der sicher sein wôlle voτ dem leüsen d siede lavendel in wasser und necze sein haubt in dem wasser unnd laþ es widerumb trucken werden und thů es an alþ lang das das haubet den gerauch hat von dem lavendel wasser kommet kein lauþe darein·(Etlich meister spτechen das ein solich haubt das also geneczet wirt in wasser darin lavendel gesotten ist mache den menschen gar keüsch die weil er es trage·Und darumb hett dÿe můter gottes meer liebe zů disez kraut und blůmen der ursachen halben das es keüscheit bτinget·und darumb sind dise blůmen meer begabet mit sůþem gůtem gerauch so sÿ dürre sind wen and blûmen als negelin und feÿelen·Auch hat sÿ die můter gotes lieber gehabt das sÿe die tugent an jr haben das sÿe die kleider behŭten voτ unfletigen thieren·unnd jn ist auch darumb der name geben woτden lave das ist als vill gespτochen als reÿnigkeit oder wåsche·und also haben es die alten geheissen und darnach ist disem woτt lave zû geben woτden ein zûsacz als dula und also geheissen lavendula umb dez süssen gerauches willen·und darumb latitet es auch dester sŭþer·

(Dÿe wirdigen meÿster spτechen das dise blůmen haben sunderlichen groþ unspτechlich tugentt in jne und sunderlichen ad apoplexiam das ist zů dem schlage·Dÿe blůmen gebeÿsset in weine und den distillieret und in dem munde gehaalten so sich der bτest eÿgent behelt den menschen beÿ (riij) [268] seiner spτache·Unnd auch ander vil tugent die hie nach gelassenn werden·

Lavendel, 234ste kapittel.

Lavendula Latijn. (Lavandula angustifolia)

De meesters beschrijven ons en spreken dat lavendel kruid heet en droge natuur is. De bloemen hebben weinig sap in zich en zijn de mensen niet goed te eten en hebben toch een scherpe reuk. Platearius, lavendel vaak aan de neus gehouden en daaraan geroken versterkt dat gezicht en zijn reuk zuivert de mensen zijn ogen. Plinius, wie veel luizen heeft die proeft steeds lavendel, ze sterven daarvan. Item, wie over land wandelt en die zeker zijn wil voor de luizen die kookt lavendel in water en nat zijn hoofd in dat water en laat het wederom droog worden en doe het zo lang totdat het hoofd de reuk heeft van de lavendelwater, er komt geen luis daarin. Ettelijke meesters spreken dat een zulk hoofd dat alzo genat wordt in water daarin lavendel gekookt is maakt de mensen erg kuis de tijd hij het draagt. En daarom heeft de moeder God meer liefde tot dit kruid en bloemen, vanwege de oorzaak dat het kuisheid brengt en daarom zijn deze bloemen meer begaafd met zoete goede reuk als ze droog zijn dan andere bloemen zoals nagelkruid en violen. Ook heeft de moeder God liever gehad dat ze die deugd aan zich hebben zodat ze de kleren behoeden voor onsierlijke dieren en hen is ook daarom de naam gegeven geworden lave, dat is zo veel gesproken als reinheid of wassen en alzo hebben het de ouden genoemd en daarna is het woord lave gegeven geworden een toevoeging zoals dula en alzo geheten Lavendula vanwege de zoete en daarom geurt het ook des te zoeter.

De eerwaardige meesters spreken dat deze bloemen hebben vooral grote onuitsprekelijk deugd in zich en vooral ad beroerte, dat is tot de slag. De bloemen gebaad in wijn en dan gedistilleerd en in de mond gehouden zo zich de borst hijgt behoudt de mensen bij [268] zijn spraak. En ook andere veel deugden die hier na gelaten worden.

Zie kapittel 366 en 376.

Vorm.

Lavendel is een halfheester die ongeveer een halve meter hoog wordt. De lavendel is een kortharig en stijf struikje die al op jonge leeftijd grijs en bij ouderdom zelfs groener kan worden. Het draagt lang gesteelde bloemaren met lavendelblauwe bloemen.

Naam.

(1) Dan zowel de kleine als de grote worden in de apotheken van Hoogduitsland en Nederduitsland Lavandula en Lavendula genoemd en bij de gewone man lavender.

Lavandula, daarvan stamt de naam lavendula, van lavare, ‘wassen. Via het Italiaans lavandola en lavanda werd het tot Frans lavande, in Duits Lavendel, in Engels lavender en Hollandse lavendel.

Gebruik.

De reuk van lavendel wordt geassocieerd met frisheid en schoonheid. Nog wordt het gebruikt om linnen en de planken te laten geuren waarop linnen bewaard wordt.

Herbarius in Dyetsche lijkt niet op de Gart; ‘Lavendula of lavendre is heet en droog van samengesteldheid. (a) Lavendel versterkt met haar welriekende geur de zenuwen. En met haar warmte verteert ze de ziekte van de jicht, als je er zo’n siroop van maakt: ‘Neem lavendelbloemen, majoraan en Lavendula stoechas, van elk een halve hand vol; rozemarijnbloemen en klaar gemaakt korianderzaad, cubeben, het zaad van ruit en beversgeil, van elk twee drachmen; kook het tot dat een derde deel verkookt is, dan doe je het door een doek en met genoeg wit suiker maak je er een siroop van waarvan je ‘ s morgens en ’s avonds telkens een glaasje neemt’. Als deze siroop klaar is dan neem je deze pillen: ‘Neem van de hoop de pillulan cochian en van de pillen Hermodactylus, van elk een half drachme; van turbit een half scrupel; van gember drie grein; meng het tezamen met de siroop van sticados lavendel en maak er zeven’. De volgende dag neem je om te versterken de likkepot pinuris arcoticon of dyanthos of sap van Castoreum etc. Maak ook een caputpurgium (dat is een niespoeder om het hoofd te legen) en een stamitatorium om te niezen.

(a) Tegen de genoemde ontsteltenis van de zenuwen of van jicht: ‘Neem poeder van de bloemen of van de bladeren van lavendel, van rozemarijnzaad, van basiliek en zijn zaad, van elk een drachme; bertram en gember, van elk een half drachme; kook het tezamen in het water van Salvia, na de zuivering haal je dit door de neus op want de hersens zullen zo gezuiverd worden’. Of meng het voor genoemde dat je als poeder maakt en haal dit door de neus op. Dat poeder is een nieskruid dat geschikt is om de hersens of het hoofd op te ruimen. Het nekhaar dat van achteren waar de zenuwen naar beneden uit de hersens gaan bestrijk je met de olie van bevergeil waar geurend poeder van wat saffraan en kaneel in gemengd zijn of met olie van lijnzaad of vossenolie doet hetzelfde’.

ein krautt also genant ccxxxv Capi

Linaria latine·

(Die meister spτechen das diþ seÿ ein krautt und ist geleich den kraut genant esula an der farbe sunder allein das esula in jr hatt milch und linaria keÿn milche beÿ dÿser underscheit mag man erkennen linariam·Auch beschreÿben und die meister dÿse underscheit mit disem verþe Esula lactescit sine lacte linaria crescit·Diþ kraüt ist von natur dissollüieren das ist von einander teÿlen·und auch ist es von nature penitrieren das ist durchtringen diþ kraut ist grŭn besser wan dürre·diþ kraut ist kalt und feüchte an dem andern grade·Paulus d safft von disem kraüt und d saffte von bibenel under einander gemüschet und auff den hiczigen schden geleget erispila genant benymmet den zů hant·(Diþs also genüczet verzeret cancrum an wôlichen enden der sein mag an dem leÿbe·

(1) Een kruid alzo genaamd, 235ste kapittel.

Linaria Latijn. (Linaria purpurea)

De meesters spreken das dit is een kruid en is gelijk het kruid genaamd esula aan de kleur, uitgezonderd alleen dat esula in zich heeft melk en Linaria geen melk, bij dit onderscheidt mag men herkennen Linaria. Ook beschrijven ons de meesters dit onderscheidt met deze spreuk: Esula lactescit sine lacte linaria crescit. Dit kruid is van natuur dissolveren, dat is van elkaar delen, en ook is het van natuur penetreren, dat is doordringen, dit kruid is groen beter dan droog, dit kruid is koud en vochtig aan de andere graad. Paulus, het sap van dit kruid en het sap van bevernel onder elkaar gemengd en op de hete schaden gelegd, erysipelas genaamd, beneemt dat gelijk. Dit alzo genuttigd verteert kanker aan welke einden dat zijn mag aan het lijf.

Zie kapittel 216. De afbeeldingen verschillen wat, toch lijken ze wat op elkaar, elk met gele bloemen, de laatste meer met een omgebogen kapje zodat die meer lijkt op een Linaria

Vorm.

De gewone vlasleeuwenbek is een inheemse plant met opstaande, gladde en bovenaan wat klierachtig behaarde, dicht bebladerde stengels. Verspreid staande bladeren zijn lijn/lancetvormig, spits en 3nervig, heldergroen met meestal wat omgebogen randen. Een plantje die zich ver­heugt in de volle glans van de zon. Zijn talrijke blaadjes zijn met een waslaagje bedekt, glad en lijnvormig, grasachtig en naar een punt uitlopend. Opstaande, lange en aarvormige, dichte trossen van 2.5-3cm lang, De bloemen worden gekroond met primroze geel en een diep oranje gehemelte in augustus en september.

Naam.

Dodonaeus; ‘Beide eerste soorten worden hier te lande wild vlas genoemd, in Hoogduits Leinkraut, Flachskraut, Harnkraut, Unser Frauwen Flachs, Wald Flachs, Krotten Flachs, in het Latijn Linaria en van sommige Urinalis’.

Linaria is genomen van het Latijnse linum, Grieks linon: vlas, arius: achtig, dit is een verwijzing naar de overeenkomst in bladvorm.

Dodonaeus; ‘Het wordt in het Latijn Linaria of Urinaria genoemd. De Italianen noemen het herba urinale, de vrouwen van Hoogduitsland Harn-craudt’.

Het kruid werkt urinedrijvend en werd purgeervlas genoemd, Duits Harnkraut en Stallkraut, stal is wateren. De bloem van Linaria lijkt ook meer op een leeuwenbek, zelfde familie.

Gebruik.

Herbarijs; ‘Linaria, dat is wild vlas en is heet en droog. En is goed tegen de verkouden baarmoeder en tegen de geelzucht en verzacht dat weedoen’.

In de Herbarijs wordt esula ook vergeleken met Linaria; ‘‘dats padde vlas’.

Linaria vulgaris, wordt in sommige streken nog wildvlas en paddevlas genoemd.

Dodonaeus; ‘Dit wild vlas wat nochtans veel beter bastaardvlas of Linaria op het Latijns genoemd behoorde te worden groeit alleszins overvloedig genoeg en is door de gelijkenis die het met tam vlas heeft genoeg bekend, ja komt zo dichtbij de kleine Esula dat de verstandige barbieren, zegt Lobel, bij dit versje noodzakelijk verschil gesteld hebben van deze twee kruiden en zeggen, ‘Esula lactescit, sine lacte Linaria crescit’, dat is Esula heeft een melkachtig sap, maar Linaria of wild vlas groeit zonder melk’.

(2) Dodonaeus; ‘‘Het water daar het gewone wilde vlas in gekookt is geweest laat plassen en ontsluit de verstopping van de nieren en van de blaas zoals de kruidbeminnaars van onze tijd dikwijls bevonden en onderzocht hebben.

Sommige houden ook dat het zeer goed is om de geelzucht te genezen, maar dat komt doordat ze dit gewas voor de Osyris van de ouders genomen hebben die dusdanige krachten heeft.

Om het water of de plas te verwekken moet men de eerste en gewoonste soort van wild vlas kiezen die ook Urinalis van sommige kruidbeschrijvers genoemd is omdat ze zo krachtig is om de plas te verwekken.

flachs ccxxxvi ca

Limnum latine·

(Die meÿster spτechen gemeinklichen das der same gebτauchet werde in der erczneÿ unnd nitt das kraut noch dÿe wurczel·

(Der meÿster Galienus in dez sÿbenden bůch genannt simplicium Farmacoτum in demme capittel auche von leÿnensamenn [269] beschreÿbet uns und spτicht das leÿnsamen seÿ heiþ an dem erstenn grade·und feücht und trucken an dem mittel des andern grades·

(Der same ist nit gůt zů essen·wan wer des sames esse der geschwülle über alle sein leib·Der meister Serapio in dem bůch aggregatoτis beschreÿbet uns und spτichet der same seÿ subtÿle machen und mache hårmen und bτinget den frauwen jr blůmen eine pflaster davon gemacht und auff den bauch geleget·(Item mann mag disen samen wol bτauchen zů einem clistir als sieben gezÿte. (Der meÿster paulus spτichett das leynsamen gebτant auff kolen gebe eÿn subtÿlen rauche·den gelassen in die nasen benÿmmett dem schnopffen·also dem rauch gelassen unden auff benÿmmet dz weder můter·(Diascoτides spτichet das leÿnsamen gesoten in wasser und den geleget anff die unzeytigen geschwere verzeret die und macht sÿ zeitig und sunderlichen die geschweren die do sind in den oτen·(Der meister wilhelmns in seiner cÿroτgi beschribet uns und spτichet das die bleter von dem flachs gar nücz sein und sunderlichen in der cÿroτgi dan wann die bletter leget auff ein zeÿtigen schwern so machet es zůhandt ein loch darein also das man das selbige geschwere·nit auff reÿssen noch bτennen darffe·Wen wee ist in der seÿten der siede leÿnensamen in wasser und trucke ein leÿnen tůch in dz wasser als warme und lege es auff die seÿten es vergeet zů handtt·(Wôlicher gebτant wåre von dem feüwer der siede leÿnsamen in wasser fast wol und necze ein tůche darjnne und lege das auff dem bτant es zeühet den bτant ausse senfftigklich·

(1) Vlas, 236ste kapittel.

Linum Latijn. (Linum usitatissimum)

De meesters spreken algemeen dat het zaad gebruikt wordt in de artsenij en niet dat kruid noch de wortel.

De meester Galenus in het zevende boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel ook van lijnzaden [269] beschrijft ons en spreekt dat lijnzaden zijn heet aan de eerste graad en vochtig en droog aan het midden van de andere graad.

(2) Het zaad is niet goed te eten want wie het zaad eet die zwelt op over zijn hele lijf. De meester Serapio in het boek aggregatoris beschrijft ons en spreekt dat het zaad is subtiel maken en maakt plassen en brengt de vrouwen hun bloemen, een pleister daarvan gemaakt en op de buik gelegd. Item, men mag deze zaden goed gebruiken tot een klysma zoals zevengetijden kruid. De meester Paulus spreekt dat lijnzaden gebrand op kolen geven een subtiele rook, dan gelaten in de neus beneemt het snuffen, alzo de rook gelaten onderop beneemt de pijn van de baarmoeder. (3) Dioscorides spreekt dat lijnzaden gekookt in water en dan gelegd op de onrijpe zweren verteert die en maakt ze rijp en vooral die zweren die er zijn in de oren. De meester Wilhelmus in zijn chirurgie beschrijft ons en spreekt dat de bladeren van het vlas erg nuttig zijn en vooral in de chirurgie want de bladeren gelegd op een rijpe zweer zo maakt het gelijk een gat daarin alzo dat men diezelfde zweer niet op heffen noch branden hoeft. Wie pijn heeft in de zijde die kookt lijnzaden in water en druk een linnen doek in dat water als warm en leg het op de zijde, het vergaat gelijk. Wie gebrand was van het vuur die kookt lijnzaden in water erg goed en nat een doek daarin en leg dat op de brand, het trekt de brand uit zachtjes.

Vorm.

Vlas is een eenjarig plantje met een zwakke stengel die echter zeer veerkrachtig is. Het blad is smal, meestal lancetvormig en vorstgevoelig. Helderblauwe en spoedig verwelkende bloemen.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Dit gewas wordt hier te lande flas genoemd of vlas-cruydt, in Hoogduitsland Flachs, de Latijnse en Griekse naam is Linum en Linon en daarvan komt het dat al hetgeen dat van vlas gemaakt wordt hier te lande lijnen genoemd is als lijnen doek, lijnwaad en lijnlaken en daarnaar is het zaad zelf van dit gewas lijnzaad genoemd’.

Linum is de Latijnse naam voor vlas. Het woord stamt van het Griekse linon of lenea, een naam voor draad of lijn. Dit woord is mogelijk weer afgeleid van het Keltisch lini (draden of lijn) dat wel verbonden is met het Latijn linea, streep of lijn. Dat dit woord door alle Germaanse stammen is aangenomen ziet men aan de taal, men spreekt niet van vlasgewaad of vlaszaad maar van lijnwaad, lijnzaad en lijnolie. Ons lijn komt in midden-Nederlands voor als line in 1262 en betekent eigenlijk van vlas gemaakt touw.

Vlas, in oud-Hoogduits als Flahs, in midden-Nederlands was het vlas in 1280-87, vergelijk oud-Frans flax. In de vorm fleax kwam het met de invallende Saksers naar Engeland. (nu flax) Dit van de Germaanse basis flex: vlechten of wuiven vergelijk Gotisch flah-ta: vlechten van haar.

Gebruik.

Vlas is een van de oudste cultuurgewassen. Lijnzaad is een andere belangrijke opbrengst van vlas. De uit de zaden gewonnen olie wordt gebruikt om er vernis voor verven uit te bereiden. Als zacht laxeermiddel wordt het gebruikt en geeft weerstand tegen infecties. Lijnzaad bevat het beroemde onverteerbare linolzuur. Als geneesmiddel worden de zaden wel gekookt of geweekt en geeft dan een slijmerig aftreksel dat gebruikt wordt als een verzachtend geneesmiddel.

Theophrastus vermeldt al slijm en olie van lijnzaad in Historia plantarum III 18, 3. Dioscorides in Materia medica II, 125, kende het uitwendig gebruik van lijnzaad voor geneeskundige doeleinden. Galenus en Plinius ook en komt voor in Capitulare. Hildegard von Bingen beveelt lijnzaad aan voor uitwendig gebruik;’ ad comedendum non valet’.

Herbarius in Dyetsche; ‘Semen lini of lynzaet is heet in de eerste graad en in de vochtigheid en droogheid gematigd. (2) Het blaast op en is slecht voor de maag, weinig diuretica, ze voeden iets, het is goed tegen koude hoest en reinigt de borst van slijmachtige overvloedigheden.

Als je het in het eten neemt of aan de buitenkant gebruikt: ‘Neem meel van lijnzaad met meel van Grieks hooi dat je met boter tezamen mengt en bestrijk daarmee de borst, dat vermurwt de slijmachtige materie die in de borst zit’. Hetzelfde verzacht de pijn in welke leden het is. En het is ook goed tegen verrekkingen of trekkingen van de leden. De macht en de kracht van lijnzaad lijkt op de kracht van Grieks hooi’.

Herbarijs; ‘Semen lini, dat is lijnsaet en is heet en vers. En gepleisterd en in bronwater gedaan die kokend heet is en een tijdje bij het vuur gedaan staan en dat getemperd is met bronwater en tarwemeel en boter, deze pleister al warm daarop gelegd laat alle (3) blaren rijpen. En lijnzaad gelegd in bronwater ververst de droge mond’.

lynsen ccxxxvii Ca

Lens latine vel miccula grece faki·arabice zadens·

(Der meister serapio beschreÿbet uns und spτichet das diþ die besten sind die do balde truckenn werden so man sÿ in wasser leget·(Galienus in dem sÿbenden bůche simplicium farmacoτum in dem capitel de lentibus spτicht dz lÿnsen sind von natur heÿsse unnd feücht an dem andern grade unnd (r·iiij) [270] sind von natur stopffen·(Das wasser von gesoten lÿnsen getruncken bτinget stůlgenge und weichet den bauch·(Jpocras in dem sechten bůch epidimiarum genant beschreibet uns und spτicht das lÿnsen heiþ und kalt sind von natur und doch damit getemperieret·(Und spricht auch das das erste wasser darjnne lÿnsen gesotten werden auþ geschüt werden und ein anders darein gethan·(Dÿses and wasser ist auch gar gůt genüczet wan es reÿniget dem bauche und bτinget auch gar gůtte sanffte stůlgenge·(Item diascorides spτichet das lÿnsen nit gůt sind stetigklich zů essen·wen sÿe machen ein tunckel gesichte und sind auch gar bôþlich zů verdeüwen und machen ein bôsen magen·Er spτicht auch das lÿnsenn bτingen bôse dυeüme unnd sind nitt gůt der lungen·(Serapio spτichet das lÿnsen geessen stopffen den menschen unnd machen bôþlich harmen und machen das geblŭdte grob und auch dick in den adern·

(1) Lens, 237ste kapittel.

Lens Latijn vel miccula. Grieks faki. Arabisch zadens. (Lens culinaris)

De meester Serapio beschrijft ons en spreekt dat dit de beste zijn die er gauw droog worden zo men ze in water legt. Galenus in het zevende boek simplicium farmacarum in het kapittel de lentibus spreekt dat lens is van natuur heet en vochtig aan de andere graad en [270] is van natuur (3) stoppen. Dat water van gekookte lens gedronken brengt stoelgang en weekt de buik. Hippocrates in het zesde boek epidimiarum genaamd beschrijft ons en spreekt dat lens heet en koud is van natuur en toch daarmee getemperd. En spreekt ook dat het eerste water daarin lens gekookt worden uitgeschud wordt en een andere daarin gedaan. Dit andere water is ook erg goed genuttigd want het reinigt de buik en brengt ook erg goede zachte stoelgang. (2) Item, Dioscorides spreekt dat lens niet goed zijn steeds te eten want ze maken een donker gezicht en zijn ook erg kwaad te verduwen en maken een kwade maag. En spreekt ook dat lens brengt kwade dromen en zijn niet goed de longen. Serapio spreekt dat lens gegeten verstoppen de mensen en maken kwaad plassen en maken dat bloed grof en ook dik in den aderen.

Vorm.

Heeft 8‑14 zijblaadjes die eindigen in een gekrulde rank waarmee de plant in staat is te klimmen. De stengel is recht opgaand en net als de bladeren licht behaard. De bloemen zijn blauw/wit met tweezadige peulen. Er komen een paar cm lange peulen aan die een 2 zaden bevatten. Sommige cv. hebben grijze en andere rode zaden. De laatste wordt als de beste gehouden. Wordt meestal geteeld als een eenjarige en wordt dan 40cm groot.

Naam.

Dodonaeus; ‘In het Duits heet dit gewas Linsen, in het Latijn Lens en Lenticula, in het Grieks Phacos en Phace’.

Lens is mogelijk verwant met lentus: langzaam, of van lenis: mild of zacht, omdat ze gelijkmoedig maakt of omdat ze langzaam groeit in vergelijking met andere vlinderbloemigen en niet hoog wordt, groeit maar een 15-20cm boven de grond.

De lens valt in twee delen uiteen, waarvan de een fijn, doorzichtig en rond is. De lens van de astronomen en geneesheren heeft hier zijn naam van, Engelse split pea.

Gebruik.

Dodonaeus; ‘Linzen zijn middelmatig in warmte en koude, maar droog in de tweede graad. De schillen of fluimen zijn tezamen trekkend, maar het binnenste of het vlees er van is dik en aardachtig van sap dat een scherpe eigenschap heeft welke scherpte in de schil zeer groot is. Dan het sap zelf dat erin is geenszins tezamen trekkend. Daarom als iemand dat in water kookt en dat eerste water daar ze in gekookt zijn met zout of pekel of met linzen zelf en met olie vermengt inneemt zal die drank bij hem kamergang verwekken en de buik week maken en lossen, maar als men dat eerste sap uitgiet en de linzen wederom in ander water kookt dan hebben ze een gans andere en ertegen strijdende kracht, want ze stoppen en verdrogen, versterken de maag, darmen, het ingewand, ja het ganse lichaam en zijn daardoor een zeer goede en bekwame spijs voor diegene die enige buikloop of andere vloed en de rode loop hebben.

(2) Maar de linzen gepeld en van al haar schillen gezuiverd leggen wel al die krachtige tezamen trekking af die de gehele linzen of de schillen zelf hebben en geven daarnaast meer voedsel dan de linzen die nog niet uit de schillen gedaan zijn, dan ze zijn zeer traag om te verteren en gaan langzaam van onderen af en maken zwaar, koud, grof bloed en kwaad voedsel, nochtans stoppen of verdrogen ze de vloeden van de buik niet zoals diegene die hun schillen noch hebben. Daarom zegt men met recht dat diegene die dat al te dikwijls of met al te grote menigte innemen melaats worden en kanker in enige van hun leden krijgen zullen. Want de dikke en droge spijzen zijn zeer geschikt en onderhavig om melancholisch en zwaar dik en grof bloed in het lijf te laten groeien.

Daarom zijn de linzen alleen nuttig om in spijs gebruikt te worden van diegene die met vele vochtigheden en waterachtigheden hun ganse lichaam door verladen zijn, maar de droge en dorre mensen mogen die zonder groot hinder nimmermeer gebruiken.

Vanwege die oorzaak plegen de linzen al te dikwijls gegeten het goed en onbevlekt gezicht duister en donker te maken doordat ze te zeer verdrogen en daartegen diegene die heel anders van gezicht gesteld zijn zullen die nuttig gebruiken.

De linzen zijn niet geschikt om de maandstonden te verwekken, want ze maken grof en bijster traag bloed, maar ze zijn zeer nuttig tegen de vrouwelijke vloed als die te onmatig is, zo Galenus betuigt in het boek van de krachten van het voedsel.

Naast het voor vermelde, als Dioscorides ook betuigt, hebben de linzen noch enige andere hindernis in zich, te weten dat ze ongeruste en vervaarlijke dromen veroorzaken die het hoofd, de zenuwen en de longen onnut, ja schadelijk zijn.

(3) Dan om de buiklopen te stoppen zijn de linzen zeer geschikt en omdat zoveel sterker te doen zal men er wat azijn bij mengen en wat andijvie of Cichorei, wat postelein, wat rode of zwarte biet of ook het zaad van Myrtus of de schillen van granaatappels of droge rozen of mispels of sorben of Pyra Thebana, dat is scherpe of andere onrijpe peren of kweeappels of weegbree of hele en ongebroken galnoten die men weg werpen moet als ze gekookt zijn of Rhoë die men op de spijzen strooit, dat is Sumach, maar al deze dingen moeten met azijn goed en lang gekookt worden, anders zouden ze de buik beroeren en rommelingen of krampen veroorzaken.

(2) Het is gezegd dat de linzen kwaad om te verteren zijn, winden en opblazingen in de maag maken en zware dromen geven en de longen, zenuwen en het hoofd zeer kwaad zijn en te dikwijls gegeten ook donkere ogen en duister gezicht maken en kanker en melaatsheid in de mens laten komen.

Linzen laten de wormen sterven, zegt Fuchsius, en vegen de waterachtige en gele galachtige vochtigheden af, maar ze laten de paarden hun verloren lust om eten wederom krijgen. Zodat ze minder schade doen zal men ze met biet of spinazie koken en met munt om haar winderigheid te benemen of men zal ze met vlees koken of met olie roosteren.

Diegene die hun reinheid bewaren willen mogen de linzen wel eten want ze beletten en bedwingen de prikkelingen van het vlees.

druszwurcz ccxxxviii

Laurea latine et grece·

(Dye meÿster spτechen das dise wurcz seÿ kalter natur·Jr saffte in dÿe oτen gethan vertreibet das schweren darjnne·(Dτŭþwurcze gestossen und darauþ gemachett ein pflaster und geleget hinden an das haubt schwern·(Platearius. Nÿm diser wurczeln unnd müsche darunder salcz und bτott und stoþ das zůsamen benÿmmet das gucken darüber gestrichen·(Der safft von der wurczel vertreibet die schwern hinder dem oτen als ein pflaster darauff geleget·(Das kraut gestossen und geleget auff das heilige feüwer benÿmmet das und under dÿses [271] kraut sol man müschen silber schwamm bleiweiþ und rosenôle und das vermüschen mitt polenta·

Polenta machet man also·Nÿm gersten·xx·pffunt·koriander ein halb pffunt·salcz fünff lot unnd male das zůsamen also des dyse stuck voτhin gedôτret sind das heisset polenta·

‘(1) Klierkruid, 238ste kapittel.

Laurea Latijn en Grieks. (Scrophularia nodosa)

De meesters spreken dat dit kruid is van koude natuur. (3) Het sap in de oren gedaan verdrijft dat zweren daarin. Klierkruid gestoten en daaruit gemaakt een pleister en gelegd achteraan de hoofdzweer. Platearius. Neem deze wortel en meng daaronder zout en brood en stoot dat tezamen, het beneemt dat scheel kijken (hikken), daarover gestreken. Het sap van de wortel verdrijft de (2) zweren achter de oren, als een pleister daarop gelegd. (4) Dat kruid gestoten en gelegd op dat heilig vuur beneemt dat en onder dit [271] kruid zal men mengen zilver, zwam, loodwit en rozenolie en dat vermengen met polenta.

Polenta maakt men alzo: Neem gerst, 20 pond, koriander, een half pond, zout, vijf maal 16,7 gram, en maal dat tezamen alzo dat deze stukken voorheen gedroogd zijn en dat heet polenta.

Daphne mezereum is ook bekend als druswurz en Laurea, naar de laurier, Laurus. Maar die staat al in kapittel 129. Dan zou het de tweede vorm kunnen zijn die we ook bij Herbarius in Dyetsche zien. Laureola is een duidelijke naam. Maar in de afbeelding zien we een plant met tegenoverstaande bladeren en duidelijk knobbels aan de wortels. Dat slaat op Scrophularia nodosa.

Vorm.

Dodonaeus; ‘Groot speenkruid heeft vierkantige en soms vijfenveertig cm hoge en recht opstaande stelen die van kleur uit het donker purper wat naar het zwarte trekken, van binnen hol en los. De bladeren komen uit een knoop of knie altijd twee tegelijk voort die recht tegenover elkaar staan, breed en van voren scherp of hoekachtig, langs de kanten gekarteld en die van de grote netels gelijk, maar groter, zwarter en steken of branden geenszins in het aanraken, op het hoogste van de zijtakken krijgt het kleine donker purperen bloempjes die van gedaante zeer grote gelijkenis hebben met kleine helmpjes, daarna komt het zaad voort wat in ronde, maar nochtans scherpe of kantige hoofdjes steekt en heel klein is. De wortel is witachtig en met vele knobbels (65) en knopen bezet en begroeid, ze groeit gewoonlijk scheef of schuin langs de aarde en zinkt niet diep en daarom geeft ze soms verschillende zijspruiten uit’.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Dit eerste kruid wordt in het Diets groot speenkruid genoemd en wordt overal in het Latijn Scrophularia genoemd, maar ze geven het een toenaam Major als of men zei grote Scrophularia of groot klierkruid omdat te onderscheiden van het klein speenkruid wat we boven Scrophularia minor, dat is klein klierkruid genoemd hebben. Het heet in het Hoogduits Braunwurtz, Saurwurtz, Grosz feigwurtzenkraut’. Het is dus een Druswurz of klierkruid. De kleine is Ranunculus ficaria. Vandaar dat het goed is tegen de aambeien of hemorroïden, klierkruid, tegen aambeien: het speen, gebruikt, aambeienwortel, Duits Feigwarzenkraut.

Scrophularia is zo genoemd door Linnaeus, omdat het de scrofula: kropgezwel, zou genezen, hemorroïden, vergelijk de soortnaam nodosa: knollig. Het Latijnse woord scrofa betekent een zeug (Sus scrofa) een dier dat geacht werd aan een zwelling en ontaarding van de halslymfeklieren te lijden, dat is een kliergezwel aan de hals. De plant werd als geneesmiddel tegen zulke kliergezwellen gebruikt, vandaar sogewortele, bij Dodonaeus zoeghenwortele. Hiertoe werd het kruid om de hals gehangen zodat het de harde gezwellen of scrofulen zou genezen. Bij Hildegard von Bingen heette het Seuwurtz, Sauwurz of Sauwurtz: varkens- of zeugwortel, vanwege de genezing van etterende gezwellen bij dieren.

Duitse namen zijn naar de knollige wortel die tegen Drusen gebruikt werden, Dros-, Drose-, Drosswurz en Druzwurz in midden-Hoogduits.

Gebruik.

(2) Dodonaeus; ‘Groot speenkruid wordt van vele zeer geprezen in de harde zwellen van de klieren of kropzweren die in het Latijn Strumae, in het Grieks Choerades en daarna gewoonlijk bij de meesters Scrofulae genoemd worden. Ze houden het ook zeer goed in het smartelijk gezwel van de spenen of aambeien. Ja, daar zijn er sommige die dit kruid zoveel toeschrijven dat als het maar alleen aan de hals gehangen of anders bij ons gedragen de aambeien genezen zou kunnen, maar ik vrees dat ze het al te veel zonder grote reden vertrouwen. Maar andere gebruiken wat meer reden die de wortel van dit kruid dat met ongezouten boter gestampt is in een vochtige plaats daar de zon niet komt de tijd van vijftien dagen laten staan en daarna dat op een langzaam of slap vuur koken en na het doorzeven tot hun gebruik bewaren en als het nood is de kropzweren of klieren en ook de spenen of aambeien daarmee bestrijken en daar goede baat bij vinden.

(3) Het sap van dit kruid met zwavel en salpeter gemengd en in de oren gedaan neemt de pijn van de oren weg.

Dioscorides zegt van Clymenum dat uit de gehele plant met de wortel een sap gedrukt wordt wat zeer goed is tegen het bloedspouwen gedronken, het stopt ook al verkoelend de buikloop en rode vloed van de vrouwen, ook stelpt het bloeden uit de neus. De bladeren op verse wonden gelegd helen die. (4) Ook zijn er die ze veel gebruiken tegen inetende zeren, melaatsheid en verouderde pokken.

Ein gummi ccxxxix ca

Laudanum latine

(Die meister spτechen das laudanum seÿ trucken und feucht an dem andern grade·Ettliche spτechen daz diþs seÿe ein gummÿ·Auche spτechen etlich das diþs seÿe ein dauwe und fellet auff die kreütter an dem anfang des summers und wirt dick von der sunnen·(Die in dem lande grecia nemen ein klein rütlÿn und schlagen auff die kreutter so bleÿbett die selbige feüchting an dem selben rütlin hangen und die lassen sÿe trucken werden an der sunnen·

(Item diþ wirt gar dicke und manich male gefelschet·(In dem bůch circa instans in dem capitell laudanum beschreibent unns die meister und spτechen das under zehen pfunde laudanum kaume zweÿ pffunt recht laudanum seÿe·Der ist der beste der do schwere ist und schwarcz und den man zerreuben mag zwischen den fingeren·Laudanum hatt von natur einen gůtten gerauch und darumb nüczet man den zů dem wolriechenden dingen als die pomum ambτe und in die candelas oder truciscos pτo fumigio·(Wer den schopffen hett der neme den rauch in sich in dÿe nasen er genÿset·(Wem die zene weethůn der halt laudanum in dem mnnde·es benÿmmet jm den schmerczen und heilet das bôþ zanfleische·

(Wôlicher frauwen die můter für den leip geet die laþ den rauche vonn dem laudano unden auffe geen sÿ genÿset davon·

(Item wůlicher ein kalten magen hette der neme die pillelenn von laudano des abents so er schlaffen vil geen sÿe erwårmen den magen und machen wol deüwen. (Auch mag mann ein pflaster auff den magen legen es hilffett geleich den pillilen. [272]

(1) Een gom, 239ste kapittel.

Laudanum Latijn. (Cistus ladanifer)

De meesters spreken dat laudanum is droog en vochtig aan de andere graad. Ettelijke spreken dat dit is een gom. (2) Ook spreken ettelijk dat dit is een dauw en valt op de kruiden aan de aanvang van de zomers en wordt dik van de zon. (6) Die in het land Griekenland nemen een kleine twijg en slaan op de kruiden en zo blijft diezelfde vochtigheid aan hetzelfde twijgje hangen en die laten ze droog worden aan de zon.

Item, dit wordt erg vaak en vele malen vervalst. In het boek Circa instans in het kapittel laudanum beschrijven ons de meesters en spreken dat onder tien pond laudanum nauwelijks twee pond echte laudanum is. Dat is de beste die er (3) zwaar is en zwart en die men wrijven mag tussen de vingers. Laudanum heeft van natuur een goede reuk en daarom nuttigt man die tot de goed ruikende dingen zoals de pomum ambre en in de kandelaar of truciscos pro fumigio. Wie de snuf heeft die neemt de rook in zich in de neus, hij geneest. (4) Wie de tanden pijn doen die houdt laudanum in de mond, het beneemt hem de smarten en heelt dat kwaad tandvlees.

(5) Welke vrouw de baarmoeder voor het lijf gaat die laat de rook van de laudanum onder op gaan, ze geneest daarvan.

Item, wie een koude maag heeft die neemt de pillen van laudanum ‘s avonds zo hij slapen wil gaan, ze verwarmen de maag en maken goed verduwen. Ook mag men een pleister op de maag leggen, het helpt gelijk de pillen. [272]

Vorm.

Het blad is saliegroen en sterk ruikend, 3m. De bladeren zijn 4-10cm lang, kleverig aan de bovenzijde en behaard aan de onderzijde. De bloemen zijn 5-10cm in doorsnede, bloemblaadjes zijn wit, maar hebben een bruin paarse vlek aan de voet van het kroonblad in mei en juni. In tijden van lange droogte is er een massa bloemen.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Deze soort van Cistus wordt in het Grieks Ledon en Ladon genoemd, welke naam ook in andere spraken gebruikt wordt, want het is in Nederland met geen andere naam bekend dan met de Latijnse en Griekse Cistus Ledon, wat niet vreemd is gemerkt dat dit een buitenlands gewas is en hier te lande nergens in het wild groeit. De vettigheid die men op de bladeren van deze Cistus vindt wordt in het Grieks Ladanon en Ledanon genoemd, in het Latijn heeft ze dezelfde naam ook, dan in de apotheken noemt men het Lapdanum met een bedorven naam’.

Ladanum, Latijn, van Grieks ladanon of ledanon: mastic van een struik ledon, waarschijnlijk stamt het woord van Perzisch ladan.

Cistus is afgeleid van Grieks ciste, ‘een doos’, een verwijzing naar de vorm van de zaaddozen.

Gebruik.

Cistus levert de gom ladanum of laudanum. De gom is donker bruin, geurend en smaakt bitter. Het wordt gebruikt in de parfumerie en in medicinale pleisters. De gom heeft de geur van storax. De gom werd bij de oude Griekse artsen tegen het uitvallen van het haar gegeven. Verder werkt het verwarmend, tezamen trekkend en werd in de Oriënt tegen wonden en zweren gebruikt.

Herbarius in Dyetsche; ‘Laudanum is heet en nat in de tweede graad. (2) Het is dauw dat in sommige kruiden, hagen of bosjes zit. (3) Je zal die laudanum kiezen die zwaar en zwart is.

Gebroken laudanum is goed tegen catar die uit koude zaken stamt. (4) Als je laudanum en mastiek tezamen mengt en rond het tandvlees en de tanden van binnen en van buiten legt maakt het de tanden die los zitten vast. (5) Tegen de opklimming van de baarmoeder die van het middelste opgaat laat de zieke de geur van laudanum van beneden in de baarmoeder ontvangen. Tegen verdraaiing van de baarmoeder ter zijde laat de zieke laudanum boven bij de mond ruiken. Een suppoost die van laudanum gemaakt is en in de baarmoeder gestoken wordt versterkt de baarmoeder en helpt ook om te ontvangen’.

Dodonaeus; ‘Men gebruikt van deze Cistus gewoonlijk niets anders dan de vettigheid van de bladeren en takken die men Ladanum noemt die in het hoogste van de eerste graad warm is, zo Galenus betuigt, waarbij ook enige kleine tezamen trekking gevoegd is en bovendien is deze Ladanum dun en fijn van stof en daarom verzachtend of murw makend van krachten en meteen ook matig of geleidelijk aan verduwend of verterend en wat rijpmakend.

Dan, gelijk Dioscorides betuigt, heeft deze Ladanum een verwarmende verzachtende of murw makende en openende kracht en is daardoor ook tezamen trekkend door zijn droogte.

(5) Om deze voorschreven aard is dit Ladanum eigenlijk geschikt in alle gebreken van de baarmoeders omdat het, behalve de vermurwende en verterende krachten, daar ook enige tezamen trekking bijgevoegd heeft en is daarom zeer geschikt om het haar van het hoofd vast te maken en het uitvallen te beletten, want het kan alle kwade en schadelijke vochtigheid die bij de wortels van het haar plaats genomen heeft verteren en verdouwen en daarboven ook de zweetgaatjes of doorgangen, waarin het haar vast zit toe sluiten (294) en enger maken, dan omdat te doen zo raadt ons Dioscorides aan er wijn, Myrrhe en olie van Myrtus bij te mengen, want dan werkt het veel krachtiger.

(6) De manier of middel om Ladanum te verzamelen is van Petrus Bellonius in het 7de kapittel van zijn 1ste boek beschreven zo hij die in Kreta gezien heeft: ‘de Grieken, zegt hij, maken een bijzonder gereedschap om Ladanum te verzamelen wat in hun taal Ergastiri genoemd is. Dit is gelijk een vork zonder tanden waaraan zeer vele riempjes van niet gevet of onbereid leer vastgemaakt zijn. Deze riempjes strijken ze dan zacht aan de planten die Ladanum op hebben omdat de vochtige vettigheid die aan de bladeren en takjes stijf geworden is eraan zou blijven hangen die naderhand in het heetste van de hondsdagen met messen afgeschrabd moet worden, in voegen dat de Ladanum te verzamelen een zeer grote en onverdraaglijke arbeid is, gemerkt dat men in het heetste van de hondsdagen hele dagenlang op de bergen moet blijven. Ook aanvaart niemand anders gemakkelijk de arbeid om die te verzamelen dan de Calohieri dat Griekse monniken zijn.

lasurstein ccxl Cap

Lapis lazuli latine·arabice hageralzenard·

(Der meister Johannes mesue in dem capitel lapis lazuli beschreÿbet uns und spτichet das dÿser stein sol haben hymel farb und goltflecken·(Serapio spτichet wôliche kindt disen stein an jm hat hangen dem machet er gůt geblŭdte·Laþuerstein dienet zů d melancolÿ und benymmet dÿe und machet den menschen wol růwen und benÿmmet auch all fantaseÿ·(Lauerstein benÿmmett auch die warczen und heÿlet die das bulver darein gestreüwett·laþuerstein riniget das geblŭdte von grober feüchtunge·

(Item lauerstein eingenommen benÿmmet die melancolÿ und treibet die auþ måchtigklich·(Avicenna in dem bůch genant de viribus coτdis spτichet das laþuerstein sterck das hercze und bτinge dem gůt geblŭdte·(In dem bůche circa instans in dem capitel lapis lazuli beschreÿben unns dÿe meister und sprechen das dÿser stein der beste seÿ und auþ zůerwelen der do habe hÿmmel farbe und der jn jm habe goltflecken dÿsen mag man lange behalten unverseret an seiner krafft und hatt die tugent zů reinigen die melancolÿ·(lapis lazuli genüczet mit dem wasser do senith jn gesotten ist oder fenchelsamen purgieret senfftigklich und benÿmmet also genüczet febτem quartanam·

(1) Lazuursteen, 240ste kapittel.

Lapis lazuli Latijn. Arabisch hageralzenard. (Lapis lazuli)

De meester Johannes Mesue in het kapittel lapis lazuli beschrijft ons en spreekt dat deze steen zal hebben (2) hemelkleur en goudvlekken. Serapio spreekt; welk kind deze steen aan hem heeft hangen die maakt het goed bloed. Lazuursteen dient tot de (3) melancholie en beneemt die en maakt de mensen goed rustig en beneemt ook alle fantasie. Lazuursteen beneemt ook de wratten en heelt die, dat poeder daarin gestrooid, lazuursteen reinigt dat bloed van grove vochtigheid.

Item, lazuursteen ingenomen beneemt de melancholie en drijft die uit machtig. Avicenna in het boek genaamd de viribus cordis spreekt dat lazuursteen versterkt dat hart en brengt die goed bloed. In het boek Circa instans in het kapittel lapis lazuli beschrijven ons de meesters en spreken dat deze steen de beste is en uit te zoeken die heeft een hemelkleur en die in hem heeft goudvlekken, deze mag men lang behouden onveranderd aan zijn kracht en heeft de deugd te reinigen de (3) melancholie. Lapis lazuli genuttigd met het water daar senna in gekookt is of venkelzaden purgeert zachtjes en beneemt alzo genuttigd de vierdaagse malariakoortsen.

Vorm.

Lapis lazuli is een half doorzichtige steen in verschillende intens blauwe tinten. Een hemelse kleur. De steen is volkomen ondoorzichtig, het is een natuursteen en bestaat uit meerdere mineralen als aluinaarde, kiezel, zwavel, natrium en ijzer. Daarom zie je er ook andere kleuren in. Soms is het ook door goudgeel zwavelkies, pyriet, gepunctioneerd. Die pyrietkristalletjes geven het de gouden spikkels dat door leken voor goud wordt aangezien. Dit geeft door de schittering een bijzondere schoonheid. De vergelijking met sterren aan het firmament ligt voor de hand. Vanwege de zeldzame grotere stukken worden voor mozaïekstukken meestal metalen delen met stukjes lazuursteen beplakt. De hemelse steen is gewijd aan Isis, de latere Aphrodite/Venus, later aan Maria. Er werd een kostbare verfstof van gemaakt die de naam draagt van ultramarijn, wat nu kunstmatig gemaakt wordt. Blauwe lazuursteen helpt tegen het uitvallen van wimpers. In azijn opgelost neemt men het mengsel bij slapeloosheid, lepra en zwarte gal.

Naam.

(1) Perzisch lazward: lazursteen, lazuurverf, geeft Arabisch lazaward. Omdat het azuur als artikel geschat werd kwam in midden-Latijn azura, Italiaans azzuro en Frans azur. Vandaar dringt azuurblauw: hemelsblauw naar ons en Duitsland door. Het lapis lazuli dat via de Arabieren hier kwam. Lapis: Latijn voor steen, lazuli komt van Arabisch azul: blauw, vergelijk azuur. Lazuursteen, in Duits Lasurstein. Vooral werd het gebruikt in de wapenkunde, in het hemelsblauw of in het lazuur gekleed.

Gebruik.

Herbarius in Dyetsche; ‘Lapis lazuli is koud en droog ook, maar in welke graad het is zeggen de meesters niet. Lapis lazuli is een steen waarvan je die kiest die het beste op de (2) hemelse kleur lijkt. Het laxeert voornamelijk de zwarte gal. En het is goed tegen het letsel van de milt en aambeien als je wijn te drinken geeft waar dit en sennebladeren met venkelzaad in gekookt zijn.

(3) Het poeder van lapis lazuli dat met het poeder van het been dat corde cervi (hertenbeen) genoemd wordt in het sap van bernagie gemengd wordt is goed tegen alle ziekten die uit zwaarmoedigheid komen’.

silbergliet ccxli Ca

Litargirus latine et grece arabice marechet·

(Serapio beschreÿbet uns und spτichet das litargirum seÿ getemperieret an der kelte und an der trückene·Auch spτechen ettliche meister das litagirum seÿ kalte und feücht an dem ersten grade·

Nÿm ôle von nussen und müsch darunder daz bulver litargiri und schmiere die handt oder reüdigkeit damitt die do kommet vonn d bôsen flegma·(Item litargirum gemüschet mitt eþsig und salcze benÿmmet die maledeÿ und die scharff haut do mit gewåschen·

(Wer do hett das rote der nem eþsig unnd müsche darunder des bulvers litariri und wenig boli armeni und rosenwasser und ôle von nussen und mach·daranþe ein clistier und nÿm diþ undem auff in dem leip es stilelt dem auþgange·Wer gelecziget wåre an seynen gemecht der nem diþ bulnerþ und streuwe diþ darauff es verzeret das faul fleisch und heilett zůhant·Wer ein schôn antlicz haben wil der neme genþ schmalcz und zerlaþ das und müsche darunder silbergliett gebulvert·und bleiweiþ und wenig rosenwasser und wåsch damit sein antlicz es wirt gar schôn·Also genüczt benÿmmet es die flecken und dem antlicz·mit disem wasser mügen sich wåschen die frauwen under dem antlicz das benÿmmet jn dÿe flecken nach d gebürt eins kindes [273]

(1) Zilverschuim, 241ste kapittel.

Litargirus Latijn en Grieks.Arabisch marechet.

Serapio beschrijft ons en spreekt dat litargirum is getemperd aan de koudheid en aan de droogte. Ook spreken ettelijke meesters dat litagirum is koud en vochtig aan de eerste graad.

Neem olie van noten en meng daaronder dat poeder litargirum en smeer de huid of ruigheid daarmee die je komt van het kwade flegma. Item, litargirum gemengd met azijn en zout beneemt de boosaardige en de scherpe huid, daarmee gewassen.

Wie er heeft de rode, die neemt azijn en meng daaronder dat poeder litarirgirum weinig bolus armenus en rozenwater en olie van noten en maak daaruit een klysma en neem dit onderop in het lijf, het stilt de uitgang. (2) Wie gelet is aan zijn geslacht die neemt dit poeder en strooit dit daarop, het verteert dat vuile vlees en heelt gelijk. (3) Wie een schoon aangezicht hebben wil die neemt ganzenvet en los dat op en meng daaronder zilverschuim gepoederd en loodwit en weinig rozenwater en was daarmee je aangezicht, het wordt erg schoon. Alzo genuttigd beneemt het de vlekken aan het aangezicht, met dit water mogen zich wassen de vrouwen onder het aangezicht, dat beneemt hen de vlekken na de geboorte van een kind. [273]

Vorm.

Litargirum is zilversteen of zilverschuim en met aureum is het goudschuim.

Het is loodoxide dat ontstaat als het lood boven zijn smeltpunt met lucht in aanraking komt, zoals het gedaan wordt bij het afdrijven van zilver, dan ontstaan er schubben, het loodglit, dat bij een snelle afkoeling een geelachtige kleur heeft en dan zilverglit genoemd wordt of zilversteen. Bij een langzame afkoeling krijgt het meer een roodachtige kleur en heet dan goudglit of goudschuim. Het wordt gebruikt voor de bereiding van loodzouten, loodhoudende glazen, kristalglas en verschillende glazuren en om er pleisters van te maken.

Naam.

(1) Van Beverwijck, ‘Zilverschuim heeft wel de naam van het zilver volgens de Griekse benaming van Lithargyros of Lythargyrion, dat is zilversteen (zo genoemd vanwege zijn steenachtige hardheid en zilveren kleur) dan komt mede van lood en verschilt weinig van het loodschuim. Want als het lood de tweede keer gekookt wordt dan verandert het ten dele in zilverschuim en ten dele in loodaarde. Is tweevormig, het ene van een gouden kleur Lithargurium aureum en bij de Duitsers Gold-glede genoemd, het andere van zilveren dat de naam draagt van Lithargyrum argenteum of Silver-glede en bij ons goudschuim en zilverschuim. Doch die verschillen niets anders dan dat de gouden of gele meer kracht uit het vuur getrokken heeft en dientengevolge ook een weinig scherpte deelachtig is wat met wassen uitgetrokken kan worden. En dan verdrogen ze beide in de eerste graad, zonder merkelijke warmte of koude, trekken tezamen, sluiten en vullen op hetgeen te hol uitgegeten is’.

Gebruik.

Herbarius in Dyetsche; ‘Litargirium is goudschuim of zilverschuim, dat is gematigd in koude en droogte. Sommige zeggen dat het koud en droog is in de vierde graad. Er zijn twee soorten van litargirum als een die spuma auri of goudschuim genoemd wordt en een ander dat spuma argenti of zilverschuim heet. Litargirium heeft de kracht om te helen, te zuiveren en samen te trekken.

Als je het poeder van goudschuim in de wonden doet verteert de etter en heelt het de zweren, het is goed tegen schurft die uit zout slijm komt aldus genomen: ‘Neem goudschuim, kook het met notenolie en wat azijn, daarmee bestrijk je de schurftige leden’.

Goudschuim is ook goed tegen zweren van de manlijke roede, het poeder van goudschuim op de (2) zwerende manlijke roede gedaan, als je het eerst met aluinwater zuivert, is zeer goed.

Het is ook goed tegen panum of de blindheid van de ogen, als je met rozenwater daarvan een oogzalf maakt (een colirium is een medicijn die in het midden dikachtig en op beide zijden dun is). (3) Om het aangezicht te zuiveren maak je een zalf van kippenvet met het poeder van goudschuim dat met olie van rozen tezamen gemengd is’.

Ein magnet ccxlii ca

Lapis magnus latine·arabice hager abnantes·

(Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel hager abnantes idem lapis magnes beschreibet uns und spτicht das diser stein seÿ über môτe in jndien an eÿnen berge und wann die schiff genahen dem selbigen berge so beleibet kein eÿsen in dem schiffe und fleücht darauþ geleÿche als es fôgel weren zů dem berge·diþ ist der beste magnete der do stercklichen das eÿsen an sich nimmet und sein farbe ist geleiche d hÿmmel farbe·auch ist diþ der best der nitt so schwer ist·(Der meister Albertus in seinem lapidario beschreÿbet uns das magnes habe ein farbe die geleichet dem eÿsen und des findet mann man vil in dem môτe in jndien·Und spτichett auch das der magnet als vil do selbest sind das die schipff soτgklichen do hÿn faren mügen·wen es zeühet aller eÿsern negelin unnd was van eysen darjnne ist an siche und zerbτicht die schyff geleiche als ob der hagel darein schlüge·(Serapio spτichet das dÿser stein an jm habe die tugent dem do hat der adamant und geleicht jm an der krafft·(Magnes getruncken mitt weine in hônige vermenget genant mellicrat laxieret und treibet auþ die groben feüchtunge·(Der meÿster Diascoτides spτichet wer disse steine beÿ jm treget der machet hübsch rede und ist allzeit wol gemůtt·(Für die wassersucht nymme des steines ein halb quintin mit hõnig wasser genant mulsa·(Albertus magnus in seinem lapidario beschreybet uns vil hübscher tugent von disem stein und hatt jn gar werdt gehabt und vil kunste damit getrÿben und hoflichkeit dÿe jch hie underwegen lon·

Een magneet, 242ste kapittel.

Lapis magnus Latijn. Arabisch hager abnantes. (Magnetiet)

Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel hager abnantes, id est lapis magnes, beschrijft ons en spreekt dat deze steen is over de zee in Indië aan een berg en als de schepen naderen diezelfde berg dan blijft er geen ijzer in het schip en vliegt daaruit gelijk alsof het vogels waren tot de berg, dit is de beste magneet die er sterk dat ijzer aan zich neemt en zijn kleur is gelijk de hemelkleur, ook is dit de beste die niet zo zwaar is. De meester Albertus in zijn lapidario beschrijft ons dat magneten hebben een verf die lijkt op het ijzer en dat vindt men veel in de zee van Indië. En spreekt ook dat de magneet zo veel er daar zijn zodat de schepen zorgelijk daarheen varen mogen want het trekt alle ijzeren nagels en wat van ijzer daarin is aan zich en verbreekt dat schip gelijk alsof de hagel daarin sloeg. Serapio spreekt dat deze steen aan zich heeft de deugd die er heeft de diamant en lijkt op hem aan de kracht. Magneet gedronken met wijn in honing vermengt, genaamd mellicratum, laxeert en drijft uit de grove vochtigheid. De meester Dioscorides spreekt wie deze steen bij hem draagt die maakt mooie praatjes en is altijd goed gemutst. Voor de waterziekte; neem van de steen een half van 1,67 gram met honing water genaamd mulsa. Albertus Magnus in zijn lapidario beschrijft ons veel leuke deugd van deze steen en heeft hem erg in waarde gehad en veel kunsten daarmee gedreven en hopelijk dat ik u het onderweg loon.

Vorm.

Hardheid 5,5, S.G. 5 is met 75% ijzer het belangrijkste ijzererts, verder zit er mangaan, magnesium, zink, aluminium en tin in. Heeft een doffe metaalglans, meestal mat, ondoorzichtig en zwart en is magnetisch. Het komt veel voor vooral in gekristalliseerde gesteenten, in graniet, syeniet, gneis, basalt, marmer etc. Ook als zelfstandige rotsvorm in geweldige lagen en is dan een belangrijk ijzererts.

Gebruik.

Dit is de steen magnes of magnetis die ijzer aantrekt en is gevonden door de Griekse schaapherder Magnus. Plinius verhaalt van de ontdekking door een herder wiens schoenspijkers en ijzeren spits van de herdersstaf als het ware aan een steen bleven kleven. In sprookjes als van duizend en een nacht wordt verhaald van magneetbergen die spijkers uit scheepsplanken trekken. Hier zit een kern van waarheid in, er zijn bergen die uit geheel magneetijzer bestaan, hoewel die aantrekkingskracht sterk overdreven is. Bijzonder ijzer had aantrekkingskracht, was magnetisch en dat was magisch ijzer, de magneetijzersteen kon echtelieden aan elkaar bannen.

Maerlant: ‘ Magnes, die is zonder waan, als een ijzermal gedaan. Zijn natuur is zo gemaakt dat hij ijzer naar zich trekt. Is het dat er geen zeilsteen bij is, maar is er de zeilsteen bij dan zegt men dat hij het niet doet. Ter toverijen is hij goed. En ook heeft hij een kracht die men voor wonder acht want wie hem dit te veel ontziet dat zijn wijf met anderen speelt, hij zal die magneet ongezien onder haar hoofd leggen en als ze zacht ligt te slapen en is ze van reine gedachte dan zal ze slapen en haar man om de hals nemen,maar die ontrouwe zal geheel neer van het bed vallen. Deze steen die maakt mede vrede tussen man en vrouwen. Gewreven en met melk begoten is het goed voor hem die het water laat. In India, lees ik dat men ze vond, in het Troglodieten land. Isidorus zegt het in het leste dat de gele zijn de beste en dat hij glas en ijzer mede beide direct naar zich trekt’ .

Dat is duidelijk de magneet, hoewel bij de Troglodieten worden diamanten gevonden.

Van de magneet, magnes, zegt Bartholomeus: ‘Magnes is een steen uit Indië die wat gekleurd is als ijzer. Het wordt gevonden in Indië bij de Troglodytes en trekt zichzelf naar ijzer toe op zo’n manier dat het ermee verbonden is alsof het een ketting van ijzeren ringen is. En er wordt gezegd dat het glas laat smelten zoals ijzer doet. In zekere tempels is een afbeelding van ijzer gemaakt en het lijkt alsof die afbeelding in de lucht hangt. En in Ethiopië is een ander soort van magnes dat ijzer verzaakt en van hem weggaat. Ook dat dezelfde magnes ijzer tot zich trekt in de ene hoek en het wegduwt in een andere hoek. Dan beschrijft hij het met dezelfde krachten als adamant, de verzoening van de mannen met hun vrouwen en de test van de kuisheid van de vrouwen’.

Voor dat laatste zie gagaat of git, kapittel 204.

In het boek van Fenton, 1569, leest men. “Er is tegenwoordig een soort van diamant, die vlees aantrekt en wel zo sterk dat hij de macht heeft om twee monden van verschillende personen aan elkaar te hechten en een mens het hart uit het lijf te trekken zonder dat het lichaam aan enig deel beschadigd wordt’

Shakespeare; ‘‘You draw me, you hard-hearted adamant’.

But yet you draw not iron, for my heart’.

Is true as steel; leave you pour power to draw’.

And I shall have no power to follow you’, Midsummer Night’s Dream, 2,1,195-9.

Maerlant: spreekt over de diamant, ook over de zeilsteen, diamant was dus niet zo bekend; ‘Men vindt een andere diamant te Arabië in dat land en in de zee mede, zoals men zegt, die in die zee van Cyprus ligt en waarin ijzer is, in Griekenland bij Philippis en die noemt men zeilsteen. Deze komen overeen en de scheepslui ontberen ze niet want als hij de poolster niet ziet wijst hem die steen de poolster, anders blijven ze in de war, bij dat die steen hem leert weten ze waar ze zijn. Deze steen is, hoor ik zeggen, is nuttig voor toverijen en geeft hem die het draagt kracht en bejaagt tegen zijn vijand, hij verstopt dromen die ijdel zijn en hij openbaart het venijn want men zegt dat hij zweet als hij enig venijn bij zich weet. Die met de vijand zijn bezeten is hij nuttig, wil men weten, in de linkerhand, hoor ik gewagen, wil hij gedragen’.

Dat hij het over diamant heeft komt door de naam. Diamant, Engels diamond, midden-Nederlands diamas, 13de eeuw, dyamant, uit Frans diamant dat weer uit Latijn diamas, wat naast ouder adamas staat, adamantis: hardste ijzer of staal, ondeelbaar, onverbiddelijk en dat van Grieks adamas, adamantos, a: niet en damao: ik tem, onderwerp, domitare: inbreken. Een harde ondeelbare steen als de diamant, eigenlijk onbedwingbaar, een sort chamir of sjamir zoals Salomon die gebruikte. Salomon had zo’n kracht ook nodig bij het bouwen van de tempel, 1 Kon. 6:7 ‘en geen hamer of beitel of enig ijzeren gereedschap werd gehoord bij het bouwen van het huis’. Hij moest dus magische krachten of diamanten gebruiken.

Daarnaast ontstond in het Latijn adiamante (misschien onder invloed van het Griekse dia: doorschijnen) waaruit weer het Franse adamant, van amant: magneet, Engels adamant ontstond.

Perlin ccxliii capi

Lapis margarithe latine·arabice hagerallulo vel halao·

(Der weister Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitell hagerallulo id est lapis margarithe beschreÿben uns und spτichet das perlÿn werden funden in dem môτe·und sind kalt und trucken an dez andern grade·Isaac spτichet das der ein teÿl sind grobe und ein teyl klein und subtÿl und die groben sind besser dann die kleinen und auch die klar sind und aussen glat·Auch sind dÿsen die besten perlin die nit knodichte sind·(Albertus in seÿnem lapidario spτicht das man die findet in dem muschelen die in dem môre ligen und sunderlichen in jndia·Auch findet man vil in bτittania das ÿeczunt heisset engellant·auch findet man die in flandern und spτicht das jr tügent sÿ stercken die lebendigen geÿst die von dem herczen komment·unnd benemen dez herczen zÿttern und das schwindel des haubts·auch were geneiget wåre zů grosser onmacht also das jm davon geschwindet der bτauche perlÿn d [274] …. und die nennet man manus chτisti cum perlis·es hilffet und stercket das hercze·(Wer tunckele augen hett der nücz perlÿn die benemen die weissen flecken in den augen apffeln. Perlÿn reynigen das hercz geblŭdte. (Avicenna spτicht das perÿn stercken das hercz·

(1) Parels, 243ste kapittel.

Lapis margarithe Latijn. Arabisch hagerallulo vel halao.

De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittell hagerallulo, id est lapis margarithe, beschrijft ons en spreekt dat parels worden gevonden in de zee en zijn koud en droog aan de andere graad. Isaac spreekt dat er een deel zijn groot en een deel klein en subtiel en die grote zijn beter dan de kleine en ook die helder zijn en van buiten glad. Ook zijn dit de beste parels die niet knopig zijn. Albertus in zijn lapidario spreekt dat men die vindt in de mossels die in de zee liggen en vooral in India. (3) Ook vindt men veel in Brittannië dat nu heet Engeland, ook vindt men die in Vlaanderen en spreekt dat hun deugd is te versterken die levende geest die van het hart komt en beneemt dat hart sidderen en de(2) duizeligheid van het hoofd, ook die geneigd is tot grote onmacht zodat het hem daarvan duizelt, die gebruikt parels [274] …. en die noemt men manus christi cum perlis, het helpt en versterkt dat hart. Wie donkere ogen heeft die nuttigt parels die benemen die witte vlekken in de oogappels. Parels reinigen dat hartbloed. Avicenna spreekt dat parels versterken dat hart.

Vorm.

Het gewicht is in karaten, verder bepalen vorm en kleur een invloed op de prijs. De glans van parels hangt van de reflectie en de breking van het licht in de doorzichtige lagen af. Naarmate de laagjes dunner en talrijker zijn, is de glans fijner. Ook de kleur is van belang voor de prijs: roze en zwarte parels zijn het duurst. Doorgaans is de parel licht van kleur, maar er zijn er ook met een donkere kleur, de zogenaamde zwarte parels. De zwarte worden door de zwartkleppige pareloester Pinctada margatitifera die in de Grote Oceaan leeft, gevormd door de afzetting van een grijze tot zwarte parelmoerstof. Sinds 1963 worden deze oesters gekweekt. Ze worden nu op velerlei wijze nagemaakt.

Ze bestaat uit parelmoer; dit is voornamelijk koolzure kalk (in de vorm van aragoniet) en organische hoornstof (conchyne) die de concentrish om een middelpunt gerangschikte microkristallen aan elkaar kit. Ofschoon de hardheid slechts 2,5 tot 5 is, S. G. 2.7, .zijn parels buitengewoon vast. Het is bijna onmogelijk ze met de hand stuk te maken. De laagjes worden door een hoornachtige stof, het eiwit conchiolin, aan elkaar gekit. Het geheel is het parelmoer.

Natuurlijk weten we nu hoe het gebeurt. De oester heeft geregeld zijn schelpen open waardoor en een stofje, zand of iets dergelijks binnen kan komen. De oester scheidt een stof uit om het ongewenste kwijt te raken. Lukt dat niet dan kapselt het in door er laagjes van parelmoer om heen te sluiten. In de loop der jaren ontwikkelt zich dan een parel. Het zijn dus fijne laagjes om iets heen en daardoor ongelijk van vorm, de moderne parels zijn allen mooi rond. Traanvormige parels worden vaak als hanger gebruikt. Onregelmatig gevormde parels worden gebruikt in kettingen. Geschat wordt dat in 1 op de 15000 wilde oesters een parel zit. De grootte van de parels varieert van een speldenkop tot een duivenei. De grootste tot dusver gevonden parel (naar een vroegere eigenaar Hope parel genoemd) is 5 cm lang en weegt 454 karaat (1814 grein). Deze parel wordt bewaard in het South Kensington Museum in Londen.

De rivierparelmossel komt in heldere beken van de bergstreken voor. De rivierparels zijn vrijwel even mooi als de zeeparels, maar veel zeldzamer. De parels in de Elster zijn door Venetiaanse kooplieden ontdekt, die van de overige rivieren werden in de 16de en 17de eeuw bekend. Julius Caesar bezat reeds parels die uit Engeland afkomstig waren.

Naam.

(1) De ouden vermelden ze onder de Griekse naam margaros, dit woord is waarschijnlijk afkomstig uit het Sanskriet mangara, oorspronkelijk was dit wel een Babylonisch woord, mar gallit, ‘dochter van de zee’, respectievelijk ‘kind van het licht’. Beide in verband met het geloof van de oude Perzen dat oesters ‘s nachts omhoogkwamen om de maan te aanbidden, als ze het wateroppervlakte bereikt hadden openden ze hun schelpen en namen een druppel dauw op die door de stralen van de maan in een parel veranderde. Vandaar kwamen ze bij de Romeinen en werden in Romaanse talen margarita genoemd.

Het woord parel, perle of perlin schijnt met bes (beere) in verband te staan.

Werking.

Herbarius in Dyetsche; ‘Margarita, dat zijn parels, (perlen) en die zijn koud en ook droog. Het is een steen die in sommige vissen gevonden wordt en waarvan je die zal kiezen die wit, helder en blinkend is. Parels hebben macht om te versterken.

(2) Tegen syncope (dat is in onmacht gaan) en slapte vanwege medicijnen of uit loop die rood of niet rood is en tegen hartkramp of in de koorts, geef poeder van parels met suiker van rozen’.

Maerlant: ‘Margarita is een steen en van de kostbare een. Het zijn mosselen die het dragen. Solinus hoor ik gewagen dat zij van de dauw ontvangen, dit is een wonderlijk bestaan, naar de tijd is in het jaar. Donkerrood, wit of helder is de parel gedaan. Men heeft dat niet verstaan dat men nooit in enig land meer dan een tezamen vond, dus noemt men de steen union (=1). Zijn verf is best in dit doen dat hij is wit gelijk aluin. Zijn kracht is dus in het algemeen dat men er specerij van mag maken die heet dyamargariton. Het is voor zwakke magen goed en degene die bloed spuwt, rust verleent hij en vrede en geeft grote gezondheid mede en maakt de (2) zinnen zacht van gemoed onder haar hoofd zodat ze het niet voelt. Gewoonlijk en algemeen noemen wij deze steen parels’.


Fogelsznnge ccxliiii c

Lingua aüis latine·arabice lÿenhasafir·grece lienulalafirla·

(Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel lisenhafasir id est lingua avis spτichet das diþ gewechs bleter geleichen dem mandeln bleter und sind spiczig geleiche den fogel zungen·(Avicenna spτichet das dises kraut seÿe warm und feücht machen mitt einer temperierunge und darumbe bτauchett man diþ zů der natur des menschen sperma genant die damit zů meren·(Jsaac spτicht das dises kraut seÿ heiþ und auch feücht an dem ersten grade·Seÿne natur ist anch stercken die gelust des menschen unnd meret auch den samen des menschen sperma genant dises geessen als gesoten kraut zů fleisch·(Item cassius felix spτichet das diþ krautt gesotten mitt wein und auch dem getruncken ist fast gůt melancolicis·(Item diser wein bτingett den selbigen lust und auch begirde und benÿmmet jn die fantasey·(Item Rasis spτichet das lingua avis beneme das herczen zÿttern und mere auch die nature des menschen·Auch ander vil meister der erczneÿ sagen geleiche mit den obgenanten mit geleeichen woτten wie obstat·(Auch magst du lesen das bůch Pandecta das fünffhundert und·xiiiij·capitel das sich anhebet lÿsenhasafir darjnne findest du feÿn tugent wye obensteet·(275)

(1) Vogelstong, 244ste kapittel.

Lingua avis Latijn. Arabisch lÿenhasafir. Grieks lienulalafirla. (Polygala vulgaris).

Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel lisenhafasir, id est lingua avis, spreekt dat dit gewas zijn bladeren lijken op de amandelen bladeren en zijn (2) spits gelijk de vogeltongen. Avicenna spreekt dat dit kruid is warm en vochtig maken met een tempering en daarom gebruikt men dit tot de (3) natuur des mensen sperma genaamd die daarmee te vermeerderen, Isaac spreekt dat dit kruid is heet en ook vochtig aan de eerste graad. Zijn natuur is ook versterken de lust des mensen en vermeerdert ook de zaden des mensen sperma genaamd, dit gegeten als gekookt kruid bij vlees. Item, Cassius Felix spreekt dat dit kruid gekookt met wijn en ook dan gedronken is erg goed melancholici. Item, deze wijn brengt dezelfde lust en ook begeerte en beneemt hem de fantasie. Item, Rasis spreekt dat lingua avis beneemt dat hart sidderen en vermeerdert ook de natuur des mensen. Ook andere veel meesters der artsenij zeggen gelijk met de opgenoemde met gelijke woorden zoals boven staat. Ook mag u lezen dat boek Pandecta dat vijfhonderd en 15de kapittel dat zich aanheft lÿsenhasafir daarin vindt u zijn deugd zoals boven staat.

Polygonum aviculare, varkensgras heet soms Lingua avis, maar die wordt meestal als koud beschreven. Ook de zaden van Fraxinus worden vogelstongen of Lingua avis genoemd, de beschrijving hier past niet op die boom. Stellaria holostea L, groot bloemmuur, sommige volksnamen wijzen nog op een Lingua avis zoals bec d’oiseua en langue d’oiseau, maar dat is meer als hoenderbeet of vogelmuur. Naar de tekst lijkt het blad op amandelen en is spits. Dat zou op Fallopia convolvulus kunnen slaan. Maar die is meer windend en woekerend, dat had er wel bij gestaan. Kijken we naar Herbarius; ‘ En het is een klein kruidje en groeit in vele plaatsen. En heeft lange en scherpe blaadjes. En sommige hebben blauwe bloemen en sommige witte bloemen. Dat slaat dan waarschijnlijk wel op Polygala vulgaris. Dat komt ook meer met de tekening overeen.

Maar H. Bock zegt dat lingua avis is Carpinus betulus en geeft ook zijn opwekkende en versterkende natuur aan.

Vorm.

Dodonaeus; ‘De kruisbloempjes die van sommige voor het Polygalon gehouden worden hebben zeer dunne, maar hardachtige steeltjes die een tien of vijftien cm hoog wordt en meestal hurkend of ter aardenwaarts liggen of immers omgebogen zijn die begroeid en bekleed worden met kleine langwerpige spitse bladertjes die op de enkele bladertjes van de linzen lijken, maar nochtans wat smaller dandie. De bloempjes die van het midden naar bovenwaarts toe beginnen staan zijn regelmatig gevoegd rondom de stelen en zijn van kleur of blauw, dat is op donkere purper viool lijken of heel blauw of ook heel wit, dan ze hebben gans geen reuk’.

Naam.

Dodonaeus; ‘Dit kruid is bij de Hoogduitsers Creutz-blumlein, dat is in onze taal cruys-bloemken of eigenlijker cruys-dagh-bloemken en op het Latijns Flos Ambarvalis genoemd en dat alleen omdat het meestal bloeiend gevonden wordt omtrent de heilige kruisdagen wanneer de boerinnen daarvan hun kransjes en tuiltjes in vele landstreken plegen te vlechten en te maken, welke dagen als iedereen bekend is dat de Roomse kerk die gewoonlijk in het Latijn Dies Rogationum noemt en in het Hoogduits Creutztagen waarop de velden en zaailanden van de priesters gewijd en van het gewoon volk omgelopen worden’.

Vogelszung bij Pritzel en Jessen.

Gebruik.

Herbarijs; ‘Lingua anis is heet en vers in de eerste graad. En het is een klein kruidje en groeit in vele plaatsen. En heeft lange en (2) scherpe blaadjes. En sommige hebben blauwe bloemen en sommige witte bloemen. En het versterkt het lichaam om murw te maken. En dit kruid gekookt in vlees met vet of met olie versterkt het spelen bijzonder en (3) vermeerdert wulpsheid en versterkt’.

In de verzamellijst staat Lingua canis, dan gaat het om de hondstong. Herbarius in Dyetsche zegt dat die van koude en droge samengesteldheid is, dus het tegenovergestelde wat het kruid in de Herbarijs doet waar het de wulpsheid dan ook vermindert. Dan is dat woord niet genomen van lingua anis, maar van lingua avis.

Dan kijkt Vandewiele naar Platearius waar de Herbarijs veel van overgenomen heeft en die zegt; ‘Lingus avis ca, est sic, in primo gradu, folia habet parva et acuta; et in forma lingue avis. Virtutem habet incitandi libidinem. Herba ipsa cum carnibus cocta vel condita cum sanguine libidinem incitat; comesta menstrua provocat’. Dat is vrijwel hetzelfde. Maar zegt niet welke plant.

Dodonaeus geeft bij lingua avis ook Fraxinus en Polygonum aan. Van deze plant zegt hij; ‘Of onze kruisbloempjes dezelfde krachten hebben die van Dioscorides het Polygalon toegeschreven worden, te weten dat ze het melk vermeerderen zouden in de vrouwenborsten, dat is ons onbekend en tot nog toe niet verzocht’.


huflattich ccxlv ca

Lappacium rotundum sive bardana maioτ latine et grece·

(Die meÿster spτechen das diþ sey ein krautt und wechset von dem schleÿm der erden·und hatt grôsser bτeittere bletter wan keine ander kraut·diþ kraut ist feücht machen·Etlich meister heisse diþ kraut bardana maioτ das ist die grôþer huflatich·(Diþ krauttes safft gestrichen auff die grÿntigen haüt heilet den grÿnt zů hant·(Den safft von disem krautte gemüschet mit eþsiig unnd rauten safft ÿegkliches geleiche vil und diþ getruncken des abentes auff ein lôffel foll machet ser schwiczen und treibet mit dem schweiþ aus die pestilencz·Den andern tag darnach sol darauff genüczet werden pestilencz pillelen ein quintin·(Die figure disses capitels sol steen in dem·ccxxvj·und das kraut do selbest in disem capitel·wen dÿse zwo figuren also versaczet sind von ungeschichte.

(1) Groot hoefblad, 245ste kapittel.

Lappacium rotundum sive bardana major Latijn en Grieks. (Petasites hybridus)

De meesters spreken dat dit is een kruid en groeit van de slijm der aarde en heeft grotere en brede bladeren dan geen ander kruid, dit kruid is vochtig maken. Ettelijke meesters noemen dit kruid bardana major, dat is dat grote hoefblad. Dit kruid zijn sap gestreken op de schurftige huid heelt de schurft gelijk. Het sap van dit kruid gemengd met azijn en ruitsap, van elk gelijk veel, en dit gedronken ‘s avonds op een lepel vol maakt zeer zweten en drijft met de zweet uit de (2) pest. De volgende dag daarna zal daarop genuttigd worden pestpillen, 1, 67gram. De figuur van dit kapittel zal staan in het 226ste en das kruid daar in dit kapittel, want deze twee figuren alzo verzet zijn van ongeschikte.

Zie kapittel 420 voor Tussilago of klein hoefblad.

Vorm.

Nar de roze bloemaren verschijnen de bladeren die vrijwel vanuit hun midden gedragen worden door ronde stengels. De dikke en vleesachtige bladeren hebben aan de onderkant een apart grijs­achtig vel. Het blad is rond, hartvormig aan de voet en ongelijk getand, 30-40cm in doorsnede. Het is meestal een tweehuizige plant, de vrouwelijke vorm komt maar zelden voor. Hybridus betekent bastaard, echte hybriden geven meestal geen nakomelingen, de plant wordt alleen verspreid door de wortelstokken. Sterk groeiende inheemse plant met lange uitlopers, vingerdikke wortelstok met knolvormige verdikte einden.

Naam.

(2) Dodonaeus; ‘Dit kruid wordt hier te lande docke-bladeren genoemd, in Hoogduitsland Pestilentz-wurtz en daarvan noemen sommige het in onze taal ook pestilentie-wortel. (1) In het Latijn heet het Petasites naar de Griekse naam Petasites die het gekregen heeft naar de grootte van de bladeren die enigszins op een hoed of muts (in het Grieks Petasos genoemd) schijnen te lijken, als gezegd is. De net uitkomende bladeren van dit gewas zijn de hoefbladeren van gedaante zo gelijk dat sommige het daarom grote hoefbladeren, in het Latijn Tussilago major hebben genoemd.

Sommige noemen dit gewas Perfolata of Perfonata van Plinius en onze voorouders maakten daarvan Lapathium rotundum.

Het was een van de pestkruiden waarvan de mensen redding verwachten tegen de zwarte dood. Pestwortel, in het Duits heet het nog pestkruid, Pestilenzwurz, Echte Pestwurz, in Engels pestilence-wort, plague flower omdat ze de plaag, pest, zou bestrijden.

Bij Hildegard von Bingen wordt het groot hoefblad, "Hufblatta major", Huflatta of Hufletheche, genoemd. Het was een van de grootbladige lappacium zoals sla en klein hoefblad en bardana als klit.

Gebruik.

Dodonaeus; ‘‘De wortel van dokkebladeren, te weten als ze gedroogd zijn, is warm en droog tot in de tweede graad en insgelijks is het dun van delen en geschikt om te laten zweten.

Daarom is ze zeer nuttig gehouden tegen de pest en besmettelijke hete ziekten en tegen alle gebreken die door het zweten genezen kunnen worden, want ze drijft alle kwaad vuur en vergift van het hart als het poeder van die wortel in wijn gedaan en gedronken wordt.

Ze doodt de wormen en laat gemakkelijk plassen en de maandstonden voortkomen.

Dan om het voor vermelde te doen zal men de schors van deze wortel nemen want dat is het beste en het krachtigste deel ervan.

De bladeren zelf zijn zeer krachtig tegen de kwade naar binnen etende zweren en voort lopende zerigheden, van buiten er op gelegd zoals sommige verzekeren.

Naar de grote kracht die de bladeren van dit gewas tegen de pest en andere hete ziekten en koortsen hebben is dat in deze landen en ook in Hoogduitsland pestilentiewortel genoemd, dan de schors van de wortel wordt meest geacht, als gezegd is, als het zaad dat men dikwijls doorgaat en wormstekig vindt, want men ziet het zelden in meer andere bittere dingen gebeuren zoals Aloë en alsem waarbij dikwijls wormpjes gevonden worden die uit die bitterheid hun oorsprong of voedsel nemen. Maar daarom is haar kracht wat dat aangaat niet minder, als Lobel betuigt, dat de muizen de bittere blaasjes daar de Aloë in gewonden is dikwijls plegen te knabbelen. Deze schorsen worden afgenomen en het merg wordt er uitgedaan en zo in azijn gelegd totdat de kracht daarin getrokken is van welke azijn met ruitsap en teriakel gemengd te drinken gegeven wordt tegen de pestachtige ziekten. Deze wortel die gedroogd is heelt en geneest alle kwade naar binnen etende zweren, ja zelfs kanker als men het poeder daarin strooit.


Ein saft also genant

Das cclvi capi

Licium latine grece liceos arabice hadadh·

(Serapio libτo aggregatoτis capi·hadadh spτichet das dÿser safft komme von einem baum gienset dem môτ·diser baum ist doτnecht und bτinget frucht die geleichet dem langen pfeffer·diser safft wirt also gemacht die bleter stosset man und pτessen dem safft darauþe·disen safft seüdet man dz er alþ dicke wirt als hônig·darnache (276) trucket man den in der sunnen·dem solt du also pτobieren·zünde den an mitt einem bτinnenden liechte und wan der einen schaum gibet so er verlischet so ist er gerechte·Licium wirt zů zeÿtten gefelschet mitt vermůt safft und ochsen gallen·Circa instans licium ist heiþ an dem ersten und trucken an dem andern·(Diser safft sol gesamelt werden in dem meÿen·der weret fünff jare unverseret ann seiner krafft·(Für die flecken in dem augen·nÿmme dÿses safftes·und müsche den mit rosenwasser und thů das in die augen sÿe werden klare·Diser safft gestrichen an den halþ benymmet eine geschwer dar jnn squinancia genant·(Von disem safft lese pandecta das·cccxix·capitel findest du vil tugent von disem safft·

Een sap alzo genaamd. Boskdoren.

Dat 246ste kapittel.

(1) Licium Latijn. Grieks liceos. Arabisch hadadh. (Rhamnus saxatilis)

Serapio libro aggregatoris kapittel hadadh spreekt dat dit sap komt van een boom grenzend aan de zee, deze boom is doornachtig en brengt vrucht die lijkt op de lange peper, dit sap wordt alzo gemaakt; de bladeren stoot men en perst het sap daaruit, dit sap kookt men zodat het zo dik wordt als honing, daarna droogt men het in de zon, dat zal u alzo proberen, steek het aan met een brandend licht en als het een schuim geeft zo het verlicht dan is het de echte. Lycium wordt in sommige tijden vervalst met alsemsap en ossengal. Circa instans, Lycium is heet aan de eerste en droog aan de andere. Dit sap zal verzameld worden in de mei en dat blijft vijf jaar onveranderd aan zijn kracht. (2) Voor de vlekken in de ogen; neem dit sap en meng dat met rozenwater en doe dat in de ogen, ze worden helder. Dit sap gestreken aan de hals beneemt een zweer daarin, squinancie genaamd. Van dit sap lees Pandecta dat 349ste kapittel vindt u veel deugd van dit sap.

In kapittel 139 zien we dat Lycium bij verschillende schrijvers verwezen wordt naar Lonicera, dat vanwege de toevoeging in Grieks als liceos.

De Gart zegt van kamperfoelie; ‘Dioscorides in het kapittel liceos, id est caprifolium, beschrijft ons en spreekt dat dit kruid heeft bladeren die zijn doornachtig en brengt groene korrels en als die rijp zijn dan lijken ze op kersen. Herbarijs lijkt te zeggen dat het uit een klimplant komt.

Matthiola noemt het Buxdorn, wat op een Rhamnus slaat. Hij zegt; ‘Dit Lycium, welke aan ettelijke oorden in Italia groeit, willen ettelijke voor dat andere geslacht houden. In ettelijke apotheken vindt men een Lycium adulteratum welke gemaakt wordt uit de besjes van liguster, de kamperfoelie, meidoorn en slee’ .

Rhamnus saxtatiles.

Naam.

Dodonaeus; ‘Dit stekelig of doornachtig gewas heet in het Grieks Pyxacantha en daarnaar zou het in het Latijn Buxea spina, dat is doornachtige buksboom of buksboomachtige doren, mogen heten. Men noemt het ook wel Lycium naar het voor vermelde sap dat daaruit gekookt wordt’ heeft Linnaeus deze plant de naam Lycium gegeven omdat hij dacht aan de bij Dioscorides met Lykion aangeduide doornige struik. Het woord stamt van het Griekse Lykion, een naam van een plant die afkomstig was uit Lycië, Klein Azië. Franse lyciet.

Gebruik.

Herbarijs; En het sap heet Lycium. Men zegt dat het heet is in de eerste graad en droog in de andere. En men perst het sap uit de wedewinden en men laat het drogen en men brengt het uit andere landen in de kruidenierswinkels. Het zuivert sproeten in het aanzicht en puisten in de mond en tandvlees en verheldert de ogen. (2) En is goed tegen druppels en volheid en lopende ogen. En in de oren gedruppeld trekt de nieuwheid uit de oren. En zo doet ze ook de vochtvermengingen die in de baarmoeder vloeien en verdroogt, ja in vulva gedaan. En verdrijft de wormen in het lichaam, ja gedronken of met klysma’s genomen. En verdrijft verbrande vochtvermenging. En heelt wonden in de darmen die de vochtvermenging snijden. Dioscorides zegt dat het verse sap meer kracht heeft dan het droge. En als men Lycium in de ogen werpt zal men het in zalven doen’.


ein gummi also genant

ccxlvii Capi

Lacta latine·grece anchusa·arabice Aec·

(Pandecta capitulo secundo steet geschriben das dÿses seÿ eine gummÿ gÿenset dem môτe mitt disez gummÿ ferbet mann das tůche rote·(Serapio in dem bůche aggregatoτis in dem capitel Aec spτichet das disser båuz wachsen vil in arabien·das gummy darvon ist genant lacca·Dises geleichet an der gestallt dem mirre und auch an dem gerauche. Paulus lacca ist heiþ und truckner natur·

(Avicenna lacca ist fast nücze pleureticis das ist ein geschwere umb die bτust des eingenommen mitt einem sÿroppel von ÿsop gemachet·Des geleichen asmaticis das ist dÿe fast keichen also genüczet·(Lacca thůt auffe alle verstopffunge der lebern unnd des milczes des eingenommen mit eÿern·Auch also genüczt benÿmmet es die wassersucht·[277]

Een gom alzo genaamd.

247ste kapittel.

)1’ Lacta Latijn, lak. Grieks anchusa. Arabisch Aec. (Phytolacca esculenta)

Pandecta capitulo secundo staat geschreven dat dit is een gom grenzend de (3) zee en met deze gom verft men de doeken (2) rood. (Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel aec spreekt dat dezer boom groeit veel in Arabië, de gom daarvan is genaamd lacca. Dit lijkt aan de gestalte de mirre en ook aan de reuk. Paulus, lacca is hete en droge natuur.

Avicenna, lacca is erg nuttig pleuritis, dat is een zweer om de borst, dat ingenomen met een siroop van hysop gemaakt. Desgelijks astmatici, dat is die erg kuchen, alzo genuttigd. Lacca doet open alle verstoppingen van de lever en de milt, dat ingenomen met eieren. Ook alzo genuttigd beneemt het de waterziekte. [277]

Vorm.

Elliptische bladeren aan een weinig vertakte stengel. Dit is een wat houtige struikachtige eenjarige en meestal een opgaand kruid met dikke en glanzende stengels. Witgroene bloemen verschijnen in trossen. Opvallend zijn de donkere kralen die om de stengels verschijnen, de trossen blijven bij deze soort omhoog staan. Vogels eten de bessen waardoor de plant verwildert voorkomt. Het kruid wordt gecultiveerd vanwege de eetbare bladeren. (3) Dodonaeus; ‘Om de Lacca te beschrijven zullen we hier verhalen hetgeen dat Garcias ab Horto en Christophorus a Costa daarvan vermaand hebben want ze tonen met vele redenen aan dat het geen harsachtig of gomachtig ding is, maar veel eerder een soort van was, honig of manna en daarom geen gelijkenis met het Cancanum van Dioscorides heeft. Sommige zeggen dat in het land Pegu de rivieren soms overlopen en wederom aflopen veel slijk op het land laten en dat de inwoners van dat land vele stokjes in dat slijk werpen daar zeer grote mieren op groeien of verzamelen of daarop komen gevlogen en daar een vochtigheid uit zichzelf laten die de Lacca is. Andere zeggen dat in het voor vermelde land een boom groeit met bladeren bijna als pruimbladeren aan wiens takjes grote mieren deze lak bewerken en verzamelen omdat ze die stof daarvan uit de boom zelf trekken of zuigen. Daarna worden die takken in de schaduw gedroogd totdat ze uitvallen en de lak alleen laten die dan op kleine pijpjes lijkt, dan vaak blijven de stokjes daaraan. Ze houden voor de beste daar geen hout meer bij is en daarna diegene die aan de stokjes hangt, maar de slechtste is diegene die men smelten moet of tot poeder brengen omdat er veel aarde bij gemengd is. Men vindt bij de lak ook soms enige vleugels van deze mieren.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Lobel noemt deze Lacca in het Latijn Lacea Arabum & officinarum en Cancamon Dioscorides. Hier te lande heet het Lacca en lacke’.

De Griekse naam Anchusa slaat ook op een verfstof leverende plant.

Phytolacca is een hybridenaam. De naam stamt van het Griekse φυτών, phyton: een plant, en van het Franse lac of Italiaans lacca, of van het Arabische lakk: en is een verwijzing naar de rode bessen met lakrood sap.

Oosterse karmozijnbes, Duitse Asiatische Kermesbeere en Scharlachbeere, Franse teinturier, phytolaque d'orient, laque of phytolaque, Engelse kermesberry. Kermes is een schildluis die op de eik leeft een purperrode stof levert, gelijk als de bessen van deze plant.

Gebruik.

(2) Dodonaeus; ‘‘Lacca gekauwd geeft een zeer mooie rode verf van zich en zo plag men de beste Lacca te kiezen. En de inwoners van Indien plegen het tot poeder te brengen en daarna te smelten en doen er enige verf bij die ze begeren, te weten geel, zwart, groen of rood en maken er lange rollen van zulks als men in deze landen gebruikt om de brieven mee te zegelen. Of ze maken er grote klonters van voor de timmerlieden, schrijnwerkers of draaiers want ze plegen bij hun werk een dikke stok van deze Lacca te houden die door de hitte van het draaien smelt en het hout een mooie rode kleur geeft. De goudsmeden en zilversmeden doen deze lak ook bij hun zilveren of gouden kroezen, bekers en andere werken die ze versieren of met enige verf vullen willen.

De lak die hier te lande gebracht wordt en aan de stokjes vasthoudt en hoe hard en dor die is het geeft nochtans een bloedig sap van zich. Ja sommige zeggen dat men met die gestoten en met oude plas vermengt de leren en vellen aan de ene zijde rood verven kan.

Het schijnt dat niemand van alle oude Grieken deze lak gekend heeft want het is een Indiaanse droge die in Arabië niet te vinden is dan als het daar van Indien gebracht wordt wat ver is van dat het in Arabië groeien zou.’


ein hase ccxlviii Capi

Lepus latine·grece leges·arabice arnaben·

(Der meÿster almansoτ spτichtt das under allen thieren kein fleische alþ vil melancolÿ mache als hasen fleisch·(Das hÿrn vo dem hasen gebτotten und geessen benÿmmet das zÿttern am leib als dan gar dicke geschicht nach eÿner krangckheit·(Itez die gallen der hasen benemen vergiftt dÿe mitt eþsig eingenomen·

(Item mercz hasen also lebendig gebτant zů bulber dÿenet faste wol für den stein das ein genomen mit wein. Mit dem hasen hÿrn der jungen kinde wenglin geschmieret machet leichtliche und on schmerzen zene wachsen·(Item von disem thiere lese Pandecta das·lvj·capitel findest du sein tugent·

(1) Een haas. 248ste kapittel.

Lepus Latijn. Grieks leges. Arabisch arnaben. (Lepus europaeus)

De meester Almansor spreekt dat onder alle dieren geen vlees zo veel (2) melancholie maakt als hazenvlees. De hersens van de haas gebraden en gegeten beneemt dat sidderen aan het lijf zoals dan erg vaak geschiedt na een ziekte. Item, de gal van de haas beneemt vergif, die met azijn ingenomen.

Item, merk hazen alzo levend gebrand tot poeder dient erg goed voor de steen, dat ingenomen met wijn. Met de hazenhersens de jonge kinderen hun wang gesmeerd maakt gemakkelijk en zonder smarten tanden groeien. Item, van dit dier lees Pandecta dat 56ste kapittel vindt u zijn deugd.

Vorm.

De haas heeft grote uitpuilende ogen ontvangen om zowel de minste onraad van achteren als van voren te kunnen bemerken. Want weerloos en ongewapend zijnde bestaat zijn behoud uit de vlucht.

Een klein hoofd die het uitzicht begunstigt, een vermogen om met geheel of half geloken ogen te kunnen slapen en daardoor in staat is om mogelijk eerder wakker te worden.

Vreesachtig en zwak van gezicht zijnde maar is met grote oren uitgerust om veel geluid te kunnen vangen. De oren van dit beest zijn als engelenvleugels, scheepszeilen of roeiriemen die haar op de vlucht helpen. Oren die zeer beweegbaar en scherp van gehoor zijn die opgestoken worden als het dier moet luisteren maar plat neervallen als het zeer snel moet lopen.

Naam.

De haas heet in midden-Nederlands hase, vergelijk oud-Hoogduits haso, nu Hase, dit woord komt voor naast een vorm met een r in, in oud-Engels hara, nu hare. Daarnaast staat oud-Hoogduits hasan, ‘grijs/grauw’, vergelijk Latijn canus, ‘grijs’, de haas is zo naar zijn kleur genoemd.

Gebruik.

Maerlant; ‘Lepus is de naam van de haas. Zijn vlees is voor vele lieden geschikt. Zeer blode is het in de vlucht. Op de dag eet hij zelden door die angst. De wezel gaat met hem spelen, maar als die hem bij zijn keel komt bijten ze hen moorddadig dood. De hazenlong, zoals men zegt, is goed om op de ogen te leggen. Tegen menige zaken die aan de voet is gedaan, wrijf die longen stuk dan geneest al zijn wee. Leb dat men vindt in zijn maag stelpt het lichaam van zijn plaag, het mag ook lang goed zijn hem die van vochtige nature zijn. Zijn vlees is goed en gezond’. De longen van de hazen zijn goed voor de ogen als je die op de ogen legt. Als je dit wrijft of stoot en het vochtig maakt dan verminderen ze de moede voeten die je daarmee zalft. Het stremsel van de hazenmaag zuivert het lichaam van ziekten.

Maerlant; ‘Aesculapius die zegt dat het hazenhart vers aan de mensenhals gehangen de vierdaagse malariakoorts laat vergaan en verpleegt diegenen die vallen. Noch spreekt men van zijn gal dat zo blinde ogen helder maakt. Zijn hart droog, dat is waar, en gelijk verpoederd is goed tegen de blaassteen, zo is ook met warm water zijn bloed. Zijn baarmoeder gedroogd is goed want het laat knaapjes ontvangen, gepoederd en gelijk gemengd, zo is het beschreven waar ik het vond’.

De gal heeft voor oogziekten steeds een rol gespeeld waarbij de genezing van Tobias wel de oorsprong zal zijn geweest.

Herbarius in Dyetsche; ‘Lepus is een hase waarvan men zegt dat er twee soorten zijn die onderscheiden worden als mannelijk en vrouwelijk. Er hebben veel mensen zoals Plinius gemeend dat de hazen winnen en drachtig worden zonder er mannetjes bij te doen. Hazen zijn dieren die zo drachtig zijn dat als de een geboren wordt terstond de ander ontvangen wordt en daarom is het als het jong een oorbaar dier om te eten.

De wrongel van de haas is goed tegen venijn, het stopt ook de loop.

Hoe ouder de wrongel is, hoe het beter is. Hazenbloed verzacht de pijn van de ogen volgens Gillebertus Anglicus’.

(2) De hazen zijn een zinnebeeld van de zotten en lafhartige, ze verschieten van het ritselen van een blad en lopen voor hun eigen schaduw. Hierom wordt iemand een hazenkop genoemd die zeer bang is en niet tegen zijn eigen vijand durft op te staan.

Het is meester Cuwaert (couard of coward: lafaard)

Ovidius, vertaling van Vondel:

Maar dat nog slechter luidt, oorlogs befaamde

Gij koos het hazepad. Ik zag het zelf, en schaamde

Mij uwenthalven, toen gij hem den rugge boodt’.

De haas is vreesachtig en vecht niet, het is de angsthaas.

wilde klee ccxlix capi

Melilotum latine vel coτona regia·arabice alilelmelike vel alcheli alameth vel achililmelich·

(In dem bůch circa instans beschreÿben uns die meister und spτechen das melilotum seÿ heiþ und trucken an dem ersten grade·

(Item melilotum ist ein kraut und steet einer künigs kron geleich·und ist auch genennet in latein coτona regia·Den samenn sol man behalten in den schalen·des weret dτeü jare unverserett an seiner natur·den samen bτauchet man in der erczneÿ mit dem schalen·wan der same ist kleine also das man jn nitt wol kan nüczen on dÿe schalen·(Der same hatt die tugent dz er fast wol stercket wan er hat ein wol riechenden gerauche an jmme·

(Der same gesoten in wein und den getrüncken treibet auþ denn dårmen die winde·und ist auch gůt den verstopten nÿeren und thůt auff der blasen verstopffung·[278] (Den samen in einer bτŭe oder in der kost machet die wol riechen und machet gůt zene·

(Der meister Avicenna in seinem andern bůch in dem capitel melilotum beschreÿbet uns und spτicht das disses gůt sey den heissen gesweren und die do verhårtet sinde ein pflaster darüber gelegett·also gemacht·Nymme des sames von der wilden klee unnd sieben gezÿde samen das ist fenu grecum leÿnsamen ÿegkliches geleich vil und müsche darunder eies dottern und mach darauþ ein pflaster·(Diþ pflaster ist auch gůt den gesweren in den oτen aufwendig darauff geleget·(Auch ist es gůt emoτroidibus das ist ein flüþ in dem afftern und auch dem geschwern des gemechtes an wôlichen enden das wåre darauffe geleget·(Der meister wilhelmus in seiner cÿroτgi bτauchett auch wildec klee zů heissen geschweren und auch sunderlichen czů disen obgeschτiben gebτesten die Avicenna uns beschτiben hatt·

(Diascoτides spτichet wôlicher die hende mic dem safft von wilde klee schmieret der mag darjnne tragen ein glŭenden eÿsen on schaden·(Auch spτichet er das dÿsser samen aller beste seÿ zů fisteln und zů dem krebs und zů dem feÿgblatern·(Item wein darjnne gesotten ist wilde klee und eppich mitt zucker süþ gemachet iste gůt wider bestopffung der nÿeren und der blasen·

(1) wilde klaver, 249ste kapittel.

Melilotum Latijn vel corona regia. Arabisch alilelmelike vel alcheli alameth vel achililmelich. (Melilotus officinalis)

In het boek Circa instans beschrijven ons die meesters en spreken dat Melilotus is heet en droog aan de eerste graad.

Item, Melilotus is een kruid en staat een koningskroon gelijk en is ook genoemd in Latijn corona regia. (6) De zaden zal men behouden in de schaal, dat blijft drie jaar onveranderd aan zijn natuur, de zaden gebruikt men in de artsenij met de schalen, want het zaad is klein alzo dat men het niet goed kan nuttigen zonder de schalen. Het zaad heeft de deugd dat het erg goed versterkt want het heeft een goed ruikende reuk aan zich.

(2) Het zaad gekookt in wijn en dan gedronken drijft uit de darmen de winden en is ook goed de verstopte nieren en doet open de blaas verstopping. (6) [278] De zaden in een brei of in de kost maakt die goed ruikend en maakt goede tanden.

De meester Avicenna in zijn andere boek in het kapittel Melilotus beschrijft ons en spreekt dat dit goed is de hete zweren en die er verhard zijn, een pleister daarover gelegd alzo gemaakt: Neem van het zaad van de wilde klaver en zevengetijden zaden, dat is foenum graecum, lijnzaden, van elk gelijk veel, en meng daaronder eierendooiers en maak daaruit een pleister. Deze pleister is ook goed de zweren in de oren uitwendig daarop gelegd. (3) Ook is het goed hemorride, dat is een vloed in het achterste en ook de zweer van het geslacht aan welke einden dat het is, daarop gelegd. (4)De meester Wilhelmus in zijn chirurgie gebruikt ook wilde klaver tegen hete zweren en ook vooral tot deze opgeschreven gebreken die Avicenna ons beschreven heeft.

(5) Dioscorides spreekt; wie de handen met het sap van wilde klaver smeert die mag daarin dragen een gloeiend ijzer zonder schade. Ook spreekt hij dat deze zaden allerbest zijn tot etterwonden en tot de kanker en tot de aambeien. Item, wijn daarin gekookt is honingklaver en selderij met suiker zoet gemaakt is goed tegen verstopping van de nieren en de blaas.

Naar de goede geur zou het gaan om Melilotus. Lobel noemt de hoornklaver Melilotus coronata. De kapittels van allen stemmen allen overeen.

Vorm, Melilotus officinalis

Honingklaver heeft kruidachtige, opgaande en vertakte stengels die een kleine meter hoog worden. De drietallige bladeren zijn langwerpig en getand. Kleine, wit/gele bloemen komen overdadig voor in juni tot augustus. Dit is een zeer goede bijenplant.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘De eerste soort van deze kruiden is tegenwoordig in de apotheken met de naam Melilotus het beste bekend en is van andere Trifolium odoratum, dat is welriekende klaver genoemd en van sommige Trifolium equinum en Trifolium caballinum als of men paardklaver of rosklaver zei, dan de Hoogduitsers noemen het in hun taal Grosser Steinklee, dat is in het Nederduits grote steenklaver en ook wel Baren-Klee, dat is Trifolium ursinum of berenklaver en van de Romeinen en Florence tribolo, als Matthiolus schrijft. Fuchius noemt het Saxifraga lutea, dat is gele steenbreek en andere hebben het liever Melilotus Germanica, dat is Duitse melilote of Melilotus Officinarum te noemen. De Engelse noemen het common melilot en sommige in onze taal malloote of wilde claveren, in het Latijn Melilotus lutea & alba Avicennae’.

Melilotus is afgeleid van Grieks meli, ‘honing’. Ook het Latijnse mel betekent ‘honig’. De naam lotus werd veel gegeven aan mooi bloeiende planten. Trifolium is klaver.

Akkerhonigklaver of melote, Duitse gemeine Steinklee.

Platearius; ‘Herba est cuius semen alio nomine appellatur corona regia, quia formatur ad modum semicirculi’.

Gebruik.

Dodonaeus; ‘De eerste van deze drie kruiden is merkelijk tezamen trekkend en stoppend van krachten omdat van zijn eigen aard het koud en droog is en daarom zo mag men het van buiten en van binnen het lichaam gebruiken tot alle ziekten en gebreken die verkoeling en verdroging behoeven.

Men gebruikt deze, zegt Lobel, om de materie te verteren en stof van de verhitte darmen in de ongestadige of ongeregelde derde malariakoortsen en leggen die in olie en bestrijken daarmee de buik wat ook voor de ogen zeer goed is. De Franse apothekers gebruiken het meestal alzo vrij als de echte melilote.

(6) Het zaad van de melilote van Ysaac wordt best bewaard in zijn schalen of schillen en het blijft drie jaren onverteerd en wordt ook met zijn buisten of schillen gebruikt want het is zo klein dat men het alleen zeer slecht zou kunnen gebruiken. Dit zaad is zeer welriekend en versterkend van kracht. (2) De wijn daar het in gekookt is gedronken drijft de kwade winden uit de darmen en is goed tot de verstopte nieren en opent ook de verstopping van de blaas. (4) Hetzelfde zaad in een soepje of spijs gedaan maakt die welriekend en maakt de tanden vast en bewaart ze van verrotting. Hetzelfde zaad is goed tot de lopende gaten en kanker.

(3) Een pleister van melilote van buiten op de oren gelegd geneest de zweren die binnen in de oren komen en die is ook goed tot de loop van de aambeien of de vergulde aderen, zoals de veldscheerders die noemen, en tot de zweren van het geslacht en daarvan zou de naam Trifolium haemorrhoïdale, dat is speenklaver, mogen komen.

(4) Sommige gebruiken de melilote ook in de hete zweren. Ze is goed om de pijn van de leden het ganse lichaam door te genezen.

(5) Andere durven schrijven dat als ze de handen met het sap van melilote bestreken men er een gloeiend ijzer in mag dragen zonder die te verbranden, wat nochtans eerder belachelijk dan geloofwaardig is’.

Herbarijs;’ Mellilotum, dat is millilote en is heet en droog in de eerste graad. En dit kruid groeit op het veld en ruikt goed als het bloeit. En dit kruid doet men in medicijnen. (6) En het sap in spijzen gedaan laat de spijzen goed ruiken’.

Herbarius in Dyetsche; ‘Mallote, Melilotus of Corona regia is heet en droog in de eerste graad. In haar is weinig zuurheid (dat is een bedwingende macht met veranderingen). (4) Daarom verteert het en verandert het de overvloedigheid, verfijnt, versterkt en verzacht de pijn als je het zo neemt: ‘Neem de bloemen van mallote, gele violenbloemen en heemstbladeren, meng het met meel van lijnzaad, met meel van fenegriek, met papaverzaad en met boter en maak er een pleister van’. Deze pleister leg je op hete blaren wat hun pijn verzacht. Hetzelfde vermurwt ook en verandert harde blaren. Hetzelfde is ook goed tegen de hardheid van de lever, van de milt en tegen de scherpheid van de borst en de longen als je het op de borst aan de buitenkant er op legt.

Tegen blaren of oorpijn: ‘Neem het sap van mallote bloemen of olie van mallote, dit druppel je in de oren’.

Tegen hoofdpijn: ‘Neem mallote bloemen, alsem en majoraan, kook het tezamen in water en met dat water begiet of bestrijk je het hoofd want het geneest hoofdpijn’.

(3) Tegen blaren in de aars en ballen: ‘Neem de bloemen van mallote, het meel van fenegriek en tarwezemelen, kook dit in azijn en leg het er op, want het helpt zeer’, Avicenna in hetzelfde kapittel.

(2) Mallote heeft vanwege haar goede geur de kracht om te versterken en is diuretica (dat is dat het laat plassen) vanwege haar subtiele vorm, daarom versterkt de wijn waar mallote in gekookt is de vertering, het verandert de winden en opent de verstopping van de nieren en van de blaas. Het zaad dat in sap en eten gemengd is, is tegen hetzelfde goed en geeft het eten een goede geur en smaak.

Als je sap van mallote met sap van stinkende gouwe en wat Spaans groen mengt is dat goed tegen kanker, tegen lopende gaten en tegen aambeien.

Als je de geur van mallote van onderen ontvangt laat het de stonden komen en de vrucht sterven.

muterkraut ccl Ca

Melissa vel citraria latine·grece mellisophilos vel mellisophilüm·arabice bedarunge vel cirumgemill vel marolmabo·

(In dem bůch circa instans beschreÿben uns die meister und spτechen das melissa seÿ heiþ und trucken an dem andern grade·Diþs kraut ist gůt grŭn und auch dürre in d erczneÿ·Man mag es dôτren an d sunnen und darnach hencken in den schadten·diþ krautt weret unverseret sechs jare·

Dises kraut hat tugent zů krefftigen als dan spτichet der meyster avicenna in dem bůch genantt zů latein d viribus coτdis·und sprichet auch dz diþ krautt stercke [279] dz hercze·(Item in dem bůch circa instans beschτeiben uns auch die meister dz dises kraut geleiche an siener krafft d meÿron und dienet zů alle gebτesten darzů man nüczet meyron·sund dises kraut mer krafft in jm hat gesoten wann also machet es widerumb kommen menstruum dz lange zeit auþ beliben ist und reÿniget die můter und bτinget krafft den frawen zů gebeeren. (Melissa gesoten in wein ist fast gůt für groþ onmåchtte·die do kommet von kelte·als dyck und manig male sich begibt mitt den frawen·(Der meister Serapio spτicht·dz die bleter von melissa mit wein getruncken benÿmmt die vergifftigen bÿþs und heÿlet die zůhandt·und ist sunderlichen gůt den die do gebyssen werdent von einem tobenden hunde·(Der meister Jsaac spτicht·wôllcher auch můter kraut ÿsset fastend·dam erwôτmet es den magen d erkaltet ist und machet wol deüwen·(Plinius spτicht·das melissa gůt sej den frawen den jr můter wŭlet und auffstosset an das hercze·davon getruncken·(Weer do nymmet dτeü bleter von melissa und leget die aller ôberst des haubtes·dem ziehend sÿ auþ vil süchte·und machen ein leicht haubte·(Serapio·die bleter mit salcze genüczet und die geessen benemen das keÿchen genant asma·und machet ein reümige bτust·

(Můter kraut machet deüwen grobe kost·

Citroenkruid, 250ste kapittel.

Melissa vel citraria Latijn. Grieks mellisophilos vel mellisophilüm. Arabisch bedarunge vel cirumgemill vel marolmabo. (Melissa officinalis)

In het boek Circa instans beschrijven ons de meesters en spreken dat Melissa is heet en droog aan de andere graad. (2) Dit kruid is goed groen en ook droog in de artsenij. Men mag het drogen aan de zon en daarna hangen in de schaduw, dit kruidt blijft onveranderd zes jaar.

Dit kruid heeft deugd te versterken zoals dan spreekt de meester Avicenna in het boek genaamd in Latijn de viribus cordis en spreekt ook dat dit kruid (4) versterkt [279] het hart. (3) Item, in het boek Circa instans beschrijven ons ook de meesters dat dit kruid lijkt aan zijn kracht de majoraan en dient tot alle gebreken daartoe man nuttigt majoraan, dan dat dit kruid meer kracht in zich heeft gekookt want alzo maakt het wederom komen menstruatie die lange tijd uitgebleven is en reinigt de baarmoeder en brengt kracht de vrouwen tot baren. Melissa gekookt in wijn is erg goed voor grote (4) onmachtigheid die je komt van koudheid zoals vele malen gebeurt met de vrouwen. (5) De meester Serapio spreekt dat de bladeren van Melissa met wijn gedronken beneemt de vergiftige beten en heelt die gelijk en is uitzonderlijk goed die er gebeten zijn door een dolle hond. De meester Isaac spreekt wie ook citroenkruid eet erg die verwarmt het de maag die verkouden is en maakt goed verduwen. (3) Plinius spreekt dat Melissa goed is de vrouwen die hun baarmoeder woelt en opstoot aan het hart, daarvan gedronken. Wie er neemt drie bladeren van Melissa en legt die op het allerhoogste van het hoofd, die trekt het uit veel ziektes en maakt een licht hoofd. Serapio, de bladeren met zout genuttigd en die gegeten benemen dat (6) kuchen genaamd astma en maakt een ruime borst.

Citroenkruid kruid maakt verduwen grove kost.

Vorm.

Eironde bladeren met hartvormige voet, gekarteld en lang gesteeld, tegenstandig. Afstaande stengels zijn vertakt en wat behaard, sterk vertakt. Wit tot licht/lila bloemen staan in okselstandige en naar 1 zijde gekeerde schijnkransen, 1-1.5cm lang in juli/augustus.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Melisse wordt dit kruid in meest alle talen genoemd, in het Grieks Melissophyllon en Meliphyllon of ook Meliteia, Plinius noemt het Melitis, in het Latijn noemt men het Melissophyllum, Apiastrum en Citrago. Voorts heeft ze haar naam gekregen van de bijen omdat ze voor die zo aangenaam is want de bijen worden in het Grieks Melittae en Melissae genoemd en in het Latijn Apes, daarom heet dit kruid ook soms in het Latijn Apiastrum. In de apotheken heet het Melissa, in het Hoogduits Melissenkraut, in het Nederduits melisse.

Melissa is Grieks voor een honingbij. Het is de naam van een nimf in de Griekse mythologie die de jonge Zeus zou hebben opgevoed.

Citroenmelisse, Duits Citronenmelisse, Zitronenkraut.

Frauenkraut en Mutterkraut, zou bij de baarmoeder helpen en is een gebruik dat op Dioscorides teruggaat die het als gynakologisch middel opvoert.

Dodonaeus; ‘Sommige hebben voor melisse een kruid aangezien dat Wantzenkraut in het Hoogduits en ook Mutterkraut genoemd wordt wat op de dovenetels meer lijkt dan de echte melisse en daarom zullen we daarvan spreken als we de netels zullen beschrijven’.

Gebruik.

Sinds de oudste tijden is de melisse als artsenijmiddel gebruikt. Gerard meldt later dat het de wonden tezamen gloeit en dat smiths bawme of carpenters bawme goed is om groene wonden te genezen die ontstaan zijn door ijzer. Ook dat het kruid goed is tegen de beten van venijnige beesten. Als de mond gespoeld wordt met een aftreksel ervan is het goed voor hen die slecht kunnen ademhalen.

Melissa werkt zacht en lieflijk op de maag en hart en geeft daardoor lieflijke dromen, maakt de mens zacht van gemoed. Het versterkt de geest en verdrijft melancholie. De bekende karmelitergeest, melissegeest of melissenextract, Eau des Carmes, werd oorspronke­lijk door de karmelietenmonniken tegen onpasselijkheid, lichte flauwtes en verlammingen gebruikt. Paracelsus beval het aan voor een complete renovatie van de mens, een soort verjongingskuur. De renovatie werd vooral aanbevolen voor zwartkijkers.

Herbarius in Dyetsche; ‘Melisse of Melissa is heet en droog in de tweede graad. (2) Groen en droog is het van grote kracht, in de schaduw kan je het een jaar lang goed houden. Het heeft de kracht om te versterken, te verteren, te ontbinden en af te drogen, haar kracht is gelijk aan de kracht van majoraan.

(3) Om stonden te laten komen, om de baarmoeder te reinigen en te ontvangen of daartoe voor te bereiden: ‘Neem wijn die gezuiverd en met witte suiker gekookt is, waar melisse, bijvoet en water eerst in gekookt zijn’. Tegen hetzelfde: ‘Neem een spons, duw het in het kooksel van wijn waar melisse, Matricaria en bijvoet in gekookt zijn en doe het dik op de baarmoeder’. Ook voor hetzelfde: ‘Maak een pessarium of een suppoost met de vorige kruiden en met uiensap’. (4) Tegen het in onmacht gaan: ‘Neem wijn waar melisse, de schors van citroen en wat kaneel in gekookt zijn’, want het versterkt het hart zeer als Avicenna in het boek ‘de viribus cordis’ zegt, als de onmacht van koude zaken komt.

Om de harde blaren te rijpen kook je melisse en heemst in wijn en meng het met olie. Hetzelfde is ook goed tegen de hardheid van de lever en van de milt want het ontbindt en verteert. (5) Hetzelfde is ook goed tegen steken van de schorpioenen en de beten van de honden als je het als een pleister daarop legt.

Tegen tandpijn kauw je melisse met bertram in de mond. Tegen rodeloop met dysenterie of zonder neem regenwater voor het beste of ander water waar melisse en weegbreezaad in gekookt is.

(6) Tegen astma (dat is moeilijk ademen) : ‘Neem wijn met wat suiker, waar melisse, de wortel van Iris en zoethout in gekookt zijn’.

Tegen jicht in de handen en voeten” ‘Neem melisse, Primula veris (dat is herba paralisis) kruidvlier en heemst, meng het met olie van bevergeil of van kamillen en maak er een pleister van’. De kracht en eigenschap van melisse in het eten is om het hart te verblijden, het grove eten te verteren en om de verstoppingen van de hersens te openen en om de zwarte gal van verbrande vocht menging die daarvan komen te verdrijven of haar toeval en geschiedenis als in zorgen, angst etc. Pandecta in hetzelfde kapittel’.

müncz ccli Capitel

Menta latine·grece ediosmoi·arabice Nachama vel Dichanacha·

(In dem bůch genant pandecta in dem capitel menta beschτeiben uns die meister und spτechen·dz manger hand müncz seÿ·die ein ist zåm und wáchþt in den gårtten·dise hat einen gůten gerauch und die ist hÿcziger und stercker von natur·(Ein andere mÿncz und die ist wyld·und wåchþt in den wålden·und die ist zů latein genant mentastrum von d wir hernach in sunderheÿt ettwas schreÿben·Es ist auch ein anndere mÿncz die hat lange spycz bleteτ und heÿsset zů latein menta romana·Es ist auch ein and men (f·j·) [280] ta·die heýsset zů latein menta aquatica·auch heÿssen etlich meister mentam aquaticam simbτium·oder balsamita·Es ist auch ein ander menta die hat keinen gerauch·und ist zů latein genantt calamentum·(Der meister Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel dichanacha idest menta beschτeÿbet uns und spτichet·das die zåm müncz seÿ grŭn summer und wÿnter·Auch ist zewissen das in diser figur dτeü kreütter steen·und alle menta genantt sind·und haben beynahe ein natur·und darumb werden sÿ gebτauchet eins geleÿch dem anderen·(Der meister Paulus spτicht·das menta und sunderlichen die zåm sey heýþ und trucken an dem dτiten grad·etlich spτechen an dem andern grad·Und dises kraut bτauchet man in d erczeneý mer denn die andern·und ist auch gůt grŭn und dürτe·(Der meister Avicenna beschτeibet uns und spricht·das menta seÿ heÿþs und trucken an dem andern grad·des geleychen beschτeÿbend uns die meister in dem bůch genant circa instans·unnd das ist gar ein kleine undeτscheÿd mit dem meister Paulo·d do spτichet an dem dτitten grad·(Item·die meister spτechen gemeÿnigklich·das müncz und sunderlich die zåm·stercke den magen unnd mache wol deüwen·(Item menta genüczet ist fast gůtt für die spollwürm·des bulfers ein genommen mit milch·(Menta gesoten und domitt gebået das geschwollen gemåcht·benymmet die geschwulste behendigklich·(Menta gestossen und auff die hertten bτuste geleget do die milch jnnen verherttet ist·unnd auch das do geschwollen ist·waycht und benymmt die seer darinn. (Menta geessen waÿchet den bauch·(Menta alle tag genüczet der hat schône farbe unnd ist gesundt zů aller zeÿt·(Diascoτides spτicht·das der safft auch gar gůt seÿ getruncken mit eþsig den jhenen die do blůt speyen·(Item die stÿrn gestrÿchen mit dem safft benymmett auch das haubtwee·(Item den safft getruncken mit hônigwasser genannt mulsa·benymmet das sausen in den oτen·(Item müncze gesoten mit wein und den getruncken·benymmet den übel riechenden mund. Auch mag man dar under müschen eþsig und do den mundt mit wåschen·macht gůt zeen·(Also genüczet vertreÿbt die seere an der zungen die do kommet von hÿcze·(Item·Menta und rauten und auch zwybeln ÿegklichs geleÿch vil·und auch darzů gemüschet salcz·und dÿe zůsamen gestossen und darauff geleget wo die nater stÿchet od beÿsset·es hiffet on zweÿfel·

(Item·Menta mit hônige gestossen und auch gemüschet mit eþsig unnd gebunnden auff einen bÿþs eines tobenden hundes·hilffet·(Die frauwen die sich saumen an jrer sucht die sollend eþsen mÿncz·und darvon trÿncken·es bτinget jr feüchtigkeÿt·[281] (Item wer des moτgens nüchtern sein zeen wåschet mit müncze·dem vergeet der zeenschwere. (Item münczensafft mit hônig getemperiert·und an die augen gestrÿchen vertreÿbet die tunckelheÿt·(Menta getemperieret mitt eþsich·benymmet auch die flecken in den augen neben darumb gestrychen·(Item wôllicher do hette emoτroidas·dz ist ein fluþ des afftern·der streÿche des safftes darauff·er heÿlet den gebτesten zůhandt·(Der meister Avicenna in seinem anderen bůch in dem capitel menta beschreÿbet uns und spτicht·das menta stercke den magen·und mach auch jn gar warm·und benÿmmet auch daz ausstossen und dz bτechen·Unnd benÿmmet auch ÿctericiam·das ist die geelsucht·(Item für dises ÿeczund genennet stuck in disem capitel ist auch der sÿropel von müncz an dem besten genüczet·(Platearius. Der sÿopel bτinget auch gelusten den mannen unud auch den frawen.

(1) Munt, 251ste kapittel.

Mentha Latijn. Grieks ediosmoi. Arabisch Nachama vel Dichnacha. (Mentha species)

In het boek genaamd Pandecta in het kapittel Mentha beschrijven ons de meesters en spreken dat er vele soorten zijn, de ene is tam en groeit in de tuin en deze heeft een goede reuk en die is verhitten en versterken van natuur. Een andere munt en die is wild en groeit in de wouden en die is in Latijn genaamd Menthastrum waarvan we hierna apart wat schrijven. Er is ook een andere munt die heeft lange spitse bladeren en heet in Latijn Mentha romana. Er is ook een andere munt [280] die heet in Latijn Mentha aquatica, ook noemen ettelijke meesters die Mentha aquaticam simbrium of balsamita. Er is ook een andere Mentha die heeft geen reuk en is in Latijn genaamd calamentum. De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel dichanacha, id est Mentha, beschrijft ons en spreekt dat de tamme munt is groen zomer en winter. Ook is het te weten dat in deze figuur drie kruiden staan en alle Mentha genaamd zijn en hebben bijna een natuur en daarom worden ze gebruikt de ene gelijk de andere. De meester Paulus spreekt dat Mentha en vooral de tamme is heet en droog aan de derde graad, ettelijke spreken aan de andere graad. En dit kruid gebruikt men in de artsenij meer dan de anderen en is ook goed groen en droog. De meester Avicenna beschrijft ons en spreekt dat Mentha is heet en droog aan de andere graad, desgelijks beschrijven ons de meesters in het boek genaamd Circa instans en dat is erg klein onderscheid met de meester Paulus die spreekt aan de derde graad. (2) Item, de meesters spreken gewoonlijk dat munt en vooral de tamme versterkt de maag en maakt goed verduwen. Item. Mentha genuttigd is erg goed voor de spoelworm, dat poeder ingenomen met melk. Mentha gekookt en daarmee gebaad dat gezwollen geslacht beneemt dat gezwel behendig.(30 Mentha gestoten en op de harde borst gelegd daar de melk in verhard is en ook dat er gezwollen is weekt het en beneemt de pijn daarin. Mentha gegeten weekt de buik. Mentha elke dag genuttigd die heeft een mooie kleur en is en is gezond in alle tijd. Dioscorides spreekt dat het sap ook erg goed is gedronken met azijn diegenen die er bloed spuwen. Item, dat voorhoofd gestreken met het sap beneemt ook dat hoofdpijn. Item, het sap gedronken met honingwater genaamd mulsa beneemt dat suizen in de oren. Item, munt gekookt met wijn en dan gedronken beneemt de kwalijk ruikende mond. Ook mag men daaronder mengen azijn en daarmee de mond wassen, maakt goede tanden. Alzo genuttigd verdrijft het de pijn aan de tong die je komt van hitte. Item, Mentha en ruit en ook uien, van elk gelijk veel, en ook daartoe gemengd zout en die tezamen gestoten en daarop gelegd waar de (7) adder steekt of bijt, het helpt zonder twijfel.

Item, Mentha met honing gestoten en ook gemengd met azijn en gebonden op een beet van een dolle hond, het helpt. (4) De vrouwen die zich verzuimen aan hun ziekte die zullen eten munt en daarvan drinken, het brengt hun vochtigheid. (5) [281] Item, wie ‘s morgens nuchter zijn tanden wast met munt die vergaat de tandpijn. Item, muntsap met honing getemperd en aan de ogen gestreken verdrijft de donkerheid. Mentha getemperd met azijn beneemt ook de vlekken in de ogen, daarnaast daarom gestreken. Item, wie er heeft emorroidas, dat is een vloed van het achterste, die strijkt het sap daarop, het heelt dat gebrek gelijk. De meester Avicenna in zijn andere boek in het kapittel Mentha beschrijft ons en spreekt dat Mentha versterkt de maag en maakt ook hem erg warm en beneemt ook (6) dat uitstoten en dat braken. En beneemt ook icter, dat is de geelziekte. Item, voor dit net genoemde stuk in dit kapittel is ook de siroop van munt aan het beste genuttigd. Platearius. De siroop brengt ook lust de mannen en ook de vrouwen.

Vorm.

Vele soorten, vaak muntsoorten met vele namen. De Gart zegt dat er vele soorten zijn.

Strabo in de 9de eeuw; in zijn Hortulus;’Sed si quis vires, species et nomina Mentae

Ad plenum numerare potest, sciat ille

Aut quot Erythraeo volitent in gurgite pisces’. ‘Doch als iemand de krachten, soorten en de namen van de munt volledig wil opsommen, dan kan hij evengoed het getal vissen aangeven die rondzwemmen in de Eritrese zee’.

Herbarius in Dyetsche; ‘Van munt zijn er vele soorten zoals domestica of hortulana die in de hoven groeit, die verwarmt middelmatig en versterkt. De andere is sylvestris die in het wild groeit en heet metastrum, sommige noemen het heilige van het huis en die heeft meer kracht om te verwarmen.

De Gart; ‘de ene is tam en groeit in de tuin en deze heeft een goede reuk en die is verhitten en versterken van natuur. (d) Een andere munt en die is wild en groeit in de wouden en die is in Latijn genaamd Menthastrum waarvan we hierna apart wat schrijven. (e ) Er is ook een andere munt die heeft lange spitse bladeren en heet in Latijn Mentha romana. (c )Er is ook een andere munt die heet in Latijn Mentha aquatica, ook noemen ettelijke meesters die Mentha aquaticam simbrium of balsamita. (f) Er is ook een andere Mentha die heeft geen reuk. De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel dichanacha, id est Mentha, beschrijft ons en spreekt dat de tamme munt is groen zomer en winter’.

(a) De domestica of geteelde zou Mentha aquatica var. crispa zijn, die heet Gartenminze en Hausminze.

(b) Mentha sylvestris; van het bos heet nu Mentha longifolia, vroeger M. sylvestris, heeft vele subspecies.

(c ) Mentha aquatica. Heet nog zo. Dodonaeus; ‘Dit kruid wordt in het Grieks Sisymbrion genoemd, in het Latijn Sisymbrium, in het Hoogduits Wasser muntz, in het Frans menthe sauvage. Deze munt die in dit kapittel beschreven is, is meestal bekend met de naam van watermunt’.

In Capitulare Caroli Magni komt sisimbrium voor, naast menta en mentastrum. Hildegard von Bingen spreekt van Bachmyntza, die Bachminze. Theophrastus zegt in zijn Historia plantarum dat sisimbrium verandert in mintha, indien dat niet door cultuur verhinderd wordt. Het teruggaan van de cultuurvorm in de wild groeiende vorm wordt ook door de Romeinse schrijvers bericht zoals Plinius en Columnella. Dat is wel de verandering van de gekroesde vorm naar zijn oorspronkelijke plant.

Watermunt, broekmint en plassenmint, Duitse Wasser-Minze, Brunminze, Balsaminte of Balsanite in midden Hoogduits.

(d) Mentha suaveolens; Dodonaeus; ‘‘De vijfde soort noemt Dioscorides Hedyosmos agrios, dat is wilde munt, in het Latijn Mentha silvestris, anders zo noemt men het Menthastrum naar het zeggen van Plinius, de apothekers noemen het Alba mentha of witte munt, de Hoogduitsers Wilde Muntz, de Italianen Mentha salvatica, de Spanjaarden mentastro, de Engelsen horse mynte, de Bohemers plana mata. Men mag het witte wilde munt noemen’.

Witte munt, Duits Apfelminze, Wohlriechende Minze en Engelse round leaved mint, apple mint, woolly mint, Frans menthe odorante, menthe à feuilles rondes, baume sauvage.

(e ) Mentha romana. Dodonaeus over Mentha spicata;’ ‘Deze mag in het Nederduits smalle munt genoemd worden, sommige noemen het in het Latijn Mentha Sarracenia, Mentha Romana, Mentha angustifolia, Salvia Romana of Herba Sanctae Mariae, in het Hoogduits Balsam Muntz, Unser Frauwen Muntz, Spitzer Muntz en Spitzer Balsam’.

Aarmunt, groene munt, Duits Grüne Minze, Wald-Minze, Grüne Rossminze, Speer-Minze, Römische Minze, Ähren-Minze, Engels spearmint, Frans menthe verte.

(f) Mogelijk akkermunt. Mentha arvensis. Dodonaeus; ‘‘We noemen dit kruid in het Nederlands wilde paleye en ook wilde munt. Het is zonder twijfel een soort van Calamintha. Dioscorides zegt dat het Glechon agria genoemd is, in het Latijn Pulegium silvestre of meest Nepeta, hoewel dat de apothekers een ander Nepeta kennen. Apuleius in zijn 94ste kapittel zegt dat Minthe agria in het Italiaanse (g) Nepeta in zijn tijden plag genoemd te zijn, dan nu noemen ze dat in Italië nipotella, in het Hoogduits noemt men het Wilder Poley, in het Frans poulliot sauvage, in het Spaans nevada of neveda, in het Behems Marulka Polnii’.

Wilder Polei bij Fuchs, Ackernept bij Bock. Akkermunt en Acker-Minze, Minza minor bij Hildegard. Korneminte, Engelse corn mint of field mint, munte.

(g) Nepeta is wat verwarrend omdat die aan verschillende muntsoorten werd gegeven. Ook Platearius gebruikt de benaming; ‘Calementum est autem herba que alio nomine quibusdam nepita dicitur’. De namen lopen door elkaar. Dan zijn er nog verschillende Calamintha soorten die ook munt heten zoals Clinopodium calamintha.

Naam.

Dodonaeus; ‘Munt of ment is in het Grieks Hedyosmos en ook Minthe genoemd. En, als Plinius in het 8ste kapittel van zijn 19de boek betuigt, is de naam van dit kruid veranderd geweest omdat het zo goed en lieflijk van reuk is, want de munt heette tevoren in het Grieks Mintha en daarvan is de naam bij de Latijnen gekomen (te weten Mentha) maar ze hebben die liever Hedyosmos genoemd al of men zoet of lieflijk van reuk zei, want het woord Hedys betekent zoet en lieflijk en Osmos is zoveel te zeggen als reuk. De munten (naar het zeggen van Lobel) zijn geenszins in het Latijn Mentha genoemd geweest omdat ze de geest zouden verslaan, gemerkt dat ze eerder de geest verheugen door hun reuk waarom dat ze in het Grieks Hediosmos genoemd zijn, hoewel Plinius van een andere mening is, noch ook vanwege de reuk is die naam gegeven die altijd niet lieflijk is als Galenus ook aangemerkt heeft of om het tegendeel er van, maar schijnt eerder in het Grieks Mintha genoemd te zijn of Minthos (als Theophrastus schrijft) omdat ze harig zijn, want Minthos betekent een harigheid of schimmelharigheid die vrijwel op alle vochtige en rottende dingen die open staan in de lucht gewoonlijk komt zoals men mag zien op sappen of aftreksels van kruiden die men wat tijd bewaard heeft en andere diergelijke dingen wat niet ongelijk is van die bruine tere harigheid die men ziet aan de wilde munt, maar vooral aan de Calamentum waardoor die Calamintha genoemd is wat zoveel zegt als mooiere munt of harige munt.

De apothekers, de Italianen en Fransen houden de Latijnse naam mentha of menthe, dan de Spanjaards noemen het yerva buena en ortelana, de Hoogduitsers Munt, de Nederlanders munte, de Engelsen mynte, de Bohemers mata’.

Munt, Engels mint, Duits Munze of Minze en Frans menthe zijn woorden die afgeleid zijn van Mentha.

De schitterende nymp Mentha was de dochter van de rivier Cocytus en bemint door Hades, de god van de onderwereld. Persephone, jaloers, vertrapte haar en veranderde haar in een onaanzienlijk kruid dat langs de wateren groeit. Daar geniet ze de eeuwige bescherming van Hades. Hoewel ze nu veel van haar schoonheid en vorm verloor ontving de nimf een nieuwe charme, die van de geur, die zelfs die delen van haar lichaam overdekt die verborgen zijn in het rijk van haar koninklijke geliefde. Bij Grieken was dit een heilig kruid, men gaf de doden een bosje munt mee. Hades bezat een tempel aan de voet van de berg Menthe in Elis en zijn verkrachting van Minthe is waarschijnlijk afgeleid van het gebruik van munt tijdens begrafenisriten om de geur van verrotting tegen te gaan. Mentha wordt het ook genoemd van mens, ‘‘de ziel’, omdat deze plant het hart versterkt.

Gebruik.

Antiseptica van munt is een van de beste middelen, mentholkegels werden in ziekenkamers gebrand, vooral bij ademhalingsmoeilijkheden. In de 9de eeuw werden ze in de meeste kloostertuinen gekweekt als medisch middel, om tanden te witten, mondzweren te genezen, tegen de beet van dolle honden en wespensteken. Met zijn reuk verkwikt het de geest en geeft lust tot eten en zorgt voor een goede vertering.

Herbarius in Dyetsche; ‘Munte of Menta is heet en droog in de tweede graad. Van munt zijn er vele soorten zoals domestica of hortulana die in de hoven groeit, die verwarmt middelmatig en versterkt. De andere is sylvestris die in het wild groeit en heet metastrum, sommige noemen het heilige van het huis en die heeft meer kracht om te verwarmen. De gekweekte munt die in de hoven groeit is beter in de medicijnen, zowel groen als gedroogd. Als het in de schaduw gedroogd is dan kan je het een jaar goed houden. (2) Het heeft de kracht om te ontbinden, te verteren en te versterken vanwege zijn goede geur.

Om appetijt terug te krijgen die vanwege koude en natte materie in de mond en in de maag verloren is gegaan maak je een saus van munt, met kaneel, galigaan en wat peper en meng het met azijn.

(5) Het sap van de hofmunt dat met azijn gemengd is is goed tegen de stank van de mond, van het tandvlees of van de tanden als je daarmee de mond wast. Als je daarna de mond met droge munt bestrijkt zal het zeker helpen.

(6) Tegen het overgeven vanwege de ziekte van het onthouden (a) of uit koude zaken, kook munt in azijn, meng het met het wit van een ei en dan doe je het zo op de krop van de maag.

Tegen het in onmacht gaan als je zonder koorts bent, neem wijn waar munt in gekookt is. Maar als je wel koorts hebt neem het sap van munt en daarin leg je een stuk gerstebrood en dit hou je voor de neus, voor de lippen, de tong en het tandvlees, de tanden en de slapen van het hoofd bestrijk je er mee. Ook op de aders van de slapen van het hoofd en de handen bind je hetzelfde, de zieke zal ook de munt kauwen en die vochtigheid in halen.

(4) Om de baarmoeder te zuiveren kook je de bladeren van munt, bijvoet en averone in wijn en olie, dat doe je in een spons en leg het op de baarmoeder.

(3) Tegen het stremmen van de melk in de borst kook je munt en dille met wijn, dan meng je er olie bij en doe het op de borst.

Tegen koliek kook je twee of drie handen vol munt en hazenoren in wijn en leg het op de darmen.

Tegen verstoppingen van de lever, van de milt en de urineweg die van koude vochtvermenging komen neem je wijn waar munt, hertstong en alsem in gekookt is, dan doe je daarna er wat afgeschuimde honing bij’.

(a) Anorexia?

Maerlant; ‘Mentha, als Platearius weet, is een kruid droog en heet. Van munt is beter, zegt men mij, dat die akkermunt zij. (5) Hem het tandvlees en mond heeft kwaad en ongezond kookt hofmunt in azijn

en wrijf er mee de tanden zijn zacht en wrijf er aan poeder van droge munt dan. (7) Zal men ook tegen venijn geven in drank, zo zal er in zijn wijn waar men het in kookt, wil men weten, en dat poeder daarvan eten dan kan de maag zijn kracht vernieuwen en doet ter genezing verteren’.

Bachmyncz cclii Ca

Mentastrum latine·

(Die meister spτechen dz dises seÿ ein kraut und wechþt gern bej den feüchten stetten·und dz kraut hat an jm vil tugent·des geleÿchen die wurczel·Dises krautte ist feüchter natur·und die feüchtung ist getemperiert mit einer wÿrme·(Dises kraut gesotten in wasser·und die haudt die do ist abgegangen von geen od grosser arbeyt heÿlet die zůhandt do mit gewåschen·(Dises krautt und wurzeln gestossen und darauþ den safft gelassen·diser d ist gedôτret als gůt als der feûcht·und weret ein ganczes jar·

(Plinius·Wôlcher zerknüschte gelÿder håtte an wôlchen en (·f·ij·) [282] den des leÿbes das wåre·der neme papplen und siede die mitt wein·mit disen müsche des safftes darund und streÿch das zerknüschet gelyd·es heÿlt on schaden·also das das rot fleÿsch und baÿn alles auþ fellet·(Item warzů menta genüczt wirt in d erczney do mag man mentastrum auch zů nüczen·und dises mercke auþwenig des leybes und nit in den leÿbe·

(1) Watermunt, 252ste kapittel.

Menthastrum Latijn. (Mentha aquatica)

De meesters spreken dat dit is een kruid en groeit graag bij de vochtige plaatsen en dat kruid heeft aan hem veel deugd, desgelijks de wortel. Dit kruid is van vochtige natuur en die vochtigheid is getemperd met een warmte. Dit kruid gekookt in water en de huid die je is afgegaan van gaan of grote arbeid heelt die gelijk, daarmee gewassen. Dit kruid en wortel gestoten en daaruit het sap gelaten en die gedroogd is net zo goed als de vochtige en blijft een gans jaar.

Plinius. Wie gekneusde leden heeft aan welke einden [282] van het lijf dat is, die neemt kaasjeskruid en kook die met wijn en met deze meng je het sap daaronder en strijk dat gekneusde lid, het heelt zonder schade alzo dat het rotte vlees en been alles uitvalt. Item, waartoe Mentha genuttigd wordt in de artsenij daar mag men Menthastrum ook toe nuttigen en deze meer aan de buitenkant van het lijf en niet in het lijf.

Zie kapittel 251.

Vorm.

Zittende bladeren zijn eirond met wat hartvormige voet, stomp en gekarteld/gezaagd, rimpelig en 2-5cm lang, 1.5-3cm breed en ruig aan de onderkant door het dons. Onderaardse en bovengrondse uitlopers.

Opgerichte stengels zijn vertakt. Dunne schijnaren van licht lila, bijna witte bloempjes, schutblaadjes lijn/lancetvormig en kort/lancetvormige kelktanden zijn behaard in juli/oktober. Heeft een sterke en wat onaangename geur. Groeit op vochtige plaatsen

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘‘De vijfde soort (balsemmunt of Mentha viridis) noemt Dioscorides Hedyosmos agrios, dat is wilde munt, in het Latijn Mentha silvestris, anders zo noemt men het Menthastrum naar het zeggen van Plinius, de apothekers noemen het Alba mentha of witte munt, de Hoogduitsers Wilde Muntz, de Italianen Mentha salvatica, de Spanjaarden mentastro, de Engelsen horse mynte, de Bohemers plana mata. Men mag het witte wilde munt noemen’.

Over watermunt zegt Dodonaeus; ‘Dit kruid wordt in het Grieks Sisymbrion genoemd, in het Latijn Sisymbrium, in het Hoogduits Ross muntz en Wasser muntz, in het Frans menthe sauvage en we mogen het in Nederduits rode wilde munt noemen om dat van de witte wilde munt te onderscheiden.

Bachminza bij H. Hildegard, verder Balsaminte.

Gebruik.

Dodonaeus; ‘Men gebruikt dit kruid in dezelfde gebreken daar de munt nuttig in is maar bovendien is ze beproefd en krachtig bevonden om de steken van de bijen en van de wespen te genezen.

Anders wordt ze in het genezen nimmermeer gebruikt aangezien dat men munt overal overvloedig genoeg vindt die lieflijker en voor de mensen aard beter en meer toegedaan schijnt te wezen.

Krachten van de wilde munt, eigenlijk Menthastrum.

Bappeln ccliii capi

Malva latine·

(In dem bůch genant circa instans beschτeiben uns die meister und spτechen·das bappeln sej kalt und feücht an dem anderen grad·Es sind zweÿer hand bappeln·eine wÿld·die ander zåm·Die zåm wechþt in den gårten·und sunft allenthalb·und die ist mer von natur kelten denn die wilde·und ist feüchter subtilicher·Aber die wÿld die man nennet zů latein malva viscus·dise papelen sind lenger und haben lengere bleter denn die ersten·und die ist nit also seer kelten und feüchtigen als die erste·(Für die heÿþsen und herten geschweere sind gůt die beppeln gestossen und darüber geleget·(Auch sind bappelen gůt zů zeÿtigen also das man die bleter stoþ·und die schweÿsse in reynbårgen speck·und gelegt auff geschweere·und dises sol geschehen so die bletter grŭn sind·(Die wurczel hat mer krafftt denn die bleter grŭn und auch düτre·(Dise wurczeln gesotten in wasser unnd darnach zerstossen unnd darunder gemüschet eÿeþ weÿþs·und gersten meel·unnd geleget auff die heÿssenn geschweere·kŭlet und waÿchet sÿ·

(Der meister Avicenna spτicht das bappelwurczeln und auch d samen sey senfftigklich waÿchen·und von einand teÿlen. (Diascorides spτicht·daz dises kraut mit der wurczeln sol gesoten werden·also das dz wasser gancz einsiede·so beleÿbt dan kleberichte materj in dem geschirτe darmnen es gesoten hat·Die selbig materien ist gůt auff geschweeren gelegt sÿ waychet und teylet von einander balde·(Dz wasser domit papeln gesoten wirt gemüschet mit baumôle und ein wenig wachþ ist auch gar ein gûte salben unb [283] die geschweer gestrÿchen·(Der meister Diascoτides spτicht daz die fryschen bleter gar gůt sind gesoten und auff die frÿschen wunden geleget sÿ heylen auff stund· (Die blůmmen gekochett mit mulsa oder mit wein und darnach die gestossen·heÿlen scrofulen dz sind hertt beülen und auch ander bôse geschweer·(Also genünüczet benymmet es den wee in dem afftern·(Es ist auch fast gůtt der zerknüscheten gelÿdern darauff geleget·(Der meister wilhelmus in seiner cÿroτgi ist fast bτauchen pappeln zů heÿssen geschweren·und auch sunderlichen für geschwulst·(Der same mit wein oder baummôle getemperieret vertreÿbet aller handt flecken under den augen·

(1) Kaasjeskruid, 253ste kapittel.

