Gart der Gesundheit
Over Gart der Gesundheit
Garten der Gesundheyt, tuin van gezondheid, garden of health, Ortus of Hortus sanitatis, 1485. Voor de oorspronkelijke tekst, zie Missouri Botanical Garden Received Library. http://www.biodiversitylibrary.org/item/29685#
De randen zijn soms moeilijk te zien. Daar wordt of voor gebruikt of een verwachte letter in gezet. Dat kan soms tot fouten leiden. Woorden worden op het eind van de regel samengevoegd, soms staat er niets, soms een / teken.
Normaal wordt dit teken gebruikt · als in het boek. Staat er geen punt bij een eind van een zin dan staat er.
Ook komen er geregeld verwisselde pagina’s voor, vooral de kapittels vanaf 50 tot 200. Waarschijnlijk is dit gebeurd tijdens het kopiëren. Of het stond zo al origineel in het boek. Die stukken zullen zo goed mogelijk bij elkaar gevoegd worden. Er zijn namelijk geen paginanummers.
Het was lastig te typen vanwege al die þ,ÿ, ü etc. Ook omdat de meeste woorden op verschillende manieren gespeld worden. Verder lijkt de tekst en woordkeus veel op die van Herbarius in Dyetsche.
Nico Koomen.
Het voorwerk van Gart der Gesundheit gaat duidelijk tot in de 1470 jaren terug. De opdrachtgever was Bernard von Breidenbach (rond 1440-1497) een bekende Domheer uit Mainz. Daarnaast nam er aan deel de bekende uitgever Peter Schöffer, een voormalige medewerker van Gutenberg die ook verantwoordelijk was voor de Latijnse Herbarius, (in Nederlands de Herbarius in Dyetsche).
Algemeen wordt aangenomen dat samenvatter (Compilator) van de ‘ Gart’ de Frankfurter stadsarts Johann Wonnecke von Kaub (Johann von Cube) was (rond 1430-1501-04) was wiens naam verschijnt in kapittel 76 onder het kapittel Bolus armenus. Dat wordt echter door sommigen betwijfeld, waarschijnlijk omdat Cube in die plaats aangehaald wordt als zijn meester; ’dick mal versůcht an vil enden vonn mir meyster Johan von cube’. Op het eind staat; ‘ Gedrukt en voleindigd deze Herbarius door Hannsen Schônsperger in de keizerlijke stad te Augsburg in het midden van de week na de witte zondag Anno 1400 en in het 82ste jaar.’
Op de titel van blad [2]b staat: Und nennen dises bůch zu latein Oτtus sanitatis, auf teütsch· Ein gartten der gesundtheÿt. Het is uitgegeven ca. 1485 te Strassburg.
Het werk is een goede aanvulling op, en een gedeeltelijke vertaling van, de Latijnse uitgave van 1484 en is twee keer zo dik als deze uitgave. Deze herbarius werd een aantal keren herdrukt, met verschillende titels, zoals 1492: Gaerde der Suntheit, 1507-1509: Herbary oder Kruyterbuch, en 1508: Herbarius zu teutsche und von allerhand kreutter. De 'Gart' kreeg veel gevolg en grote invloed op latere kruidboeken. Samen is de 'Gart' er in 60 uitgaven, daarvan alleen 13 in de Incunabula tijd, en van 15de tot de 18de eeuw nagedrukt, overzet of bewerkt (onder andere door Echarius Eucharius Rößlin d. J.und Adam Lonitzer verschenen. Ook wordt er veel van besproken bij Dodonaeus bij van Ravelingen.
Er staan 379 afbeeldingen van planten in. Erhard Reuwich (ook Rewich, Reuwick, Reewyck) uit Utrecht heeft een deel van de illustraties gemaakt. Terwijl de tekst van de ‘ Gart’ al in 1483 vast gesteld was en aan de bewerker overhandigd was lagen er nog niet alle tekening van Reuwich er. Verder zouden er nog later bijgevoegd worden vooral die "Ausbeute" , een Palestina reis die Breindenbach met Reuwich vanaf 1483 ondernam. Gelijk daarbij konden kwalitatief goede afbeeldingen van Middellandse zeeplanten verwacht worden. Schöffer bracht al voor de terugkeer van de reizigers het boek uit. Wel tegen de oorspronkelijke planning ging er een maar vierde deel van de afbeeldingen op Rewich terug. Ze vertonen voornamelijk planten die in voorjaar en vroeg zomer bloeien. De kwaliteit was voor die tijd zeer goed. De andere illustraties zijn duidelijk snel gemaakt en zijn weinig natuurgetrouw. Voor een deel gaan ze op handgeschreven voorbeelden terug.
De Gart bevat alle medische kennis van die tijd. Zoals vele andere herbals denkt men dat het een samenvatting is uit vele bronnen. Naast andere bronnen diende Konrad von Megenbergs ‘ Buch der Natur en de 'Ältere deutsche Macer', een overzetting en bewerking van de 'Macer floridus' een leergedicht van Odo von Meung (= Otto von Meudon; 11de eeuw) als tekstbasis. De 'Macer floridus' lag van de 13de eeuw in een Thüringische -Schlesische proef overzetting en bewerking en was wijd verspreid. Een manuscript van de 'Macer' lag ook bij Johannes Wonnecke von Kaub voor.
Dit is een van de twee incunabula (boeken die gedrukt zijn voor 1501). Der Gart was de eerste herbal die niet in Grieks of Latijn was geschreven, maar in de gewone Duitse taal; hoewel, omdat het in Beierse dialect is, is het nog steeds moeilijk voor moderne lezers.
Der Gart geeft in alfabetische volgorde elke bekende ziekte of lijden op en geeft onder elk het hoofdstuk aan waar in dit hoofdstuk goede remedies besproken worden. In toevoeging hierop is er een index die de medische "simples" opnoemt die de enkelvoudige of hoofdingrediënten vormen waarvan samengestelde mengsels gemaakt werden. Er zijn 435 kapittels met 382 over planten, 28 kapittels over mineralen en 25 dierlijke producten, een kapittel over uroscopie, een methode om de urine van een patiënt te analyseren om een diagnose van zijn ziekte vast te stellen.
Voorrede.
offt und vil habe ich bey mir selbs betrachtet die wundersamen weercke des schôpfers d naturen·wie er an den anbeginne d hymmeln hat beschaffen und gezieret mit schŏnen leüchtenden sternen·den er zů einfliessen in alles dz under dem hymmel ist·krafft und macht gegeben hat· (Auch wie er darnach die vieτ element beschaffen hat. Das feüer hÿczig und trucken·die lüfft heÿþ und feücht·daz wasser kalt und feücht·dz erdtrich trucken und kalt·yegklichem sein natur gegeben· (Auch wie d selb groþs meister d natur darnach die kreüter mangerley nature·und allerley geschlăcht d thiere·und zůleczt den menschen und allen creaturen dz edlest·gemachet hat und beschaffen·Domit ein fiele mir die wunndersame oτdnung· die d schŏpffer den selben seinen creaturen hat egeben·also das alles dz und dem hymmel wesen hat sein natur von und durch die stern empfăcht und halttet· (Auch daz in einem ÿegklichen das in den obgemelten vier elementen entspτinget· wăchþt·lebt·od schwebt·es seÿ ărcz·gestein·gekreüt·oder thiere·sind vermüschet die vier natur d element·hÿcze·kelte·feüchtigkeÿt·und truckenheÿt· Und also zů veτmercken ist die berürten vier natur auch in dem menschlichen kŏτper vermüschet od vermennget sind in einer maþ und temperament bequem des menschen leben und natur·In wŏlcher masse od pτopoτtion od temperament die weÿl d mensch steet·ist er frisch und gesundt·So er aber trÿtt od fellt auþ dem temperament odeτ maþs der vier naturen·daz dann geschicht so die hycz gancz über handt nÿmbt·und arbeÿtet die keltte zů tempffen·oder widerumb die kelte die hÿcze anhebet zů underdτucken·oder d mensche vol kalteτ feüchtigkeit wirt od seiner feüchtigkeit über die maþs entseczet·fellet d mensch von not wegen in kranckheÿt und nåhnet dem tode·Orsache aber solches eegemeldeten bτuches der vier naturen temperament·in wŏlchem des menschen gesundtheit und leben steet·sind vil ÿeczund des hymmels gifftig und verboτgen einflüþs wider des menschen natur·dann d ummsteend lufft unreÿnigkeit und vergifftigung·Nun unbequem speÿsen oder tranck· Od bequeme·aber nit in rechter maþ od zeit genommen·Fürwar als leichte wolt ich dir zelen die bletter auff den baumen od die santkôτner in dem mǒτe·als ich dir erzelen und erklåren solt alle die ding die ein ursach sind abfallens von dem temperamentt d vier naturen und ein anfange des menschen kranckheyt darumb so umbsteen….sent unnd al… und fàrliche. [9] .ist er seiner gesundtheit oder lebens gancz sicher· Do ich soliches betrachten was·fiele mir auch ein wie der schôpffer der natur·der uns in solche fårlicheyt geseczet hat·wider mit einen andern genådigklich fürsehen hat·daz ist mit allerleÿ geschlåchten kreüter·thieren·und andern creaturen·den er krafft und macht gegeben hat·die obberůrten vier naturen·widerbτingen würcken geben und tempffen·Ein kraut hÿcziget·das ander kůlet·ÿegkliches nach dem grad seiner naturen und complexion·Des geleÿchen vil ander creaturen auff dem erdtrich und in dem wasser dem menschen durch den schôpffer der naturen sein leben auff entheltet.
Durch wôlcher kreüter und creaturen krafft der kranck mensche in den vieτ naturen temperament und zů seines leÿbes gesundtheit wider mag kommen·Seÿd ein mal aber der mensche auff erden nit grôssers nitt edlers schaczes gehaben mag dem seines leÿbes gesundtheÿt· Lieþs ich mich beduncken·das ich nicht erlichsers nit nüczers oder heÿligers wercke oder arbeÿt begeen môchtte·dann ein bůch zůsamen bτingen darinnen vil der kreüter·und ander creaturen krafft und naturen mit jren rechten farben und gestalt würden begrÿffen·zů aller welt trost unnd gemeynem nucze ….ach hab ich foli… lassen anfa…. ster in der…. meiner begierde auþ den bewårten meistern in der erczneÿ·Galieno·Avicenna·Serapione·Diascoτide·Pandecta·Plateario·und andern vil kreüter krafft und naturen in ein bůch zůsamen hat bτacht·Und do ich auff entwerffung unnd kuuterfeÿung der krütter gangen bÿn in mittler arbeÿtte·vermercket ich dz vil edler kreüter sind die in disen teütschen landen nit wachsen·darumb ich die selben in jrer rechten farbe unnd gestalt anders nicht entwerffen mochtte dem von hôτen sagen·Deþhalben ich solichs angefangens werck unvolkommen und in der feder hangen lieþ so lang biþ ich zů erwerben genad und ablaþ mich fertiget zů ziehen zů dem heyligen grab·auch zů dem berge sÿnai·do der lieben junckfrauwen sant katherinen kôτper rastet und růwet·Doch das solliches edles angefangens und unvolkommens wercke mit hÿnderstellig belÿbe·Auch das do mein fart nicht allein zů meiner selen heyle·sunder aller welte zů staten môchte kommen·Name ich mit mir einen maler vonn vernunfft und handt subtil und behende·Und so wir von teütschen landen gereÿþet haben durch wålhische landt Histriam·und darnach durch die Schlavonei odeτ Wÿndische landt·Croacien·Albaney·Dalmacien·Auch durch die krÿechischen lande·Coτson·Moτeam·Candiam·Rodiþ·und Cypτien·bÿþ in das gelobet lande·unnd auch do in die heÿlig [10] en stat Jherusalen und von dannen durch klein arabien gegenn dem berge sÿnai·van dem berge sÿnai gegen dem roten môre·gegen calcair·Babylonien und auch Allexandτiam in egipten·und von dannen wider in Candien·in durchwandτung solcher künigreÿch unnd landen·Ich mit fleysse mich erfaren hab der kreüter do selbst·und die in jeren rechten farben und gestaltten lassen kunterfeÿen und entwerffen.
(Und nach dem mit gots hilff wider in teütsche landt und heim kommen byn· Die groþ liebe dye ich zů disem wercke hab gehadt·hat mich bewegt dat zů vollenden·als nun mit der gottes hilff volbτacht ist· (Und nennen dises bůch zů latein Oτtus sanitatis·auff teütsch·Ein gartten der gesundtheÿt·In wôlchem gartten man findet vierhundert und fünff und dτeyssig kreüter·mitt andern creaturen krafft und tugenden·zů des menschen gesuntheit dienend·und gemeÿnlich in den apotecken zů erczneÿ gebτauchet werden·under disen bej vierd halbhunnderten mit jren farben und gestalten als sÿ hie erscheÿnen·und auff das es aller welt gelerten und leyen·zů nucz kommen müge·hab ich es in teütsch lassen machen·
(Dises bůch wirdt geteÿlet in fünff teÿl·(Das erst·ist die voτrede ÿeczund hie berűrt·(Das ander teÿl·ist von den nachfolgenden kreütern·und ander creaturen krafft und tugent in oτdnunge des alphabets·(Das dτyt teÿl wirt sein ein register von kreüteren zů laxieren und zů krefftigen·(Item von den wol riechenden· (Item von den gummi·(Item von den früchten·samen·und wurczeln. (Item von edlem gestein·(Item von den thieren und was von jn entspτinget·und also was zů erczneÿ dient gemeynigklichen·(Das vierde teÿl·von allen farben des harms·und was ein ÿegkliche farbe bebeütet·
(Das fünfft teyl und dz leczte wirt sein ein register behend zů finden von allen gebτesten und kranckheÿten der menschen wie die sein mügen·
(Nun farhÿn im alle landt du edler und schôner gartt·du ein ergeczung den gesunden·ein trost hoffnung und hilffe den krancken·der deinen nucz dein fruchtbeτkeyt genůg auþspτechen müge·lebt kein mensche· (Ich dancke dir schôpffer hymmels und d erden·der du den kreütern in disen garten begrÿffen·krafft und macht gegeben hast·das du mir solche genad·disen schacz d byþher der gemeÿn begraben unnd verτboτgen ist gewesen·hast vergünnet an den tag zů bτingen·Dye sej ere und lobe ÿeczund und zů ewigen zeÿten Amen· (·a·iij·) [11, 12]
Vaak en veel heb ik bij mezelf beschouwd de wonderbare werken van de schepper der natuur hoe hij aan het begin de hemel heeft geschapen en versierd met mooie lichtende sterren dat het tot invloed van alles dat er onder de hemel is kracht en macht gegeven heeft. Ook hoe hij daarna de vier elementen geschapen heeft. Dat vuur heet en droog, de lucht heet en vochtig, dat water koud en vochtig, dat aardrijk droog en koud, iedereen zijn natuur gegeven. Ook hoe dezelfde grote meester van de natuur daarna die kruiden van vele naturen en allerlei geslachten van dieren en tenslotte de mensen en alle creaturen de edelste gemaakt heeft en geschapen. Daarmee viel me in de wonderbaarlijke ordening die de schepper ervan zijn creaturen heeft gegeven alzo dat alles dat aan de hemel is zijn natuur van en door de sterren ontvangen heeft en houdt. Ook dat in iedereen dat in de boven vermelde vier elementen ontspringt, groeit, leeft of zweeft, hetzij erts, gesteente, kruiden of dier, zijn vermengd die vier naturen der elementen, hitte, koudheid, vochtigheid en droogte. En alzo te bemerken is zijn de aangeroerde vier naturen ook in het menselijke lichaam vermengd of gemengd in een maat en temperament bekwaam voor dat mensen leven en natuur. In welke maat of proportie of temperament de tijd dat de mens staat is hij fris en gezond. Zo hij echter treedt of valt uit het temperament of maat van de vier naturen, dat dan geschiedt zo de hitte gans overhand neemt en arbeidt om de koude te dempen of wederom de koudheid de hitte aanheft te verdrukken of de mens vol koude vochtigheid wordt of zijn vochtigheid over de maat zet, valt de mens vanwege nood in ziekte en nadert de dood. Oorzaak echter van zulke eerder vermelde breuk der vier naturen temperament waarin de mensen gezondheid en leven staat, zijn veel krachten van de hemel giftig en verborgen invloed tegen de mensen natuur dan de omstaande lucht, onreinheid en vergiftiging en nu ongeschikte spijzen of drank. Of bekwame, maar niet in rechte maat of tijd genomen. Voorwaar even gemakkelijk wil ik u vertellen van de bladeren op de bomen of de zandkorrels in de zee zoals ik u vertellen en verklaren zou al die dingen die een oorzaak zijn van het afvallen van het temperament van de vier naturen en een aanvang van de mensen ziekte. daarom zo omstaan….zendt en al… en gevaarlijk.(vlek) [9] .is er zijn gezondheid of leven gans zeker. Toch zal ik betrachten wat en voel me ook een als de schepper der natuur die ons in zulke gevaarlijkheid gezet heeft en weer met een andere genade voorzien heeft, dat is met allerlei geslachten van kruiden, dieren en andere creaturen die hij kracht en macht gegeven heeft die boven beroerde vier naturen weer te brengen, werken, geven en dempen. Een kruid verhit, dat andere verkoeld, elk naar de graad van zijn natuur en samengesteldheid. Desgelijks van veel andere creaturen op het aardrijk en in het water zodat de mensen door de schepper der natuur zijn leven ook behoudt.
Door welke kruiden en creaturenkracht de zieke mens in de vier naturen temperament en tot zijn lijf gezondheid weer mag komen. Is eenmaal echter de mens op de aarde mag hij niet grotere en niet edelere schat hebben dan zijn lijf gezondheid. Liet ik me bedenken dat ik niet eerlijkers, niets nuttiger of heiliger werk of arbeid begaan mocht dan een boek tezamen brengen daarin veel van de kruiden en andere creaturenkracht en naturen met hun echte kleuren en gestalte worden begrepen tot aller wereld troost en algemene nut (vlek) ook heb ik foli… laten aanva…. ster in de…. mijn begeerte uit de bewaarde meesters in de artsenij, Galenus, Avicenna, Serapio, Dioscorides, Pandecta, Platearius en andere veel kruidenkracht en naturen in een boek tezamen heb gebracht. En toen ik ook ontwerpen en kleuren ging de kruiden bij mijn arbeid bemerkte ik dat er veel edele kruiden zijn die in deze Duitse landen niet groeien, daarom ik dezelfde in hun echte kleur en gestalte anders niet ontwerpen mocht dan van horen zeggen. Derhalve ik zulks aangevangen werk onvolkomen en in de veer hangen liet zo lang tot ik tot verwerven genade en aflaat me vervaardigde ze te zien naar het Heilige Graf, ook tot de berg Sinaï daar de lieve jonkvrouw Sint Catherina lichaam ligt en rust. Doch dat zulke edel aangevangen en onvolkomen werk niet achterstallig blijft. Ook doe ik mijn reis niet alleen tot mijn zielenheil, vooral de hele wereld tot dienst mag komen nam ik met me een schilder van verstandige hand, subtiel en handig. En zo we van Duitse landen gereisd hebben door Wallisch land Hongarije en daarna door Slovenië of Wendische land, Kroatië, Albanië, Dalmatië. Ook door de Cyrische landen, Korfu, Moream, Kreta, Rhodos en Cyprus tot in dat beloofde land en ook zo in de heilige [10] plaats Jeruzalem en vandaar door klein Arabië tegen de berg Sinaï. van de berg Sinaï tegen de Rode Zee, tegen Cairo, Babylonië en ook Alexandrië in Egypte en vandaar tegen Kreta, in doorwandelen zulke koninkrijken en landen. Ik met vlijt me ervaren heb de kruiden daarvan en die in hun rechte kleur en gestalte laten kleuren en ontwerpen.
En na dan met Gods hulp weer in Duitse land en huis gekomen ben. De grote liefde die ik tot dit werk heb gehad heeft me bewogen dat te voleinden zoals nu met Gods hulp volbracht is. En noem dit boek in Latijn Ortus sanitatis, op Duits Ein gartten der gesundtheyt’’. In welke tuin men vindt vierhonderdenvijf en dertig kruiden met andere creaturenkracht en deugden tot de mensen gezondheid dienen en algemeen in de apotheken tot artsenij gebruikt worden. Onder deze bij vier en half honderd met hun kleuren en gestalten zoals ze hier verschijnen en opdat het alle wereld geleerden en leken tot nut komen mag heb ik het in Duits laten maken.
Dit boek wordt gedeeld in vijf delen. Dat eerste is de voorrede, nu hier aangeroerd. Dat andere deel is van de navolgende kruiden en andere creaturenkracht en deugd in ordening des alfabet. Dat derde deel wordt een register van kruiden te laxeren en te versterken. Item van de wel riekende. Item van de gom. Item van de vruchten, zaden en wortels. Item van edele stenen. Item van de dieren en wat van hen ontspringt en alzo wat tot artsenij dient algemeen. Dat vierde deel van alle kleuren van het plassen en wat elke verf betekent.
Dat vijfde deel en de laatste wordt een register handig te vinden van alle gebreken en ziekten der mensen wat die zijn mogen.
Nu ga heen in alle landen u edele en schone tuin, u een trouw der gezonden, een troost, hoop en hulp de kranke die uw nut en uw vruchtbaarheid genoeg uitspreken mogen, leeft geen mens. Ik dank u schepper hemel en de aarden dat u de kruiden die deze tuin begrijpt kracht en macht gegeven heeft dat u mij zulke genade, deze schat die tot nu algemeen begraven en verborgen is geweest heeft vergund aan de dag te brengen. U zei eer of lof nu en tot in eeuwige tijden. Amen.[11,12]
Vorm.
Bladen staan afwisselend aan een opgaande stengel. Behaarde en lancetvormige bladeren, donkergroen en spits, soms wat gegolfd en gesteeld. Opgerichte en onderaan houtachtige stengels, vertakt.
Meerjarige met grote purperen, bruine, oranje of gele geurende bloemen in april/juni. Talrijke donkergele welriekende bloemen in trosjes, mei/juni. Het is een geurbloem die ook opvalt door zijn donkere tinten in bloedrood, roodbruin, donkeroranje, zwavelgeel, warmgeel en zelfs violetpaars, soms zijn ze zelfs dubbel.
Naam.
(1) Dodonaeus; ‘Dit kruid wordt ook in het Grieks Leucoïon genoemd en Leucoïon melinon, in het Latijn Leucoïum luteum en Viola alba, in het Arabisch keyri, in het Spaans violetas amarilla, in het Nederduits steenviolieren omdat ze zo graag op steenachtige grond groeien en geel violieren, in het Hoogduits Galbe Violaten en soms Gelb Garten Veiel’.
Onder de naam van viool, ion, werd bij de Grieken en Romeinen een heel aantal van welriekende bloemen vermeld. Nog tot in de 16de eeuw en later heette het viooltje, de leukoje, violier en muurbloem in alle kruidboeken viola en werden alleen door bijwoorden onderscheiden. Het viooltje werd zwarte of purperen viool genoemd. De leukoje de witte of de bleke. De muurbloem de gele, Viola lutea. De nachtviool heette viola matronalis. Bij de "Ouden" was er geen onderscheid in geslachten, de geur was een herkenningsteken.
In Duitsland was de muurbloem voor het eerst bekend door A. Magnus in de dertiende eeuw die een saffraangele viool vermeldt dat het echte viooltje in reuk gelijk is.’
Cheiri, die naam komt mogelijk van het Arabische kheyri of cheiri, keiri of kairi: goud, of een plant met geurende gouden bloemen. Omdat de Arabieren in de plantkunde leerlingen van de oude Grieken waren neemt men aan dat het eerste bestanddeel van Cheiranthus goudgeel of was betekent. Andere verklaren het woord als hand vanwege zekere gelijkenis met de opengespleten peul met de vingers of omdat men de bloemen voor een boeket afplukte.
Gebruik.
De bittere en waterkersachtig smakende bloemen werden vroeger in de artsenij gebruikt. Het uitgeperste sap zou geschikt zijn om de stonden en de kraam te bevorderen. Dioscorides looft de plant als een vrouwenmiddel. De gedroogde en gekookte bloemen hebben in baden een goede uitwerking op de baarmoeder en bevordert de menstruatie. Heeft een goede werking op de zenuwen en spieren.
Dodonaeus; ‘Dioscorides schrijft dat de gele Leucioa, dat is de steenviolieren, in de medicijnen het meest gezocht en gebruikt worden. Want hij zegt dat de bloemen van steenviolieren die droog zijn in een bad gekookt en gebruikt zeer geschikt zijn om de ontstekingen en zweren van de baarmoeder te genezen en de maandstonden te verwekken.
Dezelfde bloemen met olie en was als een pleister vermengt genezen de kloven van de aarsdarm en van het fondament, met honig gemengd genezen ze de spruw van de kinderen en de oude kwade zweren en zeren van de mond.
(2) Het zaad van steenviolieren een half lood zwaar met wijn gedronken of met honig door een pessarium in de baarmoeder gezet verwekt de maandstonden van de vrouwen en jaagt de nageboorte en dode vruchten af.
De wortels van dit kruid met azijn gestampt en opgelegd genezen de verharde milt en zijn goed tegen de smarten en weedom van het jicht.
Hippocrates leert ons in zijn boek van de natuur van de vrouwen het zaad van Leucoïon of violieren klein gestampt met wijn te drinken te geven om de nageboorte af te drijven en het bloed uit de baarmoeder te laten rijzen en uit te leiden en zegt er noch bij dat tot hetzelfde doel de wortel van de gele Leucoïon of steenviolieren op dezelfde manier ingenomen zeer nuttig gebruikt plag te wezen.
(3) Het sap van dit kruid in de ogen gedrupt verteert, verdrijft en neemt alle vlekken, plekken en donkerheid van de ogen.
(4) Steenviolieren gedroogd en in water gekookt laat plassen en geneest de verharde apostumatien of zwellingen van de baarmoeder als men daar een bad van maakt en in een zweetkuip zit of ermee stooft.
Dit kruid is zo krachtig in het afjagen dat als het lang gebruikt is niet alleen de dode vrucht naar beneden drijft, maar ook de levende vrucht doden kan of immers schadelijk wezen.
Dan het zaad is beter gebruikt en met wijn gedronken bevordert de vrouwen die gaan om te baren.
Vorm.
Bijvoet is een bossig vertakt plantje van ongeveer een meter hoog. Het geveerde blad is aan de bovenkant donkergroen en aan de onderkant witviltig. De talrijke, langwerpige, bruingele en kleine bloemkorfjes vallen vrijwel niet op. Deze plant komt algemeen voor langs de wegen. (3). De plant behoort tot dezelfde familie als alsem en staafkruid.
Naam.
(1) Dodonaeus; ‘Het kruid dat in het Grieks Artemisia genoemd is heeft dezelfde naam bij de Latijnen ook en eer dat men dat zo noemde werd het in het Grieks Parthenis genoemd, zoals Plinius verhaalt. Apuleius verzekert dat het ook Parthenion genoemd is. Dit kruid heeft zijn naam verkregen van koningin Artemisia, huisvrouw van koning Mausolus van Carië die dit kruid zeer lief en uitgekozen had en het gebruik ervan het meest openbaar of kennelijk gemaakt heeft zodat het zijn oude naam verloren en in plaats van die de naam van de koningin aangenomen heeft. Sommige andere zeggen dat bijvoet in het Grieks en in het Latijn Artemisia genoemd is naar de Godin Diana die ook Artemisia genoemd wordt en dat alleen daardoor omdat dit kruid zeer bijzonder voor de gebreken van de vrouwen is waarvan de heidenen Diana overste en Godin gemaakt hebben.’
De reden daarvoor is de gunstige werking op vrouwenziektes en zijn vele geneeskrachtige eigenschappen. (In christelijke tijd werd Artemisia vervangen door een van de H. Margareta’s, meestal de H. Margaret van Antiochië.) Ook Plinius weet te berichten dat de Artemisia vooral vrouwenziektes geneest en zegt dat koningin Artemisia, de vrouw van koning Mausoleus, het kruid dat daarvoor parthenis genoemd werd haar naam gegeven heeft. Vele leiden, gaat Plinius verder, de naam af van Artemis Ilithya (gezond helpster) naar het gebruik van deze plant bij vrouwenziektes’.
Waarschijnlijk is de plant zo genoemd naar de Griekse Godin Artemisia, de dochter van Zeus en Leto, de godin van de kuisheid, geboorte en jacht.
We lezen hier dus dat het een echt vrouwenkruid is, zo is het gebruik in Herbarius in Dyetsche, Herbarijs en Dodonaeus. Om de stonden te laten komen, onvruchtbaarheid, nageboorte en de dode vrucht te verdrijven. Het bloeiende kruid, dat met Johannis geplukt wordt, bevordert de maandstonden en drijft dood en nageboorte af. Sinds Mozaïsche tijd is het een bestanddeel van een afdrijvingmiddel, foetor judaicus, dat door joodse handelaren verkocht werd. Misbruik tot afdrijving kwam voor, of bij grote dosis als wormmiddel, bij overdosering tot dodelijke vergiftigingen door het in de vluchtige olie bevattende, toxisch werkende Thujon.
Dodonaeus; ‘De eerste soort van bijvoet wordt van sommige Mater herbarum, dat is Moeder der kruiden genoemd, in het Hoogduits Beifusz en Sant Johans gurtell, in het Nederlants bijvoet en Sint Janskruid’.
Walefridus Strabo (negende eeuw) noemt in zijn Hortulus de artemisia vanwege haar overdadige kracht; Mater herbarum; moeder der kruiden.
(2) Bijvoet, de Duits Beifuss, werd vroeger dan als middel tegen vermoeidheid bij de voeten gelegd, of men stopte bijvoet in de schoenen en maakte daardoor de voet onvermoeibaar. Zo zegt Plinius al dat een reiziger geen vermoeidheid (artemes) zal voelen als hij een takje van bivot in zijn schoenen heeft. Volgens hem zouden de Romeinse soldaten de weg naar Zwitserland gemakkelijk hebben afgelegd omdat ze bijvoet in hun sandalen hadden. (Zo ook in Herbarius in Dyetsche) De Griekse (ook Latijnse naam) Artemisia wordt overigens door sommigen afgeleid van artemes, ‘fris’ of ‘gezond’, want de voetganger die bijvoet draagt blijft onvermoeid. Het vermoeidheidsgevoel wordt veroorzaakt door het warm worden van onze voeten. Voor ons gevoel gaan onze voeten gloeien en steken. De bijvoetbladeren bevatten een vluchtige olie die, als deze met warme voeten in aanraking komt, verdampt en zo de warmte afvoert, een soort eau de cologne. Verder werkt de olie gunstig op het lichaam en heeft deze een opwekkende werking. Het geloof dat men op reis niet vermoeid werd als men de plant aan het been bond, zal bijgedragen hebben tot de vervorming van het Midden-Nederlands biuot, ongeveer halfweg de dertiende eeuw, tot bivoet en tenslotte tot bijvoet.
Hildegard von Bingen noemt het Biboz of Beifusz.
(4) Dodonaeus doelt wel op Artemisia campestris subsp. campestris als hij spreekt: De tweede soort van bijvoet heeft de toenaam gekregen van Leptophyllos in het Grieks, in het Latijn Tenuifolia, dat is smal van bladeren’.
(5) Thagetes. Die naam heeft vermoedelijk de naam gegeven aan het afrikaantje of Tagetes. Dodonaeus. ‘De nieuwe schrijvers stellen vele geslachten van bijvoet want ze rekenen mater en reinvaarn ook onder de soorten van bijvoet. Fuchsius heeft Flos Africanus of de Tunisbloemen ook hierbij willen hebben’.
(6) Brittanica Campanaria, omdat het op de vlaktes van Engeland groeit? Metricaria minor, kleine Matricaria of klein moederkruid?, Zantes, eiland in de Ionische zee, Leptafelos.
Gebruik.
Herbarius in Dyetsche; ‘Bivoet of Arthimesia is een kruid dat heet en droog is in de derde graad volgens Platearius. Het wordt Mater Herbarum genoemd. (dat is de moeder van de kruiden) Daarvan hebben de groene bladeren de grootste kracht. Bijvoet opent zeer, daarom is het goed tegen verstoppingen van de lever (a) en van de milt die uit koude zaken komen (b) als je het met hertstong en met wat alsem in wijn kookt en dan met suiker zoet maakt. Als je daar nog wat bloemen van santorie bij doet is het goed tegen geelzucht als gevolg van miltziekte. De kruiden die na de zuivering achter blijven moet je lauw op de milt leggen, hetzelfde is ook goed tegen opheffing van de milt.
Om de stonden te laten komen en de dode vrucht te verdrijven: ‘Maak een bad van water waar bijvoet, laurierbladeren en reinvaarn in gekookt zijn, daarin moet ze zitten of neem een spons doe het daar in en leg dit op de baarmoeder’. Bijvoet die met laurierbladeren in olie van noten of van olijven gekookt zijn en als het daarmee in de baarmoeder als een pessarium gezet wordt laat het de stonden komen.
Tegen tenasmonem (dat is graag naar toilet willen zonder te kunnen dat uit koude zaken komt) leg Grieks pek op de kolen en die damp moet de zieke van onderen in de aars ontvangen, dan warm je bijvoet in wijn en leg dit op een molensteen waar de zieke op zit, want het is bewezen.
Tegen onvruchtbaarheid die uit vochtigheid ontstaan is verpulver je bijvoet met het schaafsel van ivoor en hertshoren, meng het met nootmuskaten en honing en drink dit met de wijn waar bijvoet in gekookt is, Pandecta en Platearus. Als de onvruchtbaarheid van droogte komt dan zal dit schadelijk zijn, je kunt dit herkennen of ze vet (c) of mager is. Daarna moet ze een bad nemen en met een spons er op duwen, zo het net verteld is, en een pessarium zetten.
Het poeder van bijvoet en van dove netelen is goed tegen klieren die glandines heten die rond de aars of de oren komen, maar eerst moet je er op slaan en dan het poeder er op strooien.
(7) Als je bijvoet in huis legt en rookt verjaagt dit de duivels.
En als je het op de gekneusde voet legt maar dan met wat smeer gemengd verdrijft het de pijn van de voeten die van wandelen komt’.
(a) Galstenen. (b) Stenen. (c) Vette mensen zijn minder vruchtbaar.
Herbarijs; ‘Artemesia, dat is bivoet, en het is heet en droog in de 2de graad, sommige zeggen in de vierde graad. En het kruid wordt meer in de medicijnen gebruikt dan de bladeren of de wortels doen en het is veel beter groen dan droog, nochtans kan men het 1 jaar goed houden. En het is goed voor vrouwen die geen kind mogen dragen omdat ze daardoor overlijden. Maar komt het van droogte, dan is bijvoet slecht voor hen. Bijvoet ontstopt de geslachtsdelen en laat de vrouw haar stonden hebben en is goed gedaan in baden tegen koude ziektes en is goed gedronken tegen jicht. En gekookt en in de neus ontvangen is het goed tegen reuma in het hoofd. Het is goed tegen alle verstoppingen van de baarmoeder, ja gedronken of gebaad of de damp ontvangen in de vulva.
En tegen een ongemak dat men kramp noemt, dat is als de mens lust heeft om naar toilet te gaan en als hij er komt dat hij het niet doen kan van grote krampen in het fondament dat van koude komt. Neem Grieks pek en leg het op de kolen en die zieke zal die rook beneden ontvangen met een trechter of iets anders die men daar over die kolen welven zal en dan zal men bijvoet zeer warmen bij het vuur en die zieke zal er over zitten. Tegen de klieren; Neem bijvoet koud of heet en leg het er op, die klieren zullen vergaan. En bijvoet is goed tegen hoofdpijn, gekookt en gedronken’.
Broeder Thomas, tijdgenoot van de schrijver van de Herbarijs drukt zich aldus uit; ‘Hevet eene vrouwe dat buickoevell inden kraem so salmen nemen byvoet ende bindese op haer navele’. Ortus sanitatis zegt; ‘oft bint men haer dat gesoden cruyt an haer dye, si genesen oec ter stont’.
(7) Als je bijvoet in huis legt en rookt verjaagt dit de duivels. Het is een St. Janskruid bij Dodonaeus, daar wordt In de Gart niets van verteld. Plinius vermeldt op een andere plaats, dat diegene die Artemisia bij zich dragen geen gif of wilde dieren kan schaden en ook de zon niet. De apostel Johannis zou dit kruid om zijn gordel gedragen hebben om zich niet te vermoeien. Op het feest van St. Johannis de Doper, het vroegere zonnewendefeest, omgordde men zich met dit kruid als bescherming tegen toverij.
Stabwurcz ii Capit Abτotanum·Das woτt ist in grexum und in latinsum also genennet·Hesum ist es genant in arabischen· (Der meister Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel Hesum·idest Abτotanum·spτicht·dz dises kraut seÿ zweÿer hant·eins ist freülich·daz ander månlich·und sind beÿde einander geleÿch·an d gestalt·und an der tugent·allein die freülich hat weiþ blůmen·und die månlich gelb blůmen,und geleÿch dem saffran. (Der meister Plinius in seinen·xxj·bůch spτicht·das stabwurcz hab einen gůten gerauch· (Diþ kraut hat fast kleine bleter· und [15] vil stengeln·und auch gar klein blümen und einen kleinen samen. (Der meister Avicenna in seinem andern bůch·spτicht·daz stabwurcz sei heyþ an dem ersten grade und trucken an dem anderen· (Der wirdig meister Avicenna in seinem andern bůch in dem capitel Abτotanum·spτicht·das stabwurcz gebτennet und gebulfert und dz gemüschet mit ŏle·von råtich gemachet·und das geschmieret auff die kal stat·machet har wachþsen· (Item stabwurcze machet auch wachþen dem bart der lancksam herfür kumbt·domit bestrichen·mit namen·nymme stabwurczsafft mit dÿll ôle veτmenget·davon den bart oder die stat geschmieret do man har begeret· (Stabwurcz resolvieret apostemen die kalte feüchtigkeit in jne haben genant flegmatica·gesoten mit kütenkern und also genüczet· (Stabwurcz gegrůset und getruncken mit wein·behŭtet den menschen voτ d suchtt genant paralisis· (Auch ist es gůt wider das gegicht d gelÿder die grůse darauff geleget· (Platearius Stabwurcz gesoten mit baummôl·und dz haubt domit bestrÿchen·benÿmmet die kelte des haubtes·und wirt warm davon· (Stabwurcz mit wein und zucker gesoten und getruncken macht einen warmen magen d erkaltet ist von dem schleÿm genant zů latein flegma. (Stabwurcz seüberet den frawen jr sucht genantt menstruun·mit wein gesoten und getruncken·(Stabwurcze mit eppe und zucker gesoten und darvon genüczet·bτicht und treÿbt auþ den stein d in der blasen wåchset und nÿeren·und wid dem kalten siechtumb ist es gůt·(Item ól von stabwurcz gemachet·und sich domit und dem nabel geschmieret·machet hármen· (Stabwurcze getruncken mit wein·ist gůt für vergifft·(Item der gerauch von stabwurcz·vertreÿbt die schlangen die in den heüsern wonen. (Von d wurczel dÿck getruncken sterben die spôlwůrm·oder mitt wenig milch stabwurcz safft gemenget· (Avicenna spτicht·wo man stabwurcz hÿn streüet·do beleÿbt kein vergifftig thier·und wôlches do beleÿbt·das styrbt· (Diascoτides spτicht·das stabwurcz bτing dem frawen jr zeÿt genant menstruum·die gebulfert und mit wein getruncken·und in wenig mirτa vermenget· (Der rauch von stabwurcz vertreibt die schlang·in dem hauþ· (Von stabwurcz getruncken·ist gůt dem d do gebÿssen ist von gifftigen thieren. (Dem die augen schweren von hycz d sol nemen stabwurcz ein quintin·und ein weÿsse bτosen bτotes·und sol das sieden in wasser und sol die augen domit båen·es zeühet auþ die hÿcz·und vertreÿbt das augen schwer· (Von d bitterkeit die die stabwurcze in jr hat·sterben die spolwŭrm·davon genommen auff ein halblot· (Serapio spτicht·das stabwurcz genüczet verczeret überflüssig feüchtigkeit die in den dårmen sind davon ein kranckheÿt kummt ge [16] nant colica passio·das ist·das darm gesücht· (Item·Stabwurcz gesoten mit wasser unnd wein mit ysop und leckricz·mit zucker sǔþ gemachet·ist seer gůt wider süchtung der lungen und bτust·so die sucht kommet von kelte·und auþwendig sol man schmieren die bτust mit buttern od mit einer salben genant ungentum dÿalthee·Darnach sol man nüczen pillen von agarico·Darnach ist gůt zů nüczen ein sterckung genant dyapenidion·oder dÿaris salomonis· (Item stabwurcz mit olei·und salcz zůsamen gestossen·und auff den pulþ hende und fŭsse geleget·ist gůtt wider das fieber· |
Staafkruid, 2de kapittel. (1) (Artemisia abrotanum) Abrotanum. Dat woord is Grieks en in Latijn alzo genoemd. Hesum is het genoemd in Arabisch. De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel Hesum, id est Abrotanum, spreekt dat dit kruid tweevormig is (2), een is vrouwelijk en de ander mannelijk en zijn beide gelijk aan elkaar aan de gestalte en aan de deugd, alleen de vrouwelijk heeft witte bloemen en de mannelijk gele bloemen gelijk de saffraan. De meester Plinius in zijn 21ste boek spreekt dat staafkruid een goede reuk heeft. Dit kruid heeft erg kleine bladeren en [15] veel stengels en ook erg kleine bloemen en kleine zaden. De meester Avicenna in zijn andere boek spreekt dat staafkruid heet is aan de eerste graad en droog aan de andere. De waardige meester Avicenna in zijn andere boek in het kapittel Abrotanum spreekt dat staafkruid gebrand en gepoederd en gemengd met olie van radijs gemaakt en dat gesmeerd op de kale plaats maakt haar groeien (3). Item staafkruid maakt ook groeien de baard die langzaam tevoorschijn komt, daarmee bestreken, met name; neem staafkruid sap met dille olie vermengt, daarmee de baard of die plaats gesmeerd daar men haar begeert. Staafkruid lost op gezwellen die koude vochtigheid in hen hebben genaamd flegmatici, gekookt met kweekern en alzo genuttigd. Staafkruid vergruisd en gedronken met wijn behoedt de mensen voor de ziekte genaamd paralysie. Ook is het goed tegen dat jicht der leden dat gruis daarop gelegd. Platearius; Staafkruid gekookt met olijvenolie en dat hoofd daarmee bestreken beneemt de koudheid van het hoofd en wordt warm daarvan. Staafkruid met wijn en suiker gekookt en gedronken maakt een warme maag die verkouden is van de slijm genaamd in Latijn flegma. (4) Staafkruid zuivert de vrouwen hun ziekte genaamd menstruatie, met wijn gekookt en gedronken. Staafkruid met Apium en suiker gekookt en daarvan genuttigd breekt en drijft uit de steen die in de blaas groeit en nieren en tegen de koude ziekte is het goed. Item olie van staafkruid gemaakt en zich daarmee de navel gesmeerd maakt plassen. Staafkruid gedronken met wijn is goed voor vergif. (6) Item de reuk van staafkruid verdrijft de slangen die in de huizen wonen. Van de wortel vaak gedronken sterven de spoelwormen, of met weinig melk staafkruidsap gemengd. Avicenna spreekt; waar men staafkruid heen strooit daar blijft geen vergiftig dier en welke er blijft die sterft. Dioscorides spreekt dat staafkruid brengt de vrouwen hun tijd genaamd menstruatie, die gepoederd en met wijn gedronken en in weinig mirre vermengt. (5) De rook van staafkruid verdrijft de slangen in het huis. Van staafkruid gedronken is goed hen die gebeten is van giftige dieren. Die de ogen zweren van hitte die zal nemen staafkruid een 1,67 gram en een wit bros brood en zal dat koken in water en zal de ogen daarmee baden, het trekt uit de hitte en verdrijft dat ogenzweer. Van de bitterheid die staafkruid in hem heeft sterven de spoelwurmen, daarvan genomen een half lood. Serapio spreekt dat staafkruid genuttigd verteert overvloedig vochtigheid die in de darmen zijn daarvan een ziekte komt genaamd [16] colica passio, dat is de darmen ziekte. (6) Item. Staafkruid gekookt met water en wijn met hysop en zoethout en met suiker zoet gemaakt is zeer goed tegen ziekte van de longen en borst zo die ziekte komt van koudheid en uitwendig zal men smeren de borst met boter of met een zalf genaamd ungentum dialthee. Daarna zal men nuttigen pillen van agarico. Daarna is het goed te nuttigen een versterking genaamd diapenidion of diaris salomonis. Item staafkruid met olie en zout tezamen gestoten en de pulp op handen en voeten gelegd is goed tegen de koorts. |
Vorm.
Dit is het staafkruid of averuit met fijn ingesneden blad als zijdeachtig filigraan in fraai zachtgroen. Het groeit meer dan een meter hoog. Men zal het zelden in bloei zien en dan in augustus/oktober met gele knikkende bloemen in kleine bloemhoofdjes.
Naam.
(1) Dodonaeus; Dit kruid wordt in het Grieks Abrotonon genoemd en met die naam is het bij de Latijnen en in de apotheken bekend’.
De Griekse botanicus Theophrastus noemde de plant abrotonon, waarschijnlijk uit Grieks abros: teer of slank, uit Latijn/Tracisch habrótanon. Dit woord lijkt aanzienlijk’’ te betekenen en ‘zich strekken’, zodat we hieruit een plant kunnen veronderstellen van slanke en hoge groei. Een benaming die niet op de plant past. Waarschijnlijk kan ook, waar de Latijnse vorm van af te leiden is, de Grieks naam van onsterfelijk afgeleid zijn, abrotos, (goddelijk, onsterfelijk, ambros) dit naar het frisse aanzien van de plant of geneeskracht. Sommigen leiden het af van een Grieks woord voor onmenselijk omdat het nog bitterder is dan de alsem.
Dodonaeus; ‘Het heet in het Hoogduits Stabwurtz en Affrisch, in het Nederduits averone en averruit’.
Het kruid komt voor in Capitulare de villis als Abrotanum. Dit uit het Latijnse abrotonum en dit weer uit het Griekse abrotonon: staf of staafkruid, vergelijk oud-Hoogduits Stabwurz en Stavewurz bij Hildegard. Onder invloed van de ruit kwam Aberuthe, in Nederlands averuit.
(2) Dodonaeus: “Averone, naar het zeggen van Dioscorides, is tweevormig van geslacht, te weten wijfje en mannetje die met de naam van grote en kleine averone overal bekend zijn. De vrouwelijke heette Artemisia campestris. Waarschijnlijk was abrotanum een naam voor meerdere struiken met een aangename geur.
Gebruik.
Herbarius in Dyetsche; Abrotanum averone is heet in de eerste en droog in de tweede graad. (3) Tegen het uitvallen van het haar (dat heet alopecia) en schurft of roos van het hoofd (dat heet tineam) kun je averone net als alsem gebruiken om de baard of elders waar je graag haar had hiermee te bestrijken om het haar of de baard sneller te laten groeien: ‘Neem hiertoe het sap van averone en meng het met dillenolie of olie van kamelenhooi’.
(6) Tegen ontsteltenis van de borst (a) die uit koude oorzaken ontstaan is kook je averone, hysop en zoethout in water, met fijne suiker maak je het zoet en drink hier van. Van buiten bestrijk je de borst met meiboter of om de materie in de borst meer te vermurwen met een zalf van Althaea. Dan neem je pillen van cantharel om de borst te zuiveren. Daarna neem je om te versterken fijne suiker of ayris salomonis.
Tegen lange, ronde wormen en korte, brede wormen: ‘Neem averone en gewreven poeder van lupinen, van elk een ons en een half grein, vermeng het met gal en olie van alsem exicet en strijk het buiten op de darmen’. Het sap van alsem en van averone dat tezamen met melk wordt gedronken doet hetzelfde.
(4) Het sap van averone dat je op de wijze van een klysma zet (dat is een pessarium) laat bij de vrouwen hun menstruatie komen, de moederkoek waar de vrucht in het lichaam rust en de dode vrucht worden uitgeworpen en de gesloten baarmoeder geopend. Het geneest de slijmachtig blaren in de baarmoeder of vulva.Vaak laat de volgende oplossing de stonden sterk komen: ‘Neem averone, savelboom en bijvoet, van elk twee handen vol; onze vrouwe wiegstro, melde, majoraan en reinvaren, van elk een hand vol, Asarum en Veronica beccabunga, van elk een halve hand vol, stamp dit tezamen en dan kan je als je het wil er mee roken’. Hetzelfde is ook goed om blaren te laten vergaan die te hard zijn om op te lossen vooral als je het sap van averone, gerstemeel en honing erbij mengt en het er zo op legt. Hetzelfde verdrijft ook de slagen of stoten van de zijde.
(5) Als je averone in de hoeken van het huis legt verdrijft het venijnige dieren of besproei er het huis mee of laat de rook het huis doortrekken. In wijn gekookt is averone zo ook goed tegen gif.
Tegen scherpte bij het begin van de koorts stamp je averone, dan meng je het met zout en olie en bestrijk je er de polsen van de handen en voeten mee.
Averone die in wijn met wat met eppe gekookt en met suiker zoet gemaakt is geneest de aandrang tot waterlozing en breekt de steen.
Tegen het omdraaien van de ogen (dat is vertigo) (b) of het schijnsel van de vliegen in de ogen (c) (dat is scotomia) (c) moet je dit er uit strijken met gestampte averone.
(a) Angina pectoris? Verkramping van de kransslagaderen: pijn op de borst. (b) =Duizeligheid. (c) Mouche volante= goedaardige losse stukjes in het oogvocht die je voorbij ziet dwarrelen als je kijkt. (d) =Verlies van een deel van je gezichtsveld.
(3) Als haargroeimiddel werd het al door Avicenna aanbevolen. Staafkruid werd vroeger gebruikt in een pommade waarvan geloofd werd dat het de haargroei zou stimuleren en kaalheid zou voorkomen, vandaar ook de Engelse naam old man. De Engelse bijnaam lad's love is gebaseerd op hetzelfde idee. Jonge mannen gebruikten dit kruid om baardgroei te bevorderen zodat ze ouder zouden lijken. De sierlijke bladeren werden ook wel in boeketten gedaan die jonge mannen aan hun meisjes gaven. Liefde temidden van het zoete is voor kinderen, maar liefde in de bitterheid van citroenkruid of alsem is een zeker teken van affectie.
Herbarijs; ‘Abrotanum, dat is averone of iagerande. Ze is heet in de 2de graad en droog in de eerste. En het sap gedronken laat het vrouw haar stonden hebben en leidt het dode kind uit de baarmoeder en het net daar het kind in ligt en heelt de vrouw weer en breekt de steen.
En het sap er van gedronken doodt alle soorten wormen in de maag en in de darmen en ontsluit en (4) opent de baarmoeder en heelt blaren in vulva en breekt de steen en laat goed urine maken en laat de koude plas overgaan (tenesmus). En het sap ervan gemengd met mirre en in vulva gestoken zuivert die van haar vuile vochtvermenging en droogt de vochtigheid en opent de aderen in vulva en laat menstruatie hebben. En haar sap gemengd met oudere olie en gezalfd daar het haar valt dat versterkt de plaats en (3) laat het haar weer groeien’.
Iagerande is een vreemd woord. Mogelijk van jager (verjagen) en ande (hand) in de zin van symbool van sterkte, zo een sterk middel om te verjagen. Het was dan ook een van de antidiabolische rookplanten die op hete kolen werden gestrooid om boze geesten (bij de Romeinen) en later duivels (bij de Christenen) weg te roken. Waarschijnlijk werd met die rook ziektekiemen gedood.
wôτmůt iii Capit Absinlhium latine·Gτece Absinthion·Arabice Saricon· (Die meister in der erzcneÿ sprechen·das wôτmůt seÿ heÿþ in dem ersten grad·und trucken im dem andern· (Platearius spτichet·das wôτmůt ein widerwårtige naturen an jr hab·wann sÿ laxiert und stopffet und die zwei sind wider einander· Und darumb spτicht er·das wermůt genüczet sol werden mit vermüschung·und das angesehen werde gebτesten des menschen·wann ist es sach das die natur des mennschen verstopffet wår·so sal man der wôτmůt zůgeben ding die jr die natur beneme der stopffung·und allein laxiere·Ist es aber sache das die natur zů vil flüþsig wåre·so sol man dem wôτmůtt nemen die natur des flusses·und zůgeben ding die do stopffen· (Hierinn mercke eben·wilt du den menschen stopffen mit wermůt·so bτauche die mitt eþsich oder mit wein· (Wilt du aber den menschen laxieren mit wôτmůt ·so bτauche die mit hônige oder zucker· (Avicenna spτicht das der saffte von wôτmůt fast stercker seÿe zů nüczen denn das kraute·wann der saffte der ist do heysser in dem ersten grad denn das kraut· (Wer wermůt safft trincket ze [17] hen tag nach einander·und auff ein mal vier quintin mit zucker vermenget·der selb safft verczeret yctericiam·das ist die geschwulst·unnd benymmet auch dem menschen also genüczet ÿdτopisum·das ist die wassersucht· (Und also genüczet zeühet vil feüchtigkeit von dem milcz und lebern· Johannes mesue·spτichet·das wermůt stercket dem magen und die leber·unnd bτinget lust zů essen·und machet gesunt die verstopfften kranckheyt·als dann ist die geelsucht unnd die wassersucht· (Wermůt tôdtet die wŭrm in dem bauch·und treÿbet sÿ auþ måchtigklichen wann man davon machet ein pflasteτ also·Nÿmme wermůt vier lot·eüfoτbie ein halb lot·gebτennett hÿrþkoτn ein lot·und ein lot hasengallen·und darunder gemüschet hônig·und darauþ ein pflaster gemachet·und das geleget auff den bauch· (Item·Wer daz kaltt lange zeÿt gehabt hatt·der nücze zů frummen den safft von wermůt mit zucker vermenget·er genÿset davon zůhandt· (Wermůt safft vermenget mit pferþichkeren·und in die oτen getråfft·machet sterben die wŭrm in den oτen. (Wermůt reÿniget den magen und lebern von deτ gallen genant colera·und zeühet zů zeiten die selben feüchtung auþ mit den hårmen·(Auch behŭtet wermůt dem menschen voτ füllung des geblŭtes in dem leÿbe·mit wein gesoten und des tags auff ein male nŭchter getruncken auff vier lot. (Wermůt wasser gemüscht under tinten·behŭtet dz papier voτ den meüsen und wŭrmen do mit geschτiben· (Wermůt ist fast gůt und nücz den zerknüscheten gelÿdern·wenn man darzů thůt oder vermüschet hônig·und ein wenig gůts weins und gestossen kümmel·und darauff gelegt geleÿch einem pflaster· (öle von wermůt gemachet und in die oτen gelassen·bτingt widerumb dz gehôrde·(Item Wermut mit eþsig gemenget und den mund mit gewåschen·machet einen wolriechenden mundt· (Die meister spτechen·das wermůt sterck fast den magen·also vertreÿbt sÿ alles das in dem magen bôþ ist. (Wermůt und eppich kraute·eins als vil als des andern·gestossen und den safft getruncken mit zucker und mit sŭssem holcz safft vermenget·vertreibt asma dz ist dz schwår åtmen· (Wermůt getruncken mit eþsig·hilfft dem geschwollen milcz· (Wermůt gestossen und das safft gemenget mit hônig·und an die augen gestrÿchen·machet sÿ klar· (Wermůt gesoten mit baummôl und domit den bauch bestrichen·das hilfft dem krancken magen und der bôsen lebern. (Item wermůtsafft mit hônig vermenget·ist gůt wider die trunckenheytt·Und wermůtsafft ist auch gůtt feauwen feüchtigkeit zů bewegen·die zů mann zeÿt bestopffet ist·vermenget mit beyfůþ safft·und auch mit ein weinig mirτa und auch hônig·darauþ gema [18] chet ein zapffen in jr schame geleget als Avicenna und Serapio und Pandecta sind bewåren. (Item Wermůtsafft und poτris safft genant boτago·und tausent guldin blůmen·genant centaurea·gesotten mit geyschenn milchmolcken·mit zucker sŭþ gemachet·ist gůt wider des milczs süchtung·und wider das fieber· (Item Wermůt gesoten in laugen mit stabwurcze·domitt das haubt gewåschen·ist gůt wider die har auþfallung·genant alopicia· |
(1) Alsem, 3de kapittel. Absinthium Latijn, Grieks Absinthion, Arabisch Saricon. (Arthemisia absinthium) De meesters in de artsenij spreken dat alsem heet is in de eerste graad en droog in de andere. Platearius spreekt dat alsem een tegengestelde natuur aan hem heeft, (2) want ze laxeert en stopt en die twee zijn tegen elkaar. En daarom spreekt hij dat alsem genuttigd zal worden met vermenging en dat aangezien worden de gebreken des mensen, want is het zaak dat de natuur des mensen verstopt was zo zal men de alsem geven dingen die haar die natuur benemen van de verstopping en alleen laxeren. Is het echter zaak dat die natuur te veel vloeiend was dan zal men de alsem nemen van de natuur van de vloed en toe geven dingen die je stoppen. Hierin merk even, wil u de mensen stoppen met alsem zo gebruik die met azijn of met wijn. Wil u echter de mensen laxeren met alsem, zo gebruik die met honing of suiker. Avicenna spreekt dat het sap van alsem erg sterk is te nuttigen dan dat kruid want het sap dat is zo heter in de eerste graad dan dat kruid. Wie alsem sap drinkt [17] zeven dag na elkaar en op een maal vier quintin met suiker vermengt, datzelfde sap verteert yctericiam, dat is dat gezwel, en beneemt ook de mensen alzo genuttigd hydropisis, dat is die waterziekte. En alzo genuttigd trekt het veel vochtigheid van de milt en lever. Johannes Mesue spreekt dat alsem versterkt de maag en de lever en brengt lust te eten en maakt gezond de verstopte ziekte zoals dan is de geelziekte en de waterziekte. (3) Alsem doodt de wormen in de buik en drijft ze uit machtig als men daarvan maakt een pleister alzo; Neem alsem vier maal 16,7 gram, Euphorbium een half van 16,7gram, gebrand Panicum koren een 16,7 gram en een 16,7 gram hazengal en daaronder gemengd honing en daaruit een pleister gemaakt en dat gelegd op de buik. Item.Wie dat koude lange tijd gehad heeft die gebruikt te verbeteren het sap van alsem met suiker vermengt, hij geneest daarvan gelijk. (3) Alsem sap vermengt met perzikkernen en in de oren gedruppeld maakt sterven de wormen in de oren. Alsem reinigt de maag en lever van de gallen genaamd colera en trekt in tijd diezelfde vochtigheid uit met het plassen. Ook behoedt alsem de mensen voor vulling van het bloed in het lijf, met wijn gekookt en per dag in een maal nuchter gedronken op vier lood. (3) Alsem water gemengd met een inkt behoedt dat papier voor de muizen en wormen, daarmee geschreven. Alsem is erg goed en nuttig de gekneusde leden als men daartoe doet of vermengt honing en een weinig goede wijn en gestoten komijn en daarop gelegd gelijk een pleister. Olie van alsem gemaakt en in de oren gelaten brengt terug dat gehoor. Item, alsem met azijn gemengd en dan de mond mee gewassen maakt een welriekende mond. De meesters spreken dat alsem versterkt erg de maag, alzo verdrijft ze alles dat in de maag kwaad is. Alsem en selderij kruid, de een als veel als de andere, gestoten en het sap gedronken met suiker en met zoethoutsap vermengt verdrijft astma, dat is dat zware ademen. Alsem gedronken met azijn helpt de gezwollen milt. Alsem gestoten en dat sap gemengd met honing en aan de ogen gestreken maakt ze helder. Alsem gekookt met olijvenolie en daarmee de buik bestreken dat helpt de zieke maag en de kwade lever. (4) Item alsemsap met honing vermengt is goed tegen de dronkenschap. (5) En alsemsap is ook goed vrouwen vochtigheid te bewegen die ze in te veel tijd verstopt is, vermengt met bijvoetsap en ook met een weinig mirre en ook honing, daaruit gemaakt [18] een pen en in haar schaam gelegd zoals Avicenna en Serapio en Pandecta sinds beweren. Item. Alsemsap en bernagiesap, genaamd Borago, en duizend gulden bloemen, genaamd Centaurium, gekookt met geiten melkwei en met suiker zoet gemaakt is goed tegen de miltziekte en tegen de koorts. Item. Alsem gekookte in loog met citroenkruid en daarmee dat hoofd gewassen is goed tegen de haar uitval genaamd alopicia. |
Vorm.
De absintalsem wordt net zo groot als de bijvoet, zestig tot honderd twintig centimeter. De bladeren zijn een paar maal geveerd en aan beide zijden grijs zijdeachtig viltig, op droge arme gronden is het meer zilverachtig en op goede gronden meer groen. De kleine, knikkende en lichtgele bolvormige bloemhoofdjes, als knoopjes, staan in een pluim van juli tot september.
Naam.
Dodonaeus; ‘De Grieken noemen dit kruid Absinthion en sommige van hun komedieschrijvers noemen dat Apinthion of ook Apinon alsof men ondrinkbaar zei omdat het door zijn onlijdbare bitterheid niet in dranken gebruikt behoort te worden. In het Latijn noemt men het Absinthium en die naam heeft het in de apotheken behouden’.
Absinthium, is de oude naam, waarschijnlijk stamt het van een Grieks woord apsinthion, een leenwoord van het Perzisch, dat verliezen van vruchten betekent (meer strooien of springen) De naam kan daarvan afgeleid zijn omdat men geloofde dat deze plant het voortijdig afvallen van de in de buurt groeiende vruchten, als druiven, veroorzaakte, of als afdrijvend middel bij geboorte. Of van Grieks a: zonder, psinthos: genoegen, ongenoegen, omdat de bittere smaak het genoegen beneemt, of ondrinkbaar wordt vanwege het bittere sap.
de Hoogduitsers noemen het Weronmut of Wermut’.
Dodonaeus; ‘Door de Duitsers wordt het Wermuth genoemd, oud Hoogduits Werimote en Weramote, Wermuda bij Hildegard, Weronmuth en Wermut bij Bock, wermut staat mogelijk met warm tezamen, zou een verwarmende drank zijn. In een oud kruidboek staat: ‘es erwermet den Leib’. Het tweede deel, het od of ot, betekent schat, (vergelijk Kleinod) bezit of kracht, dat tot uot werd. Later is het woord volksetymologisch an muot geworden. Het gaf als volksmedicijn warmte verlenende kracht (de drank) Vandaar het volksgebruik: "als men de handen van een kind, voor het einde van zijn twaalfde levensweek, met alsemsap overwrijft, zal het gedurende zijn hele leven door warmte noch koude gekweld worden", Wiegenkraut, gebruikt als slaapbevorderend middel en men legde het in de bedjes, vergelijk Galium. Naar een andere verklaring omdat het de Mut weert, bitter smaakt en dronken maakt. Een dropje wermut die in de vreugdebeker valt, staat de bekervreugde wehrend in de weg. Het ontneemt alle mut door zijn bitterheid. "Ich spur genug an meiner Armut, dat mir das essen schmackt ohne Warnmut". "Ik heb genoeg aan armoede om het eten te laten bederven door wermuth".Symbool van bittere ellende.