Malva Latijn. (Alcea rosea, Malva sylvestris)

In het boek genaamd Circa instans beschrijven ons de meesters en spreken dat kaasjeskruid is koud en vochtig aan de andere graad. En is tweevormig kaasjeskruid, een wild en de ander tam. De tamme groeit in de tuin en verder overal en die is meer van natuur verkoelend dan de wilde en is vochtig subtiel. Maar de wilde die men noemt in Latijn Malva viscus, dit kaasjeskruid is langer en heeft langere bladeren dan de eerste en die is niet alzo zeer verkoelend en vochtig dan de eerste. (2) Voor de hete en harde zweren zijn goed de kaasjeskruiden gestoten en daarover gelegd. Ook zijn kaasjeskruid goed te rijpen alzo dat men die bladeren stoot en dat zweet in Reinbergen spek en gelegd op zweren en dit zal geschieden zo de bladeren groen zijn. De wortel heeft meer kracht dan de bladeren groen en ook droog. Deze wortel gekookt in water en daarna gestoten en daaronder gemengd eierenwit en gerstemeel en gelegd op de hete zweren verkoelt ze en weekt ze.

De meester Avicenna spreekt dat kaasjeskruidwortels en ook de zaden is zachtjes weken en van elkaar delen. Dioscorides spreekt dat dit kruid met de wortels zal gekookt worden alzo dat het water gans inkookt en zo blijft dan kleverige materie in het vat daarin het gekookt heeft. Dezelfde materie is goed op zweren gelegd, dat weekt en deelt van elkaar gauw. Dat water daarmee kaasjeskruid gekookt wordt gemengd met olijvenolie en een weinig was is ook erg een goede zalf om [283] de zweer gestreken. De meester Dioscorides spreekt dat de verse bladeren erg goed zijn gekookt en op de verse wonden gelegd, ze helen gelijk. De bloemen gekookt met honingwijn of met wijn en daarna die gestoten helen scrofulen, dat zijn harde builen, en ook andere kwade zweren. Alzo genuttigd beneemt het de pijn in het achterste. Het is ook erg goed de gekneusde leden, daarop gelegd. De meesters Wilhelmus in zijn chirurgie is vast gebruiken kaasjeskruid tot hete zweren en ook vooral voor gezwellen. Het zaad met wijn of olijvenolie getemperd verdrijft allerhande vlekken onder de ogen.

De een wild, de ander tam. De tamme zou ook Alcea rosea kunnen zijn, stokroos. De afbeelding geeft echter geen bloemen.

Vorm.

Dodonaeus; ‘De geslachten van maluwe zijn menigvuldig. Van deze zullen we de tamme eerst beschrijven, te weten winterrozen en daarna de andere die wild zijn in het volgende kapittel.

Tamme maluwe wiens bloemen hier te lande winterrozen of herfstrozen genoemd worden heeft grote, ronde uit de groene wat witachtige bladeren die groter, ruwer en oneffen zijn dan de bladeren van de wilde maluwen. De steel of stam schiet recht omhoog op en is enkel en recht en soms meer dan honderd tachtig of twee meter tien lang en daaraan hangen naast de onderste bladeren op korte steeltjes mooie grote bloemen die veel groter maar anders van vorm op de gewone of wilde maluwebloemen lijken en zijn soms enkel en hebben niet meer dan vijf bladeren en soms, ja zeer dikwijls dubbel en veelbladig en van vele kleuren, te weten sommige wit, sommige rood, vleeskleurig, licht rood, mooi rood of bruinrood, sommige blinken paars en sommige zo bleekrood dat ze bijna wit zijn. Als de bloemen gevallen zijn komen de platte zaden voort die in ronde koekjes als kaasjes tezamen gehoopt en ineengedrongen en met velletjes omwonden zijn. De wortel is lang en dik, witachtig, taai en gemakkelijk om te buigen die diep in de aarde zinkt’.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Men noemt deze soort gewoonlijk met de naam van haar bloemen winter-roosen en herfst-roosen, dan tot onderscheidt van de andere mag men ze tamme maluwe noemen en in het Grieks eigenlijk Malache en in het Latijn Malva. De Hoogduitsers noemen het Garten Pappeln, Herbstrosz en Ehrnrosz. De bloemen van deze tamme maluwe wordén winterrozen genoemd omdat ze op de roos van gedaante, maar niet van reuk, lijkt en omdat ze zeer laat bloeit en dikwijls op het eind van augustus’.

Stokroos is zo genoemd naar de roosachtige bloemen, Bock noemt ze Ernterosen omdat ze met oogst bloeien. Vanwege zijn groei ook wel stangeblom of stangenrose, Duitse Pappelrose of Stockrose.

Gebruik.

Herbarius in Dyetsche; ‘Witten hoemsch of Altea wordt gelijk tussen heet en droog gesteld. Zijn werking en eigenschap is om te verzachten, te rijpen, murw te maken, te veranderen en af te drogen. Het zaad en de groene wortels hebben de grootste kracht.

Tegen aandrang tot waterlozing, steen, grove overvloedigheid en tegen ischialgie (dat is een sterke pijn rondom de heup naar de knieën toe) kook het witte heemstzaad en zijn wortel met averone in wijn en drink ervan.

Tegen tandpijn kook je heemstwortel met bertram en wat mastiek en was de mond daar lauw mee.

Tegen morfeem (dat zijn witte of zwarte plekken in de huid) kook je heemstzaad met knoflook en azijn en strijk je daarmee over het gezicht of de huid in de zon want dat roeit die plekken uit. Als je hetzelfde doet, maar met olie, en op die plaats legt is het goed tegen beten van ongedierte en tegen bijensteken.

Tegen zweren van de darmen en blutsingen van de zenuwen kook je witte heemstwortel in wijn en water met wat mastiek.

Heemstwortel is goed tegen hete blaren van de borsten en de aars, tegen het trekken van de zenuwen, tegen harde blaren of klieren en het laat de opgeblazen blaren of gezwellen van de oogschellen verdwijnen. Het geneest blaren van de oren die glandula parotis genoemd worden en (a) het verzacht pijnen van de gewrichten of gespannen benen. Heemst met meel van Grieks hooi, met meel van lijnzaad, met eendenvet en terpentijn is goed tegen het uittrekken van de zenuwen want het verteert of verandert, rijpt en opent de blaar. Hetzelfde zuivert de baarmoeder en haar overvloedigheid. Uit ervaring weet men dat je daarmee pessaria (dat is een soort van klysma) in de baarmoeder zet.

Tegen het uitvallen van het haar kook je heemstwortel met averone in azijn en bestrijk je het in de zon want het geneest al drogende.

Tegen hoest die uit koude zaken komt (b) en om ook gemakkelijk te kunnen spuwen kook heemstzaad, zoethout en vijgen in water en maak het zoet met suiker. Als je daar nog wat dragagantum bij doet dan is het ook goed tegen het bloed spuwen. (c). Hetzelfde is ook goed tegen dorst en het brandende plassen.

Tegen blaren in de borst (dat is pleuritis) (d) en in de longen (dat is peripneumonie) (e): ‘Neem een ons witte heemstwortel, van zoethout een half ons, cichoreiwortel, gerst, de vier koude zaden (als komkommer, kouwoerden, meloenen, citrullen) andijvie- en posteleinzaad, van elk twee drachmen; violenbloemen en rozijnen, van elk een half ons, stamp dit alles tezamen, kook het en geef het zoals in het kapittel ervan verteld is’.

(a) ) Een grote speekselklier die pal voor het oor zit en gezwollen kan zijn, bij de bof of door een steentje. (b) Bronchitis, longontsteking. (c) Door fikse ontsteking van de longen of een maag/slokdarm/drankprobleem. (d) Pleuritis, ontsteking van de longbladen. (e) Peripneumonie, =long- en longbladontsteking.

Dodonaeus; ‘Tamme maluwe of winterrozenkruid is middelmatig warm en vochtig, doch wat minder dan de wilde maluwe en ze is ook slijmerig en lijmig van stof en sap gelijk de wilde wat in de bloemen, zaad en wortel meest blijkt.

De rode wijn daar deze bloemen en vooral de rode in gekookt zijn stopt de onmatige vloed van de maandstonden als er enige andere dingen erbij gedaan worden die dezelfde kracht hebben.

De bladeren, wortels en zaden van dit kruid vermogen al hetzelfde dat men met die van de wilde maluwe kan doen die vaker en meer gebruikt worden dan deze tamme.

Deze hof maluwe heeft noch vele andere krachten die ze met de wilde maluwe gemeen heeft en daarom diegene die dat weten willen zullen het volgende kapittel en zijn bijvoegsel mogen lezen. Doch tot meerder voldoening zullen we hier noch ettelijke krachten ervan verhalen die daar niet vermaand zijn, maar nochtans er enige gemeenschap mee hebben. Maar voor allen is het te weten dat de hof maluwe hoe die meer waterachtige vochtigheid heeft hoe haar kracht minder is. Daarom zal men de wilde maluwe voor beter achten om zowel in spijs als tegen de ziekten te gebruiken. Lobel zegt dat de winterrozen meer gelijkenis met de witte maluwe hebben dan met de wilde en zowel in krachten als in gedaante. Het zaad, zegt hij, van de winterrozen is dat van witte maluwe gelijk, maar groter en wordt van vele in plaats van wit maluwe zaad gebruikt en ook hebben de wortels de kracht die vrij gelijk is met witte maluwe.

Het water daar maluwe in gekookt heeft gedronken breekt de steen en laat slapen.

Plinius schrijft dat maluwe in wijn gekookt zeer goed is met een klysma gezet tegen de rodeloop of de gebreken van het fondament of ook daarmee gestoofd.

Sap van maluwe tot een half pond toe gedronken of water daar de wortels en bladeren in gekookt zijn dat enige dikheid heeft is bijzonder goed lauw gedronken diegene die van de zware melancholische vochtigheden overvallen zijn, maar diegene die dol zijn geeft men acht ons en tegen de vallende ziekte geeft men tien ons van het sap of water daar maluwe in gekookt heeft. Hetzelfde sap is ook zeer goed tegen de zwellen en krampen van de buik en kromheid van de hals, lauw daarmee gestreken. Het sap daar maluwe in gekookt heeft maakt de zweetgaten vaardig en heeft een verdelende en murw makende kracht.

Het gedistilleerd water van maluwe is nuttig tegen alle de inwendige hete gebreken die van brandende koortsen komen. Hetzelfde verzoet en verkoelt de zeren van de longen en van de zijden en daarom is het zeer nuttig in het zijdepijn en in de gebreken van de longen. Het is het hele ingewand behulpzaam en vooral de blaas en nieren’.

Vorm van Malva sylvestris.

Dodonaeus; ‘De eerste of grote wilde maluwe heeft brede en bijna ronde, doch kantachtige en rondom de kanten wat gekerfde, gladde, effen en groene bladeren die bruiner, kleiner en meer effen zijn dan de bladeren van de tamme maluwe of winterrozen. Ze geeft uit haar wortel soms verschillende stelen die rond zijn en soms zestig, negentig cm of meer voeten hoog en daaraan groeien (behalve de bladeren) kleine bloempjes die op tamelijke lange steeltjes rusten en van vorm op de enkele winterrozen lijken, maar veel kleiner en in vijf bladertjes gesneden die van kleur bleek purperrood of vleeskleurig zijn en daarna komt ook een rond plat bolletje als een kaasje of koekje die niet groter is dan een vijgenboon of lupine en van vele zaadjes tezamen gehoopt is. De wortel is witachtig, lang en redelijk dik’.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘De wilde maluwe is in het Grieks Malache agria genoemd en van Dioscorides Malache chersaea en van sommige Acopos alsof men pijn verzachtend kruid zei en insgelijks ook Heliostrophos en in het Latijn Malva silvestris en Osiriaca, in het Brabants maluwe en keeskens-cruydt, in het Hoogduits Pappeln’.

Het Latijnse Malva komt van het Griekse malakos: verzachten, of het Griekse malassoo: week maken, een verwijzing naar het verzachtende slijm van de zaden. Bij de ouden heette het malue, waar een u voor v staat.

Kaasjeskruid of keeskenskruid omdat de vruchten op kaasjes lijken of op shirtknopen, Kesspappeln bij Bock.

De oud Duitse naam is Pappala: slijm als brei, meelbrei, kinderbrei dit woord is later door de pappel van Populus verdrongen. Hildegard von Bingen spreekt over Babela, die Malve. Teilinck beweert dat pappele of bappele in verband staat met pap, Frans cataplasme, de slijmhoudende plant werd tot pappen in de geneeskunde gebruikt. Tegenwoordig wordt het niet meer uitwendig gebruikt, vanwege het slijmerige gehalte worden de bladeren en bloemen gebruikt bij bronchitis. Clusius kende deze eigenschap ‘om de gebreken van de longer ende de heeschheid der uitterende menschen te verhelpen’.

Platearius; ‘Cuius duplex est maneries, domestica et silvestris qui malvaviscus et bismalva dicitur crescens altius et altiora et latiore habens folia’.

De Gart spreekt over een tamme en wilde, net zoals Herbarius in Dyetsche.

Gebruik.

De wortels werden aan kleine kinderen gegeven omdat ze een zacht verdovende werking bezitten als de tanden doorkwamen om erop te kauwen. De bladeren en bloemen bezitten een hoog slijmgehalte, vooral de wortels geven bij het koken een stroperig vocht dat in de apotheek gebruikt wordt om te gorgelen en tegen hoest. Ook de bladeren werden wel gekookt en op wonden en pijnlijke zwellingen gelegd. De bladen, op de ogen gelegd, verwijderen alle ziektes. De voeten werden gebaad in een aftreksel van de bladen, wortels en bloemen, een zekere hulp bij kou. Het afvallen van het haar werd verholpen door eenzelfde behandeling. Als inhullend middel werd het innerlijk gebruikt en uitwendig bij insectensteken aanbevolen. Violen zijn symbolen van ootmoed, blanke leliën van zuiverheid en malva van zachtmoedigheid. Een drietal schone deugden.

Herbarijs; ‘Maluwe of pappele is koud in de 2de graad en vochtig in de eerste. (2) En die een zweer heeft zal men de bladeren stampen met vers varkensvet dat verwarmd is op een tichel en het erop leggen.

En dezelfde pleister is goed op de coeke (Een verharding in of aan de oppervlakte van het lichaam) en tegen verharding van lever en van milt, ja er op gelegd.

Warme moes van maluwen verlicht de loop die te hard is.

Maluwe geneest gescheurde darmen en ontstopt urine die verstopt is en breekt de steen als men het drinkt met wijn.

En om goed te slapen zal men maluwe koken in water en de zieke zijn benen en voeten daarin stoven, hij zal gauw aan zijn slaap komen. En op de borsten van de vrouw gelegd geneest ze en hete zweren’.

Gart spreekt alleen over het verzachten van zweren, Herbarius in Dyetsche vermeldt nog veel meer zaken, net zoals de herbarijs.

Herbarius in Dyetsche;

Garbe ccliiii Cap

Millefolium latine·grece Menofilos·

(Der meister diascoτides in dem capitel Menofilos idest millefolium spτicht dz diser seÿ zweyer handt·eines månlich·das ander freülich·Die månlich garb wåchþet hoch mit weýssen haubten. Aber die freülich beleÿbet klein und nÿder·diþs wirt genant schaffgarbe·dise beÿd wachsen fast an den wegen und haben bleter geleych dem fenchel·Dise kreütter sind auch gar dünn zů den seÿten·und haben auch subtile bletter die sind weÿþfarb·und hatt auch darumb den namen millefolium·umb des willen das es vil und mangerleÿ bletter hat. (Item·Platearius und Plinius spτechen·das millefolium gestossen und geleget auff wunden behŭtet die voτ geschwulst·

(Item·Millefolium gebaÿssett mit buttern·und auþwenig geleget auff den backen·benymmet auch gar groþs zeenwee die do kommen von hÿcze·(Item. Wer mit not neczet der trincke garbe mit eþsig·es hilfft gar wol·

(Item·Millefolium ist auch gar gůt calculosis·das sind die den stein haben·darüber getruncken·(Item der meister Galienus in seinem sibenden bůch genant Simplicium farmacarum in dem capitel millefolium spτichet·daz garbe seÿ fast auþtrucken die wunden von dem blůtte·und zeühet sÿ gar zůsamen. (·f·iij·) [284] (Item der meister Wilhelmus in seiner cÿroτgi beschτeÿbt uns ein recept also·Nÿmme sanickel und heÿddisch wundtkraut und seüde die mit wasser als lange biþ die kreütter zů einem můþs werden·darnach thů die kreüter auch in ein thůch·und trucke sÿ durch und mache auch darauþ einen bτeÿen·also das siben gezeÿte samen meel darunder gemüschet werde·Darnach nymme auch ein bôcken ünþlet und reynbårgen schmalcz·ÿegklichs geleych vil·baummôle halb als vÿl·und lasse daz auch erwallen beÿ dem feüwer·und thů darzů ein wenig wachþ unnd mache auch darauþ ein salben·dise salben ist auch gar gůt den wunden darauff geleget sÿ heýlen on schaden in kürcze·(Auch ist sÿ gůt zů gebτauchen zů alten faulen schåden wie die gesein mügen·Und der ÿeczgenant wilhelmus gar grossen gots lone verdienet hat mit diser salben·

(1) Duizendblad, 254ste kapittel.

Millefolium Latijn. Grieks Menofilos. (Achillea millefolium)

De meester Dioscorides in het kapittel Menofilos, id est millefolium, spreekt dat dit is tweevormig, een mannelijk en de ander vrouwelijk. Dat mannelijke duizendblad groeit hoog met witte hoofden. Maar de vrouwelijke blijft klein en neer en dit wordt genaamd schapenduizendblad, deze beide groeien erg aan de wegen en hebben bladeren gelijk de venkel. Deze kruiden zijn ook erg dun aan de zijden en hebben ook subtiele bladeren en die zijn witkleurig en hebben ook daarom de naam millefolium vanwege dat het veel en verschillende bladeren heeft. (2) Item, Platearius en Plinius spreken dat millefolium gestoten en gelegd op wonden behoedt die voor gezwellen.

Item. Millefolium gebaad met boter en aan de buitenkant gelegd op de kaak beneemt ook erg grote (3) tandpijn die je komt van hitte. Item. (4) Wie met nood plast die drinkt duizendblad met azijn, het helpt erg goed.

Item. Millefolium is ook erg goed calculosis, dat zijn die de steen hebben, daarvan gedronken. (5) [284] Item, de meester Galenus in zijn zevende boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel millefolium spreekt dat duizendblad is erg uitdrogen de wonden van het bloed en trekt ze erg tezamen. Item, de meester Wilhelmus in zijn chirurgie beschrijft ons een recept alzo: Neem sanikel en Solidago en kook die met water zolang tot de kruiden tot een moes worden, daarna doe de kruiden ook in een doek en druk ze door en maak ook daaruit een brei alzo dat zevengetijden zadenmeel daaronder gemengd wordt. Daarna neem ook een bokkenvet en Reinbergen vet, van elk gelijk veel, olijvenolie, half als veel, en laat dat ook wellen bij het vuur en doe daartoe een weinig was en maak ook daaruit een zalf, deze zalf is ook erg goed de wonden daarop gelegd, ze helen zonder schade in kort. Ook is ze goed te gebruiken tot oude vuile schaden waar die zijn mogen. En de net genoemde Wilhelmus erg grote Gods loon verdiend heeft met deze zalf.

Vorm.

Grote platte trossen van kleine bloemhoofdjes die meestal 5 helderwitte witte lintbloemen bevatten komen in juli/augustus In de bermen treft men over het algemeen roze/witte bloemen, de cultuurvormen zijn vaak roder van kleur. Het kruid wordt een 20-40cm hoog.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Men noemt dit kruid in deze tijden meest Millefolium op zijn Latijns al of men duizendblad zei, bij Dioscorides is het de Achilleios en Achilleios Sideritis, in het Latijn noemen ze dat Achillea en Achillea Sideritis wat duidelijk genoeg blijkt als men dit gewas met de beschrijving van Dioscorides tezamen wil brengen en vergelijken. Achilles, toen hij in zijn jeugd van de centaur Chiron geleerd en onderwezen werd, heeft dit kruid allereerst gevonden en zijn kracht te kennen gegeven zegt Plinius in het 5de kapittel van zijn 25ste boek, wat daarom ook Achilleios genoemd is, anders is het Sideritis genoemd bij ons (dat is bij de Romeinen) noemt men het Millefolium, zegt dezelfde Plinius’.

Mille: duizend, folium: bladeren, de plant staat bekend als duizendblad, Duits Tausendblatt. De plant wordt zo genoemd omdat de bladeren van deze plant geveerd zijn. De geveerde delen zijn zelf ook weer geveerd, waardoor het fijne duizendbladige loof ontstaat.

Dodonaeus; ‘‘Nu noemt men het in Hoogduits Garben, Scharffgras, Scharrffrip en Tausentblat, in het Nederduits geruwe’.

Garwa heet het bij H. Hildegard, Garbe, Gerwel, bij ons garwe, gherwe en later gerwe, van oud-Hoogduits garawen: bekleden, dat verbonden is met Deens gaar: gereed of gekleed, Germaans garwa betekent dan "de klaargemaakte, helende of herstellende", vanwege de uitgebreide verwerking als wondkruid.

Gebruik.

Het kruid smaakt licht bitter. Doordat het duizendblad al vroeg uitloopt werd het jonge zachte blad in het voorjaar als groente gegeten of in kruidsoepen verwerkt. Het zou de eetlust bevorderen. Het uitgeperste sap van de jonge bladeren werd bij voorjaarskuren gebruikt en zou bloed bevorderend werken. Dit sap zou ook helpen bij vrouwen-, gal- en blaasziekten. Als geneeskrachtige plant was het in gebruik bij pest en ziektes van het vee. Als bloedstelpend middel was het vroeger hèt middel tegen wonden die met ijzeren wapens waren toegebracht. Als er wonden genezen moesten worden paste men het kruid toe door op het blad te kauwen en zo op de wond te leggen. Vergelijk de Engelse namen souldier’s wound wort en knyghten milfoil. De bloedstelpende werking komt ook terug in de Franse naam herbe aux carpentiers en het Duitse Zimmermannskraut. De plant heet ook wel herbe de St. Joseph omdat, toen de schrijnwerker Jozef zich eens had gekwetst, Jezus met dit kruid hem genas. Ook Clusius noemt dit kruid zeer goed voor diegene die bloedspuwen ‘of eenen ader van binnen gebroken hebben’.

Herbarius in Dyetsche komt veel overeen met de Gart; Garwe, duzetblat of mille folium is een kruid waarvan de bladeren op die van de venkel lijken, het heeft vele bladeren waarom het duizendblad heet. Het is van samengesteldheid koud en droog. (2) Het sap van duizendblad heelt de wonden en beschermt het tegen zorgen.

(3) Tegen tandpijn die uit hete zaken komt: ‘Neem het sap van duizendblad met het kooksel van bertram in azijn’.

(4) Tegen moeilijkheid van het plassen: ‘Neem het sap van duizendblad’. Hetzelfde is ook goed tegen niergruis als het met azijn gemengd is volgens Pandecta. (5) Galenus in het zevende boek van de enkelvoudige medicijnen in het kapittel van millefolium zegt dat het zeer opdroogt en zo de wonden heelt.

Tegen het heilig vuur is het sap van duizendblad dat met het sap van donderbaard en azijn gemengd een buitengewone medicijn en helpt zeer.

Duizendblad, zoals Plinius zegt, is een dun kruidje, het lijkt op de venkel met zijn vele bladeren waarom het zo genoemd wordt en het groeit in moerasachtige plaatsen.

Op de wang waarin je pijn hebt maak je een pleister van duizendblad met hondsdraf dat met bertram en wat azijn gewreven en gemengd is. Als je van hiervan wat op de zere tand doet dan zal je het niet zo voelen.

Een uur voor de aankomst van de koorts maak je een pleister van duizendblad dat met weegbree, netels en met azijn en zout gemengd is, doe het op de polsen van de handen en voeten in de tijd die voorgezegd is.

Tegen het bloeden van het lichaam, hoe erg het ook is, neem water waar duizendblad, weegbree, tasjeskruid en rozen in gekookt zijn of bepleister aan de buitenkant de darmen met gestampte duizendblad, weegbree en tasjeskruid wat je met het wit van een ei mengt want dat is zeer goed tegen rodeloop, hoedanig het ook is.

Herbarijs; ‘Mille folium is heet en droog in de 2de graad en heelt wonden en is goed in wonddranken. En stremt het bloed in de neus.

En op aambeien gelegd die lekken van bloed geneest ze’.

Maioτon cclv Capi

Maioτana vel Sansuccus latine·arabice Mercenius·grece eþbτium·

(Der hochgelert meister Avicenna in seinem andern bůch in dem capitel Maioτana·beschτeibet uns und spτicht·das diþ seÿ heÿþ und trucken an dem dτitten grad·(Platearius·Maioτana ist von einander thûn und auff thůn und subtil machen·(Item Avicenna spτichet·das das ôle von maioτon geachtt ist fast gůt den jnnerlichen gelÿdern·domitt warm zů machen und auch die aussern gelÿder·(Das wasser das gesoten wirdt mit maioτon ist gůtt gethon in die scharpffen hôτner oder sÿ domitt geneczet [285] es behŭtet den menschen dz nach den schτepffen nit bôses darzû schlecht als dan dÿcke geschicht durch unreÿne eÿsen od kôpffe. (Plinius unnd Serapio spτechen·das der safft van maioτana gestrÿchen über gelebert blůt od todt geblŭte·bτinge jme widerumb sein krafft·(Maioτana gesoten in laugen und dz haubt domit gewåschen·benÿmmt groþ haubtwee·besunderlichen denen die mit grosser fantaseÿen umbgeen·als dann sind melancolicj und den selben bekommet es aller baþt·(Maioτana ist fast gůtt den hÿrn·und benÿmmt die stopffung der gelider·und darumb ist dises kraut nücz den jhenen dÿe do beladen sind mit der bôsen sucht epilentia genant·und sundeτlich den die das haubt zů rucken keren·unnd auch die do toτturi werden·das ist die das maul schlemms machen·als dan geschichte apopleticis·das ist d schlag. (Cassius felix ein meister spτichet·daz dz ôle von maioτon gůt seý für all ÿeczgenante gebτesten. (Item maioτana gedôτret und gebulfert und gemüschet mit hônig·und geschmieret über gelebert blůt under den augen·benymmet es·(Maioτanaôle erwôτmet den frawen jr můter·

(Der meister Rasis spτicht dz von dem gůtten gerauchen des meýron und auch der hyczung halben und subtilung des dÿses kraut in jm hat so ist es fast gůt genüczt allen kranckheyten die von kelte kommen·und sterckett domitt daz hÿrn und alle gelÿdeτ des ganczen leybes·(Der meister Plinius in dem capitel maioτana spτichet·das dise groþse krafft habe zů wôτmen die jnnerlichen gelÿder·und domit waÿchet es auch das milcz·und benymmet die geschwulst davon·

(Maioτana gesoten und getruncken benymmet die wassersucht.

(Maioτana machet wol hårmen. (Der safft von maioτana gemüschet mit hônig und gestrichen auff gelebert blůte·benÿmmet das unnd heÿlet die selben flecken·(Item maioτana gebτauchet mit polenta·benymmett die geschwulst des ganczen leybes. (In dem bůch circa instans beschτeiben uns die meister in dem capitel maioτana und spτechen daz die blůmen gar nücz sind gebτauchet in der erczneÿ·und die sol man sameln in dem summer und die behalten über jare·

(Item maioτana geessen in deτ kost und auch davon getruncken erwôτmet den erkaltten magen·und machet wol deüwen·unnd benymmet domit die schwÿntsuchte ptisis genant·(Die blůmen und auch das kraut geton in ein såcklein·und geleget auff dem magen benymmet das wee davon.

(Item maioτana gebulfeτt und auch gelassen in die nasen·seüberet daz haubt und erwôτmet es. Unnd ist auch fast gesundt einen yegklichen also gebτauchet·

(Item maioτana gesoten in wasser·und den tampff gelassen unden auff·reÿniget die můter·(·f·iiij·)[286] Und alle obgeschτibne stuck beschτeibet Avicenna in seinem andern bůch·in dem capitel maiorana·

(1) Majoraan, 255ste kapittel.

Maiorana vel Sansuccus Latijn. Arabisch Mercenius. Grieks esbrium (Origanum majorana)

De zeer geleerde meester Avicenna in zijn andere boek in het kapittel majoraan beschrijft ons en spreekt dat dit is heet en droog aan de derde graad. Platearius. (2) Majoraan is van elkaar doen en opendoen en subtiel maken. Item, (1) Avicenna spreekt dat de olie van majoraan gemaakt is erg goed de innerlijke leden daarmee warm te maken en ook de buitenste leden. Dat water dat gekookt wordt met majoraan is goed gedaan in de scherpe horens of ze daarmee genat, [285] het behoedt de mensen dat na het schrappen niets kwaads daartoe slaat als dan vaak gebeurt door onrein ijzer of koppen. Plinius en Serapio spreken dat het sap van majoraan gestreken over gestold bloed of dood bloed brengt die wederom zijn kracht. (9) Majoraan gekookt in loog en dat hoofd daarmee gewassen beneemt grote hoofdpijn en vooral diegenen die met grote fantasie omgaan zoals dan zijn melancholici en diezelfde bekomt het allerbest. Majoraan is erg goed de hersens en beneemt de verstopping van de leden en daarom is dit kruid nuttig diegenen die er beladen zijn met de kwade ziekte epilepsie genaamd en bijzonder die dat hoofd terug keren en ook die er torturi worden, dat is die in de mond slijm maken zoals dan geschiedt apoplexie, dat is de slag. Cassius Felix, een meester, spreekt dat de olie van majoraan goed is voor alle net genoemde gebreken. (4) Item, majoraan gedroogd en gepoederd en gemengd met honing en gesmeerd over gestold bloed onder de ogen beneemt het. (5) Majoraanolie verwarmt de vrouwen hun baarmoeder.

De meester Rasis spreekt dat van de goede reuk van de majoraan en ook vanwege de hitte en het subtiele dat dit kruid in zich heeft zo is het erg goed genuttigd in alle ziektes die van koudheid komen en versterkt daarmee de hersens en alle leden van het ganse lijf. (10) De meester Plinius in het kapittel majoraan spreekt dat deze grote kracht heeft te verwarmen de innerlijke leden en daarmee weekt het ook de milt en beneemt de gezwellen daarvan.

(3) Majoraan gekookt en gedronken beneemt de waterziekte.

Majoraan maakt goed plassen. Het sap van majoraan gemengd met honing en gestreken op gestold bloed beneemt dat en heelt diezelfde vlekken. Item, majoraan gebruikt met polenta beneemt de gezwellen van het ganse lijf. In het boek Circa instans beschrijven ons de meesters in het kapittel majoraan en spreken dat de bloemen erg nuttig zijn gebruikt in de artsenij en die zal men verzamelen in de zomer en die behouden over jaar.

(7) Item, majoraan gegeten in de kost en ook daarvan gedronken verwarmt de verkouden maag en maakt goed verduwen en beneemt daarmee de duizeligheid ftisis genaamd. (8) De bloemen en ook dat kruid gedaan in een zakje en gelegd op de maag beneemt de pijn daarvan.

(6) Item, majoraan gepoederd en ook gelaten in de neus zuivert dat hoofd en verwarmt het. En is ook erg gezond door iedereen alzo gebruikt.

(5) Item, majoraan gekookt in water en de damp gelaten onderop reinigt de baarmoeder. [286] En alle opgeschreven stukken beschrijft Avicenna in zijn andere boek in het kapittel majoraan.

Vorm.

Majoraan wordt veel verward met de wilde marjolein, Origanum vulgare. Majoraan is eenjarig en de wilde is meerjarig. Majoraan groeit in bossige struiken tot zestig centimeter hoog. Ronde bladeren en kleine, licht purperen bloemen.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Dit kruid noemt men hier te lande marioleyne, in Hoogduitsland Maioran en Meyran De apothekers en meest alle geleerde van deze tijden noemen het Maiorana in het Latijn. Het wordt geloofd het Sampsychon van de ouders te wezen’. Dodonaeus twijfelt of het kruid Sampsychon van Dioscorides wel ‘Marioleyne’ is, Clusius noemt ze identiek.

Majorana als naam kan afgeleid zijn van het Arabische Maryamych: onvergankelijk. (Dit is echter niet de majorana van de Arabieren, dat is Salvia ceratophylla.) Majorana, "als zeide men major ad vitam", omdat gezegd wordt dat ze het leven zou lengen. Of omdat het kruid op Marum lijkt. Waarschijnlijk is dit de Marum van de ouden. De naam van marjolein en majoraan zijn vrijwel gelijk ze worden alleen onderscheiden door wild of tam, dus gekweekt.

Majorana heet in het Duits Majoran of Majorana. Dit komt doordat het Griekse mezurana (de naam van de plant bij Dioscorides) ontstaan zou zijn uit amara: bitter. Hieruit ontstaat het Latijnse amaracus en (met aanname van maior) werd zo midden-Latijn majoracus of majorana gevormd. Dat gaf in laat oud-Hoogduits Maiolan wat in midden-Hoogduits Meigramme of Mei(e)ron werd. Maieron en Meyle bij Bock.

Gebruik.

Als je een tak majoraan vast­houd krijg je het gevoel van verrukking. Vanwege zijn heerlijke geur werden de bladeren vroeger op kerkvloeren gestrooid. Majoraan werd veel gebruikt in de geurende watertjes, poeders en dergelijke, al die dingen die voor sier en verheerlijking bestemd waren. In de middeleeuwen werd het gebruikt als luchtverfrisser en als amulet tegen hekserij. Nu gebruiken we het als een keukenkruid, als worstkruid en in salades. Wordt gebruikt om de plas af te drijven, verwekt eetlust en laat de maandstonden komen. Bevat een vluchtige olie die uit verschillende stoffen bestaat zodat de therapeutische werking van de Herbarijs wel verantwoord lijkt.

Herbarius in Dyetsche lijkt hierin veel op de Gart; Mageleyne of maiorana of (sansucus, tekst is weg?.) is heet en droog in de derde graad. (2) Het heeft de kracht om te versterken vanuit haar welriekendheid, te ontbinden, te verteren en te zuiveren vanuit haar kwaliteit. Het verwarmt zeer.

(3) Tegen beginnende waterzucht en tegen aandrang tot waterlozing drink je wijn waar majoraan, schijtkruid en kruidvlier in gekookt zijn.

(4) Tegen gestolde bloed onder de ogen meng je het sap van majoraanbladeren met honing en strijk dit erop.

(5) Om stonden te laten komen maak je een popje van onderen op de wijze van een klysma van het kooksel van majoraan en averone met gestampte knoflook.

(6) Om het hoofd te versterken en te reinigen: ‘Neem poeder van majoraan, gember en bertram, meng het tezamen en blaas het in de neus’.

(7) Wijn waar majoraan in gekookt is en dit gedronken of het poeder ervan in het eten genomen versterkt de maag en haar vertering en verwarmt de verkouden maag.

(8) Als je het hele kruid van majoraan met wilde marjolein in een pan verwarmt en dan in een zakje doet en het zo op de pijn van de maag of de darmen legt die van winden komen geneest het. Tegen koude vochtigheid van het hoofd leg je het op de hersens want het geneest die.

Een spons die in het kooksel van majoraan en bijvoet in wijn gedaan en op de baarmoeder gelegd wordt zuivert het en haar overvloedigheid verteert het. Majoraan dat met azijn gestampt en met zout gemengd is is goed om op de beten van schorpioenen of van ander venijnig gedierte te leggen.

(10) Tegen pijn van slijmachtige blaren of opwerpingen van de vastzittende spieren of zenuwen: ‘Kook majoraan met heemstbladeren, met meel van fenegriek en met meel van lijnzaad in wijn als het van koude zaken komt of in water als het van hete zaken komt’. Dit is bijzonder goed tegen voor genoemde.

Het sap van majoraan dat met honing gemengd en op de litteken gaatjes gestreken wordt die van striemen overgebleven zijn als je geweren laadt verdrijft het alsof ze er niet waren.

(9) Om de verstopping van de hersens te openen maak je een caputpurgium (dat is hoofd ruimend middel van majoraan) want als je dat door de neus op haalt helpt het zeer daartegen, tegen vallende ziekte, tegen jicht, tegen wrijving van de mond en tegen migraine (dat is pijn in de ene helft van het hoofd).

Herbarijs; ‘ Sansuccus is een kruid dat men maiorana noemt en is heet en droog in de 3de graad. (9) Het zuivert en geneest hoofdpijn die van fluimen komt en van melancholie (zwarte gal).

(3) En drank ervan gemaakt en gedronken is goed tegen water en die slecht urine kunnen maken en tegen pijn van de loop.

(5) En gedaan in vulva laat menstruatie hebben. En met azijn getemperd is het goed op giftige beten. En met honing getemperd is het goed tegen zwaarte onder de ogen. En heeft kracht de leden te versterken. En men zal het verzamelen als het begint te bloeien en het in de zon te drogen hangen. En als men het in medicijnen legt dan zal men de bladeren en de bloemen van de stok scheiden’.

Andτon cclvi ap

Marubium sive Pτassium latine·grece philofloτes·arabice farasÿon vel Marmaco·

In dem bůch genant circa instans beschτeiben uns die meister und spτechen·daz dises kraut seÿ heÿþ und trucken an dem dτitten grad·etlich spτechen an dem andern grad·Die bleter bτaucht man in der erczney und die rÿnden der wurczelen·Dises krautt sol man dôτrenn·das weret ein jar und nit darüber·Es ist von natur dissolvieren und auff thůn·Der meister Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel Farasÿon idest pτassium sive marubium·beschτeibet uns und spτichet·das dises kraut hab vil stengel die do geen auþ einer wurczlen·die bletter sind eines daumen lang und rund und rauch·die blůmen und auch der same sind geteÿlet durch die eþte·d ist runde und scherpfflich·Es wechþet gern auff dem felde und auch den heüfern·(Item Diascoτides in dem capitel marubium spτichet·das andτon habe stengel dye sind weÿþs und scharpff unnd viereckat·und die bleter sind bitter·(Der same ist rund unnd scharpff und wechþt an vil enden·(Der meister avicenna beschτeibt uns und spτicht·das dises kraut sey fast bitter·(Oτibasius spτicht·das die hÿcze und die trückne von disem kraut nit fast starck seý·(Diascoτides die bletter oder der safft von den blettern·oder den samen gesoten in wein und den getruncken mit hônig·ist fast gůt ptisis·das ist die das abnemen haben·und auch die do fast hůsten·(Andτon ist gůt zů bτauchen für die pestilencz·die bleter oder den safft mit einem tŭchlein geneczet und darumb geschlagen·(Marubium ist gůt den frawen die bôþlichen gebeeren·und treÿbet auþ die andern geburt secundina genant·(Den safft gedôτret und darnach gemüschet mit hônig und wein und gestrichen an die augen·vertreÿbet den schein der au [287] gen·Andτon mit hônig getemperiert seübert und heÿlet die wunden·(Auch heÿlet das selbig geschweren die umb sich dz fleÿch essen·das selbig getruncken hilfft auch wol der schwerenden seÿten·(Item Andτon safft gemüschet mit baumôle und den in die oτen gethon vertreÿbet jrenn grossen schmerczen·(Der meister Diascoτides spτicht·das andτon nit gůt seÿ den die do lenden siech sind·oder in der blasen gebτechen haben·(Wer den hůsten håte der neme fenchel und dÿlle ÿegklichs geleych vil·unnd thů darzů andτon das dτitteÿl·und seüde auch das mit wein·unnd darnach so seihe es do durch ein thůch·und trincke das·es stillet auch den hůsten gar behende·

(Item·Wem die dårme weethůnd oder gebτochen sind·d siede auch andτon mit wein unnd thů hônig darzů·unnd lasse es auch kalt werden und trinck dz dýck es hilfft gar wol·(Die meister spτechen auch gemeÿniklichen·das der safft von andτon seÿe fast gůt zů maniger hanndt kranckheyten·als uns beschτeÿben Avicenna Diascoτides Platearius und Plinius·und auch ander vil die hie under wegen gelassen werden umb kürcze willen. (Item andτon gesotten mit leckericz·und auch mit fenchel samen und mit wein ein dτitteÿle eingesoten und auch durch geschlagen und sŭþ gemachet mit zucker·ist fast gůt wider dz darme gesüchte genant colica·unnd auch wider die bestopffung des harms genant stranguiria suria dissuria·

Andoren, 256ste kapittel.

(1) Marubium sive Prassium Latijn. Grieks philoflores. Arabisch farasÿon vel Marmaco. (Marrubium vulgare)

In het boek genaamd Circa instans beschrijven ons de meesters en spreken dat dit kruid is heet en droog aan de derde graad, ettelijke spreken aan de andere graad. De bladeren gebruikt men in de artsenij en de bast van de wortels. Dit kruid zal men drogen dat blijft een jaar en niet daarover. (2) En is van natuur oplossen en opendoen. De meesters Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel Farasÿon, id est prassium sive Marrubium, beschrijft ons en spreekt dat dit kruid heeft veel stengels die er gaan uit een wortel, de bladeren zijn een duim lang en rond en ruw, de bloemen en ook het zaad zijn gedeeld door de takken, die zijn rond en scherp. Het groeit graag op het veld en ook de hooivelden. Item, Dioscorides in het kapittel Marrubium spreekt dat andoren heeft stengels die zijn wit en scherp en vierkantig en de bladeren zijn bitter. Het zaad is rond en scherp en groeit aan veel einden. De meester Avicenna beschrijft ons en spreekt dat dit kruid is erg bitter. Oribasius spreekt dat de hitte en de droogte van dit kruid niet erg sterk is. Dioscorides, de bladeren of het sap van de bladeren of de zaden gekookt in wijn en dan gedronken met honing is erg goed ftisis, dat is die dat afnemen hebben, en ook die er erg (3) hoesten. Andoren is goed te gebruiken voor die pest, de bladeren of het sap met een doekje genat en daarom geslagen. Marrubium is goed de vrouwen die slecht baren en drijft uit de andere geboorte secundina genaamd. Het sap gedroogd en daarna gemengd met honing en wijn en gestreken aan die ogen verdrijft het schijnen der [287] ogen.(4) Andoren met honing getemperd zuivert en heelt de wonden. Ook heelt datzelfde zweren die om zich dat vlees eten, datzelfde gedronken helpt ook goed de zwerende zijde. Item. Andorensap gemengd met olijvenolie en dan in de oren gedaan verdrijft zijn grote pijnen. De meester Dioscorides spreekt dat andoren niet goed is die er lendenziek zijn of in de blaas gebreken hebben. (3) Wie de hoest heeft die neemt venkel en dille, van elk gelijk veel, en doe daartoe andoren dat derde deel kook dat ook met wijn en daarna zo zeef het door een doek en drink dat, het stilt ook de hoest erg behendig.

Item. Wie de darmen pijn doen of gebroken zijn die kookt ook andoren met wijn en doet honing daartoe en laat het ook koud worden en drink dat vaak, het helpt erg goed. De meesters spreken ook algemeen dat het sap van andoren is erg goed tot vele ziektes zoals ons beschrijven Avicenna, Dioscorides, Platearius en Plinius en ook ander veel die hier onderweg gelaten worden vanwege de kortheid. Item, andoren gekookt met zoethout en ook met venkelzaden en met wijn een derde deel ingekookt en ook doorgeslagen en zoet gemaakt met suiker is erg goed tegen de (5) darmenziekte genaamd koliek en ook tegen de (2) verstopping van de urine, genaamd stranguiriam suria dysurie.

Vorm.

Malrove is een meerjarige opgaande plant die aan de voet vertakt is. Vaak verschijnt de plant met wollig behaarde en gerimpelde, ronde en gezaagde bladeren. De vele kleine witte bloemen staan in kransen in de oksels. De vier kelktanden bezitten haakvormige, omgebogen punten.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Men noemt dit gewas in het Nederlands malrove, malruevie of witte andoren, in het Hoogduits Marobel en Weiss Andorn. In het Grieks noemt men het Prasion, in het Latijn Marrubium en in de apothekerswinkels noemt men dat Prassium en soms ook Marrubium. Men noemt het meestal Marrubium candidum, dat is witte malrove omdat van Ballote, die zwarte malruevie genoemd wordt, te onderscheiden’.

Isidorus XVII.9.58: "Marrubium vocatum propter amaritudinum", verwant met amarus: bitter, of van het Hebreeuwse mar: bitter, en rob: veel, een van de 5 bittere kruiden die bij de Joden gegeten wordt met het Paasfeest. Linnaeus ontleende het woord echter van Maria-stad, Marrubium, een stad in Italië (nu San Benedetto dei Marsi).

Dit zou Plinius marrubium zijn, de praison van Dioscorides die met honig werd aanbevolen tegen hoesten en ook tegen gif. Platearius; ‘Marubium herba est que alio nomine prassium apellatur’. In een oud Vlaams handschrift uit de 16de eeuw komt een plant voor ‘Gods vergeten’, waarvoor de Latijnse naam Passorium (verminking van Prassium) is en waardoor Malrove wordt verstaan. Godvergeten planten zijn planten die, naar de animistische leer, God hebben vergeten, aan God niet meer denken, dus goddeloze, vervloekte planten (I. Teirlinck). Nu is meest zo genoemd Ballota.

Andoorn, oorspronkelijk een ziekte, het uitteren of magerte van kinderen, de plant was een middel daartegen, of van Duitse Weisse Andorn: ohne dorn: zonder doorn, lijkt veel op netel, maar zonder dorens. De oud-Hoogduitse naam Antorn werd (met ontlening dorn) het midden-Hoogduits Andorn, het Nederlandse andoorn en Zweedse andorn. Dit woord gaat terug op het oud-Indisch andha: kruid. Andorn bij Hildegard, Andorn bij Bock.

Gebruik.

Het kruid werd veel verzameld voor medicijnen, smaakt sterk bitter, iets scherp aromatisch en ruikt muskusachtig, bevat weinig vluchtige olie. Verzoet met suiker laat de thee ervan de buik verzachten en nier- en blaasstenen verdwijnen. Het heeft in de Gart en Herbarijs heel wat krachten, alleen bij het bloedwateren zal men het niet geven, want het deert nieren en blaas.

De meeste van deze eigenschappen werden aan Dioscorides ontleend. Hildegard von Bingen zegt ook dat Andron, der Andorn, goed is tegen verschillende ziektes en ze noemt vooral; hardhorigheid, nekkrampen en hoest.

De meeste eigenschappen zijn op zijn minst twijfelachtig, bevat wel verschillende bitterstoffen.

Herbarius in Dyetsche; ‘Maelrovie, Marulium of Prassinum is heet en droog in de derde graad. (2) Het heeft de kracht om te ontbinden en te verteren vanwege haar kwaliteit en is diuretica (dat het de urineweg opent) vanwege haar bitterheid. Het lost en opent. (3) Een drank die van haar gemaakt is is goed tegen de ontsteltenis van de borst en van de longen die van taai slijm komen en daarom is het goed tegen het moeilijk adem halen en tegen hoest als je het zo maakt: ‘Neem van het sap van malrove een pond; hysop en melisse, van elk een halve hand vol; zeven droge vijgen; een ons rozijnen; van dragagant een drachme; stamp ze allen wat, dan kook je het in een pond wijn tot dat het derdedeel verkookt is. Als het gezuiverd is maak je het zoet met suiker, van deze drank neem je ’s morgens en ’s avonds telkens vier ons’. Als het klaar is neem je deze pillen: ‘Neem van de hoop van de pillen cantharel twee scrupel; van de pillen die stinkende of fetide (a) heten een scrupel; van zoet gemaakte cantharel een half scrupel; meng hiermee siroop van zoethout en maak er negen pillen van’. De volgende dag neem je dyaprassium of sap van dragant om te versterken en van buiten bestrijk je de borst met de zalf van het sap Althaea om de materie meer te vermurwen.

Tegen hoest die uit koude zaken komt neem je wijn waar malrove en droge vijgen in gekookt zijn. Als je daar het sap van zoethout bij mengt dan zal het veel beter zijn.

Tegen aandrang tot waterlozing en tegen dysurie, ook tegen koliek: ‘Neem wijn waar malrove en venkelzaad in gekookt zijn’. Tegen hetzelfde kook je malrove met leliën- en heemstbladeren in olie en leg het beneden bij de blaas op de darmen, dit doe je ook als het uit koude zaken komt.

Tegen gezwollen aambeien, niet verzworen, zit in wijn en zout water waar malrove en dille in gekookt zijn en zit op deze kruiden.

(4) Tegen oorwormen doe je het sap van dit kruid in de oren.

(5) Tegen verstoppingen van de lever en van de milt: ‘Neem wijn waar malrove in gekookt is, dit zuivert ook door het uitspuwen de borst en de longen en het laat ook de stonden komen’. Serapio.

(a) Ferula foetida.

Herbarijs lijkt meer op de Gart; ‘Prassium of marobium, dat is witte marobie. Ze is heet in de 2de graad en droog in de 3de . En de bladeren gaan in medicijnen en men hangt ze op in de schaduw en blijven 1 jaar goed. En ze heeft (2) kracht te scheiden en te laten verdwijnen de vochtvermenging en verduwt goed.

En tegen (3) borstkwaal en die slecht hun adem kunnen ophalen daar het van koude komt, die zal men nuchter dyaprassium geven.

Tegen wormen in de darmen zal men nuttigen gewone malrove gemengd met honing.

(3) Het zaad van malrove en poeder van zoethout en dragant (Astragalus) tezamen gekookt is een goede medicijn voor de borst.

Tegen de aambeien; Neem malrove, zout en waterzeem en wijn, dit tezamen koken en maak er een suppoost (zetkaars) van en dit moet zijn eer ze breken. En ontstopt de verstopping van de nieren, van de milt en van de lever. En geneest vuile vochtvermenging van de borst en van de lever en laat menstruatie hebben en zuivert wonden. En met honing getemperd en drank er van gedronken verheldert het zien. En verzacht de zweren in de oren gedruppeld. En de mond daarmee gewassen verzacht de tandpijn. En is goed tegen witte vloed.

Nochtans zeggen sommige dat het de nieren en de blaas deert. En diegene die bloed plassen zal men ze niet geven. En sommige oude schrijvers zeggen dat men zijn (pijn) ding weer goed brengt als men het met drank geeft daar venkelzaad in is gekookt of drank met venkel na hem genomen.

(a) Dyaprassium, een samenstelling met Prassium of Malrove. Pseudo-Mesues beschrijft een Syrupus de Prassio onder zijn samengestelde siropen.

Maerlant; ‘Marrubium, zoals Platearius getuigt, is een kruid dat heet en droog is. (3) Die de borst van koude heeft kwaad doe daarbij dus mijn raad en zie dat hij het sap hiervan wint en doe ook honing daarin en verpoeder daartoe gelijk zoethout en dragant en kook dat ding, radijs tot het zo wordt dik, dit is voor de borst nuttig en goed. Die de aambeien ook pijn doet, neem zout, water, honing en wijn en kook er in dit kruidje of maak er een pessarium van, het is voor hem een nuttige zaak, dit moet het zijn, dus neem de ware, voor de aambeien gebroken waren’.

Alraun man

Das cclvii Capit

Mandτagoτa latine·grece Anthimon·vel Triceon·arabice leboτat·

(Die meister spτechen gemeÿniklich·das zweyer handt seÿ d alraun·eine d man·die ander dÿe fraw·In dem bůch genant circa instans beschτeiben uns die meister und spτechen·daz mandτago [288] ra seÿ kalt und trucken an dem dτitten grad·Und ist dises auch die meÿnung des meisters avicenne. Die fraw hat spyczigere bleter dem der man·Etlich meister sprechen das die freülich genüczet werde in d erczneýe und nit die månlich·aber wie dem seÿ so bτauchet man die alle beÿd·und haben beÿ nahe ein natur·(Item·die meister beschτeyben uns auch in dem bůch circa instans und spτechen·dz dise wurczeln verkauft werden und gefoτmiert sind geleÿch den menschen·als mannen und frawen·Darzů spτechen die meister·dz ein sollichs kein warheÿt auff jm habe·und nit also gefoτmiert sind·und sollich wurczlen wachþen nit in der erden·sundeτ sÿ werden gemachet von künsten und also gestalt·(Der meister Galienus in dem sibenden bůch genant Simplicium farmacarum in dem capitel mandτagoτa beschτeÿbet uns und spτicht das die natur d alraun seÿ kalt an dem dτitten grad·und hat ein kleine wÿrme in jr·aber in dem apffel ist feüchtung·(Und spτichet auch daz die hyrten essen die ôpffel auff dem felde·und wenn sÿ die geessen se werdend sÿ fast darauff schlaffen·(Auch spτichet Galienus·das die rÿnden von der wurczeln seÿ fast keltten und domit trucken machen·Aber daz marck in den rynden ist kein nücze in der erczney·(Ettlich cÿroτgici bτauchen ein wurczel die ist auch diser natur als alraun·Davon uns beschτeibet Serapio und heÿsset sÿ marbus·und wåchþet gern an dem schatten. Dise wurczel ist weÿþ und waÿch und ist einer spannen lang und als dýck als ein daumen·Dise wurczel thůn sÿ in wein oder in koste·und lassen davon trincken und esse·die entzünndet sich an den gelÿdern·also das dz heÿlig feüwer sÿ jrτet·die selbigen werden auch also seer darvon schlaffen das sÿ nit faulen das man jenen abschneÿdet ein gelÿd von dem leÿbe·(Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel leboτat idest mandτagoτa beschτeibet uns und spτicht·das der seÿ zweÿer handt·eine månlich·die ander freülich·Die freülich hat bleter geleÿch den lattichen und die bletter sind feÿþt und haben einen schwåren gerauch·Dÿses kraut hat keinen stammen sunder es wechþt nahent bej d erden·und bτeyttet sich wider auþ zwÿschen den bletern·In der mitte hatt es ein frucht geleÿch den nespelen darinnen sind kôτner geleych als in den beeren·Dise wurczel ist auch gar groþ und die ist auþwenig schwarz und jnnwenig weÿþs·und hat auch ein grobe rÿnden·Das månlich hat bletter die sind bτeÿt und auch lange geleich den kolen und waich und sein frucht die ist zwier als groþ als die erst·unnd geleÿche einem ampffel·und die sind von farben geleÿch dem saffran·und haben einen gůten gerauch. Die hÿrten essen d auf dem felde·und werden auch darnach fast schlaffen·[289] (Der wirdig meisteτ avicenna in seinem andern bůch in dem capitel Jaub spτicht·das dise wurcz wachþe in d erden geleÿch dem menschen an d gestalt od beÿ nahen also foτmieret·(Wôlcher nicht schlaffen müg d neme d rÿnden diser wurczel und stoþ die zů bulfer·und müsche darunder frawen milch und das weÿþ von einen eýe und streych dises umb die schlåff d mensch wirt fast růwe davon·(Für den grÿndt auff dem haubt stosse die bleter von alraun·und lege die also gestossen auff das haubt·sÿ heÿlen den grind zehant. (Platearius·der nitt schlaffen môcht d neme ôle gemachet von alraun·dises ôle mache also·nymme d ôpffel von dem alraun und lege die in baumôle unnd lasse sÿ baÿssen dτey od vier tag·darnach seüde daz ôle und seyhe es durch ein thůche·Dises ôle schmiere an die schlåff·es hilfft und machet schlaffen und růwe fast wol und sunderlichen in grossen kranckheÿten darjnn der mensch nit růwen kan·Diþs ôle benymmet auch gar grosse hÿcze von dem menschen. (Item die rÿnden von alraun ist fast gůt in den erczneyen die do dienen zů den augen. (Platearius diser rÿnden also groþ als dτeÿ haller gewicht na het gehalten für die schame der frawen·bτinget menstruum·und treÿbet auch auþ von jr daz todt kÿndt·(Item dise rÿnden gestossen zů bulfer und do genüczt mit einem clistier·machet schlaffen und auch růwen für alle andere kunst·(Item·dise wurczel gesoten in wein unnd auch auff das gegicht geleget der gelÿder ist den weetumb stÿllen·

(1) Alruin mannetje.

Dat 257ste kapittel.

Mandragora Latijn. Grieks Anthimon vel Triceon. Arabisch leborat. (Mandragora officinarum en Mandragora autumnalis)

De meesters spreken algemeen dat het tweevormig is alruin, een de man en de ander de vrouw. In het boek genaamd Circa instans beschrijven ons de meesters en spreken dat Mandragora [288] is koud en droog aan de derde graad. En is dit ook de mening van de meester Avicenna. De vrouw heeft spitsere bladeren dan de man. Ettelijke meesters spreken dat de vrouwelijk genuttigd wordt in de artsenij en niet die mannelijke, maar hoe dat is zo gebruikt men die alle beide en hebben bijna een natuur. (6) Item, de meesters beschrijven ons ook in het boek Circa instans en spreken dat deze wortels verkocht worden en gevormd zijn gelijk de mensen, als mannen en vrouwen. Daartoe spreken de meesters dat zoiets geen waarheid in zich heeft en niet alzo gevormd zijn en zulke wortels groeien niet in de aarde, zonder ze worden gemaakt van kunsten en alzo gesteld. De meester Galenus in het zevende boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel Mandragora beschrijft ons en spreekt dat de natuur van de alruin is koud aan de derde graad en heeft een kleine warmte in zich, maar in de appel is vochtigheid. En spreekt ook dat de herten eten die appel op het veld en als ze die eten dan worden ze erg daarop slapen. Ook spreekt Galenus dat de bast van de wortels is erg verkoelend en daarmee droog maken. Maar het merg in de bast is geen nut in de artsenij, (3) Ettelijke chirurgen gebruiken een wortel en die is ook van deze natuur zoals alruin. Daarvan ons beschrijft Serapio en noemt die marbus en groeit graag in de schaduw. Deze wortel is wit en week en is dertien cm lang en als dik als een duim. Deze wortel doen ze in wijn of in de kost en laten daarvan drinken en eten en die ontsteekt zich aan de leden alzo dat het heilig vuur hen kwelt en diezelfde worden ook alzo zeer (2) daarvan slapen zodat ze niet voelen dat men hen afsnijdt een lid van het lijf. Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel leborat, id est Mandragora, beschrijft ons en spreekt dat het is tweevormig, een mannelijk en de andere vrouwelijk. De vrouwelijke heeft bladeren gelijk de sla en de bladeren zijn vet en hebben een zware reuk. Dit kruid heeft geen stam maar het groeit nabij de aarde en breidt zich wijd uit tussen de bladeren. In het midden heeft het een vrucht gelijk de mispel daarin zijn korrels gelijk als in de bessen. Deze wortel is ook erg groot en die is aan de buitenkant zwart en inwendig wit en heeft ook een grove bast. De mannelijke heeft bladeren die zijn breed en ook lang gelijk de kolen en week en zijn vrucht die is vrijwel zo groot als de eerste en lijkt op een appel en die zijn van verven gelijk de saffraan en hebben een goede reuk. De herten eten dat op het veld en worden ook daarna erg slapen. [289] De waardige meester Avicenna in zijn andere boek in het kapittel jaub spreekt dat dit kruid groeit in de aarde en lijkt de mensen aan de gestalte of bijna alzo gevormd. (2) Wie niet slapen mag die neemt de bast van deze wortel en stoot die tot poeder en meng daaronder vrouwenmelk en dat witte van een ei en strijk dit om de slaap, die mens wordt erg rustig daarvan. (4) Voor de schurft op het hoofd stoot de bladeren van alruin en leg die alzo gestoten op dat hoofd, dat heelt de schurft gelijk. Platearius, die niet slapen mag die neemt olie gemaakt van alruin en deze olie maak je alzo; neem de appel van de alruin en leg die in olijvenolie en laat ze baden drie of vier dagen, daarna kook die olie en zeef het door een doek. Deze olie smeer aan de slaap, het helpt en maakt slapen en rusten erg goed en vooral in grote ziektes daarin de mens niet rusten kan. Deze olie beneemt ook erg grote hitte van de mensen. Item, de bast van alruin is erg goed in de artsenijen die je dienen tot de ogen. Platearius, deze bast alzo groot als drie haller gewicht na het gehouden voor de schaamte der vrouwen brengt menstruatie en drijft ook uit van hen dat dode kind. Item, deze bast gestoten tot poeder en dat genuttigd met een klysma maakt slapen en ook rusten voor alle andere kunst.(5) Item, deze wortel gekookt in wijn en ook op de jicht gelegd van de leden is de pijn stillen.

Zie ook kapittel 258

Vorm.

Dit zijn de planten die door de gehele geschiedenis heen komen. Stengelloze kruiden met grote ovale of lancetvormige, donkergroene bladeren die in dichte rozetten plat op de grond liggen. Ze bezitten vlezige, dikwijls gespleten wortels. De okselstandige, gesteelde violette of gele bloemen staan in dichte rozetten en worden gevolgd door vele bessen.

Mandragora officinarum, L. en M. autumnalis Bertol hoewel ze nu alle twee M. officinarum L. heten (geneeskrachtig en herfst) de eerste bloeit in mei en de tweede in de herfst, de eerste is het mannetje en de tweede het vrouwtje. Een verdeling die al vanouds in gebruik is. Platearius; ‘Due sunt species masculus et femina’. Dodonaeus; ‘Mandragora is tweevormig, mannetje en wijfje, als Dioscorides ook betuigt’.

Naam.

Dodonaeus; ‘In deze en meer andere landen als ook bij de apothekers is dit kruid met de Griekse naam Mandragora of Mandragoras bekend, in Hoogduitsland heet het Alraun. Sommige Grieken noemen het ook Circaea en dat naar de toveres Circe. Het heet ook in dezelfde Griekse taal Antimnion (=ontmaskering) of Antimion, van Pythagoras Anthropomorphos, in het Latijn Terrae malum, Terrestris malum en Canina malus. Mandragora is hier vroeger zeer gebruikelijk geweest en dat om de vreemde gedaante van haar wortel die (en vooral van het mannetje) groot is en wit en veel op de wortels van een radijs lijkt en in twee of drie delen gedeeld is die soms over elkaar groeien en veel lijken op het onderste lijf met de twee benen van een mens. Daarvan zeggen sommige dat het Man dragen en niet Mandragora behoorde te heten, immers naar die gedaante is het van Pythagoras Anthropomorphos genoemd geweest omdat die wat op een mens lijkt. Dit gewas heet in het Hoogduits Alraun Menlin, in het Nederduits ook Mandragora mannetje of witte Mandragora of ook alru en alrun of alruinmannetje en het ander Alraun weiblin, dat is alru, alrun, alruin of Mandragora wijfje. Beide heten hier te lande ook eerdt-appel en dol-wortel met oneigen namen want de naam Terra malum is een eigen naam van varkensbrood. Ze heten Mandragora in het Grieks omdat ze graag groeien op de plaatsen daar paarden en ossen stallen, te weten in donkere holen en schaduwachtige gewesten die wel van de zon beschenen zijn omdat ze geen koude verdragen kunnen’.

Mandragora, is een naam die gebruikt werd door Hippocrates. Grieks mandra: stal en ageiro: ik verzamel, omdat de mandragora door zijn wonderkracht de kudde bijeenhield. Of naar Mandragoras, de naam van een Klein-Aziatische heilige, of naar de god Mandros, Maiandros.

De naam mandragora is niet geheel opgeklaard. Mogelijk is het oud Perzisch. Columnella noemde hominiformen en semi homo. Pythagoras noemt men deze wortel naar zijn menselijke vorm, anthropomorphos: halfmenselijk, wat met de Perzische benaming merdum‑giah overeenstemt. Huygens gaf er de naam ‘wortelmens’ aan. Mandraak, Franse mandragore, Engelse mandrake en Duitse Alraun-wurzel.

Een van de interessantste plantennamen is de naam alruin voor de Mandragora. De plant heet in midden-Nederlands alrune en in hoog-Duits Alraun. Mogelijk slaat het eerste deel op adel of edel, het tweede deel is runa: geheim. Het kan waarzegster of tovergeest betekenen. Het Gotische haliuruna schijnt de oudste Germaanse afleiding te zijn.

Werking.

(2) De mandraak speelt ook een rol bij de verovering van Carthago. Omdat Hamilcar de liefde van de Libiërs voor wijn kende vergiftigde hij de inhoud van een aantal wijnvaten met mandraak. Die liet hij in bepaalde plaatsen voor de stad liggen alsof ze in haastige spoed vergeten waren. De Libiërs kwamen aan en zagen dat ze zich binnen de stadsmuren teruggetrokken hadden, vermoeid en vooral dorstig van de reis, dronken ze de wijn en vielen al gauw in een diepe slaap. Die slaap was zo diep dat ze zelfs niet wakker werden toen ze daarna verwond en gedood werden. De artsen gebruikten daarna de merkwaardige eigenschap van de mandraak, die ze in de oorlog geleerd hadden, om zware operaties uit te voeren. Zie Dodonaeus onderaan.

(3) De bessen bezitten een aparte geur en zijn slaapverwekkend. De vruchten zouden wellust geven of vruchtbaar maken, reden om ze in de oudheid als liefdesdrank te gebruiken. Ze zouden de liefdesappelen geweest zijn van Gen. 30: 14/16, die zoveel waard waren dat Rachel in ruil daarvoor haar man aan haar zuster uitleende. Sommige vertalingen van de Bijbel vertalen het woord dudaim dan ook direct als mandraak. Het woord dudaim zou ontleend zijn van de stam dud, wat ‘liefkozen’ of ‘liefde’ betekent.

(6) De wortel zou de gestalte van een mens hebben. In de mythologie is de mandraak een wijszeggende, demonische geest of een klein half duivels wezen in mensengestalte die de bezitter rijk zou maken. De meeste schrijvers handelen bij deze plant meer over het bijgeloof door de vorm van de wortels.

De wortel had naar Avicennia de gestalte van een mens. Door de vorm van de wortels werd het in de loop der eeuwen met allerhande mythen omgeven.

Herbarijs heeft het mooiste verhaal, dat naar Josephus in zijn Joodse oorlogen.

Josephus, de schrijver van de Joodse oorlogen in het 25ste kapittel van het 17de boek Baaras genoemd naar de plaats daar ze veel gevonden wordt, schrijft: ‘Ook is er in het al dat ten noorden van Macheron ligt een plaats, Baaras genaamd, waar een plant groeit van dezelfde naam die op een vlam lijkt en een schijnsel geeft als de zonnestralen. Diegenen die het aanraken sterven op staande voet. Het beste middel derhalve is om het te krijgen door rondom de wortel te graven totdat hij geheel bloot is waarna men er een hond aan vast bindt en die wil zijn meester met alle geweld volgen waardoor hij die uit de grond trekt en onmiddellijk sterft. Maar dan kan men het zonder gevaar pakken. Niettegenstaande het gevaar van deze plant wordt ze echter van velen zeer begeerd want ze drijft de duivels die geesten zijn van goddeloze mensen uit de lichamen wanneer men die bij bezetene brengt die zonder dat hulpmiddel anders om het leven zouden raken.’

Zo’n verhaal wordt ook verteld van de pioen.

Na de ceremonie van het opgraven kon het vastgepakt worden. Uit die wortels sneed men Mannetjes, Heksen, Goud‑Galgen‑Aard of Alruinmannetjes die in kastjes op geheime plaatsen werden gezet. Ze werden hieruit gehaald als hun magische krachten, als waar te zeggen, eeuwig leven, schatten zoeken of liefde en geluk nodig waren.

Zo werden ze bij keizer Rudolf II, 1576-1612, bij de maaltijd gehaald, eten en drinken voorgezet en op zondagavond in wijn en water gewassen en met volle maan in nieuwe kleren gestoken. Ze zijn nog te zien in de hofbibliotheek van Wenen. De grote wortel heet Thrudacia en geldt als het mannetje, de kleinere draagt de naam Marion. Beiden hebben roodzijden hempjes aan en werden in vroegere tijd in kistachtige kastjes bewaard waar ze door de keizer als huisorakels geraadpleegd konden worden.

Dat de mandraak ook de zwaarmoedige en melancholieke helpt gaat op Hippocrates terug, 460- 377 v. Chr. Zo wordt dit ook door de H. Hildegard vermeld: “De mandragora is warm en vaak wat waterig. Ze is uit de aarde geschapen waaruit Adam gekomen is en, vanwege zijn gelijkheid met de mens, woont in haar en behoort meer als andere kruiden tot de duivel. Daarom moet je die, nadat ze uitgegraven is, een dag en nacht in een stromende beek leggen. Dan verliest ze alle kwalijke eigenschappen en schadelijke stoffen die in haar is zodat ze verder voor toverei onbruikbaar wordt. Als iemand die gemoedstoestand heeft, dat die treurig en neergeslagen is dan zal die een mandraak, die in voornoemde beek heeft gelegen, naast zich in bed leggen dat die door het kruid gaat zweten en de hitte van het kruid in zich opneemt. Dan bidt hij tot de Heer’.

Maerlant; ‘Mandragora, als Platearius kent, is een kruid van de Oriënt. Koud is het en droog daartoe. Men vindt het hier en daar, die heeft bladeren in de vorm alsof het een beer ware (Acanthus) zo zijn er ook met laurierbladeren. Appelen dragen deze soorten, zoet geurend, als men weet, zodat men het aardappelen heet. (Cyclamen) Huid, bladeren en wortels zijn nuttig als medicijnen. (3) Die in hete zuchten ligt en niet slapen pleegt dan zal men met mandragora bladen met vrouwenmelk stampen en gelijk maken met het wit van een ei, wat men gelooft, een pleister maken voor het voorhoofd en bedek er de slaap mee.

(4) Die van grote hitte zijn hoofd zweert, leg de bladeren gewreven aan zijn slaap, het zal het begeven zoals hier beschreven staat. Maakt men olie van mandragora, de appels stampt men klein en mengt ze met gewone olie, dan kookt men ze tezamen heet en duw het door een kleed, dit is olie van mandragora. Waar hoofdzweer bij vergaat en wel slapen doet mede en is goed tegen alle rede opdat men er mee strijken doet voorhoofd en slaap daartoe. Men zal ook in goede wijn in stukken koken die wortels zijn. (2) En geef hem te drinken die zo staat dat men hem de leden af slaat, hij zal slapende zo vergeten dat hij dit niet zal weten’.

Herbarius in Dyetsche; ‘Doelwortel, Mandragher of Mandragora is koud en nat in de vierde graad. Pandecta zegt dat het koud is in de derde graad. (2) En in hem is ook weer hitte, maar in de appelen is nattigheid en daarom laat het zeer vast slapen. In de schors van de wortels is grote koudheid waarmee het ook droogt. Als iemand van deze wortels neemt in eten of drinken dan valt hij in een zeer diepe of vaste slaap.

De schors die onder in de opening als een suppoost gedaan wordt laat slapen.

(6) Als de wortel zes uren lang gewreven wordt met ivoor dan wordt het murw en is in staat om allerhande vormen aan te nemen.

Tegen hete galachtige blaren, zoals erispilla, wrijf de wortel en maak er met azijn een pleister van. Tegen hetzelfde, als het met olie of honing gemengd wordt dan geneest het de venijnige beten.

(5) Het sap van de wortel in wijn en savich van gerst (dat is als gerst gebroken en met water bedekt wordt en gekookt tot dat het dik wordt, dan na de zuivering in de grond heb je de savich) of dat wat gekookt is goed om de pijn van de gewrichten of van alle andere pijnen te genezen, volgens Pandecta’.

Herbarijs; ‘Mandragora zijn wortels van kruiden en is er in 2 soorten en groeit als mannetje en vrouwtje. En het mannetje heeft bladeren als bietkolen en het vrouwtje als sla. En die het uit de aarde trekt, hij moet sterven. En daar het staat ziet men ’s nachts groot licht. En het mannetje helpt de man en het vrouwtje de vrouw. En het hoofd van het mannetje is goed tegen hoofdpijn. En de ogen zijn goed voor de ogen, en zo verder, elk lid van het mannetje tegen elk lid van de man tot de voeten toe. En net zo van het vrouwtje bij de vrouw.

En wil u dat een vrouw een jongetje krijgt geef haar dan te drinken van het sap van het mannetje. En wil u een dochter hebben, geeft haar dan van het vrouwtje. (Zie Mercurialis, kapittel 260)

En die het sap drinkt van het mannetje, hij ligt alsof hij dood was. En als de chirurgen willen werken dan laten ze de mensen hiermee liggen alsof ze dood zijn, dusdanig dat ze niet weten wat men met hen doet. En als ze hen wakker willen laten worden dan nemen ze het sap van ruit, azijn en gentiaan en mengen het door elkaar en laten het bij hen in de oren lopen en dan worden ze wakker.

Mandragora is ook een boom (Datura?). En de schorsen zijn koud en droog en doen hetzelfde dat de grootste mandragora doet.

Maulbeer cclix Ca

Moτacelsi latine·grece moτach arabice Hoc·

(Der meister Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel hoc idest moτacelsi·beschτeibt uns und spτicht·das der maulberen tugent seÿ das sÿ stopffen dem bauch und sunderlich so sÿ dürcτ sind·(Item sÿ sind gůt genüczet dissintericis·das sind die das rot haben·Und sind auch gůt genüczet allen andern überschwencklichen flüssen·(Plinius maulbeeren sollen genüczet werden mit wein·und also eingetruncken·(Item Diascoτides·die rÿnden von maulbeeren ist von natur laxieren und auþtreÿben die wŭrm die etwan lange zeit in dem bauch gelegen sind·(Item Serapio·so die maulbeer nŭchter geessen werden so beleÿben sÿ nitt lange in dem magen·so aber d magen vol ist so beleÿben sÿ darjnn und bτingen dem schaden·Aber so der ein wenig geessen werden schaden sÿ nichcz·(Der meister galienus spτicht·das maulbeer dem menschen kleine speÿsung geben und auch den leÿbe wenig krefftigen·keltte halben die sÿ an jne haben·(Item·Galienus in dem sibenden bůch genant Simplicium farmacarum·secundum translationem grecam in dem capitel moτare idest moτacelsi spτicht·das die zeitig frucht geessen den bauch verhertte und die unzeytigen machen durchbτechen·darumb sind sÿ gůt genüczet für flüsse des leibes mit wasser unnd auch mitt wein·(Maulbeer bleter gestossen und geleget auff den bτantt·zeühet grosse hycze darauþ·

(Plinius·die bleter gesoten in regenwasser und das in dem munde gehalten·benymmet groþs zeenwee·(Item ein wasser distillieret von den bletern·ist fast gůt getruncken für hycze in dem leÿbe·(Avicenna in seinem andern bůch in dem capitel moτum beschreÿbet uns und spτicht·das maulbeeren stopffen flüþ die lange zeit geweret haben in dem leybe.[291]

(1) Moerbei, 259ste kapittel.

Moracelsi Latijn. Grieks morach. Arabisch Hoc. (Morus nigra)

De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel hoc, id est mora celsi, beschrijft ons en spreekt dat de moerbei deugd is dat ze (2) stoppen de buik en vooral als ze droog zijn. Item, (6) ze zijn goed genuttigd dysenteria, dat zijn die de rode hebben. En zijn ook goed genuttigd alle ander over vloeiende vloeden. Plinius, moerbeien zullen genuttigd worden met wijn en alzo ingedronken. Item, (3) Dioscorides, de bast van moerbeien is van natuur laxeren en uitdrijven de wormen die wat lange tijd in de buik gelegen zijn. Item, (6) Serapio, zo de moerbei nuchter gegeten worden zo blijven ze niet lang in de maag, zo echter de maag vol is zo blijven ze daarin en brengen die schade. Maar zo er een weinig gegeten wordt schaden ze niets. De meester Galenus spreekt dat moerbei de mensen kleine spijs geeft en ook het lijf weinig versterken vanwege de koudheid die ze aan zich hebben. Item, Galenus in het zevende boek genaamd simplicium farmacarum secundum translationem Grieks in het kapittel morare, id est mora celsi spreekt, dat de rijpe vrucht gegeten de buik verhard en de onrijpe maken doorbreken, daarom zijn ze goed genuttigd voor vloeden van het lijf met water en ook met wijn. (5) Moerbeibladeren gestoten en gelegd op de brand trekt grote hitte daaruit.

Plinius, de bladeren gekookt in regenwater en dat in de mond gehouden beneemt grote tandpijn. Item, een water gedistilleerd van de bladeren is erg goed gedronken voor hitte in het lijf. Avicenna in zijn andere boek in het kapittel Morus beschrijft ons en spreekt dat moerbeien stoppen vloed die lange tijd geduurd heeft in het lijf. [291]

Vorm.

Aan de witte moerbei is alles zachter en kleiner dan aan de zwarte. De witte moerbei is die van de zijderups. De moerbei is een schilderachtige boom met een ronde, half open kroon, de takken maken geen eindknoppen. Het blad is lichtgroen en vaak diep ingesneden. De eenhuizige bloemen zijn ook hier onopvallend. De vruchten zijn groot en wit tot rood, als een framboos. Dodonaeus; ‘De moerbeien zijn eigenlijk maar een soort, te weten zwart van kleur, dan men vindt ze ook wel wit, hetzij van haar eigen aard, hetzij dat het door enten zo geworden is’.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Deze boom heet in het Grieks Morea en Sycaminea of ook Sycaminos, in het Latijn Morus, in de apotheken Morus Celsi, in onze taal moerbezie-boom, in het Hoogduits Maulbeerbaum’.

Morus kan afgeleid zijn van mora, wat ‘laat’ betekent naar het verschijnen van de bladeren. Het kan ook afgeleid zijn van Grieks moron dat verbonden wordt met Armeens mor, ‘zwartbes’, vergelijk een Moor.

Herbarius in Dyetsche gebruikt moerbei en braam gelijk; ‘Moerbesyen, dat zijn mora celsi. Mora baci dat zijn hagebesien of brem besien’.

Gebruik.

De oude Grieken gebruikten het sap om wijn te kleuren, ook dames. Vondel, De Leeuwendalers:

Ja, wie bemint ze niet? Wie zet haar deugd te hoog?

Ze verfde nooit haar wangen met moerbei of morellen

Ze loogt noch bleekt heur haar’.

Herbarius in Dyetsche; ‘Moerbesyen, dat is Morus celsi. Mora baci, dat zijn hagebesien of brem besien. Van Morus of moerbei zijn er twee soorten, te weten de ene heet Morus celsi of domestica. Van de gekweekte of domestica zijn er twee soorten als een zoete moerbei, die is heet en nat. De tweede is een zure moerbei, die is afdalend naar koudheid en nat. Deze twee heten domestica of tamme moerbeien die in de hoven op grote bomen groeien.

De andere belangrijke Morus of moerbeien heten sylvestria of wilde moerbomen en die heten Morus baci, dat zijn haagbessen of bramen. Dat zijn diegene die dorens of hagen dragen, haagbessen of braambessen. En deze mora baci zijn van samengesteldheid koud en droog. De bessen van de twee tamme soorten moerbeibomen heten moerbei, van de wilde heten ze bramen, je gebruikt ze in medicijnen, ze zijn eerst rood, dan worden ze rijp en worden zwart.

De tamme, dat zijn de echte moerbeien, hebben kracht om te ontbinden en te zuiveren. Van deze maak je een likkepot die moerbeisap heet tegen blaren in de keel, tegen het vallen van de huig, tegen spenen in de keel of het zeer in de keel en tegen ander letsel in de keel. Ook maak je tegen hetzelfde een gorgelwater aldus: ‘Neem van het sap van moerbei of van moerbeisap een drachme; van weegbreewater drie drachmen; azijn en honing van rozen, van elk een half drachme; meng het te tezamen en maak een gorgelwater’. Voor moerbeisap mag je het sap van moerbeien met afgeschuimd honing zien, want dit blijft lang goed.

(2) Om naar toilet te gaan en de verstopping die van koude zaken komt te verdrijven: ‘Neem het sap van zoete moerbeien en warm het licht’. Wijn, waar moerbeien in gekookt zijn, zuivert je darmen.

(3) Het sap van de schors van de moerbomen of wijn waar de schors in gekookt is of het poeder van de schors dat met honing gemengd is doodt wormen. De schors van moerbomen heeft de kracht om te verteren, te ontbinden en te zuiveren.

Wilde moerbeien, dat zijn Morus baci of haagbessen of bramen, die hebben de kracht om te benauwen vanwege hun zoetheid.

Tegen tandpijn was je de mond met wijn waarin wat azijn is gemengd en de schors en bladeren in gekookt zijn.

(4) Tegen verbranding van vuur of van warm water maak je een pleister van moerbeienbladeren die met olie gemengd is.

Om het haar zwart te maken kook je moerbeibladeren, druivenbladeren en vijgen in het water en daar mee was je je.

Het sap van zure moerbeien en de bladeren is goed tegen blaren van de mond en van de huig, ook is dat het allerbeste tegen blaren in de keel.

(5) Moerbeien zijn slecht voor de maag want ze bederven daarin. Je moet ze van tevoren eten want op ander eten gegeten bederven ze de rode gal en zijn ze niet kwaad. (6) Iets gedroogde moerbeien stoppen het lichaam en zijn tegen rodeloop (dat is diffiteria, (a) Avicenna in hetzelfde kapittel’.

(a) Difterie?

Maerlant; ‘Morus is de moerbeibooms naam. Zijn vrucht die is bekwaam en de bloesem is zo wit en als de zon verft dit dan worden ze zo rood en hard, maar als het rijpt dan wordt het zo zwart. Men zegt dat serpenten blijven dood van zijn bladen, komen ze op hem blode. Rubius noemt men deze boom mede in het Latijn in sommige steden. Platearius zegt en dacht dat deze boom verkoelt en verdroogt. Het sap daarvan heet dyamoreon, dat zal men dan koken doen en dan is het tegen (a) keelziekte goed. Lang gedronken mede het doet het lichaam ontsluiten samen. Met honing gemengd gedaan verdrijft het een soort luizen gereed die men lumbrici (lumbricus: worm, zie (2) bij namen heet’.

Herbarijs; Mora domestica dat zijn moerbesien. (a) En zijn goed tegen de huig. Dyamorum dat is dat men van moerbeien maakt.

(2) En het sap van de wortels van de boom gemengd met honing dat doodt de wormen die in de maag zijn als men het gebruikt’.

Dyamorum is een likkepot met onder andere moerbei’.

(a) Volgens Maerlant, Herbarius in Herbarius in Dyetsche zijn moerbeien goed bij zweren in de keel en mond. Dit wist Celsius al (De Re Medica VI, II) en de wortels van de moerbeiboom, inwendig genomen, zijn een wormdodend middel; een reputatie die stamt van Hippocrates en Dioscorides.

Byngelkraut cclx ca

Mercurialis latine·arabice alibleb·grece Linostosis vel linozotis·vel parthamon.

(Der meister Averτois in dem bůch genant Colliget in dem capitel mercurialis beschτeibt uns und spτicht·das dises kraut sej heÿþ und trucken an dem ersten grad·(Diascoτides in dem capitel linostosis·id est mercurialis·spτicht·das dises kraut seye geleÿch den basilien·und spτicht auch das zweÿer handt mercurialis seÿ·eins freülich·dz and manlich·dz freülich ist grôsser an dem kraut und auch an dem stengel wann der man und das månlich ist kleiner an den blettern·und dz hat samen der ist klein·die beÿde nüczet man in der erczneye.

(Platearius·bÿngelkraut geessen waÿchet den bauch·(Bingelkraut geessen benýmmet die wåsserigen feüchtung und treybet die auþ stercklich·(Die bleter der freülichen gestossen und daz gemåcht des mannes domit gestrÿchen·machet die frauwen gebeeren und empfahen zůhandt so das eelich wercke volbτachtt wirt ein tochter·also das die frawe dτeÿmal voτhin davon getruncken habe·mit gůtem wein·(Item die bleter des månlichs also gestrÿchen an des mannes gemåcht und die frawe getruncken wie voτ·machet die frawen gebeeren einen sune·(Plinius.Die bτŭ von einem gesoten koppen und darunder bÿngelkraut safft geton·und das genüczet ist gůt dem geschwellenden magen und machet lustig umb die bτuste·und benÿmmet das keÿchen. (Galienus in dem sibenden bůch genant Simplicium farmacarum in dem capitel mercurialis beschτeibet uns und spτichet das dises kraut fast gůt seÿe dem zerschwollen bauch·das zerstossen unnd den domit geschmieret·und bτinget also stůlgång·Und dises ist sunderlichen gůt krancken menschen die weder obnen noch unden mügen erczneÿ bτauchen·(Platearius·bÿngelkraute gesoten unnd als ein pflaster geleget auff den bauche machett stůlgång·(Item bÿngelkraut ist man in ein clistier vermenngen daz zů vil kranckeÿt gůt ist·[292] also gemachet·Nÿmme bÿngelkraut·rômþkôl·feyelkraut papeln ÿegklichs ein handt vol senÿtbleter engelsŭþ ÿeklichs ein lot·dises alles gesotten in dτitthalb pfund wassers·ein dτitteÿl eingesoten und durchgeschlagen·und darzů vermenget zweÿ lott cassia fistel·und ein lot benedicte·laxitive und feÿel ôle und dyllôle·ÿegklichs dτeü lot zůsamen vermenget·ist ein gůt clistier wider das grymmen in dem bauch·unnd wider den stein·

(1) Bingelkruid, 260ste kapittel.

Mercurialis Latijn. Arabisch alibleb. Grieks Linostosis vel linozotis vel parthamon. (Mercurialis annua)

De meester Averrois in het boek genaamd colliget in het kapittel Mercurialis beschrijft ons en spreekt dat dit kruid is heet en droog aan de eerste graad. Dioscorides in het kapittel linostosis, id est Mercurialis, spreekt dat dit kruid is gelijk het basielkruid en spreekt ook dat er (2) twee soorten Mercurialis zijn, een vrouwelijke en de ander mannelijk, de vrouwelijk is groter aan het kruid en ook aan de stengel dan de man en de mannelijke is kleiner aan de bladeren en die heeft zaden dat is klein, die beide nuttigt men in de artsenij.

(4) Platearius, bingelkruid gegeten weekt de buik. Bingelkruid gegeten beneemt de waterige vochtigheid en drijft die uit sterk. (3) De bladeren van de vrouwelijke gestoten en dat geslacht van de man daarmee gestreken maakt de vrouwen baren en ontvangen gelijk zo dat eerlijk werk volbracht wordt een dochter alzo dat die vrouw driemaal daarvoor daarvan gedronken heeft met goede wijn. Item, de bladeren van de mannelijke alzo gestreken aan het mannelijke geslacht en de vrouw gedronken zoals voor maakt die vrouw baren een zoon. Plinius. De brei van gekookte hanenkoppen en daaronder bingelkruid sap gedaan en dat genuttigd is goed de gezwollen maag en maakt lustig om de borst en beneemt dat kuchen. Galenus in het zevende boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel Mercurialis beschrijft ons en spreekt dat dit kruid erg goed is de gezwollen buik, dat gestoten en dan daarmee gesmeerd en brengt alzo (4) stoelgang. En dit is vooral goed zieke mensen die of boven noch onder mogen artsenij gebruiken. Platearius, bingelkruid gekookt en als een pleister gelegd op de buik maakt stoelgang. (5) Item, bingelkruid is men in een klysma vermengen dat tot veel ziektes goed is [292] alzo gemaakt: Neem bingelkruid, Savoie kool, violenkruid en kaasjeskruid, van elk een hand vol, sennabladeren, engelzoet, van elk een lood, deze allen gekookt in een derdehalf pond water en dat een derde deel ingekookt en door geslagen en daartoe vermengt twee lood Cassia fistula en een lood Carduus benedictus, laxatief en violenolie en dille olie, van elk drie lood, tezamen vermengt is een goede klysma tegen dat grommen in de buik en tegen de steen.

Vorm.

Bingelkruid heeft een stengel met tegenoverstaande twijgen. De bladeren zijn glad en langwerpig. De plant is meestal tweehuizig, soms komen de manlijke en vrouwelijke delen op een bloem voor. De kleine groene bloemen verschijnen niet voor augustus.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘‘Hier te lande worden deze kruiden tam binghel-cruydt of mercuriael genoemd, in Hoogduitsland Zam Bingelkraut, Kuhwurtz en Mercuriuskraut. De Grieken noemen ze Linozostis en insgelijks ook Parthenion en Hermou botanion en vandaar komt de Latijnse naam Mercurialis. Aangaande de naam Linosostis, Plinius spreekt van een kruid dat zo genoemd is wat van de God Mercurius gevonden is geweest en daarom bij de Grieken van vele Hermou poa en bij ons van iedereen Mercurialis genoemd is. Dit zijn de woorden van Plinius. Het mannetje heet in het Hoogduits Zamen Bengel kraut Menlin, in het Frans mercuriale masle en sommige noemen het kwalijk smeerwortel. Want de wortel van dit kruid is gans onnut en nergens toe geschikt. Het wijfje heet Zamen Bengel kraut Weiblin’.

Mercurialis is zo genoemd naar de god Mercurius, de god van handel en dieven. Hij bracht samen met Iris, als de bode van de goden, de zielen van de afgestorvenen langs de regenboog naar de woningen van de onderwereld. De genezende kracht van de plant zou door Mercurius ontdekt zijn.

Bingelkruid heet in Duits Bingelkraut, dit komt van bingel, ‘luiden’, binge is bij bergbewoners een ketelvormige verdieping, naar de ronde klokvormige vrucht. Of het is afkomstig van midden-Nederlands bungelcruut, ‘knol’, een plant met knolachtige wortels die in tijd van nood gegeten werd.

Platearius; ‘Linochites i, mercurialis.

Gebruik.

De plant ruikt onaangenaam en scherp. Het kruid werd vroeger hoofdzakelijk als laxeermiddel gebruikt en tegen zweren en ontstekingen.

(2) Dodonaeus; ‘Bingelkruid is tweevormig, tam en wild. Het tamme zullen we in dit kapittel beschrijven wat ook wederom tweevormig is, te weten mannetje en wijfje dat alleen of meest in het zaad verschilt’. De plant is tweehuizig en het vrouwtje geeft zaden, dus niet het mannetje wat de ouden geloofden. Theophrastus vertelt dan ook dat de vrouwelijke plant overvloedig zaadjes (stuifmeel) geeft in de aren. (3) Het mannetje zou dan kleine ronde zaden hebben die als steentjes twee aan twee liggen. Daarom heette de nu bekende vrouwelijke plant herba Mercurialis mascula, ‘man’, of testiculata. Dioscorides zegt dat van de mannelijke vorm jongens verwekt worden en van de vrouwelijke meisjes; ‘si a purgatione bilbantur & tria folia genitalibus admoveantur’.

Herbarius in Dyetsche; Mercuriael, Mercuryalis of Knosostis, soms heet het smeerwortel is heet en droog in de eerste graad. Van bingelkruid zijn er twee soorten als man en vrouw. (2) De vrouw is de grootste. De man is het kleinste en heeft ronde zaadjes, volgens Pandecta uit de macht van Avicenna ‘libro colliget’ in het kapittel van Mercurialis.

(4) Alle twee bingelkruidsoorten die in het eten gekookt zijn drijven de waterachtige vochtvermenging naar beneden, laten naar toilet gaan en vermurwen het lichaam.

(5) Ook maak je een klysma aldus: ‘Neem bingelkruid, biet, violenbladeren, maluwe, van elk een hand; zevenblad (a) en boomvaren, van elk een drachme; kook het tezamen in een half pond water totdat vrijwel het derde deel verkookt is en als het gezuiverd is door een doek meng je er een drachme vers uit getrokken Cassia fistula bij; van Carduus benedictus laxatief, een half drachme; olie van viool en olie van dille, elk anderhalf drachme, van salis gemme (b), een half drachme; meng dit tezamen en maak een klysma’.

Men zegt dat als het blad door vrouwen gewreven en op het onderlijf gelegd wordt of het sap gedronken een meisje geeft, ook dat als de bladeren door de mannen zo gebruikt wordt er een meisje geboren wordt.

(6) Als je bingelkruid in een kapoen kookt en het sap hiervan drinkt ruimt het de grove vochtvermenging en zwarte gal. Hetzelfde is goed tegen schrikachtige koortsen zoals om de andere dag, ook tegen bevingen en tegen het opblazen van de maag. Voor diegenen die moeilijk adem kunnen halen en die last hebben van de jicht is het een bijzondere medicijn. Galenus, ‘zevende simplicum’ in het kapittel van lingsa stida (dat is Mercurialis) zegt dat wij allen het gebruiken om naar toilet te gaan.

Wijn waar bingelkruid en calamentum, (dat is steentijm) in gekookt is, verandert genoeg of laat zweten, Pandecta’.

(a) Aegopodium padagria. (b) sal: zout, gem: edelsteen.

Herbarijs; ‘Mercuriael is koud en vochtig in de 3de graad. En men geeft het sap te drinken die de derdedaagse koorts. En men geeft het ook rauw met honing om gal te purgeren.

En die het kookt met vlees en dan eet maakt de loop murw’.

Belgisch Kruidboek; ‘De Bingelkruiden zyn zeer dienstig om den buik los en week te maken en dryven door den kamergang alle overvloedige heete en koude galachtige slymerige en kwade vochtigheden uit het lyf… het is ook zeer goed voor de menschen die met heete koortsen zyn gekweld. Die kruiden worden van de kwakzalvers veel gebruikt om de gebreken der vrouwen in de groote steden te genezen’.

teüfels abysz cclxi c

Moτsus dÿaboli latine·

(Die meister spτechen·das dises seÿ ein kraut·und hat wurczeln die sind unden stumpff geleych als sÿ abgebÿssen sind·

(Oτibasius ein meister spτicht dz mit diser wurczeln der teüfel als grossen gewalt treÿbe dz die můter gots ein erbårmde darjnn hett·und bename dem teüfel den gewalt das er darnach nitt mer mit schaffen mocht·und von grossem grymmen den er do het dz jm der gewalt entgangen was·do baÿþs er sÿ unden ab·also wåchset sÿ noch heüt des tags·(Diser wurczel krafft ist groþs und das kraut und wurczeln sind geleÿch in einer naturen·(Dise wurczel gestossen und gelegt auf ein entzündete glůtt leschet das zůhandt·(Der meister Oτibasius spτicht·das dises kraut und wurczeln sey heyþ und trucken an dem ersten grade·(Wôlcher dises kraut bey jm tregt od dÿe wurczel·dem mag der teüfel keinen schaden zůgefŭgen·auch mage jm kein zaubereÿ geschaden von den bôsen weÿben·(Dise wurczel sol man samlen in dem herbste die weeret unverseerett zwey jare·(Das kraut davon sol man bτauchen so es noch grŭne ist für alle gebτesten auþwendig des leÿbes·Und man sol dz kraut nit ein nemmen·wann es ist mer hÿczigen jnnwenig den leibe·denn das sÿ die hÿcze darauþ ziehen·(Dise wurczeln ist durchdτingen die dårm·(Auch ist sÿ fast an sich ziehen von natur die hycze an dem leybe·Dise tugent von disem krautte unnd wurczeln ist nit zů volschτeiben [293]

(1) duivelsbeet, 261ste kapittel

Morsus dÿaboli Latijn. (Succisa pratensis)

De meesters spreken dat dit is een kruid en heeft wortels die zijn onder stomp gelijk alsof ze afgebeten zijn.

Oribasius, een meester, spreekt dat met deze wortels de duivel alzo groot geweld dreef zodat de moeder God een erbarmen daarin had en benam de duivel het geweld zodat hij het daarna niet meer meedoen kon en van grote boosheid die hij toen had dat hem zijn geweld ontgaan was zo beet hij er het onder af en zo groeit het noch heden des dag. Deze wortel kracht is groot en dat kruid en wortels zijn gelijk in een natuur. Deze wortel gestoten en gelegd op een ontstoken gloed lest dat gelijk. De meester Oribasius spreekt dat dit kruid en wortels is heet en droog aan de eerste graad. Wie dit kruid bij hem draagt of de wortel die mag de duivel geen schade toevoegen, ook mag hem geen toverij beschadigen van de kwade wijven. Deze wortel zal men verzamelen in de herfst en die blijft goed twee jaar. Dat kruid daarvan zal men gebruiken zo het noch groen is voor alle gebreken uitwendig het lijf. En men zal dat kruid niet innemen want het is meer verhitten inwendig het lijf dan dat ze de hitte daaruit trekt. Deze wortels is doordringen de darmen. Ook is het erg aan zich trekken van natuur de hitte aan het lijf. Deze deugd van dit kruid en wortels is niet te beschrijven. [293]

Vorm.

Vormt een rozet van elliptische bladeren die spits en gaafrandig zijn, min of meer behaard, de bovenste kleiner, lancetvormig en meestal getand. Opgerichte stengels zijn wat behaard. Buitenkelk is ruw behaard, met 4 eironde, spitse tanden, kelk met 5 uitgespreide naalden, bloemhoofdjes bijna bolrond met kleine bloempjes die allen even groot zijn, 4spletig en blauw in juli/september.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘‘Men noemt dit kruid gewoonlijk Duyvels-bete in het Nederduits of in Latijn Morsus diaboli, in het Hoogduits Teuffels abbiss, in het Frans mors du diable, in het Engels dewelles bit omdat de wortels van onder kort afgebeten schijnt te wezen. Men noemt dit kruid in Italië ook morso del diavolo en het heet gewoonlijk bij de apothekers daar Praemorsa’.

Abbiss en Teufelsabbiss bij Bock, Engels devil’s bit, duivelsbeet, Vlaamse duivelsbeet, Franse mors du diable. Vandaar de Latijnse naam morsus diaboli en het Latijnse succise praemorse (van suc-caedere: afhouwen, premorse is abrupt afgehouwen) zijn het woorden die verwijzen naar de kort afgebeten dikke en bruine wortelstok, het gedeelte dat de duivel heeft achtergelaten. Waarom de duivel dat deed, vragen de mensen zich af, want hij was toch niet ziek?’

Dodonaeus; ‘Dan de oorzaak waarom dat de gewone man dit gewas Morsus diaboli en duivelsbeet genoemd heeft is omdat sommige dromers versieren dat de duivel de wortel van dit kruid plag af te bijten omdat hij het goede benijdt dat de mens ermee zou kunnen doen, was dit heel gebleven omdat hij weet dat ze tot vele dingen nuttig en geschikt is’.

Blauwe knoop, is zo genoemd naar de donkerblauwe knoop die op een lange stengel staat.

Gebruik.

Dodonaeus; ‘Dit gewas is wat bitterachtig van smaak en heeft een warme en verdrogende aard heel ver in de tweede graad van de hitte en droogte.

Duivelsbeet is zo krachtig als enig ding zou mogen wezen om de zwellen en ontstekingen van de amandelen en keel die niet goed tot rijpheid kunnen komen te genezen. Want ze vaagt af en spoelt alle slijmachtige vochtigheid die aan de keel of aan de strot blijft hangen en verteert die en ontdoet ze en verdrijft de zwellen daarvan zeer gauw en gemakkelijk, wel verstaande als men het water daar dit kruid in gekookt heeft in de mond houdt of de keel daarmee al gorgelende spoelt en vooral als er wat honing van rozen bij is.

Men zegt ook dat duivelsbeet al hetgeen doen kan dat Scabiosa toegeschreven wordt en wordt voor zo krachtig als Scabiosa gehouden in de steken of beten van de vergiftige dieren, tegen het venijn en tegen alle hete en pestachtige besmettelijke ziekten. Gestampt en op de pestachtige zwellen of klaporen gelegd kan die gauw ontdoen en verbreiden en gans genezen.

Herbarijs; ‘Iacea nigra is er in 2 soorten, wit en zwart. En de witte noemen sommige tremorseke of duvels bete. En de zwarte noemt men matefelloene. En beide helen ze wonden buiten en binnen. En zijn goed in wonddranken. En zijn goed gedronken tegen kwetsingen binnen en helen ze. En zijn goed gedronken die een breuk hebben. En kinderen in de navel. De matefellone, dat is Jacea nigra en duivelsbeet, dat is witte matefelloene’.

Er zitten stoffen in die het gebruik tegen huidziektes en wonden rechtvaardigen.

Hŭnerderm oder myer

Das cclxii Cap

Moτsus galline latine·

(Die meister spτechen·dz dises kraut sej keltten·und wechþt gern an fayþtem und wol getungtem mÿþt od erden·(Dises kraut ist kalt und feücht an dem dτitten grad. Dises essen die fôgel und die hŭner gern. (Paulus hŭnerdårm also grŭne auff ein entzünndete glůtt geleget·der gewynnet růe und leschung der hÿcze·(Den safft von mÿer gemüschet mitt hauþwurcze safft·barba jovis genant ÿegklichs ein halb pfund·baummôle ein pfund und dises zesamen gesoten biþ das halb teÿl ein geseüdet·darnach darunnder gemüschet buttern vier lot·spangrŭn ein halb lot und also gemachet ein salben·Dise salb dienet zů vil gebτesten auþwendig des leÿbes die do komment von hÿcze·und sunderlichen für die fisteln die darein gelassen und darauff geleget geleych einem pflaster·(Platearius·dises kraut geleget auff die bτuste benymmet das keÿchen·also das es voτhyn gesoten werde mit wein·(Dises kraut ist den leüten gar unachtber·und hat doch fast vil gûter bewårter tugent in jm·und darnmb sol dich nitt wundern das ander vil kreüter die do von gerauch und auch von gestalt gar vil grôsser sind·als dann ist wermût selbe·rauten·meter·vil mer tugent haben die den mennschen zů nüczen·[294]

(1) Hoenerdarm of muur.

Dat 262ste kapittel.

Morsus galline Latijn. (Stellaria media)

De meesters spreken dat dit kruid is verkoelend en groeit graag aan vette en goed gemeste mest of aarde. Dit kruid is koud en vochtig aan de derde graad. Dit eten de vogels en de hoenders graag. Paulus, muur alzo groen op een ontstoken gloed gelegd die wint rust en lessing van de hitte. Het sap van muur gemengd met huislooksap, barba jovis genaamd, van elk een half pond, olijvenolie, een pond, en deze tezamen gekookt totdat het halve deel inkookt, daarna daaronder gemengd boter, vier maal 16, 7gram, Spaans groen, een half van 16, 7 gram, en alzo gemaakt een zalf. Deze zalf dient tot vel gebreken uitwendig het lijf die je komen van hitte en vooral voor de etterwonden, die daarin gelaten en daarop gelegd gelijk een pleister. Platearius, dit kruid gelegd op de borst beneemt dat kuchen alzo dat het voorheen gekookt werd met wijn. Dit kruid is de mensen erg veronachtzaamd en heeft toch erg veel goede bewaarde deugd in hem en daarom zal het je niet verwonderen dat ander vele kruiden die van reuk en ook van gestalte erg veel groter zijn zoals dan is alsem, salie, ruit en mater veel meer deugd hebben die de mensen tot nut. [294]

Vorm.

Een licht groen en eetbaar kruid met kleine witte sterretjes, de middelste vorm van de clan, media. Eironde bladeren staan aan zwakke en liggende stengels. De stengels zijn bezet met kleine haartjes die ervoor zorgen dat het water naar de wortels wordt geleid, als de plant dan ook omgehakt wordt kan het zelfs met een beetje dauw weer verder groeien. Vogelmuur of sterrenmuur is een overal voorkomend onkruid. Bloeit vrijwel het gehele jaar door met witte sterbloemen. De bloem gaat open tegen negen uur en sluit zo gauw als het begint te regenen.

Naam.

Dodonaeus; ‘Het wordt Morsus Gallinae in het Latijn of Hippa minor genoemd. Ruellius zegt dat het van de Italianen Passerina genoemd wordt als of men mussenkruid zei, van de Fransen du mouron waarvan de Nederlanders de naam muur genomen hebben, in het Hoogduits Hunerbiss, bij ons hoenderbeet of klein vogelkruid gemerkt dat deze kruiden heel mals zijn zodat de kippen en vogels die graag eten´.

Hildegard noemde het Hunesdarm of Hunsdarm, nu Huhnerdarm, Huhnerbiss bij Bock, Hennabit en Hiennedarm in midden-Hoogduits.

De naam mier is waarschijnlijk afkomstig van de Duitse naam Miere, waarvan de stam ma of mei is wat klein betekent. In de 16de eeuw werd het wel Meierom of Meyer en nog eerder Myer genoemd, Meyer bij Bock.

Stellaria is afgeleid van het Latijnse stella: een ster, een verwijzing naar de twee vijftallige kroonblaadjes.

Gebruik.

Dodonaeus; ‘Voorts zo is muur koud en vochtig van aard en van waterachtige vorm waardoor ze ook de kracht heeft om zonder tezamen trekking te verkoelen zoals Galenus zegt.

Muur met meel of wort (zo Dioscorides schrijft) op de verhittingen en zweren van de ogen gedaan geneest die.

Wanneer de oren uit enige hete oorzaak met smarten gekweld zijn is het zeer nuttig dat men het sap van muur daarin giet of in drupt.

Kleine muur is geschikt om de vogeltjes die men in kleine kooien of huisjes houdt te verkwikken en te vermaken wanneer die onlustig zijn en niet eten willen of kunnen.

Bτaünbernstrauch

Das cclciii Capit

Moτabacci latine et grece·

(Der meister platearius beschreÿbet uns und spτicht·das dise frucht wachþ an einem strauch der ist doτnig·und hat rauhe bletter und scharpff·(Plinius spricht·das bτaunbeeren sind heiþ an den ersten grad·und geleÿchen auch an der gestalt dem maulbeeren·und wachþen auch in dem hecken allenthalben·(Item·dise beeren sind auch gůt genüczet calculosis·wann sÿ machen wol hårmen·und treÿben domit auþ den stein der do lange zeÿt in deτ blasen gelegen ist·(Item der safft van bτanbeeren gesamlett·und den gemüschet mit dem sÿropel eupatoτij·das ist ein sÿropel gemachet von wylden selbe der ist gar gůt genüczet lepτosis und die sich des jnnerlich besoτgen·die sollen dises sÿropels nüczen alle tag auff ein lot·(Item der meister Cassius felix spτicht·Wôlicher an seinem leÿbe reüdig wåre d nücze bτanbeer safft und schmiere domit den leybe in einem bade·die haudt wirt glatt und schôn·

(1) Bramen.

Dat 263ste kapittel.

Mora bacci Latijn en Grieks. (Rubus fruticosus)

De meester Platearius beschrijft ons en spreekt dat deze vrucht groeit aan een struik en die is doornig en heeft ruwe bladeren en scherp. Plinius spreekt dat bramen zijn heet aan de eerste graad en lijken op ook aan de gestalte de moerbeien en groeien ook in de hagen geheel. Item, deze bessen zijn ook goed genuttigd calculosis want ze maken goed plassen en drijven daarmee uit de steen die er lange tijd in de blaas gelegen is. Item, het sap van bramen verzameld en dan gemengd met de siroop eupatorij, dat is een siroop gemaakt van wilde salie, die is erg goed genuttigd leprosis en die zich des innerlijk bezorgen, die zullen deze siroop nuttigen elke dag op een lood. Item, de meester Cassius Felix spreekt: Wie aan zijn lijf ruig is die nuttigt bramensap en smeer daarmee het lijf in een bad, de huid wordt glad en schoon.

Vorm.

Een struik van 50-300cm hoog wiens scheuten met sterke stekels bezet zijn. Bladeren zijn meestal 5tallig, bloemen wit of licht rood in mei/augustus.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Deze heester heet in het Grieks Batos, in het Latijn. De Brabanders noemen dit gewas braemen of breemen, de Hoogduitsers Bremen. De vrucht van de bramen heet in het Grieks Moron tes batou en Moron batinon, in het Latijn Moron Rubi en. In de apotheken noemt men ze Mora bato en in sommige ongeleerde apotheken Mora bassi, in het Brabants braembezien en haghebezien, in het Hoogduits Brembeer, in het Hoogduits ook Cratzbeer, in het Nederduits brambeyen, braembegien en soms bruyne bezien, in het Grieks ook Moron vatinon of Batinon Moron en daarvan komen de bedorven Latijnse namen Morum bati, Morum bassi, Marum bacci’.

De vrucht werd als een kleine Morus gezien en verschilt naar de plaats daar ze groeien, de haag.

Bram en daaruit Braun-, Brum-, From-, Pram-, en dergelijke. De braam heet bij H. Hildegard Bramberecruth of die Brama wat algemeen een doornstruik betekent en via midden Noordduits Bram, oud-Engels brom (nieuw Engels broom: bezem) staat het woord in verbinding met brem, zie Cytisus. Ten grondslag hieraan ligt een Germaanse wortel bhrem of bhrom dat van Indogermaanse bher: uitsteken, komt, ook van slaan en stoten, maar ook omhoogsteken, zo ook de berm in de betekenis afsnijden. In het tweede geval betekent het een opstekende rand. Op dezelfde stam bram gaat het Franse framboise terug en de Hollandse framboos.

Gebruik.

Herbarius in Dyetsche vermeldt de mora celsi, moerbei, samen met de mora baci;’ Moerbesyen, dat is Morus celsi. Mora baci, dat zijn hagebesien of brem besien’. Zie kapittel 259.

Dodonaeus; ‘De jonge scheutjes met de jonge bladeren en ook de bloemen met de onrijpe bessen van deze bramen hebben een sterke verdrogende en daarbij ook tezamen trekkende en wat verkoelende kracht.

Deze jonge scheutjes, bladeren, bloemen en onrijpe bessen genezen de kwade hete zweren van de mond en van de keel en insgelijks ook de gezwellen van de amandelen en huig als ze in de mond dikwijls gehouden en gekauwd worden.

Die zijn ook goed tegen de loop van de buik, tegen de rodeloop en allerhande bloedgang en de onmatige vloed van de maandstonden.

Al hetzelfde kan ook het water daar deze dingen in gekookt zijn, maar vooral met wat honig vermengt is dat zeer goed om alle zeerheid van de mond te zuiveren en de hete zweren en zwellingen van de mond, tong en keel te genezen.

Heyde cclxiiii Cap

Mirica latine et grece·

(Die meister spτechen·dz dÿses seÿ ein gewåchþ warm und trucken von natur·und wechþt geren auff dem sand·sein stengel wirt eines arms lang·sein blůmen sind bτaun·(Die blůmen gebaÿþset mit hônig und zucker und also genüczet des abents und moτgens benymmet febτes quartanas·und dises sol geschehen in dem monat september·so er zů nymmet achtt tag nach einander·(Dise blůmen sind gt für die erkaltteten unnd gichtigen gelÿder·die mit wein eingenommen·(Paulus. Dise blůmen gestossen zů bulfer darund gemüschet auricula muris·dz ist mauþoτe·und oτiganum·[295] das sind dosten ÿegklichs geleich vil·zucker halb als vil und dises genüczet geleich einer trefenÿ benÿmmt den frawen den unnatürlichen fluþ den man nent dz weÿþs·(Mit disem blůmen mage man heylen allen lenden weetagen·die gesoten in wasser und die lenden und den bauch damit bestrichen nach einem bade·

(1) Heide, 264ste kapittel.

Mirica Latijn en Grieks. (Calluna vulgaris)

De meesters spreken dat dit is een gewas warm en droog van natuur en groeit graag op het zand, zijn stengel wordt een arm lang en zijn bloemen zijn bruin. (2) Die bloemen gebaad met honing en suiker en alzo genuttigd ‘s avonds en ‘s morgens beneemt de vierdaagse malariakoorts en dit zal geschieden in de maand september ze je het neemt acht dagen na elkaar. (3) Deze bloemen zijn goed voor de verkouden en jichtige leden, die met wijn ingenomen. Paulus. Deze bloemen gestoten tot poeder en daaronder gemengd auricula muris, dat is guichelheil, en Origanum, [295] dat is marjolein, van elk gelijk veel, suiker half als veel, en dit genuttigd gelijk een drank beneemt de vrouwen de (4) onnatuurlijke vloed die men noemt de witte. Met deze bloemen mag men helen alle (5) lendenpijn, die gekookt in water en de lenden en de buik daarmee bestreken na een bad.

Vorm.

Een sterk vertakt meerjarig heestertje van 30-90cm hoog. Bladen zijn klein en schubvormig en min of meer donzig, tot 3mm lang, gearrangeerd in 4 rijen aan tegenoverstaande kanten van de stengel en twijgen.

Lange trossen van licht paarse klokvormige bloempjes in augustus. De vrucht is een klein zaaddoosje dat bij rijpheid met 4 kleppen openspringt, de zaden worden door de wind verspreid.

Naam.

Dodonaeus; ‘Dit gewas wordt in onze taal heyde genoemd, in het Hoogduits Heyden. ‘In het Grieks Ereice en in het Latijn Erica en is de echte eigen Erica van de ouders die sommige zeer kwalijk Myrica genoemd hebben’.

Gewone heide, struikheide. Duitse Heidekraut, oud-Hoogduits Heida. Nauw verwant met de heiden omdat in die woeste streken de mensen het langst heiden bleven.

Gebruik.

Dodonaeus; ‘‘De geslachten van heide zijn merkelijk droog van naturen en hebben een verterende en scheidende of ontdoende kracht en kunnen alle vochtigheden in waasdom laten veranderen en vergaan, dan men moet tot dat doel zowel de bloemen van deze heide als de bladeren gebruiken, zo Galenus vermaant.

De toppen van de bloemen van heide, zegt Dioscorides, zijn zeer goed op de beten en steken van de slangen en diergelijke vergiftige dieren gelegd.

De honig die de bijen uit de heidebloemen verzamelen is niet goed of lieflijk van smaak zoals diegene die ze uit andere bloemen halen.

De takken van heide en vooral van de grote worden tegenwoordig veel gezocht om er bezems van te maken daar men de vloeren mee keert en reinigt en ook klerenbezems en kladders om de kleren en andere dingen te vegen, schrabben en wrijven.

(2) Heide vanwege van haar hete en droge vorm plag in oude tijden veel geacht te worden tegen verschillende gebreken want ze namen de bloemen en mengden het met honig of suiker en gebruikten die ‘s morgens en ‘s avonds tegen de vierdedaagse malariakoortsen. (3) Die bloemen met wijn ingenomen of van buiten opgelegd hielden ze voor zeer goed tegen de verkouden en lamme leden. Poeder er van met suiker gemengd en op boter en brood gestrooid stopt de (4) witte vrouwelijke vloed. (5) Die bloemen die noch vers zijn in water gekookt laten alle pijn en weedom van de buik en andere leden vergaan als men die daarmee baadt, stooft of bestrijkt. Ze zijn ook goed tegen allerlei jicht als de zieke erin zitten.

Pors cclxv Ca

Mirtus latine·grece et arabice Dex vel hess·

(Der meÿster Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel Dex·idest Mirtus beschτeibet uns und spτicht·das dises seÿ ein grŭner stamm vermischet mit schwercze·Auch etlich sind veŭmischet mit rôte·Und die ersten sind besseτ in d erczneÿ dann die andern·Diser stammen hat frucht und samen die werden gebτaucht in der erczneÿ·darnach die bleter und die blůmen·und wenn dise zeÿtig werden so sind sÿ zů vil sachen gůt·(Die frucht mag man behalten zweÿ jare·An der sunnen sol man die bletter dôτren·und die weren lengeτ an jerer krafft dann die blůmen unnd so sÿ ÿe frischer sind so sÿ ÿe stercker sind an jrer kraffte·(Der safft von den bletern der geleichet den blůmen und d frucht an seiner natur·(Avicenna in dem andern bůch in dem capitel Mirtus beschτeibt uns und spτicht·das mirtus hab an jme wôrme die ist subtil·und hat auch kelte und trücknet fast von natur·(Diascoτides spτicht dz der safft gůt seÿ der bôsen lungen und bτinget lufft umb die bruste und machet wol harmen·

(Wôlicher gebÿssen wåre von einem vergifftigen thier d trincke von disen blettern·er genÿset·(Die bleter in wein gesotten und auf die wunden gelegt als ein pflaster heilet die do zů handt·(Platearius. Dise bletter gesoten in wasser unnd ein tůch darein geneczet und das geleget über die augen·benÿmmt jnen die geschwulst·(Der hoch gelert meister Avicenna beschreibt uns und spτicht·dz under allen sÿropel seÿ keiner als gůt genüczet und sunderlichen für den schmeτczen der lungen als (t·j·) [296] do ist der sÿropel von mirtus gemachet·(Die frucht von mirtus ist gůt genüczet dem der do blůt speÿet. (Plinius·des safft von diser frucht d machet wol hårmen·und benymmet der blasen ungemach·

(1) Gagel, 265ste kapittel.

Mirtus Latijn. Grieks en Arabisch Dex vel hess. (Myrica gale)

De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel dex, id est Mirtus, beschrijft ons en spreekt dat dit is een groene stam vermengt met zwart. Ook ettelijke zijn vermengd met rood. En de eerste zijn beter in de artsenij dan de andere. Deze stam heeft vrucht en zaden die worden gebruikt in de artsenij, daarna de bladeren en de bloemen en als die rijp worden zo zijn ze tot veel zaken goed. De vrucht mag men behouden twee jaar. Aan de zon zal men de bladeren drogen en die duren langer aan hun kracht dan de bloemen en zo ze verser zijn zo ze sterker zijn aan hun kracht. Het sap van den bladeren die lijkt op de bloemen en de vrucht aan zijn natuur. Avicenna in het andere boek in het kapittel mirtus beschrijft ons en spreekt dat de mirtus heeft aan hem warmte die is subtiel en heeft ook koudheid en droogt erg van natuur. (3) Dioscorides spreekt dat het sap goed is de kwade longen en brengt lucht om de borst en maakt goed plassen.

(4) Wie gebeten is van een vergiftig dier dat drinkt van deze bladeren, hij geneest. (5) De bladeren in wijn gekookt en op de wonden gelegd als een pleister heelt die gelijk. Platearius. (6) Deze bladeren gekookt in water en een doek daarin genat en dat gelegd over de ogen beneemt die dat gezwel. De hoog geleerde meester Avicenna beschrijft ons en spreekt dat onder alle siropen geen zo goed genuttigd en vooral voor de pijnen van de (3) longen als [296] er is de siroop van mirtus gemaakt. (7) De vrucht van mirtus is goed genuttigd die er bloed spuwt. (8) Plinius, het sap van deze vrucht die maakt goed plassen en beneemt de blaas zijn ongemak.

Vorm.

Een klein onopvallend bosje dat in de vochtige en zompige heidevelden groeit en het liefst nog onder de bescherming van een berk. De bloei is in april/mei met 10-12cm lange katjes. De vrucht is een klein en platrond nootje. Blad is lancetvormig en breder aan de top, gezaagd en zit vol met aromatische harspuntjes, zelfs de stengel ruikt aromatisch.

Naam.

Dodonaeus; ‘In Brabant en Vlaanderen wordt dit gewas gagel genoemd, sommige noemen het op het Latijn Myrtus Brabantica, dat is Brabantse Myrtus en op het Grieks pseudo-Myrsine. Dan het wordt hier te lande ook soms myrten boom genoemd’.

Gale is een oude naam die waarschijnlijk stamt van gagel, de Angelsaksisch term voor deze struik, of mogelijk van het Keltische gal: balsem.

Hollandse myrt, Brabantse myrt, Myrtus Brabantica, groei- of kweekplaats, Engels Dutch myrtle, Spaans mirto holandés.

Als vervanger van hop heette het gewas door dit gebruik bij ons pos, post, possem of porse. Dit is nog te zien in Limburgse plaatsnamen Posterholt, Postel, Possel en Porse. Duitse Porst, Post, Beerpost, midden-Hoogduitse Borse of Borser, oud-Hoogduits Borsa: toegespitst, de bladvorm (vergelijk borst) later een naam voor de wilde rozemarijn, Ledum palustre.

Gebruik.

Het was vroeger moeilijk wat nu myrtus heette, ja, een geurende plant. Daar leek onze gagel wel wat op.

Maerlant; ‘Myrtus, als Isidorus zegt, is een (a) boom die te groeien pleegt in woestijnen en op stenen en op zeeoevers algemeen. Dokters boeken die beschrijven dat deze boom nuttig is de wijven want hij is over heet en koud en tempert alles met zijn geweld. Platearius die het zegt dat het sap van zijn bladeren pleegt men te koken met zijn bladeren in wijn die ziekte of pijn aan lever of aan (3) longen heeft. Zijn poeder mede die men geeft helpt het in spijzen mede dat, de schors is beter dan het blad. Myrtus noemen we hier de gagel, maar boeken zeggen dat is meer laag en men er nappen van maken mag, doch ik weet niet want ik zag zo groeit gagel in het land hierbij dus twijfel ik welke myrtus zij’.

Herbarijs; ‘Mirtus is koud in de eerste graad en droog in de andere. En de reuk van myrtus vecht tegen de hete damp die in het hoofd slaan. En is goed voor diegene die veel zweten en die veel ziektes hebben, daarmee het lichaam gesmeerd laat de gaten sluiten van de huid en verhindert zweten’.

Van de gagel zegt de Herbarijs; ‘Mirtus of mirta, dat is gagel en is koud in de eerste graad en droog in de 2de . En 2 jaar kan men het goed houden. En het sap is goed in siropen’.

Abraham Munting (1626-1683) zegt; ‘Gagel weerd met deezen, en (mijns weetens) met geenen anderen naem van de Neederlanders genoemd; in ’t Latijn Myrtus Belgica, Hollandica, Brabantica, Rhus Sylvestris Dodonaei, of Pseudo-Myrtus; in ’t Fransch Pimente, of Piment royal; en in ’t Italiaansch Mirto di Hollandia, of Mirto falso’. Over het gebruik zegt hij; ‘In Wijn gezoden, zyn ze goed teegens Vergif. In plaats van Hop in ’t Bier gekookt, ontroeren ze de Harssenen, en maken dronken. In Most, of nieuwen Wijn gedaan, krygt’er dezelve een goede geur van. Daar van gedronken, versterkt de Maag; en ontsteld het Hoofd niet. By de Kleederen gelegd, bewaren ze dezelve voor Motten en Wormen’.

Belgisch Kruidboek; ‘De bladen en zaad mogen op geenerlei wyze met dranken ingenomen worden, want zy kunnen den mensch hoofdpyn en dronkenschap veroorzaken’.

Dat vooral als het in het bier werd gedaan en vandaar de volksnaam dronkaard.

Ter vergelijking, Myrtus communis. Dat omdat die verhalen uit de Arabische wereld geschreven zijn die de gagel niet kenden. Alles uit Dodonaeus; ‘

Myrtus is eigenlijk een niet zeer grote heester, maar door teelt en naarstigheid wordt het soms als een klein boompje en heeft vele taaie, buigzame takjes of twijgen die met een roodachtige schors bekleed zijn en daaraan groeien effen, gladde en blinkende bladeren die wat breedachtig en voor spits zijn en aan de ene soort klein en aan de ander groter die van gedaante op de bladeren van maagdenpalm vrijwel gelijk, tussen de bladeren komen de bloemen voort, wit van kleur met ettelijke witte draadjes binnenin versiert. Daarna volgen de vruchten, dat zijn langachtige besjes die van kleur bij sommige zwart en bij sommige witachtig zijn waarin vele kleine witte zaadjes liggen en dan zijn de bladeren ook bleker groen dan die van diegene die zwarte bessen dragen. Al deze soorten van Myrtus zijn lieflijk en aangenaam van reuk en zowel in bladeren als in bloemen en het water dat er uit doch vooral van de bloemen door de kracht van het vuur getrokken of gedistilleerd wordt is veel geacht en gezocht vanwege zijn lieflijke reuk.

(a0 Myrtus groeit zeer graag omtrent de oever van de zee, aan de kanten van de meren, poelen, staande en lopende wateren en in de dalen of dalen van de bergen, het aardt zeer goed en weelderig in de hoven en boomgaarden en wordt groter en mooier door teelt en naarstigheid, maar hij haat en vliet de koude gewesten en die aan de Noordenwind onderworpen zijn en groeit niet graag op de bergen en daarom ziet men hem in de warme landen veel beter, gemakkelijk en overvloediger groeien.

Naam.

Myrtus wordt in het Grieks Myrsine genoemd, in het Latijn Myrtus en in meest alle andere talen is hij ook Myrtus genoemd en met die naam is hij hier te lande en in de apotheken bekend, in Hoogduitsland Myrtus baum.

Gebruik.

Myrtus is van verschillende en tegen elkaar strijdende delen of substanties gemaakt, dan de aardachtige koude stof gaat in die alle andere te boven en daarom is hij geschikt om sterk te verdrogen, als Galenus betuigt.

De bladeren, jonge scheutjes, vruchten en sap van Myrtus zijn allen tezamen trekkend van krachten en zowel van buiten opgelegd als binnen het lijf genomen en daarom zijn ze zeer goed ingegeven diegene die (7) bloedspouwen, braken, overgeven of de plas niet kwijt worden want ze stoppen alle bloedgang en insgelijks ook de onmatige maandstonden, de zinkingen en zowel de rode als de witte vloeden van de vrouwen en vooral als ze in het water zitten daar deze bladeren en vruchten in gekookt zijn geweest en op dezelfde manier of alleen als men ons daarmee wast stelpen ze de spenen of aambeien die te zeer vloeien.

(8) De droge vruchten en bladeren zijn geschikt om de plas te laten rijzen, maar als ze groen en vers zijn dan is er een overtollige en schadelijke vochtigheid bij.

Water daar Myrtus bladeren en bessen in gekookt zijn maakt de leden vast en sterk die gebroken of uit hun ledematen geweest zijn als ze daarmee gewassen worden al is het zo dat ze in lange tijd niet konden helen.

Al is het zo dat Myrtus enige verwarming in zich heeft, nochtans wordt het eigenlijk voor droog tot in de derde graad en koud in de eersten gehouden en daarom heeft het wonderlijke krachten om het ganse lichaam, en zowel van binnen als van buiten gebruikt te versterken en alle overvloedige vochtigheden op te drogen en alle zinkingen te beletten. Daarom prees Avicenna de siroop van de Myrtus bessen zo zeer tegen alle gebreken van de (3) borst en longen en andere prijzen het tegen alle vloeden en lopen van de buik. Andere distilleren een water van de vruchten en andere alleen van de bloemen wat zeer goed is om het hart te verkwikken en de hersens te versterken. De olie ervan gemaakt heeft ook dezelfde eigenschap en vooral om de zenuwen en de maag te versterken. Andere koken de droge vruchten en ook de bladeren of ook het zaad alleen in wijn en daarmee genezen ze de dragende en lopende etterachtige oren, daarin gedrupt. Dezelfde wijn voor de maaltijd gedronken belet de dronkenschap. Die wijn wordt bij de stovingen gedaan die men op de gebroken beenderen legt. (5) Groene Myrtus bladeren in wijn gekookt en op de wonden gelegd als een pleister helen die. Die alleen gestoten zijn goed gelegd op de vochtige zweren en op alle leden daar enige overvloedigheden op vallen en met olie van rozen of andere diergelijke olie vermengd zijn goed tot de voort etende zweren, wild vuur, omloop, alle verhitting van de schaamstreek en van de aars en andere diergelijke leden.

(4) Dit sap van Myrtus bessen gedroogd is goed tegen de steken en beten van de schorpioenen en kwade spinnen.

holczopfel

Das cclxvi Ca

Malamacianana latine·

(Der meister Isidoτus beschreibet uns und spτichet·dz malamaciana also geheissen sind von der stat Maciana oder von dem selbigen lande·Etlich meister spτechen auch das dise ôpfel geheyssen seÿen in teütschen landen holczôpffel·Aber in hyspanien und in vil andern landen sind malamaciana gemein ôpffel·sÿ seÿend wilde oder heimische so werden sÿ geheÿssen malamaciana·(Der meÿsteτ Diascoτides spτicht·das holczôpffel so sÿ nit gar zeÿtig sind so sind sÿ von natur mer stopffen dann so sÿ zeÿttig werden·(Der meister Serapio der nymmet auþ der rede des meÿsters Diascoτidis und spτicht·das sÿ gesamelt sôllen werden in dem meÿen·Und dise meinunge geleichet sich auch dem meister Avicenne·Aber dise red ist zů versteen in dem lande maciana und nit in teütschen landen·wann do selben do blŭen sy kaum in dem meÿen·(Avicenna in dem bůch genant de viribus coτdis beschreibet uns und spτicht·das malamaciana die stercken dz hercze·(In dem bůch genant circa instans do beschτeyben uns die meister und spτechen·dz malamaciana seind kalt und trucken von natur·(Ir tugent die ist das sÿ sind stopffen jnnerlichen do den menschen die flüþsig wåren·und darumb so sind sÿ fast gût genüczet de jhenen die sich bτechen·und auch denen die einen flüssigen bauch hetten oder aber einen fluþ des geblŭtes wie der genant wåre so mage man die darzů nüczen unnd bτauchen·[297]

(1) Houtappel

Dat 266ste kapittel.

Mala macianana Latijn. (Malus sylvestris)

De meester Isidorus beschrijft ons en spreekt dat mala maciana alzo geheten is van de plaats Maciana of van hetzelfde land. Ettelijke meesters spreken ook dat deze appel genoemd is in Duitse landen houtappel. Maar in Spanje en in veel andere landen zijn mala maciana gewone appels, ze zijn wild of geteeld en zo worden ze genoemd mala maciana. De meester Dioscorides spreekt dat houtappel zo ze niet erg rijp zijn dan zijn ze van natuur meer stoppend dan zo ze rijp worden. De meester Serapio die neemt uit de rede van de meester Dioscorides en spreekt dat ze verzameld zullen worden in de mei. En met deze mening vergelijkt zich ook de meester Avicenna. Maar deze reden is te verstaan in het land Maciana en niet in Duitse landen want dezelfde bloeien nauwelijks in de mei. Avicenna in het boek genaamd de viribus cordis beschrijft ons en spreekt dat mala maciana die versterken dat hart. In het boek genaamd Circa instans daar beschrijven ons de meesters en spreken dat mala maciana is koud en droog van natuur. (2) Zijn deugd die is dat ze zijn stoppend innerlijk de mensen die vloeiend zijn en daarom zo zijn ze erg goed genuttigd diegenen die zich braken en ook diegenen die een vloeiende buik hebben of een vloed van het bloed hoe die genaamd is en zo mag men die daartoe nuttigen en gebruiken. [297]

Vorm.

Bladeren zijn 3-5cm lang en eivormig met spitse top, bladvoet is afgerond of breed wigvormig, gezaagd, matglanzend donkergroen en van onderen eerst spaarzaam behaard en later kaal, 4-5 paar flauw gebogen zijnerven. Bloemen zijn wit en aan de buitenkant wat roze, kelk en kelkbladen zijn spaarzaam behaard of kaal. Vruchten tot 4cm in diameter en bijna rond, groen/geel en aan de zonkant wat rood. Een kleine en warrig groeiende boom met talrijke en in korte dorens eindigende zijtakken.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘‘Deze boom heet hier te lande appelboom, in Hoogduitsland Opffelbaum. De Latijnse naam is Malus of Pomus en de Griekse Melea. De vrucht heet in het Nederlands appel, in het Hoogduits Apffel, in het Grieks Melon en in het Latijn Malum of Pomum. En om er enig onderscheidt in te maken zal men diegene die op de geënte bomen gegroeid zijn tamme appels mogen noemen en diegene die op niet geënte groeien wilde appels of Poma sylvestri. Mala maciana van de ouders zijn diegene die sommige op enige plaatsen van Nederland houtappels noemen’.

In de Griekse mythologie was echter de appel niet de appel van nu. In alle talen die de invloed van de Romeinen hebben ondergaan dragen vruchtbomen namen die aan het Latijn zijn ontleend. Alleen met de appel was dit niet het geval. De appel werd als enigste vrucht hier al gekweekt voor de komst van de Romeinen. De appel kreeg zijn naam door de Germanen.

Duitse namen zijn Appel en Opffel en de boom Aphel: appel, plus tera of tra is het boom, Affaldra en Affoldra bij Hildegard.

De appel heette in oud-Keltisch aball, in oud-Hoogduits Apful en in midden-Hoogduits komt Apfel of Epfel voor en is verwant met Obst, in oud-Engels aeppel, vergelijk Keltisch eppilow: spruiten, waarnaar de appel mogelijk een ‘gewas’ betekent in het algemeen. Die woorden stammen van Germaans aplu, Wells afall, Cornish en Bretons aval en Gallisch aballo. Nu is het in Engels apple, Nederlands appel, zie ook dennenappel en aardappel.

Gebruik.

Herbarijs; ‘Mala maciana of houtapplen of apple zijn koud en droog, daarom zijn ze goed tegen (2) walging. En de zoete appels maken wind. En de zure zal men voor de zieken braden’.

Dodonaeus; ‘Alle appels zijn koud en vochtig van naturen en hebben daarbij een overvloedige waterigheid, maar net zoals ze allen niet even koud zijn zo zijn ze ook niet alle gelijk even zeer met de voor vermelde overtollige waterigheid beladen.

En zo ziet men dat diegene daar deze vochtigheid zeer overvloedig in gevonden wordt veel eerder bederven dan de anderen en daartegen dat diegene die niet zoveel vochtigheid hebben langer onbedorven bewaard kunnen worden want de uitwendige en van buiten aankomende of overtollige vochtigheid plag de echte oorzaak van het bederf te wezen.

hymeltawe

Das cclxvii capi

Manna latine·arabice men vel masachamaga·

(Der meister Avicenna beschreibet uns und spτicht·das dises seÿ ein tawe und fallet auf die kreüter·Unnd spτicht auch das manna hab mancherleye tugent an jme·wann warauff der tawe fellet die selben krafft nymmet der selbig tawe an sich das der stamm oder kraut jm hat. (In dem bůch genant circa instans in dem capitel manna beschτeiben uns die meister und sprechen·das manna seÿ heiþ und feücht getemperieret·(In dem lande jndia samelt man dÿsen tawe·und des findet man gar wenig auff ein male·unnd darumb so wirt er fast mit künsten gemachet als mit hônig und liquiricien saffte·(Die meÿster spτechen·das nichcz sŭssers seÿ dann manna wenn es an jm selber ist und nit vermischet mitt andern dingen·(Der meÿster Plinius spτicht·daz aller tawe der do fellet auff die kreüter und stein oder auff baum seÿ geheissen manna·und der ist fast sŭþ und wirt von der sunnen dicke geleich dem hônig wenn das do vil zesamen kommet. (Der meister Rasis spτicht·dz der tawe gůt sey der do fellet auf die tannen baum und mer besser dann die andern tawe·(Und diser ist gůt genüczet für das keichen·und für den hůsten·unnd raumet darzů die bτuste·(Manna reÿniget das hÿren·und benymmet den fluþ auþ dem haubt und ist auch sunderlichen gůtt den die den schnopffen haben. (Auþ manna so machet man caput purgia·und das do sind wiechen die stecket man in die nasen unnd die do ziehendt vil feüchtikeÿten auþ dem haubte·unnd benemen das haubtwee das do kommet von flüssen und von feüchten hÿrn·(Item manna benÿmmet dye geschweren die sich do eτhaben håtten von bôser flegma·(Etlich meister spτechen wenn man manna mische in die trencke das dÿe sind ettwa mer schedlichen der uτsachen halben dz manna gar selten funden wirt als es ist an jm selber sunder alle zeÿt vermischet mit anderm dinge· (t·ij·) [298]

(1) Hemeldauw.

Dat 267ste kapittel.

Manna Latijn. Arabisch men vel masachamaga. Manna. (Lecanora esculenta)

De meester Avicenna beschrijft ons en spreekt dat dit is een dauw en valt op de kruiden. En spreekt ook dat manna heeft veel deugd aan hem want waarop de dauw valt diezelfde kracht neemt dezelfde dauw aan zich dat de stam of kruid in hem heeft. In het boek genaamd Circa instans in het kapittel manna beschrijven ons de meesters en spreken dat manna is (2) heet en vochtig getemperd. In het land India verzamelt men deze dauw en dat vindt men erg weinig in een keer en daarom zo wordt het erg met kunsten gemaakt zoals met honing en zoethoutsap. De meesters spreken dat er niets zoeter is dan manna als het van zichzelf is en niet vermengt met andere dingen. De meester Plinius spreekt dat alle dauw die er valt op de kruiden en stenen of op bomen is genoemd manna en die is erg zoet en wordt van de zon dik gelijk de honing als dat veel tezamen komt. De meester Rasis spreekt dat de dauw goed is die er valt op de dennenbomen en meer beter dan de andere dauw. En deze is goed genuttigd voor dat kuchen en voor het hoesten en ruimt daartoe de borst. Manna reinigt de hersens en beneemt de vloed uit het hoofd en is ook vooral goed die de snuf hebben. Uit manna zo maakt men caput purgia en dat zijn doeken en die steekt men in de neus en die trekken veel vochtigheid uit het hoofd en benemen de hoofdpijn dat je komt van vloeien en van vochtige hersens. Item, manna beneemt de zweren die zich zo verheven hebben van kwaad flegma. Ettelijke meesters spreken als men manna mengt in de drank dat ze zijn wat meer schadelijk, vanwege de oorzaal dat manna erg zelden gevonden wordt zoals het is van zijn eigen en vooral altijd vermengt met andere dingen. [298]

Zie kapittel 403.

Vorm.

Lecanora esculenta, (Pall) Eversm., (eetbaar) Lecanora fruticulosa, Eversm , (struikachtig) Lecanor affinis, Eversm. (verwant) zijn lichens met een grijze of bruine kleur die op de bergen van Armenië en andere landen van Klein Azië groeien.

Na lange droogte krullen ze op en komen los van de grond. Door hun lichte gewicht worden ze gemakkelijk met de wind meegevoerd. Ze kunnen dan ook veel verder vallen dan ze groeien. De inboorlingen denken dat het een geschenk uit de hemel is. In tijden van nood wordt het gemengd met koren en gebruikt als voedsel. In Algerije zijn er wolken van gevallen.

Naam.

(1) Eetbare korstmos, aardbrood, hemelbrood. Duits Krustenflechte en Engelse cupmoss. Het eetbare korstmos werd in de Aziatische streken onder de naam aardbrood, hemelbrood gemalen en onder toevoeging van gerstemeel tot brood gebakken. Het ligt los op de grond en bij grote droogte wordt het door de wind naar de dalen gevoerd. De aardbeigrote, ongeveer 2cm lange, op wit koren gelijkende brokstukken werden soms huizenhoog gevonden en zo ontstond de sage van mannaregen. Het zou in die gebieden zo verrassend kunnen optreden dat de Joden verbaasd konden vragen Man‑Hu?

Gebruik.

Het manna kon in sommige jaren in zo grote hoeveelheden optreden dat hopen van 10‑15 cm voorkwamen en dat 1 persoon per dag gemakkelijk 4‑6kg, ongeveer 12‑20 000 stukjes kon verzamelen.

Vooral in de steppegebieden en hooglanden van Z. W. Azië kwam dit verschijnsel voor. Hier werd het mannakorstmos in jaren van hongersnood als vergoeding voor koren ingezameld en tot brood gebakken. Alle mannaregens in 1828, -34, -42, -46, -63 vielen in het Oosten in het begin van het jaar, in maart, de tijd van de plasregens. De daar wonende mensen geloven dat het manna uit de hemel is gevallen.

In 1829, tijdens de oorlog tussen Russen en Perzen, ontstond er een geweldige hongersnood in Ourmia, Z. O. van de Kaspische Zee. Tijdens een hevige storm werd deze streek geheel met manna bedekt. De schapen begonnen er direct van te eten en de bewoners die dit zagen gingen het inzamelen en gebruikten het om er brood van te bakken. Ze zagen dit als een wonder door Ali naar hen gezonden. Ze hadden dit nog nooit eerder gezien en zo had hun God in de voor hen zo moeilijke tijden redding gebracht.

Bijbel.

In de Bijbel komen er verschillende types manna voor.

1) Wat gedurende de nacht opgroeit als de grond vochtig was en begon te stinken als de zon opkwam, (Ex. 16: 13/20) wat zou duiden op Nostoc spp. Die kan ’s nachts met ongelooflijke snelheid groeien als er overvloedig dauw gevallen is. Het is zocht en gelatineachtig, groeit in de nacht en de zon lost het op en komt de volgende nacht weer mits het weer dauwt.

2) Wat uit de hemel valt (Num. 11: 6-9) geleek op korianderzaad en zag eruit als balsemhars. Naar de vorm zou dit op Lecanora spp. kunnen slaan. Ze bedekken grote vlaktes in kale zandvlaktes en bergen. Na lange tijd van droogte krullen ze op en komen los van de grond en worden met de wind meegevoerd, soms heel ver tot plaatsen waar ze niet bekend zijn.

3) Manna van de handel, Tamarix of mannaes, Fraxinus ornus, Baruch 1: 10. zie Tamarix.

Manna heeft de betekenis van ‘wat?’ man hu, wat is dit? De vraag die ze stelden toen ze het (engelenvoedsel) voor het eerst zagen.

Deut. 8:3 en 16, Jozua 5: 12, Nehemia 9: 20, Psalm 78: 24-25, Johannes 6 : 31, Hebreeërs 9 : 4, Spreuken 16: 20-21, Openbaringen 2 : 17.

Herbarius in Dyetsche; (2) ‘Manna is in de hitte en nattigheid wel gematigd. Manna is een dauw die op sommige kruiden gevonden wordt die diuretica genoemd worden (dat zijn kruiden die de kracht hebben om de verstopping van de lever en de urineweg, dat is plas, te openen) Deze dauw of dit manna valt in sommige plaatsen op het einde bij de Grieken en dit blijft op de kruiden hangen en dan verzamelt men het direct alsof het honing is. Manna is van grote kracht. Maar sommige lieden maken een soort vervalsing en verkopen vervalste manna voor de echte die ze soms met honing en suiker maken. Sommige maken het met het sap van zoethout. Om hiertussen een verschil te weten, merk dan op dat de echte manna vrijwel wit is, niet echt wit maar van binnen met sommige holtes. En niets is zoeter dan echte manna. De valse en bedrieglijke manna, die met honing of suiker vervalst is, is zoet met een soort scherpheid. Maar die met het sap van zoethout vervalst is, die is zoet met een zelfde afdrogende zoetheid.

Gekookte manna heeft de kracht om het bloed te zuiveren en daarom is het goed in hete scherpe kwade mengsels als je het mengt met Cassia fistula’.

Dodonaeus;

1. Een soort wordt in leren zakken of balen bewaard en smaakt als honigraten, in het Indiaans xirquest of siracost genoemd, dat is melk van de boom quest.

2. De tweede soort heet tirimiabin of trungibim en wordt geloofd aan de distels te groeien en is van vele korrels verzameld die groter zijn dan korianderzaad, half ros of geelachtig en half rood en deze houden de Perzen voor de beste want de ander of gewone geven ze de kinderen niet voordat ze veertien jaar oud zijn. Bellonius vermaant ook van een Tereniabin (alzo tegenwoordig genoemd van de inwoners van Cairo) die op de berg Sinaï veel te vinden is en daar van de monniken verzameld wordt, dan hij noemt het vochtige Manna, in het Latijn Manna liquida, en deze wordt in aarden potten gedaan en zo te koop gebracht en die houdt hij voor het Mel Cedrium Hippocratis of Ros Libani van andere. Doch in dezelfde stad vindt men de andere droge soort ook genoeg die ze alleen Manna noemen net zoals de Manna van Briancon.

3. De derde soort wordt in grote klonters verkocht die met enige bladeren gemengd is, anders is het de Manna van Calabrië zeer gelijk, maar wordt veel beter gehouden en wordt uit Perzië gebracht.

4. Uit Ormuz wordt te Goa een ander Manna gevoerd en ook in leren zakken die de gedaante van witte gezuiverde honig heeft, maar die bederft zeer gauw.

5. Christophorus a Costa vermaant van een andere soort die te Ormuz ook verkocht wordt en in wat grotere klonters gehoopt is dan die van Calabrië en ook niet zo wit, maar veel goedkoper dan de andere, dan het moet voor de vochtigheid bewaard worden. Doch dit is een vervalst Manna dat aldus gemaakt wordt, ze nemen heel wit en zuiver stijfsel of meel en doen daarbij van zulke Manna als ze krijgen kunnen (maar meest een soort die wat op die van Calabrië lijkt) en wat Scammonia en zaad van Visa (dat een soort van Lathyrus schijnt te wezen) wat poeder van een melkgevende wortel die Dante heet en mengen dit met suiker en wat welriekend water.

Mastix ein gummia also

genant cclviii C

Mastix latine·grece stinus vel Achias vel gigas·arabice Mestehe·

(Die meister spτechen dz dises seÿ ein gummi von einem baum in grecia wacþende·Unnd an dem ende des meÿen so beschneidet man die este oder die rinden und machet die stat beÿ dem baume reÿnlich·und bτeitten tůcher dahin auff dz der gummi nit auff die erden falle und sich darunder vermische·Und dises ist der beste mastix der do klar und weÿþ ist·und der mastix der do mit erden vermischet ist der soll nichtz·(Galienus in dem sibenden bůch genant simplicium farmacoτum in dem capittel mastix beschτeibt uns unnd spτicht·dz der seÿe heýþ unnd trucken an dem andern grad·und ist von natur weichen und von einander verschwenden·und darumb dienet der mastix dem magen d lebern und dem bauch der damitt überflüssiger flegma über zogen ist·(Serapio spτicht·das mastix gůt seÿ den hertten geschweren darauff geleget geleich einem pflasteτ·(Dz ôle von mastix geleichet dem gummi in seÿner krafft·(Mastix ist gůt dem magen und zeücht vil bôser feüchtigkeit an sich·und darumb so machet man dises gummi czů dem pestilencz pillelen·und heyþsend pillule de mastice·(Mastix gesoten mit wasser und darunder gemischet fenchelsamen·und dz getruncken machet wol deüwen·(Wer bôses zanfleisch håtte der neme mastix und bulferifier den und mische darunder weissen weÿrauch unnd lege dz auf den backen do dir dz zanfleich wee thůt·es hilffet·und heilet zůhandt·(Mastix gekeüwet machet weÿþs zene·und reÿniget das hÿrn von bôser feüchtung also genüczet·

(1) Mastiek een gom alzo

genaamd 268ste kapittel.

Mastiek Latijn. Grieks stinus vel Achias vel gigas. Arabisch Mestehe. (Pistacia lentiscus)

De meesters spreken dat dit is een gom van een boom die in Griekenland groeit. En aan het eind van de mei zo snijdt men de takken of de bast en maakt die plaats bij de boom rein en spreidt een doek daarheen zodat de gom niet op de aarde valt en zich daaronder vermengt. En dit is de beste mastiek die er helder en wit is en de mastiek die er met aarde vermengd is die zal niets. Galenus in het zevende boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel mastiek beschrijft ons en spreekt dat het is heet en droog aan de andere graad en is van natuur weken en van elkaar verdelen en daarom dient de mastiek de maag, de lever en de buik die daar met overvloedige flegma overtrokken is. Serapio spreekt dat mastiek goed is de harde zweren, daarop gelegd gelijk een pleister. De olie van mastiek lijkt op de gom in zijn kracht. Mastiek is goed de maag en trekt veel kwade vochtigheid aan zich en daarom zo maakt men deze gom tot de pestpillen en heet het pillule de mastice. Mastiek gekookt met water en daaronder gemengd venkelzaden en dat gedronken maakt goed verduwen. (2) Wie kwaad tandvlees heeft die neemt mastiek en verpoeder het dan en meng daaronder witte wierook en leg dat op de kaak daar het tandvlees pijn doet, het helpt en heelt gelijk. (4) Mastiek gekauwd maakt witte tanden en reinigt de (3) hersens van kwade vochtigheid alzo genuttigd.

Vorm.

De mastiekboom is een altijdgroene en spreidende struik van twee tot vijf meter hoog die soms als kleine boom groeit. Het blad is leerachtig, donkergroen en zit in paren van drie tot zes stuks. Kleine rode bloemen en op den duur zwarte vruchten.

Naam.

Dodonaeus; ‘Wij geven dit boompje hier te lande meest de Latijnse naam Lentiscus, in het Grieks Schinos. Of anders heet het mastick-boom. De hars van dit gewas heet in het Grieks Mastiche en soms Rhetine schinine, in het Latijn ook Mastiche of Resina lentiscina, in de apotheken Mastix, in het Frans net zoals ook in het Hoogduits en Nederduits mastic’.

Mastik, Duits Mastich, Engels mastic. De naam mastic komt van oud-Frans mastic en dat van laat Latijn mastichum-(um), het prototype van masticare: kauwen, wat afgeleid is van Grieks mastikhaein: knars de tanden, mastax: mond, van de stam math-to, van mnth-to dat verbonden is met Latijn mandere: kauwen. Dit omdat mastiek, volgens Dioscorides, gekauwd werd om de adem te zoeten en een ingrediënt van tandpoeders was. In het Engels en Frans betekent mastik: kneedbaar kit of cement en vandaar mastiekcement en mastiekdaken voor mengsels die aan mastiek doen denken.

Het Latijnse lentiscus is een afleiding van lentus: het taaie, naar het buigzame kleverige bestanddeel van de hars. Of zo genoemd naar de buig­zaamheid van de stengel die als rijzweep geliefd is.

Gebruik.

Vanouds is deze boom bekend vanwege zijn gom. Die wordt in augustus verkregen door insnijdingen in de bast te maken dat na twee, drie weken als verhard hars wordt gewonnen. Dit hars is bros, licht verpoederbaar met een zwak balsemachtige geur en smaak, het wordt door langzaam kauwen in de mond kneedbaar. De mastiek werd vooral gebruikt door de vrouwen als een soort kauwgom om hun adem te verbeteren. Het behoort tot dezelfde gebruiken als betelkauwen en het roken. Vroeger werd de mastiekgom gebruikt door tandartsen om gaten in kiezen te stoppen maar ook om er brood mee te zoeten. Er kan een likeur van bereid worden, de raki of mastichi die men met water gemengd drinkt en als medicijn gebruikt.

Maerlant; ‘ Lentiscus is, als Isidorus zegt, een boom waarvan men pleegt olie te maken van zijn vrucht. Niet hoog groeit hij in de lucht. Ook loopt uit zijn schors sap, noemt men mastiek in het Latijn, en dit het beste in het hete land. Platearius zegt het, die het vond, dat zijn bladeren nuttig zijn en goed in de medicijnen want men er mee sluiten doet menstruaal, dat zware bloed, en die bloed spuwen sluit men er mede, ook hem die van grote ziekte veel spuwen aan haar dank.(2) Ze zijn goed gegeven in drank, gescheurde tong, lippen en mond geneest ze in korte stond. In zuchten zal men de bladen zieden in azijn, zo zullen ze dienen en daarvan ontvangt men de rook en spoel daarmee dat gezwel ook’.

Maerlant; Mastiek, als Isidorus zegt, is een boom die in India pleegt te groeien. Uit deze boom vloeit en gaat dat ding die men mastiek noemt. Wel riekende is het en van kleur rood. Die van bleekheid heeft nood, het maakt hem het aanschijn helder. De schors hiervan, dat is waar, en honing gekookt tezamen is goed voor de zieke lichamen, het sluit het lichaam voor genezing. Het is goed tegen kwade humeuren die van uit de hersenen dalen pogen ter tanden waart en de ogen. Platearius die zegt het en zulke meer die hem te volgen plegen [dit mastiek, dat ik hier noem is de notenmuskaten bloem (=macis) of het slijm waar het in ligt net als die hazelnoot pleegt] te hebben een slijm aan zich. Dit mastiek zal men hebben maar die een deel is bleek rood en in smaak scherp groot. Men zal het kauwen en in de mond houden daar een lange stond en dat die lucht dan opwaarts slaat (3) zodat het zo naar de hersens gaat’.

Herbarius in Dyetsche; ‘Mastix of mastyke is heet en droog in de tweede graad. Het is een gom van een boom waarvan je diegene zal kiezen die wit en helder is, de donkere zal je laten of wegwerpen. Mastiek heeft de kracht om te versterken, samen te brengen, te helen of samen te trekken of te bedwingen.

Wijn waar mastiek met wierook en het wit van een ei in gemengd en ontbonden is en op de slapen van het hoofd gelegd is goed tegen vochtvermenging die naar de ogen of naar de tanden vloeit. Het is ook goed tegen pijn in de slaap van het hoofd vanwege de (3) luchten die uit de maag opkomen en naar het hoofd opstijgen.

(4) Als je mastiek kauwt en dit in de mond als een kauwgom gebruikt en dik op de tanden duwt laat het de vochtigheid met het speeksel uit het hoofd neer dalen.

Een pleister van mastiek in Bolus armeniacus (dat is rode aarde van Armenië) met het wit van een ei azijn tezamen gemaakt en op de mond van de maag gelegd stopt het overgeven of het spuwen dat van rode gal komt en als je het op de nieren en omtrent de buik legt, er onder, dan stopt dit het bloedgang of loop dat van afgang komt’.

Dodonaeus; ‘‘(4) Mastiek gekauwd en lang in de mond gehouden maakt een goede en welriekende adem, verdroogt en (3) versterkt de hersens en laat de slijmerige overvloedigheden uit het hoofd gemakkelijk en geleidelijk aan af komen en dalen, het verzoet de tandpijn en maakt de tanden vaster en sluit het tandvlees dicht ineen als het te slap of te week en te vochtig is. Dioscorides voegt er noch meer bij, dat mastiek de haren die aan de wenkbrauwen slecht groeien en het gezicht moeilijk vallen wederom recht laten staan.

(2) Tegen het springen en klieven van handen en lippen, neem poeder van mastiek dat geklopt is met wit van een ei en bestrijk de kloven daarmee.

Das cclxix Cap

Mummia latine et grece·

(Die wirdigen meÿster spτechen auch·das dÿses funden werde in den grôbern darjnne [299] die todten ligen die do gebalsamet werden·wann es ist voτ allen zeÿten gewesen dz man die todten leichnam mit balsam und mit mirτa bestecket·und das geschicht noch heüt des tags in dem heýdnischen landen beÿ babÿlonien·wann gar vil balsams do selben ist·Die selbigen leüt die füllent der todten hÿren unnd den ruckmeissel mit balsam aloe und mirτa·und von der krafft und hicze des balsams zeühet er an sich dz geblŭte in das hÿrn und darjnn wirt es gekochet·und darnach trucknet es und verdoτret und wirt verwandelt in ein herte materien und das heÿsset denn mummia·(Auch findet man dises in dem ruckmeissel der selbigen todten leichnamen·(Und dises ist der beste mummia deτ schwarze ist und d do klar ist d do hatt einem starcken gerauch·(Der meister rasis spτicht·dz mummia gůt seÿ dem haubtewee dz sich erhebt von kalter feüchtung·und benymmet auch die lemde in dem gelidern·des eingenommen als groþ als ein gersten koτen wÿget mit meÿronwasseτ·Und dienet auch fast wol genüczet toτture oτis epilencie scotomie·Das ist zů dem ersten wenn einem das maule schleÿms wirdt von dem schlage·Zů dem andern für die fallenden sucht·Zů dem dτitten den die do beduncket sÿ haben mucken voτ dem augen fliegen·(Rasis spτicht das er einen gesehen hab also sere blůten auþ der nasen daz er himiach gestoτben was·und kein erczneye mocht jn gehelffen zů stopffen dann nur alleÿn mummia·als balde unnd das man jm dises gabe einen halben sýropel mit wein do stopffeten sich die adern in der nasen·

(Der meister Avicenna in dem bůch genant de viribus coτdis in dem capitel mummia beschreibet uns und spτicht·das der seýe heÿþ an dem ende des dτitten grads und trucken an dem ersten·und stercket das hercze·und benÿmmet auch die onmåchtigkeit davon·

Dat 269ste kapittel.

Mummia Latijn en Grieks.

De eerwaardige meesters spreken ook dat dit gevonden wordt in de graven daarin [299] de doden liggen die er gebalsemd werden want het is voor alle tijden geweest dat men de dode lichamen met balsem en met mirre bestrijkt en dat gebeurt noch heden de dag in de heidense landen bij Babylonië waar erg veel balsem daar is. Diezelfde mensen die vullen de dode zijn hersens en de ruggengraat met balsem, Aloë en mirre en van de kracht en hitte van de balsem trekt het aan zich dat bloed in de hersens en daarin wordt het gekookt en daarna droogt het en verdort en wordt veranderd in een harde materie en dat heet dan mummia. Ook vindt men deze in de ruggengraat van dezelfde dode lichamen. En dit is de beste mummie die zwart is en die er helder is die er heeft een sterke reuk. De meester Rasis spreekt dat mummie goed is de hoofdpijn dat zich verheft van koude vochtigheid en beneemt ook de verlamming in de leden, dat ingenomen alzo groot als een gerstekorrel weegt met majoraanwater. En dient ook erg goed genuttigd torture oris, epilepsie en scotoma. Dat is tot de eerste als een de mond slijmerig wordt van de slag. Tot de andere voor de vallende ziekte. Tot de derde die dan denkt dat hij heeft muggen voor de ogen vliegen. Rasis spreekt dat hij er een gezien heeft alzo zeer bloeden uit de neus dat er bijna van gestorven was en geen artsenij mocht hem helpen te stoppen dan alleen mummie en zo gauw dat men hem dit gaf een halve siroop met wijn toen verstopten zich de aderen in de neus.

De meester Avicenna in het boek genaamd de viribus cordis in het kapittel mummie beschrijft ons en spreekt dat het is heet aan het eind van de derde graad en droog aan de eerste en versterkt dat hart en beneemt ook de onmacht daarvan.

mirra cclxx Capi (t·iij·)[300]

Miτza latine·grece smyrna vel achantus·arabice Hec·

(Die meister spτechen·dz mirτ seÿ ein gummi eines baums der wechþt in jndia·Den selbigen baum behawen die selbigen leüt so fleüsset darauþ ein gummi·und von der hicz der sunnen so wirt es hert und dürτ·Auch so machen die selbigen leüt heüt umb die baume·und lassen dz gummi darauff fallen·so beleibt es unvermischet mit der erden·Unnd dises ist der beste mirτ d ein wennig rot ist·(Mirτ ist heiþs und trucken an dem anderen grade·Und man mag den behalten hundert jar unverseret an seiner tugent·(Diascoτides·pillilen gemachet auþ mirτ unnd stoτace und die genüczet sind gůtt für das keÿchen und benemen und hůsten und reÿnigen dz haubt von dem schnopffen·(Mirτ gesoten mit wein und getruncken machet wol deüwen·und wermet den magen·(Platearius·der rauch von mirτa in den mund gelassen und in die nasen stercket das hÿrn·(Mirτ ist gůt den frauwen die nitt kinder empfahen die sôllend den nüczen mit wein und den rauch unden auff lassen·(Plinius wer mit not zů stůl gienge also das er allzeÿt gelust hett und doch nichcz geschaffen môchte·d nücze mirτ mit kåþbτŭe er genÿset zůhandt·

(1) Mirre, 270ste kapittel. [300]

Mirre Latijn. Grieks smyrna vel achantus. Arabisch Hec. (Commiphora mhyrra)

De meesters spreken dat mirre is een gom van een boom die groeit in (2) India. Dezelfde boom hauwen diezelfde mensen en zo vloeit daaruit een gom en van de hitte van de zon zo wordt het hard en droog, ook zo maken diezelfde mensen hutten om die bomen en laten de gom daarop vallen en zo blijft het onvermengd met de aarde. En dit is de beste mirre die een weinig rood is. Mirre is heet en droog aan de andere graad. En men mag dat behouden honderd jaar onveranderd aan zijn deugd. Dioscorides, pillen gemaakt uit mirre en storax en die genuttigd zijn goed voor (3) dat kuchen en beneemt het hoesten en reinigt dat hoofd van het snuffen. Mirre gekookt met wijn en gedronken maakt goed verduwen en verwarmt de maag. Platearius, de rook van mirre in de mond gelaten en in de neus versterkt de hersens. Mirre is goed de vrouwen die niet kinderen ontvangen, die zullen dat nuttigen met wijn en de rook onderop laten. Plinius, wie met nood te stoel gaat alzo dat hij altijd lust heeft en toch niets doen kan die nuttigt mirre met kaasbrei, hij geneest gelijk.

Vorm van Commiphora myrrha, Engl. en Commiphora kataf, Engl.

Dit zijn grote, gedoornde struik of kleine bomen. De bladeren groeien in groepjes aan het hout. Alle twee vrijwel op elkaar gelijkende struiken groeien in vrijwel hetzelfde gebied, Arabië, Abessinië en de Somalkust van Afrika.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Deze traan of gom heet in het Latijn Myrrha, hier te lande myrrhe, in Hoogduitsland Myrrh en in ander talen heeft het ook diergelijke namen, in het Grieks Smyrna’.

De klassieke schrijvers noemen Arabië als het land waar de gom uit afkomstig is, die zij murr noemen. In de Bijbel heet de gom mor, in Arabisch murr en dit werd in Latijn myrrha, in Frans myrrhe, in oud-Frans was het mirre, Engels myrrh, het Duitse Myrrhe verschijnt bij Luther. De Arabische naam betekent bitter en het Hebreeuwse woord voor bitter lijkt er veel op, mar is bitter (Mara)

Het Griekse woord voor myrrhe kan als een synoniem gezien worden voor parfum. De term myrrhophoro; myrre dragend, wordt gegeven aan vrouwen, vooral de Maria’s, die de specerijen droegen naar het graf van Jezus. Ze worden meestal afgebeeld al dragende een vaas myrrhe. Het was een onderdeel van de heilige olie, David bezingt het en Salomon verheerlijkt het. In oud Rome was myrrhe 5 maal duurder dan wierook. Het werd gebrand bij begrafenissen om de geur te verdrijven.

Commiphora komt van Grieks kommi, dit van Egyptisch kami, ‘gom’, in oud Egyptisch was het kmj.t, (Kami, ‘Egypte’?) en phora, ‘dragen’.

Gebruik.

Als de bast beschadigd of doorboord wordt verschijnt er een dikke gom uit de opening die spoedig verhardt en van een geelbruine of transparant uitziende kleur is. Mirre zet uit bij verwarming, zonder te smelten en geeft dan een aangename geur. Mirre smaakt bitter en is tezamen trekkend, werkt versterkend en menstruatie bevorderend. Verder wordt het gebruikt in wijn, mirrewijn, als parfum en zalf. In het Oude- en Nieuwe Testament wordt het vermeld, gebruikt bij de reiniging der vrouwen en het balsemen, zie Joh. 19:39. Mirre is naast wierook een van de oudst gebruikte middelen bij het roken. Het is een van de kostbare substanties die al duizenden jaren in religieuze ceremonies gebruikt wordt. Met zijn olie werden de priesters gewijd en droop van de baard van Aaron en zijn zoons toen ze tot leiders gekozen werden. Met haar gaven de Joden geur en heiligheid aan het tabernakel, de ark, de altaren, de bekers en andere heilig materiaal. Bij de kruisdood was de mirrewijn een zinnebeeld van de lijdenskelk, door de engel in de olijfhof aan de Zaligmaker gebracht. Symbolische is de wierook van mirre het zinnebeeld van gebed, de mirrehars een symbool van bittere rouw.

Maerlant; ‘Myrre, als Isidorus zegt, is een boom die in (2) Arabië pleegt te groeien twee en een halve meter hoog, zoals wij het horen, en heeft menige scherpe dorens. Naar de olijf is zijn blad, maar scherp gedoornd, zo is dat, krullend is het en ronder. Uit deze boom loopt sap vanonder dat bitter is en mede groen dat uitloopt zonder iets te doen en dit is beter vele te alle stonden dan dat er uit loop via wonden. Werpt men de twijgen hiervan in het vuur, ze zijn van zo felle manieren dat ze veel maken zieken en dat ze naar storax ruiken. Van deze bomen hun bladen en bloemen doen de zieken vele deugden. In de zon moet men het drogen, ze zijn goed tegen de buikloop en tegen spuwen en tegen bloedzucht. Nochtans is beter de vrucht die mirtus heet in Latijn’.

Herbarius in Dyetsche; ‘Mirre is heet en droog in de tweede graad. Het is een gom van een boom die in (2) Indië groeit waarvan je die zal kiezen die heldergeel en blinkend is. Mirre heeft de kracht om te versterken uit haar vastheid, de delen bijeen te brengen, te ontbinden of te ontsluiten en middelbaar te verteren van uit zijn kwaliteit, het beschermt ook tegen het bederven of verderven en daarom zalft men of houdt men de dode lichamen hiermee om die in goede conditie en zo bewaart men ze. Mirre is goed tegen etter van de maag of de van darmen en is goed tegen verrotte of stinkende zweren.

Als je de rook van mirre door de neus of mond ontvangt versterkt het de hersens en in de mond van de baarmoeder ontvangen verwarmt het de baarmoeder en versterkt haar om te ontvangen. Mirre is goed tegen een stinkende adem die uit verrotting of stinkende vochtvermenging komt.

Wijn, waar mirre in gekookt is met droge vijgen, is goed tegen (3) korte adem of astma, tegen letsel van de borst en tegen hoest.

Pillen die van storax en van mirre gemaakt zijn, zijn samen goed tegen slijmvliesontsteking of gevatte koude en ook zijn ze goed om de vertering te versterken’.


Muscaten blůmen

Das cclxxi Capit

Macis latine grece galifer sive talifar vel machil·arabice fistose vel bisbese vel hestobelle·

(Der meister Serapio in dem bůche aggregatoτis in dem capitel fistose·idest macis beschτeibet uns unnd spτicht·das macis seÿ ein rÿnden dÿe kommen von muscaten nuþe·unnd dÿse sind die besten muscaten rinden die do bτaun seind·(Die schwarczen sôllent gancz nichcz.

(Der meister Diascoτides in dem capitel machil spτicht·das diþs ist ein rÿnden und kommet auþ dem lande barbaria·und ist rôtlat von farben·(Der meisteτ galienus in dem sibenden bůch genant simplicium farmacoτum·[301] in dem capitel macis spτicht dz diþs sey ein rinde und die komme auþ dem lande jndia·unnd die reüchet wol geleich den andern wolriechenden specereÿen auþ dem selbigen lande·(Die eÿnen flüssigen bauch haben die sollent nüczen muscaten blůmen sý helffen und stopffen·Und ist sunderlichen gůt den die do blůt renþen und die do fast bôser feüchtung sind·(Der meister avicenna in dem bůch genant de viribus coτdis spτicht·das dises sterck den magen unnd auch das hercze·(In dem bůch genant circa instans in dem capitel Macis beschτeiben uns die meister unnd spτechen·dz dises seÿ heÿþ und trucken an dem anderen grade·Und etlich spτechen das dises sind blůmen von muscaten·Und dises ist nit d meister meinung sunder sÿ spτechen das diþs sind die rinden von muscaten nussen und die findet man an den muscaten geleicher weyþ als man findet die aussern rinden der haselnuþs·(Muscaten rinden oder blůmen werendt neün jar unverseret an jrer krafft·Und jr tugent ist stercken von einander thůn und veτzeren alle bôse feüchtung·(Wôlcheτ einen bôsen magen håtte von kelten der nûcze muscaten blůmen er genÿset davon getruncken·(Auch so mage man machen ein pflaster auþwenig auff dem magen also·Nÿmm muscaten blůmen und pulferisier des zweÿ lot und müsche darunder mastix ein lot·oleum rosarum ein halb lot·bleÿweiþ dτeü quintin·unnd müsche darunder wachþ das dises werde als ein pflaster und lege dz aussen auf de magen es erwermet den und machet wol deüwen·(Isidoτus für das zÿttrendt hercze soll man nüczen muscaten blůmen·

(1) Muskaatschaal.

Dat 271ste kapittel.

Macis Latijn. Grieks galifer sive talifar vel machil. Arabisch fistose vel bisbese vel hestobelle. (Myristica fragrans)

De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel fistose, id est macis, beschrijft ons en spreekt dat macis is een bast die komt van muskatennoot en dit zijn de beste muskatenbast die er bruin zijn. De zwarte zullen gans niets.

De meester Dioscorides in het kapittel machil spreekt dat dit is een bast en komt uit het land Barbaria en is roodachtig van verven. De meester Galenus in het zevende boek genaamd simplicium farmacarum [301] in het kapittel macis spreekt dat dit is een bast en die komt uit het land India en die ruikt goed gelijk de andere goed ruikende specerijen uit hetzelfde land. Die een vloeiende buik hebben die zullen nuttigen muskatenbloemen, ze helpen en stoppen. En is vooral goed die er het bloed rent en die van erg kwade vochtigheid zijn. De meester Avicenna in het boek genaamd de viribus cordis spreekt dat dit versterkt de maag en ook dat hart. In het boek genaamd Circa instans in het kapittel macis beschrijven ons de meesters en spreken dat dit is heet en droog aan de andere graad. En ettelijke spreken dat dit zijn bloemen van muskaten. En dit is niet de meesters mening en vooral ze spreken dat dit is de bast van muskatennoten en die vindt men aan de muskaten gelijkerwijze zoals men die vindt aan de buitenste bast van de hazelnoot. Muskatenbast of bloemen blijven negen jaar onveranderd aan hun kracht. En zijn deugd is versterken, van elkaar doen en verteren alle kwade vochtigheid. (2) Wie een kwade maag heeft van koudheid die nuttigt muskatenbloemen, hij geneest daarvan gedronken. Ook zo mag men maken een pleister aan de buitenkant op de maag alzo: Neem muskatenbloemen en verpoeder dat twee maal 16,7 gram en meng daaronder mastiek, 16, 7gram, oleum rosarum, een half van 16, 7 gram, loodwit, drie maal 1, 67gram, en meng daaronder was zodat dit wordt als een pleister en leg dat buiten op de maag, het verwarmt die en maakt goed verduwen.(3) Isidorus, voor dat sidderende hart zal men nuttigen muskatenbloemen.

Zie kapittel 283.

Vorm.

Kleine en lichtgele klokvormige bloemen, is meestal tweehuizig, met dien verstande dat in de manlijke bomen ook wel enige vrouwelijke bloemen worden aangetroffen en omgekeerd. Daarnaast heeft men zogenaamde boeibomen die zowel manlijke als vrouwelijke bloemen hebben en die eigenlijk manlijke bomen zijn met veel vrouwelijke bloemen. De peervormige vrucht ter grootte van een perzik wordt vrijwel het gehele jaar geoogst, is citroengeel en bolvormig. Negen maanden na de bloei is er een rijpe vrucht. De muskaatboom is een dicht bebladerde en mooie boom van 16‑18m. hoog met altijdgroene, rododendronachtige bladeren. Bevat een wat scherp rood sap. Het vruchtbeginsel bevat slechts een zaadknop, na de bevruchting ontstaat dus een eenzadige vrucht. De vrucht barst met twee kleppen open en vertoont het zaad dat omgeven is door een rode foelie, dat is een netvormig weefsel (arillus) met onregelmatige mazen. De foelie omsluit dus het zaad.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Dat netvormig schorsje of velletje dat tussen de buitenste schaal en houten schil gevonden wordt is in het Grieks en Latijn Macer bij sommige genoemd en in de apotheken Macis, hier te lande foelie of foullie en muscaet-bloemen of moscaten bloemen, maar oneigenlijk, in het Hoogduits Muscatbluft of Muscatblumen’.

Plinius schrijft dat de rode bast geïmporteerd werd uit India, afkomstig van de wortel van een boom genaamd macir, Grieks makir. Dit werd in oud-Frans macis en in de 14de eeuw macys zodat de Engelsen nu spreken over mace, Macis in midden-Hoogduits.

Foelie heette in midden-Nederlands folie en in 1286 foelie of foelge wat stamt uit het Latijnse folium: blad. Nieuw-Hoogduits Folie.

Gebruik.

Herbarius in Dyetsche; ‘Macis, dat is folie, dat is heet en droog in de tweede graad, sommige zeggen dat het de bloemen zijn van de notenmuskaten, maar dat is fout zegt Circa Instans, het is de schors van de buitenkant om de notenmuskaat.

Foelie heeft kracht om te versterken vanuit zijn goede reuk en te ontbinden en te verteren vanuit zijn kwaliteit. Van macis, dat is foelie, moet je kiezen die roodachtig is en een scherpe smaak heeft die met wat bitterheid gemengd is. Zwarte foelie, aardachtige en diegene die geen scherpe smaak hebben, die moet je wegwerpen.

Wijn, waar foelie in gekookt is, is goed tegen de onverteerbaarheden van de maag die uit koude zaken komen.

Kauwen van foelie is goed om de hersens te versterken. (3) Het poeder van foelie in spijs of drank genomen is goed tegen hartkramp’.

bysum cclxxii Ca

Muscus latine·grece abonafa sive aboanifa·arabice Misch·

(Der meister Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel misch beschτeibt uns und spτichet dz etlich thier in dem landen genant tumbase sind·und die sind geheissen gaselle von disen thieren kommet d bÿsum·die thier die sind gestalt geleich dem geiþsen und haben zwen lang zen neben auþ dem munde geen geleich einen eberschwein·Die zen sind fast weÿþs und schlecht·Und die thier in tumbase gaselle geheissen die essen nichcze anders dann spÿca nardum·und darumb so ist der bÿsum auþ dem selbi (t·iiij·) [302] gen lande vil besser und stercker und wolriechender dann der bÿsum auþ senÿþ·auch so ist dises die uτsach wann die leüt in tumbase die sameln dem bÿsum wenn er gezeÿttiget in den thieren·als du hernach hôτen wirdest.

(Item die thier gaselle genennet die do find in dem lande seniþ die essen alle andere kreüter. Und darumb so ist der selbig bÿsum nit als gar starck als d in tumbasen·(Auch ist dises die uτsach dz die selbigen leüt in senÿþ sameln dem bÿsum so er noch nit zeÿtig ist in dem thieren·also. Sÿ fahen die selbigen thieτe gaselle genant und schneiden die·und sehent nit an ob der bÿsum zeÿtig seÿ in dem thiere od nit·und nemen das selbig geblŭt in den thieren und schmieren das an die haut und hencken die do auff und lassen die feüchtunge daran trucken werden an der sunnen·wenn die dann also gedoτret in dem luffte so reücht sÿ do fast starck unnd wirdt heτtte·(Item die leüt in tumbase samlen dem bÿsum also·die thiere do selben gaselle genant die dem bÿsum in jn habend wenn der bey den thieren zeÿtig ist so gewÿnnen sÿ ein geschwere an dem leÿbe·und wenn das geschweτe zů eÿtter gegrÿffen hat und die materien darauþ begeret so reÿbet sich das thiere an die warmen stein die davon der sunnen gar heÿþ woτden sind unnd jucket und reibet sich als lang und als vil daran das die haut do auff bτichett·und so fleüþt die materi auff den stein die ist geleich als blůt und die wirt davon d sunnen hert·und wenn die materi auþ dem thieτ geet so vernÿmmet es also grosse senfftigunge als dann geschicht dem menschen dem sein natur entgeet so man und frawen mit einander zů schaffen habent·aber dises thieres senfftung ist fast grôsser dann des menschen·wann es ist das aller subtÿlest blůt dz das thiere in jm hat gleich als die natur des menschen·und ist aller beste gedeûwet·Diþ blůt auff dem steinen sameln die selbigen leüt und behalten das in wol verdeckten geschirτen zýlberen und zynen·und schicken den do in die land·Und disen bÿsum vermachend auch die selbigen leüt in die haut der thieren gasellen genant die sÿ in sunderheÿt darzů fahen und dem nücze die künig do selbst und schencken den hin für groþ kostlich gaben. (Serapio beschτeibet uns und spτicht·dz bÿsum seÿ heiþ und trucken an dem anderen grad·(Bÿsum stercket dz hercz und alle jnnerliche gelyder·(Bÿsum gemischet under salben do die haudt auþwenig mit geschmieret wirdt verzert die feüchtung und wermet dz hÿren von seinem gůten gerauch·(Galienus·bisum gebulferet und dz gelassen in die naþlôcher dz machet nÿesen·und also steτcket er dz haubt und dz hirn und reÿniget dz fast wol·(Etlich leüt haben als ein krancks haub [303] te und hÿren das sÿ des bÿsums gerauch nit geleÿden mügen und ist jn gancz wider·Die selbigen mügen sich wol nôttigen unnd den gerauch bey jn leÿden·wann er stercket und meret das hÿrn und erwermet dz also das dÿe vernunfft des menschen auch dester stercker wirt·(Bÿsum gemischet mit petroleo unnd die kalten gelider damit geschmieret als dann ist die lemde an wôlichen enden das seÿ an dem leybe·es hilfft fast wol·(Platearius. Wõlicher einen übelriechende mund håtte der keüwe des als ein gersten koτn wÿgt·es hilft·(Avicenna in dem bůch genant de viribus coτdis spτicht·daz bÿsum sterck auch daz heτcze unnd mache dem gůtt geblŭte·

(1) Bisam of muskus, 272ste kapittel.

Muscus Latijn. Grieks abonafa sive aboanifa. Arabisch Misch. (Moschus moschiferus)

De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel misch beschrijft ons en spreekt dat er ettelijk dieren in het land genaamd Tumbase zijn en die zijn geheten gazel en van deze dieren komt de bisam, die dieren die zijn gesteld gelijk de geiten en hebben twee lange tanden naast uit de mond gaan gelijk een everzwijn. Die tanden zijn erg wit en recht. En dit dier in Tumbase gazel geheten die eten niets anders dan spica narda en daarom zo is de bisam uit hetzelfde [302] land veel beter en sterker en meer welriekend dan de bisam uit Senÿþ, ook zo is dit de oorzaak want de mensen in Tumbase die verzamelen de bisam als het rijpt in de dieren zoals u hierna horen zal.

Item, dit dier gazel genoemd die je vindt in het land Seniþ die eten alle andere kruiden. En daarom zo is dezelfde bisam niet als erg sterk zoals die in Tumbase. Ook is dit de oorzaak dat diezelfde mensen in Senÿþ verzamelen de bisam zo het noch niet rijp is in de dieren alzo. Ze vangen diezelfde dieren gazel genaamd en snijden die en zien niet aan of de bisam rijp is in het dier of niet en nemen datzelfde bloed in de dieren en smeren dat aan de huid en hangen die zo op en laten die vochtigheid daaraan droog worden aan de zon en als dat dan alzo gedroogd is in de lucht zo ruikt het erg sterk en wordt hard. Item, die mensen in Tumbase verzamelen de bisam alzo; dat dier daar gazel genaamd die de bisam in zich heeft en als het bij dat dier rijp is dan winnen ze een zweer aan het lijf en als die zweer tot etter gerijpt is en die materie daaruit wil dan wrijft zich dat dier aan een warme steen die daarvan de zon erg heet geworden is en jeukt en wrijft zich alzo lang en alzo veel daaraan dat die huid daar open breekt en zo vloeit die materie op de steen en die is gelijk als bloed en die wordt daar van de zon hard en als die materie uit het dier gaat dan verneemt het alzo grote verzachting zoals dan geschiedt de mens die hem zijn natuur ontgaat zo een man en een vrouwen met elkaar te doen hebben, maar dit dier verzachting is erg groter dan de mensen want het is dat aller subtielste bloed dat dit dier in zich heeft gelijk als de natuur des mensen en is aller beste verduwd. Dit bloed op de stenen verzamelen diezelfde mensen en behouden dat in goed bedekte vaten zilver en zinken en sturen het door in dat land. En deze bisam vermaken ook diezelfde mensen in de huid van de dieren gazellen genaamd die ze vooral daartoe vangen en die nuttigt de koning daar en schenkt het dan heen voor grote kostbare gaven. Serapio beschrijft ons en spreekt dat bisam is heet en droog aan de andere graad. Bisam versterkt dat hart en alle innerlijke leden. Bisam gemengd onder zalf waar de huid aan de buitenkant mee gesmeerd wordt verteert de vochtigheid en verwarmt de hersens van zijn goede reuk. Galenus, bisam gepoederd en dat gelaten in de neusgaten dat maakt niezen en alzo versterkt het dat hoofd en de hersens en reinigt dat erg goed. Ettelijke mensen hebben alzo een ziek hoofd [303] en hersens dat ze de bisam reuk niet lijden mogen en het is hen gans tegen. Diezelfde mogen zich goed nodigen en de reuk bij hen lijden want het versterkt en vermeerdert de hersens en verwarmt die alzo dat hun verstand van die mensen ook des te sterker wordt. Bisam gemengd met petroleum en de koude leden daarmee gesmeerd zoals dan zijn de verlamde, aan welke einden dat het is aan het lijf, het helpt erg goed. Platearius. Wie een kwalijk ruikende mond heeft die kauwt dat in als een gerstekorrel weegt, het helpt. Avicenna in het boek genaamd de viribus cordis spreekt dat bisam versterkt ook dat hart en maak het goed bloed.

Vorm.

Dit is een sierlijk dier ter grootte van een ree en ongeveer honderd cm lang met een vijftig cm schouderhoogte. Het dier heeft een middellange hals, middelgrote ogen en oren, slanke benen en sierlijke hoeven en een korte, dikke, bij het mannetje alleen aan de top, behaarde staart. De vacht is zeer donker, rood- tot geelbruin en van onder wit. Het springt en loopt voortreffelijk, is zeer schuw. Het leeft paarsgewijze en houdt zich overdag verborgen. Ze hebben geen gewei, geen traangroeven en geen op een borstel gelijkende haarbekleding aan de achtervoeten, zoals bij de meeste herten voorkomt. Ze onderscheiden zich van andere herkauwers door het bezit van een lange, buiten de bek uitstekende benedenwaartse gerichte hoektand in de bovenkaak.

Naam.

Muskus, in Engels is dit musk, in Frans musc, dit komt van Latijn muscus dat evenals Grieks moshkhos van Perzisch musk en dat van oud-Indisch muska stamt dat teelbal betekent vanwege de overeenstemming daarvan met de klier onder de staart van het muskusdier. In Duits heet het Bisam, Latijn bisamum van Hebreeuws besem: geur.

Gebruik.

In de bronstijd van november tot december vechten de mannetjes met elkaar en verspreiden dan de zeer sterke muskusgeur. De muskuszak komt alleen bij het mannetje voor, die ligt aan de achterbuik en vertoont zich bij uitwendig onderzoek als een afgeronde verhevenheid van ongeveer zes cm lengte en vier a vijf cm hoogte. Kleine klieren in de zak scheiden de muskus af als die te vol is. Gemiddeld bevat die zak een dertig gram van die kostbare stof. In verse toestand is dit als een zalf, gedroogd wordt het een korrelige of poedervormige massa die eerst roodbruin is en later koolzwart wordt. Zo lang het nog vloeibaar is stinkt het, opgedroogd is de geur aangenaam.

Maerlant, ‘Musquelibet, is bekend, is een beest van de Oriënt zoals Platearius zegt. Is alzo groot als een dier te zijn pleegt. Een zweer groeit bij hem aan zijn vacht en als het rijp is, dat dier let erop dat ze het aan een boom breekt en zoals Platearius spreekt dat etter verandert al daar het staat en dit is fijne muskus. Zijn vlees, zijn drek dat van hem gaat, is al tezamen muskus. Maar de beste is dat die zweer uit geeft. Als het muskus zijn kracht verloren heeft, men houdt het van grote stank, het wordt sterk, al was het zwak. Het is goed tegen zwakke harten en tegen bezwijmende smarten, zwakker hersens, lever en maag en is goed in menige plaag’.

ein frucht cclxxiii C

Mirabolani latine·arabice amleegbelliget·

(Die meister spτechen gemeÿnigklichen dz dises seÿen früchte und die wachþen in jndia und ist ein gewåchþ und haben doch mangerley gestalt und tugent an jn·Diser gestalt is fünfferleÿ nach dem und uns verzeychnet wirt in disen verþen·Mira bolanoτum species sunt quinqz bonoτum·Citrinus kebulus bellericus emblicus indus·die einen sind genant mirabolani citrini·die andern kebuli·die dτitten bellerici·die vierden emblici·die fünfften jndi·(Die ersten als citrini purgieren coleram rubeam und darnach flegma·Die andern als kebuli purgieren flegma und darnach coleram·bellrici und emblici purgieren geleich mit einander coleτam und flegma·Mirabolani jndi dÿe purgierent coleram nigram·daz ist melancoleÿ·(Item dises sind die beste mirabolani citrini die do schwår sind und teÿcht·und wenn man sÿ bτicht das sÿ saft in jn haben·Und dise mag man behalten unverseret an jrer krafft zehen jare·Des geleichen kebuli bellerici emblici und jndi mag man auch lange zeyt behalten·Und etlich meister spτechen dz alle mirabolani purgierend coleram·und etlich purgieren mer ettlich minder. Hie mercke wenn mirabolani citrini genüczet werden in der erczneÿ so soll man nemen die rÿnden davon·[304] aber wenn man davon getranck machen wil so soll man darvon nemen den keren·des geleichen kebuli·(Der meyster serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel ambleg belliget idest mirabolani emblici et bellerici beschτeibet uns und spτicht·dz die sind kalt und trucken an dem ende des dτitten grads·Dise genüczet benemen den durst und bτingen lust zů essen·(Der meister Johannes mesue in dem capitel mirabolani beschτeibet uns und spτicht dz emblici und bellirici sind von den erczneÿen die do stercken den magen das hercz die lebern und alle gelÿder·und stercken die vernunfft und benemen das herczen zÿttern·(Item in dem bůch genant Pandectarum beschτeiben uns die meister von der zweÿer tugent als emblici·und bellerici in dem neün und dτeissigisten capitel dz sich anhebet ambleg·Und von den anderen dτeÿen tugenden als do sind citrini kebuli und jndi·beschτeiben uns die meister in dem voτ genanten bůch in dem·cccxxiij·capitel·(Serapio spτicht·dz mirabolani citrini genüczet treÿbend auþ melancoleÿ und sterckend die augen und benemen dem fluþ der augen und bτingen dem menschen gůt farben. (Mirabolani kebuli die bτauchet man zů dem afftern·als zů dem feüchtblatern unnd sind sunderlichen gůt den ausseczigen·(Mirobalani jndi·die sind zů allen stucken gůtte darzů dann sind die andern vier aber doch nit also starck an jrer krafft·(Der meister johannes mesue spůicht·das mirobalani sind der erczneÿen die den menschen jung geschaffen machent und hübsch farben und machen einen wolriechenden mund und bτingen dem herczen freüde und gůt geblŭte·

Mirobalanen, 273ste kapittel.

Mirabolani Latijn. Arabisch amleegbelliget. (Terminalia catappa, belerica, citrina en chebula, Phyllanthus emblica)

De meesters spreken gewoonlijk dat dit zijn vruchten en die groeien in India en is een gewas en hebben toch vele gestalten en deugd aan hen. Deze gestalte is vijfvormig naar dat dan ons verzekerd wordt in deze spreuk: Mira bolanorum species sunt quinqe bonorum, Citrinus, kebulus, bellericus, emblicus, indus, die ene is genaamd mirabolani citrini, de andere kebuli, de derde bellerici, de vierde emblici en de vijfde indi. De eerste zoals citrini purgeert coleram rubeam en daarna flegma. De andere zoals kebuli purgeert flegma en daarna coleram, bellrici en emblici purgeren gelijk met elkaar coleram en flegma. Mirabolani indi die purgeert zwarte gal, dat is melancholie. Item, dit zijn de beste mirabolani citrini die er zwaar zijn en dicht en als men ze breekt dat ze sap in zich hebben. En deze mag men behouden onveranderd aan zijn kracht tien jaar. Desgelijks kebuli, bellerici, emblici en indi mag men ook lange tijd behouden. En ettelijke meesters spreken dat alle myrobalanen purgeren gal en ettelijke purgeert meer en ettelijke minder. Hier merk als mirabolani citrini genuttigd wordt in de artsenij zo zal men nemen de bast daarvan, [304] maar als men daarvan drank maken wil zo zal men daarvan nemen de kern, desgelijks kebuli. De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel ambleg belliget, id est mirabolani emblici en bellerici, beschrijft ons en spreekt dat die zijn koud en droog aan het einde van de derde graad. Deze genuttigd beneemt de dorst en brengen lust tot eten. De meester Johannes Mesue in het kapittel mirabolani beschrijft ons en spreekt dat emblici en bellirici zijn van die artsenijen die je versterken de maag, dat hart, de lever en alle leden en versterken het verstand en benemen dat hart sidderen. Item, in het boek genaamd Pandectarum beschrijven ons de meesters van de twee deugden als emblici en bellerici in het negen en drie en zestigste kapittel dat zich aanheft ambleg. En van de andere drie deugden zoals er zijn citrini, kebuli en indi beschrijven ons de meesters in het voor genoemde boek in het 323ste kapittel. Serapio spreekt dat mirabolani citrini genuttigd drijft uit melancholie en versterkt de ogen en benemen de vloed van de ogen en brengt de mensen goede kleur. Mirabolani kebuli die gebruikt men tot het achterste zoals tot de aambeien en zijn vooral goed voor de huiduitslag. Mirobalani indi die is voor alle stukken goed daartoe dan zijn de andere vier, maar toch niet alzo sterk aan zijn kracht. De meester Johannes Mesue spreekt dat mirobalani zijn van die artsenijen die de mensen jong geschapen maken en mooie kleur en maken een welriekende mond en brengen het hart vreugde en goed bloed.

Zie kapittel 159.

honig cclxxiiii Ca

Mel latine·Arabice hell·

(Seτapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel Hell beschτeibet uns unnd spτicht das hônig von natur heÿþ seÿe in dem ersten grade·unnd trucken an dem anderen·(Item. Dises ist das beste hônig daz do in dem meÿen geseczet wirdt von den bÿnen·darnach dz in dem summer fellet·Aber das hônig das do in dem winter fellet das selbig ist nit gůt und hat kein krafft in jm·(In dem land sÿria do ist hônig dz ist fast bitter d uτsachen halben wann die bÿnen in dem selbigen lande die essend nichczen anders dann wermůt und das selbig hônig ist gar zů vil sachen gût anþwendig und jnwendig des leibes·(Item dises ist auch das beste hnig in teütschen landen das do fast sŭþs ist und hat ein rote farben und das nit zů vil feücht ist·

(Die meister spτechen das etlich leüt die bÿnen lassen hônig werffen in holz·und das selbig [305] hônig ist weÿþ·daz sol man in die erczneÿ mischen die do keltten·aber dz rot in die eτczneÿen die do wermen·Das hônig dz mag man behalten hundert jare unverseret an seiner kraffte.

Auch so findet man hônig in dem felden·und dises das hat nit als vil tugent an jme als das heymisch·Das ist ettlicher massen bitter·und das selb das nüczet man aussen an den leýbe·Auch so ist hônig dz man nennet castaneacium·und das selb wirt von den blůmen der castanien·wann die bÿnnen die do den castanien baumen nåhnen sind die selben bÿnen saugent der selbigen blůmen·und das hônig ist nit also sŭþs als ander hônig·und dz ist fast gůt zů vil sachen und gebτesten aussen an dem leÿbe·(Der meister Galienus in dem sibenden bůch genant simplicium farmacoτum in dem capittel de melle beschτeibet uns und spτichet dz gar mangerleÿ hônig seye·Eines heisset mel usuale und dz selbig ist uns gar wol bekant·Ein anders heisset mel arthemiense·und dz selbig das kommet auþ dem land arthemis. (Es ist auch ein anders hônig daz selbig nennet man mel vesperum·und dz findet man under der erden·Auch so ist ein ander hônig genant mel granatum. (Der meister avicenna in der ersten fen des vieτden bůchs in dem capitel genant de hoτa cibationis febτicitantium beschτeibet und spτicht das hônig seÿe genant mel canne und das geleichet dem zucker in der sŭsse·und dz selb ist also fette das es nitt hert wirt·Auch so findet man hônig genennet mel cassia fistolatum·und ist die feüchtunge in den roτen der cassia fisteln.

(In dem bůch genant circa instans do bescheibend unns die meister unnd spτechen·das hônig gůt seÿ den onmåchtigen menschen das do genüczet mitt hônig wasser genant mulsa·und den menschen die do von natur kalt sind den selben sol man dises geben mit warmer bτŭe·und die do von natur warm sind die sollend dises nüczen mit kalter bτŭe·(Platearius. Hônig gemüschet mit campher und daz also gestanden dτeÿ tagen darnach das antlicz damit gewåschen benÿmmet die flecken under dem augen·Auch so mag man hônig müschen mit ochþen gallen und also nüczen zů den flecken·es hilfft·(Hônig raumet die bτust·und weichet die geschweren auþwendig und jnwendig des leybes·[306]

(1) Honing, 274ste kapittel.

Mel Latijn. Arabisch hell.

Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel hell beschrijft ons en spreekt dat honing van natuur heet is in de eerste graad en droog aan de andere. Item. Dit is de beste honing dat er in de mei gezet wordt van de bijen en daarna dat in de zomer valt. Maar de honing dat er in de winter valt, datzelfde is niet goed en heeft geen kracht in hem. In het land Syrië daar is honing dat is erg bitter vanwege de oorzaak dat de bijen in hetzelfde land die eten niets anders dan alsem en diezelfde honing is erg tot veel zaken goud, uitwendig en inwendig het lijf. Item, dit is ook de beste honing in Duitse landen dat er erg zoet is en heeft een rode kleur en dat niet te veel vochtig is.

De meesters spreken dat ettelijke mensen de bijen laten honing werpen in hout en datzelfde [305] honing is wit en dat zal men in de artsenijen mengen die er verkoelen, maar de rode in de artsenijen die je verwarmen. De honing die mag men behouden honderd jaar onveranderd aan zijn kracht.

Ook zo vindt men honing in het veld en deze dat heeft niet zo veel deugd aan hem dan de geteelde. Dat is ettelijke maten bitter en datzelfde dat nuttigt men buiten aan het lijf. Ook zo is er honing dat men noemt castaneacium en diezelfde wordt van de bloemen van de kastanje want de bijen die de kastanjeboom naderen zijn dezelfde bijen die zuigen aan dezelfde bloemen en die honing is niet alzo zoet zoals andere honing en dat is erg goed tot veel zaken en gebreken buiten aan het lijf. De meester Galenus in het zevende boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel de melle beschrijft ons en spreekt dat er erg veel soorten honing zijn. Een noemt men mel usuale en diezelfde is ons erg goed bekend. Een anders heet mel arthemiense en diezelfde dat komt uit het land Arthemis. Er is ook een andere honing en diezelfde noemt men mel vesperum en die vindt men onder de aarde. Ook zo is er een andere honing genaamd mel granatum. De meester Avicenna in de eerste fen van het vierde boek in het kapittel genaamd de hora cibationis febricitantium beschrijft en spreekt dat er honing is genaamd mel canne en dat lijkt op suiker in de zoetheid en datzelfde is alzo vet dat het niet hard wordt. Ook zo vindt men honing genoemd mel cassia fistolatum en dat is de vochtigheid in de peulen van Cassia fistula.

In het boek genaamd Circa instans daar beschrijven ons de meesters en spreken dat honing goed is de onmachtige mensen, dat zo genuttigd met honingwater genaamd mulsa en de mensen die er van natuur koud zijn, diezelfde zal men dit geven met warme bouillon en die er van natuur warm zijn die zullen dit nuttigen met koude bouillon. Platearius. Honing gemengd met kamfer en dat alzo gestaan drie dagen en daarna dat aangezicht daarmee gewassen beneemt de vlekken onder de ogen. Ook zo mag men honing mengen met ossengal en alzo nuttigen tot de vlekken, het helpt. Honing ruimt de borst en weekt de zweren uitwendig en inwendig van het lijf. [306]

Vorm.

Honing is een natuurlijke zoetstof die door honingbijen wordt gemaakt met de door hen verzamelde nectar als hoofdingrediënt. Nectar is afkomstig van bloemen en bevat diverse suikers, mineralen en sporenelementen. De bijen veranderen de nectar in honing door er enzymen aan toe te voegen en door het overtollige vocht van de nectar te laten verdampen. Smaak, geur en kleur van honing variëren al naargelang de soort bloemen waar de nectar uit is gewonnen: zo bestaan er bijvoorbeeld lindehoning, lavendelhoning, rozenhoning, klaverhoning en heidehoning.

Naam.

(1) Zeem of honingzeem, in midden-Nederlands zeem of seem, vergelijk oud-Saksisch Sem en oud-Hoogduits Seim. Mogelijk betekent het de taaie vochtigheid of een honingraat in de betekenis van vlechtwerk.

Honing, in midden-Nederlands honech en honich, vergelijk oud-Frans honog, oud-Hoogduits Honag en oud-Engels hunig. Het betekent het gele en is verwant met het Griekse knakos, ‘geelachtig’ en oud-Indisch kancana, ‘goud’.

Gebruik.

De zwak antiseptische werking die honing bezit gaf het aanleiding het als wondmiddel te gebruiken. Celsius vermeldt de ruwe als afvoermiddel, de gekookte als stopmiddel. Het afvoeren komt wel door het rijkelijk aanwezig zijn van suikers, het stoppende doordat de honing in loden vaten werd opgeslagen. Honing was de eerste gegiste drank, de mede. Het was de vervanger van suiker in meelspijzen en medicijn.

De bij leeft van de geur van bloemen, het is het symbool van reinheid en onthouding. De bij is een symbool van kuisheid. De ouden prijzen de bijen om hun zuiverheid van zeden, ze geven zich niet over aan de liefde, zoeken het genot niet dat verwekelijkt en kennen noch de vereniging van geslachten noch de weeën van het moederschap. De bijenkorf is een beeld van de kloosterlijke en kerkelijke gemeenschap, zoals de bijen in de korf ondergeschikt zijn aan de koning en gezamenlijk een sterke en natuurlijke eenheid vormen Zo zijn de monniken in het klooster en de gelovigen in het bisdom of de kerk. De zoete honing lijkt op het volk der zaligen in de hemel dat in volkomen onschuld en eendracht het zoetste geluk geniet.

Herbarius in Dyetsche; ‘Mel is honich oft seem en is een allerzoetste vochtigheid van de allerpuurste en zuiverste materie vanwege de zachtheid en fijnheid die door de bijen gemaakt is en daarom is de zoetheid van de honing heter dan andere zoetigheid en minder vochtig. Men oordeelt dat honing heet en droog is in de tweede graad, het heeft de kracht om te reinigen, te wassen en fijn te maken, vanwege zijn hitte besnijdt het de grove vochtvermenging in het lijf en verdrijft de stinkende vochtvermenging. En matigt de bitterheid en daarom doe je het in medicijnen omdat het de medicijnen goed houdt die er mee gemengd zijn. Ruwe honing die niet goed gekookt is, is windachtig, blaast op en maakt borrels of het rammelt in de buik en verbrandt de slechte vochtigheden snel, vanwege zijn vettigheid verstopt het de lever en de milt, verhit de rode gal en is diegene tot geneigd zijn tot de onderbuikspijn of koliek schadelijk volgens Pandecta’.

Maerlant; Honing is heet in het begin en droog als het er beter inkomt. Honing zuivert en houdt medicijnen in hun geweld en men tempert ook daar mede de medicijnen bitterheid. Tegen de koude natte maag, neem honing en temper dat met warm water en laat het ingaan, het zal de maag zuiveren samen. Het maakt ook dat aanschijn helder, dweilt u het daar mede daar. In een scherf zal u honing braden en doe er ook zout toe bij pozen en maak een siroop daarmee, het is goed tegen de rede’.

Petersylien ausz dem lande Macedonien

Das cclxxv Ca

Macedonia vel sÿnonum latine et grece.

(Die meÿster spτechen das dises heÿssen petersilien auþ dem lande macedonien genant·(Dises kraut wechþt daselben in dem gårten geleich der petersilien in teütschen landen·Dises kraute ist heyþ und truckner naturen. Dise bleter sind schwarczgrŭn und hat oben knôpff die sind schwarcz·Sein wurczeln auch schwarcz·Und spτechen etlich meister dz dise petersilien wachþen auch in alexandτien·(Dises krautes samen und wurczeln ist man nüczen zů erczneyen·

(Mercke wenn man schτeibet in apotecken macedonia von alexandτien so meinet man den samen·Aber die wurczeln nent man an jr selbs und die sol vermenget weτden mit andern kreütern·(Diser same und wurczel gesoten in wein und die frawen den tampff unden aufgelassen benymmet den weetagen der můter·(Diser samen getruncken mit wein benymmet den kalten siechtagen·(Der meister Plinius in dem capitel petrosilium macedonicum spτicht·das dyses wachse in dem lannde sÿria genant·und doselben wirt dises genennet sÿnonum·idest petrosilium macedonicum·und wechþt auff den hohen felsen·Und darumb wirt es geheissen petrosilium a petra das ist als vil als ein felþe·Inde petrosilium·

(Auch wåchþt dises kraut in den gårten·aber dz selb hatt nit also grosse krafft als dz do auf den felþen wechþt. (Von disem petrosilino macedonico do lÿse Pandectam das sechþhundert und achtundvierczigist capitel daz sich anhebet Sÿnonum do findest du der hochgelerten meister Diascoτides und plinius meinungen·[307]

(1) Peterselie uit Macedonië.

Dat 275ste kapittel.

Macedonia vel sÿnonum Latijn en Grieks. (Smyrnium olusatrum)

De meesters spreken dat dit heet peterselie uit het land Macedonië genaamd. Dit kruid groeit dar in de tuin gelijk de peterselie in Duitse landen. Dit kruid is van hete en droge natuur. Deze bladeren zijn zwartgroen en heeft boven knoppen die zijn zwart. Zijn wortels ook zwart. En spreken ettelijke meesters dat deze peterselie groeit ook in Alexandrië. Dit kruid zijn zaden en wortels is het die men nuttigt tot artsenijen.

Merk, als men schrijft in apotheken Macedonië van Alexandrië dan bedoelt men de zaden. Maar de wortels noemt men met zijn eigen naam en die zal vermengd worden met andere kruiden. (2) Dit zaad en wortel gekookt in wijn en de vrouwen de damp onder opgelaten beneemt de pijnen van de baarmoeder. Deze zaden gedronken met wijn beneemt de koude ziektes. De meester Plinius in het kapittel petrosilium macedonicum spreekt dat dit groeit in het land Syrië genaamd en daar wordt dit genoemd synonum, id est petrosilium macedonicum, en groeit op de hoge rotsen. En daarom wordt het geheten petrosilium a petra, dat is zo veel als een rots, en petrosilium.

Ook groeit dit kruid in de tuin, maar die heeft niet alzo grote kracht als die er op de rotsen groeit. Van deze petrosilino macedonico daar lees je Pandecta dat zeshonderd en achtenveertigste kapittel dat zich aanheft Sÿnonum, daar vindt u de zeer geleerde meesters Dioscorides en Plinius meningen. [307]

Vorm.

Dodonaeus; ‘De grote eppe, anders peterselie van Macedonië of peterselie van Alexandrië genoemd, heeft grote brede bladeren die in verschillende delen en snippers gesneden zijn en veel op de bladeren van de gewone of broekeppe lijken, maar veel groter en breder en ook blinken end glad zijn, bruin of donkergroen van kleur. De steel is dik, rond en soms vijfenveertig cm hoog en daarop groeien ronde kroontjes die kleine witte bloempjes voortbrengen en daarna dik langwerpig zwart zaad dat welriekend of specerijachtig is en van smaak bitterachtig. De wortel is dik en van buiten bruin of zwartachtig, van binnen wit en lijkt op een kleine of gewone radijs, goed en geschikt om te eten en als deze wortel gekwetst of afgesneden wordt dan vloeit er een sap uit dat gauw stolt en dik wordt, scherp en bitter van smaak als Myrrhe wat Theophrastus in deze wortel ook opgemerkt heeft en zegt; ‘Uit de grote eppe vloeit een sap of traan die op Myrrhe lijkt’.

Zwartmoeskervel is een tweejarige van meer dan een meter hoog uit Europa, W. Azië en N. Afrika

Naam.

Dodonaeus; ‘Deze eppe wordt naar haar grootte, omdat ze alle andere soorten van eppe in hoogte te boven gaat, in het Grieks Hipposelinon en in het Latijn Equapium van Gaza genoemd wat in onze taal luidt alsof men ros eppe of paarden eppe zei. Ze heet ook wel in het Latijn Olus atrum en in het Grieks soms Grielon en Agrioselinon, Silvestre Apium, dat is wilde eppe, van Galenus en sommige anderen is ze ook Smyrnion genoemd naar het overvloedig sap dat eruit vloeit wat op Myrrhe (in het Grieks Smyrna genoemd) van reuk schijnt te lijken. In de apotheken is het tegenwoordig gewas niet zonder dwaling Petroselinum Macedonicum genoemd of Petroselinum Alexandrium en hier te lande van de gewone man peterselie van Macedonië of peterselie van Alexandrië, in Frankrijk en Engeland alexandre, in Hoogduitsland Gross Epffich, dat is grote eppe’.

Vergelijk de Engelse naam alexander. Dodonaeus vermeldt dat Levisticum, de maggi plant, de echte peterselie van Macedonië is. Dodonaeus; ‘Lobel zegt, die dit gewas grote eppe in onze taal en peterselie van Macedonië noemt omdat de gewone man het zo noemt of ook Alexander wortel, in het Latijn Macedonicum Belgarum’.

Olus-atrum (zwarte moesgroente) Engels black pot herb, zwartmoeskervel.

In middeleeuws Latijn heette het petroselinum Alexandrinum: de peterselie van Alexandrië, vandaar Duitse Alexander of alexandrinischer Peterlein, Engelse Alexanders, ook alisander, Frans alisandre.

Gebruik.

Herbarijs; ‘Petrocilium macedonicum, dat is peterselie van Macedonië of Alexandrië. En dit peterselie werkt hetzelfde zoals de ander werkt. En meest het zaad in nierstenen. En tegen alle koude vochtvermenging of ziektes. En het is heet en droog in de 2de graad. En men gebruikt dat zaad het meeste’.

melonen cclxxvi c

Melon latine·grece sichirnis·arabice Rehera·

(Der meister Galienus in seÿnem achtenden bůch simplicium farmacarum spτicht·dz der same von melonen genüczt werd in der erczneÿ und ist von natur kelten und feücht machen an dem andern grad. (Diser same reÿnigt die haut·den gesoten und damit gewåschen·Etlich meister spτechen·dz melonen vil wachþen in den landen palestenen und sarτacenen·Ettlich heissen dises cucumer·und sunderlch in lombardeyen werden sÿ also geheissen·(Deτ meistde ÿsaac spricht das die melonen von palestenen feüchter kelter und kleyneτ sind dan die auþ dem lande sarτacena·und sind auch bôser zů verdeüwen on allein dz sÿ lenger gůt beleiben·(Wôlcher unnatürlich hicz het in dem magen und darjnn bôþ febτes dem sind sÿ gůt·(Ettlich meister nennen melonen summer melonen·und die sind zweier hant·eine sind rot und heissen pepones·die andern sind lang die heissen melonen od summer melonen·Diþ sind beÿde kalt und feücht in dem ende des andern grads·Diþ melonen haben mangerleÿ handt tugent an jn darumb dz sÿ schwårlich sind zů essen·(Diser same hat kraffte dz eτ machet wol harmen·und reÿniget die lenden und nÿeren·(Der same würcket baþ in dem lenden dann in der blasen wann die nÿeren und die lenden sind fleischicht und d sant ist weich darumb scheiden sÿ bald·aber die blaþ ist aderτichtig·und darumb sind die stein und d sant hert darjnn und scheiden mit grosser beÿn·und darumb můþ man stercker erczneÿe geben wider dem stein in d blasen denn wider dem stein in dem nÿeren od lenden·(Serapio d ein håþlich antlicz het d sol nemen disen samen von melonen und darab thůn sein schelffet·und darzů nemen bonen mel und diþ und ein ander mischen und bulferifieren und darauþ gemachet kůchen gemischet mit rosenwasser und also lassen trucknen an d sunnen und damit dz angesicht gewåschen machet es hübsch und schôn und benÿmmt all bôþ flecken der haut·[308]

(1) Meloenen, 276ste kapittel

Melon Latijn. Grieks sichirnis. Arabisch Rehera. (Cucumis melo en Cucumis sativus)

De meester Galenus in zijn achtste boek simplicium farmacarum spreekt dat het zaad van meloenen genuttigd wordt in de artsenij en is van natuur verkoelend en vochtig maken aan de andere graad. (2) Dit zaad reinigt de huid, die gekookt en daarmee gewassen. Ettelijke meesters spreken dat meloenen veel groeien in de landen Palestina en Saracenen. Ettelijke noemen deze komkommer en vooral in Lombardije worden ze alzo genoemd. De meester Isaac spreekt dat de meloenen van Palestina vochtig, koud en kleiner zijn dan die uit het land Saracenia en zijn ook slechter te verduwen dan alleen dat ze langer goed blijven. Wie onnatuurlijke hitte heeft in de maag en daarin kwade koorts die zijn ze goed. Ettelijke meesters noemen meloenen zomermeloenen en die zijn tweevormig, een is rood en heet pepones, de andere zijn lang en die heten meloenen of zomermeloenen. Die zijn beide koud en vochtig in het eind van de andere graad. (3) Deze meloenen hebben vele tegenstrijdige deugd aan zich en daarom dat ze moeilijk zijn te eten. Dit zaad heeft kracht dat het maakt goed plassen en reinigt de lenden en nieren. Het zaad werkt beter in de lenden dan in de blaas want de nieren en de lenden zijn vleesachtig en het zaad is week en daarom scheiden ze gauw, maar de blaas is aderachtig en daarom zijn de stenen en het zand hard daarin en scheiden met grote pijn en daarom moet men sterkere artsenijen geven tegen de steen in de blaas dan tegen de steen in de nieren of lenden. (2) Serapio, die een hatelijk aangezicht heeft die zal nemen deze zaden van meloenen en daaraf doen zijn schil en daartoe nemen bonenmeel en dit er onder mengen en verpoederen en daaruit gemaakt koeken gemengd met rozenwater en alzo laten drogen aan de zon en daarmee dat aangezicht gewassen maakt het mooi en schoon en beneemt alle kwade vlekken van de huid. [308]

Vorm.

Dodonaeus; ‘De meloenen kruipen langs de aarde als de komkommers en hebben tere, lange, twijgachtige ruwe stelen. De bladeren zijn ook ruw en van gedaante bijna als die van de komkommers, doch kleiner, ronder en rondom de randen niet zo kantig of gehoekt. De bloemen zijn ook geel. De vruchten die men eigenlijk meloenen noemt zijn dikker en van buiten met dunne haartjes bekleed en vooral als ze noch jong zijn en van vorm soms langwerpig en soms meer ineen getrokken en ronder; soms zijn ze ook groter en soms kleiner. De schors daarvan is gewoonlijk van buiten groen en het vlees dat er onder schuilt en gegeten wordt is verstorven geel, dan het binnenste merg is gans geel, slijmerig, vochtig en ontvloeit en daarin ligt het zaad dat het komkommerzaad zeer gelijk is. Verandering. Behalve dat de vruchten van dit gewas soms heel rond en soms langwerpig rond zijn en dat ze soms groot worden en soms klein blijven en ook behalve dat sommige de reuk van de welriekende appels hebben en sommige wat naar muskus ruiken die moscadel meloenen genoemd worden’.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘‘Hier te lande noemt men dit gewas en zijn vruchten meloenen, in Hoogduitsland en Bohemen Melaun, in Frankrijk melons, in het Latijn Melo, dan Melon betekent in het Grieks een appel en daarom zal men dit komkommerachtig gewas in het Grieks beter Melopepon noemen als of men een pepoen zei die de reuk van een appel heeft, in het Latijn Pepon Mali odorem referens. Want die vrucht van dit gewas is soms de reuk van welriekende appels gelijk, soms schijnt ze ook wat naar muskus te ruiken, als gezegd is, die daarom Melones Moschatellini of muscus meloenen genoemd worden. Dan Galenus heeft nochtans niet deze tegenwoordige meloenen, maar de komkommers melopepones genoemd zoals we in het voorgaande kapittel bewezen hebben en deze meloenen houdt hij voor de echte Cucumis of Sicys en noemt ze daarom Sicys hemeros, dat is in het Latijn Cucumis sativus. Daarom hebben sommige deze onze meloenen ook Cucumis Galeni willen noemen, andere noemen ze ook Cucumis Aëtij omdat Aëtius die ook komkommers noemt’.

De Gart spreekt over meloen en ‘ettelijke noemen dit komkommer’. Ook de tekst; ‘ Ettelijke meesters noemen meloenen zomermeloenen en die zijn tweevormig, een is rood en heet pepones, de andere zijn lang en die heten meloenen of zomermeloenen’, een lange meloen zou een komkommer of augurk kunnen zijn. Er wordt nergens gesproken van een zoete geur, dat is toch wel opvallend, ook van de zoete smaak. Het kan ook kleine soorten van Cucurbita pepo en Cucurbita maxima omvatten.

Dodonaeus bij komkommer; ‘Dan Galenus noemt dit gewas geenszins Sicys oft Cucumis, maar Melopepon, gemerkt dat er geen soort van komkommerachtige vruchten een eetbaar vlees of binnenste merg heeft, maar dat wordt in alle andere weg geworpen, uitgezonderd alleen in deze komkommers waarvan het binnenste merg met het zaad gegeten wordt, als gezegd is, wat Galenus van zijn Melopepo schrijft in lib. 2, de Aliment.facult. en zegt; ‘De mensen eten nimmermeer het binnenste vlees van de vruchten die men Pepones noemt, dan dat van de Melopepones eten ze wel’. Op die manier dat hij met die naam Melopepo geen andere vrucht dan deze onze komkommers verstaan schijnt te hebben’.

Gebruik.

Herbarius in Dyetsche; ‘Couworden of Cucurbita, cucumeren of cucumer, citrulle of citrulli, melone of melo, deze vier zijn de vier koude zaden en deze vier zie je in dit kapittel.

Kalebas of Cucurbita zegt Serapio uit de macht van Galenus is koud en droog in de tweede graad, hetzelfde zegt ook Avicenna. Komkommers of Cucumis zegt Serapio uit de macht van Aben Mesuam dat in komkommers en citrullen het koud en nat is in de derde graad, Isaac in dietis pti zegt dat de koudheid van de komkommer in de derde graad is.

Citrullen of citrullen zegt Serapio uit de macht van Galenus dat citrullen kouder zijn dan komkommers, Aben Mesuam zegt dat het koud en nat is in de derde graad.

Meloen of melose, uit de macht van Galenus, zijn koud en nat in den tweede, Isaac zegt dat het koud en nat is in het midden van de tweede graad. (2) Het zaad van deze vier moet je in medicijnen doen omdat ze alle vier vrijwel dezelfde kracht hebben, ze blussen alle vier de hitte en gal. Hun voedsel is slecht, het legt de bodem voor verrotting en koortsen, het zaad van komkommers is beter dan van citrullen. Citrullen zijn slecht te verteren en veel gebruikt maken ze lange koortsen, anijs beschermt de maag tegen de oprispingen die van haar komen.

Die in onmacht vanwege hitte gaan en aan citrullen ruiken komen weer tot zichzelf.

(3) De sappen van deze vier genezen de dorst.

Deze wortels die met het kooksel van schijtkruid tezamen gemengd en met honingwater gedronken wordt laat subtiele vochtvermenging walgen.

Het sap hiervan is goed tegen de pijn van de ballen of blazen.

De vier zaden zijn diuretica (a) en daarom zijn ze in medicijn goed.

(4) Deze zaden die van de buitenste schors ontdaan, gebroken en in gerstewater gekookt en dan gezuiverd, met suiker gemengd en zo gedronken worden zijn goed tegen verstoppingen van de lever, (b) van de milt, van de nieren, van de blaas en de blaren van de borst.

(5) Tegen scherpe koortsen, vooral de dagelijkse en de derdedaagse (c) of om de andere dag: ‘Neem twee pond van het kooksel van de vier zaden; van het sap van andijvie ook twee pond; van violenbloemen en rozijnen, van elk een half ons; het zaad van sla en van postelein, gerst, jujube en sebesten, van elk twee drachmen; vijf Damascener pruimen; kook het tezamen en doe bij dit sap wat azijn totdat een derdedeel verkookt is, dan zuiver je het door een doek en maak het zoet met suiker, deze siroop moet je nemen zoals het al elders van siroop verteld is’. Als het genomen is neem je een halve ons likkepot van suikerrozen met wat cassiafistelen om te laxeren. Daarna om te versterken: ‘Neem sap van Santalum of dyarodon abbatis’, deze siroop is goed tegen zeer hoge koortsen en geelriekende in de lever (d) laat het verdwijnen. Pandecta, Serapius en Platearius’.

(a) =Bevordert het plassen, dus tegen verstopping. (b) Galstenen. (c) Malaria. (d) Hepatitis + geelzucht.

raden

(N)Igella latine·grece melanchion vel git melanchium·arabice Carvon vel stamix·

(Der meisteτ paulus beschτeibt uns in seinen heτbario und spτicht·das Nigelle sind heiþ unnd trucken an dem dτitten grad·und den samen nüczet man in der erczneÿ·und der ist genant Nigella·und wechþt geren do es steinet ist·und sunderlichen so wechþt er geren under der frucht·(Disen samen mag man behalten zehen jar unverseret an seiner natur·(Der meister Serapio in dem bůche aggregatoτis in dem capitel carvon idest nigella spτicht·daz dises kraut hab kleine bleter und hab klein subtil stengel nahent zweÿer spannen lang·An dem gÿpffel hat es heübter geleiche den koτenblůmen darjnnen hat es samen der ist schwarcz unnd scharpff und der hat einen gůten gerauch·(Diascoτides spτicht daz mele von radten gemischet mit wermůt safft und darauþ gemacht ein pflaster tôdtet die würm in dem bauch und sunderlichen den kinden·(Auch ist fast gůt dise obgechτibne stucke dz man es mische mit hônig und jn eingebe dem reüdigen menschen es hilft·(Es benymmet auch die flecken under dem augen·(Dz mele von radten gemischet mit eþsig unnd das gelassen in die oτen tôdtet die würm darjnnen·(Platearius nigella geton in ein glaþ und darüber wein gesoten und den getruncken ist gůtt stranguiriosis·dz ist die damit not neczent·Auch benÿmmt es die lenden sucht also genüczet·(Auch so spechent die meister·das man nit vil radten nemen sol in den leib·sunder ein quintin und nit darüber·(Nigella sol man thůn in ein thŭchlein und sy halten für die nasen benÿmmet den schnopffen unnd den fluþs des haubtes·(Diascoτides. Nymme schwårteln wurczeln und stosse die zů bulfer und mische darunder mele von radten und nÿmm des ein mit eþsig·Dises ist fast gůt den ausseczigen an dem ersten. (Nigella mit eþsig gesoten und den in dem munde gehalten benymmet dem zan weetagen·(Plini [309] us. Radten sind den seügenden frawen nit gůt wann sÿ verschwenden die milch·(Die bôse feüchtung die der mensch in jm hat und die verstopfften die verdeüwen die radten und verzeren sÿ·(Den ein vergifftig thiere gestochen håtte der neme der radten ein quintin und trincke die do ein mit wein·es hilft. (Einen rauch gemachet in dem hauþe von radten·machet fliehen die schlangen unnd andere vergifftige tier darauþ. (Radten ein quintin genommen unnd die gestossen zů melbe und darunder gemüschet eppich samen treÿbet auþ das kalte das sich lange zeyt verhinderet hatt in dem menschen·und sunderlichen quartanam·(Das bulfer von radten genommen ein gůtt teÿle und das gesoten in starckem eþsig also das es fast dicke werde darnach so thů darzů nuþs ôle unnd mache darauþ ein salben. Dise salben ist gůtt für die bôsen rauden darauþ dann werden maledeÿen·und benÿmmet auch die bôsen grÿnden flecken von dem antlicz darüber geschmieτet des abents so er schlaffen will geen·(Radten måssigklich genüczt sind gůt calculosis·dz sind die menschen die den stein haben.

(1) Bolderik, 277ste kapittel.

Nigella Latijn. Grieks melanchion vel git melanchium.Arabisch Carvon vel stamix. (Nigella sativa of Agrostemma githago)

De meester Paulus beschrijft ons in zijn herbaria en spreekt dat Nigella is heet en droog aan de derde graad en de zaden nuttigt men in de artsenij en die is genaamd Nigella en groeit graag daar het steenachtig is en vooral zo groeit het graag onder de vruchten. Deze zaden mag men behouden tien jaar onveranderd aan zijn natuur. De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel carvon, id est Nigella, spreekt dat dit kruid heeft kleine bladeren en heeft kleine subtiele stengels bijna vierendertig cm lang. Aan de top heeft het hoofdjes die lijken op de korenbloemen en daarin heeft het zaden die zijn zwart en scherp en dat heeft een goede reuk. (2) Dioscorides spreekt dat meel van bolderik gemengd met alsemsap en daaruit gemaakt een pleister doodt de wormen in de buik en vooral bij kinderen. (3) Ook is het erg goed deze opgeschreven stukken dat men het mengt met honing en ingeeft de ruige mensen, het helpt. Het beneemt ook de vlekken onder de ogen. (4) Dat meel van bolderik gemengd met azijn en dat gelaten in de oren doodt de wormen daarin. (5) Platearius, Nigella gedaan in een glas en daarover wijn gekookt en dan gedronken is goed stranguriam, dat is die daar met nood plast. Ook beneemt het de lendenziekte, alzo genuttigd. Ook zo spreken de meesters dat men niet veel bolderik nemen zal in het lijf vooral een drachme en niet daarover. (9) Nigella zal men doen in een doekje en dat houden voor de neus, beneemt het snuffen en de vloed van het hoofd. Dioscorides. Neem zwaardleliewortels en stoot die tot poeder en meng daaronder meel van bolderik en neem dat in met azijn. (3) Dit is erg goed de huiduitslag in het begin. Nigella met azijn gekookt en dan in de mond gehouden beneemt de tandpijn. [309] Plinius. (6) Bolderik is de zuigende vrouwen niet goed want ze verdwijnt de melk. Die kwade vochtigheid die de mens in hem heeft en die verstopte die verduwt bolderik en verteert ze. (8) Die een vergiftig dier gestoken heeft die neemt de bolderik, een drachme, en drink die in met wijn, het helpt. Een rook gemaakt in het huis van bolderik maakt vlieden de slangen en andere vergiftige dieren daaruit. Bolderik een 1,67 gram genomen en die gestoten tot meel en daaronder gemengd selderijzaden drijft uit de koude dat zich lange tijd gehinderd heeft in de mensen en vooral de vierdaagse malariakoorts. Dat poeder van bolderik genomen een goed deel en dat gekookt in sterke azijn alzo dat het erg dik wordt en daarna zo doe daartoe notenolie en maak daaruit een zalf. Deze zalf is goed voor de kwade ruigten daaruit dan ze worden boosaardige en beneemt ook die kwade schurftige vlekken van het aangezicht, daarover gesmeerd ’s avonds zo je slapen wil gaan. Bolderik massaal genuttigd zijn goed calculosis, dat zijn de mensen die de steen hebben.

Inleiding.

Nigella of narduszaad wordt in vele landen zeer geacht om haar zaad dat in veel gebreken nuttig is en om de olie die daaruit geduwd wordt. Dat komen we hier niet tegen.

Dan is er enige verwarring met Agrostemma githago, de korenroos, de Gart zegt; ‘Aan de top heeft het hoofdjes die lijken op de korenbloemen en daarin heeft het zaden die zijn zwart en scherp en dat heeft een goede reuk’. Dat lijkt op Nigella te slaan. De Gart begint ook met Nigella, alleen de naam Raden slaat op Agrostemma en die groeit onder het koren. Ook de afbeelding laat Agrostemma zien. “Ook zo spreken de meesters dat men niet veel radten nemen zal in het lijf vooral een drachme en niet daarover’. Dat bevat een giftig saponien dat daardoor ook aan de beschrijving van de schrijvers beantwoordt. Ook Dodonaeus zegt; ‘Sommige, als Dioscorides betuigt, schrijven dat narduszaad met menigte gedronken de mens tot de dood brengt’. Dat lijkt moeilijk voor te stellen van Nigella, meer van Agrostemma. Platearius; ‘Semen est cuiusdam herbe que in paludosis locis et inter frumenta nascitur. Semen autem colligutur et per X annos servatur, est autem subnigrum et subamarum et rotundum et planificatum. Nimis violenta est, unde cum nigella sumitur in multa quantitae occidit’.

Herbarius in Dyetsche;’ Nigella of niel, sommige noemen het balsem’. De afleiding van de naam balsem in Herbarius in Dyetsche voor deze plant is onduidelijk. Herbarijs; ‘Nigella of nigle groeit in het koren. De Gart zegt ook dat het onder de vruchten groeit.

Omdat de namen verwarren bij al die schrijvers zullen die twee planten door elkaar gebruikt zijn en volg ik hier de figuur van de Gart die Agrostemma aangeeft.

Vorm.

De plant is minder of meer behaard. Tegenover elkaar staande bladeren zijn lijnvormig en aan de basis wat met elkaar vergroeid. De lange en licht vertakte stengel draagt op de top een grote alleenstaande eindbloem. De grote diep roze bloembladen verkleuren naar het centrum toe in lange witte klauwen. Het is een sterk groeiende eenjarige die tot 120 cm hoog wordt. Groeit als onkruid in graanvelden.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Hier te lande zijn deze bloemen koren-roosen en neghel-bloemen genoemd, in Hoogduitsland Raden, Ratten, Kornrose en Kornnagelin, in Italië githone of gitthone waardoor meest alle kruidbeschrijvers dit gewas voor het echte Gith of Melanthium van de ouders aangezien hebben die daarin nochtans zo merkelijke bedrogen zijn dat het me gans nodeloos lijkt te wezen om dat met woorden te willen aantonen, gemerkt dat deze onze korenrozen van het ware en echte Melanthium niet alleen van bladeren, maar ook van andere eigenschappen verschillen. Ze worden niettemin van sommige Gith of Melanthium genoemd naar de zwartheid van het zaad, maar dan voegt men er enig ander woord of toenaam bij om die van het ware Melanthium te onderscheiden want Hippocrates noemt het Malanthion ek ton pyron, dat is Melanthium ex Tritico in het Latijn en in het Nederduits Melanthium van het koren of van de tarwe waaronder deze soort gevonden wordt. Octavius Horatianus noemt het ook Gith quod in segete nascitur, dat is Gith wat onder het koren groeit en om dezelfde oorzaak wordt het van de geleerde van onze tijden Nigellastrum, Githago en Pseudomelanthium genoemd’.

Raai of rade, Raden bij Bock. De naam is tot rad gevormd omdat de bloemen op een rad lijken en de lange smalle kelkbladeren lijken op spaken. De plant is als drager van het wiel gedacht, naar de bloemvorm van een anjerachtige. Raai is een naam ook voor andere akkeronkruiden.

De soortnaam githago komt van git: zwart, vergelijk gitzwart, en ago: gelijkend. Githago zou zo genoemd zijn door Plinius als gith, maar het is onduidelijk welke plant dit was. In Capitulare de villis komt Git voor.

Agrostemma is afgeleid van het Griekse agros: een veld, en stemma: een guirlande, de op het veld groeiende plant werd voor het bekransen gebruikt. Eventueel in de betekenis van kroon en daarnaar heet de plant kroon op het veld, Duitse Krone des Feldes, Engelse crown of the field.

Gebruik van Agrostemma. In het gebruik komen ze alle overeen.

Dodonaeus; ‘(6) Het zaad van dit kruid door een pessarium met honing van onderen ingestoken verwekt de maandstonden van de vrouwen zoals Hippocrates in het boek van de vrouwelijke ziekten betuigt.

Octavus Horatius schrijft dat men dit zaad geroosterd en klein gewreven of gestampt te drinken moet geven die met de geelzucht gekweld zijn.

Korenroos, als Fuchsius zegt, is zeer goed tegen de kwade schurft en wild vuur net zo goed als het Lolium, heelt de wonden, geneest de fistels of lopende gaten en stelpt het bloed.

Of het met een pessarium gebruikt de maandstonden trekt als Dodonaeus uit Hippocrates verhaalt, daar twijfelt Lobel aan, maar dat beide nigellen, zowel de tamme als de wilde, die tweevormig is, met mercuriaalhoning gemengd zulks doen dat houdt hij voor zeker. Maar aangezien dat de wilde Nigella onder het koren groeit is te vermoeden dat Hippocrates hetzelfde verstaan heeft van de Nigella die onder de tarwe groeit en niet van deze korenrozen.

Het gemalen zaad met honing gemengd neemt alle lelijkheid en schilfers van de huid weg als het erop gestreken wordt, het opent, vaagt af en ontdoet alle zwellen en verstoppingen.

(6) Hetzelfde zaad gedronken verwekt niet alleen de maandstonden, maar ook de plas en doodt de wormen van de buik.

Om de pijn en weedom van de baarmoeder te stillen zal men een pessarium maken van dit zaad gemengd met rozenhoning en wat muskus, want het verzoet alle smarten.

Hetzelfde zaad wordt ook zonder schade onder het koren gemengd, maar is wat bitter’.

Herbarius in Dyetsche; ‘Nigella of niel, sommige noemen het balsem. Het is heet en droog in de derde graad, haar kracht zit in het zaad. Dat heeft de kracht die diuretica genoemd wordt. Vanwege zijn bitterheid kan het ontbinden en het kan verteren vanuit zijn kwaliteit.

(2) Tegen wormen van de kinderen leg je op de navel of daar omtrent een pleister die gemaakt is van het meel van dit zaad dat men soms balsemzaad noemt dat je met het sap van alsem mengt.

(3) Tegen schurft kook je veel poeder van balsemzaad met zwavel in sterke azijn totdat het dik is en dan doe je er olie bij. Deze zalf is ook goed tegen emperiginne (dat is een smet in de huid of in het vel met grote jeuk en scherpheid) Tegen sproeten in het aangezicht: ‘Neem het meel van deze zaden, meng het met bloem van lood en azijn’.

(4) Olie van bittere amandelen waar het meel van dit zaad in gekookt is doe je in de oren wat de wormen in de oren doodt.

(5) Tegen aandrang tot waterlozing en de dysurie, ook tegen onderbuikspijn: ‘Neem wijn waar balsemzaad, kerszaad en peterseliezaad in gekookt is’.

(9) Als je balsemzaad veel per keer in neemt doodt het volgens Pandecta, maar als je veel per keer in wijn en olie kookt en op je nieren en de blaas onder de navel legt is het goed tegen de voor genoemde letsels.

Tegen de karbonkel (dat is een venijnige blaar vol vuur) doe je er het ongezuiverde meel van balsemzaad en het sap van bladelose (a) op dat met azijn gekookt is. Tegen tandpijn: ‘Neem meel van balsemzaad dat je met azijn kookt en met wat bertram mengt en hou het in de mond’.

(6) Wijn die klaar gemaakt is en gedronken waar balsemzaad en bijvoet in gekookt is laat de stonden komen, laat plassen en verdroogt de melk want de vette en taaie vochtvermenging verdroogt het zeer.

(8) Klaar gemaakt poeder van balsemzaad dat met het poeder van Iriswortels gemengd en in de neus geblazen is ruimt het hoofd op en verbiedt dat de vochtvermenging naar de ogen loopt.

(7) De eigen kracht van balsemzaad is tegen slijmachtige en galachtige koorts, ook tegen beten van de serpenten volgens Pandecta’.

Herbarijs; ‘Nigella of nigle groeit in het koren en is heet en droog in de 3de graad. En dit zaad houdt men wel 10 jaar goed.

(2) Tegen de wormen in de buik zal men een pleister maken daar Nigella in gematigd is met sap van alsem en men zal het bij hen leggen op de maag en op de navel en vooral kinderen. Maar oude lieden zal men het geven met honing. Het droogt ook vloeiende vochtvermenging, maar die ze veel gebruikt zou er om moeten sterven’.

De Gart; ‘ De meester Paulus beschrijft ons in zijn herbaria en spreekt dat Nigella is heet en droog aan de derde graad en de zaden nuttigt men in de artsenij en die is genaamd Nigella en groeit graag daar het steenachtig is en vooral zo groeit het graag onder de vruchten (koren) . Deze zaden mag men behouden tien jaar onveranderd aan zijn natuur’. Net zo’n beschrijving als in de Herbarijs.

In het Belgisch Kruidboek staat over Agrostemma; ‘Negelbloem, korenroos, veldroos, windkruid, keukenkruid, in ’t fransch coquelourde, passefleur, lampette des bles. Het zaed van deze planten is van over zeer oude tyden bekend, dewijl Hyppocrates verhaelt, dat de Negel die onder de Tarwe wast, de maendstonden verwekt en de wormen doodt. Met roozenwater en honig gemengd, zegt Dodonaeus, verzoet zy de pyn des weedoms, en stelpt de smerte der moeder’.

De meeste schrijvers laten nigle gebruiken tegen ingewandswormen, dat in navolging van Dioscorides; ‘ventris terreas expellit’. Ook eindigt hij in zijn beschrijving met dezelfde woorden als Dioscorides; ‘ Tradunt largius epotum enecare’.

Naam van Nigella sativa. Uit Dodonaeus.

(1) Dodonaeus spreekt over drie soorten, ook het nu bekende juffertje in ‘t groen; ‘‘Het eerste geslacht van deze kruiden wordt van de Nederlanders narduszaad genoemd en tot onderscheidt van zijn andere wilde medesoorten gewone of tam narduszaad, in Hoogduitsland heet het Swartz Kummich, in Frankrijk nielle, in Italië nigalla, in het Grieks noemt men het Melanthion en in het Latijn ook Melanthium, in de apotheken Nigella en bij sommige Gith. En voorwaar dit gewas mag ook met enige reden voor een soort van wilde komijn gehouden worden, dan de korte beschrijving die de ouders van veel kruiden nagelaten hebben is dikwijls oorzaak dat men dat niet vast verzekeren of verklaren mag. Lobel noemt het tam narduszaad in het Latijn Melanthium sive Nigella Romana odora, in het Hoogduits Schwartz Coriander, Schwartz Kumich en Schwartz Kimmel’.

Zwarte kummel, zwart komijnzaad genoemd omdat de zaden voor hetzelfde doel gebruikt worden als komijnzaden, Engelse black caraway, black cumin, wilder schwarzer Kumich bij Fuchs.

kress cclxxviii Ca

Nasturcium latine·grece Cardamus·arabice joτsalbachafe vel madiera·

(Die meister beschτeiben uns und spτechen·das mangerleÿe nasturcium sey·Eins heiþt nasturcium silvestre·daz ist wilde kreþs·Ein anders heiþt aquaticum·und heisset bτunnen kreþs von der wir nichtz in disem capitel beschτeiben·(In dem bůch genant circa instans beschτeibent und die meister und spτechent das nasturcium seÿ heiþ unnd trucken an dem vierden grade·Etlich meister die spτechen beÿ dem dτitten grad·Der same nasturcij wirt gebτaucht in de erczneÿ·und wenn die årczte schτei- [310] ben in jren recepten nasturcium·so meÿnen sÿ den samen und nit das kraut. (Der samen weret fünff jare unverseret an seiner natur·Dz kraut so es do noch grŭn ist so ist es gůt zů manngerleÿ sachen·aber dürτ so ist es kein nücze oder gar wenig·

(Deτ meister Diascoτides in dem capitel cardamus idest nasturcium beschτeibt uns und spτicht daz zweÿer hant nasturcium seÿ·Eine wild·die ander zåm·Die zåm nasturcium ist die beste. Die wilde wechþt gern beÿ den båchen oder beÿ den gewåssere der hat auch vil tugent an jme·und der ist kalt an dem dτitten grad·(Der meister Galienus in dem sÿbenden bůch genant simplicium farmacoτum in dem capitel nasturcium spτicht·dz der same des zamen hab tugent heiþ zů machen und zů trücknen die überflüsigen feüchtung·Und ist gar nahent geleich dem senff samen·(Den samen genüczet mit wein vertreibt die todten geburte. (Den samen getruncken mit essig benymmet die geschwulst von dem milcze·(Der same geessen mit hônig vertreibt den hůsten und machet lüsstig umb die bτust·(Den same gekeüwet in dem munde unnd den gehalten under der zungen benÿmmet jre die leme und machet widerumb reden·(Auch so sol man wissen dz nasturcium ist nit gůt alleine geessen wann es mindert de krafft des menschen unnd machet bôse feüchtung in dem menschen·wann es wechþt gern von feüchter erden unnd gar selten an der sunnen·(Der meÿster Avicenna spτicht·daz der samen nasturcij bestopffe den fluþ des haubtes oder den schnopffen on schaden·den genüczet mit mulsa. Von dem boτnkråþs findest du in dem capitel Senacion de S·(Item gartenkråþ ist gůt wider dz gegicht·den samen do in wein gesoten und in einen sack geton und warm auf das gegicht gelÿde geleget·(Item der samen gebulfert und eingenommen zů der nasen ist das hÿren reÿnigen·und ist gůt wider die haubt weetageu genant litargia·[311]

(1) Kers, 278ste kapittel.

Nasturcium Latijn. Grieks Cardamus. Arabisch jorsalbachafe vel madiera.(Lepidium sativum)

De meesters beschrijven ons en spreken dat er veel soorten Nasturtium zijn. Een heet Nasturtium silvestre, dat is wilde kers. Een ander heet aquaticum en heet waterkers waarvan we niets in dit kapittel beschrijven. In het boek genaamd Circa instans beschrijven ons de meesters en spreken dat Nasturtium is heet en droog aan de vierde graad. Ettelijke meesters die spreken bij de derde graad. Het zaad van Nasturtium wordt gebruikt in de artsenij en als de artsen schrijven [310] in hun recepten Nasturtium dan bedoelen ze de zaden en niet dat kruid. De zaden blijven vijf jaar onveranderd aan hun natuur. Dat kruid zo het noch groen is zo is het goed tot vele zaken, maar droog zo is het geen nut of erg weinig.

De meester Dioscorides in het kapittel cardamus, id est Nasturtium, beschrijft ons en spreekt dat er twee soorten Nasturtium zijn. (2) Een wilde en de andere tam. De tamme Nasturtium is de beste. De wilde groeit graag bij de beken of bij het water en die heeft ook veel deugd aan hem en die is koud aan de derde graad. De meester Galenus in het zevende boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel Nasturtium spreekt dat het zaad van de tamme heeft deugd heet te maken en te drogen de overvloedige vochtigheid. (2) En is erg dichtbij gelijk de mosterdzaden. (3) De zaden genuttigd met wijn verdrijft de dode geboorte. (4) De zaden gedronken met azijn beneemt de gezwellen van de milt. (5) Het zaad gegeten met honing verdrijft het hoesten en maakt lustig om de borst. (6) Het zaad gekauwd in de mond en dan gehouden onder de tong beneemt zijn verlamming en maakt wederom reden. Ook zo zal men weten dat Nasturtium is niet goed alleen gegeten want het vermindert de kracht van de mensen en maakt kwade vochtigheid in de mensen want het groeit graag van vochtige aarde en erg zelden in de zon. (7) De meester Avicenna spreekt dat de zaden van Nasturtium stoppen de vloed van het hoofd of het snuffen zonder schade, dan genuttigd met mulsa. Van de waterkers vindt u in het kapittel Senacion de S. Item tuinkers is goed tegen de jicht, de zaden dan in wijn gekookt en in een zak gedaan en warm op het (8) jichtige lid gelegd. (7) Item, de zaden gepoederd en ingenomen tot de neus is de hersens reinigen en is goed tegen de hoofdzeer genaamd lethargie. [311]

Zie kapittel 360 voor waterkers.

Vorm.

De tuinkers is een klein plantje met veerspletige bladen, lijnvormige slippen en kleine witte bloemen. De tweede soort die aan het water groeit is wel Cardamine pratensis.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Dit kruid wordt in het Grieks Cardamon en soms ook Cynocardamon genoemd zoals men onder de bastaardnamen vindt, in het Latijn heet het Nasturtium en tot verschil van de andere wilde soorten Nasturtium hortense, van sommige ook naar de Franse of Duitse naam Cressio want in het Hoogduits heet het Kresz en Garten Kresz, in het Nederduits kersse en hof-kersse. De Latijnse naam van dit gewas, te weten Nasturtium, is gekomen, als Plinius denkt, á naribus torquendis of á naso torquendo, omdat het met zijn sterke reuk en door de grote scherpte van zijn zaad de neus vat, bijt of intrekt en kracht heeft om te laten niezen’.

Hildegard von Bingen heeft het over ‘De Crasso, Die Gartekresse en de Burncrasse, Die Brunnenkresse’. In midden-Nederlands kersse of korsse en nu kers, in het Angelsaksisch is het cressa, en nu cresse of cress. Deze namen voeren op een west Germaanse woord terug dat in het noorden aan Romaans ontleend is, volks Latijn cresco, midden-Latijn cresso, waaruit Frans cresson. Keltisch cres: beek, de groeiplaats. Als Germaanse stam wordt krasjo opgevoerd dat tot Indogermaanse gres of gros: eten of knabbelen behoort. Het oud-Noorse kras betekent lekkernij. De plant schijnt zo te heten omdat het zonder verdere bereiding zo gegeten kan worden.

Lepidium komt van het Griekse lepis, ‘een kleine schaal’, het is een verwijzing naar de vorm van de vruchten. Of het is zo genoemd omdat ze op de huid gewreven die laat opzwellen en blaren maakt.

Platearius geeft 2 hoofdstukken van Nasturcium en Senation,’ idem est quod nasturtium aquaticum’.

Gebruik.

Kers wordt gebruikt tegen geelzucht en is bloed zuiverend. Nasturtium officinale bevat zwavelhoudende etherische olie zodat dat kan kloppen. De jonge planten worden om hun hoog vitamine C gehalte rauw als toekruid bij het ontbijt genuttigd.

Herbarius in Dyetsche; ‘Van hofkerse of Nasturcyum ortulanum zijn er twee soorten als domesticum, dat is tamme kers die gezaaid wordt. En de wilde kers die vanzelf groeit (a). (2) Tamme kers is heet en droog in de derde graad alsof het mosterdzaad is in zijn krachten, het verandert en rijpt met zachtheid. Als je wijn drinkt met het afkooksel van deze plant en het sap op het haar strijkt blijven de haren vastzitten die anders zouden afvallen.

Op de karbonkel (dat is een kleine donkere blaar die soms met groenheid, soms met geelheid en soms met roodheid gemengd is en een vurige blaar wordt genoemd net zoals de pestachtige blaar (b) en op het heilig vuur (dat is ignis sacer) dat zijn rode puistjes die vurige ontstekingen geven. Op deze twee maak je een pleister van hofkersen met haar sap, met donderbaard en wat zout.

Op zwerende schurft: ‘Neem sap van hofkersen en meng het met honing’.

(8) Tegen pijn van de gewrichten: ‘Neem wijn waar het in gekookt is’.

Tegen alle murwheid van de zenuwen: ‘Maak een pleister van hofkers, met azijn en het bezinksel van gerst’.

(5) Om de borst en de longen te zuiveren: ‘Neem wijn waar het met de wortel of het poeder van Iris in is’. Dat doe je ook tegen astma vanwege zijn kracht van besnijden en klein te maken die het heeft.

(4) Om de maag en lever te verwarmen en de grofheid van de milt te verdrijven: ‘Neem wijn waar kers in gekookt is’.

Een pleister die van kers en honing gemaakt is, is goed op de milt.

Het sap van melde en wat azijn laat rode gal overgeven en lossen.

(3) Kers in salade met baucia (dat is peen) en met de wortel van Eryngium (dat is kruisdistel) maakt lust en vermeerdering om te minnen.

Het sap van kers met het sap van alsem laat van onder de wormen uitgaan, ook laat het de stonden komen en werpt het de vrucht uit.

Wijn, waar kers in gekookt is, verdrijft de winden en geneest koliek.

Het sap gedronken of met honing gepleisterd geneest de steken van de venijnige dieren in huis, ook de rook daar ontvangen verjaagt het.

Neem tegen aandrang tot waterlozing dit kruid en kook het met olie in wijn en leg het op de blaas onder de navel.

Tegen tenasmonem: ‘Neem poeder van kers, komijn en spiegelhars’.

(6) Als je het zaad van kersen kauwt is dit goed tegen jicht in de tong. (7) Tegen koude en natte hersens blaas je het poeder van de zaden in de neus’.

(a) Cardamine pratensis. (b) Een aantal samenvloeiende steenpuisten.

Herbarijs; ‘Nausturcium, dat is kersse en is van 2 soorten, wit en rood, en beide zijn ze heet en droog in de 4de graad. En het zaad gaat in medicijnen. En men kan het 5 jaar goed houden. En het groene kruid heeft grote kracht de vochtvermenging te verteren. Het zaad gekookt in wijn en gedronken is goed tegen de geelzucht. En het kruid gegeten geneest kramp in de maag en geneest puisten’.

Nausturcium, waarschijnlijk een schrijffout voor Nasturcium.

Dodonaeus; ‘‘

(5) Kerszaad met hoendersap of enige andere diergelijke vochtige spijs ingenomen laat de taaie dikke fluimen die op de borst liggen dun worden, rijpen, rijzen en lossen en wordt nuttig gegeven al diegene die benauwd, dampig en kort van adem zijn.

(3) Maar dat kerszaad alleen gebruikt ontstelt de maag en doet haar letsel, zegt dezelfde Dioscorides, want het is al te heet en te scherp, het beroert de buik en doodt of jaagt de wormen er van met geweld af en maakt de milt klein. Het verwekt ook de maandstonden en laat de secondine of nageboorte en de dode vruchten lossen en zelfs brengt het de levende vruchten om, te veel of alleen gebruikt. Het is nochtans ook geschikt om de bijslaap lust te vermeerderen of te laten komen.

(8) Men geeft dit zaad van kers zeer nuttig te drinken of te eten diegene die van hoog gevallen of gestoten zijn en enige verstuikte, verwrongen, gekrakte of gekwetste en zowel inwendige als uitwendige leden hebben, want het lost op en scheidt het gestolde bloed en belet dat het goed en onberoerd bloed niet stolt, noch ergens een verzameling in het lichaam maakt of klontert.

seeblůmen cclxxic C

Nenufar latine arabice silofar grece Nÿmphoa·

(In dem bůch circa instans beschτeiben uns die meister und spτechen·das Nenufar kaltter und feüchter natur seÿ an dem andern grad·Und ist ein krautt dz hat bτeite bleter und wechþt gern an feüchten enden·Und ist zweÿerhandt nenufar·die einen haben blůmen von farben die ist purpuren·und die ist die beste die ander hat blůmen die haben farb geleich dem saffran·und die sind nit als gůt als die ersten·Die blůmen sol man sameln in dem monat genant september·die werent zweÿ jar·Und die blůmen die man findet an kalten enden die sind besser dann die do wachþen an heissen enden·Auþ dem blůmen machet man ein sÿropel und des findet man allzeit in d apotecken·Der sÿropel ist gůt genüczet dem die do febτes haben·und die ein hiczige lebern haben·Den sÿropel mach also·Nÿmm der blůmen und seüde die in wasser und thů denn dz wasser durch ein tůch seihen und darund mische dann zucker als vil du wilt·(Der sÿropel ist gůt genüczt die do haubtwee haben von hicz·(Die sarτzacener tůnd die blůmen in wasser und lassen die steen über nacht und trincke dz des moτgens und streichen mit dem wasser die naþlôcher ee dz sÿ in den lufft geend·(Wôlche dises tůnd die haben den selbigen tag růwe in jrem haubt·und besteet sÿ auch kein zůfållige kranckheit·(Avicenna in seinem andern bůch in dem capitel nenufar spτicht dz der sÿropel davon genüczet weÿchet den bauch und seÿ fast gůt dem febτes die sich eÿgnen in dem summer·und leschet stercklichen die hicz in dem menschen·(Item Avicenna in dem bůch genant de viribus coτdis spτicht dz nenufar steτzcke das hercz·und sunderlichen der sÿropel davon·

(Item ettlich meister spτechen dz dise blůmen schwymmen auf dem seen oder andern wassern die do still steend·Die blůmen sind auch ein teÿl geel unnd ein teÿl weiþs·Die blůmen nüczet man in den erczneÿen unnd nit das kraut·(v·j·)[312]

(1) Waterlelie, 279ste kapittel.

Nenufar Latijn. Arabisch silofar. Grieks Neemphoa. (Nymphae alba, Nuphar lutea)

In het boek Circa instans beschrijven ons de meesters en spreken dat Nenufar van koude en vochtige natuur is aan de andere graad. En is een kruid dat heeft brede bladeren en groeit graag aan vochtige einden. En is tweevormig nenufar, de ene heeft bloemen van verven die is purper en dat is de beste, de ander heeft bloemen die hebben verf gelijk de saffraan en die zijn niet alzo goed als de eerste. De bloemen zal man verzamelen in de maand genaamd september en die duren twee jaar. En de bloemen die men vindt aan koude einden die zijn beter dan die zo groeien aan hete einden. (3) Uit de bloemen maakt men een siroop en dat vindt men altijd in de apotheken. De siroop is goed genuttigd die er koorts hebben en die een hete lever hebben. De siroop maak je alzo: Neem de bloemen en kook die in water en doe dan dat water door een doek zeven en daaronder mengen dan suiker zo veel als u wil. De siroop is goed genuttigd die er hoofdpijn hebben van hitte.(2) De Saraceners doen die bloemen in water en laten die staan over nacht en drinken het ‘s morgens en bestrijken met het water de neusgaten eer dat ze in de lucht gaan. Die dit doen die hebben dezelfde dag rust in hun hoofd en bestaat hen ook geen toevallige ziekte. Avicenna in zijn andere boek in het kapittel nenufar spreekt dat de siroop daarvan genuttigd weekt de buik en is erg goed de koortsen die zich eigenen in de zomer en lest sterk de hitte in de mensen. Item, Avicenna in het boek genaamd de viribus cordis spreekt dat nenufar versterkt dat hart en vooral de siroop daarvan.

Item, ettelijke meesters spreken dat deze bloemen zwemmen op de zee of andere waters die er stil staan. De bloemen zijn ook een deel geel en een deel wit. De bloemen nuttigt men in de artsenij en niet dat kruid. [312]

Vorm.

Dit is de zuiver witte waterlelie. Uit de stevige zetmeelachtige wortelstok komen de lange stengels met hartvormige bladeren. De bloem is als een dubbele lelie met een gouden hart.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Dit gewas is hier te lande eigelijk plompen genoemd, in Hoogduitsland Wassermon, Harwurtz, Harstrang, Seeblumen en Wasser Gilgen en de Griekse en daarnaar de Latijnse naam is Nymphaea omdat het zo graag op de waterachtige plaatsen groeit, als Dioscorides schrijft, in de apotheken heet het Nenufar of Nenuphar. De naam plompen, geloven sommige, is gekomen omdat de bloemen in het water plonzen of plompen en Alpinus zegt dat de bloemen in Italië tegen de zonsondergang in het water zinken of schuilen en tegen de middernacht zichzelf wederom verheffen zoals de ouders van de Lotus Aegyptica schrijven’.

De Sanskriet/Perzische naam niluphar of nilotpala komt van nil: blauw, en utpala: waterlelie, voor de blauwe lotus van India, N. stellata. Dit werd via de Arabische naam nauphar of nyloufar, gegeven aan de roe getinte witte lotus van de Nijl, N. lotus, L. De naam verschijnt bij Dioscorides als nouphar, in middeleeuws Latijn als nenufar en is als nenuphar nog in Griekenland en Engeland in gebruik voor waterlelies.

Uit het Grieks kwam het Latijnse nubo: huwen. De oorspronkelijke betekenis is bruid of maagd, de naam werd al vroeg gebruikt de betekenis voor de lagere vrouwelijke godheden. In vroegere ontlening gaf dit het Latijnse numpa, lumpa of limpa: watergodin. Ze zou groeien op plaatsen waar de nymphen of naiaden woonden. Een latere afleiding gaf Latijns nympha en gaat van hieruit verder. In een Duitse dichting werd het woord nympha door Opis in 1629 ingevoerd. De sage gaat naar de in planten veranderde nymphen of omdat de nixen onder hun bladeren loeren en in de maneschijn op hun bladeren schommelen.

Waterlelies zijn geen waternimfen, zij houden zorgvuldig hun bloembladen droog, het blad is bedekt met was waarop angstige water­druppels afvloeien als kwikzilver.

Ze spreken allen over twee soorten, wit en geel, de Gart echter over een purperen en gele bloem, later weer over wit en geel.

Gebruik.

Herbarius in Dyetsche; ‘Aplompen, plempen, waterrosen, zeeblomen of waterlelyen, dat is Nemyfar. Die is koud en nat in de tweede graad. Er zijn twee soorten van, de ene draagt witte bloemen en dat is de beste. De ander draagt gele bloemen, maar die is niet zo goed. De bloemen worden in de medicijnen gebruikt.

(3) Tegen scherpe koortsen en de hitte van de lever: ‘Neem bloemen van waterlelie, bloemen van violen, zaad van andijvie, sla en postelein met de vier koude zaden, deze kook je tezamen in water en azijn en als het gezuiverd is doe je daar suiker bij zoveel als genoeg is en maak er een siroop van’. Tegen hoofdpijn die van hitte komt: ‘Neem waterleliebloemen, die leg je een nacht te weken in het water en dan drink je ‘s morgens dat water. De bloemen zijn ook goed als je ze voor de neus houdt. Hetzelfde is ook goed als je niet kan slapen want het laat je slapen.

De olie van waterlelie geneest ook de hoofdpijn of andere pijnen die uit hitte komen. Tegen maagpijn maak je een pleister van waterlelie met leliebloemen die in azijn gekookt zijn.

Tegen pijn van de blaas: ‘Neem het water waar de waterleliebloemen in gekookt zijn’.

Tegen plekken van de leden strijk je er het sap van deze bloemen op dat met bloem van lood gemengd is. Hetzelfde met pek gemengd geneest het uitvallen van het haar.

Tegen gezwollen ballen doe je er waterleliebloemen en rozenbladeren op die in azijn gekookt en met tarwemeel gemengd zijn, want het geneest zonder twijfel. Als je het zaad van plompen dagelijks drinkt geeft heeft dit dezelfde uitwerking.

De wortel van plompen en het zaad hebben de kracht om zonder bijten te verdrogen, daarom zijn ze goed tegen de vochtigheid van de buik die het bedwingt.

(a) Het zaad te drinken gegeven bedwingt de loop van het sperma (dat is de natuur) als dit te veel is en versterkt het hart zeer zegt Avicenna in de ‘viribus cordis’.

Tegen blaren van de milt: ‘Neem wijn waar waterleliewortels met wortels van Tamarisk in gekookt zijn’, volgens Avicenna’.

(a) ‘Plinius verhaalt dat als de wortel elf dagen lang gedronken wordt het de nieren koud maakt en alle manlijke zaden wegtrekt en doodt. Daarentegen geeft het een goede en vaste stem, het zou het een goed mondkruid zijn. Later aten oververhitte mensen in de tijd van Queen Elisabeth de zaden en gepoederde wortels in brood en vlees om kuisheid te krijgen. De witte is vooral het kruid der monniken en werkt negatief op de geslachtsdrift. Om die reden werd het vroeger gegeven aan mensen die daar moeite mee hadden of kuis wilden blijven. Het klooster Tegernsee voert de plant in zijn wapen. In Scandinavië werd van de wortels de Europese Nymphaea een electuaire de chastete, ‘kuisheidslikkepot’’ gemaakt. De plant heeft een aversie met liefde, mogelijk naar de puurheid, het dragen van een waterlelie is genoeg om de liefdesband te breken. In de monnikengeneeskunde waren plompen bekend als een middel om de zuiverheid te bewaren; reeds bij de cenobieten van Tebaide was het gebruik ervan ingeburgerd. Men schreef er zelfs de kracht aan toe impotent te maken (Dioscorides, Plinius) .

Herbarijs; ‘Nenufar of caliinbloemen of aplompen, dat zijn tremeer bloemen en staan in water. En zijn koud en vochtig in de 3de graad en die witte dat zijn de beste en de gele zijn niet zo goed. En men zal de bloemen drogen dan kan men ze 2 jaar goed houden. En men maakt er siroop van voor diegene die aan de zucht liggen. En de (2) Sarasijnen leggen ze ‘s avonds in water. En ‘s morgens drinken ze het water tegen de hitte van die landen. En men maakt er ook water van net zoals men van rozen doet’.

Platearius; ‘Duplex est maneries. Est autem nenufar quod purpureum producit florem et melius est et aliud quod croccum florem producit et non est adeo bonum. Contra dolorem capitis ex calore imponunt saraceni flores in aqua per noctem et mane bibitur’. Net zoals bijna in de Herbarijs.

(2) Het verhaal over de Saracenen komt ook voor bij Platearius en in de Gart.

haselnuss cclxxx C

Nux avellana latine·arabice Leuzagileux·

(Der meister Diascoτides spricht·dz haselnuþs genüczet in der kost machet dem gesunden leÿbe feÿþt·(Avellana gestossen und getruncken mit hônig waþser genant mulsa·benymmet den hůsten·(Haselnuþs gestossen und darunder gemischet kleÿne rosÿn und das genüczet ist gůtt der bôsen lebern und auch d bôsen lungen·(Avellana gestoþsen und darund gemischet reÿnbårgen speck und berenschmalcz und darauþ gemachet ein salbe unnd sich geschmieret do eÿner kale wåre·machet fast sere har wachsen·(Der meister johannes mesue in dem capitel de oleis beschτeibt uns und spτicht·dz das ôle von haselnuþs beneme den schmerczen der gelÿder darauf geleget·(Der meisteτ avicenna in dem andern bůch in dem capitel Avellana spτicht·dz haselnuþs fast mer den leib speÿsen dann ander nuþs·der uτsachen halben dz sÿ an jn haben hÿcze und doch sich nit bald lassen deüwen·(Ypocras spτicht dz Avellana gůt sind geessen mit hônig wasser wann also vertreiben sÿ dem hůsten und machen auþ werffen·Und spτicht auch dz sÿ langsam verdeüwen·und machen sich geren oben auþ bτechen·(Item haselnuþs in speÿse genüczet bτingen haubt weetagen und sind den magen auff blasen mit winden·und bτingen dem gesunden menschen fetkeÿt·wann sÿ meτ speÿsen dann die gemeÿnen nuþs·Auch so sind sÿ abnemen den alten hůsten·(Haselnuþs sind warm und trucken darzů zÿ ein zů neÿgung haben·

(1) Hazelnoot, 280ste kapittel.

Nux avellana Latijn. Arabisch Leuzagileux. (Corylus avellana)

(2) De meester Dioscorides spreekt dat hazelnoot genuttigd in de kost maakt de gezonde het lijf vet. Avellana gestoten en gedronken met honingwater genaamd mulsa beneemt dat hoesten. Hazelnoot gestoten en daaronder gemengd kleine rozijnen en dat genuttigd is goed de kwade lever en ook de kwade longen. Avellana gestoten en daaronder gemengd Reinbergen spek en berenvet en daaruit gemaakt een zalf en zich gesmeerd daar iemand kaal is dat maakt erg zeer haar groeien. De meester Johannes Mesue in het kapittel de oleis beschrijft ons en spreekt dat de olie van hazelnoot beneemt de smarten der leden, daarop gelegd. (4) De meester Avicenna in het andere boek in het kapittel Avellana spreekt dat hazelnoot erg meer het lijf spijst dan andere noten, vanwege de oorzaak dat ze aan zich heeft hitte en toch zich niet gauw laat verduwen. Hippocrates spreekt dat Avellana goed is gegeten met honingwater want alzo verdrijft ze het (3) hoesten en maakt uitwerpen. (5) En spreekt ook dat ze langzaam verduwen en maken zich graag boven uit braken. Item, hazelnoot in spijs genuttigd brengt hoofdpijn en zijn de maag opblazen met winden en brengen de gezonde mensen vetheid want ze meer spijzen dan de gewone noten. Ook zo zijn ze afnemen dat oude hoesten. Hazelnoot is warm en droog daartoe ze een toe nijging hebben.

Vorm.

De hazelaar is een meerstammige struik van één tot vijf meter hoog. Het blad is rond en hartvormig, gepunt en donzig aan de onderkant. Al vroeg in het jaar zien we het stuifmeel, de vruchten moeten je in de herfst tussen de bladeren zoeken.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Dit boomachtig gewas wordt in het Grieks Carya Pontice genoemd, dat is Nux Pontica, maar in het Latijn meest Corylus, in het Nederduits haselaer en in het Hoogduits Haselstrauch.

De vruchten of noten zelf worden in het Grieks Caryon Ponticon en Leptocaryon en dat is in het Latijn Nux Pontica, Tenuis Nux en Parva Nux genoemd, ze heten ook Nux Praenestina, Nux Heracleotica en gewoonlijk Nux Avellana met welke naam ze in de apotheken bekend zijn, hier te lande noemt men ze haselnoten, in Hoogduitsland Haselnusz’.

Oerverwant zijn uit oud-Iers, oud-Kymrisch coll (uit coslo), wat verwant is met het Latijnse corulus, jonger corylus. Dit woord is gevormd naar het Griekse korus: hetgeen hoed of helm betekent en een verwijzing is naar de bloemkelk die de noot bedekt. Afgeleid daarvan is het Griekse "karyon": het woord voor noot.

Avellana kreeg het vermoedelijk van de stad Abella (Abellinum) uit het oude Campanië of van de stad Abellare uit Turkije, beide centra van de hazelnotenteelt. De Romeinse schrijver Cato vermeldde al de Pontische of Abellana noot.

Dodonaeus; ‘De haselaeren zijn zo genoemd als hagelaeren omdat ze haagvormig groeien’.

De hazelaar heet in het Duits Haselstrauch en in het Engels hazel en hazeltree. Het oud-Hoogduits Hasala, midden-Hoogduits Hassel, Hasle of Hasel, midden-Nederlands hasel, Angelsaksisch haesel of hesel en het Engelse hazel voeren op Germaans haslaz terug dat uit de Indogermaanse wortel qos(e)lo: hazelaar gevormd is. Van het Germaanse haslaz is een vorm hasla afgeleid dat in oud-Noors hasla: hazelroede, verschijnt. De naam verklaring dat dit een bosje vormt waaronder hazen legeren is niet juist, mogelijk omdat de manlijke bloeikatjes met de haas vergeleken werden, beter is de verklaring van Dodonaeus. Of van Angelsaksische haes, wat bevelen betekent. De hazelaarsstaf was daar een teken van gezag.

Gebruik.

Maerlant; ‘Nux heet de boom die noten draagt en alzo mede, als men gewaagt, heet in Latijn die noot mede. Platearius zegt het op deze plaats dat de hazelnoot wel voedt en geen wind groeien doet en als die huid goed is afgedaan en men ze in spijzen ontvangt’.

Herbarius in Dyetsche; ‘Als je Avellana of haesnoten in het eten gebruikt maken ze hoofdpijnen en geven oprispingen in de maag. (2) Een gezond lichaam maken ze vet en verzachten de vermoeienis van (3) de zeer oude hoest. (4) Hazelnoten voeden beter dan noten zegt Avicenna, want hazelnoten zijn vaster en minder vetachtig en dalen af naar hitte en droogte, zijn weker van vertering en veroorzaken ook (5) walging volgens Pandecta’.

welysch nuss

Das cclxxxi Cap

Nux usualis latine·Arabice lenz alexandτie·grece careabasilica vel karia·

(Diascoτides spτicht·das dise nuþs geessen den menschen tempffend umb die bτust·und machent den hůsten und auch das haubtwee·Aber die gift damit zů verτtreÿben so sind sÿ fast gůt·(Der hochgelert meister Avi [313] cenna in seinem anderen bůch in dem capitel de nuce spτicht·das dise nuþs sind heiþ an dem dτitten grad und trucken an dem anfang des andern grads·Und spricht dz die bleter und die rinden dises baums sind von natur stopffen geblŭte dz do zů sere fleusset·(Das ôle von den nussen ist auch fast tempfen die bτust·und den menschen in zůfelligen siechtagen bτingen·(Der meister Rabbi moÿses spτicht·Wôlcher vil nuþs ÿsset dem vergeet die spτach und mag nit balde wider zů reden kommen von grosser heÿserkeit die sÿ machen.

(Der meister averτois in seinem bůch colliget genant in dem capitel de nuce spτicht·wôlcher vil diser nuþs ÿsset machen paralisum lingue·und bτingen vomitum·(Galienus in dem sibenden bůch genant simplicium farmacoτum spτicht·dz dise nuþs genüczet mit hônig und feÿgen benemen veτgift·(Für die pestilencz·Nymm nuþs keren und wåchalteren unnd rauten ÿegklichs ein lot und thů darunder gůten eþsig·dises nücz des moτgens so du auþ deinen hauþ geen wilt ein wenig·du bist dem selbigen tag sicher voτ d pestilencz·(Auch so magst du dises beÿ dir tragen in einem tůchlein und daran riechen·(Isidoτus spτicht·daz nux kommen von dem woτt noceo·das heisset schaden·wann der baum und seiner bleter kraffte die schadend den nåchsten baumen gar sere·(Die nuþs die heisset man in dem teütschen baumnuþs oder wålisch nuþs·darumb das man jr ein underscheid wisse für anderleÿ nuþs. (Von disen nussen lÿse dz bůch Pandecta dz fünff hundertt und dτeü und sibenczigist capitel·do findest du vil lere von jn.

(1) Walnoot.

Dat 281ste kapittel.

Nux usualis Latijn. Arabisch lenz alexandrie. Grieks careabasilica vel karia. (Juglans regia)·

(2) Dioscorides spreekt dat deze noot gegeten de mensen dampend om de borst en maken die hoesten en ook de hoofdpijn. (3) Maar het gif daarmee te verdrijven zo zijn ze erg goed. De zeer geleerde meester Avicenna [313] in zijn andere boek in het kapittel de nuce spreekt dat deze noot is heet aan de derde graad en droog aan de aanvang van de andere graad. En spreekt dat de bladeren en de bast van deze boom zijn van natuur stoppen bloed dat er te zeer vloeit. De olie van de noten is ook (2) erg dampen de borst en de mensen in toevallige ziektes brengen. De meester Rabbi Moises spreekt: (4) Wie veel noten eet die vergaat de spraak en mag niet gauw tegen tot reden komen van grote heesheid die ze maken.

De meester Averrois in zijn boek colliget genaamd in het kapittel de nuce spreekt wie veel deze noot eet maakt paralisum lingue en brengt vomitum. Galenus in het zevende boek genaamd simplicium farmacarum spreekt dat deze noot genuttigd met honing en vijgen beneemt (3) vergif. Voor de pest: Neem notenkernen en jenever en ruit, van elk een lood, en doe daaronder goede azijn, dit nuttig je ‘s morgens als je uit je huis gaan wil een weinig, u bent dezelfde dag zeker voor de pest. Ook zo mag u dit bij je dragen in een doekje en daaraan ruiken. (5) Isidorus spreekt dat nux komt van het woord noceo, dat heet schade, want de boom en zijn bladerenkracht die beschadigen de naaste bomen erg zeer. De noten die noemt men in Duits boomnoten of Waalse noten, daarom dat men een onderscheidt weet voor andere noten. Van deze noten lees dat boek Pandecta dat vijfhonderdendrie en zeventigste kapittel daar vind u veel leren van hem.

Vorm.

De walnoot is een boom die als laatste zijn blad ontplooid. Het blad heeft vijf tot negen deelblaadjes en ruikt (on)aangenaam als je er over wrijft. Om die reden werd de boom wel geplant rond boerenerven om muggen te verdrijven. Vlak onder de ontplooiende bladeren verschijnen de katjes die later gevolgd worden door een bolster waarin de vrucht zit.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Deze boom wordt in het Grieks Carya genoemd, in het Latijn Nux, in onze taal noote-boom en nootelaer, in het Hoogduits Nuszbaum. De vrucht is in het Grieks Caryon en Karyon basilicon genoemd, dat is in het Latijn Nux regia, hoewel dat ze in het Latijn meest en gewoonlijk alleen Nux genoemd wordt en soms Nux Juglans als of men zei Jovis glans en Juvans glans vanwege de grote nuttigheid die deze vrucht heeft, sommige noemen het ook Persica Nux, in Brabant heet ze okernoten en walsche noten, in Hoogduitsland Welschnusz en Baumnusz. De naam walnoten of Walnusz betekent zoveel als uitgelezen noten of verkozen noten, dan andere noemen ze walsche noten omdat ze veel in het Waalse land groeien’.

De Romeinen gaven de boom de naam Juglans, van Jovis glans: de noot van Jupiter, een voedsel dat geschikt was voor de goden en regia: koninklijk. Cato kende de boom nog niet, wel de volgende Romeinse schrijver Varro, zodat de boom ongeveer 100 na Chr. in Italië is aangekomen. Met de Romeinen is de walnoot naar het noorden gekomen, als bewijsmateriaal hiervoor dienen nog de doppen in putjes van Saalburg, 230 na Chr.

Door de aanbouw werd het onder de Latijnse naam nucarios (noot) in Capitulare de villis aanbevolen en zo ook bij Karel de Grote en bij het Klooster van St. Gallen waar het nugarius genoemd werd. De H. Hildegard voerde het als Nuzboum op. Bij Albertus Magnus verschijnt het als Nux. Baumnuss, Grubelnuss bij Bock.

De walnoot draagt het teken van buitenlander in zijn naam. De naam heeft een lange geschiedenis. Het oud-Hoogduits Wahl was de oorspronkelijke naam voor de Kelten. De Angelsaksen bestempelden de voor hen uit vliegende Kelten als Wells. Dit woord werd later na verdrijving van de Kelten voor verromeinste Kelten, Romeinse volkeren en Italianen gebruikt. De naam wal, waal, welsch, walsch of waalsch staat zo voor buitenlander. In de 9de eeuw wordt de zin vertaald: "Stulti sunt Romani", "de Romeinen zijn gek", met "Stulti sint Walha". Zie de naam Wales en Wallonië.

In Frankrijk werd de walnoot in oude tijden in grote aantallen gekweekt waaruit de laat Latijnse naam nux gallica onweerlegbaar blijkt. In oud-Frans is het nois gauge en nu noyer royal. In Vlaanderen is de naam okkernoot of nokkernoot ontstaan. Dit is afgeleid van het Latijnse nucarius: noteboom, waarvan het via nogarius, nogerius, noguier, noyer en noker op oker kwam. Deze naam is al in middeleeuws Nederlands algemeen en betekent dus letterlijk noteboom‑noot. De boom behoort dan nu ook tot de okkernootfamilie

Werking.

Zijn schaduw was niet alleen schadelijk voor mensen maar ook voor allerhande dieren. Evengoed waren zijn noten hoog geprezen, ook medisch werden ze gebruikt, vooral als tegenmiddel tegen de beet van een dolle hond. In de middeleeuwen is de boom echter meer bekend geraakt vanwege zijn vermeende duivelse invloeden. De duivel en andere kwade geesten zouden in zijn takken wonen. De notenhof, ‘hortus nucum’, zou afgeleid zijn van nocere, ‘beschadigen’. Men meende dat het ongezond was onder een notenboom te zitten en te slapen, de boom zou hoofdpijn verwekken. Een volle boom kan 2-3000 vruchten geven omstreeks oktober. Dan neemt het slaan van de boom een aanvang. Velen menen dat de boom geslagen moet worden wil die het volgende jaar weer vrucht dragen. Het is een vruchtbaarheidsgebruik, zoals het slaan met de roede op mensen. In sommige landen was het ook een gebruik om de boom te slaan en zodoende kwade geesten te verdrijven. Een spreekwoord uit die tijd luidt als volgt: "De notenboom, een ezel en een wijf. Zijn als verknocht door eenerlei bedrijf. Geen van hun drieën zal goede vruchten dragen. Ten zij men hen verbetere met slagen’.

Maerlant; ‘ Van de nokernoten, hij zegt, (Platearius) (5) dat die boom schade geeft aan kruiden en bomen mede die groeien te zijner stede. (3) Die zijn van groter macht dat men voor waar acht dat ze zulks venijn verslaan als men in spijzen mag ontvangen. (2) Voor de borst is deze vrucht kwaad zodat het een stem tegengaat want ze laat hun (4) hees wezen. Palladius spreekt van deze die een noot poten willen, leg ze eerst in water vier dagen stil en poot ze in januari of in februari en leg ze in de lengte, dat is de manier en een steen onder haar zodat de wortels spreiden hier en daar en niet recht omlaaggaan, ze groeien zo beter zonder waan’.

Herbarius in Dyetsche;’Nuces usuales of noten die je dagelijks gebruikt worden normaal noten of okernoten genoemd. Ze zijn onverteerbaar, voeden de gal en veroorzaken hoofdpijn. Ze zijn tegengesteld aan het hoofd. Nuchter gegeten maken ze een soort van walging, het (3) venijn zijn ze tegengesteld als ze eerst gegeten worden voor ander voedsel.

Als je noten, ui, honing en zout tezamen mengt geneest het de mensen- of hondenbeten.

Oude, gebroken noten zijn goed om op kanker te leggen.

(4) Noten zijn heet en droog en diegene die het veel eten krijgen lamheid in de tong, ze verwekken tot walgen en laxeren het lichaam zegt Averois’.


Nespelbaum

Das cclxxxii Cap

Nespilus latine arabice zaroτ grece trionum vel trigonum·

(Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capittel Zaroτ·idest nespilus spτichet auch·daz dises seÿe ein baume mitt doτnen·und die frücht sind kleÿne als klein ôpffel·Dise frucht ist langsam zů verdeüwen·(Die meister spτechen das diser baum (v·ij·) [314] habe bletter geleich den küdten baum bletern und hat ein scharpffe rinden·(Diser baum wechset nit gar hoch·wenn diser baume gepflanczet wirdt auf einen fremden stamm es seÿ bÿrnbaums stamm ôpffelbaums stamm doτen baums stamm oder eines andern baums so wirt die frucht groþ und hat nit gar als hert keren in jr·aber so dise frucht wechþt auff jrem eÿgnen stammen so hat sÿ stein in jr·wann dise frucht hat dτeÿ oder vier stein in jr die sind fast hert·(Der meister almansoτ tractatu tercio spτicht·daz nespelen sind kalt und truckner natur·(Dise frucht benemen vomitum das ist das bτechen oben auþ·(Diascoτides spτichet das diþs hab einen rotunden samen und klein früchte geleich den holczôpffeln·Und spτicht daz dise frucht habe dτeÿ beÿn darumb werd sÿ geheissen Trigonum in grexum·Von diser frucht lÿse pandecta de Z·dz sibenhundert und· x· capitel zaroτ genant. In disem capitel nennen die meister dise frucht Mespilum·(Isodoτus·Dise frucht sterket den magen·sy benymmet dz ausstoþsen und das undeüwen·Von dises baumes holcz machet man gar gůt knüdtel zů fechten und zů kempffen und bôsen weÿben damit die lenden czů schmieren sind sÿ fast gůt·

(1) Mispel boom.

Dat 282ste kapittel.

Nespilus Latijn. Arabisch zaror. Grieks trionum vel trigonum. (Mespilus germanica)

Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel zaror, id est Nespilus, spreekt ook dat dit is een boom met dorens en die vruchten zijn klein als kleine appels. Deze vrucht is langzaam te verduwen. De meesters spreken dat deze boom [314] heeft bladeren gelijk de kweeboombladeren en heeft een scherpe bast. Deze boom groeit niet erg hoog want als deze boom geplant wordt op een vreemde stam, hetzij perenboomstam, appelboomstam, meidorenboomstam of een andere boom zo wordt die vrucht groot en heeft niet erg een harde kern in zich, maar zo deze vrucht groeit op zijn eigen stam zo heeft ze stenen in zich want deze vrucht heeft drie of vier stenen in zich en die zijn erg hard. De meester Almansor tractatu tercio spreekt dat mispels zijn koud en droge natuur. (2) Deze vrucht beneemt vomitum, dat is dat braken bovenuit. Dioscorides spreekt dat dit heeft ronde zaden en kleine vruchten gelijk de houtappels. En spreekt dat deze vrucht heeft drie benen, daarom wordt ze geheten Trigonum in Grieks. Van deze vrucht lees Pandecta de Z dat zevenhonderd en 10de kapittel zaror genaamd. In dit kapittel noemen de meesters deze vrucht Mespilum. Isidorus. Deze vrucht versterkt de maag, ze beneemt dat (2) uitstoten en dat opduwen. (3) Van deze boom zijn hout maakt men erg goed knuppels om te vechten en te kampen en kwade wijven daarmee de lenden te smeren zijn ze erg goed.

Vorm.

Bladen zijn lancet/ovaalvormig, 6-12 cm lang met spitse top, harig en gezaagd, de onderkant is donzig met vooruitspringende nerven. In zijn jeugd zijn de twijgen nog zacht en viltig, later kaal en roodbruin, oudere takken zijn grijs en met korte, stevige dorens bezet. De bloei is eind mei en soms nog in juni. Tegen een zachtgroene bladerkrans openen zich de grote en helderwitte bloemen met een gelig hart, alleenstaand en zelfbestuivend, ruim 4cm in diameter met behaarde kelk en kelkslippen en talrijke meeldraden, 5 kale stijlen. Vruchten zijn 2.5-3.5cm in diameter, bruin met opstaande en blijvende kelkslippen.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Het eerste en het gewoonste geslacht van deze bomen wordt in onze taal mispelboom genoemd, in het Hoogduits Mispelbaum, in het Latijn Mespilus en in het Grieks van Theophrastus Mespile. De vrucht wordt in onze taal mispele genoemd, in het Hoogduits Mispel, in het Engels melder en medeler, in het Grieks Mespilon en in het Latijn ook Mespilus’.

Mespilus, komt van het Griekse mesos: half, en pilos: een bal, een verwijzing naar de vorm van de vrucht Of spilos: steen, de vrucht bevat 1-5 stenen.

Karel de Grote beval de teelt aan. Als Mespilarios verschijnt ze in Capitulare de villis en in de Karolinische tuininventaris van 812. In het tuinplan van het klooster van St. Gallen bevindt de plant zich als Mispilarios. Albertus Magnus noemde het Mespelboum en verwisselde de plant onder de betekenis Esculus; eetbaar, echter met Sorbus domestica. K. von Megenberg voerde de mispel op als Nespelboum en vermeldde, evenals A. Magnus, dat het hout van de boom goede knotsen gaf voor kampen. Hildegard von Bingen noemt de Nespelbaum die Mispel, enkel de vruchten zijn medicinaal (bloed reinigend).

Gebruik.

Maerlant; ‘. Esculus, dat is de mispel, zijn vrucht is niet mals en elk heeft er in vijf stenen alzo gegroeid, ze is algemeen en is nuttig en bekwaam en is ook goed voor het lichaam. (3) Het hout is uitermate hard, nochtans is het snijden vaardig’.

Herbarijs; ‘Mispelen zijn koud en droog in de andere graad en beletten (2) walging. En zijn beter gegeten na de spijs dan nuchter, want nadat men gegeten heeft zo verbeteren ze’.

Muscaten cclxxxiii c

Nux muscata latine·Arabice jeuzbaue·

(Die meister spτechen dz dises seÿ ein frucht eines baums der wechset in jndia·und wenn die zeÿtig werden so samlet man die. Und weren zwey jar unverseret an jrer natur·Und sind heiþ und trucken an dem andern grad·(Dises sind die besten die ein wenig bτeit sind und schwåre und so man die bτicht dz sÿ sich nit lassen zerτeiben·Ir ander tugent ist stercken von jrem gůtem gerauch dem sÿ an jn haben·(Weτ nit wol deüwen môcht d nücze muscaten mit eÿern od mit bτŭe. (Auch machen muscaten hübsch farbe des moτgens der genüczet. [315] (Diascoτides spτicht dz muscaten mit wein gesoten und den getruncken ist gůt dem lebern und lungen·(Muscaten gesoten mit wein und darunder gemischet mastix ániþ und kümmel und den getruncken des moτgens und des abents stercket dz hÿrn·und machet gůt vernunft·(Item muscaten stopffen die frawen an jrer zeit und bτingen damit grosse kraft·(Item muscaten gestosssen und gemischt mit loτbeer und dises genüczet mit wein machet wol hårmen.

(1) Muskaat, 283ste kapittel.

Nux muscata Latijn. Arabisch jeuzbaue. (Myristica fragrans)

De meesters spreken dat dit is een vrucht van een boom die groeit in India en als die rijp worden zo verzamelt men die. En blijven twee jaar onveranderd aan hun natuur. En zijn heet en droog aan de andere graad. Dit zijn de beste die een weinig breed zijn en zwaar en zo men die breekt dat ze zich niet laten wrijven. Hun andere deugd is versterken van hun goede reuk die ze aan zich hebben. (3) Wie niet goed verduwen kan die nuttigt muskaat met eieren of met bouillon. Ook maken muskaat mooie kleur, ‘s morgens dat genuttigd. [315] Dioscorides spreekt dat muskaat met wijn gekookt en dan gedronken is goed de lever en longen. Muskaat gekookt met wijn en daaronder gemengd mastiek, anijs en komijn en dan gedronken ‘s morgens en ‘s avonds (2) versterkt de hersens en maakt goed verstand. Item, muskaat stoppen de vrouwen aan hun tijd en brengen daarmee grote kracht. Item, muskaat gestoten en gemengd met laurier en dit genuttigd met wijn maakt goed plassen.

Zie kapittel 271.

Vorm.

De muskaatboom is afkomstig uit de Molukken. Het is een dicht bebladerde en mooie boom van 16‑18m. hoog met altijdgroene, rododendronachtige bladeren. Kleine, lichtgele en klokvormige, meestal tweehuizige bloemen. De peervormige vrucht is ter grootte van een perzik en wordt vrijwel het gehele jaar geoogst. De vrucht barst met twee kleppen open en vertoont het zaad dat omgeven is door de rode foelie, dat is een netvormig weefsel (arillus) met onregelmatige mazen. De foelie omsluit het zaad. Deze boom brengt dan ook twee specerijen voort.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Deze noten heten in het Grieks Caryon myristicon, Caryon aromaticon, Moschocarydion, in het Latijn Nyx myristica, Nux moschata, Nux muscara, Nux odorata, Nux aromatica, Nux aromatitis en daarnaar in Nederduits note muschaten, moschaet noten en in het Hoogduits Muscat nusz en Moscaten’.

Myristica komt van Grieks myrizo, ‘ik ruik’.

Notenmuskaat, muskatnootboom, Duitse Muskatnussbaum. Het woord muskat stamt uit midden-Latijn muscatum: muskusgeur, en nux: noot, wat over oud-Frans (noiz) muscate of muscade het Portugese noz‑moscada ontstaat.

Gebruik.

De noot, Nux indica, is in grote hoeveelheden giftig en wordt tot de hallucinogenen middelen gerekend en zo gebruikt door hippies. De noot bevat een stof die, als men het in grote hoeveelheid binnenkrijgt, degeneratie van de levercellen kan veroorzaken.

Herbarius in Dyetsche; ‘Nux muscata is een nootmuscaten of not metscaten en is heet en droog in de tweede graad. Het is een vrucht van een soort boom. Die moet je kiezen die zwaar is en als je het breekt dat het niet verpoederd en ook scherp van smaak is. Ontbreken die dan moet je die in de medicijnen niet gebruiken. Notenmuskaten hebben de kracht om te verbeteren uit de goede geur die ze hebben en te verteren uit hun kwaliteit. Als je ’s morgens een halve of een hele notenmuskaat neemt is dat goed tegen (3) onverteerbaarheden in de maag en tegen de slechte kleur van het aangezicht die van koortsen komt. Dit is uit onderzoek ondervonden.