De naam Alsem is genomen uit het 6deeeuws Latijnse aloxinum, alosantus of aloxinum wat stamt uit Grieks aloë oxines, het kruid werd met bittere aloë vergeleken. (mogelijk verwant met Hebreeuws alua: bitter)
Gebruik.
Alsem zijn werking was vooral op de maag en zo op de darmen. De laxerende werking kan betwijfeld worden, maar het is erg bitter en bevat eetlustopwekkende stoffen en gebruikt als middel tegen maagstoornissen. Vanwege zijn extreme bitterheid wordt het meestal gebruikt met suiker. (a) De ziekten die voortkomen van ophoping van levenssappen in de holten van het lichaam worden door alsem genezen omdat ze de materis peccans (zondigende ingebeelde ziektestof) uitdrijft.
De laxerende werking kan betwijfeld worden, maar amarum; bitter, is het zeker, het bevat eetlustopwekkende stoffen.
Als abortivum heeft het in de geschiedenis faam gemaakt. Het bevat thuyon dat aanleiding geeft tot aanvallen, stuipen en zenuwstoornissen, zeker niet tegen dronkenschap.
Het gebruik tegen motten is algemeen bekend.
Een versterkend bitter, Tinctura d'absynthe, kan ervan verkregen worden. Het alcoholgehalte is hoog, de kleur ervan is groen. De drank geeft eerst activiteit en aangename sensaties, inspireert tot grote gedachten maar bij gewoontedrinkers degenereert het de hersens, beschadigt het centrale zenuwsysteem en het eindigt in delirium en dood. Alsemolie is een uitgesproken hersengif. Het is het ‘kruid van het vergeten’. Een bepaald bestanddeel van de absintolie veroorzaakt onder andere epilepsie. In ons land werd volgens de Absintwet van 6 dec. 1909, in werking getreden 20 juli 1910, verboden absint in te voeren, te vervaardigen, te verkopen of af te leveren. In Duitsland werd het in 1923 verboden, in Frankrijk op 5 juli 1910. (Het is onlangs weer vrij gegeven)
Herbarius in Dyetsche; ‘Alsen, wit alsem of absinthium is heet in de eerste graad en droog in de tweede. Het heeft een bitter zure, scherpe ((a) dat is pontiken) en allerbitterste smaak. In het begin van de lente kan je het verzamelen in de schaduw, dat is uit de zon. Een jaar kan je het in goede staat houden. (2) Het heeft krachten die met elkaar in tegenstelling zijn, namelijk om te ontsluiten of te laxeren vanwege zijn hitte of bitterheid en samen te binden of te verstoppen vanwege zijn grove substantie. Afgaande op het uiterlijk ben je gemakkelijk van oordeel dat het de tegengestelde werking heeft, daarom moet je het niet geven wanneer het plantmateriaal niet bereid of klaar gemaakt is. (a) Vanwege zijn hitte wordt de materie los gemaakt en doordat het vanwege zijn scherpe zuurheid of wrangheid tezamen wordt geduwd wordt het naar beneden uitgedreven. Alsem opent sterk de verstoppingen zoals de geel gekleurde waterzucht die vooral uit koude zaken ontstaan zijn.
(3) Als je het sap van alsem en de olie uit de kernen van perziken in de oren doet doodt dat de wormen. Item tegen een stinkende mond als gevolg van verrotte materiën die zich in de maag bevinden. Het is een goede wijn waar alsem en de schil van citroen in gekookt is.
(4) Tegen dronkenschap is het goed om het sap van alsem met honing in te nemen.
(5) Een pessarium (dat is een soort van instrument in de baarmoeder net zoals een klysma in de aars) van raapolie waar alsem en bijvoet in gekookt is laat bij de vrouwen hun menstruatie komen’.
(a) Platearius zegt; ‘Absinthii duo sunt genera unum quod dicitur vel quia in ponto insula reperitur vel quod ponticum habet saporem’. Dodonaeus; ‘Plinius zegt dat diegene die in het landschap Pontus genoemd groeit veel bitterder is dan die in Italië groeit. En Ovidius zelf betoont dat de alsem van Pontus zeer bitter is en zegt aldus:
Dit is het bitter landt, het kan me niet behagen.
Want hier zijn de velden grijs die niets anders dan droeve alsem dragen’.
Maerlant; ‘Absinthium, als Platearius vertelt, is een kruid van groot geweld. Zeer bitter en doet zeer goed als je het met wijn drinken moet of het sap uitgewrongen alleen dan is zijn nuttigheid niet klein. Alsem heet het en helpt steeds de lever en de milt, beide. (3) Wormen, zegt de schrift, verdrijft het mede, wat men gelooft. Het purgeert mede het hoofd, die aan beroerte lijd ik raad hem dit te plegen want het verdrijft haar komen. Die de spraak is benomen is het nuttig dat men het geeft. Die wormen in zijn oor heeft, giet het er in, ze blijven dood. De maag is ze nuttig groot. (3) Ook verdrijft het wormen en mijten die kleren eten en bijten’.
Herbarijs;’ Abcincium, dat is alsene en dat is heet in de eerste graad en droog in de 2de. En men zal het verzamelen op het eind van de lente en drogen en dan blijft het 1 jaar goed. Men zegt dat alsem van (2) zichzelf tegengesteld werkt. Geeft men het voor de vochtvermengingen rijp zijn dan verstopt ze het lichaam en maakt ze hard. (a) En rijpt men de materie voordat men het geeft dan laxeert ze de vochtvermenging, dat is dat ze laat schijten en dus heeft ze een kracht die de natuur helpt laxeren. En een andere is dat ze versterkt dat men stoppen wille en de materie van het euvel uitsluit die ligt in de holte van de leden.
Alsem versterkt de maag en purgeert hete vochtvermenging van rode gal met schijten en ze versterkt de lever en ontstopt en opent die. En ze maakt de lever en de geelzucht lust van eten dat van rode gal benomen werd. En ze geneest de geelzucht en vecht tegen dronkenschap. Met ciceleo (Cicer, ook Cicero) of met spica (Valeriana celtica of Nardostachys jatamansi) gedronken is het goed tegen pijn van de maag en in de darmen die van grove wind en van vochtigheden komen. En met azijn gedronken verzacht het versaagdheid (indigestie) van te veel eten en maakt goede urine. En met zeem (honing) getemperd geneest het dat gezwel dat onder die oog ligt en droogt lopende oren.
Alsem gemengd met olie van rozen en gesmeerd omtrent de maag versterkt en verdrijft de pijn. En gepleisterd op een harde milt laat die hardheid scheiden. (5) En getemperd met zeem en in de baarmoeder gestoken laat de vrouw haar stonden hebben. En gekookt in olie en de maag daarmee gezalfd en de lever helpt hen zeer.
(3) Dioscorides zegt; Alsem gelegd in kisten behoedt de klederen dat ze niet door de motten bedorven worden. En vindt men geen alsem neem dan anderhalf drachme polei, want het doet hetzelfde. Bedagoris (Pythagoras ?) zegt dat men net zoveel asa-foetida en mirabolanorum indorum mag nemen die hetzelfde werk doen wat alsem doet’
(2) De betekenis van deze zin is dat alsem een dubbele schijnbaar tegenstrijdige uitwerking heeft. De levensssappen rijpen was een noodzakelijk iets wilde men de opgehoopte levensssappen verwijderen, purgeren, zoals men toen zei.
Knoblach iiii Capi. Allium latine Scoτdon vel stoτdeon grece·Thaum arabice· (Galienus spτicht·das knoblach seÿ heÿþ unnd trucken in dem dτitten grad· (Platearius und ander meister spτechen·das er seÿ warm und trucken bey dem vieτden grad· (Serapio in dem bůch aggregatoris in dem capitel Thaum·spτicht·daz do seÿ zweÿer handt knoblach·der ein wild der ander zam·unnd haben beÿd geleÿch ein natur· (Avicenna·spτicht·das knoblach benemme und verdτucke die geschwulste des menschen in dem leÿbe woo die seÿe·der geessen·Und weychet auch geschweren·und ôffnet sÿ·und zeühet fast auþ den eytter·die gesoten und darüber geleget· (Mit knoblach safft geschmieret das haubte tôdtet die leüse unnd auch die nÿþs darauff wachþend·und ist auch gůt wider die har auþfallung genannt alopicia· (Knoblach åschen mit hônig gemüschet unnd auff die haut gestrichen·benymmet die bôsen gestalt der haut·moτfea genant· (Dise åschen also genüczet heÿlet bôse geschwere dÿe geôffnet sind·darein gestreüet·(Item knoblach åschen mit hônig unnd meÿischen buttern gemenget machet ein reÿne glate haut·die mit reüdigkeit und auþseczigkeit überzogen ist·sich domit bestrÿchen nach dem bade· (Item knoblach ist schedlichen den augen· (Item knoblach gesotten und den genüczet·machet helle stymmen·und benÿmmt den alten hůsten·und reyniget die bτust den sÿ erkalt ist· (Knoblach gesoten [19] mit seinem kraut mit wein und den getruncken·machet fast wo hårmen·und bτingt auch also genüczet den frawen jr sucht genant menstruum· (Und zeühet auch auþ secundinam·dz ist die ander geburd·den bauch domitt bestrichen·oder den gerauch des knoblachs sol die fraw unden herauf zů jrer scham lassen tempffen·und sol auff einen gelôcherten stůl siczen·und sich unden umb bedecken·(Platearius spricht·Wer mit frawen zůschaffen haben will·der meÿde knoblach·wann er verdτucket den samen genannt sperma·das ist·die natur des mannes·und wôlcher darüber sich nôtiget·dem entsteett davon grosse kranckeÿt· (Wôlcher überzogen wåre mit bôser kalter feüchtung·jnnwenig oder auþwendig des leÿbes·der eþse dick knoblach· (Kein vergifftiges their stÿcht den menschen d jn genüczt hat mit wein. (Wen ein unsynniger hundt gebÿssen het·der neme knoblach·feÿgenbletter·camillen blůmen·ÿegkliches geleÿch vil·und siede die in wasser·und stosse die·und mache darauþ ein pflaster·und lege es auff des thieres byþs·er genÿset zůhanndt· (Knoblach gerauche vertreÿbet aller handt wŭrm die vergifft beÿ jnen tragen· (Knoblach gesotten mitt eþsig·und jn getruncken mit hônig wasser genant mulsa·vertreÿbet die spôlwŭrm und aller hanndt wŭrm in dem bauche· (Knoblach in baummôl gesoten·heÿlet vergifftig bÿþs an beÿnen und an andern gelydern des leÿbes· (Mit diser salben vertreÿbet man den bõsen ungemach und geschwulst·auþswendig daran gestrichen· (Item knoblach gesotten mit milch·und die getruncken·benÿmmt peripleumoniam·das ist ein geschwer auff der lungen· (Diascoτides spτichet·Weer die wassersucht habe die von kalter materien kummt·genant yposarca·d neme knoblach und centaurien·und sÿede die in wein unnd trincke den·er genÿset· (Item Pitagoτas ein meister spτicht·Das knoblach gestossen·darunnder gemüschet coτiander·und also genüczett mit wein·vertreybet das lenden wee·und hilfft auch dem der do schwår åtmet·Also genüczet d selbig tranck weychet den bauch. (Item knoblach mit bonen gesotten und zerstossen·und darunder gemüschet baummôle·oder maiþsamen ôle·und darauþ gemachet ein salben·dise salb dienet fast wol·die schlåff genant tempoτa mit bestrychen für das haubtwee· (Item knoblach d mag leychtlichen verwandelet werden in fenein also·Nÿmm den samen davon und såe jn·davon wirtt knoblach·von dem selben knoblach nÿmm den samen unnd såe jn auff das zweÿet mal·dz thů fünff oder sechþ male·so ist der leczte verwandelt in fenÿn·Darum sol man dem knoblach pflanczen und nit såen·und geschicht gemeÿnigklich von dene [20] gårtnern·wiewol sÿ die ursach nit enwissen· (Item. Wer dÿck mal und ståtigs knoblach ÿþset bτinget das haubtweetumb·und ist auch bτingen unreynigkeÿt des geblŭtes·genannt lepτa. Auch ist knoblach besund bôþs roch geessen den augen· (Item knoblach gesoten oder gebτaten mit mastix·und bertrum gebulferet·davon das maul gewaåschen·ist gůt wider die zeenweetagen· (Item. Knoblach ist gůt den arbeÿtenden menschen die ståtiges wasser trincken·und eþsend auch kalte unverdeüliche speÿþ. Darumb spτechen die lerer·das knoblach sej ein triackel der bauren·Wann knoblach ist rechtfertigen und gůt machen das wasser genüczet von den bauren· |
Knoflook 4de kapittel. (Allium sativum) Allium (1) Latijn, Scordon vel stordeon Grieks, Thaum Arabisch. Galenus spreekt dat knoflook heet en droog is in de derde graad. Platearius en andere meesters spreken dat het warm en droog is bij de vierde graad. Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel Thaum spreekt dat er zijn twee soorten knoflook, (2) de ene wild en de andere tam en hebben beide gelijk een natuur. Avicenna·spreekt dat knoflook beneemt en verdrukt de gezwellen des mensen in het lijf waar die zijn, het gegeten. En weekt ook zweren en opent ze en trekt erg uit de etter, die gekookt en daarover gelegd. Met knoflooksap gesmeerd het hoofd doodt de luizen en ook de neten die daarop groeien en is ook goed tegen de haaruitval genaamd alopicia. Knoflook as met honing gemengd en op de huid (3) gestreken beneemt de kwade gestalte van de huid, morfeem genaamd. Deze as alzo genuttigd heelt kwade zweren die geopend zijn, daarin gestrooid. Item knoflookas met honing en meiboter gemengd maakt een reine gladde huid die met ruigheid en uitslag overtrokken is, zich daarmee bestreken na het bad. Item knoflook is schadelijk de ogen. Item knoflook gekookt en dan genuttigd maakt heldere stem en beneemt het oude hoesten en reinigt de borst als ze verkouden is. (5) Knoflook gekookt [19] met zijn kruid met wijn en dan gedronken maakt erg goed plassen en brengt ook alzo genuttigd de vrouwen hun ziekte genaamd menstruatie. En trekt ook uit secundina, dat is de nageboorte, de buik daarmee bestreken of de reuk van knoflook zal die vrouw van onderaf naar haar schaam laten dampen en zal op een aarden stoel zitten met gaten en zich onder om bedekken. (6) Platearius spreekt; Wie met vrouwen te doen hebben wil die vermijdt knoflook want het verdrukt de zaden genaamd sperma, dat is de natuur van de man, en welke daarvan zich nuttigt die ontstaat daarvan grote ziekte. Welke overtrokken was met kwade koude vochtigheid, inwendig of uitwendig van het lijf, die eet vaak knoflook. (7) Geen vergiftig dier steekt de mens die het genuttigd heeft met wijn. Als een dolle hond gebeten heeft, die neemt knoflook, vijgenbladeren, kamillebloemen, van elk gelijk veel, en kook die in water en stoot die en maak daaruit een pleister en leg het op dat dieren beet, hij geneest gelijk. Knoflookgeur verdrijft allerhande wormen die vergif bij hen dragen. Knoflook gekookt met azijn en opgedronken met honingwater genaamd mulsa verdrijft de spoelwormen en allerhande wormen in de buik. Knoflook in vijgenolie gekookt heelt vergiftige beet aan benen en aan andere leden des lijf. Met deze zalven verdrijft men het kwade ongemak en gezwellen, uitwendig daaraan gestreken. Item knoflook gekookt met melk en die gedronken beneemt peripneumonie, dat is een zweer aan de longen. Dioscorides spreekt; Wie de waterziekte heeft dat van koude materiën komt, genaamd yposarca, die neemt knoflook en Centaurea en kook die in wijn en drink het, hij geneest. Item Pythagoras, een meester, spreekt; Dat knoflook gestoten en daarin gemengd koriander en alzo genuttigd met wijn verdrijft dat lendenpijn en helpt ook die er zo zwaar ademt. Alzo genuttigd dezelfde drank weekt de buik. Item knoflook met bonen gekookt en gestoten en daaronder gemengd olijvenolie of boommoszadenolie en daaruit gemaakt een zalf, deze zalf dient erg goed de slaap, genaamd tempora, mee bestreken voor die hoofdpijn. (2) Item knoflook die mag lichtelijk veranderd worden in venijn alzo; Neem de zaden daarvan en zaai het, daarvan wordt knoflook, van dezelfde knoflook neem de zaden en zaai het voor de tweede keer, dat doe je vijf- of zesmaal, dan is de laatste verandert in venijn. Daarom zal men de knoflook planten en niet zaaien en gebeurt gewoonlijk van den [20] tuinders, hoewel ze de oorzaak niet goed weten. Item. Wie vele malen en steeds knoflook eet brengt dat hoofdpijn en is ook brengen onreinheid van het bloed genaamd lepra. Ook is knoflook bijzonder boos rauw gegeten voor de ogen. Item knoflook gekookt of gebraden met mastiek en bertram poeder, daarvan de muil gewassen is goed tegen die tandpijndagen. Item. (4) Knoflook is goed de arbeidende mensen die staand water drinken en eten ook koude onverteerbare spijzen. Daarom spreken de leraar dat knoflook een teriakel is van der boeren. Want knoflook is rechtvaardigen en goed maken dat water genuttigd van de boeren. |
Vorm.
Knoflook is een plant met platte bladeren. De vliezige schede om de bloeiwijze loopt uit in een lange punt, tussen de lang gesteelde bloemen vormen zich vele kleine broedbolletjes.
Naam.
(1) Dodonaeus; ‘Dit gewas wordt in onze taal loock genoemd en tot verschil van de wilde geslachten tam look, in het Latijn en in de apotheken Allium en Allium sativum, in het Hoogduits Knoblauch. In het Grieks heet het Scorodon. In het Grieks, zegt Lobel, is het Scorodon genoemd omdat het de mens tot uitrekken beweegt met gapen en geeuwen dat in het Grieks Scorodonismos heet wat het doet omdat het enige sterke reuk van zich geeft en in de mond een onlieflijke scherpte geeft als men dat eet en drijft de onnutte vuile dampen naar de huid’.
Look komt in het midden-Hoogduits in Knobelouch, Knoblach voor, in het Angelsaksisch leac en Engelse leek. Look komt van midden-Hoogduits lauch, ‘sluik’, naar de vorm van de bladeren. Mogelijkerwijze is de plant naar zijn afwaarts gebogen bladeren genoemd. Knoflook is ontstaan door naamsverandering van kl tot kn knoflook. Het was eerst cloflooc en kloflook. Klof hangt evenals kloof en kluif samen met werkwoord ‘klieven’ of ‘splijten’, dus gespleten, gekloofde look omdat het in zogenaamde tanden gespleten is.
De naam Allium kan van het Keltisch all komen dat ‘heet’ of ‘brandend’ betekent. Misschien komt het echter van het Latijnse olere, ‘rieken’, naar de penetrante geur. Franse ail, afgeleid van Allium. De verzamelnaam van uiensoorten is look.
Gebruik.
Verse knoflook bevat antiseptische stoffen en helpt tegen verschillende ziektes. Vroeger en nog niet zo lang geleden dacht men dat ziektes door boze geesten, demonen, werden overgebracht. Men wist uit ondervinding dat knoflook de demonen (ziektes) uit het lichaam kon trekken en gebruikte het met succes. Als knoflook doorgesneden wordt kleurt het zwart. Men meende dat dit zwarte het rondtrekkende kwaad was dat in de bol gekropen was. Het demonen afwerende gebruik zien we eigenlijk nog steeds, bij verkoudheid wordt een halve ui in de slaapkamer gelegd. In latere tijden is dit gebruik wat vervaagd en werd de knoflook op een andere manier gebruikt, bijvoorbeeld in een zakje om de hals of tegen een deur gespijkerd.
Volgens Herodotus werd knoflook vanouds gebruikt als middel tegen melancholie en wormen. Galenus beschrijft het als boerenteriakel; ‘antimiddel’. Vanwege zijn antiseptische werking werd het als voorbehoedmiddel tegen pest gebruikt en ook om bedorven drinkwater te verbeteren.
De farmacodynamische eigenschappen voor knoflook aangegeven stemmen ongeveer overeen met deze die er door de huidige wetenschap aan wordt toegekend, alleen het gebruik bij huidziektes komt wat vreemd voor. Het lijkt toch vooral tegen huidzeer gebruikt te zijn. Mogelijk omdat dan die plaatsen gewassen, schoon gemaakt werden met het sap en de antiseptische stoffen deden de rest. Hetzelfde zie je in het volgende gebruik in Herbarius in Dyetsche; ‘Gebakken knoflook die met suiker gemengd is en gegeten wordt verheldert de stem. Ook is het goed tegen oude hoest en tegen pijn in de maag die uit verkoudheid komt’. Dat vermeldt Dodonaeus ook.
(2) Allen spreken van twee soorten knoflook. Platearius spreekt van allium domesticum en allium silvestre. De tweede is Allium scorodoprasum die in de Gart in kapittel 358 verschijnt en hier dus ook besproken wordt, zie daar.
Herbarius in Dyetsche vermeldt dat van de wilde wat de Gart van de tamme zegt. Dodonaeus; ‘De geslachten van look zijn tweevormig, te weten de tamme wat wederom in meer andere geslachten verdeeld wordt en de wilde dat ook veelvormig. Zijn bladeren zijn groen en langwerpig als uienbladeren waartussen een ronde holle steel voortkomt daar de bloemen en het zaad op groeien die op de bloemen en zaad van ui lijken, maar dit voortkomen van de steel gebeurt zeer zelden en dat nimmermeer het eerste of het tweede jaar, maar vele jaren nadat het gezaaid is en dit is de oorzaak waarom dat vele gemeend hebben dat look geen steel, bloemen of zaad voortbrengt. Look wordt niet geplant met de gehele bol, maar van kleine klisters waarin het van de bol gedeeld wordt en wordt geteeld op vele vormen zoals in het lang geschreven staat in de boeken van de landwinning. Het groeit ook van zaad, maar traag en enige verzekeren dat het zaad van niet verplant look dat gezaaid is tot vijf of zes keren toe tenslotte een vergiftige wortel voortbrengt. En voorwaar hier te lande is de eerste soort van look die zaad voortbrengt van vele hoveniers niet bekend die geen ander look in hun hoven onderhouden dan dat klisters in plaats van zaad heeft, ja ze zullen zeggen dat het look nimmermeer zaad heeft’.
Herbarius in Dyetsche; ‘Loock of Alleum is een plant die goed bekend is. Er zijn twee soorten van als een tamme die in de hoven groeit en een wilde die scorodoprasum heet. Tamme knoflook of huislook is heet en droog in de derde tot de vierde graad. Wilde look is heter en droger en daarom zal het gemakkelijk in venijn veranderen als je zo doet: ‘Neem knoflookzaad en zaai het en het zaad dat daarvan komt dat zaai je weer en zo een vijf- of zesmaal door. Dan zal het laatste knoflook venijn worden’. Daarom moet je knoflook verplanten en niet zaaien vanwege deze zaak en niet anders al is het dat de hoveniers dit allemaal niet weten.
(3) Tegen het uitvallen van het haar dat uit stinkende vochtvermenging voortkomt: ‘Meng gestampte knoflook met de olie van laurierbes of met de droesem (dat is het dikke van de vlasolie) en daar mee bestrijk je die plaats’.
Tegen vochtige zweren en roos van het hoofd neem je gestampte knoflook en strijk dit erop. Tegen luizen en neten is het goed om knoflook te eten en andere dergelijke soorten.
De Meesters zeggen dat als je veel knoflook eet hoofdpijn krijgt, ja, als je het zeer veel eet geeft het melaatsheid en dergelijke zware ziekten. Als je rauwe knoflook eet verziekt dit het gezicht want het verdroogt zeer met natte ogen en houdt niet op. Tegen tandpijn is het goed om de mond lauw te wassen met water waar knoflook, mastiek en bertram in gekookt is.
Gebakken knoflook die met suiker gemengd is en gegeten wordt verheldert de stem. Ook is het goed tegen oude hoest (a) en tegen pijn in de maag die uit verkoudheid komt.
Knoflook verwarmt, besnijdt en verteert, daarom is het goed voor diegenen die grove, taaie vochtvermenging in de maag hebben.
Knoflook is goed voor diegene die paddenstoelen (dat is een cantharel) hebben gegeten, paddenstoelen, zegt men, zijn venijnig vanwege hun grote koude. Het is ook voor de rustende goed die overdag koud water drinken, grof eten en koude etenswaren gebruiken, daarom zegt men; ‘knoflook van de rustende’. Drieakel (4) is knoflook, het corrigeert en verbetert het water dat na het eten gedronken wordt, daarom is het voor de scheepslui die dikwijls slecht water drinken goed om te gebruiken.
Gewreven knoflook dat met honingwater ingenomen wordt laxeert slijm (uit de longen) en wormen.
Knoflook verdrijft heel goed de oprispingen die van windachtigheid komen en daarom zegt Galenus dat knoflook meer de winden verteert dan enig ander medicijn die de winden weg neemt.
Tegen morfeem (dat zijn plekken) snij eerst of sla op die plekken en dan wrijf je er het sap van knoflook op.
Als je de wortel van Iris eet is dit goed tegen de stank van knoflook.
(a) Tuberculose?
Herbarijs; ‘Allium, dat is looc, en het is heet en vochtig in de 4de graad. (2) En er zijn 2 soorten van, de ene is wild en de andere tam en die groeit in de hof waar men het plant en dat is wat we gewoonlijk gebruiken. En de andere groeit op het veld en heet scordion. Dit is niet zo fel als de andere en daarom gebruikt men het meest voor genezing. En dit verzamelt men op het eind van de lente en droogt het. Zo kan men het 2 jaar gebruiken, maar het is beter dat men het elk jaar vernieuwt. Maar dat men gewoonlijk gebruikt heeft grote kracht in het hoofd op te lossen en te verteren. En deert diegene die van hete samengesteldheid zijn zoals heetbloedige. Maar flegmatische helpt het wel en diegene die aanleg hebben om jicht te krijgen. (6) En verdroogt wulpsheid en lost grote wind op en verstopping.
Hippocrates zegt dat look goed urine laat maken. Nochtans deert het de ogen. En doodt de wormen. (7) En geneest dolle hondenbeten en giftige beten, gepleisterd. En het is goed tegen alle pijn die van verkoudheid komt zoals triakel. (4) En sommige meesters noemen het dorpstriakel.
Dioscorides zegt dat het grote winden laat scheiden en het lichaam ververst en helpt diegene die slecht water gedronken hebben. Ja gepleisterd op de plaats daar grote vochtvermenging verzamelen of vergaderd zijn laat die scheiden. En verzacht tandpijn die van koude komt. En verslaat dorst die van koude uit de maag komt. En geneest druppels en huiduitslag en puisten op welke plaatsen dat ze zijn, ja daarop gewreven en gepleisterd. (5) En laat de vrouw haar stonden hebben en verdrijft het net daar het kind in ligt als de vrouw na haar pijnen in bronwater zit daar het in gekookt is. Look dat in bossen groeit is heter en droger.
Odermynge Das fünfft Capitel Agrimonia ferτaria minoτ latine·Argemonia grece·scelen arabice· (Der meister Platearius und ander meister in dem capitel Agrimonia·spτechend·das dises kraut seÿ heÿþ unnd trucken in dem zweÿeten grad· (Diascorides·Odermynge grŭn gestossen·und also getruncken·vertreibet die erhabnen pestilencz in dem menschen·Unnd also genüczet·vertreÿbet sÿ alle geschwere jnnerlich. (Odermynge ist gůt dem die gestochen sind von vergifftigen thieren·als von schlangen des safftes getruncken·Und ob ein tobender hundt einen gebÿssen het·der neme odermÿnge und grüþ die·und lege sÿ darauff·er genÿset·(Odermynge safft getruncken·vertreÿbet das bauchwee· (Odermynge grŭn und frÿsch gestossen·und auf die bôsen geschwere geleget·danon sich erhebet der wolff·er genÿset·(Odermÿnge gemüschet mitt eþsig vertreÿbt die wårczen daτ auff geleget geleych einem pflaster·(Wer ein bôses milcz håt der bτauch odermÿnge und hÿrþzung in der kost·er genyset· (Die wurczel von odermynge gesoten mit wein und den genüczet·ist gût den erlammten gelÿderen·(Der meister Galienus spricht·daz odermÿnge fast gůt sej dem der den krebs hat·der sol odmynge eþsen in aller kost er ge [21] nÿset davon· (Odermÿnge nÿmet hÿn alle unreÿnigkeit des menschen es seÿ auff dem haubt oder allenthalben an dem leÿbe·domit gezwagen und gewåschen· (Odermÿnge vertreÿbt den harwŭrm·die grůþ darauff geleget·(Item allen zerknüscheten gelÿdern ist die grůse saft gůtt·darauff gebunden· (Odermÿnge heylet schleg und zerschlagne gelÿder·mit dem safft darauf gestrychen· (Item wôlcher ermŭdet wår von vil geen der bade die fŭþ mit odermÿnge·er wirt davon leychtlichen widerumb geen werden· (Von odermÿnge getruncken·vertreybet allen schmeτczen in dem leÿbe· (Item. Odermynge ist fast gůt für den stein domit gebadet in einem schweiþ bade·der do gewachþen ist von hycze und von der dürτe·als denn sind die colerici· (Item Odermÿnge ist gůt wid die bestopffung der gelyder jnnwenig·wann odermÿnge ist enge bestopffung weÿt machen·darumb so ist es wol machen hårmen· (Item Odermynge safft mit sauer ampffer wasser vermenget·ist gůtt genüczt wider verhÿczet apostemen genannt antrox·und auch wider apostemen mit der pestilencz vermenget· (Item odermÿnge wasser mit thncien vermenget·unnd zů den augen genüczet ist die augen gesundt machen und erklåren· |
(1) Agrimonie. Het vijfde kapittel. Agrimonia ferraria minor Latijn, Argemonia Grieks, scelen Arabisch. (Agrimonia eupatoria) De meester Platearius en andere meesters in het kapittel Agrimonia spreken dat dit kruid heet en droog is in de tweede graad. Dioscorides; Agrimonie groen gestoten en alzo gedronken verdrijft die verheven pest (4) in de mensen. En alzo genuttigd verdrijft ze alle zweren innerlijk. Agrimonie is goed die gestoken zijn van (4) vergiftige dieren zoals van slangen, het sap gedronken. En als een dolle hond een gebeten heeft die neemt agrimonie en vergruis die en leg het daarop, hij geneest. Agrimonie sap gedronken verdrijft de buikpijn. Agrimonie groen en vers gestoten en op die kwade (5) zweren gelegd, daarvan zich verheft de huidsmet, hij geneest. Agrimonie gemengd met azijn verdrijft de wratten, dat opgelegd gelijk een pleister. (2) Wie een kwade milt heeft die gebruikt agrimonie en hertstong in de kost, hij geneest. De wortel van agrimonie gekookt met wijn en dan genuttigd is goed de verlamde leden. De meester Galenus spreekt dat Agrimonia erg goed is die de kanker heeft, die zal agrimonie eten in alle kost, hij [21] geneest daarvan. Agrimonie neemt heen alle onreinheid van de mensen, hetzij op het hoofd of geheel aan het lijf, daarmee gedweild en gewassen. Agrimonie verdrijft de haarwormen, het gruis daarop gelegd. Item alle gekneusde leden is dat gruissap goed, daarop gebonden. Agrimonie heelt slagen en geslagen leden, met het sap daarop gestreken. Item wie vermoeid was van veel gaan die baadt de voeten met agrimonie, hij wordt (5) daarvan lichtelijk wederom gaande worden. Van agrimonie gedronken verdrijft alle pijnen in het lijf. Item. Agrimonie is erg goed voor de steen, daarmee gebaad in een zweet bad, die zo gegroeid is van hitte en van de droogte zoals dan zijn de galachtige. Item. Agrimonie is goed tegen de verstopping van de leden inwendig want agrimonie is enge verstopping wijder maken, daarom zo is het goed om plas te maken. Item. Agrimonie sap met zuringkruid water vermengt is goed genuttigd tegen verhitte gezwellen genaamd antrax (3) en ook tegen gezwellen met de pest (4) vermengt. (4) Item agrimonie water met thucia vermengt en tot de ogen genuttigd is de ogen gezond maken en verhelderen. |
Vorm.
Agrimonia heeft grijsgroene, geveerde en aromatische bladeren. Agrimonia met zijn slanke, lange aren van gele bloemen wordt een meter hoog in juni/juli. De bloesems worden gevolgd door stijve, harige en kleine zaden. De zaden hangen naar beneden en zijn klaar om je te bespringen.
Naam.
(1) Dodonaeus; ‘In het Grieks en Latijn heet dit kruid Eupatorium, Plinius noemt het Eupatoria. Het heeft ook sommige onechte namen, te weten Hepatorium en Hepatites. Daar is nochtans noch een ander kruid Eupatorium door Apuleius genoemd, te weten Malrove. Daar is ook een ander Hepatorium in de apothekerswinkels zo genoemd dat gewoonlijk gebruikt wordt wat Eupatorium adulterinum heet of boelkenskruid. Dan de apothekers plegen dit kruid dat we nu beschrijven en Eupatorium noemen Agrimonia te noemen sommige noemen het Ferraria minor’.
Agrimonia komt van het Griekse agros, ‘veld’, en ’mone, ‘woonplaats’, een plant die in de velden groeit. Het kan ook ontleend zijn van argemon, ‘een witte vlek op de ogen’, (arges, ‘wit’) die deze plant zou genezen. Volgens de fabelleer hield de reus Argus zijn honderd ogen in goede staat door deze plant. Op deze wijze is Agrimonia van Argus af te leiden, zie Herbarius in Dyetsche (c). Net zo de Herbarijs.
Dodonaeus; 'Dat kruid heeft zijn naam Eupatorium van de koning Eupator gekregen en mag om die reden (zoals Plinius zegt) voor een heerlijk, ja koninklijk kruid in de oude tijden geacht worden. Niet tegenstaan al deze krachten en deugden van dit kruid zijn er sommige die in plaats van deze Agrimonia (die nochtans het echte Eupatorium van Dioscorides is) liever en meer boelkenskruid mannetje gebruiken (Eupatorium), wel verstaande in de gebreken en ziekten van de lever waarnaar dat kruid zijn naam heeft, maar die zijn niet te berispen aangezien dat ze dat kruid krachtiger en beter bevonden hebben in die gebreken dan dit kruid dat we nu beschrijven wat van de ouders meer gebruikt is geweest’.
Het is de Eupatorium van de oude schrijvers. Plinius zegt; ‘Eupatorium quoque regiam auctoritatem’, koninklijk kruid zegt Dodonaeus (naar koning Eupator).
Dodonaeus; ‘in het Hoogduits heet het Odermeng.
Het is de Duitse Odermenning, oder: otter of slang, oud-Hoogduits menig: groot of machtig, dus een krachtig middel tegen slangenbeten, maar in laat oud-Hoogduits was het Avar- of Avermonia, ook Adermeng, het mennig leunt wel aan de rode loodkleur aan, dit uit Latijns agrimonia wat weer afkomstig is uit Grieks argemone van Dioscorides.
Bij ons heet het ook wel leverkruid en in Engels liverwort. De Herbarijs, Herbarius in Dyetsche en Dodonaeus vermelden niets tegen de milt of lever.
Gebruik.
Het gedroogde kruid heeft een eigenaardige kruidachtige en bittere smaak. Het werd vroeger gebruikt als gorgelwater voor zangers en sprekers. De zogenaamde ‘heilandsthee’ is zeer goed tegen ontstekingen in de mond en daarom goed voor zangers. Al in de oudheid werd het kruid gebruikt als een opwekkende thee voor lever-, gal- en ingewandstoornissen. Tegen huidaandoeningen werd het vooral gebruikt in badwater.
Hildegard von Bingen ziet Odermennig aan als een middel tegen huidziektes. De tamelijk hoge hoeveelheid looistoffen (5%) in Agrimonia kan, gezien de bactericide en adstringerende werking de wond zuiverende, bloedstelpende en oogklarende werking enigszins verklaren.
(4) Het helpt tegen gif en giftige dieren, dus ook tegen pest.
Herbarius in Dyetsche; ‘(5) Tegen pijnen en gezwellen van de leden meng je het sap van Agrimonia met meel van fenegriek, met bolus armeniacum (dat is rode aarde) en met zwijnenvet en gebruik het.
Als je Agrimonia met warme groente als hete spinazie eet is het goed tegen pijn in de buik en de milt.
Agrimonia is goed om te laten plassen, het opent de verstoppingen.
(3) Als je het groen stampt en samen met zuringwater drinkt is het goed tegen kwade puisten (als antrax) (b) en tegen beten van serpenten of dolle honden en als je het aan de buitenkant legt helpt het daar ook goed tegen’.
Herbarijs; ‘Agrimonie heelt wonden en is goed in wonddranken en is goed om er de wonden mee te wassen. En het is goed in diepe etterwonden en in kanker en in alle vuile gaten. En ze stelpt bloed in de neus en die het gebruikt geeft ze helder zicht’.
Vorm.
Eppe of selderij is een tweejarig kruid met een gevoorde en vertakte stengel. De bladeren zijn glimmend, gelobd of drievoudig gedeeld. De witte bloemen staan in eindstandige of okselstandige schermen, van juni tot september.
Naam.
(1) Dodonaeus; ‘In het Latijn is dit gewas Palustre Apium of, zo Gaza schrijft, Paludapium genoemd alsof men broek eppe zei, in de apotheken alleen Apium zonder enige toenaam, in het Grieks Elaeoselinon of liever Eleioselinon en in onze taal gewoonlijk eppe en soms joffrouw-merck, in het Hoogduits Epffich’.
Apium is afgeleid van apon: een Keltisch woord voor ‘water’, een waterplant. De naam verbasterde van apium (eigenlijk een plant die door de bij (apis) bij voorkeur bezocht wordt) tot het Midden-Nederlands eppe en midden-Hoogduits Eppe en Eppich of Epffich.
Onze naam selderij, de Duitse Sellerie en Engelse celery stammen uit het Franse celeri uit de 17de eeuw. Dit op zijn beurt is ontleend aan het Italiaans selleri, dat weer afkomstig is van het Latijnse selinum en deze weer van een Griekse naam voor de plant, selinon.
Werking.
De zaden van selderij leveren een vluchtige olie die voor likeur, parfum en zeep gebruikt worden, ook voor het kruiden van voedingsmiddelen. Een extract van de zaden wordt wel voor medische doeleinden gebruikt. Omdat het veel keukenzout bevat werkt het gunstig op blaasziektes en nierziektes.
Herbarius in Dyetsche: ‘Eppe of ionffrou merck is hetzelfde als Apium, die is heet in de eerste en droog in de tweede graad zoals Avicenna zegt, maar volgens Platearius is het heet omtrent de derde en droog in het midden van de derde graad. (3) Het heeft de kracht om oprispingen en gezwellen te ontbinden, verstoppingen te openen en tevens om de pijn te verzachten. (e) Er zijn vele eppesoorten zoals de tamme die in de hof groeit en de wilde die in het wild groeit, ook is er nog een andere die in het water groeit. Het zaad, eppezaad genoemd, moet je in medicijnen doen want dat heeft de meeste kracht, het is goed tegen een stinkende mond.
Ook is eppe goed tegen verstopping van de lever (a) en van de (6) milt die uit koude zaken komen als je het zo maakt: ‘Neem van eppezaad drie grein; van hertstong en bernagie elk een half grein; een hand vol van van gele lis wortels; van Bruscus en asperge, van elk twee drachmen; venkelzaad en peterseliezaad, van elk een drachme; dit kook je in water totdat de helft verkookt is, dat doe je door een doek en maak het zoet met witte suiker waar je een drank van maakt die je gebruikt zoals eerder in het negende kapittel is beschreven met zijn pillen en versterkende dingen’.
Tegen verstoppingen van de lever (b) en van de milt leg je er deze pleister op: Neem het sap van eppe, dillenzaad en heemstwortel en meng het tezamen met meiboter.
Tegen de steen om die te breken: ‘Neem het sap van eppe, duizendblad, steenbreekzaad en krieken over zee, hiervan maak je een siroop’.
(5) Tegen het uitvallen van het haar: ‘Neem loog en daarin kook je eppe en averone en daar mee was je het hoofd’.
(4) Eppe sterkt en maakt een geneigdheid tot de vallende ziekte, (c) daarom zegt Galenus dat vrouwen die kinderen dragen dit moeten vermijden want het ontbindt de stof waar de vrucht in het lichaam mee gebonden is. Het maakt in de vrucht blaren en schurft. Diegene die hun kinderen zogen zullen moeten afwachten of hun kind de vallende ziekte krijgt of gek wordt want het ontbindt hun materie en jaagt die opwaarts omdat de gangen van de kinderen nauw zijn, daarom zijn ze bevattelijk om de vallende ziekte te krijgen. Eppewortel dat met venkel in het sap van aardrook en van Salvia sclarea gekookt en met suiker zoet gemaakt wordt is een goede siroop tegen waterzucht die uit slijm komen. Ook tegen geelzucht die uit verstopping (b) komt.
Eppe, venkelzaad, peterseliezaad dat met duizendblad in wijn gekookt wordt is goed tegen aandrang tot waterlozing (d), het laat plassen en de menstruatie komen, vooral laat het plassen als in het kooksel licoutripon wordt gedaan’
. (a, b,) Galstenen? (c) Epilepsie. (d) Urineweginfectie.
Maerlant; ‘Apium, zoals Platearius dacht, dat verhit en verdroogt. De wortel is de medicijn hem die van dysenterie heeft pijn en is ook voor de lever goed opdat men ze stampen doet en men drinkt het met lauwe wijn tegen zulke pijn’.
Herbarijs; ‘Apium of marke of apie of eppe, dat is allemaal hetzelfde. Het is heet minder dan in de 3de graad en droog in het midden van de 3de graad. En het zaad heeft de meeste kracht, daarna de wortel en daarna het kruid. En als men het beschreven vindt zal men het zaad nemen. En het opent (6) verstopping van de milt en laat urine maken en de vrouw haar stonden hebben. Hippocrates zegt dat de bladeren van Apium beter urine maken dan ze de loop verstopt, nochtans verstopt ze de loop. Het sap van Apium met venkel verjaagt de koorts. En zaad van Apium is goed om alle koude vochtvermenging te laten rijpen. Apium zaad, zeem en tarwebloem tezamen gemengd en gepleisterd verzacht en verdroogt diepe etterwonden en alle vuile gaten en gezwellen en kanker. En Apium heeft kracht vloeiende vochtvermenging te verdrijven in het hoofd en in de maag en van de tong. (4) En diegene die vallende ziekte hebben zal men het niet geven want ze deert hen en laat hen vallen en ze zullen het niet ruiken. En ze deert kinderen. En ze is kwaad gegeten door vrouwen die een kind dragen omdat kwade vochtvermenging in de baarmoeder van de vrouw gegroeid zijn want het kind is ermee gevoed en omdat ze de banden breekt waar het kind in gebonden ligt.
Galenus zegt dat vrouwen die kinderen dragen en veel Apiumzaad nuttigen dat die kinderen met recht vuile blaren hebben en veel vochtvermenging en vuile wonden en vuile gaten. En daarom verbieden de dokters de vrouwen die kind dragen of zuigen dat ze geen Apium eten zodat die kinderen niet besmet worden met vallende ziekte of met andere ziektes zoals gezegd is. En het is slecht voor de kinderen.
(e ) En het is er in 3 soorten; Apium reninum. Apium ermoroydarum. Die gekookt in wijn en gepleisterd op de geslachtsdelen of beneden de navel is goed voor de lendenen en laat goed urine maken. Een ander geslacht van Apium is er die de dokters Cerfolium (Anthriscus cerefolium) noemen en mensen schelden het uit voor kervel. En ze is heet in de 3de graad. En gedronken met wat zeem laat goed urine maken en de vrouw haar stonden hebben. En verzacht de nieren en de geslachtsdelen en kramp en de blaas dat van grove wind komt. En verzacht ook de wind in die en in de lever en opent alle leden binnen van verstoppingen die verstopt zijn.
En noch is er 1 geslacht van Apium dat men Petroselinum (Petroselinum crispum) noemt en sommige mensen noemen het persiin. En dat is heet en droog op het einde van de 3de graad. Galenus zegt dat peterselie gepleisterd op druppels en op huiduitslag en op puisten het zuivert. En het zaad er van laat goed urine maken en de vrouw haar stonden hebben en lost op wind en opblazen en verzacht de pijn van de blaas. En het is goed tegen het water en zuivert de lendenen en lever en vulva en de nieren het meest. En scheidt onderbuikspijn dat van wind komt. En in vulva gedaan laat het menstruatie hebben en leegt het dode kind uit het lichaam en het net daar het in ligt’.
(e) Platearius noemt de gewone, maneries apii; 1. Apium raninum vel reninum, de 2de is apium emorroydarum, emorroydas exiccat, de derde is Apium risus, ‘quia melancholicum purgat humorum abundantem, ex cujus abundantia fit tristitia’. De Gart noemt 4 soorten, 1; Eppe of Apium. 2. Wilde eppe, apium silvestre, (Ranunculus sceleratus), 3 Apium rusticum Latijn. Watermerk. (Sium latifolium. 4. Vijgen bladeren eppe, Apium emorroydarum latine, (Ranunculus ficaria).
Dodonaeus; ‘Juffrouwmerk is van aard en ganse gestalte de hofeppe of gewone peterselie gelijk, maar warmer en droger en in vele dingen krachtiger in het werken. (2) Maar in spijs wordt dit gewas niet gebruikt, noch men houdt het niet geschikt om er sausen van te maken of de spijzen enige smaak te geven, dan in de medicijnen en tot vele gebreken is het nuttig.
eppich vi Capitel Apium latine·Gτece Selvium. Arabice Kaspar vel karsi· (Der meister Platearius spτichet·das eppich seÿ heyþ unnd trucken bey dem dτytten grad. (Der wirdig meister Avicenna spτicht·das eppich seÿ warm in dem ersten grad·und trucken in dem zweÿeten grad·und d same von eppich mer genüczt weτde in der erczney denn das kraut oder die würczel· (Dises kraute geleÿchet den kerbeln.und hat weÿsse blŭmmlein.(Mercke·Wenn man schτeÿbet in den recepten apium·so meÿnend dye årczte den samen und nit dz kraut noch die wurcz. (Eppich samen gebulfert und eingenommen mit råtich wasser·machet wol hårmen [22] und zerbτicht dem steiu inn d blasen und auch in den lenden· (Item Avicenna spτicht·das in d wurczel mer krafft seÿ denn in dem samen·und der same mer krafft hat denn das kraut· (Der meister ÿsaac in seinen bůch genant de dietis particularibus in dem capitel apium spτicht·Das eppich gemüschet mit wein sŭþe gemacht mit honig genant mellecrat machet den menschen wol hårmen· (Und also genüczet bτingt auch die kranckeit der frawen genant menstruum· (Eppich also genüczet machet wol dåuwen. (Plinius. Eppich wurczel gesoten mit wein und den getruncken treibet auþ den steine in der blasen und auch in den lenden· (Diascoτides in dem capitel Apium spτicht·das der samen von eppich fast gůt seÿ dem der nit hårmen mag· (Item die wurczeln von eppich gesoten in wein und den getruncken treÿbt anþ dem menschen vergifft·Und also genüczet benÿmmet das bτechen genant vomitum·und ôffnet den zerschwollen magen· (Der meister galienus in dem bůch genant de agricultura spτicht·das eppich samen bτing lust den mannen und auch den frawen·und d ursachen halb ist es verboten zů nüczen den ammen die kinder seügen·wann von grosser begirde der eppiche samen bτingt zů unkeüscheit benÿmmt er den ammen die milch und fallen die kind darnach in groþ kranckheit· (Eppich samen genüczet machet einen wolriechenden mundt·Darumbe wôlicher mit fürsten oder mit herren reden wolt d mag voτhÿn epich bτauchen in der kost· (Wervon sucht sein farbe verloτn hett d esse eppich samen tåglich in der kost sÿ wirt im wider kommen· (Epich samen mit fenchel safft und also genüczet hilffet der geschwollen milch in den bτüsten·also das sÿ darnach nit schwerent· (Dises hilfft auch der siechen lebern und milcz· (Des geleichen ist epich mit petersilg wurczel mit wein gesoten den wassersüchtigen gůt die von kalter materien kommet. (Eppich safft mit dem weissen eines eyeþ zerschlagen und mitt wercke also ein pflaster auff die wunden gelegt·seübert sÿ· (Galienus spricht·Wõlche frauwen kinder tragen die sollen epich samen meÿden·wann an des kindes leÿb werden davon unreÿn plattern· (Auch spτichet Galienus. Eppich dicker mal genüczet ist die fallend zucht bτingen·Unnd schwanger frawen sollen nit nüczen eppich·wann es ôffnet die flüþs des ungeboτnen kindes ee es die zeit begreiffet· (Und frauwen de kinder sind seügen sollen nit nüczen eppich·auff daz sÿ nit unsining werden od die fallend sucht nit überkommen·wann epich ist tåmpff in das haubt übersich bewegen· (Item.Eppich unnd stabwurczel gesotten in laugen davon gezwagen ist gůt für daz har auþ fallen genannt alopicia.(b.j) [23] |
Selderij 6de kapittel. Apium Latijn, (1) Grieks Selvium. Arabisch Kaspar vel karsi. (Apium graveolens) De meester Platearius spreekt dat selderij heet en droog is bij de derde graad. De waardige meester Avicenna spreekt dat selderij warm is in de eerste graad en droog in de tweede graad en het zaad van selderij meer genuttigd wordt in de artsenij dan (2) dat kruid of de wortel. Dit kruid lijkt op de kervel en heeft witte bloempjes. Merk: Als men schrijft in de recepten Apium dan bedoelen de artsen de zaden en niet dat kruid noch het kruid. Selderij zaden gepoederd en ingenomen met radijswater maakt goed (3) [22] plassen en verbreekt de steen in de blaas en ook in de lenden. Item, Avicenna spreekt dat in de wortel meer kracht is dan in de zaden en de zaden meer kracht hebben dan dat kruid. De meester Isaac in zijn boek genaamd de dietis particularibus in het kapittel Apium spreekt dat selderij gemengd met wijn en zoet gemaakt met honing genaamd mellecratum maakt de mensen goed plassen. En alzo genuttigd brengt het ook de ziekte der vrouwen genaamd menstruatie. Selderij alzo genuttigd maakt goed verteren (verduwen). Plinius: Selderij wortel gekookt met wijn en dan gedronken drijft uit de steen in de blaas en ook in de lenden. Dioscorides in het kapittel Apium spreekt dat de zaden van selderij erg goed is die niet plassen mag. Item de wortels van selderij gekookt in wijn en dan gedronken drijft uit de mensen vergift. En alzo genuttigd beneemt dat braken genaamd vomitum en opent de gezwollen magen. De meester Galenus in het boek genaamd de agricultura spreekt dat selderijzaden brengt lust de mannen en ook de vrouwen en vanwege die oorzaak is het verboden te nuttigen de voedsters die kinderen zuigen want van grote begeerte der selderij zaden brengt het tot onkuisheid en beneemt de voedsters de melk en valt dat kind daarna in grote ziekte. Selderijzaden genuttigd maakt een welriekende mond. Daarom wie met vorsten of met heren reden wil die mag voorheen selderij gebruiken in de kost. Wie van ziekte zijn kleur verloren heeft die eet selderijzaden dagelijks in de kost, het zal hem weer komen. Selderijzaden met venkelsap en alzo genuttigd helpt de gezwollen melk in de borsten alzo dat ze daarna niet zweren. (6) Dit helpt ook de zieke lever en milt. Desgelijks is selderij met peterseliewortel met wijn gekookt de waterzuchtige goed die van koude materie komt. Selderijsap met het witte van een ei doorslagen en met (doek) werk alzo een pleister op de wonden gelegd zuivert ze. Galenus spreekt; (4) Welke vrouwen kinderen dragen die zullen selderijzaden mijden want aan het kind lijf worden daarvan onreine plaatsen. Ook spreekt Galenus: Selderij dikwijls genuttigd is de vallende ziekte brengen. En zwangere vrouwen zullen niet nuttigen selderij want het opent de vloed van de ongeboren kinderen eer de tijd rijp is. En vrouwen die kinderen zuigen zullen niet nuttigen selderij opdat ze niet onzinnig worden of de vallende ziekte niet overkomen want selderij is damp in dat hoofd over zich bewegen. Item. (5) Selderij en staafwortel gekookt in loog en daarmee gedweild is goed voor dat haar uitvallen genaamd alopicia. [23] |
wilden eppich vii Ca Aium silvestre latine· (Die meister spτechen·das dises sey ein kraut haÿþ und trucken beÿ dem dritten grade·(Dises wechþt geren beÿ den faulen wassern do die frôsch wonen·(Auch nemen etlich dises apium risus·wann der mensche der dises nüczet in den leÿbe der lachet also seer das er davon stirbt·(Darumbe dienet diþes wol melancolicis·das ist·denen die kaltter und truckner natur sind und wenig freüd haben von natur·und gern mit jn selbþ reden·Aber voτ allen dingen rat jch das mit in den leÿb zůnemen·der ursachenhalb das die frôsche und krotten darauff leÿchen und andere vergifftige thier·(Auch jst dises kraut von natur also das ein ÿegklich vergifftig thier davon nitt kumbt es hab seine nature darauff gewoτffen van freüden und küczlung seines samens·(Von disem kraut beschreÿbet uns diascoτides·und sprichet·das dises kraut beneme unnd heÿle acrocoτdines·das sind lichdoτn oder wårczen auff den zehen an den fŭssen·(Auch nemen etlich meister dises poτrt·Diþs kraut zerknüschet und auff gelegt geleÿch nem pflaster·(Disses krautes safft benÿmmet den frawen jr geschwulst an dem brüsten darauff geleget mitt eÿbisch wurczelen·(Der same dises krautes vermage alle dise obgeschribne stucke·und der same jst nit also soτgklich zů nüczen in den leÿbe alþ dann ist das kraut·(Von disem samen getruncken ist fast nücze denen die den viertågklichen ritten haben·den mit wein eingenomen und machet wol hårmen·(Auch benÿmmet der samen die verstopffung des milczes unnd der lebern· [24] |
Wilde selderij, waterhanenvoet, 7de kapittel. Apium silvestre(1) Latijn. (Ranunculus sceleratus) De meesters spreken dat dit een kruid is dat heet en droog is bij de derde graad. Dit groeit graag bij het vuile water daar de kikkers wonen. Ook noemen ettelijke dit Apium (2) risus want de mens die dit nuttigt in het lijf die lacht alzo zeer dat hij daarvan sterft. Daarom dient dit goed melancholische, dat is die van koude en droge natuur zijn en weinig vreugde hebben van natuur en graag met zichzelf reden. Maar voor allen dingen raad ik dat niet in het lijf te nemen, vanwege de oorzaak dat die kikkers en padden daarop liggen en andere vergiftige dieren. Ook is dit kruid van natuur alzo dat ieder vergiftig dier daarvan niet komt het heeft zijn natuur daarop geworpen van vreugde en gauw zijn zaden. Van dit kruid beschrijft ons Dioscorides en spreekt dat dit kruid beneemt en heelt acrocordines, dat zijn likdorens of wratten op de nagels aan de voeten. Ook noemen ettelijke meesters dit porrt. Dit kruid gekneusd en opgelegd gelijk een pleister. Dit kruid zijn sap beneemt de vrouwen hun gezwellen aan de borsten daarop gelegd met heemstwortels. De zaden van dit kruid vermag alle deze opgeschreven stukken en het zaad is niet alzo zorgelijk te nuttigen in het lijf als dan is dat kruid. Van deze zaden gedronken is erg nuttig diegene die de vierdaagse koorts hebben, dan met wijn ingenomen en maakt goed plassen. Ook benemen de zaden de verstopping van de milt en de lever. [24] |
Vorm.
Dodonaeus: ‘De eerste soort van wilde Ranunculus of hanenvoet die eigenlijk waterhanenvoet genoemd wordt heeft ronde, effen en binnen holle, soms dikke en in zijtakken verdeelde stelen, de bladeren zijn breed, effen en glad of kaal en aan de kanten gekerfd of gekloven die op lange dikke vette steeltjes voortkomen, de bloempjes die op de toppen van de stelen staan zijn geel van kleur, bleker nochtans en kleiner dan die van de boterbloemen en als die afvallen komen er ronde hoofdjes na die veel op de eerst uitkomende dotjes of toppen van de asperges of koraalkruid lijken. De wortels zijn wit en met vele vezels gevezeld. Dit gewas blinkt met een bleekgroene kleur in al zijn delen’.
Naam.
(1) Zie kapittel 6 over de verschillende soorten Apium.
Dodonaeus: ‘Deze kruiden voeren eigenlijk de Latijnse naam Ranunculus en de Griekse Vatrachion of Batrachion als of men kikkerkruid zei, soms ook Selinon agrion, in het Nederduits heten ze hanenvoet, in het Hoogduits ook Hanenfusz. Apuleius heeft er meer namen van, deze Latijnse namelijk Apium risus, Herba scelerata, Apiastellum, Dentaria en Auricomum waarvan er weinig aan de geslachten van hanenvoet eigenlijk toekomen, maar sommige mogen deze wel meegedeeld worden en sommige schijnen de andere geslachten eigener te wezen. De eerste soort mag eigenlijk Ranunculus silvestris primus heten, in het Latijn ook wel Apium palustre en Ranunculus aquatilis of Ranunculis palustris, ja ook niet slecht Apiastellum, in het Nederduits water-hanen-voet, in het Hoogduits Wasser Hanenfusz’.
De naam eppich is afgeleid van Apium en dan de wilde. De naam komteppe komt wel van Hedera, epfich.
(2). Het gewas lijkt wel wat op selderij, Apium en doordat het krampen in het gezicht veroorzaakte was de naam vroeger Apium risus; lachselderij. Die stof zit vooral in de onrijpe zaden. De wortel is zeer scherp en in de neus gestoken wekt het niezen op en zoals een nieskruid gebruikt. In het eiland Sardinië groeit een klimplant, Sardonia herba, met giftige eigenschappen die een stuipachtig vertrekken van de mond teweegbrengt, risus Sardonius. Ranunculus thora en Ranunculus sceleratus werden door de Romeinen sardonia genoemd omdat ze prikkelden tot een sardonische stuiplach. Bij de oerbevolking van Sardinië bestond het gruwelijke gebruik om de ouden mensen te doden, daarbij zou gelachen worden. Dat was de beruchte risus Sardonius, een krampachtig lachen waar de ziel niet aan deelneemt. Vandaar Italiaans riso sardonic, Frans ris sardonien, sardonique, Engels sardonic laughter.
Sceleratus betekent misdadig omdat de plant blaartrekkend is en door bedelaars en landlopers gebruikt werd om er zichzelf en hun kinderen mee in te smeren en zo blaren te veroorzaken om medelijden op te. Zo werden ze ook gebruikt door de mannen die voor militaire dienst opgeroepen werden om door de blaren afgekeurd te worden. Het is een ongelukkig gebruik, het veroorzaakt een wond die niet gemakkelijk heelt.
Gebruik.
Dodonaeus; ‘Deze wilde soorten van hanenvoet zijn door hun scherpe heet brandende aard zeer goed in alle gebreken van de huid als melaatsheden en meer andere diergelijke ruigheden en schurftheden op te halen en te laten vervellen, matig en voorzichtig gebruikt en zijn ook goed opgelegd om de kwade zwerende nagels te genezen en af te laten vallen en nemen ook de plakken en liktekens van de melaatsheid weg en zijn daardoor goed om alle wratten, knobbels en eksterogen weg te nemen.
Ze zijn ook goed om de kwade schurft van het hoofd te genezen en om het uitvallen van het haar te beletten als men die niet lang op de huid laat liggen maar terstond afneemt, (2) want als het wat lang op enig deel van het lichaam blijft liggen laten ze niet alleen de huid vervellen en opengaan, maar maken er bleinen, blaren, gaten en roven in door hun grote brandende kracht, niet zonder pijn en weedom.
Al dit kunnen de stelen en bladeren zeer krachtig doen als men die noch groen en vers oplegt.
bauern eppichviii capitel Apinm rusticum latine· (Die meÿster spτechen das diþ kraut heÿþ und trucken seÿ beÿ dem vierden grade·und wirt von etlichen genant Apiuz regale d ursachen halb das es rechtfertiget alle andere kreüter mit denn es denn genüczet wirt auff zů lôsen uud zûbτechen den stein in dem lenden·(Diþ kraut gestossen und gemüscet mit weÿn domitt die kalt haut gewåschen bτingt dar ein natürliche hÿcz·(Diþ krantes safft heÿlet den krebs den gemüschet mit eþsig und darauff gelegt geleich einem pflaster·ix·tag nach einander·(Von disem kraut gemachet ein laug un dz haubt damit gewåschen benÿmbt die schŭpen auff dem haubt und machet har wachþen·(Der safft dises krauts dienet fast wol dem reüdigen menschen·die haut domitt bestrichen·und benÿmbt die geschwulst des bauches behendigklich· |
(1) Boeren selderij, 8ste kapittel. Apium rusticum Latijn. Watermerk. (Sium latifolium) De meesters spreken dat dit kruid heet en droog is bij de vierde graad en wordt van ettelijke genaamd Apium regale, vanwege de oorzaak dat het rechtvaardigt alle andere kruiden waarmee het dan genuttigd wordt op te lossen en te (2) breken de steen in de lenden. Dit kruid gestoten en gemengd met wijn en daarmee die koude huid gewassen brengt daar een natuurlijke hitte. Dit kruid zijn sap heelt de kanker dan gemengd met azijn en daarop gelegd gelijk een pleister 9 dagen na elkaar. Van dit kruid gemaakt een loog en dat hoofd daarmee gewassen beneemt de schilfers op het hoofd en maakt haar groeien. Het sap van dit kruid dient erg goed de ruige mensen, de huid daarmee bestreken en beneemt de gezwellen van de buik behendig. |
Dit is weer een van de soorten van Apium of eppe die bij Herbarius in Dyetsche en Herbarijs alleen genoemd worden, verder niets. Zie kapittel 6
Vorm.
Dodonaeus; ‘De grote watereppe heeft recht overeind staande lange, honderd twintig of honderd vijftig cm hoge, dikke, gestreepte, kantige en holle stelen die naar boven wat dunner worden en in ettelijke zijscheuten verdeeld zijn. De bladeren zijn langwerpig en van vele tezamen verzameld en elk apart is effen, kaal, glad en vet en rondom als een zaag gekerfd en kleiner dan de enkele bladeren van Hipposelinum. Op het opperste van de stelen groeien kroontjes met witte bloempjes. De wortels zijn zwarte dunne en bijna haarvormige vezels die niet alleen onderaan en naast de grond en in de aarde groeien, maar ook aan de knoopjes van de steeltjes voortkomen zover als die onder het water schuilen of in het slijk vast houden. Voorts zo is dit kruid in alles sterker van reuk dan de echte eppe’.
Naam.
(1) Apium rusticum; van de boeren, vandaar bauern eppich.
Dodonaeus; ‘In onze taal is dit kruid watereppe genoemd, in het Hoogduits Wasser Eppich, Frosch Eppich en Wasser Marck, alsof men in het Latijn Apium aquatile of Hydroselinon zei. Plinius en andere oude schrijvers noemen het in Latijn Laver en Dioscorides Sion. Daarom hebben we de eerste soort eigenlijk Sium of Laver genoemd en in onze taal eerste watereppe of grote watereppe. Sommige zeggen dat het Sion genoemd wordt omdat ze eenparig geschud en van de voorbijlopende wateren, waar ze in het midden groeit, al waggelende tegenaan gesmeten wordt en gewassen waarvan dat het ook in het Latijn Laver genoemd wordt’.