(2) Wijn waar notenmuskaten en mastiek in gekookt is is goed tegen de koudheid van de maag, van de lever en van de darmen’.

Maerlant; Muscata, spreekt Jacob van Vitri, is een edele boom van Indië, een schone zeer uitermate. Plinius volgt deze straat. Notenmuskaat is zijn vrucht, wel ruikende en van zoete lucht. Heet en droog in de derde graad. Men zal kiezen, dat verstaat, de allerzwaarste die men vindt, hun bladen zijn mede gemengd. (2) Muskaat is voor de hersenen goed, (3) de maag die ze zo verwarmen doet en haar spijs verteert, bleke kleur doet ze vernieuwen. Af en toe gegeten een muskaat is de hersens grote baat, maar eet men er ook te veel zo gaat al uit het spel want het is doorgaande van natuur. (2) Wijn daarmee gekookt ter genezing is de hersens aardig goed als men ons weten doet’.

Das cclxxxiiii Ca

Nux indica latine·arabice neregil·

(Die meister spτechen gemeinklich dz diþ seÿ ein nuþ zweÿer od dτeýer feüst groþ und die wechþt in jndia·und dz jnnwenig darjnn ist bτauchet man in d erczneÿ·Dise nuþ ist heiþ und trucken. Etlich meister spτechen dz dises seÿ heiþ und feücht·dise nuþ weret·x·jar unverseret an jrer natur·Ir ander tugent ist stercken dz hercz und dz geblŭt und stercket coitum·(Dise meister Galienus und Diascoτides spτechent dz dise nuþ gebulfert mit zÿmmetrôτen und genüczt in d kost meret des mannes werck genant coitum fast sere·(Wôlcher verstopffet wår an dem harm d nücze diþ bulfer er genÿset. (Wôlcher dz keichen het von kelte d siede feÿgen in wein darnach misch darund diþ bulfer von den nussen und trinck d benymmt dz und machet lüfftig umb die bτust·und benymmet den alten hůsten·(v·iij·) [316]

Dat 284ste kapittel.

(1) Nux indica Latijn. Arabisch neregil. (Cocos nucifera) Kokosnoot.

De meesters spreken algemeen dat dit is een noot twee of drie vuisten groot en die groeit in India en dat inwendig daarin is gebruikt man in de artsenij. Deze noot is heet en droog. Ettelijke meesters spreken dat dit is heet en vochtig, deze noot duurt 10 jaar onveranderd aan zijn natuur. Zijn andere deugd is versterken dat hart en dat bloed en versterkt coïtus. De meesters Galenus en Dioscorides spreken dat deze noot gepoederd met kaneel en genuttigd in de kost vermeerdert het mannenwerk genaamd coïtus erg zeer. Wie verstopt is aan de urine die nuttigt dit poeder, hij geneest. Wie dat kuchen heeft van koudheid die kookt vijgen in wijn, daarna meng daaronder dit poeder van de noten en drink dat, het beneemt dat en maakt luchtig om de borst en beneemt het oude hoesten. [316]

Vorm.

Kokospalm, is een fraaie en hoge palm met een kroon van grote geveerde bladeren. De grote vertakte bloeiwijze komt evenals bij andere palmen uit een bloeischede tevoorschijn en draagt talrijke manlijke maar slechts weinig vrouwelijke bloemen. De vruchten bezitten een zeer dikke, vezelige en zeer poreuze massa en een harde binnenlaag. De kern bestaat uit een half weke, witte en 1-2cm dikke en zeer olierijke hazelnootachtig smakende massa waarbij in de holte meestal nog een vloeibare voedingsstof, de zogenaamde kokosnootmelk, te vinden is. De vrucht is voor water absoluut ondoordringbaar. Deze vezelige laag is de oorzaak dat de rijpe vrucht op water drijft en eveneens de oorzaak dat ze door zeestromingen verspreid kunnen worden.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘De naam van de tegenwoordige boom of van zijn vrucht is bij sommige Palma Indica, dat is Indiaanse dadelboom (of Palma coccifera, dat is dadelboom met de noot tot verschil van de gewone dadelboom of Palma Dactylifera) of Nux Indica, dat is Indiaanse noot, in het Hoogduits Indianisch Nusz, de binnenste schors heet coquo of coco in Portugal en in Indien xareta en cocohene’.

De vrucht vertoont aan de ene kant drie gaten en lijkt zo op het hoofd van een meerkat of van enig ander dier waarvan ze in Portugal de naam coco behouden heeft.

Cocos, Latijn, van het Portugees woord coquos, laat 15de eeuw, van coco: een grijnzend gezicht, zie Coco de clown. De Portugezen zagen een zekere gelijkenis in de basis van de cocosnoot, met de drie gaten, met de kop van een aap en noemden de boom daarom coquos.

Gebruik.

Dodonaeus beschrijft Cocos nucifera, Lodoicea sechellarum, de laatste uit de Malediven van Pyrard; ‘‘De vruchten van deze boom, dat zijn de Indiaanse noten, worden van sommige gehouden voor warm in de tweede en verdrogend in de eerste graad, dan meest alle andere besluiten dat haar merg heet is in de tweede en vochtig in de eerste. Immers ze vermurwen en verzoeten de smarten als ze noch vers zijn, maar gedroogd zijn ze lieflijk om te eten. De schors of schaal die dit merg bedekt dat noch vers en niet heel zwart of hard geworden is ook teer en witachtig en wordt gegeten met zout of met azijn en peper en smaakt als artisjok, maar wat harder geworden smaakt het als het binnenste of eetbare deel van de kardoen. Het merg dat daaronder schuilt is eerst teer en zeer zoet en bevat fijn zoet en aangenaam water dat de maag geenszins lastig valt en lange tijd goed blijft, dan hoe de noot verser is hoe dat water zoeter is en ook de middelschors die zo zoet van smaak is als amandels en van sommige gegeten wordt met suiker of met de jagra daar we tevoren van vermaand hebben, ze stoten die middelschors en duwen daar een melkachtig sap uit als amandelmelk waarmee ze hun rijst koken wat dan zo goed en smakelijk is al of het met geitenmelk gekookt was of ze maken van dat melk met vlees van vogels of van enige andere viervoetige beesten een soort van spijs die ze caril noemen. Maar de vochtigheid die in dat merg is als ze wat rijper geworden is niet zo zoet als de voorgaande, ja is soms wat zuurachtig. Dan het merg alleen zonder schors of water, doch niet heel droog, wordt ook wel gegeten hoewel dat men bevindt dat het de maag wat meer verlaadt dan het voor vermelde water of de schors, al is het dat het geen slecht voedsel geeft en geschikt is om het mannelijk zaad te vermeerderen en de bijslapen lust aan te brengen, maar vooral nuttig voor de magere mensen en voor alle vrouwen om die vet te laten worden. Hetzelfde wordt ook gegeten met gezouten vis om de drank goed te laten smaken. Het wordt ook veel geprezen tegen vergif, tegen koliek of krampen in de buik, tegen m.s., lamheid, vallende ziekte, beving en andere gebreken van de zenuwen. Zelfs zegt men dat wat water in deze noot gedaan daar noch wat merg in is en ettelijke dagen vervolgens gedronken de mens voor buikpijn bevrijdt en van vele andere gebreken omdat het braken laat. Men gelooft ook dat ze de m. s., of geslagen, dat is de paralitique mensen genezen zullen als ze uit deze noot of haar schil drinken. Dan hetgeen dat Serapio en andere Arabieren schrijven dat deze noot de wormen laat sterven is vals, zegt Garcias ab Horto, want men bevindt dat het lang gebruik van deze noot wormen in de buik laat groeien. Dan dat ze de buik stopt met haar aardse stof is te geloven en vooral als ze oud en dor is. Dan die noot wordt ook wel vers gedroogd en van de uiterste schors beroofd en gebroken en zo in verschillende landen van Indien gezonden want ze is dan zeer zoet van smaak (en wordt gegeten zoals droge kastanjes) die veel beter zijn dan diegene die men heel in Portugal en elders brengt.

Dosten cclxxxv C

(O)Riganum latine·(In dem bůch circa instans beschτeiben uns die meister und spτechent·das dosten seind heiþs und trucken an dem dτitten grad·und der ist zweÿer handt·Eine wilde die ander zåme·Die wilden dosten haben bτeittere bleter und sind als gůt als die zåmen·Die zåmen wachsen gern in den gåtten und haben kleine bleter die soll man nüczen in der eτczneÿ·Und die sôllen gesamelt weτden so sÿ blůmen tragen·und sôllen gedôτret werden in dem lufft·Die bleter und die blůmen sol man nüczen und den stengel hin werffen die weren ein jar darnach sôllen sÿ erneüwett weτden und die alten hin gewoτffen·Dise dosten haben tugent von einander zů teilen und zů jm zů ziehen und czů verzeτen·(In der wurczeln do ist kein kraft·(Diascoτides nÿmm diser blůmen und auch die bletter und thů sÿ in ein såcklein·dz såcklein sol man wermen in wein und darnach das legen auff das haubt und das haubt zů decken also das er schwicze·Dises benymmet vil kranckheit der bτust und auch des haubtes·und sunderlichen so ist es gůt asmaticis das ist die do fast keichen·

(Wôlicher nit deüwen mag d siede dosten mit wein und trincke den·der ist fast gůt dem magen und den gedårmen·(Dises kraut also gesoten unnd auff den bauche geschlagen machet wol harmen·und benymmet stranguiriam und dissuriam·(Wer den gebτesten hātte Tenasmon genant·daz ist der mit not zů stůl gieng und grossen gelust håtte und doch nichcz geschaffen môchte also dz jm das als wee thåt das jme der affter für den leÿbe herauþ gienge·der neme bulfer von dosten und streüwe es darauff·er begibt sich bald in dem leibe und benÿmmet damit tenasmonem·(Dises kraut gesoten mit wein und darunder gemüschet baumôle und das gemachet auff ein tůch und geleget für die schame der frawen benymmet die hertigkeit d můter und reÿniget sÿ·und bτinget der frawen feüchtigkeit·(Wôlicheτ die roten aüsseczigkeit genant lepτa håtte·der neme dz safft dises krautes·und safft von andτon und ein wenig weins und bÿlsen ôle mer dann der zweÿer safft und thů darzů ein wenig weinstein ôle und menge das zûsamen und bestreiche dich do mitt in einem schweiþsbade so du auf geen wilt·und so du auþ geest so schmirczet es dich gar sere·dann sol man haben bôcken ünþlÿt und dz in einer pfannen zerlassen·und damit dem menschen zů dem andern mal schmieren·darnach so lege er sich auff ein bedte biþ da er getrucknet dann so sol man nemen dosten und die stossen und darund müschen weÿssen klÿen und dz do warm machen in einer pfannen [317] und also warm legen auff die ausseczigkeit genant lepτa und darauff ein tůch bÿnden unnd also ligen lassen biþ dz der mensche davon erwermet wirt·und dises sol man dick thůn so heilet der mensch on zweÿfel·und man sol jm fast geben zů essend das do gůt geblŭt machet und verdeüwlich ist·und alle zeÿt sÿropel von fumo terτe·dz ist erdrauch·unnd in dem wintter sÿropel von cupatoτio·dz ist wilde selbe·unnd man sol jm auch geben ein gůt regiment mit eþsen und mit trincken·

(1) Marjolein, 285ste kapittel.

Origanum Latijn. (Origanum vulgare)

In het boek Circa instans beschrijven ons de meesters en spreken dat marjolein is heet en droog aan de derde graad en die is tweevormig. Een wilde en de andere tam. De wilde marjolein heeft bredere bladeren en zijn alzo goed als de tamme. De tamme groeien graag in de tuinen hebben kleine bladeren en die zal men nuttigen in de artsenij. En die zullen verzameld worden zo ze bloemen dragen en zullen gedroogd worden in de lucht. De bladeren en de bloemen zal men nuttigen en de stengel heen werpen, die duren een jaar, daarna zullen ze vernieuwd worden en de ouden heen werpen. (2) Deze marjolein heeft deugd van elkaar te delen en tot hem te trekken en te verteren. In de wortels daar is geen kracht. (3) Dioscorides; neem deze bloemen en ook de bladeren en doe ze in een zakje, dat zakje zal men warmen in wijn en daarna dat leggen op dat hoofd en dat hoofd toedekken alzo dat hij zweet. Dit beneemt veel ziektes van de borst en ook van het hoofd en vooral zo is het goed astmatici, dat is die erg kuchen.

(4) Wie niet verduwen mag die kookt marjolein met wijn en drink dat, het is erg goed de maag en de darmen. (5) Dit kruid alzo gekookt en op de buik geslagen maakt goed plassen en beneemt stranguriam en dysenteria. Wie dat gebrek heeft tenasmone genaamd, dat is die er met nood te stoel gaat en grote lust heeft en toch niets doen kan alzo dat hem dat alzo pijn doet zodat hem het achterste voor het lijf vooruitging, die neemt poeder van marjolein en strooi het daarop, het begeeft zich gauw in het lijf en beneemt daarmee tenasmonem. (6) Dit kruid gekookt met wijn en daaronder gemengd olijvenolie en dat gemaakt op een doek en gelegd voor de schaamte der vrouwen beneemt de hardheid van de baarmoeder en reinigt die en brengt de vrouwen vochtigheid. Wie die rode uitslag, genaamd lepra, heeft die neemt dat sap van dit kruid en sap van andoren en een weinig wijn en bilzekruidolie meer dan van de twee het sap en doe daartoe een weinig wijnsteenolie en meng dat tezamen en bestrijk je daarmee in een zweetbad zo u uit gaan wil en zo u uit gaat zo smeer je erg vaak, dan zal men hebben bokkenvet en dat in een pan oplossen en daarmee de mensen de andere maal smeren, daarna zo legt hij zich op een bed totdat het droogt en dan zo zal men nemen marjolein en die stoten en daaronder mengen witte klei en dat zo warm maken in een pan [317] en alzo warm leggen op die huiduitslag genaamd lepra en daarop een doek binden en alzo liggen laten totdat de mens daarvan verwarmt wordt en dit zal men vaak doen, zo heelt de mens zonder twijfel en men zal hem erg geven te eten dat je goed bloed maakt en verteerbaar is en alle tijd siroop van fumo terre, dat is aardrook, en in de winter siroop van eupatorio, dat is wilde salie, en men zal hem ook geven een goed regiment met eten en met drinken.

Zie kapittel 255 voor majoraan.

Vorm.

De wilde marjolein geeft op afstand een roodachtige gloed, het bloost. De bladeren zijn wat harder en breder dan de tamme marjolein. Zijn diep roze/paarse eindstandige bloemen staan in dichte schijnkransen in juli en augustus.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Origanum wordt dit kruid in het Latijn gewoonlijk genoemd, in het Grieks Origanos en in onze taal orega. Het heet in het Latijn Origanum silvestre, dat is wilde orega, in de apotheken is ze alleen Origanum genoemd, in Hoogduitsland Wolghemut en Dosten, in Nederduitsland grove marioleyne, ze verschilt nochtans genoeg van de marjolein die we in het begin van dit negende boek beschreven hebben en in Frankrijk noemt men het ook mariolaine bastarde’. Dit is de wilde of grove en de majoraan de edele, Origanum majorana.

Origanum, een naam die afgeleid is van Grieks oros: een berg, en ganousthai, ganos: schoonheid of glorie, een verwijzing naar de natuurlijke groeiplaats. Een gelijke afleiding zou kunnen zijn van ganymai: vrede en moed maken, of zich verheugen. Afrodite, godin van de liefde, plukte deze vreugde van de bergen voor de aardse stervelingen om hen wat meer plezier en geluk in hun leven te brengen. Zo'n bloem die door de godin van de liefde geplukt werd is een gelukkige bloem, in Duits heet het daarom Wohlgemuth, Engelse joy of the mountain.

Dost bij Hildegard, Dosten bij Bock. Het Duitse Dost kan een verbinding hebben met de bossige bloemenstand, het midden-Hoogduits Doste of Toste was in oud-Hoogduits Dost en Thosto en betekent struik of bosje. Dan heeft men de plant genoemd naar zijn opvallendste kenmerk, de bloemen­bos. Door de oude Germanen en Noormannen werd het in gistend bier gehangen om daaraan een geur en een prikkelende smaak te geven. In Zweden heet het nog koning of konunga-gras of dosta. In Duitsland komt de naam Dosten voor, kan dit met onze namen dunst, duister en beduusd in verband staan en dus dronken makende eigenschap betekenen?

Gebruik.

De plant levert een vluchtige olie die oplosbaar is in water. Hier kan een likeur van getrokken worden die wel als een zacht middel bij mazelen gebruikt wordt. De olie alleen is bijzonder scherp en wel zodanig dat het gebruikt werd als een afbijtmiddel door de hoefsmeden. Wanneer men er watten mee bevochtigt en die in een zere kies stopt zal het de pijn verminderen. De olie hiervan is bekend als oil of thyme en werd gebruikt door tandartsen en hoefsmeden.

Dioscorides spreekt van een plant agrioriganos; veld origanos, waaronder wel de in de Oriënt en Griekenland veel voorkomende wit bloeiende Origanum viride te verstaan is. Hij weet van de plant alleen te vermelden dat de bladeren en bloemen in wijn gedronken tegen de beet van giftige dieren helpen. Daartegen is onze plant ook in onze oude kruidboeken bekend. Konrad von Megenberg schrijft dat het verpoederde kruid met zwavel mieren verdrijft. Dat middel wordt al beschreven in de re rustica van de Romein Palladius in de 5de eeuw na Chr. of van Plinius gehaald. Lonicer vermeldt het tegen lever, longen, wormen in het lijf, plas, stoelgang, harde baarmoeder, waterzucht etc. een volksspreuk is ‘Nimm Doste onn Johannesblout. Dai sai fur alle Kranket gout’.

Herbarius in Dyetsche; ‘Mageleyne of maiorana of (tekst is weg?.) is heet en droog in de derde graad. (2) Het heeft de kracht om te versterken vanuit haar welriekendheid, te ontbinden, te verteren en te zuiveren vanuit haar kwaliteit. Het verwarmt zeer.

Tegen beginnende waterzucht en tegen aandrang tot waterlozing drink je wijn waar majoraan, schijtkruid en kruidvlier in gekookt zijn.

Tegen gestolde bloed onder de ogen meng je het sap van majoraanbladeren met honing en strijk dit erop.

Om stonden te laten komen maak je een popje van onderen op de wijze van een klysma van het kooksel van majoraan en averone met gestampte knoflook.

Om het hoofd te versterken en te reinigen: ‘Neem poeder van majoraan, gember en bertram, meng het tezamen en blaas het in de neus’.

(4) Wijn waar majoraan in gekookt is en dit gedronken of het poeder ervan in het eten genomen versterkt de maag en haar vertering en verwarmt de verkouden maag.

(3) Als je het hele kruid van majoraan met wilde marjolein in een pan verwarmt en dan in een zakje doet en het zo op de pijn van de maag of de darmen legt die van winden komen geneest het. Tegen koude vochtigheid van het hoofd leg je het op de hersens want het geneest die.

(5) Een spons die in het kooksel van majoraan en bijvoet in wijn gedaan en op de baarmoeder gelegd wordt zuivert het en haar overvloedigheid verteert het. Majoraan dat met azijn gestampt en met zout gemengd is is goed om op de beten van schorpioenen of van ander venijnig gedierte te leggen.

Tegen pijn van slijmachtige blaren of opwerpingen van de vastzittende spieren of zenuwen: ‘Kook majoraan met heemstbladeren, met meel van fenegriek en met meel van lijnzaad in wijn als het van koude zaken komt of in water als het van hete zaken komt’. Dit is bijzonder goed tegen voor genoemde.

Het sap van majoraan dat met honing gemengd en op de litteken gaatjes gestreken wordt die van striemen overgebleven zijn als je geweren laadt verdrijft het alsof ze er niet waren.

Om de verstopping van de hersens te openen maak je een caputpurgium (dat is hoofd ruimend middel van majoraan) want als je dat door de neus op haalt helpt het zeer daartegen, tegen vallende ziekte, tegen jicht, tegen wrijving van de mond en tegen migraine (dat is pijn in de ene helft van het hoofd)’.

Herbarijs; Origanum of golena is heet en droog in de 3de graad. En dit kruid zal men verzamelen als zijn bladeren beginnen te groeien en hang het in de schaduw en laten het drogen met de bloemen. Alzo houdt men het 1 jaar goed. En het is er in 2 soorten, dat in hoven groeit en dat in bossen groeit, dat is heter. En dat wilde gekauwd verzacht de tandpijn’.

Platearius; ’Origanum alio nomine golana dicitur’. Hij geeft de volgende indeling; ‘cuius duplexc est maneries scilicet agreste quod latiora habet folia et fortius operatur et domesticum quod in hortis requiritur et minora habet folia et suaviter operatur quod in medicinis est ponendum’. Hij voegt er nog aan toe; ‘Colligitur autem in tempore productionis florum cum floribus folia abiectis fustibus in medicinis poni debent’. Deze laatste zin wordt door de Herbarijs gebrekkig vertaald. De Herbarijs maakt dezelfde indeling die we ook in Herbarius in Dyetsche en de Gart vinden; Wilde marjolein of Origanum is heet en droog in de derde graad.

oleander ein baum

Das cclxxxvi Ca

Oleander vel landτum latine·arabice adelpha·grece Nereon vel Neredendτon·

(Diascoτides capitulo Nereon spτicht·dz dises seý ein baume der hatt bletter geleiche den mandelbaum blettern·Dÿser baume bτinget samen der ist als hert geleich einem hoτn das geleichet jnnwenig an der farben dem jacmeten·(Avicenna in seÿnem andern bůch in dem capittel Oleander spτicht·das dises baumes sey zweÿer hant·Einer wilde·der ander zåme·Der wilde hat bleter geleich dem kraut poτtulaca genant·dz ist bürczel kraut· und hat beÿ den blettern scharpff doτen·(Der zåme hat bleter geleich den mandeln und hat gar einen bittern gerauch·(Dises ist heÿþ an dem dτitten grad unnd trucken an dem andern·(Dises baums krafft ist schedlich und tôdtlich zů nüczen. Und wôlches unvernünfftiges thiere dises kraut oder blůmen åþsse dz müste sterben·(Diþ krant tôdtet die flôhe die darauff kommen oder der blůme riechend·Und zů beschliessen saget avicenna das dise blůmen vergifftig sind dem menschen·und nit allein dem menschen sunder auch den unvernünfftigen thieren (Von disem so lÿse pandecta dz fünff hundert und neün un sechczigist capitel de N·dz sich anhebet nereon·do findest du die warheit·Etlich meister sagen dz seý ein baum und hab bletter geleich den eÿchbaume· (v·iiij·) [318] und der ist fast soτgklich und darumb so sol man keinen menschen davon geben in den leib und darumb so schτeibe ich von seÿneτ krafft nit mer·wann diser samen wurczeln und bleter sein schedlichen zů nüczen allen menschen·

Oleander, een boom.

Dat 286ste kapittel. (Nerium oleander)

Oleander vel landrum Latijn. Arabisch adelpha. Grieks Nereon vel Neredendron.

Dioscorides capitulo nereon spreekt dat dit is een boom die heeft bladeren gelijk de amandelboombladeren. Deze boom brengt zaden en dat is als hard gelijk een horen en dat lijkt inwendig aan de verf de hyacint. Avicenna in zijn andere boek in het kapittel oleander spreekt dat deze boom tweevormig is. Een wilde en de andere tam. De wilde heeft bladeren gelijk het kruid Portulaca genaamd, dat is postelein kruid, en heeft bij de bladeren scherpe dorens. De tamme heeft bladeren gelijk de amandelen en heeft erg een bittere reuk. Dit is heet aan de derde graad en droog aan de andere. (2) Deze boom zijn kracht is schadelijk en dodelijk te nuttigen. En welk onverstandig dier dit kruid of bloemen eet die moet sterven. (3) Dit kruid doodt de vlooien die daarop komen of van de bloemen ruiken. En tot slot zegt Avicenna dat deze bloemen vergiftig zijn de mensen en niet alleen de mensen maar vooral de onverstandige dieren. Van deze zo lees Pandecta dat vijfhonderd en negen en zestigste kapittel de N dat zich aanheft nereon, daar vind u de waarheid. Ettelijke meesters zeggen dat het is een boom en heeft bladeren gelijk de eikenboom [318] en die is erg zorgelijk en daarom zo zal men geen mensen daarvan geven in het lijf en daarom zo schrijf ik van zijn kracht niet meer want deze zaden, wortels en bladeren zijn schadelijk te nuttigen alle mensen.

Vorm.

De bladeren staan in kransen van drie, zelden twee of vier en zijn leerachtig, glanzend en lancetvormig. De takken hangen in de zomer naar beneden met een veelvoud aan bloemen. Bloemen zijn er in vele kleuren, zelfs dubbelen, niet geurend. De bloei gaat vrijwel het hele jaar door, met een kleine rustpauze in de winter. Nerium is een altijdgroene struik die 2‑5m hoog kan worden.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Hier te lande wordt dit gewas oleanderboom of zo men in de apotheken zegt oleander genoemd. De Griekse naam is Nerion of, als Nicander zegt, Neris en de Latijnse is insgelijks ook Nerion en men noemt hem ook wel in het Grieks Rhododendron en Rhododaphne, dat is op het Latijns Rosea arbor en Rosea Laurus als of men roosachtige boom of roosachtige Laurus boom zei. In deze landen wordt dit geboomte in de hoven van de kruidbeminnaars gevonden en het heet Oleander baum in het Hoogduits of Olander baum’.

Het woord oleander stamt uit het Grieks voor rose: rhodo, en boom, dendron, via Latijn werd rhododendron gevormd en, met een blik op de laurierachtige bladeren: Laurus, werd dit woord omgevormd tot midden-Latijns lorandrum of lauriendrum. Daaruit ontstond in het Italiaans oleandro of oliandrum, Frans oleandre dat in het midden van de 16de eeuw bij ons kwam en oleander werd. Duits Oleander.

De naam Nerium is genomen van Grieks neros: vocht, een verwijzing naar zijn inlandse groeiplaats. Deze naam, die ook gebruikt werd door Plinius en Dioscorides, kan vermoeden dat de plant een hoge ouderdom in Griekenland bezit. De naam sluit in het Grieks vloeiend aan op Nereus: de watergod, en de Nereïden: de godinnen van het vochtige element.

Gebruik.

Dodonaeus; ‘In Spanje dopen sommige de spitsen van hun pijlen in het sap van dit gewas om de wonden die daarmee gemaakt worden dodelijk te maken, als Camerarius schrijft.

Olie van oleander wordt van Mesue gedaan bij de zalf tegen schurft en Avicenna gebruikt het sap daarvan ook tegen allerlei ruigheden en ruwheid van de huid.

Palladius raadt ons aan de holen van de aardmuizen met oleanderbloemen of bladeren te stoppen want ze zullen sterven als ze die ruiken of eten zullen.

(3) Enige zeggen dat deze boom zo scherp van reuk is en vooral in de hete landen dat als de bladeren in de bedsteden gelegd worden ze de vlooien laten sterven. Nochtans zeggen andere dat een tak van de oleanderboom gestoten en in een gracht of put gelegd alle vliegen die daar omtrent zijn op die plaats zich gaan verzamelen’.

Oleander of Nerion, als Galenus betuigt, van buiten gebruikt of opgelegd heeft kracht en eigenschap om alle gezwellen te verteren en die te laten scheiden, maar van binnen het lijf genomen is zeer schadelijk, ja (2) dodelijk en niet alleen de mens, maar ook het vee en veel andere beesten.

Dioscorides schrijft er aldus van: ‘de bloemen en de bladeren van oleander hebben een kracht en eigenschap om de honden, ezels, muilen en veel meer andere viervoetig gedierte te doden, maar als die van de mens met wijn gedronken worden zijn ze goed om de steken of beten van de slangen en serpenten krachteloos te maken, doch meer als er wat ruit bijgevoegd wordt. Maar het teer en zwak vee als zijn de schapen en geiten kan de kracht van dit gewas geenszins verdragen of weerstaan want als ze maar alleen het water drinken daar de oleanderbladeren in geweekt zijn dan sterven ze er van’.

wycken cclxxxvii C

Oτobus latine

(Die meister spτechen auch dz dises sey ein frucht auff den felde geleich der anderen gesåeten frucht·(Platearius spτicht dz wÿcken feücht und kalt sind an dem dτitten grad·und jr natur ist durch dτingen und resolvieren·(Diascoτides spτicht·das wÿcken gesoten mit hônig wasser genant mulsa und darnach gestossen unnd den gemüschet mit mele gemacht auþ fenugreceum das ist siben gezeÿde samen und darauþ gemachet ein pflaster und geleget auff ein hyczig geschwere weichet dz und kŭlet auch fast wol·(Wycken geessen machen vil feüchtung·und darumb so sind sÿ gůt dem hyczigen menschen genant colericis wann von natur colerici heiþ und trucken sind·und ist sunderlichen gůt die genüczet mitt hônig wasser genant mulsa.

(Auch so sind wýcken gůt genüczet den magern menschen und haben ein natur geleich den årbeÿssen·(Der meisteτ paulus in dem capitel Oτobus spτicht·dz wÿcken gestossen und gemischet mit eþsig gůt sind erisipilosis dz ist ein hicziger gebτechen an dem leib·und heisset gemeinigklich dz rot lauffen·darauf geleget geleich einem pflaster·(Item wÿcken genüczet machend hårmen·und wer sÿ zů vile nüczet machet blůt hårmen·

(Item wÿcken mele genüczet bτinget stůlgång·(Item wÿcken mele mit hônig wasser vermenget und damitt das antlicz gewåschen ist es reÿnigen·unnd besunderlich die flecken des antliczes ab thůn·[319]

(1) Wikke, 287ste kapittel.

Orobus Latijn. (Lathyrus sativa)

De meesters spreken ook dat dit is een vrucht op het veld gelijk de andere gezaaide vruchten. Platearius spreekt dat wikke vochtig en koud zijn aan de derde graad en zijn natuur is door dringen en oplossen. Dioscorides spreekt dat wikke gekookt met honingwater genaamd mulsa en daarna gestoten en dan gemengd met meel gemaakt uit fenum grecum, dat is zevengetijde zaden, en daaruit gemaakt een pleister en gelegd op een hete zweer weekt die en verkoelt ook erg goed. Wikke gegeten maken veel vochtigheid en daarom zo zijn ze goed de hete mensen genaamd colericis want van natuur zijn galachtige heet en droog en is vooral goed die genuttigd met honingwater genaamd mulsa.

Ook zo zijn wikke goed genuttigd de magere mensen en hebben een natuur gelijk de erwten. De meester Paulus in het kapittel Orobus spreekt dat wikke gestoten en gemengd met azijn goed zijn erisipilosis, dat is een heet gebrek aan het lijf en heet algemeen de rodeloop, daarop gelegd gelijk een pleister. Item, wikke genuttigd maken (2) plassen en wie het te veil nuttigt maakt bloed plassen.

Item, wikkenmeel genuttigd brengt stoelgang. (3) Item, wikkenmeel met honingwater vermengt en daarmee dat aangezicht gewassen is het reinigen en vooral die vlekken des aangezicht af doen. [319]

Het zou ook Vicia orobus kunnen zijn, heidewikke, Duitse Heide-Wicke. De afbeelding is er echter een met duidelijke ranken, dat heeft die niet. Wel Vicia sativa.

Vorm.

Deelblaadjes in 4 tot 7 paren en ovaal tot omgekeerd hartvormig, de bovenste het smalst. Allen met een doorn op het eind. Bloemen staan okselstandig en zijn nauwelijks gesteeld, alleenstaand of in paren, Purperen, blauwe of rode bloemen komen in juni. Peulen zijn dun en wat harig. Eenjarige van een ruime halve meter en een goed voedergewas.

Naam.

Dodonaeus; ‘‘In Brabant noemt men dit gewas vitsen, in Hoogduitsland Wicken en in Frankrijk vesce. De Latijnse naam is Vicia die, naar de mening van Varro, gemaakt is van het woord Vincio wat binden en winden betekent omdat dit gewas klauwiertjes heeft als de wijngaard waarmee dat omhoog en terzijde kruipt en zichzelf aan een stam of steel van de lupinen of aan de halmen van enige andere kruiden en gewassen plag te winden en te binden om er vaster aan te hangen. Vele apothekers plegen dat kwalijk Orobos in het Grieks en in het Latijn Ervum te noemen, want deze vitse verschilt van de Erven veel, als uit hun beider beschrijving blijken kan’.

Gewone wikke, tamme vitsen. Vitsen is afgeleid van oud-Frans vetse en dit van Latijn vicia, vanwaar ook Frans vesce en Engels vetch. Een oudere ontlening uit hetzelfde Latijnse woord is wicke, Duitse Wicke. Hildegard von Bingen heeft ‘De Wichim, die Wicken, deze zijn voor het gebruik door mensen niet aan te bevelen.

Orobus zou van Grieks ‘os’ en ‘kracht’ komen vanwege zijn voedsel voor vee.

Lathyrus komt van Grieks la, ‘toevoegen’, en thouros, ‘een prikkeling’, naar zijn gebruik als geslachtsdriftopwekkend middel, een eigenschap die aan de zaden werd toegeschreven.

Gebruik.

Herbarius in Dyetsche; ‘Orobus dat zijn vitsen, ze zijn heet in de eerste en droog in de tweede graad. Vitsen hebben de macht om te openen, af te vegen of te reinigen en te snijden. Ze hebben een bittere smaak en laten (2) plassen en die te veel vitzen gebruiken gaan bloed plassen.

Als de ossen orobus of vitsen eten dan worden ze vet.

Meel van vitzen laat naar het toilet gaan, het laat plassen en verteert de kleur van de loop. Als je orobus met honing mengt dan zuivert het de zweren.

(3) De sproeten in het gezicht verdrijft het en geeft een zuivere huid als je het mengt met gerstemeel en zetmeel. Datzelfde doet het ook bij jeuk op alle leden.

Vitzenmeel dat met azijn gekookt is en omtrent de buik bij de ergernis gestreken is goed tegen aandrang tot waterlozing en geneest de appetijt of lust van het naar toilet gaan zonder te kunnen, ook verdrijft het de draaiingen en krampen in de darmen volgens Serapio’.

Herbarijs; ‘Orobium zijn heet in de eerste graad en droog in de andere. Daarom zuiveren ze het lichaam.

Vitssen gepeld en gemalen en dat meel gekookt in wijn en dan dat helder gedronken dat zuivert en reinigt het lichaam’.

keel cclcccviii Ca

Olus latine·grece sachiliemenie·

(Der meister Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel Sachilinnenie·idest olus beschreibt uns und spτicht·das dÿses seÿ ein kraut und dz ÿþset man in der kost·Sein natur ist kelten und feücht machen an dem andern grad·(Dises kraut weichet den bauch·und dises kraut hat nit vil tugent an jm also dz man es seÿ bτauchen in der erczneÿ·wann es dienet den krancken nit·den gesunden menschen ist es anders nichcz dan ein speÿse jm weder schadet noch nüczet·(Der meister ÿsaac spτicht dz olus gůt sey darauþ gemachet ein pflaster unnd sunderlichen von der wurczeln und das geleget auf die geschweren genant zů latein favi·von disen geschweτen fleüsset feüchtigkeit geleich dem zeτlassen hônig·(Ein meisteτ genant Habix·der spτichet·das kôle den menschen wenig speÿsen·wann es beleibt nit lang in dem magen und sencket sich in den bauch und geet bald senien gang unverdeülichen·(Das safft von den kôlbletern genommen und darunder gemüschet rosenôle und das do gestrichen an dz haubt dz do schmerczen hat von der sunnen den benymmet es·(Dises kraut gekochet und darunder gemüschet mandelnôle·und den safft von granet ôpffeln der sŭssen und dz genüczet benymmet den trucknen hůsten·(Der meister diascoτides spτicht·dz olus seÿ unveτdeülich und blået den bauch und ist flegmaticis mer schedlichen uτsachen halben das es die feüchtigkeit mer meret. (Ypocras spτicht dz olus nit gůt seÿ den frawen die do fast krancke sind an jren flüssen·wann sÿ werden davon gemeret·(Diser saft von kôle genüczet mit wein vertreibet dem vergifftigen biþs·[320]

(1) Witte kool. 288ste kapittel.

Olus Latijn. Grieks sachiliemenie. (Brassica oleracea, capitata.)

De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel sachilinnenie, id est olus, bschrijft ons en spreekt dat dit is een kruid en dat eet men in de kost. Zijn natuur is verkoelen en vochtig maken aan de andere graad. Dit kruid weekt de buik en dit kruid heeft niet veel deugd aan hem alzo zodat men het zou gebruiken in de artsenij want het dient de zieke niet, de gezonde mensen is het anders niets dan een spijs die hen niet schaadt noch nuttig. (4) De meester Isaac spreekt dat olus goed is daaruit gemaakt een pleister en vooral van de wortels en dat gelegd op de zweren genaamd in Latijn favi, van deze zweer vloeit vochtigheid gelijk de opgeloste honing. (2) Een meester genaamd Habix die spreekt dat kool de mensen weinig voedt want het blijft niet lang in de maag en zinkt zich in de buik en gaat gauw zijn gang onverteerbaar. Dat sap van de koolbladeren genomen en daaronder gemengd rozenolie en dat zo gestreken aan het hoofd daar je smarten hebt van de zon die beneemt het. Dit kruid gekookt en daaronder gemengd amandelenolie en het sap van granaatappels, de zoete, en dat genuttigd beneemt de droge hoest. (2) De meester Dioscorides spreekt dat olus is onverteerbaar en blaast de buik op en is flegmatische meer schadelijk vanwege de oorzaak dat het de vochtigheid meer vermeerdert. (3) Hippocrates spreekt dat olus niet goed is de vrouwen die erg ziek zijn aan hun vloeden, want ze worden daarvan vermeerderd. (6) Dit sap van kolen genuttigd met wijn verdrijft de vergiftige beet. [320]

De afbeelding laat een soort koolgewas zien. Men eet het in de kost.

Vorm.

Bladeren zijn gelobd en golvend, glad en blauwachtig. De bovenste zittend en ovaal. In de winter kleurt het blad donker en purperachtig, rode tinten die gemengd zijn met groen en soms zelfs met geel. De bladeren smakken zoutig met een bittere geur. Een tweejarige plant en geeft in het tweede jaar grote trossen van lemon gekleurde bloemen in de zomer.

Naam.

Dodonaeus; ‘‘De Brabanders noemen dit gewas koolen, de Hoogduitsers Kolkraut, de Fransen des choux. De apothekers noemen het Caulis omdat de steel daarvan zo groot en nuttig is’.

De naam kool is afkomstig van het Griekse kormos of kaulos en in het Latijn werd dit caulis: een stengel, de basis betekenis slaat op iets "dat hol is". Zo werd het caul, cauli en caulo, het Franse chou, Italiaanse cavelo, Spaanse col, oud-Engels cal en de Engelse kale (seakale: zeekool) en midden-Nederlands coil halfweg de 13de eeuw, cole, vergelijk het oud-Hoogduits Chola en nieuw-Hoogduits Kohl. Kolkraut bij Bock, Keel en Kelkrut in midden Noordduits.

De naam Brassica is van grote oudheid. Dit lijkt op een Keltisch leenwoord, zodat het Keltische bresic ouder is dan brassica. Het Latijnse brassica betekent knisteren omdat zijn bladen bij afbreken knisperen. De naam werd gebruikt door Plinius. Grieks brassoo betekent koken

Witte kool, Duitse Weisskohl, Weisskraut of gemeiner Kopfkohl, Engels white cabbage en Frans chou chabus. Het blad is ook door een waslaag bedekt. Olus betekent groente.

Gebruik.

Dodonaeus; ‘‘Allerhande kolen zijn verdrogend en tezamen trekkend van aard en hebben daarbij enige nitraatachtige of salpeterachtige en noch sterker afvegende eigenschap die in het sap ervan en ook in het water daar het in gekookt is meest en eigenlijk is, maar de vaste stof, dat is de kool zelf, behoudt een tezamen trekkende en verdrogende kracht. Want deze kolen verliezen door het koken en leiden deze nitraatachtige kracht die in het sap of de vochtigheid ervan schuilt van zich zulks dat het water daar de kool eerst in gekookt is al deze kracht naar zich trekt. Daarom maakt het eerste water daar de kolen in gekookt worden de buik week en laat een zachte kamergang hebben en hetzelfde doet ook het sap gedronken. Dan als men dit eerste water daar de kolen in gekookt zijn weg werpt dan drogen ze de buik en maken hem hard. (2) Aangaande het voedsel dat de kolen het lijf bij brengt, dat is zeer weinig en het gijl of bloed dat ervan komt is niet goed of te prijzen, maar dik, zwaar en grof of melancholisch, hoewel dat de witte niet zulk grof bloed maakt als de rode en daarom is ze beter en bekwamer om in spijs te gebruiken. Cato heeft de gekronkelde kool nochtans voor de beste gehouden, dan hij heeft de witte kolen niet gekend. Dioscorides zegt dat de kolen in spijs gebruikt goed zijn om diegene die beven en die een duister gezicht hebben, dan hij zegt er noch meer toe, te weten dat de opperste topjes scherper van smaak zijn en de maag aangenamer of nuttiger en daarnaast ook krachtiger om de plas te verwekken. Maar hij betuigt dat die kolen in zout of pekel gelegd en bewaart de maag schadelijk zijn en de buik beroeren, dan rauw met azijn gegeten zijn ze nuttig (voegt dezelfde er noch bij) de miltzuchtige gebruikt. Plinius zegt dat men ze de miltzuchtige met witte wijn veertig dagen achter elkaar te drinken moet geven.


Gerscen cclxxxix C

Oτdeum latine·arabice habaet sive habaer·grece trachea·

(Galienus in dem sibende bůch genant simplicium farmacoτum in dem capitel oτdeum beschτeibet uns und spτicht das oτdeum seÿ kelten und trucken an dem ersten grad·Gersten wirt zů vil sachen genüczet in der erczneÿ·und sundlich zů dem die kelten·Man machet darauþ polenta also. Nÿmm gersten und zermale die und doch nit zů klein die gersten also gemalen sol man sieden in wasser. Diþ gesotten wasser dienet wol den die dz kalt wee od fieber haben·und dz sol man bτauchen allzeit law od warm und nit kalt·(Item gersten kôτner gesotten in wasser biþ dz wasser ein klein rôlat farbe gewinnet·Diþs ist gar gůt getruncken die groþ hÿcze haben wann wes verzeτet dye unnatürlichen hicze·(Diascoτides spτicht das gersten wasser treÿbe auþ hiczen die do kommet von heisser feüchtung·und ist auch fast gůt der scharpffen zungen und auch dem der do nit wol schlinden kan·(Ein pflaster gemachet von gersten mele und darund gemischet küdten keτen und eþsig und gelegt auff die heÿssen geschweren die do auff schiessent bodagricis daz sind die das gegicht in den fŭssen haben·dem zeühet es vil hÿcze auþ unnd mitt feüchtung·(Dises pflaster geleget auff rauden die do von hicze komen dz heilet sÿ·(Item die meister spτechen gemeynigklich dz gersten mele beneme den schmerczen der heissen geschweren und kŭlen die·darauff gelegt als ein pflaster. (Wer und dem augen het ein scharpff hert rauden die sich bald von dem winde scherpffet·der siede gerste in wasser und seÿhe es durch ein tůch·und wåsch sich senfftigklichen under den augen mit dem wasser also dz es law seÿ·und thů dz dick so gewÿnnet sein haut ein gůte farbe·und wirt senfft und lÿnd·(Item einen bτeÿ von gersten mele gemachet mit wenig zucker und klein rosÿn vermenget·das ist ein gůte speÿse wider das fieber unnd wider die hÿcze der lebern·[321]

(1) Gerst, 289ste kapittel.

Ordeum Latijn. Arabisch habaet sive habaer. Grieks trachea. (Hordeum sativum)

Galenus in het zevende boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel ordeum beschrijft ons en spreekt dat Hordeum is verkoelend en droog aan de eerste graad. Gerst wordt tot veel zaken genuttigd in de artsenij en vooral die verkoelen. (5) Men maakt daaruit polenta alzo: Neem gerst en vermaal die en toch niet te klein, de gerst alzo gemalen zal men koken in water. (2) Dit gekookte water dient goed die de koude pijn of koorts hebben en dat zal men gebruiken altijd lauw of warm en niet koud. Item, gerstekorrels gekookt in water totdat het water een kleine roodachtige kleur krijgt. Dit is erg goed gedronken die grote hitte hebben want het verteert je onnatuurlijke hitte. Dioscorides spreekt dat gerstewater drijft uit hitte die je komt van hete vochtigheid en is ook erg goed de scherpe tong en ook die er niet goed slikken kan. (3) Een pleister gemaakt van gerstemeel en daaronder gemengd kwee zaden en azijn en gelegd op die hete zweren die je opschieten van podagricis, dat zijn die de jicht in de voeten hebben, die trekt het veel hitte uit en met vochtigheid. Deze pleister gelegd op ruigtes die je van hitte komen dat heelt ze. Item, de meesters spreken algemeen dat gerstemeel beneemt de smarten van de hete zweren en koelen die, daarop gelegd als een pleister. Wie onder de ogen heeft een scherpe harde ruigte dat zich gauw van de wind verscherpt, die kookt gerst in water en zeef het door een doek en was zich zachtjes onder de ogen met het water alzo dat het lauw is en doe dat vaak, (4) zo krijgt je huid een goede kleur en wordt zacht en taai. Item, een brei van gerstemeel gemaakt met weinig suiker en kleine rozijnen vermengt dat is een goede spijs tegen de koorts en tegen de hitte van de lever. [321]

Vorm.

Gerst en ondersoorten. De vierkantig lijkende aar is zeskantig. De grote aren zijn meestal iets hangend en hebben lange, platte naalden aan de kafjes. Gerst is een plant uit de gematigde zones en heeft nog minder behoefte aan warmte dan rogge.

Naam.

Dodonaeus; ‘Dit koren wordt in onze taal gerste genoemd, in het Hoogduits Gersten. De Latijnse naam is Hordeum en de Griekse Krithe. De soort die vele rijen korrels in haar aren heeft word in onze taal wintergerst genoemd omdat ze voor de winter gezaaid wordt en daarom meer en menigvuldige aren plag voort te brengen, in het Grieks Polystichon en in het Latijn Hordeum polystichum, dat is gerst met menigvuldige aren, in het Hoogduits Grosz Gersten, dat is grote gerst. De medesoort er van die eigenlijk zes korrels in haar aren heeft heet in het Grieks Hexastichon en in het Latijn Hordeum Hexastichon (dat is gerst met zes korrelrijen) of zo Columella dat noemt, Hordeum Cantherinum. Dan de kleine soort die niet meer dan twee korrelrijen heeft is in het Grieks Distichon en in het Latijn Hordeum Distichon (dat is gerst met twee rijen van korrels) en van Columella Galaticum genoemd, in het Hoogduits Futter Gersten, Klein Gersten, dat is kleine gerst of voeder gerst hoewel die naar de tijd van het zaaien ook zomergerst mag heten’.

Gerst verschijnt in Duits als Gerste, in oud-Hoogduits en oud-Saksisch als Gersta. Deze namen voeren terug op voor Germaanse gherzda, uit het Indogermaanse ghrzdeiom: graangewas. Het hoofdgraan van de Indogermanen en draagt nog in spraakgroepen verschillende namen. Gerst betekent oorspronkelijk de stekelige of afschrikwekkende, vanwege de lange kafnaalden ziet ze er afschrikwekkend uit, horrere, dit zien we in het Angelsaksische woord gorst, de naam voor de gaspeldoorn. Dit woord is te vergelijken met Latijn Hordeum: gerst, genoemd naar de stekelige baard van de aar.

Gebruik.

Dit gewas werd ook gebruikt om te meten, 2 gerstekorrels maken een vingerbreedte, 16 korrels een handbreedte en 24 een span, ongeveer 23 cm, 48 korrels een cubit of 51 cm en 3 korrels van eind tot eind maken een inch. Dit Engelse systeem zou nog gebruikt worden om de lengte en breedte van schoenen te meten. (38)

Herbarius in Dyetsche; ‘Ordeum of gheerst is koud en droog in de tweede graad en haar voedsel is minder dan het voedsel van tarwe. (2) Met gerstemeel, water, suiker en rozijnen (die passele heten) gemengd is het een goed eten voor de mensen die koorts hebben.

(3) Van gerstewater, een gekookte drank van gerstemeel en azijn, maak je een pleister tegen beginnende hete blaren om die warm om te slaan. (4) Als je gerstewater met zetmeel mengt zuivert dit het aangezicht’.

Herbarijs; ‘Ordeum, dat is garste, en is koud en droog en men maakt er vele dingen van als tysane (gerstewater) en andere (2) pappen voor diegene die koorts hebben. (3) En vooral hete zweren binnen het lijf. En die het altijd warm hebben en niet koud.

Gerst gekookt in bronwater, dat is (5) tysane. En het is goed gedronken tegen alle koortsen die van bloed en van rode gal komen.

En de korsten van gerstebrood gebrand en gepleisterd en gemengd met zeem laat haar groeien en is goed op het hoofd’.

Men maakt er vele dingen van, dit zegt Platearius ook; ‘et ex eo fiunt multa quae usui medicine competunt’.

Broeder Thomas, tijdgenoot van de schrijver van de Herbarijs zegt; ‘Van ghersten maect men vele dinghen die der medicinen toebehoren, als; ghersten wellinghe, ghersten mele in water gesoden langhe, datment gheeft zieken luiden van heten rede’.

Hildegard von Bingen loopt niet zo hoog op met gerst, toch prijst ze het gerstewater aan bij ruwe en harde huid, vooral als die door wind ruig geworden is.

De volksgeneeskunde heeft gerst steeds veelvuldig gebruikt, Belgisch Kruidboek; ‘ het Gartswater wordt in vele ziekten als verkoeldrank en borstheelend middel voorgeschreven’

olbaum ccxc Ca

Olivarum arboτ latine·

(Die meister spτechen das dises sÿ ein baum·unnd des ist zweÿer hant·einer zåm·d and wild·d zåme hat bleter geleich d gundelreben·(Die bleter des wilden ôlbaums sind grôber und nit als gar safftig·Diser baum bτinget frucht die bτauchet man zeitig und unzeitig in d erczney. So dise zeÿtig ist so ist sÿ mer warmer natur·aber unzeyttig ist sÿ kelten und alle flüþ gestopfen. (Von disem baum kommet ôle genant baumôle·daz ist gar zů vil dingen gůt sein erster tropff ist gar sŭþ·d ander nit als gar sŭþ·d dτitte bitter und ungeschmach·dz solt du also veτsteen·So dise frucht des ersten auþgedτucket wirt so ist der erste saft der beste und der edlest·Des ôlbaums blŭt sind wunderlichen gestalt·und haben nit vil bletter·(Serapio spτicht dz baumôle fast gesunt seÿ dem menschen jnnwenig des leibs und auþwenig. (Diþ ôle eingetruncken laxiert und reÿniget den bauch·(Alle schwåre gelider des leibes senfftiget baum ôle damit geschmieret. (Merck·wenn baumôle genüczet wirt mit warmen erczneyen so ist es werme·und wenn man dz nüczet mit kalten erczneÿen so kelt es·(Baumôle gestrichen auff die adern die do geschlagen ist senffiget und heilet die bald. (Baumôl senfftiget den bτant von dem neþseln·(Von dem baumôle lÿse Pandecta dz·cxxij·capitel do findest du sein tugent·[322]

(1) Olijvenboom, 290ste kapittel.

Olivarum arbor Latijn. (Olea europaea ‘Sativa’)

De meesters spreken dat dit is een boom en die is tweevormig, (3) een tamme en de ander wild, de tamme heeft bladeren gelijk de hondsdraf. De bladeren van de wilden olijf zijn groter en niet als erg sappig. Deze boom brengt vrucht die gebruikt men rijp en onrijp in de artsenij. Zo die rijp is zo is het meer warme natuur, maar onrijp is het verkoelend en alle vloed stoppen. Van deze boom komt olie genaamd olijvenolie en dat is erg veel dingen goed, (2) zijn eerste druppel is erg zoet, de volgende niet als erg zoet, de derde bitter en zonder smaak, dat zal u alzo verstaan: Zo deze vrucht net uitgedrukt wordt zo is het eerste sap de beste en de edelste. De olijvenboom bloemen zijn wonderlijk en hebben niet veel bladeren. Serapio spreekt dat olijvenolie erg gezond is de mensen inwendig het lijf en aan de buitenkant. Deze olie ingedronken laxeert en reinigt de buik. Alle zware leden van het lijf verzacht olijvenolie, daarmee gesmeerd. Merk, als olijvenolie genuttigd wordt met warme artsenijen dan is het verwarmend en als men dat nuttigt met koude artsenijen dan verkoelt het. Olijvenolie gestreken op de aderen die je geslagen zijn is verzachten en heelt die gauw. Olijvenolie verzacht de brand van de brandnetels. Item, olijvenolie lees Pandecta dat 122ste kapittel daar vindt u zijn deugd. [322]

Vorm.

De olijf is een lage, kromme en groenblijvende boom. De leerachtige en elliptische blaadjes zijn van onderen blauwachtig/wit. Onopvallende witte bloemen staan in okselstandige trossen. De vrucht is een ovale bes, twee centimeter lang en groen die bij rijpheid zwart kleurt. Als stamvorm van de gekweekte wordt Olea oleaster Hoffmgg genoemd die als onderstam dient voor de geteelde.

De olie kan op twee manieren gewonnen worden, de snelle en langzame. De langzame manier die een hoge kwaliteitsolie levert is geschikt voor tempelgebruik. (Exodus 27:20)

Dodonaeus; ‘(3) Van de olijfbomen zijn sommige tam en sommige wild’.

Naam.

Dodonaeus; ‘De gewone of tamme olijfboom wordt in het Grieks Elaei en Elaea hemeros genoemd en in het Latijn Olea en Olea sativa of Olea urbana, in onze taal olijfboom en tamme olijfboom, in het Hoogduits Oelbaum of Olivenbaum. De vrucht of bes heet in het Latijn Oliva, in het Grieks Elaea net zoals de boom zelf, in onze taal en in Frans olijve of olive, in het Hoogduits Oelbeer’.

De vruchtboom werd in het Grieks elaia of elaa en in Latijn olea genoemd waaruit olijf en andere Europese namen stammen. Duits Oelboom en Engelse olive.

Dodonaeus; ‘De olie die uit de vruchten geperst wordt heet olie van olijven in onze taal of boomolie’.

Het is de boom die elaion produceert: de olijvenolie, Latijn oleum, oud-Frans oile, nu olie. Baumoleum bij Hildegard

Gebruik.

De olie wordt gebruikt als verzachter en als een mild werkend laxeermiddel dankzij de aanwezigheid van een bitter glucoside en een statische olie die hoofdzakelijk uit oleïne bestaat. Daarnaast bevat de olijfolie ook veel vitaminen. Maagzweren en gezwellen aan de twaalfvingerige darm kunnen behandeld worden met preparaten uit olijfbladen. Nu wordt olijfolie veelvuldig toegepast in de fabricage van toiletzeep, crèmes en zalven en heeft een pijnstillende werking. Olijfolie wordt gebruikt in plaats van boter en bij het bereiden van tal van spijzen.

Maerlant; ‘Olea, als Isidorus gewaagt, is een boom die de vrucht draagt daarvan komt olie van olijven, groene en zoete, hoor ik schrijven, geven licht als men het in lampen doet. Het is voor ongezonde ogen goed. (2) De olie die men uit doet van tevoren is het beste en zoetste, als wij horen. De andere is minder zoet, dat is de nature. De derde is wreed en zuur. Zoet is de bloem die eraan staat, maar haar reuk is de vrouwen kwaad die met een kind is bevangen, gezond is zo zeer zonder waan’.

Herbarius in Dyetsche; ‘Het XX kapittel is van oliven of oliva en olye van de rijpe olivarum of oleum. Oleum of Olina in het Latijn, de groene zijn koud en droog en die stoppen het lichaam. Waterachtige olijven die vullen of bederven de maag vanwege hun scherpheid of wrangheid en als je ze in azijn legt dan vullen ze de maag meer. Zwarte olijven zijn heet met wat bitterzuurheid of zuurachtigheid en slechter om te verteren dan die andere, vochtvermenging of vochtigheid die van olijven komt is kwaad en slecht. Olijven die je in het midden van de maaltijd eet versterken de appetijt waarbij de grote het sterkst werken en groene olijven weinig. Rijpe olijven zijn gematigd in hitte, maar die niet rijp zijn, die zijn koud en meer zuur. Verse olijven verstoppen de maag, rijpe, zwarte olijven veranderen snel en zijn slecht voor de maag. Een pleister die van hen gemaakt wordt voorkomt dat die zweren komen die vuurachtige blaren of antrax heten.

Een pleister die gemaakt is van olijvenbladeren met honing en op de navel gelegd wordt doodt de wormen.

Een pleister ervan met gerstemeel gemaakt is goed tegen oude loop en tegen vochtige vloeiingen uit de baarmoeder.

Oleum of olevarum of olie van rijpe olijven is de gezonde goed vanwege de zuurheid die het heeft, het is goed voor de maag, het stopt en herstelt het tandvlees en het versterkt de tanden als je het in de mond houdt. Het voorkomt dat je zweet, het verzacht het lichaam en het voorkomt de toekomstige koude in het lichaam. En het maakt de maag krachteloos tegen medicijnen die verwonden.

Je geeft het te drinken tegen medicijnen die doden omdat je ervan walgt of het zal uit spuwen volgens Serapio en Pandecta’.


weys weyrauch

Das ccxci Ca

Olibanum latine et grece arabice ronder.

(Hie ist zů mercken daz hoc olibanum heisset weyrauch·hec olibanus heiþt der baum daran dises gummi wechþt·(Deτ meÿster Galienus beschτeÿbet uns unnd spτicht·das olibanum seÿ heiþ in dem andern grad und trucken an dem ersten·(Diascorides spτicht·das olibanum seÿ ein gummi von einem baume in dem lande arabien·und das ist schenbar und weÿþs und hatt einiem gůten sŭssen gerauch·Etlich meister die spτechen·dz dises gummi komme auþ alexandτien von einem baum daselbst wachþend·Und dises dz ist dz beste dz do reÿn ist und nit vermischet mit der erden·und wôlches ein tunckele weisse farben hat daz ist nit gůt·(Dises gummi dz mag man behalten zweinczig jar unverseret an seiner natur·(Sein tugent die ist stercken des gůtten gerauches halben den es in jm hat·auch so ist sein tugent consumieren und constringieren·(Serapio und Diascorides die spτechen·daz olibanum gůt seÿe genüczet den wunden·wann es zeühet die do zůsamen also dz man die nit hefften bedarff·Und låþt auch kein faul fleisch wachþen in dem wunden. (Olibanum getruncken mitt wein ist gůt dem die do blůt speien·Unnd ist auch gůtt zů allen flüssen des geblŭtts der man und auch der frawen·(Olibanum gemüschet mit milch und dises geleget auff die geschweren in dem afftern·hilfft fast wol und heÿlet balde·(Olibanum gemüschet mit eþsig und mit ôle und die bôsen grÿndt haut gewåschen davon dann entsteet die ausseczigkeit·die haudt die wirt reÿn und geladt davon·(Olibanum do gemischet mit sŭssem wein und den in die oτen gelassen benÿmmet das sauþen darjnne·(Der rauch olibani ist gůt den augen die do vol geschweren sind·darein gelassen·(Olibanum macht dz fleische wachsen in dem wunden·und benÿmmet auch das faule fleisch darauþ·(Olibanum benÿmmet traurigkeit·und meret die vernunfft·(Avicenna de viribus coτdis spτicht daz olibanum stercket dz hercze·und machet gůt frôlich geblŭte·[323]

(1) Witte wierook.

Dat 291ste kapittel

Olibanum Latijn en Grieks. Arabisch ronder.(Boswellia thurifera, Boswellia carterii)

Hier is te merken dat hoc olibanum heet wierook, hec olibanus heet de boom daaraan deze gom groeit. De meester Galenus beschrijft ons en spreekt dat olibanum is heet in de andere graad en droog aan de eerste. Dioscorides spreekt dat olibanum is een gom van een boom in het land Arabië en dat is doorschijnbaar en wit en heeft een goede zoete reuk. Ettelijke meesters die spreken dat deze gom komt uit Alexandrië van een boom die daar groeit. En deze dat is de beste die er rein is en niet vermengt met de aarde en wie een donker witte verf heeft dat is niet goed. Deze gom die mag men behouden twintig jaar onveranderd aan zijn natuur. Zijn deugd die is versterken vanwege de goede reuk die het in zich heeft, ook zo is zijn deugd consumeren en samenbinden. Serapio en Dioscorides die spreken dat olibanum goed is genuttigd de wonden want het trekt die tezamen alzo dat men die niet heffen hoeft. En laat ook geen vuil vlees groeien in de wonden. Olibanum gedronken met wijn is goed die er bloedspuwen. En is ook goed tot alle vloeden van bloed van de mannen en ook van de vrouwen. Olibanum gemengd met melk en dit gelegd op de zweren in het achterste helpt erg goed en heelt gauw. Olibanum gemengd met azijn en met olie en de kwade schurftige huid gewassen daarvan dan ontstaat de huiduitslag, die huid die wordt rein en glad daarvan. Olibanum dan gemengd met zoete wijn en dat in de oren gelaten beneemt dat suizen daarin. De rook van olibanum is goed de (2) ogen die er vol zweren zijn, daarin gelaten. Olibanum maakt dat vlees groeien in de wonden en neemt ook dat vuile vlees daaruit. Olibanum beneemt treurigheid en vermeerderd dat verstand. Avicenna de viribus cordis spreekt dat olibanum versterkt dat hart en maakt goed vrolijk bloed. [323]

Vorm.

Het zijn kleine bomen of struiken met een schors die in dunne lagen als papier loslaat. Aan het eind van de takken zitten de leerachtige geveerde, 7-9delige bladeren in groepen bijeen. Die zijn lang behaard en gezaagd en soms met viltige twijgen. Roze stervormige en rood gestipte bloemen verspreiden een geur als van citroenen. De gom vloeit er uit in de vorm van een brosse, glinsterende, ronde of ovale druppel en is wit, geel of licht rood van kleur. De gom wordt verkregen door insnijdingen in de bast te maken. De eerste van die insnijdingen geeft de zuiverste en witste gom, die later wordt verkregen is gevlekt met geel of rood en bij ouderdom verliest het geheel zijn witheid. Het smaakt bitter en geeft een sterke balsemachtige geur in de vorm van een vluchtige olie als het verwarmd wordt of verbrand.

Dodonaeus: ‘De wierookboom groeit alleen in Arabië en nergens in Indien (al is het dat sommige zeggen dat het in West-Indië ook te vinden is) maar die is niet volledig bekend. Sommige nochtans, als Garcias schrijft, zeggen dat het een klein boompje is met bladeren die van de mastiekboom gelijk zijn. Die maken er twee geslachten van. Het eerste is Tus montanum, dat is berg wierookboom die de beste wierook draagt. Het andere geslacht groeit in de lage of vlakke velden en geeft heel slechte wierook die met andere harsen vermengd wordt om de schepen mee te besmeren en te dichten net zoals men hier met pek doet’

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Dan al is deze boom zo onbekend, de hars die daarvan komt is zoveel bekender die in onze taal wieroock genoemd wordt, in het Hoogduits Weyhrauch, in het Latijn Tus, á tundendo of ook Thus naar het Griekse woord omdat de heidenen dat gebruikten in de berokingen die ze ter ere van hun Goden deden net zoals dat tegenwoordig in de Christen kerken gebrand wordt, in het Frans encens, in het Italiaans incenso, in het Spaans encienso, in het Grieks Libanos en daarnaar in de apotheken Olibanum, in het Arabisch lovan en conder. De boom zelf heet ook lovan.

Wierook, wijrook: gewijde rook, Duits Weihrauch.

Ze zijn bekend als stamplanten van olibanum of wierook, de Engelse olibanum tree, Duits Olibanum, Frans oliban, mogelijk van Arabisch al-lubān; ruig vertaald, dat wat komt van melken.,naar het melkachtige sap. Een gomhars dat gemengd wordt met andere stoffen en zowel in Europa als in andere landen voor religieuze doeleinden gebruikt wordt.

Het melkachtige sap wordt olibanum genoemd, vergelijk het Hebreeuws levonah of lebonah: melk, luban betekent melk van Arabieren en zo ook libanotis en labanum, de Libanon, oli of Lebanon omdat de Libanon de plaats was waar het verkocht werd een aan de Europeanen. Arabisch lubban. Vergelijk Exodus 30:34, waar het duidelijk levonah genoemd wordt; wit of Libanees in Hebreeuws. De witte melk was mogelijk een mix van gom Pinus halepensis, Sabina phoenicia, Juniperus oxcycedrus en andere bomen die inlands zijn in de Libanon en vandaar stamt mogelijk de oorsprong van de naam en handelsplaats.

Gebruik.

Maerlant; ‘Thus, als Platearius zegt en Plinius, is een boom die pleegt te groeien in het land van Arabië. Edel en wel ruikende zo is hij. Lang en met twijgen veel bebladerd wel min of meer dan alsof het een perenboom ware. Voor de oogsttijd alle jaar snijdt men door zijn huid dan loopt er een soort gom uit en die verhard dan aan het hout. Echt van winters geweld valt het dat ze het zelf doet en dat is niet zo goed want het is rood en de ander is wit. Wit en rood is beste van dit en dat samen ontstoken van vuur hoort van wierook op goede manier. Neem de witste wierook dat men vindt en uit goed gepoederd ginds en neem nieuwe was bovendien gelijk genomen van de bijen en boter daar mede waar men nooit zout in deed, van deze drie waar men van zegt zie dat elke hoop evenveel weegt, doe deze drie dan in een vat en op het vuur zo zet dat en meng het tezamen zo best je kan en laat het koelen van het vuur dan. En als je dit dan wil gebruiken zet je het op het vuur te wellen en laat wat gaan een beetje en neem dan een vel van een schaap en smeer het op de vleeszijde. Het is het beste in alle tijden voor de borst dit ding wezen mocht want niets maakt het zo zacht. Tegen tandpijn en (2) tranende ogen kan het zijn macht wel getuigen. Een pleister daar op gemaakt met wijn en die van het reuma heeft pijn houdt het een stuk lang in zijn mond en het heet daarna, hij wordt gezond’.


ein beyn daz man findet in dem hecczen des hyrsczen

Das ccxcii Capit

Os de coτde cervi latine·

(Die meyster spτechendt gemeÿnigklich das dise beÿn funden werden an dem herczen des hÿrþen gegen der lincken seytten des herczen·und von der wÿrme des herczen wirt dises hert unnd verwandelt sich in beÿn und haben ein rôtlat farbe·Dise beÿn habend grosse kraffte und tugent an jn·und sunderlichen den leib damit zů stercken und krefftigen·Dise beÿn mag man behalten·xx·jar an jrer kraft·diþ beÿn sind kalt und trucken an jrer complexion·und haben tugent zů reÿnigen das bôþ geblŭtte·und sunderlich die melancoleÿ und dienet auch sunderlich wol zů einem gebτesten genant amoτ hereos·dz ist ein soτgfålligkeit zů dem frawen. (Platearius wer dz zÿttern håtte an dem heτczen und geneÿgt wår zů grossen onmacht also dz jm allzeit geschwinden wolte·der neme ossa de coτde cervi mit dem safft boτaginis und siede die in wein und mische darunder dyamargariton·dz ist ein confect gemacht von perlÿn·und mache dz gewicht nach deinem willen und trinck den wein·er machet krefftig dz geblŭte und bτinget dem leÿbe grosse gesuntheit·(Item wôlcher groþ fantaseÿ in jm håtte und wenig růwen môchte uud bôþ treüme håtte·d nücze specereÿen darein gemischet seÿen ossa de coτde cervi·er gewinnet gůt gedåncken·und benÿmmt die fantaseÿ und stercket die memorien·(Plinius·Wôllicher vil blůtet durch die nasen d nücze diþ beÿn er genÿset·(Item dem menschen die in onmåcht fallen den ist nichcz besser dann ossa de coτde cervi·(Der meister ysaac spτicht·daz dises bulfer von disen beÿnen heÿlet acrocoτdines dz sind auffgewoτffen weiche apostemen von einer feüchtung genant flegma·diþs oben abgeschnitten und dises bulfers darein gestreüwet hilffet wol·[324]

Een been dat men vindt in het hart van een hert.

Dat 292ste kapittel.

(1) Os de corde cervi Latijn. (Cervus elaphus)

De meester spreken gewoonlijk dat dit been gevonden wordt aan het hart van een hert tegen de linkerzijde van het hart en van de warmte van het hart wordt dit hard en verandert zich in been en heeft een roodachtige kleur. Dit been heeft grote kracht en deugd aan hem en vooral het lijf daarmee te versterken en krachtig te maken. Dit been mag men behouden 20 jaar aan zijn kracht, dit been is koud en droog aan zijn samengesteldheid en heeft deugd te reinigen dat kwade bloed en vooral de melancholie en dient ook vooral goed tot een gebrek genaamd (2) amor hereos, dat is een zorgvuldigheid tot de vrouwen. (3) Platearius, wie het sidderen heeft aan het hart en geneigd is tot grote onmacht alzo dat hem altijd duizelen wil, die neemt ossa de corde cervi met het sap Borago en kook die in wijn en meng daaronder dyamargariton, dat is een confectie gemaakt van parels, en maak dat gewicht naar je wil en drink de wijn, het maakt krachtig dat bloed en brengt het lijf grote gezondheid. Item, wie grote fantasie in hem heeft en weinig rusten mag en kwade dromen heeft die nuttigt specerijen daarin gemengd is ossa de corde cervi, hij wint goede gedachtes en beneemt de fantasie en versterkt de memorie. Plinius. Wie veel bloedt door de neus die nuttigt dit been, hij geneest. Item, de mens die in onmacht valt die is niets beter dan ossa de corde cervi. De meester Isaac spreekt dat dit poeder van dit been heelt acrocordines, dat zijn opgeworpen weke gezwellen van een vochtigheid genaamd flegma, dit boven afgesneden en dit poeder daarin gestrooid helpt goed. [324]

Vorm.

Het hert is geschapen om de wouden te sieren, om Helden op de jacht bezig te houden en te oefenen, om ons een aangenaam wildbraad te bezorgen. Ze zijn schadeloos en goedaardig, van een fraaie vlugge gedaante, rosachtig bruin, een edele gestalte, groots en schrander voorkomend. Met buigzame, gespierde poten, hoog van kop en borst en met horens gewapend, snel van gehoor, scherp van gezicht en reuk. Groot van ogen, vlezig van smoel en viervoetig. We moeten vooral letten op hun geluid en gegil dat aan de herten wordt toegeschreven. Dus leest men in Psalm 42: 2: ‘Gelijk een hert schreeuwt naar de waterstromen, alzo schreeuwt mijn ziel tot God’. Als ze sterk vervolgd worden lopen ze zo geweldig snel, een hoedanigheid zo bijzonder dat de heiligen naar zo’n vermogen van ontkomen verlangden en het zich beloven. ‘De Heere is mijn sterkte, en hij zal mijne voeten maken als de hinden, en hij zal mij doen treden op mijne hoogten’, Habakuk 3:19

Naam.

(1) Cervus elaphus. Hert, midden-Nederlands hert of hart, oud-Frans hirot, oud-Hoogduits Hiruz, Duits Hirsch, oud-Engels heorot of heort en nu hart, stamt uit Germaans heruta, ‘gehoornd dier’, zo ook Latijn Cervus, vergelijk Grieks ceras, ‘gehoornd’. Zo de olifant zijn naam elphas heeft in Grieks heet het hert elaphos.

(2) Zie kapittel 193.

(3) Os de corde; been van het hart.

Werking.

Platearius zegt dat in het hart van het hert een knekel zit, os de corde cervi, die zoveel als de grondstof van het hart is. Het heeft de lengte van een halve vinger, de breedte van een nagel, plat en dun, blank en soms driehoekig. Als je dit eruit haalt en hard laat worden en er een poeder van maakt en dat een zieke geeft is dat goed tegen hartenpijnen en duizelingen. Weerstaat alle venijn en kwaadaardigheid waarom het ook gedaan wordt in mengmiddelen voor de pest. Het belet het bloed spuwen.

Maerlant; ‘En als zijn horens nieuw zijn zoekt ze de zonneschijn zodat ze drogen zullen en verstijven en dat ze daarop mogen ten tijden dan gaan ze tegen bomen slaan en proberen of ze vaststaan. Hun rechterhoren bedekken ze waardig, hetzij op het water, hetzij op de aarde, en dat schijnt van nijd te wezen. Die is zeer goed, zoals wij lezen, want zijn rook die verdrijft de serpenten zoals men ons schrijft als het in het vuur is gelegd. Platearius die zegt het dat uit zijn hart een been mag men halen dat men stuk mag malen en dat tot poeder laat vergaan tegen de sterke (3) hartaanval’.

Herbarius in Dyetsche; ‘Cervus is een hert en is een dier is dat zeer lang leeft, ja, meer dan honderd jaar. Het is een dier dat geen gal heeft, alleen in de darmen, daarom heeft het bittere, stinkende darmen zoals Aristoteles en Avicenna zeggen. Het bloed van het hert stolt nooit. In haar hart vind je benen die tot veel ziekten en vooral die van het (3) hart goed zijn en men doet ze in zeer bijzondere gekonfijte dingen. Men zegt dat een gelijke steen in het hert gevonden wordt waarvan verteld wordt dat die de vrouwen bijzonder goed helpt bij het baren volgens Bartholomeus Anglicus’.

opopanacum ein saft

Das ccxciii Capt

Opopanacum latine·grece panax eracklia·arabice gensis vel hensir·

(Die meister spτechen dz dises seÿ ein saft eines krauts panacum genant·do her kommt opopanacum ab opos qd ed succus·Dises wirt gesamelet in dem summer so raumet man die erden von der wurczel und sticht darein so fleüþset saft darauþ d wirt hert von d sunnen darnach so schabet man den safft von der wurczeln mitt messern mit den rÿnden wann man findet allzeit opopanacum vermischet mit den rinden und erden. Und dises ist d beste der do hat ein klare gestalt und klare tropffen·und ist von farben rôtlat·Unnd wenn man den τauchen wil in der erczneÿ so sol man dem thůn in ein tŭchlein und dz hencken in ein heiþ wasser·so beleibet die unreÿnigkeit in dem tůch unnd das beste geet herauþs·Disen fafft mag man behalten lange zeÿt unverseret an seiner krafft·(Und etlich meister sprechen das der nymmer verliere zů ewigen tagen sein krafft·

Opopanacum ist heyþe an dem dτitten grad·Und sein tugent ist zů jm ziehen materien und verzeren·(Diascoτides. Opopanacum genüczet mit einen weÿchen eÿe benÿmmet dz keichen·und raumet die bτust·(Pillilen gemachet von disem safft sind gůt für die bôsen lungen und für den alten hůsten·(Den rauch von disem saffte in den halþ gelassen benÿmmet uvulam daz ist das blat dz für die kelen scheüþset·und benymmet auch dz geschwere in dem hals squinantia genant·des rauchs gelassen in den halþ und aussen daran geschmieret ein salbe genant dialtea. (Weτ wassersüchtig wår der lasse disen saft über nacht lÿgen in holler saft und trinck das des moτgens nüchtern·er genyset.

(Für daz darm gesüchte·nÿmm disen saft und lasse den über nacht ligen in fenchelsafft und nücze den des andern tags mit zucker·er genÿset·[325]

(1) Opopanacum, een sap.

Dat 293ste kapittel.

Opopanacum Latijn. Grieks panax eracklia. Arabisch gensis vel hensir. (Opopanax chironium)

De meesters spreken dat dit is een sap van een kruid panacum genaamd die hier komt opopanacum ab opos qd ed succus. Dit wordt verzameld in de zomer dan ruimt men de aarde van de wortel en steekt daarin dan vloeit het sap daaruit en dat wordt hard van de zon, daarna zo schaaft men het sap van der wortels met messen met de bast want men vindt altijd opopanacum vermengt met de bast en aarde. En dit is de beste die er heeft een heldere gestalte en heldere druppels en is van verf roodachtig. En als men dat gebruiken wil in de artsenij zo zal men het doen in een doekje en dat hangen in een heet water en zo blijft de onreinheid in de doek en dat beste gaat eruit. Dit sap mag men behouden lange tijd onveranderd aan zijn kracht. En ettelijke meesters spreken dat het nimmer verliest in eeuwige dagen zijn kracht.

Opopanacum is heet aan de derde graad. En zijn deugd is tot hem trekken materiën en verteren. Dioscorides. Opopanacum genuttigd met een week ei beneemt dat kuchen en ruimt de borst. Pillen gemaakt van dit sap zijn goed voor de kwade longen en voor de oude hoest. De rook van dit sap in de hals gelaten beneemt uvulam, dat is dat blad dat voor de keel schuift, en beneemt ook de zweren in de hals, squinantia genaamd, de rook gelaten in de hals en buiten daaraan gesmeerd een zalf genaamd dialtea. Wie waterzuchtig is die laat dit sap over nacht liggen in vliersap en drink dat ‘s morgens nuchter, hij geneest.

Voor de darmziekte, neem dit sap en laat het over nacht liggen in venkelsap en nuttig het de volgende dag met suiker, hij geneest. [325]

Vorm.

Dit is een meerjarige met een dikke geelwitte vlezige wortel. De vertakte stengel wordt 30-90cm hoog, dik en ruig bij de basis. Geveerde bladeren met lange stelen en gezaagde deelblaadjes, de eindstandige is hartvormig, harig aan de onderkant. Geelachtige bloemen in grote platte schermen aan de top van de stengels. De oleo gom wordt verkregen door in de stengel aan de basis te snijden, het sap dat eruit komt en in de zon gedroogd wordt is Opoponax van de handel. Een warm klimaat is nodig om de oleo gom van 1ste kwaliteit te leveren, die van Frankrijk is om die reden inferieur. Het wordt soms in tranen gevonden in de handel, meest als onregelmatige stukken. De kleur is roodgeel met witte plekken aan de buitenkant, lichter vanbinnen. De geur is bijzonder, sterk onplezierig, smaakt scherp en bitter. Medisch tegen astma en andere ziektes, ook als een wierook, voor sommige parfums en is de geur van Diptyque kaarsen.

Is inlands in Z. Europa, Iran.

Naam.

Dodonaeus; ‘Voorts zo wordt het sap dat uit dit kruid vloeit in het Grieks Opopanax genoemd en in het Latijn ook Opopanax, in de apotheken Oppopanacum. Want het Chironium Panaces wat Dioscorides voor de derde en laatste soort van Panaces houdt is van bladeren Amaracus gelijk en heeft een goudkleurige bloem en een dunne wortel die niet diep in de aarde zinkt en scherp van smaak, immers zo Dioscorides dat beschrijft, waarmee Apuleius ook zeer goed overeen komt en zegt, ‘Panaces Chironium is van bladeren de Amaracus gelijk en heeft goudkleurige of gulden bloemen en een dunne wortel die niet diep of lang is en bijster scherp of sterk bijt op de tong’. Maar de beschrijving die Theophrastus daarvan geeft verschilt zeer veel van de voor vermelde beschrijving die van Dioscorides en Apuleius gegeven is want hij schrijft daar aldus van: ‘Panaces Chironium heeft bladeren als die van Lapathum of zuring, groter en ruiger en de bloemen zijn goudkleurig, de wortel is lang. Groeit graag in vette grond’. Al dezelfde woorden staan in Plinius ook in het 4de kapittel van het 25ste boek uitgezonderd alleen dat hij schrijft dat de wortel klein is en niet lang zoals Theophrastus schrijft’.

Opopanax via Latijn. De onmiddellijke bron van dit vreemd lijkende woord is van Grieks opoponax, opos: als plantensap en panax: de genezer, een panacee. De krachten van dit kruid zouden aan Hercules geopenbaard zijn door de centaur Chiron en zo werd het ook Hercules all heal bij Gerard in 1597. De 16deeeuwse herbalisten volgden Dioscorides zodat ze het kruid aanbevolen voor vele ziektes.

Engelse opopanax plant, sweet myrrh, bisabol myrrh. Het is een panacee.

Dodonaeus kende de echte niet; ‘Al deze kruiden worden met een algemene naam in het Grieks Panaces genoemd en in het Latijn insgelijks ook Panaces. Dan hetgeen dat we nu voor het eerste geslacht houden is bij Dioscorides met de naam Panaces Heraclium bekend, in het Latijn Panaces Herculanum of Herculeum. Maar wij lieden hebben gemerkt dat het voor ons noch onbekend is of hetgeen dat we hier beschreven hebben en laten schilderen het echt Panaces Heraclium van de ouders is of niet dat hebben we liever gehad tweede berenklauw of Spondylium alterum aut malus, dat is tweede Spondylium of groot Spondylium te noemen dan het al te lichtvaardig Panaces Heraclium te noemen’.

Gebruik.

Dodonaeus; ‘Dioscorides schrijft dat het sap van Panaces, dat is Opopanax, zeer goed is in de koortsen om het aankomen, de omgang en het weerkeren ervan te beletten en vooral de huivering en de schudding te benemen.

Hij prijst het ook in alle breuken, scheuringen, inwendige kwetsingen en allerhande smarten van de zijde, tegen de hoest, rommelingen of weedom van de buik en ook tegen de druppelplas met honingwater ingenomen.

Men geeft het ook met Melicratum, mede of honingwijn of ook met anderen wijn te drinken om de blaas die van binnen schurftig en gekwetst is te genezen.

Het laat de maandstonden voortkomen en drijft de levende en dode vrucht uit met honing vermengt en verdrijft de winderigheden van de baarmoeder en vermurwt of verteert de hardheid ervan, te weten van onder als een pessarium ingezet.

Tegen de heupjicht, Sciatica of jicht is het ook zeer nuttig als men de heup ermee bestrijkt.

Men mengt dat veel bij de Acopa of dingen die men bereidt om de pijn te verzoeten en bij de dingen die men in de gebreken van het hoofd plag te gebruiken.

Hetzelfde op gezwellen, bloedzweren, klaporen, pestachtige klieren en allerhande kleine en grote zweren gelegd laat ze rijp worden en uitbreken.

Deze gom verzoet jicht in de voeten en dat alleen of met het binnenste of vlees van rozijnen erop gelegd.

Andere stellen hetzelfde sap in de holle tanden om de smart daarvan te laten vergaan en hetzelfde, als Mesue schrijft, doet het in azijn gekookt en in de mond gehouden en daarmee spoelen.

sant cristofels kraut

Das ccxciiii Ca

Os mundi latine·grece pirgitis pepium vel Epio·

(Die meister spτechent dz dises kraut geleiche den farn und ist auch auff einer seÿtten schoticht·(Diascoτides capitulo pirgitis spτicht·dz dises seÿ ein kraut und hab bleter geleich den kledten allein das dise spicziger und kleiner sind·und sind jnwendig geleich dem můþ usnea genant·Dises wechþt in dem gårtten und hat einen scharpffen gerauch·Dises kraut hat keinen stengel noch keinen samen·Diþ kraut bemÿmmt alle vergiftig bÿþ dz mit wein genüczt·und benÿmmet also genüczet dem blůtgang.

Sint Christoffelskruid.

Dat 294ste kapittel.

Os mundi Latijn. Grieks pirgitis pepium vel Epio. (Osmunda regalis)

De meesters spreken dat dit kruid lijkt op de varen en heeft ook aan een zijde scheuten. Dioscorides capitulo pirgitis spreekt dat dit is een kruid en heeft bladeren gelijk de klis, alleen dat deze spitser en kleiner zijn en zijn inwendig gelijk het mos Usnea genaamd. Dit groeit in de tuin en heeft een scherpe reuk. Dit kruid heeft geen stengel noch geen zaden. Dit kruid beneemt alle vergiftige beten, dat met wijn genuttigd en beneemt alzo genuttigd de bloedgang.

De afbeelding is als die van een distel of klis. Ook een varen wordt zo genoemd, Osmunda. Hoewel, van os mundi kan je Osmunda maken. De Gart zegt toch dat het op een varen lijkt. Dat kruid heeft geen stengel nog zaden. Dan moet het wel Osmunda zijn en is de tekening gemaakt naar de tekst van Dioscorides. Dus Osmunda. Van oudsher was het toch Actaea spicata.

Vorm van Osmunda regalis.

Dodonaeus; ‘De watersoort van varen die hier te lande grote varen of wilde varen heet geeft uit haar wortel vele stelen die omtrent negentig cm hoog en met vele bladeren vleugelvormig begroeid zijn als die van varenkruid wijfje wiens bladeren met die ook enigszins overeen komen van gedaante, dan elk apart blad van deze soort is zachter en breder dan aan het varen wijfje en rondom de kanten geenszins geschaard of gekarteld, omtrent de top van de takjes hangt een scheiding of langwerpig druifvormig trosje of een dichte beworp en verzameling als van toekomend zaad, dat nochtans eigenlijk geen zaad is want dit geslacht is ook onvruchtbaar alzo wel als de andere soorten van varenkruid zijn. De wortel is dik en groter dan die van enig ander varenkruid en met vele dikke zwarte vezels begroeid waar in het midden er van wat witachtigs gevonden wordt dat men voor het beste van deze wortel houdt’.

Naam.

Dodonaeus; ‘Hier te lande heet dit gewas groot varen of wild varen, in Hoogduitsland Grosz Farn, in het Latijn heet het hier bij de gewone man Osmunda, maar beter Filix palustris of Filix aquatilis alsof men watervaren zei, andere noemen het Filicastrum. Vele alchimisten noemen het Lunaria major. Het is ook koninklijk varen genoemd, zegt Lobel, of Osmunda regalis’.

In de harde wortels zie je in het midden een groot en hard houten deel met wat klein en witachtigs, dat is het hart van Osmund the waterman. De Engelsman Gerard, (1597) die de stengel van de plant beschrijft die doorgesneden een wit centrum laat zien, noemt dat gedeelte het ‘heart of Osmund the Waterman’. Een waterman van deze naam heeft, volgens de traditie, geleefd bij Loch Tyne. Toen deze brave man eens zijn familie verdedigde tegen de brute Denen schuilde hij onder de grote takken van deze geweldige plant die meer een struik is dan een varen

Osmunda zou zo genoemd zijn naar een Keltische/Saksische god, Osmunder, de bijnaam van Thor. Osmunda is bekend uit de middeleeuwse Engelse bronnen, het woord kan verbonden worden met de naam Osmund. Sommige geloven dat het woord een vredelievende betekenis heeft, van os: huis, en mund: vrede, hoewel het woord mund evenwel ook gebruikt werd aan een naam om iets toe te voegen en dan betekende het kracht en sterkte, vergelijk Sigismund en Edmund. De naam Osemende komt voor in Gotisch Arzneibuch. Osmunda komt voor in een 13deeeuwse Engelse woordenlijst en wordt weergegeven met bonwurt: een beenkruid. Het Latijnse os: betekent dan been of mond, het zou dan of been- of mondzuiverend zijn.

Naar alle waarschijnlijkheid werd het origine van het woord gebruikt door de oude botanisten die verscheidene planten verwijzen die ‘mundyfye’ werken, wat betekent dat ze kracht geven. In 1485 schreef men os‑mundi. Duits Osemende.

St. Christopher heeft zijn naam aan deze varen gegeven, het is de Engelse herb Christopher. Ook het Duits heeft St. Christoffelskraut, mogelijk heeft het die naam gekregen omdat het kruid langs rivierstromen groeit zoals Christopher gewoon was om mensen over de stroom te dragen. Een vervanger van Thor?

Gebruik.

Dodonaeus; ‘Men houdt deze wortel van groot varen voor zeer nuttig (en vooral het middelste er van wat voor het beste en allerkrachtigste van die gehouden wordt) en niet alleen om alle wonden, kwade zeren en kwetsingen te genezen, maar ook om al diegene te helpen die gescheurd zijn, enig lid geslagen, geblutst, gekrakt, verstuikt of door een hoge val ontsteld hebben, te weten als men die gekookt of ook gestoten met enig nat ingeeft en daarom wordt ze van de gewone meesters en veldscheerders bij de wonddranken gedaan en veel gebruikt.

Zelfs er zijn sommige die verzekeren willen dat deze wortel zo krachtig is dat ze het bloed dat ergens in het lichaam geklonterd en gestold is en vast blijft steken oplossen kan en van buiten door de wond drijven en voort laat komen.

Osmunda of watervaren is goed en geschikt om te gebruiken want het is niet onlieflijk van reuk en wat warm van aard en heet van smaak. Het binnenste van de wortel (kern genoemd) geneest de miltzuchtige en diegene die met koliek of pijn van de buik of darmen gekweld zijn, gedronken en gestoofd.

Sommige zeggen dat dit watervaren machtig is om al hetgeen te doen dat men boomvaren toeschrijft, maar voor alles dat de bladeren er van met varkensvet gestoten en op een doek gestreken en op de breuken gelegd die in vijf dagen genezen.

Andere geloven dat groot varen alle krachten heeft die van Dioscorides zijn tweede Sideritis toegeschreven zijn, te weten zeer nuttig is tot alle kwetsingen en zeer heilzaam van krachten. Ze zeggen ook dat een kwelend kind daarmee berookt genezen zal’.

orant also genant

Das ccxcv C

Oτant latine et grece·

(Die meister spτechen das dises sey ein kraut unnd hat vil tugent·(Die ammen haben dises kraut beÿ jn so die frawen in kindes nôten lÿgend die geburd ist jnen dester leichtter·

(Wer dises kraut beÿ jm hatt unnd geweÿhet wirt zů unser lieben frauwen tag assumpcionis·dem mag kein zaubereÿ geschaden·(Ander vil tugent laþse ich underwegen·

(1) Orant alzo genaamd. Leeuwenbek.

Dat 295ste kapittel. (Antirrhinum majus)

Orant Latijn en Grieks.

De meesters spreken dat dit is een kruid en heeft veel deugd. De voedsters hebben dit kruid bij zich zo de vrouwen in kindernood liggen, de geboorte is hen des te lichter.

(2) Wie dit kruid bij hem heeft en gewijd wordt op Onze Lieve Vrouwe dag ten hemel opstijging die mag geen toverij beschadigen. Andere veel deugd laat ik onderweg.

Vorm.

Bladen zijn lancetvormig en staan afwisselend, die van de twijgen tegenoverstaand. Onderaan is het een sterk vertakte plant. Opstaande, gladde en bovenaan soms wat behaarde stengels. Grote rode tot purper/rode bloemen met geel gehemelte staan in trossen, juni tot oktober.

Naam.

Dodonaeus; ‘Men plag dit kruid in het Grieks Antirrhinon te noemen en Antirrhizon (tenzij dat de boeken van Theophrastus bedorven zijn) en ook Anarrhinon, de Latijnen behouden ook dezelfde naam Antirrhinum. Hier te lande is dit kruid daar we nu van handelen Orant genoemd.

De naam Dorant komt uit Orontium die bij Galenus voorkomt en later voor Origanum werd gebruikt. Het is de grosser Dorant of Orant, de kleine is Misopates orontium.

Leeuwenbek wordt het genoemd omdat de bloemkroon door een zijdelingse druk van duim en wijsvinger op een leeuwenbek lijkt, vandaar Duitse Große Löwenmaul, ook Lowenrachen en Lowengoscherl, Engelse lion’s snap, Franse gueule de lion: leeuwenbek.

Gebruik.

(2) Dodonaeus; ‘Galenus zegt dat het zaad van groot Orant in de medicijn nergens toe nuttig is gevonden en dan dat het kruid zelf of de bladeren ervan bijna zulke kracht hebben als het sterrenkruid of Bubonium, maar nochtans veel zwakker in het werken zijn dan het sterrenkruid.

(2) Van dit groot Orant wordt verteld, zegt Dioscorides, dat diegene die het bij zich draagt van geen vergif of van geen kwade dranken en toverij beschadigd of verhinderd kan worden en ze zeggen er noch meer van dat zo wanneer iemand zijn lichaam bestrijkt en vet maakt met het sap van dit kruid en met olie van lelie of Cyprinum vermengt dat hij alleszins en in alle gezelschap welkom en aangenaam en zeer lieftallig zal wezen en bevallig in al hetgeen hij doen of beginnen zal.

Apuleius schrijft dat het water daar de wortel van groot Orant in gekookt is en op de ogen gestreken alle puisten en smartelijke zeren en tranen daarvan genezen en verzoeten kan en dat op zeer korte tijd.

fischbeyn die die goltschmid brauchen

Das ccxcvi cap [326]

Os sepie latine·

(In dem bůch genant circa instans in dem capitel Os sepie·beschτeiben uns die meister und spτechen dz dises beÿn komm von einem fische sepie genant d hat solche beÿn in dem bauch·(Wôlcher gern weÿþ zeen håtte d neme dz bulfer von disem fische in ein tŭchlein und reÿbe do die zeen damit·(Wilt du ein hübsches antlicz haben so nymm dises bulfer und mische das mit der salben genant ungentum citrinum·und bestreiche dz antlicz damit es wirt schôn unnd klare·Für die bôsen flecken an dem leib so nücze dises ÿeczgenant ungent neün tage nach einander sÿ vergeend und die haut wirt schôn·

(1) Visbeen die de goudsmeden gebruiken.

Dat 296ste kapittel. [326]

Os sepie Latijn. (Sepia officinalis)

In het boek genaamd Circa instans in het kapittel Os sepia beschrijven ons de meesters en spreken dat deze been komt van een vis sepia genaamd en dat heeft zulke been in de buik. Wie graag witte tanden heeft die neemt dat poeder van deze vis in een doekje en wrijf de tanden daarmee. Wil u een mooi aangezicht hebben zo neem dit poeder en meng dat met de zalf genaamd ungentum citrinum en bestrijk uw aangezicht daarmee, het wordt schoon en klaar. Voor de kwade vlekken aan het lijf zo nuttig deze net genoemde zalf negen dagen na elkaar, ze vergaan en de huid wordt schoon.

Vorm.

Het is de gewone inktvis die aan onze kust bekend is onder de naam zeekat. Die is een meter lang en het lichaam een veertig cm. Een sepia kan verschillende kleuren aannemen als het boven een wier zwemt is het dier groen wat naar bruin kan gaan als de ondergrond die kleur heeft. De kleurveranderingen kunnen zeer snel gaan en van het ene moment van wit tot zwart overgaan. Ze zwemmen in scholen die allen tegelijk dezelfde kleurverandering ondergaan. Verborgen in rotskloven of tussen het zeegras loert hij op naderende zeedieren. De mond is omgeven door acht kortere en twee langere vangarmen. Die armen zijn van talrijke zuignappen voorzien die zich vasthechten aan de omstrengelde prooi.

Inwendig in de mantel aan de rugzijde bevindt zich een langwerpig ronde en platte kalkschaal, het is de rugplaat die ook sepiabeen heet. Het dier bezit verder een sepia-zak die met een donkerbruine vloeistof gevuld is, de inkt, die het naar willekeur kan uitspuiten om het water ondoorzichtig te maken en zo aan zijn vervolgers kan ontkomen.

Naam.

(1) Os; been, sepia; beenderen. In het Nederlands heet het zeeschuim of sepiabeen, in het Frans os de seiche, en in het Engels cuttlebone. In het Duits heet het der Schulp, ongetwijfeld verwant met het Fries skulp voor schelp en met de uitdrukking ‘in je schulp kruipen’.

Gebruik.

Velen inktvissen zijn volkomen naakt, anderen hebben in een huidzakje een vlak, veer- of lancetvormige plaatje dat uit chitin bestaat dat door kalkafzettingen hard wordt en vandaar dat het in gewone taal sepienknoken genoemd wordt en schelp, Os sepiae. Dit was vroeger een medicijn voor de mensen. Het zeeschuim, de inktvisschelp, werd voor allerhande doeleinde gebruikt. De dames uit het oude Rome lieten het fijnstampen en bepoederden er hun gezicht mee. Het wordt nu gebruikt in vogelkooien om de zangers in goede vorm te houden. Het is het zeeschuim dat ook als polijstmiddel gebruikt wordt. Door de zilversmeden wordt het gebruikt tot het maken van vormen en waarvan men ook een nuttig artikel bij het schrijven maakt.

Mynwen wurczen

Das ccxcvii Ca

(P)Eonia latine grece penterebon vel pentaboτam·vel peτinia vel glÿkiside·arabice pÿnaser·

(In dem bůch genant circa instans beschτeiben uns die meister und spτechen·dz dise wurczel seÿ heÿþ unnd trucken an dem andern grad·(Dise wurczeln bτaucht man in der erczney und sÿ sol sein schwarczfarb und nit leicht oder lôcherig·die schwår ist die selb ist die beste·und die mag man behalten zehen jar unverseret·aber die peonia die sich bulferet wenn man die bτichet und die do leicht und lôcherigt ist die ist nit gůt in der erczneÿ. (Der wirdig meister Avicenna in seinem andern bůch in dem capitel peonia spτicht·dz do seÿ zweier hant peonia·eine freülich·die and månlich·die menlich hat weiþ wurczen als lang als ein finger·die freülich hat wurczel die sind in vil teil geteilt. (diascoτides spτicht dz dise wurczel hab tugent den leibe zů stercken und frischen·(Item peonia genüczet machet hårmen·Peonia reiniget die lebern und die nieren. (Platearius dise wurczel den kinden an dem hals gehengt behŭtet sÿ voτ d kranckheit epilentia genant fallend sucht·(Dise wurczeln gesoten in wein und den getruncken reÿniget das geblŭtte. (Item die frawen die nit wol gereÿniget werden in jrer geburd·[327] dÿe sollen trincken von diser wurczel so gewynnen sÿ jr natürlich kranckheit und werden wol gereÿniget on schaden von d wurczel sol man nemen als vil und groþ als ein mandel·(Von der wurczel getruncken mit wein benÿmmet das bauchwee·und nÿmmet damit die geelsucht und den schmerczen der blasen und d lenden·(Plinius der spτichet das der rauch von dem stam diser wurczeln zů der nasen eingelassen benýmmet epilemsiam genant fallende sucht·(Avicenna peonia benÿmmet die schwarczen flecken am leib·(Dÿse wurczel ann dem hals gehencket benÿmmet die fallende sucht·und es ist geschehen das man einem kinde an hencket der wurczel und das kindt der kranckheit Epilemsia nÿe vernam als es die wurczel hangen hett an dem leibe und als dick man jm die wurczel abe thet gewan es alle zeÿt wider die fallende sucht. (Galienus in dem sechsten bůch genant simplicium farmacoτum in dem capitel peonia beschreybet uns und spτicht das dÿse wurczel reÿniget das geblŭt und ist scharff mit einer kleÿnen bitterkeit·(Es spτichett auch das do seÿ zweyerhande peonia die ein heisst der man die hat ein grosse lange wurczel beÿ nahe zweÿer elen lang·die ander ist früwenlich und ist die kleinest und hatt ein kleinere wurczel·die wurczel sind feþÿcht geleÿch dem zwibeln. Die kleinen in wein gesotten seübert die frauwen wol so sÿe kinde gewinnent·Und an andern dingen haben die zwů wurczeln geleich krafft und ein natur·

Pioen.

Dat 297ste kapittel.

Pioen Latijn. Grieks penterebon vel pentaboram vel perinia vel glÿkiside. Arabisch pÿnaser. (Paeonia officinalis)

In het boek genaamd Circa instans beschrijven ons de meesters en spreken dat deze wortel is heet en droog aan de andere graad. Deze wortels gebruikt men in de artsenij en het zal zijn zwartkleurig en niet licht of met gaten, die zwaar is diezelfde is de beste en die mag men behouden tien jaar onveranderd, maar de pioen die zich poedert als men die breekt en die er licht en met gaten is die is niet goed in de artsenij. De waardige meester Avicenna in zijn andere boek in het kapittel pioen spreekt dat er twee soorten pioen zijn, een (3) vrouwelijke en de ander mannelijk, de manlijke heeft witte wortels zo lang als een vinger, de vrouwelijk heeft wortels die zijn in veel delen gedeeld. Dioscorides spreekt dat deze wortel heeft deugd het lijf te versterken en te verversen. (4) Item, pioen genuttigd maakt plassen. Pioen reinigt die lever en die nieren. (2) Platearius, deze wortel de kinderen aan de hals gehangen behoedt ze voor de ziekte epilentia, genaamd vallende ziekte. Deze wortels gekookt in wijn en dan gedronken reinigt dat bloed. (5) Item, de vrouwen die niet goed gereinigd worden bij de geboorte [327] die zullen drinken van deze wortel en zo winnen ze hun natuurlijke ziekte en worden goed gereinigd zonder schade, van de wortel zal men nemen zo veel en groot als een amandel. Van de wortel gedronken met wijn beneemt de buikpijn en beneemt daarmee de geelziekte en de smarten van de blaas en de lenden. (2) Plinius die spreekt dat de rook van de stam van deze wortels bij de neus ingelaten beneemt epilepsia, genaamd vallende ziekte. (7) Avicenna, pioen beneemt de zwarte vlekken aan het lijf. (2) Deze wortel aan de hals gehangen beneemt de vallende ziekte en het is gebeurd dat men het een kind aanhing de wortel en dat kind de ziekte epilepsie niet vernam toen het die wortel hangen had aan het lijf en zo vaak men hem die wortel af deed won het altijd weer de vallende ziekte. Galenus in het zesde boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel pioen beschrijft ons en spreekt dat deze wortel reinigt dat bloed en is scherp met een kleine bitterheid. Hij spreekt ook dat er zijn twee (3) soorten pioen en de ene noemt men de man en die heeft een grote lange wortel bijna twee ellen (136 cm) lang, de ander is vrouwelijk en is de kleinste en heeft een kleinere wortel, die wortel zijn vochtig gelijk de uien. (5) De kleine in wijn gekookt zuivert de vrouwen goed zo ze een kind winnen. En in andere dingen hebben de twee wortels gelijke kracht en een natuur.

De afbeelding geeft langvormige bladeren weer die uit een knol komen, wel veel bloemen, verschilt duidelijk veel van het volgende kapittel die een echte pioenroos weergeeft. Zie kapittel 298.

Vorm.

De pioen heeft de grootste bloemen van de tuin. De bloem is het sluitstuk van een recht opgaan­de stengel die uit een knollige wortelstok oprijst. Statig en stevig en omgeven door drietallig of dubbel drietallig blad dat vaak rood geaderd of gekleurd is. (3) Dodonaeus noemt het Paeonia femina, Pioen wyfken, Paeonia officinalis, Paeonia mas of het Pioene manneken is Paeonia mascula.

Naam.

(1) De eerste soort van dit gewas wordt gewoonlijk pioen mannetje in het Nederduits genoemd, in het Latijn Paeonia mas of Paeonia mascula.

2. De tweede soort wordt eerste pioen wijfje, in het Latijn Paeonia femina prior genoemd of enkele pioen wijfje en wanneer de bloem volbladig is dan noemt men het dubbele pioen wijfje, in het Latijn Paeonia femina prior multiplici.

Dan de gewone naam van deze soorten van pioenen is bij de Grieken Paeonia en Glykyside en soms ook Pentoboron of Pentorobos, bij de Latijnen Paeonia en Dulcisida, bij de apothekers Pionia, bij de Hoogduitsers Peonienblumen, Peonien rosen, Gichtwurtz, Konigblum, Pfingstrosen, bij de Nederduitsers gewoonlijk pioenen.

Paeonia is zo genoemd naar Paeon, een geneesheer uit de mythologie die het kruid als eerste gebruikte. Paeon, de heelmeester van de hemel en leerling van Aesculapius, stilt de pijn en heelt de wond. Volgens sommige verhalen was de plant een geschenk aan hem. Doordat hij er de goden mee genas wekte dit de afgunst op van zijn leermeester die het plan opvatte om hem te doden. Pluto redde hem op tijd door Paion te veranderen in een pioenroos.

De pioenroos opent zijn knoppen als een roos, pioenroos, Duits Paonienrose. Het is de gewone of boerenpioen, Duitse Bauernrose.Gemeine Pfingstrose, Bauern-Pfingstrose, Garten-Pfingstrose. Kirchenrose, Kirchenblume. Bloeitijd, ze staat met Pinksteren in volle bloei en zou, naar de sage, met Pinksteren in het donker oplichten. Daarom heet deze wonderbare plant bij de ouden Aglaopnotis, dit is de licht blinkende. Omdat de pioen zijn pracht in mei ontvouwt, de maand van Maria, siert het in die tijd ook de kerken onder de naam Mariaroos of altaarbloem en vaak de weg van de processies. De Pinksterroos is een symbool van Maria want de volheid van haar bloemen kan vergeleken worden bij de volheid van de genade van de H. Maagd

Oudhoogduits Manua, Menva, midden Hoogduits Menwenkraut, Minwenkraut. Als geestenwerend middel werd het gewas door Galenus aanbevolen en zo ook bij Albertus Magnus en Hildegard von Bingen.

De Gart vermeldt in het volgende kapittel; ‘ Benonien korner, dat komt van Paeonia of naar Benedictijnenkloosters waar ze in stonden, Benediktinerrose.

Gebruik.

Het verhaal van Galenus over epilepsie kom je in vrijwel elk boek tegen. Hildegard von Bingen gelooft aan die kracht van beonia, die Pfingstrose, tegen epilepsie ‘Wallendsucht’. Herbarius in Dyetsche; ‘Avicenna zegt dat de roomse pioen deze kracht heeft, maar bij ons werkt het niet’. Maerlant; ‘Maar al was het dat hij dit schreef, men vindt nu niet deze macht aan het kruid dat men pioen acht’.

Herbarius in Dyetsche; ‘Pyonie of Pionia is heet en droog in de tweede graad. Je moet de wortel gebruiken voor de medicijnen als je ze in recepten vindt. Die wortel moet je kiezen die zwart is en geen gaatjes heeft. In de winter zal je het vinden en een jaar kan je het goed houden, het heeft een verborgen kracht.

(2) Tegen vallende ziekte wordt het aan de hals gehangen en beschermt het tegen vallende ziekte. Galenus zegt van een kind aan wiens hals deze wortel was gehangen dat het niet in die ziekte viel en terstond als het van de hals genomen was verviel het in de vallende ziekte. Tegen hetzelfde is het ook goed om wijn te drinken waar de wortel in gekookt is dat met poeder van pioen gemengd is.

Tegen jicht neem je wijn waar bevergeil in gekookt is met het poeder van pioen.

Tegen aandrang tot waterlozing en dysurie (dat is alle uren wat plassen): ‘Neem wijn waar poeder van deze wortel in gekookt is’.

(5) Om de baarmoeder te zuiveren ontvang je de rook van het kooksel van pioenwortel met bijvoet. Of neem een spons, steek het daar in en duw het dikwijls omtrent de baarmoeder.

Tegen tenasmonem (dat is lust om naar het toilet te gaan zonder toch te kunnen) zit op het poeder van deze wortel dat met wolkruid gekookt is. (6) Tegen zwarte liktekens in de huid van de mensen was je het likteken met het afkooksel van deze wortel in water dat met bloem van lood gemengd is.

De beroking die van pioenzaad gemaakt is goed tegen de bezetene en de vallende mensen in de vallende ziekte, het geneest die mensen.

Wijn waar de bloemen en de zaden van pioen met honing van rozen in gekookt zijn en gedronken is tegen hetzelfde zeer goed. Avicenna zegt dat de roomse pioen deze kracht heeft maar bij ons werkt het niet.

Vijftien grein of zaden van pioen in wijn of mellicratum (dat is wijnhoning en water tezamen) gedronken zijn zeer goed tegen incubus (dat is een ziekte waarbij iemand denkt dat de nachtmerrie hem berijdt).

Het zaad van pioen versterkt de maag en verzacht haar pijn of bijten. (4) Het water waar het in gekookt is is goed tegen geelzucht en opent verstoppingen van de lever. Ook laat het plassen en de stonden komen, volgens Avicenna in hetzelfde kapittel.

Maerlant; ‘Paonia, zegt Platearius, is heet en droog als het waar is. (2) Galenus zegt voor waar dat wel voor menig jaar dit kruid was gehangen om een kind aan de hals, zoals ik het vindt, en het groot euvel verdreef. Maar al was het dat hij dit schreef, men vindt nu niet deze macht aan het kruid dat men pioen acht. Tegen jicht is het zo goed opdat men er beversgeil bij doet en men dat poeder in wijn koken staat daar te zijn’.

Herbarijs; ‘Pyonia, dat is pyonie. En is heet en droog in de 2de graad en sommige zeggen in de derde. En 10 jaar houdt men het zaad goed. En beide, wortels en zaad, gaan in medicijnen. En heeft kracht op te lossen en te verteren de kwade vochtvermenging.

Neem pioen in de lente als de bloemen uitkomen en kook ze in wijn, dit is een volmaakt goede medicijn tegen (2) vallende ziekte. Of haar poeder gedronken met wijn en met sap van ruit.

(2) Dioscorides zag dat men het een kind aan de hals hing dat een jaar lang de vallende ziekte had en het had het een jaar niet. En op het eind van het jaar deed men het van de hals af en het viel weer in de vallende ziekte. En toen hing men het hem weer aan de hals en toen had het vrede. En toen deed men het hem weer af en het viel echter neer. En een derde keer hing men het hem weer aan de hals en toen had die baat.

(2) Dioscorides zegt dat pioen al diegene helpt die vallende ziekte hebben, hoe ze het nemen. En ze is goed tegen de geelzucht met wijn daar castoreum (bevergeil)e in gekookt is.(4) En tegen verstopping van urine als men het kookt in wijn en dan drinkt’.

Hildegart von Bingen schreef in haar Physica over de pioen; ‚Die Paeonie (beonia, Dactylosa) ist feuerfarben und hat gute Wirkung. Sie hilft sowohl gegen die dreitägigen wie die viertägigen Fieber. Unt wenn ein Mensch den Verstand verliert, so als ob er nichts wüßte und gleichsam in Ekstase läge, tauche Päoniensamen in Honig und lege sie auf seine Zunge, so steigen die Kräfte der Päonie in sein Gehirn empor und erregen ihn, so dass er rasch seinen Verstand wiedererlangt … Aber nimm auch Päoniensamen und tauche sie in das Blut eines Blutegels und hülle dann die übelriechenden Samen in einen Teig aus Weizenmehl, und wenn jemand durch die Fallsucht zu Fall kommt, lege sie in seinen Mund, während er so daliegt, und tue dies, so oft er durch diese Krankheit zu Fall kommt, und endlich er geheilt werden. (citatie van Krausch, S. 323)

benonien korner

Das ccxcviii Ca

Pionia latine·arabice pinuser·

(Die meister spτechen gemeinklich das der stamme darauff diser same wachs habe groþ blůmen die sind rot und sind gemeinklich genant benedicten rosen·

(Diser stam ist uns wol bekannt der wurczeln tugent ist uns beschreiben in dem capitel pionia·

(Platearius spτichet das dÿse kôτner in manichen wege gůtte sind und sunderlich den frauwen (wj·) [328] in jerer kranckheit die treiben sie gengklich·(Auch treÿben dÿse kôτner auþ die todten geburte·

(Wôliche frauwe leit an jerer geburt schmerczen und wol von stat mag der sol man geben binonien kôτner wit wein sÿ treÿben und helffen fast wol der geburt. (Item bynonien kõτner gestossen und darunnder gemüschet zÿtwan und galgan ÿegkliches geleich vil und zucker·diþ dτesseneÿ ist gůt genüczet des abents und moτgens und treibet auþ vergifte und bτinget sanfft stůlgenge·(Wôliches kindt diser kôτner beÿ im treget dem mag der bôse geÿst kein bôse zů fŭgen·(Itez dise kôτer sind in einem hause dez hause mag der bôþ geÿst nit schden noch kein ungewitter zů fŭgen·Item der kôτner zechne od zwôlffe in roten wein gethan und die frauwen den getruncken benÿmmet jn den überflŭssigen fluþ der můter·(Item die frauwen den jre můter auff fert von einer seitten zů der andern die sôllen nemen der kôτner·xv·und die thůn in mellecratt gemacht von hônig und wein oder in wein und den trincken es hilffet fast woll. (Also genüczet benymmet es den siechtumb genant in cobns das ist ein sucht oder fantaseÿ die dem menschen in dem schlaff ist trucken das der mensch nit reden noch siche bewegen mag·(Item pionia ist warm und trucken in dez andern grade. (Dise wurczel an dem hals getragen ist gůt wid die fallende sucht als Galienus spτichet von einem kinde als lange es dise wurczel an jm hat hencken so was es von der voτgeschriben sucht entladen·und wan die würczel nit an jm hieng so ward daz kindt wider kranck·(Itez das bulver vonn disser wurczel mitt wein genüczet darein gesotten ist pinonien wurczel und beÿfůþ ist gůt für dÿe fallende sucht. (Diþ bulver voτgenant in wein mitt bÿbergeÿl gesotten ist gůt genüczet wider das gegicht genant paralisis·

Pioenkorrels.

Dat 298ste kapittel.

Pionia Latijn. Arabisch pinuser. (Paeonia officinalis)

De meesters spreken algemeen dat de stam daarop dit zaad groeit heeft grote bloemen en die zijn rood en zijn gewoonlijk genaamd benedicten rozen.

Deze stam is ons goed bekend, de wortel zijn deugd is ons beschreven in het kapittel Paeonia.

Platearius spreekt dat deze korrels op vele manieren goed zijn en vooral de vrouwen [328] in hun ziekte die verdrijven ze geheel. Ook drijven deze korrels uit de dode geboorte.

Welke vrouw ligt aan de geboortepijnen en goed van plaats mag die zal man geven pioenkorrels met wijn, ze drijven en helpen erg goed de geboorte. Item, pioenkorrels gestoten en daaronder gemengd zedoaria en galigaan, van elk gelijk veel, en suiker, deze dressing is goed genuttigd ‘s avonds en ‘s morgens en drijft uit vergif en brengt zachte stoelgang. Welk kind deze korrels bij hem draagt die mag de kwade geest geen kwaads toevoegen. (1) Item, deze korrels zijn in een huis, dat huis mag de kwade geest niet schaden noch geen onweer toevoegen. Item, de korrels tien of twaalf in rode wijn gedaan en de vrouwen dan gedronken beneemt hen de overvloedige vloed van de baarmoeder. Item, de vrouwen die hun baarmoeder gaat van de ene zijde naar de andere die zullen nemen de korrels 15 en die doen in mellecratium gemaakt van honing en wijn of in wijn en dan drinken, het helpt erg goed. (1) Alzo genuttigd beneemt het de ziekte genaamd in cobus, dat is een ziekte of fantasie die de mensen in de slaap drukt zodat de mens niet reden noch zich bewegen mag. Item, pioen is warm en droog in de andere graad. Deze wortel aan de hals gedragen is goed tegen de vallende ziekte als Galenus spreekt van een kind zo lang het deze wortel aan hem had hangen zo was het van de voorgeschreven ziekte ontladen en toen die wortel niet aan hem hing zo werd dat kind wederom ziek. Item, dat poeder van deze wortel met wijn genuttigd daarin gekookt is pioenwortel en bijvoet is goed voor de vallende ziekte. Dit poeder voor genoemd in wijn met bevergeil gekookt is goed genuttigd tegen de jicht genaamd paralisis.

Zie kapittel 298.

Gebruik.

(1) Bij ziekten die onder invloed van de maan ontstaan zouden de zaden zeer krachtig werken. Herbarius in Dyetsche; ‘Vijftien grein of zaden van pioen in wijn of mellicratum (dat is wijnhoning en water tezamen) gedronken zijn zeer goed tegen incubus (dat is een ziekte waarbij iemand denkt dat de nachtmerrie hem berijdt). Culpeper vertelt: "De manlijke paeonia voor mannen en de vrouwelijke is voor de vrouwen het beste. De zwarte zaden ingenomen voor bedtijd zijn goed voor hen die gekweld zijn met de night-mare."

Dodonaeus; ‘‘Sommige zeggen dat deze wortel (doordat de pioen een kruid is dat van de wijze van oude tijden aan de zon toegeëigend werd) geplukt of uit de aarde getrokken wordt wanneer de zon in het teken van de leeuw is op een zondag en op het uur van de zon in het afgaan van de maan en niet alleen diegene die het aan zijn hals draagt van de vallende ziekte genezen, maar ook van alle smarten en hoofdpijnen en van alle gebreken van de hersens bevrijd wordt. Al is het zaak dat de wortel van dit gewas zo wonderbaarlijke krachten tegen de vallende ziekte betonen kan, als gezegd is, nochtans willen sommige verzekeren dat ze veel krachtiger zullen wezen als men daar wat marentak bij doet en vooral als ze in het afgaan van de maan geplukt wordt of in de hondsdagen voor de opgang van de zon.

Voor een oplichtende plant, zie kapittel 431.

Theophrastus waarschuwt voor het uitgraven van de plant omdat men daarmee de ogen zou kunnen beschadigen. Gerard 1597, verwijst naar Apuleius die meldt dat de zaden of pioenkorrel in de nacht oplichten als een kaars en dat grote hoeveelheden in de nacht door schaapsherders verzameld worden. In de nacht licht dit zaad op en wordt gezien als "klaerschijnende vierighen glans, die zij verre en wijdt verspreidt’.

Dodonaeus; ‘ ‘Maar Aelianus in zijn 14de boek beschrijft twee soorten van Aglaophotis en de ene is zee Aglaophotis waarvan hij in het 24ste kapittel spreekt en de andere aard Aglaophotis die in het 17de kapittel beschreven wordt.

1. De Eerste Aglaophotis is een soort van Fucus of zeemos die aan de diepe zeeklippen plag te groeien en van grootte de Myrica of Tamariscus gelijk is met de vrucht of zaadbol van de heul die omtrent het begin van de zomer opengaat en ‘ s nachts een vurige en bijna glinsterende schijn van zich plag te geven, men noemt het Aglaophoris marina, dat is zeeschijn.

2. De andere Aglaophoris is een aards gewas en wordt anders ook Cynospastus genoemd wat op de dag onder de andere kruiden plag te schuilen, maar glinstert ’s nachts als een ster en wordt dan zeer gemakkelijk gezien door zijn helder schijnende vurige glans die ze ver en wijdt verspreidt.

Deze tweede Aglaophotis, in het Latijn Terrestris Aglaophotis, dat is aardglans of aardschijn of Cynospastus is geen ander kruid dan onze pioen daar we nu van spreken, want, zo Apuleius betuigt, de zaden of kernen van de pioen schijnen en lichten ‘s nachts als een kaars en plegen gewoonlijk ‘s nachts van de herders gevonden en uit de aarde gerukt te worden en uit de wildernis gehaald daar ze groeien. Voorts zo schrijven Theophrastus en Plinius dat men hier vroeger plag te gebieden dat men de pioen ‘s nachts zou plukken. Wat Achanus van zijn Aglaophotis ook verzekert.

Dan zo het schijnt wordt deze aard Aglaophotis van Josephus, de schrijver van de Joodse oorlogen in het 25ste kapittel van het 17de boek Baaras genoemd naar de plaats daar ze veel gevonden wordt. Wat opmerkelijk genoeg blijkt als men hetgeen dat Achanus van zijn aardse Aglaophotis of Cynospastus schrijft met hetgeen dat Josephus van zijn Baaras verhaalt tezamen brengen en overwegen wil. Want Aelianus schrijft dat de Cynospastus of aardse Aglaophotis niet zonder gevaar en angst uit de aarde getrokken wordt en dat een die dat kruid niet goed kent en dat aanraken of uitrukken wil er van gestorven is en daarom, zegt hij, als men dit uit de aarde halen wil moet men ‘s nachts een teken of stok in de aarde bij zijn wortels steken en daarna moet men aan die wortels een hond met een touw of sterke koord vast maken en de hond door de reuk van gebraden vlees van die plaats lokken op zo’n manier dat hij de hete reuk van dat vlees in de neus heeft en met grote haast en geweld de wortels uit de aarde rukken en gans uithalen zal. Hetzelfde schrijft Josephus van de Baaras ook en zegt dat het omtrent de avond als een ster of glinster blinkt, maar dat het van diegene die er bij komen nochtans niet gemakkelijk uit de aarde gehaald kan worden, maar dat men daar vrouwenpis of bloed van hun maandstonden over moet gieten of dat men daar een hond aan moet binden die eerst de aarde rondom los graaft en weg trekt en zo de wortel wat los maakt en dat het dan uit de aarde gerukt kan worden wat anders zeer moeilijk en gevaarlijk om te doen zou vallen.

Maar al deze dingen die Josephus en Aelianus van dit kruid schrijven zijn enkele en louter ijdelheden en heidense razernij, want men kan de wortels van de pioen zonder enige moeite of gevaar te alle tijden en stonden, hetzij ‘s nachts, hetzij op de dag uit de aarde halen. Daarom is ook niet minder voor ijdel en bespottelijk te houden hetgeen dat Theophrastus en Plinius van de pioen schrijven dat men ze ‘s nachts behoort te plukken omdat (zo zij zeggen) dat als iemand die wortel op de dag zou uittrekken dat het door de vogel Picus Martinus gezien zou worden en die mens zou in grote nood zijn om zijn gezicht te verliezen en indien hij de wortel wilde afsnijden dat hij gemakkelijk met de zinking van de aarsdarm gekweld zou worden.’

magsamen ccxcix ca

Papaver latine·grece animone vel miconium arabice caxchax chachilli vel caschasÿ·(In dem bůch [329] genant circa instans beschreiben uns die meister und spτechen dz do sey zweÿer magsamen·d eine weiþ am samen·ander schwarcz am samen·der weisse ist von natur kalt und feücht·der schwarcze ist kalte und trucken von natur·Den samen sol man sameln im summer so er zeÿtiget und der weret fünff jar unverseret

(Auþ disen beÿden samen sol man machen ein pflaster und darunder müschen frauwen milch und das weiþ von eÿern und das gelegeet an den schlaffe macht růwen und wol schlaffen·(Dye frauwen auþ dem lande salernitane genant bulverifieren dem weissen magsamen und müschen das bulver mit jrer eÿgen milche und geben das jren kinden dÿe schlaffen sere davon unnd deüven auch wol damit·Der schwraczen samen sol man nitt also eingebenn wan er ist von natur tôdten·aber auþwendig des leibes mag man jn nüczen·(Wevda geschwer hete an seinem leibe der neme des sames von dem weissen magsamen·oder das kraut davon·und stoþ das und müsche darunder rosen ôle und lege das auff das geschwere geleich einen pflaster dz zeühet groþ hicz auþ und sunderlichen auff die heissen leber geleget ist es fast nücze·(Platearius nÿmme bulver von dem weissen magsamen und müsche dz mitt feÿelôle und schmiere den ruckenmeÿþel damit diþ benÿmmet die sucht der gelÿder und sterckt die. (Diascoτides spτichet das do sÿ dτeÿerhande·einer wechset mitt weissen blůmen·der ander mitt rosenfarben·der dτitte mit bleichen·under den dτeÿen ist der mitt den weissen blůmen der beste von dem macht man den besten opiat·

Die machen etlich also·so d magsamen noch jung ist und nit gar zeÿtig so findet man die oberste haut abe die milch die da herabe geet und das saffte beheldet man das selbe ist gůt zů mancher hande erczneÿ·(Ettlich stossen dÿe magsamen heübter in jrer selbst milch die von den heübter geent·und das saffte behelt man·dz selbe ist gůt an der sunnen getrucknet und gehalten dienet zů dem erczneÿen die do schlaffen machen. (Der rosen rotblůmen hat ist darnach der beste·dar von machett man ôle das ÿsset wan in d kost. (Wôlicher nit schlaffen mag d stoþ magsamen wôlicher handt er haben mag und werme dem und tringe den safft darauþ und zwage damit das antlicze so gewÿnnet er gůten schlaff·(Itez so diþ weissen magsamen heübter noch geüne sind so sol man die sÿeden in wasser also das dz dτitteil hônig darjn seÿ·dÿþs seüde alþs lange und als vil das es als dicke werde alþ hônig·diþ sol man wol behalten wan es ist gar gůt zů vil dingen·(Das selbe genüczet gibt gůten schlaff und vertreibet dem hůsten und bestopffet den fliessenden bauch·sich damitt (w·ij·) [330] gestrichen.(Isaac wôlicher hette das gegicht in dem fŭssen genant podagra·der neme opiuz von magsamen und thů darzů rosenôle und bestreich deine fŭsse damitt·es vertreibet das podagram zůhant·(Item den kindern mag man auch geben weissen magsamen gebulvert in milch vermenget machet sie schlaffen·(Item weissen magsamen gebulvert vermenget in feÿelnôle damit gestrichen den ruckmeÿssel ist gůtt für das fieber und hicz der leberen·(Item magsamen better in eþsig gesotten und auff das sant anthonien feür geleget ist es vertreÿben·

(1) Papaver, 299ste kapittel.

Papaver Latijn. Grieks animone vel miconium. Arabisch caxchax chachilli vel caschasÿ. (Papaver somniferum)

In het boek genaamd [329] Circa instans beschrijven ons de meesters en spreken dat er zijn twee soorten papaver, de ene wit aan de zaden en de ander (8) zwart aan de zaden, de witte is van natuur koud en vochtig, de zwarte is koud en droog van natuur. De zaden zal men verzamelen in de zomer zo het rijpt en die blijven vijf jaar onveranderd.

(2) Uit deze beide zaden zal men maken een pleister en daaronder mengen vrouwenmelk en dat witte van eieren en dat gelegd aan de slaap maakt rusten en (8) goed slapen. De vrouwen uit het land Salernitane genaamd verpoederen de witte papaverzaden en mengen dat poeder met hun eigen melk en geven dat hun kinderen, die (8) slapen zeer daarvan en verduwen ook goed daarmee. (5) De zwarte zaden zal man niet alzo ingeven want het is van natuur doden, maar uitwendig het lijf mag men het nuttigen. (3) Wie er een zweer heeft aan zijn lijf die neemt het zaad van de witte papaver of dat kruid daarvan en stoot dat en meng daaronder rozenolie en leg dat op de zweren gelijk een pleister, dat trekt grote hitte uit en vooral op de (6) hete lever gelegd is het erg nuttig. Platearius, neem poeder van de witte papaverzaden en meng dat met violenolie en smeer de ruggengraat daarmee, dit beneemt die ziekte der leden en versterkt die. Dioscorides spreekt dat ze zijn drievormig, een groeit met witte bloemen, de andere met roze kleur en de derde met bleke, onder die drie is die met de witte bloemen de beste, van die maakt men de beste opiat.

Die maken ettelijke alzo; zo de papaverzaden noch jong zijn en niet erg rijp zijn zo pelt men de bovenste huid af zodat de melk daaruit gaat en dat sap behoudt men, datzelfde is goed tot vele soorten artsenijen. Ettelijke stoten de papaverhoofden in hun eigen melk die van de hoofdjes gaat en dat sap behoudt men, datzelfde is goed aan de zon gedroogd en gehouden en dient tot de artsenijen die je (8) slapen maken. Die rozerode bloemen heeft is daarna de beste, daarvan maakt men olie dat eet men in de kost. (8) Wie niet slapen mag die stoot papaverzaden van welke soort hij hebben mag en warm dat en druk het sap daaruit en dweil daarmee dat aangezicht, zo win je een goede slaap. Item, zo deze witte papaverhoofdjes noch groen zijn zo zal man die koken in water alzo dat het derde deel honing daarin is, dit kook je alzo lang en alzo veel zodat het dik wordt als honing en dit zal man goed behouden want het is erg goed tot veel dingen. Datzelfde genuttigd geeft goede slaap en verdrijft het (7) hoesten en verstopt de vloeiende buik, zich daarmee [330] gestreken. Isaac, wie heeft de jicht in de voeten genaamd podagra die neemt opium van papaverzaden en doe daartoe rozenolie en bestrijk je voeten daarmee, het verdrijft dat podagram gelijk. Item, de kinderen mag men ook geven witte papaverzaden gepoederd en in melk vermengt maakt (8) ze slapen. Item, witte papaverzaden gepoederd vermengt in violenolie en daarmee gestreken de ruggenwervel is goed voor de koorts en (6) hitte van de lever. Item, papaverzaden bladeren in azijn gekookt en op dat Sint Anthonie vuur gelegd is het verdrijven.

Vorm.

De slaapbol is een melksap bevattende plant. De gedeelde en getande bladeren zijn blauwgroen. De voet van de witte bloemen is dikwijls met een donkere, blauwe blok gekleurd. De vier verkrommelde kroonbladen zijn zeer groot en vallen snel af, soms al met hevige wind. Het wordt wel donderbloem genoemd omdat de bloem met donder zou trillen.

(8) Papaver argemone is de zwarte. Papaver somniferum is de witte. L. Herbarius in Dyetsche spreekt over; dat roy oelsaet met roy bloemen’, en de Gart van; ‘Die rozerode bloemen heeft’, dat is Papaver rhoeas. Herbarius in Dyetsche spreekt zelfs over Glaucium flavum.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘‘Deze kruiden heten hier te lande heul, huel en mankop, in Hoogduitsland Magsamen en Olmag, in het Grieks Mecon en soms Oxytonon’.

Magle, bij Bock. Het Franse woord mahon, het Duitse woord Mohn, oorspronkelijk Magsamen, in midden-Hoogduits komt Mage en Man voor en in oud-Hoogduits Mago, is met het Griekse woord mekon verwant, vandaar macopsaet, mancop of maancop. Mankop werd het genoemd naar zijn gedaante van een hoofd en zo gebruikt in de signatuurleer tegen hoofdpijnen, het blauwmaanzaad. Het betekent eigenlijk Mohnkopf of Kolben.

Plinius meldt papaver, vermoedelijk is het woord verwant met het Sumerische woord pa pa, waarschijnlijk van pap: uitblazen of uitzwellen wat we zien in Latijn pampin: een druivescheut, papula: een kleine zwelling, een vat. Onduidelijke is de woordafkomst maar waarschijnlijk is het verbonden met het Kelti­sche papa: dikke melk naar de latex. Dikke melk of kinderbrei omdat in het oude Rome de familieoudste, als de papa, de precieze doseringen in hun voedsel klaarmaakte. H. Hildegard noemt het Papawere.

Witte heul is een naam die afkomstig is van het midden-Nederlands oele dat uit Latijnse oleum, ‘olie’, is ontstaan.

Gebruik.

Als slaapmiddel bij kinderen werd het veel gebruikt.

Vooral met vrouwenmelk, die een verkoelende werking werd toegeschreven, op de slaap. Platearius voegt er nog bij; ‘Mulieres salernitane dent pueris semen papaveris albi cum lacte proprio’.

De zaden bevatten een 50% olie wat verwerkt wordt tot slaolie, die wordt minder gauw ranzig dan olijfolie. De opiumpapaver werd vroeger veel geteeld vanwege zijn geneeskrachtige eigenschappen. De bladeren werden wel in azijn gekookt of de onrijpe zaadbollen met meel en gerstenmout gemengd en gebruikt tegen hete gezwellen en zweren. In droge toestand werden de bloemen wel met slijmerige middelen gemengd om er een borstkruid van te maken, dit werkt verzachtend en pijnstillend. De zaden zijn de bekende blauwmaanzaden die wel op broodjes gestrooid worden. Hier zitten geen droom verwekkende stoffen in. Van opium wordt morfine gewonnen dat gebruikt wordt als een verdovend middel bij operaties.

Het werd wel Slaep‑kruyt genoemd, van Beverwijck: "Ik sta steeds tegen de avond hier in de apotheek of daar wordt van talloze lieden kinderrust gehaald, een konserfje dat zijn voornaamste kracht uit de slaapbollen trekt. Een zeer boze en schadelijke gewoonte die ons mettertijd het land wel vol gekken mag brengen. Hier werden eens in een kraam onder de vrouwen gesproken hoe kwaad het was de kinderen te bollen omdat zij daar dom en gek van werden".

Shakespeare Othello iii 3 330;

Nor all the drowsy syrups of the world

Shall ever medicine thee to that sleep

Which thou ow’dst yesterday .

In Wenen werd het gebruik op 13 juni 1886 verboden.

Maerlant; ‘Papaver, dat is maankop, Platearius zegt dat ze zijn koud en nat die soort is wit, (4) maar van de bruine zegt men dit dat ze koud en droog en het beste niet deugt. Beide wortel en zaad is voor de zieken niet kwaad. (2) Men neme wit maankopzaad en melk die van vrouwen gaat en van een ei het witte tot een pleister maakt men dit en dit is nuttig en goed want het goed slapen doet. Op de slaap gelegd en gebonden tegen (3) hete puisten mede terstond is het goed gebonden op die plaats. En tegen de (6) lever mede zal men mengen dat zaad met olie van rozen. (7) Dit is ook in zieke hoog tegen de borst die is droog, men neme het zaad van maankop en het sap van zoethout fijn en van Arabische gom en daartoe dragant hiervan en van dezen zaken zal men een lekkernij maken en dat met siroop mengen, dit zijn nuttige dingen’.

Herbarius in Dyetsche lijkt veel op de Gart; ‘Oelsaet of mancopsaet of papaver. De witte is koud en droog in de tweede graad, de zwarte is koud in de derde graad (8) volgens Avicenna. Vooral het zaad van de witte is goed in medicijnen, (4) de zwarte moet je niet nemen want die doodt meer. (2) Heulzaad heeft de kracht om te laten (8) slapen als je een pleister maakt van heulzaad, van vrouwenmelk en van het wit van een ei en dat op de slapen van het hoofd legt. Dat geven sommige ook aan kinderen. Sommige mensen geven dit ook of met melk aan kinderen te eten.

(3) Tegen beginnende hete blaren en tegen de vertering van de lever: ‘Meng het zaad of het kruid met olie van rozen en leg het er op’.

Tegen verdroging van de leden als ethyca (dat is vertering of een verterende koorts of in andere koortsen) meng olie van violen met heulzaad en strijk het op de wervels van de rug van het midden af naar beneden.

(7) Tegen droogte van de borst of de verteerde leden: ‘Neem sap van papaver of maak een likkepot van het sap van zoethout, van Arabische gom, van anijs en van wit heulzaad, van elk even veel, meng het met siroop van heulzaad, dit is goed tegen voor genoemde kwalen’.

Om in scherpe koortsen te laten (8) slapen waar de wakkerheid regeert was je het hoofd met het afkooksel van heulzaad en van zijn wortel.

Opium maak je van zwart heulzaad en van het sap van zeeheulzaad (a) of dat bij de zee groeit, die is koud in de vierde en droog in de derde graad. Het lijkt op heulzaad in zijn bladeren, maar in de bloemen is het anders. Want het witte heulzaad heeft witte bloemen en het zwarte heulzaad heeft zwarte bloemen, het rode heulzaad heeft rode bloemen. Heulzaad dat cornutum heet, (b) heeft gele bloemen. Alle heulzaden brengen zwarte zaden voort, uitgezonderd het witte heulzaad want dat heeft witte zaden.

Heulzaad in eten gekookt laat je(8) slapen.

De bladeren van heulzaad dat met azijn op de gezwellen of het heilig vuur gelegd wordt geneest en verdrijft alle zeer of pijn als je het aan de buitenkant erop legt.

Heulzaad verzacht de hoest, het voorkomt of stopt het lichaam. Als je het te veel drinkt dan krijg je een koude blaar achter in de hersens en doodt het je.

Heulzaad dat met saffraan gemengd is verzacht de pijn van de oren, Pandecta’.

(a) Glaucium flavum. (b) Papaver cornutum is de gele hoornpapaver.

Herbarijs; ‘Papaver dat is oele of olycruut en is koud en droog in de 2de graad. En olie hiervan gemaakt verdrijft smetten op de ogen.

En papaver en mancopijn zijn hetzelfde. En dit zaad is er in 2 soorten, wit en bruin. En de witte is koud en vochtig en de(4) bruine koud en droog.

(2) Als men iemand wil laten slapen zal men witte maankop verpoederen en temperen met vrouwenmelk en met wit van een ei en gepleisterd op zijn slaap leggen. En men laat er kinderen wel mee slapen.

(6) Die verhit is in de lever; Neem het zaad van papaver en olie van rozen en maak er een pleister van en leg die op de lever.

(7) Dit is een goede likkepot voor de borst; Neem het zaad van maankop en het zaad van zoethout en gom van Arabië en dragant (Astragalus) En maak hiervan een likkepot en meng het met siropen, dit is goed voor de borst’.

Het kapittel dat Platearius aan Papaver wijdt is bijna letterlijk hetzelfde als in de Herbarijs; ‘cuius duplex est maneries album scilicet et nigrum, album frig.est et humidum, nigrum vero frigidum et siccum et magis mortiferum’.

(8) Herbarijs spreekt ook over de zwarte of bruine; ‘Semen nigri papaveris is zwart olycruut of zaad en is heet in de 3de graad en droog in het midden van de derde graad. (4) En gedronken krenkt de memorie en beneemt natuurlijke lichaamstemperatuur en verdonkert de ogen en droogt natuurlijk vochtigheid van de hersens en beneemt de zin.

En de bladeren gepleisterd omtrent het hoofd is goed voor diegene die slecht slapen’.

(8) Dit is dan Papaver argemone, waarvan de krachten, graden en werkzaamheden helemaal verschillen van de witte. Platearius zegt; ‘Nigrum vero frigidum et siccum et magis mortiferum’.

Het is Argemone genoemd omdat het de argemata, dat zijn de wolkjes, schellen en zweren van de ogen geneest. Of van Griekse argos: traag, vanwege de narcotische effecten.

De stengel is bebladerd en de bladen zijn tweemaal gedeeld. De kroonbladen zijn donker scharlakenrood met een zwarte voet in mei/juli. De doosvrucht is knotsvormig meestal met weinige en naar boven gerichte borstels bezet. Komt voor op zandig bouwland en tussen koren, hoewel niet zo opvallend als de klaproos. Ook hier zitten de narcotische werkingen in de vrucht, ook wat in het blad.

Het is een eenjarige van 15-30cm. hoog uit Midden-Europa.

Naam.

Dodonaeus; ‘De tweede soort met zwart zaad is van Plinius en andere op het Latijn Papaver nigrum, dat is zwarte geul, genoemd en tegenwoordig voert ze meestal de naam van Papaver rubrum, dat is rode heul, te weten naar de rode kleur van de bloemen. Dioscorides houdt deze soort voor de wilde heul, Papaver silvestre in het Latijn en in het Grieks Mecon agrios, dat zo hij zegt van sommige Pithitis genoemd wordt en van sommige Rhoeas omdat het opium daaruit verzameld wordt. Daarom is ze ook Papaver commune, dat is gewone heul, in vele apotheken genoemd’.

Ruige klaproos, Engelse long rough headed poppy, pale poppy of wind rose, Duits Sand-Mohn, Frans pavot argémone.

Boley ccc Capitel

Polegium latine·

(In dem bůch circa instans beschreiben uns die meister und sprechen das boleÿ seÿ heiþ und trucken an dem dτitten grade·

(Item wan boleÿ blůmen hatt so sol man die sameln die werent zweÿ jare·(Die meister spτechen gemeinklich als Avicenna serapion Diascoτides das calamentum polegium mentastrum und oτiganum haben alle ein tugent darumb schreÿben die arabes eÿns für das ander und darumb wirt in einer gemein erzålt und auþegezogen auþ de arczet bŭcheren die tugent des krautes·und dÿsse nachgeschriben tugent die finde an vil menschen beweret·(Itez zů dem ersten wer sich an dem leib jucket der siede boleÿe mitt wasser und wåsche sich dan mit dem warmen wasser es vergeet jm unnd wirt darnach nit reüdig·

(Itez den bauch damit gewåschen benymmet die geschwulst der berenmůtter. (Boleÿ gesoten mit wein und den getruncken ist fast gůt den frauwen die sich zů lange saumen an jrer sucht·(Boley ist nit gût geessen dem frauwen die kinder tragen·wan jr kinder zů unzeÿten davon geberet werden. (Boley geessen ist gůt den frauwen die versaumet werden durch dÿe ammen also das sÿe secundinam das ist dÿe ander geburt zů lange beÿ jenen behaltenn dar durch auch maniche frauwe versaumet wirt das sÿe des [331] sterben můsse·darumb sôllen die ammen acht haben auff die frauwen nach der ersten geburt nitt das die ander geburt nitt zů lange auþ bleibe und in dez leyb verschwelle·und wo das geschehe·so mŭþt die in dem leÿbe faulen und die frrawen grossen gebτesten davon entpfangen und darumb sol man jn geben boleÿ mit wein od in der kost treÿbet die ander geburt zůhandt auþ·(Boleÿ mitt hõnig und salcz gemüschet hilffet den lamen und den zerbτochen gelÿdern darauff geleget·(boleÿ mit hônig gemenget und das eingenommen benÿmmet das keichen·(Wôlicher das grÿmmen hette in dem leib oder jm bauch der neme zweiteÿl weins und siede den mit boleÿ und nücze den es hilffet·(Oder nÿm boleÿ mitt hônigwasser genant mulsa od mitt eþsig es hilffet on zweÿfell. (boleÿ mitt wein getrunckenn vertreibet die schwarczen colera. (boleÿ auch also genüczet vertreÿbet was die nater gestichet·(Item wer von blŭdte oder sunste onmåchtig würde der neme boleÿ und stosse den und darunder müsche eþsig und lege dz für die nasen er wirt mechtig von dem gerauch·(boleÿ gebulvert und die zene damit gerÿben vertreÿbet alle schmerczen davon·boleÿ frisch gestossen auff die sucht fŭþ weethům geleget genant podagra benÿmmet die sucht·(Sie vertreÿbet auch also genüczette neüwe erhaben geschwulst dÿe gemüschet mit polenta obgenant und also warme darauff gelegt. (Item boleÿ gestossen und gemuschet mit saffran vertreibet bôse geschweren am leibe und sunderlich pannaricium das ist eine geschwer an den nageln der hende und wirt gemeinklich geheissen würm·(Platearius boleÿ gestossen und auff das milcz geleget vertreybt dÿe geschwulst dar abe·(Item beley getruncken mit heissem wein ist fast gůt dem d mit not neczet·den wein in ôle gesoten und auff den bauch gelegett·(Boley wurczel mit starckem wein gestossen und auff die geschwulst geleget vertreÿbt sÿ zů hant·(Item boleÿe in wein genüczet vertreÿbet die vergifft der schlangen·(Und auch also genüczet vertreÿbet der lungen und lebern sucht·(Item boleÿ saffte mitt einem klistiere in dem leip gethan tôdtet die würme·(Boleÿ gesotten in wein ist gůt genüczet wider den schnoppen unnd wider den fluþ des haubtes·und auch gůt die můter zů reÿnigen von jr feüchtigkeit·(Auch hatt boleÿ gesotten in wein machett weethůmb zů vertteÿben des gedårmeþ genannt colica·darauffe warm geleget·

(Plinius boley von einer frauwen dick mal genüczet machett sie fruchtbar·(w·iij·) [332]

(1) Polei, 300ste kapittel.