Gebruik.
Dodonaeus: Het Sion, (dat is onze watereppe) als Galenus betuigt, is wel alzo zeer verwarmend van krachten als het welriekend in het smaken is.
Watereppe rauw of gekookt ingenomen verwekt de maandstonden van de vrouwen en laat ze gemakkelijker baren of van kind verlossen en jaagt de nageboorte en dode vruchten af, laat ook water maken en (2) breekt de steen en laat de gebroken steen rijzen en afgaan, hoe en op welke manier dat het gebruikt wordt, als Dioscorides betuigt, die ook schrijft dat het zeer nuttig ingegeven wordt aan diegene die de rodeloop hebben of met enige buikloop gekweld zijn. Het gehele kruid gekookt en dat wat gedronken opent de verstoppingen van de milt en is goed tegen de geelzucht en waterzucht.
feuchtblatern eppich. ix capitel Apium emoτrodiarum latine· (Die meÿster spτechen gemeynigklich das diþ kraut seÿ heÿþ und trucken·an dem vierden grad. Unnd dienet für den fluþ genant emoτroidalis·das ist ein fluþ in dem afftern gemüschet mitt feüchtblattern· (Für disem fluþ sol (b.ij) [25] dises krant gestossen werden und davon gemachet ein pflaster und darauffe geleget·heylet den on zweÿfel· (Auch mag dises kraut genüczet werden zů vunnden die seer blůten·darauff geleget mit eþsig und rosenwasser· (Dises kraut gesoten mit wein und domit gewåschen die unreÿnen haut moτfea genant·reinigt die von grunt und machet die glat und schôn. (Die wurczel dises krautes gedoτret darnach die gestossen zů bulfer·und dises in ein faule wunden oder fleÿsch gestreüet eczet das auþ on allen wee tag· (Und sunderlich sol disses kraut genüczet werden mit den erczneÿenn die do dienen zů den feüchtblattern·sÿ hilffet on allen zweÿfel die von grundt auþ verzeren· |
Speenkruid, 9de kapittel. (Ficaria verna) Apium emorrodiarum Latijn. De meesters spreken algemeen dat dit kruid heet en droog is aan de vierde graad. (2) En dient voor de vloed genaamd emorroidalis, dat is een vloed in de achterste gemengd met aambeien. Voor deze vloed zal [25] dit krant gestoten worden en daarvan gemaakt een pleister en daarop gelegd, het heelt dan zonder twijfel. Ook mag dit kruid genuttigd worden tot wonden die zeer bloeden, daarop gelegd met azijn en rozenwater. Dit kruid gekookt met wijn en daarmee gewassen de onreine huid morfea genaamd reinigt die van grond af aan en maakt die glad en schoon. De wortel van dit kruid gedroogd en daarna die gestoten tot poeder en dit in een vuile wond of vlees gestrooid eet dat uit zonder alle pijndagen. En vooral zal dit kruid genuttigd worden met de artsenijen die je dienen tot de aambeien, ze helpt zonder alle twijfel die van grond uit verteren. |
Zie kapittel 6 voor een Apium soort.
Vorm.
Het blad is ei/niervormig en glanzend groen, ze variëren in vorm en grootte. De bladeren zitten aan zachte kruipende ranken. Ook in kleur variëren ze, van donkergroen tot een lichtere tint.
Dit is een van de eerst voorjaarsbloeiers waar de bloem geboren wordt op lange stevige stengels. De bloemen hebben een glinsterende coating van een vernisachtige gom dat een gele weerspiegeling geeft aan de lippen en kin. Dit als kinderen ze geprobeerd hebben als "boter". Sommige planten vormen geen okselknolletjes, maar produceren dan veel kiembaar zaad, de okselknol exemplaren hebben slecht kiemende zaden.
Naam.
De plant heeft een verbinding met twee andere planten, de eerste met Scrophularia nodosa als een plant die tegen aambeien gebruikt werd. De tweede is met stinkende gouwe of Chelidonium.
(1) Dodonaeus; ‘Dit eerste kruid wordt in het Dietse groot speenkruid genoemd, in het Hoogduits Grosz feigwurtzenkraut’.
Speenkruid, speen is de gouden ader, de hamorrhoide, de Franse herbe aux hemorroides. In oud-Hoogduits was het Vigwurz, midden-Hoogduits Vicwurz of Vicwarz, staat in de gelijke betekenis met vic, vergelijk Italiaans fico: vijg, uit die verkorte vorm is Feigwurz ontstaan, Feigwarzenkraut bij Bock, Feuchtblatern. Hildegard von Bingen noemt de kleine chelidonium Ficaria, Feigwurtz.
Dodonaeus; ‘Sommige noemen het ook vijgenbladeren eppe, in het Latijn Apium haemorrhoïdale. De naam Haemorrhoidalis in het Latijn heet eigenlijk speenkruid in onze taal. Dit gewas heet in het Grieks Chelidonion micron, in het Latijn Chelidonium minus en Hirundinaria minor, in de apotheken en ook elders noemt men dat Scrophularia minor en Ficaria minor. Serapion noemt dat Memiten, in het Italiaans wordt het fanoscelle genoemd, in het Frans esclere en petit bassinet, in het Hoogduits Feigwurtzenkraut, Blaternkraut, Klein Schwalbenkraut, Pfaffenhoetlin en Meyenkraut, in het Nederduits speenkruid en klein gouwe’.
Gebruik.
Herbarius in Dyetsche;’Gouwortel of sceelwortel of celidonia. Die is tweevormig, te weten de grotere en kleinere, nochtans de een neemt men voor de ander.’
Herbarijs; ‘Celidonia, dat is scelleworte en het is heet en droog in de 3de graad en sommige zeggen in de 4de . En men vindt er 2 soorten van, de ene heet Indicum en heeft gele wortels en is de beste. En de andere vindt men in vele plaatsen en die is niet zo goed…., zie stinkende gouwe, kapittel 85. Er zijn 2 soorten, Indicum, met gele wortels en de beste soort. De ander is een veel voorkomende soort die kleiner is en minder werkzaam. Hierin volgt hij Platearius; ‘due sunt maneries seu indica que maioris est effecacie et citrinam hebet radicem. Et (alia) quae in nostris partibus reperitur minoris est efficacie.tamen altera pro altera poni potest’.
Dodonaeus merkt al op dat het kruid veel lijkt op een Ranunculus; ‘Dit kruid heeft ook een hete en droge kracht en is zelfs veel heter en scherper dan de grote of stinkende gouwe en komt zeer dicht bij de krachten van hanenvoet of boterbloemen. Speenkruid kan de huid snel ophalen en laten zweren, zo Galenus en Dioscorides betuigen, het doet de oneffen of ruwe nagels afgaan en afzweren.
Het sap van de wortels van speenkruid door de neus opgetrokken, dat is met het snuiven ophalen of in de neusgaten steken, zuivert het hoofd door de neus.
(2) In onze tijden en wat ervoor toen men de worteltjes met de aanhangende korreltjes of korentjes begon te gebruiken om de spenen te genezen en men heeft dit kruid daarom de naam van speenkruid gegeven want de spenen of aambeien dat met het sap van dit kruid of van zijn wortels met wijn of plas van de zieke gemengd is en dikwijls gewassen en nat gemaakt worden kleiner en ineen getrokken en verdrogen geheel en de pijn vergaat gans. Ja, sommige menen dat dit kruid maar bij ons gedragen de smarten van de aambeien genezen en verzoeten kan. Deze kleine gouwe is heet en scherp van krachten, zoals gezegd is, dan anderen zeggen dat ze noch een scherpere kracht krijgt als ze op droge plaatsen groeit.
Zowel de bladeren als de wortel genezen de kroppen of zweren aan de keel en andere vuile zweren, ook aambeien, kanker, wratten, zwammen en koude gezwellen door een zacht makende en verdelende kracht die ze heeft.
Holwurcz x capitel Aristologia latine Accanug arabice vel Carabuth·Ariston grece vel fetalogos Apiston vel pavodτicia· (Die meister spτechen·das do seÿ zweÿer hant aristologia die ein lang·die ander rotund·und sind beyd heÿþ in dez ersten grad unnd trucken in dem andern· (Serapio spτicht·das die rotunde holwurcze hatt bletter geleich d gundelreben und lange stengel die geen auþ einer wurczel·Dises hat ein weisse blůmen die ist jnwendig rot und stinckt unnd hat ein runde wurczel· (Es ist auch ein andere holwurcz die runde wnrczeln hat und bletter als rauten und ein blůmen die bτaun ist·Und spτichet auch das do sind zweÿerleÿ gestaltt der holwurcz genant aristologia·Die lange månlich·die rotund freülich·Und die rotund holwurcze bτaucht man fast mer in d erczeneÿ dann die langen·und die wurczel davon mer dannn die bletter. (Item·die wurczel sol man auþ graben in dem winter voτ d zeit ee die blůmen herfür kumbt die selb wurczel hat vil tugent in ir wann sy verzeret und treÿbt aus vergifft·und die wurzeln mag man halten zweÿ jar unversert an ierer krafft·Wer do fast keÿchet genant asmaticus·der nem holwurcz und wenig encian und leckricz·und müsche das mit hônig·und mache darauþ ein müschung genant electuarius·und [26] nücze das·es hilfft· (Wôlicher hett epilentiam·das ist die fallent sucht·oder das gegicht in den gelÿdern·d neme holwurcz zwei lot und ein gummi genant eufoτbium und bibergeÿl ÿegkliches ein quintin·unnd siede das mitt banmôle·und schmierbe domitt den ruck meÿsel von dem halþ biþ auff den afftern es hilffet·(Holwurcz gebulfert und gemüschet mit eþsig·ist gůt den reüdigen domit gewåschen·(Holwurcz gebulfert und in die faulen wunden gestreüet·heÿlet sÿ·und verzert das faul fleisch darin. (Holwurcze heÿlet fisteln·die fisteln voτhin geweschen mit laug gemacht von bircken åschen oder mit alaunwasser·und darnach darein gestreüet holwurcz es hilffelt·(Wen ein frau geberen sol ir kinde·der siede man holwurcze mit wein und mit baumôle·und bestreÿche sÿ auff dem bauche·sÿ genÿþt zůhanndt das kinde seÿ tod oder lebentig·(Diascoτides spτicht·das holwucz getruncken mit wein heÿlet vergifftig bÿþs und vergifftig tråncke·(Also genützt·vertreÿbt sÿ secundinam das ist·die ander geburd·(Holwurcz ist gůt genüczet den frau so sÿ kindt gewinnen mit mirra und pfeffer gemüscht· (Also genüczet vertreÿbt sÿ das kalte·(Sÿ jst auch gůtt pleureticis·das ist·ein geschweere umb die bτust· (Item holwurcz und aloe paticum gebulfert und mit kalch und hônig vermenget·ist gût für den krebs in der nasen. (Item holwurcz gebulfert mit hôning vermenget·ist gůt wider die faulung des mundes und zanfleÿschþ. (Item holwurcz gestossen·und mit dÿptam wurcze gebulferet·mit hônig vermenget in einer salben weÿse·und auff wunden geleget·ist beűlen und doτnen auþ d wunden ziehen· |
Holwortel, 10de kapittel. Aristologia (1) Latijn, Accanug Arabisch vel Carabuth, Ariston, Grieks vel fetalogos Apiston vel pavodricia. (Corydalis cava) De meesters spreken dat er zijn (2) twee soorten Aristolochia, de ene lang en de ander rond en zijn beide heet in de eerste graad en droog in de andere. Serapio spreekt dat die ronde holwortel heeft bladeren gelijk de hondsdraf en lange stengels die gaan uit een wortel. Deze heeft een witte bloem die is inwendig rood en stinkt en heeft een ronde wortel. Er is ook een andere holwortel die ronde wortels heeft en bladeren als ruit en een bloem die bruin is. En spreekt ook dat er twee gestalten van holwortel zijn genaamd Aristolochia. De lange mannelijk, de ronde vrouwelijk. En die ronde holwortel gebruikt man vast meer in de artsenij dan die lange en de wortel daarvan meer dan de bladeren. Item, die wortel zal men uitgraven in de winter voor de tijd eer die bloemen tevoorschijn komt, diezelfde wortel heeft veel deugd in zich want ze verteert en drijft uit vergift en die wortel mag men houden twee jaar ongedeerd aan haar kracht. (3) Als je erg kucht, genaamd astmaticus, die neemt holwortel en weinig gentiaan en zoethout en meng dat met honing en maak daaruit een mengsel genaamd likkepot en [26] nuttig dat, het helpt. Wie epilepsie heeft, (4) dat is de vallende ziekte of dat jicht in de leden die neemt holwortel twee lood en een gom genaamd Euphorbia en bevergeil, van elk een quintim, en kook dat met olijvenolie en smeer daarmee den ruggenwervel van de hals tot op het achterste, het helpt. (5) Holwortel gepoederd en gemengd met azijn is goed de ruigte daarmee gewassen. (6) Holwortel gepoederd en in de vuile wonden gestrooid heelt ze en verteert dat vuile vlees daarin. Holwortel heelt etterwonden, die etterwonden daarvoor gewassen met loog gemaakt van berkenas of met aluinwater en daarna daarin gestrooid holwortel, het helpt. Als een vrouw baren zal haar kind dan kookt men holwortel met wijn en met olijvenolie en bestrijk haar op de buik, ze geneest gelijk, dat kind is dood of levend. Dioscorides spreekt dat holwortel gedronken met wijn heelt vergiftig beten en vergiftige dranken. (7) Alzo genuttigd verdrijft ze secundinam, dat is die andere geboorte. Holwortel is goed genuttigd de vrouw zo ze kind wint met mirre en peper gemengd. Alzo genuttigd verdrijft ze dat koude. Ze is ook goed pleuris, das is een zweer om de borst. Item holwortel en Aloë paticum gepoederd en met kalk en honing vermengt is goed (8) voor de kanker in de neus. Item holwortel gepoederd en met honing vermengd is goed tegen die vervuiling van de mond en tandvlees. Item holwortel gestoten en met diptamkruid gepoederd en met honing vermengt in een zalf wijze en op wonden gelegd is builen en dorens uit de wonden trekken. (3) |
Vorm.
De holwortel bloeit in het vroege voorjaar van maart tot mei. De twee binnenste kroonblaadjes zitten met de top aan elkaar en vormen een helm, vandaar dat de naam helmbloemachtige ook bestaat. De plant heeft zachte, dubbel samengestelde bladeren die na het afplukken spoedig verwelken.
(2) ‘Serapio spreekt dat die ronde holwortel heeft bladeren gelijk de hondsdraf en lange stengels die gaan uit een wortel. Deze heeft een witte bloem die is inwendig rood en stinkt en heeft een ronde wortel’. Het is dus geen klimplant want de bladeren gaan uit de wortel. Ook de afbeelding laat meer een plant zien als Corydalis cava. De andere holwortel zie je in het volgende kapittel, dat is dan Aristolochia longa die naar de tekst een lange steel heeft. Die heet bij Bock en andere oude Duitse schrijvers dan ook Hohlwurz.
In sommige kruidboeken als van Nylandt worden deze twee planten precies gelijk afgebeeld. Er worden maar 2 soorten Aristolochia genoemd, vanouds waren er 3 soorten, longa, rotunda en clematitis. Zo zegt Dioscorides al; ‘Tria ejus genera traduntur’, nadat hij de naam etymologisch heeft verklaard; Aristolochia nomen ex eo sibi adaptavit, quod existimetur optime puerperis opitular’. Inderdaad αριστος; beste, λοχεία; geboorte. Later was niet duidelijk meer welke de clematitis was. Pseudo-Mesues in de 12de eeuw noemt ze alle drie, de twee eersten worden afgebeeld en de derde heeft weinig belang. Platearius noemt er ook 2, Hildegard van Bingen noemt Aristolochia Byverwurtz, zonder verdere specificatie. Herbarius in Dyetsche noemt ze alle twee en elk in een apart hoofdstuk. Dodonaeus noemt weer 3 soorten naar Dioscorides. Het Sarasijnkruid noemt hij in het Latijn Aristolochia saracenia, in de apotheken Aristolochia longa, omdat men dat vroeger voor de lange Aristolochia hield, tenslotte begon men het Clematitis te noemen totdat de echte Clematitis gevonden werd.
Naam.
(1) Dodonaeus; ‘Dit gewas is in Hoogduitsland Holwurtz, in Nederduitsland hool-wortel genoemd, in het Latijn Radix cava, te weten de eerste is eigenlijk Radix cava of Radix cava major, dat is grote holwortel en de andere Radix cava minor, dat is kleine holwortel of boontjes holwortel. (Corydalis solida)
Dat de apothekers dit kruid in plaats van de ronde Aristolochia hier vroeger plegen te gebruiken is iedereen zo bekend dat het me nodeloos lijkt dat te verhalen of daarover te klagen en dat met enige redenen te willen weerleggen of te berispen’.
Holwortel wordt zo genoemd omdat de knolvormige wortelstokken in de bloeitijd komvormig zijn uitgehold. Hohlwurz en zo ook bij Cordus en Bock.
Corydalis is een naam die gegeven is door Galenus. De naam komt van het Griekse korydalis: een leeuwerik. Corydallis van 1864 is een verbeterde schrijfwijze, maar de originele spelling van Ventenat uit 1803 is Corydalis. De spoor van de plant lijkt op die van de kuifleeuwerik, dit geeft ook de Duitse naam Lerchensporn weer. Zo heeft het Engels larkspur en het Frans pied d'alouette. Bijna alle namen zijn aan vogels ontleend, onder andere haantjes, kippetjes en duifjes. De bloemetjes staan horizontaal op een dun steeltje en hebben de vorm van een vogeltje vandaar dat ook de naam vogeltje op een kruk nog wel eens voorkomt.
Of Corydalis komt van Grieks korys: helm, naar de bloemvorm, vergelijk onze helmbloem, Duits Helmwurz of Hellewurtz.
Gebruik.
Herbarius in Dyetsche; ‘Ronde hoelwortel is van dezelfde kracht als de lange holwortel in hitte en droogte. De wortel van de ronde is bijzonder goed als medicijn. Hij heeft de kracht om te ontbinden, te verteren en uit te drijven. De wortel moet je verzamelen voordat hij bloeit. De wortel van de ronde holwortel is krachtiger dan de lange in het genezen want het verfijnt meer, daarom is in alles de ronde holwortel krachtiger dan de lange. Pandecta zegt dan ook dat in elke wond of ongesteldheid de grove vochtvermenging zo sterk mogelijk verfijnd moet worden, daarom is de ronde holwortel de beste.
(5) Tegen schurft meng je het poederachtige mengsel dat samengesteld is uit het poeder van de ronde holwortel, het sap van zuring en aardrook en wat Aloë, levermos en ongebluste kalk en olie van laurierbes.
Het poeder van de ronde holwortel dat je met honing mengt en in de wonden doet bijt het dode vlees af, vooral in lopende gaten.
(4) Tegen vallende ziekte en jicht. ‘Neem twee delen van de gebroken ronde holwortel; van bevergeil een deel; levende zwavel en Euphorbia, van elk een half deel; meng het tezamen met olie van bevergeil en met was en maak er een zalf van, die strijk je wat op de ruggengraat, te weten achter aan het nekhaar van boven naar beneden’. (7) Wijn waar deze ronde holwortel met Asarum en selderij in gekookt en gedronken is laat bij de vrouwen hun stonden komen, het verdrijft de levende en dode vrucht met de moederkoek waar het in rust. Een pessarium die hiervan gemaakt is met honing en mirre is tegen hetzelfde goed.
(3) Tegen astma is het goed om de wijn te drinken waarin de ronde holwortel met hysop en zoethout in gekookt is.
(8) Het poeder van deze wortel dat met het poeder van Aloë en levende kalk in honing gemengd is is goed tegen kankerachtige zweren in de neus.
De ronde holwortel is beter om pijn die in de gangen van de geest of adem komt vanwege verstoppende vochtvermenging te genezen dan de lange. Het poeder van de ronde holwortel is met honing goed tegen bederving in de mond, aan het tandvlees en de kin.
(6) Het poeder hiervan dat met het poeder van dictamnus en honing tezamen gemengd is trekt dorens uit want deze ronde wortel heeft de kracht om af te drogen, te verfijnen, te verdunnen en aan te trekken, het is hierin sterker, al is de lange in stinkende wonden of zweren beter omdat het meer afdroogt. Serapio, Platearius en Pandecta’.
Herbarijs; ‘Aristologia, dat is het sarasine kruid, die is er in 2 soorten, de ene noemt men Aristologia longa en de andere noemt men Aristologia rotunda. Het wordt holwortel in Diets genoemd en groeit meestal oostelijk en die wilde kruiden verkopen. Ze zijn beide heet in de eerste graad en droog in de tweede graad. De ronde gaat het meest in de medicijnen en vooral de wortels.
En ‘s winters zal men ze verzamelen als de bladeren vallen. En ze hebben beide kracht om te verteren en te verduwen. En men kan ze 2 jaar goed houden.
(a) Galenus zegt dat de lange Aristolochia zuivert waar weinig vochtvermengingen zijn. En de ronde zuivert waar veel vochtvermengingen zijn en daarom opent de ronde (b) grote verstopping in alle leden en laat grote winden scheiden en geneest (6) vuile zweren die binnen verrot zijn en buiten vuile blaren en zuivert tanden en tandvlees en is goed tegen (3) korte adem en tegen die verstopt zijn en tegen onderbuikspijn. En is goed tegen harde milt en tegen venijnige koorts en tegen de kramp. En het is goed tegen onderbuikspijn gedronken met bronwater.
(4) Galenus zegt dat ronde Aristolochia goed is gedronken met bronwater tegen de vallende ziekte en tegen jicht en tegen kramp. En voor die ronde Aristolochia mag men nemen anderhalve drachme lange Aristolochia.
Dioscorides zegt dat de lange Aristolochia gedronken met wijn anderhalve (c) drachme goed is tegen venijn. En gedronken met wijn waar peper in gemengd is met mirre (8) zuivert de vuilheid die van het kind komt die in de moeder blijft. En gedronken met wijn verzacht de pijn van de loop en laat de vrouw haar stonden hebben. En het is goed in wonddranken. En geen meester zou er zonder zijn. En ze ontstopt de lendenen en de blaas en laat goed urine maken’.
(a) Claudius Galenus, geboren te Pergamon in 130 en gestorven te Rome? Ca. 201, heeft met zijn schriften eeuwenlang de geneeskunde beheerst.
(b) grote verstopping in alle leden, in ieder orgaan kan zich naar de toen geldende maatstaven obstructie voordoen door ophoping van humoren (levenssappen), vandaar dat door purgeren niet alleen zuiveren door de stoelgang te bevorderen verstaan met worden, maar ook het wegnemen van overtollige humoren uit een bepaald orgaan, zo kan men ook de lever purgeren, zenuwen etc.
(c ) 10 tarwekorrels is een halve scrupel, 20 tarwekorrels is 1 scrupel, 40 tarwekorrels is een drachme, 8 drachme is een ons, 16 ons is een pond.
osterluczie xi Capitel Aristologia longa·(Die wirdigen meyster Avicenna Galienus Diascoτides Platearius und Plinius spτechen·das die lange holwurcz seÿ warm an dem dτitten grade und trucken an dem andern grade·Die lange holwurcz hat einen langen styl und bletter daran die geleychen den blettern an der haselwurcze·allein das osterlucien oder holwurcz blet (V.iij.) [27] ter weÿcher sind an dem griffe·Die wurzel ist lang geleÿch den petersilgen wurczeln. (Plinius spτicht·das beÿde osterlucien die lang und die rund gebulfert und darunder gemüschet mirren ÿegklichs geleich vile·und dises genüczet ein quintin mit warmeτ wein reÿniget die můter genant matrix·von ierer unflåtigkeite·und treÿbet auþ die todt geburt. (Für das podogram nÿm wegbτeÿte eÿbisch wurczeln und lange holwurczel ÿegklichs geleich vile·und müsche darunder hônig und lege das auff den gebτesten es senfftiget und mÿndert den wetagen·Die osterluczie ist fast gůt den faulen wunden·des bulfers darein gestreüwet·(Wôlches pfård gewundet wirt von vil reiten oder tragen·d streüe des bulfers von diser osterlucien in die wunden und schlage darauff pfårdes mÿst·es heÿlet zů handt· (Platearius. Nÿmm osterlucien und aloe paticum ÿegkliches geleich vil·und müsch darunder rosen hônig·und mache darauþe ein pflaster·Diþs pflaster ist gůt genüczet allen alten schåden·alþs dan ist der krebþ·fistel·d wolff·wie die sein mügen an den beÿnen und anderþwo·heÿlet es senfftigklich darauff gelegt und die schåden oder gebτesten sollen voτhÿn geseüberet werden mit weinstein ôle·oder mit wasser darin mirra gesotten ist·(Dises also genüczet benÿmmet die ausseczigkeit·(Diascoτides·osterlucien gebulfert und gemüschet mit hônigwasser und das getruncken·benÿmbt asma·das ist das keychen und raumet die bτust·(Wer einen pfeÿle in seÿnen leÿbe hett der neme beÿde osterluczien und dÿptamus ÿegkliches geleÿch vil·Und seüde dises in gůtem wein und seÿhe den weine durch ein reÿnes tůch·und trinck dem des abents und des moτgens·und lege die gesoten kreuter auff dz loch do der pfeÿl in ist·es zeüchte herauþ senfftigklichen und heÿlet zů handt·(Item osterluczÿ ist gůt für den kürczen atem der do kommet von schleÿmiger feüchtigkeit in der bruste saugende genant asma humidum·Nÿm zweÿ teÿl osterluczÿ und ein halb teÿl encian mit einen halben teÿl schwårtelwurcz gebulfert mit gescheümten hônig vermenget davon genüczet·(Auch ist osterluczÿe gůt wider fenÿn·der gethiercze und wider gebÿþs d fenÿnnige gethiercz·uÿm osterluczien bulfer mit rauten safft vermenget darauff geschmieret·[28] |
(1) Pijpbloem, 11de kapittel. Aristologia longa. Pijpbloem. (Aristolochia longa) De eerwaardige meesters Avicenna, Galenus, Dioscorides, Platearius en Plinius spreken dat de lange holwortel warm is aan de derde graad en droog aan de andere graad. De lange holwortel heeft een lange steel en bladeren daaraan die gelijken op de bladeren aan de hazelwortel, alleen dat pijpbloem of holwortel [27] bladeren weker zijn aan te pakken. De wortel is lang gelijk de peterseliewortels. (2) Plinius spreekt dat beide pijpbloemen, de lange en de ronde, gepoederd en daarna gemengd mirre en van elk gelijk veel en dit genuttigd een 1,67gram met warme wijn reinigt de baarmoeder genaamd matrix van haar onzuiverheid en drijft uit de dode geboorte. Voor dat podagra neem weegbree, heemstwortels en lange holwortel, van elk gelijk veel, en meng daarmee honing en leg dat op de gebreken, het verzacht en vermindert de pijndagen. (3) De pijpbloem is erg goed de vuile wonden, dat poeder daarin gestrooid. Wiens paard gewond wordt van veel rijden of dragen die strooit dat poeder van deze pijpbloem in de wonden en slaat daarop paardenmest, het heelt gelijk. (3) Platearius: Neem pijpbloem en Aloë paticum, van elk gelijk veel, en meng daaronder rozenhoning en maak daaruit een pleister. Deze pleister is goed genuttigd alle oude schaden zoals dan is de kanker, etterwonden en de huidsmet waar die zijn mogen aan de benen en ergens anders, het heelt het zachtjes daarop gelegd en de schaden of gebreken zullen voorheen gezuiverd worden met wijnsteenolie of met water daarin mirre gekookt is. Dit alzo genuttigd beneemt de huiduitslag. (4) Dioscorides: pijpbloem gepoederd en gemengd met honingwater en dat gedronken beneemt astma, dat is dat kuchen, en ruimt de borst. Wie een peil in zijn lijf heeft die neemt beide pijpbloemen en Dictamnus, van elk gelijk veel, en kook dit in goede wijn en zeef de wijn door een reine doek en drink dat ‘s avonds en ’s morgens en leg die gekookte kruiden op het gat daar de pijl in is, het trekt het eruit zachtjes en heelt gelijk. (4) Item pijpbloem is goed voor de korte adem die je komt van slijmerige vochtigheid in de borst zuigt genaamd astma humidum. Neem twee deel pijpbloem en een half deel gentiaan met een half deel gladiool gepoederd met geschuimde honing vermengt en daarvan genuttigd. (5) Ook is pijpbloem goed tegen venijn van het gedierte en tegen beten der venijnige dieren, neem pijpbloem poeder met holwortel sap vermengt daarop gesmeerd. [28] |
Zie kapittel 10.
Vorm.
Dodonaeus; ‘De lange Aristolochia spreidt uit haar wortel vele dunne twijgachtige steeltjes waaraan hier en daar zachte welriekende bladeren voortkomen die van maaksel enigszins, doch niet geheel rond zijn en naast deze bladeren groeien langwerpige bloemen die van binnen hol en aan de ene zijde langer zijn dan aan de ander en purperkleurig en zwaar van reuk zijn. De wortel is een zeventien cm lang of wat korter en een vingerdik, geelachtig van kleur en het Buxus of palmboomhout van geelheid gelijk, sterk van reuk, maar geweldig bitter van smaak en de mond zeer onaangenaam’.
Naam.
(1) Dodonaeus; ‘Dit kruid heet in het Grieks en in het Latijn Aristolochia omdat het op het Grieks ariste tais lochois is, dat is zeer goed voor de vrouwen die gebaard hebben.
1. De eerste is in het Grieks Aristolochia macra en in het Latijn Aristolochia longa genoemd naar de gedaante van de wortel en insgelijks ook Dactylitis, Melocarpos en Teuxinos en soms ook Aristolochia mas, dat is Aristolochia mannetje of lange Aristolochia’.
Aristolochia, is afgeleid van het Griekse aristos, ’best’of ‘uitmuntend’, en locheia, ‘geboorte’, of van lochos, ‘kraamvrouw’. Deze afleiding is gebaseerd op zijn vermeende medische eigenschappen. De familie waartoe de plant behoort, de Aristolochiaceae, heet dan ook geboortekruidfamilie omdat deze de bevalling zou bevorderen. Ook de bloemvorm werkt aan het ontstaan van de naam mee, de doorsnede ervan doet denken aan een ongeboren kind in de baarmoeder. Het heet letterlijk, ‘de beste voor een wieg’. De plant bezit de stof aristolochine dat werkzaam is tegen bloedingen.
Dodonaeus; ‘De lange oosterlucie wordt in Italië ook voor het mannetje gehouden en wordt daar aristologia genoemd en in het Spaans aristoloquia, in het Frans aristologe en in onze taal met een bedorven naam oosterlucey of oosterlucie, in het Hoogduits ook Osterlutzey. De ronde wordt in Italië voor het wijfje gehouden. In Frankrijk zijn ze allen met de naam sarasine bekend omdat de bloemen van al deze soorten van Aristolochia op een omgewrongen of gedraaide sarasijnshoed schijnen te lijken, hoewel dat Dodonaeus de vijfde soort eigenlijk die naam gegeven heeft’.
In het verleden werd de Aristolochia ook wel saracynscruyt genoemd, het Duitse Saracenkraut, en het Engelse sarrasine. Dit komt omdat het door kruisvaarders meegenomen is, de Arabieren waren voor hen Saracenen.
Gebruik.
Bevat het alkaloïde aristolochine. Wordt vrijwel niet meer gebruikt, soms in homeopathie.
Vroeger werden ze blijkbaar ook geteeld buiten de plantentuinen van de kloosters en kwamen zo bij de kruideniers.
Herbarijs, zie voorgaande kapittel, de pijn van de loop en laat de vrouw haar stonden hebben. En het is goed in wonddranken. En geen meester zou er zonder zijn. En ze ontstopt de lendenen en de blaas en laat goed urine maken’.
Nederbergse geneeskundige recepten uit het midden van de 13e eeuw. (2) ‘Als het de wijven gebeurt dat het tot het hart komt dan zal men nemen bijvoet en polei, agrimonia, duizendblad en oosterlucie, stamp dat tezamen en neem dat sap en doe daartoe een beetje wijn en doe dat in een pot en kook dat een tijdje, als het dan afgekoeld is zal men het nemen als de weeën komen’.
Herbarius in Dyetsche; ‘Sarasine of lange hoelwortel of Aristolochia longa. Van holwortel zijn er twee soorten, zowel een lange en een ronde holwortel. Beide zijn heet in de eerste graad en droog in de tweede. Sommige zeggen dat ze heet zijn in de derde en droog in de tweede graad. De lange holwortel is afdrogend en verwarmend in zijn kracht, daarom is het goed om het in zweren te doen om het vlees erin te laten groeien.
Als het poeder van de lange holwortel met het poeder van Iris gemengd wordt dan heelt het zweren.
(4) Tegen ademgebrek zoals astma uit vochtigheid: ‘Neem twee delen van de lange holwortel, een half grein, en een deel gentiaan met wat poeder van Iris, maak er met afgeschuimde honing een likkepot van en gebruik het als je wilt’.
(5) Het poeder hiervan dat in het sap van ruit of munt en met honing gemengd is helpt tegen gif en venijnige beten van ongedierte.
(3) Het poeder van deze lange holwortel bijt door het vlees heen in wonden en lopende gaten, (fistel, a) als je een verband maakt en dit met honing bestrijkt en daar het poeder op strooit en het zo in lopende gaten steekt.
(2) Om de dode vrucht en de levende met de moederkoek waar de vrucht in ligt kwijt te raken, kook de lange holwortel met peper en mirre en dit neem je in. Voor de buitenkant kook je de lange holwortel in wijn, daarin doe je een spons en leg die op de baarmoeder. Ook kun je deze wortel met mirre en peper in olie koken en er een pessarium van maken (dat is hetzelfde in de baarmoeder als het klysma in de aars is).
(3) Het poeder van deze wortel dat met de wortel van Iris, dictamnus en honing tezamen gemengd en als een soort zalf gemaakt is trekt uit je lijf wat in wonden of in zweren steekt.
Tegen vallende ziekte die uit grove vochtvermenging komt is het goed om water te drinken waar deze wortel in gekookt is. Ook is het goed tegen astma uit gelijke vochtvermenging.
De lange holwortel die gestampt is met heemstwortel en met oliën en zwijnenvet gemengd en op vertrokken leden (dat zijn spierkrampen) gestreken is is een van de beste medicijnen.
Als de wortel in huis geweekt wordt verjaagt deze kwade geesten en duivels.
Volgens Pandecta helpt het als je het water drinkt waar de lange holwortel in gekookt is tegen jicht in de voet’.
(a) Fistel =buis/verbinding tussen twee holtes, meestal ontstaat deze door ontsteking, of door kanker.
Dodonaeus; ‘De lange Aristolochia, zegt Dioscorides, te weten de wortel er van de zwaarte van een drachme of vierendeel lood met wijn gedronken wordt zeer nuttig geacht om de (5) beten van de slangen te genezen en alle vergif te weerstaan en hetzelfde doet ze ook van buiten op de wond gelegd.
(2) Die met Mirre en peper gedronken jaagt uit al hetgeen dat in de baarmoeder na het baren overgebleven is en drijft de maandstonden af en laat de vrucht gemakkelijk voortkomen en hetzelfde doet ze ook als men het met een pessarium van onder in steekt want ze verlicht de arbeid van het baren wonderbaarlijk zeer. De lange Aristolochia is de gebreken van de baarmoeder zeer toegedaan en men zuivert alle (3) lopende gaten of fistels met het poeder van deze wortel en men brengt ze tot genezing. De bladeren van de gedroogde oosterlucie, zegt Apulius, zijn goed om daarmee diegene te beroken die koorts hebben want daardoor zullen ze blij van geest worden. Dezelve beroking verdrijft ook de kwade geesten.
(4) Het kruid oosterlucie met olie warm gemaakt en gemengd met varkensvet geneest diegene die van de borst gekweld zijn, van buiten op de kakhielen en gezwollen delen van het lichaam gelegd.
Is het dat een jong kind bedroefd is zal men het beroken met oosterlucie en het zal blij worden en genezen de kwade geest zal verdreven zijn.
De kanker die in de neusgaten groeit wordt genezen met oosterlucie gemengd met Cyperus en het zaad van Serpentaria en met honing door het in de neusgaten te steken.
eybisch xii Capi Altea malva hÿspanica malva·agrestis malva·vÿscus ÿbiscus·Eniscus latine·Arabice Cristotos·Shoboτeticum·Rososamen·Grece molochia Agria· (Der meister Diascoτides in dem capitel altea spτicht·das die bletter sind rund geleÿche der haselwurcz·und has ein blůmen geleich den rosen·ir wurczel ist lang·und hat vil feüchtung in ir·und ist inwendig weÿþs· (Der wirdig meister Avicenna in seinem andern bůch in dez capitel Altea spτicht das altea seÿ heÿsser natur·Und spτicht·das die wurczel gesotten wit dem kraut und auff die herten geschwer gelegt·weychet sÿ·(Eÿbisch bletter gesotten mit baumôle·sind gůt zů aller hand hÿcze anþwendig des leibes als ein pflaster darauff geleget·(Eÿbisch wurczeln gesotten und gemenget mit eþsig·nÿmbt hin moτfeaz·das ist·die bôse gestalten der ausseczigkeÿt· (Der samen von eÿbich ist vil stercker zů der ÿeczgenanten fücht·wan er weÿchet alle hertte geschwere die do hÿczig sind und heÿlet sere·(Also genüczt·ist er auch fast gůt den zerschwollen gelÿdern·(Eÿbisch wurczel und leÿnsamen gesotten und füro an den halþ gelegt als ein pflaster weichet squinanciam·das ist·eine geschwere in der kelen. (Der samen von eÿbisch nimbt den hůsten der sich erhaben hat von hicze·vund machet fast auþwerffen davon ein tranck gemacht mitt ÿsop und leckricz in wasser od in wein gesoten·(Der samen mit wein gesoten unnd darunder gemüschet baaumôle·vertreÿbt aller handt miþflecken unnder den augen domit gewåchen· (Eÿbich wurczeln gesoten·und geleget do sich ein mensche gebτennet hat·zeühet auþ grosse hicze· (Und die zerbτochen sind in dem leÿbe sollen bτauchen den samen von eÿbisch und darüber dτucken sÿ genesen davon·(Item wo einen ein beÿn gestochen het d neme eÿbisch wnrczel·uud menge die mit eþsig und streich den dar auff·er genÿset zůhandt·(Eÿbisch wurczel gesoten mit wein und den getruncken·macht fast (v.iiij·) [29] wol hårmen·(Der samen von eÿbisch treybt auþ den stein der in den lenden ligt·(Der meister Serapio spτicht·das der samen von eÿbisch so er frisch ist unnd getrucknet und darnach klein gestossen und gesoten mit eþssig uud domit geschmieret in der sunnen heÿlet moτfeam·das ist ein unreinigkeit der haut eines auþseczigen menschen·(Eÿbisch wurczel gesoten mit wein und den also getruncken ist fast gůt den jnnerlichen gelÿdern die zerbτochenn wåren von schlegen stossen odeτ von fallen·(Item eÿbÿsch wurczel gesoten mit eþsig unnd den muudt mit gewåschen·machett gůt zeen und benÿmbt den schmerczen des zanfleÿsches· |
(1) Heemst, 12de kapittel. Althaea malva hyspanica, Malva agrestis, Malva viscus, Ibiscus, Eniscus Latijn. Arabisch Cristotos, Shoboreticum, Rosozaden. Grieks Molochia agria. (Althaea officinalis) De meester Dioscorides in het kapittel Althaea spreekt dat de bladeren zijn rond gelijk de mansoor en heeft een bloem gelijk de rozen, haar wortel is lang en heeft veel vochtigheid in zich en is inwendig wit. De waardige meester Avicenna in zijn andere boek in het kapittel Althaea spreekt dat Althaea is van hete natuur. (2) En spreekt dat de wortel gekookt met het kruid en op de harde zweer gelegd ze weekt. Heemstbladeren gekookt met olijvenolie zijn goed tot allerhande hitte uitwendig aan het lijf als een pleister daarop gelegd. (3) Heemstwortels gekookt en gemengd met azijn neemt weg morfeem, das is die kwade gestalte van de huiduitslag. De zaden van heemst zijn veel sterker tot de net genoemde vochtigheid want het weekt alle harde zweren die je heet zijn en heelt zeer. Alzo genuttigd is het ook erg goed de gezwollen leden. Heemstwortel en vlaszaden gekookt en vooraan de hals gelegd als een pleister weekt squinancie, das is een zweer in de keel. (3) De zaden van heemst neemt dat hoesten dat zich verheven hebben van hitte en maakt erg uitwerpen, daarvan een drank gemaakt met hysop en zoethout in water of in wijn gekookt. De zaden met wijn gekookt en daaronder gemengd olijvenolie verdrijft allerhande misvlekken onder de ogen, daarmee gewassen. Heemstwortels gekookt en gelegd daar zich een mens gebrand heeft trekt uit grote hitte. En die gebroken zijn in het lijf zullen gebruiken de zaden van heemst en daarover drukken, ze genezen daarvan. Item wie een bij gestoken heeft die neemt heemstwortel en meng die met azijn en strijk die daarop, het geneest gelijk. Heemstwortel gekookt met wijn en dan gedronken maakt erg goed [29] plassen. De zaden van heemst drijft uit de steen die in de lenden ligt. (2) De meester Serapio spreekt dat de zaden van heemst zo het vers is en gedroogd en daarna klein gestoten en gekookt met azijn en daarmee gesmeerd in de zon heelt morfeem, das is een onreinheid der huid van een schurftige mens. Heemstwortel gekookt met wijn en dan alzo gedronken is erg goed de innerlijke leden die gebroken waren van slagen, stoten of van vallen. Item heemstwortel gekookt met azijn en de mond mee gewassen maakt goede tanden en beneemt de pijn van het tandvlees. |
Vorm.
Witte heemst is een meerjarige plant die ruim een meter hoog wordt met overal een viltige, grijsgroene beharing. Aanvankelijk heeft heemst een spindelvormige wortel van dertig centimeter lengte en een paar cm dik die met bruine nerven bezet is en snel door een kruipende, vingerdikke knoestige wortelstok vervangen wordt. Uit de wortel komen meerdere opgaande en weinig vertakte stengels waaraan wat hartvormig bladeren zitten. De heemst bloeit sterk met blauwroze tot witroze bloemen.
Naam.
(1) Dodonaeus: ‘Het eerste en het gewoonste van deze twee kruiden heet hier te lande witte maluwe en witten huemst, in Hoogduitsland Ibisch, de Grieken noemen het Althaea en Ebiscos of Ibiscos, sommige Arisalthaea en de Latijnen noemen het ook Althaea en Ibiscus, de apothekers Bismalva en Malvaiscus als of men Malva Ibiscus zei. Sommige noemen het in het Latijn Malva Hispanica, Malva alba’.
Althaea is afgeleid van het Griekse woord „altho“ en betekent zoveel als helen’.
Uit Latijns Althea kwam in de 14de eeuw het midden-Hoogduits Alte en Altea van A. Magnus.
De naam Ibiscus en Eniscus is de naam in Latijn, agria is van het veld. Het is de Keltische naam van de plant die Virgilius in de Po vlakte in het Latijn als Ibiscum noteerde, van waaruit Iebiskos en Griekse Aebiscos en Hibiscus kwam. Van daaruit is het woord door monniken in het oud-Hoogduits gekomen, Ibischa bij Hildegard, wat tot der Eibisch of Eybisch is geworden. Het Ebich lijkt op dat van Apium =Eppich en Hedera =Epich. Maar als de plant uit Spanje kwam, malva hyspanica, zou de naam Ibiscum ook van Iberia afgeleid kunnen zijn.
Onze naam heemst is afgeleid van (H)ibiscus, in midden Noordduits is het witte Humst.
Malva viscus betekent kleverige heemst. Grieks Molochia betekent naar ik meen ook kleverig. De Fransen noemen het la guimauve en mauve-gui, dat betekent klamme malva. De oude schrijvers noemden het Malva visca (kleverig) wat vooral in de wortel voorkomt en wat gemengd is met een suikerachtige stof. Een goede soort werd door de Fransen naar de grote steden gezonden waar het verdikt werd met suiker en gemaakt tot hoesttabletten die ze patés de guimauve noemden.
Gebruik.
De wortel van Althaea is gevuld met een slijmachtig sap dat in water gelegd zich verdikt als ware het stroop. Vanwege het slijmgehalte werd het ook gebruikt als inhullend, opwekkend, hoeststillend en pijn verminderend middel bij halsziektes en borstziektes.
Herbarijs heeft heel opvallend dit kruid niet.
Herbarius in Dyetsche; ‘Witten hoemsch of Altea wordt gelijk tussen heet en droog gesteld. Zijn werking en eigenschap is om te verzachten, te rijpen, murw te maken, te veranderen en af te drogen. Het zaad en de groene wortels hebben de grootste kracht.
Tegen aandrang tot waterlozing, steen, grove overvloedigheid en tegen ischialgie (dat is een sterke pijn rondom de heup naar de knieën toe) kook het witte heemstzaad en zijn wortel met averone in wijn en drink ervan.
Tegen tandpijn kook je heemstwortel met bertram en wat mastiek en was de mond daar lauw mee.
(3) Tegen morfeem (dat zijn witte of zwarte plekken in de huid) kook je heemstzaad met knoflook en azijn en strijk je daarmee over het gezicht of de huid in de zon want dat roeit die plekken uit. Als je hetzelfde doet, maar met olie, en op die plaats legt is het goed tegen beten van ongedierte en tegen bijensteken.
(2) Tegen zweren van de darmen en blutsingen van de zenuwen kook je witte heemstwortel in wijn en water met wat mastiek.
Heemstwortel is goed tegen hete blaren van de borsten en de aars, tegen het trekken van de zenuwen, tegen harde blaren of klieren en het laat de opgeblazen blaren of gezwellen van de oogschellen verdwijnen. Het geneest blaren van de oren die glandula parotis genoemd worden en (a) het verzacht pijnen van de gewrichten of gespannen benen. Heemst met meel van Grieks hooi, met meel van lijnzaad, met eendenvet en terpentijn is goed tegen het uittrekken van de zenuwen want het verteert of verandert, rijpt en opent de blaar. Hetzelfde zuivert de baarmoeder en haar overvloedigheid. Uit ervaring weet men dat je daarmee pessaria (dat is een soort van klysma) in de baarmoeder zet.
Tegen het uitvallen van het haar kook je heemstwortel met averone in azijn en bestrijk je het in de zon want het geneest al drogende.
(3) Tegen hoest die uit koude zaken komt (b) en om ook gemakkelijk te kunnen spuwen kook heemstzaad, zoethout en vijgen in water en maak het zoet met suiker. Als je daar nog wat dragagantum bij doet dan is het ook goed tegen het bloed spuwen. (c). Hetzelfde is ook goed tegen dorst en het brandende plassen.
Tegen blaren in de borst (dat is pleuritis) (d) en in de longen (dat is peripneumonie) (e ): ‘Neem een ons witte heemstwortel, van zoethout een half ons, cichoreiwortel, gerst, de vier koude zaden (als komkommer, kauwoerden, meloenen, citrullen) andijvie- en posteleinzaad, van elk twee drachmen; violenbloemen en rozijnen, van elk een half ons, stamp dit alles tezamen, kook het en geef het zoals in het kapittel ervan verteld is’.
(a) Een grote speekselklier die pal voor het oor zit en gezwollen kan zijn, bij de bof of door een steentje. (b) Bronchitis, longontsteking. (c) Door fikse ontsteking van de longen of een maag/slokdarm/drankprobleem. (d) Pleuritis, ontsteking van de longbladen. (e) Peripneumonie, =long- en longbladontsteking.
Het werd net als de Gart gebruikt als een verzachtend middel en vooral tegen huidziektes. Als hoest stillend middel werd het toch maar weinig gebruikt. Dat is ook nog zo bij Dodonaeus die het als wel gebruikt tegen tandpijn waardoor later de naam tandwortel ontstond door het gebruik dat moeders die aan kinderen gaven waarvan de tanden doorkwamen.
Dodonaeus; ‘(2) De wortels van witte maluwe in wijn of honigwater gekookt en klein gestoten genezen en helen de verse wonden, laten scheiden en verdelen allerhande harde koude en ook andere gezwellen als ontstekingen, blaren of zwellingen en zweren achter de oren en van de borsten, vermurwen de klieren, laten rijpen en uittrekken alle verouderde gezwellen en blaren, genezen de kloven van het fondament en verdrijven dat beven en schudden van de zenuwen en zenuwachtige
aar de lering van Galenus en andere oude meesters laat de witte maluwe scheiden, verdrijft en vermurwt, maar de wortel en het zaad werken krachtiger dan de bladeren of bloemen en hebben daartoe enige afvegende kracht. Sommige verzekeren dat ze daarom Bismalva genoemd is alsof men dubbele maluwe zei om dat ze noch eens zo krachtig en nuttig is in alle gebreken daar de maluwen in gebruikt worden zoals de gewone maluwe.
Ze dient ook om de buik week te maken net zoals andere maluwen en vooral de kleine malse scheuten en laat daardoor de pijn van de lendenen vergaan.
De wortel is meest gebruikelijk in zalven, pappen en pleisters om de builen, knobbels, gezwollen en blauw geslagen leden te genezen en vooral haar slijmerig sap dat Muccago of Muccilago Althaea genoemd wordt.
De dokters en beste apothekers van Italië koken allen de wortel in water en duwen dat sterk door een doek of zeef en hetgeen dat doorgedaan is vermengen ze kunstig met suiker, altijd roeren, en maken daar hapjes of koekjes van die ze Polychteston noemen en nuttig is tot vele gebreken, (3) maar die meest tot de zinkingen en dunne katarren die op de longen vallen.
(2) De wortels van witte maluwe in wijn of honigwater gekookt en klein gestoten genezen en helen de verse wonden, laten scheiden en verdelen allerhande harde koude en ook andere gezwellen als ontstekingen, blaren of zwellingen en zweren achter de oren en van de borsten, vermurwen de klieren, laten rijpen en uittrekken alle verouderde gezwellen en blaren, genezen de kloven van het fondament en verdrijven dat beven en schudden van de zenuwen en zenuwachtige
leden. Die in vers zoet melk gekookt genezen de hoest, als Plinius zegt, maar in wijn gekookt en gedronken zijn goed diegene die slecht hun water kunnen maken en tegen pijn van niergruis, jicht, en ook diegene die van binnen geborsten en gescheurd zijn. Die wortels alzo gekookt en klein gestoten en met varkensvet of ganzenvet of met terpentijn vermengt verzoeten de blaren en zweren van de baarmoeder en openen de verstoppingen ervan, met een pessarium van onder gezet. Ze genezen ook diegene die de kramp hebben.
sauerampfer xiii capi Acetosa latine·Humat arabice, Grece Oxiolappacium· (Der meister Paulus spτichet·das acetosa seÿ trucken und kalte in dem dτittenn grade·Unnd der same davon kalt in dem ersten grade·unnd trucken in dem andern·(Die wirdigen meister spτechen·das acetosa sey zweÿer hand·eine groþ die ander klein. Die groþ hat lang stengel und oben daran knôpffe geleiche der grossen kletten und die ist genant Acetosa maioτ·Dÿe kleine hatt kleive bletter die seind feÿþt·und hat einen dünnen style und einen kleinen samen·unnd dises ist genannt accedula oder acetosella und diþ ist auch kalt und truckner natur·und dienet dem heyssen magen und der bôsen lebern und zů dem herczen und bτinget luste zů essen·Aber zů disen allen ist acetosa maioτ besser· (Der meister Serapio spτicht das sauwer ampffer geessen vertreÿbet den unlust und machet den menschen lustig zů essen·(Item sauwer ampffer mit hauþ moþ czůsamen gestossen unnd darunder gemüschet eþsig und gelegt auff das heÿlig feüer oder auff ein enczondet gelÿde·leschet das zů hand. (Item sauer ampffer gestossen und über die augen gelegt geleiche einen pflaster·vertreÿbet·dye geschwulst davon·(Item sauer ampffer heÿlet die flecken an dem leÿb wo die sein mügen·genant moτfea·darauff geleget geleÿch [30] einem pflaster·(Itez also genüczet heylet er den bτant und von disen obgeschrbnen kranckeiten mag man nemen das kraut den samen und wurczeln· (Diascorides·der safft von sauerampfeτ getemperiert mit baum ôle und an das haubt gestrichen das grossen schmerczen hat von hÿcze·benÿmmet die hÿcze·(Item sauerampffer mit wein getruncken od ståtigklich geessen·vertreybt aller hand sucht die do kommen von hicze als die geelsuccht die do kommet von der lebern oder milcze genant ÿctericia·(Das selb hilfft auch den weÿben also getrnncken ob ir sucht zů lang weret genennet menstruum·und sunderlichen von dem samen·(Item d same genüczet vertreybt die spôlwŭrme·( Und ist auch gůt für vergifft·und besunder wider gebÿþs der vergifftigen thiere·als Avicenna und Serapio davon spτechen·Itez der safft von sauerampffer umb die augen gestrichen erleüchtet sÿ· (Die meister sprechen Wer sauer ampffer beÿ jm trage·den steche der tharant nit. (Dises safftes in die oτen gelassen vertreÿbet die geschwulst in den oτen·(Der meister Plinius spτichet·daz do seÿ ein ander kraut das heÿþet hauþwurcze oder hauþlauch·und das hat alle dÿe krafft und tugent in im die der sauer ampffer hat·Und man mage auch das nüczen zů allen den süchten darzů man nüczet sauer ampffer·(Item. Wer sauer ampffer nüczet in einem salath mit eþsig ist die schwindikeit d gallen uberwinden·(Und sauer ampffer wassers mit triackers vermüschet ist gůt wider die pestilencz·(Item sauer ampffer safft ist gůt wider den blůtgange des gedårmes genant dssinteria· (Dz selb safft ist auch gůt wid den fluþ der guldin adern genant fluxus emoτrodiarin·(Item sauer ampffer safft genüczet·der ist gůt wid die trunckenheit·(Item Avicenna spτicht. Wer sauerampffer wurceln ann seinem halþe tregt dem ist es vertreÿbend dye knoden und beülen an dem halþ. |
Zuring, 13de kapittel. Acetosa (1) Latijn. Humat Arabisch, Grieks Oxiolappacium. (Rumex acetosa) De meester Paulus spreekt dat acetosa droog en koud is in de derde graad. En het zaad daarvan koud in de eerste graad en droog in de andere. (4) De eerwaardige meesters spreken dat acetosa tweevormig is, een grote en de andere klein. De grote heeft lange stengels en boven daaraan knoppen gelijk de grote klis en die is genaamd Acetosa major. De kleine heeft kleine bladeren en die zijn vast en heeft een dunne steel en kleine zaden en deze is genaamd accedula of acetosella en dit is ook koud en droge natuur en dient de hete magen en de kwade lever en tot het hart en brengt lust tot eten. Maar tot dit alles is acetosa major beter. (2) De meester Serapio spreekt dat zuring gegeten verdrijft de onlust en maakt de mensen lust tot eten. Item zuring met huismos tezamen gestoten en daaronder gemengd azijn en gelegd op dat heilig vuur of op een ontstoken lid, lest dat gelijk. Item zuring gestoten en over de ogen gelegd gelijk een pleister verdrijft de gezwellen daarvan. (5) Item zuring heelt de vlekken aan het lijf waar die zijn mogen genaamd morfeem, daarop gelegd gelijk [30] een pleister. Item alzo genuttigd heelt het de brand en van deze opgeschreven ziekten mag man nemen dat kruid, de zaden en wortels. Dioscorides: het sap van zuring getemperd met olijvenolie en aan dat hoofd gestreken dat grote smarten heeft van hitte, beneemt die hitte. Item zuring met wijn gedronken of steeds gegeten verdrijft allerhande ziekte die je (3) komen van hitte zoals de geelzucht die je komt van de lever of milt genaamd ÿctericia. (3) Datzelfde helpt ook de vrouwen alzo gedronken als hun ziekte te lang duurt genoemd menstruatie en vooral van de zaden. Item dat zaad genuttigd verdrijft de spoelwormen. En is ook goed voor vergift en uitzonderlijk tegen beten der vergiftige dieren zoals Avicenna en Serapio daarvan spreken. Item, het sap van zuring om de ogen gestreken verlicht ze. De meesters spreken; Wie zuring bij hem draagt die steekt de tarantella niet. Dit sap in de oren gelaten verdrijft de gezwellen in de oren. De meester Plinius spreekt dat er een ander kruid is dat heet huiskruid of daklook en dat heeft alle de kracht en deugd in hem die de zuring heeft. En man mag ook dat nuttigen tot alle de ziektes daartoe man nuttigt zuring. Item. Wie zuring nuttigt in een salade met azijn is de duizeligheid der gallen overwinnen. En zuringwater met teriakel vermengt is goed tegen de pest. Item zuringsap is goed tegen de bloedgang van de darmen genaamd dysenteria. Datzelfde sap is ook goed tegen de vloed der gulden aderen genaamd fluxus hemorrodiarium. Item zuring sap genuttigd dat is goed tegen die dronkenschap. Item Avicenna spreekt: Wie zuringwortels aan zijn hals draagt dat is hem verdrijven de knobbels en builen aan de hals. |
Vorm.
Veldzuring is een dertig tot zestig centimeter hoog kruid met roodachtige stengels. De bladeren zijn pijlvormig of spiesvormig, rijk groen en glad, in de herfst roodachtig. De donkerrode bloemen staan in pluimen van mei tot augustus.
Naam.
(1) Dodonaeus; ‘Al deze kruiden worden onder een naam begrepen, in het Grieks Lapathon en in het Latijn Rumex. Dan Plinius in het 12de kapittel van zijn 19de boek schijnt de naam Rumex alleen aan de tamme soorten van Lapathum of patientie toegeschreven te hebben. Het vierde geslacht is in het Nederduits surckel en zurinck genoemd, in het Hoogduits Saurampffer, in het Frans ozeille, in het Engels sorrel, in het Spaans azederas, agrelles en azedas, in het Italiaans acetosa, in het Boheems Sfiowijk, in het Grieks Oxalis en Anaxyris of, zo Galenus zegt, Oxylapathum, dat is zure patich, in het Latijn ook Oxalis, Lapathum acidum, Rumex acidus of (zo het in de apotheken bekend is) Acerosa.
Rumex kan komen van het Latijnse rumo, ‘opzuigen’, naar de gewoonte van de Romeinen om op zuringbladen te zuigen tegen dorst. Dit wordt nog wel eens gedaan maar kan leiden tot infecties aan de mondhoeken. Oxiolappacium, Grieks voor een zuur bladig kruid.
Acetosa betekent ‘zuur’. Zuring, zuurling of zurkel werd in Middeleeuwen surkele genoemd. In het Engels heet het sorrel, dit van oud Engels sure en dat van het oud Franse surelle of sorele, een afleiding van sur, ‘zuur’ of ‘scherp’, een kleine, scherpe plant. Duits Sauerampfer. Ampfer, onze amper. Dit woord is genomen van het oud-Hoogduits Ampharo: zuur of scherp, Angelsaksisch ampre, in Nederlands, Zweeds en Noors betekent amper bitter en in oud-Noors apr en Deense mondspraak aber: scherp. Het Germaanse ampra voert terug op Indo-Germaanse ambro, met oudere am-ro: bitter. Beide vormen keren terug in oud-Indisch am(b)la: zuur. Oerverwant is ook Latijns amarus: bitter. Deze oude taalovereenkomst en het vroegere gebruik als voedsel voor de mens, de zeer oude conserverings- en bereidingsmethode door gisting bewijst al een vroege verspreiding van de monnikenrabarber die waarschijnlijk al op legerstede van zoogdieren uit de ijstijd groeide. Mogelijk is het de oudste moesplant van de alpenbewoners geweest.
Hildegard von Bingen spreekt van Amphora, Der Ampfer.
Gebruik.
Het zure sap werd ook gebruikt tegen huidaandoeningen. Het stilt de dorst, geeft een voorjaarsgroente, verkoelt en herstelt zo verbranding dat van hitte komt. De oudere planten bevatten een hoog gehalte aan zuren die gebruikt worden om vlekken uit de kleren te verwijderen, maar ook om het zilver schoon te maken.
Herbarius in Dyetsche; ‘Sulker of acetosa is soms tam en dat is de gekweekte die in de hoven groeit, soms groeit het in het wild in buiten. Het is koud in de eerste en droog in de tweede graad. In haar is het bedwingende aanwezig (dat is stipticiteit) en zuurachtigheid waaruit de gal naar boven gaat, maar haar vochtigheid is te prijzen. Tegen zwerende schurft en oppervlakkig defect van de huid (of het afvallen van de nagels) kun je de wortel van zuring met azijn koken. (5) Hetzelfde kun je ook gebruiken tegen plekken in de huid zoals morfeem (b) en kruipende ziekten of schurft zoals serpigo (c) en tegen dergelijke besmettingen van de huid. Als die plaatsen daarmee besmet zijn kun je deze schurftachtige plaatsen met deze zalf bestrijken: ‘Neem vijf ons van het sap van zuring; van terpentijn een half grein, een ons en een drachme zout, meng het met olie van laurierbes en maak er al roerende bij het vuur een zalf van’.
Tegen de gele kleur van verstoppingen die uit koude zaken komen: ‘Neem zuring en de vier koude zaden, kook het in andijviewater en drink het’. Of met wijn en van die wijn zegt men dat je daarvan kan walgen.
Serapio en Avicenna zeggen dat als iemand van zuringzaad eet of het kooksel daarvan drinkt en daarna door een schorpioen gestoken wordt het hem geen last zal bezorgen, daarom is het goed tegen venijn.
Tegen pest kun je zuringwater met wat raapzaad te nemen: ‘Neem van zuringwater een half onsje, van knoflook een drachme, meng het en geef het rond middernacht lauw te drinken en dek de zieke toe om te zweten, dat is als een zeker middel bevonden’.
Zuring met zijn zure bitterzure of scherpe smaak geneest de zweren van de darmen en van het lichaam, maar zuringzaad is sterker in het stoppen van het lichaam.
Tegen lopende aambeien en dronkenschap, drink het sap van zuring.
Tegen scrofulas (d) maak je er een pleister van.
Men zegt, zei het. Avicenna vertelt dat als je de wortel van zuring in de hals legt bij diegene die kropzweren heeft dat hij ze dan kwijtraakt. Tegen het tandzuur neem je het sap van zuring of kook het met wijn en als het lauw is was je daarmee de tanden.
(3) Tegen de loop van baarmoeder bloedingen (e ) wrijf je de wortel en kook die in wijn, het breekt ook de nierstenen en het afschaven van de darmen. (f)
(b) Vormafwijking van de huid. (c) Dit is een kruipende ziekte, meestal een gezwel of zweer. Aangezien er in de volgende zin sprake is van besmetting zal hier vast sprake zijn van een infectie zoals wondroos die een zweer veroorzaakt. (d) Opgezwollen lymfeklieren, dit kan komen door ontsteking in de hals of in het gelaat, oren en dergelijke, of door kanker. (e) Bloedingen tussen menstruaties door, of hevige menstruaties. (f) Dysenterie.
Herbarijs ; ‘Acetosa, dat is surkele, dat is koud in de 3de graad en droog in de eerste. (2) En die het eet in de lente maakt goede appetijt en laat zeer hongeren en verdrijft alle hitte. En het is goed gepleisterd op (5) alle druppels en op hete gezwellen. En ze (3) stremt de menstruatie in de vulva als het van onder ingestoken wordt. En het is goed in alle koude zalven en in alle koude pleisters om de hitte te weren. Echter die verbrand is van het vuur en de ogen gezwollen, voor die zal men zuring stampen en het erop leggen.
Echter het sap van haar stremt buikloop en (3) purgeert de vrouw van haar zaken en doodt de wormen en verslaat venijn en stopt de loop die te licht is. En is goed op alle hete ongemakken’
(4) Er worden 2 soorten beschreven, zo ook in Herbarius in Dyetsche. Herbarijs heeft er nog 3 alzo;
Lapacium acutum, met scherpe bladeren, de beste.
Lapacium rotundum met brede bladeren waar men boter in draagt.
Lapacium domesticum of tamme zuring, die gekweekt wordt in de moestuin.
Acetosa, dat is surkele.
Platearius heeft dezelfde indeling als de Herbarijs; Est autem triplex scilicet lapacium acutum et acuta habens fola et herba efficax est, et lapacium rotundum quod habet folia rotunda et minus efficax est, et lapacium domesticum lata habens folia magna aliquantulum competit usui medicine;.
Dioscorides beschrijft 4 soorten Lapacium, wilde, tamme, met ronde bladeren en met scherpe bladeren.
Dodonaeus beschrijft 8 soorten Lapathum of Patich.
(a) Lapacium acutum, de beste. Dodonaeus; ‘Het eerste geslacht van Lapathum of Oxylapathum dat men hier te lande Patich of Peerdick noemt heeft lange, een zeventien cm hoge, voor scherpe, niet zeer brede, hardachtige bladeren. In Latijn Rumex acutus. Lapathum silvestre of Oxylapathum. In de apotheken Lapathium acutum’. Dat is Rumex x pratensis Mert. & Koch. (R. acutus, L (scherp) een bastaard van crispus en obtusifolius. Hoewel herbarius in Dyetsche acutum partike noemt wat overeenkomt met domesticum, hoewel hij er wel 2 soorten van vermaant.
(b) ‘Waar men boter in draagt’ moet een grootbladige vorm zijn, de grote patich of water patich van Dodonaeus, Rumex aquaticus L., paardezuring, waterzuring, Frans patience aquatique, oseille d’eau, Duits Wasser Ampfer, Engels water-sorrel, horse-sorrel’.
(c ) Domesticum zal Rumex patientia L zijn. Dodonaeus; ‘De tamme soort van Patich heet in Grieks Lapathon hemeron, in Latijn Rumex sativus en Lapathum sativum of zoals sommige apothekers zeggen Patientia’. Spinaziezuring, Engelse spinazie, Frans patience officinale, Duits Gartenampfer, Engels patience-dock’.
(d) Rumex acetosa, dat betekent meer zuur dan scherp wat met de naam sauerampfer overeen komt.
Dylle xiiii capitel [31] Anetum latine·arabice Debeth. (Der meister Serapio in dem bůche aggregatoτis·in dem capitel Debet·idest Anetum spτicht·dz anetum allen leüten seÿ wol bekant unnd sein natur ist warme machen in dem leczten des dτitten grades·und trucken machen an dem anfang des audern grades·(Der wirdig meister Avicenna spτichet·das dÿlle genüczt machet wol schlaffen·und sunderlichen das ôle davon an das haubt gestrichen·(Der safft von dil oder dÿl olei ist gůt wider dem wetagen d oτen·darein warm gelassen·(Er spτicht auch·das dÿlle sei schedlich den augen die ståtiklich genüczet·Der same von dil und das kraut·genüczet den frauwen die kinder seügen bτinget jn vil milch·und sunderlich also genüczet mit linsen bτüe·(Wer vil speyet d neme ein teÿl wassers mit dill und ein teil gesotten mit maiþ samn·und die unnder einander gemüschet und des getruncken·benymmbt das vil speyen·(Dÿll gesoten und getruncken·vertreibt des bauches ungemach·(Der samen von dill heilet emoτrodias·dz ist sein chloþ in dem afftern davon entstend die feichtblatern·des bulfers von den samen darein gestreüet·(Dye åschen von dill ist gůt für allen gebτesten des afftern und wetagen des mannes dinger genant testiculus et virga· (Paulus ein meister spτicht in dem capitel von dill·das dill gesotten und genüczet seye fast gůt stranguiriosis·dz ist·do dτŭplingen hårmen·(Item dill gesotten mit zucker·und darunder gemüscht ôll und wein·ist fast gůt der můter genant matrix·unnd nÿmbt hin secundinam·und bringt den frauwen ir kranckeit genant menstruum des getruncken auff zwei quintin·(Platearius·dill gesoten und getruncken·ist fast gůt den die erkaltet sind umb die bτust·(Item der samen von dill·und nesseln samen·ÿegklichs geleich vil gebulfert·und darunder gemüscht mett hônig·und dar auþs gemachet ein pflaster·und gelegt auff die feüch blatern·heÿlet die zů handt·(Der meister genant rabi moÿses·jn dem capitel Anetum spτichte das der dillsamenn vermenget mit mastix·ist gůtt für dz schlicken dz kumbt von einen follen magen·(Plinius spτicht die wurczel gestossen und geleget auff die augen·benÿmmbt die hicze darauþ·(Dill gesotten und darunder gemüschet mastix·benimet das bτechen genant vomitum·(Dill geessen stercket das hirn· und den magen·(Item dill õle ist gůt in wetagen d odern genant artetica·mit d salbeenn genant ungentum die alte vermenget·(Item dillôle mit meiþsamen ôle vermenget·ist machen schlaffen·die stirn damit geschmieret·(Item dill samen·zům dicker mal von dem genüczet d ist des mannes samen verzeren·genennet sperma·Alþ Avicenna und Serapio die meister spτechende [32] Item. Dÿll samen gesotten in wasser darein sollen ftrawen siczen ist gůt wider den weetagen der můter· |
Dille 14de kapittel. [31] Anethum Latijn. (1) Arabisch Debeth. (Anethum graveolens) De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel Debet, id est Anetum, spreekt dat Anethum alle lieden goed bekend is en zijn natuur is warm maken in de laatste van de derde graad en droog maken aan de aanvang van de andere graad. De waardige meester Avicenna spreekt dat dille genuttigd maakt goed slapen (2) en vooral de olie daarvan aan dat hoofd gestreken. Het sap van dille of dillenolie is goed tegen de pijndagen van de oren, daarin warm gelaten. En spreekt ook dat dille schadelijk voor de ogen is die steeds genuttigd. (3) Het zaad van dille en dat kruid genuttigd door de vrouwen die kinderen zuigen brengt hen veel melk en vooral alzo genuttigd met linzen bouillon. Wie veel spuwt die neemt een deel water met dille en een deel gekookt met boommos zaden en die onder elkaar gemengd en dat gedronken beneemt dat vele spuwen. (4) Dille gekookt en gedronken verdrijft de buik ongemak. (6) De zaden van dille heelt hemorroide, dat zijn kloven in het achterste daarvan ontstaat de aambeien, dat poeder van de zaden daarin gestrooid (6) De as van dille is goed voor alle gebreken des achterste en pijndagen van de mannen ‘s ding genaamd testiculus en virga. Paulus, een meester, spreekt in het kapittel van dille dat dille gekookt en genuttigd erg goed is stranguriosis, dat is die druppelend plassen. Item dille gekookt met suiker en daaronder gemengd olie en wijn is erg goed de baarmoeder genaamd matrix en neemt weg nageboorte en brengt de vrouwen hun ziekte genaamd menstruatie, dat gedronken op twee maal 1,67gram. Platearius: dille gekookt en gedronken is erg goed diegene die verkouden zijn om de borst. Item de zaden van dille en brandnetelzaden, van elk gelijk veel, gepoederd en daaronder gemengd met honing en daaruit gemaakt een pleister en gelegd op die aambeien heelt die gelijk. De meester genaamd Rabbi Moises in het kapittel Anethum spreekt dat de dillenzaden vermengt (4) met mastiek goed is voor dat slikken dat komt van een volle maag. Plinius spreekt; die wortel gestoten en gelegd op de ogen beneemt de hitte daaruit. Dille gekookt en daaronder gemengd mastiek beneemt dat braken genaamd vomitum. Dille gegeten versterkt de hersens en de magen. Item dille olie is goed in pijndagen der aderen genaamd artetica met de zalf genaamd ungentum diealte vermengt. Item dillenolie met boommos zadenolie vermengd is maken slapen, dat voorhoofd daarmee gesmeerd. (5) Item dillenzaden vele malen ervan genuttigd dat is de mannen zaden verteren genoemd sperma. Zoals Avicenna en Serapio die meesters spreken. Item. [32] Dille zaden gekookt in water daarin zullen vrouwen zitten is goed tegen de pijndagen van de baarmoeder. |
Vorm.
Dille is een eenjarige plant die een 100 cm. hoog wordt met meestal maar een stengel. Hieraan komen fijngesneden, draadvormige bladslippen. De zachte kleur van de plant, die ligt tussen het groen en het geel van de bloemscherm, vormt een lichte waas boven de lagere bedekking. Goudgele schermen waaruit bruine en harde vruchten komen.
Naam.
(1) Dodonaeus; ‘Men noemt dit kruid in onze taal dille, in het Hoogduits Tillen, in het Grieks Anethon en bij sommige Anekethon, in het Latijn noemt men het ook Anethum en met die naam is het in de apotheken bekend’.
Bij de Grieken was Anethum de naam voor de plant. Deze is afgeleid van aemi, ‘ ik blaas uit’ of ‘adem uit’ vanwege de sterke geur van de plant. Dat komt eveneens tot uitdrukking in de Latijnse naam graveolens, van gravis, ‘ zwaar’, en olere, ‘rieken’.
(2) Herbarius in Dyetsche; ‘Dillenolie dat met olie van papaverzaad gemengd is en op de slapen van het hoofd gestreken wordt laat je slapen’ . Dodonaeus gebruikt het ook als rustgevend middel. Dille zou een kalmerende uitwerking bezitten. Deze naam is afgeleid van het oud Noorse dilla, wat ‘sussen’ betekent. Al eeuwen wordt het kruid gebruikt om baby’s in slaap te krijgen. Een vergelijkbare naam is het Engelse dull, ‘verminderen’ of ‘verzachten’. Dill, in Duits Till, Dylle of Dill, Engels dill, kan ook afgeleid zijn van delen, omdat de plant in veel takken verdeeld is.
(4) Omdat dille wordt gebruikt bij het inmaken van augurken heet het ook augurkenkruid. Pickles maakten dille beroemd, het verbetert de spijsvertering. Zo ook in Herbarius in Dyetsche, Dodonaeus en Herbarijs is dille goed voor de maag.
Gebruik.
Dille is al heel lang gebruikt als middel tegen gasvorming in maag en buik. Daarnaast verbetert het kruid de spijsvertering. Herbarijs; ‘en ze slankt ziektes af dat van volheid komt’. Het zou door de middeleeuwse ridders gebruikt zijn om op open wonden te strooien. De vrucht bevat een vluchtige olie die in de geneeskunde wel gebruikt wordt als urineafdrijvend middel. In de oudste stedelijke farmacopees zijn ook de zaden alleen als officineel aangegeven. Later worden ook de bladeren gebruikt.
(4) Dille zaden bevatten een 4% Oleum anethi, een vrijwel kleurloze olie. Het zal dus wel aromatische waarde hebben met een antiseptische werking in de spijsverteringstractus en ook op de huid. Die olie zou antibacterisch en schimmeldodend werken, maar ook wel om de melkafgifte te bevorderen bij zogende vrouwen. Zo ook bij Herbarius in Dyetsche, niet in de Herbarijs.
Herbarius in Dyetsche; ‘Dille of Anetum is heet tussen de tweede en de derde graad, droog tussen de eerste en de tweede. Als dille gebrand wordt dan is het droog in de tweede. Het verandert (dat wil zeggen het ontbindt of verteert) bijzonder goed rijpe blaren en zweren.
Geslagen of gestampt dillenzaad dat met heemswortel en zwijnenvet gemengd is rijpt de slijmachtige blaren en zorgt ervoor dat pusvormende ontstekingen rijpen en knappen. Om de zweren te drogen: ‘Neem as van verbrandt dillenzaad en meng het met de gebroken wortel van Iris’.
Olie van dillenzaad dat met Althaea gemengd is geneest van de gewrichten.
Dillenolie dat met olie van papaverzaad gemengd is en op de slapen van het hoofd gestreken wordt laat je slapen.
Olie van dillenzaad dat met olie van bittere amandelen gemengd is en lauw in de oren gedruppeld wordt geneest oorpijn en verdroogt haar vochtigheid. (a)
Avicenna zegt dat als je veel dillenzaad eet dat je dan minder kan zien.
Dillenzaad helpt tegen het letsel van de borst dat uit koude komt. (b)
Neem vijf of meer vijgen en leg die een nacht te weken in het sap van dille, dan kook je het met wat anijszaad, hysop en zoethout in wijn, dat doe je door een doek en geef daarvan te drinken want het laat slijm (uit de longen) die van binnen verkeerd zijn uitspuwen. (c) Het poeder van dillenzaad dat in soep, vleessap of pap gegeven wordt is goed voor vrouwen want het laat de (3) melk in hun borsten overvloeien.
(4) Tegen hik, vanweg de volheid van het eten dat in de maag zwemt, is het goed om gekonfijt dillenzaad te gebruiken. Hetzelfde tegen stekende pijnen van het lichaam.
(6) As van dillenzaad is goed op aambeien van de aars, op de zwerende manlijke roede en op gezwollen ballen te leggen.
(4) Tegen overgeven, walging en tegen hik die uit koude zaken komt is het goed om dillenzaad dat met mastiek gekookt is te nemen.
(5) Het is een slechte zaak om veel dillenzaad te eten want het verteert sperma volgens Avicenna en Serapio.
Als vrouwen in een kooksel van dille zitten dan helpt het tegen menstruatiekrampen.
Gebroken dillenzaad is goed tegen zweren die vol zijn of etter hebben, het zorgt ervoor dat pusvormende ontstekingen rijpen en knappen en laat het vlees groeien. Avicenna, Serapio en Pandecta.
(a) Suppuratieve otitis externa. (b) Bronchitis/longontsteking. (c) Bronchitis/ tuberculose.
Het werkt dus volgens hen op de urine en voortplantingsorganen. Hildegard von Bingen wijdt een hoofdstuk aan De Dille, der Dill. ‘Ze zegt; ‘zur Unterdrucking sinnlichter Triebe’. In de Middeleeuwen gold dille in wijn als potentieverminderend middel en zo was ook de mening van Jacobus Theodurus Tabernaemontanus: ". / die so kinder zu zeugen begehren / und auch sonsten den ehelichen Werken ungeschickt sind / die sollen des Dills müßig gehen / und in ihren Speisen nicht gebrauchen / . ." Dat het de winderigheid beneemt; . / sondern er benimmt auch die Windigkeit / . . . In Suma unsere Weiber und Köch können des Dills in ihren Küchen keineswegs entbehren.".
Herbarijs; ‘Anetum, dat is dille. Beide, zaad en kruid, is heet en droog in de 2de graad, sommige zeggen in de 3de graad. En dit zaad behoort tot de medicijnen en de wortels ook. En als men vindt beschreven anetum, neem dan het zaad. En men zal het verzamelen en drogen en 3 jaar mag het goed blijven, maar het is beter dat men het alle jaren vernieuwt. En dit verdrijft knaging en heffing in het lichaam. En ze heeft meest verse hitte. En drank daarvan gemaakt en gedronken laat goed urine maken en verzacht epilepsie en kramp en bedwingt walging en spuwen van (4) spijzen die in de maag zijn of vloeit en ze slankt ziektes af dat van volheid komt. En gekookt met olie en op de huid gepleisterd dat opent de poriën en rijpt blaren. (5) Nochtans vaak genomen verdonkert ze het zien en verdroogt weelderigheid van mannen en van wijven. En verzacht de pijn in vulva, gekookt in bronwater en als de vrouw daarin zit laat het haar stonden komen. (6) En het zaad daarvan gebrand en op de aambeien gepleisterd laat die genezen. En gelegd op wonden of op murwe blaren in de ballen of op het eind van de roede, dat droogt en laat ze genezen. En de zweer van de jicht verzacht het en in de vulva gedaan verzacht de pijn daarin.
(5) En men zal weten dat men aldus het op 3 manieren medicijnen in de vulva doet; Men nat katoen of lappen in het sap of wat men daarin wil steken en dan steekt men het in vulva. En met klysma’s laat men het ook daarin lopen. En men stampt ook het verse en droge kruid en steekt het in een zakje zo groot als een gematigde schacht en steek het dan in vulva, welke het beste is dat zal men doen’.
Dodonaeus; ‘De droge toppen van dille en de zaden er van zijn zeer goed om de melk te laten voortkomen als men ze de vrouwen te drinken geeft als het in water gekookt is.
Dille laat alle krampen, zwellingen en rommelingen van de buik ophouden en vergaan en verwekt de plas.
Ze is ook zeer geschikt om de hik te slissen en het opwerpen of omkeren van de maag te beletten en het oprispen te verbieden, zo Dioscorides betuigt, want het zaad kan de hik laten ophouden alleen door zijn reuk maar vooral als men dat in wijn kookt, maar meestal als men dat met alsem en rode rozen vermengt tezamen in wijn kookt en zo de maag ermee stooft of baadt.
(4) Hetzelfde zaad laat de voedster veel melk krijgen alzo goed als het venkelzaad.
Een bad gemaakt van water daar dille in gekookt is wordt zeer goed gehouden voor de vrouwen die met gebreken van de baarmoeder gekweld zijn.
Het gebrande zaad wordt nuttig op de uitwendige gezwellen gedaan, wratten en diergelijke uitwassen en ruwigheden die omtrent de aarsdarm vooral en ook elders komen als men dat van buiten oplegt of strooit.
(5) Dille veel gebruikt maakt donker en duister gezicht en verdroogt de natuur en dat mannelijk zaad als men dat dikwijls met drank of anders inneemt.
Groene dille is vochtiger en minder verwarmend dan het droge waarom dat het meer rijp maakt en tot slaap verwekt, maar verteert minder.
Olie van dille van buiten gestreken en gedistilleerd water ervan gedronken belet de schuddingen en bevingen van de koortsen.
Men zegt dat dille met zijn reuk alleen al kan laten plassen.
Dille is zeer goed tegen dat opstijgen en opklimmen van de baarmoeder als men het in water kookt en de warme damp die er af komt van onder ontvangt.
Dit kruid wordt ook gedaan bij de teriakel van koning Antiochus dat tegen vergif zeer geprezen wordt.
Men plag dit kruid te gebruiken in sommige landen om bij de spijs te doen als bij de kool en bij de vis.
De Polen bereiden menige sausen en spijs met dit kruid en met het zaad er van’.
Vorm.
Anijs is een fijn bladig kruid van een zestig centimeter hoog met geurende en geveerde bladen. Het is een mooie bladplant. De witte bloemen staan op een gegroefde stengel. De zaden worden hier meestal niet geheel rijp, de beste komen uit Spanje, de Alicante anijs.
Naam.
Dodonaeus; ‘Dit kruid ‘(Pimpinella major) wordt van de nieuwe kruidbeschrijvers Pimpinella op het Latijns genoemd. Gesnerus heeft het liever Peponella genoemd omdat het de reuk van de pompoen zo dichtbij schijnt te komen. Andere noemen het Pampinula of Bipennula of Bipinella en meer andere Solbastrella. De Nederduitsers noemen het pimpinelle.’.
(1) Dodonaeus; ‘De Nederduitsers noemen dit kruid anijs, de Hoogduitsers Aniss, alle naar de Latijnse en Griekse naam want in het Latijn heet het Anisum en zo is het in de apotheken ook bekend, in het Grieks Anison of zoals sommige schrijven Aneson’.
Het behoort tot een van de vele ingevoerde kruidplanten die we met de Romeinse cultuur overnamen. Het heeft dan ook geen inheemse naam. Het woord anijs verschijnt in midden-Hoogduits als Anis, Enysz en ook Enis dat duidelijk tegen het Latijnse anisum leunt, Grieks aneson of anethon. Grieks anison stamt van aniemi, ‘tevoorschijn laten komen’. Een andere verklaring wil men zien in Grieks a, ‘niet’, en isos, ‘gelijk’, dus ongelijk, misschien naar de eivormige vrucht.
Werking.
Herbarijs heeft dit kapittel niet.
Medisch zou het pijnstillend werken en vermindert het hoesten, werd gebruikt tegen spijsverteringsklachten, cholera en pest. In olie heelt de oorpijn, anijsdampen verminderen hoofdpijn. De bladeren werken antiseptisch. Pythagoras roemt het en zegt dat ze zowel rauw als gekookt lekker is en dat men anijs in het brood moet bakken. Bovendien wekt ze de eetlust op en voorkomt zware dromen. Als men de plant onder het hoofdkussen legt slaapt men heerlijk. Om er altijd jong uit te blijven zien moet men zich met anijswater wassen. Zo, eindigt hij, heeft men de plant de onoverwinnelijke, anicatum, genoemd.
Herbarius in Dyetsche; ‘Anisum of anijs is heet en droog in de derde graad. Het is het zaad van een kruid dat ook zo heet. Het is zoet en heeft de kracht om te verteren, te ontbinden en de winden te verminderen. (2) Anijs is goed tegen wind, tegen zure oprispingen en onverteerbaarheden als je het met mastiek en kaneel in wijn kookt en zo drinkt. Om stonden van de vrouwen te laten komen: ‘Neem een grote kan met water of wijn waar anijs in gekookt is’. Tegen verstopping van de milt en van de lever is het goed om een afkooksel van anijs met hertstongen te nemen. (3) Het poeder van anijs in het eten of drank genomen vermeerdert de sperma en melk.’
(2) Van zijn welriekende zaden zegt Plinius: "Ze geven de adem een goede reuk, het gezicht een jong aanzien en verlichten zware dromen en bewerken eetlust".
De Romeinen deden de zaden in hun specerijenkoeken. Het is mogelijk een van de gebruiken die aanleiding gaf tot de huwelijkstaart. Het kruid wordt gebruikt bij fijne bakkerij. Verder is het een bestanddeel van verschillende als borst-, melk- en stengelpoeder genoemde mengsels en ook in verschillende theemengsels als borst, water en afvoerende kinderthee. De olie werd in giften van 3 tot 6 druppels met suiker gebruikt tegen winden, maagzwakte en mond en tandwaters, hoestmiddelen en likeuren. Kneipp beveelt anijs aan in een waterig afkooksel alleen of met venkel en kummel tegen kramp, koliek, ook als oogwater. De gelaatshuid wordt schoon en blank door het wassen met anijswater.
Maerlant; ‘Anetum, dat is anijs. Platearius zegt dat, die was wijs, en zegt dat het droog is en heet. Als het gedroogd is een deel breekt het de steen. Tegen spuwen dat komt van koude zaken en die hem ziek maken daarvoor is het een goede medicijn. De hersens als ze hebben pijn zal je het koken en drinken en kauw het en laten zinken. (2) Goed is het voor de maag, als men vindt, en verdrijft ook de wind. Voor hem is het een goede medicijn die urineert met pijn’.
Enysz xv Capi Anisum grece et latine·Aneisuz arabice· (Der meÿster Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel Aneisum spτicht das der åniþ gůt seÿ so er frisch seÿ·und d ist gůt d grosse kõτner hat·(Der meÿster Avicenna in seinem andern bůch in dem capitel anisuz spτicht·das der åniþ seÿ heiþ und trucken in dem dτitten grade· (Er sprichet auch das åniþ gůt dem zerblasen antlicz·einen rauch davon gemachet und den gelassen in die naþlôcher·(Er benÿmmet auch also genüczet haubtwee und das schwÿndeln·(åniþ gestossen und gemenget rosen ôl und daz gelassen in die oτen bτinget widerumb das gehôτde. (åniþ dÿll und fenchel samen·bτingen den frawen vil milch·(åniþ genüczet leschet den durst·(åniþ geessen ist gůt der verstopfften lebern·(åniþ geessen macht wol hårmen·(Der meister Galienus in den vj·bůch genant simplicium farmaciarum·in dem capitel Anisum spτichet·das åniþ seÿ durch dτingen die bôsen früchttung·und benÿmmt das bauchwe und verzeret die windt genant vento sitates·(Item åniþ reiniget den frawen ir můter genant matrix von bôser feüchtigkeyt·(åniþ bτinget begierd den frauwen und den mannen·und meret des mannes samen in speÿþe geessen·(åniþ genüczet thůt auff die verstopfften nieren unnd blasen·(åniþ gesotten mit fenchel ist fast gůt den die das katt lange zeit gehabt haben·(åniþ treibet auþ vergifft.(Item åniþ ståtigklichen geessen gibet dem menschen gůte hÿcze·(Item wie man åniþ nüczet so vertreibet er den wÿndt der die dårme verhyrtet und den magen beschwåret·(åniþ gibt gůte hÿtze d lebern·und machet wol deüwen. (Der meister Diascoτides bescheÿbet aüch alle stucke·wie der meister Avicenna vonn dem åniþ beschreÿbet·[33] (Item· åniþ jst auch gůt wider die sauren reÿczung die do kommet von einen kalten unverdåulichen magen·darczů in sunderheÿt jst gůt åniþ gesoten in wein mit zÿmerÿnden und mit mastix vermenget·(Item wider bestopffung der lebern und des milczes ist gůt åniþ gesoten mit hirczung vermenget· |
Anijs, 15de kapittel. Anisum (1) Grieks en Latijn. Aneisur Arabisch. (Pimpinella anisum) De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel Anisum spreekt dat de anijs goed is zo ze vers is en die is goed die grote korrels heeft. De meester Avicenna in zijn andere boek in het kapittel Anisum spreekt dat anijs heet en droog is in de derde graad. Hij spreekt ook dat anijs goed is het opgeblazen aangezicht, een rook daarvan gemaakt en dan gelaten in die neusgaten. Het beneemt ook alzo genuttigd hoofdpijn en dat duizelen. Anijs gestoten en gemengd met rozenolie en dat gelaten in de oren brengt wederom dat gehoor. Anijs, dille en venkelzaden brengen de vrouwen veel melk. Anijs genuttigd lest de dorst. Anijs gegeten is goed de verstopte lever. Anijs gegeten maakt goed plassen. De meester Galenus in het 6de boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel Anisum spreekt dat anijs is doordringen die kwade vochtigheid en beneemt dat buikpijn en verteert de wind genaamd vento sitates. Item, anijs reinigt de vrouwen hun baarmoeder genaamd matrix van kwade vochtigheid. (3) Anijs brengt begeerte de vrouwen en de mannen en vermeerdert de mannen zaden in spijs gegeten. Anijs genuttigd doet open de verstopte nieren en blaas. Anijs gekookt met venkel is erg goed die de koude lange tijd gehad hebben. Anijs drijft uit vergif. (2) Item anijs steeds gegeten geeft de mensen goede hitte. Item hoe men anijs nuttigt zo verdrijft het de wind die de darmen verhard en de maag bezwaart. Anijs geeft goede hitte aan de lever en maakt goed verteren. De meester Dioscorides beschrijft ook alle stukken die de meester Avicenna van de anijs beschrijft. [33] Item, anijs is ook goed tegen die zure oprisping die je komt van een koude onverteerbare maag, daartegen en vooral is goed anijs gekookt in wijn met kaneel en met mastiek vermengt. Item tegen verstopping van de lever en de milt is de goede anijs gekookt met hertstong vermengt. |
Aron xvi Capitel Aron grece·arabice Siri cantica·latine Barba aaron vel Jacus vel Serpentaria minoτ vel Luff minoτ· (Pandecta in dem capitel Aaron spτicht·das der seÿ heÿþ und trucken in dem ersten grade·(Platearius spτichet·das Aaron seÿe warm und trucken in dem dτitten grade·(Diþ kraut und wurczel und samen nüczet man in årczneÿ·als dann spτicht Diascoτides das die tugent des arons seÿ in dem samen·in der wurczeln·und in dem kraut·(Unnd wenn der eins gemenget wirt mit kůmÿst und darauþ gemachet ein pflaster ist fast gůt podagricis darüber gebunden·(Die wurczel von aaron zeücht auþ vil bôser feüchtigkeit und machet den menschen mager der zů feÿþt ist·die genüczet in der kost·(Die wurczel aaron und das kraut gestoþsen·und den safft getruncken·benÿmt die pestilentz·(Der meÿster Galienus in seinen andern bůch genant de cibis spτicht·das aaron genüczt in d kost ist fast gůt der bestopfften bτust und d bôsen lungen·und treÿbet auþ den groben schleÿm und machet den menschen lustig umb das hercz·(Platearius. Wem die schwarczen bôsen blatern auffbτechen·doch dick und vil des menschen todt sind der esse dises kraut od seiner wurczeln·das senfftmŭtiget jm die bôsen hicze und benymmet das vergifft der blatern und heilet sÿ·(Wer also streng vergiffttet wår oder umbgeben wåre mit der pestilencz·und als ablegig und blôd wåre das er nit reden môchte·der esse die bletter dises krautes mit wenig salczs oder schneÿde die wurczeln des krautes in gesoten hônig·und esse das also hinein·es benÿmbt jm die vergifft und sunderlichen die pestilencz·(Wer verschleÿmet [34] wår in dem magen und bôse fieber darinn hette·d siede die wurczel dises krautes in lautterem wein und laþ den wein kalt werden·darnach stoþ darein glŭenden stahel das der weine zů dem andern mal warm werde·unnd trinck den wein als warm du dem geleÿden magst·d benÿmt dem schlein unnd die bôsen febτes· (Der selb getranck vertreÿbet auch die melancoleÿ und den schwåren můt des menschen·unnd machet dem menschen gůt geblût.(Item Aron bulfer von d wurczel mit zucker vermenget in einem årbeÿþ bτülein genuczt machet stůlgeng· (Unnd hat auch macht frawen feücktigkeit flŭþsig zůmachen genant menstruum besunder so man ist machen zapfen genant pessaria von mirra und laudano mit aron safft vermenget·die in der frawen scham gelegt ist darzů gůt·(Item ein pflaster gemacht von aron wurczel und kümmel mit olei vermenget ist gůt wider die feüchtblattern·und aron ist auch gůt widden auþgang des arþdarms mit wulle in wein gesoten und wasser und darauff warm gesessen· (Item des menschen antlicz hŭbsche und reÿn zů machen. Nÿmme arom wnrcel gebulferet und fischbeÿn genant ossepie undd bleÿweÿþ ÿegkliches ein lot mit rosen wasser vermenget·davon dz antlicz gewåschen ist darzů gůtt als Diascoτides spτicht· |
Arum, 16de kapittel. Aron Grieks. Arabisch Siri cantica. Latijn Barba aaron vel Jacus vel Serpentaria minor vel Luff minor. (Arum maculatum) Pandecta in het kapittel Arum spreekt dat het heet en droog is in de eerste graad. Platearius spreekt dat Arum warm en droog is in de derde graad. Dit kruid en wortel en zaden nuttigt man in artsenij als dan spreekt Dioscorides dat de deugd van Arum is in de zaden, in de wortels en in het kruid. En als het eens gemengd wordt met koemest en daaruit gemaakt een pleister is het erg goed podagricis, daarover gebonden. (3) De wortel van Arum trekt uit veel kwade vochtigheid en maakt de mens mager die te vet is, die genuttigd in de kost. De wortel Arum en dat kruid gestoten en het sap gedronken beneemt de pest. De meester Galenus in zijn andere boek genaamd de cibis spreekt dat Arum genuttigd in de kost erg goed is de (5) verstopte borst en de kwade longen en drijft uit de grove slijm en maakt de mensen lustig om dat hart. Platearius: Als de zwarte kwade blaren openbreken dat toch vaak en veel de mensen dodelijk is die eet dit kruid of zijn wortels, dat verzacht bij hem die kwade hitte en beneemt dat vergif der blaren en heelt ze. Wie alzo sterk vergiftigd was of omgeven was met de pest en als verschrikt en bang was dat hij niet reden mocht, die eet de bladeren van dit kruid met weinig zout of snij de wortels van het kruid in gekookte honing en eet dat alzo op, het beneemt hem dat vergift en vooral de pest. (5) Wie verslijmt [34] was in de maag en kwade koorts daarin heeft die kookt de wortel van dit kruid in zuivere wijn en laat de wijn koud worden, daarna stoot daarin gloeiend staal zodat de wijn de volgende keer warm wordt en drink de wijn als warm als je verdragen kan, dat beneemt het slijm en de kwade koorts. Dezelfde drank verdrijft ook de melancholie en dat zware gemoed des mensen en maakt de mensen goed bloed. Item, Arum poeder van de wortel met suiker vermengt in een erwt bouillon genuttigd maakt stoelgang. (4) En het ook maakt vrouwen vochtigheid vloeiend te maken genaamd menstruatie vooral als men maakt pennen genaamd pessaria van mirre en laudanum met Arumsap vermengt die in de vrouwen schaam gelegd is daartoe goed. Item een pleister gemaakt van Arumwortel en komijn met olie vermengt is goed tegen de aambeien en Arum is ook goed tegen de uitgang des aarsdarm met wol in wijn gekookt en water en daarop warm gezeten. (2) Item de mensen aanzicht mooi en rein te maken; neem Arum wortel gepoederd en visbeen genaamd sepia en loodwit, van elk een 16,7gram, met rozenwater vermengt en daarvan dat aangezicht gewassen is daartoe goed als Dioscorides spreekt. |
Vorm.
Kalfsvoet krijgt in mei een zeven cm hoge bloemstengel met geelgroen of groenpurperen schutblad. Daaruit komen dikke, gladde en groene vruchten die tegen september rood beginnen te kleuren op een dertig cm hoge stengel. De bladen zijn pijlvormig, gaaf en heldergroen, soms gevlekt en verdwijnen in de zomer.
Naam.
Dodonaeus; ‘Dit gewas wordt hier te lande kalfsvoet genoemd naar de gelijkenis die het daarmee heeft, in Hoogduitsland Pfaffenpint en Teutscher Ingwer, in Spanje yaro, dan het is in het Grieks Aron genoemd en in het Latijn Arum, in de apotheken Iarus en Barba Aron, bij de andere Pes vituli, in Syrië lupha, in het eiland Cyprus Colacasia net zoals men onder de valse of bastaardnamen vindt waar dat het ook Alismos en Draconitia genoemd wordt. Voorts zo betuigt Plinius in het 16de kapittel van zijn 24ste boek dat Aron met het Dracontion grote gelijkenis heeft zodat sommige die twee voor hetzelfde gewas gehouden hebben. Sommige noemen het ook Serpentaria minor. De andere vreemde of buitenlandse soort van Arum is van sommige Arum Aegyptium genoemd, dat is Arum van Egypte, die van Castilië in Spanje noemen het manta de nuestra senora en meest alle kruidbeschrijvers zien het voor de Colocasi aan’.
Het gewas dat we Dodonaeus beschrijft heeft namen die op de Egyptische Colocasia antiquorum lijken en soms door elkaar gebruikt worden waar de afkomst van de naam ook wel mee zal overeenkomen. Dodonaeus heeft er geen raad mee geweten want hij gebruikt dezelfde afbeelding voor deze en Arum italicum die hij elk apart beschrijft terwijl die planten toch zeer veel op elkaar lijken. Bij Herbarius in Dyetsche zie je aan het gebruik dat toch de gewone Arum maculatum bedoeld wordt en geen Colocasia. In de Gart zie je dat het blad en knol gegeten worden waar dan toch vermoedelijk een vermenging ontstaan is van Arum en Colocasia.
Latijn Barba aaron vel Jacus vel Serpentaria minor, dus kleine slangen of drakewortel, Jaculus is een soort slang, vel Luff minor; klein.
Aronstaf, Duits Aronstab. De Aronstaf zou ontstaan zijn op de plaatsen waar Aron zijn staf had neergezet. Toen Joshua en Caleb in het beloofde land spioneerden namen ze de Aronstaf mee en hierop droegen ze op de terugweg de grote druiventrossen die ze plukten te Eschol en brachten ze het naar Mozes als bewijs van de rijkheid van het land. Nu, nadat ze de stok ontlast hadden van zijn lading, staken ze die in de aarde en zie! Daar sprong de Arum op. Het is het symbool gebleven van gezegende overvloed en vol met trossen vruchten bezet. De naam slaat dan vooral op de met bessen bezette vruchtenstengel die wel wat op een staf lijkt.
Natuurlijk kan men overal iets bij zoeken, zo ook hier. Plinius vermeldt XIX 30.: "Est inter genera et quod in Aegypto aron vocant." Naar Plinius stamt de naam uit Egypte. De Egyptische naam aur of ar: brandend of vurig, de smaak van de plant, werd vertaald in het Grieks als Arum: nuttig, en kwam daarna in het Latijn als aron. Waarschijnlijk werd het woord volks etymologisch met Exodus 4:17 verbonden en werd de kolf met de Aronstaf vergeleken, omdat de naam Aron een gelijke klank bezit. Waarschijnlijker is het dat Colocasia in Egypte de naam van aron had waar deze plant mee vergeleken werd.
Hildegard von Bingen; ‘De Herba Aaron’.
Gebruik.
Herbarius in Dyetsche; ‘Calfsvoet, aaron, aron of iarcus is heet en droog in de eerste graad volgens Pandecta, maar Platearius zegt dat het heet en droog is in de derde graad. Het heeft de kracht om te ontbinden, te laxeren, te dunnen en af te drogen.
(4) Met het sap van kalfsvoet, laudanum en mirre maak je een pessarium in de baarmoeder om de stonden te laten komen.
Een pleister die gemaakt is van kalfsvoet en komijn en in wijn is gekookt met gewone olie is goed voor het opblazen of opheffen van de oren. Tegen aambeien is het goed om de hele plant met wolkruid in wijn en water te koken en daarin te zitten.
Ook is het goed tegen aambeien (a) Het gestampte kruid is ook goed tegen koude blaren als je het met oud vet mengt en dat er heet op legt.
Tegen scrofulas (dat is een soort van harde builtjes alsof het klieren zijn) (b) en verharde blaren: ‘Neem dit kruid met zeeui en oud varkensvet, meng het tezamen en leg het er op’.
(2) Om het gezicht schoon te maken en de huid te zuiveren maak je van de gedroogde wortel een fijn poeder en van os sepia (dat is een been van een vis) meng het met loodwit en rozenwater en daarmee was je het aangezicht.
Dyaf zegt in het kapittel van Arum dat de kracht van Arum in het zaad ligt, in de bladeren en in de wortel.
Arum dat met ossenmest gemengd is geneest jicht in de voet.
(5) De wortel van binnen en van buiten gegeven is zeer goed tegen gezwollen leden die uit grove vochtvermenging ontstaan zijn, (c) met wijnsteen en suiker van binnen en met wijnsteen en gewone olie voor van buiten.
(2) Als je het kruid eet verdrijft het de grove, taaie vochtvermenging uit de borst (d) of kook het kruid in wat water en honing en gebruik het op de grove, taaie vochtigheden of vochtvermenging in de borst en binnen korte tijd zal je het uit spuwen.
Het poeder van kalfsvet dat op verrotte zweren gedaan wordt bijt het kwade overvloedige vlees weg. Zo heeft het in zijn bladeren en zaad grote kracht en in de wortel het allermeest volgens Pandecta, Platearius etc’.
(a) Perianale abcessen. (b) =opgezwollen lymfeklieren, dit kan komen door ontsteking in de hals of in het gelaat, oren en dergelijke, of door kanker. (c) Oedeem, vocht in de ledematen? (d) Bronchitis?
(2) Het sap en de bessen werden als blanketsel gebruikt door adellijke dames in vroegere tijden, toen de mode was om zo blank mogelijk te zijn. Mogelijk is dit gebruik ontstaan omdat om vlekken en ander ongerief van de huid te schonen, een soort nachtcrème. Vondel zegt hierover in ‘Noach of ondergang der eerste wereldt’;
‘Laat ge u bekoren van blanketsel en bedrog
Een schoonheid haast verwelkt. Geen roos verwelkte ooit radder’. Dat zuivert dan ook wel de zweren van de huid.
(3) Vanwege de moeilijkheid om het gif te verwijderen werd het weinig inwendig gebruikt. Toch zie je hier dat blad en wortel inwendig gebruikt werden, wel om mager te worden wat logisch lijkt. Dodonaeus; De wortels van onze gewone kalfsvoet worden meer geacht dan de bladeren of de andere delen van dit gewas want als die in spijs gebruikt worden zijn ze zeer nuttig om de dikheid en slijmerigheid van de humeuren of vochtigheden van het lichaam matig dun te maken op die manier dat ze daarom ook voor zeer nuttig gehouden worden om de slijmerigheid van de borst gemakkelijk door het spuwen of hoesten te laten voortkomen hoewel dat het Dracontium tot hetzelfde doel voor veel nuttiger en beter gehouden wordt.
Herbarijs heeft alleen; Iarus is heet en droog in de 3de graad en ze heet ook Arona. En heeft in de aarde als een wit balletje gegroeid als prei. En is goed tegen nieuwe klieren, ja gestampt en erop gelegd’.
Platearius; Iarus alio nomine barba aaron apellatur et etiam pes vituli apellatur’.
schyszmelde xvii capi ATriplex latine·Andτafasis grece·arabice Araff· (Die meister spτechen·das melde seÿe kalt in dem ersten grade und feücht in dem andern·Und dises ist auch die meinunge des wirdigen meisters galieni in den sechþten bůch de simplicibus farmacijs·Diascoτides spτicht dz melde gestossen und gemüschett mit hônig·vertreÿbet das podograme darauff geleget mit eineτ pflaster· (Der samenn vonn melde gemüschet mit hônigwasser genant mulsa unnd getruncken vertreÿbet die geelsucht· (Die bletter von melde gestossen·dem safft gelegt auff ein etzŭndets fleÿsch od gelÿde an dem leib [35] leschet dz zůhant·(Die do blůt speÿend die mügen bτauchen melde·(Auch die do haben den auþgang ist fast gůt melde gebτauchet in der kost·(Den frawen die gebτesten haben an d můter genant matrix·die sollen melde legen auff dem bauch so stillet sich das wee an der můter·(Melde geessen weÿchet den bauch·und verschwendet manger handt geschwulst·(Melde gestossen und ein pflaster davon gemachet und das gelegt auff ein gestochen gelÿd mit eine doτn oder nagel zeücht das auþ on schaden und heÿlet·(Melde gesotten mit hônig und auff den bôsen nagel gelegt an einem finger oder auff einer zehen des fůþs·benÿmmt den bôsen nagel und machet wachsen einen gůten·(Den samen von melde dick genüczet ist gůt denen die do keÿchen und schwårlichen åtmen. (Melde dick genüczt treibt auþ die spôlwürme·(Serapio spτicht das der samen von melde bτinge vomitum·das ist·sich oben auþ bτechen. Und saget das er gesehen hab einen menschen der von dem samen getruncken hab auff zwei buintin·und hab sich davon gebτochen fast sere·und jm davon entstůnden groþ onmåchtigkeit. (Almansoτis tractatu tercio capitulo de Atriplice·spτicht·das melde weichet den bauch·und jst fast nücze den geelsüchtigen·und auch fast nücze den kinden die do habend ein heÿsse leberen·Item schÿþmelde mit bingelkraut in einem gemŭse gesoten·die bτŭ genüczet machet zů stůle geen·und ist auch weetagen der blasen ab nemen. (Item schÿþmelde genüczet ist gůt wider den roten bauch weetag genant diþsinteria. (Item schÿþmelde mit rômþ kôle und mit bingelkraut gesoten davon genüczet ist das fieber leschen· |
Schijtmelde, 17de kapittel. Atriplex Latijn (1) . Andrafasis Grieks. Arabisch Araff. (Atriplex patula) De meesters spreken dat melde koud is in de eerste graad en vochtig in de andere. En dit is ook de mening van de eerwaardige meester Galenus in het zesde boek de simplicium farmacarum. (4) Dioscorides spreekt dat melde gestoten en gemengd met honing verdrijft het podogram, daarop gelegd met een pleister. De zaden van melde gemengd met honingwater genaamd mulsa en gedronken verdrijft de geelziekte. (3) De bladeren van melde gestoten en het sap gelegd op een ontstoken vlees of lid aan het lijf [35] lest die gelijk. Die bloedspuwen die mogen gebruiken melde. Ook die zo hebben de uitgang is het erg goed melde te gebruiken in de kost. (2) De vrouwen die gebreken hebben aan de baarmoeder genaamd matrix die zullen melde leggen op de buik, dan stilt zich die pijn aan de baarmoeder. (3) Melde gegeten weekt de buik en verdwijnt vele soorten gezwellen. Melde gestoten en een pleister daarvan gemaakt en dat gelegd op een gestoken lid met een doorn of nagel trekt dat uit zonder schade en heelt. Melde gekookt met honing en op de kwade nagel gelegd aan een vinger of op een nagel van een voet beneemt de kwade nagel en maakt groeien een goede. De zaden van melde vaak genuttigd is goed die kuchen en zwaar ademen. Melde vaak genuttigd drijft uit de spoelwormen. (6) Serapio spreekt dat de zaden van melde brengen vomitum, dat is zich boven uit braken. En zegt dat hij gezien heeft een mens die van de zaden gedronken heeft op twee quintin en heeft zich daarvan gebraakt erg zeer en hem daarvan ontstond grote onmachtigheid. Almansoris tractatum tercio capitulo de Atriplice spreekt dat melde weekt de buik en is erg nuttig de geelzuchtige. (5) En ook erg nuttig de kinderen die hebben een hete lever. (6) Item schijtmelde met bingelkruid in een groente gekookt en die brei genuttigd maakt tot stoel te gaan en is ook pijndagen van de blaas afnemen. Item schijtmelde genuttigd is goed tegen de rode buik pijndag genaamd dysenterie. Item schijtmelde met Savoye kool en met bingelkruid gekookt en daarvan genuttigd is dat koorts lessen. |
Vorm.
Stengels opgaand of kruipend en 70cm hoog. Bovenste bladen zijn lancetvormig en gaaf, de lagere met twee uitstaande lobben van uit een wigvormige basis. Eenjarige van akkers. Een van de soorten die vroeger als een soort spinazie dienstdeed, spinazie heeft het kruid geheel vervangen dat vanwege de mindere smaak en werking, de zaden zouden ook wat vervelende eigenschappen bezitten.
Naam.
(1) Dodonaeus; ‘Deze kruiden heten hier te lande melde, in Hoogduitsland Milden en Milten. De Latijnse naam is Atriplex en Aureum olus, welke namen in de apotheken ook gebruikt worden, de Griekse naam is Atraphaxis en Chrysolachanon. Dat ander klein wild geslacht wordt in het Hoogduits Kleyn Sceisz milten, in het Nederduits kleine melde of kleine wilde melde’.
Atriplex is afgeleid van het Grieks, of wel van atraphaxis, ‘spinazie’, of van ater, ‘zwart’, en plexus, ‘samenvlechten’, vanwege de donkere kleur en vorm van sommige soorten.
Dodonaeus; ‘Het wild geslacht wordt genoemd in het Grieks Atraphaxis agria, in het Nederduits kleine melde of kleine wilde melde, in het Latijn Atriplex silvestris Polygoni aut Helxines foliis, in het Hoogduits Kleyn Sceisz milten. De ouders hebben het voor een Olusatrum (groente) gehouden’.
De naam tuinmelde is hetzelfde als het Duitse Gartenmelde. Soms ook heet de plant melganzenvoet omdat de bladeren een gelijkenis vertonen met de poten van een gans. Mel heeft dezelfde stam als meel en betekent malen en vandaar stuiven. Mogelijk is dit een verwijzing naar de witviltige, melige beharing of omdat de zaden vermalen werden.
Gebruik.
Herbarius in Dyetsche; ‘Milde, melde of Atriplex is een kruid dat vochtig maakt in de tweede en verkoelt in de eerste graad, het verdwijnt weinig en is goed tegen hete (3) blaren als erisypelas (a) in het begin of op het eind. Tegen diegene die verhard en koud zijn is de wilde melde het beste. (b)
(5) Tegen geelzucht, vanwege opstopping van de lever of van de milt uit hete zaken, (c) ‘kook melde zaad, andijvie en hertstongen met water, dan doe je er suiker bij zoals (voor eerder) beschreven is’.
Als melde met warme groente en bingelkruid gekookt wordt dan vermurwt ze het lichaam.
(3) Als melde met heemstwortelen in water gekookt en daarvan een pleister gemaakt en op hete blaren gelegd wordt laat het die verdwijnen.
(6) Meldezaad dat in radijswater met wat saffraan gemengd wordt waarvan matig lauw een goed deel gedronken wordt laat walgen en niet alleen dat, maar het laat ook schijten, ja, als je twee of drie drachmen van het meldesap neemt laat het spuwen en schijten volgens Serapio.
Melde en donderbaard die met azijn zijn gestampt is goed om op het heilig vuur te leggen.
(4) Leg melde die met honing gewreven is op de jichtzijde van de voet, het geneest jicht.
Als je de bladeren van melde in vleessap of warme groente eet verdrijft het de pijn van de blaas. Melde dat met biet en bingelkruid tezamen gegeten wordt doodt scherpe koortsen. Met wormkruid gemengd verdrijft het wormen. Gegeten is het goed tegen dysenterie (dat is de afschaven van de darmen)
(2) Gestampte melde die met heemstwortel gemengd op de baarmoeder gelegd wordt verzacht de menstruatiepijn.
Melde, rouw of gekookt waar heemstwortel bij gedaan wordt dat met het zaad van fenegriek en lijnzaadzaad in wat boter gestampt wordt geneest alle hardheid.
Het sap van melde dat met honing gemengd is is goed tegen nagelpijn zonder zweren. (d)
De melde die in de hoven groeit is kouder dan die in het wild groeit, als die dan gestampt met azijn en opgelegd wordt helpt deze tegen bloedblaren en in warme groenten gekookt is het nuttig voor zowel geelzuchtige als hete lever. (e)
(a) Een vorm van ontsteking. (b) de wilde is mogelijk een Chenopodium soort. (c) Ontsteking. (d) Paronychia/omloop. (e) Hepatitis.
Herbarijs heeft dit kapittel niet, het was toch een bekende groente.
kuckuszlauch xviii ca ALleluia vel panis cuculi·grece Lachael·Pandecta capitulo·lxxvj· (Beschreÿben uns die meister und spτechen dz dises seÿ ein kreütlein und hat in jm scherpffunge oder seürung·Die bletter geleÿchen den klee blåtlein·(Dises kraut heissenn etlich die saueren klee·(Dises kraut wirtt genü [36] czet zů etlichen salben genant nugentum·und sunderlichen in daz ungent marciacion von einem arczat funden ist genant marciatus·ist gůt wider das haubtwtumm und bτust wetumm·und wider bestopffung der lebern unnd milczes·und weetumm des gedåτmes die do kommen von einer kalten ursach· (Plinius in dem capitel Lachael·idest alleluia spτicht·das diþ seÿ kalt und truckner natur und sunderlichen d samen von disem kraut·aber die bletter haben feüchtung in jn·(Plinius. Dises kraut ist fast gůt genüczet zů den blatern in dem munde alcole genant·die dann dem jungen kinden fast gefårde sind und auch alten letuen·also das diþs gekeüwet werde in dem munde·oder der safft von disem kraute darnin gehalten·(Item disser safft heÿlet alle bôse blatern in dem munde·(Item diser saffte heÿlet fisteln in dem munde mitt alaun wasser vermenget·(Dises krant gesotten mit wein und den mundt domit gewåschen benÿmmet das faul fleÿsch darein mit mirra vermenget· (Itez dises kraut dienet den die heÿsser complexion sind·Aber die kaltter natur sind den ist dises nicht nücze· |
(1) Klaverzuring, 18de kapittel. Alleluja vel panis cuculi. Grieks Lachael. Pandecta kapittel 76. (Oxalis acetosella) Beschrijven ons de meesters en spreken dat dit is een kruidje en heeft in hem scherpte of zurigheid. De bladeren lijken op de klaverblaadjes. Dit kruid noemen ettelijke zuurklaver. Dit kruid wordt genuttigd [36] in ettelijke zalven genaamd ungentum en vooral in die zalf marciacion van een arts gevonden is genaamd Marciatus, is goed tegen dat hoofdpijn en borstpijn en tegen verstopping van de lever en milt en pijn in de darmen die je komen van een koude oorzaak. Plinius in het kapittel Lachael, id est alleluja, spreekt dat dit koud een droge natuur heeft en vooral de zaden van dit kruid, maar de bladeren hebben vochtigheid in zich. Plinius: (2) Dit kruid is erg goed genuttigd tot de blaren in de mond alcole genaamd die dan voor de jonge kinderen erg gevaarlijk zijn en ook oude mensen alzo dat dit gekauwd wordt in de mond of het sap van dit kruid daarin gehouden. Item dit sap heelt alle kwade blaren in de mond. Item dit sap heelt etterwonden in de mond met aluinwater vermengt. Dit kruid gekookt met wijn en de mond daarmee gewassen beneemt dat vuile vlees daarin met mirre vermengt. Item dit kruid dient die van hete samengesteldheid zijn. Maar die van koude natuur zijn die is dit niet nuttig. |
Vorm.
Lang gesteelde heldergroene en 3tallige blaadjes met kort gesteelde omgekeerd hartvormige, behaarde en gewimperde blaadjes. Als de blaadjes uit de wortelstok tevoorschijn komen zijn ze nog fijntjes opgevouwen, ze lijken op een klaverblad, maar het blad is dunner en helderder groen.
Bloemsteeltjes steken boven de bladeren uit met 1 stervormige bloem, bloemblaadjes van 10-16mm lang, wit en fijntjes rood geaderd is met een gele vlek aan de voet en soms aan de onderzijde blauw overwaasd in mei. Sterk groeiende stengelloze, inheemse planten met zeer dunne, kruipende wortelstok die in loofbossen voorkomt.
Naam.
(1) Alleluja vel panis cuculi, panis is brood en cuculi is koekoek, dus koekoeksbrood, kuckuszlauch; koekoekslook. Dodonaeus: ‘‘Deze kruiden heten hier te lande koeckoecks-broodt, in Frankrijk pain de cocu, in Hoogduitsland Guckguckklee, Gauchbrot en Gauchklee, ja ook Guckauch Lauch en daarnaar van sommige Nederduitsers koekoekslook. In de apotheken zijn ze bekend met de naam Panis cuculi of Alleluja, hetzij omdat de koekoek dit kruid graag plag te eten, hetzij omdat dit kruid net uit de aarde begint te spruiten of tenminste dan begint te bloeien als men in de kerken meest en gewoonlijk het Alleluia plag te zingen.’
Men veronderstelt dat dit een verbastering was van de Clabrische naam Iuliola, de naam in Italië. Hallelujah, naar de legende van St. Patrick die een blad zag. De monnikennaam Hallelujah verscheen maar het was geen geluid van victorie bij de bekeerde heidenen. (dat was shamrog)
Dodonaeus; ‘'Men gelooft dat dit gewas hetzelfde is dat Plinius in het 12de kapittel van zijn 27ste boek Oxys noemt: ‘Oxys, zegt hij, is een driebladig gewas en dat wordt ingegeven diegene die een weke of slappe ontstelde maag hebben en ook diegene die gescheurd zijn’. Dan bij Galenus (lib.4.de Simplic.) is de Oxys hetzelfde gewas dat andere Oxalis noemen en wij lieden tegenwoordig voor onze gewone zuring houden, maar behalve dit kruid is er noch een Oxys bij Plinius die een soort van biezen is’.
Oxalis komt van Grieks oxis: scherp, naar de scherpe smaak van de bladeren, halys: zout, bevat scherp sap, of van alis: achtig, dus zuurachtig.
Gebruik.
Deze planten bevatten een zuurvocht waaruit zuringzout bereid kan worden wat in huishoudens gebruikt werd om inktvlekken en ijzervlekken uit het wasgoed te verwijderen. Dit is een bijtend middel en als zodanig gevaarlijk, vooral bij kleine kinderen. De frisse en aangenaam zuursmakende bladeren kunnen vergiftigingsverschijnselen oproepen. Die stof grijpt hart en nieren aan. Ook het vee moet het niet eten. Die stof beschermt de planten tegen slakkenvraat.
(2) Dodonaeus; ‘Koekoeksbrood is koud en droog van aard en is zeer goed tot de kwade vuile verrotte stinkende zweren of zerigheden van de mond, hoe en op welke manier dat het gebruikt wordt en vooral als men de mond spoelt met het water daar dit kruid in gekookt is.
Hetzelfde kruid is ook goed om de dorst te slissen of laten vergaan en in het kort gezegd kan het alle hetzelfde dat zuring kan doen.
Deze kruiden zijn goed ingenomen diegene die een zieke en slappe maag hebben want ze drogen en versterken de maag en laten de lust om eten of appetijt weerkomen en laten het braken ophouden.
Naar de lering van Galenus heeft het koekoeksbrood fijne of dunne delen en is drogend. Het verkoelt de lever en is goed gegeten van diegene die een breuk hebben.
De bladeren gestoten worden van buiten op alle verhitting gelegd en het sap ervan in de mond gehouden is nuttig als de tong, het gehemelte en de keel door zoute zinkingen verlast of bezeerd zijn.
Het gedistilleerd water van dit ganse kruid wordt nuttig te drinken gegeven in de hete koortsen en snelle ziektes, hoewel dat het sap zelf met wat suiker vermengt er veel nuttiger toe is.
Het is in Duitsland Malerkraut genoemd zegt Camerarius, omdat het de plekken uit de witte linnen lakens doet net zoals andere zuring.
Het gedistilleerd water van dit kruid en de ganzerik tezamen is uitermate goed om de wonden te genezen’.
haselwurcz xix Capi Azarum grece·aerma arabice·latine Backara·vel Nardus agrestis· (Der meister galienus und ander meister in dem sechþten bůche genant simplicium farmaciarum·in dem capitel azarum spτechen·das haselwurcz seÿ heÿþ und trucken an dem dτitten grad·(Der meÿster Diascoτides in dem capitel azarum spτichet·das haselwurcz geleÿch seÿ der gundelreben und hat runde bletter unnd hat ein blůmen zwÿschen den blettern und auch gar nahent beÿ d wurczeln·Und die blůmen hatt ein gestalte als die blůmen dem bÿlsamen·[37] Und tregt samen geleÿch dem weinber blettern·(Die wurczel hatt fast einen gůten gerauch unnd ist heÿsser natur·(Avicenna unnd Galienus dise meister spτechen·das haselwurcz tugend habe an der wurczel und nit an dem kraut noch an dem samen. (Avicenna spτicht·das haselwurcze beneme alles wee jnnerlichen des leibes und machet warm die jnneerlichen gelÿder die erkaltet sind davon getruncken·(Item haselwurcz ist fast gůt den wassersüchtigen genüczet als hernach geschτiben steet·Nÿmm haselwurcze ein lot und ein maþs gůtz mosts der erst von der kaltern kommet·und laþ den steen zwen monatt ob d haselwurcze·darnach seÿhe den ab und trincke den des moτgens und des abentz·der ist fast gůt ÿdτopicis ictericis·daz ist dem wassersüchtigen und den geelsüchtigen·Und nÿmmet auch hin also genüczet das kalt wee als das fieber quartane genant· (Und machet wol hårmen·und stercket die blasen und auch die lenden·uud purgiert oder reÿniget als do thůt elleboτus albus das ist weÿsse nÿeþwurcz nicht also stercklich·(Der meister johannes mesue spτicht·das haselwurczel gůt seÿ und allerbest gemüschet mit kåþwasser und hônigwasser und also genüczt purgit er sÿ den leÿb senfftigklichen·(Haselwurcze nÿmmt hÿn überflüþsige flegma senfftigklich genüczet als oben steet·(Haselwurcz genuczet·nÿmmbt hÿn die alten febτes·(ôle gemachet von haselwurcz und den rÿpp meÿþsel domit geschmieret·macht schwÿczen unnd thůt auff die verstopfften gelÿder unnd machett wol hårmen·(Serapio spτicht das haselwurcz gesoten mit most seÿ fast gůt dem wassersüchtigen also getruncken·und benÿmmt auch also die geelsucht·(Item ein augenwasser genant ein Collirium gemachet von haselwurcze und von thucien benÿmmt dz feel von den augen und machet ein klar gesicht·(Der meister Plinius spτicht·dz haselwurcz gůtt seÿ den frawen zů irer kranckeit menstruum genant·wann sÿ bτinget sÿ·und machet die frauwen auch wol hårmen darüber getruncken· (Item haselwurcz ist also krefftig als gelb liligen genant Acoτus spricht pandecta·darumbe hat haselwurcz macht auff zů lôsen die verstopffunge der leberen und milczes genannt opilatio splenis et epatitis· (Item haselwurcz unnd hÿrþzungen und sene in wein gesoten ist gôt wider das fieber genant quartana·[38] |
Mansoor, 19de kapittel. Asarum (1) Grieks. Aerma Arabisch. Latijn Backara vel Nardus agrestis. (Asarum europaeum) De meester Galenus en andere meesters in het zesde boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel Asarum spreken dat mansoor heet en droog is aan de derde graad. De meester Dioscorides in het kapittel Asarum spreekt dat mansoor gelijk is met hondsdraf en heeft ronde bladeren en heeft een bloem tussen de bladeren en ook erg dicht bij de wortels. En die bloemen heeft een gestalte zoals de bloemen van het bilzekruid. [37] En draagt zaden gelijk de druivenbladeren. De wortel heeft een (5) erg goede reuk en is van hete natuur. Avicenna en Galenus, deze meesters spreken dat mansoor deugd heeft aan de wortel en niet aan het kruid noch aan de zaden. (2) Avicenna spreekt das mansoor beneemt alle pijn innerlijk in het lijf en maakt warm de innerlijke leden de verkouden zijn, daarvan gedronken. Item mansoor is erg goed de waterzuchtige genuttigd zoals hierna geschreven staat: Neem mansoor een 16,7 gram en boommos, goede most die net van de kelder komt en laat dat staan twee maanden op de mansoor, daarna zeef het af en drink het ‘s morgens en ’s avonds, het is erg goed hydropisis in icter, dat is de waterzuchtige en de geelzuchtige. En neemt ook weg alzo genuttigd de koude pijn zoals de koorts vierdaagse genaamd. (3) En maakt goed plassen en sterkt de blaas en ook de lenden en purgeert of reinigt als doet Helleborus albus, dat is witte nieswortel, niet alzo sterk. De meester Johannes Mesue spreekt dat mansoor goed is en allerbest gemengd met kaaswater en honingwater en alzo genuttigd purgeert ze het lijf zachtjes. Mansoor neemt weg overvloeiende flegma zachtjes, genuttigd als boven staat. Mansoor genuttigd neemt weg de oude koorts. Olie gemaakt van mansoor en de ruggenwervel daarmee gesmeerd maakt zweten en doet open de verstopte leden en maakt goed plassen. Serapio spreekt dat mansoor gekookt met most erg goed is de waterzuchtige alzo gedronken en beneemt ook alzo de geelziekte. (4) Item een oogwater genaamd een collirium gemaakt van mansoor en van thucia beneemt dat vel van de ogen en maakt een helder gezicht. (2) De meester Plinius spreekt dat mansoor goed is de vrouwen voor hun ziekte menstruatie genaamd want ze brengt het en maakt de vrouwen ook goed plassen, daarvan gedronken. Item mansoor is alzo sterk als gele lelie genaamd Acorus spreekt Pandecta, daarom heeft mansoor macht op te lossen de verstoppingen van de lever en milt genaamd opilatio splenis et epatitis. Item mansoor en hertstongen en senna in wijn gekookt is goed tegen die koorts genaamd vierdaagse. [38] |
Vorm.