Polegium Latijn. (Mentha pulegium)

In het boek Circa instans beschrijven ons de meesters en spreken dat polei is heet en droog aan de derde graad.

Item, als polei bloemen heeft zo zal men die verzamelen en die duren twee jaar. De meesters spreken algemeen zoals Avicenna, Serapio en Dioscorides dat calamentha, polei, menthastrum en Origanum hebben alle een deugd en daarom schrijven die Arabieren de ene voor de andere en daarom wordt in het algemeen verteld en uitgetrokken uit de artsenij boeken de deugd van dit kruid en deze nageschreven deugd die vindt men bij veel mensen beweert. Item, tot de eerste, wie zich aan het lijf jeukt die kookt polei met water en was zich dan met het warme water, het vergaat hem en wordt daarna niet ruig.

Item, de buik daarmee gewassen beneemt de gezwellen der baarmoeder. (3) Polei gekookt met wijn en dan gedronken is erg goed de vrouwen die zich te lang verzuimen aan hun ziekte. Polei is niet goed gegeten de vrouwen die een kind dragen want hun kind te vroeg daarvan geboren wordt. Polei gegeten is goed de vrouwen die verzuimd zijn door de voedsters alzo dat ze secundinam, dat is de nageboorte, te lang bij hen behouden waardoor ook vele vrouwen verzuimd worden zodat ze dan [331] sterven moeten, daarom zullen die voedsters acht hebben op die vrouwen na de eerste geboorte met dat de andere geboorte niet te lang uitblijft en in het lijf verzwelt en wie dat gebeurd zo moet die in het lijf vervuilen en die vrouwen grote gebreken daarvan ontvangen en daarom zal men hen geven polei met wijn of in de kost dat drijft die andere geboorte gelijk uit. Polei met honing en zout gemengd helpt de lamme en de verbroken leden, daarop gelegd. Polei met honing gemengd en dat ingenomen beneemt dat kuchen. (4) Wie dat grommen heeft in het lijf of in de buik die neemt het tweede deel wijn en kook die met polei en nuttig dat, het helpt. Of neem polei met honingwater genaamd mulsa of met azijn, het helpt zonder twijfel. Polei met wijn gedronken verdrijft de zwarte colera. Polei ook alzo genuttigd verdrijft wat de adder steekt. Item, wie van bloed of iets dergelijks onmachtig wordt die neemt polei en stoot die en daaronder meng azijn en leg dat voor de neus, hij wordt machtig van de reuk. Polei gepoederd en de tanden daarmee gewreven verdrijft alle smarten daarvan. Polei vers gestoten op de zieke voetenpijn gelegd, genaamd podagra, beneemt die ziekte. Ze verdrijft ook alzo genuttigd nieuwe verheven gezwellen, die gemengd met polenta als opgenoemd en alzo warm daarop gelegd. Item, polei gestoten en gemengd met saffraan verdrijft kwade zweren aan het lijf en vooral pannaricium, dat is een zweer aan de nagels van de handen en wordt gewoonlijk geheten worm. Platearius, polei gestoten en op de milt gelegd verdrijft de gezwellen daarvan. Item, polei gedronken met hete wijn is erg goed die er met nood plast, de wijn in olie gekookt en op de buik gelegd. Polei wortel met sterke wijn gestoten en op die gezwellen gelegd verdrijft ze gelijk. Item, polei in wijn genuttigd verdrijft het vergif van de slangen. En ook alzo genuttigd verdrijft het de longen en leverziekte. Item, poleisap met een klysma in het lijf gedaan doodt de wormen. (2) Polei gekookt in wijn is goed genuttigd tegen het snuffen en tegen de vloed van het hoofd en (5) ook goed de baarmoeder te reinigen van haar vochtigheid. Ook heeft polei gekookt in wijn macht pijn te verdrijven van de darmen, genaamd koliek, daarop warm gelegd.

(3) Plinius, polei van een vrouw vele malen genuttigd maakt ze vruchtbaar. [332]

Vorm.

Polei groeit op vochtige plaatsen. De bladeren zijn eivormig, licht gezaagd en met licht dons bedekt. De purperen bloemen staan in kransen in juni en juli. Het is een kleine en kruipende vorm, dat is het verschil met de gewone muntsoorten. Polei heeft een zeer sterke geur die voor sommige aangenaam is, kamferachtig.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘‘Deze twee kruiden voeren hier te lande en in Hoogduitsland de naam Poley of Paleye en namelijk het een polei met ronde bladeren en de ander polei met smalle of lange bladeren, in het Latijn noemt men ze gewoonlijk Pulegium. De apothekers noemen ze ook Pulegium en Pulegium regale tot onderscheidt van de gewone Serpyllum of tijm die van sommige Pulegium montanum (alsof men bergpolei zei) genoemd wordt. Sommige geloven, schrijft Lobel, dat dit kruid in het Latijn Pulegium genoemd is omdat het de vlooien door zijn reuk verdrijft en doodt en dat het in het Grieks Blecon genoemd is omdat het door zijn scherpe en zeer bittere smaak de schapen het blaten beneemt als ze het eten, tenzij dat het alzo genoemd werd omdat het de grove en taaie fluimen van de longen drijft’.

Pulegium. Het Griekse polios: betekent witgrauw. De Griekse naam van het kruid gaf in volks­etymologie aanleiding tot een afleiding van pulex: vlo, waarop onze naam vlokruid berust, Duits Flohkraut.

Dit werd in het Latijn pulegium of -ejum, en in oud-Hoogduits werd dit woord ontleend tot Polaia, Boley, Poleige of Pulei en in Midden-Nederland pol(l)eye en nu polei. Poleia bij Hildegard, Poley bij Bock, Polei-Minze.

Herbarius in Dyetsch; Puley, sommige noemen het onze vrouwe wiegstro, dat is pulegium. Het is een kruid dat heerlijk ruikt. Er zijn twee soorten polei, als domesticum en dat is de tamme en agrestis of de wilde’. De wilde is wel Thymus serpyllum L, wilde tijm.Onze vrouwen wiegstro omdat vrouwen het in bed gebruikten vanwege de geur, voornamelijk omdat het als een echt vrouwenkruid in gebruik was bij vrouwenziektes. Het kruid zou de verlossing bespoedigen, zelfs miskramen. ‘O, perilous fyr, that in the bedstraw bredeth’, Chaucer schreef over de jonge vrouw, haar lover en haar oudere man. De frase "in the straw" betekent in het barensbed.

Platearius; ‘In tempore florum colligitur per duos annos servatur. Pulegium fere simile eest calamento sed non habet maculas in foliis et melioris est odoris’.

Gebruik.

Herbarius in Dyetsche; ‘Poleye, sommige noemen het onse vrouwen wiechstro, dat is pulegium. Het is een kruid dat heerlijk ruikt. Platearius zegt dat het heet en droog is in de derde graad. Het heeft zijn kracht in de bladeren en bloemen. Je moet het verzamelen als het bloemen heeft. Er zijn twee soorten polei, als domesticum en dat is de tamme en agrestis of de wilde (1) , alle twee zijn ze goed in de medicijnen. (3) Het heeft de kracht om te ontbinden, te verteren en te versterken, ook de koude reuma te bedwingen, te verdrogen en ook de baarmoeder te zuiveren en te vernauwen. Het heeft ook de kracht om de stonden te laten komen, de steen te breken, de maag te versterken, de appetijt te verwekken en de winden te verminderen. Haar kracht is wonderbaarlijk goed om de pijn vanbinnen, te weten in de darmen, te verzachten en haar gebruik doet veel om te ontvangen, zegt Plinius.

(2) Tegen koude reuma van het hoofd: ‘Neem polei zonder vochtigheid en warm het, dan doe je het in een zakje en leg het op het hoofd’. Als je daar nog majoraan met Lavendula stoechas bij mengt is het nog veel krachtiger.

Tegen koude hoest die van taaie of waterachtige vocht menging komt maak je een gorgelwater van azijn waar polei in gekookt is. Tegen oogpijn meng je poleiwater met tuthia en gebruik het. Als je een spons daarin duwt en op de oren legt geneest het haar pijn. (4) Tegen pijn van de maag en van de darmen die uit koude zaken of van winden komen: ‘Neem wijn waar polei en munt in gekookt zijn’. Taart of koek van polei en munt die met eieren gemengd zijn zijn tegen hetzelfde goed. Een pleister die je maakt van polei met munt en wijn en op de maag legt is tegen hetzelfde goed.

(5) Om de vochtigheid van de baarmoeder te verdrogen en haar mond te vernauwen doe je een spons in het afkooksel van polei en van bijvoet en leg het daarop. Veel vrouwen gebruiken overdag tegen aandrang tot waterlozing en dysurie gekookte polei met venkelzaad en anijs in wijn en olie, deze pleister leg je volgens Platearius onder de navel omtrent de schaamstreek’.

Herbarijs; ‘Polegium of polyon of poleye is heet in de 2de graad en droog in de derde. En als het bloeit zal men het verzamelen en het in de schaduw hangen en zo kan men het een jaar goed houden.

En tegen (2) koude reuma zal men polei warmen in een hakbord al geheel en alzo warm leggen op het hoofd.

Polei genuttigd maakt hoofdpijn en deert de maag.

Polei gekookt in wijn en in olie van olijven en gezalfd op de zieke plaats is goed tegen allerhande (3) zeerheid die van wind komt. En tegen de urine die verstopt is.

Polei gekookt in wijn is goed tegen verstopte lever en milt, gal, geslachtsdelen en verstopte urine en laat spijzen verduwen mits men het drinkt. En polei in wijn gekookt met vijgen is goed tegen koude hoest’.

burgel ccci Capi

Poτtulata latine·grece andτagne latine·arabice hasdane·

(Galienus in dem sybenden bůch genant simplicium foτmacoτuz·in dem capitel poτtulaca beschreÿbet uns und spτichet das poτtulaca sey von natur kalt an dem dτitten grade und feücht an dem anderen·(Der meister Plinius spτichet das poτtulaca wachþs geren auff den ackern under den jungen koτn und hat bletter geleychen de bonen bletern·und die bleter ligent auff der erden·(In dem bůch circa instans beschreibenn uns die meister und spτechen dz poτtulaca gůt seÿ so sie noch frÿsche und grüne ist·wan die dürr ist so hat sÿ wenig krafft in jre·die tugent poτtulaca ist senfftigen und feücht machen·(Serapion der spτichet wôlicher einen hiczigen magen hett und zerschwollen wåre sunderlich in des magen munde·der sol essen poτtulacam es hilffet fast wol·(Wôlicher auch grossen schmerczen hette an dem zenen der neme der bτŭ darjnne poτtulaca gesotten ist und haltt die in dem munde sie senfftigett auch dem schmercen der zene=

(Itez wôlicher auþwendig deþ leibes an einem gelýde groþ hicz hette der streiche das safft dÿses krautes darauffe es hilffet faste wol·Auch mag man den safft trincken der da jnnerlich hicz hett er kůlett fast sere·(Item disses kraut geessen in der speise benÿmmet das geschweren der gemechte oder der gescheme·(Itez ein meister genant Rufus spτicht dz poτtulaca gar schedlich seÿ dem gesicht und erkeltet auch fast dem leibe. (Der meister Avicenna in seÿnem andern bůch in dem capitel poτtulaca spτichet das der saffte poτtulace meer nücze seÿ in d arczneÿ wan ettwas anders davon. (Item ein pflaster gemacht von poτtulaca unnd geleget auff dÿe heissen geschweren wo man soτge hatt das die materie auch darjnne faul werde oder das do seÿe herisipila dz ist ein heiþ geschwere und lauffet auch in dem leibe von einem gelÿde zů dem andern·

(Item poτtulaca benÿmmet auche geschweren auff dem haubt die gestossen und gemüschet mit weine und das haubt damit gezwa [333] gen·Plinius. Bürgil ist faste gůt den geschwollen augen darauff geleget·(Item burgil ist gůt geessen in dem summer wan sÿe beuÿmmet die summer hicz·

(Burgil ist gůt genüczet dem die do blůt speyen·(plinius sprichet das burgil und sauer ampfer sind geleich in jr krafft·(Item burgil rohe gessen machet schleime in dem magen·(Burgil dicke genüczet benÿmmet dem menschen unkeüsch gelust und schadett dem gesicht·(Diascoτides poτtulaca ist fast gůt dem die do hiczige febτes haben·wan sÿe benÿmmet die hicz von tag zů tage die genüczet mit eþsig·(Burgil gemüschet mit gersten mele und dz zůsamen gestossen und gewermet beÿ dem feür und darnach geleget auff den magen benÿmet jm die unnatürlich hicze·(Die frauwen die fast flüþig wåren die sôllen bτauchen potulacam das stopffet sÿe zůhandt on schaden·(Item poτtulaca ist gůt wider sant anthonien feûer gestossenn mit eþsig und darauff geleget·

(Item poτtulaca in dem mund gekeüwet ist gůt wider dem blůtgange der nasen·(Item burgil saft gestrichen an die stýrn ist gůtte wider das haubt weetůmb d do kommet von dem fieber·

Postelein, 301ste kapittel.

Portulata Latijn. Grieks andragne Latijn. Arabisch hasdane. (Portulaca oleracea)

Galenus in het zevende boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel Portulaca beschrijft ons en spreekt dat Portulaca is van natuur koud aan de derde graad en vochtig aan de andere. De meester Plinius spreekt dat Portulaca groeit graag op de akkers onder het jonge koren en heeft bladeren gelijk de bonenbladeren en die bladeren liggen op de aarde. In het boek Circa instans beschrijven ons de meesters en spreken dat Portulaca goed is zo ze noch vers en groen is want die droog is zo heeft ze weinig kracht in zich, (2) de deugd van Portulaca is verzachten en vochtig maken. Serapio die spreekt wie een (3) hete maag heeft en gezwollen is en vooral in de maagmond die zal eten Portulaca, het helpt erg goed. Wie ook grote smarten heeft aan de tanden die neemt de brei daarin Portulaca gekookt is en houdt die in de mond, ze verzacht ook de smarten van de tanden.

Item, wie uitwendig het lijf aan een lid grote hitte heeft die strijkt dat sap van dit kruid daarop, het helpt erg goed. Ook mag men dat sap drinken die er innerlijk hitte heeft, het verkoelt erg zeer. Item, dit kruid gegeten in de spijs beneemt het (4) zweren van het geslacht of schaamte. Item, een meester genaamd Rufus spreekt dat Portulaca erg schadelijk is het gezicht en verkoeld ook erg het lijf. De meester Avicenna in zijn andere boek in het kapittel Portulaca spreekt dat het sap van Portulaca meer nuttig is in de artsenij dan wat anders daarvan. Item, een pleister gemaakt van Portulaca en gelegd op de (4) hete zweren waar men zorgen heeft dat de materie ook daarin vuil wordt of dat het is erysypelas, dat is een hete zweer en loopt ook in het lijf van het ene lid tot de andere.

(4) Item, Portulaca beneemt ook zweren op het hoofd, die gestoten en gemengd met wijn en dat hoofd daarmee [333] gedweild. Plinius. Postelein is erg goed de gezwollen ogen, daarop gelegd. Item postelein is goed gegeten in de zomer want ze beneemt de zomerhitte.

Postelein is goed genuttigd die er bloedspuwen. Plinius spreekt dat postelein en zuring zijn gelijk in hun kracht. Item, postelein rauw gegeten maakt slijm in de maag. (6) Postelein vaak genuttigd beneemt de mensen onkuise lusten en schaadt het gezicht. Dioscorides, Portulaca is erg goed die er (3) hete koortsen hebben want ze beneemt de hitte van dag tot dag, die genuttigd met azijn. Postelein gemengd met gerstemeel en dat tezamen gestoten en gewarmd bij het vuur en daarna gelegd op de maag beneemt hem de (3) onnatuurlijke hitte. (5) De vrouwen die erg vloeiend zijn die zullen gebruiken Portulaca, dat stopt ze gelijk zonder schade. Item, Portulaca is goed tegen Sint Anthonies vuur, (van moederkoren) gestoten met azijn en daarop gelegd.

Item, (7) Portulaca in de mond gekauwd is goed tegen de bloedgang van de neus. Item, posteleinsap gestreken aan de hersens is goed tegen de hoofdpijn die je komt van de koorts.

Vorm.

Postelein is een gewoon kruipend kruid die het best groeit op zandige gronden. Ook kan het gebruikt worden als potkruid. De bladeren zijn smal en lepelvormig, dik en groen of rood van kleur. De kleine gele bloemen zijn gevoelig voor aanraken. Deze vlezige en succulente plant is gemakkelijk te vermeerderen, elk afgebroken stengeltje groeit zo weer verder. Kan niet tegen nachtvorst maar is in warme gebieden, door zijn vermeerdering, een gevreesd onkruid.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Beide (tam en wild) deze kruiden heten hier te lande porceleyne, in het Grieks Andrachne, in het Latijn Portulaca. De Hoogduitse naam van deze postelein is Burtzel kraut. Vele noemen ze hier te lande ook burgel naar het Hoogduits’.

Portulaca komt van Latijn porto: deur, afvoerende werking, en lac: melk, naar het melksap. Of Latijn portula: poort, omdat de zaaddoos met een deksel opent. De oud-Hoogduitse vorm Porcelaine stamt met midden-Nederlands porceleine of porselein, oud-Franse porcelai­ne uit het Italiaanse porcellana, een omvorming van Plinius porcilacca.

Populair werd het vertaald naar Latijn porcus: een zwijn, tot porcilaca en in oud-Engels purcelan tot purslane, de pusley, pus, little hogweed, pigweed, in midden-Hoogduits Burzel, Burzelkraut bij Bock. Hildegard von Bingen zegt dat Burtel, Pertulak de mensen niet aan te bevelen is.

Gebruik.

Een subspecie wordt geteeld als groente voor soep, salade, het oudere blad als groente.

Herbarius in Dyetsche; ‘Porcelleyne of Portulaca verkoelt tot in de derde en maakt nat in de tweede graad. (2) Het heeft kracht om de kamergang te verzachten of te vermurwen, vochtig te maken en te verkoelen. (3) Het is een goed voedsel tegen koorts van rode gal en zwarte gal. Ook als je het rouw of gekookt eet is het zeer goed, ook is het goed tegen hitte in het lichaam en tegen verstopping van de buik: ‘Neem water waar postelein, sla, pruimen en rozijnen in gekookt zijn’. Hetzelfde is ook goed om de hitte van de koorts te verkoelen. Ook tegen aandrang tot waterlozing en de dysurie, maar dan stopt het de buik want al die zaken die naar toilet laten gaan die stoppen de plas. Als ze naar toilet laten gaan werkt het tegenovergesteld met plasgang en als ze veel laten plassen dan stoppen ze net zoveel als het naar toilet gaan, volgens Platearius. Maar als postelein goed gebruikt wordt dan verdrijft het verstoppingen van het lichaam want het bevochtigt en ontbindt.

Tegen kloven en de zweren van de lippen verbrand je de wortel van postelein in een koperen vat of pan en maak er een poeder van, meng dat met honing en strijk het er op. Hetzelfde bedekt of voorkomt iets de kloven van de melaatsen.

(4) Tegen beginnende hete blaren: ‘Neem postelein, breek het en meng het met azijn’.

Tegen darmzweren eet je het sap en ook het kruid want dat verzacht het. (5) Ook is het goed tegen overdadige loop van de baarmoeder, maar het sap daarvan is krachtiger.

(6) Als je postelein te veel eet verkrampt dit het gezicht, het verkoelt het lichaam. Het voorkomt het overgeven en beneemt onkuisheid.

(7) Als je postelein met wat azijn kauwt voorkomt dit het bloeden van de neus. Ook als je het eet voorkomt het verbranding van de maag vanwege rode gal. Daarom is het zeer goed tegen causam (dat is een zeer hete koorts rond het hart) en tegen andere koortsen.

Als je een pleister ervan op maag maakt dat met wat azijn gemengd is doet ‘t hetzelfde. Gekauwd geneest het de dofheid van de tanden.

Soms heeft het een bittere smaak, daarom is het goed als je het in eten gebruikt tegen rodeloop.

Als je de wratten met postelein inwrijft dan verdwijnen de wratten, niet vanwege haar kwaliteit, maar vanwege haar eigenschappen. Het sap van postelein geneest hete hoestzweer, ook pijn van de nieren en van de blaas.

Het is goed tegen pijn van de nieren en van de blaas en is goed tegen haar zweren, het stopt de loop van de stonden en is goed tegen zweren van de baarmoeder.

Het water van postelein is goed tegen bloedige aambeien. Pandecta’.

Herbarijs; ‘Pertulaca of porceleyne is koud en vochtig en heeft grote kracht te verzachten en vochtig te maken en te verkoelen. En het is goede spijs al rouw gegeten die de koorts hebben. En is het dat ze de loop vast hebben dan zal men poeder van Portulaca en van pruimen van Damascus nemen en het in water koken. En de zieke zal dat kruid eten en de pruimen en dat sap zal hij drinken’.

Het kapittel werd letterlijk uit Platearius vertaald.

wegdret cccii Capi

Proserpinata grece vel poligonia vel poτemacla vel moltigonia·arabice harsÿarbaÿ vel persoÿdam·latine centumnodia vel coτigiola minoτ vel lingua passerina vel gincolata·

(Der meister Serapio in dem capitel harsÿarbaÿ mit bewerung·Diascoτides beschreibet uns und spτichet das der seÿ zweÿerhande·ein der man·das ander die frauwe·dÿe menlich hat estlin die sind schlecht unnd weiche und haben auch snbtÿle knoden·und bτeytett sich auff der erden geleÿche dem graþe und hatt auch bletter geleich den rauten allein das wegdτitten bletter weicher sind und (w·iiij·) [334] lenger unnd hat beÿ ÿegklichem blat samen und hat zweier leÿe blůmen weiþ und rot·die freüwelich hat klein estlim und das ist eÿnig gleich enier rôτen und knoden und an den knoden hat sie bletter die sind geleich den pineen·Dÿe wurczel dar an ist keine nücz·dise wechset gern bÿ dem wasser·und ettlich meister heiþsen sie cauda vulpis. (Galienus in dem achtenden bůch genant simplicium farmacoτum in den capitel poligonia idest pτoserpinata beschreibet uns und spτichett·das diþ kraut seÿ feücht an dem andern grade und kaltt an dem anfang des dτitten grats·(Der meister diascoτides spτichet das der safft von wegdτette getruncken ist gůt die do blůt speÿen·und benÿmmet des bauches flüþ·

(Dÿser safft ist fast gůt dem jhennen die sich oben auþ wurgen·

(Item dÿser safft ist auch gůtt stanguiriosis das ist die trôpfflin harmen den getruncken und auff den bauch geschmieret·

(Der meister Isaac spτicht das des safftes getruncken benÿmmet die vergifft biþ also das der dem leibe nitt schaden mag·(Wegdτette gesotten mit wein und hônig heilet dÿe neüwen wunden·darauff geleget·(Der meÿster wilhelmus in seiner ciroτgi machet einen wuntranck also. Nÿmm wegdτetten und sanickel unnd kôle ÿegkliches ein hantfoll und trucke darauþ den safft und müsche den mit holder blüde wasser·Dÿses tranck heilet alle wnnden·sie sind wie sÿ wôllen klein tieff oder groþ·(Platearius der safft von wegdτetten gelassen in die oτen benÿmmet den eÿter dar auþ und das fliessen·(Wegdτeten safft heilet fisteln darein gesprüczet on underlaþ·(Item wegdτetten leschet das heilig feür·(Wegdτette benÿmmet all hårte geschwulst darauff geleget·

(Galienus spτichet daz wegdτeten gern wachs an ungebautten stetten·(Item wer quartanam hette das ist den viertåglichen ritten der trincke des safftes gemüschet mit langen pfeffer dτeÿ moτgen nach einander·(Er spτicht auch das wegdτetten geleich den rauten an den blettren·jr blůmen sind weiþ und rosenfar·(Item wôlichem menschen der frost an kåme also das er jn schüttet der trinck wegdτetten mit wein und nitt met wasser es hilffet und benÿmmet das fieber·(Item wegdτette getruncken mit wein benÿmet den biþ der schlangen·oder von einem anderen gifftigen thiere·(Item wegdτette machett wol harmen und saubert die blaseen·(Item für das bτust schwerende·Nÿme des safftes von wegdτette und rosen ôle ÿegkliches geleich vil und müsche auch darunder buttern unnd temperiere das zů samen und bestreiche auche damit die bτust oder wo einer an dem lÿbe schwerende ist hilffet on zweiffel·(Der meister plinius spτichet das pτoserpinata früsche und grŭn gestossen heilet wunden darauff geleget. [335] (Item der meÿster wilhelmus in seiner cyroτgi bτauchet wegdτetten zů alten schaden und hat manichem menschen wol damit geholffen·

(1) Wegtrede 302 kapittel.

Proserpinata, Grieks vel poligonia vel poremacla vel moltigonia. Arabisch harsÿarbaÿ vel persoÿdam. Latijn centumnodia vel corigiola minor vel lingua passerina vel gincolata. (Polygonum aviculare)

De meester Serapio in het kapittel harsÿarbaÿ met bewering Dioscorides beschrijft ons en spreekt dat het is tweevormig, de ene de man en de andere de vrouw, de mannelijke heeft twijgjes die zijn recht en week en hebben ook subtiele knopen en breidt zich uit op de aarde gelijk het gras en heeft ook bladeren gelijk de ruit, alleen dat wegtrede bladeren weker zijn en [334] langer en heeft bij elk blad zaden en heeft twee soorten bloemen, wit en rood, de vrouwelijke heeft kleine twijgjes en dat is eigenlijk een buisje en knopen en aan de knopen heeft ze bladeren die zijn gelijk de dennen (Hippuris). De wortel daaraan is geen nut, deze groeit graag bij het water en ettelijke meesters noemen het cauda vulpis. Galenus in het achtste boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel poligonia, id est proserpinata, beschrijft ons en spreekt dat dit kruid is vochtig aan de andere graad en koud aan de aanvang van de derde graad. (2) De meester Dioscorides spreekt dat het sap van varkensgras gedronken is goed die er bloedspuwen en beneemt de buik zijn vloed.

Dit sap is erg goed diegenen die zich boven uit wurgen.

Item, dit sap is ook goed stranguriam, dat is die druppelend plassen, dan gedronken en op de buik gesmeerd.

De meester Isaac spreekt dat het sap gedronken beneemt de vergiftige beet alzo dat die het lijf niet schaden mag. Varkensgras gekookt met wijn en honing heelt de nieuwe wonden, daarop gelegd. (2) De meester Wilhelmus in zijn chirurgie maakt een wonddrank alzo: Neem wegtrede en sanikel en kool, van elk een hand vol en druk daaruit het sap en meng dat met vlierbloemenwater. Deze drank heelt alle wonden, ze zijn waar ze willen en klein, diep of groot. (3) Platearius, het sap van wegtrede gelaten in de oren beneemt de etter daaruit en dat vloeien. Wegtrede sap heelt etterwonden, daarin gesproeid zonder onderbreking. Item, wegtrede lest dat heilig vuur. Wegtrede beneemt alle harde gezwellen, daarop gelegd.

Galenus spreekt dat wegtrede graag groeit op ongebouwde plaatsen. Item, wie er quartanam heeft, dat is vierdaagse malariakoorts, die drinkt het sap gemengd met lange peper drie morgens na elkaar. Hij spreekt ook dat wegtrede lijkt op de ruit aan de bladeren, zijn bloemen zijn wit en roze gekleurd. Item, welk mens de huivering aankomt alzo dat het hem schudt die drinkt wegtrede met wijn en niet met water, het helpt en beneemt de koorts. Item, wegtrede gedronken met wijn beneemt de beet der slangen of van een ander giftig dier. Item, wegtrede maakt goed plassen en zuivert de blaas.(4) Item, voor de borstzweer: Neem het sap van wegtrede en rozenolie, van elk gelijk veel, en meng ook daaronder boter en temper dat tezamen en bestrijk ook daarmee de borst of wat iemand aan het lijf zweert, het helpt zonder twijfel. (2) De meester Plinius spreekt dat proserpinata vers en groen gestoten heelt wonden, daarop gelegd. [335] Item, de meester Wilhelmus in zijn chirurgie gebruikt wegtrede tot oude schaden en heeft vele mensen goed daarmee geholpen.

Zie kapittel 387, daar wordt duidelijk een Polygonum soort afgebeeld. In kapittel 302 geen bloemen en spitse bladeren, wel komt de tekst met de namen overeen, ook dat de bloemen wit en roze zijn. Dan moet het bijna om Polygonum aviculare handelen of een vergelijkbaar kruid wat men later niet meer gezien heeft.

Vorm.

De bladeren gaan ’s avonds slapen. Ze zijn smal elliptisch, gesteeld en donker. Varkensgras is een eenjarige en tot een meter hoge plant, meestal kruipend en zelden opgericht. Dunne en meestal liggende stengels die sterk vertakt zijn. De bloemen zijn klein en staan met enkele bijeen in de bladoksels, roze/wit. Ze bevatten veel honig en worden bezocht door wespen, zweefvliegen, korttongige bijen en allerlei vlinders. Een onkruid langs wegen en akkers, kosmopoliet, zelfs in drukke straten tussen de stenen.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘De eerste soort (tweede is Hippuris) wordt in het Grieks Polygonon arrhen genoemd, dat is op het Latijns Polygonum mas, de Latijnen noem het Seminalis en Sanguinaria, Columnella noemt het Sanguinalis, de apothekers Centumnodia en Corrigiola en ook wel Polygonum. In Nederland kent men het overal met de naam varkensgras, duysent-knoop en kreupelgras, in Duitsland Weggrasz en Wegtzitt. Men mag het om het van het wijfje te onderscheiden duizendknoop mannetje noemen, Apuleius noemt het Proserpinaca omdat ze zo langs de aarde kruipt’.

Polygonum is afgeleid van het Griekse polugonon, polus: veel, en gonu: knie of verdikking, veel knievormige verdikkingen aan de stengel en vandaar duizendknoop, Knotengras, Tausendknoten.

De liggende, vlakke en taaie stengels, wegengras, weggras, Duits Unvertritt, Wegetritt, Wegdret, Wegetritt bij Bock. Bock schrijft; ‘Weggras. hindert auch die so durch das grass wandern, dann es auf der strassen von den bosen buben zusamen verknupf wurt, und so ungever dardurch wanderet, behenckt oder etwas von ongeschichten (ongelukkig toeval) fallen must’, Jungferntritt. Hindering knot-grass, in 1538, knotgyrs, de koning van de pestkruiden.

Naar de smalle bladeren, Lingua passerina: mussentong, Duitse Luninges-tunge

Gebruik.

Dodonaeus; ‘Polygonum of duizendknoop heeft, naar het zeggen van Galenus, een tezamen trekkende kracht, maar in dat kruid is de waterachtige koude kracht het aller opmerkelijkst, want het is in de tweede graad koud makend en bijna tot in het begin van de derde.

Dioscorides zegt dat het sap van duizendknoop gedronken dik maken en verkoelen kan.

(2) Het helpt diegene die bloedspuwen of met bloedig braken gekweld zijn. Hetzelfde geneest alle buiklopen en vooral de ziekte die men Cholera of boort noemt wanneer men met overvloedig galachtig braken gekweld is en tezamen ook met een grote vloed van onder.

Dezelfde Dioscorides zegt daar noch meer toe, dat het de druppelplas genezen kan en de plas merkelijk verwekken, maar nochtans hij onderscheidt niet uitdrukkelijk genoeg hoe dat men dat in diergelijke gebreken gebruiken zal, als Galenus zegt.

Het sap van hetzelfde kruid met wijn gedronken geneest diegene die van de slangen gebeten zijn.

Dat sap ingenomen of gedronken een uur voor het aankomen van de koorts laat die achterblijven en belet ze meer weer te komen.

Dat sap van buiten opgelegd kan de vloed van de vrouwen stelpen.

(3) De pijn in de oren zal gauw vergaan als men dit sap daarin drupt.

Hetzelfde sap met wijn of honing gekookt wordt zeer goed en krachtig gevonden om de zweren en zeren aan de schaamdelen te genezen.

(4) De bladeren van weggras gestampt en met boter gemengd verdrijven zeer goed de pijn en zwellen van de borsten, daarop gelegd en daarop tot de derde dag op houden.

lauch ccciii capi

Poτrum latine·arabice curat·

(Der wirdig meister avicenna in seinem andern bůch in dem capitel poτrum beschreibet uns und spτichet das do seÿ mancherhande lauch·einer heimisch·der ander zåme·Auch heisset eins poτum hispanicum·

(Auch spτichet er das poτrum seÿ heiþ an dem dτitten grade und trucken an dem andern·und diþ ist sunderlich der zåme·und der wilde ist meer heisser und truckner natur wan der zåme·

(Der zåme lauch gest… gemüschet mit salc….bôsen blattern gele…Der wilde lauch…schweren an der… den hin leget…ches ÿsses dem b…btewee und bτ… en gar bôse dτe…gebulvert und…schet rosenôle u…gelassen in dÿe….den schmerczen d…dÿses gůt genüc.weethům·(Pli…lauch ist nit gůt…noch bôser der w…geessen zerblase den…rumb sol man den sieden…en wassern wann man den essen wil und also benymmet man jm sein krafftt·Poτrum bτingt dem frauwen ir zeit menstruuz genant und machet auch fast harmen·

(Die meister spτechen gemeÿnklich das lauch habe unnücz hicz an jm geleich als bôþ holcz spachen das do balde enbτennet und balde verschwindet·(Item macer der saffte von lauch gemüscht mit frauwen milch und das getrüncken benÿmmet den alten hůsten. (Ipocras der safft von lauch ist fast gůt getruncken emoptoicis [336] das ist die blůt speÿen·(Diascorides lauch rohe geessen machet den menschen unlustig zů essenn und ist em vergifft·(Item lauch rohe geessen vertreibet die trunckenheit·(Von lauch gema… ein pflaster und auff die zer. glider geleget benÿmmet. st davon und verzeret… geblüdte·(Wôlich… wåre der trincke…ch mit wein es.ster plinius in…m·xx·capitel be… spτichet das d …vertreibe den al…eneme das wee…nd an der lungen…auch gůt dem was… getruncken·und…et dÿser fast wol… rigen· (plateari…roþ haubwee hett…ÿteeil lauchs safft.dτitteil hônig unnd.das in die nasen und in die oτen es hilffet fast wol·(Item ettlich meister spτechen daz lauch rohe genüczet dem leÿbe auch fast schedlich ist und darumb sol man sich dar voτ hŭten·(Item d meister cassius felix·Nÿme weÿrauche und eichôpffel gebulvert und müsche auch dÿsses mit lauch saffte dÿses getruncken benÿmmet auch daz blůt speyen·Damit mag man auch die blůtendten nasen stillen ob man es darein thůt·

(Item wôlicher frauwenn dÿe heimliche stat verseret wåre dÿe neme des safftes und thů es auche darüber es heilet sere dar von on zweÿfel·(Item der meÿster wilhelmus in seiner cÿroτgi bτauchet lauch saffte sere zů wunden und mit namen die erkaltet sind und erfaulet der zeühet das faul fleisch damitt auþ·(Item lauch safft vermenget mit weiþe lÿllen wurczeln safft und damit gestrichen die lenden benÿmmet daz wee darvon·(Item lauch dicke male genüczet ist den magen beschweren und bτinget durst und ist das geblŭdte verhiczen·

(1) Prei, 303de kapittel.

Porrum Latijn. Arabisch curat. (Allium porrum)

De waardige meester Avicenna in zijn andere boek in het kapittel porrum beschrijft ons en spreekt dat er zijn veel soorten look, een geteelde, de andere tam. Ook heet er een porrum hispanicum.

Ook spreekt hij dat porrum is heet aan de derde graad en droog aan de andere en dit is vooral de tamme en de wilde is meer heter en drogere natuur dan de tamme. De tamme look gest… gemengd met zout….kwade blaren gele…De wilde look…zweren aan de… den heen legt…ches eet die b…hoofdpijn en br… en erg kwade d…gepoederd en…gemengd rozenolie en…gelaten in de….de smarten d…dit is goed gebruikt.pijn. (3) Plinius…look is niet goed…noch kwaad der w…gegeten blazen de…daarom zal men het koken…en water want men dat eten wil en alzo beneemt men hem zijn kracht. (8) Porrum brengt de vrouwen hun tijd menstruatie genaamd en maakt ook erg plassen.

(3) De meesters spreken algemeen dat look heeft onnuttige hitte aan hem gelijk als kwade houtspanen die gauw ontsteken en gauw verdwijnen. Item, Macer, het sap van look gemengd met vrouwenmelk en dat gedronken beneemt de oude hoest. Hippocrates, het sap van look is erg goed gedronken emoptoicis, [336] dat is die bloedspuwen. (3) Dioscorides, look rauw gegeten maakt de mensen onlustig te eten en is die vergif. Item, look rauw gegeten verdrijft die dronkenschap. Van look gemaakt… een pleister en op die gebroken. leden gelegd beneemt. st daarvan en verteert… bloed. Wie… is die drinkt…look met wijn is.ster Plinius in…m 20 kapittel be… spreekt dat d …verdrijft de al…beneemt de pijn…en aan de longen…ook goed de was… gedronken en…et deze erg goed… rigen. Platearius…groot hoofdpijn heeft…de deel looksap.derde deel honing en.dat in de neus en in de oren, het helpt erg goed. Item, ettelijke meesters spreken dat look rauw genuttigd het lijf ook erg schadelijk is en daarom zal men zich daarvoor hoeden. (3) Item, de meester Cassius Felix: Neem wierook en eikenappel gepoederd en meng ook dit met looksap, dit gedronken beneemt ook dat (7) bloedspuwen. (4) Daarmee mag men ook de bloedende neus stillen als men het daarin doet.

Item, welke vrouw de heimelijke plaats bezeerd is die neemt het sap en doe het ook daarover, het heelt zeer daarvan zonder twijfel. Item, de meester Wilhelmus in zijn chirurgie gebruikt looksap zeer tot (5) wonden en met namen die verkouden zijn en vervuild, het trekt dat vuile vlees daarmee uit. (6) Item, looksap vermengt met witte leliewortelsap en daarmee gestreken de lenden beneemt de pijn daarvan. (3) Item, look vele malen genuttigd is de maag bezwaren en brengt dorst en is dat bloed verhitten.

Vorm.

Prei is een tweejarige plant die 60-80cm hoog wordt. Lijnvormige bladeren zijn 1-5cm breed. Bloemen staan op een gladde stengel met vele bloemen in een tros, wit tot purper. Vaak komen er broedbollen in voor.

Naam.

Dodonaeus; ‘‘In Brabant wordt dit gewas pareye genoemd, in Hoogduitsland Lauch. De Griekse naam is Prason en de Latijnse Porrum of Porrus, zoals Palladius zegt’.

Indogermaanse wortel prso werd over Grieks prason, parson of parron: look, de Latijnse porrum en het huidige, in Franse streken bekende poireau, Duitse Porree, Prieslauc of Priselocher bij Hildegard

De Nederlandse naam prei, in midden-Nederlands was het poret en half 13de eeuw poreye, is ook uit oud-Frans poree gevormd.

(1) Voor Allium, zie hoofdstuk 4, 30, 103 en 358 voor de (2) wilde look

Werking.

Al sinds prehistorische tijden is prei in gebruik, zowel culinair als medicinaal. Alle delen van de prei bevatten een scherpe geur die door koken aangenaam en goed van smaak wordt. Prei is goed voor de nieren en wordt gebruikt als vermageringsmiddel. Volgens Plinius zou het goed zijn tegen 32 kwalen. Hippocrates zegt dat prei goed is voor zogvorming en om de vergroeiing van de nagelriemen tegen te gaan. Het zou tevens de vruchtbaarheid bevorderen.

Herbarius in Dyetsche;’ Porrum, soms heet het byesloeck of poerloeck, soms poeryloeck. Er zijn twee soorten van als een tamme en een wilde (2). De tamme is heet in de derde en droog in de tweede graad. De wilde is heter en droger en daarom is het slechter. (3) Prei is slecht voor de maag, het maakt oprispingen en winden, met zijn scherpheid bijt het zenuwen en laat zwaarmoedige dampen naar het hoofd optrekken, het verblindt het gezicht. Het gebruik ervan maakt zware dromen en daarom moeten de galachtige en zwaarmoedige of diegene die tot kwaadheid geneigd zijn het niet eten. Ook diegene die verstoppingen in het hoofd hebben moeten het niet gebruiken. Die het eten willen zullen het nemen, maar daarna zullen ze sla en andijvie nemen zodat de hitte getemperd zal worden. Of was de rauwe look goed en kook het dan met sla, want dan zuivert het grove vocht menging van de longen en opent verstoppingen van de lever en van de milt. (4) Om het bloeden van de neus te stoppen meng je prei met azijn en het sap van weegbree, doe het in de neus.

Op de serpentenbeet doe je rouw gestampte prei.

(5) Als je het sap van prei met wat honing mengt geneest het de wonden.

(6) Tegen pijn van de leden: ‘Neem sap van prei met sap van leliewortels’.

Tegen dronkenschap eet je rouwe prei of porrum met kool. Hetzelfde maakt ook lust om te minnen.

Met zijn geur verjaagt prei de serpenten en schorpioenen.

Tegen tandpijn: ‘Neem sap van prei met bertram, hetzelfde doodt ook de wormen in de tanden’.

(3) Als je veel prei gebruikt verzwaart het de maag, je krijgt er dorst van en het ontsteekt het bloed. (7) Om het bloeden uit de borst te stoppen: ‘Neem het zaad van prei in oude drank’.

Het sap is goed tegen wratten.

(3) Het sap dat met zout gemengd is, is goed tegen kwade, bedrieglijke zweren.

(2) Wilde prei laat het lichaam verzweren en als je het eet krijg je hoofdzweren.

(8) Het laat ook plassen en stonden komen.

(3) En alle twee, de wilde en tamme, zijn slecht voor de blaas en de zwerende nieren.

Als je het kookt en als een pleister op legt is het goed tegen aambeien.

Als je het veel eet maakt het lust tot onkuisheid, hetzelfde doet ook gebraden preizaad.

Tegen tenasmonem: ‘Neem bladeren met het zaad, gagel en prei’ (of porloec). Als je het met kamilleolie kookt is het volgens Avicenna goed tegen koliek’.

Herbarijs; ‘Porus, dat is poretlooc, het is heet en droog. En het zuivert en men gebruikt de bladeren. En het sap is goed in diepe (3) etterwonden en in kankers en in vuile gaten want het zuivert ze en droogt ze. En gepleisterd op puisten geneest. En gemengd met honing is het goed in hetzelfde en gestampt. En met weegbree gestampt is het goed in alle kwade gaten’.

petersilgen ccciiii Ca

Petrosilinum latine et grece.

(In dem bůch circa instans beschreiben [337] uns die meister und spτechen dz petrosilinum seÿ von natur heiþ und trücken an dem andern grade·Und spτichet auch das do seÿ zweierhande petersilien·ein heimisch die ander wild·Die wilde heissenn die meister petrosilinum macedonicum vel sÿnonum·(Der meÿster cassius felix und Plinius in dem capitel petrosilinum macedonicuz beschreibent uns und spτechentt das diþ wechsett in dem felsichtenn bergen und ist fast durchtringen die feüchtigkeit des leibes unnd machet sere schwiczen und harmen·(Die heimüsch petersiligen ist uns wol bekant·den same bτauchet man in der erczneÿ unnd wan man in einem recept findet petrosilinum so meint man den samen. (Den samen sol man sameln so er gezeÿtiget und der weret fünffe jare unverseret·(Die wurczell ist man nüczen zů vil sachen.

(Petersiligen ist von natur durchtringen und darumb machett sÿ wol hårmen·und ist fast gůte genüczet für den steine der same und auch die wurczel·

(Auch sind dise gůt genüczt dem frauwen die sich saumen an jrer zeÿt·(Der same ist durchtringen in seiner würckung und darum bτinget er den frauwen jr sucht volkommenlich·(Petersiligen samen ist gůt geessen dem die nitt wind haben in dem bauch·

(Der meister Galienüs in dem achtenden bůch genant simplicium foτmacoτum beschreibet uns und spτichet das petersiligen samen gestossen und geleget auffe dem bôsen grint seüberet fast wol·und machet ein gladte haudt·

(Der samen geessen benÿmmet des magen geschvulst und ist gůte genüczet den geschwollen menschen wan er trucket und durchtringet die bôse feüchtigkeit und verczeret die·(Auch ist der same gůt genüczet den ausseczigen von weserichter feüchtigkeit·

(petersiligen samen seübert die leber und benÿmmet den lenden und blasen wee·(Der meister Isaac spτichet das petersiligen seÿ heiþ und trucken an dem dτitten grade·und diþ ist auch die meÿnunge des meisters platearij·(Item diþ ist aller meister meÿnnng und sprechen das diþ kraut von petersiligen der same und auch die wurczel sind gůt genüczet allen menschen deþhalben daz man selten ein findet der nit den stein hat unnd darumb mag man diþs kraut essen und auch die wurczel auff fleische und fischen. Und ist all wegen dÿe wurczel besser geessez gesotten wan rohe·und das kratt besser rohe dan gesoteen·(Item ein salat gemachet von petersiligen und sauer ampffer mit eþsig vermenget ist gůt wider die hicze des fiebers·(Auch ist disser salat gůt wider daz fieber gemachet von petersiligen und von lactucken boτnkreþ und poτriþ mitt baumôle und eþsig vermenget·[338]

(1) Peterselie, 304de kapittel.

Petrosilinum Latijn en Grieks. (Petroselinum segetum)

In het boek circa instans beschrijven [337] ons de meesters en spreken dat Petroselinum is van natuur heet en droog aan de andere graad. En spreken ook dat er zijn twee soorten peterselie, een geteelde en de ander (7) wild. De wilde heten de meesters Petroselinum macedonicum vel sÿnonum. De meesters Cassius Felix en Plinius in het kapittel Petroselinum macedonicum beschrijven ons en spreken dat dit groeit in de rotsachtige bergen en is erg doordringen de vochtigheid van het lijf en maakt zeer zweten en plassen. De geteelde peterselie is ons goed bekend, het zaad gebruikt men in de artsenij en als men in een recept vindt Petroselinum dan bedoelt men de zaden. De zaden zal men verzamelen zo ze rijp zijn en dat duurt vijf jaar onveranderd. De wortel is men nuttigen tot veel zaken.

Peterselie is van natuur doordringen en daarom maakt ze goed (2) plassen en is erg goed genuttigd voor den (4) steen, het zaad en ook de wortel.

(5) Ook zijn deze goed genuttigd de vrouwen die zich verzuimen aan hun tijd. Het zaad is doordringend in zijn werking en daarom brengt het de vrouwen hun ziekte volkomen. (3) Peterseliezaden is goed gegeten die geen wind hebben in de buik.

De meester Galenus in het achtste boek genaamd simplicium farmacarum beschrijft ons en spreekt dat peterseliezaden gestoten en gelegd op de kwade schurft zuivert erg goed en maakt een gladde huid.

(6) De zaden gegeten beneemt de maagzweer en is goed genuttigd de gezwollen mensen want het droogt en doordringt de kwade vochtigheid en verteert die. Ook is het zaad goed genuttigd de uitslag van waterachtige vochtigheid.

Peterseliezaden zuivert de lever en beneemt de lenden en blaaspijn. De meester Isaac spreekt dat peterselie is heet en droog aan de derde graad en dit is ook de mening der meester Platearius. Item, dit is alle meesters mening en spreken dat dit kruid van peterselie, het zaad en ook de wortel, zijn goed genuttigd alle mensen vanwege dat men zelden iemand vindt die niet de steen heeft en daarom mag men dit kruid eten en ook de wortel op vlees en vis. En is altijd de wortel beter gegeten gekookt dan rauw en dat kruid beter rauw dan gekookt. Item, een salade gemaakt van peterselie en zuring met azijn vermengt is goed tegen de hitte van de koorts. Ook is deze salade goed tegen de koorts gemaakt van peterselie en van sla, waterkers en Borago met olijvenolie en azijn vermengt. [338]

Vorm.

Peterselie heeft het eerste jaar een bladrozet met helder groene en driemaal geveerde bladeren. Het tweede jaar komen er aan de bloemstengel 3 tallige bladeren. Het kruid wordt een 90cm hoog waarop gele bloemen prijken.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘‘Alle geslachten van kruiden die men in het Latijn Apium noemt, dat is in onze taal eppe, (zie Apium) worden in het Grieks Selinon genoemd, maar het tegenwoordig geslacht heet Selinon cepaeon en op het Latijn Apium hortense, dat is hofeppe. De apothekers en de gewone man noemen het Petroselinum en daarnaar heet het in Nederduitsland peterselie, in Hoogduitsland Petersilgen en Peterlin’.

Peterselie was in het Grieks bekend als oreoselinon, oreo, issteen’ of ‘rots’, omdat het kruid vaak aangetroffen werd tussen de rotskusten van de Middellandse Zee. Selinon betekent ‘draaien’. In Latijn werd de rots petra en in het midden-Latijn werd dit petro­silium, een woord dat naar alle Germaanse talen kwam. Een aanleuning aan de naam peter werd in Nederland pieterselie. Frans persil, Duits Petersilie en Engels parsley.

Dodonaeus; ‘Daar is nochtans een echte gekronkelde peterselie van Lobel vermaand geweest, in het Latijn Petroselinum crispum of Apium hortense crispum genoemd, die in het wild op sommige bergen groeit en heeft kleiner en ijler gesneden bladeren met gekronkelde kanten’. Dan is dit Petroselinum segetum.

Gebruik.

Het voornaamste gebruik van dit kruid is om vlees en andere maaltijden te garneren. Het blad is goed voor de spijsvertering en helpt tegen winden. Het blad bevat veel vitamine a en is rijker aan vitamine C dan welke andere groente ook, driemaal meer dan sinaasappelen. De ouden wisten het te gebruiken om reumapatiënten te behandelen. Het zaad bevat apiol dat van belang is bij de bestrijding van malaria. Mogelijk dat het zaad, met andere kruiden, tot abortiva diende, het bevordert de urineafscheiding. Dit kan tot ernstige en soms dodelijke vergiftigingen leiden. Het zaad is giftig voor vogels en zou dodelijk zijn voor papegaaien en parkieten.

Maerlant; ‘Petroselium is droog en heet, alzo als Platearius weet, die in de hof staat en pleeg te zijn nuttig in medicijnen, (2) urine zo goed maken doet en is tegen tering goed. (3) Of het nu kruid is of zaad is het dat men het in spijzen ontvangt, het verteert en verdrijft de wind die in de mensen blijft’.

Herbarius in Dyetsche; ‘Peercelle, petercelie of Petrocilynum is heet en droog in de tweede graad. (7) Er zijn twee soorten van als domesticum of de tamme die in de hoven groeit en agrestis of diegene die in het wild groeit. De zaden zijn nuttig in de medicijnen. Als je in recepten peterselie vindt dan moet je de zaden van de tamme nemen die een jaar goed blijven. (1) Peterselie heeft de kracht die diuretica genoemd wordt. (dat is dat het de urineweg opent). (3) Van venkel, van peterselie, van waterkers, van bernagie en van sla maak je met azijn en met wat olijvenolie en wat zout een salade. Tegen dat en tegen hete ontsteltenis van het lichaam wordt dit kruid in het eten gegeten, het versterkt de vertering en verdrijft de winden. Het gezuiverde sap van peterselie dat gemengd is met het poeder van klaargemaakte tuthia en rozenwater als een oogzalf gemaakt is goed voor de ogen.

(4) Peterselie-, venkel- en eppezaad dat in eten genomen wordt genomen is goed tegen niersteen of niergruis.

Zijn gebroken zaden die met steenbreek en wit suiker gemengd zijn, op de wijze van suikerwerk, is tegen hetzelfde goed.

(6) Peterseliewortels zijn moeilijk te verteren, daarom is haar sap beter tegen verstoppingen van de lever of van de milt. Geef peterselie met hertstongen en geef het in eten te eten. Ook is wijn waar dezelfde kruiden in gekookt zijn tegen dezelfde letsels goed en tegen koliek, ook tegen aandrang tot waterlozing want het verteert en verandert.

Tegen geelzucht die uit verstopping komt en vooral van de milt: ‘Neem peterseliezaad met venkelzaad en hertstongen, kook het in venkelwater, dan doe je het door een doek en daar meng je suiker bij.

(5) De kracht van het gehele kruid is om te laten plassen en de stonden te laten komen. Ook is het goed tegen oprispingen van de maag en van de darmen.

Herbarijs; ‘Petrocilium, dat is petercelle en is heet en droog in de 2de graad. En dit peterselie is er in 2 soorten, tam en (7) wild. En als men ze vindt beschreven zal men nemen dat zaad. En 5 jaar blijft het goed, het heeft kracht veel te verduwen. Maar de wilde heeft meer warme moes. En in sausen daar laat ze de spijs goed verduwen en zuivert de longen en wonden.

Peterselie gestampt en in vulva gestoken laat de zaken op regelmatige tijd komen’.

(7) Zie kapittel 275 voor peterselie uit Macedonië. Er is een tamme en wilde. Dat zegt Platearius ook; ‘Petroselinum est duplex domesticum et agreste quod sinonum dicitur. Virtutem habet diureticam sed sinonum fortiorum’.

Tag und nacht cccv ca

Paritaria vel vitriola·latine grece alsmen aut partemon aut perdicionn aut sÿdericis aut eralia aut qui astri agreste aut libaciam aut poliominon·arabice tugegraria.

(In dem bůch circa instans beschreiben uns die meister und spτechen das diþ kraut seÿ von natur heiþ und trucken an dem dτitten grade·(Diþs kraut genüczet grŭn und frisch ist zů mancher handtt gůt·aber dürτe und trucken ist es nichs nücze·Ettlich meister spτechen das diþ kraut auch heiþ vitriola des halben das es die gleser seübert von der scherpffe die es an jm hat·oder auch darumb dz man glaþ darauþ machet·(In dem bůch pandectarum genantt in dem·xxix·capitel beschreiben uns die meister und spτechen das disses kraut seÿ gůt grŭne gebτacht und nitt dürre·und ist heiþ und trucken an dez dτitten grade·aber d same davon ist von natur kallte und feücht·(Diascoτides spτichett in dem capitel asmen·daz disses krautt wachs an den techern und an den wenden unnd hatt kleine stengel·die bletter sind scharpffe sein same ist auch scharpffe also das er anhanget·und der sam ist feücht machen und kelten·

(Dyser same gestossen mit hauþmasse vermengt mit eþsig leschet das heilig feüer dar auff geleget·und ist sunderlichen gůt auf die gelyder geleget wo man besoτget das es sich entzüdet der neme des samen und stossen den mit eþsig und lege den darauffe zeühet auþ die grossen hicz dz man das glide nit darff abschneÿden·(Der samen also gelegt auf geschwulst benÿmmet die zů hant·(Den safft von dem samen gemüschet mit bleÿweiþ benÿmmet auch dz heilig feür darauff gelegt und auch auff dem gebτesten gelegt herpetes oder herpestiomenus genant daz ist ein geschwere dz daz fleisch an dem leibe verzert und ÿsset und kommet von der gebτantem colera und ist bôser dan der krebs auch nennet man es den wolff·den safft von dem samen darauffe geschmieret und gelegt·(Auch ist diser safft gůtt podagracis·[339] das sind die das gegicht haben an dem fŭssen·mit geÿþschmalcze gemengeet und darauff geleget·

(Der safft von den blettern ist gůt genüczet den die eÿnen alten bôsen hůsten haben des getruncken als vil als ein halb trinck glaþe wol·(Der safft benÿmmett auch die zerschwollen kele dareine gelassen und dem gegargeltt·

(Galienus spτichet das paritaria samen gůt seÿ den heissen bôsen blatern gestossen und darauf gelegt·(Der safft von dem samen ist gůt gelassen in die oτen wan er benÿmmet den schmerzen darauþ und das geschwere·(Der safft von dem blettern ist fast gůt deen verswollen wåre der schlût des magens oder in der kelen dem safft sol man gargeln genant gargarisieren·(Ettlich meister haben dÿsen safft fast gebτaucht und den geben die ein bôsen alten hůsten gehabt haben·unnd damitt manchen menschen geholffen·und den safft sol man verwarn in eÿnen glase und versoτgen des summers voτ der hicze und des winters voτ der kelte·(Item paritaria gesotten mit fleisch die bτŭ ist gůt genüczet wider den kalten seÿch genant stranguiria und ist auch gůt wider weethůmb des gedårmþ genant colica die von windt und von kalter feüchtung kommet·(Auch paritaria gesotten mit wein und auff die wethůmb warm geleget ist die wethům balde stillen·

(1) Glaskruid, 305de kapittel.

Paritaria vel vitriola Latijn. Grieks alsmen aut partemon aut perdicionn aut sÿdericis aut eralia aut qui astri agreste aut libaciam aut poliominon. Arabisch tugegraria. (Parietaria officinalis)

In het boek Circa instans beschrijven ons de meesters en spreken dat dit kruid is van natuur heet en droog aan de derde graad. Dit kruid genuttigd groen en vers is tot vele zaken goed, maar dor en droog is het niet nuttig. Ettelijke meesters spreken dat dit kruid ook heet vitriola vanwege dat het de glazen zuivert van de scherpte die het aan zich heeft of ook daarom dat men glas daaruit maakt. In het boek Pandecta genaamd in het 29ste kapittel beschrijven ons de meesters en spreken dat dit kruid is goed groen gebracht en niet droog en is heet en droog aan de derde graad, maar het zaad daarvan is van natuur koud en vochtig. Dioscorides spreekt in het kapittel asmen dat dit kruid groeit aan dijken en aan de wanden en heeft kleine stengels, de bladeren zijn scherp, zijn zaad is ook scherp alzo dat het aanhangt en het zaad is vochtig maken en verkoelen.

(2) Dit zaad gestoten met huislook en vermengt met azijn lest dat heilig vuur, daarop gelegd, en is vooral goed op die leden gelegd waar men bezorgd is dat ze zich ontsteken, die neemt de zaden en stoot die met azijn en leg het dan daarop, het trekt uit de grote hitte zodat men dat lid niet hoeft af te snijden. (3) De zaden alzo gelegd op gezwellen beneemt die gelijk. (2) Het sap van de zaden gemengd met loodwit beneemt ook dat heilig vuur, daarop gelegd, en ook op de gebreken gelegd herpetes of herpestiomenus genaamd, dat is een zweer dat het vlees aan het lijf verteert en eet en komt van de gebrande gal en is kwader dan de kanker, ook noemt man het de huidsmet, het sap van de zaden daarop gesmeerd en gelegd. (4) Ook is dit sap goed podagracis, [339] dat zijn die de jicht hebben aan de voeten, met geitenvet gemengd en daarop gelegd.

(5) Het sap van de bladeren is goed genuttigd die een oude kwade hoest hebben, dat gedronken zo veel als een half drinkglas vol. (6) Het sap beneemt ook de gezwollen keel, daarin gelaten en dan gorgelen.

Galenus spreekt dat Parietaria zaden goed zijn de hete kwade blaren, gestoten en daarop gelegd. (8) Het sap van de zaden is goed gelaten in de oren want het beneemt de smarten daaruit en dat zweren. Het sap van de bladeren is erg goed die gezwollen is het slot van de maag of in de keel, dat sap zal men gorgelen genaamd gargarisieren. Ettelijke meesters hebben dit sap erg gebruikt en dan gegeven die een kwade oude hoest gehad hebben en daarmee vele mensen geholpen en het sap zal men verwarmen in een glas en verzorgen in de zomer voor de hitte en in de winters voor koudheid. (7) Item, Parietaria gekookt met vlees. Die brei is goed genuttigd tegen de koude ziekte genaamd stranguriam en is ook goed tegen pijnen van de darmen genaamd koliek die van wind en van koude vochtigheid komt. Ook Parietaria gekookt met wijn en op die pijn warm gelegd is de pijn gauw stillen.

Vorm.

Glaskruid heeft eironde tot lancetvormige, verspreid staande, drienervige bladeren. Het harige blad is vaak donker gekleurd door het stof van oud cement van de nabij liggende muur. De kleine, harige en roodachtige bloemen komen de hele zomer uit de bladoksels.

Naam.

(1) ) Dodonaeus; ‘Dit kruid noemt men in het Nederduits glaskruid of parietarie, in het Hoogduits Tag und nacht, Sant Peters kraut en Maurkraut. In het Latijn noemt men het nu gewoonlijk Parietaria of met een bedorven woord Paritaria en dat omdat het meestal bij de muren en steenachtige plaatsen groeit en daarom is het ook soms Muralis genoemd, dan Plinius en Celsus noemen het Muralium. In het Grieks is het bekend met de naam Helxine en Perdicion. De naam Perdicium heeft het van de patrijzen die dit kruid dikwijls plegen te eten. Het wordt soms ook Urceolaris of Urceolaria genoemd en Vitraria (dat is eigenlijk in het Diets glaskruid) omdat het door zijn ruwheid zeer goed en geschikt is om de glazen kroezen en bekers daarmee te wrijven en mooi te maken. Voorts zo heeft het noch ettelijke andere Griekse namen daar Dioscorides, Plinius en Apuleius van vermanen, te weten Sideritis Heraclea of Herculana, Eleitis of Alitis’.

Een oude naam was vitrago of vitriolaris herba: glaskruid, vanwege de ruigheid op de bladeren dat gebruikt werd om glas te schonen. Glaskruid, met de Duitse naam Glaszkraut en de Frans naam vitriole, verwijzen vergeten gebruiken in de glasblazerij. Dit omdat de as rijk is aan potasnitraat als het gebrand wordt. Het bevat in zijn sap vaak zo’n grote hoeveelheid nitriet, dat, bij het bereiden van een extract, de massa soms in brand kwam te staan.

Parietaria is afgeleid van Latijn paries: wat een muur of wand betekent omdat het gewas op oude en vochtige muren voorkomt, een oude kerk of stadsmuur In de 14de eeuw was het paritarie, van oud-Frans paritaire, van Latijn (herba) parietaria: plant van de wanden, paries: wand. Het is de parietaria van Plinius. Duits Paridane. Engelse wallwort.

Tag und Nacht omdat de bladeren doorschijnen en gepunctioneerd zijn.

Gebruik.

Herbarius in Dyetsche;’Parydane, paritarye of Paritaria is heet en droog in de derde graad. Groen is het van grote kracht, maar droog heeft het geen kracht. Het heeft de kracht om te ontbinden en te verteren. Het is dyaforetica (dat is dat het laat zweten) en het verdunt winden tegen de koudheid van de maag en van de darmen. Ook tegen haar pijn die van koudheid en winden komt: ‘Neem wijn waar glaskruid en alsem in gekookt zijn dat je met wat suiker mengt’. Hetzelfde is ook goed tegen aandrang tot waterlozing, tegen dysurie en tegen onderbuikspijn.

Glaskruid dat zonder enige vochtigheid in een pan verwarmd en op die plaatsen gelegd wordt geneest en verteert verwonderlijk goed pijnen.

Tegen pijn van de maag en van darmen die uit koude zaken of uit winden komen maken veel mensen tegenwoordig taarten of koeken van eieren en van glaskruidbladeren tegen voor genoemde letsels.

(7) Tegen stranguriam (a) en dysurie etc.: ‘Neem glaskruid, zout water en olie, kook het tezamen en doe het onder op de blaas beneden bij de navel’.

Het zaad van dit kruid dat met sap van donderbaard gekookt wordt is goed om op het heilig vuur te leggen. Het geneest ook verbrande plaatsen.

(3) Glaskruid dat met azijn en tarwezemelen gemengd is geneest alle gezwellen.

Het sap van haar geneest de puisten. (2) Het sap van glaskruid met bloem van lood en azijn gemengd geneest het heilig vuur en de knagende blaren zoals herpestiomenus als het daar op gestreken wordt. (4) Het sap met wijn en wat azijn gemengd geneest jicht in de voet.

(5) Als je het sap van de bladeren met het sap van zoethout drinkt geneest het de oude hoest.

(8) Het sap dat met olie van rozen gemengd is geneest oorpijn.

(6) Als je het sap gorgelt geneest het zwellen van de kin volgens Pandecta’.

(a) Langzame, pijnlijke urinelozing.

Herbarijs; ‘Percicaria, dat is kniewiet en sommige schelden het uit voor roetselle of vitriola. Het is heet en droog in de 3de graad. Het is goed op koude leden en op jicht gemengd met azijn. Het is goed in diepe etterwonden in kanker en in alle vuile kwade gaten.

En gekookt en vrouwen daarin gezeten, dat zuivert de baarmoeder van vuile vochtvermenging’.

De naam Roetselle in de herbarijs zal ook wel op dat gebruik van het glas slaan. Kniewiet is een onbekend woord.


funf fingerkraut

Das cccvi Capi

Pentasilon grece·quinqz foliuz latine·

(Diascoυides in dem capitel pentasilon beschreÿbt uns und spυichet das diþ kraut habe ein stengel der ist vol sames unnd hatte bletter die sind in fünff teÿl geteilet und hat vil stengel und an ÿegklichen stengel ein grŭne blůmen und wechset an den feüchten stetten und beÿ den wegen·

(Galienus in dem achtenden bůche genant simplicium foτmacoτum in dem capitel pentasilon beschreibett uns unnd spτichet auch das diþ krautes wurczell seÿ fast sere trucken machen an dem dτitten grade unnd hat an jr kleÿne [340] würme·die würczel ist rott und lang·(Avicenna in seinem anderen bůch spτichet das diþ kraute gesotten mit eþsig und gelegett auff die geschweren oder gebτesten herisipula genant das ist dz rot lauffen·zeühet grosse hicze darauþ·(Pentasilon also genüczet benÿmmet daz wee an dem diechen und in den gewerben·

(Die bleter in wein gethan über nacht und des moτgens getruncken ist gůt für die fallende sucht. (Item die wurczel von pentasilon gebulvert unnd geleget auff die fickblattern heÿlet sie·(Die bletter gesotten in wein und den getruncken vertreibet das fieber genant quartana·(platearius die bletter gethan in hônig und eþsig und das getruncken benÿmmet das quartanam·(Das kraute mit altem schmerr gestossen heilet die wunden am leÿb und an dem glidern wie wundt sie sinde·(Wôlicher ictericiam het dz ist die geelsucht d mach kŭchlin auþ fünfffinger blat und thů dar zů semel mele und wasser unnd esse die neun tage nachein er wirte gesnndt·(Diþ kraut ist gůtt genüczet wider die starcken fieber also·nÿm fünffinger blat und stoþ das wol und thů darzů semel mel und wasser und knÿtte es under einander und thů darcz ein wenige baumôle das es ein teyg werde und mach ein pflaster darauþ und lege es auff den bauch·und wan es ein halben tage oder ein halbe nachte gelegen ist so thô es abe unnd mache es warm und lege es wider auff dem bauch·und thů das dick das vertreÿbet dir das fieber und macht dich auþ speÿen die bôsen humores·das sind die bôsen feüchtigkeit·(plinius wem die augen tunckel sind der nem fünffinger blat und lege sÿ in lautern weine in einem kupffern geschÿrre unnd so thů schlaffen wilt geen so streich des weins umb die augen es hilffet·(Item fünffinger gebulveret und mit hônig vermengett·und mit gestrichen die feülunge des mundes und der züngen es benÿmmet die feüllung und reiniget den mundt auch sol mann darnach den munde wåschen mitt wasser darein rosen hônig vermenget ist· [341]

Vijfvingerkruid.

Dat 306de kapittel.

Pentasilon Grieks. quinqe folium Latijn. (Potentilla reptans)

Dioscorides in het kapittel pentasilon beschrijft ons en spreekt dat dit kruid heeft een stengel die is vol zaad en heeft bladeren die zijn in vijf delen gedeeld en heeft veel stengels en aan elke stengel een groene bloem en groeit aan de vochtige plaatsen en bij de wegen.

Galenus in het achtste boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel pentasilon beschrijft ons en spreekt ook dat dit kruid zijn wortel is erg zeer droog makend aan de derde graad en heeft aan zich kleine [340] warmte, de wortel is rood en lang. (2) Avicenna in zijn andere boek spreekt dat dit kruid gekookt met azijn en gelegd op de zweren of gebreken erysypelas genaamd, dat is de rodeloop, trekt grote hitte daaruit. Pentasilon alzo genuttigd beneemt de pijn aan de dijen en in de wervels.

(3) De bladeren in wijn gedaan over nacht en ‘s morgens gedronken is goed voor de vallende ziekte. (4) Item, die wortel van pentasilon gepoederd en gelegd op de aambeien heelt ze. (5) Die bladeren gekookt in wijn en dan gedronken verdrijft de vierdaagse malariakoorts genaamd quartana. Platearius, de bladeren gedaan in honing en azijn en dat gedronken beneemt de vierdaagse malariakoorts. Dat kruid met oud vet gestoten heelt de wonden aan het lijf hoe gewond die zijn. Wie ictericiam heeft, dat is de geelziekte, die maakt koekjes uit vijfvinger blad en doet daartoe zemelenmeel en water en eet die negen dagen en nachten, hij wordt gezond. Dit kruid is goed genuttigd tegen de sterke koorts alzo; neem vijfvinger blad en stoot dat goed en doe daartoe zemelenmeel en water en kneed het onder elkaar en doe daartoe een weinig olijvenolie zodat het een deeg wordt en maak een pleister daaruit en leg het op de buik en als het een halve dag of een halve nacht gelegen is zo doe het af en maak het warm en leg het wederom op de buik en doe dat vaak, dat verdrijft je de koorts en maakt vaak uitspuwen de kwade humoren, dat is de kwade vochtigheid. Plinius, als de ogen donker zijn die neemt vijfvinger blad en leg ze in zuivere wijn in een koperen vat en zo je slapen wil gaan zo strijk de wijn om de ogen, het helpt. (6) Item, vijfvingerkruid gepoederd en met honing vermengt en mee gestreken die vuilheid van de mond en de tong, het beneemt die vuilheid en reinigt de mond, ook zal men daarna de mond wassen met water daarin rozenhoning vermengd is. [341]

Vorm.

Vijfvingerkruid of tormentil heeft dunne en kruipende stengels die aan de knopen wortelen. De bladeren zijn geveerd, de vijf deelblaadjes zijn omgekeerd eivormig en stomp gezaagd. De gele bloemen komen al vroeg, soms al in februari, maar meestal in juni en juli.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Vijfvingerkruid wordt in het Grieks Pentaphyllon genoemd, in het Latijn Quinquefolium, de apothekers geven het soms de Griekse, soms de Latijnse naam, men noemt het ook Pentapetes of Chamaezelon, zo Plinius zegt. Men noemt het in het Hoogduits Funff-fingerkraut of Funff-blat, in het Nederduits vijfvingerkruid’.

De wortelstok is van binnen rood met een bloedrode vijfstralige ster, een magische plant waar de magie geconcentreerd is in de vijf vingers van het blad.

Dit is het Dioscoriaanse kruid pentadaktulon: vijf vingers, pantaphullon: vijf bladen, in Latijn quinquefolium van waaruit, via Frans quinte-feuille het Engelse cinquefoil stamt. Vijfblad, vijfvingerkruid, Funfblatt bij Hildegard.

Gebruik.

Opvallend was dat het kruid begiftigd was met bovennatuurlijke krachten die heksen en duivelse geesten wegbant. Zonder twijfel was dit gebaseerd op de spirituele betekenis van de vijf spreidende bladeren. Het kruid werkt sterk antimagisch, in de kruidwis gebonden die men in huis ophing, zou het veel verstand geven en elke wens vervullen. Het was een kruid van de liefdesbestemmingen, maar ook van oude heksen.

Door Hippocrates werd het als koortswerend middel aanbevolen. Hildegard von Bingen geeft Funffblat als middel tegen geelzucht.

Herbarius in Dyetsche; ‘Vijfblad, vijf vingher, Pentasylon of Quinqus. De wortel hiervan verdroogt in de derde graad, maar het heeft geen openlijke hitte.

(6) Tegen tandpijn neem je het kooksel van vijfblad met hondsdraf in de mond. Tegen een stinkende mond gorgel je van het kooksel van vijfblad en bertram waarin wat honing gedaan is.

(2) Het kooksel van vijfblad met weegbree stopt het lichaam en wordt van nieuwe bladeren gemaakt. Tegen bloedige loop, jicht en helpt zeer goed tegen pijn in de zijde of omtrent de heup naar beneden.

Tegen herpestryamenum (dat is een knagende blaar) doe er vijfblad op dat in azijn gekookt is, dat doodt ook het heilig vuur als je het met het sap van donderbaard mengt.

De blaren en panaritium (dat is een allerscherpste blaar op het einde of dat topje van de vinger) geneest het als het daarop gelegd wordt en geneest de schurft.

Het sap van de wortels beschermt de lever en de longen, ook is het goed tegen venijnige dranken. (5) Tegen vierdaagse koorts: ‘Neem wijn waar de bladeren van vijfblad, sennebladeren en peper in gekookt zijn en neem dit dertig dagen lang in’.

(3) Het sap van de bladeren helpt diegene die vallende ziekte hebben en de geelzuchtige. Als je het sap in de lopende gaten doet geneest het die volgens Pandecta.

Tegen wandelende zweren (a): ‘Neem azijn waar je de wortels in kookt’, hetzelfde is ook goed tegen hete, zuivere blaren als erispilla, pannaricum, schurft en tegen pijn van de gewrichten, ook tegen puistjes of blaartjes in de mond.

Tegen vallende ziekte: ‘Neem tien dagen lang drank van wijn, waar deze bladeren in gekookt zijn’.

(4) Om de zweren van darmen en aambeien te genezen: ‘Neem het sap van deze wortels’. Avicenna, als het sap in de mond gehouden wordt dan geneest het alle ziekten van de mond. En als iemand het bij zich draagt dan helpt het hem, wil iemand van een prins of koning wat verkrijgen en hij draagt dit kruid bij zich dan zal hem dat welsprekend maken en hij zal krijgen wat hij wil zoals Albertus (b) in het boek van de verborgen krachten van kruiden spreekt’.

(a) Recidiverende ontstekingen door een agressieve bacterie. (b) Albertus Magnus.

Herbarijs; ‘Quintefolie of vijfblat is heet en droog in de 2de graad. En is goed tegen de steen en laat goed urine maken. En ontstopt de nieren en de blaas. Ene heelt wonden en verzacht de zweren, daarom is het goed in wonddranken. En het zuivert de borst van vochtvermenging’.

enbelsusz cccvii Ca

Polipodium latine·grece dipteris·arabice biþbeig·

(Serapio in den bůg aggregatoτis in dem capitel biþbeig·id est polipodium beschreibet uns und spτichet das dises seÿ ein kraut·und wechset an dem felsen und an den eÿchen baumen und an dem alten wenden·unnd wechset aller meist beÿ den alten eichbaumen·und ist geleich dem farn krautte an den blettern·die bleter haben jnwendig schwarcz doppelin·Die wurczel ust geleich eÿnen thier genant scolaca oder scolopendτia·und das hat·xij·füþ·also ist auche dise wurczel gestalt und ist eins fingers dick und jnwendig grūne und fast sūþ·(In dem bůch circa instans in dem capitel polipodium beschreiben uns die meÿster und spτechen das die wurczel seÿ heiþ an dem dτitten grade und trucken an dem andern das krautt ist geleich dem farn kraut·und daz do wechset auff den eichbaumen wurczel ist das beste·Die vurczel sol man sameln in dem summer·und ein tag in die sunnen hencken die mag man behalten zweÿ jare·und die bτauchet man in der erczneÿ·und die sind die besten·die jnwendig grŭn sind und sŭþ·(Dise wurczel hat tuget vonn einander zů teylen und reÿnigen·ein kalt feüchtigkeit genant flegma und malancoliam·(Dÿe geschniten menschen mügen wol nüczen polipodium·(Die wurczel behůtet den menschen voτ zůfelliger kranckheit·(Engel sŭþ gesotten mit ånyþ unnd fenchel und kümmel ÿegklichs geleÿch vil in einem pfunt wassers und das getruncken macht den bauch reÿne und treibet damit auþ vil bôser feüchtigkeit·(Item Serapio mit bewerung diascoτides sprichet das polipodium habe tugent zů solvieren die melancolÿ·und die wurczel polipodiuz sol gesotten werden mit hôner bǐ und mit hônig wasser genanntt mulsa·und also genüczet benÿmmet sie die melancolÿ gengklich und des geleichen flegma·

(Polipodium genüczt mit kåþ wasser machet senfft stůlgenge·und ist sunderlich gůt für dz zerschwollen milcze·Der meister Johannes mesue spτichet dz polipodium seÿ gůt genüczt für den gebτesten genant colica passio·das für das dårm gesücht·

(Polipodium getruncken mitt hônig wasser benÿmmet quartanam·(Avicenna in dem bůch genant de viribus coτdis spτichett das polipodium sterck fast wol das hercz und mach dem menschen gůt geblŭt·(Item polipodium gebulvert ein lott und fünffinger samen ein quintin und zeÿtloþ wurczel genant hermodactuli ein halb quintin zucker ein halbe lot alles vermenget mit wenig schlüssel blůmen wasser oder selben wasser und das genüczett ist gůt wider daz gegicht und wetůmb der gelider·[342]

(1) Engelzoet, 307de kapittel.

Polipodium Latijn. Grieks dipteris. Arabisch biþbeig. (Polypodium vulgare)

(Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel biþbeig, id est Polypodium, beschrijft ons en spreekt das dit is een kruid en groeit aan de rotsen en aan de (2) eikenbomen en aan de oude wanden en groeit allermeest bij de oude eikenbomen en is gelijk het varenkruid aan de bladeren, die bladeren hebben inwendig zwarte strepen. De wortel is gelijk een dier genaamd scolaca of scolopendria en dat heeft 12 voeten alzo is ook deze wortel gesteld en is een vingerdik en inwendig groen en erg zoet. In het boek Circa instans in het kapittel Polypodium beschrijven ons de meesters en spreken dat de wortel is heet aan de derde graad en droog aan de andere, dat kruid is gelijk het varenkruid en dat zo groeit op de (2) eikenbomenwortels is de beste. De wortel zal men verzamelen in de zomer en een dag in de zon hangen en die mag men behouden twee jaar en die gebruikt men in de artsenij en die zijn de beste die inwendig groen zijn en zoet. (3) Deze wortel heef deugd van elkaar te delen en reinigen een koude vochtigheid genaamd flegma en melancholici. De gesneden mensen mogen goed nuttigen polipodium. De wortel behoedt de mensen voor toevallige ziekte. Engelzoet gekookt met anijs, venkel en komijn, van elk gelijk veel, in een pond water en dat gedronken maakt de buik rein en drijft daarmee uit veel kwade vochtigheid. Item, Serapio met bewering Dioscorides spreekt dat Polypodium heeft deugd op te lossen de melancholie en de wortel Polypodium zal gekookt worden met honingbrij en met honingwater genaamd mulsa en alzo genuttigd beneemt ze de melancholie geheel en desgelijks flegma.

Polypodium genuttigd met kaaswater maakt zachte stoelgang en is uitzonderlijk goed voor de gezwollen milt. De meester Johannes Mesue spreekt dat Polypodium is goed genuttigd voor de gebreken genaamd colica passio, dat is voor de darmziekte.

(4) Polypodium gedronken met honingwater beneemt vierdaagse malariakoorts. Avicenna in het boek genaamd de viribus cordis spreekt dat Polypodium versterkt erg goed dat hart en maakt de mensen goed bloed. Item, Polypodium gepoederd 16,7gram en vijfvingerkruid zaden, een 1,67 gram, en tijdloos wortel genaamd Colchicum, een half van 1,67 gram, suiker, een half van 16, 7 gram, alles vermengt met weinig sleutelbloemenwater of hetzelfde water en dat genuttigd is goed tegen de jicht en pijn van de leden. [342]

Vorm.

De eikvaren komt algemeen voor op schaduwrijke en wat zure plaatsen, op oude muren en aan de voet van eiken en knotwilgen. De eikvaren heeft vele wortels, het is een in elkaar gedraaide massa. Hieruit ontspringen de alleenstaande, rechtopstaande en tot vijftig centimeter hoge en gesteelde bladeren. De bladeren zijn diep geveerd, vrijwel tot het midden, de segmenten zijn ovaal en versmallend.

Naam.

(1) ) Dodonaeus; ‘‘Omdat dit gewas meest op de bomen te vinden is daarom noemt men dat in onze taal geschikt en eigenlijk boomvaren, in het Hoogduits Engelsusz, Baumfarn en Dropfwurtz. De Griekse naam is ook Polypodion naar de pukkeltjes en puistjes als de knobbeltjes van de vis Polypus die zich aan de wortels van dit gewas vertonen, in het Latijn heeft het ook dezelfde naam Polypodium. De wortel is lang en dunner dan een vinger die dwars voortkruipt daar enige knobbeltjes aan komen net zoals men aan dat geslacht van vis plag te zien die men Polypus en Sepia in het Latijn en in onze taal Spaanse zeekat noemt. In Nederland plag dat enghelsoet te heten met een bedorven naam in plaats van enghelvoet omdat Polypus zo genoemd wordt naar het Griekse Angetapodi’.

Polypodium komt van het Griekse polypodion: polys, veel, en pous of podion: een voet, een verwijzing naar de vele voetachtige afdelingen aan de kruipende stengel. Dioscorides schrijft dat de wortel ruw is, met vezels bedekt en met vangarmen uitgerust als polypen van de zee, met de dikte van een vinger.

Ing-, dan Engelsuss, Ingsusse in midden-Hoogduits, Steinlakritze bij Brunfels, Engelsuss bij Bock. Engelzoet is naar het volksgeloof als middel tegen beroerte door engelen naar de aarde gebracht, vandaar het laat midden-Hoogduitse Engelsueze, tot Engelsüß.

Platearius; ‘Herba est similis filica supra quercus crescit et super muros et lapides. Radix eligenda est que viridis est aliquantulum’.

Gebruik.

De wortel smaakt zoet en is bekend als engelenzoet of wild zoethout, maar wordt later zwak bitter en zurig. Bevat suiker, vette olie, looistof en appelzuur. De wortel wordt voor gebruik geschoond en aan snoeren te drogen gehangen. De verpoederde wortel zou een goed middel zijn tegen wormen. Mogelijk is dit naar zijn vorm, de wormachtige uitspruitsels waarbij het volk een verbinding ziet met de wormen in het menselijk lichaam.

De bladen hebben een grappige en wat onaangename geur. Als je het eet laat het een ruwe en onplezierig gevoel op de tong achter. Het blad wordt verzameld in oktober en november, de onvruchtbare delen worden niet gebruikt. Het wordt opgehangen en gedroogd en als het nodig is voor gebruik dan langzaam koken met suiker. In de artsenij werd het gebruikt als slijmoplossend en uitwerpend middel bij longziektes, als een mild afvoermiddel. Dioscorides, Hippocrates, Theophrastus, Galenus, Celsius, Paulus Aegitinus loven zijn deugden.

Hildegard bon Bingen prijst Tupfelfarn aan voor magere lui met ingewandsklachten. De polypodineglucoside in de wortel is inderdaad een laxativum, wat echter wordt tegengegaan door de aanwezige looistoffen.

Herbarius in Dyetsche; ‘Boemvaren, wylt varen of Polypodium is heet en droog in de tweede en droog in de derde graad. De kracht van boomvaren is in de wortel die zoet van smaak is en knoopachtig. (2) De beste boomvaren groeit op eikenbomen en die moet je nemen. Het verandert of verteert de winden en de vochtigheid, maar in zijn kooksel moet je iets doen dat de winden verdrijft zoals anijszaad, venkelzaad en komijn want boomvaren verteert de vochtvermenging in winden. (3) Boomvaren heeft de kracht om te ontbinden en tot zich te trekken, voornamelijk het slijm en daarna de zwarte gal, daarom doe je het meestal in kooksels die de slijm en de gal purgeren. De gezonde flegmatieke en de zwaarmoedige die gezond zijn geef je het om hen te verzorgen zodat ze vrij blijven van ziekten.

(4) Tegen dagelijkse koorts en vierdaagse malariakoorts, tegen jicht, tegen koliek en tegen onderbuikspijn maak je deze siroop: ‘Neem sennebladeren, de wortels van boomvaren en de wortels van schijtkruid, van elk een half ons; venkelzaad, peterseliezaad en maggi, van elk twee drachmen; rozijnen en bernagiebloemen, van elk een hand vol; van zoethout een drachme; deze stamp je tezamen, dan kook je het in water en wijn, van elk een pond; tot dat vrijwel de helft verkookt is, dan doe je het door een doek en maak het zoet met suiker zoveel als genoeg is waarvan je een siroop maakt waarvan je moet nemen zoals het al eerder dikwijls gezegd is van andere siropen’. Daarna als dit op is: ‘Neem deze navolgende pillen, als van de hoop van stinkende pillen (a) en van de pillen de lapis lazuli, van elk een half drachme; van turbith een half scrupel; van sap van dragant drie grein; gember en mastiek, van elk een grein, meng het tezamen met de siroop die acetosus compositus (b) heet en maak zeven of negen pillen’. De volgende dag om te versterken: ‘Neem galigaan of sap van Arar’.

De wortel van boomvaren met weinig anijs in een hoen gedaan die met ander kruiden gekookt wordt is voor de edele lieden zeer goed.

Tegen arthetike (dat is pijn in de gewrichten of leden) kook de wortel van boomvaren met venkelzaad en met gebroken Colchicum in water. Avicenna’.

(a) Ferula foetida. (b) Een samenstelling van zuring.

Herbarijs; ‘Polipodium, dat is wilde varen en is heet in de 3de graad en droog in de 2de . Dit groeit aan ouden dijken en aan oude muren die droog zijn. En groeit ook op (2) eiken en dat is de beste, de ander deugt niet in medicijnen. En dat op eiken groeit, die wortels zijn medicinaal en zijn buiten rood en binnen groen. (3) En ze purgeren en laten schijten melancholie (zwarte gal) en meest die in de darmen en in de maag zijn. (4) En men geeft het tegen de alledaagse koorts en tegen de 4de daagse malariakoorts, het ontstopt de milt van grove vochtvermenging en is goed tegen epilepsie. Polypodium veroorzaakt wind en kramp, daarom zal men er mee geven mastiek of venkelzaad. En men zal het koken, 1 drachme met een hoen of met zwijnenvlees en doet er komijn bij om de wind te zuiveren of anijs om zijn kwaadheid te bedwingen. En men zal het sap drinken dat melancholie (zwarte gal) en fluimen purgeert.

En sommige zeggen Polypodium een week 3 drachmen en Cassia fistula en wat anijs gedronken helpt diegene die melaats zijn.

Polipodium goed gestampt met varkensvet trekt been en ijzer uit een wond, daarop gelegd, dat zegt men’.

wegerich cccviii capi

Plantago vel quinqz nernia vel arietis vel etiam aruo glossa latine·grece aruo glossus·arabice lisen alhamel·

(Die meister bescreiben uns gemeinklichen von disem krautte und spτechen das dÿþ seÿ zweÿerhand·ein heiþt groþ·die ander die klein·Es ist auch ein ander kraut plantago genant die heisset zů latein lanciolata wan sÿe wechset auff mit spiczigen blettern als ein lanczeisen·Die zwů mit namen die groþ und die kleine sind kalter und trucknre natur und darumb so trucken sÿe sere naþ oder fucht wunden·Die groþ heisset darumb die groþ dz sÿe ist von grossen krefften als dan beweren die meister hernach. Und die klein ist von mÿnderen als wir hôτen werden in dem nechsten capitel plantago minoτ·

(Diascoτides wegerich saffte hinden eingelassen mit einen klÿstiere benÿmmet das kalt das lange zeit gewert hat·(Mit disem safft die augen gesalbet treÿbett hin die hicz und geschwulst=

(Item mit dem saffte die zene gewåschen benÿmmet das wee davou und die geschwulst·

(Der safft ist auch gůt dem frauwen den man jr sucht nitt stillen kan·dem mit einen tůch auff jr schemde geleget und als balde das getrucknet soll man es widerumb neczen·(Item der same gestossen mit wein und den getruncken ist auch zů allen dingen gůt dar zů der safft ist·(Item der safft lange in dem munde gehalten heilet die feüle darjnne und die wunden auff der zungen·(Item den saffte in die fisteln gelassen heÿlet sÿe·(Auch den safft gelassen in die oτen heÿlet daz geschwere und trucknet das·(Auch leschet der saffte das heilige feüwer mit hauswurcze vermenget genant semper viva·(Der saffte ist gar gůt emoptoicis dz ist die do blůt rensen·so man dem nüczett mit eþsig·(Er ist auch fast gůtte ptisicis das ist die das abnemen haben·(Platearius die bletter mit hônige gestossen unnd gesoten unnd auff dÿe nasse wunden [343] geleget alþ ein pflaster trucknet sÿe·(Die grossen wegerich bleter gesotten mit eþsig und salcze als ein warm mŭþ das geeesen·verstoffet den banch an der růre diþ hilffet auch fast meer ob lÿnsen da beÿ gesoten wåren·(Es ist zů wissen daz es sind dτeyerlei flüþ des bauches·Der ein ist genant dissinteria und ist ein fluþe da mit blůt geet·der ander ist geheissen dÿarria und ist ein fluþe on blůt·Der dτitte ist genant lÿentria und ist ein fluþ also das die kost hinweck geet geleÿche als sie geessen wirt·(Für dem ersten und den leczsten ist wegeriche gar gůt gesotten mit weine unnd den getruncken·(Item wegerich verstellet das blůt in den wunden den gestossen und darauff geleget mit eÿes weiþ·

(Sÿ heilet auch was der hund gebissen hat unnd vertreibet alle geswulst·dÿe gestossen und darauff geleget·(Und benÿmmett die leÿnzeichen der wunden und brimget sÿe in jr erste farbe·

(Sÿe heilet auch gebτantt gelider die gestossen und darauff geleget mit einen eÿes weisse·(Item das safft ist gůtt wider das fiber quartanam zwů stunde darvoτ genüczet ee das fieber kommet·

(1) Grote weegbree, 308ste kapittel.

Plantago vel quinqum nervia vel arietis vel etiam arno glossa Latijn. Grieks arno glossus. Arabisch lisen alhamel. (Plantago major)·

De meesters beschrijven ons algemeen van dit kruid en spreken dat het is tweevormig, (2) een heet de grote en de ander de kleine. Er is ook een ander kruid Plantago genaamd en die heet in Latijn lanciolata want ze groeit op met spitse bladeren zoals een lans. Die twee met namen de grote en de kleine zijn koude en droge natuur en daarom zo (3) drogen ze zeer natte of vochtige wonden. De grote heet daarom de grote omdat ze is van grote krachten zoals dan beweren de meesters hierna. En de kleine is van mindere zoals we horen zullen in het volgende kapittel Plantago minor.

(4) Dioscorides, weegbreesap achter ingelaten met een klysma beneemt de koude dat lang tijd geduurd heeft. (5) Met dit sap die ogen gezalfd drijft heen de hitte en gezwellen.

(6) Item, met het sap de tanden gewassen beneemt de pijn daarvan en de gezwellen.

(7) Het sap is ook goed de vrouwen die men hun ziekte niet stillen kan, die met een doek op haar schaamte gelegd en zo gauw dat droogt zal men het wederom natten. Item, het zaad gestoten met wijn en dan gedronken is ook tot alle dingen goed daartoe het sap is. Item, het sap lang in de mond gehouden heelt de vuilheid daarin en de wonden op de tong. Item, het sap in de etterwonden gelaten heelt ze. Ook dat sap gelaten in de oren heelt de zweren en droogt die. (8) Ook lest het sap dat heilige vuur met huislook vermengt genaamd semper viva. Het sap is erg goed emoptoicus, dat is die er bloed vloeit, zo men die nuttigt met azijn. En is ook erg goed ftisis of tering, dat is die dat afnemen hebben. 3) Platearius, de bladeren met honing gestoten en gekookt en op de natte wonden [343] gelegd als een pleister droogt ze. (9) De grote weegbree bladeren gekookt met azijn en zout als een warme moes dat gegeten verstopt de buik aan de roer, dit helpt ook erg meer als er linzen daarbij gekookt zijn. En is te weten dat er zijn drie soorten vloeden van de buik. De ene is genaamd dysenterie en is een vloed dat met bloed gaat, de andere is geheten diarree en is een vloed zonder bloed. De derde is genaamd lientiria en is een vloed alzo dat de kost weg gaat gelijk als ze gegeten wordt. Voor de eerste en de laatste is weegbree erg goed gekookt met wijn en dan gedronken. (3) Item, weegbree verstelt dat bloed in de wonden, dan gestoten en daarop gelegd met eierenwit.

Ze heelt ook wat de hond gebeten heeft en verdrijft alle zwellen, die gestoten en daarop gelegd. En beneemt de littekens van de wonden en brengt ze in hun eerste kleur.

(10) Ze heelt ook verbrande leden, die gestoten en daarop gelegd met een eierenwit. (11) Item, dat sap is goed tegen de vierdaagse malariakoorts twee stonden daarvoor genuttigd eer dat de koorts aankomt.

Vorm.

Plant met rozet, bladeren zijn breed-elliptisch of eirond, spaarzaam behaard of glad, 15-30cm doorsnede. De bladsteel is tamelijk lang en sterk geribbeld en met duidelijke nerven. Geeft een rolronde aar van 10-15cm lang, mei tot november, tweeslachtige bloemen zijn groenachtig geel. In het volgende kapittel komt de klein wegerich of spitse weegbree. Hoewel er in het begin staat dat er een grote en kleine weegbree is, met de opmerking;’; Er is ook een ander kruid Plantago genaamd en die heet in Latijn lanciolata want ze groeit op met spitse bladeren zoals een lans’. Dat zou betekenen dat er een Plantago major moet zijn en minor, volgens Dodonaeus en Plantago media net gevonden.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Dioscorides beschrijft twee soorten van weegbree, te weten de grote en kleine, dan in de nieuwe tijden is er een middensoort gevonden. Voorts zo is er noch een andere soort met smalle bladeren. (Plantago media) Deze kruiden heten in het Latijn Plantago, in het Grieks Arnoglossos, dat is lamstong en ook Arneios, Probateios, Polyneuros en Heptapleuros, dat is op het Latijns Septinervia omdat de bladeren zeven aren, ribben of zenuwen hebben. De apothekers gebruiken de Latijnse naam Plantago, de Hoogduitsers Wegrich of Schafszunge, de Nederlanders wechbre of weegbree en weghebladt.

De tweede soort noemt men in het Nederduits hondsribbe, in het Latijn Plantago minor en Quinquenervia, Lanceola of Lanceolata en ook Costa canina, in het Hoogduits Spitziger Wegrich, in het Frans lanceole, in het Grieks Pentaneuros, dat is te zeggen vijf ribben of op het Latijns Quinquenervia’. (De afbeelding geeft de grote weer en de spitse of smalle zie je in het volgende kapittel)

Bij het kapittel over Arnoglossa in de Herbarijs staat bovenaan geschreven; ‘Nota plantago glutinat & desiccat sine mordicat (i)one & valet contra venenum’. In de Sinonoma Bartholomei (1387) wordt Arnoglossa ook Ligna agni, plantago maior genoemd. Platearius noemt het quinque nervia; ‘Succus quinque nervie valet contra oppilationem renum’.

De naam weegbree was vroeger wegebreit of wegebrede, half 13de eeuw was het weghebrede, in oud-Engels verschijnt wegbrade, (nu waybread) en in het oud-Hoogduits Wegbrade (nu Weg­ebreit) Het is duidelijk een West Germaans woord waar weg een weg is. Het tweede deel hoort bij iets dat breed is, dus een aan de weg groeiende en breed uitgroeiende plant.

Plantago is zo genoemd naar zijn Latijnse naam, planta pedis, ‘plant’ en ‘voetzool’, naar zijn vorm en voorkomen op vastgelopen paden.

In het Grieks was vooral de grote, Plantago major, ook bekend als arnoglosson: lammerentong naar de bladvorm of omdat die het graag eten, Latijn Ligna agnin, Schafzunge bij Brunfels.

Quinquinervia omdat de bladeren 5 nerven hebben.

De op zenuwen gelijkende nerven gaven het bij de Romeinen de naam van herba nervalis: zenuwkruid, en bij de Grieken pleuron: rib, Penta; 5, zo werd het 5 ribben

Fiefadernblatt, vandaar Ribba of Rippa in oud-Hoogduits, Ribbewurcz.

Gebruik.

Een thee van de bladeren zou helpen tegen aambeien, tegen hoesten als bij astma en werkt bovendien bloedzuiverend.

Herbarius in Dyetsche; ‘.Weechbree, Plantago of sarnoglossa is koud en droog in de tweede graad. (2) Er zijn twee soorten van, de grote en de kleine. (3) Het is goed om wonden te laten opdrogen en om vuiligheid ervan te zuiveren als het sap daarvan met wat gebroken Aloë en levermos wordt gemengd. Weegbree dat met andijviewater gekookt en door een doek gedaan zodat het gezuiverd wordt en met wit suiker gemengd is versterkt de lever die heet is. Van buiten moet je de lever bestrijken (of epithimeren) met het sap van weegbree waar andijviewater bij gemengd is.

(8) Het sap hiervan dat met sap van donderbaard en azijn gemengd is is goed tegen allerhande zeer dat heilig vuur genoemd wordt of wild vuur zoals sommigen zeggen.

(4) Tegen aambeien is het sap van weegbree met poeder van de wortels van kalfsvoet goed.

(10) En oude vleesranden die door het vuur verbrand zijn verkoelt het.

(9) Het is ook goed tegen de loop met dysenterie en andere zwellingen.

(7) Ook tegen vrouwenstonden, tegen bloedspuwen en zweren van de longen (a): ‘Neem het sap van weegbree en het zaad daarvan, bolus armeniacus (of rood bolus) en kort koraalpoeder, meng het en drink het op’.

(6) De wortel van dit kruid dat met bertram in water gekookt is is goed tegen tandpijn als je de tanden daarmee lauw wast volgens Serapio en Pandecta.

(5) Het sap ervan dat met azijn gemengd is is goed om de zwarte plekken in het aangezicht af te drogen. Ook is het goed tegen wonden rond de neus of de ogen.

(11) Het sap dat met wat raapzaad gemengd is en twee uren voor de komst van de koorts gedronken wordt is goed tegen vierde daagse koorts (b). Ook als het sap met oud zwijnenvet gemengd is heelt het verse wonden, met bloem van lood en met wat azijn gemengd is het goed tegen een vuile en stinkende mond en tegen hete galachtige of vuurachtige blaren (c) is het ook goed. Daarom is het goed tegen bijtachtige blaren en de zweren van de darmen of lopende gaten, het heelt hun lijden en geneest oude zweren.

Het zaad, de wortels en de bladeren openen verstoppingen van de nieren en van de lever (d).

Het sap hiervan dat je voor de aanvang van de koorts in neemt is goed tegen derde en vierde daagse malariakoorts (e). Ook is het goed tegen lopende zweren, tegen beten van honden, tegen waterzucht (f) en tegen tering (g) volgens Pandecta, Platearius etc.’.

(a) Tuberculose. (b,e) Malaria. (c) Ontsteking. (d) Galstenen? (f) Oedeem. (g) Ftisis.

Herbarijs; ‘Arnaglossa. of Plantago, dat is wegebrede, ze is koud en droog in de 2de graad en sommigen zeggen in de 4de graad. En het is goed weegbree te laten etteren bij (3) verse wonden en zuivert hun vuilheid. En ze versterkt de lever. En het is goed op alle hitte en die onsteken is van (8) erisypelas (vurige blaar, wondroos). (1) En het is goed op dingen die verbrand zijn van het vuur of van heet water. En het is goed tegen (4) aambeien en tegen de vloed want ze stremt ze. En ze verkoelt alle hitte. En ze is goed gedronken tegen alle soorten van (9) buikloop en tegen (7) menstruatie die vloeit, wol daarin nat gemaakt en in de vulva gestoken. (6) En het is goed tegen tandpijn gekookt in bronwater en de mond daarboven gehouden. En de mond ermee gewassen is goed tegen tandpijn die van hete vochtvermenging komt. (3) En ze geneest wonden in de longen en is goed in wonddranken. En haar sap is goed gedronken tegen lendenzweren. (11) En tegen de vierdedaagse koorts zal men weegbree stampen en het sap uitwringen en dat zal de zieke drinken een uur voor het aankomen ervan. (2) En ze heelt wonden met varkensvet. (6) En haar sap gemengd met cerusa (loodwit) verdrijft vuile puisten in de mond en van tandvlees en zo verslaat het ’t wilde vuur (dun etter bevattende blaasjes).

Dit is een goede kuur voor diegene die water laden of die ziek zijn in de milt; Neem een nieuwe aarden pot en vul die met het sap en dek het boven af met een linnen kleed dat je om de hals van de pot met een sterke draad vast bindt en bindt het kleed zo dat die het sap niet raakt en dan zal men er as boven leggen en laat het verkoken tot de helft, die drank zal men ’s morgens geven’.

In het handschrift van Broeder Thomas (1300) wordt over het gebruik van weegbree aldus uitgeweid; ‘Nem bredeweghe ende doch (doe) hem (3) sappe in wonden ende lech die blade daer op stadelike (herhaaldelijk) et sal oec doet (dood) vleysch verdriven.(9) Item tieghens dat roede buuc evel salmen besighen dat water’. Item, tegen de rodeloop zal men dat water gebruiken’.

Dat komt overeen met de Herbarijs. Inhaleren en mondspoelingen werden al toegepast, het in de vulva brengen van wol in kruidensap gedrenkt was een van de drie manieren om geneesmiddelen in de vulva te brengen.

klein wegerich

Das cccix Capi

Plantago minoτ latine·

(Die meister spτechen das spicz wegerich hilffet zů allen dingen darzů die groþ hilffet·allein das jr krafft nit als groþ ist·(Ir saffte ist gůt zů den gesweren die beÿ der nasen wachsen·darauffe geleget mit weicher wollen als ein pflaster unnd dises pflaster sol ÿe über neün tagen erneüwert werden·(Item wôlichen eÿn spÿune stichet oder ein anderer gifftiger wurme der salb den stich mit dez safft disses krautes·(Item wôlichen deüchte in seinem leibe das er auch geessenn oder getruncken hett zaubereÿe (x·j·) [344] der sol trincken wegerich saffte und darnach nemen ein purgacien so wirt er auch entlediget·

(Wen das stechen wee thett d lege diþ krautes bletter in wasser und lege sÿ also warm an die statt dar an es jn stichet oder anffe das milcz so wirt im baþ·

(Wôlicher ein bôse dτŭþ het an seinem leibe der neme dise wurczelen und bτeit die be beÿ dem feür und binde sÿ darauff also warme es hilffet·(Wer das gegicht hette der neme grossen wegerich ÿegkliches geleich vil und tring darauþ das safft und temperier den mitt wein oder mit hônig und trinck den daz gegicht schwindet.(Wôlicher geneiget wåre zů dem krampff der stoþ wegerich mitt starckem wein·und lege den dar auff es hilffet·(Item wer das saffte trincket von spiczigen wegerich dem treibet es auþ mancher hande sucht in der blaseen·

(Item von den spicigen wegerich nÿmme dτeü bletter und halt die in dem munde so lecziget dich kein bÿne·(Item wer den viertåglichen ritten hett quartanaz genant der trinck von dÿsem saffte zwů stunde voτ hin ee jn stucket das kommen·oder seüde das kraut auch in wein und trincke den des moτgens nüchteren zů dτei malen ye über den andern tage·ein male es hilffet on zweiffell·(Item wegerich safft getruncken vertreibet auch secundinam daz ist dÿe haudt do das kind jn gelegen ist in můtter leÿbe·

(Item wegerich safft auff geschwulst geleget als ein pflaster benÿmmet dÿe geschwulst·(Itez wegerich gestossen und den saft darauþ getrucket und gelegt anf die geschweren hinder den oτen benÿmmet jr wee und das geschwer·(Item spiczigen wegerich safft getrunckenn vertreibet dÿe spůlwürm·(Item wem es in den bauch grÿmmet der sol seinen bauch mit warmen saffte des krautes reÿben oder mit dem kraute es hilffet·

(1) Spitse weegbree.

Dat 309de kapittel.

Plantago minor Latijn. (Plantago lanceolata)

De meesters spreken dat spitse weegbree helpt tot alle dingen daartoe de grote helpt, alleen dat zijn kracht niet zo groot is. Zijn sap is goed tot de zweren die bij de neus groeien, daarop gelegd met weke wol als een pleister en deze pleister zal over negen dagen vernieuwd worden. Item, wie een spin steekt of een andere giftige worm die zalft die steek met het sap van dit kruid.(2) Item, wie beducht in zijn lijf dat hij ook gegeten of gedronken heeft toverij [344] die zal drinken weegbreesap en daarna nemen een purgatief en zo wordt hij ook geleegd.

Wie dat steken pijn doet die legt dit kruid zijn bladeren in water en leg ze alzo warm aan die plaatst daaraan het hem steekt of op de milt, zo wordt het hem beter.

Wie een kwade klier heeft aan zijn lijf die neemt deze wortel en spreidt die bij het vuur en bindt het daarop alzo warm, het helpt. Wie de jicht heeft die neemt grote weegbree, van elk gelijk veel, en drukt daaruit dat sap en temper het met wijn of met honing en drink dat, de jicht verdwijnt. Wie geneigd is tot de kramp die stoot weegbree met sterke wijn en leg het dan daarop, het helpt. Item, wie dat sap drinkt van spitse weegbree die drijft het uit vele ziektes in de blaas.

Item, van de spitse weegbree neem drie bladeren en hou die in de mond, dan let je geen bij. Item, wie de vierdaagse koorts heeft, quartanam genaamd, die drinkt van dit sap twee stonden voordat hem dat stuk aankomt of kook dat kruid ook in wijn en drink dat ‘s morgens nuchter tot driemaal tot de volgende dag en dan een maal, het helpt zonder twijfel. Item, weegbreesap gedronken verdrijft ook secundina, dat is de huid daar dat kind in gelegen is in moeders lijf. Item, weegbreesap op gezwellen gelegd als een pleister beneemt de gezwellen. Item, weegbree gestoten en het sap daaruit gedrukt en gelegd op de zweren achter de oren beneemt het de pijn en de zweer. Item, spits weegbreesap gedronken verdrijft de spoelworm. Item, wie het in de buik gromt die zal zijn buik met warm sap van het kruid wrijven of met het kruid, het helpt.

Zie kapittel 308.

Vorm.

Het is een overblijvende plant, 10-45cm. Bladeren in een rozet, lancetvormig, plat op de grond in arme gebieden, in rijkere staan ze wat omhoog. Groenbruinachtige aar met witte helmknoppen en grote helmdraden die eruit steken. Dodonaeus; ‘Kleine weegbree heeft smalle bladeren van een vinger of anderhalf breed en in minder zenuwen of aren verdeeld, wat harig en met dunne, kantige steeltjes, de aren zijn korter en zacht, de bloemen zijn wit en wolachtig, de wortel is witachtig met vele dunne haarachtige vezels’.

Naam.

Dodonaeus; ‘De tweede soort noemt men in het Nederduits hondsribbe, in het Latijn Plantago minor en Quinquenervia, Lanceola of Lanceolata en ook Costa canina, in het Hoogduits Spitziger Wegrich, in het Grieks Pentaneuros, dat is te zeggen vijf ribben of op het Latijns Quinquenervia, in het Engels ribbe-worte’.

De kleine vorm komt in dit kapittel als Quinquenervia omdat die 5 ribben heeft. Costa canina werd hondsribbe.

Gebruik.

(2) Hildegard van Bingen raadt in het hoofdstuk ‘De Plantagine, Wegerich’, het sap van deze plant wanneer een man of vrouw een toverdrank, ‘zauber’, ingenomen heeft.

Dodonaeus; ‘Hondsrib is droger van natuur dan de andere soorten van weegbree en wordt meer geprezen in de wonddranken, zalven en tot de breuken.

Het sap van hondsrib wordt zeer geprezen in de puisten van de mond en in de beten van de dolle honden’.

Herbarius in Dyetsche heeft in het vorige kapittel de spitse en grote vermeld.

Herbarijs; ‘Quinque nervia, dat is hontsrebbe. Ze is koud en droog en heelt wonden en alle dingen die zuiver zijn. En het is goed in wonddranken’.

Het werd nog lang gebruikt, Belgisch Kruidboek; ‘De Hondsribbe wordt ook zeer geprezen om de puisten van den mond, benen der dieren en wonden te genezen’.

Creuczbaum cccx ca

Palma chτisti latine·

(Item der meÿster Oτibasius in seinez bůch in dem capitel palma cchristi [345] beschreibet uns und spτzchet das diþ sey ein baum uvd habe einen stam und ist jnwendig hole und wechset schlecht und hat estlÿnn neben auþgeen·und hat bleter bÿ nahe als weinreben allein dÿe spicziger sind an dem creücz baum sein blůmen die geleichen den hopffen darjnn sind kôτner die werden grafare und rot und lengelicht·und wchset nit lenger wann ein summer nach dem herbst verdirbet der stamme mit der wurczeln·(Wer dise kôτner bey jm treget der ist sicher voτ zaubereÿ und vergifft·(Item palma ccristi gesotten und das getruncken bτinget lustige begirde dem mannen und frauwen·(Die bletter gestossen und auff die geschweren geleget die sich sere erheben mit geschwulst heÿlet sÿ bald darauffe geleget als ein pflaster·und sunderlichen ist es gůt also geleget auff ein schwerende geschwulste genant herisipula und heilet die gar behende·

(1) Wonderboom, 310de kapittel.

Palma christi Latijn. (Ricinus communis)

Item, de meesters Oribasius in zijn boek in het kapittel palma christi [345] beschrijft ons en spreekt dat dit is een boom en heeft een stam en is inwendig hol en groeit recht en heeft twijgen nevens uitgaan en heeft bladeren bijna als druiven, alleen dat ze spitser zijn aan de wonderboom, zijn bloemen die lijken op de hop en daarin zijn korrels die worden grauwkleurig en rood en langachtig en groeit niet langer dan een zomer en na de herfst verderft de stam met de wortels. Wie deze korrels bij hem draagt die is zeker voor toverij en vergif. Item, palma cristi gekookt en dat gedronken brengt lustige begeerte de mannen en vrouwen. (2) De bladeren gestoten en op de zweren gelegd die zich zeer verheffen met gezwellen heelt ze gauw, daarop gelegd als een pleister en vooral is het goed alzo gelegd op een zwerend gezwel genaamd erysipelas of belroos en heelt die erg behendig.

Vorm.

Bladeren zijn 5-13 lobbig, de bladranden zijn gezaagd. Er zijn vormen met bladeren in diverse tinten en hoogtes. De bloempluimen zijn klein en roodachtig, de vrouwelijke staan bovenaan. De gestekelde vrucht is eerst groen en later karmijnrood, bevat op bonen gelijkende zaden die een zeer harde schil bezitten. Wonderboom kan in warme streken 3‑5m groot worden en zich daar zelfs struikachtig ontwikkelen en is daar een meerjarig gewas. Bij ons wordt het een 2-3m als eenjarige, een wonderlijke groeiplant.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘‘Hier te lande wordt dit kruid wonderboom genoemd en op sommige plaatsen mollenkruid omdat het de mollen verdrijft, soms heet het ook kruysboom, naar de naam die het in Hoogduitsland voert waar dat niet alleen Wunderbaum, maar ook Creutzbaum plag genoemd te wezen en de vrucht heet aldaar Zeckenkorn, in Frankrijk en Engeland noemt men het Palme de Christi, dan in het Latijn wordt het Ricinus genoemd en in het Grieks Croton omdat ze onrein gedierte Croton in het Grieks noemen wiens gedaante de vrucht van dit gewas plag te hebben welke Crotones niets anders zijn dan een vuil ongeschikt gedrocht wat geen merkelijke of bijzondere herkenbare leden of delen van het lichaam heeft en is bovendien ook zonder enige uitgang van het voedsel en is van kleur donkerblauw zulks als aan de honden plegen te hangen en zich aan de huid vast kleven en daarom hondenluizen of van sommige teken genoemd zijn die altijd in de rondte groeien en zwellen tot de tijd toe dat ze heel vol bloed en onzuiverheid zijn en door hun eigen volheid vanzelf als ronde klompen vuilheid afvallen. Voorts zo noemen de Egyptenaars dit gewas in hun taal Cici, Herodotus noemt het Sillicyprion. De apothekers noemen dat nu Palma Christi of ook Cataputia major en soms Pentadactylos. De naam Pentadactylon, als of men vijfvingerkruid zei, heeft het omdat de bladeren op een grote ganzenvoet of uitgespreide hand lijken’.

Wonderboom, Duitse Wunderbaum, heet zo omdat de plant hier als eenjarige zulke geweldige afmetingen kan bereiken. Wundelbaum bij Gessner.

Kreuzbaum, Palma Christi, in Duits Christpalme, naar de handlobbige bladeren die als de hand van Christus open en uitgestrekt zijn voor zegening.

Ricinus heeft zijn naam van het Latijnse ricinus: een teek, de zaden lijken op door bloed gezwollen teken. Mogelijk is het een oude Egyptische naam.

Gebruik.

Deze zaden zijn giftig en moeten eerst bewerkt worden. Het eten van enkele zaden kan dodelijk zijn. Ze bevatten het gif ricinin en een 40% aan olie, zogenaamde wonderolie. De plant is bekend als castor oil plant wat bij ons bekend is als Haarlemse wonderolie, een olie die gebruikt wordt als sterk laxerend middel en als brandstof.

rabenfusz cccxi ca

Pes coτvinus latine·grece clynopodium·

(Der meister diascoτides in dem capitel clinopodium beschreÿbet uns und spτichet das dises kraute wachs an dem steinichten bergen und geleicht den blůmen dem andτon·(Galienus in dem sÿbenden bůche simplicium farmacoτum in dem capitel clinopodium id est pes coτvinus schreibet uns und spτichett das diþ kraut sey heiþ und trucken an dem andern grade·(Diascoτides diþ kraut gesotten in weine und das getrucken ist gůt für bÿþ der hund die dobendig sind. (Es ist auch gůt also genüczet stranguiriosis das iste dÿe do (·xij) [346] trôpflingen hårmen und bτinget auch den frauwen jr sucht genant menstruum·Auch dÿses getruucken benÿmmet auch dz todte kindt auþ dem můter leybe·

(Item der meÿster Avicenna in seÿnem anderen bůch in dem capitel Coτvinus spτichet das dyses kraut fast gůt seÿ für das dåárme gesucht und ist auch geleich in d wurckung hermodatuli das sinde zeÿtlosen·(Item der meister Paulus in dem capitel de pede coτvi spτichet das dises kraute auch gar gůt seÿ dem schmerczen d gewerbe oder auch gelider wan es stercket die und lôset auch auffe die bôsen materien darauþ·

(1) Ravenvoet, 311de kapittel.

Pes corvinus Latijn. Grieks clynopodium. (Ranunculus auricomus)

De meester Dioscorides in het kapittel clinopodium beschrijft ons en spreekt dat dit kruid groeit aan de steenachtige bergen en lijkt met de bloemen op andoren. Galenus in het zevende boek simplicium farmacarum in het kapittel clinopodium, id est pes corvinus, beschrijft ons en spreekt dat dit kruid is heet en droog aan de andere graad. Dioscorides, dit kruid gekookt in wijn en dat gedroogd is goed voor beten van de honden die dol zijn. En is ook goed alzo genuttigd stranguriam, dat is die er [346] druppelend plassen, en brengt ook de vrouwen hun ziekte genaamd menstruatie. Ook deze gedronken beneemt ook dat dode kind uit het moeders lijf.

Item, de meester Avicenna in zijn andere boek in het kapittel Corvinus spreekt dat dit kruid erg goed is voor de darmziekte en is ook gelijk in de werking Colchicum, dat is tijdloos. Item, de meester Paulus in het kapittel de pede corvi spreekt dat dit kruid ook erg goed is de smarten van de wervels of van de leden want het versterkt die en lost ook op de kwade materiën daaruit.

De afbeelding en bloemen lijken op een ranonkelachtige. En Clinopodium is een lipbloemige en heeft meer lijnvormige bladeren die helemaal niet op een ravenvoet lijken. Een ranonkelachtige heeft bladeren die meer op een vogelvoet lijken. Het groeit alleen niet aan steenachtige bergen. Het zou ook om Plantago coronopus kunnen handelen.

Vorm.

Het wordt een 20-40cm hoog. Bladeren zijn glad, de lagere niervormig en gelobd tot diep verdeeld met gekartelde tot gelobde of gedeelde slippen. Hoger op staan handdelig bladeren met lijnvormige slippen.

Bloemen zijn geel in april/mei. De vruchtjes hebben vrij een lange en haakvormig gebogen snavel. Een gewone plant in het bos en lijkt veel op de gewone boterbloem, maar de bloemen zijn niet zo groot en groeit meer warrig.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘De andere soorten noemen we luypaerts klauwen, in het Latijn Ranunculus silvestris secundus, dat is tweede wilde hanenvoet of Pes Leopardi. Ze is de Ranunculus auricomis of gouden hanenvoet van de ouders en het Chrysanthemum van Democritus. Sommige noemen het (maar kwalijk) Pes corvinus (ravenvoet) en Pes cornicis’.

Gebruik.

Dodonaeus over Ranunculus repens; ‘Boterbloemen, als Plinius te kennen geeft, halen de liktekens wederom op en laten ze zweren door hun brandende kracht en daarom brengen ze die in hun oude stel en rechte behoorlijke kleur die de huid tevoren had eer dat litteken of wond er was. Sommige plegen de sproeten met hetzelfde kruid te verdrijven. Om de koorts te genezen gebruiken sommige deze boterbloemen aldus: ‘Die soort die enkel goudgele bloemen draagt heeft vele vezels aan de wortel waaronder er twee zijn die zich het meeste uitsteken en groter zijn dan de andere en als die op de pols gebonden worden hebben ze een bijzondere kracht om zowel de vierde als de derdedaagse malariakoorts te verdrijven. Of neem deze twee wortels en is het dat een mannen persoon is die de koorts heeft bindt die op de linker pols of van binnen tegen de linker duim, maar is het een vrouw bindt het op de rechte polsader of van binnen tegen de rechterduim, wel stijf met een linnen doek, en laat het er negen dagen op liggen zonder te beroeren.

Boterbloemen, zegt Tragus, worden in sommige plaatsen van Hoogduitsland met de andere moeskruiden omtrent Pasen veel gegeten en vooral bij de eierkoeken. Dan als de bladeren oud zijn is het zorgelijk die te gebruiken of te eten omdat ze brandend van smaak en onlieflijk, ja heel schadelijk zijn. Zelfs om wijs te doen is het beter dat men ons van de jonge wel wacht nu er zo’n menigte van goede en onschadelijke moeskruiden overal te vinden is.

Maar de koeien, zo men zegt, plegen dit kruid zonder schade te eten en sommige geloven dat de bloemen niet naar de gedaante van de gele boter zo genoemd is, maar omdat ze de koeien veel boter laat leveren. Want als de koeien dit kruid met de bloemen veel eten, zoals ze daarnaar zeer naar verlangen, dan geven ze overvloedig melk.

Sommige geven de vrouwen het zaad van de boterbloemen met spijs of drank in zodat ze veel melk krijgen.’

Dodonaeus ; ‘De wilde soorten van hanenvoet worden alle voor schadelijk, ja dodelijk gehouden als ze van binnen ingenomen zijn als heet en droog tot in de vierde graad wezen.

Luipaardklauwen worden voor onschadelijk van sommige gehouden, maar die zijn niet te gauw na te volgen want ze mogen door de woorden van Tragus bedrogen zijn die ze Ranunculus dulcis, dat is zoete hanenvoet noemt’.

Plantago coronopus.

Dodonaeus; ‘De eerste soort (tweede is Coronopus didymus) wordt van vele kruidbeschrijvers Herba Stella genoemd. Men noemt het ook in het Latijn Cornu Cervi omdat ze met haar vertakte bladeren enigszins op de horens van herten schijnt te lijken en daarom heeft men het in Nederland ook de naam van hertshoren gegeven hoewel dat ze van sommige ook gravin en gravinkruid en op het Latijnsche Herba Comitissae genoemd wordt, in het Spaans noemt men het guiabelha, in het Frans dent au chien, in het Hoogduits Crayenfusz, welken naam dit kruid van Fuchsius gegeven is die dat voor Coronopus bij Dioscorides aangezien heeft zoals ook sommige na hem gedaan hebben want Coronopus in het Grieks betekent zoveel als craeyen-voet, nochtans is dit kruid geenszins het echte Coronopus van Dioscorides. Want het is geen langwerpig kruidje, noch het kruipt geenszins langs der aarde, noch het heeft gans geen twijgachtige steeltjes waarmee het kruipen zou, dan de bladeren zijn alleen op de aarde verspreid, maar Coronopus is een langachtige kruipend kruidje als Dioscorides en Plinius betuigen.

Indien kraaienvoet de echte Coronopus is dan is de wortel daarvan onder de as gebraden of in spijs of anders gegeten zeer goed tegen de loop van de buik die van verkoudheid der maag en verslijming van de darmen hun oorsprong hebben waartoe de smaak van deze wortel hier beschreven dat bewijst goed te wezen omdat ze van smaak verwarmend en wat tezamen trekkend is’.

Daubenfusz cccxii ca

Pes columbinüs latine·

(Die meister spτechen das diþs kraut seÿ dτeÿerleÿ·eÿns heissett armomum zů latein und auch in grechs und arabþ heisset diþ hameme·Ein anders das het bleter die sind runt und heisset auche pes columbinus·das dτit heiþset anagiros·sein bletter sind gestalt wie die ersten allein das sÿ fast stincken·Von dem ersten pede columbino daz die meyster amomum heissen wirt hie geschribenn·(Diascoτides capitulo de amomo spτicht das dises seÿ ein kraute fast wol riechent seine fruchte ist beÿ nahe als een trauben koτn und hat ein stengel der ist fast hårte mitt kleinen blettern·(Plinius in dem capitel amomum spτichet das dÿse darumb heisse amomum wan sein gerauch ist geleich cinamomo daz ist kanel·dÿses wechset vil in sÿria und in armenia diþ kraut ist heiþ und trucken an dem dτitten grade·diþs machett von natur schlaffen·(Avicenna diþ kraut geleget auff ein blater zeÿtiget die zů hant·

(Von dÿsem kraut getruncken benÿmmet das podagram·dz ist das gegicht in den fŭssen·

(Wôlicher diþ krauts vil nüczet der wirt geleich einen der truncken ist und schlodtert mit dem haubet unnd begert czů schlaffen·

(Von disem pede columbino oder amomo lese pandectam (347) jm·xlij·capitel daz an hebet amomum findest du vil tugente dÿe uns da selbest beschreiben Avicenna Plinius Diascoτides und Serapio·

(1) Duivenvoet, 312de kapittel.

Pes columbinüs Latijn. (Amomum subulatum)

De meesters spreken dat dit kruid is drievormig, een heet armomum in Latijn en ook in Grieks en Arabisch heet het hameme. Een andere dat heeft bladeren die zijn rond en heet ook pes columbinus, (Geranium columbinum) de derde heet anagiros, zijn bladeren zijn gesteld zoals de eerste, alleen dat ze erg stinken. Van de eerste pede columbino dat de meesters amomum heten wordt hier geschreven. Dioscorides capitulo de amomo spreekt dat dit is een kruid die erg goed ruikt, zijn vrucht is bijna als een druivenkorrel en heeft een stengel die is erg hard met kleine bladeren. Plinius in het kapittel amomum spreekt dat deze daarom heet amomum want zijn reuk is gelijk cinamomo, dat is kaneel, dit groeit veel in Syrië en in Armenië, dit kruid is heet en droog aan de derde graad, (2) dit maakt van natuur slapen. Avicenna, dit kruid gelegd op een blaar rijpt die gelijk.

Van dit kruid gedronken beneemt het podagra, (3) dat is de jicht in de voeten.

(2) Wie dit kruid veel nuttigt die wordt gelijk een die dronken is en slingert met het hoofd en begeert te slapen.

Van deze pede columbino of amomo lees Pandecta in het 42ste kapittel dat aanheft amomum daar vindt u veel deugd die ons daar zelf beschrijven Avicenna, Plinius, Dioscorides en Serapio.

Dodonaeus is niet geheel zeker welke plant bedoeld wordt want met die naam worden vele kruiden bedoeld, peterselie van Macedonië, zelfs de zwarte bes, Ribes nigrum. Aframomum melegueta en Aframomum granum-paradisi groeien in de peper- of melaguetekust van de kust van Sierra Leone tot aan Kongo wat weer te westelijk is en toen wel niet bekend. Staartpeper en zelfs koffie wordt genoemd.

Amomum is familie van Zingiberaceae, net zoals Cardamon, en wordt zwarte cardamom genoemd. Amomum subulatum (ook bekend als Sikkim cardamom) en Amomum costatum, die worden gebruikt in India en China. Dat lijkt te ver weg van Syrië, hoewel dat nooit zeker is.

Zie kapittel 118 voor Cardamom (Elettaria cardamomum) die het ook zou kunnen zijn, dat omdat bij van Maerlant en waarschijnlijk wel bij meer oudere schrijvers Cardamomum op Amomum volgt. Dodonaeus; Na het Amomum moet het Cardamomum volgen want zoals meest alle oude schrijvers zeggen dat het Cardamomum in het Grieks Cardomomon genoemd wordt en is het Amomum van naam, struik en langwerpig zaad zeer gelijk. Dan tegenwoordig is dat niet bekend’.

Vorm.

De plant moet er zo uitzien; Amomum (in het Grieks Amomon) is een klein heestertjes of boompje, zegt Dioscorides, dat zichzelf met zijn hout ineenrolt of krult als een tros druiven en met kleine bloemen als violieren (of witte violen) en bladeren als die van Bryonia. Het meest geprezen is het Amomum Armeniacum, dat is dat in Armenië groeit en dat is ros van kleur en bijna goudgeel met rosachtig krachtig ruikend hout’.

Naam.

(1) Amomum, van Grieks a: niet, en momos: onzuiver, een verwijzing naar de kwaliteit om gif te neutraliseren.

Gebruik.

Maerlant; ‘ Armonium groeit in Armenië, zoals Plinius en Isidorus vertellen. Een boompje klein, als men gewaagt, het zaad aardig veel draagt. Het ruikt naar kaneel natuur en het laat goed (2) slapen ter genezing. Een van deze soorten heet kardemom met langere zaden dan amomum en waar men ze vindt groen en vet en met scherpheden bezet en zich moeilijk laat wrijven wil men voor de beste schrijven. En een deel ruikt naar het zoete en is de zwakke maag boete en doet het mede wel verteren en de kwade mond vernieuwen’.

Dodonaeus’; ‘Dit Amomum heeft een verwarmende, tezamen trekkende en drogende kracht, (2) laat slapen, op het voorhoofd gestreken en beneemt het gevoel van hoofdpijn, het maakt de hete gezwellen rijp en verdrijft de zweertjes aan de knieën en ellebogen daar geel etter uitloopt. Het Amomum met Basilicum gemengd geneest die van de schorpioenen gestoken zijn en is goed diegene die van (3) jicht gekweld zijn. Met rozijnen gestoten verzoet het de hete gezwellen van de ogen en verhitting van het ingewand. Met een pessarium gebruikt of in bad geneest het de gebreken van de baarmoeder. Water daar Amomum in gekookt is helpt de lever en nieren en die jicht hebben, gedronken. Het wordt bij de bescherming van pest en vergif gedaan en bij de zeer kostbare zalven’.

Samenvatting.

Het heeft een heel andere werking dan kardamon, en zijn grootste kracht is dat het laat slapen zo de Gart en Maerlant schrijven, ‘Wie dit kruid veel nuttigt die wordt gelijk een die dronken is en slingert met het hoofd en begeert te slapen’, dan moet het verdovend werken, maar dat wordt nergens vermeld van de pepers zoals melaguete en Cardamon. Wel geuren ze. Vele soorten van Amomum leveren zaden die een scherpe smaak geven aan likeuren en andere dranken. De pepers, kardamon, Xylopia en Amomum soorten, zouden zo afvallen.

De afbeelding laat een peterselieachtig blad zien met gele drietandige bloemen, vermoedelijk is de tekening wel gemaakt naar de beschrijving.

Dodonaeus; Amomum, zegt Garcias ab Horto, in het Arabisch amama of hamama (dat is duiven of duifkruid, anders Pes columbinus) is een kruid dat in Perzië, Arabië en Azië groeit die de gedaante van een duivenvoet heeft (misschien in zijn ruige harige takjes) dan hij beschrijft dat eigenlijk niet’.

Naar de verdovende werking zou je denken dat het om een Datura gaat als Datura metel die een meter hoog wordt witte geurende bloemen heeft en veel zaden geeft in zijn vrucht en uit Azië stamt. De zwarte zaden van Datura lijken wel wat op die van Cardamon. Datura heeft toch wat gelobde bladeren, aan elke kant een lob wat zou kunnen slaan op een duivenvoet.

Het Arabische Hamema zou een aanknopingspunt kunnen geven. Een Hamem is een badhuis, het is niet duidelijk of het daar gebruikt werd.

Fuchs zegt van de vreemde peterselie, (Seseli macedonicum) Dat kruid zo we nu vreemde peterselie noemen wordt vast in alle apotheken Amomum geheten, doch niet zonder grote dwaling, dan zijn gestalte geheel niet rijmt op de beschrijving van de Amomi bij Dioscorides en andere ouden, maar veel meer op dat kruid zo ze Petroselinon en Apium saxatile, dat is steen eppe noemen zoals we in het lang zulks in ons Latijnse kruidenboek hebben aangetoond’.

Geranium columbinum

Herbarijs;’’Pes columbinus, dat is duivenvoet en is heet en droog in de eerste graad en dit groeit in het koren en heelt uitermate zere wonden en die vergiftigd zijn.

En tegen het wilde vuur gestampt en erop gelegd zal het er een eind aan maken als men het tevoren daarmee wrijft.

Echter om ander zeer dat rood is dat men ommelage noemt of single, dat verdrijft men ook aldus; gewreven met het sap en daarop gelegd. Het heelt wonden, kanker en blaren en diepe etterwonden’.

Ommelage, zou een ander woord zijn voor serpigo of zeter, een voortkruipende huidziekte. Single of impigo is een huidziekte die zich uitbreidt rond de aangetaste plek en is minder rood.

Dioscorides beschrijft 2 soorten Geranium waarvan de tweede volgens Matthiolus ‘Pes columbines vulgo nominatur’ is en daarvan zegt Dioscorides ‘nullius in medicina usus’.

Dodonaeus; ‘Men noemt dit gewas in Nederduits duivenvoet, in het Hoogduits Taubenfuesz of Scartcekraut, in het Frans pied de pigeon, in het Latijn wordt het gewoonlijk Pes Columbines genoemd en daarom zou men het Geranium columbinum mogen noemen. Het is blijkbaar genoeg dat dit het tweede Geranium van Dioscorides is’. Fuchs heeft Daubenfuss of Taubenfuss.

popelnbaum cccxiiii c

Populus arboτ latine·grece agiros·

(Die meister spτechen das dÿser baum seÿ feüchter und kalter complexion·(Diþ baumes rinden wurczel und bletter sind zů vill sachen gůt·(Der diser wurczel trinckt dem kommet in achttage darnach kein grÿmmen oder keÿn kalter seÿch·(Von disem baum fleüsset harcz und dises harcz ist jnen taugelich zů erczneÿ wann ander harcz als diascoτides spτichet·(Von den blettern disses baumes ee sÿe recht zû krefftenn sind kommen das ist zů dem ersten so die herauþ komment macht man damit ein unguent·dÿses unguent oder salbe dienet zů vil sachen und wirt geheissen unguentuz populeonis·und wirt gemachet von den augen des popelnn baumes·(Diþ ungnent gestrichen an den schlaffe und an dÿe schlagenden adern machet schlaffen·(Item dise salbe geschmieret auff den nabel machet schwiczen·(Die salbe mach also nÿmme der augen von disem baum das ist so des baums bletter auþgeent ein pfunt magsamen bletter hauþwnrcz bletter lattich bleter knaben kraut bletter und nachtschatde bilsam bletter alraun bletter genant mandτagoτa·ÿegkliches ein lot diþ stoþ und seüde die stuck obgenant mit wein also das er ein siede über daz halb teÿl·darnach streich diþs durche ein tůch geleich ein pfeffer under dises gestrichen müsche reynbergen schmalcz das ungesalczen seÿ als vil du wilt und rüre das under einander beÿ dem feür·diþ ist dan unguentum populeonis·(x·iij·) [348]

(1) Populier, 313de kapittel.

Populus arbor Latijn. Grieks agiros. (Populus nigra)

De meesters spreken dat deze boom is van vochtige en koude samengesteldheid. Deze boom zijn bast, wortel en bladeren zijn tot veel zaken goed. Die deze wortel drinkt die komt in acht dagen daarna geen grommen of geen koude plas. Van deze boom vloeit hars en die hars is je deugdelijk tot artsenij dan andere hars zoals Dioscorides spreekt. Van de bladeren van deze booms eer ze recht tot kracht is gekomen, dat is in het begin, zo die uit komt maakt men daarmee een zalf, deze ungent of zalf dient tot veel zaken en wordt geheten unguentum populeonis en wordt gemaakt van de ogen van de populierboom. (3) Deze zalf gestreken aan de slaap en aan de slaande aders maakt slapen. Item, deze zalf gesmeerd op de navel maakt (4) zweten. (2) Die zalf maak je alzo; neem de ogen van deze boom, dat is zo de boom zijn bladeren uitgaan, een pond, papaverzaden, bladeren huislookbladeren, kruidvlierbladeren, orchideebladeren en nachtschade, bilzekruidbladeren en alruinbladeren genaamd Mandragora, van elk 16,7gram, dit stoot je en kook die stukken opgenoemd met wijn alzo dat het inkookt over dat halve deel, daarna strijk dit door een doek gelijk een peper en onder dit gestreken meng Reinbergen vet dat ongezouten is zoveel als u wil en roer dat onder elkaar bij het vuur, dit is dan unguentum populeonis. [348]

Vorm.

De zwarte populier is zo genoemd vanwege de zwarte ring in midden van hout als je die omhakt. Een andere mogelijkheid is omdat het donkerder blad heeft dan de witte. De bladeren zijn driehoekig en versmallen tot een punt, gezaagd en glad aan beide kanten. Het donkergroene blad is nooit in rust. De rode katjes komen in maart en april, eind mei zijn ze rijp en vliegen uit.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘De witte populier wordt in het Grieks Leuce genoemd en in het Latijn Populus alba, dat is witte populier, hier te lande heet het meest abeelboom waarnaar sommige ongeleerde schoolmeesters die boom (a) Abies in het Latijn willen noemen, doch met grote dwaling want Abies is een geslacht van dennenboom zoals we hierna verklaren zullen. In Hoogduitsland heet deze populierboom Pappelbaum, Weisz Alberbaum en Weisz Popelweyden.

2. De andere populier heet in het Latijn Populus nigra, dat is zwarte populier, hoewel dat hij hier te lande genoeg bekend is met de enkele naam populier en popelaer, in het Grieks heet hij Aegeiros, in het Hoogduits Aspen.

Dat eerste knopje of schede van de bladeren van deze zwarte populier dat men in de apotheken gebruikt wordt daar Oculus Populi genoemd, maar anderen noemen het liever Gemma Populi en sommige Grieken noemen het Sperma, dat is te zeggen zaad’.

Populus, door de klank van de o wordt de boom onderscheiden van populus: het volk. Het woord geeft een verdubbeling te zien van po-pol, mogelijk heeft dit een verband met palus: moeras. Anderen vergelijken het met het Griekse paipallmaai, dat sidderen of trillen betekent, vergelijk Latijn palpitare: trillen. (Mogelijk is het woord van Aziatische oorsprong, vergelijk Indisch pipala) Populus duidt dus op de voortdurende lichte beweging van de blaadjes, populus is via paipolos ontstaan.

Via oud-Frans peuple, later pouplier of poplier, (nu peuplier) de ier werd toegevoegd als een Franse boomnaam, kwam midden-Engels popler tot poplar en onze populier.

Duitse Papple, (zie Malva) in oud-Hoogduits was het Popel, midden-Hoogduits Papele of Papel en stamt uit het Latijnse populus.

Gebruik.

De knoppen van deze populier zijn met een hars bedekt, ze zijn kleverig zodat er geen water in komt. De hars geeft een substantie af die op storax lijkt. Als de knoppen verbrand worden geuren die aangenaam. De jonge knoppen werden ook door de vrouwen gebruikt als haarmiddel door het sap te mengen met verse boter.

(a) Maerlant; ‘Abies, dat is bekend, is een dure boom van de Oriënt die lang groeit en dun. Zijn hout is wit en licht dat niet licht rotten mag, wormen het niet heeft op geen dag. Hier in het land noemt men het abeel, maar hij heeft die macht niet geheel’.

Maerlant; ‘Populus, dat is de populier, men vindt er van menige soort. Deze draagt bladeren van zulke vorm, aan de ene zijde wit en aan de andere groen en denk me gelijk een deel alsof men meende de abeel.

Maar de zwarte populieren dragen specerij goed en duur in het opperste van de twijgen gezet, in mei is het verzameld het beste. Platearius die zegt het dat men het zo te verzamelen pleegt. Men neemt de knoppen waar ze staan waar het loof uit zal gaan en dat kookt men in botervet waar nooit bij kwam enig zout en de boter moet zijn van de koe en meiboter ook daartoe, dat kookt men dan zo lang totdat het groene zal zijn gemengd, door een kleed zo duwt men dat en ontvangt het in een aarden vat, dit is een goede zalf tezamen en heet popelion bij naam. (3) Dit is tegen de hitte goed en als een hoofdpijn wee doet en hem hete zaken pijn doen dan neem dit popelion en zalf er mee slaap en voorhoofd, hij geneest samen, wat men gelooft, beide, zwellingen en wonden, zo geneest het in korte stonden. Die het uitgedrukte popelion hebben wil, hij moet dit doen, daar zal geen boter bij zijn, maar olie en azijn zal men eerst doen in het vat en laten tezamen mengen dat en dan zal men het zieden daarmede en zuiveren het zoals men de ander deed en dat van boven daaraf vliegt, dat is als men het er doorheen ziet, dat is goed tegen waanzin en tegen haar ziekte. Die liever natte popelion hebben willen, dan daarin doen doet geen boter toe, maar olie en water toe, dit tezamen en ziedt er mede want het is van de grootste koudheden’.

Herbarius in Dyetsche; ‘Popelboem of ulbenboom of Populus is een boom wiens samengesteldheid tezamen gezet is van een waterachtige en subtiele aardachtige gedaante. Daarom is zijn samengesteldheid ook verschillend tezamen gezet.

Tegen ischialgiem (dat is pijn aan de heup die naar beneden gaat) en tegen druppelende plas: ‘Neem wijn waar de schors in gekookt is’.

Men zegt dat als je van de schors drinkt dat je niet in verwachting zal raken, men zegt ook dat als je van de bladeren drinkt dat die hetzelfde doen als de baarmoeder gereinigd is van haar stonden. Tegen oorpijn doe je het sap van populierbladeren lauw in de oren.

Van deze boom komt een hars of resina, die worden door Dyaf en door andere medicijnachtig genoemd, ze stoppen het bloeden en bedwingen de andere vloeiingen of lopingen. (2) Van de toppen, voor de bladeren uit komen, placht men een zalf te maken die koude stopt, hitte verzacht en laat slapen. Deze zalf heet populierzalf dat in veel zaken helpt. Het heet populeon of populierzalf omdat het van de knoppen van de populier gemaakt wordt. Het is goed tegen scherpe koortsachtige hitte, ook is het goed voor diegene die niet kunnen (3) slapen als het aan de slapen van het hoofd, op de polsen en onder de holte van de voeten of in de palmen van de handen gestreken wordt. Als je dezelfde zalf met rozenolie of violenolie op de lever legt verdrijft dat wonderbaarlijk goed de hitte. (4) Als je het op de navel zalft laat het zweten. Deze zalf maak je aldus: ‘Neem van de topjes of de ogen van populier een pond; zwarte heulzaadbladeren, mandragorabladeren, bilzekruidbladeren, nachtschadebladeren, losse sla en donderbaard, van elk een half drachme; stamp het en kook het in wijn tot dat de helft verkookt is, dan doe je het door een doek, wel stijf duwen, als het gezuiverd is doe je er vers varkensvet bij dat niet gezouten is, zoveel als genoeg is, roer het in een pan bij het vuur op de wijze van een zalf en bewaar het in een vat, Nicolaus in zijn antidotarium volgens Serapio’.


lungenkraut cccxiiii c

Pulmonaria grece et latine·

(Die meister spτechen das diþs kraut hab kleine bletter und weiche und geleichet einer lungen und wchset an feüchten enden·(Plinius spτicht das diþ kraut sÿ von natur feücht und kalt an dem andern grade·unnd sein tugent iste weichen und auff lôsen.(Platearius lungen kraut gesoten mit wein und darunder gemüschett hônig und das durch ein tůche gestrichen das es geleich werde ein bτey und daz lassen doτren an der sunnen das es als hårt werde das man es müge pulverifieren·diþ bulner ist gůt auff heiþe geschweren das gemüschet mit gersten mel·(Paulus spτichet das lungen kraut in wein gelegenn über nacht benÿmmet das keichen·(Item also genüczet ist gůt für dem trucken hůsten und sunderlich für alle gebτesten der lungen und der lebern dienet sÿ auch sunderlichen wol·

(1) Longenmos, 314de kapittel.