Mansoor heeft vele donkere bladeren die elk op hun eigen stengel staan en ronder en groter zijn dan viooltjesbladeren. Het blad is vetglanzend, niervormig of oorvormig en altijdgroen. Daaronder zitten de bruinachtige paarse bloemen in mei. De bruin/purperen wortelstok kruipt aan de oppervlakte.
Naam.
(1) Dodonaeus; ‘Dit kruid heet in het Nederduits mans-ooren en hasel-wortel, in het Hoogduits Haselwurtz, in het Frans cabaret, in het Spaans azara baccara, in het Latijn Asarum en in het Grieks insgelijks ook Asaron. Sommige noemen het in het Latijn ook wel Nardus rusticus of Nardus rustica en sommige andere Perpensa, dan Plinius heeft die naam Perpensa ook aan Baccharis toegeschreven in het 21ste kapittel van zijn 21ste boek. Hier vroeger plegen de oude wijzen of magi dat kruid Haema Areos en in het Latijn Martis sanguis te noemen, dat is bloed van de God Mars en de oude Fransen baccar zoals men onder de bastaardnamen vindt en daarvan schijnt de naam Asara baccara gekomen te wezen die tegenwoordig in de apotheken en bij de Spanjaarden gebruikt wordt. Maar Baccharis verschilt nochtans zeer van de hazelwortel, niettemin zo heeft Cratevas zijn Baccharis ook Asarum toegenoemd. Deze verwarring en mengeling van deze twee namen, Asarum en Baccharis, is oorzaak geweest dat meest alle kruidbeschrijvers niets zeker hebben kunnen zeggen wat van deze zaak te zeggen en kon betekenen en er is ook bij gekomen dat in sommige drukken van Dioscorides boeken vele onnodige en overvloedige woorden gevoegd zijn geweest bij de beschrijving van Asaron of hazelwortel die dat kruid totaal niet aangingen. Want hetgeen dat men in het begin van het kapittel van Asaron in de Griekse boeken leest, poa euodes stephanomatice, dat is Asaron of hazelwortel is een welriekend gewas wat in de kransen en kronen gebruikt wordt, dat behoort niet tot de beschrijving van Asaron of hazelwortel, maar tot Baccharis, gemerkt dat de naam Asaron daartegen gans strijdt want, zo Plinius schrijft, Asarum heeft zijn naam in het Grieks gekregen omdat het niet bij kransen of kronen gedaan kan worden. Maar het gebeurt zo dikwijls dat het geenszins te verwonderen is dat vele beschrijvingen van kruiden bij de oude kruidbeschrijvers onder elkaar verward, gemengd en bedorven zijn op die manier dat men ze niet goed herkennen of onderscheiden kan wat in de beschrijving van deze hazelwortel bij Dioscorides zeer duidelijk is, hoewel dat het op vele andere plaatsen niet zo gemakkelijk opvalt als hier. Het is Baccaris genoemd, zegt Lobel, omdat het bessen draagt of flesjes die van de krakebessen gelijk. Daarom (voegt hij er noch bij) als Plinius schrijft dat Asarum zo genoemd is omdat het niet in de hoedjes gebruikt wordt menen we dat hij heeft willen zeggen dat van dit kruid geen gewijde bezempjes gemaakt werden om de altaren van de Goden mee te vegen zoals ze met het ijzerkruid doen’.
Asarum komt van Grieks a, ‘niet’, en saron, ‘vrouwelijk’. De reden kan zijn dat het gewas te giftig is voor zwangere vrouwen. Een andere mogelijkheid is dat het komt van Griekse ase, ‘walging’.
Mansoor is zo genoemd naar de vorm van de bladen. Hazelwortel omdat het onder hazelaars groeit.
Latijn Backara vel Nardus agrestis. De laatste heet zo Nardus van het veld. (5) Wilde nardus, mogelijk vanwege de geur heeft het iets van doen met de beroemde nardus, vergelijk de Duitse naam Wilde Narde en Weihrauchkraut, Franse nard sauvage en in Engels wild spikenard en wild ginger. Dodonaeus; ‘Als Plinius schrijft zo heeft de hazelwortel de kracht van Nardus’.
Gebruik.
Herbarius in Dyetsche; ‘Wilde nardus of Asarum is heet en droog in de derde graad. Het opent, het verteert, het verdroogt en het verwarmt de koude leden. (2) Het geneest alle pijnen van binnen, het laat de stonden bij de vrouwen komen, het laat plassen en wat vanwege de middelmatige slijm afgesloten is geweest lossen, daarom is het goed voor de waterzuchtige, het laxeert de plas als je het zo neemt: ‘Neem Asarum, reinvaren en de wortel van gele lis, van elk een halve hand vol; Ruscus, asperge, venkelzaad, peterseliezaad en duizendblad, van elk een halve ons; van aardrook een halve hand; van zevenblad (a) en rozijnen elk een halve ons; stamp het tezamen, kook het dan in wijn en water, van elk een pond; witte wijn en azijn een ons totdat het derde deel verkookt is, daarna zuiver je het door een doek en maak het zoet met suiker’. Deze siroop moet je ‘s morgens en ’s avonds nemen zoals het voor van andere siropen gezegd is. Als deze siroop op is: ‘Maak van de voorraad pillen van rabarber, van aardrook en van mezereon (deze drie soorten pillen die men in Latijn coconidinum noemt) meng het tezamen met siroop van aardrook en maak er zeven of negen pillen van’. De volgende dag neem je dijalacca of sap van Costus om te aan te sterken. Deze zijn allen goed tegen verstoppingen van de lever (b), van de milt en tegen geelzucht (of gele vrouw) die uit koude zaken komt. Dit is ook goed tegen arthritis/artrose, (c) en tegen ischialgie (dat is pijn in de heup).
(3) Asarum reinigt het lichaam weinig zoals Helleborus het doet. Maar Avicenna zegt dat als Asarum in honingwater gekookt wordt ze hetzelfde doet. Galenus zegt in het zesde boek van enkelvoudige medicijnen in het kapittel van Asarum dat de wortel wordt bedoeld als je over Asarum spreekt, die is van de grootste kracht, het heeft dezelfde kracht als gele lis.
(4) Pandecta zegt dat als Asarum in de oogmedicijnen gedaan wordt het de rook van de ogen verfijnt, (d) daarom heldert het gezicht op. Ook in most gekookt en de waterzuchtige gegeven is het goed, zo ook de geelzuchtige.
Met hertstongen en zevenblad (e) in wijn gekookt is het goed tegen oude koortsen als de vierdedaagse malariakoorts (f) want het opent de verstoppingen van de lever (g) en van de milt en geneest haar heetheid.
In wijn gekookt vermeerdert het sperma.
Om te purgeren voeg je er kaaswei met honingwater bij. Volgens Johannes Mesue heft olie van deze plant die met laudanum op de ruggengraat achter omtrent het nekhaar gestreken wordt de koorts op die van verstoppingen komen’.
(1,e) Aegopodium podagraria. (b, g) Galstenen? (c) Gewrichtspijn. (d) Staar. (f) Malaria.
Bij Platearius vinden we; ‘Assarum calidum et siccum in tertio gradu. (2) Menstrua et urinam provocat…. et vulnera mundificat’.
Herbarijs; ‘Asabattara is heet en droog in de 4de graad. En het zijn schillen die van het koper vallen waar men mee smeedt. (2) Dit laat bij de vrouwen hun stonden komen en laat goed urine maken en helpt diegene die gevallen zijn (epilepsie) en zuivert wonden’.
In Asabattara zien we aes; koper, battitura, van battere; hamerslag. Het zijn de schilfers van de verbrande korst metaal die onder het smeden er afspatten. Mogelijk is erin geschrapt omdat iemand asabaccara gelezen heeft en dit niet met koperschilfers kon overeen brengen. Dioscorides zegt ook; ‘Pariter duas aeris squammae facit species’ en verwijst naar Galenus (lib.9 de simple.medicament facultatibus) en naar Paulus Aegineta (lib. 70) en naar Aetius (lib.2) Maar het gebruik stemt wel overeen met Asarum. Vergelijk Herbarius in Dyetsche over Asarum. Het meest lijkt de beschrijving van de Gart er op; ‘Asarum grece, backara vel nardus agrestis latine. Heet en droog in de derde graad’, en is de gebruikswijze hetzelfde als in de Herbarijs. Die vermeldt verder ook niets over het gebruik bij de ogen wat bij hamerslag wel zo zou moeten zijn, dan zal hier wel Asarum bedoeld zijn.
Goldwurcz xx Cap Affodillus latine· (Der meister Avicenna spτichet·das goldwurcze habe bletter beÿ nahe als ein lauch·und hatt einen zÿmmlichen stengel·Die wurczel ist lang und rund·und hatt die meisten krafft in jr·Dise wurczel ist heÿþ und trucken an dem dτitten grad·(Goldwurcz machet frôlichen·davon getruncken·und ist durchdτingen die feüchtigkeit·darumb machet sÿ wol hårmen·(Und ist auch nücz dem frawen zů jrer blůmen oder feüchtigkeit so sÿ bestopfet sind die mit warmem wein getruncken·(Goldwurcz und alon gebτennet und gebulfert·und domit geschmÿeret moτfeam·das ist ein bôse raud der ausseczigkeÿt benÿmbt sÿ one zweÿfel mit weinig hônig vermenget·(Goldwurcz gestossen und gemüschet mit wein hessen und gelegt auff die bôsen geschweer·heÿlet seer. (Ein pflaster gemachet von d wurczeln und gersten meel ÿegkliches geleÿch vil·und auff die heÿssen geschweer gelegt zeücht grosse hÿcze darauþ und ôffent und weychet·(Also geleget auff die zerknüscheten gelÿder·heÿlet gar seer·(Den safft von der wurczeln warm gelassen in die oτenn·zeuhet den eÿtter darauþ·(Der safft von der wurczlen mit thucien vermenget·das ist gůt den bôsen fliessenden augen auþwendig gestrÿchen. (Der safft getruncken mit wein mit zucker vermenget·ist gůt dem der do seer hůstet. (Platearius. Die wurczeln do gemüschet mit weinhessen·ist gůt den schwerenden bτüsten·(Goldwurcz genüczet mit wein·nÿmbt hyn ÿctericiam·das ist die geelsucht·die do kommet von einer kalten materien·(Die blůmm mit wein gemüschet und getruncken reÿniget den magen·Die wurczel gesoten mit weinhessen unnd darauþ gemachet ein pflaster·und die mannes dinger genant testiculi·gelegt·die überzogen seind mit geschwer·heÿlet seer·(Plinius spτicht·das die wurczel gesoten in wasser und das getruncken·wÿechet den bauch·(Den samen und die blůmen in wein gelegt·und den getruncken·ist fast (·c·j·) [39] gůt für vergifft·unnd jm mag kein schlang noch scoτpion geschaden des selben tages·wenn er davon getruncken hat·(Item wylde schwårtelwurczel gebulferet auff unreyn wunden geleget mic gebτennten alaun vermenget·ist faules fleÿsch auþfegen·und die selbig wurczel mit wein gesoten domit unreyn wunden geschwåschen·ist darczů besunder gůt·(Item·Wÿlde schwårtel safft und gundrebe safft zůsamen vermenget und warm in ein oτe gethon ist also gůt wider zeen weetumb·(Item wilde schwårtel wurcz mit stabwurcz in laugen gesoten und domit das haubt gezwagen·ist gůt wÿder das har auþfallung genant alopicia· |
Affodillen, 20ste kapittel. Affodillus Latijn. (1) (Asphodelus ramosus of Asphodelus albus) De meester Avicenna spreekt dat affodillen hebben bladeren bijna als een look en heeft een aanzienlijke stengel. De wortel is lang en rond en heeft de meeste kracht in zich. Deze wortel is heet en droog aan de derde graad. (2) Affodillen maakt vrolijk, daarvan gedronken, en is doordringen de vochtigheid daarom maakt ze goed plassen. (3) En is ook nuttig de vrouwen tot hun bloemen of vochtigheid zo ze verstopt zijn, die met warme wijn gedronken. Affodillen en aluin gebrand en gepoederd en daarmee gesmeerd morfeem, dat is een kwade ruigte van de huiduitslag beneemt ze zonder twijfel met weinig honing vermengt. (4) Affodillen gestoten en gemengd met wijn hessen en gelegd op de kwade zweren, heelt zeer. Een pleister gemaakt van de wortels en gerstemeel, van elk gelijk veel, en op de hete zweer gelegd trekt grote hitte daaruit en opent en weekt. (3) Alzo gelegd op de gekneusde leden heelt het erg zeer. Het sap van de wortels warm gelaten in de oren trekt de etter daaruit. Het sap van de wortels met thucia vermengt, dat is goed de kwade vloeiende ogen uitwendig gestreken. Het sap gedronken met wijn met suiker vermengt is goed die zo zeer hoest. Platearius: De wortels gemengd met wijnhessen is goed de zwerende borsten. Affodillen genuttigd met wijn neemt weg icter, dat is de geelziekte die je komt van een koude materie. De bloemen met wijn gemengd en gedronken reinigt de maag. Die wortel gekookt met wijnhessen en daaruit gemaakt een pleister en die mannen ding, genaamd testiculi, gelegd die overtrokken zijn met zweer, heelt zeer. Plinius spreekt dat de wortel gekookt in water en dat gedronken weekt de buik. (5) De zaden en de bloemen in wijn gelegd en dan gedronken is erg [39] goed voor vergif en hem mag geen slang noch schorpioen beschadigen dezelfde dag als hij daarvan gedronken heeft. Item wilde zwaardleliewortel gepoederd op onreine wonden gelegd met gebrande aluin vermengt is vuil vlees uitvegen en dezelfde wortel met wijn gekookt en daarmee onreine wonden gewassen is daartoe vooral goed. Item. Wilde zwaardlelie sap en hondsdraf sap tezamen vermengt en warm in een oor gedaan is alzo goed tegen tandpijn. (6) Item wilde zwaardleliekruid met citroenkruid in loog gekookt en daarmee dat hoofd gedweild is goed tegen dat haaruitval genaamd alopicium. |
Vorm.
Blauw/groene, lijnvormige en donkergroen bladen die tot 60cm lang en ongeveer 1.5cm breed zijn. Opstaande en alleen aan de voet bebladerde stengels. De vlakke stengel komt uit een vlezige, dikke wortel.
De bloemtros is ongeveer 40cm lang en bezet met grote, trechtervormige, stervormige witte bloemen, soms wat roze, met lijnvormige, stompe en tot 3cm lange bloemdekbladen in mei/juni.
Naam.
(1) ) Dodonaeus; ‘‘Dit gewas wordt bij de Grieken Asphodelos genoemd, in het Latijn Asphodelus en daarvan komt de bedorven Nederduitse naam affodille, de Latijnen noemen het ook Albucum of Albucus en Hastula regia. De steel met de bloemen heet in het Grieks Anthericos. Plinius schrijft ook dat de steel die de bloem draagt Anthericus heet, maar dat de wortels, dat zijn de bollen of klisters, Asphodelus genoemd pleeg te zijn’.
Asphodelus is een Griekse naam van onzekere afkomst. In het Latijn werd dit Asphodilus en werd van affodil of aaffodil in het Engels asphodel en in Duits Affodill. Het is de narcis van de vroegere Engelse en Franse dichters. Herbarius in Dyetsche heeft Thondert hoy, affodillen, dus honderd hooi of hoofden naar de vele lelieachtige bloemen.
Het is de narcis van de oudere Engelse en Franse poëten. In Tudortijden, 14de eeuw, was het affodil en aaffodil en dit van middeleeuws Latijn asphodelus, affodil, Duits Affodill,
Goldwurz, de gouden bol waaromheen vele legendes staan en dan meestal verwezen wordt naar Lilium martagon.
Gebruik.
(2) De asphodelweiden zijn een voorbeeld van overbegrazing door geiten en schapen. Die dorre, woeste en onvruchtbare oorden waren verdorven plaatsen waar duistere verschijningen samenkwamen. Homerus spreekt over de weiden des doods in de Hades, de asphodelweiden, waar de schaduwen van de helden verzameld waren. Odyssee, XI 539 - 540 en XXIV 12 - 14. Het verhaal luidt dat als de schimmen eenmaal binnen de poort van Hades duistere rijk zijn ze voor de drie rechters moeten verschijnen, Minos, Rhadamanthys en Aiakos, zonen van Zeus, die wijze koningen op aarde waren en nu oordelen over het aardse bestaan van de doden. Wie goed noch slecht geleefd heeft en dat is het geval bij de meeste mensen wordt verwezen naar de Asphodelweiden. Daar leiden ze een vreugdeloos bestaan; ze kunnen niet meer denken en voelen en weten ook niets meer van hun bestaan op aarde want ze hebben gedronken uit de Lethe, de rivier van ‘Vergetelheid’. Men schreef deze plant wonderbare krachten toe en zette ze rondom de graven om reden dat de zaden en wortels voedsel zouden vormen voor de geesten van de doden, hoewel ze ongekookt niet te eten zijn. Waarschijnlijk is dit een overlevering uit zeer oude tijden, voor de introductie van de granen was dit het basisbestanddeel van het Griekse menu. Daarom maken ze wel vrolijk.
Herbarius in Dyetsche; ‘Thondert hoy, wilde leliën, affodillus of albunum is heet en droog in de derde graad volgens Platearius.
(3) Het laat plassen, het laat bij de vrouwen hun stonden komen en het verdrijft de pijn die van slagen of stoten komt. Het sap van affodillen, eppe en reinvaarn dat met de wortel van Ruscus, asperge, venkel- en peterseliezaad met wijn gekookt wordt is tegen het eerdergenoemde goed.
(4) Het poeder van deze wortel is goed tegen verrotte of stinkende zweren. Affodillen met wijn gekookt zijn tegen dergelijke zweren goed als je ermee wast. Het sap van dit kruid dat met wijnsteen, mirre en met saffraan gemengd is is goed tegen gezwellen rondom de ogen of tegen ordeolen. (dat is een lange blaar van de luchtwegen, net zoals een kleine blaar op het einde van de oogschellen) (a) Het sap hiervan wordt lauw in de oren gedaan. Als het met het sap van hondsdraf gemengd is is het goed tegen tandpijn en tegen oorpijn is het een bijzonder goede hulp.
(6) Tegen het uitvallen van haar kook je de wortel van affodillen met averone in loog en daarmee was je het hoofd. Als de wortel met tarwezemelen in water gekookt wordt verdrijft het de smetten uit het gezicht die van de zon komen. Het water waar de wortel in gekookt is vermurwt het lichaam.
(5) Affodillen zijn de serpenten zeer tegengesteld. (6) Als je de wortel met olie of met honing stampt en strijkt op de plaatsen die zonder haar zijn laat het daar haar groeien.
Tegen gebreken in de blaas als aandrang tot plassen en dysurie (dat is nu wat plassen en over een uur noch wat, etc.): ‘Neem affodillen, duizendblad en eppezaad, kook het in wijn tot op de helft en geef het met suiker’.
Als men zegt: ‘Neem affodillen’, bedoelt men de wortel.
Tegen waterzucht die uit koude zaken stamt als leucofleumantia en yposarcham: ‘Neem het sap van affodillen, de middelste schors van vlier en van kruidvlier, van elk vier ons; eppezaad, asperge en Ruscus, van elk twee drachmen; stamp het en kook dit in wijn met wat azijn totdat een derde deel verkookt is, dan doe je het door een doek en maak het zoet met suiker, deze drank is de beste van alle dranken tegen dergelijke ziekten’. Als het gedronken is: ‘Neem dan van de pillen van mezereon en van de stinkende pillen, (b) van elk een half drachme, van turbith een half drachme en een derde deel van een grein; meng het met oxymel van zeeui en maak er negen’. Daarna om te versterken:’ Neem van de dijalacca of sap van Curcuma of Costus’.
(a) Pterygium. (b) Ferula foetida.
Geelb lylyen xxi Ca Acoτus vel spatella latine·glas patella vel affodτisia·vel venerea·vel pipeτapium grece·Arabice Verolaeg·vel Holhegi·vel Naeg·vel bogog·vel Zweg· (Der meisteτ Galienus in dem achtende bůch genant simplicium farmaciarum in dem capitel Acoτus·spτicht·das der seÿ heiþ und trucken an dem andern grad·Und Avicenna Serapio Platearius Diascoτides·sind dises auch bewåren. (Item er spτicht das die wurczel von den gelben lÿlgen mer krafft in jnen haben·denn daz kraut oder die blůmen. (Die wurczel hat einen scharpffen rauch mitt einer kleynen bitterkeit·(Der meister Serapio in dem bůche aggregatoτis·in dem capitel Laeg·oder Acorus spτicht·das die bleter von dem gelben lÿlgen sind geleÿch den schwårteln·allein dz die von dem gelben lilien subtiler und bτeyteτ sind und mit weÿsser farb gespiczt scharpff geleÿch einem schwert·und ein blůmm die ist geel geleich dem saffran·und die wurczel ist geleich nahent als die schwårteln·allein sÿ an einander gehenckt sind knodat und auch krumm·und haben auþwenig ein rote farbe·und ein scharpffen rauche·(Diascoτides spτicht·das der safft von der wurczeln fast gůt seÿ den augen und mache sÿ fast klar·(Die wurczel gesoten mit wasser und das getrunncken·ist gůt wider strangwiream·das ist·dye den [40] kalten sichtagen haben·Also genüczet ist es fast gůt pleureticis das ist ein geschwer umb die bτust·(Item wen gebissen het ein schlang·der bτauche diser wutcz in dem tranck·und in der koste·er genyset zůhandt·Das kraute von den gelben lylgen geleget in einen bÿnen stocke do vil bÿnen jnnen sind·die bÿnen beleiben dar jnn·und geben kein flucht·(Der meister Platearius spτicht·der ein bôse lebern oder milcz håtte·der neme ein pfundt gelb lÿlgen wurczel gestossen·und eþsig der gůt unnd scharpff seÿ·ein halbe maþ·und lasse die wurczel darjnn baÿssen dτeÿ tag·Darnach sol man die wurczel mit dem eþsig sieden·also das der eþsig halb ein siede·Darnach sol er den auþtrucken durch ein thůch·und denn darunnder müschen hônig auff sechþ lot·und åber sieden biþ dz der eþsig auch wol ein siede·Dises sol man alle moτgen trincken als lang das weret nŭchtern·es hilfft fast wol·(Wer beÿ jm tregt die wurczel·der gewynnet den blůtgang nicht·dem selbigen thůt auch der krampff nichcz· (Item·Gelbe lÿlgen wurcz hat ein verczerliche natur·und ist bestopffung der gelÿder lebern und milczes auffthůn·wôlche bestopffung von kelte kommet·(Item·Gelbe lÿlgen wurczeln gelegt in wein der wein ist gůt wider die voτgeschτibnen weetumb·lebern und milczes·Und ist gůt wider die geelsucht·Und für dise kranckeÿte ist auch dises trancke gůt also gemachet·Nÿmme gelbe lilgen wurczel·und hÿrþ zunggen und endivien und sŭþs holcz und kôτbyþ samen oder kerenn mitt wasser gesotten·und durch geschlagen·und sŭþs gemachet. (Item·Gelbe lÿlgen wurcz mit wein gesoten·ist gůt wider weetumb der můter·so die fruw darauff siczen ist·(Item ist auch gůt wider bestopffung des harmes geelbe lylgen wurczel mitt wein gesotten·davon offt genüczet· |
Gele lis. 21ste kapittel Acorus vel spatella (1) Latijn, Glas patella vel Affodrisia, vel Venerea, vel Piperapium Grieks. Arabisch Verolaeg, vel Holhegi, vel Naeg, vel bogog, vel Zweg. (Acorus calamus) De meesters Galenus in het achtste boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel Acorus spreekt dat het heet en droog is aan de andere graad. En Avicenna, Serapio, Platearius en Dioscorides zijn dit ook beweren. Item, hij spreekt dat de wortel van de gele lelie meer kracht in zich heeft dan dat kruid of de bloemen. De wortel heeft een scherpe reuk met een kleine bitterheid. De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel Laeg of Acorus spreekt dat de bladeren van de gele lelie zijn gelijk de zwaardlelies, alleen dat die van de gele lelie subtieler en breder zijn en met witte verf gespikkeld en scherp gelijk een zwaard en een bloem die is geel gelijk de saffraan en de wortel is gelijk ongeveer als de zwaardlelies, alleen ze aan elkaar hangt en zijn knopig en ook krom en hebben aan uitwendig een rode verf en een scherpe reuk. (2) Dioscorides spreekt dat het sap van de wortels erg goed is de ogen en maakt ze erg helder. (3) De wortel gekookt met water en dat gedronken is goed tegen strangwiream, dat is die [40] de koude plasdagen hebben. (6) Alzo genuttigd is het erg goed pleuris, dat is een zweer om de borst. Item als een gebeten heeft een slang die gebruikt dit kruid in de drank en in de kost, hij geneest gelijk. Dat kruid van de gele lelie gelegd in een bijenkorf daar veel bijen in zijn, die bijen blijven daarin en geven geen vlucht. (4) De meesters Platearius spreekt die een kwade lever of milt heeft die neemt een pond gele leliewortel gestoten en azijn die goed en scherp is een halve maat en laat de wortel daarin baden drie dagen. Daarna zal men die wortel met de azijn koken alzo dat de azijn half inkookt. Daarna zal het dan uitdrukken door een doek en dan daarna mengen honing op zes lood, maar koken tot de azijn ook goed inkookt. Dit zal men alle morgen drinken zolang dat duurt nuchter, het helpt erg goed. Wie bij hem draagt de wortel die krijgt de bloedgang niet, dezelfde doet ook de kramp niets. Item. Gele leliekruid heeft een verterende natuur en is de verstopping der leden, lever en milt openend, welke verstopping van koudheid komt. Item. (4) Gele leliewortels gelegd in wijn, die wijn is goed tegen de voorgeschreven pijnen van lever en milt. En is goed tegen die geelziekte. En voor deze ziekte is ook deze drank goed, alzo gemaakt: Neem gele leliewortel en hertstong en andijvie en zoethout en kurbiszaden of kernen met water gekookt en doorgeslagen en zoet gemaakt. Item. (5) Gele leliekruid met wijn gekookt is goed tegen pijn van de baarmoeder als die vrouw daarop zit. Item, is ook goed tegen verstopping van de plas gele leliewortel met wijn gekookt en daarvan vaak genuttigd. |
De gele lis komt al voor in kapittel 195. Dat kan niet verward worden met Acorus calamus want die heeft geen gele bloemen. Maar hier staat ook net als in kapittel 195 een geel bloeiende lisachtige afgebeeld. Zie ook kapittel 127 voor de echte Calamus.
Herbarijs; ‘Acorus is heet en droog in de 2de graad en men scheldt het uit voor gladie. (Gladiolus). Ze groeit in vochtige plaatsen en heeft lange brede bladeren als lis en ze draagt gele bloemen als lelies’. De Herbarijs vergelijkt de plant met de lis en zegt dat die gele bloemen heeft. De Gart heeft de bloemen wel nagetekend naar de tekst; ‘meester Serapio … een zwaard en een bloem die is geel gelijk de saffraan’.
Dan heeft de Gart heeft Acorus calamus verwisseld met Iris pseudoacorus. Dan is die in kapittel 21 Acorus calamus waar duidelijk over Acorus gesproken wordt, ook de naamgeving en het gebruik komen overeen.
In kapittel zou dan 195 Iris pseudoacorus vermeldt staan. Dat omdat men die wel met elkaar vergeleek en ze er alle twee van blad hetzelfde uitzien. Acorus calamus bloeit hier dan ook vrijwel niet.
Vorm.
Kalmoes heeft smalle opgaande en zwaardvormige bladen die tot een meter lang kunnen worden en aan de randen wat gerimpeld zijn, 5-15mm breed. Jonge bladeren zijn in het begin diep geel gestreept en verkleuren donker in de nazomer.
De 5-8cm lange kegelvormige bloem is groenachtig en staat halverwege een platgedrukte stengel in juni/juli. Er is geen schutblad zoals in andere araceae. Een steriele triploïd (3n = 36). Een vrucht komt in de meeste landen niet tot ontwikkeling, alleen in Z. China en India zijn er zaden van bekend. De bekende wilde vormen zijn diploïd met uitzondering van sommige tetraploïd in O. Azië terwijl de gekweekte planten triploïd zijn, waarschijnlijk hybriden tussen de diploïd en tetraploïd vormen. De verspreiding gebeurt via de wortelstokken.
Naam.
In zijn eerste werk spreekt uit 1554 Dodonaeus over Acorus als een wilde galigaan samen met Cyperus rotundus; ‘De grote galigaan heet in de apotheken Galanga maior en Galanga mezana en door sommige Galanga sylvestris, dit wordt tegenwoordig gehouden voor een soort en geslacht van lis dat in Grieks Acoron genoemd wordt. In Latijn Acorum, door sommige Aphrodisia, Venerea of Radix nautica’.
De Gart; ‘Acorus vel spatella Latijn, Glas patella vel Affodrisia, vel Venerea, vel Piperapium Grieks. Dat komt overeen.
De laatste naam is van Priapismus, de wilde god van liefde. Net zoals Afrodisiaca en Venera. De kalmoes gold vroeger bij de Berbers en Arabieren als een krachtig Afrodisiacum (liefdesversterkend middel). Kalmoes is lang in gebruik geweest als een symbool van mannelijke liefde. De naam wordt geassocieerd met een Griekse mythe; Kalamos (kalmoes) was een zoon van de riviergod Maeander die van Karpos hield, de zoon van Zephyrus en Chloris. Toen Karpos verdronk werd Kalamos veranderd in een riet wiens rusteloos ruizen in de wind geïnterpreteerd werd als symbool van droefheid.
(2) Het verhelderen van de ogen zal wel van de naamsafleiding komen. Dioscorides zegt ook; ‘oculorum caligines succo dicutit’. Acorus is een oude naam, mogelijk van het Griekse a: niet of zonder, en kore: de pupil van het oog, als een verwijzing naar zijn medische kwaliteiten. Het kan zijn dat de plant genoemd is naar de appetijtverwekkende wortel, dan van akoras, a: niet, en koras: verzadiging. Dodonaeus; ‘Dit is waarschijnlijker dan hetgeen andere zeggen dat het in het Grieks Acorus genoemd is vanwege de grote baat die het doet in de gebreken van de ogen alzo de Grieken de oogappel ook Coran noemen’.
Gebruik.
Herbarius in Dyetsche; ‘Gheel lelien of acorus is heet en droog in de tweede graad. Het heeft de kracht om de verstoppingen van de lever, (a) van de nieren of van de blaas (dat heet diuretica) te ontbinden, af te drogen en te openen. De gele lis is goed om de hardheid van de (4) milt te ontbinden en om verstoppingen van de milt te openen, ook van de lever die uit koude zaken komen (b). Dan moet je het zo maken: ‘Neem van de gestampte wortels van gele lis het vierde deel van een pond, week het drie dagen lang in azijn, doe er dan twee drachmen van rapunzelwortels, bernagiebloemen en hertstong bij, van elk een halve hand vol; anijszaad, zoethout en rozijnen, van elk een half ons; breek het grof en kook het in twee pond water tot dat het derdedeel verkookt is, dan doe je het door een doek en maak het zoet met suiker tot dat het zoet genoeg is. Van deze drank neem je ‘s morgens en ’s avonds telkens een half lauw glaasje. Daarna neem je pillen van rabarber en van lapis lazuli, van elk een half drachme, meng het met siroop van hertstong en maak er zeven of negen van. Dan neem je sap van galanga of sap van Borago om te versterken. Tot slot bestrijk je de plaats waar de lever en milt zitten met Althaea om de materie die verstopt is te vermurwen’. De wijn waar de gele lis in gekookt is helpt daar ook tegen mits je zonder koorts bent (c).
Tegen geelzucht is het goed om gele lis met hertstong, met andijvie, met zoethout en met de vier koude zaden te koken, zuiver het of doe het door een doek dat je met suiker zoet maakt zoals voorgaande.
(2) Tegen witheid van de ogen (die albugo heet) (d) en tegen blindheid: ‘Neem het sap van de gele lis en van venkel, van elk drie ons, van kalmijn of zinkerts een drachme, Aloë, levermos en sap van stinkende gouwe, van die elk een half drachme; datgene dat je kan breken, breek je klein, dan moet je dit koken zodat het een mengsel wordt, dan wordt het door een doek gezuiverd en moet je het met een druppel per keer, in een pen gedaan, op de ogen strijken. (5) Sap van gele lis dat je te drinken hebt gegeven dat vaak gekookt is zorgt ervoor dat je moet plassen want het werkt en opent. Ook is het goed tegen pijn in de zijden van de longen. Hetzelfde is ook goed tegen venijnige beten.
(5) Tegen menstruatiepijn, kook gele lis en ga erop zitten. (op de damp)
(3) Men zegt dat als iemand gele lis bij zich draagt hij nooit meer last heeft van een bloedende loop of rode bloedgang en ook dat hij geen spierkrampen krijgt, zegt Pandecta’.
(a en b) Galstenen? (c) Die koorts zou veroorzaakt kunnen worden door een ontsteking van bijvoorbeeld de galblaas, wat lijkt op leverontsteking, als gevolg van stenen. (d) Het betekent witachtig, waarschijnlijk staar.
Herbarijs; ‘Acorus is heet en droog in de 2de graad en men scheldt het uit voor gladie. (Gladiolus). Ze groeit in vochtige plaatsen en heeft lange brede bladeren als lis en ze draagt gele bloemen als lelies en het zaad hangt als boonpeulen en groeit in de waters en aan de oevers van dijken. En men verzamelt het in de oogst en de wortels zijn van binnen rood als men ze snijdt. En de wortel zal men in stukken snijden en het merg dat men erin vindt zal men weg werpen en de rest zal men met draden ophangen en drogen zodat het niet rot. Het blijft 2 jaar goed. Het heeft kracht te verduwen en het is doorgaande en scheidt (6) wind en opblazing in de milt. En ze versterkt de lever en opent haar verstopping. En drank ervan gemaakt is goed tegen onderbuikspijn en tegen de lever, ze verzacht de pijn van die. En het is goed tegen de hardheid van de (4) milt en laat de (5) vrouw haar stonden hebben. (3) En laat goed urine maken. (2) Het sap van de wortels zuivert en verheldert de ogen’.
Dodonaeus in 1554; ‘De grote galigaan, dat is de echte Acorus, die je kookt en drinkt maakt (3) water en is goed tegen de (3) druppelplas en alle koude gebreken van de blaas.
(6) Diezelfde wortel is ook zeer goed tegen de pijn en smart van de borst, van de zijden en krampen en smart van de buik en opent de verstopping van de lever en van de (4) milt.
De wortel van Acorus die met honingwater gedronken wordt geneest diegene die van binnen geborsten of gekwetst zijn en enig lid verkrompen of gespannen hebben ook die lam en onmachtig van hun leden zijn.
Tegen de beten van de venijnige gedierten dient deze wortel ook zeer goed en daarom is het goed om dit in de medicijnen te mengen die men tegen het venijn gebruikt.
(2) Deze wortel neemt ook de schellen af die op de ogen groeien en is zeer goed om dit in de oogzalven die daartoe dienen te doen.
Diezelfde wortel die je in wijn kookt verzacht en laat de gezwollen manlijkheid zinken als het daarop gelegd wordt en verdrijft alle hardheden als je het met de wijn stooft waar dit in gekookt is’.
hyrszwurcz xxii ca Ambτosia latine et grece· (Der meister Diascoτides spτicht·das do seÿ zweÿer hant hirþwurcz·die kleiner und die grôþser·dise beÿd haben ein natur·und (·c·ij·) (41) ein gestalt allein die wurczel ungeleich sind·wann die grôsser hat lenger wurczeln und wenig fasen daran·die mÿnder hat ein kleine wurczeln und vil fasen daran·Diascoτides und Pandecta spτechen·das ambτosia ist in der gestalt und natur des beÿfůþs· (Die meister spτechen·dz hÿrþwurcz seÿ heÿþ und trucken von natur·und hat subtile krafftte zů wunden·Dises kraut geleychet an der gestalt der růten·(Platearius spτicht·Wer gewundet wirt von fallen oder von stossen·od wie dz sein mag·dem sol man die wunden wåschen mit wein und sol jm dem ein leÿnen thůch darauff legen·und sol das kraut in einem wasser sieden·und dz wasser wol auþ dem kraut trucken·und sol das also warme auff das leÿnen thůch legen·und senfft bÿnden·dz benymmt d wunden schweren und heÿlet sÿ·und so die wund beginnet zů heÿlen·so sal man dz thůch herab thůn·unnd sol das kraut an dem thůch auf die wunden legen·so heÿlet sÿ·Weer in dem leib wund wår von fallen od sunft·d bulfer dises kraut unnd trincke das bulfere des ersten in warmem wasser·so jm baþ wirt so trincke er des bulfers in warmem wein·es hilfft· Hÿrczwurcze ist ein beylsam kraut·unnd hat sein tugent an d wurczel und an dem kraut·(Dises gebulferet und auf ein durchgestochens hÿren gelegett·zeühet das auff stund an zůsamen·und heÿlet es on schaden·und ist gůt zů allen frischen wunden diþ kraut und wurczel·(Item Ambτosiana ist gůt wider dz gicht genüczet·Nymme ambosian·und schlüsselblůmen und spτinckwurcz·ÿegklichs ein lot·cubeben sammen ein quintim·mit wein gesoten und mit zucker sŭþ gemachet·ist darzů gůt. (Dises tranck ist gůt wider die abnemung d spτach genant paralisis lingue·domit den mundt gewåschen·darumb ist d tranck gůt für den schlag·genant apoplexia. (Item Ambτosian ist gůt wid die wassersucht und geelsucht genant ÿdτopisis·und ÿctericia·mit wein gesoten mit eppich und petersilgen samen vermenget· Darnach sol man nüczen billen von reubarbar·darnach sol man gebτauchen ein sterckung genant dilacca·(42) |
Wilde averuit, 22ste kapittel. Ambrosia Latijn en Grieks. (Artemisia campestris) De meester Dioscorides spreekt dat er zijn twee soorten van wilde averuit, de kleinere en de grotere en deze beide hebben een natuur en een gestalte, alleen de wortels zijn ongelijk want de grotere heeft langere wortels en weinig vezels daaraan, de kleinere heeft een kleine wortel en veel vezels daaraan. Dioscorides en Pandecta spreken dat ambrosia is in de gestalte en natuur van de bijvoet. De meesters spreken dat wilde averuit heet en droog is van natuur en heeft subtiele kracht tot wonden. Dit kruid lijkt aan de gestalte de ruit. Platearius spreekt: Wie gewond wordt van vallen of van stoten of wat dat zijn mag die zal men de wonden wassen met wijn en zal hem dan een linnen doek daarop leggen en zal dat kruid in een water koken en dat water goed uit het kruid drukken en zal dat alzo warm op die linnen doek leggen en zacht binden, dat beneemt de wondenzweren en heelt het en zo die wond begint te helen zo zal man die doek eraf doen en zal dat kruid aan de doek op de wonden leggen, zo heelt ze. Wie in het lijf gewond was iets dergelijks die poedert dit kruid en drinkt dat poeder de eerste in warm water, zo het hem beter wordt zo drinkt hij het poeder in warme wijn, het helpt. Wilde averuit is een heilzaam kruid en heeft zijn deugd aan de wortel en aan het kruid. Dit gepoederd en op een doorstoken hersens gelegd trekt dat van stonde af tezamen en heelt het zonder schaden en is goed tot alle verse wonden, dit kruid en wortel. Item. Ambrosia is goed tegen de jicht genuttigd. Neem ambrosia en sleutelbloemen en springkruid, van elk een 16,7 gram, kubebenzaden een 1, 67gram, met wijn gekookt en met suiker zoet gemaakt is daartoe goed. Deze drank is goed tegen dat afnemen van de spraak genaamd paralisis lingue, daarmee de mond gewassen, daarom is de drank goed voor de slag genaamd apoplexia. Item. Ambrosia is goed tegen de waterziekte en geelziekte genaamd hydropisis en ictericia, met wijn gekookt en met selderij en peterseliezaden vermengt. Daarna zal men nuttigen pillen van rabarber, daarna zal men gebruiken een versterking genaamd dilacca. |
Onduidelijk is de naam hyrszwurcz; hertenkruid. Dat zou op Salvia pratensis kunnen slaan, maar die wordt later aangehaald. Ook zou het Teucrium botrys kunnen zijn, maar de druiventros of botrys wordt er niet bijgehaald, wel dat het een soort van bijvoet is. Dan zou het Artemisia campestris kunnen zijn. Herbarius in Dyetsche en de Herbarijs hebben deze plant ook niet.
Vorm.
Bladen zijn glad van boven, zijdeachtig aan de onderkant, een of tweemaal geveerd, met smalle gepunte segmenten. Stengels liggend voor het bloeien, vaak rood aangelopen, dun en een halve meter hoog. Gele bloempjes in augustus en september.
Naam.
Voor de naam Artemisia zie kapittel 1 van bijvoet.
Dodonaeus; ‘Dit kruid heeft anders geen naam bij de Grieken en ook de Latijnen dan Ambrosia. Plinius zegt dat die naam Ambrosia een gewone en veel voorkomende naam is en vele andere kruiden toegeschreven wordt, want het druivenkruid (Chenopodium botrys of Teucrium botrys) zelf wordt ook soms Ambrosia genoemd. De goede reuk die dit kruid heeft, zegt Lobel, heeft het den naam Ambrosia gegeven. In Griekenland ruikt ze zo sterk dat ze het hoofd bezwaart, min of meer of men in een wijnkelder vol most is, als Bellonius daarvan schrijft’.
Gebruik.
Dodonaeus; ‘Men gebruikt dit kruid wanneer men iets terugjagen of terug drijven moet. Want, als Galenus zegt, als Ambrosia ergens opgelegd wordt betoont het zijn tezamen trekkende en bedwingende of terugdrijvende kracht en belet de schadelijke vochtigheden die op enig deel des lichaam zou mogen vallen. In Griekenland worden de struiken van Ambrosia als ze droog zijn tezamen gesteld om daar vuur mee te stoken. Ze maken daar ook bezems van om het huis mee te vegen’.
Roszmaryn xxiii ca Anthos grece·et latine· (Der meister johannes mesue spτicht·das rosmarin seÿe heÿþ und trucken an dem dτitten grade·Serapio in dem bůch aggregatoτis·spτichet·das rosmarin habe bletter nahent als der fenchel·dann das sÿ bτeÿtter seind an der rosmarin unnd grôber·und haben gůten gerauch·unnd die lenge des stammens ist eines arms oder wenig mer·Und spricht auch das rosmarin auff dem gipffel habe ein weysses semmlein die wurczel ist weyþ·unnd hat auch einen gerauch wie weÿrach·(Der meister Galienus spricht·das roþmarin habe in jme gar groþ tugent·(Dises kraut und hÿrczung geleget über nachte im wein·und den getruncken·benymmet die geelsucht·(Der safft von roþmarÿn gemüschet mit hônig ist auch fast gůt genüczet den tunckeln augen· (Der meister Diascoτides spricht·das von roþmarin gemachet ein pflaster·und sunderlichen von den bletern·ist fast gůt dem der do hat feüchtblattern hÿnden in dem afftern·wann es weÿcht und heylet seer·(Die wurczel von roþmarin gestossen·unnd auch gemüschet mit hônig und auff die geschweer gelegt weÿchet sÿ zůhand·(Die wurczeln geleget in wein mit kraute tag und nacht·genant paritaria·gesoten und den getruncken·weÿchet den bauch·und benymmet jm daz wee· (Und ist auch also gůt den gifftigen bÿssen an dem leÿb wo die sein mügen·(Also genüczet mit beÿfůþ vermennget·machet wol hårmen·und foτderet die frauwen an jrer kranckheÿt·(Die blůmen von roþmarin sol man nemen·und sÿ bÿnden in ein weisses thŭchlein·und sÿeden in wein und den trincken nŭchtern oder des abents der benymmet vil sücht in dem leyb und mit namen den frauwen an den bτüsten·(Die blůmen gebulferet und die in warmem wein getruncken·machet frôlich gemŭt·und stercket die natur und das geblŭte·und behŭtet den menschen voτ zůfålliger kranckeÿt· (Von dem holcze gebτennet kolen·und von den stengeln·und die gebulferet·das bulfer in ein seÿden thŭchlein vermachet·und die zeen domit gerÿben·sÿ werden davon frÿsch und weÿþ·und tôdtet die wŭrm darjnn·(Item. Wer das kaltt wee het·d neme der rÿnden von roþmarin·und mache davon einen rauch·und lasse den geen in die nasen·er genÿset·(Die wurczel gesoten in eþsig·und die fŭþ domit gewåschen·behŭtet den menschen doselbst voτ geschwulst unnd voτ dem bodogram·(Wer nŭchter ÿsset der blůmen mit hônigsam und mit ruckem bτote·der ist sicher für die dτŭsen und geschwere und für zůfallende kranckheit. (Item·die bleter von roþmarin vertreÿben den krebþs·darauff geleget·(Item·Ein lôffel (·c·iij·) [43] gemachet von roþmarin holcze·was man domit ÿsset das schmecket gar wol·und machet auch den menschen lustig und frôlich·(Item·Wer nit lustig wår zů essend·der siede roþmarÿn in wasser und trincke des·und müsche seinen wein domit·er wirdt gar lustig·(Wer geschwollen wår an dem leÿbe wo das wåre oder das gegicht håte·der sÿede die bleter in wasser·und lege sÿ in ein dünnes leynens tŭchlein·und bÿnde das darauff·er genyset zůhandt·(Wer von hycze grossen durst leÿdet·der sol sein getranck müschen mit wasser do roþmarin jm gesoten seye·und granat ôpffel·es hilfft on zweÿfel·(Das bulfer von den blůmen also dürτ gestossen·und auch in weÿchen eyern geessen·stercket auch fast die natur des menschen·und machet auch domitt gar gůt geblŭte·(Roþmarin kraut dτeÿ oder vier handt voll geton in ein fåþlein do fünff od sechþs vierteÿl weins ein geet·und darunder gemüschet hagen bůchen spån·unnd auch gůtten most des besten·und den darjnne lassen vergeeren·(Des weins getruncken des moτgens ein gůten trunck·des geleÿchen des abends·der machet auch gar gůtt schôn geblŭte in dem menschen·und bτinget gar grossen luste zů essen·( Und machet auch domit gar frôlich·und vertreÿbet auch alle jnnerliche gebτesten·die do kommen von bôser feüchtigkeyt. (Und stercket auch fast seer dem menschen sein krafft·und benymmet auch gar vil onmåchtigkeiten·(Item·in den apotecken do machet man auch ein electuarium·das ist genant dyanthos·dises ist auch zů allen kranckheÿten gar gůt und auch besser und natürlicher genüczet·(Item·Roþmarin kraut mit wilden bolleÿ oder steinmÿnczen in wein und baumôle gesoten·domit des menschen kôτper geschmieret·ist schweÿþ bτingen·und ist auch gar gůt der schweÿþhalb wider wasser süchtung. Und roþmarin und rauten gesoten in wein·mit wenig pfeffer gemenget ist auch gůt genüczet wider die fallenden sucht genant epilentia·(Auch roþmarin in wein gesoten mitt dyanthos vermennget·ist auch gar gůt wider onmåchtigkeyt·genant sincopis· (Item·Roþmarin mit bertrum genant piretrum·in wein gesoten ist gůt wider die groþkeÿt des zapffens·den mundt domit gegoτgelt· ( Item·Roþmarin unnd melisse in wasser gesoten·die můtter domit gereyniget·machet sÿ leychtlich fruchtbar spτicht Serapio·[44] |
Rozemarijn (1) , 23ste kapittel. Anthos Grieks en Latijn. (Rosmarinus officinalis) De meester Johannes Mesue spreekt dat rozemarijn heet en droog is aan de derde graad. Serapio in het boek aggregatoris spreekt dat rozemarijn heeft bladeren bijna als de venkel, dan dat ze breder zijn aan de rozemarijn en groter en hebben goede reuk en die lengte des stam is een arm of weinig meer. Hij spreekt ook dat rozemarijn op de top heeft een wit zaadje, de wortel is wit en heeft ook een reuk als wierook. De meester Galenus spreekt dat rozemarijn heeft in hem erg grote deugd. Dit kruid en hertstong gelegd over nacht in wijn en dan gedronken beneemt de geelziekte. (2) Het sap van rozemarijn gemengd met honing is ook erg goed genuttigd de donkere ogen. (3) De meester Dioscorides spreekt dat van rozemarijn gemaakt een pleister en vooral van de bladeren is erg goed die heeft aambeien achter in het achterste, want het weekt en heelt zeer. De wortel van rozemarijn gestoten en ook gemengd met honing en op die zweer gelegd weekt ze gelijk. (4) Die wortels gelegd in wijn met het kruid glaskruid, genaamd Parietaria, gekookt en dan gedronken weekt de buik en beneemt hem die pijn. En is ook alzo goed de giftige beten aan het lijf waar die zijn mogen. (5) Alzo genuttigd met bijvoet vermengt maakt goed plassen en bevordert de vrouwen aan hun ziekte. De bloemen van rozemarijn zal men nemen en ze binden in een wit doekje en koken in wijn en dan drinken ’s morgens of ’s avonds, dat beneemt veel vocht in het lijf en met name de vrouwen aan de borsten. (7) De bloemen gepoederd en die in warme wijn gedronken maakt vrolijk gemoed en versterkt de natuur en dat bloed en behoedt de mensen voor toevallige ziekte. Van het hout gebrand kolen en van de stengels en die gepoederd, dat poeder in een zijden doekje vermaakt en de tanden daarmee gewreven, ze worden daarvan fris en wit en doodt de wormen daarin. Item. Wie de koude pijn heeft die neemt de bast van rozemarijn en maakt daarvan een rook en laat dat gaan in de neus, hij geneest. De wortel gekookt in azijn en de voeten daarmee gewassen behoedt de mensen daar zo voor gezwellen en voor de podogram. Wie nuchter eet de bloemen met honing en met roggebrood die is zeker voor de klieren en zweren en voor toevallende ziekte. Item, de bladeren van rozemarijn verdrijven de kanker, daarop gelegd. Item. (7) Een lepel [43] gemaakt van rozemarijnhout en wat man daarmee eet dat smaakt erg goed en maakt ook de mensen lustig en vrolijk. Item. Wie niet lustig is om te eten die kookt rozemarijn in water en drink dat en meng zijn wijn daarmee, hij wordt erg lustig. Wie gezwollen was aan zijn lijf waar dat is of de jicht heeft die kookt de bladeren in water en leg ze in een dun linnen doekje en bind dat daarop, hij geneest gelijk. Wie van hitte grote dorst leidt die zal zijn drank mengen met water daar rozemarijn in gekookt is en granaatappel, het helpt zonder twijfel. Dat poeder van de bloemen alzo droog gestoten en ook in weke eieren gegeten versterkt ook erg de natuur des mensen en maakt ook daarmee erg goed bloed. Rozemarijnkruid drie of vier hand vol gedaan in een vaatje daar vijf of zes vierdeel wijn in gaat en daaronder gemengd haagbeukenspaanders en ook goede most, de beste, en dan daarin laten vergeren. Deze wijn gedronken ‘s morgens een goede dronk en desgelijks op de avond die maakt ook erg goed mooi bloed in de mensen en brengt erg grote lust tot eten. (7) En maakt ook daarmee erg vrolijk en verdrijft ook alle innerlijke gebreken die je komen van kwade vochtigheid. En versterkt ook erg zeer de mensen zijn kracht en beneemt ook erg veel onmachtigheid. Item in de apotheken maakt men ook een likkepot, dat is genaamd dianthos, dit is ook tot alle ziekte en erg goed en ook beter en natuurlijker genuttigd. Item. Rozemarijnkruid met wilde polei of Nepeta in wijn en olijvenolie gekookt en daarmee de mensen lichaam gesmeerd is zweet brengen en is ook erg goed vanwege de zweet tegen waterzucht. En rozemarijn en ruit gekookt in wijn met weinig peper gemengd is ook goed genuttigd tegen de vallende ziekte genaamd epilepsie. Ook rozemarijn in wijn gekookt met dyanthos vermengt is ook erg goed tegen onmachtigheid genaamd sincopis. Item. Rozemarijn met bertram genaamd Pyrethrum in wijn gekookt is goed tegen de grootheid van de huig, de mond daarmee gorgelen. (6) Item. Rozemarijn en melisse in water gekookt en de baarmoeder daarmee gereinigd maakt ze lichtelijk vruchtbaar spreekt Serapio.[44] |
Vorm.
Rozemarijn heeft stijve stengels die tot kniehoogte zijn bekleed met donkergroene naaldachtige bladeren die aan de onderkant grijsachtig zijn. In het voorjaar verschijnen kleine, bleekblauwe bloemen in sierlijke aren.
Naam.
(1) Dodonaeus; ‘Zowel de Hoogduitsers als de Neder-Duitsers hebben dit kruid Rosmarein en Rosmarijn genoemd naar de Latijnse naam, in het Grieks heet het Libanotis stephanomatice, in het Latijn Rosmarinum coronarium, welke toenamen coronarium of stephanomatice nergens toe dienen dan tot onderscheid van de andere soorten van Libanotides met kransachtige breed en wijdt uitgespreide, doch veel bijeen staande bloemen. Want er zijn veel verschillende soorten van Libanotides’.
Rosmarinus is afkomstig uit de kalkkusten van het Middellandse Zeegebied, de Dalmatische eilanden, Lesina, Lisse en Solta. Vandaar zijn naam Rosmarinus, van het Latijnse ro’; ‘dauw’, en marinus;, ‘de zee’. Het woord zou echter afstammen van het Griekse rops myrinos waarvan het eerste gedeelte een ‘nederige struik’ betekent. Het tweede deel heeft zijn herkomst van myron, ‘balsem’, of van myrrha, ‘sap van Arabische myrt’. Uit myrinos kan zo Marinus gemaakt worden dat in een andere vorm als Marinos voorkomt. De Romeinen namen dit met kleine verschillen over als rosmarinus, dat nu eigenlijk niet anders betekent dan een sterk ruikend kruid. Bij Ovidius ook rosmaris en bij Columella marinus ros.
Dodonaeus; ‘dan de bloemen worden in de apotheken gewoonlijk Anthos genoemd naar het Grieks als of men eigenlijk bloem zei omdat het een van de edelste en nuttigste bloemen is’.
Gebruik.
Herbarius in Dyetsche en ook Dodonaeus komt met dit kapittel heel goed overeen met de Gart.
Herbarius in Dyetsche; ‘Rosenmarijn, Arbor marie of roos marinus is heet en droog, sommige zeggen in de derde graad, zoals Pandecta uit de kennis van Mesue. Er zijn veel rozemarijnsoorten, maar de kracht van allen is gelijk. Want het verandert, het vermurwt, het droogt af en het snijdt in.
(2) Tegen blindheid die uit grove vochtigheid komt: ‘Neem het sap van rozemarijn met honingwater’.
(3) Tegen bloedige loop die van aambeien komt maak je een pleister van rozemarijnbladeren en weegbreesap. Hetzelfde maar dan met heemstwortel gemengd verzacht de hete blaren van de aars en laat de verheven aambeien verkleinen, rijpt ook blaren die slecht genezen. Tegen geelzucht: ‘Neem wijn waar rozemarijnbladeren, hertstongen en bernagie in gekookt zijn’.
(4) Tegen krampen in de buik drink je wijn waar rozemarijn en glaskruid in gekookt zijn.
(5) Om te laten plassen en de stonden te laten komen: ‘Neem wijn waar rozemarijn, venkelzaad, peterseliezaad en bijvoet in gekookt zijn’.
Van het sap van rozemarijn met venkelwater en tuchia samen maak je een medicijn die het gezicht verscherpt. Als je het zaad drinkt heeft dit dezelfde werking.
Door het hele gewas van rozemarijn met steentijm in wijn en olie te koken en daar het lichaam mee te bestrijken laat het je zweten en is het zo goed tegen waterzucht.
Tegen vallende ziekte: ‘Neem wijn waar rozemarijn en ruit in gekookt zijn, daar doe je nog bij wat peper bij’.
Tegen jicht in de voet: ‘Neem poeder van rozemarijn, meel van lolium (dat is bolderik) of zemelen en meng het met het sap van kruidvlier en wat azijn’.
Tegen hoofdpijn was je het hoofd met water waar rozemarijn, majoraan en de bloemen van Lavendula stoechas in gekookt zijn, dat is ook goed voor de hersens.
Tegen het in onmacht gaan: ‘Neem Adiantum die met wijn gemengd is waar rozemarijn in gekookt is’.
Tegen tranende ogen: ‘Neem wijn waar rozemarijn in gekookt is met wat bertram en gorgel daar mee’.
Tegen pijn van de darmen die van winden komen: ‘Neem wijn waar rozemarijn met komijn in gekookt is’.
(6) Om de stonden te krijgen en om te ontvangen was je je omtrent de schaamstreek met een spons in water waar rozemarijn met melisse in gekookt is, Serapio’.
Herbarijs; ‘Rosmarines is heet en droog. De bladeren gaan in medicijnen. En de bloemen noemt men antos en hiervan maakt men dyaanthos. Dit kruid groeit graag bij de zee en hangt geheel vol witte bloemen’.
Dodonaeus; ‘Dit kruid is zeer geschikt om allerhande verouderde en langdurende vloeden van de baarmoeder te stelpen en alle bloedgangen op te laten houden.
(7) Het is ook goed en vooral de bloemen om alle gebreken van het hoofd en van de hersens te genezen die van koude en vochtigheid veroorzaakt zijn want deze bloemen zijn krachtig om de hersens te verdrogen en maken het verstand en de zinnen scherp en versterken het denken of memorie, dat is ze beletten de vergeetachtigheid. Ze zijn ook zeer nuttig om alle zenuwachtige delen van het lichaam te versterken en die van alle overvloedigheid te ontlasten.
Serapio schrijft ook dat de rozemarijn verwarmen en zeer krachtig verdrogen kan en verzekert naar de mening van Abin Mezua dat die zeer goed is om de koude vochtigheden en zinkingen uit de hersens te genezen die men Coryza plag te noemen.
(7) Rozemarijn is voor herinnering zegt Ophelia bij Shakespearre. "There's rosemary for you, that's for remembrance. I pray you, love, remember". Ze werden op het graf gelegd, een herinnering. Men gaf de doden een krans ‘omdat ze de strijd met leven geëindigd hadden.’ .Een andere goede kwaliteit van rozemarijn is dat het goed is voor het hart. ‘Laat de rosmarijn, de bloem van mensheid, de wijsheid bevorderen, liefde en vriendschap, draag het, niet alleen in je hand, maar in je hart en hoofd’.
Boberellen xxiiii ca Alkekengi grece et latine· (Der meister Serapio spτicht das dises krautes tugent seÿ in der frucht·und nit an dem kraute. Die frucht ist gestalt wie ein kirþ·und ist rot·unnd hat ein haudt darüber geleÿche als ein spÿmen wôppen·Die frucht ist trucken und kalt an dem zweÿeten grad· (Diascoτides·boberellen geessen des abents so man schlaffen wil geen·dτeÿ oder vÿer on gefårlich·sind gůt dem fŭþsweetumb·genant bodogra·(Und zeühet·vil bôser feüchtigkeit von dem menschen durch den harm·Und also genüczet machet sÿ fast wol hårmen·und sind sunderlichen gůt für den stein·und dÿse frucht wirdet gemüschet gar in vil erczeney·und sunderlich wider den stein weetumb· (Boberellen frucht sind auch gar gůt gebτauchet der bôsen lebern blasen und lenden·und benemen alles jr wee mit petersilgen wurcze und steinbτech vermenget·in wein gesoten·(Das kraut von boberellen ÿsset man nit·sunder es soll gebτauchet werden zů pflasteren·die do dienen zů feüchten wunden. (Der saffte von boberellen gestrychen auff die geschwere heilet sÿ zůhandt·(Und des saffttes getruncken·ist gůt den jnnerlichen geschweren·Und zerteÿlet das gelebert blůt in dem leÿbe·(Item·Von boberellen werden gemachet trocisci in der apotecken·die dienen auch fast dem die stein weethumb habend·genant calculosi·Und sunderlichen sind dise trocisci gůtt flegmaticis·das sind die·die volleτ feüchtung sind·und aller andern dÿe der complexion nit sind dienen die boberellen oder was darvon gemachet wirt gar nichtz. (Und darumb sol ein ÿegklicher arczt oder krancker auffmerckung haben·was seiner natur bekommenlich seÿ·Und darumb hat got d allmåchtig manig kraut lassen werden·nit darumb das ein ÿegklich kraut gůt seÿ allen mennschen·sunder allein dem menschen der solichs darff zů seiner not turfft·Als kreüter die do kalter natur sind die hÿcze domit zů benemen·und hÿcziger natur dÿe keltte domit zůbenemen·Und dar (·c·iiij·) [45] umb sol man nit nüczen kelten zů kelte·und hÿcze zů hicze·wann die süchte davon gemeret werden und nymmermer kommen zů gesontheÿt·Als uns beschτeÿben Avicenna und Galienus in jren bŭchern manigfaltigklich· |
Krieken over zee(1) , 24ste kapittel. Alkekengi Grieks en Latijn. (Physalis alkekengi)· De meester Serapio spreekt dat dit kruid deugd in de vrucht is en niet aan het kruid. De vrucht is gesteld als een kers en is rood en heeft een huid daarover gelijk als een spinnenweb. De vrucht is droog en koud aan de tweede graad. Dioscorides; krieken over zee gegeten ‘s avonds zo men slapen wil gaan drie of vier zonder gevaar zijn goed de voetenpijn genaamd podogra. (2) En trekt veel kwade vochtigheid van de mensen door de plas. En alzo genuttigd maakt ze erg goed plassen en zijn uitzonderlijk goed voor de steen en deze vrucht wordt gemengd in erg veel artsenijen en vooral tegen de steen pijn. Krieken over zeevruchten zijn ook erg goed gebruikt de kwade lever, blaas en lenden en benemen al hun pijn, met peterseliekruid en steenbreek vermengt en in wijn gekookt. (3) Dat kruid van krieken over zee eet men niet, vooral zal het gebruikt worden tot pleisters die je dienen tot vochtige wonden. Het sap van krieken over zee gestreken op de zweren heelt ze gelijk. En het sap gedronken is goed de innerlijke zweren. En verdeelt dat gestolde bloed in het lijf. Item. Van krieken over zee worden gemaakt koekjes in de apotheken die dienen ook erg die de steenpijn hebben, genaamd calculosi. En vooral zijn deze koekjes goed flegmatici, dat zijn diegene die vol vochtigheid zijn en alle andere die deze samengesteldheid niet zijn dienen de krieken over zee of wat daarvan gemaakt wordt geheel niet. En daarom zal elke arts of zieke opmerking hebben wat voor zijn natuur goed is. En daarom heeft God de almachtige vele kruiden laten geworden en niet daarom dat elk kruid goed is voor alle mensen, maar vooral alleen de mensen die zulks doet tot zijn nooddruft. Zoals kruiden die van koude natuur zijn de hitte daarmee te benemen en bij hete natuur de koude daarmee te benemen. En [45] daarom zal man niet nuttigen koudheid tot koudheid en hitte tot hitte want de ziekten daarvan vermeerderd worden en nimmermeer komen ze tot gezondheid. Als ons beschrijven Avicenna en Galenus in hun boeken veelvuldig. |
Vorm.