Pulmonaria Grieks et Latijn. (Lobaria pulmonarius, heet ook wel Lichen pulmonarius)

De meesters spreken dat dit kruid heeft kleine bladeren en week en lijkt op een long en groeit aan vochtige einden. Plinius spreekt dat dit kruid is van natuur vochtig en koud aan de andere graad en zijn deugd is weken en oplossen. Platearius, longenmos gekookt met wijn en daaronder gemengd honing en dat door een doek gestreken zodat het gelijk wordt een brei en dat laten drogen aan de zon zodat het zo hard wordt dat men het mag verpoederen, dit poeder is goed op (2) hete zweren, dat gemengd met gerstemeel. Paulus spreekt dat longenmos in wijn gelegd over nacht beneemt dat kuchen. Item, alzo genuttigd is goed voor de droge hoest en vooral voor alle gebreken der longen en de lever dient ze ook uitzonderlijk goed.

Vorm.

Dodonaeus; ‘ ‘Na het steenleverkruid moet noch een ander diergelijk geslacht van mos beschreven worden dat men longenkruid noemt wat dorder is dan steenleverkruid en rondom breder en schilferachtig of schubachtig en de bladeren zijn groter en meer onder elkaar verward en niet zo glad als die van steenleverkruid, maar gerimpelder en ruw, bijna zo dik, dicht en taai als een lever of getouwde huid en aan de ene zijde groen en aan de andere witachtig of bleek van kleur op zo’n manier dat dit geslacht van mos met deze zijn ganse gedaante op een long, aangaande zijn pukkeltjes, kronkelingen en ook uitwendige kleur, enigszins gelijk schijnt te wezen’.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Naar de gedaante van een long is dit gewas in onze taal longhen-cruydt genoemd, in het Hoogduits Lungenkraut, in het Frans herbe à poulmon of herbe aux poulmons, in het Engels lungwurt.en in het Latijn Pulmonaria. Lobel noemt het Muscus pulmonarius of Pulmonaria fungosa of Pulmonaria officinarum’.

Baumlungenkraut, Lungunflechte, Lungenmoos, Engels lungwort, lungmoss, oak lungwort, tree lungwort.

Gebruik.

Dodonaeus; ‘‘Sommige herders en ook diegene die de paarden en het vee aannemen te genezen plegen het poeder van longenkruid met zout vermengt de schapen en ander vee tegen de hoest en moeilijk herhalen van de adem of benauwdheid nuttig in te geven. Daarom gelooft men ook dat het de mensen nuttig zou mogen wezen en zeer geschikt om de (2) zeren en zweren van de longen en het bloedspouwen te genezen.

Men prijst het ook zeer in de bloedige en verse wonden, tegen de zeren van de schaamstreek en ook tegen allerhande vloeden van de vrouwen en insgelijks ook tegen de rodeloop en andere onmatige vloeden en buiklopen en vooral die van hete en galachtige oorzaken, hetzij van boven hetzij van onder, komen want het kan het braken laten ophouden en de buik stoppen of hard maken’.


bibennel cccxv Capi

Pipinella grece et latine·

(Die meister spτechen das diþs kraut geleich der steinbτech saxifraga genant an jerer gestaltte·und versus Pimpinella pilos saxifraga non habet ullos pimpinella ist heiþ und trucken an dem andern grade·(Dises kraut nüczt man in d erczneÿ und ist gůtt für vergifft und benÿmmet alle unreinigkeit auþwendig des leibs. Dise wurczel gesoten mit wein und dem getruncken benÿmmet daz bôse ver [349] gifftig geblŭte von dem herczen davon geren entstat die pestilencze·(Bibeneln gemüschet mit senff samen und die gebulveret und jn getruncken mit eþsig machet schwiczen und zeühet auþe die vergifft bôse feüchtunge·

(Bibeneln mit wein gesotten und getruncken benÿmmet die lendensucht und ist auch sunderlichenn gůt für den bôsen hûsten unnd raumet umb die bτust·(Item diþ kraut gesotten mit wein ist den stein bτechen in den nÿeren und blasen·und ist gůt wider dem kalten seich·(Und also genüczt ist gůt für das krymmen genant colica·(Und ist fast helffen wider bestopffung milcz und leber·

(10 Pimpernel, 315de kapittel.

Pipinella Grieks en Latijn. (Sanguisorba officinalis)

De meesters spreken dat dit kruid lijkt op de steenbreek saxifraga (Pimpinella saxifraga) genaamd aan zijn gestalte en; (2) gedicht Pimpinella pilos saxifraga non habet ullos, pimpernel is heet en droog aan de andere graad. Dit kruid nuttigt men in de artsenij en is goed voor (5) vergif en beneemt alle onreinheid uitwendig van het lijf. Deze wortel gekookt met wijn en die gedronken beneemt dat kwade [349] vergiftige bloed van het hart, daarvan graag ontstaat de pest. Pimpernel gemengd met mosterdzaden en die gepoederd en ingedronken met azijn maakt zweten en trekt uit dat vergif kwade vochtigheid.

Pimpernel met wijn gekookt en gedronken beneemt de lendenziekte en is ook uitzonderlijk goed voor de kwade hoest en ruimt om de borst. (3) Item, dit kruid gekookt met wijn is den steen breken in de nieren en blaas en is goed tegen de koude plas. (4) En alzo genuttigd is goed voor de krampen genaamd koliek. En is erg helpen tegen verstopping van milt en lever.

Vorm.

Geveerde varenachtige bladen met 7-13 blaadjes die langwerpig zijn met meestal een hartvormige voet, gezaagd en aan de achterkant blauwachtig/groen. Opstaande stengels zijn gestreept. Dichte, eivormige tot bijna ronde en 4cm lange bruin/rode trosjes die van boven naar beneden uitbloeien met 4 meeldraden die ongeveer even lang zijn als de kelk in juni/september. Komt met donkere en die een aparte charme hebben. De rood getinte eivormige bloemhoofd­jes geven hun kleur aan een hele streek. Dodonaeus; ‘Daar zijn twee geslachten van Saxifraga of steenbreek, het een is groot en heet bevernaart en het ander klein en wordt bevernel genoemd’.

Naam.

(1) Herbarius in Dyetsche wordt verbeterd door zijn overzetter; ‘Bevernelle heet het en bij deze meester pinpinella of pipinelle en al is het dat sommige van deze beide namen verschillende kruiden maken, de krachten komen overeen en ik, overzetter van het boek, zal van beiden weinig spreken zoals deze meester zegt. Bevernel is gelijk aan de steenbreek, anders is het omdat de bevernel behaard is. De steenbreek (dat is Pimpinella saxifraga) die heeft geen haartjes’.

(2) Dodonaeus; ‘De nieuwe kruidbeschrijvers hebben beide deze kruiden (andere is Pimpinella saxifraga) de naam van Saxifraga of Saxifragia, dat is steenbreek, gegeven en sommige andere noemen ze Petraefindula, andere Bibenella of Bipennula. Baptista Sardus en ook naar hem Leonarthus Fuchsius noemen het Pimpinella en daarom hebben sommige het Pimpinella Saxifraga genoemd en dat tot verschil van de andere pimpernel. Om dezelfde oorzaak hebben ze ook een Latijns gedicht gemaakt waarmee ze dit kruid van de echte pimpinella leren onderscheiden dat aldus luidt, ‘pimpinella pilos, Saxifraga non habet ullos’; dat is te zeggen, ‘pimpinella is ruig en harig, maar de steenbreek, dat is bevernel en bevernaart, is kaal en zonder haar. Want men ziet dat de pimpinella wat ruigachtig is en met haar begroeid, maar de steenbreek of Saxifraga geenszins, anders is er enige gelijkenis van bladeren tussen de pimpinella en bevernel die niet gemakkelijk onderscheiden kan worden tenzij dat men bemerkt dat pimpinella haar heeft en ruig is en de bevernel heel kaal en glad. De grote wordt van de Brabanders bevenaert of bevernaert genoemd, dan de Hoogduitsers Bibernell, in het Latijn heet het Saxifraga magna of Saxifraga major als of men grote steenbreek zei.’.

Gebruik.

Herbarius in Dyetsche; ‘Bevernelle heet het en bij deze meester pinpinella of pipinelle en al is het dat sommige van deze beide namen verschillende kruiden maken, de krachten komen overeen en ik, overzetter van het boek, zal van beiden weinig spreken zoals deze meester zegt. Bevernel is gelijk aan de steenbreek, anders is het omdat de bevernel behaard is. De steenbreek (dat is Pimpinella saxifraga) die heeft geen haartjes.

Bevernel is heet en droog van samengesteldheid. Het heeft de kracht die diuretica genoemd wordt (dat is om te openen en te ontbinden) (3) het breekt de steen in de nieren en in de blaas. Het is goed tegen aandrang tot waterlozing en de dysurie. Tegen dit alles is het goed om de wijn te drinken waar bevernel, steenbreek en wit steenbreekzaad met de wortels van peterselie en asperge in gekookt zijn. (4) Het helpt ook zeer tegen koliek en de onderbuikspijn, ook tegen verstoppingen van de lever en van de milt. Vaak is deze navolgende drank tegen de eerder genoemde ziekten goed: ‘Neem bevernel, steenbreek, hazenoren en schijtkruid, van elk een hand vol; bloemen van violen, van bernagie en rozijnen, van elk een half drachme; peterseliezaad, witte steenbreekzaad, anijs, zoethout, wortels van asperge en van tamarisk, van elk twee drachmen; van sennebladeren een half drachme; stamp dit grof tezamen en kook het in twee pond water totdat het derde deel verkookt is en als het gezuiverd is door een doek doe je er suiker bij’. Van deze siroop neem je ‘s morgens en ’s avonds telkens lauw een glaasje en als het op is neem je rond middernacht van deze pillen, als van de hoop van de pillen die fetide (a) en die aggregative genoemd worden, van elk een half drachme; het binnenste van zeven zaden van Daphne mezereum met siroop of drank als voor genoemd, maak er negen pillen van. Daarna om te versterken: ‘Neem sap van komijn of een zoete likkepot’. Je bestrijkt dan met sap van Althea milt, darmen en nieren of waar de pijn is en het zal zeer helpen.

(5) In een ander boek vond ik, overzetter, aldus van bevernel een middel tegen vergif: ‘Drink van de wijn waar bevernel in gestampt is’, dit helpt ook tegen beten van de kwade, bijtende dolle honden of van andere venijnige dieren, ook is het goed tegen hartkramp.

Tegen niergruis of steen: ‘Neem bevernelzaad, warm het in rode wijn, dan droog je het in de zon en maak je er een poeder van, dan sla je er een olie van en daarvan drink je veel, dit verlicht de geest van de mensen en geneest’. Het vallende omhulselwater dat doorgeduwd is doet hetzelfde en is bijzonder goed tegen slechte ogen’.

(a) Ferula foetida.


wintergrun cccxvi ca

Pirola grece et latine·

(Die meeister spτechen das diþ krant seÿ gar gůtt auþwendige des leibes und ist warm und trucken an dem dτitten grade·

(Diþ kraut und wurczel gestossen und darunder gemüschet sanickel saffte unnd sÿnawe saffte und zů samen gesotten mit baumõle und darauþ gemacht ein salbe·Dise salbe mag man teÿlen czů dτeÿen teÿlen und ÿegklicher geben ein eÿgen farbe·(Item zů d ersten nÿmme spangrŭne unnd osterlocÿ diþ wirt gar grŭn mit dÿser salbe magstu gar vil fleische auþ åczen von dem grunde·

(Item zů der andern solt du nemen bleÿweiþ und krebs augen die gebulvert sind dÿse salb wirt gancz weiþ mit diser magest du alle gebτechen senfftigen und damit heilen·Item zů der dτitten nÿmme bolum armenum und sanguis dτaconis·dÿse salbe wirtte gancz rott·mit diser salb magst du umb die gebτechen streÿchen benÿmmett alle hicz und bewarett auch die wunde voτ hicz also das nit bôses darzû kommen mage·Das erst unguent heisset ein zuch salbe·die ander ein senfftung salbe·die dτitt salbe ist beschirmen genant defensinum·und mit dysen hat der wund arczet bartholomeus manchen alten schaden geheÿlet·(x·iiij·) [350]

(1) Wintergroen, 316de kapittel.

Pirola Grieks et Latijn. (Pyrola rotundifolia)

De meesters spreken dat dit kruid is erg goed uitwendig het lijf en is warm en droog aan de derde graad.

Dit kruid en wortel gestoten en daaronder gemengd sanikelsap en vrouwenmantelsap en tezamen gekookt met olijvenolie en daaruit gemaakt een zalf. Deze zalf mag men verdelen in drie delen en elke geven een eigen kleur. Item, tot de eerste; neem Spaans groen en holwortel, dit wordt erg groen en met deze zalf mag u erg veel vlees uit eten van de grond.

Item, tot de andere zal u nemen loodwit en kreeftogen en die gepoederd zijn, deze zalf wordt gans wit, met deze mag u alle gebreken verzachten en daarmee helen. Item, tot de derde; neem bolus armenus en drakenbloedsap, deze zalf wordt gans rood en met deze zalf mag u om de gebreken strijken, het beneemt alle hitte en bewaart ook die wond voor hitte alzo dat niets kwaads daartoe komen mag. De eerste zalf heet een trekzalf, de ander een verzachtende zalf, de derde zalf is beschermend genaamd defensinum en met deze heeft de wondarts Bartholomeus vele oude schaden geheeld. [350]

Vorm.

Opstijgende stengel is driekantig. Altijdgroen is wintergroen, het kruid zendt 7, 8 of zelfs 9 ronde bladeren vanuit een kleine, bruine en kruipende wortel. Elk blad staat op een lange voetstengel, ze zijn vrijwel even lang als breed, als een perenblad, en van een doffe groene kleur, leerachtig, 6.5cm lang en tot 5cm breed, gekarteld. Hieruit komt een dunne opgaande stengel die aan de top kleine en zoet ruikende bloemen draagt in 8-30bloemige trossen, wit tot roze/wit met een stijl die langer is dan de bloemkroon en lancetvormige, spitse kelkslippen met afstaande toppen in juni/juli.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘‘Dit gewas is tegenwoordig Pyrola en Pirola in het Latijns genoemd, in het Nederduits wintergroen, in het Hoogduits Wintergrunn’.

Pyrola is gevormd van het Griekse pyrus: een perenboom, naar de gelijkenis van de bladeren.

Rondbladig wintergroen, Duitse Rundblättriges Wintergrün, Grosse Wintergrün omdat de bladeren in de wintergroen blijven.

Gebruik.

Dodonaeus; ‘Wintergroen is opmerkelijk droog van aard en blijkbaar tezamen trekkend en verkoelt meteen ook wat.

De bladeren van wintergroen worden in de dranken gedaan die het overvloedig lopende bloed ophouden en die de verse wonden genezen omdat ze die beletten te ontsteken en tot zweren te komen.

Men doet dit kruid ook veel bij die zalven, pleisters en andere mengsels die men op de bloedige wonden en kwetsingen plag te leggen.

Hetzelfde in wijn gekookt en die wijn te drinken gegeven wordt zeer goed gehouden, om de kwetsingen en wonden van de borst en van andere inwendige delen des lichaam te helen en te genezen.

Men prijst het wintergroen ook zeer om de ontstoken en zwerende nieren te zuiveren en te genezen en vooral als men dat in water kookt en met de wortels van Symphytum of waalwortel vermengt.


harstrang cccxvii Ca

Pucedanuz grece·latine cauda poτcinna·arabice herbaturum vel herbaturis·

(Serapio in dem capitel herbaturis schreibet das dÿses wachs an dem tunckel steten und auff dem hohen bergen und auch sunderlich under dem grossen baumen und hat ein stam der geleichet dem fenchel·und hat oben an der wurczell groþ zôpff geleich dem geschlechten haren·Die wurczel ist groþ unnd dick und die ist auþwendig schwarcz far oder grae und jnwendig weiþ und die wurczel hat in jr safft der wirt hårt geleich als chwebel·(Galienus in dem achtenden bůch genant simplicium farmacoτum in dem capitel pucedanuz beschreÿbet uns und spτichet das dÿse wurczel genüczet werde und der safft der darauþ get und der safft ist stercker in seiner kraffte dan die wurczel·(In dem bůch circa instans in dem capitel pencedanüm beschreÿben die meister und spτechen das dise wurczel seÿ heiþe und trucken und die wurczel mag man ein jare oder zweÿe halten und nitt darüber·Serapio dÿser wurczel safft gemüschet mit rosenôle und das haubett damit bestrichen benÿmmet dÿe geschwere in dem haubt·(Dÿsen safft gemüschet mit eþsiig und rosenwasser und den schlaff und das haubte damit gesalbet ist gůte freneticis·das ist die die dobende sucht haben·Auch ist gůt also genüczet epilenticis das iste dÿe die fallende sucht haben·(Mitt dÿser wurczel ein rauche gemachet und den frauwen unden auff gelassen benÿmmet von jr die unfruchtberkeit und macht sÿ frruchtbar·(Dyse wurczel ist gůtte genüczet in die pflaster die da dienen zů den zerknisten gelÿderen·(Diþ kraut gesotten mit wein oder mit wasser ist gůtte wider die bestopffung leber und milcze und ist gůt genuczet wider den kalten seiche·[351]

(1) Varkenskervel, 317de kapittel.

Pucedanus Grieks. Latijn cauda porcinna. Arabisch herbaturum vel herbaturis. (Peucedanum officinale)

Serapio in het kapittel herbaturis schrijft dat dit groeit aan donkere plaatsen en op hoge bergen en ook vooral onder de grote bomen en heeft een stam die lijkt op venkel en heeft boven aan de wortel grote vezels gelijk de gekamde haren. De wortel is groot en dik en die is uitwendig zwart gekleurd en inwendig wit en de wortel heeft in zich sap dat wordt hard gelijk als zwavel. Galenus in het achtste boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel Peucedanum beschrijft ons en spreekt dat deze wortel genuttigd wordt en het sap dat daaruit gaat en het sap is sterker in zijn kracht dan de wortel. In het boek Circa instans in het kapittel Peucedanum beschrijven de meesters en spreken dat deze wortel is heet en droog en die wortel mag men een jaar of twee houden en niet daarover. (2) Serapio, dezer wortel zijn sap gemengd met rozenolie en dat hoofd daarmee bestreken beneemt de zweren in het hoofd. Dit sap gemengd met azijn en rozenwater en de slaap en dat hoofd daarmee gezalfd is goed phrenitis, dat is die er verdovende ziekte hebben. Ook is goed alzo genuttigd epileptici, dat is die de vallende ziekte hebben. Met deze wortel een rook gemaakt en de vrouwen onderin gelaten beneemt van hen de onvruchtbaarheid en maakt ze vruchtbaar. Deze wortel is goed genuttigd in de pleister die dan dient tot de gekneusde leden. (3) Dit kruid gekookt met wijn of met water is goed tegen de verstopping van lever en milt en is goed genuttigd tegen de koude plas. [351]

Vorm.

Een meerjarige kruidachtige plant van 2m hoog die zeer uitstoelt. De bladeren zijn meermaals drievoudig gedeeld. De veren zijn in jonge toestand spitsachtig naar voren gericht waardoor het een bezemachtig effect geeft. Later worden ze meer uitgebreid, tot 10cm lang en 1-3mm breed en toegespitst. Grote bloemschermen met 4 bijblaadjes die vaak afvallen, geel in juli-september.

Naam.

Platearius; ‘Peucedanum herba est que alio nomine feniculus porcinus dicitur’.

(1) Dodonaeus; ‘De kruidbeminnaars van Brabant noemen dit kruid gewoonlijk verckensvenckel, de Hoogduitsers Sewfenckel. Meest alle apothekers en ook de gewone man kennen dat met de naam Foeniculum porcinum, dat is varkensvenkel. In het Grieks heet het Peucedanos, in het Latijn insgelijks ook Peucedanos, Peucedanus, Peucedanum en Pinastellum. De oorsprong van de gewone Griekse naam Peucedanos en de Latijnse Pinastellum komt van het woord Peuce omdat de bladeren van dit gewas op de pijnboom enigszins van gedaante lijken die in het Grieks Peuce genoemd wordt en in het Latijn Pinus’.

Varkenskervel, Duits Saufenchel, een verachtelijke naam of omdat zwijnen het eten.

Peuke: den, en danos: klein, de naalden lijken op die van een dennenboom. Of van bitter, naar de bittere smaak van de plant. Of omdat zijn wortel met geel harsig sap gevuld is.

Dodonaeus; ‘De Nederlanders plegen dat ook hayrstranghe en verckens-steert te noemen, de Hoogduitsers Haarstrang en de Engelse horestrange’. Varkenstaart naar de naam cauda porcinna; varkensstaart.

Duits heeft ook Haarstrang, eerder Harstranc, de stengel is strengvormig met blad dat op haren lijkt, mogelijk eerder naar de zachte wortel die van vele haren voorzien is.

Gebruik.

Hildegard von Bingen prijst Berurtz, Barenfenchel aan tegen koorts, jicht en geelzucht.

Herbarijs; ‘Pencedanum of feniculus porcinus of berreworte of suins venkel, het is heet en droog. En dit kruid is gevormd als venkel. En de wortels gaan in medicijnen en laten goed verduwen. (a) En verjagen de serpenten van het huis en maakt de loop zacht. (3) En is goed tegen milt, lever en geslachtsdelen’.

Dodonaeus; ‘Het sap of de traan die van dit kruid vloeit die men in het Grieks Opos plag te noemen is verdrogend en verwarmend van aard en zelfs in de derde graad. De wortel verwarmt niet zo zeer, maar verdroogt krachtig en daarom wordt ze voor verwarmend en verdrogend gehouden in het begin van de derde als Galenus betuigt.

(2) Deze traan of sap van varkenskervel met azijn en olie van rozen vermengt en van buiten gebruikt of daarmee gestreken is zeer nuttig (naar het schrijven van Dioscorides) om de navolgende gebreken te genezen namelijk de slapende ziekte, de razende ziekte, de draaiing en verouderde zwijmelingen van het hoofd, de vallende ziekte, den langdurige hoofdpijn, de zware bekommerlijke ongeruste dromen, de beroerdheid en geraaktheid van de leden, de kramp, lamheid en spanning van de zenuwen en met een woord omvat, alle oude koude gebreken die aan de zenuwen, pezen en zenuwachtige leden van het lichaam mogen komen en vooral de pijn van de heupen die men Sciatica noemt.

(3) Om de smart en weedom van de nieren en van de blaas te verzoeten wordt dit sap ook zeer nuttig gedronken en het laat ook water maken.

De wortel van varkensvenkel is tot al dezelfde gebreken ook zeer nuttig, dan ze is veel slapper en zwakker van krachten dan het sap. Dat gedroogd en tot poeder of meel gebracht en gebruikt zuivert de vervuilde zweren en kwade zeren en oude wonden en, zo Galenus er noch meer toe zegt, is zeer goed om het vlees in de wonden, open gaten en zeren te laten groeien en om de oude wonden toe te helen en met littekens te bedekken als het daarin gestrooid wordt. Hetzelfde meel van deze wortel trekt zeer gauw af en laat scheiden alle kwade vervuilde schilfers van enig gekwetst of bedorven gebeente en geneest dan de wonden.

Grensing cccxviii Ca

Protentilla latine·

(Die meister spτechen das diþs seÿ ein kraut und wechset gerne an feichten steten·diþ kraut jst gar nahe geleich dem kraut tanaceto das ist reÿnfarn·Diþs kraute ist warme und feüchter natur·

(Platearius grensÿng mit wermůt kraut genüczet tôdttet dÿe wurme·(Also genüczet vertreibet auch das krÿmmen genant colica passio·(Wôlicher nit zů stůle môcht geen und doch alle zeÿt gelust hett also das es die kranckheit werde tenasmonn·das ist stetigs gelust han und doch nitt zů stůl mügen geen·sôllen disses kraut sieden in wein und das also warme auff den nabel legen es hilffet on zweifell·(Disses krautes safft getruncken mit wein benÿmmet auch das grÿmmen das do kommet von kelte·(Ettlich meÿster spτechen das dÿses kraut nit wurck zů allen zeÿtten in dem menschen mit dÿsem meÿstern ich es halt bewerung halber·und darumbe dienet es auch meer in dem summer wan in dem wintter·das es besser grŭn ist dem menschen zů nüczen wan dürre. (Aber sein safft und sein wasser·das da von distillieret wirt dienet wintter und summer für die obgenanten kranckheitten·

(Isaac diþs kraute dienet fast wol zů wunden auþwendig des leÿbes den safft darüber gestrichen·[352]

(1) Ganzerik, 318de kapittel.

Protentilla Latijn. (Potentilla anserina)

De meesters spreken dat dit is een kruid en groeit graag aan vochtige plaatsen, dit kruid is vrijwel gelijk het kruid Tanacetum, dat is reinvaarn. Dit kruid is warm en vochtige natuur.

Platearius, ganzerik met alsem kruid genuttigd doodt de wormen. Alzo genuttigd verdrijft het ook de kramp genaamd colica passio. Wie niet te stoel mag gaan en toch altijd lust heeft alzo dat het de ziekte wordt (3) tenasmonem, dat is steeds lust heeft en toch niet te stoel mag gaan, zullen dit kruid koken in wijn en dat alzo warm op de navel leggen, het helpt zonder twijfel. (4) Dit kruid zijn sap gedronken met wijn beneemt ook dat grommen dat je komt van koudheid. Ettelijke meesters spreken dat dit kruid niet werkt in alle tijden in de mensen, met deze meesters ik die bewering hou en daarom dient het ook meer in de zomer dan in de winter omdat het beter groen is de mensen te nuttigen dan droog. Maar zijn sap en zijn water dat daarvan gedistilleerd wordt dient winter en zomer voor de opgenoemde ziektes.

(2) Isaac, dit kruid dient erg goed tot wonden uitwendig het lijf, het sap daarover gestreken. [352]

Vorm.

Bladen zijn geveerd met afwisselend geplaatste kleinere deelblaadjes die ovaal en gezaagd zijn, zijdeachtig aan de onderkant. Uitlopende planten met een dikke wortelstok en dunne op de bodem kruipende stengels. Kleine lichtgouden 5bladige roosjes van 18-20mm doorsnede met zeer korte en draadvormige stijl verschijnen tegen een achtergrond van zilveren veren. Bloei in juni/juli, alleenstaand aan lange stengels

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘‘In Brabant heet dit kruid ganserick, in Hoogduitsland Grensich en Genserich, in Frankrijk argentine. De Latijnse naam is Argentina of Potentilla’.

In Brabant heet dit kruid ganserick, in Hoogduitsland Grensich, Genserich Ganserijck, Ganserich, Gensrijck, Grensing of Grensinck, in het Latijn ook wel Anserina’. (gans) Het heet Ganserijck, Ganserich, Gensrijck, Grensing of Grensinck en Silver-cruydt in het Duits, in het Latijn ook wel Anserina, maar meest Potentilla of Argentia’.

Anserine; gans, Grans of Grensing: voer voor de snavel, oud-Hoogduits Grans en daaruit Gens- en Ganserich bij Kilian, Gansecrut bij Hildegard, Grenserich bij Bock.

Dodonaeus; ‘Het heet ook Potentilla in het Latijn naar de uitnemende krachten die het heeft om de steen te breken en de inwendige wonden en zeren te genezen.’

Potentilla is afgeleid van het Latijnse potens: krachtig of machtig, dit naar de veronderstelde medische kwaliteiten.

Gebruik.

Dodonaeus; ‘Ganzerik is matig koud van aard, maar droog bijna tot in de derde graad met enige tezamen trekkende kracht.

(2) Ganzerik stelpt het bloed van waar dat het vloeien mag, stopt de maandstonden en is goed diegene die bloedspouwen en de rodeloop hebben. Het is ook zeer krachtig tegen alle andere onmatige buiklopen, hoe en op welke manier dat het gebruikt wordt.

Het poeder van dit droog kruid op het afgewreven vel en op de open huid van de paarden, ossen, ezels en andere beesten gestrooid geneest die en op dezelfde

(3) Die niet ter kamer kan gaan en altijd lust daartoe heeft (deze ziekte wordt tenasmos genoemd) die zal dit kruid in wijn koken en die indrinken of het water er van met een klysma ingieten.

(4) Ganzerik in wijn of water gekookt en gedronken geneest koliek of pijn van de darmen en ook van de rug dat men spit noemt. Andere zeggen dat het kruid wat geroosterd op de navel gelegd uitermate helpt tegen maagpijn.

Het is zeer goed om de geklonterd melk in de borsten te laten scheiden als het gedronken wordt.

Sommige leggen dit kruid alleen onder de blote planten van hun voeten om allerhande buikloop en vloed te stelpen en in de hand gehouden doet hetzelfde en matigt de hitte van de koortsen.

Andere gebruiken ganzerik in spijs en in drank en ook van buiten om de breuken te genezen’.

Herbarijs; ‘Fu of amantilla of potentilla of ormentilla of wit zedeware of wegewise, valeriane, het is allemaal hetzelfde. Het is heet in de eerste graad en droog in de 2de. En in de zomer verzamelt men de wortels en droogt ze en men kan ze 3 jaar goed houden.

Die ziek is in de borst zal men ze te drinken geven met wijn, gekookt. En ze is goed tegen blaren die binnen in de zijde groeien. En is goed in alle wonddranken’.

Fu en de naam valeriane slaat op Valeriana phu, grote valeriaan, Frans phu, grande valeriane, Duits Romischer Baldrian. Platearius zegt; ‘Fu alio nomine valeriana dicitur.’

De naam phu en valeriane zijn duidelijk. Er zijn verschillende namen die weinig met elkaar van doen hebben. Ook het gebruik van borstkwalen en wonddranken strookt niet met het gebruik van valeriaan. Maar de naam potentilla of ormentilla slaat meer op Potentilla en dan op tormentil. Potentilla is echter meest de naam voor Potentilla anserina, de ganzerik, ook het gebruik stamt overeen met de ganzerik.

erbeysz cccix Ca

Pisa latine·

(Dÿe meÿster spτechen das erbÿþ sind kalt und feücht an dem andern grade·(Erbeyþ wechset lengelicht auff umb der grossen feüchtigkeit willen die dise wurczel in ir hat·und gewinnet schoten darjnne die frucht ist·(Platearius nÿmme der schotten und der bletter von erbÿþ ÿegkliches ein gůt handtfoll und stosse daz zů samen und lege es auff ein enzündet gelÿde am leibe wo dz seÿ geleich ein pflaster lescht zůhant den schaden·(Die frucht an ir selbest ist nit gůt zů essen wan sie bτingen vil feüchtung und kelt und macht auch dempffung um die bτust·Aber die bτŭ davon ist fast stercken und krefftigen und die dÿenet sunderlichen einen krancken blôden menschen·wan dÿe erbeÿþ bτŭ ist getemperieret an jrer natur also das sÿ dem menschen auch mit teÿlet die selbe natur. (Item der mensch der hicziger natur wåre der môcht wol essen erbÿþ on schaden·wan sÿe machen den selbigen starcke·Aber die kalter natur sind die sollen erbeÿþ meiden·(Plinius nym erbeÿþ zwů haandtfoll unnd seüde die in wasser·und wåsche mit d ungesalczen bτŭ ein wunden od schaden an dem leibe wie der wåre er heilet von stunde·

(1) Erwt, 319de kapittel.

Pisa Latijn. (Pisum sativum)

De meesters spreken dat erwten zijn koud en vochtig aan de andere graad. Erwten groeien langachtig op vanwege de grote vochtigheid die deze wortel in zich heeft en wint peulen daarin de vrucht is. Platearius, neem de peulen en de bladeren van erwten, van elk een goede hand vol en stoot dat tezamen en leg het op een ontstoken lid aan het lijf, waar dat is, gelijk een pleister, het lest gelijk de schade. De vrucht aan zichzelf is niet goed te eten want ze brengen veel vochtigheid en koude en maakt ook dampen om de borst. (2) Maar de brei daarvan is erg versterken en krachtige en die dient uitzonderlijk een zieke zwakke mens want die erwtenbrij is getemperd aan zijn natuur alzo dat ze de mensen ook meedeelt diezelfde natuur. Item, de mens die van hete natuur is die mag goed eten erwten zonder schade, want ze maken diezelfde sterk. Maar die van koude natuur zijn die zullen erwten mijden. (3) Plinius, neem erwten twee hand vol en kook die in water en was met de ongezouten brei een wond of schade aan het lijf, waar die is, het heelt van stond af aan.

Vorm.

Erwt heeft geveerde bladeren en een vertakte rank, het is een klimplant, met lange en sterk vertakte, holle en zwakke stengels, wordt 1m hoog. De blauwgroene blaadjes zijn ovaal tot langwerpig. 4-8 stuks vormen samen een blad, er onder zit nog een steunblaadje. De witte bloemen staan in de bladoksels. Geeft een dopvrucht en de peul springt met rijpheid over de gehele lengte open.

Naam.

(1) De gewone of kleine erwten beschrijft Dodonaeus apart; ‘In onze taal heten deze vruchten erwten en tot verschil van de grote eigenlijk kleine erwten of gewone erwten, in het Hoogduits heten ze Erbsen, in het Grieks Ochros naar de gele of okerkleur die het binnenste merg of vlees van deze vruchten heeft. Plinius en andere Latijnse schrijvers noemen het Ervilia en de nieuwe schrijvers met de apothekers noemen ze gewoonlijk Pisum en Pisum minus vanwege de grote gelijkenis die dit gewas met het echt Pisum of grote erwten aangaande de stelen, bladeren en hauwen heeft, al is het zaak dat de vrucht rond is en zulks blijft en niet hoekig of kantig wordt zodanig als Plinius de vrucht van Pisum schrijft te worden. In het Nederduits heten deze vruchten eigenlijk erwten, erweten en erwiten’.

Pisum, Latijn pinsere: stukslaan of stoten, van Grieks pison: stukslaan, bij de bereiding. Of van Pisa, de plaats waar het veel geteeld werd. Anderen verklaren het woord van: "hij viel", omdat deze plant, als die niet ondersteund wordt, op de grond valt.

Gebruik.

Dodonaeus; ‘‘De gewone erwten zijn van aard en krachten de Faselus of gewone bonen gelijk en hebben geen merkelijke of werkelijke eigenschap in zich en zijn om zo te zeggen bijna middelmatig gesteld tussen de dingen die goed en kwaad sap of voedsel bij brengen, die veel of weinig voeden, die gemakkelijk of traag verteerd worden, die gauw of langzaam naar beneden zinken en die vele winden en geen winden maken, als Galenus van die en ook van de Faseli of onze gewone bonen in de boeken van de krachten van het voedsel geschreven heeft.

Erwten verwekken appetijt of lust om eten, zuiveren de borst, genezen de hoest en geven het lijf zeer goed voedsel, maar ze zijn hinderlijk diegene die weke en losse tanden hebben en ze zijn ook wat winderig en daarom worden ze van sommige met zout en veel olie gekookt en dan met peper en sap van zure vruchten en olie van amandelen gegeten of men kookt ze met amandelmelk.

(2) Ze zijn geschikt om in hete tijden en van hete jonge mensen gegeten te worden, men plag stamppot van te maken omdat ze terstond murw worden en omdat ze kleiner, vetter en teerder zijn dan de andere daarom worden ze ook gemakkelijker gekookt, gemakkelijk rijp en verteerd.

Erwten in loog gekookt genezen de schurft van het hoofd en die vegen de plekken van het aanzicht af en met gerstemeel en honig genezen ze alle kwade zeren.

(3) Meel van erwten met vitzen gekookt en pleistervormig opgelegd ontdoet alle gezwellen en verzoet alle smarten.

Om te verhoeden dat het koren van de wormen geen schade lijdt, zaai er erwten bij’.

prumen cccxx capi

Pruna grece et latine·arabice guas·

(Meÿster Johannes mesue in dem capitel pτuna beschreibt uns und spτichet das d sind mancherhandt·ettlich die sind weiþ·ettlich rot·etlich haben cÿtrin farbe·und die alle samet sind d nature das sÿ auch weichen den bauche·und veråndern die natur des menschen·(Item es sind pτumen die kommen auþ Damascen unnd armenien unnd dÿe sinde sterker an jrer nature wann die obgezeichten·unnd die feüchten sinde meer würrcken wan die gedôτret sind aber doch sind sÿ dürr besser wan feücht. (Item etlich sind fast [353] sŭþ und die sind von natur heiþ und auch kelten·aber doch sinde sie mer kalt wan warm·die sauren sind von natur feüchte unnd kalt an dem anfang des anderen grades·und jr tugent ist rein mache kelte und lein machen und jr tugent wirt gerechtfertigt mit dem tamarind und mit cassia fistula·(Man macht von dem pτumen damascem ein sÿropel in dem apotecken der dienet fast wol die natur des menschen damit zů stercken und der sÿropel wirt gemacht von dem wasser darjn sie sÿeden·Auch machet man von jrez fleisch ein latwerge die diennett auch zů vil kranckheiten die von hicze kommen·Die armeni machen lôcher in die pτumen baum und thůn darein scamoneam und kleiben die auch wider zů mit leÿmen und lassen die dan also wachsen die selbigen pτumen machen auch stůlgenge und dürchbτechen gar sere den menschen·Auch bereÿtez die selbigen armeni ander vil frücht also·(Item Johannes mesue spτichet das dÿe schwarczen pτaumen auþtreiben coleram·

Die andern pτumen sind auch dem magen gar schedlich und speisen wenig·(Item diascoτides spτichet auch das pτaumen den bauche weichen und sunderliche dye frischen und sind doch unverdeüwenlich der vil geessen und sunderlich die eÿnen kalten magen haben aber so sÿe gedôτret sind so sind die nit als schedlich dem magen. (Item gnmmÿ fleüsset auþ dÿsem baume und das ist auch gar zů vil sachen gůt·(Item dÿses gummÿ getruncken mit wein bτichet auch den stein·(Itez die bleter von dÿsem baum gesotten mit eþsig und auch ein alten schaden am leibe damit gewåschen wÿe der wåre es heÿlet auch davon·on zweifel·(Und hie ist auche zů mercken das die pτumen von damascem das meÿste teyl genüczet werden in der erczneÿ·Des geleichen jr sÿropel und auch ein latwerge davon gemacht·unnd dÿse findet man auch in den apotecken·(Item ettlich pτumen sind weiþ etlich rot·ettlich schwarcz·die schwarczen sind die besten wan sÿe sind stůlgenge bτingen und kŭlen die galle genant colera alþ die meister davon reden Avicenna und Serapio·Item wan die pτumen grŭne sind so laxieren sÿe meer dan wan sÿ dürτe sind·[354]

(1) Pruimen, 320ste kapittel.

Pruna Grieks en Latijn. Arabisch guas. (Prunus domestica insititia)

Meester Johannes Mesue in het kapittel pruna beschrijft ons en spreekt dat er zijn vele soorten, (2) ettelijke die zijn wit, ettelijke rood, ettelijke hebben citroenkleur en die alle samen zijn van de natuur dat ze ook weken de buik en veranderen de natuur des mensen. Item, er zijn pruimen die komen uit (3) Damascus (Prunus domestica) en Armenië en die zijn sterker aan hun natuur dan de opgetekende en die vochtige zijn meer werken dan die gedroogd zijn, maar toch zijn ze droog beter dan vochtig. Item, ettelijke zijn erg [353] zoet en die zijn van natuur heet en ook (4) verkoelend, maar toch zijn ze meer koud dan warm, de zure zijn van natuur vochtig en koud aan de aanvang van de andere graad en hun deugd is rein maken, verkoelen en zacht maken en hun deugd wordt gerechtvaardigd met de tamarinden en met Cassia fistula. Men maakt van de pruimen Damascus een siroop in de apotheken die dient erg goed de natuur van de mensen daarmee te versterken en de siroop wordt gemaakt van het water daarin ze koken. Ook maakt men van hun vlees een likkepot die dient ook tot veel (5) ziektes die van hitte komen. (7) De Armeniërs maken gaten in de pruimboom en doen daarin scammonia en kleven die ook dicht met lijm en laten die dan alzo groeien en diezelfde pruimen maken ook stoelgang en doorbreken erg zeer de mensen. Ook bereiden diezelfde Armeniërs andere veel vruchten alzo. Item, Johannes Mesue spreekt dat de zwarte pruimen uitdrijven de gal.

De andere pruimen zijn ook de maag erg schadelijk en spijzen weinig. Item, Dioscorides spreekt ook dat pruimen de buik weken en vooral die verse en zijn toch onverteerbaar die veel gegeten en vooral die een koude maag hebben, maar zo ze gedroogd zijn dan zijn die niet zo schadelijk de maag. Item, gom vloeit uit deze boom en dat is ook erg tot veel zaken goed. Item, deze gom gedronken met wijn breekt ook de steen. Item, de bladeren van deze boom gekookt met azijn en ook een oude schade aan het lijf daarmee gewassen, waar die is, heelt het ook daarvan zonder twijfel. En hier is ook te merken dat de pruimen van Damascus dat meeste deel genuttigd wordt in de artsenij. Desgelijks hun siroop en ook een likkepot daarvan gemaakt en deze vindt men ook in de apotheken. Item, ettelijke pruimen zijn wit en ettelijke rood, ettelijke zwart, de zwarte zijn de besten want (6) ze zijn stoelgang brengen en verkoelen de gal genaamd colera zoals de meesters daarvan reden, Avicenna en Serapio. Item, als de pruimen groen zijn dan laxeren ze meer dan wanneer ze droog zijn. [354]

De afbeelding laat een plant met bladeren en vruchten als bramen zien.

Vorm.

De pruim is een tot tien meter hoge en sterk groeiende boom met wat piramidale kroon. Het blad is elliptisch tot lancetvormig, eivormig en wat donzig aan de onderkant. In het voorjaar is de boom beladen met bloemen die gevolgd worden door lange, violet/blauwe, weke vruchten met een steen. Er zijn verschillende wilde pruimen die als grondvorm worden beschouwd. Omstreeks 500 v. Chr. kwam het gewas naar Syrië waar het vooral om Damascus gekweekt werd. Culpeper: ‘All the plums are under Venus, and are, like woman, some better and some worse’, dit vanwege de grote verscheidenheid in soorten.

Naam.

Dodonaeus; ‘Deze boom heet in onze taal pruym-boom en de vruchten heten in het Nederduits pruymen, in het Hoogduits Praumen. In het Latijn heet het Prunus en in het Grieks Coccymelea’.

Pruim, midden-Nederlands prume evenals midden-Noordduits en oud-Hoogduits Pfruma en in de 11de eeuw Phruma. Dit stamt uit het Griekse proumnon of prounon dat langs de Donau naar het Rijngebied zou zijn gekomen, vergelijk Frans le prune wat afkomstig is uit gewoon laat Latijn pruna, van Latijn prunum, wat weer stamt uit het Grieks.

Prunus is afgeleid van Latijn pruina: geur, de rijpe vruchten van de pruimenboom, Grieks proune: pruim.

Dodonaeus; ‘Dan behalve de voorgaande namen hebben de pruimen ook ettelijke toenamen naar de plaatsen en landen daar ze plegen te groeien want sommige heten in oude tijden pruimen van Damasck, in het Latijn Pruna Damascena die in Syrië bij Damascus groeien. Clearchus Peripateticus de filosoof zegt dat de pruimen van Damascus in de eilanden van Rhodes en van Sicilië Brabyla genoemd werden net zoals de poëet Theocritus ze ook noemt en zegt: ‘De takken van de bomen vallen ter aarde omdat ze zeer geladen zijn met hun vruchten of Brabyla’, elders zegt hij; ‘Zoeter dan Brabya’, en wil te kennen geven hoe zoet en goed van smaak de voor vermelde pruimen van Damascus waren’.

Gebruik.

De boom levert een gom die wel eens gebruikt werd om Arabische gommen te vervalsen. De gom werd in azijn opgelost en gebruikt als een middel tegen jeuk en om zweren te zuiveren.

(2) Platearius; ‘Prunorum alia alba. Alia nigra alia rubea’.

(6) Ze worden aangeprezen bij hardlijvigheid, iets wat nog bestaat.

Herbarius in Dyetsche;Pruna of prumen zijn koud en nat. (2) Pruimen zijn soms zwart en soms rood. (3) Zwarte pruimen die wat hard zijn, vooral de Damascener pruimen, dat zijn de beste. Ze hebben de kracht om te (4) verkoelen in het lichaam of de darmen te verzachten. (5) Ze zijn goed in de scherpe koorts en (6) ontstoppen de hardheid van het lichaam die uit verdroging of uit ruwe gal die verdroogt komt volgens Platearius’.

Herbarijs; ‘Pruma, dat zijn prumen, (2) en zijn soms wit en soms rood en soms bruin. Alle zijn ze koud. Maar pruimen van (3) Damascus zijn de beste en hebben macht te (4) verkoelen en te verzachten. Daarom zijn ze goed voor die in de (5) zucht liggen. (benauwd hebben)(6) En die de loop vast hebben’.

Klein rosin cccxxi ca

Passule sive uve passule grece et latine.

(Die meister spτechen das diþs sind heiþ und feücht von nature. (Item etlich lassen die trauben dürr werdeen in einem bachoffen. (Die salertani die machen sÿe also·sie nemen die trauben und lassen die trucken werden an der sunnen darnach thůn sÿe die in ein bachoffen·darnache lesen sÿe die beste bere kôτner auþ unnd wåschen die mitt sŭssem weine und thůn sÿ darauþ und bestreüwen die mit zymmet rôτen oder mit andern specereÿen und laþe sÿ darjn doτren und diþ sind die besten die also gemachet werden. (Plinius wein gesoten mit kleynen rosýn und dem getruncken benÿmmet den halten hůsten d sich erhaben hat von kelte·Diþer weine also getruncken ist gůt dem jnnerlich geschweren und sunderlich die auff der lungen sind·

(Item platearius klein rosýnn in der kost genüczet benÿmmett des magen auff stoþen und stopffen flüssigen bauch·(Item wie man die nüczet so bτingen sÿ dem leibe krafft und machen gůt geblŭt. (Item klein rosýn in kost vermenget benÿmmet den bτesten genant vomitum·(Item kleÿne rosÿn die do süþ sind stillent dÿe weethůmb des magens darum sind sÿ dez magen nüczlicher dan diee feÿgen·Und kleine rosÿne sind auch der lebern gesunt alþs Serapion spτichet.[335]

(1) Kleine rozijnen. 321ste kapittel

Passule sive uve passule Grieks en Latijn. (Vitis)

De meesters spreken dat dit is heet en vochtig van natuur. Item, ettelijke laten de druiven droog worden in een bakoven. Die van Salerno die maken ze alzo; ze nemen de druiven en laten die droog worden aan de zon, daarna doen ze die in een bakoven, daarna lezen ze de beste bessenkorrels eruit en wassen die met zoete wijn en doen ze daaruit en bestrooien die met kaneel of met andere specerijen en laten ze daarin drogen en dit zijn de beste die alzo gemaakt worden. Plinius, wijn gekookt met kleine rozijnen en die gedronken beneemt de (2) oude hoest die zich verheven heeft van koudheid. Deze wijn alzo gedronken is goed de innerlijke zweren en vooral die op de longen zijn.

Item, Platearius; kleine rozijnen in de kost genuttigd beneemt de magen uitstoten en stoppen vloeiende buik. Item, hoe men die nuttigt zo brengen ze het lijf kracht en maken goed bloed. Item, kleine rozijnen in de kost vermengt beneemt de gebrek genaamd vomitum. Item, kleine rozijnen die er zoet zijn stillen de pijn van de maag en daarom zijn ze de maag nuttiger dan de vijgen. En kleine rozijnen zijn ook de lever gezond zoals Serapio spreekt. [335]

Vorm.

Het zijn gedroogde druiven, sommige met pit en andere zonder pit.

Naam.

Onder passuli verstond men oorspronkelijk krenten, later werden er ook rozijnen en krenten onder verstaan, het verschil werd aangegeven door de term majores of minores.

Dodonaeus; ‘De kleine mag de naam van kleine wijngaard in onze taal zeer goed voeren, dan in de apotheken plegen de kleine gedroogde besjes van deze wijngaard krenten of op het Latijns Passulae de Corintha te heten of Vitis Corinthiaca, dat is wijngaard van Corinthen omdat de druifjes daarvan die krenten genoemd worden in de landen omtrent Corinthen, dat is in Griekenland en in de omliggende eilanden onderhouden worden en te Venetië en elders verzonden worden, maar meest in het eiland dat Zante genoemd wordt, dat is Zacynthus’.

Zeer kleine kogelronde druiven die oorspronkelijk uit de stad Corinthië komen, Duits Carentken, Corinten, Korinthen of krenten of krinten zijn gedroogde druiven heten naar de stad Corinthië waar de druivensoort zonder pit het eerst geteeld werd.

Dodonaeus; ‘De rozijnen of druiven die in de zon gedroogd zijn worden in het Latijn Uva passa (als solem passa, dat is van de zon geleden hebbende bes) in de apotheken Passula genoemd, in het Grieks Staphis of zoals die van Athene zeiden, Astaphis’.

Traubenrosinen, kleine Rosinen, rozijnen zijn sterk ingedroogde pitloze druiven. In het Engels werd dit raisin, Frans raisin, van oud-Frans resin, laat Latijn racimus en Latijn racemus: een tros druiven

Gebruik.

Herbarius in Dyetsche; ‘Passule, sommige noemen het corinthe of kleine rosynen, hebben de kracht om te verzachten en vochtig te maken. (2) Wijn waar ze in gekookt zijn is goed tegen koude hoest. Als je ze in eten neemt is het goed tegen het overgeven van rode gal’.

Herbarijs; ‘Passuli of weepassie, dat zijn rosinen en zijn heet en vochtig. En hebben kracht de borst te verzachten en te verwarmen.

(2) En tegen de koude hoest zal men de beste rozijnen nemen en ze in wijn koken en die wijn zal men drinken’.

Weepassie komt van Latijn uva passa.

frucht also genant

Das cccxxii Capi

Pinee latine·

(Die meister spτechen das dÿe pinee gar gůtte genüczet sind in der erczneÿ und ee man die bτauhet so sol man die obersten schelczen ab thůn und hinwerffen·

(In dem bůch circa instans beschreÿben uns die meÿster und sprechen das heiþ und feücht sinde von natur und ir tugent ist weichen und feüchtung bτingen.

(Diascoτides spτichet das man die kern nücz in der erczneÿ und darauþ machet man electuaria·und sÿropel·Pinnee sind gůt und aller beste genüczt den jr naturlich krafft und geist entgangen sind·und sind gůt genüczet den die sich an jerm leibe von kranckheit verzert haben·(Pinnee die meren das geblŭte und benemen das keychen·zů allen dÿsen kranckheiten mag man pinee eingeben oder einnemen mit einen sÿropel oder mit einer electuarien oder mit jm selber·(Wôlicher dissintericus wåre das ist das er fast zů stůlgange also das blůtt mit gienge·der laþ den rauch von dem wasser unden auffgeen darjnn man die pinee gesotten hatt es hilffet·(Pinee gesoteen und die also weich gestossen geleiche den mandeln und darauþ gemachet ein bτeÿ mit zucker und klein rosÿn darunder gemüschet und das genüczet geleich einen seüflin mit hôner bτŭe dienet wol allen kranckheiten und sunderlich asmaticis das sind die da keichenn und ein kurczen atem haben·und den selben dÿe dÿsen gebτechenn haben sol man zů rüren ein bett darauff ist man meer siczen dan ligen·

(1) Een vrucht alzo genaamd.

Dat 322ste kapittel.

Pinee Latijn. (Pinus pinea)

De meesters spreken dat de pingels erg goed genuttigd zijn in de artsenij en eer men die gebruikt zo zal men de bovenste schaal af doen en heen werpen.

In het boek Circa instans beschrijven ons de meesters en spreken dat het heet en vochtig is van natuur en zijn deugd is weken en vochtigheid brengen.

Dioscorides spreekt dat men de kern nuttigt in de artsenij en daaruit maakt men likkepot en siroop. Pingels zijn goed en allerbest genuttigd die hun (2) natuurlijke kracht en geest ontgaan zijn en zijn goed genuttigd die zich aan hun lijf van ziekte verteerd hebben. Pingels die vermeerderen dat bloed en benemen dat kuchen, tot al deze ziekten mag men pingels ingeven of innemen met een siroop of met een likkepot of met zichzelf. Wie dysenteria heeft, dat is dat hij erg te stoel gaat alzo dat bloed mee gaat, die laat de rook van het water onderop ingaan daarin men de pingels gekookt heeft, het helpt. Pingels gekookt en die alzo week gestoten gelijk de amandelen en daaruit gemaakt een brei met suiker en kleine rozijnen daaronder gemengd en dat genuttigd gelijk een soepje met hoenderbouillon dient goed alle ziektes en uitzonderlijk (3) astmatici, dat zijn die er kuchen en een korte adem hebben en diezelfde die deze gebreken hebben zal man ze tot rusten een bed geven daarop is men meer zitten dan liggen.

Vorm.

Het blad is even mooi als de stam, diep warm groen en gevormd in een vloeiende lijn. Door een assemblage van smalle massa's valt het niet op dat ze in paren staan. De naald is iets gedraaid en scherp gepunt.

De alleenstaande kegels zijn na drie jaar rijp en bevatten 2cm lange zaden. Deze pittoreske den is gemakkelijk te herkennen, in het M. Zeegebied staat die als een parasol boven de strandgasten

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘‘Deze boom heet hier te lande pijnboom of pijnappelboom en tamme pijnboom naar de Latijnse naam Pinus en Pinus sativa, Pinus urbana of Pinus mansueta. De gehele vrucht die we pijnappels noemen en de Hoogduitse Zyrbel wordt in het Grieks Conos en Conoi genoemd en in het Latijn Coni, nochtans is Conos een algemene naam van alle vruchten van dusdanige bomen. Men noemt het ook in het Latijn Nuces Pineae. De tamme of tegenwoordige soort van pijnboom heet in het Latijn bij Lobel Pinus vulgarissima, in het Hoogduits Zamer Zirnebaum, Arben, Hartzbaum, Fichtenbaum en Kynholtz en Welscher Zame Zeibelnussen, in het Engels pinetree. In onze taal heten de vruchten pingels of pyngels, in Italië pignoletti en de kernen die daarin zijn heten pinocchi’.

Pinus: een naam van Theophrastus, wat berg of rots betekent. Waarschijnlijk is het woord afgeleid van het oude Griekse peuke: pijnboom. Van Pinus komt het woord pinee.

Isidorus XVII 7.31: "Pinium autem aliam pitin, aliam Graeci peuke vocant, quam nos piceam dicimus, ex quo desudat picem".

Gebruik.

Maerlant; ‘Pinus, dat is de pijnboom. De pijnboom is voor niemand kwaad die bij hem staat. De pijnappels die zijn goed, zoals Platearius weten doet. Die de appel legt op het vuur dan ook en men ontvangt daarvan de rook met de neus, die het ontvangt, wel weet men dat te doen staat de hersenen en maakt goed bloed, (3) tegen droge hoest is het ook goed en voor menig ding is het een medicijn want dat de kernels zijn van naturen, als men weet, naar de beuk, nat en heet’.

Herbarius in Dyetsche; ‘Pineen of Pinee zijn heet en nat in de eerste graad. (3) Ze zijn goed tegen ademgebrek, tegen pijn in longen en tegen vertering. Ze hebben de kracht om te verzachten, te zuiveren en vochtig te maken. (2) Het is het allerbeste eten voor diegene die pijn in de longen of blaren in de borst hebben’.

Herbarijs; ‘Pines, dat zijn pijnapplen en zijn heet en vochtig. En als men ze in medicijnen wil doen zal men ze op de kolen wat branden en dan de schors er af doen en de kernen weken.

En die hebben kracht te verzachten en week te maken en te ontplukken. En men maakt er goede spijs van voor die bekommert zijn omtrent de (3) borst die van koude zaken komt. En is goed voor de teringlijder. En vermurwt bloed. En laat (a) spelen’.

Platearius; ‘Sanguuinem bonum generat et augmentat libidinem incicat’.


also genant cccxxiii

Pistacea grece·arabice pistoch sive fustech·latine fistica·

(Serapio in dem bůche aggregatoτis in dem capitel pistoch id est piscata spτichet das dise sind feücht dÿe wachsen in dem land damasco·

(Rabÿ moÿses in dem capitell de piscactis spτichet daz under allen früchten piscacee die besten sinde sÿ stercken auch dem magen und die leber·(Piscaceen sind heÿþ·und auch trucken getemperiert·[356] (Diascoτides spτichet das dÿse frucht gebτauchet werde in d erczneÿ und wechset über see·

(Isaac die frucht geessen gibet gůt foτderung und stercket sere und ôffnet die bτust und reÿniget die lung·(Galienus spτichet das das ôle von diser fruchte·dem haubt gůt seÿ das damit bestrichen·(Averrois in dem funfften bůch colliget genant spτichet das dÿse fruccht geessen gar gůt seÿ dem magen·und er mag davon nit verstopffet werdeen noch zů sere laxieren·wan sie heltt den magen lustig aber man soll jr nit zů vil essen·(Avicenna in dem bůch genant de viribus coτdis spτichet das dise frucht sterckett das hercze und bτinget dem gůtte geblŭdte·(In dem bůch circa instans in dem capitel piscacee beschreÿben uns die meister und spτechen das dÿse frucht zů essen sey geleich den mandeln·(Dise frucht gestossen und darunder gemischet nux indica·ÿegkliches ein halb lot dar zů ein quintin satirionis·und diþ under einander conficieret mit hônig und damtt gestrichen umb das gemecht bτinget coitum und meret die natur sperma genant·

(1) Pistache, 323ste kapittel.

Pistacea Grieks. Arabisch pistoch sive fustech. Latijn fistica. (Pistacia vera)

Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel pistoch, id est pistache, spreekt dat deze zijn vochtig en die groeien in het land Damascus.

Rabbi Moises in het kapittel de pistache spreekt dat onder alle vruchten pistache de beste zijn, ze versterken ook de maag en de lever. Pistache zijn heet en ook droog getemperd. [356] Dioscorides spreekt dat deze vrucht gebruikt wordt in de artsenij en groeit over zee.

Isaac, die vrucht gegeten geeft goede bevordering en versterkt zeer en opent de borst en reinigt de longen. Galenus spreekt dat de olie van deze vrucht het hoofd goed is, dat daarmee bestreken. Averroë in het vijfde boek colliget genaamd spreekt dat deze vrucht gegeten erg goed is de maag en die mag daarvan niet verstopt worden noch te zeer laxeren want ze houdt de maag lustig, maar men zal die niet te veel eten. Avicenna in het boek genaamd de viribus cordis spreekt das deze vrucht versterkt dat hart en brengt die goed bloed. In het boek Circa instans in het kapittel pistache beschrijven ons de meesters en spreken dat deze vrucht te eten is gelijk de amandelen. (2) Deze vrucht gestoten en daaronder gemengd kokosnoten, van elk een half lood, en daartoe een 1,67 gram orchidee en dit elkaar gemengd met honing en daarmee gestreken om dat geslacht brengt coïtus en vermeerdert de natuur sperma genaamd.

Vorm.

Meestal één tot vijf eivormige grijsgroene deelblaadjes, ze vallen in de winter af, dat in tegenstelling tot de verwante mastiekboom, in jong stadium zijn ze harig. De Pistacia boom is een 6‑9m groot wordende boom. Is inlands in Syrië, Mesopotamië en wordt wild gevonden op de rotsgebieden van de Libanon en Palestina.

Naam.

(1)Dodonaeus; ‘‘Deze nootjes worden hier te lande gewoonlijk fisticien genoemd, in de apotheken Fistici, in het Grieks Pistacion of, zoals Nicander Colophonius in zijn boek Theriaca die bij Atheneus noemt, Psittacion en zegt: ‘Psittacia zijn de amandelbomen wat gelijk’. In het Latijn hebben ze ook diergelijke namen, te weten Pistacium, Bistacium of Phistacion’.

Pistacia, zijn vaderland is warm midden Azië. De naam schijnt uit Perzische peshdad, pehlwi of peshdat te stammen, (nu Peste) in Zedisch is het paradhata. Dit werd over Grieks pistake, de boom, en pistakion, de vrucht, vervolgens tot Latijn pistacium, in het Italiaans pistacchio en onder die naam werd het hier in 16de eeuw bekend, Duits Pistazie.

Gebruik.

Herbarijs; ‘Pastenachia is heet en vochtig en die vrucht komt van over zee en zijn gelijk pijnappels. En dat erbinnen is zal men in medicijnen doen. (Platearius; ‘Fructus sunt in ultramarinis nascentes similes pineis debet autem interior sic poni in medicinis’). En ze hebben kracht te verwarmen en vochtig te maken en te verzachten. En zijn goed voor de verkouden borst. (2) En ze vermeerderen geslachtsdrift zoals de amandels doen’.

Optium coitum confortat’ zegt Platearius.

Dioscorides kent alleen de werkzaamheid ervan tegen serpenten, het
commentaar van Matthiolus die verder steunt op de uitspraken van Galenus
en Avicenna is van dezelfde mening als de Herbarijs; ‘Prosunt pulmonum
vittis. Semen augent & venerem excitant’.

byrn cccxxiiii Capi

Pira latine·grece rümetiran·arabice cumechere·

(Serapio in dem capitel cumechre id est pÿra beschreÿbet uns und spτichet das der sind zweÿerhande die ein zåm die andern wilde·Die zåmen machenn feüchtunge und wan man die ÿsset gebτaten oder gesotten so stercken sÿe den magen und benemen den durste·(Die wilden bÿrn die stopffen·und bτingen des magen auff stossen·(Die grossen zåmen bÿeren sind besser dan die kleinen in der speise·Aber doch dÿe kleÿnen rohe·geessen speisen meer dann dÿ grossen·(Platearius bÿrn dÿe bτingen das dårme gesucht wer [357] der vil ÿsset·(Avicenna in seinem andern bůch in dem capitel pÿra beschreÿbet uns und spτichett das dÿe bÿren eÿgenschaft an im haben das sÿ bτingen colicam passionem und darumb ist es gůtt·und nücz nach dem bÿren getruncken starcken wein und auch specereÿen genüczet als dan ist pfeffer und zÿmetrÿnden·(Dÿascorides spτichet das gekochtt bÿren gůt sind wan sie stercken und weichen den bauch·(In dem bůch circa instans in dem capitel pÿra beschreiben und die meÿster unnd spτechen das die wilden bÿrenn kelter sind von natur dan die zåmen·und jr beÿder safft genüczt voτ dem essen stopffent dem bauche·und nach dem essen laxieret der safft den genüczet·unde versus. Ante cibum stipant post cibum coτpoτa laxant·(Bÿrn gesotten in wasser und darnach die gestossen und auff den magen geleget benÿmmet das bτechen das siche erhebet von der colera·(Ipocras spτichet das allezeit nach den bÿren sol getruncken werden gůtter starcker wein umb das grÿmmes willen des bauches·

(1) Peren, 324ste kapittel.

Pira Latijn. Grieks rümetiran. Arabisch cumechere. (Pyrus communis)

Serapio in het kapittel cumechre, id est pÿra, beschrijft ons en spreekt dat het is tweevormig, de een (2) tam en het andere wild. De tamme maken vochtigheid en als men die eet gebraden of gekookt zo versterken ze de maag en benemen de dorst. De wilden peren die stoppen en brengen de maag uitstoten. De grote tamme peren zijn beter dan de kleine in de spijs. Maar toch de kleine rauw gegeten spijzen meer dan de grote. Platearius, peren die brengen de darmenziekte wie [357] die veel eet. Avicenna in zijn andere boek in het kapittel pÿra beschrijft ons en spreekt dat de peren eigenschap aan zich hebben dat ze brengen colicam passionem en daarom is het goed en nuttig na peren te drinken sterke wijn en ook specerijen genuttigd zoals dan is peper en kaneel. Dioscorides spreekt dat gekookte peren goed zijn want ze versterken en weken de buik. In het boek Circa instans in het kapittel pÿra beschrijven ons de meesters en spreken dat de wilde peren kouder zijn van natuur dan de tamme en hun beider sap (3) genuttigd voor het eten verstopt de buik en na (4) het eten laxeert het sap, dan genuttigd en versus: Ante cibum stipant post cibum corpora laxant. Peren gekookt in water en daarna die gestoten en op de maag gelegd beneemt dat braken dat zich verheft van de gal. Hippocrates spreekt dat altijd na de peren zal gedronken worden goede sterke wijn vanwege dat grommen van de buik.

Vorm.

De wilde vorm is gedoornd en heeft kleine zure vruchten die houtachtig zijn en zijn hard door de vele "stenen" en heten daarom in Duitsland wel houtperen. De zogenaamde stenen in de vrucht hebben een gelijke samenstelling als de houtsubstantie. De houtachtige takken lopen uit in spitse scherpe dorens, bij grotere hoogte gaan die dorens verloren. De gekweekte vorm heeft geen dorens.

De peer komt in de Duitse, maar vooral in de zuidelijke Franse wouden verwildert voor.

Zou afstammen van de wilde peer, P. communis L. (P. pyraster L) Wildbirne of Holzbirne en P. communis subsp. caucasica (Fed.) Browicz) (P. caucasica)

Hiervan stammen de meeste en betere perensoorten af .

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘De tamme peerboom wordt in het Grieks Apios en Apidios of ook Appios en Appidios genoemd en van Tarentinus in zijn Geoponica ook Appidion, in het Latijn Pyrus, in het Nederduits peerboom, in het Hoogduits Byrbaum. De vrucht zelf heet hier te lande peere, in het Hoogduits Byrn en Byre, in het Engels pear’.

Pyrus komt van pirium of pyrum: een peer. "De peer heeft zijn naam van het Griekse woord Puur, dat een vlam beduid, alzo de meeste peren boven spits zijn en van onderen breed, gelijk een vlam. Ook zo naar de boomvorm, die is ook vlamvormig. Volgens Grimm betekende in oud-Hoogduits Pir: vrucht, en Piric: vruchtbaar.

Die naam verschijnt in midden-Nederlands als peren of peer, in het Angelsaksisch als peren, Engels pear, wat bewijst dat het Latijnse woord in de Romeinse tijd tot ons is gekomen. In Duits is het Birne, in oud-Hoogduits was dit Bira of Pira en in midden-Hoogduits Bir of Bire, dit zijn allen afleidingen van het Latijnse Pirum. Birbaum bij H. Hildegard.

Gebruik.

Er zijn tamme en wilde peren. Platearius; ‘Diversificantur quedam enim sunt domestica quedam silvestria quedam matura quedam immatura. Silvestria frigiodiora sunt et siccoria, magis etiam pontica et magis constrictius;’

Herbarijs; ‘Pira, dat zijn peren en die zijn koud en droog en sommige zijn (2) tam en sommige wild. Die in de hoven van de mensen groeien zijn minder koud dan de andere. En de wilde groeien in bossen en in hagen en hebben een andere eigenschap.

(3) Tamme peren rouw gegeten of gebraden na ander spijs laten door hun zwaarheid andere spijs zinken en liggen los in dat vat. Maar wilde peren gegeten voor het eten stijven de loop. Echter peren gekookt in regenwater en gestampt en gepleisterd op de krop van de maag is goed tegen (4) walgen en spuwen. Maar legt men de pleister beneden de navel dan stremt de buikloop’.

apfel cccxxv Ca

Pomum latine.

(Die wirdigen meÿster spτechen gemeinklich das do sind mancher hand ôpfel·Ein sind genant poma cetonia·ettlich poma citri von der wir in dÿsem capitel sagen·ettlich poma arancie·ettlich poma granata·etlich poma paradisi·ettlich sind auch genannt poma ethiopia etlich poma maciana·(Rabÿ moÿses schreibet das ôpffel und sunderlich die zåmen von jr m gůten gerauch stercken das hercz und das hÿrn und sind gůt ptisicis das ist die das abnemen hand und melancolicis. (Auch spňicht er dz ôpfel rohe geessen ungesund sind wann alle ander obs·wan sÿ bňingen [358] bôse feüchtunge aller glider·

(Galienus in dem sÿbenden bůche genant simplicium farmacoτum in dem capitel millia·id est pomaria et est arboτ pomoτum beschreibet uns und spτichet das ôpffel nit haben ein natur wan ein teile sind sŭþ ein teyl sauer·ein teÿll wessericht ein teil sind scharpff·und jr yegkliche hat ir eÿgen natur darnach sÿe sind·wan sind si sŭþ so sind sÿ warme und trucken von natuur·sind sÿ sauer so sinde sie kalt von natur·(Auch spτichet Galienus das aller safft der ôpffel jr feuchtigkeit nitt behalten mügen on allein malacitonia·dz sind kutten ôpffel·wan man aber jr safft bereit mit hônig und zucker oder ander specereÿen so weret sÿe des lenger·(Item poma citri haben auch mancherleÿ natur an jn wan die rinden aussen daran die ist heiþ und trucken. Die keren jnwendig sind kalt und trucken·das mittelteÿl in dem apffel ist heiþ und feücht·(Die rinden der ôpfel die man nennet granat ôpffel rohe geessen stercken das hercz und benemen das herczen zÿttern·(Die kern in eÿnn wasser geleget und das wasser darnach in dem munde gehalten und senfftigklich eingeschlickett benÿmmet die scherpffunge der kelen·und benÿmmet auch des magen auff stossen·

‘(1) Appel, 325ste kapittel.

Pomum Latijn. (Malus en Citrus aurantium subsp. amara)

De eerwaardige meesters spreken algemeen dat er zijn veel soorten appels. Een is genaamd poma cydonia, ettelijke citroenen waarvan we in dit kapittel zeggen, ettelijke oranjeappels, ettelijke granaatappels, ettelijke paradijsappels, ettelijke zijn ook genaamd poma ethiopia, ettelijke houtappels. Rabbi Moises schrijft dat appels en vooral de tamme vanwege de goede reuk versterken (2) dat hart en de hersens en zijn goed ftisis of tering, dat is die dat afnemen hebben, en melancholici. Ook spreekt hij dat appels rauw gegeten ongezonder zijn dan alle andere ooft want ze brengen [358] kwade vochtigheid alle leden.

Galenus in het zevende boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel millia, id est pomaria et est arbor pomorum, beschrijft ons en spreekt dat appels niet hebben een natuur want een deel is zoet, een deel zuur, een deel waterachtig en een deel is scherp en elke heeft zijn eigen natuur daarnaar ze zijn want zijn ze zoet dan zijn ze warm en droog van natuur, zijn ze zuur zo zijn ze koud van natuur. Ook spreekt Galenus dat alle sap van de appel hun vochtigheid niet behouden mag, dan alleen mala Cydonia, dat zijn kweeappels, als men echter hun sap bereidt met honing en suiker of andere specerijen zo duurt ze des te langer. Item, citroenen hebben ook veel natuur aan zich want de bast buiten daaraan die is heet en droog. Die kern inwendig is koud en droog, dat middelste in de appel is heet en vochtig. De bast van de appels die men noemt granaatappel rauw gegeten versterkt dat hart en beneemt dat hart sidderen. Die kern in een water gelegd en dat water daarna in de mond gehouden en zachtjes ingeslikt beneemt de scherpte van de keel en beneemt ook de maag uitstoten.

Het is meer een verzamellijst van ‘appels’. Volgens de Gart wordt hier van citroenen gesproken. In kapittel 116 hebben we Citrus medica al gehad, in kapittel 327 komen de limoen tegen. In kapittel 266 zien we de appel.

Vorm.

De bittere sinaasappel, kwam ook ongeveer terzelfder tijd als limoen. De altijdgroene bladeren zijn ovaalvormig en donkergroen aan een gevleugelde steel. Heeft buigzame en gepunte twijgen die her en der op de takken staan. Bloemen alleenstaand of in kleine okselstandige trosjes en komen in mei. De oranje vrucht is bolvormig en wat kleverig. Het vruchtvlees is bitter. Een boom van 7m met een ronde kroon en gladde schors.

Naam.

Dodonaeus; ‘De naam Malus of Malum werd bij de oude Latijnse meesters van vele soorten van vruchten begrepen en zo betekent het woord appels tegenwoordig bij ons ook zeer veel van elkaar verschillende vruchten en dat meest naar de gelijkenis die ze alle enigszins hebben met de gewone appels die zo eigenlijk heten. De Latijnse naam Pomum en de Griekse Malum of Melea zijn meest gebruikelijk om alle vruchten aan te duiden die weke schillen hebben, hetzij dat aardvruchten, hetzij boomvruchten zijn. Dan het gebruik van die namen is verschillend want sommige heten Pomum en niet Malum en sommige heten Malum die met de naam Pomum niet bekend zijn’.

Van Latijn malum, Grieks melon, mala of malon, vergelijk meloen: vrucht. Virgilius sprak over aurea mala: gouden vrucht, (kwee) in Horace "ab ovo usque ad mala", vergelijk Mala armeniaca: abrikoos, Mala punica: granaatappel, (ook wel Malus granatus) Malus medea is de bekende citroen, de Cydonische appel en dergelijke meer. Dezelfde verzamelnaam zie je ook in het Franse pommier, pomme, van Romeinse ponum: vrucht. Het Griekse woord betekent ook schaap, de vergelijking werd in de wollige bladeren gezocht. Malum betekent ook het boze, slecht, vergelijk Frans mal-.

Dodonaeus; ‘Het derde geslacht wordt hier te lande aranic-boom genoemd en de vruchten heten aranic-appelen, in Hoogduitsland Pomerantzen, in het Frans pommes d’orenges, in het Italiaans arancio’.

Bittere sinaasappel, bigarade of pommerans, Engels seville, bigarade of bitter orange.

De naam pomerans gaat op Italiaans arancia terug dat met pomo: appel, toegevoegd werd, pomme d'orange, wat midden-Latijn pomarancia gaf.

Dodonaeus; ‘‘En zo wordt de boom in het Latijn ook Malus Anarantia genoemd en van sommige ook Aurantium, van andere Aurengium naar de goudgele kleur die de schorsen van deze appels hebben. Sommige geloven dat ze Arantium malum genoemd moeten worden naar een Griekse stad die in Achaia ligt of ook Aranium malum naar een volk van Perzië dat Aranij plag te heten’.

De naam begint in Dravische taal van de Malabarkust van India, narayam: gevuld met parfum en vandaar naran-kaj, (narayam: vrucht) dat aangenomen werd in het Sanskriet als narangah (Hindoe naam is narangi). Men had de vrucht vanuit India naar Perzië gebracht waar het narenj: bittere appelsien, genoemd werd. De Arabieren noemden het narang (narandsch) en daaruit werd het Byzantijnse nerantzion gevormd.

Reeds in W. Azië had de vrucht veel van de zoete geur en mooie kleur verloren die het eertijds in India bezat. De kruisvaarders ontdekten deze plant in Palestina. Bij de overgang in 1002 naar Europa, Sicilië, verbleekte de vrucht nog meer en het werd in Spaans naranja, Portugees laranja, Italiaans arancia en meloarancia, maar niettegenstaande ontstond de Franse naam pume orenge en pomme d'orange ca 1300, orange omstreeks 1393, naar de daar inlandse naam voor or, aureum of goud. De o is gevormd onder invloed van de naam van de stad Orange. Uit het Frans kwam de vrucht bij ons in 1512 en heette nu appel van oraengnen. Ca 1600 werd het orange. De oudere midden-Nederlands naam van de vrucht is echter de appel van aryangen, 1398. Dit is gevormd uit Italiaans arancia of midden-Latijn arangia. Vergelijk hiermee de nog Zuid Nederlandse naam aranjeappel. Albertus Magnus geeft de eerste beschrijving van de zure sinaasappel en gebruikt het eerst de naam Arangus.

Gebruik.

Dodonaeus; ‘De bloemen van de oranjeappels worden van de handschoenmakers en van andere die welriekende zalven en oliën bereiden zeer veel gezocht en gebruikt vanwege de goede en lieflijke reuk die ze hebben.

De vruchten of appels van dit gewas zijn meest gebruikelijk en sommige steken nochtans het zaad in de aarde en daarvan komen het eerste jaar kleine boompjes die voor salade gegeten of daarmee gemengd smakelijk zijn en daarboven zeer goed om de maag te sterken en de appetijt of eetlust te verwekken. Water uit de bloemen gedistilleerd dat in Italie acqua nasa of nansa heet staat in zoetigheid alle andere wateren te boven en is zeer nuttig tegen de pestachtige koortsen daar peperkoren bij is, zes ons tegelijk gedronken en anderhalf ons gedronken geneest de gebreken van de baarmoeder en bevordert het kinderbaren en hetzelfde van buiten met andere dingen vermengt (2) versterkt het hart. Uit de appels zelf en vooral uit het zaad wordt ook water gedistilleerd en als dat gedronken wordt breekt het de steen in de nieren, alleen of met twee of drie druppen olie van vitriool vermengt. De reuk kan de weke mensen verkwikken. Ze zijn allen zeer nuttig om de ziekte die van kwade of bedorven spijs en stinkend water gekomen is te genezen, dan de citroenen zijn er wel zo krachtig in. De zoete oranjeappels zijn ook zeer goed om alle verstopping te ontsluiten en worden nuttig de zwaarmoedige melancholische mensen gegeven en de oude lieden en diegene die aan veel zinkingen op de borst onderhevig zijn. Maar de zure verkoelen de maag, stoppen de buik en maken de borst en de ademaderen eng, dan als men er niet te veel tegelijk van eet of dat men wat gekonfijte oranjeschillen er bij eet dan zijn ze de hete jonge mensen en dat in hete tijden van het jaar nuttig genoeg. Het sap van de zoete met siroop van violen gedronken in de koortsen laat de zieke goed slapen, dan het sap van de zure is koud en droog in de tweede graad en daarom is het zo goed in de koortsen en in alle verrotting en verslaat de dorst’.

psillienkraut

Das cccxxvi Capi

Psillium latine·grece pipersilium arabice hazarahona vel bestercatan·

(Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel hazarachona·id est psillium besccreibet unns und spτichet das diþ seÿ ein kraute und hat zotticht bleter und hat ein langen stengel und dz kraut mit ein ist dick und zotticht und hat oben zwen oder dτeÿ kôpff·in den ist samen d ist schwarcz geleich dem flôhen und dem samen nüczet man in der erczneÿ·(Avicenna in seinem andern bůch beschreibt uns und spτicht das d same seÿ kalt und feücht an dem andern grade·[359] (Johannes mesue in dem capitel psillium spτicht·dz der same seÿ veråndern des menschen natur und bτinget stůlgång dem genüczet·Und spτicht dz dises der beste samen seÿe der do in dem wasser pτobieret wirt·wann diser same der hat zwů natur an jm und die mügen in dem waþser geteilet werden·die ein ist under der schelffen auþwendig des samens·dz ander ist daz marck das in dem samen ist·Und das marck in dem samen ist von natur heÿþs und trucken an dem vierden grad·und ist fast scharpff und in jm ist vergifft·aber die ausser rÿnden des samens die ist kelten von natur und hat kein veτgifft in jr·und darumb spτechen die meister gemeinklichen dz diser same zal zerstossen werden und in dem wasser gewåschen dz die jnnerlich materie herauþ komm so mag man den dann nüczen in der erczneÿ. (Avicenna spτicht dz diser same gemüschet mit rosen ôle benÿmt alle schmerczen des leÿbes von hicze kommend·darauf gelegt als ein pflaster·(Auch d same zerknischet und gemischet mit eþsich·und auff die heÿssen bôsen blatter geleget als ein pflaster zeühet vil hicze darauþ·und sundlich so dienet dises wol herisipilosis und das ist allzeÿt mit hÿcze vermüschet·(Der samen ist vil besser aussen an den leÿbe gemüschet wz do hiczig ist dan jnwendig des leibes·(Item disen samen under die zungen geleget ist bτechend den durst und ist gůt wider die dôτrigkeit der zungen die do von hicze ist kommen·

(1) Vlokruid.

Dat 326ste kapittel

Psillium Latijn. Grieks pipersilium. Arabisch hazarahona vel bestercatan. (Plantago psyllium)

Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel hazarachona, id est psillium, beschrijft ons en spreekt dat dit is een kruid en heeft behaarde bladeren en heeft een lange stengel en dat kruid meteen is dik en behaard en heeft boven twee of drie koppen waarin is het zaad en dat is zwart gelijk de vlooien en die zaden nuttigt men in de artsenij. Avicenna in zijn andere boek beschrijft ons en spreekt dat het zaad is koud en vochtig aan de andere graad. [359] Johannes Mesue in het kapittel psillium spreekt dat het zaad is veranderen de mensen natuur en brengt stoelgang, die genuttigd. En spreekt dat dit is het beste zaad dat in het water geprobeerd wordt want dit zaad dat heeft twee naturen aan hem en die mogen in het water gedeeld worden, de ene is onder de schaal uitwendig van het zaad, de andere is dat merg dat in het zaad is. En dat merg in het zaad is van natuur heet en droog aan de vierde graad en is erg scherp en in hem is vergif, maar de buitenste bast van het zaad dat is verkoelend van natuur en heeft geen vergif in zich en daarom spreken de meesters algemeen dat dit zaad zal gestoten worden en in het water gewassen zodat de innerlijk materie eruit komt dan mag men dat nuttigen in de artsenij. Avicenna spreekt dat dit zaad gemengd met rozenolie beneemt alle (2) smarten van het lijf dat van hitte komt, daarop gelegd als een pleister. Ook dat zaad gekneusd en gemengd met azijn en op de hete kwade blaren gelegd als een pleister trekt veel hitte daaruit en verzacht en dient dit goed erysipelas of belroos en dat is altijd met hitte vermengt. Het zaad is veel beter buiten aan het lijf gemengd wie er heet is dan inwendig het lijf. (3) Item, deze zaden onder de tong gelegd is breken de dorst en is goed tegen de (4) droogheid van de tong die er van hitte is gekomen.

Vorm.

Een eenjarige van 15‑30cm groot met vloachtige zaden.

Dodonaeus; Vlooikruid groeit zeer weelderig met zeer vele dunne, tere en zeer bladerige steeltjes die gewoonlijk een zeventien cm hoog zijn. De bladeren zijn langwerpig, maar smal, harig en ruig die zeer dichtbij komen van gedaante de bladeren van de eerste soort van veldcipres, uit de top van de takjes steken sommige schilferachtige kopjes als aaneenhoudende schubben waaruit de bloempjes kijken die witachtig zijn van kleur, heel klein en wolachtig als dons, bijna gelijk die van de smalle weegbree waarna het zaad volgt wat zwartachtig is, blinkend of glinsterend en de vlooien van gedaante, kleur en grootte zeer gelijk. De wortel is witachtig die sommige dunne vezels uitgeeft. Het komt dikwijls vanzelf in de velden en ongebouwde plaatsen voort, dan men zaait het soms ook wel. Als het eens gezaaid is geweest dan spruit het gewillig vanzelf weer alle jaren uit. Na de verschillen van het gewest daar het groeit, groeit het dikwijls mooier en weliger en vooral niet ver van de zeekant, op andere plaatsen blijft het kleiner en groeit niet zo blij en overvloedig’.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Vloy-kruid noemt men dit gewas in Nederland, in Hoogduitsland Psylienkraut en Flohekraut. Al die namen zijn meestal van de Griekse Psyllion, dat is vlooikruid, gekomen omdat het zaad van dit kruid zo’n grote gelijkenis met de vlooien schijnt te hebben want daarom hebben de Latijnen dat ook Pulicaria genoemd of Herba Pulicaris en de apothekers Psyllium met welke naam dit kruid overal genoeg bekend is’.

Psillios of Psyllium: vlo-achtig, het slijm van de zaden werd medisch gebruikt. Flochkraut bij Bock.

Gebruik.

Maerlant; ‘Psyllium is koud en nat, Platearius zegt dat. (2) In zuchten is het goed, als men heeft begrepen, en men van de ziekte de tong schraapt en bindt in een doekje vlokruid en dat moet genat zijn in koud water en wrijf ze daarmee. Die van de eerste heeft pijnlijkheden, (3) hou het zaad onder zijn tong. (4) Die van droge hoest is gebonden, men zal psillum, dat is geen grap, in water leggen een wijle en uitgieten dat daarna, men neme koud water dan daarna en nuttig dan dat zaad, dat is de zieken toeverlaat’.

Citrin opfel

Das cccxxvii Ca

Poma citrinia latine·

(Die meister spτechen das dises sind ôpffel und haben auch ein underscheÿde mitt den granat ôpffeln als du dann gelesen hast das capitel granatum·Und hie ist zů meτcken als ÿsaac spricht dz diþ citrini ôpffel haben vierleÿ an jn·Daz erste ist die schal·dz ander das fleÿsch·das dτitte dz marcke·das vierde ist der samen und der ÿegklichs hat ein besundere natur an jm·(Die (ÿ·j·) [360] schale ist heiþ und trucken am dem andern grad·Dz fleisch hievon ist kalt und feücht an dem ersten grad·und sein kelte ist mer dann sein feüchtigkeit·Dz marck ist zů vil subtil und hat nit feüchtigkeit·Der same ist seüerlat und von natur kalt und feücht an dem zweÿten grad·Diser same hatt macht den durst zůleschen und ist gůt krancken leüten·Die schale mit wein getruncken vertreibet daz sterblich fenÿn·Das fleisch zeessen ist nit gůt und sunderlich den die do kalt mågen haben dz marck hievon ist wenig nücz dem menschen wann es gar wenig fůret.(Paulus spτicht dz die frawen die do schwanger sind diþs fleisch von disem apffel geessen vertreibt jn die bôsen gelüste.

Limoen.

Dat 327ste kapittel.

Poma citrinia Latijn. (Citrus aurantifolia Swingle (Citrus x limonia. Citrus medica var. limon, L.)

De meesters spreken dat dit zijn appels en hebben ook een onderscheid met de granaatappel zoals u dan gelezen hebt in het kapittel granatum. En hier is te merken zoals Isaac spreekt dat deze limoenappels hebben vier soorten deugd aan zich. De eerste is de schaal, de andere dat vlees, de derde het merg, dat vierde is het zaad en elk van hen heeft een aparte natuur aan zich. De [360] schaal is heet en droog aan de andere graad. Dat vlees hiervan is koud en vochtig aan de eerste graad en zijn koudheid is meer dan zijn vochtigheid. Dat merg is te veel subtiel en heeft niet vochtigheid. Het zaad is zuurachtig en van natuur koud en vochtig aan de tweede graad. Dit zaad heeft macht de dorst te lessen en is goed zieke mensen. De schaal met wijn gedronken verdrijft dat sterflijke venijn. Dat vlees te eten is niet goed en vooral die er een koude maag hebben, dat merg hiervan is weinig nut de mensen want het erg weinig voedt. Paulus spreekt dat de vrouwen die er zwanger zijn dit vlees van deze appel gegeten verdrijft hen de kwade lusten.

Zie kapittel 116 waar de vanouds bekende citroen in voorkwam, kapittel 325 van appels, maar meest van citroen, welke blijft over, de vorm Citrius medica Limonium die nu Citrus aurantifolia heet.

Vorm.

Takken met korte dorens. Het elliptische blad is een 10cm lang, leerachtig en aan de randen getand. De bloeitijd, voornamelijk in M. Zeelanden, is in april/mei, maar daar tref je het gehele jaar door bloeiende en vruchtdragende bomen aan. Bloemen zijn aan de buitenkant wat violet. De ovale vrucht is geel en het vruchtvlees wat groenachtig/geel. De hoofdoogst is in oktober. De vruchten van de hoofdoogst heten limoni, de volgende maggiolini en biancuzzi. De citroen die wij nu kennen bevat veel meer sap en is deze soort.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Dit tweede geslacht heet in het Latijn Pomum Limonium of Limonium Malum, in de apotheken Limones en in het Nederduits limonen of limoenen, in het Frans limons, limones in het Spaans en limonera en in het Engels limon tree’.

Citrone, Zitrone. Ook Lemonien en Limanien in midden Hoogduits, Engels lemon. De vrucht heet zo naar het Arabische limun, dat uit het Perzisch limu en indirect uit het Indische limu stamt en daarmee is tevens de herkomst aangegeven.

Gebruik.

Dodonaeus; ‘De limoenen zijn de citroenen ook van krachten zeer gelijk. Want het sap dat uit het binnenste merg van de limoenen geduwd wordt is het sap van de citroenen in zurigheid of bitterheid en voorts in alle andere eigenschappen en daarom ook in krachten en werkingen zo gelijk dat men in gebreke van het een het ander zonder enige dwaling mag gebruiken.

Sap van onrijpe limoenen met malvezij of witte wijn gedronken is goed tegen niergruis en breekt de steen in de nieren en blaas en daarom plag men te Napels en te Genua de kleine limoenen die in schijfjes gesneden zijn met zout te bestrooien en met rozenwater te besproeien en zo met vlees en vis te eten, want ze maken de maag gretig, laten de drank goed smaken en drijven de steen sterk af. Hetzelfde sap verdrijft de schurft en jeuk, neemt weg de sproeten en laat vergaan de plekken van inkt die op het linnen zijn en met wat zout vermengt neemt het weg de plekken en rimpels van de handen en maakt ze wit en zacht als men ze daarmee wast. Een stuk goud in een limoen gestoken of in limoensap gelegd wordt lichter van kleur dan het tevoren was. Dit sap twee- of driemaal gezeefd of doorgedaan laat de parels binnen vijf of zes dagen zo zacht als honig worden (wat het sap van Berberis ook kan) zodat ge daar van maken zal al dat ge begeert. Is het dat men de limoen tegen het vuur legt, het sap, traan of zweet dat eruit zal komen maakt het aanzicht mooi en neemt de rode en andere plekken weg en is een goed blanketsel en doodt de zeren. Olie van de schillen of zaden van limoenen versterkt het hart bijna als die van de citroen’.

Heymisch morchen

Das cccxxviii C

Pastinata domestica latine.

(Die meister spτechen in dem bůch pandecta in dem fünfften unnd zweÿeten capitel·das do seÿe dτeÿer handt moren·Dÿe einen nennet man baucia das sind gemein moτchen·Die andern daucus·das sind die wilden moτchen·und dise werden geteilet in zweÿ teil·Die erst heisset daucus asininus·die ander daucus domesticus·Von diser leczten sagen wir in disem capitel·wann bey dem dauco domestico sôllen wir versteen pastinaca domestica·Von der eτsten hast du gehôτt in dem capitel de baucia·Von der andern die man nennet daucus findest du in dem capitel de daucus genant·(Galienus in dem bůch genant de cibis in dem capitel pastinaca spτicht·das dise wurczel gůt seý zů eþsen·(Dise wurczeln ist warm machen in dem mittel des anderen grads·unnd feücht machen in dem eτsten grad·(Dise wurczeln machen fast wol hårmen und sunderlichen so dienet dise wurczeln melancolicis·(Dise wurczel meτet coitum dz ist begierde des mannes zů frauwen. (Item pastinaca domestica die sind gesunt in speÿse zů nüczen besunder die wurczeln wann sÿ bτingen gůt geblüt·Und die wilde pastinata bτinget bewegung des harms und bewegen frawen feüchtung·(Item die wurczeln [361] pastinate an den halþ gehenckt ist gůt wid die geschwulst des hals·(Auch machet die wurczel getragen beÿ dem menschen·das kein vergifftiges thiere geleczen mag den menschen pandecta·

(1) Pastinaak.

Dat 328ste kapittel.

Pastinata domestica Latijn. (Pastinaca sativa)

De meesters spreken in het boek Pandecta in het vijfde en tweede kapittel dat er drie soorten peen zijn. De ene noemt men baucia en dat is de gewone peen. De andere Daucus en dat is de wilde peen en deze wordt gedeeld in twee delen. De eerste heet Daucus asininus en de ander (2) Daucus domesticus. Van deze laatste zeggen we in dit kapittel want bij de Daucus domesticus zullen we verstaan Pastinaca domestica. Van de eerste heeft u gehoord in het kapittel baucia. Van de andere die men noemt Daucus vindt u in het kapittel Daucus genaamd. Galenus in het boek genaamd de cibis in het kapittel Pastinaca spreekt dat deze wortel goed is te eten. Deze wortel is warm maken in het midden van de andere graad en vochtig maken in de eerste graad. Deze wortels maken erg goed plassen en vooral zo dient deze wortels melancholici. (2) Deze wortel vermeerdert coïtus, dat is begeerte van de mannen tot vrouwen. Item, Pastinaca domestica die zijn gezond in spijs te nuttigen en vooral de wortels want ze brengen (3) goed bloed. En de wilde Pastinaca brengt beweging van de urine en bewegen vrouwen vochtigheid. Item, de wortels [361] Pastinaca aan de hals gehangen is goed tegen de gezwellen van de hals. Ook maakt die wortel gedragen bij de mensen dat geen vergiftig dier letten mag de mensen, Pandecta.

Zie kapittel 147 voor wilde peen en 62 voor gewone peen. De afbeelding geeft bij peen een gele bloem, maar omgekruld zoals die van Daucus. Diezelfde afbeelding wordt ook voor de pastinaak gebruikt. De wilde wordt zonder bloem afgebeeld.

Vorm.

Dodonaeus; ‘De pastinaken met bredere bladeren die hier te lande eigenlijk pastinaken heten zijn ook tweevormig, tam en wild.

1. De eerste soort van pastinaken met brede bladeren of onze gewone en tamme pastinaken hebben grote lange brede bladeren die van vele bladeren die aan een steeltje groeien verzameld zijn net zoals de bladeren van essenboom of, als Dioscorides zegt, van de terpentijnboom waarvan elk apart blad langwerpig is en twee vingers breed en rondom gekerfd of zaagvormig in schaarden gedeeld. Haar steel is recht en groeit soms een mannen lengte hoog en heeft vele voortjes en leden net zoals de stelen van venkel en daarop, te weten aan het opperste, groeien brede ronde kroontjes met gele kleine bloempjes en daarna breed, plat, rond zaad als dat zaad van dille, maar groter. De wortel is dik en lang, wit van kleur en zoet van smaak, zeer geschikt en lieflijk om te eten.

2. De wilde soort van dit gewas is van bladeren, stelen, bloemkransen, gele bloempjes en ook van plat rond zaad de tamme voldoende gelijk, dan haar wortel is dunner, harder en houtachtiger en niet zo geschikt om te eten’.

Naam.

(1) Dodonaeus’; De eerste van deze twee kruiden dat tam is en gezaaid wordt is tegenwoordig met de naam Pastinaca overal bekend en wordt in het Grieks ook Staphylinos genoemd en daarna noemt men dat in Brabant ook gewoonlijk pastinaken, in Hoogduitsland Moren, Welsz Moren en ook Zam Moren. We hebben het in het Latijn Pastinaca latifolia, dat is pastinaak met brede bladeren genoemd ter onderscheiding van de peen (die Pastinaca tenuifolia heten en eigenlijk de Staphylinus van de ouders zijn) willen noemen en tot meer onderscheidt Pastinaca latifolia sativa, dat is tamme pastinaken met brede bladeren’.

Pastinaca is mogelijk afgeleid van het Latijnse pastinum: de tuinvork, pootijzer of ploeg, pastinare: uitgraven, het is een verwijzing naar de vorm van de wortel. Hieruit zijn de namen pastinaak, pasternak, pinksternakel en balsternak gevormd, in Duits die Pastinake, Echte Pastinake, Pestnachen bij Bock.

De naam pastinaca is door Plinius ook aan de peen, Daucus, gegeven. In de middeleeuwen werd de naam voor pastinaak gebruikt. Volksnamen tekenen dat dit gewas met eetbare wortels met de Mohre (peen) samen geworpen werd, oud-Hoogduits Morhila en Morchel, midden Hoogduits Morellen, Moorwurzel.

Gebruik.

Herbarius in Dyetsche; ‘Tamme pasternake, hof pasternake, Pastynaca domestica of Baucia is heet in het midden van de tweede graad en nat in het begin van de tweede. Er zijn twee soorten pastinaak, zoals domestica wat de tamme is en waarvan nu gesproken wordt en sylvestris, dat is wilde pastinaak waarvan nu net verteld is. De tamme pastinaak heet ook Baucia en is beter om te eten dan om het in medicijnen te doen. Het heeft de kracht om goed bloed en dik te maken, (2) daarom vermeerdert het onkuisheid. Voor diegene die van ziekte opstaan of de droefgeestige is het goed om dit rouw of gekookt te eten. Groen is het van grotere kracht dan dat het droog is. (2) Van haar maak je een ingemaakte of ingelegde spijs net zoals je het doet van Eringo (dat zijn kruisdistels) om de minne te verwekken. Als je de wortel gebruikt maakt het goed bloed, het vermeerdert sperma en maakt een goede voorbereiding om daar omtrent te verteren. In dit kooksel doe je gezuiverde dennenzaden, dan doe je er wel riekende kruiden bij zoals kaneel, gember, galigaan, foelie, nootmuskaat etc. Dit inmaaksel heeft de kracht om als je het gebruikt verwonderlijk goed de vertering te versterken, (3) het maakt goed bloed en vermenigvuldigt sperma. Zo maak je volgens Platearius ook een inmaaksel van de kruisdistel. Tamme pastinaak wordt door sommige lieden ook wel tamme Daucus of Baucia genoemd en is beter om te eten dan de wilde Daucus, vooral de wortels die tot minnen verwekken. Want het maakt winden, het verwarmt en bevochtigt, dat zijn volgens Pandecta drie zaken die gewoonlijk tot onkuisheid behoren’.


Pfeffer cccxxix C

Piper grece et latine·arabice falfell·

(Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel falfell·idest piper beschτeibt uns und spτicht dz piper seÿ ein baum d wechset in dem lande jndia·und der hat bleter geleich dem wåchalteren baum und der bτinget einen langen samen und den nennet man macro piper·a macro piper qd est longum·Das ist langer pfeffeτ·un wenn der gar zeÿtig ist so ist er schwarcz und wenn er noch nit gar gezeitiget ist so ist er weiþ·Under disem baume sind allwegen vil schlangen·und in dem selben gewålde do dÿse baume wachþen do ist alle zeÿt streÿt der schlangen·und wenn die schlangen einander geschiessen und gestechen so erholend sÿ sich widerumb an disem baume und sunderlich an dem kraut dz darunder wechþt·und wenn dise frucht zeÿtig ist·so zündend die selbigen leüt die baume an mit feüwer das sÿ bτinnend so fliehend die schlangen von dem feüwer und von den flammen so wirt der lang pfeffer rauhe und knodat und ander pfeffer der ist rund und långelat und wenn man dem bτicht so findet man kôτner darjnn und dz heÿsset ronder pfeffer·(Auch so spτechen etliche meister das diser de do wechþt in jndia so er blŭet·so wirt d blŭe vil beÿ einand und die wachþen dan also mit einen knopffen auff und bτingen samen und kôτner. (Galienus in dem sibenden bůch genaat simplicium farmacoτum beschτeibt uns und spτicht·dz der seÿ heiþ und trucken an dem vierden grad·und spricht auch dz der lange pfeffer und der runde gehalten mügent werden·xl·jar unverseret an jrer krafft·Sein tugent ist auflôsen und verzeren und zů jm ziehen·(Serapio spτicht·das pfeffer mit wein getruncken benýmmt febτes quartanas·(Pfeffer kôτ (ÿ·ij·) [362] ner unnd gebτennen knoblach under einander gemüschet und das ein genommen mit weτmůt safft benÿmmet das grÿmmen in dem leÿb·(platearius spτichet·Wer dick pfeffer ÿþset der wirt unkeüsch·und die frawen die do des nüczen die werdend unfruchtber·(plinius pfeffer gemischet mit steinbτechen samen und die do zůsamen gebulferet und die do in die nasen gelassen dz zeühet vil bôser flegma an sich und machet do das haubt leicht·(Item beÿde pfeffer lang und ronde machen wol deüwen und machen mager der uτsachen halben dz sÿ sind trucken und verzeren feüchtigkeit des menschen·

(10 Peper, 329ste kapittel.

Piper Grieks en Latijn. Arabisch falfell. (Piper nigrum)

Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel falfell, id est Piper, beschrijft ons en spreekt dat peper is een boom die groeit in het land India en die heeft bladeren gelijk de (2) jeneverboom en die brengt lange zaden en die noemt men macro piper a macro piper qd est longum. Dat is lange peper en als die erg rijp is dan is die zwart en als die noch niet eg rijp is dan is het wit. (3) En onder deze bomen zijn altijd veel slangen en in hetzelfde woud daar deze bomen groeien daar is altijd strijd van slangen en als de slangen elkaar beschieten en steken zo verhalen ze zich wederom aan deze boom en vooral aan het kruid dat daaronder groeit en als deze vrucht rijp is dan ontsteken diezelfde mensen de bomen aan met vuur zodat ze branden en dan vlieden de slangen van het vuur en van den vlammen en zo wordt de lange peper rauw en geknoopt en andere peper die is rond en langachtig en als men die breekt dan vindt men korrels daarin en dat heet ronde peper. Ook zo spreken ettelijke meesters dat deze zo groeit in India en zo het bloeit dan worden er bloemen veel bij elkaar en die groeien dan alzo met een knop op en brengen zaden en korrels. Galenus in het zevende boek genaamd simplicium farmacarum beschrijft ons en spreekt dat het is heet en droog aan de (4) vierde graad en spreekt ook dat de lange peper en de ronde gehouden mogen worden 40 jaar onveranderd aan hun kracht. Zijn deugd is op te lossen en verteren en tot hem te trekken.Serapio spreekt dat peper met wijn gedronken beneemt vierdaagse malariakoorts. Peper [362] korrels en gebrande knoflook onder elkaar gemengd en dat ingenomen met alsemsap beneemt dat grommen in het lijf. (6) Platearius spreekt: Wie vaak peper eet die wordt onkuis en de vrouwen die dat nuttigen die worden onvruchtbaar. Plinius, peper gemengd met steenbreekzaden en die zo tezamen gepoederd en die in de neus gelaten dat trekt veel kwade flegma aan zich en maakt zo dat hoofd licht. (5) Item, beide peper, lange en ronde, maken goed verduwen en maken mager, vanwege de oorzaak dat ze zijn droog en verteren vochtigheid van de mensen.

Naam.

Zwarte peper is een slingerplant die afkomstig is uit de vochtige wouden van India. Tegenover de eironde bladeren zit een lange bloeiaar die bij het rijp worden een vruchtaar levert. Hieraan zitten een groot aantal groen tot rode, 3-4mm dikke vruchtjes dicht opeen. Daarbinnen zit het zaad waarvan de kern een vluchtige olie bevat die de alkaloïde piperine en chavicine bevat. De olie veroorzaakt de scherpe smaak.

Naam.

Dodonaeus; ‘Peper wordt in onze taal zo genoemd naar de Griekse naam Peperi, in het Latijn Piper, in het Frans poivre, in het Hoogduits Pfeffer, in het Arabisch fulful, filfil of dar fulful’.

Piper is genomen van het woord pepto: opnemen, het is een verwijzing naar de stimulerende kracht.

Gebruik.

Trossen pepervruchten worden een week tot tien dagen op een hoop gezet om te broeien waardoor de groene kleur overgaat in een zwarte. Daarna worden ze in de zon op matten gedroogd. De witte peper wordt verkregen van het rijpe zaad door de buitenste schil te verwijderen. De zwarte en witte peper verschillen alleen in kleur. Beiden hebben hetzelfde effect, de zwarte is alleen eenderde sterker. (3) Doordat peper duur was en de handel via de Arabieren ging, zijn er een aantal mythes over het verkrijgen ervan ontstaan. Zo kwam het verhaal in omloop dat in de bossen war het groeit vol zit met serpenten. Als de bossen van peper rijp zijn zetten de mensen van dat land het bos in brand en drijven zo de serpenten weg door het vuurgeweld, waardoor ze het groene van de peper verbranden, dat eerder wit was en zwart en gerimpeld gemaakt wordt door de brand.

Vroeger en ook in latere tijden was de peper het symbool van de gehele specerijenhandel. Venetië, Genua en Zuid Duitse handelssteden dankten daaraan voor een groot deel hun rijkdom. In de Middeleeuwen werd de tol op peper ontwikkeld en in de 14‑15de eeuw werd het bij geldnood als betalingsmiddel gebruikt. Huren, bruidsschatten, belastingen en dergelijke werden wel met peper betaald, peperduur.

Maerlant; ‘Piper is een boom van India en groeit, als men zegt mij, te zonne waart, als men ons zegt, waar Cancatus die berg ligt. Plinius zegt en Solijn zijn hout en zijn bladen fijn zijn op de (2) jenever gelijkend. (3) Het woud waar deze bomen staan wachten venijnige dieren en die jaagt men eruit met vuur en aldus wordt bruin dit want zijn natuur die is wit. Lange peper is anders rijp niet wat men onder wel ziet en dat is van de sterkste manier want het is niet gekwetst door het vuur. Jacob van Vitri zegt het mij dat er een andere reden zij waarom dat is zo zwart van vel en dat is denk ik een reden wel. Hij zegt, en men mag het geloven, dat men peper droogt in hoven omdat het langer goed blijft en men het niet verzamelen mag. De zwarte peper geeft spoed want het is in menige dingen goed. Dat peper is in de (4) vierde graad droog en heet, dat verstaat. Peper afgedaan van de huid en de kern die er uitkomt tot stukken gepoederd wel als ze al afgedaan is het fel. Veel met rozenwater nat en dan gedroogd dat en als een oplossing in een oog gedaan soms dat maakt die ogen klaar en dat velletje eraf, dat is waar. (a) Peper is slecht voor de warmbloedige want het maakt melaatsheid met die. Zijn poeder bijt te alle stonden onnuttig vlees uit de wonden. Men heeft in Italië gevonden een soort peper, hoor ik verkondigen zoals Plinius zegt, maar nieuwer nu gelijkende de peper van India, maar ik hou het niet voor dat. In dat nieuwere land het vaak staat dan in Indië, dus hoor ik luiden, dat het de moeder is van alle kruiden’.

Herbarius in Dyetsche; ‘Peper of Piper is heet omstreeks de (4) vierde en droog in het midden van de vierde graad. Er zijn drie soorten, zoals zwarte peper, lange peper en witte peper. Peper is een vrucht van een boom die in Indië groeit. Sommige zeggen dat men peper maakt met een brandend zwaard. (3) Als men het verzamelt bij de vele serpenten, die daar bij zijn, dan maakt men vuur rondom die bomen. Zwarte peper heeft voornamelijk de kracht om te ontbinden en te verteren. Witte peper daarna en lange peper daarna.

Bertram cccxxx C

Piritrum latine·grece dencanus·Arabice achiraraha sive Acharchara·

(Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel achiraha idest piritrum beschτeibet uns und spτicht·daz dises seÿ ein gewåchþe unnd habe bletter geleich dem fenchel·und sein stammen auch wie der fenchel·und auff dem samen sind kronen geleich dem dÿlle·und sein wurczel ist eines fingers dick oder mÿnder·

(Avicenna in dem andern bůch in dem capitel piritrum beschτeibet uns und spτicht·dz man von disem gewåchþe nichcz anders bτauch in der erczneÿ dann die wurczeln·und dises ist die beste die do scharpff ist in dem mund und auch vil feüchtunge an sich zeühet·(Galienus in dem achtenden bůch genant simplicium farmacoτum in dem capitel Piritrum spτicht·dz die wurczel piritri zeühet vil bôser feüchtung an sich·und benÿmmet schmerczen der zen die wurczeln do in dem mund gehalten·(Der meister paulus spτicht·dz dise wurczel seÿ heiþ und trucken an dem dτitten grad·In dem wintter so samelt man dise wurczeln·und die weret fünff jar unverseret an jrer natur·Und dises ist die beste wurczel die do dick ist und auch schwår und sich nit bulferifieret wenn man die bτichet·(Und solt wissen dz man die [363] scherpffe der wurczeln nit bald vernÿmmmt in dem munde·sunder wenn die ein weil darjnnen gewesen ist und ein wenig gekeüwet so vernÿmmt man erst jr tugent·(Item jr tugent ist verzeren und czů sich ziehen und von einander ziehen·Piritrum gesoten mit eþsig und feÿgen oder gesoten mit sŭssem wein und den gargarisieret reÿniget do das feüchte hÿren unnd zeühet die bôsen flegma darauþ·(Item piritrum gesoten mit wein und mit baumôle·und die lamen gelÿder damit bestrichen hilffet fast wol. (Also genüczet dienet dises do fast wol bodagricis·dz sind die das gegicht in den fŭssen haben darauff geleget geleich eÿnem pflaster·

(1) Bertram, 330ste kapittel.

Piritrum Latijn Grieks dencanus, Arabisch achiraraha sive Acharchara. (Anacyclus pyrethrum)

Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel achiraha, id est Pyrethrum, beschrijft ons en spreekt dat dit is een gewas en heeft bladeren gelijk de venkel en zijn stam ook als de venkel en op de zaden zijn (2) kronen gelijk de dille en zijn wortel is een vingerdik of minder.

Avicenna in het andere boek in het kapittel Pyrethrum beschrijft ons en spreekt dat men van dit gewas niets anders gebruikt in de artsenij dan de wortel en dit is de beste die er scherp is in de mond en ook veel vochtigheid aan zich trekt. Galenus in het achtste boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel Pyrethrum spreekt dat de wortel (3) Pyrethrum trekt veel kwade vochtigheid aan zich en beneemt smarten van de tanden, die wortels zo in de mond gehouden. De meester Paulus spreekt dat deze wortel is heet en droog aan de derde graad. (4) In de winter zo verzamelt men deze wortels en die duren vijf jaar onveranderd aan hun natuur. En dit is de beste wortel die er dik is en ook zwaar en zich niet gepoederd als men die breekt. (5) En zal weten dat men die [363] scherpte van de wortels niet gauw verneemt in de mond maar vooral die een tijd daarin geweest is en een weinig gekauwd dan verneemt men eerst zijn deugd. Item, zijn deugd is verteren en tot zich trekken en van elkaar trekken. (6) Pyrethrum gekookt met azijn en vijgen of gekookt met zoete wijn en dat gorgelen reinigt je de vochtige hersens en trekt het kwade flegma daaruit. Item, Pyrethrum gekookt met wijn en met olijvenolie en de lamme leden daarmee bestreken helpt erg goed. (7) Alzo genuttigd dient dit zo erg goed podagricis, dat zijn die de jicht in de voeten hebben, daarop gelegd gelijk een pleister.

(2) De afbeelding laat een asterachtige zien, een plant zoals deze. Het zou ook nog wilde bertram kunnen zijn, Achillea ptarmica.

Vorm.

Bertram is een mooie meerjarige. Uit de grote penwortel ontspringen wel meer dan twintig stengels die een dertig centimeter lang worden. Hierop staat een wit bloemhoofdje die rood is aan de onderkant. De bladeren zijn fijn verdeeld.

Naam.

Dodonaeus; ‘Dit kruid heet in Nederduits bertram en insgelijks in het Hoogduits ook Bertram of bij sommige Seyferwurtz, in het Grieks Pyrethron naar de grote hitte en de brandende en vurige smaak die het heeft en ook Pyrinon, Pyroton, Pyrothron en Pyrites, in het Latijn Pyrethrum naar het Griekse of Salivaris, de apothekeres behouden de Griekse naam Pyrethron. 'De wortel van bertram is geweldig heet en brandend van smaak en van aard en laat het kwijl op de tong komen als men die kauwt of maar alleen in de mondt houdt want daarna heeft dit kruid zijn Latijnse naam Salivaris gekregen als of men kwijlkruid zei, ook tandkruid.

Bertam, het oud-Hoogduitse Ber(c­h)tram, (bert: knol) Berethram en Berethram of Perchtram komt in midden-Hoogduits als Ber(h)tram voorkomt is tevens een mannennaam, uit Sloveens pehtran. Ber betekent een ‘knol’, naar de dikke wortel.

De wortel, radix pyrethri sive dentariae: kwijlwortel, heeft een speekselverwekkende kracht als je het kauwt, Speichelwurz bij Bock.

Pyrethrum komt van het Griekse pyr of pyretos, ‘vuur’, naar de brandende smaak van de wortel. Het kruid geeft eerst een sensatie van kou wat later door hitte gevolgd wordt. In het Nederlands werd het ook wel vuurwortel genoemd naar de brandende smaak, Duits Fuerwottel

Anacyclus, volgens Linnaeus is dit woord afgeleid uit het Griekse ananthokuklos, a: niet, anthos: bloem, kuklos: cirkel, dus literair een kring zonder bloemen omdat bij sommigen de lintbloemen onvruchtbaar zijn. Het is de Duitse Ring- of Radblume.

Gebruik.

Het kruid wordt in Afrika gecultiveerd vanwege de wortels. Die wortels worden in kleine stukken gesneden en verkocht onder de naam Radix Pyrethri. De wortel bezit een zwak aromatische geur, smaakt scherp doordringend en veroorzaakt speekselvloed. De wortel wordt vanwege het eerste gebruik vuurwortel en vanwege het tweede kwijlwortel genoemd. Het werd gebruikt tegen kiespijn en reuma. Het kan ook gebruikt worden als mondwater en tandpasta. Bevat pyrethrine, een sterk vergif voor alle koudbloedige dieren en nu een veel gebruikt insecticide. Dit poeder is bekend als pyrethrum, pyrethroide producten worden tegenwoordig veel gebruikt in de biologische bestrijding.

Nogal een sterk middel vroeger voor harde mensen met een onbekende, mogelijk mindere genezing.

Herbarius in Dyetsche; ‘Bertram of piretrum is heet en droog in de derde graad volgens Avicenna. De beste pyrethrum is diegene die scherp is en de tong bijt, de wortel van bertram gaat in medicijnen. (5) Pyrethrum is scherp en als je het kauwt dan proef je eerst zijn scherpheid niet. Maar je zal het al kauwende in de mond houden en het zo proberen. (3) Het heeft de kracht om te ontbinden, tot zich te trekken en te verteren.

Een gorgelwater dat van azijn en wijn gemaakt is waar de wortel van bertram en gember met droge vijgen in gekookt zijn geneest en (6) zuivert de hersens van haar slijmachtige overvloed en verteert de vochtigheid van de ogen. Hetzelfde doet de wortel van bertram ook alleen als je het kauwt. Als je de wortel van bertram tussen de tanden kauwt dan verdrijft het de tandpijn en de jicht van de tong.

De gestampte wortel met Primula veris in wijn en olie gekookt en op (7) de jichtige of fleerfijnachtige plaatsen gepleisterd helpt zeer. Tegen oude vermurwingen en doofheid van de zenuwen wrijf je het lichaam in met het afkooksel van deze wortels in wijn en olie.

Ook voorkomt het dat het spasme in de benen komt of elders en opent het sterk de verstopping in de ingang van de hersens en de nauwheid van neusgaten.

Tegen tandpijn die van koude zaken komt kook je bertram in wijn en azijn en datgene waar de wortel in gekookt is hou je in de mond wat de tanden vast maakt.

Als je met bertram en olie tezamen het lichaam bestrijkt, voor de aanvang van de koorts of het schudden, dan helpt het tegen dat schudden’.

Hildegard von Bingen is Bertram zeer toegenegen, ‘vermeerdert het gezonde bloed en sterkt het verstand, (3) het speeksel dat bij het gebruik ervan in de mond komt is een bewijs dat de vochtigheid erdoor uit het lichaam getrokken wordt en de gezondheid terugkeert’.

Herbarijs; ‘Piretrum of pertram of pertrec en sommige schelden het uit als bertram, het is allemaal hetzelfde. En het is heet en droog in de 4de graat en de wortels gaan in medicijnen. (4) In de winter zal men ze verzamelen en ze blijven 5 jaar goed.

En tegen alle ziektes zal men bertram verpoederen en in bussen doen. En zo welke ziektes u hebt; Neem een lepel vol van dit poeder en nuttig het, het helpt tegen alle kwalen.

(3) En als men bertram kauwt tussen de tanden dan trekt het uit het (6) hoofd fluimen in de mond en daarom is het goed tegen tandpijn die van verse vochtvermenging komt, want het verdrijft ze.

Alexander (a) en Stephanus getuigen dat bertram goed is tegen de vallende ziekte, ja gedronken en getemperd met honing.

Galenus zegt dat bertram goed is gehangen aan de hals van kinderen die de vallende ziekte hebben.

Bertram is goed tegen al deze ziektes. (60 Tegen jicht, buikziekte, (diarree) kwade maag, steen, slechte huidskleur, zucht, hoofdpijnen, koorts, slechte damp, waterzucht, dronkenschap, boze gedrochten, (banauwde dromen) krankzinnigheid en voor venijn. Zo wie ziek is in zijn lijf en op welke manier dat is, hij gebruikt poeder zoals het hiervoor geleerd is en wat hem deert, hij wordt beter’.

(A) Alexander; Alexander Trallensis (uit Tralles in Libië) (525-605) Griekse arts die zich in Rome vestigde. Stephanus; Stephanus Alexandrinus, arts, geboren te Athene in de 3de eeuw, schreef verscheidene boeken over geneeskunst.

Pfersichkraut

Das cccxxxi Ca

Persicaria latine·

(Die meister spτechen gemeÿnigklichen dz dises seý ein kraute und geleichet an den blettern pfersich baum blettern·Und dise bleter und wurczeln ist gůtt zů erczneÿ des geleichen die blůmen·Es wechþt an feüchten steten die wåsserig sind·(Dÿses safft sol man nemen unnd das thůn in die oτen darjnnen würme sind·sÿ sterben davon·(Dises kraut unnd blůmen dienet für die fisteln und feÿgwårczen. Dises wechþt in zweÿerleÿ gestalt·das ein kraut hatt mitten bτaune flecken·dz ander keÿnen flecken·(Das erst hat die obgeschτibnen tugent·daz and ist ein kraut zů hiczigen und damit auff zů lôsen die schwarczen bôsen blattern·(Die bleter und wurczeln zerknüschet und darauff geleget geleich einem pflasteτ·(Etlich meister nennen dises leczte kraut piper aque das ist wasserpfeffer·und hicziget die haut geleich dem pfeffer in dem munde·(Dise wurczeln und des geleichen die erste dienendt fast wol den feüchtblattern darauff geleget·

(1) Perzikkruid.

Dat 331ste kapittel.

Persicaria Latijn. (Persicaria maculosa)

De meesters spreken gewoonlijk dat dit is een kruid en lijkt aan de bladeren op de perzikboom bladeren. En deze bladeren en wortels zijn goed tot artsenij, desgelijks de bloemen. Het groeit aan vochtige plaatsen die waterachtig zijn. Dit sap zal man nemen en dat doen in de oren daarin wormen zijn, ze sterven daarvan. Dit kruid en bloemen dient voor de etterwonden en aambeien. (2) Deze groeit in twee vormen, dat ene kruid heeft midden bruine vlekken en de ander geen vlekken. De eerst heeft de opgeschreven deugd en de andere is een kruid te verhitten en daarmee op te lossen de zwarte kwade blaren, de bladeren en wortels gekneusd en daarop gelegd gelijk een pleister. Ettelijke meesters noemen dit laatste kruid piper aque, dat is waterpeper, en verhit de huid gelijk de peper in de mond. Deze wortels en desgelijks de eerste dienen erg goed de aambeien, daarop gelegd.

Zie kapittel 428.

Vorm.

Bladen zijn lancetvormig en bijna zittend, meestal glad en diepgroen, groot met meestal een donkere vlek in het midden. Bloemstengels zijn vrijwel glad en worden 60cm hoog. Bloemen staan in compacte en eivormige ovale, cilindrische aren, groenachtig of roze wit in juli/augustus. Dodonaeus; ‘Het kruid dat men perzikkruid noemt is van stelen, bladeren, bloemen en ook van zaad het waterpeper (Persicaria hydropiper) heel gelijk. De stelen zijn rond en geknoopt. (2) De bladeren zijn ook als die van perzikboom of wilgenboom, maar dikwijls breder en bruiner groen dan de bladeren van waterpeper en hebben in het midden een loodkleurige of bruine zwartachtige plek met welk teken dit kruid alleen merkelijk van het waterpeper onderscheiden kan worden. De bloemen zijn ook wit, maar meest paarsachtig en groeien ook aarvormig of druifvormig ineengedrongen en daarna volgt bruin breed zaad. De wortel is geel en vezelachtig. Dit kruid is niet scherp of heet op de tong als het waterpeper, maar schijnt eerder wat zuurachtig van smaak te wezen’.

Naam.

Dodonaeus; ‘Wij noemen dit kruid persen-cruydt of persick cruydt, in het Latijn Persicaria naar de gedaante die de bladeren daarvan met de bladeren van de persenboom hebben, in het Hoogduits heet het Persichkraut en Flochkraut’.

Perzikkruid, Engels peachwort en persicaria, Frans la persicaire, Duits Pfersichkraut.

Gebruik.

Dodonaeus; ‘Perzikkruid is koud van aard en wat droog en wordt geloofd zeer nuttig te wezen om de beginnende zweren en blaren en ook de verse wonden te genezen als het erop gelegd wordt.

Perzikkruid zowel met enige drank als tot sap gebracht opgelegd en vooral als het nog groen is en gestoten is zo verkoelend en strijdt tegen de verhitting dat als het op de verse wonden gelegd wordt (als eensdeels gezegd is) die beschermt van alle verhitting, ergernis of zweren wat het sap van de bladeren zelf, daarin gedrupt, ook doet. En men vindt vele veldscheerders zowel in Italië als Hoogduitsland en elders die het sap van dit kruid gewoonlijk bij hun dragen om dat in verschillende verhitte en verzweerde wonden te gebruiken want ze vinden er zeer grote baat in zodat ze er water van laten distilleren, extracten van maken en veel andere geneesmiddelen van bereiden. Op die manier dat sommige zich beklagen (doch te onrecht) dat het zo’n algemeen kruid is en in alle landen zo goed te vinden is.

Petroleum ein ole also genant

Das cccxxxii Ca (ÿ·iij·) [364]

Petroleum grece et latine·

(Der meÿster Cassius felix in dem capitel petroleo beschτeibet uns und spτicht·das dÿses sey ôle das kommet auþ den felþen unnd dises findet man an den zweÿfeltigen bergen·unnd schwiczet durch die stein·und daz selbig ôle ist schwarcz·unnd so man es seüdet so wirt es weÿþ. (Avicenna spτicht dz petroleum seÿ heiþ und trucken biþ auff den vierden grad·(In ettlichen baden findet man auch dises ôle und dz ist schwarcz und wenn man dises seüdet so wurt es auch weÿþ·und anff den boden do felt dicke materien geleÿch den hessen die sol man sunderlichen sieden und behalten und dz lauter auch für sich selbs oder ÿegkliches besunder·und dises ist dz beste das do ist weiþ unnd hat ein farbe geleich einem granat apffel·und das auch lautter ist dises wirt gar dicke gefelschet und schwårlichen erkennet·dann diþ ôle hat in jm gar einen starcken gerauch·darumb wirt es gemischet mit anderm ôle·sein tugent ist auflôsen und zû jm ziehen und verzeren. Dises ôle ist gůt den lamen gelidern damit geschmieret und dienet dem fŭssen weetumb genant podagra·und lenden weetumb und wider dÿe kalten sucht und darm gegicht dise süchte die mag man mit disem ôle heilen dise obgeschτiben gebτesten·(Wider den stein ist es die aller beste erczneÿ die lenden und ob dem gemåchte damit geschmieret·(Wer dz keÿchen het von kelte und einen alten hůsten der schmiere die bτust auþwenig damit für die gebτesten d matricen die do komment von kelten dienet diþ ôle fast wol auþsen an geschmieret·(Item wid die auffstossung d můter so sol man petroleum auff kolen den rauch in die nasen empfahen und die můter damit bereüchen unden heτauff mit laudano so seczet sich die můter wider jn jr stat.

(Petroleum geschmieτet auf den verkalteten magen·ist darzů gůt platearius·

Petroleum, een olie alzo genoemd.

Dat 332ste kapittel. [364]

Petroleum Grieks en Latijn.

De meester Cassius Felix in het kapittel petroleum beschrijft ons en spreekt dat dit is een olie en dat komt uit de rotsen en deze vindt men aan de zwavelachtige bergen en zweet door de stenen en dezelfde olie is zwart en zo man het kookt zo wordt het wit. Avicenna spreekt dat petroleum is heet en droog tot op de vierde graad. In ettelijke baden vindt men ook deze olie en die is zwart en als men die kookt dan wordt het ook wit en op de bodem zo valt dikke materie gelijk de hessen en dat zal men apart koken en behouden en dat zuivere ook voor zichzelf of van elk apart en dit is de beste dat er is wit en heeft een kleur gelijk een granaatappel en dat ook zuiver is, deze wordt erg vaak vervalst en is moeilijk te herkennen, dan deze olie heeft in hem erg een sterke reuk en daarom wordt het gemengd met andere olie, zijn deugd is oplossen en tot hem trekken en verteren. Deze olie is goed de lamme leden daarmee gesmeerd en dient de voetenpijn genaamd podagra en lendenpijn en tegen de koude plas en darmjicht, deze ziektes die mag men met deze olie helen deze opgeschreven gebreken. Tegen de steen is het de allerbeste artsenij, de leden of het geslacht daarmee gesmeerd. Wie dat kuchen heeft van koudheid en een oude hoest die besmeert de borst aan de buitenkant daarmee, voor de gebreken van de baarmoeder die komt van koudheid dient deze olie erg goed, buiten aan gesmeerd. Item, tegen de uitstoting van de baarmoeder zo zal men petroleum op kolen en de rook in de neus ontvangen en de baarmoeder daarmee beroken onderop met laudanum, zo zet zich de baarmoeder zich in zijn eigen plaats.

Petroleum gesmeerd op de verkouden magen is daartoe goed, Platearius.

Vorm.

Het is ruwe olie die natuurlijk voorkomt, een brandbare vloeistof die n de rotsen voorkomt.

Naam.

Petroleum. Petros; rots, oleum; olie, Latijn van Grieks ετρέλαιον, literair "rots olie".

Masz lieben

Das cccxxxiii Ca [365]

Premula veris latine·

(Die meister spτechen·das dises seÿ ein kraut das hat bleter die sind långelat und oben auþ rotund·seine blůmen sind weiþ far und neÿgen sich allzeÿt gegen der sunnen·(Dises kraute wechþt gern an feüchten enden und bτeitet sich auff die erden·(Paulus spτicht das die wurczel von disem krautte sey gar nücz für die blatern an der zungen und in dem mund davon getruncken·(Dises kraut unnd wurczel sind feücht unnd kalt machen biþ auff dem andern grad. (Ein meister Wilhelmus genant beschτeibt uns von disem kraut und spτicht dz man dises sol sameln in dem monat september mit seinen blůmen und wurczeln·und dz also dôτren an dem lufft und nit an der sunnen·dz weret ein jar unveτseret an seiner kraft·(Wôlcher dem kramp fast het od darzů geneiget wår der siede dises in gůtem wein und trinck des so er schlaffe wil geen er genÿset zůhant·(Für die flecken am leib seüde dises krautt mit der wurczel in regenwasser und wåsch die flecken damit am leib sÿ heÿlen und verschwinden zůhant·(Den lamen gelÿdern mit disem wasser bestrichen dienet es fast wol. (Dise wurczeln dienet fast wol den geschwollen hoden·die damit gebået unden auff·auch so mag man dise wurczeln zerknüschen und über die geschwulst legen es hilfet on zweÿfel·

(1) Madelief.

Dat 333ste kapittel. [365]

Premula veris Latijn. (Bellis perennis)

De meesters spreken·dat dit is een kruid dat heeft bladeren die zijn langachtig en boven uit rond, zijn bloemen zijn wit kleurig en nijgen zich altijd tegen de zon. Dit kruid groeit graag aan vochtige einden en breidt zich uit op de aarde. (2) Paulus spreekt dat de wortel van dit kruid is erg nuttig voor de blaren aan de tong en in de mond, daarvan gedronken. Dit kruid en wortel zijn vochtig en koud maken tot op de andere graad. Een meesters Wilhelmus genaamd beschrijft ons van dit kruid en spreekt dat men dit zal verzamelen in de maand september met zijn bloemen en wortels en dat alzo drogen aan de lucht en niet aan de zon, dat blijft een jaar onveranderd aan zijn kracht. (3) Wie de kramp erg heeft of daartoe geneigd is die kookt dit in goede wijn en drinkt het zo hij slapen wil gaan, hij geneest gelijk. Voor de vlekken aan het lijf, kook dit kruid met de wortel in regenwater en was de vlekken daarmee aan het lijf, ze helen en verdwijnen gelijk. (3) De lamme leden met dit water bestreken dient ze erg goed. (4) Deze wortels dient erg goed de gezwollen ballen, die daarmee gebaad onderop, ook zo mag men deze wortels kneuzen en over die gezwellen leggen, het helpt zonder twijfel.

Zie kapittel 213 over Primula.

Vorm.

Een meerjarige plant van 5-15cm hoog. Bladen zijn omgekeerd eivormig en versmallen aan de basis, eennervig, de randen hebben ronde blokjes, staan in een rozet. Op een stengel staat een enkele bloem met witte lintbloempjes die aan de achterkant vaak wat roodgekleurd zijn, omwindselbladen zijn stomp en lancetvormig, onderaan gewimperd in april/mei.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘De twee eerste soorten (met Leucanthemum vulgare, margriet) van dit gewas heten in onze taal madelieven, kerssouwen en margrieten, in het Hoogduits Maszlieben en Massuselen, in het Latijn Bellis, want het schijnt hetzelfde gewas te wezen dat Plinius in het 5de kapittel van zijn 26ste boek beschrijft en zegt aldus: ‘Bellis groeit in de weiden en heeft witte, doch wat roodachtige bloemen’

Madelief, meizoentje. Duits Maßleben, Maßlieben, Maßlieblin. Veel naamsverklaringen zijn er van dit mate. De simpelste verklaring is dat de naam van made: weiland, af zou stammen, zie meadow, vergelijk het Latijnse pratolina, Franse paturage: weide, naar de groeiplaats.

Dodonaeus; ‘Sommige andere noemen het ook Primula veris, naar de Italiaanse naam fiori di prima vera gentili, in het Hoogduits Zeidtloszlin omdat ze vroeg bloeien’.

Zeitlosslin en Zeitlose bij Bock omdat ze elke tijd bloeit en zich niet aan een vaste bloeitijd houdt.

Bellis, van Latijn bellus: mooi, lief of aangenaam, een verwijzing naar de bloemen. Waarschijnlijk niet van bellum, bellis a bello: oorlog, omdat ze genezende kracht voor wonden bezit.

Gebruik.

Maerlant; ‘Primula, dat is een kruid, het eerste dat in de lente komt uit en het is het eerste dat bloemen draagt. Dat kruid, zoals men gewaagt, gekookt in rode wijn is een volmaakte medicijn gedronken in alle nood tegen dat zware euvel groot’.

Herbarijs; ‘Herba paralysis draagt gele bloemen en is heet en droog in de 2de graad. Dioscorides zegt dat van allen werken op een kruid lijkt dat men Primula veris noemt en ook van zijn gehele wezen uitgezonderd dat Primula veris maar een bloem draagt die geel is en de andere draagt er vele. De bloemen en de bladeren en de wortels zijn van beide gelijk. En het is goed tegen verkouden hoofdpijn en tegen alle ziekte in de (2) zenuwen en in de zijden en in de aderen dat van verkouden ziektes komt. En ze zijn beide helende en daarom zijn ze goed in wonddranken’. Zie kapittel 213.

Dodonaeus; ‘De madelieven en zowel de wilde als de tamme hebben in hun bladeren een verkoelende en vochtig makende kracht, te weten vocht makend in het hoogste van de tweede graad en verkoelend in het begin van dezelfde. De madelieven zijn in staat om alle (3) smarten en weedom en vooral van jicht van de voeten en andere ledematen te verzoeten en te verdrijven als die van hete en droge oorzaken gekomen zijn, maar dan moet men de bladeren van dit kruid met verse en ongezouten boter stampen en vermengen en zo op de zieke leden binden of leggen en meestal als men er maluwe bladeren bijvoegt, pleister of papvormig.

(2) Hetzelfde kruid geknauwd geneest de blaartjes op de tong en in de mond.

(4) Hetzelfde gestoten verdrijft de hete gezwellen van de manlijkheid.

Hasenstrauch oder hasenhausz

Das cccxxxiiii C

Palacium lepoτis latine·

(Die meister spτechendt das dises kraut seÿ gar nahent als disteln allein das es lenger bleter hat·Dises krauttes wurczeln ist wie steinbτech und hatt kein blůmen und hat runde samen und meτ rund dann steinbτeche·und wechþt einer ellen hoch in die lüffte und nit fast lenger. Dises kraut heissent ettlich hasenstrauch etlich hasenhauþ dann so der hase darunder ist so fürchtet er sich nit und duncket sich gancz sicher·wann dises kraut hat macht über die melancoleÿ (ÿ·iiij·) [366] Nun ist kein thiere als gar ein melancolicus als der haþe·und darumb so mag ein ÿegklichez melancolicus der sich fürchtett von natur dises kraute beý jm tragen es gibt jm von natur ein unverzåglich hercz. (Diþ kraute wechþt gern an tunckeln enden. (Dises kraut gesoten in wein und den getruncken benÿmmet dz grymmen in dem leÿbe und dz gegicht d dárme·Auch macht es gar wol hårmen·(Item stranguiriosis dz ist die trôpflingen hårmen ist diþ kraut gůt auf dem nabel gebunden·des geleichen dissintericis dz ist die do dz kalte haben also genüczt·(Dises kraut dienet fast wol melancolicis darab getruncken und dz an jre halþ getragen machet sÿ kŭne und benymmet jn die foτcht·

Streepzaad.

Dat 334ste kapittel.

(1) Palacium leporis Latijn. (Crepis tectorum)

De meesters spreken dat dit kruid lijkt veel op de distels, alleen dat het langere bladeren heeft. Dit kruid zijn wortel is zoals steenbreek en heeft geen bloemen en heeft ronde zaden en meer rond dan steenbreek en groeit een zeventig cm hoog in de lucht en niet erg langer. Dit kruid noemen ettelijke hazenstruik en ettelijke hazenhuis, dan zo de haas daaronder is zo is het niet bang en denkt zich gans zeker want dit kruid heeft macht over de melancholie. [366] Nu is er geen dier als erg een melancholicus als de haas en daarom zo mag iedere melancholicus die zich schrikt van natuur dit kruid bij hem dragen, het geeft hem van natuur een onverschrokken hart. Dit kruid groeit graag aan donkere einden. (2) Dit kruid gekookt in wijn en dan gedronken beneemt dat grommen in het lijf en de jicht van de darmen. Ook maakt het erg goed plassen. Item, stranguriam, dat is die druppelend plassen is dit kruid goed op de navel gebonden, desgelijks dysurie, dat is die de koude plas hebben, alzo genuttigd. Dit kruid dient erg goed melancholici, daarvan gedronken en dat aan hun hals gedragen maakt ze koen en beneemt hen de angst.

Zie kapittel 168.

Vorm.

Dakstreepzaad kan tot een ruime halve meter komen en groeit op zandige gronden en muren, waarschijnlijk ook op de oude huizen. Stengelbladen met pijlvormige voet zijn stengelomvattend, lijnvormig en bochtig getand tot gaaf. Bloemen zijn lichtgeel en omgeven door grijs dons in mei/herfst.

Naam.

Dodonaeus omvatte dit geslacht als een cichoreiachtige onder de havikskruiden; ‘Ze schijnt te wezen, zegt dezelfde Lobel, de Lagopos en de Lactuca Leporina Tragi & Apuleij’.

Het is de Duitse Hasenkraut, Hasenlattich bij Bock, (hazensla) want als de haas eronder zit, is hij niet bang en weet zich zeker.

Dit dier heeft zeker te lijden van melancholie. Diegene die het dus bij zich draagt is verzekerd van bescherming en heeft een onveranderlijk hart, men werd "fest", vandaar de Duitse naam Grundfeste, in Z. Duits Gold Feste. De ouden noemden dit kruid dan ook Palatium leporis: hazenburg/leger. Dit kruid was in zekere levensdagen, bijvoorbeeld met oorlog, van een ongehoorde werking.

Crepis, Grieks krepis in de betekenis van half schoen, zool of sandaal, dit naar de vorm van het wortelblad. Mogelijk werd deze plant om bepaalde redenen, bijvoorbeeld onschendbaarheid of voetziekten, onder de voetzolen gedragen.

Ook Sonchus oleraceus wordt zo genoemd, zie kapittel 168.

Gebruik.

Dodonaeus; ‘Havikskruid is koud en verdrogend van naturen met enige tezamen trekkende kracht en daarom zegt Dioscorides is het goed van buiten opgelegd op de verhitte en ontstoken maag. Hetzelfde kruid, te weten de bladeren en ook de wortels gestoten en zo opgelegd, geneest diegene die van de schorpioenen gestoken zijn. Wat niet alleen de grote, maar ook de kleine soorten van dit kruid bewerken kunnen.

Deze kruiden zijn ook goed tegen de duisterheid en andere gebreken van de ogen als men het sap er van daarin drupt wat de mensen van de haviken geleerd hebben die, als gezegd is, hun duister gezicht met dit sap door hun eigen aard en niet te bevroeden wetenschap genezen en verhelderen plegen, zo de ouders er van geschreven hebben.

(2) Het sap van havikskruid gedronken verzoet de pijn en knaging van de maag en dat een scrupel zwaar met gewaterde azijn gedronken zuivert of purgeert het lichaam en maakt de buik week en met wijn gedronken geneest het diegene die van de slangen gebeten of gestoken zijn en daartoe worden de bladeren en de stelen ook gestoten en met enigen drank ingenomen. Dan het gedistilleerd water is veel aangenamer om in te nemen en als dat gedronken wordt verbetert het de inwendige zweren en gezwellen en geneest de hete koortsen, verzacht de smarten en pijn van het lichaam, stilt de hoest, matigt of verkoelt de grote hitte en brengt de zieke tot rust en slaap.

Hasenfûss

Das cccxxxv Ca

Pes lepoτis latine.

(Die meister spτechen das dises seÿ ein kraut und hat bleter nahent als sawdÿsteln·dise bleter sind scharpff und stechendt.Auch so habe es lange weÿche stengel und darauff bτaune blůmen geleich dem sternen·sein wurczel die ist weýþfarb·Diþ krautes geleichet an seiner natur dem kraut palacio lepoτis obgenant. (Ettlich meister nennent diþ zů latein sana munda·dann es machet alle ausseτliche gelÿder reÿn die do faul unnd unflåtig lange zeit gewesen sind·diþ gesoten in regenwasser und damit gewåschen·(Wôlcher begeret an seinem leib mager zů werden der eþse dises kraut geleich dem salat mit salcz und baumôle in der wochen zweÿ mal so eτ schlaffen wil geen·und dises sol er thůn ein vierteÿl jares er wirt mager an dem leib·Aber ein solicher sol sich hŭten voτ schweÿnem fleisch und voτ genþfleische und voτ schlaffen bey dem tage·(Wôlcher in dem schlaff redet der lege dises kraut under seÿn haubte es benymmet dz reden und alle bôse treüme und fantaseÿ die sich erheben in dem schlaffe·[367]

Hazenpootje.

Dat 335ste kapittel.

Pes leporis Latijn. (Trifolium arvense)

(1) De meesters spreken dat dit is een kruid en heeft bladeren bijna als melkdistel en deze bladeren zijn scherp en stekend. Ook zo heeft het lange weke stengels en daarop bruine bloemen gelijk de asters, zijn wortel die is witkleurig. Dit kruid lijkt aan zijn natuur het kruid palacio leporis opgenoemd. Ettelijke meesters noemen dit in Latijn (2) sana munda, dan het maakt alle uitslag leden rein die er vuil en niet fraai lange tijd geweest zijn, dit gekookt in regenwater en daarmee gewassen. Wie begeert aan zijn lijf mager te worden die eet dit kruid gelijk de salade met zout en olijvenolie in de week tweemaal zo hij slapen wil gaan en dit zal hij doen een vierde deel van het jaar, hij wordt mager aan het lijf. Maar zo een zal zich hoeden voor varkensvlees en voor ganzenvlees en voor slapen op de dag. Wie in de slaap praat die legt dit kruid onder zijn hoofd, het beneemt dat praten en alle kwade dromen en fantasie die zich verheffen in de slaap. [367]

(1) Zie kapittel 168 en 335. De afbeelding laat meer de voorgaande plant zien als Crepis of een Lapsana. Ook de tekst verwijst naar z’n plant zoals in het voorgaande kapittel. Dan kan het niet Trifolium arvense zijn waarvan Dodonaeus zegt; Deze kruiden zijn hier te lande hasen-pootkens en hasen-voetkens genoemd, in Hoogduitsland Hasenfusz en Katsenklee en in het Latijn Pes leporis en Leporinus pes of ook Lagopus naar het Griekse Lagopus en dat naar de gedaante en kleur die de harige aren van deze kruiden met hun bruine schubjes en ruige wolligheden die op een hazenvoet lijken’.

(2) Sana munda wordt Geum urbanum genoemd. Zo ook bij Dodonaeus. Herbarius in Dyetsche, ‘Nagelkruid of gariofelkruid, of gariofilata, of sanamuda of avancia of lapagus, dat is alle maal hetzelfde’. Lapagus is weer die haas. Tabernaemontanus noemt het dan ook Hasenauge. De Gart spreekt in kapittel 205, Sanguisorba minor, volgens anderen Geum urbanum, ook over dat het in Grieks lapagum, pes leporis of oculis leporis heet. Pes leporis is de hazenvoet en oculis leporis is het hazenoog.

Het zal dus wel een soort Crepis zijn of een nauw verwante plant.