Lang gesteelde bladeren zijn eivormig tot eivormig/driehoekig, spits en heldergroen. Stengels zijn opstaand en wat kantig, iets behaard.
Uit de oksels van de gegolfde bladeren ontluikt een enkele en vrijwel onbetekenende room/witte bloem. De bloem is een witte ster die gevolgd wordt door een bes die omgeven wordt door een opgeblazen omhulsel. Zo verschijnt een rode kers in een ragdun maar gloeiend mandje van juteachtig kant. Het verlicht in de donkere dagen met zijn rode lampion de kamer.
Naam.
(1) Dodonaeus; ‘De Nederduitse naam van deze soort van nachtschade is kriecken over zee, de Hoogduitse Schutten, Boberellen, Juden Kirsen, Teuffels Kirsen, de Griekse Strychnos halicacabos en Physalis, de Latijnse Solanum vesicarium en meest Vesicaria alsof men blaaskruid zei omdat deze krieken in huisjes als blaasjes besloten zijn of (als Plinius zegt) omdat dit gewas de blaas nuttig en tegen de steen en niergruis goed is. In de apotheken is het bekend met de naam Alkekengi.
Physalis, het Griekse phusa betekent een ‘blaar’. In het Latijn wordt de plant vesicaria genoemd, naar vesica, een ‘blaar’ of ‘blaas’. Dit is een verwijzing naar de rode opgeblazen kelk. Ook kan de plant zo genoemd zijn omdat ze tegen blaasziektes gebruikt werd.
Alkekengi is of een Japanse naam of komt van middeleeuws Latijn alkakenge en dit van Arabisch al-kakandj, al: "de ultimate plant" + Perzisch kakunadj: nachtschade. De naam komt uit Grieks bij Dioscorides waar vele Arabische namen op terug te voeren zijn en betekent zout en top, vanwege de smaak en de omhullende kelk.
Boberelle, in midden Hoogduits komt Boberell voor, het ‘gebobbelde’ omhulsel? De lampionplant, Franse lanterne, Duitse Blasenkirsche naar de bloemvorm.
Gebruik.
(De kelk geeft aan de binnenkant een bitter sap af dat bij het openen met de vinger op de bes wordt overgedragen, waaraan het zijn zoetzure smaak dankt. De vrucht is eetbaar, wordt gekonfijt of met azijn ingelegd en in Arabië als dessert gebruikt. Een waterig afkooksel van de vrucht, 20 gram op een halve liter water, of met witte wijn werd hier en daar als volksmiddel tegen blaas, steen en nierproblemen en ook tegen waterzucht gebruikt.
Krieken van over zee of boberellen, dat is alkakengi of naar Serapio kekengi, dat is de tweede soort van nachtschade. En deze is koud en droog omtrent de tweede graad. Hij heeft dezelfde bladeren als de nachtschade. Hij krijgt een soort van blaasjes waarin rode vruchten komen als druivenbessen en waarvan de kracht dezelfde is als van lupinen.
(3) Tegen lopende gaten als fistelen (a): ‘Neem het sap van deze alkekengi en meng het met het sap van stinkende gouwe en met gebroken roomse (b) en koperroot, doe het in het lopende gat, later was je dat gat of de fistel met honing van rozen totdat de fistel gedood is, dat wil zeggen als de kwade etter weg blijft en het witte etter wordt want dan is het vrijwel beter.
(3) Tegen oude oorzweren en opgeblazen zweren: Neem het kruid met de stelen en stamp het stuk en met azijn maak je er een pleister van die je daarop moet leggen.
(2) Tegen astma (dat is moeilijk adem halen) en een opgeblazen lever, tegen geelzucht en moeilijk plassen of aandrang tot waterlozing: ‘Neem het sap van alkekengi en het sap van peterselie, van elk een half pond; venkelzaad, selderijzaad, slazaad en steenbreekzaad of duizendbladzaad, van elk twee drachmen; rozijnen en violenbloemen, van elk een halve ons; kook alles tezamen in water en wat witte wijn totdat een derde deel verkookt is, dan doe je het door een doek en maak je het zoet met suiker zoveel als genoeg is voor een siroop waarvan je ‘s morgens en ‘s avonds een half glaasje lauw moet nemen. Tegen de laatst genoemde ziekte, want het laat plassen en verteert of breekt de steen in de nieren en de blaas als deze siroop is genomen: ‘Neem van de klonten van de stinkende pillen (d) twee drachmen; van de pillen van Daphne mezereum een scrupel; maak hiervan negen of zeven pillen met de siroop die acetolus de radiribus heet’. De volgende dag: ‘Neem likkepot dulcis dyalacca om aan te sterken’.
Tegen blaren van binnen en van buiten drink je het sap van alkekengi, vooral als je het sap van de vruchten drinkt is dit goed tegen de zweren van de nieren en van de blaas. (f)
(a) Fistel =buis, een verbinding tussen twee holtes die niet normaal is in een lichaam, meestal ontstaat deze door ontsteking, of door kanker. (b) Roomse spica of pioen? (d) Ferula foetida. (f) Waarschijnlijk een ontsteking van genoemde organen.
meysterwurcz xxv ca Astrens grece·arabice Meu·latine Anetum agreste· (Plinius in dem capitel Meu·spτicht·Das meisterwurz seÿe heÿþ und trucken an dem andern grad·(Das kraut an der meisterwurcz ist scharpff und dünn·und hat einen weÿchen styl·und ist långelat·und hat wurczeln die sich fast auþτeÿten·und sind knodat und lang·und haben einen gůten gerauch·unnd wenn man sÿ keüwet in dem munde so zeühet sÿ feüchtigkeit an sich geleÿch dem bertram·(Diascorides spτichet·das die tugent der meisterwurcz fast gůt seÿ· (Die wurczel gesoten in wasser und das getruncken·treÿbett auþ gar vil feüchtigkeit von dem menschen·und benÿmmt auch daz lenden wee·(Dem zů geschwollen magen sind sÿ gůt·die genüczet mit wein·und ist auch reÿnigen den frauwen jr můter genant matrix·daz sÿ dester ee mügen empfahen von dem manne so thůnd darzů melisse und beÿfůþ·(Wer die misch farbe het·d trincke des safftes dises krautes mit tausent guldin vermenget genant centaurea·er genÿþt. (Meisterwurcz mit geτsten mel gesoten und ein pflaster davon gemachet·und geleget über die schwarzen blatern·weÿchet und heÿlet sÿ·(Wer das kaltt wee håte wôlcherleÿe das wåre·der stosse dises krauts ein hant vol oder zwů·und thů darüber gůten wein auff ein halbe maþs·unnd lasse den steen über nacht·darnach seÿhe den wein ab und thů andern wein darüber·und lasse jn steen als voτ·und thů das vier oder fünff nacht·und trincke do des weins alle mal einen trunck er genÿset on zweyfel· (Weer des safftes trincket dem zeühett es vil feüchtigkeit auþ dem haubt und machet es jm leychtmŭtig. [46] |
Berendille, 25ste kapittel. Astrens Grieks. (1) Arabisch Meu. Latijn Anetum agreste. (Peucedanum ostruthium) Plinius in het kapittel Meum spreekt: Dat berendille heet en droog is aan de andere graad. (5) Dat kruid van de berendille is scherp en dun en heeft een weke steel en is langachtig en heeft wortels die zich erg uitbreiden en zijn knopig en lang en hebben een goede reuk en als men ze kauwt in de mond zo trekt ze vochtigheid aan zich gelijk de bertram. Dioscorides spreekt dat de deugd van de berendille erg goed is. (2) De wortel gekookt in water en dat gedronken drijft uit erg veel vochtigheid van de mensen en beneemt ook dat lendenpijn. Dan tot de gezwollen magen zijn ze goed die genuttigd met wijn en dit ook (3) reinigen de vrouwen hun baarmoeder genaamd matrix dat ze des te eerder mogen ontvangen van de mannen zo doen ze daartoe melisse en bijvoet. Wie de miskleur heeft die drinkt dat sap van dit kruid met duizend guldenkruid vermengt genaamd Centaurea, hij geneest. (4) Berendille met gerstemeel gekookt en een pleister daarvan gemaakt en gelegd over de zwarte blaren weekt en heelt ze. Wie de koude pijn heeft welke soort dat is die stoot dit kruid een hand vol of twee en doet daarover goede wijn op een halve maat en laat dan staan over nacht, daarna zeef de wijn af en doe andere wijn daarover en laat het staan zoals voor en doe dat vier of vijf nachten en drink die wijn elke keer een dronk, hij geneest zonder twijfel. (5) Wie het sap drinkt die trekt het veel vochtigheid uit het hoofd en maakt het hem lichtmoedig. [46] |
Vorm.
De onderste bladeren zijn dubbel drietallig en de andere tweetallig, deelblaadjes zijn breed eivormig en gezaagd. Het komt meestal voor met een enkele of een weinig vertakte stengel die zelden hoger wordt dan 60cm. De uit 40-50 bloempjes bestaande scherm kleurt wit in juni. Meerjarig. De hele plant ruikt sterk kruidig.
Naam.
Dodonaeus; ‘‘Dit kruid wordt in Brabant van de gewone man meesterwortel genoemd, in Hoogduitsland Meisterwurtz en wij hebben het in het Latijn de naam Astrantia gegeven, dan andere noemen het Imperatoria’.
Imperatoria, het meesterkruid, Duitse Meisterwurz, Masterwurz, Engelse masterwort, een vertaling van middeleeuws Latijn magistrantia; meester, omdat aan de plant meesterlijke heilkrachten toegeschreven werden, is meester over verschillende ziektes zodat zelfs Kaiserwurz voor komt. Kon het maar de helft doen waarvoor het beschreven staat dan is het meesterkruid. De "hete" wortel van de plant werd gebruikt tegen "koude" ziektes. Het was eens een algemeen panacee.
Astrixa in oud-Hoogduits, Astrenz bij Gessner. De herkomst van de naam Astrenze is niet duidelijk, astrenza komt al in oud Hoogduitse glossaria voor. Is het een Duits woord dat in de middeleeuwen als astrantia verlatijnst werd of komt het van astrantia die later voor een andere schermbloemige, Astrantia, gebruikt werd? Mogelijk is ook de betekenis ostruthium of ostrucium hierbij te stellen. Zo vormt het wel een combinatie van beide voorgaande woorden, Magistranz in midden-Hoogduits.
Arabisch Meu. Latijn Anetum agreste, het is een soort van eppe, Apium.
Gebruik.
De knollige wortel die meestal korte en onderaardse uitlopers geeft, bevat talrijke vezels. Van buiten is de knol bruin en van binnen wit. De wortel smaakt bijtend met een kruidig aromatische bijsmaak. Is ‘hotter’ dan peper Het veroorzaakt vermeerdering van speekselvloed en werd vroeger bij appetijtloosheid en maagproblemen gebruikt, ook als toevoegsel bij bitterdranken. Wordt nog aangeprezen tegen tandpijnen en als een prima koortswerend middel. Met wijn gebruikt tegen alle soorten van koud vergif en tegen alle wonden vooral die van venijnige wapens komen. Herbarius in Dyetsche en de Herbarijs hebben dit kruid niet.
(2) Dodonaeus; ‘Meesterwortel is heel dun van delen en fijn van stof en daarom zeer geschikt om te doorsnijden, dun te maken, te verteren, te laten zweten en gemakkelijk plassen.
Ze is ook zeer geschikt om de dikke koude vochtigheden te verteren en rijp te maken en om alle winderigheden te verdrijven en op te lossen en zowel van de darmen en van de maag als van de baarmoeder.
Is ook zeer goed om de maagpijn of pijn in de darmen en de gebreken van de nieren te genezen.
(3) Men gebruikt het niet alleen om de plas, maar ook om de maandstonden te verwekken en om de wurging en opstijging van de baarmoeder te beletten en voorts om de nageboorte en dode vruchten uit te drijven.
(4) Het poeder er van soms omtrent de zwaarte van een drachme of vierendeel lood gebruikt is de waterzuchtige zeer nuttig en diegene die met kramp, trekking van de leden en vallende ziekte gekweld zijn en door het in de vierdedaagse malariakoorts met wijn te drinken gegeven voor het aankomen van de koorts laat die achterblijven, dit poeder op dezelfde manier gebruikt weerstaat ook allerhande vergif en geneest alle pestachtige of besmettelijke ziekten en hindernissen die van de kwade lucht komen.
(5) Die wortel van dit kruid in wrange wijn gekookt verzoet en verdrijft de smart van de tanden en gekauwd laat het spuwen of kwijlen, dat is laat de waterachtigheid of het slijm van het hoofd op de tong rijzen en daarom wordt ze veel gebruikt en zeer geprezen voor een van de beste middelen die men weet om de (5) hersens door het spuwen van de slijmachtige vochtigheden te verlossen en de mensen die met m. s, hersenbloeding, vallende ziekte en diergelijke gebreken gekweld zijn te genezen.
schlehensafft xxvi ca Accacia grece et latine·arabice Altarti· (In dem bůch genant circa instans·in dem capitel Accacia do steet geschτiben dz er sey kalt und trucken in dem dτitten grad·Pandecta spτicht·dz schlehensafft sey kalt in dem zweÿeten grad·und trucken in dem dτitten grad·(Item schlehensafft weret ein ganczes jar unverseert an seiner krafft· (Paulus·wôlchem d hÿnderst darm auþ gieng d sol den bestreichen mit schlehensafft·er geet widerumb hÿnein·(Item·des geleÿchen mag man thůn den frawen den jr můter herfŭr geet· (Der meister Serapio in dem bůch aggregatoτis spτichet·das schlehensafft gemachet werd von der frucht schlehen genant·und dises geschicht so sÿ nit gar zeÿtig sind·(Der wirdig meister Avicenna spτicht·das schlehensafft stopffe das geblŭte das zů seer fleüsset·und ist gůt dem d do hat das rot·Und benÿmmt dem frauwen jr blůmen die zů seer fleüþt. (Schlehensafft stercket das gesicht·und benÿmmt den fluþ der augen·(Diascoτides spτicht·das schlehensafft den hÿczigen leÿbe fast wol keltte·und beneme die unnatürlichen hÿcze·Und darumb bestopffet sÿ und trücknet den leÿb von flüssen·(Galienus in seinem sechþten bůch genantt simplicium farmacarum·in dem capitel Accacia spτichet·das dez safft geschmÿeret auff ein gesundes gelÿd·das wirt zůhandt trucken und dürτ·(Schlehensafft ist fast gůt genüczet für das heilig feüwer·od für ein entzůndet gelÿde·(Den schwerenden augen von hÿcze darüber gestrychen kület fast wol·(Schlehensafft gestrÿchen an die ende do einer kein har begeret zehaben·machet die selben stat kal und gladt. (Item Schlehensafft mit wegbτeyte safft vermennget·ist gůt wider den blůtgang der naþen·(Item·Schlehen safft mit dτaganto und mummia in einen eÿeþweÿþ vermenget·unnd auff den magen geleget·und ist gůt wider das brechen genant vomitum·[47] |
Slehensap, 26ste kapittel. Acacia Grieks (1) en Latijn. Arabisch Altarti. (Prunus spinosa) In het boek genaamd circa instans in het kapittel Acacia daar staat geschreven dat het koud en droog is in de derde graad. Pandecta spreekt dat slehensap koud is in de tweede graad en droog in de derde graad. Item slehensap blijft een geheel jaar onveranderd aan zijn kracht. (2) Paulus; welke de achterste darm uitgaat die zal die bestrijken met slehensap, het gaat wederom terug. Item, desgelijks mag men doen de vrouwen als hun baarmoeder naar voren gaat. De meester Serapio in het boek aggregatoris spreekt dat slehensap gemaakt wordt van de vrucht slee genaamd en dit gebeurt zo ze niet erg rijp zijn. (3) De waardige meesters Avicenna spreekt dat slehensap stopt dat bloeden dat te zeer vloeit en is goed die de dat rode heeft. En beneemt de vrouwen hun bloemen die te zeer vloeit. Slehensap versterkt dat gezicht en beneemt de vloed der ogen. (4) Dioscorides spreekt dat slehensap het hete lijf erg goed verkoeld en beneemt de onnatuurlijke hitte. En daarom verstopt ze en droogt het lijf van vloeien. Galenus in zijn zesde boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel Acacia spreekt dat dit sap gesmeerd op een gezond lid dat wordt gelijk droog en dor. Slehensap is erg goed genuttigd voor dat heilig vuur of voor een ontstoken lid. De zwerende ogen van hitte daarover gestreken verkoelt erg goed. (5) Slehensap gestreken aan het eind daar ene geen haar begeert te hebben maakt dezelfde plaats kaal en glad. Item. Slehensap met weegbreesap vermengt is goed tegen de bloedgang van de neus. Item. Slehensap met dragant en mummia in een eiwit vermengt en op de maag gelegd en is goed tegen dat braken genaamd vomitum.[47] |
Vorm.
De donkere twijgen zijn zeer kort behaard en de korte zijtwijgen eindigen in scherpe dorens. Deze vrij grote heester van 4m is voor het uitkomen van de bladeren met een waas van witte bloemen omgeven. Een paar weken later maken de smalle en scherp gezaagde eironde bladeren van 2-4cm met duidelijk zichtbare nerventekening hun opwachting, de stevige naalden beschermen hen en geven ook bescherming aan nestelende vogels en spruitende zaailingen. Vruchten zijn tot ruim 1cm in diameter, opstaand en bijna rond met stompe top.
Naam.
(1) Herbarius in Dyetsche en de Herbarijs hebben deze plant niet.
Dodonaeus; ‘Deze heester wordt hier te lande slehedoren genoemd en haar vruchten of pruimpjes slehen, in het Hoogduits ook Schlehedorn en Schlehen. In het Grieks heet het Agriococcimelea of Coccimelea agria, dat is Prunus silvestris of wilde pruimboom, de vrucht Agriococcimelon, dat is Prunum sylvestre of wilde pruimen’.
Slee is een algemeen Germaanse betekenis. Vroeger stelde men het woord met het Nederlandse slee: stomp, (sleeuw: zuur) samen zodat de Schlehe de tanden stompmakende vrucht betekent, in West-Fries sloef. Die woorden voeren terug op het Germaanse slaihon (alleen voor de vrucht) Het Indogermaans heeft slei-qo, slei: blauwachtig, dichtbij staat het oud-Slawische sliva: pruim, (sliwowitz: pruimneschnaps) Lithaus slywa, Servisch šljiva, Hongaars szilva, Russisch sliva: wilde pruim en Latijn lividus: blauw, het zou dan een blauwe vrucht betekenen.
Dodonaeus; ‘‘Het sap dat uit deze slee of wilde pruimpjes geduwd en gedroogd in de apotheken bewaard wordt is daar ook Acacia genoemd en wordt er in gebrek van de echte Acacia gebruikt en daarvan is dit gewas ook Hoogduitse Acacia, in het Latijn Acacia Germanica, genoemd geweest. Het sap wordt van sommige Acaciae succedaneum genoemd omdat men hetzelfde sap dat uit de gekookte slehen duwt en in de zon droogt en in ruitjes snijdt nu voor de echte Acacia plag te gebruiken’.
Gebruik.
De onrijpe vruchten zijn purperblauw en worden zwart als ze rijpen en verliezen hun glans of worden rood als ze murw gemaakt zijn door de vorst. Ze worden wel trekkebek genoemd vanwege hun zure en donkerblauw berijpte vruchten. Na de eerste nachtvorst worden ze echter zoeter en kunnen geplukt worden om er een jam van te maken. Zo konden ze ten alle tijde gebruikt worden bij het spinnen, omdat ze zo zuur zijn bevorderen ze de speekselafscheiding in de mond wat nodig is voor het natmaken van de draad. Mogelijk naar het zure sap gaat het verhaal dat men daarmee die plaatsen van het lichaam bestrijkt waar men ongewenste haargroei wil tegengaan.
Dodonaeus; ‘Slee of wilde pruimpjes zijn koud en droog bijna tot in de derde graad en vooral hun gedroogd sap en meteen ook sterk tezamen trekkend van nature.
(2) Het sap van deze wilde pruimen is nuttig in alle gebreken die enige tezamen trekking vereisen en is een goede medicijn of baat om alle loop van de buik, vloed van de vrouwen en allerhande bloedgang te stelpen en op te laten houden en plag daarom in de apotheken van deze en andere Duitse landen voor de Acacia gebruikt te worden.
(3) Men vermengt die of haar zaad zeer nuttig bij alle pappen, zalven en pleisters die kracht hebben om te bedwingen, terug te drijven en te stoppen, ze worden gedaan bij alle dingen die tegen de rodeloop en (4) allerhande buikloop, krampen, rommeling en tegen cholera gemaakt en bereid worden.
De wilde pruimpjes die volkomen rijp zijn geplukt en gedroogd, als Dioscorides betuigt, met zoete wijn gedronken zijn nuttiger en beter voor de maag en maken de buik hard en stoppen allerhande loop of vloed veel beter dan de tamme pruimen.
Het slehensap dat gemaakt wordt uit deze vruchten als ze niet heel rijp zijn is veel beter om te stoppen dan hetgeen dat er gemaakt wordt als ze rijp beginnen te worden en dat sap blijft een geheel jaar door goed zonder te bederven. Sommige koken deze vruchten en drinken dat water, andere bewaren ze in honig of suiker.
Wilde pruimen in scherpe of wrange wijn of gestaald water gekookt met de schorsen van hun wortel genezen de zeren en vurigheden van de mond, tong, tandvlees, huig, amandelen en keel als men met dat water of wijn de mond of keel spoelt en gorgelt en dit is zeer nuttig vooral als er wat honig van rozen bij gedaan is om diegene te genezen die hun mond verzworen of bezeerd hebben nadat ze door strijken van de pokken genezen zijn en altijd spuwen, kwijlen en een vochtige mond hebben.
Hetzelfde water of wijn daar de slehen in gekookt zijn stopt de maandstonden als de vrouwen erin zitten.
Dit slehensap verkoelt de hitte van de lichamen en verdroogt ook zo zeer (als sommige van de echte Acacia ook zeggen) dat een gezond lid droog en dor wordt als het er dikwijls mee besmeert of gestreken wordt. Het laat de zinkende aarsdarm en de baarmoeder die naar buiten valt wederom terug keren. Het is ook zeer goed genomen en opgelegd voor het heilig of wild vuur, tegen roos en haarworm of voor een lid dat ontstoken is en verkoelt zeer goed de verhitte of zwerende ogen als het daarover gestreken wordt en beneemt het lopen of tranen ervan. Daartoe is ook goed het water van de bloemen gedistilleerd.
(5) Sleesap op een plaats van de huid gestreken daar men geen haar begeert te hebben maakt die en houdt ze kaal en glad.
Hetzelfde sap met weegbreesap vermengt stelpt het bloeden uit de neus en met dragant en mummie in het wit van een ei vermengt en van buiten op de maag gelegd is goed tegen het braken en overgeven van allerlei overvloedigheden of ook van de spijs.
In het kort, dit sap wordt niet zo heel slecht voor de echte Acacia gebruikt want het verkoelt, droogt en trekt tezamen als de echte Acacia.
Das geel semlein in den rosen xxvii cap Antera latine et grece· (Paulus·Diser same ist gůt genüczet den geenden die zůseere zů stůl geen·und die sich zů seer bτechen·den gebulferet und das eingenommen mit hôner bτŭe· (Dises bulfer ist fast gůt genüczet für flüþ der feüchtblattern·das darauff gestreüwet·(Item dises bulfer gemüschet mit eþsig und also geleget auf ein blůtende wunden·als do ein pfeÿle oder nagel auþgezogen ist·stellet die zůhandt·(Item dz wasser von disem samen mit wegbτeÿte wasser distilleirt·und auch des getruncken·stillet dissinterion·das ist der rote blůtganng·(Auch dises den frawen menstruum behendigklich·(Diser same ist auch kalt und trucken an em andern grad·(Item·Diser same ist auch gar gůt wider den blůtfluþ auþ der nasen·also genüczet·Nÿmme des rosen samen ein lott·tracken blůt terτe sigillate boli armeni·yegklichs ein quintin und menge das auch zůsammen mit eyeþ weÿþ·und menge darzů haþenharr gebulfert·unnd lege dise in die naþlôcher·sund zweyfel es stellet den blůtgang darauþ· |
(1) Dat gele zaad in de rozen, 27ste kapittel. Antera Latijn en Grieks. Stuifmeel en meeldraden van rozen, Rosa. Paulus. Dit zaad is goed genuttigd diegenen die te zeer (2) te stoel gaan en die zich te zeer braken, dat gepoederd en dat ingenomen met hoenderbouillon. Dit poeder is erg goed genuttigd voor vloed der aambeien, dat daarop gestrooid. Item dit poeder gemengd met azijn en alzo gelegd op een bloedende wonde zoals je een pijl of nagel uitgetrokken is stelpt die gelijk. Item dat water van dit zaad met weegbreewater gedistilleerd en ook dat gedronken stilt dysenterie, dat is de rode bloedgang. (3) Ook is dit de vrouwen menstruatie behendig. Dit zaad is ook koud en droog aan de andere graad. Item. Dit zaad is ook erg goed tegen de bloedvloed uit de neus alzo genuttigd: Neem de rozenzaden een 16, 7gram, drakenbloed, terra sigillate, bolus armenus, van elk een 1,67gram en meng dat ook tezamen met eiwit en meng daartoe hazenhaar gepoederd en leg dit in de neusgaten, zonder twijfel stilt het de bloedgang daaruit. |
Vorm.
Het zijn de meeldraden en stampers van rozen.
Naam.
(1) Dodonaeus; ‘Het middelste van de roos, dat zijn de gele draadjes en nopjes die in de rozen groeien, heten in Grieks Anthos ton rhodon en in Latijn Flos Rosae alsof men zei de bloem of bloeisel van de roos, in de apotheken Anthera’. Ook rozemarijn werd anthos genoemd, het is meer een algemene naam voor bloem. Men kende het principe van vrouwelijk en mannelijk in de bloemen niet.
Dioscorides schreef; ‘’Flos, qui in mediis rosis invenitur, siccatus, gingivarum fluxionibus efficaciter inspergitur’.
Gebruik.
Herbarijs; ‘Antera, dat is zaad van rozen. En het is goed tegen (2) buikloop en tegen walging. Zaad van rozen verpulvert en gestrooid op de huig laat die verdrogen. Men kan het 1 jaar bewaren in een glazen vat die goed bedekt is’.
Dodonaeus; ‘Het zaad en de harigheid die in de knop van de roos zit, ja de gehele knop gedroogd en verpoedert is een bijzondere baat tegen de witte vloed van de vrouwen en ook om de (3) maandstonden te stoppen of tegen de druppelplas en het afgaan van het mannelijk zaad, een vierendeel lood met roden, strenge en scherpe wijn ingenomen. Dan daarin wordt de vrucht van de wilde rozen meest geprezen.
Dat gele dat midden in de rozen groeit wordt bij de wonddranken en preservatieven gedaan. Hetzelfde gedroogd is zeer goed tegen de zinkingen die op het tandvlees van het hoofd afdalen als het erop gestrooid wordt. (3) Hetzelfde stelpt de vloed van de vrouwen (zonder de witte vloed) en allerhande bloedgang. Hetzelfde tot poeder gebracht en vermengt met water dat van kwee gedistilleerd is wordt zeer goed gevonden om de overvloedige loop der maandstonden te stoppen’.
mauszoτe xxviii Ca Auricula muris latine·Anagallus grece·vel mÿoschais·vel xantalia·arabice ÿppia·[48] (Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel anagallus·idest auricula muris·spτicht das mauþoτe hat subtile kleÿne bletter·unnd hat auch eþte dÿe sind vier ecket·und tregt samen geleÿch dem coτiander·Und daz kraut ist zweyer hand·eins hat blůmen die sind von farben rôtelat und ist der man·daz andeτ hat blůmen die haben hymmelfarben·und das ist die frawe·und wachþen auch beÿde gar geren an dem steinigen enndenn·unnd auch an den kalen bergen·(Galienus in dem sechþchten bůch genant simplicium farmacarum·in dem capitel Anagallus·spτichet·das sÿ beÿde von natur gar trucken sind·und auch ein kleine wÿrme in jn haben·(Diascoτides spτicht·das mauþoτe auch gar gůt sey den wunden aussen an dem leybe·und lassen die nit schweren·darüber geleget· (Item·Den safft von meüþôτe in dem munde gehalten benymmet den zanschweren·(Meüþoτe safft und schel wurczel wasser·gemüschet mit hônig·ist fast gůt den tunckeln augen·darauff geleget·(Item·Ein pflaster gemachet von meüþoτe·und von wulle mit wein gesoten·und geleget auff den afftern für dem leyb geet·hilfft auch das er wider an sein rechte stat kommet·(Der safft von meüþoτe in die oτen gelassen·benymmet auch das sausen darjnn·und treÿbt auþ die wŭrme in den oτen·(Den safft in die naþlôcher gelassen·machet nÿesen uud reÿniget das haubte von bôser feüchtung·(Der meister Serapio spτichet·das Anagallus·das ist meüþoτe·die do blůmen haben geleÿch der farbe des hymmels seye fast gůt für dem afftern d für den leÿb geet·darauff geleget geleÿch als ein pflaster·Und spτicht auch·das die meüþoτe mit den roten blůmen sej von natur an sich ziehen·Darumbe mag man sÿ bτauchen wo ein pfeyl oder doτn in einem gelÿde steckt·zeühet auch meüþoτ senfftigklich auþ·darauff geleget geleych als ein salben od ein pflaster also gemachet·Nymm meüþoτ safft·und dÿptam safft·unnd magneten stein gebulferet mit schweÿnem schmalcz·vermengt in einer salben weyse·(Item. Meüþoτe und auch gundelreben gestossen oder gequetschet·und in die oτen gethon·ist wider zeen weetumm·(Item·Meüþoτ safft genüczet·ist auch gar gůt wider gebÿþs der fenenygen gethiercz. (Item·Meüþoτsafft mit hônig wasser vermenget·ist auch gůtt wider den bauchweetumb·(Auch ist meüþoτe safft mit wein gesoten·gůt wider die fallenden sucht·(Item·Meüþoτe unnd sprinckwurczel und kümmel gesoten in wein·mit wenig hônige oder zucker vermenget·davon genüczet·ist gůt wider das darmgegicht·[49] |
Guichelheil, 28ste kapittel. Auricula muris Latijn. (1) Anagallus Grieks, vel mÿoschais, vel xantalia. Arabisch ÿppia. [48] (Anagallis arvensis) Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel Anagallis, id est auricula muris, spreekt dat guichelheil heeft subtiele kleine bladeren en heeft ook takken die zijn vierkantig en draagt zaden gelijk de koriander. En dat kruid is tweevormig, de ene heeft bloemen die zijn van verven roodachtig en is de man, de andere heeft bloemen die hebben hemelkleur en dat is de vrouw en groeien ook beide erg graag aan de stenige einden en ook aan de kale bergen. Galenus in het zesde boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel Anagallis spreekt dat (6) ze beide van natuur erg droog zijn en ook een kleine warmte in zich hebben. (5) Dioscorides spreekt dat guichelheil ook erg goed is de wonden buiten aan het lijf en laten die niet zweren, daarover gelegd. Item. (4) Het sap van guichelheil in de mond gehouden beneemt de tandpijn. Guichelheilsap en stinkende gouwe wortelwater gemengd met honing is erg goed de donkere ogen, daarop gelegd. Item. (7) Een pleister gemaakt van guichelheil en van wol met wijn gekookt en gelegd op het achterste dat voor het lijf gaat helpt ook dat het weer aan zijn rechte plaats komt. Het sap van guichelheil in de oren gelaten beneemt ook dat suizen daarin en drijft uit de wormen in de oren. Het sap in de neusgaten gelaten maakt niezen en reinigt dat hoofd van kwade vochtigheid. (7) De meester Serapio spreekt dat Anagallis, dat is guichelheil, die bloemen hebben gelijk de verf van de hemel erg goed is voor het achterste dat voor het lijf gaat, daarop gelegd gelijk als een pleister. En spreekt ook dat die guichelheil met de rode bloemen van natuur aan zich trekt. (2) Daarom mag man die gebruiken wie een pijl of doorn in een lid steekt dat trekt ook guichelheil zachtjes uit, daarop gelegd gelijk als een zalf of een pleister alzo gemaakt: Neem guichelheilsap en diptamsap en magnetensteen gepoederd en met varkensvet vermengt in een zalfwijze. Item. Guichelheil en ook hondsdraf gestoten of gekwetst en in de oren gedaan is tegen tandpijn. (3) Item. Guichelheilsap genuttigd is ook erg goed tegen beten van de venijnige dieren. Item. Guichelheilsap met honingwater vermengt is ook goed tegen de buikpijn. Ook is guichelheilsap met wijn gekookt goed tegen de vallende ziekte. Item. Guichelheil en springwortel en komijn gekookt in wijn met weinig honing of suiker vermeng en daarvan genuttigd is goed tegen dat darmjicht.[49] |
Inleiding.
Herbarius in Dyetsche heeft; ‘Muysoren oft auricula muris oft pilosella’. Die laatste naam slaat dan wel op Hieracium pilosella die nog muizenoor heet. Dodonaeus noemt ‘Groot Pilosella of Groot Nagelcruyt; Sommige noemen het Auricula muris, dat is Muysoor; het is nochtans verschillend van de echte Muys-oor’. Dan zou de echte Anagallis zijn. Onze mauszore heet ook Auricula muris (muizenoor) in Latijn en in Grieks Anagallus. Dan moet het op Anagallis arvensis slaan. Ook omdat er van twee kleuren gesproken wordt, blauw en rood. De rode vorm ssp arvensis, treft men meer aan op de kalkarme gronden en de blauwe, ssp. foemina, op kalkrijke gronden. Ook als we het gebruik vergelijken bij Dodonaeus blijkt het dat het hier om Anagallis arvensis gaat.
Vorm.
Guichelheil heeft tegenoverstaande bladeren die soms in kransen van drie staan, eivormig en van een zeegroene kleur, aan de onderkant zitten zwarte klierpuntjes.
Een lage eenjarig van een 15cm hoogte met opgaande stengels die soms wat kruipen. De plant bloeit op dunne stengeltjes die uit de oksels van de bladeren oprijzen. De vrucht is een bolletje dat als het zaad rijp is met een deksel openspringt. Het is toch geen lastig onkruid, onder graan kan het in grote hoeveelheden optreden en zo het uitdrogen van de bodem tegen gaan en zo zelfs voordelig zijn. Het is een oud graanonkruid wiens oorsprong moeilijk meer vast te stellen is. Is een begeleider van de mensen die de akkerbouw uitoefenen.
Naam.
Dodonaeus; ‘‘Guichelheil wordt in het Grieks zowel als in het Latijn Anagallis genoemd, in het Hoogduits Gaucheyl, in het Nederduits guichelheil. Het kan ook wel wezen dat de ouders dit kruid Anagallis, dat is verheugende, genoemd hebben omdat het zeer moedig overal de wegen versiert met aardige bloempjes die zeer lieflijk en lustig zijn om te zien’.
Anagallis komt van het Griekse anagelao: lachen, dit naar de fabel dat het kruid de kracht zou bezitten om droefheid tegen te gaan. Plinius en Dioscorides vertellen van zijn gebruik om te bemoedigen, vanwege het gebruik bij nierziektes waar de lach vergaat. Vandaar de naam guichelheil. Of dat het woord afgeleid is van het Griekse anagallis: de bescheidene, omdat het gewas zo klein is.
Gebruik.
Dodonaeus over Anagallis; ‘Dioscorides zegt dat alle beide guichelheilen een verzoetende of verzachtende kracht hebben, de zweren verhoeden, (2) de stekende scherpe splinters of doornen en diergelijke dingen die in het lichaam vast zijn kunnen uittrekken en het lopende vuur stillen of genezen.
Insgelijks schrijft hij ook dat haar sap het hoofd van binnen purgeren en zuiveren kan als men de keel daarmee spoelt al gorgelend en dat hetzelfde sap dat in de neusgaten gegoten is de (4) tandpijn verdrijft, wel verstaande als men het in dat neusgat giet wat recht tegen over de slechte tand is, dat is het neusgat van die kant daar de smart niet is. En dat als het met honing gemengd is de onzuivere en lopende uitpuilende ogen reinigt en gauw geneest en bovendien de donkere of slecht ziende ogen verheldert.
(3) Hetzelfde sap houdt hij voor goed om de beten van de adders of slangen te genezen wanneer men dat met wijn drinkt en als het op die manier ingenomen is houdt hij dat ook voor nuttig in de gebreken van de lever en van de nieren.
(7) Hij voegt daar noch bij dat de guichelheil met blauwe bloemen de uitvallende aarsdarm indrijven kan en daarentegen die met rode bloemen als daar op gelegd wordt die laat uitkomen of uitvallen.
De compositie of geneesmengeling die Diacorallion genoemd wordt die men uit dit kruid maakt geneest jicht en allerlei jicht.
(6) De guichelheilen hebben een verwarmende en verdrogende kracht zegt Galenus en zuiveren zeer goed, ja in het kort gezegd, ze hebben een verdrogende kracht zonder scherpte waarom ze ook de wonden dicht maken en de vuile zweren helpen. Plinius zegt dat een drachme van het sap met wijn gedronken goed is tegen de (3) slangenbeten. (5) Ze maken goed water en zijn de lever uitermate goed en ook bedwingen ze de voortsetende zweren. Ze zijn ook zeer goed op verse zweren gelegd en vooral op het lichaam van oude lieden. Men zegt ook dat het zo’n grote kracht heeft als het op de verse wonden gelegd wordt dat het etter uit de beenderen trekt. Guichelheil is goed tegen de pest want als men dat inneemt eer men slapen gaat en zichzelf goed bedekt dan wordt men al het kwaad met zweten kwijt.
Het sap of het gedistilleerd water dat van guichelheil gedronken of van buiten opgelegd wordt is zeer goed tegen de beten van dolle honden. Het wordt ook dikwijls van de jagers gebruikt als hun honden van de wilde beesten geslagen of gebeten zijn.
Het is voor de leverzuchtige nuttig en drijft de steen of het niergruis uit de nieren.
Guichelheil met rode bloemen gestampt en op de ogen gelegd of het sap ervan in de ogen gedruppeld verdrijft de verhitting, duisterheid en zweren van de ogen, geneest ook de hete zwellen van de schaamstreek.
Guichelheil met blauwe bloemen met zout in water gekookt is zeer nuttig om de jeuk en steken van de handen te verdrijven als men die daarmee dikwijls wast’.
Herbarijs; ‘Plocella of nepita of musore, dat is het kruidje met de haren dat plat op de aarde ligt. Het heelt wonden en is goed in wonddranken en meest in (6) hoofdwonden. En het beschermt de wond van kramp’.
Piocella lijkt een schrijffout te zijn voor pilocella, hoewel de naam ook in andere middeleeuwse handschriften voorkomt.
Nepita is waarschijnlijk een naamsverwarring van de schrijver, het werd ook kattenpoot genoemd, Pes Cati, wat dan verward is met het echte kattekruid, Nepeta cataria.
Herbarius in Dyetsche; ‘Muysoren, auricula muris of pilosella verwarmt weinig en verdroogt zonder bijten. Het droogt of veegt sterk af en trekt tegen het gezwel van de aars aan: ‘Maak daarvoor een pleister van muizenoor, van kalfsvoet en wolkruid door het in wijn te koken’.
(6) Als je het sap van muizenoor met stinkende gouwe wortel mengt geneest het de blindheid van de ogen (a).
Tegen waterzucht, (b) het niergruis en het gebrek in de lever: ‘Neem muizenoor, mezereum, aardrook en andijvie, kook het in water met wat azijn, met rozijnen, venkelzaad en peterseliezaad en als het gekookt is doe je het door een doek, dan maak je het zoet met suiker en gebruik je het ’s morgens en ’s avonds’. Daarna neem je van de hoop de pillen van mezereum en de pillen van rabarber, van elk een half drachme; het binnenste van de vijf zaden die cocognidium heten, meng het tezamen met siroop van aardrook en maak er negen pillen van. Daar na als derde om te verbeteren en te versterken, neem dyalecca of een zoete likkepot.
Muizenoor die met de wortel van dictamnus gestampt is trekt in het lichaam sterk tot zich of uit als pillen en dergelijke. (5) Ook laat het geen gezwel in de wond achterblijven.
(4) Tegen tandpijn: ‘Neem het sap van muizenoor, daar mee stamp je hondsdraf en doe het in de neus’.
(6) Dit sap van muizenoor is goed tegen blindheid van de ogen en geneest ook venijnige beten. (4) In de neus gedaan laxeert het de onreinheid van het hoofd. (c)
Met mulsa (dat is wijn en honing tezamen gemengd) te drinken gegeven heelt het wonden en vermurwt het ‘t lichaam.
(7) Het sap hiervan dat met wolkruid in wijn gekookt is is goed tegen het uitgaan van het einde of aars als je er warm in zit.
Als je het drinkt met wijn is het goed tegen vallende ziekte.
(6) Het poeder daarvan dat met gember gemengd is laat je niezen, ook reinigt het de hersens.
Dit kruid dat met schijtwit en komijn in wijn gekookt is is goed tegen koliek en onderbuikspijn.
Het sap hiervan dat met bolus armeniacus gemengd is is goed tegen bloed spuwen.
(5) Als je het poeder van muizenoor in de neus doet is het goed tegen het omdraaien van de ogen en reinigt het slijm.
Het sap hiervan met bijvoetwater is goed tegen het opklimmen of verwurging (d) van de baarmoeder’.
(a) Staar. (b) Oedeem. (c) Voorhoofds/neusholteontstekingen. (d) Krampen of kanker?
Volgens Blankaart is Pilosella; ‘Gnaphalii species, dicta a copiosis pilis quibus folia investiuntur’. Een Ganphalium soort vanwege de grijze bladeren.
Dodonaeus over Hieracium pilosella; ‘De nieuwe kruidbeschrijvers noemen dit gewas Pilosella en (om dat van het volgende te onderscheiden) Pilosella major, sommige noemen het Auricula muris, dat is muizenoor, het verschilt nochtans van de echte muizenoor, in het Hoogduits noemt men het Nagelkraut, in het Nederduits nagelkruid en bij sommige muizenoor als gezegd is.
Habern xxix Capi Avena latine·Egilops grece·egilopa·arabice qusir·vel clausir vel dolara· (Der meister Plinius in dem capitel Avena·spτicht·das habern wachþe mitt dem weyczen·und geleychet der selben an jren gewåchþe·allein das habern einen weÿchen stengel hat dann weicz. (Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel qusir·idest Avena·spτichet·dz dises hab bletter geleÿch den früchten·allein das sÿ weÿcher sind·und an dem gipffel der rôτen hat es samen der ist umb henckt mit zweÿen oder dτeÿen rôcken·(Galienus in dem sechsten bůch genant simplicium farmacarum·in dem capitel Egilops·idest Avena·spτichet·das sein gerauch seÿ starck und auch gar scharpf und sein tugent ist durchdτingen die feüchtung·und verczeren auch die hertten geschweer·dz meel davon darauff geleget geleych als ein pflaster·(Und ist sunderlich gůt den fisteln beÿ den augen. (Ein pflaster gemachet mit habern und darunder gemüschet sŭþs meel·unnd den bôsen grÿndt genant ympetigo·dz ist ein stat d maledeÿ domit gepflestert·heÿlet den·(Item Galienus in dem bůch genant de Cibis·spτicht·das habern seÿ auch ein speÿse der thiere und nit d menschen·es wår dann sach·das also grosse teürung wåre so môchte man wol bτot darauþ machen als ettwan gar dÿck geschehen ist·und diþs bτot gibt auch dem menschen gar kleine speÿþung·und gar wenig geblŭtes·(Item habern gesoten mit wasser·darnach den gestossen und mit hônige gemüschet·machet auch gar gůte hycze·und benymmet die kelte·das geessen wie einen bτeÿen·(Item·Håbτin bτeÿen gekochet mit eþsig·sind fas gůt denen·die do haben grosse hÿcze·(Serapio·Habern weychet die verhertten gelÿder·das meel davon darüber geleget geleÿch einem pflaster·(Item Habern ist gůt genüczet zů aller geschwulst an dem leÿbe·die do kummett von hÿcze·(Item·Ein pflaster gemachet von håbτinem meelbe·unnd das do mit loτbeer ôle vermengt·ist gůt für den grind·und [50] ist hertte apostemen verczeren·die geschwollen sind·Und ist auch gůt wider die fistel des arþsdarms·als Serapio spτicht· (Item håbτen meel ist auch gar gůt das antlicz des menschen schôn und reÿn machen mit bleyweÿþ vermenget in wasser gesoten·domit auch das antlicz dick male gewåschen·spτicht bartholomeus anglicus de pτopτietatibus rerum· |
Haver, 29ste kapittel. Avena Latijn Egilops. (1) Grieks egilopa. Arabisch qusir, vel clausir, vel dolara. (Avena sativa) De meester Plinius in het kapittel Avena spreekt dat haver groeit met de tarwe en lijkt daarop aan haar gewas, alleen dat haver een wekere stengel heeft dan tarwe. Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel qusir, id est Avena, spreekt dat deze heeft bladeren gelijk de vruchten, alleen dat ze weker zijn en aan de top der stengels heeft het zaden die is omhangen met twee of drie rokken. Galenus in het zesde boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel Egilops, id est Avena, spreekt·dat zijn reuk sterk is en ook erg scherp en (3) zijn deugd is doordringen de vochtigheid en verteren ook de harde zweren, dat meel daarvan daarop gelegd gelijk als een pleister. En is uitzonderlijk goed de etterwonden bij de ogen. Een pleister gemaakt met haver en daaronder gemengd zoet meel en de kwade hoofdzeer genaamd impetigo, dat is een plaats van de boosaardigheid, daarmee gepleisterd heelt het. Item. (2) Galenus in het boek genaamd de Cibis spreekt dat haver ook een spijs is van de dieren en niet van de mensen, tenzij het zaak was dat er alzo grote duurte was dan mag men wel brood daaruit maken zoals wel erg veel gebeurd is en dit brood geeft ook de mensen erg kleine spijs en erg weinig bloed. (4) Item haver gekookt met water en daarna dan gestoten en met honing gemengd maakt ook erg goede hitte en beneemt de koudheid, dat gegeten als een brei. Item. Haverbrei gekookt met azijn is erg goed diegenen die hebben grote hitte. Serapio: Haver weekt de verharde leden, dat meel daarvan daarover gelegd gelijk een pleister. Item. Haver is goed genuttigd tot alle gezwellen aan het lijf die je komt van hitte. Item. Een pleister gemaakt van havermeel en dat met laurierolie vermengt is goed voor de hoofdzeer en [50] is harde gezwellen verteren die gezwollen zijn. En is ook goed tegen de etterwonden van de aarsdarm zoals Serapio spreekt. (5) Item havermeel is ook erg goed dat aangezicht van de mensen schoon en rein maken met loodwit vermengt en in water gekookt en daarmee ook dat aangezicht vele malen gewassen spreekt Bartholomeus Anglicus in de proprietatibus rerum. |
Vorm.
Pluimhaver met losse pluimen en lang gesteeld met naar alle zijden hangende pakjes, hoogstens is het kroonkafje van de onderste vrucht genaald. Het verschilt van andere graansoorten door de bloeiwijze die de vorm heeft van een tros. Haver kan meer dan een meter hoog worden. In sommige landen is de wilde haver een lastig onkruid waar het soms in zo grote aantallen kan voorkomen dat de planten als hooi gebruikt worden. Haver kan zichzelf bestuiven zonder zelfs te bloeien waardoor het gewas niet zo afhankelijk is van mooi weer. Haver vraagt een matig warm en vochtig klimaat. Het verdraagt een ruwer en vochtiger klimaat dan de zomergerst. Zijn langere groeitijd beperkt echter zijn verspreiding naar het verre noorden. Het gewas heeft een langere vegetatietijd dan de gerst, 16‑22 weken.
Dodonaeus; ‘Haver, als Dioscorides zegt, is van bladeren en geknoopte halmen tarwe en spelt wat gelijk’.
Naam.
Dodonaeus; ‘In Brabant heet dit koren haver, in Hoogduitsland Habern, in het Latijn heet het Avena en in het Grieks Bromos’.
Avena komt van het Latijnse avena: wat blazen betekent, naar de lange holle halmen die als blaaspijpen gebruikt kunnen worden. Symbool van muziek, the witehing sound of music.
Avena stamt vermoedelijk van het Sanskriet avi: schaap, of van Sanskriet avasa: voeding.
De naam haver, Habern, stamt wel van oud-Noors hafr: bokkenvoedsel (de Angelsaksische hafer is een bok). Alle namen van de vrucht, er zijn er verscheidene, zijn van schaap of bok afgeleid. Dit waarschijnlijk omdat die dieren ermee gevoerd werden (of van een gelijkend onkruid). Toch ligt de grond hiervan waarschijnlijk elders. Goed groeiende gewassen die geen vrucht droegen maar wild en onvruchtbaar groeiden werden hiermee vergeleken. Bij de vijg is de Ficus de vruchtdragende vijg en caprificus de boksvijgenboom. Daarom werd de wilde en onvruchtbare haver bokskruid genoemd en in Duits Bockskraut.
Gebruik.
Herbarius in Dyetsche heeft dit gewas niet eens.
(3) Herbarijs: ‘Avena, dat is evenie. Ze verzacht en verdrijft en maakt murw alle harde gezwellen en tot dat doel gebruikt men wel dat meel’.
Hildegard von Bingen noemt haver een voortreffelijke en gezonde spijs voor de mensen, verschaft een vrolijke geest, een rein en helder verstand, goede kleur en gezond vlees. (2) De Gart spreekt er anders over via Galenus.
(2) Dodonaeus; ‘Haver, als Galenus zegt, is een voedsel van de beesten en is voor de mens niet geschikt tenzij dat ze door grote en uiterste hongersnood gedwongen worden om er brood van te bakken.
Brood van haver gebakken is onlieflijk van smaak, nochtans maakt het de buik niet week of hard, maar is wat dat aangaat middelmatig gesteld.
Haver als een medicijn in enige ziekten gebruikt is de gerst van aard en krachten gelijk want ze is in alle pleisters en pappen goed daar gerst in dient en zo van buiten opgelegd is ze drogend en verdelend en verteert matig zonder enige scherpte of bijten, dan is van gestalte en aard wat kouder en wat stoppend waardoor ze ook de buikloop stelpen kan.
(4) Pap of brij van haver gemaakt, als Dioscorides betuigt, stopt de loop van de buik.
Het sap ervan is zeer goed gebruikt tegen de hoest in enig soepje.
(5) Havermeel in azijn gekookt neemt de sproeten en littekens van het aanzicht weg, als Plinius betuigt.
Abschlag xxx Capi Astromum· (Die meister spτechen auch gemeynigklich·das abschlag sey kalter natur unnd vergifftiger·und ist auch weder gesunden noch siechen menschen zů essen·Wer jn aber essen wil·der lege jn voτ hyn in wein·und lasse jn bayssen zwen tag oder dτeÿ·(Abschlag hat nicht hycze in jm·sunder ein scharpffe feüchtnuþ und von dem tauwe·( Item abschlag sollend die bτauchen oder nüczen die do beladen sind mit febτes·(Item wôlcher einen bôsen mågen håt und åsse abschlag·dem wirt wee davon·(Wisse auch das die natur aller lauch sind getemperieret mit hÿcze·und wachþen alle von feÿchtung und von wÿnden. (Item·alle lauch geessen schaden nit on allein astlauch·der ist unnücz zů essen·(Auch spτechen die meister·das kranck leüt die do beladen sind mit grosser feüchtung meÿden sollen lauch·wann er meret die feüchtung·(Item. Von des lauches tugent stet geschτiben in dem capitel Poτrum·hÿuden de P·do findet man gar vil hübscher tugent von· |
Sjalot, (1) 30ste kapittel. Astromum. (Allium ascolonium) De meesters spreken ook algemeen dat sjalot van koude natuur is en vergiftig en is ook niet gezonde noch zieke mensen te eten. Wie het echter eten wil die legt het daarvoor in wijn en laat het baden twee dagen of drie. Sjalot heeft niet hitte in hem, uitgezonderd een scherpe vochtigheid van de dauw. Item sjalot zullen die gebruiken of nuttigen die beladen zijn met koorts. Item wie een kwade maag heeft en eet sjalot die wordt ziek daarvan. Weet ook dat de natuur van alle look getemperd is met hitte en ze groeien alle van vochtigheid en van winden. Item, alle look gegeten schaadt niet uitgezonderd alleen sjalot, die is onnut te eten. Ook spreken de meesters dat zieke mensen die beladen zijn met grote vochtigheid mijden zullen look want het vermeerdert de vochtigheid. Item. Van de look zijn deugd staat geschreven in het kapittel Porrum onder de P, daar vind men erg veel leuke deugd van. |
Vorm.
Wordt van de ui onderscheiden door de onvruchtbare bloemen en talrijke knollen. Sjalot is vermoedelijk afkomstig uit Klein Azië en Palestina. De ui van Askalon beschreef Plinius, Theophrastus, Columella als een variëteit van ui.
Naam.
(1) Dodonaeus over Allium cepa; ‘In oude tijden had deze uien vele en verschillende namen naar de verscheidenheid van de plaatsen daar ze groeiden, als gezegd is, want sommige heten Cypriae, sommige Sardiae, Cnidiae, Creticae, Samothraciae, Ascoloniae of Pompeianae naar de eilanden, rijken en steden van Cyprus, Sardos, Kreta, Samothracie en ook naar Ascalonon wat een stad van Joodse land was dat anders Pompeiana heet. Caepa Palaestina aut Ascalonica is de scaloegnie of, als andere menen, het bieslook. In Italië is er ook een ander Cepa Ascalonia die ze anders cipicchia noemen, (net zoals Palladius de kleine uitjes cipuilla noemt) die een middelsoort tussen bieslook en onze sjalot schijnt te wezen, in het Spaans cebolla Ascalonitica en in het Latijn Bulbus esculentus of Radix tunicata omdat uit de klister of bol vele schillen groeien en vele smalle bladeren als die van saffraan, maar dikker. Deze bol is soms als een narcis en trekt naar het roze. Enige noemen de sjalot ook Ast-Loock, andere hondts-loock, dan door die verwarring van namen kan men niet zo gemakkelijk tot het echt herkennen van de kruiden komen als men wel wensen zou’.
Dodonaeus noemt Abschlag als een naam onder Allium sativum; ‘Dit look heet tot verschil van de wilde soort in het Hoogduits Garten Knoblauch, Abschlag en Astlauch en daarnaar in onze taal ook ast look en knop look
Een vorm van de gewone ui is bekend als sjalot. De sjalot is door de kruisvaders meegenomen en zou naar de stad Askalon genoemd zijn in het land der Filistijnen. De naam is verder verbasterd, in het Latijn werd het ascalonitica, in oud-Frans escaluigne, tot eschalotte, e'chalote en bij ons astloock of abschlag, tegen 1700 werd het charlotten en nu sjalot, Duits van Abschlag, Aschlauch, Eschlauch, Schlotte tot Schalotte, Engels shallot.
Gebruik.
Zie ui. Herbarius en Dyetsche en Herbarijs hebben dit gewas niet, wel Dodonaeus, maar niet in een apart kapittel; ‘In Italië en Frankrijk worden de soorten van bieslook en sjalot klein gesneden in water te weken gelegd en gegeten met olie, azijn, zout en eppe of peterselie en salie want dan is al haar scherpte en schadelijkheid of afgelegd of bedwongen en verbeterd.
Doch hoe het gaat, het is duidelijk dat zowel dit tegenwoordig bieslook als de sjalot en ook de andere medesoorten van deze kruiden niet zo goed zijn als prei zijn en aangaande het gebruik er van is er niet veel hulp of nuttigheid van te verwachten, dan voor diegene die meer tot onkuisheid dan tot de gezondheid genegen zijn omdat ze voor de maag moeilijker zijn dan prei vanwege haar smaak die heter, dunner en scherper is en al deze wortels zijn slecht om te verteren, laten winden groeien, ontsteken de tong, en maken dorst, tenzij dat ze lang in water geweekt zijn of in wijn, als sommige verzekeren, en ze zijn meest alle warm tot in de vierde en droog in de derde graad. Men houdt ze nochtans voor nuttig in al hetgeen dat de Bulbi esculenti van de ouders vermochten en zeer geschikt diegene die etter spuwen. In azijn gekookt en gegeten beletten het opwerpen en oprispen van de maag. Maar zullen best gebruikt worden van diegene die veel arbeiden en van andere om de maag gretig te maken en appetijt te laten krijgen en in salade om de koude van andere kruiden te matigen’.
schyrling xxxi Ca Appollonaria· (Die meister spτechend auch·das dises seÿ gar ein gůt kraut unnd seye von natur hÿczigen·und ist auch gar schedlichen zů nüczen·es wår dann sache·das er gar not wår.wann wôlcher es nüczet·der zerstôτet jme sein geblŭte unnd alle feüchtnuþ und machet auch gar bôse tempfunge in dem leÿbe. (Item·[51] Wer an dem leÿb zerschlagen wåre mit stecken kolben oder anderen dingen oder gefallen wåre·der siede schirling wol in wasser und trincke des·und lege das kraut auch also warm auff die stat do die verseret ist·und bÿnde dann auch ein thůch darüber so zerlåsset sich das gelebert blůtte·das sich zů hauffen gezogen hat·wann sein natur ist das es von einader teÿlet·und zerlasset auch das gelebert geblŭt·(Weer aber von stôssen oder auch von schlegen zwyschen haudt unnd fleÿsch geswyllet·der siede schÿrling und nachtschatten ÿegkliches geleych als vile als des andern·und bestreÿche auch domit die geschwulste·sÿ verzeühet sich gar balde·(Item. Was von jme geschwyllet sucht halber in dem leÿbe·darzů ist dyses kraut schÿrling nicht gůt·wenn die feüchtigkeit auþbτechen sol·die treÿbet es auch hyndersich·und bτåcht vil schaden·(Dises kraut das heÿsset auch nach einem meister genant appolnius·Und diser meister gabe auch dises kraute dem grossen meister Plato·sich domit zů erczneÿend. Und auch domit die gifft vom jm zů treyben·(Item·Wôlcher ein spÿnnen geessen håte der sol auch dises kraut nüczen grūne·mit salz und auch gesoten mit gůtem wein·die gifft zergeet on schaden·( Item·Wôlcher gestochen wåre von einem vergifftigen thier·der mache hievon ein pflaster·und lege es darauff es hilfft·(Dises kraut hat bτeÿte bleter·geleich ungula caballina unnd lange stengel mit gellben blůmen· |
Scheerling, 31ste kapittel. (1) Appollonaria. (Doronicum pardalianches) De meesters spreken ook dat dit is een erg goed kruid en is van natuur verhitten en is ook erg schadelijk te nuttigen, het was dan zaak dat het erg nood was want wie het nuttigt die verstoort hem zijn bloed en alle vochtigheid en maakt ook erg kwade dampen in het lijf. Item. [51] Wie aan het lijf geslagen was met steken, kolven of andere dingen of gevallen was, die kookt scheerling goed in water en drinkt dat en leg dat kruid ook alzo warm op de plaats die bezeert is en bindt dan ook een doek daarover zo lost zich op dat gestolde bloed dat zich op hopen getrokken heeft want zijn natuur is dat het van elkaar deelt en lost ook op dat gestolde bloed. (2) Wie echter van stoten of ook van slaan tussen huid en vlees gezwollen is die kookt scheerling en nachtschade, van elk evenveel als van de andere, en bestrijkt ook daarmee de gezwellen, ze trekt het erg gauw op. Item. Wie van zich gezwollen ziekte heeft in het lijf, daartoe is dit kruid scheerling niet goed want het zal de vochtigheid uitbreken en drijft dat ook achter zich en brengt veel schade. Dit kruid dat heet ook naar een meester genaamd Appolnius. En deze meester gaf ook dit kruid aan de grote meester Plato, zich daarmee tot artsenijen en ook daarmee dat gif van hem te verdrijven. Item. Wie een spin gegeten heeft die zal ook dit kruid nuttigen groen, met zout en ook gekookt met goede wijn, dat gif vergaat zonder schade. Item. Wie gestoken was van een vergiftig dier die maakt hiervan een pleister en leg het daarop, het helpt. (2) Dit kruid heeft brede bladeren gelijk ungula caballina en lange stengels met gele bloemen. |
Inleiding.
In de oude botanische en medische literatuur wordt vaak de gevlekte scheerling, Conium maculatum en de waterscheerling Cicuta virosa niet scherp uit elkaar gehouden. In het algemeen kan men zeggen dat de scheerling van de ouden, koneion, van de Grieken en de Cicuta van de Romeinen zeker de gevlekte scheerling was. De waterscheerling komt in Griekenland en Italië uiterst zelden voor, terwijl de gevlekte scheerling vrij algemeen is.
Herbarius in Dyetsche heeft dit kruid en ook Conium niet. De Herbarijs spreekt over Cicuta. Het is dan opmerkelijk dat de Gart het wel heeft over schyrling en in kapittel 87 komt Cicuta voor. Hoewel, de afbeelding en de gele bloem in de Gart komt niet overeen met de vorm van onze gevlekte scheerling. Die is wit en staat in schermen. Volgens Dodonaeus is appolonaris het bilzekruid, Hyoscyamus. Daar komt de tekening ook niet mee overeen. De onderste bladeren zijn als het hoefblad met een lange stengel met korte scheuten of van afgevallen bloemen met bovenop ronde gele bloemen net zoals teunisbloemen of vingerhoedskruid.
Het zal wel giftig zijn, maar welke?
Dan een Aconitum. Maar die heeft ingesneden bladeren zoals alle ranonkelachtige. Doronicum pardalianches zou het kunnen zijn. Die heeft grote bladeren en gele bloemen. Het is een Schwindelkraut en heette vroeger ook Aconitum.
Vorm.
Dodonaeus; ‘De geslachten van Aconitum waren bij de oude kruidbeschrijvers tweevormig, het een is Pardalianches toe genoemd waarvan we in dit kapittel twee soorten zullen beschrijven die tegenwoordig hier te lande, doch te onrecht de naam van Doronicum voeren en daarvoor gebruikt worden en het ander heeft de toenaam Lyoctonon, dat is wolfswortel (Aconitum) daar we in de volgende kapittels van zullen handelen. Het eerst Aconitum Pardalianthes komt uit de aarde voort met rondachtige bladeren die breed zijn, bleekgroen, zacht en met een tere wolligheid ruig en lijken van gedaante wat op de bladeren van een soort van klimop of die van varkensbrood, doch groter en komen dichter bij de komkommerbladeren, hoewel ze nochtans niet volkomen zo groot zijn als de komkommerbladeren en bovendien ook zachter zijn dan die. De steel wordt hoger dan zeventien cm en is ook wat ruigachtig, gestreept of gevoord en veelhoekig en in het aanschouwen anders eigenlijk heel rond en deze steel wordt in sommige doch weinig zijsteeltjes verdeeld die op hun top bloemen dragen als die van de vokelaar, te weten zowel in hun middelste kruin als in hun rondom groeiende bladertjes geel van kleur die tenslotte tot dunne en witte stuifjes veranderen en met de wind verwaaien en daaronder schuilen kleine zwartachtige zaadjes’.
Naam.
Dodonaeus in het kapittel van dodelijke kruiden; ‘Dit kruid heet in het Latijn Aconitum Pardalianches, te weten de eerste soort Aconitum Pardalianches primum, in onze taal plag het behalve de oneigen naam van Doronicum niet bekend te wezen en daarom zullen we het eerste geslacht eerste of kleine Aconitum Pardalianches mogen noemen en het ander tweede of grootste Aconitum Pardalianches, in het Latijn Aconitum Pardalianches alterum en in het Grieks heten ze beide Aconiton.
De naam Aconiton is gekomen van de rotsen, klippen en steenachtige plaatsen daar deze kruiden plegen te groeien die in het Grieks Aconae heten zoals Ovidius in het 7de boek van zijne veranderingen of Metamorphoses te kennen geeft.
Doronicum. Voorts zo hebben vele kruidbeminnaars dit Aconitum dat we hier beschrijven Doronicum genoemd en zelfs meest alle apothekers plegen de worteltjes daarvan in plaats van het echt Doronicum in de dranken en andere geneesmengsels te doen. Nochtans hetgeen dat de Arabische meesters Doronicum noemen verschilt zeer veel van dit ons Aconitum Pardalianches wat Avicenna eigenlijk Strangulator Leopardi noemt die dat in zijn 685ste kapittel alle krachten toeschrijft die Theophrastus en Dioscorides het Aconitum Pardalianches of Thelyphonon eigen zeggen te wezen. Dan het Doronicum noemt dezelfde Avicenna in zijn taal durinigi, te weten in het 209de kapittel en zegt dat het warm en droog is in de derde graad. Van dezelfde mening is de Arabische schrijver Serapio ook wanneer hij het Doronicum in de derde graad van de verdrogende en verwarmende dingen stelt’.
De naam Doronicum wordt al gevonden bij Gessner. De naam is afkomstig uit het Arabisch/Perzisch daraniya voor goud. Of Grieks dory: lans, eikon: beeld, de wortelbladen hebben enige gelijkenis met een lansspits. De plant werd tot vergiftiging van speren gebruikt. "Demopho autem, quod ad inferendam mortem pares, vires habent, ut docet Gorr". ‘De plant zal net zo dodelijk werken als een speer.’
Doronicum werd dus als een soort van Aconitum gezien. Pardaliaches betekent, panter verstrengelend, pardalio is een luipaard en agho: verstrengelen of wurgen. Dit woord is afkomstig uit het Grieks pardaliagkhes, een naam van een plant die beschreven werd door Dioscorides en waarschijnlijk een synoniem was voor de akoniet.
Het was ook al een twistpunt in vroegere dagen. De heilzame werking van deze Doronicum was een twistpunt tussen de beroemde botanisten Matthiola en Gessner.
Gebruik
Dodonaeus; ‘‘Pardalianches, zegt Dioscorides, wordt bij de dingen gedaan die men bereidt om de smart en weedom van de ogen te verzoeten en door deze zijn eigenschap kan dat terwijl dat het noch vers is tegen de ontstekingen van de ogen nuttig wezen.
Dit kruid, zegt dezelfde Dioscorides, doodt de panters, everzwijnen, wolven en andere wilde dieren door het met vlees voor die te werpen. Dan Theophrastus schrijft niet dat het op die manier gebruikt de beesten ombrengen kan, maar dat de bladeren of de wortels in of bij het geslacht van de schapen, koeien, ossen, paarden, muilezels, ezels en alle andere viervoetige dieren gestoken die op die dag laten sterven en daartegen dat de wortel er van met enige drank ingenomen de steken van de schorpioenen geneest. Wat opmerkelijk betoont dat dit kruid of de wortel er van de mens niet, maar alleen ettelijk viervoetige dieren schadelijk en dodelijk is. Dit is met merkelijke en verschillende ervaringen bevonden en betoond geweest. Want Conradus Gesnerus, een zeer geleerd man in onze tijden en een zeer naarstig onderzoeker der verholen of onbekende dingen, verhaalt in een brief die hij aan Adolfus Occo schrijft dat hij de verse wortels van dit gewas en ook de droge heel in honig ingemaakt of met suiker gekonfijt of in klein poeder als meel gestoten dikwijls ingegeven heeft en zelfs ook dat hij op die dag dat hij die brief schreef met warm water twee drachmen of een half lood zwaar van de klein gestoten wortels er van ingenomen heeft en er nochtans geen letsel, ja totaal geen verandering door gewaar geworden is, ja dat hij die vele zieke mensen zowel alleen als met andere dingen vermengt met zeer grote baat aangeraden heeft het tegen hun ziekten binnen het lichaam te nemen. Ook zo ziet men tegenwoordig dat de apothekers meest overal deze wortel (hoewel met grote dwaling) voor het echt Doronicum gebruiken nochtans zonder er enig merkelijk letsel of kwaad mee te doen. Dan dat dit Aconitum Pardalianches een dodelijk ding is voor de honden is zeker en onderzocht genoeg wat Matthiolus nochtans niet gemakkelijk heeft willen geloven voordat hij het merkelijk door eigen ervaring waar bevonden heeft zoals hij in zijn boeken betuigt en bekent.
Sommige zeggen ook, voegt dezelfde Dioscorides er noch bij, dat de wortel van deze Pardalianches bij de schorpioenen gebracht en daaraan gehouden die slap en traag maakt en dat ze wederom wakker worden en tot zichzelf komen als men de witte nieswortel bij hen brengt. Hetzelfde betuigt Theophrastus ook van zijn Thelyphonon en zegt dat dit kruid omdat het van wortels op een schorpioen lijkt en bij de levende schorpioenen gedaan of er opgelegd die doden kan en dat ze wederom verrijzen als men er witte nieswortel bij brengt of ze besproeit met het water daar de witte nieswortel in gekookt of geweekt is’.
synaw xxxii Capit ALchimilla artincilla lencopedion grece·latine·pes leonis sive planta leonis· (Der meister Platearius spτichet·daz synaw sey heÿþ und trucken an dem andern grad·(Dises kraut weret ein ganczes jar unverseeret in seiner natur·und ist doch frysch besser genüczt denn dürτ·(Plinius. Nymme synau sanickel und heÿdes wundt kraut ÿeklichs ein handt vol·und seüde die in regen wasser·darnach nÿmm der langen regen wŭrm und zerstoþ die und dτucke dÿe [52, verder op pagina 53] feuchtung durch ein…. müsche die unnder d…. wasser·Dises getrunncken·stÿllet alle blůtende wunden·an dem leÿbe·wie sÿ sein mügen·und lege dises kraut auþwendig auff die wunden geleÿch einem pflasteτ die wunde heÿlet feÿn und auch schôn·(Der safft von sÿnawe dτeÿ moτgen nŭchteren ist auch gar gůt epilenticis·daz sind die die den fallende siechtagen haben. Darnach laþ ein adern schlåhen auff der lyncken handt·zwyschen dem zeÿger unnd dem daumen·du genÿsest zůhandt·( Wer einen verwunndeten magen oder bτust håte·der trincke von sÿnaw und sanickel·er genÿset·(Sÿnaw gestossen·und die grůse bestrÿchen durch ein thůch·und under die gemüschet hartenaw od scharlach gebulfert und das getruncken·benÿmmet auch colicam passionem·das ist·das darm gesücht·und domit alle wŭttende geblůtte in dem leÿbe·(Diascorides·(Nÿmm sÿnaw fenchelkraut selbe petersilgen kraut·ÿegklichs ein handt vol·unnd müsche auch darunder åniþ fenchel samen·ÿsop·alantwurcz ÿegkliches zwey lot·und seüde das in zweÿ pfundt wassers·als lang biþ das dτitteÿl ein seüdet·unnd trincke dises·es vertreÿbet alles gelebert blůt·und treÿbet dyses auþ durch den harm unnd durch dev stůglang· |
Vrouwenmantel, 32ste kapittel. Alchimilla (1) artincilla lencopedion Grieks. Latijn pes leonis sive planta leonis. (Alchemilla vulgaris) De meester Platearius spreekt dat vrouwenmantel heet en droog is aan de andere graad. Dit kruid blijft een geheel jaar onveranderd aan zijn natuur en is toch vers beter genuttigd dan droog. Plinius: Neem vrouwenmantel, sanikel en guldenroede, van elk een hand vol en kook die in regenwater, daarna neem de lange regenwormen en verstoot die en druk die [52] (nu eik, verder op pagina 53) vochtigheid door een…. meng de onder d…. water. (2) Dit gedronken stilt alle bloedende wonden aan het lijf, waar ze zijn mogen, en leg dit kruid uitwendig op de wonden gelijk een pleister, de wond heelt fijn en ook schoon. Het sap van vrouwenmantel drie morgens nuchter is ook erg goed epilepsie, dat zijn die de vallende ziekte hebben. Daarna laat een ader slaan op de linkerhand tussen de aanwijzer en de duim, u geneest gelijk. Wie een verwonde maag of borst heeft die drinkt van vrouwenmantel en sanikel, hij geneest. Vrouwenmantel gestoten en dat gruis gestreken door een doek en onder die gemengd hertshooi of scharlei gepoederd en dat gedronken beneemt ook colicam passionem, dat is de darmziekte, en daarmee alle woedende bloedingen in het lijf. Dioscorides: Neem vrouwenmantel, venkelkruid, salie, peterseliekruid, van elk een hand vol en meng ook daaronder anijs, venkelzaden, hysop, alantkruid en van elk twee lood en kook dat in twee pond water alzo lang totdat het derde deel inkookt en drink dit, het verdrijft alle gestolde bloed en drijft dit uit door de plas en door de stoelgang. |
Vorm.
Komt uit de Noordelijke gematigde zone en wordt 30cm hoog. Het blad is zeer decoratief, gelobd, gezaagd en mooi rond, verdeeld in 7-9 segmenten en is grijsgroen door de zijdeachtige haren.
De vrouwenmantel is een van de weinige planten met groen/gele bloempjes. De pluimpjes vormen een sierlijke bloeiwijze die druk door bijen worden bezocht, mei/juni met soms met nog wat nabloei. .
Naam.
(1) Ofschoon de plant in gebergtegebieden van Italië en Griekenland voor komt en door zijn bladvorm zeker zou opvallen, vinden we dat het toch nergens beschreven is. Het komt niet voor in Herbarius in Dyetsche en ook niet de Herbarijs. Waarschijnlijk dat de ouden weinig acht geslagen hebben op bergplanten als onherbergzaam oord waarvan men het liefst wegbleef. Zo is ook de naam Alchemilla pas in het Latijn van de middeleeuwen gevormd en behoort niet tot de klassieken. In gedrukte schrift vinden we het pas in de Gart der Gesundtheit uit Mainz in 1485 waar in het 32ste kapittel staat, Alchemilla, Synaw. Het wordt hier met de plant Leontopetalon, Leontopodion of leeuwenvoet van Dioscorides gelijkgesteld wat zeker niet de vrouwenmantel is maar meer Leontice leontopetalum, L, (een verwant van Berberis) of de violet bloeiende Roemeria hybrida (verwant met Chelidonium) een akkeronkruid in M. Zeegebied. Dat verklaart ook de namen Lowenfuss die ze in oude kruidenboeken heeft, met de leeuwenvoet heeft ze geen overeenkomst. Linnaeus droeg die naam over op de edelweiss waar het beter op paste dan op de vrouwenmantel.
Dodonaeus; ‘Men noemt dit kruid tegenwoordig in het Latijn Alchimilla en Achimilla, sommige noemen het Stellaria maar er is nochtans een ander Stellaria die men ook Aster Atticus noemt. De Hoogduitsers noemen het Sinnauw, Lewenfuss, Lewentatzen, Unser Frauwen mantel en Gross Sanikel en daarnaar hebben sommige het op het Latijns Planta leonis, Pes leonis en Sanicula major genoemd. Hier te lande noemt men het ook naar de Hoogduitse naam vrouwenmantel en onzer vrouwenmantel, in Frankrijk pied de lion, in Engeland ladies mantel.
Het is bij de ouders niet bekend geweest dat men weet want al is het zaak dat sommige oordelen dat het echt Leontopodium van de ouders is, nochtans is het zeker dat ze bedrogen zijn geweest door de Hoogduitse naam die dat Lewenfuss noemen, want het is zeer verschillend van gedaante van het echt Leontopodium van de ouders’.
Alchemilla komt van het Arabisch alkemelych, omdat de plant voor proeven van Alchimisten heeft gediend.
Sinauw, synaw, sinouw of synnauw, van oud-Duits Sintau, sin: altijd, en tau: dauw, de vochtdruppeltjes ’s morgens op de bladeren.
Gebruik.
Dodonaeus; ‘Vrouwenmantel is nuttig in alle wonden en gebreken daar sanikel goed toe is als het op dezelfde manier als sanikel gebruikt wordt.
(2) Ze stelpt het bloed en de maandstonden die onmatig vloeden.
Hetzelfde gestampt en op de vrouwen en maagdenborsten gelegd maakt die hard en stijf en belet dat ze niet te zeer zwellen en te bol of dik worden.
Dit kruid wordt van de vrouwen veel geacht omdat het vooral goed is om de onvruchtbare vrouwen tot ontvangen te brengen, te weten een lepel vol van dit droge kruid twintig dagen achter elkaar met wijn of vleessap drinken.
Sommige houden dit kruid voor koeler dan sanikel en daarom achten ze dat zeer goed om de pijn te verzoeten en de hitte af te nemen van alle ontstoken wonden en zweren door het erop te leggen.
De chirurgen gebruiken dit kruid om de breuken en inwendige kwetsingen te genezen en de uitwendige te laten sluiten en vooral in de schenen daar het vel af gestoten is. Omdat het zo drogend en tezamen trekkend is daarom wordt het zeer geprezen tegen de witte vloed van de vrouwen en waterachtige vloeden die de baarmoeder zo nat en glad maken dat het zaad weer afschiet en het ontvangen van de vrucht belet wordt.
Het gedistilleerde water van dit kruid gedronken kan de witte vloed van de vrouwen laten ophouden, insgelijks ook van buiten met een spons er op leggen of baden.
Dit water heeft zo’n kracht om het vlees bijeen te halen en de huid stijf en vast te maken dat sommige jonge dochters, nadat ze geschonden zijn geweest, door het gebruik van dit water voor maagden aangezien zijn geweest en vooral als ze ettelijke dagen in het water daar dit kruid in gekookt was gezeten hadden.
Diegene die de borsten met dit water stijf, hard en rond willen maken zullen dat veel eerder teweeg kunnen brengen mits daar wat Hypocystis en droge rozen, paardenstaartkruid en ui bij te doen.
De alchimisten willen verzekeren dat ze met dit kruid hun Mercurius congeleren kunnen, immers ze doen alle dagen hun best omdat te proberen en te beproeven, maar of het naar hun hoop lukt dat willen we iedereen niet bekend maken’.
De Duitse namen Frauenhilf en Aller Frauen Heil bewijzen zijn geneeskracht. "Manche Kinder hatten noch ihre Mutter und mancher geschlagene Witwer hatten noch seine Frau, wenn sie diese Gottesgabe gekannt hatten”, zegt de Zwitserse kruidenpater J. Kunzle. De dauw geldt overals als een middel om schoonheid te krijgen.
eychbaum xxxiii Ca Arboτ glandis latine·Hullis arabice· (Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capittel Hullus·idest arboτ glandis·spτicht·das aller gerauch dises baumes seÿ stopffen·und sunderlich die rÿnden die in der mitte ist dises baumes·Des geleichen die haut die do ist an den eÿcheln·Wÿe dÿse genüczet werden so sind sÿ von natur stopffen und keltten· (Serapio spτicht·das eÿchelen sind gar gůt genüczet den frauwen die auch zů vil flüssig sind in jrer zeyt·und auch sunderlich die mittel rynden an dem holcze gesoten in wasser und do unden [54, verder op pagina 52] ….(Item das mittel der rynden von dem eÿchbaum und dz mittel von den eÿcheln das do ist zwischen der schalen und der frucht mit einander gesoten in eþsig und wasser·und auff das heÿlig feüwer gelegt als ein pflaster·benÿmet die hycze zůhandt·(Item die bleter von eÿcheln gestossen und auff ein frysche gehauwen wunden geleget zeühet die zůsamen·also daz man die nit hefften darff·(Item wer hÿczig bôþ blatern håt·sÿ ziehen die hÿcz auþ. (Der meister Diascoτides spτichet·das eÿchen holcz gesoten gůt seÿ den·die einen alsen fluþ haben und sunderlichen den·die do blůtt speÿen·das getruncken mit wein·(Item die frawen die lang zeit jr feüchtung gehabt haben·odeτ menstruose gewesen sind·die do mit eÿchen laub gebået unnden auff bereüchet·hilfft sÿ on zweyfel·(Item·Eycheln gebulferet und das getruncken mit wein· benÿmmet die gifft in dem menschen·und treÿbt sÿ auþ durch dem harm·(Item. Ettlich meister spτechen·das die bleter des eychbaumes gar gůt sind zů vil dingen·Der eins gelegt auff ein geschweer·benÿmbt jm die hÿcze·und heÿlet das zůhandt·(Item. Eÿcheln sind haubtwee bτingen und sind den bauch auff blasen·(Item·Eÿchen wurczeln gesoten·mit kŭe milch getruncken ist gůt wider vergifftig medicin· (Item die frucht von eychbaume ist keltten und trucken beÿ dem .….quercinus hat macht subtil zůmachen·und hat macht zů jm ze ziehen·und feüchtung von einander zeteÿlen·unnd ist warm und trucken in dem dτÿtten grad. (Eÿchen mistel gebulfert und mit harcz vermenget·ist gůt wider verherttung des milczes·und auch mit wachþ vermenget·ist gar gůt wider das gegicht d gelÿder·(Item·Mistel ist zweÿerleÿ·auff dem eÿchen baumen·und auff dem bÿren baumm·Mysteln auff dem eÿchen baume ist auch der beste der do grŭn ist·[53] |
Eikenboom, (1) 33ste kapittel. Arbor glandis Latijn. Hullis Arabisch. (Quercus robur) Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel Hullus, id est arbor glandis, spreekt dat alle rook van deze boom (2) stoppend is vooral de bast die in het midden is van deze boom. Desgelijks de huid die er is aan de eikels. Wie deze nuttigt zo worden zo zijn ze van natuur stoppend en verkoelend. (3) Serapio spreekt dat eikels erg goed genuttigd zijn de vrouwen die ook te veel vloeiend zijn in hun tijd en ook vooral de middelste bast aan het hout gekookt in water en daar onder [54, verder op pagina 52] …. Item dat middelste van de bast van de eikenboom en dat middelste van de eikels, dat er is tussen de schalen en de vrucht, met elkaar gekookt in azijn en water en op dat heilig vuur gelegd als een pleister beneemt de hitte gelijk. (4) Item de bladeren van eik gestoten en op een vers gehouwen wond gelegd trekt die tezamen alzo dat man die niet heffen hoeft. (5) Item wie hete kwade blaren heeft, ze trekken de hitte uit. (6) De meester Dioscorides spreekt·dat eikenhout gekookt goed is diegene die een oude vloed hebben en vooral die er bloedspuwen, dat gedronken met wijn. (2) Item de vrouwen die lange tijd hun vochtigheid gehad hebben of menstruatie gewezen zijn, die met eikenloof baden en van onderaf berookt helpt ze zonder twijfel. Item. (7) Eikels gepoederd en dat gedronken met wijn beneemt dat gif in de mensen en drijft het uit door de plas. Item. Ettelijke meesters spreken dat de bladeren van de eikenboom erg goed zijn tot veel dingen. Die eens gelegd op een zweer beneemt het de hitte en heelt dat gelijk. Item. (8) Eikels zijn hoofdpijn brengen en zijn de buik opblazen. Item. Eikenwortels gekookt met koemelk en gedronken is goed tegen vergiftige medicijnen. Item de vrucht van eikenbomen is koud en droog bij de .….Quercus heeft macht subtiel te maken en heeft macht tot hem te trekken en vochtigheid van elkaar te verdelen en is warm en droog in de derde graad. Eiken mistel gepoederd en met hars vermengt is goed tegen verharding van de milt (9) en ook met was vermengd is het erg goed tegen de jicht in de leden. Item. (10) Mistel is tweevormig, op de eikenbomen en op de peerboom. Mistel op de eikenboom is ook de beste die er groen is.[53] |
Vorm.
De zomereik, houdt van veel licht en daarom dragen alleen de buitenste takken van de kroon de mooi gevormde, bochtig, ingesneden bladeren. Hierdoor komt het ook dat in een eikenbos een levendige flora op de grond is. Het blad is onregelmatig gelobd met 3-7 diepe bochtige insnijdingen en heeft een asymmetrische vorm. Het blad is kaal en heeft zijn grootste breedte boven het midden. De 2 - 3cm lange eikels staan op lange steeltjes, Duitse Stieleiche.
Naam.
Arbor glandis; boom met schaaltjes wat op de eikenappels slaat. Vreemd dat hier geen Quercus staat of het Griekse Drys.
Dodonaeus; ‘De andere soort heet hier te lande eigenlijk eycken-boom, in Hoogduitsland Eichelbaum, De Griekse naam is Drys agria en de Latijnse naam is Robur, maar gewoonlijk Quercus, dan tot verschil van de tamme eik mag men ze Quercus silvestris, dat is wilde eikenboom, noemen. De vrucht van deze bomen is hier te lande eeckel genoemd, in Hoogduitsland Eychell, in het Latijn Glans en in het Grieks Balanos.
De eigenlijke Germaanse naam voor deze boom is eiche. In het oud-Hoogduits is het Eih of Eych, in het Noors eik en in Zweeds ek. De oer Germaanse naam is aiks, Saksisch Ok, Okes of Oak, dit werd in Angelsaksisch ac, oud-Noors eik en in het Engels oak, (ac-corn of acorn: koren, van blijkbaar eetbare eik, oud-Engels aecern of aecer, een veld, een product van 't veld). Eik is een gewoon oud Germaans woord dat boom betekent en verwant is met oud-Indisch igja: verering, dat wil zeggen de boom die van oudsher als godenboom de hoogste verering genoot. Oerverwant met dit woord is het Latijnse aesculus die bij de Romeinen natuurlijk niet de huidige botanische Aesculus hippocastanum is, maar op een eikensoort, Quercus robur of Quercus aegilops, sloeg. Dit woord stamt van aigsculos, van Grieks aigilops, een soort eik met eetbare vruchten. Ook de Griekse boomnaam aegilops, Q. aegilops, (eerder aegsculus) behoort tot dezelfde stam als Eiche. De Agis of Aegis, het schild van Zeus en een teken van zijn macht, stelde men als eikenhout voor. Hetzelfde hout werd eerst gebruikt voor werpspiezen die in het Grieks aiganeai heten. De wortel hiervan is aik die we in het oud-Noorse eikinn: geweldig, nog bewaren.
Plinius; ‘Ceres frumenta invenit, cum antea glandes vescerentur’, ‘de godin Ceres vond het koren uit, tot dan toe hadden de mensen zich met eikels gevoed’.
Gebruik.
Herbarius in Dyetsche heeft deze boom vreemd genoeg niet, wel de Herbarijs met de tegenwoordige naam; Quercus.
Herbarijs; ‘Quercus, dat is de eyke. En is koud en droog.
(3) De bladeren gekookt en de vrouw daarin gezeten stremt menstruatie. En die bladeren gestampt met azijn verslaan alle hitte.
Eeckelen die op eiken groeien verpoederd en gekookt en daarin gezeten die het achterste (aars) uitgaat laat het weer in keren en verdroogt de zenuwen die in het achterste liggen. (2) En stopt de loop, gedronken.
De gemalen schors van de eiken en de bladeren, dat getemperd met wit van een ei, is goed op gebroken been gepleisterd, ja als het net gebroken is. En benen die uit het lid zijn. Ditzelfde is goed op alle hete plaatsen. (4) En de bloem er van (meel van eikenschors) heelt en verdroogt verse wonden’.
Dodonaeus; ‘De bladeren en schorsen van de eiken en schaaltjes, knopjes of dopjes van de eikels en ook de eikels zelf zijn zeer (2) tezamen trekkend van aard met een sterke droog makende kracht zelfs tot in de derde graad met enige verkoeling. Dan voor alles is het beste dat men dat velletje of vliesje gebruikt dat tussen de schors en het hout van de eikenstam is en ook dat vliesje dat de eikel zelf of haar kern bekleedt.
(3) Deze bladeren, schorsen, schaaltjes en schelletjes of velletjes van eiken en eikels worden zeer nuttig en geschikt gehouden om de onmatige maandelijkse vloeden van de vrouwen te genezen en te stelpen, het bloedspouwen, bloed plassen en alle bloedgang en insgelijks ook de rode loop en allerhande loop van de buik, in water of rode wijn gekookt en gedronken of tot poeder gestoten en zo gebruikt of in enige pessarium en klysma’s gemengd of bij zalven, oliën, pleisters en andere dingen gedaan die men tot de voor vermelde gebreken plag te bereiden.
(8) Eikels gegeten kunnen niet goed of gemakkelijk verdouwt en verteerd worden en brengen de mens geen voedsel bij of het is dik, ruw en koud. Dan de varkens en wilde zwijnen worden daarmede gemest en krijgen daardoor vast en stijf of hard en geenszins week of waterig vlees.
De schorsen dienen om het leer mee te looien of te bereiden zoals de gewone man bekend genoeg is.
(4) De bladeren van eiken klein gestoten genezen en helen de verse worden en stelpen het bloeden, daarop gelegd, het water daar ze in gekookt zijn verkoelt en zuivert daarna de wonden. (5) De verse bladeren op de blaren gelegd verkoelen die en op de tong gelegd matigen ze de hitte van de maag.
Wijn daar de tere rosachtige bladeren in gekookt zijn verzacht de tandpijn die van koude komt en zuivert het bedorven of verrot tandvlees. Die is ook nuttig tegen de vuile zeren en ontstekingen van de schaamstreek van mannen en vrouwen.
Men mag van de jonge eikenbladeren of knoppen een bijzonder en uitstekend goed water distilleren tegen de vloeden van de lever, om de steen te breken en de witte vloed van de vrouwen te stoppen. Hetzelfde breekt de steen en helpt diegene die (6) bloedspouwen en rodeloop hebben of bloed plassen of zeren in de darmen hebben, andere geven het te drinken tegen de pest en vergif.
Viscum album, L. (wit)
Vorm.
De maretak is een half parasiet waarvan de gladde, altijd geel/groene en tong, lepelvormige bladeren zelf ook bladgroen bezitten. Eindstandige en tweehuizige, groene bloemen staan in groepjes. In de herfst kleuren de eironde bladeren geelgroen, is dan opvallend met de witte bessen. Door de gegaffelde (in twee armen uitlopende vorm) was de maretak het symbool van geboorte, ‘één uit twee’. Door zijn goudgroene twijgen in de winter was de maretak ook een voorbeeld van de gouden toverroede of wensroede van de Griekse mythologie. (10) Dodonaeus; ‘Marentakken groeien niet uit de aarde, maar groeien op bomen net zoals schurft of warkruid op de kruiden en heesters en worden meest op de eikenbomen gevonden en op andere eikeldragende bomen, maar soms ook wel op de appelbomen, perenbomen, linden, berken, wilgen, mispelbomen, kweebomen en andere bomen’.
(2) Exact hetzelfde heeft Herbarius in Dyetsche.
Naam
Dodonaeus; ‘Dit gewas wordt hier te lande marentacken genoemd, in Hoogduitsland Mistell, in Italië vischio, in Spanje liga en in Portugal visgo, op het Latijns Viscum en op het Grieks Ixos en Ixia.
De lijm die uit de bessen van deze marentakken geperst wordt heet ook in het Latijn en Grieks Viscum en Ixia’.
Viscum komt van viscus, ‘vogellijm’, de bessen bezitten een kleverige stof die gebruikt werd als een vogellijm. Engelse mistletoe, mistel, Duits Mistel, oud-Noors miste, ‘uit elkaar gaan’, de gaffelige stengels.
Gebruik
Sinds Plinius had de mistel specifiek tegen epilepsie gegeven, dat missen we bij onze schrijvers. (9) Hier en bij Herbarius in Dyetsche werkt het alleen tegen de milt, ook zo bij Dodonaeus.
Herbarius in Dyetsche; ‘Viscus, dat is lijm en dat groeit op eikenbomen en ook op perenbomen, de beste marentak is die je op eiken ziet groeien, het blijft lang groen. Het heeft de kracht om te verfijnen, aan te trekken en te ontbinden. De verse of allerjongste zijn slecht, die effen is en van binnen een kleur heeft als prei en van buiten groen, die zal je voor de beste kiezen. Viscum verwarmt niet als het maar weinig vertakt is. In hem is overvloedige onverteerde vochtigheid, het is heet en droog in de derde graad en lost op of verteert de grove vochtigheid van het lichaam vanwege zijn sterke kracht om vaneen te trekken. Het verzacht en rijpt blaren als je het met hars mengt van Pinus (anders heet dit Rasini de pini) het vermurmt de hardheid van de (9) milt en verzacht de gewrichten als je het mengt met net zoveel was als van Viscum en dennenhars’.
elephanten lausz Das xxxiiii Capi Anacardus latine et grece· (Die meister spτechen dz·anacardi sind heÿþ und auch gar dτucken in dem vierden grade. (Dises ist ein frucht eins baumes pediculus elephantis genant·unnd die frucht bτauchet man in der årczneÿ·Dise frucht weret dτeÿssig jare unverseret an jrer krafft·also das sÿ gehalten werde nicht in czů feüchten oder zů dτucken stetten· (Paulus·wôlicher diser frucht esse so sý blŭet der mŭþ sterben oder er wirt ausseczig von stund.(Dise frucht wechset in jndien an eynem baume obgenant·In dem bŭch Circa instans beschτeiben uns die meÿsteτ und spτechen·Wôlicher diser frucht nüczet alleÿn·das ist on ein zůsacze der můþ auch sterben·oder eτ wirdt ausseczig·(Wôlicher fast vergessen were unnd auch eÿn stumpffe vernunnfft hette·Der neme bibergeÿl eÿn uncz·das ist zwey lot und seüde den in essig der starck und saur seÿe sechþ uncz und thů darzů diser frucht also daz die ausser scheln abe seÿe anderhalb uncz·unnd mische dises also under eÿn ander mit einem spattel dz es ein weinig taugenlich werde·unnd schmiere dich mit disem hinden in dem nacke der moτgens und des abents·du gewÿnnest eÿn gůtte gedechtnuþ genannt memoτien·(Item nÿmm das saffte von diser frucht und menge den mitt auripigmento und streich damit die rauden genant Serpigo es verzeret die·also dz dises balde darnach mit warmem wasser abe gewåschen werd. (Fûr die moτpheen·dz ist die unreÿn haudt der ausseczigkeit. Nymm selbe wermůt das ÿnder teÿl der coloquintiden ein halbe uncz bulverifier und conficiere sÿ mitt dem safft der anacarden·z·ij·Oder conficiere dises mitt essig und seüde dises geleich eÿnen pflaster und lege es auf die moτpheen.(Item anacardi sôllen genüczet werden wider dye bôsen gedechtnuþ und für die auþseczigkeit.(Item dise frucht ist gůtt sÿnne und vernunfft und gedechtnuþ bτingen·und ist gůtt wider alle kranckheit des hÿrnes die ein uτspzung hatt von einer kalten feüchtigkeit·Darumb ist dise frucht gůte wider weethumb der gelider·als wider das gegicht mit hônig vermenget·Wider dise kranckheÿt voτ geschτiben ist gůt ein sterckung genant confectio anacardina·(Item dise frucht vermenget mit hônig auff warczen geleget ist sÿ vertreÿben·Und ist gůt wider ungestalt d auffeczigkeit do mit geschmiert·Dises ist Serapio und Platearius und ander meÿster beweren·Und dise meÿster spτechen das man dise frucht sol vermengen mit bÿbergeÿl·wann allein sol man sÿ nit nüczen·(d·j·) (55) |
(1) Olifanten luis. Dat 34ste kapittel. Anacardus Latijn en Grieks. (Semecarpus anacardium) De meesters spreken dat Anacardium heet en ook erg droog is in de vierde graad. Dit is een vrucht van een boom pediculus elephantis genaamd en de vrucht gebruikt men in de artsenij. Deze vrucht blijft dertig jaar onveranderd aan haar kracht alzo dat ze gehouden wordt niet in te vochtige of in te droge plaatsen. Paulus; wie deze vrucht eet zo ze bloeit die moet sterven of hij krijgt (2) huiduitslag van stond af aan. Deze vrucht groeit in Indië aan een boom boven genoemd. In het boek Circa instans beschrijven ons de meesters en spreken: Wie deze vrucht nuttigt alleen, (3) dat is zonder een toevoeging, die moet ook sterven of hij krijgt huiduitslag. (4) Wie erg vergeetachtig is en ook een stom verstand heeft die neemt bevergeil een ons, dat is twee lood, en kook dat in azijn die sterk en zuur is, zes ons, en doe daartoe deze vrucht alzo dat de buitenste schellen er af zijn, anderhalf ons, en meng dit alzo ondereen met een spatel zodat het een weinig deugdelijk wordt en smeer je met deze achter in de nek ‘s morgens en ’s avonds, je wint een goede gedachtenis genaamd memorie.(5) Item neem dat sap van deze vrucht en meng dat met arsenicum en strijk daarmee de ruigte genaamd Serpigo, het verteert die alzo dat dit gauw daarna met warm water afgewassen wordt. (5) Voor de morfeem, dat is de onreine huid van de huiduitslag: Neem salie, alsem, dat binnenste deel van kolokwint, een half ons, verpoeder en meng het met het sap van de Anacardium. Of vermeng dit met azijn en kook dit gelijk een pleister en leg het op de morfeem. Item, Anacardium zullen genuttigd worden tegen de (4) kwade gedachtenis en voor de huiduitslag. Item, deze vrucht is goed geest en verstand en gedachtenis te brengen en is goed tegen alle ziekte van de hersens die een oorsprong heeft van een koude vochtigheid. Daarom is deze vrucht goed tegen pijn van de leden zoals tegen dat jicht met honing vermengt. Tegen deze ziekte voorgeschreven is het goed een versterking genaamd confectio anacardina. Item deze vrucht vermengt met honing op wratten gelegd is ze verdrijven. En is goed tegen slechte vorm van huiduitslag, daarmee gesmeerd. Dit is wat Serapio, Platearius en andere meesters beweren. En deze meesters spreken dat men deze vrucht zal vermengen met bevergeil want alleen zal men het niet nuttigen. |
Deze plant kom je verder niet tegen bij de Herbarijs en Herbarius in Dyetsche.
Vorm.
De Oriëntaalse Anacardium is inlands in India en nauw verwant aan de cashew die ook olifantenluis genoemd wordt.
Het is een bladverliezende boom die gevonden wordt in de Himalaya tot 1000m en het hete weer van India. De boom wordt 10-15m hoog. De bast heeft een grijze kleur en geeft irritant sap bij insnijdingen. De bladeren zijn 30-60cm lang en 12-30cm breed. Ze zijn glanzend boven en donzig aan de onderkant. De groenwitte bloemen staan in trossen in juni en vandaar afgeeft de plant vruchten. De vrucht is ongeveer 2,5cm lang, ovaal en glad en zwart. Dat bevat een bruine scherpe olie. De rijpe vrucht wordt verzameld. Vers is het scherp, geroosterd smaakt het wat naar geroosterde appels, droog wat op dadels.
Naam.
(1) Dodonaeus; ‘Anacardium en in de apotheken Anacardus en is van de Grieken in deze laatste tijden eerst Anacardion genoemd geweest omdat het een vrucht is die op een mensenhart zo van gedaante als van kleur lijkt, in Arabië heet ze balador, in Indien bybo of bibo en in Portugal fana de maloqua omdat als ze noch groen zijn de gedaante van een boon heeft. Het wordt in de apotheken ook of Pediculus Elephantis genoemd, dat is olifantenluis’.
Anacardium, dit woord is afgeleid van ana: gelijkend, en cardia: hart, het is een verwijzing naar de vorm van de noot.
Gebruik.
Dodonaeus; ‘‘Dan voorwaar is dat merg en ook de groene vrucht die in zout of anders bewaard wordt niet zeer (2) lieflijk om te eten. Daarom zal men deze vrucht alleen buiten het lichaam gebruiken en die kiezen die vol, bruin en die veel zwart en zeer heet hars tussen de schorsen heeft en met een witte kern. Want ze geneest alle pijnlijkheid dat van koude komt en alle (4) ziektes van de hersens en van de zenuwen, de pijn van de lenden en jicht, met honig vermengt en opgestreken en zo opgestreken verdrijft ze de wratten en is goed tegen melaatsheid en versterkt ook de zinnen en het verstand als (3) men de buitenste schors met Castoreum of bevergeil kookt en daarvan een pap maakt en ons daarmee in de nek ‘s morgens en ’s avonds besmeert. Het sap met azijn of arsenicum vermengt geneest het wild vuur en de voortskruipende zeren, (5) de melaatsheid en onzuiverheden van de huid als men de huid daarna afwast met rozenwater. Heel Indien door wordt deze vrucht met kalk (a) vermengt en gebruikt om zijde en andere lakens te tekenen of te zegelen. Sommige Indiaanse bedriegers steken deze vrucht op de spits van een mes en houden die zo in de kaars omdat ze dan een vreemd geluid van zich geeft waaruit ze de toekomende dingen aannemen te voorspellen.’
(a) Het is bekend als bhallarak in India en werd ‘marking nuts’genoemd door Europeanen omdat het door waslui gebruikt werd om de kleren te markeren voor het wassen.
In de Ayurveda wordt de vrucht beschouwd als een middel om lang te leven en te vernieuwen, wordt bewerkt voor gebruik want het is toxisch van nature.
In India wordt het al eeuwen gebruikt. Het werd in hoge eer gehouden in de oude verhalen van de Ayurveda. Het werd gebruikt als een aphrodisiaca, vooral bij het gebrek van de erectie, verder bij huidziektes, geeft appetijt en helpt bij sommige reuma kwalen. Het wordt zowel in als uitwendig gebruikt. De vruchten, de olie en de zaden hebben een grote medische werking en worden tegen een uitgebreide schaal van ziektes gebruikt. Uitwendig wordt de olie, gemengd met kokosnoot of sesamolie, gebruikt op wonden en zeren om pusvorming te voorkomen. Het verzacht en heelt gebroken benen, dan gemengd met fala (Shorea robusta). (2) Het is wel extreem heet en scherp in zijn gebruik dus moet het voorzicht gebruikt worden. Sommige mensen zijn er allergisch voor. Ook niet gebruiken bij jonge kinderen, oude mensen of zwangere vrouwen en dan alleen gebruiken in de zomer. Inwendig gebruikt tegen aambeien, diarree, tumoren en wormen. Het werkt op de spieren als bij sciatica, reuma en (4) hersensstoornissen. Bevordert de hersenwerking. Het is het beste verjongmiddel voor huidziektes en vermeerdert de huidweerstand, voedt de kleine kanalen van het systeem. Moet dan wel uit de zon genomen worden en het liefst in de winter.
Mandelbaum xxxv c Amigdala latine·arabice et grece Lavet· (Der meÿster Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel Lavet id est Amigdala spricht daz do seÿe zweyer handt mandeln·die eine sind sŭsse die anderen bitter·(Der meyster Galienus in dem sechsten bůch genant simplicium farmacarum in dem capitel Amigdala spτicht das in den sŭssen mandeln seÿe ein kleine bitterkeit·und die vernymmet man nitt wol umb des willen das die sŭssigkeit in den über triffet·aber so sÿe alt werden so vernÿmmet man die bitterkeit in jne gar wol·(Ir natur ist getemperiert in der würme und feüchtigkeit·(Diascorides in dem capitel Amigdala spτicht das die sŭssen mandeln nitt als vil wercklichkeÿt in jn haben als die bitteren mandeln wenn die bittern machen subtÿl die feüchtigkeyt des menschen unnd machen wol harmen·(Serapio spτicht das die sŭþen mandel heiþ und feücht sind an dem ersten grade·(Mandel geessen mit zucker werden balde verdeüwet·und darumb laxieren sÿ den bauche·(Sŭsse mandeln merent materiam spermaticam das ist die natur des mannes unnd der frauwen. (Item mandeln geessen·oder in dem munde behalten benÿmmet den schmerczen des zan fleisches·(Gumme von dem mandel baum nüczet man in der årczneÿ geleich dem gummÿ arabicum unnd ist heyþ an seiner natur· (Der meister Galienus spτichet und Platearius das die bittern mandeln genüczet werden in d årczneÿ und die sŭssen in der koste·Und spτicht auch daz die bitter mandeln ziehen auþ gar vil grober feüchtung·(Die bitter mandeln benemen dz milczen schwere·(Die wurczel von dem bittern mandeln baum gesotten und dz antlicz damit gewåschen benemen dÿe flecken dar an·(Bitter mandel gesotten mit essig und rosen ôle und auff die stÿrn gelegt als ein pflasteτ benymmet daz haubt wee·(Mandeln gestossen unnd gemischet mitt hônig und auff die bôsen blatern gelegt senftiget·(Und [56] sunderlichen also gelegt auff die wunden die ein dobender hundt beysset·(Item er spτicht dz die sŭssen mandel fast gůt unnd natürlich sind zů essen und on schaden in allen süchten·Also wann du wilt hon daz sÿ stoppen die flüþ des menschen so magstu sÿ essen gesotten oder wie du wilt des geleichen der milch dar von. Wiltu aber das sÿ nit stoppen oder auch nit laxieren·so tů dar under uve passule dz sind kleÿne rosyn und zucker so laxieren sÿ senfftigklich·(Item sŭþ mandel geessen machen wol schlaffen und harmen·(Mandel gemischet mitt menta benymmet den schmerczen der lenden·unnd benymmet peripleunioniam·dz ist ein geschwere an der lungen davon dann kommet ptysis·das die schwintsůcht des abnemes·und krafft des menschen·(Item sŭþ mandel geessen mitt milch unnd hônig benymmet die leber sucht und den bôsen hůsten und auff blasung des gedårmþ genant colon als Serapio spτichet·(Das gummy von mandelbaum getruncken mit wein benymmet daz blůt speÿen·(Das gummÿ gemischet mit essig und den bôsen grÿnt mit gewaschen genant impetigo benymmet den on zweÿfel·(Das ôle von bitter mandel ist gůt suffocacioni matricis·das ist der moder dÿe auff stosset und feret von einer seÿten zů der andern under dem nabel mit dem selben ôle wol bestrichen·(Das ôle von dem bittern mandel an die schlåffe gestrichen benymmet daz haubt wee und bτinget růwe·(Das bitter mandel ôle warme in dÿe sausende oτen gelassen benymmet das sausen unnd bτinget wider umb dz gehôτe·(Bitter mandel õle gemischet mit hônig und sŭsse holcz unnd rosenôle unnd wachs unnd darauþ gemachet ein salbe und dÿe gestrichen umm die augen reÿniget die und machet sy klare Serapio·(Der meister Rabbi moÿses in dem capitel Amigdala spτicht dz sŭsse mandel bτinget den schlaff und machen getemperiert feüchtung sind fast gesunt zů essen. (In dem bůch genant circa instans beschτeiben uns die meister und spτechen daz bitter mandel heiþ sind und trucken an dem andern grade. (Item better mandeln ôle ist gůt wider dem stein und weetumb der nÿeren und wider den kalten seich auff die lenden unnd nabel geschmieret·Auch bitteτ mandel geessen sind dar für gar gůt. (Item bitter mandel genüczet ist gůt wider die trunckenheyt. Und wann ein frosch bitter mandel ÿsset der stirbet zůhandt Serapio·(Item bitter mandel dick mal genüczet ist die würme in dem bauch veτtreÿben·und eÿn pflaster davon gemachet·und auff den nabel gelegt·ist fast darzů gůt·(d·ij·) [57] |
Amandelboom, (1) 35ste kapittel. Amigdala Latijn. Arabisch en Grieks Lavet. (Prunus dulcis) De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel Lavet, id est Amigdala, spreekt dat er zijn twee soorten amandelen, de ene zijn zoet, de andere bitter. De meester Galenus in het zesde boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel Amigdala spreekt dat in de zoete amandelen een kleine bitterheid is en die verneemt men niet goed vanwege dat de zoetigheid het overtreft, maar zo ze oud worden zo verneemt men de bitterheid in hem erg goed. Haar natuur is getemperd in de warmte en vochtigheid. Dioscorides in het kapittel Amigdala spreekt dat de zoete amandelen niet als veel werkelijkheid in zich hebben zoals de bittere amandelen want de bittere maken subtiel de vochtigheid des mensen en maken goed plassen. Serapio spreekt dat de zoete amandelen heet en vochtig zijn aan de eerste graad. Amandelen gegeten met suiker worden gauw verteerd en daarom laxeren ze de buik. Zoete amandelen vermeerderen materiam spermaticam, dat is de natuur van de mannen en de vrouwen. Item, amandelen gegeten of in de mond gehouden beneemt de pijnen van het tandvlees. Gom van de amandelboom nuttigt men in de artsenij gelijk de gom Arabicum en is heet aan zijn natuur. (2) De meester Galenus spreekt en Platearius dat de bittere amandelen gebruikt worden in de artsenij en de zoete in de kost. En spreekt ook dat de bittere amandelen trekken uit erg veel grove vochtigheid. De bittere amandelen benemen de miltzweer. De wortel van de bittere amandelboom gekookt en dat aangezicht daarmee gewassen benemen de vlekken daaraan. Bittere amandelen gekookt met azijn en rozenolie en op het voorhoofd gelegd als een pleister beneemt de hoofdpijn. Amandelen gestoten en gemengd met honing en op die kwade blaren gelegd verzacht ze. En [56] vooral alzo gelegd op de wonden die een dolle hond bijt. Item, hij spreekt dat de zoete amandelen erg goed en natuurlijk zijn te eten en zonder schade in alle ziektes. Alzo als u wil houden dat ze stoppen de vloed des mensen dan mag u ze eten gekookt of hoe u wil, desgelijks de melk daarvan. Wil u echter dat ze niet stoppen of ook niet laxeren, zo doe daar een uve passule, dat zijn kleine rozijnen, en suiker bij dan laxeren ze zachtjes. Item zoete amandelen gegeten maken goed slapen en plassen. Amandelen gemengd met munt beneemt de pijnen van de lenden en beneemt peripneumonie, (3) dat is een zweer aan de longen daarvan dan komt ftisis, dat is de duizeligheidziekte van het afnemen en kracht van de mensen. Item, zoete amandelen gegeten met melk en honing beneemt de leverziekte en het kwade hoesten en opblazen van de darmen genaamd colon, zoals Serapio spreekt. Die gom van amandelboom gedronken met wijn beneemt dat bloedspuwen. Die gom gemengd met azijn en het kwade hoofdzeer mee gewassen, genaamd impetigo, beneemt die zonder twijfel. (5) De olie van bittere amandel is goed suffocacioni matricis, dat is de baarmoeder die uitstoot en gaat van ene zijde naar de andere onder de navel, met dezelfde olie goed bestreken. Die olie van de bittere amandel aan de slaap gestreken beneemt de hoofdpijn en brengt rust. (4) Dat bittere amandelolie warm in de suizende oren gelaten beneemt dat suizen en brengt terug om dat gehoor. Bittere amandelolie gemengd met honing en zoethout en rozenolie en was en daaruit gemaakt een zalf en die gestreken aan de ogen reinigt die en maakt ze helder, Serapio. De meester Rabbi Moises in het kapittel Amigdala spreekt dat zoete amandelen brengen de slaap en maken getemperde vochtigheid en zijn erg gezond te eten. In het boek genaamd Circa instans beschrijven ons de meesters en spreken dat bittere amandelen heet zijn en droog aan de andere graad. Item, bittere amandelenolie is goed tegen de steen en pijn der nieren en tegen de koude plas, op de lenden en navel gesmeerd. Ook bittere amandelen gegeten zijn daarvoor erg goed. (6) Item bittere amandelen genuttigd is goed tegen de dronkenschap. En wanneer een kikker bittere amandelen eet dan sterft hij gelijk, Serapio. (4) Item bittere amandelen vaak genuttigd is de wormen in de buik verdrijven en een pleister daarvan gemaakt en op de navel gelegd is erg daartoe goed.[57] |
Vorm.
De amandel is een grote struik/boom van drie tot acht meter hoog met een brede kroon en dikke stam. Bladeren zijn lancetvormig, gezaagd en klierachtig behaard. De talrijke bloemen zijn bleekroze, alleenstaand of met twee bijeen. De bast levert vaak een gom.
Naam.
(1) Dodonaeus; ‘Deze boom heet hier te lande amandelboom, in Hoogduitsland Mandelbaum, in het Grieks heet het Amygdale en in het Latijn Amygdalus.
De vruchten heten in het Nederduits amandelen, in het Grieks Amygdalon en in het Latijn Amygdalum of, zoals men nu in de apotheken zegt, Amygdala, in het Hoogduits Mandell. De zoete heten Amygdala dulcia, dat is zoete amandels en de bittere Amygdala amara, dat is bittere amandels.
Amandel heet in het Duits Mandel, in oud-Hoogduits Mandala, Mandelbaum bij Bock, Frans amandier, wat uit oud-Frans amande en dit uit laat Latijns amandula stamt en dit van Latijn amygdala, van Grieks amygdale, van Hebreeuws megedh el: gewijd fruit of heilige vrucht. De Engelse almond ontstond onder invloed van het Arabische al: volmaakt.
Prunus van purere, omdat zijn hout ‘lang brandt en glimt’. Ook kan het ‘vurig’ beteken of ‘vroegtijdig’ omdat zijn vruchten in de hoogzomer rijpen.
Gebruik.
De amandel behoort eigenlijk tot de noten. Bij de amandel gaat het om de kern, de inhoud van de noot. Je eet geen vruchtvlees van de amandel. De pit kraak je, hoewel die enorm hard is. Er bestaan eigenlijk twee soorten, de bittere en de zoete. De zoete is een veel gebruikte noot, je kan die gezouten of geroosterd eten, bij marsepein, bakwerk en amandelolie.
De bittere amandel bevat geen vluchtige olie van zichzelf, maar dat wordt gevormd door water toe te voegen waarna onder andere Pruisisch zuur wordt gevormd. Zoete amandels met water geven dit niet. Eet je een grote hoeveelheid van bittere amandelen dan komt er door het maagzuur een werking die tot blauwzuurvergiftiging kan leiden, 50 tot 60 stuks kunnen dodelijk werken. Als je het zuivere amygdalin in het bloed brengt treedt er geen vergiftiging op omdat het bloed geen ferment bevat die het blauwzuur werkzaam maakt.
De bittere wordt gebruikt voor bitterkoekjes, likeuren, maar vooral voor zeep en cosmetica. Van de olie wordt een laxeermiddel verkregen en een schoonheidsmiddel. De olie werd gemaakt door de amandelen zeer klein te stoten, hoe kleiner hoe beter, dit wordt in een grove lap gedaan, kaasdoek genaamd, en die in een pers waaruit de witte en troebele olie druipt.
Herbarius in Dyetsche; ‘Amigdale of amandelen, er zijn twee soorten van als een zoete en een bittere. Zoete amandelen zijn heet en nat in de eerste graad en bittere amandelen zijn heet en droog in de tweede graad. (2) Bittere amandelen zijn goed in de medicijnen, zoete amandelen zijn goed om te eten.
(3) Bittere amandelen zijn goed tegen ademgebrek (dat astma heet) en tegen hoest die uit koude zaken komt als je het zo neemt: ‘Wrijf bittere amandelen, dan doe je er vanwege haar bitterheid suiker bij en maak er een pap van’.
(4) De olie van bittere amandelen is goed tegen doofheid en als je veel bittere amandelen neemt is het goed tegen wormen. Als je er een pleister van maakt en op de navel legt is dit ook tegen hetzelfde goed.
(5) Een pessarium (dat is een instrument als een klysma) van olie van bittere amandelen gemaakt laat bij de vrouwen hun stonden komen als je het in de baarmoeder doet’.
Maerlant; ‘Amygdalus dat is de amandelboom en eerst noemde men het gom. Die bloeit als de warmte begint. Deze boom hete landen bemint, daar draagt hij goed. in koude landen heeft hij het moeilijk. Aristoteles die zegt het dat men van deze bomen pleegt te verbeteren haar natuur, steekt men er een nagel door dan werpt het een soort gom en die vrucht wordt zoet daarom. Platearius zegt, dat die zijn bitter zijn goed als medicijnen. Zoete zijn goed ter spijze voor de zieken in allerhande wijze die liggen in de hete zucht versterken zich aan haar vrucht’.
Dodonaeus; ‘Uit de zoete amandels, als er enig sap of nat bij gegoten is, wordt een wit melkachtig sap getrokken dat amandelmelk heet wat niet alleen goed is om het lichaam te voeden, maar is ook zeer nuttig voor al diegene die de rode loop of enige andere vloed hebben en is ook zeer behulpzaam diegene die pleuris of ontsteking in de zijden hebben en etter spuwen, als Alexander Trallianus betuigt, (3) want de amandels hebben enige openende en verterende kracht met een afvegen waardoor ze de borst en longen zeer toegedaan en nuttig zijn en zeer behulpzaam om het etterachtig spuugsel gemakkelijker te laten voortkomen en rijzen.
Men maakt van deze zoete amandels ook ettelijke soorten van koeken en taarten zoals marsepeinen en andere diergelijke lekkernijen zijn die meer verdrogen en beter zijn om de buikloop te stoppen dan amandelmelk en zijn daarboven ook wel zo goed om de voor vermelde gebreken van de longen en borst te genezen en het etterachtig spuugsel gemakkelijk te laten rijzen en voortkomen.
De olie die vers uit de zoete amandels geperst is kan alle smart en weedom verdrijven of verzoeten. Men geeft die te drinken diegene die van het pleuris of verzwering van de zijden ziek zijn, te weten nadat ze in de ader gelaten zijn. Die olie is ook zeer nuttig diegene die enige gebreken in de nieren hebben en met de smarten van het niergruis gekweld zijn, want ze opent, maakt wijdt en slibberig de doorgangen of aderen van de plas en maakt dat ze beter zijn om de steentjes of het niergruis te laten rijzen of af te komen. Ze is ook geschikt om de buik zachter en weker te maken en daarom is ze nuttig om de maagpijn te genezen. (5) Men houdt ze ook voor zeer goed voor de vrouwen die van kind geleegd zijn want ze kan de naweeën zeer gemakkelijk en gauw verzoeten of wegnemen.
De bittere amandelen hebben een dun makende, verterende en openende kracht en ontsluiten (3) alle verstopping van de longen, lever, nieren en milt en van alle andere inwendige leden en daarom zijn ze goed om de pijnen van de zijde te verzoeten. Ze maken de buik ook week en daarbij verwekken ze de maandstonden en plas en genezen de druppelplas en koude plas en vanwege dezelfde oorzaak zijn ze ook goed tegen dat hoesten, kortheid van adem, met enige likking vermengt en gebruikt, want ze doen al hetgeen dat in de borst en in de longen vast is gemakkelijk rijzen en voortkomen. Deze bittere amandels zijn ook goed diegene die bloedspuwen, met stijfsel vermengt en ingenomen.
(6) Men zegt ook dat diegene die vijf of zes bittere amandels nuchter inneemt die gehele dag niet dronken zal worden.
Bittere amandels zuiveren ook de huid en laten alle plekken en vlekken van het aanzicht en van het ganse lichaam vergaan.
De Italianen en die van Provence maken marsepeinen van honig en amandels die zeer goed is om de fluimen te lossen en voor de mensen die uitdrogen.
Bittere amandels gegeten laten alle pijn van het ingewand vergaan, (4) drijven de wormen uit en genezen niergruis, druppelplas en gebreken van de nieren met terpentijn of met zoete wijn ingenomen en met honig en melk gelikt zijn goed voor maagpijn, leverzucht en hoest. Melk van deze bittere amandels gemaakt is ook nuttig tegen Sciatica of heupjicht. Die op de navel gelegd laat de wormen sterven en met wijn gemengd genezen de bloedige puistjes aan de benen, zelfs aan het geslacht gehouden laten de maandstonden voortkomen en klein gestoten en met water van ijzerkruid aan de slag van het hoofd gestreken of gebonden laten rusten en slapen. Olie uit deze bittere amandels gemaakt, als men die in de pan roostert en dikwijls roert en daarna stijf uitperst, is zeer goed tegen de (5) opstijging van de baarmoeder, onder de navel gestreken, dan aan de lendenen of navel gesmeerd is het ook goed tegen niergruis, koude plas, druppelplas en pijn van de nieren, aan de slaap van het hoofd gestreken laat de hoofdpijn vergaan en brengt rust, (4) warm in de suizende oren gedaan beneemt het tuiten en brengt het gehoor weer, maakt de verharde zenuwen zacht. Ze geneest ook de benauwdheid en miltzucht. Ze verdrijft ook alle plekken en ander onzuiverheid van het aanzicht en laat de rimpels vergaan, met honig gemengd, en wordt goed gehouden om het duister gezicht te verhelderen, maar met wijn gemengd zuivert het de tranende zeren van het hoofd.