(1) Zie kapittel 168 en 335. De afbeelding laat meer de voorgaande plant zien als Crepis of een Lapsana. Ook de tekst verwijst naar z’n plant zoals in het voorgaande kapittel. Dan kan het niet Trifolium arvense zijn waarvan Dodonaeus zegt; Deze kruiden zijn hier te lande hasen-pootkens en hasen-voetkens genoemd, in Hoogduitsland Hasenfusz en Katsenklee en in het Latijn Pes leporis en Leporinus pes of ook Lagopus naar het Griekse Lagopus en dat naar de gedaante en kleur die de harige aren van deze kruiden met hun bruine schubjes en ruige wolligheden die op een hazenvoet lijken’.

(2) Sana munda wordt Geum urbanum genoemd. Zo ook bij Dodonaeus. Herbarius in Dyetsche, ‘Nagelkruid of gariofelkruid, of gariofilata, of sanamuda of avancia of lapagus, dat is alle maal hetzelfde’. Lapagus is weer die haas. Tabernaemontanus noemt het dan ook Hasenauge. De Gart spreekt in kapittel 205, Sanguisorba minor, volgens anderen Geum urbanum, ook over dat het in Grieks lapagum, pes leporis of oculis leporis heet. Pes leporis is de hazenvoet en oculis leporis is het hazenoog.

Het zal dus wel een soort Crepis zijn of een nauw verwante plant.

Rauten

Cccxxxvi c

(R)Uta latine et grece·Arabice radeb vel alseleb·

(In dem bůch circa instans in dem capitel ruta beschτeiben uns die meÿster unnd spτechen das do seÿ zweÿer handt rautten·Eine wÿlde·die ander zåme·Die wild raute ist kein nücz als hernach geschτiben steet·Die heýmisch ist von natur heiþ und trucken an dem dτitten grad·(Die bleter und auch der same wirt gebτaucht in der erczneÿ·Wenn man findet geschτiben in einem recept ruta so meÿnet man die bletter und nit den samen·Den samen sol man sameln in dem herbst der weret fünff jare·(Die bletter sol man dôτren und die werend ein jar. (Der

meÿster Serapio in dem bůch aggregató́́τis in dem capitel radel mit bewårung·Diascoridis beschτeibt uns und spτicht dz radeb·idest ruta seÿ zweyer hant·eine wilde·die ander zåm. Die wilde raute ist hicziger und scherpffer dann die heimisch·die heimisch rauten hat einen stammen der hat vil este auþgebτeÿtet und kleine bleter und weiþ blůmen geleich den gamillen allein das sý kleiner sind dann die rauten·Der same der ist rotfarb. (Galienus in dem sibenden bůch genant simplicium farmacoτum in dem capitel Moli spτicht·dz etlich meister spτechen das moli seÿ ruta silvestris·daz ist die wilde rauten·etlich meister die heissend sÿ auch arinilan·Dýe tugent der wilden rauten die ist subtil und heiþ an dem vierden grad. Und darumb so ist sÿ gůt gebτaucht wider die groben feüchtung wann sÿ ist fast durchdτingen und machet auch wol hårmen·(Auch so spτicht diser meister in seinem achtenden bůche in dem capitel Pigamum·id est ruta silvestris·dz die wÿld rauten genüczet dôτren dem menschen fast und beneme do dÿ bôsen gelüste zů unkeüscheÿt·

(Serapio spτicht·das rauten geeþsen verzere spermam·das ist die nature des menschen und beneme auch den gelust oder begierde der unkeüscheÿt·(Dÿe bleter geessen mit feÿgen unnd [368] wålisch nuþs die nemendt hÿn den gifftigen und tôdtlichen schaden der pestilencze·und ist daz das aller gewÿþsest pτeservative das man gehaben mage.

(Item etlich die machen dises pτeservative also·Sÿ nemmen rautten bleter ein lot·feÿgen ein halb lot·wåchalter anderhalbs lot·wålisch nuþs zweÿ lot·eþsig vier lot·und müsche das do durch einander und nüczen dz do des moτgens ee das sÿ in dem lufft geend·und das ist gar gewÿþ und der mensch auch selten vergifftet wirdet der dises also bτauchet·(Rauten gesoten mit eþsig und den genüczet benÿmmet dz auffstossen·(Und also genüczet benymmet dz wee der hüffte und der bτust·und ist auch gůt den die einen kurczen atem haben und benymmet den hůsten unnd heilet das geschwere genant peripleumonia·dz ist ein geschwere auff der lungen davon dann kommet ptisis·das ist dÿe schwÿndtsucht oder das abnemen·(Rautten gesoten mit baumôle und das do mit eÿnen klistiere in den leib gelassen benÿmmet dz wee der můter·Und benymmet auch also den schmerczen der zerschwollen dårm und seczet die·(Rautten gestossen und mit hônig gemischet und sich damit geschmieret den hals der můter benÿmmet jr den schmerczen und dz wŭlen·(Ein pflaster gemachet von rautten und hônig und daz gelegt auf dem nabel tôdtet die würm in dem bauch·(Auch so sol man die gesoten rauten die do in ôle gesoten ist des moτgens essen und darauff fasten dτeÿ of vier stund. (Rauten gesoten mit wein biþ das do das halb teÿl eingesotten sey und den getruncken benÿmmet die sucht edτopisis genant dz ist die wassersucht·(Rautten geessen allem oder mit salcz machet ein klares gesichte·

(Der safft von rauten gelassen in die naþlôcher benÿmmet daz blůten darauþ·(Platearius·rauten gekeüwet so einer knoblach geessen håtte·so benÿmmet do den gerauch des knoblachs·(Item rauten ist gar gůt genüczet für vergifft dz bewåret der meister Serapio also und spτichet·dz mustela das ist ein wysel wenn sÿ sich mit dem schlangen beÿsset oder krieget so ÿsset der wÿsel rauten·so mage jr der schlangen kein gifft zůgefügen·(Der meister ruffus spτichet·dz rautten gar gůt seýen den jnnerlichen gelÿdern·und machet gar ein gůt klar gesicht·(Die meister spτechen gemeÿnigklich dz rauten von natur heÿþ und trucken seÿ an dem dτitten grad·(Rauten gesotten mit wasser und das mit starckem wein gemenget vertreibet dz kerτen in dem bauch·(Das selbig vertreibet auch die geschwulst under den rippen·(Item rautten ist gůt genüczet dem der do das kalt wee håtte·oder grŭn gesoten in baumôle und den leib damit bestrichen ee jn do das kalt [369] bestee und das selbig mit einem klistiere hinden ein getrÿben.

(Rauten gesoten in ôle unnd das warm in die oτen gelassen vertreÿbet die würm darjnne·(Rauten mit mirτich gesotten und mit wein und dz getruncken vertreibet die wassersucht·

(Rauten safft mit rosenôle gemischet und mit eþsig und daz haubt damit bestrichen benymmet daz wee darauþ·(Rauten gesoten mit dem wasser fumus terre dz ist erdυauch und das getruncken die die rôte haben moτbille genant hilfft on ÿweÿfel·(Moτbilli und variole dz sind die rôte und uτschlechten die sind den kinderen gar gefårde.

Aber mit disen kranckeiten so kommet grosseτ schade dem kinderen und sunderlichen so sÿ variole haben·dz sind uτschlechten·wann die über ziehend die ganczen leibe·und wenn die kinder die augen jucken so werdent sÿ darnach geren blint·Und wilt du dises überhaben sein dz sÿ nit blindt werden so hencke jnen rautten wurczeln und die wurczeln scabiosa an den halþ·so bist du solicher soτgen uberhaben·

(1) Ruit.

336ste kapittel

Ruta Latijn en Grieks. Arabisch radeb vel alseleb. (Ruta graveolens)

In het boek Circa instans in het kapittel Ruta beschrijven ons de meesters en spreken dat er zijn (2) twee soorten ruit. (Peganum harmala) Een wilde, de ander tam. De wilde ruit is geen nut zoals hierna geschreven staat. De geteelde is van natuur heet en droog aan de derde graad. De bladeren en ook het zaad worden gebruikt in de artsenij. Als men vindt geschreven in een recept Ruta, dan bedoelt men de bladeren en niet de zaden. De zaden zal men verzamelen in de herfst en die duren vijf jaar. De bladeren zal men drogen en die duren een jaar. De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel radel met bewering van Dioscorides beschrijft ons en spreekt dat radeb, id est Ruta, is tweevormig, (2) een wilde en de andere tam. De wilde ruit is heter en scherper dan de geteelde, de geteelde ruit heeft een stam die heeft veel twijgen uitgespreid en kleine bladeren en witte bloemen gelijk de kamille, alleen dat ze kleiner zijn dan de ruit. Het zaad dat is roodkleurig. (3) Galenus in het zevende boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel Molly spreekt dat ettelijke meesters spreken dat molly is Ruta silvestris, dat is de wilde ruit, ettelijke meesters die noemen het ook arinilan. De deugd van de wilde ruit die is subtiel en heet aan de vierde graad. En daarom zo is ze goed gebruikt tegen de grove vochtigheid want ze is erg doordringen en maakt ook goed plassen. Ook zo spreekt deze meester in zijn achtste boek in het kapittel Pegamum, id est Ruta silvestris, dat de wilde ruit genuttigd (4) droogt de mensen erg en beneemt hem de kwade lust tot onkuisheid.

(4) Serapio spreekt dat ruit gegeten verteert sperma, dat is de natuur des mensen, en beneemt ook de lust of begeerte tot onkuisheid. De bladeren gegeten met vijgen en [368] walnoot die nemen heen de giftige en dodelijke schade van de pest en is het dat allerzekerste preservatief dat men hebben mag.

Item, ettelijke die maken deze preservatief alzo: Ze nemen ruitbladeren, een 16, 7gram, vijgen, een half van 16, 7 gram, jeneverboom, anderhalf lood, walnoot, twee lood, azijn, vier lood, en mengen dat door elkaar en nuttigen dat ‘s morgens eer dat ze in de lucht gaan en dat is erg gewis en de mens ook zelden vergiftigd wordt die dit alzo gebruikt. Ruit gekookt met azijn en dan genuttigd beneemt dat uitstoten. (6) En alzo genuttigd beneemt het de pijn van het hoofd en de borst en is ook goed die een korte adem hebben en beneemt het hoesten en heelt de zweer genaamd peripneumonie, dat is een zweer op de longen daarvan dan komt ptisis, dat is de duizeligheid of dat afnemen. (5) Ruit gekookt met olijvenolie en dat zo met een klysma in het lijf gelaten beneemt de pijn van de baarmoeder. En beneemt ook alzo de smarten van de gezwollen darmen en verzacht die. (5) Ruit gestoten en met honing gemengd en zich daarmee gesmeerd de hals van de baarmoeder beneemt die de smarten en dat woelen. Een pleister gemaakt van ruit en honing en dat gelegd op de navel doodt de wormen in de buik. Ook zo zal men die gekookte ruit die zo in olie gekookt is ‘s morgens eten en daarop vasten drie of vier stonden. Ruit gekookt met wijn totdat dat halve deel ingekookt is en dan gedronken beneemt de ziekte hydropsisis genaamd, dat is de waterziekte. Ruit gegeten alleen of met zout maakt een helder gezicht.

Het sap van ruit gelaten in de neusgaten beneemt dat bloeden daaruit. Platearius, ruit gekauwd zo iemand knoflook gegeten heeft dan beneemt het de reuk van de knoflook. (4) Item, ruit is erg goed genuttigd voor vergif, dat beweert de meester Serapio alzo en spreekt dat mustela, dat is een wezel, als ze zich met de slang bijt of vecht dan eet de wezel ruit en zo mag haar de slang geen gif toevoegen. De meester Ruffus spreekt dat ruit erg goed is de innerlijke leden en maakt erg een goed helder gezicht. De meesters spreken algemeen dat ruit van natuur heet en droog is aan de derde graad. Ruit gekookt met water en dat met sterke wijn gemengd verdrijft de kramp in de buik. Datzelfde verdrijft ook de gezwellen onder de ribben. Item, ruit is goed genuttigd die er de koude hebben, of groen gekookt in olijvenolie en het lijf daarmee bestreken eer hen die koude [369] bestaat en datzelfde met een klysma achterin gedreven.

Ruit gekookt in olie en dat warm in de oren gelaten verdrijft de wormen daarin. Ruit met mirre gekookt en met wijn en dat gedronken verdrijft de waterziekte.

(6) Ruitensap met rozenolie gemengd en met azijn en dat hoofd daarmee bestreken beneemt de pijn daaruit. Ruit gekookt met het water fumus terre, dat is aardrook, en dat gedronken die de rode loop hebben, morbille genaamd, helpt zonder twijfel. Morbilli en variole dat zijn die rode en oerslecht, die zijn de kinderen erg gevaarlijk.

Maar met deze ziektes zo komt grote schade de kinderen en vooral zo ze variole hebben, dat zijn oerslechte, (pokken) want die overtrekken dat ganse lijf en als de kinderen de ogen jeuken dan worden ze daarna gauw blind. En wil u deze over hebben dat ze niet blind worden zo hang hen ruitwortels en de wortels Scabiosa aan de hals, dan bent u zulke zorgen kwijt.

Vorm.

Wijnruit heeft geveerde, grijsachtige bladeren en gele bloempjes. Altijd groene plant van een kleine meter hoog. Variëteit hortensis is het bekende tuinkruid die geheel aromatisch ruikt, voor velen onaangenaam.

Naam.

Dodonaeus; ‘Ruit wordt gewoonlijk Ruta in het Latijn genoemd, in het Grieks Peganon of Piganon en dat omdat (zoals Plutarchus in het derde boek van zijn Symposiaca schrijft) de ruit krachtig is om het menselijk (3) zaad bijeen te trekken en tezamen te brengen door haar droogheid die met hitte gemengd is. De eerste of hofruit wordt in Nederland eigenlijk ruit en wijnruit genoemd, in Hoogduitsland Rauten en Weynrauten’.

In Ruta wil men het Griekse ryesthai: remmen, redden, terughouden, stoppen of helpen zien, dit vanwege de geneeskracht. Of rhyein: vlieden of stromen, misschien vanwege de uit de plant stromende geur.

Ruit, Duitse Raute, Frans en Engelse rue stammen uit het Latijnse rute: scherp. Of van een Grieks woord uit de Peloponesos, hrute: (in plaats van de gewone Griekse naam peganon, zie Peganum harmala) bitter kruid, literair typeert dit kruid zorgen en berouw.

Dodonaeus; ‘‘De andere soort (wilde vorm) wordt Ruta silvestris of Ruta montana genoemd, in het Grieks Peganon oreinon, dat is bergruit en Peganon agrion, dat is wilde ruit. Deze is in de apotheken onbekend. (3) De wortel van de wilde ruit wordt in het Grieks Moly oreinon, dat is in het Diets berg Moly, in het Latijn Moly montanum genoemd, zo Dioscorides betuigt in het Hoogduits Wald-Rauten.

Theophrastus zegt dat Moly in Griekenland omtrent Pheneus groeit en voegt erbij dat sommige verzekeren dat het omtrent Cyllena ook groeit. In Galatië en Cappadocië, dat is in Azië, groeit ook een Moly, zegt Dioscorides, maar dat is geen klisterachtig of uiachtig gewas, maar een soort van ruit die anders Harmala heet. Deze geslachten van Moly worden van sommige nieuwe kruidbeschrijvers gehouden voor dat Moly daar de oude poëet Homerus in het tiende boek van zijne Odyssea van vermaant’.

De oude naam Moly zou slaan op de verhalen van Homerus Odyssee waar de tovenares Circe (Kirke) de metgezellen van Odysseus door middel van een toverdrank in zwijnen veranderde en ze in een stal opsloot waar ze met eikels en rode bessen van Kronos, het rode voedsel van de dood (mogelijk van Cornus mas) gevoerd werden. Hermes komt de terugkerende Odysseus tegemoet en laat hem het kruid moly zien waarmede hij zijn metgezellen weer in mensen weet te veranderen. Ook in Ovidius Metamorfosen komt het kruid Moly voor. Het is in ieder geval geen ui want in de 10de zang, vers 305 bij Homerus staat, "zwart was de wortel, als melk glansde de bloemen, Moly noemden de goden het". De sterfelijke waren ook niet in staat het uit te graven, dit konden alleen de god.

Gebruik.

Wijnruit wordt het genoemd naar het gebruik om zuur worden van wijn tegen te gaan. Als een man behoorlijk wil drinken, geef hem eerst een aftrek­sel van ruitbladen en hij zal zijn drank goed verdragen en geen benevelde geest krijgen. In de kloosters werd het gebruikt als antiafrodisiacum in wijn. Het behoudt het gezicht, scherpt de visie en verheldert de ogen, het geeft ook het tweede gezicht. De Grieken beschouwden het ook als een magische kruid en een krachtige bescherming tegen magische werken van tovenaars. Het bevrijdde je van indigestie als je wat zenuwachtig was bij een eerste afspraak bij vreemden, deze moeilijkheid was veroorzaakt door sommige duivelse figuren onder de gasten. In Plinius tijd was de ruit goed tegen 48 ziektes.

Met de ruit is het gegaan als zo veel andere geneeskrachtige planten van de oudheid en wordt tegenwoordig nauwelijks meer gebruikt.

Net als bij Dioscorides is ook bij Plinius de ruit een middel tegen alle gif, de wezel zou als het met slangen vecht eerst wijnruit eten om zich te verzekeren wat ook Aelianus schrijft, al van de rook van verbrande wijnruit zouden de slangen weg vliegen. Het geloof aan zijn gif weerstaande werking heeft zich lang staande gehouden. In de middeleeuwen als Regimen Sanitatis Salernitanum bekend leergedicht heet het, ‘Nux, ficus et ruta, muscatum, quator ista Jejune sumpta depellunt quaeque venena’. ‘Dat is noot, vijgen, wijnruit en muskaatnoot, deze vier dingen verdrijven als ze nuchter genomen worden alle gif’. De wilde zou dan het beste werken als men een drank van haar onder de vrije hemel (sub diu) neemt.

(4) Herbarius in Dyetsche; ‘Is iemand uit met groene ruit omgord dan kan hij volgens Serapio de macht van Rasis er op uit trekken om de basiliek te doden’. Het doden van de basilisk komt al voor bij Platearius; ‘Si quis fuerit circumdatus ruta secure poterit accedere ad interficiendum basilicum’.

De beide soorten doden bij Dioscorides de vrucht. Een drank van de tamme verhindert een zwangerschap. Nog lang is het als krachtig abortief gebruikt, tegen zwangerschap en met zwangerschap. Ruit genoot in de oudheid een zeer voorname bekendheid en werd voor alles en nog wat gebruikt, vooral antiafrodisiacum.

Maerlant; Ruta is van grote deugd en is van nature droog. Beide, zaad en bladeren, behoren ter medicijnen rade. (6) Wijn met ruit gekookt alleen maakt de mensen hersens rein. Als je er poeder bij doet van pioen ertoe is het goed tegen ziekte die men noemt epilepsie. En hem ook die niet goed ziet is het goed dat hij ruit kookt en bevergeil met goede wijn en nuttigt voor medicijn. (5) Als vrouwen hun maandstonden ontbreken waar men elke maand van spreekt en om te lozen het dode kind dat vrouwen zeer bindt en om te lossen de zijdepijn die de vrouwen doet grote pijn zullen ze gebruiken trifera met het zaad van ruit of dat sap alleen van ruit zal ze van nood ontsluiten. Tegen aankomingen die de leden ontvangen in razen en in slaan of mede van andere zaken zal men ruitwater maken en binden op de plaatsen. Tegen zwellingen van de leden is het been, is het arm, is het iets anders, neem ruit en stamp ze wel met boter waar nooit zout aan kwam en leg ze op die zwellen dan. Een kleedje daarboven rein gekoeld is in een koude fontein, gelijk zal dat gezwel zitten of de kracht van grote hitte zal opwaarts uitslaan met blaren die er uit zullen gaan en weg gaan de zweren groot. Tegen druipende ogen is het ook goed poeder van komijn te nemen en wrijf en meng dan met hem sap van ruit en in dat maak zacht of iets wol nat en leg het op de ogen dijn die worden helder en fijn. (4) Ook drink ruit tegen venijn en die met beten vergiftigd zijn of van een dolle hond, stamp ruit een korte stonde en leg het op die wonde, het behoudt jouw gezondheid. (4) Ruit ruiken schuwt elk serpent alzo als men het voor waarheid kent wie hem zo met groene ruit op en om behangt buiten, hij kan wel zonder zorgen gaan om de basilisk te verslaan. Ja, heeft die het geroken even het kost hem gelijk zijn leven. Met ruit zalft u ook uw haar de neten zullen vallen daar’.

Herbarius in Dyetsche; Rute of Ruta is heet en droog in de derde graad. (2) Er zijn twee soorten van als een tamme en een wilde die Piganum heet, die is heet en droog in de vierde graad, de bladeren van bertram met de zaden van de wilde zijn in de medicijnen nuttig. Ruit heeft de kracht om de urineweg te openen, te ontbinden en te verteren.

(6) Het poeder van ruit met bertram dat je in de neus blaast trekt slijm uit de hersens en zuivert die en daarom is het goed tegen vallende ziekte en tegen andere ontsteltenis van de hersens die van slijm komen. Tegen hetzelfde en vooral tegen vallende ziekte: ‘Neem wijn waar ruit, pioen en rozemarijn in gekookt zijn’. Als je wijn drinkt waar ruit in gekookt is, is dit goed tegen het gebrek van het gezicht.

Tegen tandpijn was je de mond met wijn waar ruit met bertram in gekookt zijn. Tegen jichtige leden: ‘Neem wijn waar ruit, bevergeil en Primula veris in gekookt zijn’.

Tegen onderbuikspijn en koliek: ‘Neem het zaad van ruit wat gemengd is met wat poeder van schijtkruid en honing’.

Tegen tenasmonem (dat is naar toilet willen gaan zonder te kunnen) zit op warme ruit die met wolkruid in wijn en olie tezamen gekookt is. Tegen verstoppingen van de lever en van de milt: ‘Neem wijn waar ruit, alsem, de schors van Tamarisk en brembloemen in gekookt zijn’.

Tegen aandrang tot waterlozing en dysurie leg je daar ruit en dille op die in wijn en olie gekookt zijn.

(5) Om stonden te laten komen en om de dode vrucht en de moederkoek uit te drijven: ‘Neem trifera met het sap van ruit. Hetzelfde doet het ook als je het sap van ruit in de mond neemt of vanonder doe je het met mirre in de baarmoeder’.

Tegen druipende of rode ogen meng je tuchia met het sap waar ruit in gekookt is.

(4) Als je gif gedronken hebt drink je wijn waar ruit in gekookt is. Tegen venijnige beten pleister je ruit op de beten.

Is iemand met groene ruit omgord dan kan hij volgens Serapio uit de macht van Rasis er op uit trekken om de basiliek te doden.

Ruit is van die dingen die goed zijn op gezwellen en oprispingen.

(3) Het doodt ook de onkuisheid en laat plassen, (5) ook de stonden komen’.

(2) Herbarijs; ‘Ruta is er in 2 soorten, de een is tam en groeit in de hoven van de mensen. En de andere is wild en heet piganon. En ze is heet en droog in de 3de

graad en sommige zeggen in de 4de . En als men ruit vindt beschreven in recepten dan zal men het zaad nemen. En men houdt het wel 5 jaar goed. En de bladeren 1 jaar. (6) En is goed tegen hoofdpijn en tegen het euvel daar men van afvalt is het dat men het drinkt gekookt in wijn. En duizeligheid van het hoofd van fluimen is het dat men het sap gewarmd de zieke in de neus giet terwijl hij een bad neemt. Het sap van ruit gemengd met poeder van pioen en gedronken met wat warme wijn is goed tegen de vallende ziekte. Het sap van ruit gemengd met olie van rozen en met lauwe azijn verlicht de hoofdpijn.

De smaak van ruit verlicht dronkenschap en laat spreken die gauw stom geworden zijn. Ruit rouw gegeten verscherpt het zien.

Veel ruit gelegd in wat wijn en die wijn gedronken verheldert de duisterheid van de ogen dat van dikke damp komt of van melancholie (zwarte gal). Het sap van ruit gemengd met sap van venkel en met de gal van een haan en met heldere honing, van elk even veel, verheldert de ogen en zuivert ze zodat men ze daarmee bestrijkt.

Ruit gekookt in wijn en gestampt en daarvan een pleister gemaakt is goed tegen tandpijn. Ruit is goed tegen koude maag en andere leden die verkouden zijn en tegen jicht is het dat men haar sap drinkt met poeder van castoreum (bevergeil).

Ruit gekookt in wijn en gedronken is goed tegen de witte vloed en tegen jicht. (5) Ze is goed voor de vrouwen om hun bloemen (maandstonden) te laten komen en om de dode dracht uit te laten komen en de baarmoeder te zuiveren van alle dingen is het dat men haar sap drinkt met wijn. Of dat men haar sap van onder in de baarmoeder werpt. Of ruit met olie gekookt en in de baarmoeder gedaan.

Ruit is goed tegen kramp is het dat men ze legt in een vat en daarop giet wellend water en de zieke zit erboven en ontvangt de damp in het fondament. Of dat men de zieke beneden wast met warm water daar ruit in gekookt is.

(4) Ruit gestampt en gedronken en op de wonden gelegd is goed tegen beten van giftige beesten. (4) En die zich behangt met groene ruit mag gaan om de basilisk te doden.

Ruit gekookt in water en warm gedronken met wijn is goed tegen krampen en zuivert de borst en de longen. (3) Ruit gedronken met oxymel doodt weelderigheid. Het sap van ruit gegoten in de neusgaten of in de oren droogt en stopt kwaad bloed dat eruit loopt’.

Dodonaeus over de wilde ruit, Pegamum harmala;’ Dit gewas wordt van sommige Harmala genoemd, in het Arabisch Harmel en in het Syrische Besasa, in het Latijn is het ook soms Ruta silvestris en in het Grieks Peganon agrion genoemd, dat is wilde ruit. In Galatië en Cappadocië plag men het Moly te noemen. Het is in de apotheken geheel onbekend.

Dit kruid is geweldig warm en droog heel ver in de derde graad en bovendien ook dun of fijn van stof.

Gemerkt dat de Harmala van zo’n aard is dat ze verteren, verduwen en verdrogen kan, zo mag men ze zeer goed gebruiken om alle taaie dikke vochtigheden dun en fijn te maken en te laten rijzen en die vaneen te scheiden en om dezelfde oorzaak is ze ook goed om de plas te verwekken en diergelijke zaken uit te richten.

Dioscorides en Paulus Aegineta zeggen dat Harmala van onder afjaagt en purgeert, niet alleen nochtans maar wel als daarbij vijftien korrels witte Helleborus gevoegd zijn.

Het verwekt ook de maandstonden van de vrouwen.

Zaad van harmel met honing, wijn, saffraan, sap van venkel en gal van een hoen tezamen gewreven verscherpt het gezicht en verheldert de duistere ogen, zo Dioscorides verhaalt.

De Egyptische Harmala, getuigt Bellonius, wordt bij de Arabieren, Egyptenaren en Turken zeer gebruikt en ze plegen hun met de rook van dit kruid elke dag ‘s morgens te beroken, andere kauwen of eten dat want ze denken dat ze daarmee de boze geesten afkeren en verdrijven kunnen wat van de lering van Aristoteles gekomen mag wezen die schrijft dat de gewone ruit alle toverijen haar kracht kan benemen. Daarom is dit kruid in die landen zo zeer bekend en geacht geweest dat er niet zo’n slechte winkel of kramen is die dat niet hebben, als een zeer kostelijke en nuttige droge’.

Rosen cccxxxvii C

Rosa latine·grece rodon·arabice hard·

(In dem bůch circa instans beschreiben uns die meister und spτechen dz rosa von natur kalt sey an dem ersten grad·und trucken an dem andern·(Wenn die rosen rot sind und sich noch nit geoffnet haben so sol man sÿ abschneiden und sÿ trucken lassen werden an der sunnen·(Galienus in dem viij·bůch genant simplicium farmacoτum in dem capitel rosa spτicht·dz man als bald so dÿe rosen abgebτochen sind sÿ trucken lasse werden wann saumet man das lang so veriehen sÿ balde·(Item rosen hônig machet man also·nÿmm hônig und verscheimm [370] den wol dz er lauter und reyn werd und lasse den durch ein tůch lauffen und nÿmm der bletter d rosen die noch nit offen sind und schneide die bleter oben ab also dz der knod herauþ beleÿbe und thů die in dem hônig und lasse es ein weinig sieden also dz das hônig rotfarb werd.(Dises hônig ist gût genüczt wann es stercket dem menschen sein geblŭte· (Der safft von rosen gesotten mit wein benÿmmt dz haubtwee und ist auch gůt den augen. (Dz zanfleisch damit gewåschen benÿmmet den schmerczen davon·(Die bleter von rosen gestoþsen und auf die heissen geschweren gelegt zeühet die hicze dar auþ·(Platearius der same von rosen gebulfert und die zeen damit gerÿben und das zanfleisch benÿmmt dz wee darauþ·(Die rosen knopff gesoten mit wasser und das getruncken benÿmmt den fluþ des bauchs·(Und benÿmmt auch also genüczet dz blůtspeien. (Die rosen also genüczet sind fast gůt den fliessenden augen·dz wasser darein gestrichen·(Item die do groþ onmåcht hetten die mõchten trincken von rosenwasser dem wåre es gar nücz·(Der rosen gerauch bekommt fast wol colericis·dz ist die hyczig und trucken sind von geblŭt·den selbigen benÿmmt der gerauch das haubtwee dz sÿ haben von der colera. (Der gerauch beweget auch catarτum dz ist d schnopffen den die coleτici haben von hicze. (Rosen gemischet mit hônig und zucker und das genüczet benÿmmt die bôsen feüchtung auþ dem magen·(Der meister Rasis spτicht·das die bletter so sÿ noch frÿsch sind mit zucker gemischet reÿniget den menschen und des geleichen der safft von rosen·(Der meister Johannes mesue in dem capitel rosa beschreibt uns und spτicht·das rosen sind der erczneÿ die man nennet zů latein medicine benedicte·in dem jr tugent ist fast starck machen und verwandlen die bôsen complexion in ein gůte. (Wer wil machen ein gůt sanft laxative d neme des safftes von rosen zwei lot und müsche darunder kåþbτŭe und ein wenig spica·Auch mag man nemen kåþwasser und darein tůn rosenbleter·vj·uncz dz ist·xij·lot·und darunder ein wenig hônig·dises laxieret und senfftiget gar wol·(Der sýropel von rosen ist auch fast senfftigklich laxieren·(Item rosen mit hônig und zucker conficiert steτcket und reÿniget den leib·(Cassius felix spτicht dz rosen geton in eþsig übernacht also gestanden der eþsig ist fast gůt den hiczigen gelidern darüber gestrichen·(Auch auff dem heissen magen aussen gelegt hilffet jn fast wol und zeücht groþ hÿcz darauþ·(Der saft von rosen mitt frischen kτunnen eingetruncken laxieret wol und reÿniget dz geblŭte·und sunderlichen reÿniget er coleram. Er benÿmmet auch also die gelesucht·(Der saffte also genüczet vertreibet auch dem [371] schmerczen den der mensche hat von grosser hicze und kŭlet on schaden·(Auch so bτinget dez safft dem menschen gůt růwe nach dem laxieren·(Avicenna in dem bůch genant de viribus coτdis spτicht·dz rosen stercke daz hercz und mache ein frôlich geblŭte·(In dem bůch genant circa instans in dem capitel Rosa beschτeiben uns die meister und sprechent·dz rosen hônig stercke von natur und veτdeüwe die materien die do kommet von der melancoleÿ·und auch materie die do kommet von der überflüssigen flegma·und disem sol man geben rosenhônig mit wasser darjnnen fenchelsamen gesoten seÿ und darunder sol man mischen ein wenig salczs so reiniget es dester baþ·(Item man mag melancolicis und flegmaticis geben zů nüczen rosen hônig oder den safft von rosen allezeit jmm jar·Aber colericis dem sol man es allein geben in dem winter und nit in dem summer·Und dises ist die beste kunst eines arcztes dz er wisse einem ÿegklichen menschen zů geben nach seiner natur und die in der rechten zeÿt und stund auff dz so sol ein ÿegklicher arczet auffmerckung haben beÿ seÿner sele heil·(Das ôle von rosen machet man manger hant·Etlich die sieden rosen in baumôle und halten es für rosen ôle. Etlich nemend rosen in ein geschircz und thůnd darüber baumôle und lassen es steen vierczehen tag·Ettlich die nemen rosen so sÿ frisch sind und schneiden die bleter oben ab und sieden die in ôle und lassen dz also steen fünffczig tag in der sunnen in einem glaþ·dises ôle dz ist dz beste·(Diascoτides·diþs ôle gestrichen auff die hiczigen lebern ist gar gůtte·auch so ist gůt gestrichen auff den schlaffe wann es benÿmmet haubtwee und kŭlet dz·(Es ist zů wiþsen das die menschen die do eÿnen hiczigen magen haben und ein hiczige lebern·disen dem mag man geben rosenôle in der koste für baumôle es benÿmmet dye hicze·(Der do alle tugent wil wissen von rosen der lese Avicennam in dem andern bůche in dem capitel rosa·Item in dem bůche Pandecta in dem dτeuhundert und vierczigisten capitel dz sich anhebt harde·Item in dem bůche circa instans beschτeiben uns die meister auch vil tugent von rosen·(Item albertus in seinem bůch der heimlichen kunst spτichet·nÿmme von rosen wenig und wenig senff·und einem fůþ von einem wÿsel·und dz geleget in ein necze ist vil fische daselben vergadern·[372]

(1) Rozen, 337ste kapittel.

Rosa Latijn. rieks rodon. Arabisch hard. (Rosa species)

In het boek Circa instans beschrijven ons de meesters en spreken dat Rosa van natuur koud is aan de eerste graad en droog aan de andere. (2) Als de rozen rood zijn en zich noch niet geopend hebben zo zal men ze afsnijden en ze droog laten worden aan de zon. Galenus in het 8ste boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel Rosa spreekt dat men zo gauw zo de rozen afgebroken zijn ze droog laten worden want verzuimt men dat lang dan verliezen ze gauw. (3) Item, rozenhoning maakt man alzo; neem honing en verschuim [370] dat goed zodat het zuiver en rein wordt en laat het dan door een doek lopen en neem de bladeren van de rozen die noch niet open zijn en snij de bladeren boven af alzo dat de knots eruit blijft en doe die in de honig en laat het een weinig koken alzo dat de honing roodkleurig wordt. Deze honing is goed genuttigd want het versterkt de mensen zijn bloed. (5) Het sap van rozen gekookt met wijn beneemt de hoofdpijn en is ook goed de ogen. Dat tandvlees daarmee gewassen beneemt de smarten daarvan. De bladeren van rozen gestoten en op de hete zweren gelegd trekt die hitte daaruit. Platearius, het zaad van rozen gepoederd en de tanden daarmee gewreven en dat tandvlees beneemt de pijn daaruit. (6) De rozenknop gekookt met water en dat gedronken beneemt de vloed van de buik. En beneemt ook alzo genuttigd dat bloedspuwen. De rozen alzo genuttigd zijn erg goed de vloeiende ogen, dat water daarin gestreken. Item, die er grote onmacht heeft die mag drinken van rozenwater, die is het erg nuttig. De rozenreuk bekomt erg goed galachtige, dat is die heet en droog zijn van bloed, diezelfde beneemt de reuk de hoofdpijn die ze hebben van de gal. De reuk beweegt ook verkoudheid, dat is dat snuffen die de galachtige hebben van hitte. (3) Rozen gemengd met honing en suiker en dat genuttigd beneemt de kwade vochtigheid uit de maag. (6) De meester Rasis spreekt dat de bladeren zo ze noch vers zijn met suiker gemengd reinigt de mensen en desgelijks het sap van rozen. De meester Johannes Mesue in het kapittel Rosa beschrijft ons en spreekt dat rozen zijn van die artsenijen die men noemt in Latijn medicine benedicte waarin hun deugd is erg sterk maken en veranderen de kwade samengesteldheid in een goede. (6) Wie er wil maken een goed zacht laxatief die neemt het sap van rozen, twee maal 16,7gram, en meng daaronder kaas brei en een weinig spica. Ook mag men nemen kaaswater en daarin doen rozenbladeren, 6 ons, dat is 12 maal 16,7 gram, en daaronder een weinig honing, dit laxeert en verzacht erg goed. De siroop van rozen is ook erg zachtjes laxeren. Item, rozen met honing en suiker gemengd versterkt en reinigt het lijf. Cassius Felix spreekt dat rozen gedaan in azijn overnacht alzo staan, die azijn is erg goed de hete leden, daarover gestreken. Ook op de hete maag buiten gelegd helpt hen erg goed en trekt grote hitte daaruit. (6) Het sap van rozen met verse kommen ingedronken laxeert goed en reinigt dat bloed en vooral reinigt het de gal. Het beneemt ook alzo de geelziekte. Het sap alzo genuttigd verdrijft ook de [371] smarten die de mens heeft van grote hitte en verkoelt zonder schade. Ook zo brengt dat sap de mensen goed rusten na het laxeren. Avicenna in het boek genaamd de viribus cordis spreekt dat rozen versterken dat (7) hart en maken een vrolijk bloed. In het boek genaamd Circa instans in het kapittel Rosa beschrijven ons de meesters en spreken dat rozenhoning versterkt van natuur en (6) verduwt de materie die je komt van de melancholie en ook materie die je komt van het overvloedige flegma en deze zal men geven rozenhoning met water daarin venkelzaden gekookt zijn en daaronder zal men mengen een weinig zout, zo reinigt het des te beter. Item, men mag melancholici en flegmatici geven te nuttigen rozenhoning of het sap van rozen altijd in het jaar. Maar galachtige die zal men het alleen geven in de winter en niet in de zomer. En dit is de beste kunst van een arts die hij weet elk mens te geven naar zijn natuur en die in de rechte tijd en stonden en zo zal elke arts opmerking hebben bij zijn zielenheil. (4) De olie van rozen maakt men op vele manieren. Ettelijke die koken rozen in olijvenolie en houden het voor rozenolie. Ettelijke nemen rozen in een schaal en doen daarover olijvenolie en laten het staan veertien dagen. Ettelijke die nemen rozen zo ze vers zijn en snijden de bladeren boven af en koken die in olie en laten dat alzo steen vijftig dagen in de zon in een glas, deze olie dat is de beste. Dioscorides, deze olie gestreken op de hete lever is erg goed, ook zo is het goed gestreken op de slaap want het beneemt hoofdpijn en verkoeld die. Het is te weten dat de mensen die er een hete maag hebben en een hete lever, deze die mag men geven rozenolie in de kost voor olijvenolie, het beneemt de hitte. Die er alle deugd wil weten van rozen die leest Avicenna in het andere boek in het kapittel Rosa. Item, in het boek Pandecta in het driehonderd en veertigste kapittel dat zich aanheft harde. Item, in het boek Circa instans beschrijven ons de meesters ook veel deugd van rozen. Item, Albertus in zijn boek de heimelijke kunst spreekt; neem van rozen weinig en weinig mosterd en een voet van een wezel en dat gelegd in een net is veel vissen daarin verzamelen. [372]

Vorm.

Het zijn bladverliezende of soms half wintergroene, opgaande en soms klimmende of kruipende struiken met gewoonlijk stekelige dorens. Ze hebben samengestelde bladeren die allen, op een na, tegenover elkaar staan met aan de voet steunblaadjes en als die aanwezig dan hebben ze enkelvoudige bladeren. Bloemen allen staand of in tuilen, met of zonder schutbladen, er zijn 5 en zelden 4 kelk en kroonbladen. Een roos heeft regelmatige bloemen en een groot aantal meeldraden die op de kelkrand zijn ingeplant, het aantal stampertjes verschilt. De vrucht van de roos is wat bijzonders. Het is geen bes, maar de kelk heeft zich van binnen naar buiten omgestulpt zoals je de vinger van een handschoen omkeren kan, daarbij zijn alle zaden, die buiten op de vruchtbodem lagen, naar binnen gekomen. Als je zo'n bottel doorsnijdt zul je zien dat die van binnen hol is als een beker, maar op de wanden van de beker groeien de zaden in de ruimte.

Naam.

(1) ) Dodonaeus; ‘De roos wordt in het Grieks Rhodon genoemd, in het Latijn Rosa, in het Hoogduits Rose, in het Nederduits roose en in het Frans roses. De struik of het boompje zelf wordt in het Latijn ook Rosa genoemd en in het Grieks Rhodonia, in het Nederduits roosenboom of rooselaer. De Griekse naam Rhodon is gekomen, zo Plutarchus meent, omdat van deze bloem zeer veel reuk in de neus plag te vlieden omdat rheo en rheuma (waarvan dat woord Rhodos zijn oorsprong heeft) het vloeden en een vloed betekent’.

Terwijl de hier wild groeiende Rosa canina naar de vruchten genoemd werd, hiese, hip en dergelijke, draagt de edele roos een van volk tot volk doorgegeven vreemde naam. In Italiaans, Spaans, Russisch en Portugees is het rosa, Pools roza, Frans, Duits, Engels en Deens is het rose, Zweeds ros, Nederlands roos.

Gebruik.

De genezende kracht die aan de roos werd toegeschreven ging van de oude tijd naar de middeleeuwen over. Als ‘licht der plantenwereld’ moest ze ook weelde en weldadige invloed op de geest en hersens uitoefenen, de maag versterken en de hitte van de lever verdrijven. Medisch werd de roos gebruikt voor vele ziektes, als neusbloeding, hoofdpijn en pijn rond de ogen. Sinds de 13de eeuw wordt hiervoor Rosa gallica officinalis gebruikt. De roos is, doordat haar rode kleur op vuur lijkt, een middel tegen ontstekingen. Ook door zijn overeenkomst in kleur met een verhit hoofd van de wijn, een tegenmiddel tegen dronkenschap. Verder werd de roos ter bevordering van schoonheid gebruikt. Als je 's nachts rozenbladeren op het gezicht legt, krijg je de frisheid van je jeugd terug.

Maerlant; ‘Rosa, als Platearius zegt, is een vrucht waar men van pleegt veel nuttige medicijnen. Het is meer een doornbosje dan een echte boom van namen. Droog en koud zijn ze tezamen. (2) Men zal de rozen verzamelen rood ontdaan en gegroeid veel de bleke bladeren, weet men wel, die zijn onnut in het spel. Droogt men ze met de zon dan kan men ze drie jaar goed houden aan. Van rozen maakt men en doet menige medicijn goed. (4) Men maakt er van olie van rozen zoals het hier beschreven staat. Men ziedt honing en schuimt daarna en giet het door een kleed aldaar, men neme rozenbladeren daarna en daarbij mede dat witte daar dat in de rozenknoppen ligt dat scheurt men stuk, als men pleegt, tot kleine stukjes en ziedt het in de honing dan totdat het de rode verf neemt aan zodat het uit alles dikte bestaat alzo als het hier beschreven staat. Het (6) verbetert de mensen maag en zuivert het van menige plaag en purgeert het van humeuren die van koude naturen zijn. (3) Suikerrozen maakt men er mede met dusdanige handigheid. Rozenbladeren goed en fijn moeten met suiker gestampt zijn en dan in een glazen vat in de zon gehangen dat dertig dagen achtereen en elke dag zonder te laten geen geroerd tezamen een stonde en gestopt vast in de vat mond, drie jaar houdt men het dat niet bederft. Deze zaken versterken en verkoelen de hete bloedzucht mede. Tegen spuwen is het een nuttigheid en tegen dat euvel van in onmacht gaan waar de mens ziek van is, met rozenwater en men dus ontvangt. Men maakt aldus ook siroop van rozen, men ziedt water met rozenbladen en daarna met grote tijdsverschillen ziedt men suiker over de hoop en dit wordt rozen siroop. Nochtans helpt het beter en zou minder schaden dan sap van groene rozenbladen en suiker gekookt daartoe waar men dan suiker in water toe doet. Deze siroop, als ik het beken, helpt het lichaam te beginnen en (6) ontstopt het lichaam dan, het is goed tegen de buikloop en tegen het in onmacht gaan opdat men het dus neemt die verstopt zijn met het lichaam. (5) Rozen ruiken, droog of groen versterken in alle gedaante (7) hersens en hart mede diegene die last hebben van deze ziektes’.

Herbarius in Dyetsche; ‘Rosen of rosa is koud in de eerste en droog in de tweede graad. Groen en droog is het geschikt als medicijn. (2) Rode rozen moet je kiezen in de medicijnen, van verse (die heten groene rozen) maakt men veel zaken als honing van rozen, suiker van rozen, mulsa van rozen, siroop van rozen, olie van rozen en rozenwater.

(3) Honing van rozen maak je aldus: ‘Neem gezuiverde afgeschuimde honing, dan meng je er fijn gesneden rozenbladeren bij en kook het licht’. Suiker van rozen maak je aldus: ‘Neem goed gestampte of klein gesneden rozenbladeren, meng het met wit suiker en zet het zo in de zon’.

Siroop van rozen maak je aldus: ‘Neem het sap van rozen en meng het met wit suiker bij het vuur’. Zo vers gemaakt en warm is dit goed voor de flegmatieke en licht geraakte die vanwege de vertering of ontbinding van de geesten krachteloos zijn. Tegen hetzelfde is suiker van rozen goed, vooral de licht geraakte, maar de flegmatieke geef je mulsa (dat is rozenwater die van rozenhoning gemaakt is) of je geeft rozenhoning met water waarin venkelzaad gekookt is, de flegmatieke om hun (6) maag van vochtvermenging te zuiveren.

Suiker van rozen heeft de kracht om te verstoppen en te versterken en daarom is het goed tegen rodeloop. Als je er mastiek bij mengt is het goed tegen de loop van onthouding van eten (b) en om de verzweringen van de darmen te genezen die gewoonlijk op rodeloop volgt. Tegen walgen is suiker van rozen met regenwater goed.

(7) Tegen het in onmacht gaan en hartkrampen die uit verhitting van de geest komen: ‘Neem rozenwater of siroop van rozen of suiker van rozen’.

(5) Tegen verhitting van lever en hoofdpijn strijk je op de lever olie van rozen en tegen hoofdpijn strijk je het aan het voorhoofd of de slapen van het hoofd.

Tegen erg zweten of flink zweten zalf je het lichaam in met olie van rozen waar poeder van rood en wit sandaalhout in is.

(4) Olie van rozen maken sommige door een glas met rozen en olie te vullen en het dan in een ketel vol warm water te laten koken.

Tegen zeerheid van de mond (a) : ‘Neem honing van rozen met rozenwater, meng het tezamen en strijk het daar op’.

Tegen het in onmacht gaan en tegen (7) hartkramp drink je rozenwater en daar mee moet je ook het gezicht besproeien.

In de oogmedicijnen moet je het ook doen, Serapio, Pandecta en Avicenna in de viribus cordis’.

(a) Anorexia? (b) Aften/ stomatitis.

Herbarijs; ‘Rosa, dat zijn rosen, en zijn koud in de eerste graad en droog op het einde van de andere graad. En rozen zijn goed in medicijnen, beide vers en droog. (2) En sommige verzamelen rozen als ze rijp zijn en die kan men niet lang houden. Men zal rozen verzamelen eer ze zich ontplooien. Rozen die zwart zijn of bleek zal men niet in medicijnen leggen. Rozen zijn goed in te veel zaken die hier ongenoemd zijn.

Tegen dat heilige vuur stamp rozen en leg ze erop, het zal vergaan. En die ook de maag verhit had, bindt ze erop, het zal helpen. En die het ook ruw heeft in zijn mond, maak poeder van rozen en meng het met zeem en strijk daaraan, het zal verzachten.

Rozen gestampt verzacht alle euvel dat van hitte komt, ja er op gelegd. En ze is goed gedronken tegen hoofdpijn die van hitte komt. Olie van rozen gemengd met azijn maakt wonden schoon die onzuiver zijn.

Neem bladeren van volwassenen rode rozen die goed gekleurd zijn en droog ze in de zon, dan blijven ze 3 jaar goed.

(4) Men stampt fijne rozenbladeren en doet ze een glazen vat met fijne olie van olijven en hangt ze 40 dagen of 30 in de zon en roer het elke dag goed en stop de fles goed toe en daarna zal men ze zien, dit wordt goede olie tegen hitte.

(3) En men maakt siroop rosaet. Men kookt rozen met water en dan doet men er suiker in en kookt met elkaar, dit wordt siroop rosaet. En die wil het sap van gestampte rozen nemen kookt het met suiker. Dit is beter dan het water met suiker gedaan. (6) En het is tegen buikloop.

De geur van de rozen is goed voor de (7) hersens en het hart en verzacht de hoofdpijn die van rode gal komt en verbrand bloedt al zacht, de roos voor de neus gehouden.

Rozenwater verzacht de hitte van de lever en van de maag. En siroop verzacht de zweer in de darmen en in de maag dat van hitte komt en buikpijn. Datzelfde doet suiker rosaet.

Rozen gekookt in wijn verzacht de zweer van de huig (hoed) en van het hoofd en van tandvlees, daarmee gegorgeld uit en in. En ze zijn goed gepleisterd op hete aambeien. En de schors gedronken stremt vanbinnen.

(5) Rozen gestampt en gepleisterd op het hoofd verzacht de hoofdpijn die van hitte komt, ja is het van binnen of van buiten. En de rozen gedronken met bronwater dat helpt tegen buikloop.

Olie van rozen gemengd met wit van ei is goed tegen alle hitte en verkoelt goed hete plaatsen’.

Herbarijs over Rosa egelantier; ‘Bedagar, dat is egelentier, en het is koud in de eerste graad en tussen vers en droog. En versterkt de maag en verzacht dagelijkse koorts en verzacht de beten van kwade wormen, ja daarop gepleisterd.

De wortel is goed tegen het bloeden van de loop, op de leden gepleisterd versterkt die en verdrijft de vochtvermenging die daar naar toe vloeien en laat verse blaren scheiden. En met drank daarvan de mond gespoeld dat verzacht de tandpijn. En de twijgen en de schorsen en de bladeren gaan in medicijnen en doen dat gezegd is.

Egelantier gestampt met azijn geneest schurft en verse wonden als men ze daarmee wast.En het geneest tezamen dat gebroken is. En ze zijn koud en droog in de .3de graad. Het geneest vochtvermenging van fluimen onder anderhalve drachme van de schors gedronken met wijn, met azijn gestampt en gezuiverd geneest de huiduitslag en zuivert de huid en puisten en druppels. En op het gebroken been gepleisterd geneest het met spoed.

‘God schiep de roos, de duivel de egelantier’. (Bretons spreekwoord)

Sinonoma Bartholomei geeft; ‘nodus rosae albae silvestris, eglentier’.

Bedeguar is een rozengal die vroeger gezien werd als een natuurlijke aangroei.

Merrettich

Das cccxxxviii C

Raffanus vel scandix grece latine radix·arabice finel vel fugel vel haffagel.

(In dem bůch circa instans beschτeiben uns die meister und spτechen das raffanus von natur heÿþ und trucken sey an dem andern grad·Die wurczel so sÿ noch grŭn ist so ist sÿ besseτ in d erczney dann dürτ·(Die rind von dem raffano bτaucht man in der erczneÿ·die rinden sol man dõτren die weret ein jar·Môτråtich hat grosse lange bleter die wachþent nahent beÿ der wurczeln·Die wurczel ist groþ und dick·(Diser wurczeln geessen nach d kost laxieret und machet wol hårmen·(Diascoτides spricht das gar gůt seÿ die wurczel nŭchteren geessen und ein sicherheit des tages für vergifft allein sý blået den magen und machet auffstossen und den menschen sich bτechen nŭchtern geeþsen·(Deτ safft von der wurczel ist gar gůt für ein geschwer in der kelen squinantia genant dem gegurgelt hilfft on zweÿfel·

(Die wurczel gebτennet und gebulferet das bulfer reÿniget faul wunden und åczet das faul fleisch·und sunderlichen trücknet dz bulfer die fliessendem scháden·(Weτ von einem vergifftigen thiere gebÿssen wurde·der eþse môτråtich er benÿmmet jm den bÿþs on schaden·(Das krautt von môτråtich gesoten mit wasser und darzů gethon von einer wurczeln heisset harstrang und dz haubt damit gewåschen oder wo einer kale wåre macht do selben har wachþen. (Item der safft von môτråtiich in die oτen gelassen benÿmmt die oτen geschwezen und trücknet das von dem fliessenden eÿtter on schaden·

(Der same mit hônig gestoþsen ist gůt dem der do schwår åtmet und gibt den ammen auch vil milch·(Item der same das kraut und auch die wurczel ist gůt calculosis daz ist die do den stein haben·und sunderlichen ist dz wasser gůt davon distillieret daz getruncken des abendes und moτgens·(Dises wasser vertreÿbet den lenden stein und [373] auch der in der blasen ist·und dises wasser hat mangen menschen auffgehalten unnd behŭtet voτ schmerczen der lenden unnd der blasen·(Item môτråtich gestoþsen und das gesoten mit hônig vermenget damit den mund gewåschen heilet die feülung des muudes·(Item dz wasser darjnnen môτråtich gesoten ist getruncken ist gůt wider dz geschwollen milcz mit ein wenig eþsigs vermenget·

(1) Mierikswortel.

Dat 338ste kapittel.

Raffanus vel scandix Grieks Latijn radix. Arabisch finel vel fugel vel haffagel. (Armoracia rusticana)

In het boek Circa instans beschrijven ons de meesters en spreken dat raffanus van natuur heet en droog is aan de ander graad. De wortel zo ze noch groen is zo is ze beter in de artsenij dan droog. De bast van de mierikswortel gebruikt men in de artsenij en die bast zal men drogen en die duren een jaar. Mierikswortel heeft grote lange bladeren die groeien nabij de wortels. De wortel is groot en dik. Dezer wortel gegeten na de kost laxeert en maakt goed plassen. (2) Dioscorides spreekt dat het erg goed is de wortel nuchter gegeten en een zekerheid op de dag voor vergif, alleen ze blaast de maag op en maakt uitstoten en de mensen zich braken, nuchter gegeten. Het sap van de wortel is erg goed voor een zweer in de keel squinancie genaamd, dan gegorgeld helpt zonder twijfel.

De wortel gebrand en gepoederd en dat poeder reinigt vuile wonden en eet dat vuile vlees en vooral droogt dat poeder de vloeiende schade. (2) Wie van een vergiftig dier gebeten wordt die eet mierikswortel, het beneemt hem de beet zonder schade. Dat kruid van mierikswortel gekookt met water en daartoe gedaan van een wortel heet varkenskervel en dat hoofd daarmee gewassen of waar iemand kaal is maakt daar (4) haar groeien. Item, het sap van mierikswortel in de oren gelaten beneemt de oorzweer en droogt dat van de vloeiende etter zonder schaden.

Dat zaad met honing gestoten is goed die er zo zwaar ademt en geeft de voedsters ook veel melk. Item, het zaad, dat kruid en ook de wortel is goed calculosis, dat is die er de steen hebben, en vooral is dat water goed daarvan gedistilleerd, dat gedronken ‘s avonds en ’s morgens. (5) Dit water verdrijft de lendensteen en [373] ook die in de blaas is en dit water heeft vele mensen opgehouden en behoed voor smarten van de lenden en de blaas. Item, mierikswortel gestoten en dat gekookt met honing vermengt en daarmee de mond gewassen heelt het vuil van de mond.(3) Item, dat water daarin mierikswortel gekookte is gedronken is goed tegen de gezwollen milt, met een weinig azijn vermengt.

Naam.

De donkergroene bladen van de mierikswortel zijn groot en langwerpig, gekarteld en wat golvend. Kenmerkend is de grote rib op het blad. De zoet geurende witte bloemtrossen komen in mei en juni, de daaropvolgende zaden worden in ons land meestal niet rijp. De vertakte wortel zit diep en is daardoor moeilijk uit de grond te verwijderen.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘In Brabant is dit gewas meest Raphanus genoemd of meerradijs naar de Hoogduitse naam Merretich. In het Latijn wordt het gewoonlijk Raphanus magnus of Raphanus rusticanus genoemd en soms ook alleen Raphanus, dan wij hebben het liever gehad Raphanis magna of Radicula magna, (of ook Radicula rusticana) dat is grote radijs, te noemen.

Het is een soort van Radijs, Raphanus. Dioscorides noemt in het hoofdstuk over Raphanus sylvestris ‘qua Romani armoracium vocant’.

Armoracia is afgeleid van het Keltisch are‑mor, ‘aan zee’, mogelijk naar Amorica, een streek in Bretag­ne.

Hildegard von Bingen heeft het over Merrich.

De naam mierikswortel is een verbastering van het Duitse Meerrettich. Rettich is ‘rammenas, zo is het de ramenas van overzee. De naam verschijnt in oud-Hoogduits als mer-ratih, en ‘mer’ hier in de betekenis van ‘groter’, de kleine rettich was al honderden jaren ingeburgerd, ratih betekent ‘wortel’, het woord stamt af van Latijnse radix, ‘wortel’.

Gebruik.

De plant bevat antiseptische en diuretische middelen, is tevens een middel tegen scheurbuik.

(2) Volgens Dioscorides is deze wortel alleen goed tegen steken van adders en beten van schorpioenen; ‘Contra viperarum ictus auxiliatur’en ‘contra cerastis (=Coluber cerastes L., hoornslang) morsus, potem ex vino, auxilio est’. (Lib.II Cap.CV)

Herbarius in Dyetsche; ‘Onder de naam radix wordt begrepen de tamme of gekweekte radise zoals Simon Ianuesis in het woord van radix gezegd heeft. Radix of de wortel van de tamme radijs is heet en droog in de derde graad en is nuttig als medicijn. Het kruid hiervan heet ook radijs, de wortel van deze tamme radijs heeft dezelfde krachten als de vorige. Tegen dezelfde ziekten, tegen al zulke zaken en op dezelfde manier, maar niet zo krachtig, Platearius.

(5) De wortel van deze radijs is goed tegen niergruis en vooral het water ervan. Ook als je het water lauw neemt en dan met een veer of een eikenblad in de mond kietelt laat het je overgeven.

De mierikswortel of Raphanus domesticus heet radix, maar de wilde radijs of Raphanus heet Raphanus agrestis, dat is wilde radijs, Pandecta. (2) Als je de bladeren van mierikswortel in eten neemt is het tegengesteld aan het venijn. Ook als je de wortel nuchter neemt of het in eten of drinken geeft is het een goed en gezond eten, maar het maakt stinkende opblazingen en oprispingen.

Het zaad hiervan laat plassen en vermurwt het lichaam.

Als je de wortel in eten kookt is het goed tegen pusicis (dat is dat je zweren in de longen hebt) waarmee je het uit het lijf kwijt wordt en de borst opruimt van slijm.

Het kooksel van de wortels dat je met oxymel neemt laat over geven. Het stinken van de mond ga je tegen door het met honing te mengen en daarmee de mond te wassen.

Als je de wortel in water kookt verdrijft het de bleke kleur van het aangezicht en bedwingt de kracht van venijnige paddenstoelen.

(3) Ook als je drinkt van het water waar het zaad in gekookt is vermindert het de milt.

(3) Het gewas van radijs dat met heemst gekookt en op het lichaam gelegd is goed tegen waterzucht en geneest de milt.

Pandecta zegt dat we dikwijls ondervonden hebben dat als je deze plant met het sap van gerst kookt totdat ze veranderd zijn en te drinken geeft dat het zo’n grote kracht heeft tegen koude borstziekten die van grove vochtvermenging komen.

(2) Het zaad van radijs is tegen venijn net als teriakel of raapzaad.

(2) Seracenna uit de macht van Rasis zegt dat hij voor waar ondervonden heeft dat als je het water van de tamme radijs op een schorpioen duwt dat de schorpioen dan onbeweeglijk blijft, dat het opzwelt en openbarst in het midden. Serapio’.

Herbarijs; ‘Rafanus, dat is merradec, en is heet in de eerste graad en droog in de andere. En geneest en is goed tegen alle euvel die van koude naturen zijn.

En het zaad met azijn gemengd doodt de kanker en geneest de huiduitslag of het sap met azijn gemengd en gedronken laat walgen en spuwen en verteert (3) zweren van de milt en is goed tegen (2) venijn. Het sap geneest de zeerheid van de steken in de leden.

(2) Neem mierikswortel of het sap ervan en doe het op een schorpioen, het sterft gelijk. En is het dat een schorpioen diegene bijt die mierikswortel gegeten heeft, het zal hem niet schaden.

Het zaad is goed tegen sproeten en tegen andere vlekken die in het aanschijn zijn, is het dat men het erop strijkt.

(4) Mierikswortel gestampt en gemengd met bloemen van dolik laat haar groeien. En gegeten met vlees is het goed tegen puisten. En gestampt en gemengd met zeem geneest kwade wonden en verheldert de ogen en beneemt alle smetten van de ogen. Het sap gedrupt in de oren beneemt het tuiten van de oren.

Mierikswortel gekookt en genuttigd is goed tegen hoest en korte adem en vermeerdert zog en laat oprispen en is goed voor de milt, er op gelegd.

Dat water van de bladeren van mierikswortel gedronken ontstopt de verstopte lever en geneest de geelzucht. En is goed tegen de witte vloed.

(3) De wortels genuttigd laat spuwen en het sap verteert de wind van het lichaam en beneemt de zeerheid van de lever en van de milt.

Mierikswortel veel gegeten maakt vele luizen’.

Belgisch Kruidboek; ‘dit sap is ook zeer nuttig gedronken tegen (3) gezwollene milte en verstoptheid; het kruid met azyn gestooten, verdryft de witte en zwarte plekken, die door ziekten op het lichaam komen’.

Rettich cccxxxix c

Raffanus latine et grece·

(Die meisteτ spτechent gemeinigklichen das diser råtiich heiþ und trucken sey an dem dτitten grad·Råtiich ist geleich an seÿner wurczel den růben und ist uns auch wol bekant·(Råttich geessen nach dem nachtessen deüwet wol die kost und machet dem magen warme·Aber er machet einen bõsen stinckenden atem wenn man balde darauff schlaffen geet·(Råtich distillieret zů wasser·dises wasser ist fast gůt stranguiriosis das ist die do mit not neczen trôpflingen·Auch sunderlichen dienet dises wasser wol calculosis dz ist die do dem stein haben in d blasen und in der lenden·(Item råtich ist dem frawen schad die kinder tragen·wann er benÿmmtt die empfangen geburd und bτinget den frawen menstruum und treÿbet auþ secundinam·das ist dz feel do das kind jnnen gelegen ist in můter leibe·(Der safft von råtich ist gůt gestrichen auff alt schåden od wo fauls fleisch wechþt das verzertt den safft und machet frisch die wunden·Des geleichen thůt auch dz bulfer von råtich·(Item råtich safft mit hônig gesoten mit wenig eþsig vermenget dz durchgeschlagen ist ein gůt getrancke wider dz fieber quartam und wider bestopffung der milcze·[374]

(1) Radijs 339ste kapittel.

Raffanus Latijn et Grieks. (Raphanus sativus)

De meesters spreken algemeen dat dezer radijs heet en droog is aan de derde graad. Radijs is gelijk aan zijn wortel de rapen en is ons ook goed bekend. Radijs gegeten na het nacht eten verduwt goed de kost en maakt de maag warm. Maar het maakt een kwade stinkende adem als men gauw daarop slapen gaat. Radijs gedistilleerd tot water, (3) dit water is erg goed stranguriam, dat is die er met nood plassend druppelend. Ook vooral dient dit water goed niestenen, dat is die de steen hebben in de blaas en in de lenden. Item, radijs is de vrouwen schadelijk die kind dragen want het beneemt de ontvangen geboorte en brengt de vrouwen menstruatie en drijft uit secundina, dat is dat vel daar dat kind in gelegen is in moeders lijf. Het sap van radijs is goed gestreken op oude schade of waar vuil vlees groeit, dat verteert het sap en maakt vers de wonden. (2) Desgelijks doet ook dat poeder van radijs. Item, radijssap met honing gekookt en met weinig azijn vermengt en dat doorgeslagen is een goede drank tegen de vierdaagse malariakoorts en tegen verstopping van de milt. [374]

Zie voorgaande kapittel 338 waar sommige delen van Herbarius in Dyetsche niet in voorkomen en hier wel.

Vorm.

De radijs is een eenjarig gewas. Het kan in de late zomer gezaaid worden voor herfstoogst of in februari als voorjaarsgroente. De wortel, in doorsnede, ziet eruit als een omgekeerd hart.

Naam.

Dodonaeus; ‘Hier te lande is dit gewas en vooral de wortel er van radijs genoemd, in het Latijn Radicula, te weten de ene eigenlijk Radicula of Radicula sativa, dat is gewone of tamme radijs en de ander die niet zo’n grove dikke wortel krijgt maar langer en smaller Radicula sativa minus, dat is kleine tamme radijs, in de apotheken heet het Raphanus, in Hoogduitsland Rettich. Theophrastus, Dioscorides, Galenus en meer andere oude schrijvers noemen deze wortels in het Grieks Rhaphanis en deze tamme soort omdat ze gezaaid wordt Rhaphanis hemeros’.

Raphanus is afgeleid van het Griekse ra, ‘snel’, en phainomai, ‘verschijnen’, dit naar de snelle kieming van de zaden.

Het Duitse der Rettich komt in oud-Hoogduits voor als Ratih, in Frans als radis, het midden-Nederlands radic (nu radijs) is met het Angelsaksische raedic (Engelse radish) ontwikkeld uit Latijnse radix, ‘wortel’.

Gebruik.

De scherpe stof werd in de geneeskunde gebruikt. Ze broeden "scurvy humours in the stomach, and corrupt the blood, and then send for a physician as fast as you can". Daarom zouden eigenaars van zulk voedsel zich zo ongezond voelen, aldus Culpeper .(6) Radijs werd wel gebruikt als een middel tegen kinkhoest, waartoe er een stroop van gemaakt werd door suiker op de schijven te laten smelten.

Herbarius in Dyetsche; ‘Radijs of Raffanus is heet en droog in de tweede graad. De wortel is het nuttigste in de medicijnen en is meer dan droog. Het heeft de kracht om in te snijden en te ontbinden. Je maakt er zo een oxymel van: ‘Neem de wortel, stamp het en leg het drie dagen in azijn, dan kook je het weinig en als het kooksel gezuiverd is doe je er honing bij’. (2) Deze oxymel is goed tegen vierde daagse malariakoorts en de dagelijkse koorts. Maar doe je gezuiverd suiker bij dit voor genoemde kooksel dan wordt het een siroop die goed is tegen een dagelijkse koorts die van zoute slijm komt of tegen onzuivere derdedaagse als diegene die tezamen van rode gal en slijm komen.

Tegen koude onverteerde vochtvermenging in de maag eet daarvoor genoeg radijs die in wat azijn en wat honing gelegen heeft, dan drink je lauw water en daarna doe je een vinger in de mond of een veer, in olie gestoken, en steek die in de mond om over te geven.

Tegen hardheid van de milt kook je dit kruid met alsem in wijn en olie en leg het zo op de milt of op de blaas onder de navel. (3) Hetzelfde is goed tegen aandrang tot waterlozing en de dysurie, Platearius. Tegen sproeten in het aangezicht en alle verdere besmettingen was je het aangezicht met het sap van radijs of met het water waar radijs in gekookt is en dat met bloem van lood en wat honing van rozen gemengd is.

Als je radijs eet veroorzaakt het winden en laat het oprispen, ook laat het plassen en verwarmt het. Als je het voor het eten eet dan laat het walgen want het laat het eten niet naar beneden dalen maar laat het omhoog gaan. Als je het na het eten neemt dan vermurwt het ‘t lichaam en laat het eten naar beneden gaan.

Als je de wortel van radijs in eten kookt dan is het goed voor het hoofd en de grove vochtvermengingen die in de borst bijeen zitten.

Ook is het goed tegen waterzucht die van koude zaken komt.

*Tegen het uitvallen van het haar meng je het sap van radijs met het meel van Lolium (dat is bolderik en groeit in het koren) en heeft rond zaad, dit laat het haar groeien.

Als je radijssap of het afkooksel daarvan gorgelt is het goed tegen squinancie (dat is een blaar in de keel) Serapio’.


Růben cccxl Ca

Rapa latine·grece egelida vel bengilida vel noÿda·arabice delion·

(Serapio in dem capitel Delion idest rapa beschτeibt uns und spτicht·dz der sind zweÿer hant. Eine heimisch·die ander wýlde. Die wilde ist zů latein genannt rapella·die hat vil cincken oder ôste an dem stammen·und der ist eins arms lang·sÿ wechþt an den trucknen steten und hat weÿche bletter und grob geleich dem grossen dümien·und der hat einen kleinen samen der ist schwarcze und wenn man den zerbτicht so ist er jnnwenig weiþ·(Diascorides spτicht·das der samen der wilden růben gemüschet werde zů den stucken die do dz antlicz weÿþ machen·Und dises sind die stucke die zůsamen gemischet sôllen werden·Nÿmm bonen mele und mele von kÿcheτn und mele von wÿcken und müsche darunder disen wilden rŭbsamen mele ÿegkliches geleich vil·und müsche die mit bonenblŭ wasser und wåsch dein haut damit sÿ wirt schôn und lauter·(Die heimischen růben sind ons wol bekant die rohe geessen sind unverdeülich·und die gesoten blåend den bauch und meτen die feüchtung in des menschen leÿbe·(Den samen von růben bτauchet man zů dem dτiackel und der ist gůt für vergifft·(Wôlcher einen gifftigen getranck getruncken het d trinck dises samens mit mulsa so mag jm die gift nit geschaden wz mulsa sey findest du in dem capitel consolida maioτ·(Der meister Almansoτ in seinem dτitten underscheÿde in den capitel napo idest rapa beschτeibt uns und spτicht·dz růben mit eþsig conficiert kelten und blåen·aber doch so leschen sý coleram rubeam das ist dz hiczig trucken geblüte dz do dem menschen groþse kranckeÿt bτinget·Und spτichet auch das der same seÿ ein dτiack dem die do vergifftig sind. (Galienus in seinem anderen bůch genant de cibis in dem capitel rapa spτicht·dz in mangerleÿ weise die růben bereitet werden in der kost·und etliche schneÿden die klein und thůnd die in eþsig und tůnd darzů någe [375] lein und and specereÿen·dise weren ein ganczs jar·und ist gesagt von den roten růben·(Diser meister spτichet auch in seinem sechþten bůch genant de simplicibus medicinis in dem capitel gengelida idest rapa·das die růben und d same reÿczen den menschen zů begierde d unkeüscheyt·(Růben rohe geessen beschwåren den menschen seinen magen·darumb so sind sÿ fast besser gesoten. (Ach spτicht Galienus·das růben gar gůt seÿen und gesundt wenn sÿ in zweyen wassern gesoten werden·(Wôlcher schweeren håte an seinem leÿbe oder bôsen ausseczigen grÿndt·der wåsche sich mit dem wasser darinn d samen gesoten wirt·die haudt wirdett gladt und schôn·(Platearius růben machen reümig umb dÿe bτust·die gesoten mit meyen buttern·(Plinius·růben bτŭ getruncken stÿllet den dürτen hůsten.

(Paulus·růben gesoten mit baumôle das machet wol deüen. (Item růben sind warm in dem zweyeten grad·unnd feücht an dem ersten grad·und bτingen vil fŭrung und sind doch hartt zůverdeüen·und bτingen vil wynde·darumb so bτingen sÿ flleÿschliche begerung·wann sÿ meren den samen genant sperma·

(Item·die bτŭe darjnne die růben gesoten sind gestrÿchen auff weetagen der vergichtigen gelÿder als auff dz bodogram·es ist darzů gůt·

(1) Rapen, 340ste kapittel

Rapa Latijn. Grieks egelida vel bengilida vel noÿda. Arabisch delion. (Brassica rapa)

Serapio in het kapittel Delion, id est rapa, beschrijft ons en spreekt dat het is tweevormig. Een geteelde en het andere wild. De wilde is in Latijn genaamd rapella en die heeft veel twijgen of takken aan de stam en die is een arm lang, ze groeit aan de droge plaatsen en heeft weke bladeren en groot gelijk de grote alant en die heeft een klein zaad en dat is zwart en als men die breekt dan is het inwendig wit. Dioscorides spreekt dat het zaad van de wilde raap gemengd wordt tot de stukken die dat (6) aangezicht wit maken. En dit zijn die stukken die tezamen gemengd zullen worden. Neem bonenmeel en meel van kekers en meel van wikke en meng daaronder deze wilde raapzadenmeel, van elk gelijk veel, en meng die met bonenbloemenwater en was je huid daarmee, ze wordt schoon en zuiver. (2) De geteelde rapen zijn ons goed bekend, die rauw gegeten zijn onverteerbaar en die gekookt blazen de buik op en vermeerderen de vochtigheid in het mensen lijf. De zaden van rapen gebruikt man tot de (3) triakel en dat is goed voor vergif. Wie een vergiftige drank gedronken heeft die drinkt dit zaad met wijnhoning dan mag hem dat gif niet beschadigen, wat mulsa is vind je in het kapittel consolida major. De meester Almansor in zijn derde onderscheidt in het kapittel napo, id est rapa, beschrijft ons en spreekt dat rapen met azijn gemengd verkoelen en opblazen, maar toch zo lessen ze rode gal, dat is dat hete droge bloed dat zo de mensen grote ziekte brengt. En spreekt ook dat het zaad is een (3) triakel voor die er vergiftigd zijn. (4) Galenus in zijn andere boek genaamd de cibis in het kapittel rapa spreekt dat op vele manieren de rapen bereid worden in de kost en ettelijke snijden die klein en doen die in azijn en doen daartoe [375] kruidnagels en andere specerijen, deze duren een gans jaar en dat is gezegd van de rode rapen. Deze meester spreekt ook in zijn zesde boek genaamd de simplicibus medicinis in het kapittel gengelida, id est rapa, (5) dat de rapen en het zaad rijzen de mensen tot begeerte van onkuisheid. Rapen rauw gegeten bezwaren de mensen zijn maag en daarom zo zijn ze erg beter gekookt. Ook spreekt Galenus dat rapen erg goed zijn en gezond als ze in twee waters gekookt worden. Wie zweren heeft aan zijn lijf of kwade huiduitslag schurft, die wast zich met het water daarin de zaden gekookt worden, de huid wordt glad en schoon. Platearius, rapen maken ruim om de borst, die gekookt met mei boter. Plinius, rapen brei gedronken stilt de droge hoest.

Paulus, rapen gekookt met olijvenolie dat maakt goed verduwen. Item, rapen zijn warm in de tweede graad en vochtig aan de eerste graad en brengen veel voedsel en zijn toch hard te verduwen en brengen veel wind, (5) daarom zo brengen ze vleselijke begeerte want ze vermeerderen de zaden genaamd sperma.

(7) Item, de brei daarin de rapen gekookt zijn gestreken op pijnen van de jichtige leden zoals op het podagra, het is daartoe goed.

Vorm.

Raapzaad bestaat uit enkele variëteiten, die met verdikte stengelbasis en wortels is de koolraap. De ander wordt als olievrucht, raapzaad, gebruikt. Die laatste was vooral bekend uit het Groninger land waarin het voorjaar hele velden geel werden verkleurd door het koolzaad.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Dit gewas of de wortel ervan heet in het Grieks Gongyle of Gongyles en Gongyle hemeros omdat het algemeen is en zeer veel gezaaid wordt, die van Lacedemonië noemen ze Gaster en die van Beotië Zeceltis, als Atheneus verhaalt. In het Latijn en in de apotheken heten ze Rapa en Rapum en in onze taal rapen, te weten de gewone soort Rapum vulgare of gewone rapen en de lange soort Rapum oblongius, dat is langwerpige raap, in het Hoogduits Ruben’.

Brassica betekent ‘knisteren’ omdat zijn bladen bij afbreken knisperen, Grieks brassoo betekent ‘koken’.

Ruben bij Bock.

Gebruik.

De raap werd vroeger net zo gebruikt als nu de aardappel. Het gewas wordt al vanouds gekweekt. Matthiolus haalt aan dat Plinius op het wonderbare van de natuur wijst, dat uit zo’n klein raapzaadje zulke grote vruchten groeien, sommige rapen wegens soms 100 pond, zelfs Matthiolus vindt dit overdreven, maar hij heeft vaak rapen gezien van 30 pond.

Dat zo’n een klein zaadje in de tijd van drie maanden tot zulke grote wortel groeit, dat hij in sommige plaatsen meer dan honderd pond weegt, die ook getuigt zelf veel gezien te hebben van dertig, Plinius van veertig pond’. (2) De raap was dan ook heel belangrijk, een teken van vruchtbaarheid. Vondel, Roskam aen den Heer Hoofd:

Toen degelijkheid niet speelde raap en schraap

En vijands goud minder gold dan een gebraden raap.’ Vondel doelt hier op het gebeuren met de Romeinse veldheer Curius Dentatus die juist bezig was rapen te braden, toen hem de afgezanten der Samnieten gouden vaten kwamen aanbieden om hem om te kopen. Daarop vroeg hij hun of iemand, die zich met zulk eten vergenoegde, voor omkoping vatbaar geacht kon worden.

Herbarius in Dyetsche; ‘Rapen of rapa is heet in de tweede graad en nat in de eerste graad. Ze voeden meer dan andere kruiden maar ze zijn moeilijk te verteren, (2) maken murw en opgeblazen vlees vanwege hun winden en oprispingen, daarom vermeerderen ze sperma en verwekken onkuisheid. Hoe langer je ze kookt hoe meer ze voeden en hoe minder letsel dat ze hebben. (4) Je zal ze met vet vlees koken.

Tegen jicht in de voet en tegen arthritis/ artrose: ‘Was je met een spons in het afkooksel van rapen en leg het op de plaatsen waar pijn is.

(3) Wijn, waar tamme rapen in gekookt zijn, is goed tegen serpentbeten. Ook als je het daarop strijkt aan de buitenkant helpt het zeer. (5) Rapen blazen op en maken vochtigheid of sperma in de mens.

Van rapen zijn er twee soorten als de tamme waarvan verteld is en wilde die naar Pandecta rapolla genoemd wordt waarvan het sap goed is tegen kruipende en bijtende blaren als herpestisiomeum en als je het in fistelen of lopende gaten strijkt helpt het om te genezen.

(3) Het zaad hiervan is de venijnige driakel.

(5) Als je rapen kookt en eet maakt het winden en verwekt tot onkuisheid, het maakt ook vermeerdering van sperma.

(7) Het kooksel van rapen dat op de kloven van koudheden en op jicht in de voeten gelegd wordt helpt. Een pleister van gebroken rapen met het sap van kruidvlier doet hetzelfde.

Tegen verzworen kloven die van koudheden komen hol je een raap uit in en in die holte doe je murwe was met olie van rozen en zet dit op hete as, laat het zo zeer warm worden en gebruik het er op want het helpt zeer.

Om te plassen kook je de bladeren van rapen met peterselie en bernagie in vleessop en eet je raapzaad.

(6) In gekonfijte mengsels tegen het venijn doe je driakel, het zaad doe je in medicijnen die het aangezicht zuiveren als je het met meel van lupinen, met meel van bonen en met bloem van lood in water mengt.

Er is ook een ander soort van rapen die zo klein als vijgen worden, die maken winden en haar wortel is volgens Serapio kleiner dan de andere rapen’.

Herbarijs; Rapen zijn heet in de 2de graad en vochtig in de eerste en rapen voeden meer dan andere kruiden doen. (2) En ze maken fluimen en vochtig boos vlees en winderigheid en laten de buik heffen en (5) laten goed spelen.

(4) En als men ze op het vuur doet zal men ze pureren en dan koken met vet vlees’’ .

Johanns treüblein

Das cccxli Capitel

Ribes grece et latine·

Die meister spτechen·das dises seÿ ein baum dτeyer arme hoch·und hat bleter geleých den bτanbeere·unnd ist doτnig·an dem wåchþt ein frucht die ist rot geleÿch den karellen·dise frucht nüczet man in der ercznei·Dises ist kaltt und trucken an dem dτÿtten grad·(Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel ribes beschτeÿbet uns und spτicht·das dises habe einen langen stammen·und seine bleter sind rund und kårbelat und bτingen rotte treüblein geleÿch den weintrauben dann das sÿ nichtt also groþ (·z·j·) [376] sind·Diser treüblein geessen benemen den durst·und sunderlichen den durst der do kommet von d hÿcze der coleren·oder gallen und benemen den fluþ des bauches·

(Johanns treüblein bτingen lusten zů essen und zů trincken·

(Der safft davon genüczett ist gůt dem zÿttrenden herczen·und benymmet das bτechen·In dem safft ist sŭssigkeit·(Platearius. Wôlcher grosse hÿcze håt d eþs diser treüblein unnd trincke des safftes sÿ kŭlen beÿde fast wol·(Von disen treüblein do machet man ein electuarien das ist fast gůt den hyczigen menschen d genüczet hilfftt·(Item ein getrancke gemachet von johanns treüblein in endivien wasser ist gůtt wider die rôteln und pôτpeln genant moτbilli varioli·(Item. Dise treüblein gesoten mit sauer ampffer wasser ist gůt wid den durst und wider die pestilencz·(Diser getranncke ist auch gůt wider die trunckenheÿt·und auch wider den fluþ der guldin adren genant fluxus emoτrodiarum.

(1) Aalbes.

Dat. 341ste kapittel.

Ribes Grieks en Latijn. (Ribes rubrum)

De meesters spreken dat dit is een boom drie armen hoog en heeft bladeren gelijk de bramen en is doornig, hieraan groeit een vrucht die is rood gelijk de koralen, deze vrucht nuttigt men in de artsenij. Dit is koud en droog aan de derde graad. Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel Ribes beschrijft ons en spreekt dat deze hebben een lange stam en zijn bladeren zijn rond en gekerfd en brengen rode trosjes gelijk de wijndruiven, dan dat ze niet alzo [376] groot zijn. Deze trosjes gegeten benemen de dorst en vooral de dorst die je komt van de hitte van de (2) gal of gallen en benemen de vloed van de buik.

(3) Aalbes brengt lusten te eten en te drinken.

Het sap daarvan genuttigd is goed het sidderende hart en beneemt dat braken. In het sap is zoetigheid. Platearius. Wie grote hitte heeft die eet deze trosjes en drinkt dat sap, ze verkoelen beide erg goed. Van deze trosjes zo maakt men een likkepot dat is erg goed de hete mensen, die genuttigd helpt. Item, een drank gemaakt van aalbes in andijviewater is goed tegen het rammelen en popelen genaamd morbilli varioli. Item. (4) Deze trosjes gekookt met zuringwater is goed tegen de dorst en tegen de pest. Deze drank is ook goed tegen de (5) dronkenschap en ook tegen de vloed der gulden aderen genaamd fluxus emorrodiarum.

Vorm.

De aalbes geeft stevige, knoestige schuin opgaande takken die donkerrood gebeitst zijn. Het blad is vijf lobbig. Aan de dikke takken komen groene sliertjes te hangen die later groene bessen hebben en tenslotte rood worden.

Naam.

Dodonaeus; ‘‘Dit gewas heet tegenwoordig in het Latijn Ribesium, Grossularia rubra en Grossularia transmarina, hier te lande besiekens over zee, maar gewoonlijk aelbesien, te weten de eerste soort met rode vruchten rode aalbessen, in het Latijn Ribesium fructu rubro en de andere soort Ribesium fructu nigro, dat is zwarte aalbessen. Dan in het Hoogduits heet deze rode soort Sant Johans traubel of traublin en Sant Johans beerlin.

Dan Fuchsius en Matthiolus willen staande houden dat onze Ribes en het Ribes van Serapio niet hetzelfde gewas zijn, nochtans kunnen ze geenszins loochenen of ontkennen dat het met de Ribes van Serapio heel goed overeen komt, maar de beschrijving die hij er van geeft, zeggen zij, verschilt van onze aalbessen want hij zegt aldus: ‘Ribes is een gewas met rode rankjes dat wat naar het groene trekt en grote, brede, ronde, groene bladeren en vruchten of bessen die zoet van smaak zijn en met enige zuurachtigheid koud en droog in de tweede graad’. Wat is er toch in deze beschrijving dat niet in onze rode aalbessen gevonden wordt?

Voor de echte Ribes van de Arabieren heeft ons Petrus Bellonius in zijn boek De arboribus coniferis een ander soort van gewas getoond die hij op de berg Libanon in de koude gewesten gevonden heeft en daar gewoonlijk het hele jaar door sneeuw gezien wordt. De bladeren daarvan zijn groter dan die van zuring en ook kouder die met zes of zeven uit een wortel voortkomen. De bessen zijn rood die uit het midden van elk blad spruiten zoals het aan tongeblad en stekende palm gebeurt en hangen daar trosvormig of druifvormig bijeen’.

Door verwarring zijn aalbes en kruisbes aan de naam Ribes gekomen. Ribas is de naam van een soort rabarber uit de Libanon, Rheum Ribas, die door de Arabieren al heel vroeg als geneeskrachtig en laxerend kruid werd gekweekt. Toen de Arabieren in het door hen veroverde Spanje geen ribas aantroffen droegen ze de naam over op de ook zuur smakende aalbes waaruit eerst ribos en tenslotte ribes ontstond. Ribes rubrum werd ook wel Ribes arabum genoemd.

Bij ons heet de plant aalbes. Het eerste lid is het midden-Nederlands ale, in oud-Engels was dit ealu, in oud-Noors en andere betekenissen betekent alo en ol, ‘bier’. Was dit oorspronke­lijk een bedwelmende drank? Nog wordt de bes en vooral de zwarte aalbes gebruikt bij de bereiding van een sterke likeur. Duitse Johannisbeere omdat het op Johannisdag, 24 juni, rijpt.

Gebruik.

Herbarius in Dyetsche; ‘Aelbesien of Ribes is koud en droog in de tweede graad. Het is een kruidje waarvan de vrucht rood is. En het is zoet met zurigheid en bitterzuurheid, daarom verkoelt het de maag, beneemt de kamergang, het overgeven en dorst. Rode Ribes, het sap van de aalbes is goed tegen hartkramp, tegen het overgeven en tegen het naar toilet gaan (2) van rode gal, (3) het laat appetijt (dat is trek krijgen in eten) krijgen vanwege zijn koudheid. Het sap van Ribes wordt uit de bessen geduwd als ze gestampt worden, dan kook je dat wat je uitgeperst hebt totdat het dik is en deze dikte heet sap van aalbessen. (2) Dat is goed tegen dorst die van hitte of van rode gal komt. Ook is het goed tegen pokken, als je weinig zog hebt en dergelijke.

De siroop van Ribes is als van siroop van Berberis die koud en droog is. Siroop van Ribes (dat is van aalbessen) maak je aldus: ‘Neem een pond sap van aalbessen; drie pond bernagiesap; weegbreezaad en kweeappelenzaad, van elk twee drachmen; kook het met wat azijn totdat een derde deel verkookt is en als het gezuiverd is doe je er wit suiker bij zoveel als genoeg is en maak je een siroop’. Dat is goed tegen hitte van koorts en tegen loop van (2) rode gal. (4) Ook is het goed tegen pest. Als je het met suikerwater geeft stilt het de dorst.

Als je het sap van aalbessen in de mond houdt maakt het de tanden dof.

(5) Het sap dat met weegbreewater gedronken wordt is goed tegen aambeien en tegen dronkenheid volgens Serapio en Pandecta uit de macht van Rasis. Aalbessen zijn koud en droog en ze stoppen de loop, dit uit de macht van Mesue. Ze zijn koud en droog in de tweede graad, het sap ook.

Het sap van aalbessen is net als het sap en de zuurheid van citroenen die de hitte van rode gal en de overdadigheid of weligheid van het bloed blussen en is (4) goed tegen pest of haar blaren.

Het sap van aalbessen dat met het poeder van tuthia gemengd wordt scherpt het gezicht, ook is het sap goed tegen hoofdpijn dat uit koudheid stamt’.


Ein wurczeln also genant

Cccxlii Capit·

Reubarbarum latine·arabice raved vel raud.

(Der meister Johannes mesue beschτeibet uns und spτicht·das dise wurczel wachþe in jndia.

Auch wechþt die in barbaria do her sÿ auch der namen hat. Und dises ist die beþte die do rott ist·und vermüscht mit einer schwercze·und die auch fast schwår und teÿcht ist und safftig·und wenn man der ein wenig keüwet das die farbe geleÿche dem saffran.

(Diascoτides spτicht·das reubarabar sej ein wurczel eins baumes in jndia·Dise wurczeln ist heÿþ und trucken an dem andern grad·(Dise wurczeln hat in jr [377] grosse krafft und grôsser denn kein andere wurczel. Und dise mügen nüczen jung und alt zů aller zeite·und sunderlichen mügen nüczen kindtbetterin dise wurczlen. (Der wurczlen ein halb quintin geleget in ein halbe maþ gůttes weins·der wein gewÿnnt grosse krafft und behŭtet den menschen voτ zůfålliger kranckeit·(Reübarbara benymmet die melancoleý und machet den mennschen gůt frysch geblüt·(Auch so benymbt reubarbara die schwarczen gallen mit der bôsen flegma·und reÿniget den magen und auch die lebern·und benÿmbte das stossen umb daz hercze·(Ab diser wurczeln getruncken nÿmbt hýn yctericiam·das ist die geelsucht·und das geleýchen die wassersucht·(Reubarbara ist gůt den jnnerlichenn gelÿdern die do zerbτochen sind und auch auþswenig an dem leybe·von was sachen die kommen sind darüber getruncken·(Der meister Johannes mesue spτicht·das reubarbara auþtreÿbe die bôsen melancoleÿ und flegma·(Und sein aller grôþte tugent ist das sÿ reÿniget den magen und die lebern·und reÿniget das geblŭt in dem leybe·unnd benÿmbt alle bestopffung d jnnerlichen gelÿder·davon dÿck entsteet grosse kranckheÿt als dann ist die wassersucht die geelsucht·der viertåglich rÿten des milczen gebτesten·(Item. Wem seine gelÿder zerknüschett sind deτ neme mommie als vil als zwey gersten kôτner wegen·und reubarbara ein halb quintin·und müsche die mit gůtem wein·und lasse den wallen ob den feüwer und schmiere dann die zerknüschung domit·es hilfft fast wol und benÿmbt das geliefert blůt. (Reubarbara ist ein gůte erczneý für des magens auffstossen·(Reubarbara mag man behalten vier jare unverseeret an jrer krafft·(Item·Die wurczel sol man wol vermachen mit wachþ so beleÿbt der safft darinnen·und das wachþ sol vermüschet sein mit terpentin·(Die meÿster sprechen gemeÿnigklich·das diþs seÿ die beþte reubarabara dye do schwåτ ist und teÿcht und sol haben adern die selben geleychen dem saffran an der farbe·und wôlch luck ist und nit adern hat und sich bulferet so mann die ein wenig schütttelt die ist nichcz nücz·

(Item·Endivien wasser darjnn reubarbaraba gewesen ist·davon getrunckenn das ist gůt wider die miþfarben und wider das fieber tercian·und zů reubarbara so sol man wenig spÿca vermengen.

Und ist auch gůt wider bestopffung lebern und milczes·(z·ij·) [378]

(1) Rabarber.

342ste kapittel.

Reubarbarum Latijn. Arabisch raved vel raud. (Rheum rhabarbarum)

De meester Johannes Mesue beschrijft ons en spreekt dat deze wortels groeien in India.

(2) Ook groeit die in Barbaria vandaar ze ook de naam heeft. (3) En dit is de beste die er rood is en vermengd met wat zwart en die ook erg zwaar en dicht is en sappig en als men die wat kauwt dat de kleur gelijk is de saffraan.

Dioscorides spreekt dat reubarabar is een wortel van een boom in India. Deze wortel is heet en droog aan de andere graad. Deze wortel heeft in hem [377] grote kracht en groter dan geen andere wortel. En deze mogen nuttigen jong en oud tot alle ziektes en vooral mogen nuttigen vrouwen die in de kraam liggen deze wortels. De wortel een half van 1,67gram gelegd in een halve maat goede wijn, die wijn wint grote kracht en behoedt de mensen voor toevallige ziektes. Reubarbara beneemt de melancholie en maakt de mensen goed vers bloed. (4) Ook zo beneemt reubarbara de zwarte gal met het kwade flegma en reinigt de maag en ook de lever en beneemt dat stoten om dat hart. Van deze wortel gedronken neemt heen ictericus, dat is de geelziekte, en desgelijks de waterziekte. Reubarbara is goed de innerlijke leden die er gebroken zijn en ook uitwendig aan het lijf van welke zaken die gekomen zijn, daarvan gedronken. (4) De meester Johannes Mesue spreekt dat reubarbara uitdrijft de kwade melancholie en flegma. En zijn allergrootste deugd is dat ze reinigt de maag en de lever en reinigt dat bloed in het lijf en beneemt alle verstopping van de innerlijke leden waarvan vaak ontstaat grote ziekte zoals dan is de waterziekte, (5) de geelziekte, de vierdaagse malariakoorts, de milt gebreken. Item. Wie zijn leden gekneusd zijn die neemt mummie, zo veel als twee gerstekorrels wegen, en reubarbara, een half van 1,67gram, en meng die met goede wijn en laat die wellen op het vuur en smeer dan de kneuzing daarmee, het helpt erg goed en beneemt dat gestolde bloed. (Reubarbara is een goede artsenij voor de maag uitstoten. Reubarbara mag men behouden vier jaar onveranderd aan zijn kracht. Item. De wortel zal men goed vermaken met was en zo blijft het sap daarin en die was zal vermengd zijn met terpentijn. (3) De meesters spreken gewoonlijk dat dit is de beste reubarabara die zo zwaar is en dicht en zal hebben aders die zullen lijken op saffraan aan de verf en welke licht is en geen aders heeft en zich verpoederd zo men die een weinig schudt die is niet nuttig.

Item. (4) Andijviewater daarin reubarbaraba geweest is daarvan gedronken dat is goed tegen die miskleur en tegen de derdedaagse malariakoorts en bij reubarbara zo zal men weinig spica vermengen.

En is ook goed tegen verstopping van lever en milt. [378]

Vorm.

Rabarber met zijn ronde, aan de voet diep hartvormig blad, is afkomstig uit W. China. Het wordt zeer groot met rijzige aren in roestbruin, een opvallende majestueuze plant.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘De gewone man noemt deze wortel hier te lande rhabarber of rhabarbara, op het Latijns Rha Barbarum of Rha barbaricum, sommige Reu Barbarum en dat alleen omdat ze uit Afrika en Arabië, welke landen Barbarije heten, herwaarts overgezonden wordt en niet omdat ze in die landen zou groeien. Daarom hebben de Afrikanen en Arabieren die bekwamer en met betere reden Raved Seni genoemd naar het landschap Sina of China dat ze Seni noemen vanwaar dat in Indië, Perzië, Arabië en voorts geheel Europa door gebracht en alleszins verzonden wordt. Het is hetzelfde gewas met het Rha Ponticum dat de Grieken Rheon en Rha noemden, Plinius Rhacoma, Cornelius Celsus en Paulus Aegineta Pontica radix, dat is wortel die uit Pontus komt, Mesue Raved Turcicum, dat is Rha van Turkije. Dat ze geen verschillende geslachten zijn blijkt doordat de substantie, vorm of stof van beide wortels en zowel van Rhabarber als van Rhaponticum met de andere zeer goed overeen komt, want vers hebben ze dezelfde kleur en insgelijks ook als ze verouderd of vermolmd zijn en beide gekauwd geven dezelfde lijmachtige klevende taaiheid van zich en vertonen beide een gele of bijna saffraanachtige kleur, zelfs het Rhaponticum heeft ook enige niet onlieflijke reuk wat we merkelijk en vast door onderzoeken gekend hebben. Deze wortel Rha heeft zijn naam gekregen naar de vliet of rivier Rha aan wiens boord of kanten, zoals Ammiamus Marcellinus schrijft, dit gewas plag te groeien. Dit water Rha komt van de Noordelijke bergen gevallen (die men in het Latijn montes Hyperborei noemt) en door het Sarmatië van Azië of Tartarije of daar omtrent vloeit en eindigt tenslotte in de zee Caspium of Hircanium mare genoemd die sommige de Turkse Zee noemen’.

(Bij Dodonaeus zie je al dat hij de twee soorten als vrijwel gelijk ziet, de Gart maakt er nog 2 kapittels van, zie kapittel 343)

De in de gebergte van China en Tibet inheemse plant brengt naar het westen de Perzisch naam rewend mee, waaruit Russisch reven stamt. Door verbinding met de naam Rha, bij de Grieken de naam voor de Wolga waar de plant zou groeien, werd het van klinker veranderd en Rha of Rheon genoemd, waaruit ook midden-Latijn rheu stamt. De rabarber die door het Indusgebied en Rode zee, over de oude haven Barbarika, aangevoerd werden heet Rha Barbarum.

Dioscorides schijnt het ook gekend te hebben en beschreef het als afkomstig aan gene zijde van de Bosporus. Het gewas werd in de 4de eeuw door Ammanius Marcellinus vermeld en zou onze rabarber geweest zijn. Ook Galenus en Plinius maakten van deze tot dan toe onbekende plant gebruik bij verstoppingen.

De plant van Plinius, de Rhacomawortel, zou gekomen zijn uit de landen rondom de Zwarte Zee en heet daarom Rha ponticum. Daarom werd het bij H. Bock in 1546 Rhapontik genoemd.

Gebruik.

Rabarberwortel werd vroeger als afvoerend middel gebruikt en in kleine dosis bij maagstoringen, inwendig gebruikt. Het stimuleert de spieren en de lever en zuivert het bloed. De wortel ruikt en smaakt eigenaardig aromatisch, bitter kruidig.

Beverwijck; "Hij zuivert en versterkt eigenlijk de Lever, waarom hij ook genoemd is de Siel van de Lever".) Nog maar een paar honderd jaar wordt dit gewas als groente gekweekt.

Herbarius in Dyetsche; ‘Rebarbe oft rebarbarum is heet en droog in de tweede graad. (2) Het heet Reubarbarum want je vindt het bij de Barbaren of in de landen van over zee. (3) Het is een zware wortel die geen gaatjes heeft. Als je het breekt zie je een soortement van ribben, hier rood en daar witachtig, daar geel en als je het kauwt verhit het. Als het hieraan beantwoord moet je die nemen en die het tegengestelde doet die deugt niet. (4) Rabarber heeft voornamelijk de kracht om rode gal te purgeren, het is tegen verhitting van de lever of van de milt die uit hete vochtvermenging komt zeer goed en ook tegen de koorts die de derdedaagse koorts heet en de enkele of dubbele koorts, dat zijn de koortsen die om de andere dag komen (1), als je het op deze manier neemt: ‘Neem water waar de vier grote koude zaden als meloenen, citrullen, komkommer, kouwoerden in gekookt zijn en daar los je Cassia fistula en tamarinden in op, als het gezuiverd of door een doek gedaan is, dan doe je er zeer klein gebroken rabarber bij, twee drachmen; van nardus een half scrupel en dit drink je ’s morgens’. (5) Hetzelfde is ook goed tegen geelzucht als je er andijviewater bij mengt’.


Ein wurczeln also genant

Cccxliii Capit

Reuponticum latine et grece·

(Die meister spτechen gemeÿnigklich·das dise wurczel geleÿche reubarbara·und hat jnwenig kleine åderlein geleÿch den reubarbara·aber dise wurczel fårbt nit als fast als reubarba thůt und heiþt darumb ponticum·wann sÿ werden funden in d jnþsel ponto genant·(Diascoτides spτicht·daz reponticum wachse in einen lande genant boþfoτo·und auþ dem selben lande wirt sÿ bτacht in grecien·und auþ grecien in teütsch landt·(Dise wurczel ist leicht und hat einen kleinen gerauch in jr·und ist bitter·die in dem mund gehalten·wenn man sÿ keüwet wirdt sÿ waich und gewynnt farb nah als saffran·jr krafft ist fast groþ und dienet sundlich allen krancken menschen jnnerlich des leibs wie die kranckeit sein mügen sÿ sÿe kommen von kelte od von hycz so temperieret sÿ die natur des menschen·

(Dise wurcz in wein gesoten·die zerschwollen gelÿd domit bestrichen sezt die geschwulst. (Dise wurcz bτingt auch vil geblŭt dem menschen d sich verczert hat in einer kranckeit·dise ist die aller beste wurcz und allen wurczlen nach d reubarbarbara die man finden mage·(Paulus in dem capitel reponticum beschτeibt uns und spτicht dz die seÿ heýþ und trucken an dem andern grad·und jr tugent ist stercken und reÿnigen dz geblŭt·und ist durchτingen bôse feüchtigkeÿt auþ dem leÿbe·(Ein pflaster gemachet also·nÿmm ôle rosarum·ij·uncz·dz ist vier lot und bulfer von d wurcze reupontica ein halb lot und müsche darund wachþ dz dises werde als ein pflaster·dises lege auþwenig auff den magen od auff die leber od auff die milcze od an wôlchen enden dich duncket in dem leÿb gelecziget sein·es heÿlet den gebτesten·(Das bulfer genüczet tôdtet die wŭrm in dem bauch·(Wein darjnn gesoten ist repontica mit fenchelsamen und mit zucker sŭþ gemachet ist gůt wid bestopffung lebern und milczes von einer kalten materien·

(Item reupontica gebulfert und vermennget mit wenig hônigs·und davon genüczet ist gôt wider die wŭrm·[379]

(1) Rabarber.

343ste kapittel.

Reuponticum Latijn en Grieks. (Rheum rhaponticum)

De meesters spreken gewoonlijk dat deze wortel lijkt op reubarbara en heeft inwendig kleine adertjes gelijk de reubarbara, maar deze wortel verft niet zo erg als reubarba doet en heet daarom ponticum want het wordt gevonden in het eiland Ponto genaamd. Dioscorides spreekt dat reponticum groeit in een land genaamd Bosporus en uit datzelfde land wordt ze gebracht in Griekenland en uit Griekenland in het Duitse land. Deze wortel is licht en heeft een kleine reuk in zich en is bitter, die in de mond gehouden als men die kauwt wordt het week en krijgt een kleur bijna als saffraan, (2) haar kracht is erg groot en dient vrijwel alle zieke mensen innerlijk het lijf hoe die ziekte zijn mag, ze komen van koudheid of van hitte, zo tempert ze de natuur van de mensen.

Dit kruid in wijn gekookt en de gezwollen leden daarmee bestreken verzacht die gezwellen. Dit kruid brengt ook veel bloed de mensen dat zich verteerd heeft in een ziekte, dit is het allerbeste kruid en alle wortels na de reubarbarbara die men vinden mag. Paulus in het kapittel reponticum beschrijft ons en spreekt dat dit is heet en droog aan de andere graad en zijn deugd is versterken en reinigen dat bloed en is doordringen de kwade vochtigheid in het lijf. (3) Een pleister gemaakt alzo; neem olie rosarum, 2 ons, dat is vier maal 33,4 gram, en poeder van het kruid reupontica, een half van 33,4 gram, en meng daaronder was zodat dit wordt als een pleister, deze leg je aan de buitenkant op de maag of op de lever of op de milt of aan welke einden je denkt dat het lijf gelet is, het heelt de gebreken. Dat poeder genuttigd doodt de wormen in de buik. Wijn daarin gekookt is repontica met venkelzaden en met suiker zoet gemaakt is goed tegen verstopping van lever en milt van een koude materie.

Item, reupontica gepoederd en vermengt met weinig honing en daarvan genuttigd is goed (4) tegen de wormen. [379]

Zie vorige kapittel.

Vorm.

Met ronde, aan de voet diep hartvormig blad is afkomstig uit W. China. In de Wolgamonding, Chorasan en Zwarte Zee werd het veel gecultiveerd.

Deze vorm heeft een wortel die op de Chinese gelijkt

Naam.

(1) Rhaponticum: Rha Ponticum, de plant van Plinius, de Rhacomawortel, zou gekomen zijn uit de landen rondom de Zwarte Zee en heet daarom Rha ponticum. Daarom werd het bij H. Bock in 1546 Rhapontik genoemd. Duitse Rapontik, Repontik of Reupontick. Dodonaeus’ De ene groeit in Pontus en wordt rhaponticum genoemd. De tweede in Barbarije en dat is de gewone rabarber’.

Patearius; ‘Rueponticum virtutem habet similem reubar, sed non adeo efficacem habens venas distinctas ut reubar, sed non tingit ut reubar’. De Gart heeft hetzelfde onderscheid, eerst handelt die over de Reubarbarum en in het volgende kapittel over reuponticum. Volgens Dioscorides wordt Rhaponticum ingevoerd uit streken die boven de Bosporus gelegen zijn.

Gebruik.

Herbarius in Dyetsche heeft het er over in een kapittel over buitenlandse planten; ‘Repontike of reubonticum is heet en droog in de andere, dat is in de tweede graad en is het lijkt veel op de rabarber vanwege de binnenkant.(2) Rhapontik heeft de kracht om te zuiveren uit zijn wrangheid of wreedachtige smaak en is diuretica (dat is dat het de kracht heeft om de verstoppingen van de nieren, van de lever en van de blaas te openen) vanwege zijn bitterheid of kwaliteiten.

(3) Als je wijn met rhapontik kookt met het sap van venkel waar je wat suiker bij doet en matig drinkt ontbindt en verdrijft het de verstoppingen van de lever en van de milt die uit koude zaken komen. Het poeder van rhapontik dat je met honing geeft is (4) goed tegen wormen.

Cerotum (dat is een ceroet of een pleister, die gemaakt is van verpoederde rhapontik dat met olie en was gemengd is) is goed tegen slapheid van de maag’.

Herbarijs; ‘Renpontium is heet en droog en men houdt het 10 jaar goed en dit is een wortel als rabarber. En men zal kiezen die zeer weegt en die binnen geel is. En het heeft binnen aderen als rabarber en het is wat bitterder.

(2) En heeft kracht te zuiveren, te verteren, te versterken en te verduwen’.

Renpontium, schrijffout voor reuponticum, een wortel die op rabarber lijkt. Herbarijs spreekt niet van de laxerende werking dat toch al vanouds bekend was, zo al bij Paulus Aegineta in de 7de eeuw.

Gebruik.

Zie kapittel 342.

Hederich Das

Cccxliiii Capitel

Rapistrum latine et grece·

(Die meister spτechen·dz dises seÿ ein kraut·seine bleter geleÿchen den vehe dýsteln·allein dz diþs kraut spiczigere bleter hat. Dise bleter haben mitten schwaτcze trôpfflein geleÿch dem polipodio·das ist engelsŭþs·Dÿses kraut und wurczelu ist fast gůt in der erczneÿe·(Sein nature ist warm und trucken an dem dτiten grad·(Wôlcher erkaltte gelÿder an seinem leýb hete·also daz er auþschlüge von grÿndt der neme dises kraut und siede dz mit wein·und trincke den des abentz und des moτgens·er wirt gesunt und seine gelÿder werden fast fertig·(Dise wurczel gestossen zů bulfer und eingenommen des moτgens und des abentz·ist fast gůt wider das fieber·(Dises kraut und wurczeln zůsamen gestoþsen und darunder gemüscht wegrich und kleine wegtreten yegklichs ein halbe handt vol und dz also gesoten mit eþsig·unnd den darnach durch ein thůch gelassen und disen genüczet des abendes so man schlaffenn wil geen·machet wol schwÿzen·und treÿbet auþ die bôsen feüchtung mit macht·(Für die pestilencz also genüczet ee das der mensche schlåfft·er wirt schwÿczen gar fast und darnach mag er ein nemen gůten triackers mit eþsig· (·z·iij·) [380]

Hederik. Dat

344ste kapittel.

Rapistrum Latijn en Grieks. (Sinapis arvensis)

De meesters spreken dat dit is een kruid, zijn bladeren lijken op de Mariadistel, alleen dat dit kruid spitsere bladeren heeft. Deze bladeren hebben in het midden zwarte druppels gelijk de Polypodium, dat is engelzoet. Dit kruid en wortels is erg goed in de artsenij. Zijn natuur is warm en droog aan de derde graad. Wie verkouden leden aan zijn lijf heeft alzo dat er uitslag van schurft is, die neemt dit kruid en kook dat met wijn en drink het ‘s avonds en ’s morgens, hij wordt gezond en zijn leden worden erg klaar. Deze wortel gestoten tot poeder en ingenomen ‘s morgens en ’s avonds is erg goed tegen de koorts. Dit kruid en wortels tezamen gestoten en daaronder gemengd weegbree en klein varkensgras, van elk een halve hand vol, en dat alzo gekookt met azijn en dan daarna door een doek gelaten en dit genuttigd ‘s avonds zo men slapen wil gaan maakt goed zweten en drijft uit die kwade vochtigheid met macht. Voor de pest alzo genuttigd eer dat de mens slaapt, hij gaat zweten zeer erg en daarna mag hij innemen goede triakel met azijn. [380]

Vorm.

Een recht opgaande plant met vertakte stengels waarop 4 goudgele kroonbladen afsteken, eind mei en soms zelfs tot oktober. De hauwtjes zijn kaal met een spitse en kantige snavel. Een eenjarige van 40-90cm hoog. Herik is een algemene plant op allerlei gronden, mits die voldoende los zijn. Komt meer op kalkrijkere gronden voor dan herik en heeft heldergele bloemen. Het zou ook om de andere herik kunnen gaan, Raphanistrum arvense, maar deze komt in de beschrijving van de naam meer overeen bij Dodonaeus. Raphanistrum heeft ook een heel ander gebruik bij Dodonaeus, hoewel deze vrijwel niet vermeld wordt. Alleen om te zeggen dat het zwarte stipjes heeft op het blad zoals de Gart zegt, het zijn meer witte stipjes.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘‘‘Dit kruid wordt tegenwoordig Rapistrum in het Latijn en van sommige ook Sinapi silvestre genoemd, in het Nederduits herick, in het Hoogduits Hederich. Welke naam dat het bij de ouders gehad heeft is ons onbekend want het is geen Erysimum wat sommige menen zoals zijn ongedeelde of niet gesneden, hele en de raket nergens in gelijkende bladeren voldoende betonen’.

Namen zijn naar, Hederich: het stro verwarrende, met Heede, verhaddern: in enkele delen uiteenvallende peul of haveloos. Hadreich en Hadrich in midden-Hoogduits, Haddik, in het oud-Hoogduits Hederih, in midden-Hoogduits Hederich wat in Nederlands he(de)rik werd. Het zijn namen van verschillende onkruiden. Als oorspronkelijk rankende onkruiden bedoeld zijn zou men aan een omvorming van Latijns hederaceus kunnen denken, klimopachtig.

Gebruik.

Dodonaeus; ‘Herik en vooral zijn zaad is warm en droog van aard alzo zeer als het mosterdzaad.

Dit kruid wordt tegenwoordig niet in de medicijnengebruik, maar van het zaad maken sommige mosterd die voor echte mosterd met de spijzen gegeten wordt of ze mengen dat met het echt mosterdzaad, maar zulk mosterd is niet zo aangenaam of lieflijk van smaak omdat het wat bitterachtig is.

Sommige koken dit kruid in wijn en geven die wijn te drinken als iemand stram geworden is van koude. Met azijn gekookt laat het zweten en geneest de pest.

Met dit kruid mag men al hetzelfde doen, ja beter dat Dioscorides zijn wilde raap toeschrijft en zegt: ‘De wilde raap wordt in de medicijnen gedaan die bereid worden om het vel van het aanzicht en ganse lichaam te zuiveren met meel van lupinen, tarwe, erven of dravik vermengt’.

Het poeder van de wortel tweemaal per dag ingenomen geneest de koortsen. Ze heeft de kracht van de wilde raap, maar is geweldiger, hoewel dat ze niet gebruikt wordt en niet bekend is.

De bijen beminnen deze bloemen zeer en maken er goede honig van. Het zaad is warm en droog in de derde graad.

Klebkraut cccxlv Ca

Rubea tinctoτis latine·grece eritrodanum·vel entradoτon·arabice save vel eira·

(Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel save idest rubea tinctoτis spτicht·das der seÿ zweÿer handt·die ein wechþt von jr selb·die ander sået man in die gárten·(Paulus in dem capitel rubea tinctoτis spτicht·dz diþ kraut sej heiþ und trucken an dem anderen grad·Mit disem kraut fårbet man rot·(Diascoτides·Dises kraut hat tugent zehårmen dz genüczt mit wein·(Dises krautt gesoten in eþsig und die weyssen flecken domit bestrychen heÿlt und gibt jn gůt farbe. (Die wurczel dises krautes benymmet alle stopffung d lebern und des milczes·(Das bulfer von diser wurczel gemüschet mit ôle·und von dem saffte des knoblachs und ein wenig hônigs und domit bestrÿchen die bôsen rauden·davon entsteen mag die ausseczigkeit. (Der safft von diser wurczel in die oτen gelassen benymmt den schmerczen darauþs. (Item zů allen dingen die hårmen machen mag man dise wurczel und kraut darunder müschen·so wirdet es dester krefftiger in seiner würckung·(Die wurcze in wein gesoten mit fenchelsamen ist gůt auþ zů treÿben frauen feüchtigkeit genant menstruum·und dz tod kind und die burde genant secundina·(Item dise wurcz gesoten in laug domit gewåschen dz har·wirt davon geel·

(1) Meekrap, 345ste kapittel.

Rubea tinctoris Latijn. Grieks eritrodanum vel entradoron. Arabisch save vel eira. (Rubia tinctorum)

Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel save, id est rubea tinctoris, spreekt dat het is tweevormig, de ene groeit van zichzelf en de andere zaait men in de tuin. Paulus in het kapittel rubea tinctoris spreekt dat dit kruid is heet en droog aan de andere graad. Met dit kruid verft men rood. Dioscorides: (2) Dit kruid heeft deugd te plassen, dat genuttigd met wijn. Dit kruid gekookt in azijn en de witte vlekken daarmee bestreken heelt het en geeft het een goede kleur. De wortel van dit kruid beneemt alle verstopping van de lever en de (3) milt. Dat poeder van deze wortel gemengd met olie en van het sap van knoflook en een weinig honing en daarmee bestreken de (4) kwade ruigte daarvan ontstaan mogen de huiduitslag. Het sap van deze wortel in de oren gelaten beneemt de smarten daaruit. Item, tot alle dingen die plassen maken mag men deze wortel en kruid daaronder mengen, zo wordt het des te krachtiger in zijn werking. Dat kruid in wijn gekookt met venkelzaden is goed uit te drijven vrouwen vochtigheid genaamd menstruatie en dat dode kind en de geboorte genaamd secundina. Item, dit kruid gekookt in look en daarmee gewassen dat haar, dat wordt daarvan geel.

Vorm.

Meekrap is een wat ruwe, overblijvende plant met vierkantige en wat roodachtige stengels die over de grond kruipen. Het ruige blad is lancetvormig en staat in kransen van vier/zes stuks. Geelgroene bloemen. De rode wortel is niet groot, maar zeer lang.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘‘Dit kruid wordt in het Nederduits mee genoemd en de wortels die gestampt en gebroken of tot poeder gebracht zijn heten mee-krappen, in het Hoogduits Rote, in het Latijn Rubia en Rubeia, bij de apothekers Rubia tinctorum, in het Grieks Erythrodanon en Ereuthedanon zoals sommige menen. Men noemt dit gewas in onze taal meestal mee of crappe, kleeb-cruydt, mee-cruydt en rotte, in Hoogduitsland Rodte.

De plant lijkt op nauw verwante, gelede en door borstels aanhangende of klevende kleefkruid, Duits Klebkrut.

Van het kleven komt Krapp, van Krapf: haken, Meekrappe bij Kilian, Krappe, onze meekrap, of verwant met Engels crop: afsnijden, omdat de wortel van de plant voor gebruik afgesneden moet worden.

Rote bij Bock. Rubia, van Latijn ruber: rood, naar de kleur die van de wortels wordt verkregen, Indogermaans rudhio“ (= rood).

Isidorus XVII. 9.68: "Rubia dicta quod radix eius sit rubra, unde et colorare lanas perhibetur".

Tinctorum betekent, ‘van de ververs’, een verfplant.

Gebruik.

De meekrap geeft een dieprode kleur. Ook werd het medisch gebruikt, tegen mondziektes, blaas- en urineziektes. De urine kleurt na gebruik dan wel rood en na heel lang gebruik kunnen zelfs de beenderen rood worden. Ook het vlees van dieren zou rood worden als het met deze plant gevoerd wordt. (a) Wanneer deze wortel gegeten wordt kleurt het de urine rood, wat al door Galenus opgemerkt wordt, kleurt zelfs de beenderen, zweet en moedermelk.

Herbarius in Dyetsche; ‘Meede waar je mee verft of Tintectorum is zoals vele meesters zeggen heet en droog in de tweede graad. Maar Averoys in zijn colliget zegt dat het heet en droog is in de derde graad. Er zijn twee soorten van mede als tamme of grotere en wilde of kleinere. De grotere is diegene die meer kransblaadjes heeft en is ook van mindere kracht. (2) Mede heeft de kracht om te versterken vanwege haar wrangheid of scherpheid en is diuretica (dat is dat het de urineweg opent) uit haar bitterheid.

Tegen ziekte van de maag en van de (3) lever uit ontbinding of ontspanning: ‘Neem wijn waar mede met mastiek in gekookt is’.

Om de stonden, de dode vrucht en de moederkoek te laten komen doe je een pleister op de maag dat van het poeder van de wortels van mede met het poeder van galigaan gemaakt is en met mastiek, olie en was.

Sommige geven het poeder van deze wortels van mede met mellicratum (dat is wijn met water en honing) aan diegene die pijn langs de heup naar beneden hebben en aan de jichtige.

Tegen oorpijn doe je het sap van mede in de oren met zwavel.

(3) Pandecta, de kracht van de wortels van mede zuivert de lever en de milt, opent haar verstopping, het laat de stonden goed komen en maakt veel water, het droogt geleidelijk aan af alle dingen die afdrogen behoeven. (4) Daarom is het tegen witte morfeem (dat zijn witte plekken) meng daartoe het poeder van deze wortels met het poeder van Aloë, levermos, met het sap van knoflook en wat honing en daar mee zalf je.

De wortel van dit kruid is rood en daarom heet het Rubea. Als het gedronken wordt, te weten het sap daarvan met mellicratum, is het goed tegen geelzucht, tegen ischialgie en tegen jicht, ook maakt het een grove plas, ja, (a) zelfs met licht bloed en daarom is het goed om daar mastiek bij te mengen volgens Serapio in hetzelfde kapittel’.

Herbarijs; ‘Rubea, dat is meede, en is heet en droog in het begin van de eersten graad. En sommige zeggen in de andere graad. (3) En gekookt met mastiek in wijn is het goed tegen zieke maag en zieke lever, gedronken. Tegen hetzelfde maak een pleister van de wortels van mede en van mastiek en leg het op de maag en op de lever, het versterkt ze. De wortel van mee in water gekookt en daarvan loog gemaakt, dat maakt schoon haar.

Het sap van mee gedronken met afkooksel van loy (eikeschors) en met maggi (Levisticum) is goed tegen onderbuikspijn en tegen reuma. En tegen jicht en zuivert het lichaam van alle onzuiverheden.

Mee gedronken met oxymel is goed tegen zweren van de lever en van de milt.

Mee gedronken met wijn is goed tegen zweren van binnen die van kwetsingen komen. En mee zuivert wonden’.

Belgisch Kruidboek; ‘derhalve zal ik my bepalen met te zeggen dat de wortels in poeijers, ook in geneesmiddelen worden gebruikt, om de pis af te dryven en de verstoptheid van de nieren en lever te openen, en in het bier gezoden en daervan gedronken, voor zeer goed worden geacht om binnen de gekwetstheid en scheuringen te genezen. Het sap van die wortels in de ooren gedaen, is goed om de pyn van den oorlap te stelpen’.


Holler cccxlvi Cap

(S)Ambucus vel cameactus latine·grece Sell·arabice Asol·vel Also vel Lulipensimum·

(In dem bůch circa instans in dem capitel sambucus beschτreiben uns die meister und spτechen·dz holler sey von natur heÿþ an dem anderen grad·und trucken an dem ersten. Die rynden des hollers bτaucht man mer in der erczney dann die blůmen·bleter·oder die früchte·(Serapio spτicht·daz dise bletter so sÿ noch grŭn sind gestoþsen und auff die gryndigen hautt geleget·heÿlet seer·(Auch also geleget auff daz geschweere daz sich gern erhebet an den fingern·und heÿsset gemeýnigklichen der [381] wůrm ist fast gůt und heÿlet dz zůhandt·(Die bleter gesoten in wein und den getruncken benymmet alle überflüssigkeit d feüchtung·und sind fast gůt genüczt den wassersüchtigen. (Item die rÿnden gesotten in wasser so sÿ noch grŭn sind·und das getruncken machet fast oben auþ bτechen·(Der gerauch von holler ist fast starck und krencket dz haubt und machet gern blůten die nasen·(Die bleter von holler od dÿe frücht darvon gesoten in einem gesalcznen wasser·benÿmbt dye geschwulst von dem fŭssen·die domit gewåschen heÿlet die geschwulst zůhandt·(Item die bletter auch gesotten in wein·od in ôle·und gelegt auff das verhertet milcz·waÿchet das zůhandt·(Die rÿnden sind gar gůt genüczet flegmaticis·das sind die dy vil kalter feüchtunge habend und domit keltte·und sunderlichen ist holler gůt den alten leüten·(Item holler bletter mit essig und salcze gesoten·und auff die bôsen gestalt des grÿnds geleget ist darzů gůt·und wenn du bist darzů müschen bleÿweÿþ so ist es besser·(Item hollerblŭe gerochen von einem hyczigenn menschen·bτinget haubtweetumb und ståtigs gerochen bτingt die nasen blůten·

(1) Vlier, 346ste kapittel.

Sambucus vel cameactus Latijn. Grieks Sell. Arabisch Asol vel Alzo vel Lulipensimum. (Sambucus nigra)

In het boek Circa instans in het kapittel Sambucus beschrijven ons de meesters en spreken dat vlier is van natuur heet aan de andere graad en droog aan de eerste. De bast van de vlier gebruikt men meer in de artsenij dan de bloemen, bladeren of de vruchten. Serapio spreekt dat deze bladeren zo ze noch groen zijn gestoten en op de (2) schurftige huid gelegd heelt zeer. Ook alzo gelegd op de zweer dat zich graag verheft aan de vingers en heet gewoonlijk de [381] worm is het erg goed en heelt dat gelijk. (3) De bladeren gekookt in wijn en dan gedronken beneemt alle overvloedige vochtigheid en zijn erg goed genuttigd de waterzuchtige. Item, de bast gekookt in water zo ze noch groen zijn en dat gedronken maakt erg bovenuit braken. (4) De reuk van vlier is erg sterk en beschadigt het hoofd en maakt graag bloeden de neus. De bladeren van vlier of de vrucht daarvan gekookt in een zout water beneemt de gezwellen van de voeten, die daarmee gewassen heelt die(5) gezwellen gelijk. Item, de bladeren ook gekookt in wijn of in olie en gelegd op de verharde milt weekt dat gelijk. De bast is erg goed genuttigd flegmaticis, dat zijn die er veel koude vochtigheid hebbenen daarmee koudheid, en vooral is vlier goed de oude mensen. Item, vlierbladeren met azijn en zout gekookt en op de (2) kwade gestalte van de schurft gelegd is daartoe goed en als u daartoe mengt loodwit dan is het beter. (4) Item, vlierbloemen geroken van een hete mens brengt hoofdpijn en steeds geroken brengt de neusbloeding.

Vorm.

De vlier is een warrige boom, groeit eerst omhoog maar buigt zich dan weer voorover, de knop die hier ontstaat gaat eerst weer opwaarts en dan weer hangen, weer opwaarts en zo verder. De bladeren zijn geveerd, de deelblaadjes zijn rondachtig en gezaagd. De wit/gele bloemen staan in trossen in juni. De jongere takken zitten vol merg.

Naam.

Dodonaeus; ‘Dit boomachtig of heesterachtig gewas heet in het Grieks Acte en in het Latijn en in de apotheken Sambucus, in het Nederduits vlier, in het Hoogduits Holunder en ook Holder. In het Latijn wordt de vlier van sommige oude schrijvers ook Sabucus genoemd en in onze taal soms holdere en vlieder. De gewone soort heeft by Lobel behalve de voorgaande noch deze namen, te weten in het Hoogduits Holler’.

De vlier zou zijn naam Sambucus hebben van het Latijnse sambuca, de naam van een muziekinstrument dat gemaakt was van vlierhout. Volgens het bijgeloof denken schaapherders dat pijpen die van vlier gemaakt zijn klankrijk zijn. Ze worden gesneden als de struik het geluid van een haan niet kan horen. Die pijpen waren bekend als sambuca. Men verhaalt dat de oude Romeinse sambuca een vroege vorm van de trombone zou zijn geweest die gemaakt was van vlierhout. Maar de oude sambuke was geen windinstrument, het was een viersnarige lier. Het schijnt ongeloofwaardig dat de holle takken van de vlier hiervoor gebruikt werden. Meer waarschijnlijk stamt de naam af van het Griekse sambyx: dit is een vorm van sandux, waarmee een rode verfstof en de plant die deze verfstof leverde, bedoeld werd. Het stuk san is de rood-stam, zie sandelhout, sanguis: bloed en sandarak: de rode hars. Plinius vermelding dat de beste pijpen en fluiten gemaakt werden waar de hanen gehoord werden zal wel op de fluitjes slaan die van de holle bast gemaakt werden.

Wij noemen deze plant vlier, flier of fledder. Het onrustig heen en weer fladderen van de bladeren gaven de plant in Noord-Duitsland de naam Flieder van waaruit onze naam vlier stamt.

Dodonaeus; ‘In het Hoogduits heet het Holunder, Holler en ook Holder, in het Engels elder tree en in onze taal soms holdere’.

Holder: Bruchholz, (Grieks klados) van halt: breken (niet van hol) der en tra: boom, zie Engels tree, Holderbaum bij Hildegard.

Gebruik.

Het is een algemeen huismiddel, iedereen had dan ook een vlier bij zijn huis staan. (4) De plakkaten bloemen geven zo'n sterke geur af dat ze verdoven. Dodonaeus: ‘dat vlierbloemen geroken, het hoofd zwaar maken’. Dit gebeurt alleen als er zwaar geroken wordt. Zie Shakespeare in Cymbeline, 2,59: ""And let the stinking elder, grief, untwine’. Men verhaalt van degenen die onder een vlier in slaap vielen dat die nimmer meer wakker werden. De vlier heeft een genezende reputatie, er is vrijwel geen ziekte van hoofd tot teen die het niet geneest. We kunnen begrijpen waarom bij Shakespeare de Host in 'The Merry Wives of Windsor' doctor Caius zijn Aesculapius noemt, zijn Galenus, zijn heart of elder. De bladeren bevatten alkaloïden en zijn giftig, ze worden alleen uitwendig gebruikt. Een zalf hiervan wordt aanbevolen tegen kneuzingen. Verwarmde bladen zouden goed zijn tegen hoofdpijn als ze op het voorhoofd gelegd werden.

Herbarius in Dyetsche; ‘Vlier of Sambucus is heet en droog in de derde graad. Het is diuretica (dat het opent) en is diafreticum (dat is dat het laat zweten).

De gestampte groene bladeren van vlier dat met azijn en zout gemengd is leg je op (2) empetiginen (dat is een kwade soort schurft) en op de donkere huid van het aangezicht want het geneest goed en verandert de overvloedigheid van de huid. Hetzelfde doet het water waar de vlier in gekookt is dat met bloem van lood gemengd is. (4) Als je de bladeren van vlier ruikt dan krijg je hoofdpijn, vooral diegene die van hete samengesteldheid zijn. Als je ook te veel ruikt dan begint het in de neus te bloeden.

(3) Tegen catar (dat is vochtigheid van het hoofd dat naar de borst af daalt dat van zoute slijm komt of in oude mensen die koud van samengesteldheid zijn (a): ‘Neem wijn, waar vlier en lavendel in gekookt zijn’. Tegen de pijn die van slijm komt: ‘Neem bladeren en bloemen van vlier en de bladeren van heemst, kook het in wijn en pleister het daar op’. Tegen pijnen van de zenuwen die uit koudheid komen strijk je er olie van vlierbloemen op. Als is het zo dat als je aan vlierbloemen ruikt hoofdpijn krijgt, toch als je eraan ruikt verandert het de hoofdpijn die van slijm komt. Als je er dikwijls aan ruikt krijg je een rood gezicht.

Als je de vlierbladeren in andere warme groenten kookt purgeert het (dat betekent dat het laxeert) slijm. Ook als je de topjes daarvan kookt en eet geeft dit dezelfde werking.

Tegen waterzucht werkt bijzonder goed de wijn waar de wortel van schijtkruid met vlierwortel of de vlierwortel alleen in wijn gekookt is.

Om de dichtheid van de baarmoeder te vermurwen, haar mond te openen en wijder te maken en te zuiveren en om de moederkoek waar de vrucht in het lichaam in rust uit te drijven, kook vlier in water met bijvoet en daarin zit de vrouw.

Tegen beten van dolle honden en tegen verbranding van het vuur neem je het sap van vlier. Dat sap maakt het haar zwart en heelt (5) holle zweren en lopende gaten.

Tegen jicht in de voet doe je er het sap op van heemst dat je met het vet van een bok mengt. Tegen het tuiten in de oren doe je in de oren het sap van vlier, dat zelfde doodt ook de wormen in de oren. Serapio, Avicenna en Pandecta’.

(a) Slijmvliesontsteking.

Herbarijs; ‘Sambucus of embucus, dat is vlieder. En is zeer gebruikelijk de vochtvermenging te verdrijven die teveel zijn in de mensen. Het is heet en droog in de 2de graad en sommige zeggen in de eerste. En wortels en bladeren, bloemen en vrucht zijn goed in medicijnen.

En uit het merg maakt men olie die men vlieder olye noemt en dat maakt het lichaam murw en ze doet hetzelfde dat hadik doet.

Tegen de witte vloed zal men het sap van de middelste schors van de vlier koken en aan de zieken ‘s morgens een 1/2 eidop vol te drinken geven met wat wijn en ook mag men het geven met oxymel.

Het sap van de bessen uitgeperst en gedronken met wijn maakt het lichaam murw.

De wortels, bloemen en bladeren laten schijten en purgeren, (3) trekken lijmige vochtvermenging. En laxeren niet erg, het ontstopt lever en geelzucht van grove vochtvermenging die onverteerd in de maag en in de darmen zijn en leidt ze uit het achterste en geneest zweren in de zijde, kramp in de ingewanden, dagelijkse koorts en water dat van (3) koude vochtvermenging komt, dat geneest het allemaal. En men geeft het aldus; Neem sap van de schors van de vlier van de wortels, een halve eidop vol of minder dat men het met wijn drinken mag.

De bladeren gekookt en gepleisterd is goed op (5) zweren en gezwel dat van koude komt en ook is het goed daarin te baden. En van de bladeren stoven gemaakt is goed tegen het water. En de vrucht laat schijten. En 1/2 eidop vol laat braken en men zal het geven met wijn waarin gekookt is spica bdellium (Balsamodendron) of gom van Arabië. En gepleisterd op blaren die aan de mammen staan geneest het.

En olie van vlier stopt de vulva die uit gaat. En verzacht de zweren, in de oren gedruppeld’.

Belgisch Kruidboek; ‘Van al dese Vliergewassen wordt de zwarte Vlierboom om zyne heilzame en nuttige deugden by voorkeur geplant; want men vindt byna geen gewas, dat door de wortels, schors bladen, bloemen en bezien aan het menschdom zooveel krachtige middels verschaft’.

selbe cccxlvii Capit

Salvia latine·Eliffagus grece arabice Geliffagos·

(In dem bůch genant circa instans beschτeiben uns die meister und spτechen·dz salvia von natur ist heÿþ an dem ersten grad und trucken an dem andern·und dises ist auch die meynung des meisters platearij. (Die bleter nüczt man in der erczneÿ·und die weren ein jar·darnach sollen sÿ erneüwet werden·(Es ist zweyer hant selbe·eine wyld die and zam·Und wenn man schτeibt in einem recept salvia·so meÿnet man die zåme·und so man schτeibt eupatoτium so meÿnet man die wylden·(Item hie ist zewissen dz eupatoτium in rechter warlicher gesch (·z·iiij·) [382] rifft aller meister d erczneÿ nitt ist geheýssen wilde selbe sund eupatoτium heýsset alpkraut·und lilifagus heÿsset wilde selbe·warumb aber die årczt nennen dem terminum eupatoτium für wýld selbe·laþ ich hie ansteen·(Serapio·in dem bůch aggregatoτis in dem capitel gellifagos·idest salvia·beschτeibt uns und spτicht·dz dises kraut wachþ auff mit einem busche und wirt nit hoch·Die bleteτ sind geleÿch den kütten blettern allein daz sÿ lenger sind und rauhe als thůch·und sind weyþfarb und haben einen gůtten gerauch·(Plinius in dem capitel eliffagos idest salvia·beschτeibt uns und spτicht·sas selbe stopffe die übeτflüssigen flüsse·(Dises krautte ist gůt dissintericis·dz ist die dem blůtgang haben·die bleter geeþsen in d kost·(Der safftt von dem selben bletern machet dz har wachþen·und den getruncken ist gůt dem d mit not neczet·(Serapio spτicht·das selbe gesoten mitt den stengeln und die also genüczt machet wol hårmen und bτinget den frawen jr zeÿt menstruum genant·und treÿbt auþ dz kÿndt in můter leÿb·und darumb sollen die frawen d selbe nit zů vil nüczen es wår dann an d zeÿt d geburde des kyndes·(Platearius. Wôlcher gebÿssen wår von einem giftigen thier·der trincke von selbe er genÿset·(Selbe gebulfert und das gemüschet mit wasser und gesoten·das har domit gewåschen machet es schwarcz·Und dises ist gůt geleget auff geschweren·wann dis bulfer benÿmmt den geschweren jr flüsse die zů seer fliessen·und reyniget auch domit die geylen wunden und geschweer. (Item selbe gesoten mit dem stengel und darnach durch ein thůch gesÿgen·heylet die gekrecz und daz jucken d gemåcht·d mann und d frawen domit gewåschen. (Diascoτides·nÿmm selbe bleteτ mit den stengeln und odermÿnge·und seüde die mit regenwasser·und trinck des und wåsche auch domitt den fluþs d haudt und die kreczigen grÿnd·es hilfft fast wol·(Der safft von den bletern machet schwarczes har·und den getruncken·machet wol hårmen·(Der meister paulus·selbe in wein gesoten ist gůt den gichtigen gelydern·dem getruncken·und auch den auff dz gichtig gelyd geleget·hilfft fast wol·(Item selbe gelegt in mist iiij·wochen·darauþ wechþt ein fogel der hat einen wedel geleich als ein schlang·und ist weÿþ und geleychett einem fogel zů latein genant merula·dz ist ein dτoschel. Dÿsen fogel sol man bτennen zů åschen und zů bulfer·(Wilt du hübsche abenteür mit em bulfeτ treÿben so nÿmm ein ampel unnd thů darein ôle und dises bulfers und mache darein ein wiechen von einer schlangen haudt und baummôle und wenn dises also bτÿnnet geleÿch einem liecht so bedunckt all die in dem hauþ sind dz hauþ lauffe vol schlangen·Und dises haben un geschτiben magi von dem kraut salvia·(platearius. Selbe gesoten mit wasser ist gar [383] gůt für das gegicht und für die fallenden sucht·und auch sundeτlichen für den gebτesten strangwiria genant·das ist die do trôpflingen hårmen·(Von disem wasser getruncken und mit einem thůch auff den bauch geleget. (Item selbe reÿniget den frauen jr můter·(Item selbe gesotten mit wein mit wulle vermenget genant taxus barbatus und darauff gesessen so es warm ist·machet den arþs darm wider in den leÿb geen·als ettlichen menschen dÿckmale beschicht·(Item das safft von selbe mit hônige vermenget·unnd domit die faulen wunnden gewåschen ist sÿ wol reÿnigen·

(1) Salie, 347ste kapittel.

Salvia Latijn. Eliffagus Grieks. Arabisch Geliffagos. (Salvia officinalis)

In het boek genaamd Circa instans beschrijven ons de meesters en spreken dat Salvia van natuur is heet aan de eerste graad en droog aan de andere en dit is ook de mening van de meester Platearius. De bladeren nuttigt men in de artsenij en die duren een jaar, daarna zullen ze vernieuwd worden. Er zijn twee soorten salie, een wilde en de ander tam. En als men schrijft in een recept Salvia dan bedoelt men de tamme en zo men schrijft Eupatorium dan bedoelt men de wilde. Item, hier is te weten dat Eupatorium in echte ware geschrift [382] van alle meesters van de artsenij niet is geheten wilde salie, dan Eupatorium heet leverkruid (Eupatorium cannibium) en lilifagus heet wilde salie, waarom echter de artsen noemen die Terminum Eupatorium voor wilde salie laat ik hier staan. Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel gellifagos, id est Salvia, beschrijft ons en spreekt dat dit kruid groeit op met een bosje en wordt niet hoog. De bladeren zijn gelijk de kweebladeren, alleen dat ze langer zijn en rauw als doek en zijn witkleurig en hebben een goede reuk. Plinius in het kapittel eliffagos, id est Salvia, beschrijft ons en spreekt dat salie stopt de overvloedige vloed. Dit kruid is goed (8) dysenteria, dat is die de bloedgang hebben, die bladeren gegeten in de kost. Het sap van de saliebladeren maakt dat haar groeien en dat gedronken is goed (4) die er met nood plast. Serapio spreekt dat salie gekookt met de stengels en die alzo genuttigd maakt goed plassen en brengt de (5) vrouwen hun tijd, menstruatie genaamd, en drijft uit dat kind in moeders lijf en daarom zullen die vrouwen de salie niet te veel nuttigen, tenzij dan aan de tijd van de geboorte van het kind. Platearius: (6) Wie gebeten is van een giftig dier die drinkt van salie, hij geneest. Salie gepoederd en dat gemengd met water en gekookt en dat haar daarmee gewassen maakt het zwart. (7) En dit is goed gelegd op zweren, want dit poeder beneemt de zweren hun vloed die te zeer vloeien en reinigt ook daarmee de geile wonden en zweren. (9) Item, salie gekookt met de stengel en daarna door een doek gezeefd heelt dat krabben en dat jeuken van het geslacht van de mannen en de vrouwen, daarmee gewassen. Dioscorides: neem saliebladeren met de stengels en Agrimonia en kook die met regenwater en drinkt dat en was ook daarmee de vloed van de huid en de krabbende schurft, het helpt erg goed. Het sap van de bladeren maakt zwart haar en dat gedronken maakt (4) goed plassen. (2)De meester Paulus: salie in wijn gekookt is goed de jichtige leden, dat gedronken, en ook dat op de jicht gelegd helpt erg goed. (1) Item, salie gelegd in mest 4 weken, daaruit groeit een vogel die heeft een staart gelijk als een slang en is wit en lijkt op een vogel in Latijn genaamd merula, dat is een merel. Deze vogel zal men branden tot as en tot poeder. Wil u een mooi avontuur met het poeder bedrijven zo neem een fles en doe daarin olie en dit poeder en maak daarin een doek van een slangenhuid en olijvenolie en als dit alzo brandt gelijk een licht zo denken allen die in het huis zijn dat het huis loopt vol slangen. En dit hebben ons geschreven magi van het kruid Salvia. Platearius: Salie gekookt met water is erg [383] goed voor de jicht en voor de (3) vallende ziekte en ook vooral voor het gebrek stranguriam genaamd, dat is die er (4) druppelend plassen, van dit water gedronken en met een doek op de buik gelegd. (5) Item, salie reinigt de vrouwen hun baarmoeder. Item, salie gekookt met wijn en met toorts vermengt, genaamd Verbascum barbatus, en daarop gezeten zo het warm is maakt de aarsdarm wederom in het lijf gaan zoals ettelijke mensen vele malen gebeurt. Item, dat sap van salie met honing vermengt en daarmee de vuile wonden gewassen is ze goed reinigen.

Vorm.

Salie is een halfstruik van een zestig centimeter hoog met vierkante stengels die onder aan wat verhout zijn. Wit, grijs viltig, gerimpeld en gekarteld zijn de ruw aan voelende bladeren. De bladeren staan in een kruis, een teken van heiligheid. De violet/blauwe bloemen staan trots in aren in juni en augustus.

Naam.

Dodonaeus; ‘‘Dit gewas is bij de Grieken Elelisphacos genoemd en bij sommige Elaphoboscon en Sphagnon, dan de Griekse naam Elelisphacos, als Lobel schrijft, betekent zoveel als van de zon geraakt, verdort of geslagen omdat salie en vooral die op dorre heuvels groeit askleurige bleke oneffen bladeren heeft die gelijk zijn aan de verdrogende en onjeugdige dingen, hoewel dat ze met net zulke goede reden die naam zou mogen hebben om die leden te genezen die vrijwel verstorven zijn. De apothekers met de Italianen en Spanjaarden behouden de Latijnse naam Salvia, de Hoogduitsers noemen het Salbey, de Fransen sauge, de Neder-Duitsers savie. De Latijnse naam Salvia is ook gekomen omdat ze uitermate veel mensen gezond en welvarende maakt’.

Salvia is een naam die gebruikt werd door Plinius en is genomen van salvo: wat genezen of redden betekent, het is een verwijzing naar zijn medicinaal gebruik om het geheugen te versterken. In droeve tijden werd het op de graven gestrooid, als een teken van remembrance.

Culpeper noemt het een kruid van Jupiter: "Volgens Plinius ‘excellent to help the memory, warming and quickening the senses." Zie ook het Engelse woord voor salie, dat is sage: wat wijs betekent. Frans la sauge en serve, van oud Frans servare: redden. Symbool van wijsheid. Sage groeit voor de wijzen en vermindert zijn krachten als de baas van het huis weg is.

Het woord zou ook afgeleid kunnen zijn van salvus of salus vitae: welstand of gezondheid des levens. "Salie, het kruid dat redt". "Eet salie in mei en je krijgt er levens­jaren bij", een Engels gezegde.

Hieruit ontstond, via midden-Latijn salvegia het oud-Hoogduitse Salbeia of Salveia wat tot Salbei werd. In Capitulare de villis komt het onder de naam Salviam voor. H. Hildegard noemde het Selba.

Gebruik.

Salie ruikt aangenaam en heeft bitterzoete, slijmig smakende bladeren die een vluchtige olie geven. Deze olie is bacteriedodend en wordt zo gebruikt in mondwaters en gorgelwaters Salvia bevat thujon, kamfer en borneol, verder looistoffen, bitterstoffen en saponinen, werkt antiseptisch. Bij de oude Romeinen werd het kruid gebruikt als artsenijplant, tegen slangenbeten en als een versterkend en algeheel tonicum, het zou een hoge leeftijd bevorderen. Ze noemden dit gewas dan ook Herba Sacra. De school van Salerno zegt dan ook niet te weten hoe een mens kon sterven die salie in zijn tuin had. ‘Cur moriatur homo, cui Salvia crescit in horto!’, ‘Waarom sterft de mens, de salie groeit in de tuin’. Het antwoord is, ‘Contra vim mortis non est medicamen in hortis’, ‘Tegen de dood is geen kruid gewassen’. Salie, de redder.

Maerlant; ‘Salvia is heet en droog. Haar bladeren zijn te prijzen hoog, want wijn gekookt daar mede is goed tegen (2) jichtigheden en tegen de epilepsie, (3) dat is een zware ziekte’.

Herbarius in Dyetsche; ‘Sawia, silve of salvya is heet in de eerste en droog in de tweede graad.

Het sap van Salvia met het sap van Primula veris en olie van bevergeil tezamen gemengd is goed om op zenuwachtige en (2) jichtige leden te strijken. Tegen hetzelfde is ook de wijn goed waar Salvia, rozemarijn, klimop en Primula veris in gekookt zijn.

Tegen het beven van de handen was je die handen in Salviawater.

Als je met het sap van Salvia de mond wast is dat goed om het tandvlees te versterken en vooral als je er wat honing van rozen bij mengt.

Salvia in het eten gegeten versterkt de maag. (4) Wijn, waar Salvia en peterselie in gekookt zijn, opent de urineweg.

Een caputpurgium (dat is een hoofd ruimend niespoeder) dat gemaakt is van het sap van Salvia en met bertram gemengd laxeert of reinigt het hoofd van slijm.

(5) Het kooksel van bladeren of twijgen of takjes van Salvia die je drinkt met bijvoet laat de stonden en plas komen en drijft de moederkoek uit waarin de vrucht in het lichaam in rust.

(6) Het sap van Salvia is goed tegen venijnige beten als die plaats met het sap bestreken wordt.

(7) Ook is het sap goed tegen blaren en voorkomt het de (8) bloedige loop, het zuivert bedrieglijke zweren.

(9) Tegen jeuk in de schaamstreek bij mannen en vrouwen kook je Salvia in water met wat honing van rozen en daar mee was je die plaats.

De kracht van Salvia is om de urineweg te openen, stonden te laten komen, de vrucht te doden en de bloedende wond te stoppen, ook om vuile wonden te reinigen.

(2) Wijn, waar Salvia in gekookt is, is goed om door jichtige mensen gedronken te worden door het kooksel van Salvia op de jichtige leden te leggen.

(10) De goochelaars zeggen dat uit de Salvia die onder mest verrot een vogel geboren wordt die een witte serpentenstaart heeft en als je daarvan as in een lamp doet schijnt het alsof het huis er vol mee is volgens Pandecta. Datzelfde zegt ook Albertus (Magnus) in het boek van de krachten van de kruiden’.

(Pseudo) A. Magnus voegt aan deze mythe nog het volgende toe: "Als voorgaande serpent verbrand wordt en de as in vuur geworpen dan zul je een knal horen als een donderslag. En dit is gedaan in de tegenwoordige tijd". Mizaldus geeft als bron voor dit middel Perzische magiërs en vooral de Hermes Trismegistos, een vermeende Egyptische wijze.

gwendel cccxlviii Ca

Serpillum vel Herpillum grece·latine Serapullum·arabice Nunir·vel mestratix·vel misete·

(Platearius beschτeibt uns und spτicht·daz quendel seÿ heÿþ und trucken von natur·und ist zweýer handt·einer wÿld·die and zåme·Die wÿld ist lang und wechset in die hôõhe·Die zåm bτeytet sich auff die erden und wechþet nit in die hôhe·jre blůmen und bletter bτauchet man in der erczney. (Diascoτides in dem capitel seτpillum spτicht·das dises kraut seÿ diemŭtig·wann es neÿgt sich gegen d erden·und hat bletter geleÿch oτigino·das ist d bτaun dosten·allein das sÿ weÿsser sind an den quendeln und haben einen gůten gerauch·und wachsen geren an den steinigen enden und an den bergen·(Plinius·Serpillum ist gůt dem haubt catarrus genant·d kumbt von keltte.(Serpillum ist auch gût dem hûsten·und dem d einen kaltten magen hat·ab disem krautt getruncken·(Diascoτides·Serpillum in wein getruncken·bτinget den frauwen jr feüchtigkeit menstruum genant·unnd machet wol hårmen·und benymmet das wůlen in dem bauch·(Also getruncken ist es auch gůt den geschweeren auff der lebern die do kommen von hycze·(Serpillum genüczet ist fast gůt dem d do gestochen wår von einem vergifftigen thiere·(Serpillum gesotten in eþsig und darunder gemüschet rosen ôle·und das haubt domit bestrychen·benymmett das wee [384] davon·und ist sunderlichen gůt litargicis·das ist die einn geschweere haben hÿnden in dem haubt. (Serpillim mit eþsig eingenommen auff ein lot·benÿmmet das bτechen und treÿbet auþ das gelebert blůt das sich gesamlet hat umb die bτust·(Avicenna wenn die thÿer auff dem felde als kŭe und pfård quendel eþsen·so machet er jn blůt geen auþ dem halse·(Der same mit wein getruncken ist gůt den die mit not neczen·und treÿbet auþ den stein der ettwa lange zeÿt in dem menschen gelegen ist·(Item von disem kraut ståtigklich getruncken benÿmmet den stein in den lenden und in der blasen·(Ein pflaster gemachet von quendel und geleget auff einen stÿch und auff dem byþs d bÿnen·heÿlet den zůhant. (Item wein gesoten in quendel mit leckericz safft vermenget ist gůt wider den hůsten·(Item wein gesotten in quendel mit åniþ ist gůt dem magen d verkŭlet ist und ist auch verczern die wÿnde des magens und des gedårms·und ist gůt genüczet wider den kalten seych genant stranguiria·

(1) Tijm, 348ste kapittel.

Serpillum vel Herpillum Grieks. Latijn Serapullum. Arabisch Nunir vel mestratix vel misete. (Thymus serpyllum)

Platearius beschrijft ons en spreekt dat tijm is heet en droog van natuur en is tweevormig, de een wild (Clinopodium vulgare) en de ander tam. De wilde is lang en groeit in de hoogte. De tamme breidt zich uit op de aarde en groeit niet in de hoogte, zijn bloemen en bladeren gebruikt men in de artsenij. Dioscorides in het kapittel serpillum spreekt dat dit kruid is (3) deemoedig want het nijgt zich tegen de aarde en heeft bladeren gelijk Origanum dat is bruine marjolein, alleen dat ze witter zijn aan de tijm en hebben een goede reuk en groeien graag aan de steenachtige einden en aan de bergen. Plinius, Serpillum is goed het hoofd catarre genaamd dat komt van kou. Serpillum is ook goed die hoesten en die een koude maag heeft, van dit kruid gedronken. Dioscorides, Serpillum in wijn gedronken brengt de vrouwen hun vochtigheid (2) menstruatie genaamd en maakt goed plassen en beneemt dat woelen in de buik. (5) Alzo gedronken is het ook goed de zweer op de lever die je komt van hitte. (6) Serpillum genuttigd is erg goed die er gestoken is van een vergiftig dier. Serpillum gekookt in azijn en daaronder gemengd rozenolie en dat hoofd daarmee bestreken beneemt de pijn [384] daarvan en is vooral goed litargicis, (4) dat is die een zweer hebben achter in het hoofd. Serpillim met azijn ingenomen op een lood beneemt dat braken en drijft uit dat gestolde bloed dat zich verzameld heeft om de borst. Avicenna, als een dier op het veld zoals koeien en paarden tijm eten zo maakt het in hen bloed gaan uit de hals. (7) Het zaad met wijn gedronken is goed die met nood plassen en drijft uit de steen die er wat lange tijd in de mensen gelegen is. Item, van dit kruid steeds gedronken beneemt de steen in de lenden en in de blaas. (6) Een pleister gemaakt van tijm en gelegd op een steek en op de beet van een bij heelt die gelijk. Item wijn gekookt in tijm met zoethoutsap vermengt is goed tegen het hoesten. Item, wijn gekookt in tijm met anijs is goed de maag die verkoeld is en ook verteert het de winden van de maag en de darmen en is goed genuttigd tegen de koude plas genaamd stranguriam.

Vorm.

Dit is de wilde, altijdgroene tijm. Tijm kruipt op zonnige heuvels, het is de zonnige tijm. Het wordt maar een paar cm. hoog en geeft in juli/augustus donkerroze kleine bloemetjes die in wat bolvormige schijnaren staan. De stengels zijn vertakt en harig, de bladeren plat, eivormig en gesteeld.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘De Hoogduitsers noemen dit gewas Quendel, Rumel en Rienlin, de Nederduitsers quendel, wilde Thymus en onser vrouwen bed-stroo, de apothekers noemen het gewoonlijk Serpyllum’. Thymus komt van thuo: parfumeren. Of van thyo: offeren, omdat het kruid als een wierook gebruikt werd in de tempels. De Grieken rookten het als wierook. Maerlant noemt Thymus dat geurende hout, dat stamt wel van Callitris quadrivalvis Vent.

Cunnella bij Hildegard, Kunel bij Bock. De naam quendel stamt uit het Latijnse cunila of conila dat zelf uit het Grieks/Latijn cunila of conila stamt als naam voor een lipbloemige bij Dioscorides en Plinius. Tot de oud-Hoogduitse vormen behoren Kunele, Chunil of Kunle, de vormen met een qu, als bijvoorbeeld in Quenele en Quenel komen sinds de 12de eeuw in het midden-Hoogduits voor en, in het Nederlands als quendel, sinds de 16de eeuw verschijnt de naam kwendel. In het Angelsaksisch is het cunel(l)e. De naam quendel betekent vrouwenkruid. De gelijkbetekenende Poolse naam macierzanka: betekent moederlijke ziel, de geest van de grote moeder. Het is de Moeder der Kruiden. Culpeper noemt de wild thyme dan ook wel mother of thyme.

Serpyllum komt van het Griekse herpyllos of herpein en ‘betekent ‘kruipen’.

Gebruik.

(3) De oude Griekse thumon was een symbool van deemoed en men geloofde dat de plant bezielende krachten had vanwege zijn geur die de geest opwekt. Het was niet alleen het symbool van deemoed, maar ook van stijl, sier en elegantie. Hij die ‘de geur van thym’ bij zich droeg, dat was een hooggeprezen term, die had aanzien. Het was de meest mannelijke geur bij de Atheners en Romeinen. Heren parfumeerden hun lichaam er mee na het baden. Zelfs tot de riddertijd borduurden de dames nog takjes tijm, met een bij, op de sjerp van een ridder.

Dit kruid montert de mens op. Het is een remedie tegen depressies voor interne ziektes. Een thee ervan voorkomt slechte dromen en is goed tegen hoest en astma en lost het slijm op. Tijm is het antibioticum van de armen. In de geneeskunde wordt Thyno gebruikt wat uit tijm gewonnen wordt, dit werkt antiseptisch en wordt gebruikt in gorgeldranken, hoestdrop en conserveringsmiddelen. Tijm is ook een groot medium in de wereld van parfums en is prima geschikt als badwater. Tijm met zijn goddelijke geur die opgaat naar de hemel. Tijm de kruipende, de vertrapte, de verkruimelde. Tijm de zonnige, de opbeurende, de honing uit paradijs. Tijm de elvenplant, de zoete, de zachte tijm, het tapijt waarop koningin Titania kon liggen en dromen, symbool van zoetheid.

Herbarius in Dyetsche;Onser vrouwen bedstroe, Serpylium of Herpillum of Piper erraticum is warm en droog in de derde graad. Het heet Serpyllum want het kruipt op de aarde. Er zijn twee soorten van als een tamme en een wilde. De tamme of domesticum spreidt zijn twijgen uit op de aarde, de wilde Serpylium groeit opwaarts.

Onze vrouwen bedstro laat als je het drinkt de stonden komen en plassen. Ook is het goed tegen steken of krampen in de buik, tegen wrijving van de zenuwen en tegen hete blaren van de lever. Gedronken is het goed tegen het letsel van venijn of het wordt er op gepleisterd. (4) Tegen hoofdpijn kook je onze vrouwen bedstro in azijn met wat olie van rozen en sproei dat op het hoofd, dat is ook goed tegen koude blaren achter in de hersens en tegen frenesie. Azijn waar onze vrouwen bedstro in gekookt is en gedronken geneest het overgeven van bloed.

Wijn, waar het in gekookt is en gedronken, is goed tegen het in onmacht gaan, tegen druipende plas en de dysurie en tegen steen van de blaas of van de nier.

(6) Als je een pleister van onze vrouwen bedstro met azijn maakt is het goed tegen steken van de bijen en opent het de verstoppingen van de plasweg. (5) Als je daarvan drinkt geneest het de verheffing van de lever.

Als je het met azijn en olie van rozen tezamen op het hoofd strijkt is het goed tegen verhitting, tegen dwalende zinnen, (4) tegen lethargie en tegen hete blaren op het deksel van de hersens. Tegen hoofdpijn leg je op het hoofd en voorhoofd een pleister van onze vrouwen bedstro.

Onze vrouwen bedstro die met wijn gedronken wordt is goed tegen hik.

(5) Het zaad is sterker en is goed tegen koude blaren van de lever.

Ook is het goed tegen wormen, het trekt de dode vrucht uit, het laat plassen en de (2) stonden komen. (7) Vooral de wilde onze vrouwen bedstro is goed tegen druipende plas en trekt de steen uit.

Met wijn gedronken helpt het tegen stekende pijnen, twee drachmen daarvan met oxymel gedronken geneest. (6) Als je het op de steken van bijen legt geneest het die. Avicenna’.


nachtschat cccxlix ca

Solatrum latine·vel uva vulpis·grece strigenum·vel cuculus·vel moτella·arabice hameb vel hupue vel phatahalep·

(Avicenna spτichet·das dÿses kraut seÿ kalt an dem ersten grade und trucken an dem anderen·(Dise bleter von nachtschatten bτauchet man in der erczneÿe so sÿ noch grün sind·(Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel hameb·idest solatrum beschτeÿbet uns unnd spτicht·das dises seÿ ein kraut und hab vÿl stengel·Die bletter sind vermüschet mit einer schwercze·unnd sind nahet gefoτmiert als basilien bletter·allein das sÿ grosser sind unnd auch seind auch bτeÿtter· [385] Dises kraut hat schwarcz beere geleÿch den wåchalter beeren.

(Ein pflaster gemacht von dem beren und gelegt auff die hiczige geschwer·zeüht groþ hÿcz darauf. (Die bleter gestossen fast wol und darund gemüschet salcz und darauþ gemacht ein pflaster und gestrichen od gelegt auff dem bôsen juckenden grÿn heÿlet jn gar balde·(Das geleget auff dem erhabnen magen von geschwulst·seczet jn zůhandt·(Diþ pflaster geleget auff die oτen benÿmmt dem fliessenden eyter darauþ·(Der safft von nachtschat gmüscht mit bleiweiþ und silberglit und darzů rosen hônig·dises an dz haubt gestrÿchen benÿmmt jm die heissen geschweer·(In dem bůch circa instans in dem capitel solatrum beschτeyben uns die meister und spτechen·das nachtschatsafft seÿ gůt getruncken mit gersten wasser für die geschweer an dem magen·an d leber und auch sunft an den gedårmen. (Wôlcher ein hÿczige leber het dem mag man den safft müschen mit baumôle·den under ein gelassen mit einem clistier·es hilfft·

(Dises kraut gestossen und geleget auff den heissen bodagra benymmt die hycz und den schmerczen davon·(Item die knôpffe so sÿ noch grŭn sind·aber doch wåren sÿ besser schwarcz·die zerknüschten und zerschwollen baÿn mit geschmieret·seczet die geschwulste zůhandt·(Dise wurcz von d scabiosa und rautten wurczel an den halþ gehenckt benymmt die urschlechte od rôteln genant variole.

(1) Nachtschade, 349ste kapittel.

Solatrum Latijn vel uva vulpis. Grieks strigenum vel cuculus vel morella. Arabisch hameb vel hupue vel phatahalep. (Solanum nigrum)

Avicenna spreekt dat dit kruid is koud aan de eerste graad en droog aan de andere. Deze bladeren van nachtschade gebruikt men in de artsenij zo ze noch groen zijn. Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel hameb, id est solatrum, beschrijft ons en spreekt dat dit is een kruid en heeft veel stengels. (2) De bladeren zijn vermengd met wat zwart en zijn bijna gevormd als basielkruid bladeren, alleen dat ze groter zijn en zijn ook breder. [385] Dit kruid heeft zwart bessen gelijk de jeneverbessen.

(3) Een pleister gemaakt van de bessen en gelegd op de hete zweer trekt grote hitte daaruit. De bladeren gestoten erg goed en daaronder gemengd zout en daaruit gemaakt een pleister en gestreken of gelegd op de kwade jeukende schurft heelt het erg gauw. Dat gelegd op de verheven maag van gezwellen verzacht het gelijk. Deze pleister gelegd op de oren beneemt de vloeiende etter daaruit. Het sap van nachtschade gemengd met loodwit en zilverschuim en daartoe rozenhoning en dit aan dat hoofd gestreken beneemt hem de hete zweer. In het boek Circa instans in het kapittel solatrum beschrijven ons de meesters en spreken dat nachtschadensap is goed gedronken met gerstewater voor de zweer aan de maag, aan de lever en ook verder aan de darmen. Wie een hete lever heeft die mag men het sap mengen met olijvenolie en die onder ingelaten met een klysma, het helpt.·

Dit kruid gestoten en gelegd op de (4) hete podagra beneemt de hitte en de smarten daarvan. Item, de knoppen zo ze noch groen zijn, maar toch zijn ze beter zwart, die gekneusde en gezwollen benen mee gesmeerd verzacht die gezwellen gelijk. Deze en het kruid van Scabiosa en ruitwortel aan de hals gehangen beneemt de oerslechte of rode genaamd variole. (Pokkenvirus?)

Vorm.

Zwarte nachtschade is een eenjarige plant die tegen een meter hoog kan worden. De zwarte heeft kleine en hangende, stervormige witte bloemen in juni tot september. De plant is goed vertakt waaraan vele, wat brede, eigroene groene bladeren staan. De vrucht is een glimmend zwarte bes die zo groot is als een erwt of kers.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘‘Wij noemen dit gewas hier in Nederland gewoonlijk nascaye of ook wel nachtschade naar de Hoogduitse naam Nachtschade, in het Frans heet het morelle en in de apotheken is het ook met de naam Solatrum bekend, dan in het Latijn heet het eigenlijk Solanum en tot verschil van de andere wilde geslachten Solanum hortense, dat is tamme nachtschade of hof nachtschade, in het Grieks Strychnos of Trychnos of Strychnos cepaeos dat ook in onze taal hof nachtschade betekent. Sommige noemen het ook Morella op het Latijns en Uva lupina of Uva vulpis. Marcellus de ouden schrijver (en andere van zijn tijden met hem) noemt het Strumus of Strumum, Plinius in het 8ste kapittel van zijn 27ste boek zegt dat het ook Cucubalum (of Cacubalum) heet’.

Nachtschade bij Hildegard, Nachtschadt bij Bock.

In de middeleeuwen noemde men de plant nachtschaduwe wat uit het oud-Hoogduitse Nahtscato, noord-Hoogduits Nachtschatten, schwarzer Schaden stamt. Dit woord stamt uit de Indogermaanse wortel sketh: wat beschadigen of schade betekent. Nachtschaduw is een woord dat een gevaarlijk demonische macht aanduidt. Het oud-Hoogduits nahtscata gold voor de nachtelijke duisternis en werd daar­door op geheimzinnige nachtelijke dieren overgedragen. Men dacht dat de nachtschade de belichaming van een demon was met duivelse macht. Ze verbergen een "schaduw" zijde in zich, een zwarte schade, de vijand in zich.

De vrucht is een glimmend zwarte bes en zo groot als een erwt of kers, vandaar de Franse naam morella of morelle, maar dit stamt niet van de kers, maar van Keltisch mor: zwart, de donkere bessen.

Solanum is een naam die gegeven werd door Plinius aan een van de nachtschadige. Mogelijk is dit woord afgeleid van het Latijnse solamen: troosten of kalme­ren, vanwege zijn kalmerende narcotische effecten. Het Latijnse solari betekent pijnstillend. Vroeger dacht men dat solanum afgeleid was van solare: woest maken, alsof men door de sol: de zon, was getroffen.

Of dat het afgeleid is van solem atrum: een zwarte zon, het geeft een schaduw zwart als de nacht.

Uva lupina is bes van de wolf en uva vulpis is bes van de wolf.

Gebruik.

Dioscorides vermeldde zijn medische gebruik. De ouden vermeldden dat de plant rauw gegeten kan worden en waard was om geteeld te worden. Vanwege zijn eetbare eigenschappen zijn er in Engeland ook verbeterde tuinversies als garden huckleberry. Bij ons geld dat de plant giftig is. Er zijn vermeldingen dat 30 bessen een hond in 3 uur zou doden.

Herbarius in Dyetsche;

Nachtscay, Solanum of Strignum is koud en droog in de tweede graad. Er zijn vier soorten van, (a) de ene eet je en de andere niet. Die je eet wordt de tamme genoemd. Het is een kruid dat niet groot is met vele twijgjes waarvan de (2) bladeren op die van basilicum lijken. Haar zaad is rond, groen of zwart, maar als het rijp wordt dan kleurt het rood. Als je het breekt vind je daar een vochtigheid in, de smaak daarvan is zuurachtig. Nachtschade is tezamen gezet van verschillende krachten, zegt Serapio, want in haar zijn twee soorten gedaanten als aardachtig en waterachtig.

(3) Tegen zwerende schurft en jeuk maak je van nachtschadenbladeren met zuring, azijn en zout een pleister, deze pleister verandert ook de blaren en blust de oprispingen van de maag. Tegen hoofdpijn die van koude zaken komt leg je het sap van nachtschade er aan de buitenkant op.

(3) Tegen erisypelas of andere vurige of galachtige blaren meng je het sap met bloem van lood, met goudschuim, met olie van rozen en wat azijn. Als het gemengd wordt met brood is het goed tegen zwerende schurft.

Een popje op een manier van een klysma van het sap van nachtschade dat met het sap van weegbree en poeder van bolus armeniacum gemengd is is goed tegen vochtigheid die uit de baarmoeder loopt.

Een bijzonder goed middel tegen verstoppingen van de milt en van de lever is de siroop die van het sap van nachtschade, het sap van hertstongen en suiker gemaakt is nadat het gezuiverd is meng je daar rabarber bij of wat nog beter is: ‘Neem van het sap van nachtschade drie drachmen; van rabarber een drachme; van nardus een halve scrupel; van suiker een half drachme; die je kan breken breek je en geef dit te drinken’.

(3) Tegen hete blaren van de maag of van de lever of van de darmen wordt zeer geprezen het sap van nachtschade met het dikke van het sap.


Apostemen kraut

Das cccl Capitel

Scabiosa latine·grece Stibes·vel stibeos·

(Der meister Paulus spτicht·das scabiosa seÿ heÿþ und trucken an dem andern grad·(Diascoτides in dem capittel stibeos idest scabiosa beschτeibt uns und spτichet·dz dises kraut sej fast truckner natur·und darumb ist diþs kraut gar gůt gesoten mit wasser und daz getruncken die do dem roten fluþ haben unnd auch den die flüssige oůen haben darein gelassen mit baumôle·(Auch ist dises wasser seere gůt den gleppergen wunden und die allzeÿt fliessen·als sunderlich alt schåden thůn·die domit gewåschen und [386] geseübert·und darnach des safftes mit einem thůch darüber geleget·(Scabiosa mit schwarczem wein gesoten·d wein trüchnet alle gebτechen des leybes·die wider die natur feücht sind·(Die bleter von scabiosa gestossen·dienen fast wol emoτroidibus·das ist ein fluþ in dem afftern und überflüssigen geblŭt·darauff geleget heÿlet den zůhandt·(Die bleter gestossen und in die augen gelassen die vol geblŭts sind von schlegen oder andern sachen·heÿlet die zůhandt·(Plinius spτicht·das scabiosa gůt seÿ genüczt für alle bôse grÿndt des leÿbes ·und sunderlich für maledeÿ·von disem kraut getruncken·oder dz wasser dz davon distilliert wirt benymmet die geschweer umb dÿ bτust·(Der safft von apostema kraut getruncken tôdtet die wŭrme in dem bauch und benÿmmt alle geschweer jnnwenig des leÿbes und benymmt sunderlichen das geschwere von d lungen davon getruncken·(Item man findet geschτiben das sant Orban auff ein zeÿt bate seiner schwôstern eine·das sÿ jm sagen solt was sÿ von dem krant hielt·wann sÿ het es gar in grossen eren und nüczet es alle zeÿt·do schτeÿþ sÿ dise verþ sant urban von disem kraut also·Urbanus pτo se nescit pτecium scabiose·Nam purgat pectus·qd contemmit egra senectus·Lenit pulmonem·purgat laterum rrgionem·Apostema frangit·silocum bibita tangit·Tribus uncta foτis·antracem liberat hoτis·Dises findest du in dem důch pandecta genant in dem capitel scabiosa·(Item nÿmme apostemen safft und schwebel gebulfert und silberglitt mit loτbeer ôl vermenget in einer salben weÿse·domitt geschmieret die reüdigen haudt ist gůt für den grÿndt·(Item Scabiosa mit wegbτeyte gesoten mit eþsig und mit rosenwasser·und auff die hÿczigen geschwer und apostemen geleget genant antrax·ist sÿ natürlichen kŭlen·(Item scabiosa mit woll genant taxus barbatus gesoten·und darauff gesessen·ist gůt wider dem auffgang des arþdarms·und ist auch wider den fluþ der guldin aderen genant emoτroidarum·[387]

(1) Aposteemkruid of beemdkruid.

Dat 350ste kapittel.

Scabiosa Latijn. Grieks Stibes vel stibeos. (Knautia arvensis)

De meester Paulus spreekt dat Scabiosa is heet en droog aan de andere graad. Dioscorides in het kapittel stibeos, id est Scabiosa, beschrijft ons en spreekt dat dit kruid is erg droge natuur en daarom is dit kruid erg goed gekookt met water en dat gedronken die de rode vloed hebben en ook die vloeiende oren hebben, daarin gelaten met olijvenolie. Ook is dit water zeer goed de gapende wonden en die altijd vloeien zoals vooral oude schaden doen, die daarmee gewassen en [386] gezuiverd en daarna dit sap met een doek daarover gelegd. Scabiosa met zwarte wijn gekookt, die wijn droogt alle gebreken van het lijf die tegen de natuur vochtig zijn. (2) De bladeren van Scabiosa gestoten dienen erg goed hemorroide, dat is een vloed in het achterste en overvloedig bloed, daarop gelegd heelt die gelijk. De bladeren gestoten en in de ogen gelaten die vol bloed zijn van slaan of andere zaken heelt die gelijk. (3) Plinius spreekt dat Scabiosa goed is genuttigd voor alle kwade schurft van het lijf en vooral voor boosaardige, van dit kruid gedronken of dat water dat daarvan gedistilleerd wordt beneemt de zweer om de borst. (4) Het sap van beemdkruid gedronken doodt de wormen in de buik en beneemt alle (5) zweren inwendig het lijf en beneemt vooral de zweren van de longen, daarvan gedronken. Item, men vindt geschreven dat Sint Urbanus op een tijd bad zijn zuster dat zij hem zeggen zou wat ze van het kruid vond want ze had het in grote eer en nuttigde het altijd. Toen schreef ze deze spreuk naar Sint Urbanus van dit kruid alzo: Urbanus pro se nescit precium scabiose. Nam purgat pectus, qd contemmit egra senectus. Lenit pulmonem, purgat laterum regionem. Apostema frangit, silocum bibita tangit. Tribus uncta foris, antracem liberat horis’. Dit vindt u in het boek Pandecta genaamd in het kapittel Scabiosa. Item, neem beemdkruidsap en zwavel gepoederd en zilverschuim met laurierolie vermengt in een zalf wijze, daarmee gesmeerd de (4) ruige huid is goed voor de schurft. Item, Scabiosa met weegbree en gekookt met azijn en met rozenwater en op de (5) hete zweren en gezwellen gelegd genaamd antrax is ze natuurlijk verkoelend. Item, Scabiosa met toorts genaamd taxus barbatus (Verbascum) gekookt en daarop gezeten is goed tegen de (2) uitgang van de aarsdarm en is ook tegen de vloed der gulden aderen genaamd emorroidarum. [387]

Vorm.

Honigbloem of beemdkroon is een behaarde plant die door zijn beharing grijsgroen kleurt. De lagere bladen zijn licht gezaagd, de stengelbladen geveerd. Hieruit rijzen diverse groene stengels van meer dan meter op waarop een blauwpaars kroon staat in hoofdjes.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Dit kruid is bij de gewone man op het Latijns Scabiosa genoemd, dat is te zeggen schurftkruid en zo schijnt het ook van sommige Psora genoemd te zijn welke naam schurft betekent in het Grieks en tezamen ook een kruid daar Aëtius van verhaalt, dan Hermolaus Barbarus schrijft daar aldus van; ‘of Scabiosa, zegt hij, dat kruid is wat Aetius Psora noemt en waarvan met de rook de ruspen of ruipen die aan de bomen groeien gebrand en gedood worden, dat is me noch onbekend en niet goed onderzocht’.

De eerste soort van Scabiosa wordt in de apotheken de Latijnse naam Scabiosa gegeven en met die naam is ze overal bekend, we noemen het in het Latijn Scabiosa vulgaris major, dat is gewone grote Scabiosa, de Hoogduitsers, naar het zeggen van Fuchsius en Tragus, noemen het Apostemenkraut, Postemenkraut en Grindtkraut’.

Pestemenkraut bij Bock, het genas apostema, een etterend gezwel.

Knautia is zo genoemd naar Christopher Knaut, een Duits botanist.

Gebruik.

Herbarius in Dyetsche; ‘Haesoren of Scabiosa is heet en droog in de tweede graad.

(3) Tegen schurft: ‘Neem sap van hazenoren, zwavel, goudschuim en olie van laurierbes, maak daar van een zalf’. Als je daar poeder van averone bij mengt is het goed tegen het uitvallen van het haar.

Als je het sap van hazenoren met het sap van alsem en met wat honing gemengd te drinken geeft (4) doodt het wormen. Tegen hetzelfde, meng de kruiden van het afkooksel met averone, honing en azijn en pleister het op de buik.

(2) Om de aambeien te stoppen kook je dit kruid van hazenoren in wijn.

Men zegt dat het nuttig is om zijn kracht naar voren te brengen en je zal de kracht van hazenoren zeer begeren, te weten het overschrijven van sommige verzen of regels in Latijn die de kracht van hazenoren besluiten. Wie de verzen bezit en of ze in Dietsche zijn en of dit nuttig is of niet kent de waarde van hazenoren niet want het reinigt de borst of de adem die vanwege oudheid verkouden of bedwongen zijn. Het verzacht de longen en zuivert de lever en de milt.

(5) Het breekt blaren als het gedronken en daarop gelegd wordt. Als je het aan de buitenkant op de pestachtige blaren, als antrax is, legt geneest het dit binnen drie uur. Daaruit heb ik geconstateerd dat hazenoren van grote kracht zijn want het helpt de borst die verladen is van slijm, vooral oude lieden die in de borst ontsteld zijn.

(5) Het sap daarvan dat met zoethout gemengd is verzacht de longen en geneest de pijn van de zijde. Water waar het en betonie in gekookt is met wat suiker gedronken ontbindt de blaren. Ook als je hazenoren met weegbree in rozenwater en azijn kookt en op de atracem (dat is een blaar die pestachtig is in de ergernis of oksels etc.) of op andere vurige blaren legt geneest het binnen enkele uren van zulke ontsteltenis.

(2) Een bad van water waar hazenoren en wolkruidbladeren in gekookt zijn en als je in dat water en op die kruiden zit is het goed tegen of de uitgang van de aars, van het einde en het stopt ook de aambeien. Pandecta’.

Herbarijs; ‘Scabiose is heet en droog in de 2de graad. (3) En men maakt er zalf van voor diegene die melaats zijn. En het is beter groen dan droog. En voor diegene die schurftig zijn zal men deze zalf maken. Men zal het kruid stampen en het sap eruit doen en doe er dan azijn bij en olie van noten en laat het lang koken totdat het dik wordt, dit is goed tegen (3) jeuk en schurft. En die het kookt in wijn of in water, het helpt zeer de melaatsen’.

Belgisch Kruidboek; ‘De bladeren gestooten en op de gezwellen gelegd, doen die genezen; het is zeer dienstig om het (3) schurft, pestilentie gezwellen en klapooren op korten tyd te doen verdwynen en verteren’.

Hyrsz zungen

Das cccli Capitel

Scolopendτia latine·grece applenon·vel Aplinium·vel Splemon·vel Scolopendτium·arabice Ceterach·

(Diascoτides in dem capitel aplemon·idest scolopendτia beschreibt uns unnd spτicht·das dise bleter geleychen an der gestalte der schlanngen scolopendτia geheissen·und die schlang hat vierczehen fŭþ·Dises wechþt geren an den felþen oder an den steinen mauren·Der bleter wachþen vil auþ einer wurczel·und sind jnnwenig beflecket geleych als polipodium·das ist engelsŭþ·Dises kraut hat keinen stengel·kein blůmen und keinen samen·(Galienus in dem sechsten bůch genant simplicium farmacarum in dem capitel aplinium idest scolopendτia beschτeibt uns und spτicht·das dises kraut hab ein subtile nature od complexion·und dises kraut ist nit zů hÿczig oder auch nit zů kalt·nit zů trucken und nicht zů feücht·(Diascoτides·die bleter gesoten mit eþsig und den getruncken dτeýþsig tag nach einander trücknet die feüchtung des milczes·(Die bleter gesoten in wein unnd als ein pflaster auff das milcz geleget·benÿmbt jme die geschwulst·(Der bleter gestossen und darunder gemüschet ysop·und die gesoten mit wein·und den getruncken·benÿmmt die geelsucht·Und dises ist auch sunderlichen gůt stranguiriosis.(Von disem kraut getruncken bτicht den stein in der blasen und auch in den lenden·(Averτois in seinem fünfften bůch genantt colliget·in dem capitel scolopendτia spτicht·das dises kraut sey getemperiert an der hÿcze unnd auch an der trückne·und ist auch gůt allen menschen genüczet in allen kranckheiten·(Galienus in dem sechþten bůch simplicium farmacarum genant·spτicht·daz hyrþ zungen fast wol dienet dem milcz darüber getruncken unnd auch darüber geleget·(Item. Wein darjnnen gesoten ist hÿrþzungen und tamariscus und davon dÿckermal getruncken benymmet den weetagen des milczes on zweÿfel·(Item hÿrþ zunge ist warm in dem ersten grad unnd trucken in dem andern·(Item wein darjnnen gesoten ist hÿrþzungen und petersilien wurczel ist gůt getruncken wider den kalten siechtumb·(Ettliche meÿster die spτechen·Wenn ein frau dises kraut an jren halþ henckt·so hÿndert es zů der gebeerung·[388]

(1) Tongvaren.

Dat 351ste kapittel.

Scolopendria Latijn. Grieks applenon vel Aplinium vel Splemon vel Scolopendrium. Arabisch Ceterach. (Asplenium scolopendrium)

Dioscorides in het kapittel aplemon, id est scolopendria, beschrijft ons en spreekt dat deze bladeren lijken aan de gestalte op de slang scolopendria geheten en die slang heeft veertien voeten. Deze groeit graag aan de rotsen of aan de stenen muren. De bladeren groeien veel uit een wortel en zijn inwendig bevlekt gelijk zoals Polypodium, dat is engelzoet. Dit kruid heeft geen stengel, geen bloemen en geen zaden. Galenus in het zesde boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel aplinium, id est scolopendria, beschrijft ons en spreekt dat dit kruid heeft een subtiele natuur of samengesteldheid en dit kruid is niet te heet of ook niet te koud, niet te droog en niet te vochtig. Dioscorides, de bladeren gekookt met azijn en dan gedronken dertig dagen na elkaar verdroogt de (2) vochtigheid van de milt. De bladeren gekookt in wijn en als een pleister op de milt gelegd beneemt hem de gezwellen. De bladeren gestoten en daaronder gemengd hysop en die gekookt met wijn en dan gedronken beneemt de geelziekte. En dit is ook uitzonderlijk goed stranguriam. (3) Van dit kruid gedronken breekt de steen in de blaas en ook in de lenden. Averrois in zijn vijfde boek genaamd colliget in het kapittel scolopendria spreekt dat dit kruid is getemperd aan de hitte en ook aan de droogte en is ook goed alle mensen genuttigd in alle ziekte. Galenus in het zesde boek simplicium farmacarum genaamd spreekt dat tongvaren erg goed dient (2) de milt, daarvan gedronken en ook daarover gelegd. Item. Wijn daarin gekookt is hertstongen en tamariscus en daarvan vaak gedronken beneemt de pijn van de milt zonder twijfel. Item, tongvaren is warm in de eerste graad en droog in de andere. Item, wijn daarin gekookt is hertstongen en peterseliewortel is goed gedronken tegen de koude ziekte. Ettelijke meesters die spreken: Als een vrouw dit kruid aan haar hals hangt dan verhindert het de geboorte. [388]

De afbeelding geeft een tongvaren aan en geen steenvaren. De steenvaren komt meer met de namen overeen bij Dodonaeus, het heet alleen geen hyrs zungen of tongvaren.

Vorm.

Het blad is ovaal en lancetvormig, versmallend en tot een punt toelopend, de rand is gaaf en wuivend. Elk blad komt afzonderlijk en vouwt zichzelf eerst op voordat ze in het voorjaar ontluikt en zich uitrekt. De stand, kleur en vorm van de sporen komen overeen met de duizendpoot.

Naam.

(1) Dodonaeus; In onze taal noemt men dit gewas hertstonghe, in het Hoogduits Hirtz-zung, in het Spaans lengua cervina, in het Frans langue de cerf, in het Grieks en Latijn gewoonlijk Phyllitis en in de apotheken Lingua cervina en kwalijk Scolopendria, want het verschilt veel van het echt Scolopendrium dat we hierna beschrijven zullen’. Zie onder.

Hertstong, Hirszunge in oud-Hoogduits, Hirschzunge in midden-Hoogduits, Hirzeszunga en later Hyrsezunga bij Hildegard, Engelse hart’s tongue of heart’s tongue en Franse langue de cerf komt van middeleeuws Latijn ‘lingua cervi’: tong van een hert, en is zo genoemd naar de vorm van de bladeren

De stand, kleur en vorm van de sporen komen overeen met de duizendpoot: Scolopendria.

Asplenium is afgeleid van Grieks asplenos, a,’niet’, en splen, ‘milt’, omdat deze plant gebruikt zou kunnen worden om de opgezwollen milt te laten krimpen.

Gebruik.

Een varen die gebruikt wordt voor de milt. Oude vrouwen fabelen en Dioscorides schrijft dat alle ziekten van de milt door deze plant in korte tijd hersteld worden, zo goed zelfs dat de gekookte milt van een beest tot zijn vroeger vorm wordt teruggebracht alsof het nooit gekookt is geweest. Op de eilanden van Kreta groeide het wild, de kudden die hier kwamen en ervan aten, hadden geen last van de milt.

Herbarius in Dyetsche; ‘Hertstonge, Scolopendra of Lingua cervina is heet in de eerste graad en droog in de tweede. (2) Het heeft de kracht om in te snijden en de hardheid van de milt te veranderen. Hertstong is met zuurheid bitter en daarom is het goed voor de milt als je het met azijn drinkt. Als je veertig dagen lang de wijn drinkt waar hertstong en Tamarisk in gekookt is verandert of ontbindt en overwint het de milt.

Deze hertstong groeit op de muren bij de bronnen en steenachtige, natte plaatsen en heeft noch bloemen, noch zaad. De bladeren zijn net als de boomvaren, het opperste deel is groen en het uiterste deel is bijna rood.

(2) Tegen uitgeputte milt kook je hertstongbladeren in wijn en leg het op de milt.

Tegen druppelende plas: ‘Neem wijn waar hertstong en peterselie in gekookt zijn’.

Tegen hik: ‘Neem de wijn waar hertstong met munt in gekookt zijn’.

Tegen geelzucht: ‘Neem wijn waar hertstong met andijvie in gekookt zijn’.

(3) Tegen de steen van de nieren en van de blaas neem je volgens Pandecta wijn waar hertstong en steenbreek in gekookt zijn.

Herbarijs; ‘Hertstonge is heet in de eerste graad en droog in de 2de graad. En tegen de (a) koek zal men het drinken met oxymel ,40 dagen lang en hij zal vergaan. En is goed op huiduitslag. En tegen de zeerheid van de borst gekookt met zoethout en gedronken’.

Den coeke; Middelnederlands woordenboek; verharding in of aan de oppervlakte van het lichaam, Vandewiele; verharding van de lever, dat zal naar de tekst beter kloppen.

senffsamen ccclii Ca

Sinapis grece et latine·arabice chardel.

(Avicenna spτicht das diser same seÿe heyþ und trucken an dem vierden grad·(In dem bůch circa instans beschτeiben unns die meister und spτechen·das dÿser samen geleÿchen dem rŭbsamen allein das der rŭbsamen bitter ist und der senffsamen scharpff·

(Serapio·dises ist der beste samen der jnnwenig weÿþ ist und feücht auch so er frisch ist·sein tugent ist hÿczigen und zeÿtigen·

(Senffsamen gestossen mit alant wurcz und geleget auff die zeÿtigen geschweere bτicht sÿ zůhant auff·also das man die nitt auff schneÿden od bτennen darff·(Plinius in seinem·xx·bůch spτicht·dz senffsamen gestossen und darunder gemüschet eþsig·und gestrychen auff den vergifftigen bÿþ heÿlt dem zůhandt·(Dises in den halþ gelassen mit hônigwasser genantt mulsa·und den gegoτgelt benÿmmt die feül in dem mund und die seüre in dem halþ·(Senffsam ist gůt für die zeen den mit hônig von eþsig in dem mund gehalten·(Senffsamen also genüczet dienet für alles wee des magen und d lungen. (Senffsam gestossen und darzů gemüscht feÿgen und kümmel und dz eingenommen benÿmmt die wassersucht·(Daz haubt domit bestrichen benÿmmt dz geschweer hÿnden in dem haubt genant litargia·(Etlich meister spτechen dz dises safftes nŭchten getruncken macht ein gůte gedåchtnuþ. (Der safft ist gar gůt für die feel d augen, (diser safft machet den menschen dürsten und bτinget auch gelust zů unkeüscheÿt. (Platearius wôlcher alle moτgen zweÿ senffkôτner und zweÿ pfeffer kôτner einschlicket nŭchter·d ist den selben tag sicher voτ d kranckeit appoplexia genant·daz ist der schlag·(plinius d sam gesoten in wein und den getruncken benÿmmt dz keÿchen·(Senffsam und bertram und yngwer alle geleych vil mit rosen hônig vermüschet·domit den mund gewåschen und lange zeýt in dem mund gehalten feget dz hýren von bôser feüchtung die do bτinget beschwårnuþ des haubtes. (Und ist auch gůt wid den fal des zapffens und apostem d gurgeln casus uvule et squinantia·[389]

(1) Mosterdzaden, 352ste kapittel.

Sinapis Grieks en Latijn. Arabisch chardel. (Brassica nigra)

Avicenna spreekt dat dit zaad is heet en droog aan de vierde graad. In het boek Circa instans beschrijven ons de meesters en spreken dat deze (2) zaden lijken op de raapzaden, alleen dat de raapzaden bitter zijn en het mosterdzaad scherp.

Serapio, dit is het beste zaad dat inwendig wit is en vochtig, ook zo her vers is, zijn deugd is verhitten en rijpen.

Mosterdzaden gestoten met alantkruid en gelegd op de rijpe zweer breekt ze gelijk open alzo dat men die niet opensnijden of branden hoeft. Plinius in zijn 20ste boek spreekt dat mosterdzaden gestoten en daaronder gemengd azijn en gestreken op de vergiftige beet heelt die gelijk. Dit in den hals gelaten met honingwater genaamd mulsa en den gegorgeld beneemt dat vuil in de mond en het zure in de hals. Mosterdzaden is goed voor de tanden, dat met honing van azijn in de mond gehouden. Mosterdzaden alzo genuttigd dient voor alle pijn van de maag en de longen. Mosterdzaden gestoten en daartoe gemengd vijgen en komijn en dat ingenomen beneemt de waterziekte. (2) Dat hoofd daarmee bestreken beneemt de zweer achter in het hoofd genaamd litargia. Ettelijke meesters spreken dat dit sap nuchter gedronken maakt een goede gedachtenis. Het sap is erg goed voor dat vel van de ogen, dit sap maakt de mensen dorstig en brengt ook lust tot onkuisheid. Platearius, wie elke morgen twee mosterdkorrels en twee peperkorrels inslikt nuchter die is dezelfde dag zeker voor de ziekte apoplexie genaamd, dat is de slag. Plinius, het zaad gekookt in wijn en dan gedronken beneemt dat kuchen. Mosterdzaden en bertram en gember, alle gelijk veel, met rozenhoning vermengt en daarmee de mond gewassen en lange tijd in de mond gehouden veegt de (2) hersens van kwade vochtigheid die er brengt verzwaring van het hoofd. (3) En is ook goed tegen de val van de huig en lopende zweer, dat gorgelen tegen de uvula en keelblaar. [389]

Vorm.

Mosterd is een eenjarig en recht opgaande, vertakte plant van meer dan een meter hoog. Alle bladen zijn gesteeld, de bovenste bladen zijn smaller dan de onderste en minder gelobd. De gele bloemen staan op korte stelen. De korte hauwen staan omhoog gericht tegen de stengel aan.

Naam.

(2) Platearius; ‘Sinapis semen semen napes idem est et multum assimilatur semini rape sed semen rape est amarum istud vero acutum’.

Dodonaeus; ‘‘Dit geslacht van kruiden werd hier vroeger heel Griekenland door Sinepi, maar omtrent Athene niet anders dan Napi genoemd, als Atheneus betuigt en in het Latijn is het Sinapi genoemd en zoals de ongeleerde zeggen Sinapium, in het Nederduits mostaerdt-saedt (maar de saus van dat zaad gemaakt heet alleen mostaert) in het Hoogduits Senff, in het Frans seneve en moustarde.

In Keltisch is het nap, de naam is verwant aan napus, koolzaad.

Zwarte mosterd of mostaert, Duits Mosterd en Mostrich, Engels mustard en Frans moutarde noire heette in oud-Frans moustarde en dit van mustum ardens, most: ongefermenteerde druivensap, en ardor: een scherpe smaak. Om uit de zaden mosterd te maken had men een smeuïge, zurige pap nodig, de moust de vin.

De gebruiken van witte en zwarte zaden voor mosterdbereiding leerden de Germanen van de Romeinen. In Italiaans is het senepa, in Duits Senf, in oud-Hoogduitse Senef en midden-Hoogduits Sen(e)f, Engels senvy, Angelsaksische senep, Frans seneve, dit uit het Latijnse sinapi en dat uit Grieks sinos: schade, ops: ogen, geeft tranen in de ogen. Mogelijk is dit woord van Egyptische oorsprong, in Hebreeuws san, van sanan: scherp, en aph: neus, de scherpe geur.

Gebruik.

Mosterd is een van de eeuwige specerijen. Mosterd rondt kleurloze sauzen af in smaak en verschijning en wordt gebruikt om etenswaren te conserveren en om bepaalde negatieve geuren van het eten weg te werken, verteert ook rauwe spijzen wat gemakkelijker. In de geneeskunde heeft mosterd het vermogen om te zuiveren. Mosterd werd gebruikt tegen verlammingen van de tong, waartoe elke morgen een eetlepel mosterdzaad ingenomen moest worden. Ook werd het wel gebruikt in mosterdpappen als een prikkelend middel om onwillige of verlamde delen te stimuleren.

Herbarius in Dyetsche; ‘Mostaertsaet of Sinapis is heet en droog in de vierde graad. Er zijn twee soorten, de ene heeft zaden die aan de buitenkant zwartachtig en van binnen wit zijn en de ander heeft zaden die van buiten en van binnen wit zijn (Sinapis alba). Beide hebben ze een kracht, nochtans is de eerste soort scherper dan de tweede. Je zal dat zaad kiezen dat niet al te droog is, noch zeer dun, maar groot en als je het breekt dat het dan wit is. De kracht van de bladeren is verzwerend, daarom steken ze zeer tegen verzwerende pijn die langs de heup naar beneden gaat, ischialgie. Zodat het verzweert stamp je de bladeren en meng het met de wortel van alant en leg het dan op een vuur. Als het gemengd wordt met olie van laurierbes en op zwerende schurft gestreken wordt dan geneest het die. Hetzelfde is ook goed tegen de pijn van de milt, het verdrijft ook de plekken van de nagels.

Als je de wortel hiervan aan de hals hangt is dit ook goed tegen tandpijn.

(2) Het heeft ook de kracht om de overvloedigheden van de hersens tot zich te trekken als het gekauwd wordt of als er gegorgeld wordt met een mengsel waarin weegbreewater, honing van rozen, het poeder van deze wortel met het poeder van bertram en van gember, van elk even veel, in is. (3) Hetzelfde is ook goed tegen blaren van de mond en tegen het vallen van de huig. Tegen scrofulas maak je een zalf van mosterdzaad met de dooier van een ei en van wat zout.

(2) Tegen vallende ziekte en tegen litargie (dat is een blaar achter in de hersens) meng het poeder van mosterdzaad met gemberpoeder en doe het in de neus want het laat niezen en werkt zo op de litargie. Als het haar van achter afgeschoren is: ‘Neem mosterdzaad en ruit en meng het met olie van ruit en bepleister het daar mee’.

Tegen het uitvallen van het haar en tegen oude pijnen van de milt en ischialgie (dat is pijn langs de heup) meng je mosterdzaad met sap van averone want het trekt de materie uit en verteert.

Als het zaad met bloem van lood, met honing en water waar tarwezemelen in gedaan zijn, gemengd en op het aangezicht gedaan wordt, dan zuivert het ‘t aangezicht.

Tegen zwerende schurft: ‘Neem azijn waar mosterdzaad in gekookt is’.

Tegen koortsen die over andere tijden komen: ‘Neem water waar het zaad in gekookt is’ volgens Pandecta’.

Herbarijs; ‘Sinapis is heet en droog in de 4de graad en het zaad houdt men 2 jaar goed. En als men het vindt beschreven in recepten, sinaper of naper of napeos, dan zal men het zaad leggen.

Mosterdzaad gedaan in een zakje en gekookt in wijn en gelegd op de plaats daar de ziekte is, het zal helpen zo waar het aan het lichaam is’.

Belgisch Kruidboek; ‘Het Mostaerzaed met Vygen ende Komynzaed gestooten en alzoo ingenomen, geneest de waterzucht; met wyn gezoden, beneemt het ’t kuchen en den droogen hoest; de Mostaerd dryft de pis af en stilt de buikpyn… Eindelyk het Mostaerdzaed bezit zulkdanige deugden om de gebreken der menschen en dieren te helpen, en om inwendig en uitwendig te gebruiken, dat men daerover een geheel boekdeel zou kunnen schryven’.


sefelbaum Das

cccliii Capitel

Savina latine·grece Bτaceos·arabische abhel·

(Galienus in dem sechþten bůch genant simplicium farmacarum·in dem capitel Savina beschτeibet uns und spτicht·das dises kraut sey heyþ und trucken an dem dτitten grad·und ist ein baum d hat bletter nahet als wåchalter·Dÿser baum wechþt mer in die bτeytte denn in die lennge·(Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel abhel beschτeibet uns und spτicht·daz dises gewåchþe seÿe zweÿer handt·Eins hat bletter nahet als cÿppτessen·denn das sÿ fast scherpffer ist und doτniger sind und hat einen gůten gerauch·und dises ist wåchalter kraut·und dises tugent findest du in dem capitel juniperus·Das ander gewåchþe hat bleter geleÿch dem tamarisse und d gerauch von den geleÿchet dem cypτesse·unnd dÿse heÿsset Savina·(Galienus·sefelbaum ist gůt genüczet den die do haben ein kranckheyt tenasmon genant·das ist ein kranckheÿt wie das einen bedunckt geren zů stůl geen unnd hat grosse arbeyt mit trucken·also dz affter für den leýb geet und mag doch nichcz geschaffen·d sol nemen savinam und den sieden mit eþsich·und wein und den tampff unden auff lassen geen in den afftern es hilfft on zweÿffel·od sol darauff siczen so es warm ist·(Savina ist auch gůt für den schnopffen·d do kumbt von kelte. (Savina gestossen zů bulfer und dz geton in die ungent die do dienen zů dem grÿndt der do seer eytert es hilffet·(Savina gesoten in wein·und den getruncken machet einen gůten magen·und benÿmmt dem schmerczen der dårm·(Diþs ist auch gůt dissurτus das ist d kalte seÿch·(Savina gestossen und als ein pflaster geleget auff dýe lenden benÿmbt die lenden sucht·(Serapio mit bewårung Galieni spτicht·das die tugent des baumes seÿ von einander thůn und auþ eczen das faule fleÿsch auþ den faulen wunden oder altten schåden·wie die wåren·und reÿniget auch do die stinckenden wunden·das bulfer von sefelbaum gemüschet mit hônige und dar [390] auff geleget·(Savina gesoten in wasser ist gůt für dz rot lauffen·od dz freÿþam genant herisipla. (Item die lerer spτechen gemeÿnigklich·dz savina mer an den frauen wurck an jrer kranckheÿt menstruum genant denn kein ander kraut·und sÿ ist also stercklich durchdrτingen in den frawen·dz es machet blůt bτunczen·und tôdtet dz kind in d můter·und treÿbt auþ dz tod kind·und darumb sollen die frawen diþ kraut meÿden·und sunderlich die schwanger sind·also dz sÿ got darumb mügen antwurten an dem jüngsten gericht. (Diascoτides spτicht·dz sefelbaum ecze auff geschweeren·und beneme den schmerczen d selben blatern·(Platearius ein pflaster gemachet von sefelbaume machet die fliessenden haudt trucken und gladt·und benymmet den gestanck von d stinckende haudt die do stinckt von grossem schweÿþ·als dick geschicht·und ist ein grosser gebτesten an einem menschen·(Sefelbaum gebulfert und schwebel und silberglite mit spÿcz weggrich saffte vermenget und wenig schweÿnen schmalcz machet man ein salb wid den grÿndt·hilffet gar seer·(Sefelbaum mit eþsig unnd mit den blawen kolen zůsamen gestossen·und auff wunden geleget die sich weyt bτeyten und umb sich fressen benÿmmt d wunden jr boþheÿt daz sÿ sich nit wid spτeÿden ist·und mit bleÿweÿþ vermenget ist die selbigen wunden zů heÿlen·

(1) Savelboom. Dat

353ste kapittel.

Savina Latijn. Grieks Braceos. Arabisch abhel (Juniperus sabina) .

Galenus in het zesde boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel Savina beschrijft ons en spreekt dat dit kruid is heet en droog aan de derde graad en is een boom en heeft bladeren bijna als jeneverbes. Deze boom groeit meer in de breedte dan in de lengte. Serapio in het kapittel abhel beschrijft ons en spreekt dat dit gewas is tweevormig. Een heeft bladeren bijna als cipres, dan dat die vast scherper is en doorniger en heeft een goede reuk en dit is de jeneverbes en zijn deugd vindt u in het kapittel Juniperus. Dat andere gewas heeft bladeren gelijk de Tamarix en de rook ervan lijkt op de cipres en deze heet Savina. Galenus, savelboom is goed genuttigd die er hebben de (3) ziekte tenasmonem genaamd, dat is een ziekte waar iemand denkt om graag te stoel te gaan en heeft grote arbeid met drukken alzo dat het achterste voor het lijf gaat en mag toch niets doen, die zal nemen savina en dan koken met azijn en wijn en de damp onderop laten gaan in het achterste, het helpt zonder twijfel, of zal daarop zitten zo het warm is. (4) Savina is ook goed voor dat snuffen dat je komt van koude. (5) Savina gestoten tot poeder en dat gedaan in een zalf die je dient tot de schurft die er zeer ettert, het helpt. Savina gekookt in wijn en dan gedronken maakt een goede maag en beneemt de smarten van de darm. (6) Galenus spreekt dat de deugd van deze boom is van elkaar doen en uiteten dat vuile vlees uit de vuile wonden of oude schade, waar die zijn, en reinigt ook de stinkende wonden, dat poeder van savelboom gemengd met honing en [390] daarop gelegd. Savina gekookt in water is goed voor de rodeloop of de freisam genaamd erysipelas of belroos. (2) Item, de leraars spreken algemeen dat savina meer aan de vrouwen werkt aan hun ziekte menstruatie genaamd dan geen ander kruid en ze is alzo sterk doordringend in de vrouwen dat het maakt bloed bruisen en doodt dat kind in moeders lijf en drijft uit dat dode kind en daarom zullen de vrouwen dit kruid mijden en vooral die zwanger zijn alzo dat de God daarom mogen antwoorden aan het jongste gericht. Dioscorides spreekt dat savelboom eet op zweren en beneemt de smarten van dezelfde blaren. Platearius, een pleister gemaakt van savelboom maakt die vloeiende huid droog en glad en beneemt de stank van de stinkende huid die stinkt van groot zweet zoals vaak gebeurt en is een groot gebrek aan een mens. (5) Savelboom gepoederd en zwavel en zilverschuim met spitse weegbreesap vermengd en weinig varkensvet maakt een zalf tegen de schurft, het helpt erg zeer. (6) Savelboom met azijn en met de blauwe kool tezamen gestoten en op wonden gelegd die zich wijdt uitbreiden en om zich vreten beneemt de wonden hun boosheid dat ze zich niet verder verspreiden en met loodwit vermengt is het diezelfde wonden helen.

Vorm.

De bladeren van zevenboom staan kruisgewijs en ruiken onaangenaam, oudere planten bezitten meest alleen schubvormige bladen. De plant groeit soms boomachtig, maar komt meestal voor als een liggende en zeer gedrongen conifeer.

Naam.

Dodonaeus; ‘De savelboom wordt in het Grieks Brathys of Brathy genoemd of, als sommige voor het beste houden, Brathyx en met bastaardnamen Barythron en Baron, in het Latijn heet het Sabina.

De eerste soort heet hier te lande meest savelboom, in het Hoogduits Sivenbaum, de Italianen en Spanjaards behouden de Latijnse naam Sabina. Deze is in de apothekerswinkels het meest bekend en gebruikelijk en wordt er gewoonlijk Savina genoemd en van sommige andere Savimera, in het Hoogduits Sibelbaum en niet Silbenbaum, anders Sevenbaum, in het Frans savinier, in het Engels savin tre’.

De struik heeft verschillende namen die afgeleid zijn van het Latijnse sabina. De sabijnse boom, naar de Sabijnse volksstam, was bij hen veel gebruikt, onder andere bij de roof van de Sabijnse maagden in Italië. De sabijnse boom gaf in oud-Hoogduits Sevinboum, midden-Hoogduits Sevenboum tot Sebenbaum, Frans genevrier sabine en in het Angelsaksisch safine, het Engelse savin en oud Nederlands seveboom of sageboom, later ook zevenboom.

In Capitulare de villis en in de Carolingische tuininventaris van 812 bevindt het zich onder de naam savinam. De Heilige Hildegard gedacht de boom onder de naam sybenbrunn en gebruikte het als een middel tegen astma, longklachten en wormen.

Gebruik.

De bladpunten leveren bij destillatie met water een weerzinwekkend ruikend bitter, een sterk kamferachtig smakende, vluchtige olie. Die olie werkt stevig in op de huid en werd gebruikt bij reuma en als cosmetica. Innerlijk gebruikt werkt het sterk giftig en werd gebruikt voor abortus. Sabina wordt dan ook wel hoerenboom genoemd omdat de medewerksters van het oudste beroep ter wereld er een papje van maakten dat gebruikt werd om abortus op te wekken. In wat oudere boeken wordt geregeld vermeld dat deze plant niet op openbare plaatsen geplant dient te worden omdat het inwendige loof nadelig is voor zwangere vrouwen. Verboden boom, maagdenboom en zelfs kindermoord waren zijn deel.

(2) De schrijvers zeggen, op getuigenis van Dioscorides, dat veelvuldig gebruik bloed laat wateren (cum vino pota sanguineum per urinam eliciunt). De volksgeneeskunde kent er dezelfde eigenschappen aan toe.

Herbarius in Dyetsche; ‘Savelboem, sevenboem of Sabina is heet en droog in de derde graad, alleen de bladeren zijn nuttig.

Tegen pijn van de maag, van de darmen en tegen onderbuikspijn en aandrang tot waterlozing: ‘Neem wijn waar savelboom in gekookt is’.

Savelboom dat met dillenzaad en met heemst op de buik bij de schaamstreek gelegd is is goed tegen aandrang tot waterlozing en dysurie. Ook laat het plassen en verzacht de pijn van de blaas. Savelboom laat zweten en laat plassen als je een spons in wijn doet waar savelboom in gekookt is. (3) Tegen tenasmone (dat is graag naar toilet willen gaan zonder te kunnen dat van koude zaken komt) kook in wijn en azijn savelboom met wolkruid en ga daarop zitten.

(5) Tegen zwerende of etterachtige schurft: ‘Neem het poeder van savelboom, zwavel, goudschuim, het sap van zuring en wat varkensvet, daarvan maak je een zalf’.

(4) Tegen koude reuma of vervorming in het hoofd ontvang via de neus de geur van wijn waar savelboom en betonie in gekookt zijn, Pandecta. (6) De kracht van savelboom is om te ontbinden en te verspreiden het stinkende of verrotte van het kwaad onder knagende zweren.

Het sap daarvan dat met honing gemengd is zuivert galachtige zweren die vuil zijn en voorkomt erispilla (dat is een vurige, galachtige blaar). Vanwege zijn fijnheid laat het de stonden meer komen dan alle andere medicijnen. (2) Te veel gebruikt laat volgens Serapio bloed plassen, doodt de levende vrucht en drijft de dode vrucht uit.

(6) De bladeren van savelboom die gestampt en met azijn gemengd worden voorkomen dat de knagende of bijtende blaren zich verspreiden en geneest het of verzacht het.

Water waar savelboom in gekookt is met bloem van lood gemengd geneest de smetten van de huid en trekt de plekken weg die van vuur gekomen zijn’.

Herbarijs; ‘Savina, dat is de zavel boem, en is heet en droog in de 3de graad. En de bladeren gaan in medicijnen en 1 jaar of 2 kan men ze goed houden.

En tegen de ziekte van de maag of de darmen en om de steen te breken en urine te laten maken, tot al deze is goed wijn daar ze in gekookt is. Echter gekookt in olie en gedronken laat vrouwen haar stonden komen. (2) En lossen van de dode dracht en nageboorte. En pleisters er van gemaakt doet hetzelfde. Maar beide is beter. Maar speciaal zo verdunt en laat urine maken en de vrouw haar stonden hebben.

(2) En Dioscorides zegt; Savina vaak gedronken laat bloed plassen. En zuivert de huid van onzuiverheden, daarop gepleisterd. En een drachme van het sap met 6 drachmen boter gekookt totdat het sap verkookt is en in de boter 10 drachmen suiker gedaan en dat met warme dingen gedronken is een goede medicijn tegen de aambeien en zweren. En voor de zavelboom mag men nemen bladeren van cipres’.

Belgisch Kruidboek; ‘de jonge takjes en bladen van de Savelboomen… hebben een schielyke uitwerking op de natuerdeelen der menschen en een bezondere kracht om de achterblijvende maendstonden te verhaesten… Deze gewassen zyn door hunne uitwerkende krachten van veel landlieden zeer wel bekend, daerom behooren de hoveniers zich wel te wachten die, zonder onderscheid, aen ieder vrouwspersoon te geven als sy er naer vraegt, vermits zy er sontyts een zeer kwaed gebruik van kan maken.’

steynbrech Das

cccliiii Capitel

Saxifraga grece et latine·

(Der meister Isidoτus spτicht·das dises kraut umb des willen heÿsset saxifraga·wann es den stein bτichet in der blasen unnd den zů sandt machet das er dester baþ reÿset·(Platearius spτichet·das dises kraut seÿ heÿþs und trucken an dem dτitten grade·Dises kraut hat einen schlechten stengel mit weÿssen blůmen. (Die wurczel von steinbτech in wein gesoten·bτauchet man in d erczneÿ·und dienet fast wol den die trôpflingen hårmen·und sundlich für alle andere kreüteτ dienet dises krauts wurcz und sam für dem stein in dem lenden und in d blasen. [391] Diþ kraut gesotten in wein und den getruncken benÿmmet passionem diabeacam das ist den der harme tringet on seinen willen·(Mit der wurzel ein rauch gemachet unden auff ist gůt zů der ÿeczgenant krackheit·(Item man sol die wurczel in wein sieden·und die dan lassen doτren an der sunnen die weret dru jare·(Item wein darein gesotten ist steinbτeche und petersiligen samen unnd fünffinger samen unnd weissen steinbτech samen genant milliuz solis ist gůt wider den stein in dem lenden und blasen·und ist gůtte wider das grÿmmen in dem gedårmcz genant colica·und ist in sunderheit gůt wider den kalten seÿch·(Itez das bulver von steinbτech in eÿnez eÿe geessen jst gůt für die voτgschriben kranckheit·

(1) Steenbreek, dat

354ste kapittel.

Saxifraga Grieks en Latijn. (Pimpinella saxifraga)

(2) De meesters Isidorus spreekt dat dit kruid om de wil heet Saxifraga want het de steen breekt in de blaas en het tot zand maakt zodat het des te beter rijst. Platearius spreekt dat dit kruid is heet en droog aan de derde graad. Dit kruid heeft een rechte stengel met witte bloemen. De wortel van steenbreek in wijn gekookt gebruikt men in de artsenij en dient erg goed die druppelend plassen en zeker voor alle andere kruiden dient dit kruid wortel en zaden voor de steen in de lenden en in de blaas. [391] Dit kruid zijn wortel gekookt in wijn en dan gedronken beneemt passionem diabeacam, dat is die de plas dringt zonder zijn wil. Met de wortel een rook gemaakt onderop is goed tot de net genoemde ziekte. Item, men zal die wortel in wijn koken en die dan laten drogen aan de zon, die blijft drie jaar. Item, wijn daarin gekookt is steenbreek en peterseliezaden en vijfvingerzaden en wit steenzaad zaden genaamd Lithospermum is goed tegen de steen in de lenden en blaas en is goed tegen dat (3) grommen in de darmen genaamd koliek en is vooral goed tegen de (4) koude plas. Item, dat poeder van steenbreek in een ei gegeten is goed voor de voorgeschreven ziekte.

Het zou ook om Saxifraga granulata kunnen handelen, de afbeelding laat geen schermbloem zien, meer een rij bloemen aan een stengel en smalle blaadjes op de grond. Ook de tekst zegt dat het een rechte stengel heeft met witte bloemen. Dat slaat op Saxifraga. Hoewel, de bekende korreltjes onder het kruid waarom het zo’n kracht heeft staan niet vermeldt. De Gart spreekt over steynbrech en bij Herbarius in Dyetsche is er een stuk tekst weg, in de inleiding staat dat het Saxifraga heet, maar de Herbarijs spreekt van steenbreke, dat is bevenelle. Herbarius in Dyetsche onder Sanguisorba officinalis; ‘Bevernelle heet het, deze meester pinpinella of pipinelle, al is het dat sommige van hen beiden verschillende kruiden maken, de krachten komen overeen, ik, overzetter van het boek, zal van beiden weinig spreken zo deze meester zegt. Pinpinelle is gelijk de steenbreecke, anders dat pinpinelle is behaard. De steenbreeke (dat is Saxifraga) heeft geen haartjes’.

Vorm.

Wortelbladen zijn geveerd en de deelblaadjes rondachtig, scherp gezaagd of gesneden en staan aan lange stengels, stengelbladen zijn tweemaal gedeeld met lijnvormige segmenten. De stengel is rond en een 30-60cm hoog en is meestal glad hoewel ook vaak donzig. De kleine groenwitte bloemen verschijnen in juli en augustus.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘De nieuwe kruidbeschrijvers hebben beide deze kruiden de naam van Saxifraga of Saxifragia, dat is steenbreek, gegeven en sommige andere noemen ze Petraefindula; (vergelijk Sanguisorba officinalis, de grote, gross welsche Bibernellen of Pimpinelle heet) andere Bibenella of Bipennula. Baptista Sardus en ook naar hem Leonarthus Fuchsius noemen ze Pimpinella en daarom hebben sommige ze Pimpinella Saxifraga genoemd en dat tot verschil van de andere Pimpinella of pimpernel die Sanguisorba toegenoemd wordt. Om dezelfde oorzaak hebben ze ook een Latijns gedicht gemaakt waarmee ze dit kruid van de echte pimpinella leren onderscheiden dat aldus luidt, ‘pimpinella pilos, Saxifraga non habet ullos’; dat is te zeggen, ‘pimpinella is ruig en harig, maar de steenbreek, dat is bevernel en bevernaart, is kaal en zonder haar. Want men ziet dat de pimpinella wat ruigachtig is en met haar begroeid, maar deze steenbreek of Saxifraga geenszins’.

Saxifraga; steen brekend, Duitse Steinbibernell, Steinbrechwurz.

Bevernelle en Duits Kleine Bibernelle, Engelse pimpernel en pimpernel, van Latijn pampinus, Frans pampre: jonge druiventak, naar de talrijke vertakkingen. Bibenella bij Hildegard, midden-Hoogduits Bebe-, Bebinella, Bebinel etc,.

Gebruik.

Maerlant; ‘ Saxifraga is droog en heet. Een kruid dat met recht zo dus heet omdat het (2) de steen in stukken breekt die in de blaas en in lenden steekt is het dat men de wortel zijn drinkt getemperd in goede wijn. De wortel gepoederd, zonder waan, en in een murw ei gedaan en uitgezopen met spoed is (3) tegen pijn in de onderbuik goed’.

Herbarius in Dyetsche; ‘Steenbreke.… heten, is heet en droog in de derde graad. Het heeft de kracht om de weg van de urine te openen en te ontbinden, (2) het breekt de steen in de nieren en in de blaas. (4) Tegen aandrang tot waterlozing en dysurie en het gebrek van de steen: ‘Neem wijn waar steenbreek, venkelzaad, peterseliezaad en witte steenbreek (dat is Lithospermum) in gekookt is’. Hetzelfde is ook goed tegen koliek en de (3) onderbuikspijn.

Als je het poeder van steenbreek in een vers ei neemt doet dit hetzelfde. Neem deze navolgende drank die is van een grotere kracht daartegen: ‘Neem steenbreek, hazenoren, schijtkruid, van elk een hand vol; de bloemen van bernagie en van violen, rozijnen, van elk een half drachme; venkelzaad, peterseliezaad, eppezaad, witte steenbreek, anijs en zoethout, van elk twee drachmen; stamp het tezamen en kook het in twee pond bronwater of ander helder water totdat een derde deel verkookt is. Als het gezuiverd is maak het dan zoet met witte suiker, zoveel als genoeg is’. Van deze drank drink je ‘s morgens en ‘s avonds telkens een half glaasje, lauw. Als het op is geef je omtrent middernacht deze medicijnen als: ‘Neem Carduus benedictus, laxatieve dyasinicoms, van elk twee drachmen; Cassia fistula die vers uit getrokken is, een half drachme; meng het tezamen met het gewone afkooksel’. De dag daarna om te versterken: ‘Neem een zoete likkepot of sap van komijn’. Op de pijnlijke darmen strijk je sap van Althaea omdat het wonderlijk goed helpt

Tegen verstopping van de lever en van de milt: ‘Neem wijn waar steenbreek en de bloemen van Tamarisk in gekookt zijn’.

Tegen waterzucht die van koude zaken komt: ‘Neem wijn waar steenbreek, venkelwortel, schijtkruid en Colchicum in gekookt zijn, van elk een drachme; dat zuiver je en meng het met wat suiker en drink het ‘s morgens nuchter’.

Herbarijs; ‘Saxifraga of steenbreke, dat is bevenelle, en is heet en droog in de 3de graad en daarom heet het steenbreek omdat ze de steen breekt.

Bevenelle in wijn gekookt en gedronken laat goed urine maken. En tegen knagen van darmen zal men ze malen en drinken met een murw ei. En de wortels gaan in medicijnen en 3 jaar blijven ze goed. En het water is goed voor de ogen en tegen geslachtsdelen. Men zal de wortel temperen met wijn en drinken tegen (3) onderbuikspijn.

Verpoeder de wortel en eet het met een gekookt murw ei en doe het zo vaak dat het goed werkt. Het zuivert lijmige vochtvermenging, het scheidt koude vochtvermenging, het ontstopt milt en lever en nieren en laat goed urine maken en breekt de steen.

En gekookt en in de vulva gedaan, dat verhit ze en zuivert de zenuwen’.

knabenkraut ccclv ca

Satirionn vel testiculus vulpis vel lepoτina latine·grece oτchis vel afrodisia vel pτiapesmus·arabice chasialkel·

(Platearius beschreibet unns und spτichet das satiron seÿ heiþ und trucken an dem dτitten grade. (Der meister constantinus spτichet das die heiþ und feücht seýe an dem dτitten grade·Ir tugent ist an sich ziehen und ist sunderlich gůt den süchten in den gewerben artetici genant·(Plinius in seýnrm·xxvj·bůch spτichet das diþs kraut bleter habe dick und weich beÿ nahe als hauþwurcz und die wurczel hat hôdlin an jr hangen. (Die wurczel mit wein gesoten und den getrucken bτinget gelust und unkeüsch begirde·(Galienus und diascoτides spτechen dz satirion gůt seÿ zû dem gegichte und das aller beste das man haben mag darzů der saffte getruncken·(Platearius nÿmme knaben krautt wurczel ein quintin·und hasel wurczel anderhalb quintin und müsche die zůsamenn mit langem pfeffer als vil alþ ein dτitteil eins quintin nücze dz des abents wan du schlaffen wilt geen dn wirst die selbige nacht mechtig seÿ zů frauwen begerung. (Diascoτides wan der man von dem grossen hôtgin ÿsset so gebert er einen sun·und von den kleineen hôtgin ÿsset·so bgeberet er eÿne tochter·(A·j) [392]

(1) Orchidee, 355ste kapittel.

Satirion vel testiculus vulpis vel leporina Latijn. Grieks orchis vel afrodisia vel priapesmus. Arabisch chasialkel. (Orchis mascula en Orchis militaris of Anacamptis pyramidalis)

Platearius beschrijft ons en spreekt dat satyrion is heet en droog aan de derde graad. De meester Constantinus spreekt dat die heet en vochtig is aan de derde graad. Zijn deugd is aan zich trekken en is uitzonderlijk goed de ziekte in de (2) wervels artetica genaamd. Plinius in zijn 26ste boek spreekt dat dit kruid bladeren heeft dik en week bijna als huislook en de wortel heeft ballen aan hem hangen. (3) De wortel met wijn gekookt en dan gedroogd brengt lust en onkuise begeerte. Galenus en Dioscorides spreken dat satyrion goed is tot de jicht en dat allerbeste dat men hebben mag, daartoe het sap gedronken. Platearius, neem orchideewortel, 1, 67 gram, en hazelwortel, anderhalf maal 1,67gram, en meng die tezamen met lange peper, zoveel als een derde deel van 1, 67gram, nuttig dat ‘s avonds als u slapen wil gaan, u wordt diezelfde nacht machtig tot vrouwen begeerte. (4) Dioscorides, als de man van de grote bal eet zo baart hij een zoon en van de kleine bal eet zo baart hij een dochter. [392]

De afbeelding geeft een lange rechte stengel met gezaagde bladeren die meestal met drie aan een knoop lijken te staan. Verder 3 of meer dikke wortels of knollen, dus een handekenskruid.

Dodonaeus geeft eerst een beschrijving van de ouden; ‘De eerste soort van Satyrion brengt drie bladeren voort die nederwaarts gebogen of omgekromd zijn en die van het Lapathum, dat is zuring, of ook de leliebladeren gelijk, maar kleiner en rood van kleur. De steel is dun en teer, kaal en bloot en omtrent vijfenveertig cm voet lang. De bloem is van gedaante de lelie gelijk en wit van kleur. De wortel is een uiachtige bol en rond als een appel en ros of bruinrood van buiten, maar van binnen zo wit als een ei en van smaak zoet en de tong zeer aangenaam. Zo is dat van Dioscorides beschreven.

Hetzelfde geslacht van Satyrion wordt van Plinius ook in het 10de kapittel van zijn 26ste boek beschreven, maar wat anders, want hij schrijft dan het bladeren heeft die niet op de zuring of de eerste soort van lelie gelijkt, maar als die van de rode lelie die veel smaller en kleiner zijn dan die van de witte lelie en bovendien zegt hij dat het twee dubbele wortels heeft en heel anders dan Dioscorides de zijne beschrijft. De woorden van Plinius luiden aldus: ‘de Grieken noemen Satyrion een kruid wat bladeren heeft als de rode leliebladeren of kleiner dan die en niet meer dan drie uit de aarde spruiten met een kale en blote steel die niet hoger dan vijfenveertig cm wordt en met twee wortels waarvan het bovenste en grootste heel goed is om mannen op te laten krijgen en het onderste, dat is het kleinste, doet niet anders dan vrouwelijke kinderen voortbrengen’. Maar hetgeen dat hij van de twee dubbele wortel schrijft hoort tot de beschrijving van de Orchis die we in het volgende kapittel hebben zullen en niet tot de beschrijving van het Satyrion daar we nu van handelen. Dan zulke dingen zijn in Plinius boeken zeer gewoon zodat men goed letten moet op de waarheid eer men iets voor zeker geloofd van hetgeen dat hij uit andere geschreven of overgezet heeft zodat men door het te gemakkelijk geloven niet bedrogen valt. De tweede soort van Satyrium, Erythronium toegenoemd, heeft zaad dat op het lijnzaad lijkt, maar groter dan dat, sterk en vast, blinkend en glad wat ook geloofd wordt geschikt te zijn om de begeerlijkheid en macht van vleselijke verzameling te bevorderen net zo goed als de Semcus, dat is Egyptische hagedis of aard krokodiltje. De schors of schil van de wortel is wat dunachtig en ros of bruin roodachtig van kleur en van binnen wit, van smaak de tong aangenaam en zoet als men het knauwt.

Plinius schrijft bijna hetzelfde van dit kruid, dan alleen hij geeft dat geen zaad dat op het lijnzaad lijkt, maar van Agnus castus of Vitex, ja groter dan dat en meer effen of kaler.

De eerste soort is Satyrion Triphyllon in het Grieks genoemd, in het Latijn Satyrium Trifolium, dat is driebladig Satyrium, naar het getal van de bladeren. De tweede soort noemt Dioscorides en Plinius Satyrion Erythronion, in het Latijn Satyrium Erythronium of Erythraicum. Theophrastus schijnt van dit kruid gesproken te hebben, maar geeft dat geen naam.

Beide deze soorten van kruiden zijn van zo’n aard dat ze de vleselijke begeerten verwekken en de mens zeer ritsig en wulps maken.

Gebruik.

1. De wortel van het Satyrium met drie bladeren moet, naar het zeggen van Dioscorides, gekookt worden in wrange of scherpe wijn en te drinken gegeven worden aan diegene die het achterste van het lichaam lam en geslagen hebben of een stijve hals hebben of in enige leden de kramp voelen of verstuikte ledematen hebben.

Hij zegt ook dat wie met een vrouw verzamelen wil zeer nuttig deze wortel gebruiken zal want ze vermeerdert de krachten om de vleselijke lust te boeten.

De twee dubbele wortels van de andere soort van Satyrium wordt ook zeer krachtig gehouden om de vleselijke lust aan te jagen als men die maar alleen in de hand houdt en noch veel meer als men die met wijn opdrinkt of inneemt.

Plinius schrijft haar meer krachten toe, maar dat uit verhaal van andere uit wiens schriften hij die verzameld heeft, want hij zegt dat men die wortel de trage rammen of bokken te drinken geeft om ze kloeker te maken om de schapen of geiten te bespringen. Hij zegt ook dat die van het landschap Sarmatië hun hengsten die door langdurig werken of lopen trager waren om de merries te bespringen (welk gebrek ze Prosedamum noemen) kloek en krachtig en geschikt maken om dat te doen, mits hun deze wortel te drinken of anders in te geven.

Een standelkruid heeft dus een opgaande vorm met twee bolletjes., Orchis. Hierna beschrijft Dodonaeus de handekenskruiden die meerdere, soms 5, knollen hebben, als een hand.

Orchis heeft zijn naam gekregen van Latijn orchis en dit van Grieks, orkhis: literair testikel, onder welke naam orchideesoorten bekend en aanbevolen waren door Dioscorides als een opwekkend middel. Het is een verwijzing naar de twee langwerpige en bolachtige groeisels die bij veel soorten voorkomen. Met de bloeitijd bezitten de meeste van deze soorten twee knollen, de oude van het vorig jaar die nu klein en voos is en een nieuwe verse knol.

Onze inlandse werden wel knapenkruid genoemd, men kon met die knol knapen of jongetjes verwekken, vandaar mannetjes, Duitse Knabenkraut.

Cynosorchis betekent hondskulletjes (of ballen).

Testiculus leporinus betekent hazenkulletjes. (of ballen)

Testiculus vulpis betekent vossenkulletjes (of ballen).

De naam satyrion is ontleend naar het geloof dat de bloem het voedsel was van de Satyrs en een lokmiddel naar de excessen waar zij berucht om waren.

Herbarius in Dyetsche noemt al verschillende soorten.

Herbarijs; ‘Saturioen is een kruid dat 2 ballen heeft en men noemt het ook testiculus saturionis. En is heet en vers in de 3de graad. En daarvan 3 drachme gedronken laat lust hebben van spelen.

Galenus en Dioscorides verordenen met hun woorden dat satiryon goed is voor diegene (2) die de hals verkeerd hebben van de rug. En gedronken met wijn laat wind scheiden’.

(2) Die de hals verkeerd hebben van de rug; Dioscorides zegt ophisthotonon, een ziekteverschijnsel dat al door Hippocrates was beschreven waarbij sommige ledematen –in casu de hals- achteruit trekken en verstijven.

Belgisch Kruidboek; ‘Alle geneeskundigen schryven dat de wortels dezer planten den minnelust verwekken en voedzame krachten inhouden’.

Omdat de Gart 5 bollen lijkt te laten zien is dit een handekenskruid.

Gevlekte orchis of gevlekte handekenskruid is zo genoemd naar zijn handvormige wortelknollen, Duits Flecken-Orchis. Orchis latifolia, Orchis maculata.

ein frucht ccclvi Capi

Sebesten latine·grece mahalomagiata·arabice faulis sebesten.

(Der Isaac spτichet das disses wachs in dem land arabia hoch geleich einer glenen und leget siche auff die erde·Die rinde auþwendig dar an ist von farben grůne·sein bletter sind rotunde und bτinget kôτver oder samenn beÿ nahe dem coτiander an der grosse dÿser same ist gele·Auch hat es frucht geleich den oliven·und dise frucht ist man nüczen in der erczneÿ·dise frucht ist warm und kalt mittel messig·(Item dise frucht sind von natur laxieren und sunderlichen die umbgeben sind mit dem fieber·(Item disse frruchte gesotten in wasser und das getruncken benÿmmet auch den hůsten und raumet die bτust·Auch benÿmmet die frucht den schnoppen dÿser geessen an dem abentt·(Item der same von dÿser frncht ist fast gůt calculosis den gebulvert unnd eingenommen mitt warmem wein·(Disse fruchte ist allen menschen bekommenliche zů nüczen·

Een vrucht, 356ste kapittel.

(1) Sebesten Latijn. Grieks mahalomagiata. Arabisch faulis sebesten. (Cordia myxa)

De Isaac spreekt dat dit groeit in het land Arabië hoog gelijk een Ribes en legt zich op de aarde. De bast uitwendig daaraan is van verf groen, zijn bladeren zijn rond en brengt korrels of zaden bijna de koriander aan de grootte, dit zaad is geel. Ook heeft het een vrucht gelijk de olijven en deze vrucht is het die men nuttigt in de artsenij, deze vrucht is middelmatig warm en koud. Item, (2) deze vruchten zijn van natuur laxerend en vooral die omgeven zijn met de koorts. (3) Item, deze vrucht gekookt in water en dat gedronken beneemt ook het hoesten en ruimt de borst. Ook beneemt die vrucht het snuffen, dit gegeten aan de avond. Item, het zaad van deze vrucht is erg goed tegen niersteen, dan gepoederd en ingenomen met warme wijn. Deze vrucht is alle mensen goed te bekomen te nuttigen.

Vorm.

Cordia heeft ronde en toegespitste, gaafrandige bladeren en kleine witte, geurende bloemen. De boom wordt zes tot twintig meter hoog en groeit in Egypte tot aan zuidoost Azië en de Maleise archipel.

Naam.

Dodonaeus; ‘‘Deze vrucht of bes is hier te lande van de apothekers en van de gewone man met de Arabische naam sebesten genoemd, in het Grieks Myxon en Myxarion en anders heeft hetgeen bij de Latijnen. Dan de boom zelf is van Plinius Myxa genoemd geweest. In Italië heet dit gewas sebesteno en de vruchten sebesten, in het Latijn ook Sebestae die daar van Egypte droog gebracht worden net zoals hier te lande. Ook wordt er een soort van vogellijm van gemaakt en naar dit slijmerig of snotterig vlees heten ze Myxaria en Myxa Aeginetae en Sebesten officinarum, zegt Lobel’.

De boom draagt een eivormige en oranjerode eetbare vrucht die gedroogd zwart zijn. Ze worden in Engels sebestenae, Assyrian plum of sebestens plum genoemd. Ook myxae, jujube nigrae of jujuben. De zaden kwamen gedroogd wel naar Europa en werden gebruikt bij hoesten en heesheid en werden bekend als zwarte borstbessen, in het Duits schwarze Brustbeeren, Sebestenpflaumen en Myxabaum.

Cordia is genoemd naar vader en zoon Enricus en Valerius Cordus, Duitse botanisten.

Gebruik.

Herbarius in Dyetsche; ‘Sebesten is een medicijn die in haar samengesteldheid tussen heet en koud wordt gesteld. (2) Het laxeert het lichaam van de lieden die koorts hebben en is goed tegen (3) hete hoest, het verzacht de borst, het geneest de hete catarren (dat is als de vochtigheid van het hoofd op de borst valt (a) en is goed tegen de brandende plas die van de bijtende rode gal in de nieren of van de blaas komt volgens Pandecta’.

(a) Licht slijmvormende slijmvliesontsteking.


Ein weyde ccclvii Ca

Salix vel salamentum latine·grece ytee·arabice kuleff·

(Der meÿster serapio in dem bůche aggregatoτis in dem capitel kuleff·beschreibet uns und spτichett auch dz die bleter und die blůmen von weÿden sind faste truckenn [393] machen·und die rÿnden von weÿden sind mer truckner natur denn die bleter und blůmen·und darumb bτauchet man die rÿnden zů den fliessenden und feüchten geschweeren am leÿbe an wôlchen enden das seÿ·Aber die bleter und blůmen bτauchet man zů dem ungenten die do trucken machen.

(Item der meister Paulus spricht·das salix seÿ kalt und trucken an dem ersten grad·(Die rÿnden gebτennet und gebulfert und das mit eþsig gemenget hilffet zů allen wunden die do seind zů trucken·darüber gestrÿchenn und mit einem thŭchlein darauff gelegt. (Item die bleter gestossen und darunder gemenget pfeffer kôτner·hilffet fast wol dem darmgesücht·dises eingenommen mit seinem gebτennten wasser·

(Dises bulfer der weÿden getrancken mit eþsig stopffet dye blůtenden nasen·oder wunden des geleÿchen auch·darumb gestrÿchen·(Item wôlcher groþ hÿcz håte der neme weÿden bleter und streÿüwe die umb sich·sÿ kŭlen fast in der heÿssen zeÿt des summers·(Galienus in dem sibenden bůch genant simplicium farmacarum in dem capitel jtee idest salix beschτeibet uns und spricht·das die blůmen fast nücze sind in der erczneÿ·und darauþ gemachet ein pflaster gemenget mit rosenôle·und bτauchen auch das zů mangen sachen die do hyczig unnd feüchtt sind·wann sÿ külen und trücknen fast wol.

(Auch ist die åsche gar gůt zů feüchten schåden·Und dises bτauchet der meister Wilhelmus in seiner ciroτgÿ gar zů vil sachen·(Item weÿden safft mit wegbτeÿte wasser vermenget ist gůt wider den blůtgang·

(1) Een wilg, 357ste kapittel.

Salix vel salamentum Latijn. Grieks ytee. Arabisch kuleff. (Salix alba)

De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel kuleff beschrijft ons en spreekt ook dat de bladeren en de bloemen van wilg zijn erg droog [393] maken en de bast van wilg is meer droge natuur dan de bladeren en bloemen en daarom gebruikt men de bast tot de vloeiende en vochtige zweren aan het lijf, aan welke einden dat ze zijn. Maar de bladeren en bloemen gebruikt men tot zalven die je droog maken.

Item, de meester Paulus spreekt dat Salix is koud en droog aan de eerste graad. De bast gebrand en gepoederd en dat met azijn gemengd helpt tot alle wonden die je wil drogen, daarover gestreken en met een doekje daarop gelegd. Item, de bladeren gestoten en daaronder gemengd peperkorrels helpt erg goed de darmziekte, dit ingenomen met zijn gebrande water.

Dit poeder van de wilg gedronken met azijn stopt de bloedende neus of wonden desgelijks op ook, daarom gestreken. (3) Item, wie grote hitte heeft die neemt wilgenbladeren en strooit die om zich, ze verkoelen erg in de hete tijd van de zomer. Galenus in het zevende boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel jtee, id est Salix, beschrijft ons en spreekt dat de bloemen erg nuttig zijn in de artsenij en daaruit gemaakt een pleister gemengd met rozenolie en gebruikt het ook tot vele zaken die je heet en vochtig zijn want ze verkoelen en drogen erg goed.

Ook is dat erg goed tot vochtige schaden. En dit gebruikte de meester Wilhelmus in zijn chirurgie tot erg veel zaken. Item, wilgensap met weegbreewater vermengt is goed tegen de bloedgang.

Vorm.

De knotwilg heeft lancetvormige bladeren die aan de onderkant zijdeachtig behaard zijn. Een boom van 5-15m of hoger met gegroefde bast.

Naam.

Dodonaeus; ‘‘Deze bomen heten hier te lande wilghen, in Hoogduitsland Weyden, in het Latijn Salix en in het Grieks Itea en zijn van de poëet Homerus Olesicarpos toegenoemd, dat is in het Latijn Frugiperda of quistsaedt omdat haar katjes of bloeisel plag te vallen voordat het zaad goed rijp is’.

Weide van Windan, verwant met winden, oudhoogduits wîda; buigzaam, schwingen of schwanken, Wed, Wedekerys, Wete, Silber Weide. Vroeger was het weydboom, toen wyde, vervolgens wilghe en nu wilg.

Wilg, oud-Saksisch Wilgia, Engelse willow. Oud-Engels welig of wilig, Angelsaksisch welie, welige en wilhig, oud IJslands vidir, een afleiding van het Germaanse welag. Stellig is de boom genoemd naar de buigzame twijgen die voor vlechtwerk bruikbaar waren en dus behoren bij de Indogermaanse wortel uel: winden of draaien. Ook het Latijnse vimen en vieo, (Vitis) vlecht (-werk) behoort hiertoe. Dit woord is verbonden met Grieks helike en Sanskriet valsas: scheut of buigzame twijg, van de basis wel: (wellen of wave) wol of draaien. Volgens sommigen omdat die zo ge‑willig wortel schiet en de ergste mishandelingen kan doorstaan zonder het leven erbij in te schieten, dit van Latijn Salix e saliendo, van de scheuten die het maakt, schietwilg.

Salix is de Latijnse naam van het Keltische sal, ‘bij’, en lis, ‘water’, naar zijn groeiplaats.

Gebruik.

(4) De wilg werd door de Indianen gebruikt tegen koorts en pijn, ze kauwden daartoe op de bast van een wilg. Een 150 jaar geleden werd uit de bast de stof salicylic geïsoleerd, dat later synthetisch, door ene Bayer, als aspirine werd gemaakt Het is dan ook niet verwonderlijk dat de wilg medicinaal veel gebruikt werd. Het blad werkt verkoelend en tezamen trekkend. Een afkooksel van de bladeren wel gebruikt ter vermindering van de lichamelijke lusten, het werkt negatief op de geslachtsorganen, mogelijk vanwege de verwisseling met Vitex agnus-castus.

Maerlant; ‘Salix is de wilgen naam, een nuttige boom met grote armen in het land waar het de aard in heeft omdat hij veel twijgen geeft. Dat sommigen haar meer twijgen afslaan zodat er meer af gaan en bloeit en geeft lucht, maar algauw draagt het geen vrucht. Men zegt het dat wie wilgenbloemen in zijn (2) spijs heeft genomen dat zijn wulpsheid over waar en nooit meer geprikkeld wordt daarna. Het sap geduwd uit de bomen en in een drank genomen dat is goed tegen de (4) koorts. (3) Zijn bladeren in water mede worden gestrooid omtrent hem die ligt in hete zuchten en dit gebruikt verkoelt de kwade lucht die daarin is van grote zucht’. (astma)

Herbarius in Dyetsche; ‘Wilghe of Salix is koud en droog van samengesteldheid in de eerste graad. De kracht van de bladeren, de schors, de vruchten en het sap is om te stoppen. Tegen koliek: ‘Neem wijn waar de bladeren en peper in gekookt zijn’. (2) Hetzelfde dat in gekookt water gedaan wordt en gedronken voorkomt de ontvangenis.

Water, waar de vrucht is gekookt is en gedronken, is goed tegen het bloed spuwen. De schors daarvan doet hetzelfde. Het kooksel dat daarvan op de jichtige voeten gedaan wordt helpt zeer. (Hier wordt weer een stuk vlier ingevoegd wat eronder weer even wilg wordt, dan weer vlier en onverwacht opeens overloopt in steenbreek) Loog van vlierbladeren of van de schors gemaakt zuivert het hoofd van roos.

Water of de vochtigheid die in de schors gevonden wordt veegt de ogen en haalt de blindheid weg.

Het sap van wilg heelt verse wonden en is goed tegen het bloeden.

De as van de schors verdroogt in alle dingen waar droogte nodig is.

Het sap van vlier met weegbreewater is goed tegen rode loop met afschaafsel van darmen of zonder.

Als je het sap van de bladeren met azijn mengt verdrijft dat de wratten, de hardheid en puisten die in het lichaam zijn.

Tegen pijn van de oren doe je het sap van vlier daarin.

De bladeren en vruchten hebben een kracht die stoppen of zuurachtig is en om te verdrogen met een heimelijk verborgen droogheid.

Tegen het bloed schijten: ‘Maak een klysma van water waar de schors van vlier met weegbree en bolus armeniacum in gekookt is’.

Tegen de etter in de oren doe je er het sap van vlier in. Dat sap geneest en heelt grote zweren, maar de werking hiervan is sterker als je het drinkt met een rode, stoppende wijn.

Tegen hitte van de koorts: ‘Neem het sap van vlierbladeren dat met andijviewater en wat wit suiker gemengd is’.

Een pleister die alleen van vlierbladeren gemaakt is, is goed tegen het bloeden, waar dat is.

Tegen geelzucht en verstopping van de lever neem je water van vlierbloemen.

(3) Als je de vlierbladeren in de kamer, waar de koortsige zieke ligt, gesproeid worden zal het verkoelen. Avicenna en Serapio’.

Herbarijs; ‘Salices of salix, dat is de wilge, en is koud in de 2de graad en droog in de 3de graad. En de schors, bladeren en bloemen gaan in medicijnen en hebben kracht goed te verduwen, te helen en te stremmen.

Die zweren hebben binnen in de darmen zal men de schors branden en de as te drinken geven. En die de huid erf af heeft zal de schors verpulveren en er op strooien, het heelt ze.

Dioscorides zegt die dat poeder geeft te drinken aan diegene die walgen, ja met azijn gemengd, dat helpt hen zeer of op de maag gepleisterd.

De bladeren gekookt en benen en voeten ermee gewassen, dat verkoelt zeer diegene die in de waterzucht liggen. En (a) Hieronymus zegt dat meesters zeggen die van natuur en van kruiden schrijven, wie de bloemen nuttigt met wijwater, alle hitte van weelderigheid verkoelt in hem en hij wint nimmermeer een kind. En die dat poeder eet of drinkt, het werkt zeer, het is goed tegen hoofdpijn, gepleisterd.

En de schors gebrand en getemperd met azijn verdrijft wratten en eksterogen. Het sap van de schors van de rode wilg is goed tegen de ogen en verheldert ze en versterkt ze. En sap van de bladeren en van de appels gedronken stremt bloed’.

Op het eind wordt van rode wilg gesproken, waarschijnlijk Salix purpurea L., bitterwilg, Frans saule rouge, Duits Purperweide.

(a) Hieronymus van Stridon (ca 347-410) Dodonaeus kent de eigenschap van Hieronymus ook, maar dan zonder wijwater; ‘De groene bladeren van wilg klein gestoten en ontrent de schaamdelen gelegd of gebonden doen de kwade lusten en vleselijke begeerten vergaan. Dezelfde alleen of met water ingenomen maken dat de vrouwen niet ontvangen.’ Dit laatste heeft hij uit Dioscorides; ‘sumpta per se, & cum aqua praestant mulieribus ne concipiant’.


wylder knoblach

Das ccclviii Capi

Scoτdeon·sive scoτdum grece·arabice thaum·

(Diascoτides spτicht·dz zweyerleÿ knoblach seÿ·der ein zåm·der ander wyld·Von dem zåmen knoblach findest du in dem capitel Alleum·Von dem wÿlden saget uns dises capitel·Auch nennen die greci alleum idest scoτdeon·die arabischen·alleum idest (·A·ij·) [394] thaum·Aber doch beschτeiben sÿ die underscheÿd·das do sey zåmmer scoτdeon und wÿlder scoτdeon·(Der meister rabi moÿses spτicht·das scoτdeon seÿ wÿlder knoblauch·und der ist heÿþ und trucken an dem dτitten grad·die blůmen von disem sind fast gůt in der erczneÿ·(Dise blůmmen gesoten mit wasser und das getruncken raumet die bτust unnd das hyrn von bôsem flegma.

(Galienus spτichet·das dÿses heÿsset alleum agreste idest scoτdeon·und die sind fast scharpff zů nüczen und scherpffer denn alleum domesticum·(Diser wÿldem zwÿbeln geessen moτgens nüchtern·tôdten die wŭrm in dem bauch·(Auch sind sÿ gůt geessen stranguiriosis·das ist die do trôpfflingen hårmen·Und warzů alleum domesticum gůtt ist·sind dise stercker in jrer würckung denn die domestici·(Item wÿld knoblauch gesoten in wein ist gůt wider weetumb des magens und des gedårmeþ·das do kommet von der kelte unnd von wÿnde·(Item wÿlder knoblach und paritaria·genant nacht und tag·in ôle gesoten und auff das gedårme geleget·ist weetummen doselbst vertreÿben die von keltte kommen und von wÿnde.

‘(1) Wilde knoflook.

Dat 358ste kapittel.

Scordeon sive scordum Grieks. Arabisch thaum. (Allium scorodoprasum)

Dioscorides spreekt dat er twee soorten knoflook zijn, de ene tam en het andere wild. Van de tamme knoflook vindt u in het kapittel Allium. Van de wilde zegt ons dit kapittel. Ook noemen de Grieken Allium, id est scordeon, de Arabieren Allium, id est [394] thaum. Maar toch beschrijven ze dat onderscheidt dat er is een tamme scordium en een wilde scordium. De meester Rabbi Moises spreekt dat scordeon is wilde knoflook en die is heet en droog aan de derde graad, de bloemen van deze zijn erg goed in de artsenij. Deze bloemen gekookt met water en dat gedronken ruimt de borst en de hersens van kwade flegma.

Galenus spreekt dat dit heet Allium agreste, dat is scordium, en die zijn erg scherp te nuttigen en scherper dan Allium domesticum. Deze wilde ui gegeten ‘s morgens nuchter doodt de wormen in de buik. Ook is die goed gegeten stranguriam, dat is die er (2) druppelend plassen. En waartoe Allium domesticum goed is zijn deze sterker in hun werking dan die domestici. Item, wilde knoflook gekookt in wijn is goed tegen pijn van de maag en de darmen dat je komt van de koudheid en van wind. Item, wilde knoflook en Parietaria, genaamd glaskruid, in olie gekookt en op de darmen gelegd is de pijn daar verdrijven die van koude komen en van wind.

De afbeelding laat een uiachtige plant zien met klisters. Dodonaeus; ‘De eerste soort van wild look met dunne bladeren wordt in Frankrijk ail sauvage genoemd en in Duitsland Feld Knoblauch en groeit op vele plaatsen tegen de dank van de pachters zoals in Brabant en Frankrijk want als het onder de rogge of tarwe groeit krijgen ze er een kwade reuk of smaak van wat ze ook naderhand behouden met het meel en brood dat men ervan maalt of maakt, als Lobel betuigt. De wortel is niets anders dan een enig en effen bolletje dat zichzelf verspreidt en soms met sommige aangroeiende kleinere bolletjes.

Vorm.

Heeft heel fijn getand blad, lijnvormig en plat. De stengel is 50-100cm lang, rond en stevig, bladig aan de onderkant. Bloemscherm is los en rond, dieprood en gemengd met donker purperen bolletjes waarvan er meer zijn dan de bloemen. Het is wel een noordelijke plant.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘‘Beide deze kruiden (met Allium ursinum) worden in het Latijn Allium silvestre genoemd, in het Grieks Scorodon agrion, dat is wilde look.

Maar het eerste geslacht noem ik Allium sylvestre tenuifolium, dat is wilde look met smalle bladeren, hoe wel dat het in Brabant met de naam van wild look alleen bekend is, in Hoogduitsland Wilder Knoblauch en ook Feld lauch en in het Engels wilde garlyke. Dioscorides noemt het in het Grieks Ophioscorodon, dat is Anguinum Allium of slangenlook, maar andere Grieken noemen het Elaphoscorodon, dat is Cervinum Allium of hertenlook. In het Grieks, zegt Lobel, is het Scorodon genoemd omdat het de mens beweegt tot uitrekken met gapen en geeuwen dat in het Grieks Scorodonismos heet wat het doet omdat het van zich enige sterke reuk en in de mond een onlieflijke scherpte geeft als men dat eet en drijft de onnutte vuile dampen naar de huid’.

Akerknoblauch bij Bock.

Gebruik.

Herbarius in Dyetsche bij gewone knoflook;Knoflook of Allium is een plant die goed bekend is. Er zijn twee soorten van als een tamme die in de hoven groeit en een wilde die scorodoprasum heet. Tamme knoflook of huislook is heet en droog in de derde tot de vierde graad. Wilde look is heter en droger en daarom zal het gemakkelijk in venijn veranderen als je zo doet: ‘Neem knoflookzaad en zaai het en het zaad dat daarvan komt dat zaai je weer en zo een vijf of zesmaal door. Dan zal het laatste knoflook venijn worden’. Daarom moet je knoflook verplanten en niet zaaien vanwege deze zaak en niet anders al is het dat de hoveniers dit allemaal niet weten’.

Byszmüncz oder lausz kraut ccclix Capit

Stafisagria vel pediculaτia vel granum capitis·vel passula muntula vel rosa regis latine·grece pediculicida·arabice habeτas vel numbasas·

(Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capittel haberas beschτeibet uns und spτicht·das dises hab bleter geleÿch dem weinreben·und hat einen schwarczen stenngel·unnd hat do samen geleych den kÿchern·Der same ist dτÿeckat und ist auþwenig schwarcz·und jnnwendig weÿþs·und hat einen scharpffen gerauch den in dem mund gehalten.

(Der meister Averτois in dem fünfften bůch colliget·in dem ca [395] pitel stafisagria spτichet das der seÿ heiþ und trucken an dem dritten grade·und diþ ist auch die meÿnunge des wirdigen meisters avicenne in seinem zweiten bůch in dem capitel stafisagria·Der meÿster Galienus spτichet das dyser same gehalten in dem mund gar vil flegma auþ dem haubt ziehe und ist gůt genüczet dem menschen d da geschwillet und sunderlich dienet diþ zů der wasser sucht·

(Diascoτides spτichet das diser kôτner·xv·eingenommen mit mulsa oder mellicrato das ist hônig in wein vermenget benÿmmett die flegma mit bτechen oben auþ·die den menschen zů zeitten gar grossen schaden bτinget·(Dÿsen samen gestossen zů bulver und auff das haubt gestreüwet oder sich damit gewåschen tôdtet dýe leüse·(Die electuarien dÿe man machet von stafisagria dienent auch gar wol zů der fallende sucht und benÿmmet moτpheam und bτinget menstruum·Dÿse electuarien machet man also·nÿme stafisagria auch ein halbe pfundt und seüde den gar woll in wasser und darnach zerknÿsche den samen geleich eÿnem bτeÿe·und müsch darunder zucker ein pfundt·und temperiere dise electuarien mit dem wasser darjnne der samen gesotten ist·Und disses electuarien sind sunderlichen gůt die do geneiget sind zů der ausseczigkeit wan gar vil bôse feüchtigkeÿt durch diþs verzeret wirt. (Item wan stafisagria wirt gesotten mit eþsig und damit gewåschen den mundt macht der zene weethůmb vertreiben unnd benÿmmet auch den schleÿme des maules der von dem hÿren fliessen ist·

(1) Staverskruid of luiskruid, 359ste kapittel.

Stafisagria vel pedicularia vel granum capitis vel passula muntula vel rosa regis Latijn. Grieks pediculicida. Arabisch haberas vel numbasas. (Delphinium staphisagria)

Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel haberas beschrijft ons en spreekt dat deze heeft bladeren gelijk de druif en heeft een zwarte stengel en heeft zaden gelijk de keker. Dat zaad is driekantig en is aan de buitenkant zwart en inwendig wit en heeft een scherpe reuk, die in de mond gehouden.

De meester Averrois in het vijfde boek colliget·in het kapittel [395] staphisagria spreekt dat het is heet en droog aan de derde graad en dit is ook de mening van de eerwaardige meester Avicenna in zijn tweede boek in het kapittel staphisagria. (2) De meester Galenus spreekt dat dit zaad gehouden in de mond erg veel flegma uit het hoofd trekt en is goed genuttigd de mensen die dan zwellen en vooral dient dit tot de waterziekte.

Dioscorides spreekt dat deze korrels 15 ingenomen met mulsa of mellicrato, dat is honing in wijn vermengt, beneemt het flegma met braken boven uit die de mensen in sommige tijden erg grote schade brengt. Deze zaden gestoten tot poeder en op dat hoofd gestrooid of zich daarmee gewassen (3) doodt de luizen. De likkepot die men maakt van staphisagria dient ook erg goed tot de vallende ziekte en beneemt morfeem en brengt menstruatie. Deze likkepot maakt men alzo; neem staphisagria, ook een half pond, en kook die erg goed in water en daarna kneus de zaden gelijk een brei en meng daaronder suiker, een pond, en temper deze likkepot met het water daarin de zaden gekookt zijn. En deze likkepot is uitzonderlijk goed die er geneigd zijn tot de huiduitslag want erg veel kwade vochtigheid door dit verteerd wordt. (4) Item, als staphisagria wordt gekookt met azijn en daarmee gewassen de mond maakt de tandpijn verdrijven en beneemt ook het slijm van de muil dat van de hersens gevloeid is.

Vorm.

Een tweejarige van 1,5m hoog. Licht blauwe bloemen in juli.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘‘Dit kruid heet in het Grieks Staphis agria, dan Galenus noemt het Astaphis agria, in het Latijn heet het ook Staphis agria of Pedicularis en Peduncularia, zo Marcellus schrijft, in de apotheken Staphisagria, in het Nederduits luys-cruydt en daarnaar heet het gepoederd zaad luys-poeder, in het Hoogduits Leuszkraut en Speichelkraut. Bij sommige is het ook bekend met de naam Pituitaria en Passula montana, dat is kwijlkruid en bergrozijn. Het heeft noch ettelijke andere namen, te weten Pedicularia, Granum capitis, Rosa Regis, Passula muntila of Passula menthula en daarnaar bes munte of luys munte in het Nederduits en niet naar de gelijkenis van de Menthe of munt, maar met bedorven namen van Passula montana, dat is berg rozijn. Dit kruid heet in het Grieks Staphis agria, dan Galenus noemt het Astaphis agria, in het Latijn heet het ook Staphis agria, zo Marcellus schrijft of, in de apotheken Staphisagria, in het Engels stavis aker. Naar de gedaante die de bladeren van dit gewas met die van wilde wijngaard of Labrusca hebben is dat Staphisagria in het Grieks (want Staphis is de naam van alle druiven en Staphyle betekent een tros druiven) in het Latijn Vitifolia genoemd geweest’.

Het Griekse staphys betekent een rozijn of gedroogde druif, en agria: wild, naar de gelijkenis van het blad met die van de druif. De zaden worden staverzaad en stephanskruid, Duits Stephanskorrels of –korner, Engels stavesacre genoemd, die namen zijn uit staphisagria ontstaan.

Bij Gessner Bissmuntz, Brechrosinen; braakrozijnen, Speichelkraut.

Gebruik.

Maerlant; ‘ Staphisiagra, dat kruid staat droog en heet in de derde graad. (2) Men zegt dat het fluimen verteert met mastiek en wierook gekauwd en maakt daartoe het hoofd klaar. Met azijn gedronken, dat is waar, maakt ze (3) tandpijn beter, kwaad vlees geneest het zo mede. (3) Gepoederd en in een kleed genomen doet ze gelijk tot haar komen alle luizen, klein en groot;’

Herbarijs; ‘ Stafisagria is heet en droog in de 3de graad. (2) Dit kruid en mastiek en wierook gekauwd tussen de tanden laat fluimen uit het hoofd komen en verzacht de tandpijn en zo doet het ook met azijn gedronken en verlicht de tong van zwaarheden en gegorgeld uit en in de keel purgeert de hals en de keel van grove lijmige vochtvermenging en van fluimen. En met azijn gekookt en de mond lange tijd gespoeld (4) zuivert de tanden en tandvlees van allerhande vuilheid.

Staphiagria en bolle zaad (Papaver) gekookt en gestampt met azijn en in de neus gedaan laat niezen. Het is goed tegen de geelzucht en ontstopt de aderen. En getemperd met orpiment (arsenicum) en met olie is het goed op druppels. (3) n ze laat de luizen sterven die het pleistert en aan en kleed strijkt, dat doodt alle luizen die erbij komen. En sommige zeggen voor staphiagria mag men nemen pyrethrum, het doet hetzelfde. En staphisagria is zaad van een kruid dat net zo heet en men noemt het (5) caput purginum omdat het ‘t hoofd purgeert en verbetert de huig in de keel.

Tegen wormen in de darmen zal men het malen en mengen het met zeem en het alzo te drinken geven.

Tegen jeuk, luizen en om schurft te verdrijven zal men er zalf van maken en mengen het met azijn en met kwikzilver. Tenslotte is het goed tegen jicht’.

(5) Platearius; ‘Staphisagria que et caputpurgium dicitur’. Het was een bekend luizen dodend middel.

Het was eveneens een caputpurgium. Met deze benaming wijkt Platearius en met hem de Herbarijs enigszins af van de oude schrijvers die willen dat een caputpurgium het hoofd zuivert door het geneesmiddel in het hoofd te brengen, doch met mocht niet nies verwekkend zijn, want van staphisagria niet gezegd kan worden. Waarschijnlijk is Galenus de aanleiding geweest omdat hij zegt; ‘staphis agria vehementer acrem obtinet facultatem, adeo ut ex capite pituitam purget’.]

pruunkresz ccclx Ca

Senacionum vel senacion vel apium aque vel nasturciuz aquaticum vel cardamus agrestis latine grece kamlela vel sonicium vel hyrigütis·arabice herochalchaÿ id est senacion.

beschreibett uns und spτichet dz pτunkråsse beÿ den bechen wachs und hatt auch ein schlchten stengel und hat bletter gleich dem eppich allein dz sie kleÿner sind unnd hatt ein (A·iij·) [396] gůten gerauch wenn man es keüwet·(Item bτunnkreþ ist heiþ an dem ersten grade und trucken an dem andern·als dann spτicht der meister Isaac·des geleÿchen Galienus·(Item Diascoτides in dem capitel senacion·spτichet·daz der same von pτunnenkresse rohe geessen beneme den stein deτ do kommet von hÿcze und machet aüch gar seer hårmen·

(Item pτunnenkresse bτinnget auch den frauwen jr zeÿt·

(Item bτunnenkreþs gesotten mit wein und den getruncken benÿmmet auch die lenden suchtt·(Item diser wein getruncken·dienet auch fast wol für den kalten seÿch·(Der meister Isaac spτicht·das der same stopffe den fluþ des bauches·den getruncken mit kaltem wasser oder mit kütten safft·(Und dises also gesoten stercket die gelÿder des menschen·(Item bτunnenkreþs ist auch gar gůt wider die hÿcze d lebern in dem salat genüczet.

(1) Waterkers, 360ste kapittel.

Senacionum vel senacion vel apium aque vel nasturcium aquaticum vel cardamus agrestis Latijn. Grieks kamlela vel sonicium vel hyrigütis. Arabisch herochalchaÿ id est senacion (Nasturtium officinale)

Beschrijft ons en spreekt dat waterkers bij de beken groeit en heeft ook een rechte stengel en heeft bladeren gelijk de selderij, alleen dat ze kleiner zijn en heeft een [396] goede reuk als men het kauwt. Item, waterkers is heet aan de eerste graad en droog aan de andere zoals dan spreekt de meester Isaac, desgelijks Galenus. Item, Dioscorides in het kapittel senacion spreekt dat het zaad van waterkers rauw gegeten beneemt (2) de steen die je komt van hitte en maakt ook erg zeer plassen.

(3) Item, waterkers brengt ook de vrouwen hun tijd.

(4) Item, waterkers gekookt met wijn en dan gedronken beneemt ook de lendenziekte. (5) Item, deze wijn gedronken dient ook erg goed voor de koude plas. De meester Isaac spreekt dat het zaad stopt de vloed van de buik, dan gedronken met koud water of met kweesap. (4) En dit alzo gekookte versterkt die leden van de mensen. Item, waterkers is ook erg goed tegen de hitte van de lever in de salade genuttigd.

Zie kapittel 278 voor kers.

Vorm.

De waterkers is een onopvallende plant die op vochtige plaatsen of in het water groeit. Het blad is geveerd, de deelblaadjes zijn rondachtig of ovaal, getand en golvend. Er komen vele onopvallende witte bloemen in juni tot augustus.

Naam.

Dodonaeus; ‘‘Deze kers wordt hier te lande waterkersse genoemd, in Hoogduitsland Brunkresz, en in het Latijn noemt men het tegenwoordig Nasturtium aquaticum en dikwijls ook Nasturtiaria. Het is het Sisymbrion heteron, in het Latijn Sysimbrium alterum van Dioscorides wat sommige omdat het van smaak wat op de kers (Cardamon genoemd) lijkt Cardamine noemen. In Engeland is het ook water-cressis genoemd, in Hoogduitsland van sommige Brunnen Kress en ook Wasser Kresse, van andere Apium aquae, doch oneigenlijk, in onze taal ook brun kersse en kwalijk bruyne kersse. Velen noemen het Sisymbrium Cardamine en Cardamina altera Dioscoridis’.

Waterkers, bronkers, Duitse Borncrass, Burncrasse en Burnekarse bij Hildegard, Brunnkres bij Bock. Burn met een omvorming van de r tot bron. Het oud Hoogduitse woord brunno betekent geen bron, maar een kwel, net zoals het Engelse bourn de beek betekent. Burncrasse is zo de kers die in kwelwater groeit. Het wordt gekweekt in stromende bronnen. Bevat ijzer en moet in de schaduw gekweekt worden om groen te blijven, in de zon veranderen de bladeren in een bruine kleur.

De naam kres is een verzamelnaam voor verscheidene scherp smakende kruisbloemigen. De naam kres komt van het Latijn voor groeien: crescere, of van het Duitse Kresse wat stamt uit kras: scherpe spijs, oud-Engels caerse of cerse. Deze Germaanse namen stammen van een Indo-europees woord dat knabbelen of eten betekent. In Italië heeft het de welluidende naam van crescione. Kers is een foutieve naam, het moet kres zijn

Dodonaeus; ‘‘De Latijnse naam van dit gewas, te weten Nasturtium, is gekomen, als Plinius denkt, á naribus torquendis of á naso torquendo, omdat het met zijn sterke reuk en door de grote scherpte van zijn zaad de neus vat, bijt of intrekt en kracht heeft om te laten niezen’. Plinius noemde het kruid nasus: neus, en tortus: gedraaid, neuzen verdraaier, XX.50: "Nasturtium sapor apellavit, quod acrimonia sui nasum torqueat", naar het hete karakter van de plant. Maar de goede afleiding schijnt van een Griekse compositie te zijn, nastorgion: dat wat behoefte heeft aan natte gronden. Of van het Griekse anastrution: dat is een middel om zich te herstellen of op te richten met het oog op de prikkelende werking die ervan uitgaat, de stimulerende werking. In de middeleeuwen was de naam nasturtium meestal voor de tuinkers. Maar ook de waterkers was al in de oudheid bekend. Er wordt dan ook aangenomen dat het sisymbrion van Dioscorides de waterkers is want hij zegt uitdrukkelijk dat de plant net als (sion) een waterplant is. Ook de beschrijving van de bladeren past goed op de waterkers. Het is naar Dioscorides een plasdrijvend middel en wordt ook rauw gegeten.

Gebruik.

Het blad bevat ijzer, vele mineralen en vitaminen, ook zwavel. De bladeren worden gebruikt bij vleesgerechten. De scherpe en radijsachtig smakende bladeren branden op de tong en smaken peperachtig. Het lost de urine en zuivert de nieren. Het is een goed voorjaarskruid om het bloed te zuiveren, helpt tegen hoofdpijn en verteert de kwade sappen die de winter heeft achtergelaten.

Herbarius in Dyetsche; ‘Waterkerse, Nasturtium aquam, Senation, Eruca aqua of Pillula aqua dat zijn allemaal namen voor hetzelfde kruid. Het is heet in de eerste graad en droog in de tweede volgens Pandecta. Maar Platearius zegt dat het heet en droog is in de derde graad. Als deze kers met Melissa in vlees gekookt wordt zuivert het de borst en de longen van koude vochtvermenging.

Tegen koliek en de onderbuikspijn maak je een stamppot van waterkers, van peterselie en dille. Als je een spons in wijn doet waar dezelfde kruiden in gedaan zijn en dit dik op de darmen legt geneest het die ziektes.

Tegen loop dat van hitte komt kook je het zaad van waterkers in regenwater of neem het sap van kweeappelen.

(4) De kers versterkt ook de leden. (2) Het zaad van waterkers dat rouw gegeten of met venkelzaad en peterselie in vleessap is genomen is goed tegen steen of niergruis, het laat plassen en de stonden komen.

Het zaad van waterkers in weegbreewater is goed tegen rodeloop.

Tegen onderbuikspijn doe je een spons in zout water en olie waar waterkers in gekookt is. (5) Tegen aandrang tot waterlozing en de dysurie (dat is alle uren met pijn plassen) kook waterkers met malrove in wijn en leg het zo op de blaas onder de navel. (2) Om te laten plassen en de steen of niergruis uit te drijven: ‘Neem deze waterkers, rouw, met venkel en peterseliekruid, met sla en bernagie, meng het met wat azijn en olie van olijven en maak er een salade van’. (3) Hetzelfde laat ook de stonden komen en verdrijft de vrucht, ook al is het rouw gegeten, als je het alleen eet doet ze hetzelfde en is tegen zweren van de darmen ook goed volgens Serapio in hetzelfde kapittel’.

Wandtlausz kraut

Das ccclxi Capit

Spatula fetida latine·

(Der meister paulus in dem capitel spatula fetida spτichet·das dises seye ein krautte beÿ nahe als ÿreos·genannt schwårtteln. Dises kraut stincket fast übel unnd wåchþet auch gar geren beÿ den zeünen unnd do es tunckel ist·Dises kraut ist nicht zů nüczen auþwendig des leybes·

(Der safft von disem krautt d zeühet auþ der heüdt die bôsen rauden moτfea genant·Der saffte der sol also bereÿtet werden nymme den safft und lasse jn doτren an der sunnen·darnach so stoþs jn zů bulfer·darunder so müsche bulfer von dem safft stafisagrie·[397] das ist bÿþmüncze·des geleichen von dem kraut flammule und hermodactili·auch attrament ÿegkliches geleich vil und müsch dýses mit eþsig und schweinen schmalcze also das auch dÿses werde ein salbe·mit diser salben schmiere die moτfeen und lege dan darüber ein kôl blat oder wegerich bletter du genÿsest on allen zweifel·das schmieren solt du thůnne des tages zů dτeÿ malen·

(Das bulver von disem safftte menge mit wein und lege es auch auff ein zerknÿstes gelÿde es zeühet auch die beym auþ on allen weethůmb·(Item dises kraute veriaget die wantleüþe in die wende und in die bette laden geleget·

(1) Stinkende lis.

Dat 361ste kapittel.

Spatula fetida Latijn. (Iris foetidissima)

De meester Paulus in het kapittel spatula fetida spreekt dat dit is een kruid bijna als Iris, genaamd zwaarden. Dit kruid stinkt erg kwalijk en groeit ook graag bij de tuinen en daar het donker is. Dit kruid is niet te nuttigen uitwendig het lijf.

Het sap van dit kruid dat trekt uit de huid de kwade ruigte morfea genaamd. Het sap dat zal alzo bereid worden; neem het sap en laat het drogen aan de zon, daarna zo stoot het tot poeder en daaronder zo meng poeder van het sap staphisagria, [397] dat is luiskruid, desgelijks van het kruid egelkolen en tijdloos, ook atrament, van elk gelijk veel en meng dit met azijn en varkensvet alzo dat dit ook wordt een zalf en met deze zalf smeer de morfeem en leg dan daarover een koolblad of weegbreebladeren, u geneest zonder alle twijfel, dat smeren zal u doen per dag een drie maal.

(2) Dat poeder van dit sap mengen met wijn en leg het ook op een gekneusd lid, het trekt ook dat been uit zonder alle pijn. Item, dit kruid verjaagt de wandluizen en de wanden, in de bed laden gelegd.

Vorm.

Bladeren zijn 40-60cm lang en ruim 2cm breed, glanzend groen met een onaangename geur. Stengels met 2-3 bloemen. Kleine bloemen zijn licht purperblauw, bloembuis is ongeveer half zo lang als het vruchtbeginsel in juni/juli, onopvallend maar mooi door de oranje/scharlaken kleurige vruchten die lange tijd deze plant sieren. Wortelstok is zeer sterk ontwikkeld.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘‘In onze taal noemt men dit kruid gewoonlijk wantluys-cruydt of stinckende lisch, de Hoogduitsers noemen het ook Wandtleuszkraut omdat het krachtig gehouden wordt om de wandluizen te doden, in het Latijn is het overal bekend met de naam Spatula foetida, hoewel dat het bij sommige ook de naam van Iris silvestris, dat is wild lis, voert, in het Grieks Iris agria en ook Cacos of Cactos’.

De stinkende lis is zo genoemd naar de eigenaardige geur van de afgebroken bladeren.

Gebruik.

Dodonaeus; ‘Galenus schrijft dat dit stinkende lis dun van delen is en fijn van stof en grote kracht heeft om naar zich te trekken, verdelen of verteren en ook te verdrogen wat niet alleen in de wortel blijkt, maar noch veel meer in de vruchten of het zaad dat zeer goed bevonden wordt en niet alleen om de plas gemakkelijker te laten rijzen, maar ook om de verharde milt te vermurwen en te genezen.

(2) Dioscorides schrijft dat de wortels van stinkende lis zeer krachtig zijn om de wonden en breuken of andere kwetsingen en blutsingen van het hoofd te genezen, ja dat ze uit de wonden alle splinters, nagels, angels, doornen en andere scherpe dingen halen kunnen die daarin mogen steken en zelfs een schicht of pijl zonder smart uit de wond laten komen als men daar het derde deel Spaans groen of bloem van koper bij doet en het vijfde deel van de wortel van Centaurium of grote santorie en dit alles tezamen zo voorts met honing vermengt.

Hij zegt ook dat deze wortels met azijn op alle slijmerige en waterachtige koude verzamelingen, gezwellen en zweren en ontstekingen gelegd die laten scheiden en genezen.

rockenkorn ccclxii ca

Siligo vel germanum latine·grece tifa vel fÿtus arabice filigehÿ.

(Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel siligo beschreibet uns und spτichet das diþs dem menschen meer speise wann gersten und ha ein gůten gerauche. (Diþ bτott von rucken koτnne speiset auch minder den menschen dan das bτot von weiczen unnd darumb hat rocken koτen ein mitel messig natur zwischen d gersten und dem weiczen in der speisung und auch in der erczneÿ·

(Plinius spτichet daz rocken koτne seÿ warmer natur unnd doch nitt als warm als d weicz aber wårmer dan die gerst·(Das bτot von roccken koτen ist dem gesunden leütten besser dan dem krancken und stercket die·aber dem krancken ist weiczen bτot vil besser und nüczer·(Die kalt magenn haben den ist rucken bτot nit gůt wan jr kranckheit des magen mage das bτot nit über winden czů verdeüwen unnd verdeüwett es gar kaume·(Item ein yegklich mensche sol sich hŭten voτ allen dingen voτ bτot das nitt wol gebachen ist wan grosse sucht und kranckheit manchem menschen davon etsteet·(·A·iiij·) [398]

(1) Rogge, 362ste kapittel.

Siligo vel germanum Latijn. Grieks tifa vel fÿtus. Arabisch filigehÿ. (Secale cereale)

Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel siligo beschrijft ons en spreekt dat dit de mensen (2) meer spijst dan gerst en heeft een goede reuk. Dit brood van roggekoren spijst ook minder de mensen dan dat brood van tarwe en daarom heeft roggekoren een middelmatige natuur tussen de gerst en de tarwe in de spijs en ook in de artsenij.

Plinius spreekt dat roggekoren is warme natuur en toch niet zo warm als de tarwe, maar warmer dan de gerst. Dat brood van roggekoren is de gezonde mensen beter dan de zieken en versterkt die, maar de zieken is tarwebrood veel beter en nuttiger. Die koude magen hebben die is roggebrood niet goed want hun ziekte van de maag mag dat brood niet overwinnen te verduwen en verduwt het vrij nauwelijks. (3) Item, eenieder mens zal zich hoeden voor alle dingen voor brood dat niet goed gebakken is want grote ziektes en zwaktes bij vele mensen daarvan ontstaat. [398]

Vorm.

Rogge heeft een wat hangende en vierzijdige aar met lange kafnaalden. De bloem bestuift zichzelf niet. Elke bloem blijft ongeveer een kwartier open, zodat met slecht weer bij bloei een slechte vruchtzetting zal volgen. Om die reden is het legeren van rogge in die tijd zeer schadelijk voor de bestuiving. De bloei gaat dan ook zeer snel en in een warme omgeving of in de handpalm gehouden, kan je de helmdraden zien groeien. De korrel is klein en geel/grijsachtig met een overlangse groef, bevat 11% eiwit en 60% zetmeel. Het blad bevat veel kiezelzuur, waardoor men zich snijden kan aan roggebladen. (3) De ziektes komen wel van moederkoren.

Naam.

(1) Dodonaeus; ´ Dit koren heet in onze taal rogge en diegene die in de herfst gezaaid wordt winterrogge en de andere die men in maart zaait zomerrogge, in het Hoogduits Rocken, in het Frans seigle of segle naar de oude Latijnse naam Secale (hoewel dat men dat graan ook Rogga, naar het Duits plag te noemen omdat niet iedereen het voor Secale houdt).

In tegenstelling tot de namen van haver, gierst en spelt is de jongste graansoort voor alle Germanen met uitzondering van de Goten gelijk. Rogge, Rocken bij Bock, oud-Noors rugr, Angelsaksisch ryge, midden-Nederlands rogghe in 1276, Pruisisch rugis, Litouwen ruggys en met Russisch roz zijn die woorden gevormd uit een grondvorm ruggn.

De vraag is door welk volk werd het verspreid? Met de invoering van de plant werd ook het woord overgenomen en waarschijnlijk vanuit het Balto/Slavisch zodat wij in Kerkslavisch nog het woord ruzi vinden, Litaus rugy: roggekorrel, meervoud rugiai: rogge. Men neemt als uitgangspunt Thracisch briza aan en stelt als grondvorm wrugia voor. Dit kan samenhangen met Samojeeds aris, Wogulisch oros, en Tsjeremissisch arsa. Daarmee tekent zich de weg af die de rogge gevolgd is, uit de Kaspische vlakte over Rusland naar het Balticum.

Of rogge betekent roodkoren en is van de Slaven naar ons land gekomen met woorden die rood, roosteren en dergelijke betekenen.

Secale is afgeleid van secare: snijden omdat het koren met de oogst afgesneden werd. Keltisch segal: koren, sega: zeis, omdat het met een zeis gesneden wordt. Volgens sommigen is dit het woord geweest voor spelt. Frans seigle, Provencaals seguel en Italiaans segale. In het eigenlijke roggegebied vinden we andere namen.

Dodonaeus; ‘De nieuwe schrijvers hebben tot nu toe de rogge gewoonlijk in het Latijn als Siligo vertaald waarin ze zeer bedrogen zijn. Want Siligo betekende bij de ouders niets anders dan het witste en lichtste tarwe en was het uitgelezendste of lekkerste van de tarwe, als Plinius betuigt, daar zeer goed en smakelijk brood en ander korstwerk van gemaakt werd. Maar de Secale of onze rogge is zwart en er wordt bruin brood van gebakken dat zowel in deze als in oude tijden voor spijs van de arme lieden gegeten en voor het goedkoop genoten wordt’.

Gebruik.

(2) Dodonaeus; ‘Rogge komt van waarde en edelheid het aller dichtst bij tarwe en zijn medesoorten.

Dan het brood van de rogge gebakken wordt heeft enige taaiheid en verstoppende eigenschap waardoor dat hard en zwaar om te verteren is en de maag lastig en moeilijk valt en vooral als het gezeefd of gebuild en van zijn zemelen afgezonderd is. Want hetgeen dat van ongebuilde meel gebakken wordt en al zijne zemelen noch heeft zo dat van de molen gebracht wordt en als het goed en behoorlijk gedesemd en doorbakken is dan is het minder taai of zwaar en is niet heel moeilijk om verteerd te worden en gaat gauw van onderaf, het en is nochtans dat aangaande niet geheel met het ongebuilde tarwebrood te vergelijken want het is noch zwaarder dan dat en moeilijker om te verduwen.

Dan dit roggebrood geeft het lichaam een vast, stevig en sterk voedsel dat niet kwaad van sap of gijl is, wel verstaande als het van goede rogge gebakken is. Want brood van kwade verdufte of bedorven rogge gemaakt (moederkoren) laat in het lijf kwaad en gauw verrotbaar bloed groeien en veroorzaakt verschillende langdurige ziektes en vooral diegene die men scheurbuik in onze taal of op het Hoogduits Schorbauch noemt.

Maar om het roggebrood zoveel aangenamer en lichter te maken plegen sommige er wat tarwe bij te vermengen en zodanig brood is minder taai en minder zwaar dan het ongemengd roggebrood en blijft langer vers, week of zacht dan het tarwebrood zelf.

Dan de rogge als een medicijn in enige ziekte of gebreken van het lichaam gebruikt is in het verwarmen en het murw maken of verteren krachtiger dan tarwe.

Roggebrood of de heesdeeg ervan verteert en opent alle gezwellen en blaren en laat ze veel eerder en krachtiger rijpen en uitbreken dan het tarwebrood of de heesdeeg van de tarwe.

Roggemeel dat al zijn zemelen noch behoudt en niet gebuild is met een linnen zakje om het hoofd gelegd verzoet de oude pijn van het hoofd en droogt de hersens.

Rogge plag van meest alle inwoners van de landen Noordelijk gelegen veel gebruikt te worden, maar meer door gebrek van tarwe dan dat ze voor beter gehouden wordt en daarom zullen we hier om dat rogge hier te lande ook zeer algemeen is iets vermanen van hetgeen dat de molens en malen van de rogge en allerlei koren aangaat.

spelcz ccclxiii Capi

Spelta latine·grece benge·vel zegea vel ellica·arabice futa vel fult vel hals vel halca·

(Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel fult·id est spelta beschreibet uns und spτicht dz spelcz habe kôτner geleich der gersten und speiset mÿnder wan gersten und hat ein gůten gerauch·(Item das bτot von spelcz speiset mÿnder wann das bτot von weicze und gersten·(Diascoτides spτichet das spelcz speise gar wenig wan er hat gar vil kleyen in jm und ist unverdeüwenliche und weichet dem bauche·

(Der meister paulus sprichett das spelcz dem magen seÿ nit gůtt wan er ist unverdeüwenliche·

(Isaac spτichet das spelcze seÿe von natur feücht und kalt·

(Galienus in dem ersten bůch genant zů latein de eduleis·in dem capitel zegea id est spelta beschribet uns und spτichet das diser same seÿ mÿnder speisen under dem früchten·und spτichet auch das spelcze habe wurczeln steen faste tieff in der erden unnd habe fast vil stengel und ist allen vogeln dz beste gekoτncz und essen es faste geren·(Itez spelczen bτot ist gar gůt wan es gemüschet wirt mit gersten·(Item spelcz mit anderen früchten gemenget und darauþ gemachet bτeÿ und den geessen bτinget stůlgeng. (Serapio spτichet das spelcz weich des menschen natur und mach den magen fol und stoþ auff des halben das die fast langsam verdeüet wirt·(Spelcz ist gůt der feüchte lungeen un dem herten hůsten unnd weichet die bτust·(Item man machet von spelczen lohoch den genüczet machet harmen und reÿniget die nÿeren unnd die blase des menschen·[399]

(1) Spelt, 363ste kapittel.

Spelta Latijn. Grieks benge vel zegea vel ellica. Arabisch futa vel fult vel hals vel halca. (Triticum spelta)

Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel fult, id est spelta, beschrijft ons en spreekt dat spelt heeft korrels gelijk de (2) gerst en spijst minder dan gerst en heft een goede reuk. Item, dar brood van spelt spijst minder dan dat brood van tarwe en gerst. Dioscorides spreekt dat spelt spijst erg weinig want het heeft erg veel kleven in zich en is onverteerbaar en weekt de buik.

De meester Paulus spreekt dat spelt de maag is niet goed want het is onverteerbaar.

Isaac spreekt dat spelt is van natuur vochtig en koud.

Galenus in het eerste boek genaamd in Latijn de eduleis in het kapittel zegea, id est spelta, beschrijft ons en spreekt dat dit zaad is minder spijst onder de vruchten en spreekt ook dat spelt heeft wortels staan erg diep in de aarde en heeft erg veel stengels en is alle vogels dat beste koren en eten het erg graag. Item, speltbrood is erg goed als het gemengd wordt met gerst. Item, spelt met andere vruchten gemengd en daaruit gemaakt brei en dan gegeten brengt stoelgang. Serapio spreekt dat spelt weekt de mensen natuur en maakt de maag vol en stoot uit omdat het langzaam verduwd wordt. Spelt is goed de vochtige longen en het harde hoesten en weekt de borst. Item, men maakt van spelt een brei en die genuttigd maakt plassen en reinigt de nieren en de blaas van de mensen. [399]

Vorm.

Spelt is ontstaan na bastaardisatie van een emmertarwe met Aegilops squarrosa. Spelt is een soortskruising van de tetraploïde emmertarwe met 28 chromosomen en de diploïde eenkoorn met 14 chromosomen. Daardoor heeft spelt in totaal 42 chromosomen en is daarmee hexaploïd, net als gewone tarwe. Spelt is een kwalitatief minder soort graan dan tarwe, maar wil groeien op armere gronden dan tarwe. Brood van spelt gemaakt wordt gauwer droog.

Naam.

(1) Dodonaeus; ‘Dit koren is in onze taal spelt genoemd, in het Hoogduits Speltz en Dinckel of Dinckelkorn, in het Latijn Spelta of naar het Griekse Zea of Zeia. Het schijnt de Zea dicoccos van Dioscorides te wezen en komt met de Zea van Theophrastus zeer goed overeen. Dan in onze taal zou men het niet alleen spelt, maar ook tot verschil van ander diergelijk graan twee-koren mogen noemen naar het Griekse Diococcon of Zea diococcos, zo Dioscorides dat genoemd heeft’.

Spelz, uit Latijn Spelta, heeft betrekking op de van het koren af te scheiden schaal, Spelzen genoemd. Of naar de afkomst, zie het uitgeschaalde koren, spelt, midden-Nederlands spelte, Angelsaksisch spelt, Engels spelt en oud-Hoogduits Spel­ta. Het woord spelt verscheen voor het eerst in een edict van de heerser Diocletian, 301 na Chr. Volgens Hiëronymus is het van Germaanse oorsprong en werd het gebruikt door de vroegere inwoners van Pannonia (Hongarije) Speltz bij Bock.

De Lech scheidt vrij scherp de rogge van speltland en het Dinkelgebied valt samen met het speltgebied. Dit was het gebied van de Zwabische Allemannen en men mag aannemen dat de spelt met de Allemannen naar het Noorden is gekomen. Duits Dinkel, oud-Hoogduits Dinchel of Thincil, het hoofdgebied van de dinkelbouw is in Schwaben waar vele dinkelakkers, -bronnen, -markten en dinkelstraten zijn, Schwabenkorn.

Gebruik.

(2) Dodonaeus; ‘Spelt voedt meer en is krachtiger dan gerst en is goed en aangenaam van smaak, als Dioscorides schrijft of als Galenus betuigt, ze is de maag nuttig en behulpzaam, dan het brood dat er van gemaakt wordt geeft niet zoveel voedsel als het tarwebrood.

Dan dezelfde Galenus schrijft dat spelt aangaande haar gans wezen en krachten bijna in het midden van de tarwe en gerst gesteld is.

Spelt wordt van sommige van naturen op de tarwe gelijkend gehouden, maar wat kouder en trekt daarin naar de aard van gerst en is zacht drogend.

Het meel van spelt met rode wijn is goed tegen de beten en steken van de schorpioenen en geneest diegene die bloed spuwen.

Hetzelfde meel met zoete boter of vers vet van geiten verzacht de rouwigheden van de keel en de hoest.

Dit meel met wijn en salpeter geneest de lopende en dragende zweren en witte schilfers van de huid en de pijn van de maag, van de voeten en van de vrouwenborsten.

De Semola van de Italianen schijnt het Crimnos van Dioscorides gelijk te wezen want hij zegt dat een pap gemaakt van het grofste meel van tarwe en spelt zeer goed voedt en gauw verteerd wordt (maar Galenus en Egineta strijden daartegen en zeggen, dat ze niet gauw verteerd wordt) en de kamergang geweldig stopt, zover als de spelt waar die van gemaakt wordt eerst geroosterd is geweest’.

De Gart spreekt eigenlijk niet over tarwe. Herbarijs; ‘Fermentum, dat is deeg. En het trekt dorens, been en naalden uit de wonden. En laat goed alle gezwellen en blaren rijpen en brengt goed te etteren en te hoofde’.

Fermentum is het dooreen gekneed mengsel waaruit brood wordt gebakken dat heeft staan fermenteren.

Het volgende kapittel van de Herbarijs spreekt over; ‘Frumentum, dat is tarwe. En versterkt de leden en maakt het gebroken been sterk. En tarwebloem zuivert wonden en kwade gaten. En gekookt in bronwater met wat boter en gepleisterd laat het alle hete blaren rijpen, al warm er op gelegd. En zo het heter is zo het beter is’.

Heeft een rol gespeeld in de vorm van meelpappen. (cataplasma of brijomslagen) Hildegard von Bingen laat bij hondenbeten een pasta van eiwit en tarwemeel op de wonden leggen om het gif er uit te trekken en pas later komen er dan goede zalven op.

Dodonaeus over frumentum; ‘Voorts ook zo schijnt dit ons eenkoren, (Triticum monococcum) zeer goed overeen te komen met die soort van gebaard koren Far barbaratum of Frumentum barbarum of zo de gewone landlieden van Frankrijk dat noemen fourment rouge of bled rouge, dat is rode tarwe, daar Ruellius van vermaant wat ze soms ook locat noemen alsof men in het Latijn Frumentum loculare zei omdat dit zaad in verschillende velletjes als huisjes of laatjes gesloten en omwonden ligt wat hij ook soms pullare noemt omdat het uit het rode naar het grauwe trekt. Dit zaad wordt in Duitsland gezaaid, zegt dezelfde Ruellius, in lage, diepe of holle gewesten daar alle ander koren gauw verbrand of verstikt wordt. Want dit koren zoals men vast geloofd vreest noch nevel, noch ijzel, noch brandt, noch verstikking. Het prijst geenszins dat men dat in hoge en goed in de wind staande plaatsen zaait al is het zaak dat het daar ook wel groot worden en aarden kan.