Aloe xxxvi Ca Aloe grece et latine·arabice fabet vel cantarcainar· (In dem bůch genannt Pandecta in dem dτeÿunddτeissigisten capitel das an hebet Aloe beschτeiben uns die meister und spτechent das Aoe werde gemachet von dem saffte des krautes genant aloen·(Diþ kraut findet man in jndia persia grecia und in apolia·und ist dτeÿer handt aloe·eines ist genant succotrinum·das ander aloe epaticum·dz dτitt aloe caballinum. (Die wirdigen meister spτechent das aloe gemacht werde in mancherleÿ weise·Wann etlich meister wôllent das daz kraut gestossen werde unnd der saffte darauþ getrucket·darnach den safft wol gesotten unnd den gestellet in die sunnen·unnd also gedoτret·Und das oberst in dem safft der also gedoτret ist in der sunnen·nennet man succotrinum. Das in dem mittel liget nennet aloe epaticum·und das ist nit also klare als das erste·Unnd das in dem grunde liget nennet man aloe caballinum·und daz ist gleich als dicke hessen in eÿnen faþ·(Etlich meister spτechen auch dz Aloe seÿ dτeÿer handt eins rot von farbe·das kommet auþ eÿner jnseln in jndia gelegen·die jnsel ist geheissen Scotoτa·dz ander aloe ist schwarcz an der farbe·und kommet auþ dem lande peτsia genant·Das dτitt aloe hatt ein farbe geleich einem granat apffel·und kommet auþ dem lande Arabia genant oder apolia·(Under disen dτeÿen spτechen die meÿster das aloe daz do kommet auþ der jnsel scotoτa seÿ dz beste und diþ sol sein rot unnd durchleüchtig und soll sich bald lassen bτechen und wol riechen unnd gar bitter·Aber doch do selbest steet geschτiben das die eτste meinung die best seÿ do eτ faget wie aloe gemacht seÿ·(Unnd spτechen auch do selbest das Aloe succotrinum das beste seÿ under den selbigen dτeyen·unnd das soll sein an der farbe rôttelicht·und sunderlich wann man dz bτichtet so sol das bulver geleichen dem saffran an der farbe und sol nit zů sere stincken noch zů sere bitter sein·(Das ander dz man [58] nennet epaticum daz sol haben ein farbe gleich einer lebern·und sol schwåczelicht sein an d farbe·und doch nit zů schwarcz und hat lôcheτ an jm geleich den geôffneten adern·(Das dτitt dz man nennnet caballinium dz sol haben ein schwarcz dunckel farbe und sol fast bitter sein unnd ein schweτen bôsen stinckenden gerauch haben·(Merck die meister spτechen das alles das do seÿ von kreütern von wurczeln von gummÿ oder von specereÿen und von natur yegkliches ein gůten oder bôsen gerauch habe·so es dann stercker reüchet an dem gerauche·so es besser ist in der krafft·und so es meer stincket von natur so es auch ye meer stercker ist an seiner kraffte·Auch des geleich was do von natur bitteτ ist·so es meer bitter ist so es stercker ist·Und dÿe meister nement allein auþ aloe wann aloe meer stinckende ist das ist das bôst·unnd das do meer bitteτ ist under dem dz ist das bõst·(Auch sol man wissen wann man schτeibet aloe in die apotecken unnd darzů keÿnen zůsacz thůt·als succotrinum epaticum oder caballinum·so meÿnet man allein succotrinum und die andern nit·(Der meister Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel fabet id est Aloe spτicht das aloe komme auþ einem stamm der habe bleter gleich d wålschen zwÿbel unnd darjnne ist feüchtigkeÿt die ist klebericht und zehe·und so man das angreiffet so beleÿbet dÿe feüchtigkeyt von dem kraute hangen an den henden·Die bleter sind rot und bτeiter wann an den wålschen zwÿbeln. Der stamm geleichet affodillorum·dz ist der goltwurcz stam oder wilde schwårtel·(Dises kraut hat ein starcken schweren gerauch·und ist gar bitter. Diþs wechset vil in arabia unnd in jndia·(Der meister Serapio spτicht auch dz diþ seÿ der beste aloe der do glat seÿ und nit mitt kleinen steinlin vermischet und rot von farben und durchleüchtenden oder klar unnd der sich balde laþs bτechen·Und so man darauþ edemet das er auch balde weich werde·unnd soll auch haben ein gůtten gerauch·In dem bůch circa instans in dem capitel Aloe beschτeiben uns die meister und spτechen das aloe das man nennet caballinum gar dick gefelschet werde·also das man es verkauffet für aloe succotrinum oder epaticum·Und diþs ist gar bôse von den selbigen dÿe den aloe also felschen·Wann solich felschung hat an jm nit die recht krafft und natur des aloe succotrinum oder epaticum· (Auch die meyster allenthalben unns beschτeÿþen wie solich kreüter mit specereÿ en gummÿ gefelschet werden·Umb des willen dz sich ein ÿegklicher wisse dar voτ zů hŭtten und ein ÿegkliches gebτaucht oder genüczet werde nach dem es gůt seÿ·Unnd darum steet (d·iij) [59] geschτiben von aloe wie es gefelschet wirt·und spτechen dÿe meister das ettlich nemen essig und lassen den wol sÿeden und thůn dz rein saffran von oτient·und darzů muscaten gebulveτt oder ander wolriechende speceτeyen·Unnd darnach nemen sÿ aloe caballinum und zerknischen den und thůn den in ein tŭchlein und hencken den in den siedenten essig·und thůn den balde widerumb herauþ unnd lassen den selben essig trucken weτden und dises ist gar schwårlich czů erkennen ob es seÿe succotrinum oder nit·und darumb hab auffmerckunge als oben geschτÿben steet. (Diascoτides und ander meÿster spτechen das aloe seÿe heiþ und trucken an dem andern grade·und spτicht auch dz aloe zů vil dingen gůtt seÿe·(Aloe treibt auþ die bôsen flegma und coleram unnd melancolÿ und ist fast gůt genüczet der kalten bôsen lebern·(Aloe ist gůtte den die do blůt speÿen mitt mastix vermenget·(Aloe genüczet reÿiniget den magen von bôser feüchtigkeit und dz haubt mit einer senfften roτe·(Aloe getemperiert mit starckem wein und rosen ôle benÿmmet das haubtwee des an die stirnen gestrichen·Diþs vertreibet auch dz gucken der augen·(Aloe mit wein und hônig gestossen unnd das gehalten in dem munde hilfft d schwerenden zungen unnd dem schwerenden zanfleisch·(Aloe benymmet asma das ist dz keichen unnd raumet die bτust mitt mastix und sŭþ holcz safft vermenget dar von genüczet· (Aloe gebulvert unnd das gestreüwet in die wunden heylet sÿ auff stund·Das selbige an die augen gestrichen vertreibet den eÿter dar auþ·(Der meÿster Galienus spτichet das aloe heÿle die grossen alten schaden das bulver darein gestreüwet·(Wer bôse blatern hette an dem gemechte oder frat were dar an d streüwe des bulvers von aloe in dÿe blattern unnd wunden sÿe heilent zůhandt·(Auch ist dises bulver gar gůt zů dem aftern wann do selbs feüchtigkeÿt fliessen ist genant fluxus emoτroidarum·(Aloe gebulvert und das getemperiert mit wasser unnd auff die wunden geleget geleich einem pflaster zeühet sÿ zůsamen unnd heylet sÿ on schaden·(Der meister Johannes mesue spτicht das aloe gemischet mitt dτacken blůt und mitt mirτa unnd die czůsamen gebulvert und das gestreüwet in die faulen wunden oder blatern åczet das faule fleisch auþ on schmerczen. (Aloe gewåschen mit rosen wasser oder fenchel safft unnd das auch gestrichen umb die augen benymmet den fluþ der augen und schirpffet die sÿmie·(Item aloe eingenommen mitt geÿssen milchmolcken benÿmmet auch ÿctericiam das ist die gelesucht· (Item Johannes mesue spτicht auch dz aloe nit gebτaucht [60] soll werden so es auch fast kalt seÿ·wann es schabet die dårme zů sere und treibet auþ blůt mitt dem stůlgang so der lufft zů vil kalt ist·(Auch spτechen die meisteτ das man aloe nitt bτauchen soll on vermengunge des mastix wann mastix ist jme sein untugent abnemen·(Der meyster Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel aloe beschτeibet uns vil von aloe und erzelt sein tugent und sind auch d andern meisteτ meÿnunge als Avicenna Galieni. (Item in dem zwolfften bůch genant speculum naturale vincencij in dem capitel aloe findet man auch vil hübscher tugent von aloe·(Item aloe mit mastix veτmenget in hirczung wasser ist auf thůn bestoppung des milcz und lever·und also genüczet in beÿfůþ wasser ist frauwen feüchtigkeit flüþsig machen genant menstruum·(Item ein quintin aloe unnd ein halb quintin mastix mit wermůt safft vermenget in d wochen zwey male genüczet ist gůt wider wassersüchtigkeit·(Item aloe bulver mit hônig vermenget ist gůt wider die würm· |
Aloë, 36ste kapittel. Aloë Grieks en Latijn (1). Arabisch fabet vel cantarcainar. (Aloë perryi) In het boek genaamd Pandecta in het drie en zestigste kapittel dat aanheft Aloë beschrijven ons de meesters en spreken dat Aloë wordt gemaakt van het sap van het kruid genaamd Aloë. Dit kruid vindt men in India, Perzië, Griekenland en in Apulië en is drievormig Aloë, (2) een is genaamd (7) succotrinum, de andere Aloë epaticum, de derde Aloë caballinum. De eerwaardige meesters spreken dat Aloë gemaakt wordt in vele wijzen. Want ettelijke meesters willen dat dit kruid gestoten wordt en het sap daaruit gedrukt, daarna het sap goed gekookt en dan gesteld in de zon en alzo gedroogd. En dat bovenste in het sap dat alzo gedroogd is in de zon noemt men succotrinum. Dat in het midden ligt noemt men Aloë epaticum en dat is niet alzo helder als dat eerste. En dat in de grond ligt noemt men Aloë caballinum en dat is gelijk als dikke wijnhessen in een vat. Ettelijke meesters spreken ook dat Aloë drievormig is, een rood van verf dat komt uit een eiland in India gelegen en dat eiland is geheten Socotra, de andere Aloë is zwart aan de verf en komt uit het land Perzië genaamd. De derde Aloë heeft een verf gelijk een granaatappel en komt uit het land Arabië genaamd of Apulië. En van deze drie spreken de meesters dat Aloë dat alzo komt uit het eiland Socotra de beste is en dit zal zijn rood en doorzichtig en zal zich gauw laten breken en goed ruiken en erg bitter. Maar toch daar zelf staat geschreven dat de eerste mening de beste is die zegt hoe Aloë gemaakt is. En spreken ook dezelfde dat Aloë succotrinum de beste is van een van dezelfde drie en dat zal zijn aan de verf roodachtig en vooral als men dat breekt zo zal dat poeder lijken op saffraan aan de verf en zal niet te zeer stinken noch te zeer bitter zijn. Dat andere dat men [58] noemt epaticum dat zal hebben een verf gelijk een lever en zal zwartachtig zijn aan de verf en toch niet te zwart en heeft gaten aan hem gelijk de geopende aderen. Dat derde dat man noemt caballinium dat zal hebben een zwarte donkere verf en zal erg bitter zijn en een zware kwade stinkende reuk hebben. Merk, de meesters spreken dat alles dat er van kruiden is, van wortels, van gom of van specerijen en van natuur elk een goede of kwade reuk heeft en zo het dan sterker ruikt aan de reuk zo het beter is in de kracht en zo het meer stinkt van natuur zo is het ook meer sterker aan zijn kracht. Ook desgelijks wat er van natuur bitter is zo het meer bitter is zo het sterker is. En de meester noemen alleen uitgezonderd Aloë want hoe Aloë meer stinkende is dat is het kwaadste en dat er meer bitter is onder hen dat is dat kwaadste. Ook zal men weten als men schrijft Aloë in de apotheken en daartoe geen toevoeging doet zoals succotrinum, epaticum of caballinum, zo bedoelt me alleen succotrinum en de andere niet. De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel fabet, id est Aloë, spreekt dat Aloë komt uit een stam die heeft bladeren gelijk de Waalse bol en daarin is vochtigheid die is kleverig en taai en zo men dat aangrijpt zo blijft die vochtigheid van het kruid hangen aan de handen. De bladeren zijn rond en breder dan aan de Waalse bollen. De stam lijkt op affodillen, dat is het goudkruid stam of wilde zwaardlelie. Dit kruid heeft een sterke zware reuk en is erg bitter. Dit groeit veel in Arabië en in India. De meester Serapio spreekt ook dat dit de beste Aloë is die glad is en niet met kleine steentjes vermengd en rood van verf en doorzichtig of helder en die zich gauw laat breken. En zo men daarop ademt dat het ook gauw week wordt en zal ook hebben een goede reuk. In het boek Circa instans in het kapittel Aloë beschrijven ons de meesters en spreken dat Aloë dat men noemt caballinum erg vaak vervalst wordt alzo dat men het verkoopt voor Aloë succotrinum of epaticum. En dit is erg kwaad van dezelfde die de Aloë alzo vervalsen. Want zulke vervalsing heeft aan hem niet de echte kracht en natuur van Aloë succotrinum of epaticum. Ook de meester geheel ons beschrijven hoe zulke kruiden met specerij en gom vervalst worden. Vanwege dat iedereen weet zich daarvoor te hoeden en van iedereen gebruikt of genuttigd wordt naar het hem goed is. En daarom staat [59] geschreven van Aloë hoe het vervalst wordt en spreken de meesters dat ettelijke nemen azijn en laten dat goed koken en doen daar reine saffraan van Oriënt bij en daartoe muskaten gepoederd of andere welriekende specerijen. En daarna nemen ze Aloë caballinum en kneuzen dat en doen dat in een doekje en hangen dat in de kokende azijn en doen dan gauw weer eruit en laten dezelfde azijn droog worden en dit is erg zwaar te herkennen of het succotrinum is of niet en daarom heb ik opmerkingen zoals boven geschreven staat. Dioscorides en andere meesters spreken dat Aloë heet en droog is aan de andere graad en spreekt ook dat Aloë tot veel dingen goed is. (8) Aloë drijft uit de kwade flegma en coleram en melancholie en is erg goed genuttigd de koude kwade lever. Aloë is goed die bloedspuwen, met mastiek vermengt. Aloë genuttigd reinigt de maag van kwade vochtigheid en dat hoofd met een zachte beweging. Aloë getemperd met sterke wijn en rozenolie beneemt de hoofdpijn, dat aan het voorhoofd gestreken. Dit verdrijft ook het scheel kijken van de ogen. Aloë met wijn en honing gestoten en dat gehouden in de mond helpt de zwerende tong en het zwerende tandvlees. Aloë beneemt astma, dat is dat kuchen en ruimt de borst, met mastiek en zoethoutsap vermengt en daarvan genuttigd. Aloë gepoederd en dat gestrooid in de wonden heelt ze op stond. Datzelfde aan de ogen gestreken verdrijft de etter daaruit. De meester Galenus spreekt dat Aloë heelt de grote oude schade, dat poeder daarin gestrooid. (3) Wie kwade blaren heeft aan het geslacht of vraat was daaraan die strooit dat poeder van Aloë in die blaren en wonden, ze helen gelijk. Ook is dit poeder erg goed voor het achterste want dezelfde vochtigheid vliedt en is genaamd fluxus emorroidarum. Aloë gepoederd en dat getemperd met water en op de wonden gelegd gelijk een pleister trekt ze tezamen en heelt ze zonder schade. (9) De meester Johannes Mesue spreekt dat Aloë gemengd met drakenbloed en met mirre en die tezamen gepoederd en dat gestrooid in de vuile wonden of blaren eet dat vuile vlees uit zonder pijnen. (4) Aloë gewassen met rozenwater of venkelsap en dat ook gestreken om de ogen beneemt de vloed der ogen en scherpt dat zien. Item Aloë ingenomen met geitenmelkwei beneemt ook ÿctericiam, dat is de geelziekte. (8) Item, Johannes Mesue spreekt ook dat Aloë niet gebruikt [60] zal worden zo het ook erg koud is want het schaaft de darmen te zeer en drijft uit bloed met de stoelgang zo de lucht te veel koud is. Ook spreken de meesters dat men Aloë niet gebruiken zal zonder vermenging van mastiek want mastiek is hem zijn ondeugd afnemen. De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel Aloë beschrijft ons veel van Aloë en vertelt zijn deugd en dat is ook de andere meesters mening zoals Avicenna en Galenus. Item, in het twaalfde boek genaamd speculum naturale vincencij in het kapittel Aloë vindt men ook veel leuke deugd van Aloë. Item. (5) Aloë met mastiek vermengt in hertstong water is opendoen de verstopping van de milt en lever en alzo genuttigd in bijvoetwater is vrouwen vochtigheid vloeiend maken genaamd menstruatie. Item een 1,67gram Aloë en een half van 1,67gram mastiek met alsemsap vermengt in de week tweemaal genuttigd is goed tegen waterzuchtigheid. (6) Item Aloë poeder met honing vermengt is goed tegen die wormen. |
Vorm.
Aloë’s zijn succulenten met meestal grote bladeren die vaak in rozetten staan. De bladen zijn meestal zwaardvormig tot lancetvormig en getand doordat ze aan de rand kleine witte dorens bezitten. De bladkleur is van grijs tot heldergroen, sommigen hebben zelfs gestreepte bladeren. Aan de gaffelvormige stengel komen scharlakenrode hangende bloemen tevoorschijn. Ze lijken wel wat op agave's maar na de bloei sterven de rozetten van Aloë niet af.
Naam.
Dodonaeus; ‘Dit kruid heet in het Grieks, Latijn en bij de apothekers en ook in Nederduits Aloë en die naam behoudt het sap ook wat er uitgeperst is en gedroogd overal te koop gebracht wordt. ‘‘Aloë die wij gebruiken is het gestolde sap van zeker Oost-Indisch kruid die ook zo genoemd is in het Grieks naar Als, wat zout betekent, omdat het er graag mee besproeid wordt omdat het meestal aan de zeekant groeit zoals de Italiaanse Pena schrijft of omdat het uitwendig enige ziltigheid schijnt te hebben zoals Lobel meent. Het voert de naam bittere Aloë in Engeland en Nederland’.
Aloë is ontleend aan Latijnse aloë, dat weer uit Grieks agallochon en xylaloe, wat weer stamt uit Hebreeuws alahim of ahaloth. Een andere afleiding is via het Arabische alloeh of alloch. Frans aloes, Engels aloe en Duits Aloë.
Gebruik.
Het sap van de bladen wordt wel gebruikt als een snelle zalf bij huisbrandjes, het is de brandwondenplant. Vooral vanwege het gebruik in schoonheidsmiddelen, in shampoos en bij zonnebrand is het bekend. Als succulent is de Aloë in staat, om bij verwonding van zijn bladen die snel af te sluiten om zo vochtverlies tegen te gaan. Dit verschijnsel heeft men ook wel in de oudheid opgemerkt en beredeneerd dat als dit bij de plant zo werkte ook bij de mensen toepasbaar was. Het sap zou gebruikt zijn om bloedingen te stimuleren, bij menstruatie of als afdrijfmiddel.
(7) De aloë is een bestanddeel van vele hoog geroemde en geheime middelen die algemeen onder het volk verspreid waren. Als bittermiddel was het al zeer vroeg bekend. Als oeroude productieplaats gold het eiland Socotra. Historici melden dat Aristoteles, Alexander de Grote overhaalde om het eiland Socotra aan de oostkust van Afrika te veroveren met als doel over voldoende aloë te kunnen beschikken voor de wondverzorging van zijn soldaten. Deze Aloë zou afkomstig zijn uit het eiland Socotra en werd om die reden A. succotrina Lam. genoemd. De plant die nu onder die naam bekend is komt echter uit de Kaapregionen en is dus niet de aloë van de ouden. De Aloë van Succotrina zou dan A. perryi Baker zijn geweest. Dodonaeus; ‘Sommige geven dat ettelijke toenamen als Soccotria en Hepatica, Soccotrina naar het landschap daar het groeit en Hepatica naar de gedaante ervan omdat het op een lever lijkt’.
Herbarius in Dyetsche; ‘Aloe of aloes is heet en droog in de tweede graad en wordt gemaakt uit het sap van een kruid dat ook zo genoemd wordt. Er zijn drie soorten van Aloë, te weten succotrinum, epaticum en caballinum (2). De eerste die Aloë succotrinum genoemd wordt is de allerbeste en herken je aan zijn gele of rode kleur. Als je het breekt dan lijkt het op het breukvlak wel op gebroken saffraan.
De tweede en het beste aloë, na succotrinum, wordt epaticum genoemd want lijkt op de leverkleur dat tussen zwart en geel is net alsof het gestold bloed is en schijnt donkergeel en bleekzwart. Goede Aloë epaticum heeft rode gaatjes alsof het openingen van aderen zijn waar het bloed van het lichaam in rust. Het heeft een donkere gedaante die niet zo helder is als Aloë succotrinum.
De derde aloë wordt de ergste van de drie genoemd en dat is caballinum die zeer zwart van kleur is en bitter van smaak, vanwege de stinkende geur vervaarlijk en angstig van reuk. Aloë heeft de kracht om het lichaam te reinigen en te zuiveren van slijm en gal, het keert de zwarte gal om en ook heeft het macht om de zenuwen en zenuwachtige leden te versterken, daarom is het goed tegen alle vervuiling en overvloed van koude vochtsmenging die in de maag zijn. Het versterkt de maag en behoedt het hoofd van pijnen vanwege de opstijging van luchten en grove winden die uit de maag naar het hoofd kunnen trekken.
(4) Als je Aloë met rozenwater mengt verheldert dat het gezicht en opent het alle verstoppingen van de lever en van de milt.
(5) Menstruatie (dat zijn vrouwen stonden) en heimelijke ziektes laat Aloë komen.
(3) Zweren en schurft van de mannelijke roede geneest het en ook is het zeer goed om het water dat uit koude zaken komt te verdrijven en wel op deze manier: ‘Neem van Aloë een drachme; van mastiek een half drachme, dit meng je samen met het sap van alsem en geef je de waterzuchtige tweemaal per week te drinken’.
(6) Het poeder van Aloë dat je met honing mengt is goed om de wormen in het lijf te doden volgens Platearius’.
Maerlant; Aloë dat is een kruid, zoals Platearius zegt overluid, dat stampt men en duwt dan alles dat men eruit duwen kan, dat kook je die het koken kunnen, na het koken zet men het in de zon. Het bovenste wordt geel en puur, het middelste heeft een bruine natuur, het onderste is dik en zwart. Aloë is een bitter en hard van smaak doet het bij het proeven wee. Aloë is goed voor een gebonden op een gebroken been, want het laat die verzweren. Het is ook goed tegen serpentbeten en tegen fluimen is het goed ter genezing en (8) zuivert de maag van humeuren en het verdrijft melancholie die komt van kwade epilepsie. En die de lever of longen pijn doet, Aloë genuttigd doet hem goed. Het purgeert de hersens samen van humeuren die omhoogslaan. Ook is het een medicijn mede tegen de schaamdelen die door ziekte zijn aangedaan, het geeft hem zijn kleur samen. (9) Aloë is voor de mond onbekwaam, maar verzacht de maag en het lichaam met alsemsap of met wijn’.
(8) Dodonaeus; ‘Aloë verwekt de kamergang en maakt de buik week, maar boven alles is het een zeer geschikt en aangenaam ding voor de maag zodat het wat dat aangaat geen ander diergelijke te vinden is. Want, zoals Paulus Egineta betuigt, alle purgerende en de buik week makende kruiden bederven, ontstellen en beroeren de maag en zijn die schadelijk, maar alleen Aloë is de maag toegedaan en behulpzaam. Dan om de maag meest te versterken plag men ze te wassen, hoewel als ze niet gewassen is veel krachtiger en geweldiger is om de buik te legen of te purgeren.
Aloë jaagt alle galachtige vochtigheden door de kamergang af, dat is de hete gele cholerieke fluimen en vooral daar de maag mee verladen is of die naast de aderen van de maag zijn en blijven hangen door hun grote taaiheid. Want Aloë moet onder de dingen gerekend worden die bij de Grieken eccoprotica genoemd zijn omdat ze de drek en alle dikke onzuiverheden uit het lijf drijven die hun krachten niet veel verder betonen dan aan die delen van het ingewand die heel dicht bij de maag gelegen zijn.
eyn holcz xxxvii Ca Aloes lignum vel xiloaloes latine·Aloa vel agalaÿm grece·arabice Hoad· (In dem bůch genannt Pandecta in dem zweÿunddrτeissigisten capitel dz sich anhebet aloa beschτeiben uns die meyster und spτechen auch das man dyses holcz findet in dem wasser das auþ dem paradeÿþ fleüsset und dises wasser ist beÿ dem hohen Babilonien·(Ettlich spτechen auch das das wasser in dem paradeÿþ treibe dises holcz auþ er dem waren paradeÿþ·Aber man findet kein menschen auff erdtrich der dises für ein warheÿt müge spτechen das dÿses holcz das man in teütschen landen gebτauchet dz es gewachsen habe in dem paradeiþ·(Etlich meÿster spτechen auch das dises holcz wachs auff den hohen bergen beÿ dem paradeyse·und von grossem gewinde und ungewitter falle diþs holcz in das wasser und werde gelendet (d·iiij·) [61] beÿ den hohen babilonien· (Auch ist es zewissen das do sind etlich betrieger des volkcks die nemen ein wurczel genant camelia die kommen auþ den bergen Amalsie genant·unnd dise wurczel geleichet dem holcz aloe in der farbe in dem gewichte und auch an dem gerauch·und bereÿten dise wurczel also·Sy nemen wein und thůn darein bulver von dem holcz aloe und lassen die wurczel darjnne sieden·und verkauffen dann das für aloe holcz und ist doch nit daz selbig holcz aloes·wann die wurczel camelia ist fast laxieren dem leib wer sÿ bτauchet und soτgklichen zenüczen·Aber lignum aloes hatt die natur nit an jr sunder sÿ ist daz geblŭtte stoppen von überflüssig fliessenden. (Der meister genant cassius felix in dem capitel Aloes beschτeÿbet uns und spτicht das die arabes nemen dises holcz und sieden das in wasser und bτauchen dz selbige wasser zů vil kranckheit und darumb ist zewissen wann diþs holcze gesotten wirt in wasser·oder in wein·so hat es darnach kein krafft in jm·wenn das gesoten wasser zeühet jm sein krafft auþ·Und darumb spτechen die meister dz diþs holcz nit genüczt sol werden in der årczneÿ wann es sere gesoten seÿ·(Der wirdig meister avicenna in seÿnem anderen bůch in dem capitel xiloaloes·auch der meister Rasis·des geleichen ÿsaac und Serapio und platearius spτechen alle sament lignum aloes sey heiþ und trucken an dem anderen grade·(Der meister Diascoτides spτicht dz diþs holcz gebulvert und genüczet gar gůtt seÿ für die blôdigkeit des herczen des magen der lebern unnd auch des hÿrnes·(Des gleichen des zÿtterden herczen·(Auch ist es gůtt den frauwen die sich an jrer kranckheit saument·und sunderlichen für alle kranckheÿt des leibes die du kommet von kelte·(Lignum aloes unnd galien gesoten in wein und den getruncken machet wol deüwen unnd stercket den magen·(Wer diþ holcz leget in wein auff ein halbe lot und lasset den steen über nacht den getruncken benymmet vil kranckheit von dem menschen die do kommet von kelte· (Item mit disen wein die frauwen unden auff getempffet bτinget menstruum das ist frauwen feüchtigkeit·(Den rauch von lignum aloes in die nasen lôcher gezogen stercket dz hÿrn·(Item nÿmm lignum aloes und någelin und beÿngen von einem hircz hercz genant ossa de coτde cervi ÿegkliches geleich vil und misch dz mit gebeetem bτotte krefftiget die vernunfft des menschen und stercket das hercz·(Item nÿmm diþ obgeschτiben dτeÿ als lignum aloes garioffilat ossis de coτde ceτvi und mische die mitt baum ôle und schmiere eÿnem hanen das haubt damit er krået die ganczen nacht davon· (Item der meister Cassius fe [62] lix spτicht auch daz lignum aloes stercke den magen und alle jnnerliche gelider und treibe auþ dem magen allein überflüssig feüchtigkeit·(Serapio spτicht dz lignum aloes gar gůt nücz seÿ des bôsen lebern·und benÿmme dissenteriam das ist der auþgang mit blůte·und benÿmmet auch den schmerczen der schultern·dz gebulvert und des eingenommen des moτgens zwey quintin mit wein. (Isaac spτicht dz lignum aloes seÿ gůt den kalten hÿrn und sterck die veτnunfft·(Item lignum aloes gebulveret und auff die wunden gelegt des gemåchtes trucket und heÿlet zůhandt·(Item Avicenna spτicht daz lignum aloes gekeüwet in dem munde benymmet jm den gestanck unnd machet eyn wolriechenden munde·(Item avicenna in dem bûch genant de viribus coτdis spτicht dz lignum aloes steτck fast wol daz hercz und bτinge dem menschen gůtt geblŭte·(Item lignum aloes ist auch lenden weethumb vertreiben mit wein genüczet·Und ist auch gůt wider kranckheÿt der lebern mitt envidien wasser genüczet·und ist auch gůt wider verwundt gedårmcz· |
Een hout, 37ste kapittel. Aloes lignum (1) vel xiloaloes Latijn. Aloa vel agalaÿm Grieks. Arabisch Hoad. (Aquilaria malaccensis, vroeger Aquilaria agallocha) In het boek genaamd Pandecta in het twee en dertigste kapittel dat zich aanheft Aloa beschrijven ons de meesters en spreken ook dat men (2) dit hout vindt in het water dat uit het paradijs vloeit en dit water is bij het hoge Babylonië. Ettelijke spreken ook dat het water in het paradijs drijft dit hout uit, er was dan paradijs. Maar men vindt geen mensen op aardrijk die dit voor een waarheid mogen spreken dat dit hout dat men in Duitse landen gebruikt dat het gegroeid heeft in het paradijs. Ettelijke meesters spreken ook dat dit hout groeit op de hogen bergen bij het paradijs en van grote winden en onweer valt dit hout in het water en wordt geland [61] bij het hoge Babylonië. Ook is het te weten dat er zijn ettelijke bedriegers van het volk die nemen een wortel genaamd Camelia die komt uit de bergen Amalsie genaamd en deze wortel lijkt op het hout Aloë in de kleur en in het gewicht en ook aan de reuk en bereiden deze wortel alzo: Ze nemen wijn en doen daarin poeder van het hout Aloë en laten die wortel daarin koken en verkopen dat dan voor Aloë hout en het is toch niet datzelfde hout van Aloë want de wortel Camelia is erg laxerend het lijf die het gebruikt en is zorgelijk te nuttigen. Maar Lignum Aloë heeft die natuur niet aan zich vooral is ze dat bloeden stoppen van overvloedig vloeien. De meester genaamd Cassius Felix in het kapittel Aloë beschrijft ons en spreekt dat de Arabieren nemen dit hout en koken dat in water en gebruiken datzelfde water tot veel ziekten en daarom is het te weten als dit hout gekookt wordt in water of in wijn zo heeft het daarna geen kracht in hem want dat gekookte water trekt hem zijn kracht uit. En daarom spreken de meesters dat dit hout niet genuttigd zal worden in de artsenij want het te zeer gekookt is. De waardige meester Avicenna in zijn andere boek in het kapittel Xiloaloes en ook de meester Rasis en desgelijks Isaac en Serapio en Platearius spreken alle samen dat Lignum Aloë heet en droog is aan de andere graad. De meester Dioscorides spreekt dat dit hout gepoederd en genuttigd erg goed is voor de zwakten van het hart, de maag, de lever en ook de hersens. Desgelijks dat sidderende hart. (3) Ook is het goed de vrouwen die zich aan haar ziekte verzuimt en uitzonderlijk voor alle ziekten van het lijf die u komt van koudheid. Lignum Aloë en Galium gekookt in wijn en dat gedronken maakt goed verteren en versterkt de maag. Wie dit hout legt in wijn op een halve lood en laat het staan over nacht en dan gedronken beneemt veel ziekten van de mensen die ze komen van koudheid. Item, met deze wijn de vrouwen van onderaf gedampt brengt menstruatie, dat is vrouwen vochtigheid. De rook van Lignum Aloë in de neusgaten gezogen versterkt de hersens. Item, neem Lignum Aloë en kruidnagels en been van een hart van een hert genaamd ossa de corde cervi, van elk gelijk veel, en meng dat met gedesemd brood, (4, 5) het versterkt het verstand des mensen en versterkt dat hart. Item, neem deze opgeschreven drie zoals Lignum Aloë, kruidnagels en ossa de corde cervi en meng die met olijvenolie en smeer een haan dat hoofd daarmee, hij kraait de ganse nacht daarvan. Item, de meester Cassius [62] Felix spreekt ook dat Lignum Aloë versterkt de maag en alle innerlijke leden en drijft uit de maag alle overvloedige vochtigheid. Serapio spreekt dat Lignum Aloë erg goed en nuttig is de kwade lever en beneemt dysenteria, dat is de uitgang met bloed, en beneemt ook de pijnen van de schouders, dat gepoederd en dat ingenomen ‘s morgens twee maal 1,67gram met wijn. Isaac spreekt dat Lignum Aloë goed is de koude hersens en versterkt dat verstand. Item, Lignum Aloë gepoederd en op de wonden gelegd van het geslacht droogt en heelt gelijk. Item. Avicenna spreekt dat lignum Aloë gekauwd in de mond beneemt hem de stank en maakt een welriekende mond. (4) Item, Avicenna in het boek genaamd de viribus cordis spreekt dat Lignum Aloë versterkt erg goed dat hart en brengt de mensen goed bloed. Item Lignum Aloë is ook lendenpijn verdrijven, met wijn genuttigd. En is ook goed tegen de ziekte van de lever met andijvie water genuttigd en is ook goed tegen verwonde darmen. |
Afbeelding van het paradijs?
Vorm.
De boom heeft puntige, lancetvormige bladeren en okselstandige bloemschermen. Dit is een grote boom van 20-30m hoog met een stamomvang van drie en een halve meter.
De plant komt zo zelden voor dat zelfs DeCandolle het niet bezat. Het wordt gevonden in Bangladesh, Bhutan, India, Indonesië, Iran, Maleisië, Myanmar, Filippijnen Singapore en Thailand.
Dodonaeus; ‘Agallochum, schrijft Dioscorides, is een hout dat uit Indien en Arabië gebracht wordt en op Thuja lijkt met een gespikkelde schors en zo dun als een vlies en het hout is tezamen trekkend van smaak met enige bitterheid en zeer goed van reuk en geschikt om bij de berokingen te doen in plaats van wierook. Maar, als Garcias ab Horto betuigt, het echt Agallochum of Lignum Aloës dat men paradijshout noemen groeit alleen in Indien en heeft een dikke schors zoals ander hout en aangaande dat men het voor wierook gebruikt zou hebben, hij gelooft dat men wierook eerder in plaats van Agallochum gebruikt heeft omdat de wierook veel goedkoper en overvloediger is dan Lignum Aloës waarvan zeer weinig bomen te vinden zijn’.
Naam.
(1) Dodonaeus; ‘‘Dit hout heet in Malakka garro of garoa en het beste calamba of calambac, in het Arabisch agulugen, hoad en haud, in Decan en Guzarata Ud en is hetgeen dat Dioscorides Agallochon noemt en Xyloaloë en dat in het Latijn ook Agallochum, Lignum Xyloaloë genoemd, in het Hoogduits Paradeisz-holtz en Aloës-holtz, in het Frans bois d’aloës’, paradieshoout, rozenhout.
Aquilaria stamt van aquila: een adelaar, in Malacca wordt de boom dan ook adelaarshout genoemd. Duits Adlerholz, Aloe-, Agallocheholz, en Lign aloë, Engels agar, agila wood en eagle wood of Malacca. Maar de Portugezen hebben het gewas zo genoemd omdat zijn Indische naam, agil, wel wat op aquila (adelaar) lijkt. Vandaar dat twee soorten namen zijn, de ene is verbonden met agal of agil, namelijk adelaarshout, arendsboom en de tweede met agelhout, agal.
Gebruik.
Dodonaeus; ‘‘Paradijshout wordt in Indien meest gebruikt om er goede beroking van te maken en om het lichaam daarmee te wrijven en goed te laten ruiken en is tot vele andere dingen nuttig als men van het beste krijgen kan want het wordt gekookt en dat water of die wijn wordt gebruikt tot vele ziekten want alle kracht van het hout trekt in het water. Het poeder daarvan ingenomen geneest de flauwheid en ziekte van de maag, lever en hersens en de beving, klopping en (4) bangheid van het hart. (3) Als men de damp van deze wijn van onder opwaarts laat komen dan zullen de vrouwen hun stonden krijgen. De rook van dit gebrande hout door de neusgaten opgetrokken versterkt de hersens en (5) vermeerdert het verstand. Xyloaloë, zegt Dioscorides, wordt gekauwd of in water gekookt en de mond daarmee gespoeld om een welriekende adem te krijgen. Het opent het verstopte ingewand, maar maakt de buik hard en helpt diegene die de druppelplas hebben door koude en slapheid van de blaas. Enige zeggen dat meest al deze soorten die voor paradijshout gehouden worden alle krachten van het ebbenhout hebben. Dan ze dienen meest alle om er mooie en welriekende bolletjes van te draaien om de gebeden te lezen’.
(2) Maerlant; ‘Aloë, als Isidorus zegt, is een boom die te groeien pleegt in Arabië en India. Van zoete reuk zo is hij. Nochtans schrijft Jacob van Vitri dat er niemand in de wereld zij die ooit kwam al waar hij zag zulke bomen in enige dag. Maar haar twijgen, horen wij roepen, komen van bergen gevallen daar aloë bomen staan. En niemand mag ernaartoe gaan als opsteekt de wind en die men vangt en vindt met netten, dat is de manier, te Babylonië in de rivier. Hiervan zeggen sommige wijzen dat het komt uit het paradijs bij de rivier die eruit lopen, aldus leert men het kennen en kopen. Dat zwart is ruikt goed, bitter en niet al te fel. Bruin/rood en niet al te zwart en onder de tanden niet al te hard en als men het kauwt, dat de reuk gelijk de (5) hersenen bestookt. Voor het hoofd is het goed, hoor ik gewagen, en daartoe voor de zwakke magen, de lever en het hart mede en voor menige ziekte, (3) menstruatie’s die wegblijven helpt het stoppen wel de wijven. Wijn gekookt met aloë zegt men dat al deze goed is. De droesem van de wijn aldus gekookt lost de hersenen van de noden en die van koudheden zijn aangedaan’.
Gold xxxviii Ca Aurum latine et grece arabice Daob· (In dem bůch genant den natura rerum beschτeiben uns die meister die tugent von dem gold·und sunderlichen das dise tugent seÿ heiþ und trucken und kein meister seczet kein grad von jm wann es ist übertreffen in seyner tugent alle kreütter·(Der meister Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel daob spτicht daz gold geriben czů bulver und dz geessen verzeret die auþseczigkeit und stercket alle gelid des menschen·(Der meisteτ halÿ in seÿner andern rede spτicht dz die feülung von golt genüczt steτckt dz hercz·(Item geschaben gold genüczet benymmet das [63] zÿttern des herczen das do kommet van eyner erden feüchtigkeit genant melancolÿ·(Etlich meister spτechen wer do neme ein guldin ring unnd lege den in eim feüwer und streichet damit die flûgel der tauben seÿe kommen balde zů hauþ und bleyben nit auþ·(Item gold ist meer temperiert in seÿner tugent wann kein ander metalle·und weτ sich besoτget in dem gebτesten der ausseczigkeÿt der neme in d wochen zweÿ mal geschaben gold auff ein halb quintin und trinck das ein mit einem lot jecalodium das ist ein electuarium dz do reÿniget die feüchtigkeÿt des ausseczigen menschen·(Gold gemischet mit dem saffte des krautes genant boτago od mit dem bulver genant ossis de coτde cervi und die gemischet mit zucker und das genüczt ist gût sincopizantibus das ist dem die do fast onmechtig sind und davon geschwÿnnen·(Avicenna in seinem andern bůch in dem capitel Aurum spτicht das golde beneme die melancolÿ von den menschen·Des geleichen die bôsen dτeüme und fantasÿ in dem schlaff·(Item wz mit gold geõffenet wirt an des menschen leibe als mit lassen schτepffen und schneiden das heilet on schaden unnd wechset kein faule fleisch in den selbigen wunden·(Wer goldt in dem munde tregt dem machet es ein gůtten athem· (Platearius gold hilffet dem zÿtterdem herrczen und benymmet die traurigkeit und ist den gůt genüczet dÿe mitt jn selbest reden unnd fantasieren·(Avicenna in dem bůch genant de viribus coτdis spτicht dz gold über alle ander årczneÿ stercke daz hercz und mache ein gůtt frõlich geblŭte·(Der meister Rasis beschτeibet uns in dem achtenden bůch genant speculum natura le vincencij in dem capitel Aurum und spτicht das goldt seÿ allen leiplichen dingen dz edelst auff erden und sey in allen andern dingen ein künig und ein herτe·wann gold mag nit verzeret weτden noch gemÿnderet weder mit eτdtrich mit wasser mit lufft oder mit feüwer·sunder dz feüweτ reÿniget dz gold und benymmet jm den zůsacz und leütert es·unnd das geleüttert reÿn gold wirt nit von dem feüwer gemindert. (Item rein golde dick mal gelescht in wein der wein ist gůtte wider weetumb des milcz·unnd gold gefellet in wein oder in speise genüczet ist gůt wider ausseczigkeÿt·unnd wider onmåchtigkeit des herczen mit beinlin des hirczen herczen in poτriþ wasser vermenget. (Auch ist gefelt goldt gůt genüczet in speÿse oder gemenget mit einem electuarium genant anacadinum oder jeralogodion wider die fallende sucht auch in wein genüczet·[64] |
(1) Goud, 38ste kapittel. Aurum Latijn en Grieks. Arabisch Daob. (Aurum) In het boek genaamd de natura rerum beschrijven ons de meesters de deugd van het goud en vooral dat deze deugd heet en droog is en geen meester zet er een graad van want het is overtreffen in zijn deugd alle kruiden. De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel daob spreekt dat goud gewreven tot poeder en dat gegeten verteert de (2) huiduitslag en versterkt alle leden des mensen. De meester Hali in zijn andere rede spreekt dat het afveegsel van goud genuttigd versterkt het hart. Item geschaafd goud genuttigd beneemt dat [63] sidderen van het hart dat je komt van een aardse vochtigheid genaamd melancholie. Ettelijke meesters spreken wie er neemt een gouden ring en legt die in een vuur en bestrijk daarmee de vleugels van duiven, ze komen gauw naar huis en blijven niet uit. Item goud is meer getemperd in zijn deugd dan een ander metaal en wie zich bezorgt in de gebreken van de (2) huiduitslag die neemt in de week tweemaal geschaafd goud op een half quintin en drink dat in met een lood jecalodium, dat is een likkepot, dat zo reinigt de vochtigheid van de huiduitslag der mensen. Goud gemengd met het sap van het kruid genaamd Borago of met het poeder genaamd been van hertenhart en die gemengd met suiker en dat genuttigd is goed sincoptizantibus, dat is diegene die erg onmachtig zijn en daarvan duizelen. Avicenna in zijn andere boek in het kapittel Aurum spreekt dat goud beneemt de melancholie van de mensen. Desgelijks de kwade dromen en fantasie in de slaap.(3) Item wie met goud geopend wordt aan des mensen lijf zoals met laten, schrapen en snijden, dat heelt zonder schade en groeit geen vuil vlees in dezelfde wonden.Wie goud in de mond draagt die maakt een goede adem. (4) Platearius; goud helpt het sidderende hart en beneemt de treurigheid en is dan goed genuttigd die met zichzelf reden en fantaseren. Avicenna in het boek genaamd de viribus cordis spreekt dat goud boven alle andere artsenij versterkt dat hart en maakt een goed vrolijk bloed. De meester Rasis beschrijft het in het achtste boek genaamd speculum natura le vincencii in het kapittel Aurum en spreekt dat goud van alle lieflijke dingen de edelste is op aarde en ze in alle andere dingen een koning en een heer is want goud mag niet verteerd worden noch vermindert weer met aardrijk, met water, met lucht of met vuur, uitgezonderd dat vuur reinigt dat goud en beneemt hem de toevoeging en zuivert het en dat gezuiverde reine goud wordt niet van het vuur verminderd. Item rein goud vele malen gelest in wijn, die wijn is goed tegen pijn van de milt en goud gevallen in wijn of in spijs genuttigd is goed tegen huiduitslag en tegen onmachtigheid van het hart, met beentjes van het hertenhart in Borago water vermengt. Ook is geveld goud goed genuttigd in spijs of gemengd met een likkepot genaamd anacadinum of jeralogodion, tegen de vallende ziekte ook in wijn genuttigd. [64] |
Vorm.
Goud wordt als kostbaarste der metalen beschouwd en komt gewoonlijk voor in boom-, of mosvormige samengegroeide kristallen of in platte stukken voor. Het is zeer verspreid, doch komt altijd slechts in betrekkelijk kleine hoeveelheden voor, vaak in pyriet of arseenkies en ook met zilver. Sulfiden als pyriet en koperkies worden herkend aan kleur en gewicht, die zijn veel harder dan goud, maar ook lichter en geven een zwarte streep af. Zuiver goud is een dicht maar zachtgeel metaal. Voor het gebruikt kan worden, moet het gezuiverd worden en voor de meeste doeleinden wordt het gemengd met andere materialen om het harder te maken. De zuiverheid van goud voor sieraden wordt gemeten in karaten; zuiver goud is 24 karaat.
Men onderscheidt berggoud, Duits Berggold, en wasgoud. Het eerste bevindt zich op zijn oorspronkelijk plaats te midden van verschillende rotssoorten en vooral veel in kwarts. Het laatste was oorspronkelijk ook berggoud doch kwam bij het vergaan van dit gesteente vrij en komt nu voor in aangespoelde bodem of rivierzand. S.G 15,5- 19,5, in zuivere toestand 19.28, atoomnummer 79.
Naam.
(1) Goud, in Latijn Aurum of Au, Duits Gold, Engels gold, ook in oud en midden Engels, in oud Saksisch, oud Fries en oud Hoogduits Gulp, vergelijk oud Slavisch zlato: geel. Er lijken twee nauw verwante Arisch woorden ghel en g’hel te zijn die beiden geel of geelachtig betekenen. Frans or, van aurum. O
Gebruik.
Een oplossing van goud was een hoog geschat geneesmiddel, maar het goud dat men hiervoro gebruikte was minder zuiver en minder fijn dan het goud van de kroon. Goud in drinkbare vorm werd in de oudheid soms voorgeschreven. Plinius noemt een aantal gevallen op, bij open wonden, aambeien, ringworm en zweren.
Maerlant: ‘Aureum noemen wij goud, Platearius zegt als men het tot poeder wrijft en dan in specerijen doet waar het in blijft, alzo zoals men beschrijft dat het dan de (2) melaatsheid verdrijft en de tong doet genezen. (3) Wonden met goud, zoals wij lezen, die zwellen nimmermeer. Een massa met goud is tweemaal meer zo zwaar als zilver of tin. Nee, geen roest komt erin. Gematigd is het wel en duur en ook van heldere manier. Zo het roder is in zijn gedaante, zo is het duurder. De mensen zien dat en maken het klaar, het vuur beproeft het, dat is waar, en zo blijkt alle valsheid dan in het vuur die hem aanlegt. Aderen die uit bergen springen vindt men die ons goud voortbrengen, dat is in menig ver land en dichtbij, maar in het landschap van Indië vindt men het beste, zonder waan, aldus laat Mozes ons verstaan’.
Van Beverwijck ’Goud is het voortreffelijkste en gematigste van alle metalen en is in al zijn delen licht en helder blinkend en heeft derhalve gemeenschap met de luchtige en lichte geesten van ons lichaam die het daarom ook door bijzondere eigenschap kan bewaren, vermeerderen en die verzwakt of vervlogen zijn herstellen. (4) Verkwikt en versterkt dientengevolge het hart, verheugt het gemoed en is daarom zeer geschikt voor zwaarmoedigheid, hartkloppingen, kwalijkheid en dergelijke. Zijn gebruik is om het gloeiend in enig sap te stillen en dat te drinken of een half scrupel van het poeder in te nemen. Zo schrijft Renou in 2 de Mat. med. 3.2 dat hij in plaats van klaargemaakt staal gewoon is met voordeel aan jonge dochters in te geven (die de bleke kleur gesteld hebben) het vijlsel van goud in pillen of koekjes. Maar beter is het geslagen goud wat tot vergulden in boekjes bewaard wordt met enig nat of konserf gemengd. Dan schrijven de alchimisten dat het goud zijn verhaalde deugden niet kan uitvoeren tenzij het op hun manier klaar gemaakt wordt. Ik heb gevonden dat een cauterisatie of brandmiddel van goud duidelijk beter is dan hetgeen van ijzer of ander metaal gemaakt is omdat door het drukken met het branden in het deel er enige versterkende kracht in komt’.
silber xxxix Ca Argentum latine·grece fide arabice felch vel fedhe· (Deτ meÿster Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel felch id est argentum spτichet·das silber von natur sÿ kelten und trucken machen·(Silber geschaben unnd gemischet mit weinstein ôleÿ und die bôse reüdigkeÿt damit geschmiert benymmet jr das gucken·(Diþs in die faulen wunden gestrichen verzert das bôþ fleische·(Die meister spτechen dz silber genüczet soll werden zů den salben genant ungenten damit man heilet geschwere und wunden·Item silber hat die natur an jm dz es die wunden zů hauffen zeühet·also daz man die hefften darffe. (Item d wirdig meister Avicenna in dem bůch genant·de viribus coτdis spτicht das silber stercke das hercz unnd machet gůt geblŭtte· |
(1) Zilver, 39ste kapittel. Argentum Latijn. Grieks fide. Arabisch felch vel fedhe. (Argentum) De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel felch, id est argentum, spreekt dat zilver van natuur koud is en droog maken. Zilver geschaafd en gemengd met wijnsteenolie en de kwade ruigheid daarmee gesmeerd beneemt hem die korst. Dit in de vuile wonden gestreken verteert dat kwade vlees. De meesters spreken dat zilver genuttigd zal worden bij de zalf genaamd ungentem daarmee men heelt zweren en wonden. Item, zilver heeft de natuur aan zich dat het de wonden op hopen trekt alzo dat man die heffen durft. Item de waardige meesters Avicenna in het boek genaamd de viribus cordis spreekt dat zilver versterkt dat hart en maakt goed bloed. |
Vorm.
Zilver behoort tot de edele metalen, dat zijn diegene die zich niet direct met zuurstof kunnen binden, dus in de lucht hun glans behouden. Het komt voor in gangen van graniet, gneis en glimmerlij en wel in kleine kristallen die dikwijls draad-, haar-, of boomvormige samengevoegd zijn. In de natuur komt zilver zowel ongebonden als in combinatie met zwavel, arsenicum, chloor en andere elementen voor. De belangrijkste bronnen zijn te vinden in Mexico, Canada, Peru en de Verenigde Staten. Atoomnummer 47, S.G. 9.6-12.
Naam.
(1) Zilver, Argentum of Ag, Engels silver, oud Engels seiofor, oud Saksisch silubar, oud Hoogduits Silabar of Silbar en nu Silber; origine onduidelijk.
Het komt voor in het St. Joachimsthal in Tsjechië waarvan het woord taler van is afgeleid, deze zilveren daalder werd het eerst in St. Joachimsthal geslagen. In Sanskriet heet het rupya, vandaar de rupie als munteenheid. Een zilverling, het woord argyrion is door Luther letterlijk overgezet in Matth. 26:16, mogelijk is het de Romeinse denares.
Van het metaal kwik werd gedacht dat het een soort zilver was. In sommige talen blijkt dat nog uit de naam die kwik heeft zoals quicksilver in het Engels of kwikzilver (= levend zilver) in wat ouder Nederlands. Veel later bleek het om twee volstrekt verschillende elementen te gaan.
Gebruik.
Maerlant: ‘Argentum, dat is zilver in onze taal. Gematigd koud, dat weet men wel, zoals ons Platearius zegt. Daar deze kracht aanligt tegen fleuma en week en nat is zal men dat gepoederd innemen en in een likkepot mengen, want het is goed tegen zulke dingen. Wel luidende is het en geeft klank als het met koper is gemengd. Dit zo vindt men in menige landen. Menigeen te schade en te schande, want het is veel waard en duur en men purgeert het uit met vuur en zijn rook is zeer kwaad. Ik weet hem raad te geven, hen te beroken met wierook of met zulke specerijen ook. En men vindt kwikzilver mede onder de aarde in menige stede, maar men wint het met grote moeite. Het is een goed voor menige medicijn, maar zeer koud is het van naturen en vanwege zijn rook is het kwaad te verduren Het is de zenuwen grote vrucht want daarvan komt de jicht’. (dat laatste komt wel van kwikzilver)
Van Beverwijck ‘Zilver is matig koud en vochtig en volgt enigszins de krachten van het goud, dan is al enige metaalachtige kwaadaardigheid.’
In de alchemie werd voor zilver het symbool van een halve maan gebruikt en alchemisten noemden het Luna. Het is het symbool van de maan, zoals goud dat is van de zon. Het is meer voor de burgers, het goud is voor de koningen.
quecksilber xl Ca Argentum vivum latine grece ÿdargirus arabice albachest· (Der meÿster Platearius in seinem bŭch in dem capitel argentum vivum spτicht dz quecksilber seÿ von natur heiþ unnd feücht an dem vierden grade wenn von seiner würcklichkeÿt mag man auch gar wol erkennen dz es von natur seÿe uτsachen halber daz dissolvieret incidiert und auch penitriert dz ist durchtringet·(Auch spτicht Platearius dz etlich halten quecksilber kalt und feücht in dem vierden grade. (Der meister Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel albachest id est argentum vivum spτicht das quecksilber seÿ tõdten wann man das eintrincket so zerτeisset es alle innerliche gelider unnd durchtringet mitt grossem schaden·(Item wann quecksilber in ein feür kommet [65] so gibt es vil rauch·der selbe gerauch ist gar schedlich·er bτinget das gegicht in die gelÿder·und benymmet das gesichte und gehôτe·unnd damit machet er bôse vernunfft·(Quecksilber verzeret das faule fleisch in den faulen wunden·unnd zerstôτet die fisteln·und tôdtet die mauþ·und alle thier die daz essen die sterben davon·(Diascoτides spτicht dz die tugent des quecksilbers seÿ fast tôdten die selbige das jn nüczet· Und were es sach das einem getôdt quecksilber in den leib kåme der dτincke geyþ milch darauff und beweg sich hin und her oder der selbige trinck wein d mit senff kraute wermůt und ÿsop gesotten seÿ eτ genÿset davon·(Der meister Paulus·Nÿmm nuþ ôle ein lot und mache das heiþ unnd mische dar under litargirum das ist silber schaume unnd cerusa·dz ist bleÿweiþ ÿegklichs zweÿ quintin unnd darzů uymm eþsig zweÿ lot unnd laþ auch die sieden als lange dz es als dick werde als hônig·unnd wann es kalt wirt so mische dar under quecksilber ein quintin·Dise salbe ist fast gůtt für den erbe grÿnt auff dem haubt und heilet auþ der massen sere·(Item quecksilber mag man tôdten mit nŭchter speicheln oder nÿmm bůchen åschen nûchter speichel und quecksilber und rŭre es under einander· |
(1) Kwikzilver, 40ste kapittel. Argentum vivum Latijn, Grieks ÿdargirus. Arabisch albachest. (Argentum vivum) De meester Platearius in zijn boek in het kapittel argentum vivum spreekt dat kwikzilver van natuur heet en vochtig is aan de vierde graad want van zijn werkelijkheid mag men ook erg goed herkennen dat het vanwege zijn natuur oorzaak is dat het oplost, indringt en ook penetreert, dat is doordringen. Ook spreekt Platearius dat ettelijke houden kwikzilver koud en vochtig in de vierde graad. De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel albachest, id est argentum vivum, spreekt dat kwikzilver dodelijk is als men dat indrinkt dan doorgrijpt het alle innerlijke leden en doordringt het met grote schade. Item, als kwikzilver in een vuur komt [65] dan geeft het veel rook, dezelfde rook is erg schadelijk en brengt dat jicht in de leden en beneemt dat gezicht en gehoor en daarmee maakt het slecht verstand. Kwikzilver verteert dat vuile vlees in de vuile wonden en verstoort de etterwonden en doodt de muizen en alle dieren die dat eten die sterven daarvan. Dioscorides spreekt dat de deugd van kwikzilver is erg dodelijk dezelfde die het nuttigt. En was het zo dat een gedode kwikzilver in het lijf kwam die drinkt geitenmelk daarop en beweegt zich heen en weer of dezelfde drinkt wijn dat met mosterdkruid, alsem en hysop gekookt is, hij geneest daarvan. De meester Paulus: Neem notenolie, een lood, en maak dat heet en meng daaronder litargirum, dat is zilverschuim, en cerusa, dat is loodwit, van elk twee maal 1, 67gram en daartoe neem azijn twee maal 16,7gram en laat ook die koken alzo lang tot het dik wordt als honing en wanneer het koud wordt meng daar kwikzilver in, een 1,67gram. Deze zalf is erg goed voor het erge hoofdzeer op het hoofd en heelt uitermate zeer. Item kwikzilver mag men doden met nuchter speeksel of neem beukenas, nuchter speeksel en kwikzilver en roer het onder elkaar. |
Vorm.
Kwik of kwikzilver is een scheikundig element met symbool Hg en atoomnummer 80. Het is een zilverwit overgangsmetaal. Kwik staat op de grens van niet edele en edele metalen. Het is de enige druppel die bij gewone temperatuur vloeibaar is. Men vindt het als kleine druppels in gesteenten, het meeste wordt echter uit cinnaber verkregen. Deze verbinding van kwik, HgS, met zwavel heeft een prachtig rode kleur en wordt dan ook veel als verfstof gebruikt. Cinnaber is een Indisch woord wat drakenbloed betekent. Verder wordt het cinnaberiet en mercuurblende genoemd, de laatste is een oude naam voor kwikzilver.
De voornaamste vindplaatsen zijn de Almaden in Spanje, Idira in de Kraïn, Monte Amiata in Italië is al waarschijnlijk door de Etrusken gebruikt, Duitsland in Obermoschel, de Pfalz die al lang is uitgeput en Nieuw Almaden in Californië. De belangrijkste kwikbronnen voor commerciële winning zijn de mineralen cinnaber, corderoiet en livingstoniet.
Naam.
(1) Van het metaal kwik werd gedacht dat het een soort zilver was. In sommige talen blijkt dat nog uit de naam die kwik heeft zoals quicksilver in het Engels of kwikzilver (= levend zilver) in wat ouder Nederlands. Veel later bleek het om twee volstrekt verschillende elementen te gaan. Kwikzilver was ook bij de ouden bekend. De naam kwik (zie kweek) is afgeleid van het Oud Saksische woord quik, dat levend of levendig betekende, het Engelse quicksilver betekent dan ook van oorsprong levend(ig) zilver. Een vergelijkbare Latijnse naam is argentum vivum, maar de officiële Latijnse aanduiding is hydrargyrum (uit Grieks hydro-, "water", met Latijn argentum, "zilver"). Het symbool Hg dankt kwik dan ook aan deze Latijnse naam. De Grieken noemden het hydrargyros: waterzilver of vloeibaar zilver.
Gebruik.
Herbarius in Dyetsche, ‘Argentum vivum of kwikzilver is heet en nat in de vierde graad, sommige zeggen koud in de vierde graad. Maar uit zijn werken blijkt het heet te zijn want het ontbindt, het doorsnijdt en gaat door, al is het wel dat het een tijdje koud schijnt. Zijn kracht is nochtans heet. Tegen schurft neem je goudschuim, bloem van lood en olie van de laurierbes, doe ze tezamen in een pan bij het vuur en als het koud is doe je er kwikzilver bij en bewaar het tot je het nodig hebt. Tegen sproeten of plekken in het aangezicht na de geboorte van een kind, neem kippenvet, bloem van lood en kwikzilver en daarmee bestrijk je het aangezicht’.
deüfels dreck xli Ca Asa fetida latine anviden·arabice vel heltiff grece Lasar vel selvuim vel silvasilium· (In dem bůch genant circa instans in dem capitel Asa fetida beschτeÿben uns auch die meyster unnd spτechen das asa fetida seÿ heiþ unnd dτucken an dem vierden grade·(Item asa fetida ist ein gummy in eÿnem baum gÿenset dem môre·und diser gummÿ wirt gesammelt in dem summer·(Unnd ist darumb geheÿssen asa fetida umb des willen dz es saft sere stincket·und man mag es lange zeÿt halten unverseret in seiner natur·und sol gelegt werden an ein stat die nit zů vil trucken seÿe·[66] als dann ist in den warmen stuben·oder die auch nit zů vil feücht seÿ·als in einem keller·sunder in einem mittel messig stat· (Sein tugendt ist von einander teÿlen und durchgeen unnd verzeren genamt dissolvieren penetrieren unnd consumieren. (Hie ist zů wissen so Asa fetida meer stincket so es besser ist. (In dem bůch Pandecta in dem capitel anvidem beschτeiben uns die meister unnd spτechen das asa fetida seÿ·ein gummÿ also geheissen unnd ist zweÿer hande·eins hatt ein kleÿnen gerauche und in kleine stang unnd daz heisset asa·Das ander hatt ein zůsacz zů dem asa unnd heisset asa fetida·und das reüchet und stincket fast sere·und ist das recht gummÿ das do fleüsset ausser dem stamm Anviden genant·und spτicht auch do selbest das Asa gemachet werde von dem safft des krautes anviden·und das hat nit als ein starcken gerauch als dz gummÿ das darauþ fleüþset das man heisset asa fetida·(Diascoτides in dem capitel genant silvium id est Asa fetida spτicht das asa fetida ble dem magen unnd mache den auff stoþen und ist unverdaugenlichen·und ist der blasen gar schedlich·(Asa fetida gemischt mit bücken unslet unnd das gesoten in essig und gelegt als ein pflaster wo das gesüchte wŭttet hilffet fast wol·(Diascoτides spτicht auch das asa fetida gar dick gefelschet werde·wann ettlich nemen Serapinium und daz ist ein gummÿ und darzů nemen sÿ bonen mele und machen daz under ein·diþ ist geleich wie asa fetida an dem gerauche geschmack und auch an der gestalt·unnd verkauffen das dar voτ unnd dises hat kein krafft hinder jm als asa fetida·unnd werden die leüte damit betrogen·(Item asa fetida mit pfeffer und essig gemischet unnd mit gestrichen die flüssigen augen umb heτ also das nicht in das auge komme hilffet on zweÿfel·(Item nÿmm asam fetidam und mische den mit weyrauch und halt das in dem munde benymmet das zene wee·(Item asa fetida gemenget mit essig benymmet polipum das ist ein geschwere der nasen·(Wer umbgeben were mit der kranckheit epilencia genant dz ist die fallende sucht od apoplexia dz ist d schlag d neme asam fetidam ein scrupel daz ist als vil als·xx·gersten kôτner wegen und darzů pfeffer kôτner zwen scrupel dz ist als vil als·xl·gersten kôτner wegen unnd senff kôτner ein quintin·und dises zesamen gebulvert und dz in der wochen zweÿ mal genüczet nüchtern mit lavendel wasser wer dises also bτauchet d darf sich der obgeschτiben kranckheit des selben mundes nit besoτgen·Diþs sol geschehen in dem ersten vierteÿl des monetz·(Deτ meÿster Serapio spτicht auch das man asam fetidam bereÿtten sol mit fenchelsamen eppich [67] samen oder was samen du darffest der dir nůczen mage czů der kranckheÿt es seÿ was kranckheÿt es wôlle magstu asam fetidam dar under mischen unnd darzů weinig salz so ist er dem magen gůtt unnd machet wol deüwen und laxieret·Aber alleyn genüczet ist er dem magen schedlich und auch dem haubt·(Asa fetida in dem munde gehalten machet gar vil speicheln darjnne·(Item wer in einer stuben den leüten gar ein grosse schalckheit wil beweisen der neme asam fetidam und lege daz in die kachel wann der warm wirt so kommet davon der bôste gerauch das in der stuben nÿemandt beleÿben mag·aber diþ solt du dich nit fleissen wann dem haubt grosser schaden davon kommet·(Item pillilen gemachet von asa fetida und die des abents ein genommen mitt dem sÿrop gemachet von feÿhelen benemen das keichen unnd raumen dÿe bτuste unnd machen oben auþwerffen was bôses in dem magen und bτust ist·(Item asa ist gůt vermenget mit pfeffer und mit essig unnd darmit geschmieret die bôsen flecken oder geschwåre des antliz genannt cancer unnd warczen pτicht AviCenna·(Item asa genüczet in einem weichen eÿ ist gůt wider den hůsten und auch wider weethumb des milcz und wider geschwere der bτust genant pleuresis·unnd ist auch gůtt wider wassersüchtigkeÿt mitt eppich wasser vermenget genüczet pandecta·(Item asa fetida gesotten in wein und durch geschlagen mit hônig oder zucker vermenget ist gůt wider das fieber quotidian als Platearius spricht· |
(1) Duivelsdrek, 41ste kapittel. Asa fetida Latijn, anviden Arabisch vel heltiff. Grieks Lasar vel selvuim vel silvasilium. (Ferula assafoetida) In het boek genaamd Circa instans in het kapittel Assafoetida beschrijven ons ook de meesters en spreken dat Assafoetida heet en droog is aan de vierde graad. Item, Asafoetida is een gom van een boom aan de andere kant van de zee en deze gom wordt verzameld in de zomer. En is daarom geheten Assafoetida vanwege dat het sap zeer stinkt en men mag het lange tijd houden onveranderd in zijn natuur en zal gelegd worden aan een plaats die niet te veel droog is [66] zoals dan is in de warme kamer of die ook niet te veel vochtig is zoals in een kelder, vooral in een middelmatig plaats. Zijn deugd is van elkaar delen en doorgaan en verteren, genaamd dissolveren, penetreren en consumeren. Hier is te weten zo Assafoetida meer stinkt zo het beter is. In het boek Pandecta in het kapittel anvidem beschrijven ons de meesters en spreken dat Assafoetida een gom is en alzo geheten en is tweevormig, een heeft een kleine reuk en een kleine stank en dat heet Asa. De andere heeft een toevoeging tot de Asa en heet Assafoetida en dat ruikt en stinkt erg zeer en is dat echte gom dat zo vloeit uit de stam Anviden genaamd en spreekt ook dezelfde dat Asa gemaakt wordt van het sap van het kruid Anviden en dat heeft niet als een sterke reuk als de gom dat daaruit vloeit dat men noemt Assafoetida. Dioscorides in het kapittel genaamd silvium, id est Assafoetida, spreekt dat Assafoetida blaast de maag en maakt dan uitstoten en is onverteerbaar en is de blaas erg schadelijk. Assafoetida gemengd met bokkentalk en dat gekookt in azijn en gelegd als een pleister waar die ziekte woedt helpt erg goed. Dioscorides spreekt ook dat Assafoetida erg vaak vervalst wordt want ettelijke nemen Serapinium en dat is een gom en daartoe nemen ze bonenmeel en maken dat ondereen, dit is gelijk als Assafoetida aan de reuk, smaak en ook aan de gestalte en verkopen dat daarvoor en deze heeft geen kracht achter hem zoals Assafoetida en worden de mensen daarmee bedrogen. Item, Assafoetida met peper en azijn gemengd en mee gestreken de vloeiende ogen omheen alzo dat er niets in dat oog komt helpt zonder twijfel. Item, neem Assafoetida en meng het met wierook en hou dat in de mond, het beneemt de tandpijn. Item, Assafoetida gemengd met azijn beneemt polipum, dat is een zweer van de neus. Wie omgeven was met de ziekte epilepsie genaamd, dat is de vallende ziekte, of apoplexia, dat is de slag, die neemt Assafoetida een 0,065gram, dat is zoveel als 20 gerstekorrels wegen, en daartoe peperkorrels, twee maal 0, 065gram, dat is zoveel als 40 gerstekorrels wegen, en mosterdkorrels, een 1,67gram, en deze zaden gepoederd en die in de week tweemaal genuttigd ‘s morgens met lavendelwater, wie dit alzo gebruikt die durft zich de opgeschreven ziekte dezelfde maand niet bezorgen. Dit zal gebeuren in het eerste vierde deel van de maand. De meester Serapio spreekt ook dat men Assafoetida bereiden zal met venkelzaden, selderijzaden [67] of welke zaden u durft die u nuttig zijn tot de ziekte, hetzij welke ziekte als u wil mag u Assafoetida daaronder mengen en daartoe weinig zout, dan is het de maag goed en maakt goed verteren en laxeert. Maar alleen genuttigd is het de maag schadelijk en ook het hoofd. Assafoetida in de mond gehouden maakt erg veel speeksel daarin. Item wie in een kamer de mensen een erg grote schalksheid wil bewijzen die neemt Assafoetida en leg dat in de kachel want als het warm wordt zo komt daarvan de kwaadste reuk zodat in de kamer niemand blijven mag, maar dit zal u zich niet vlijen want het hoofd grote schade daarvan komt. Item pillen gemaakt van Assafoetida en die ‘s avonds ingenomen met de siroop gemaakt van violen benemen dat kuchen en ruimen de borst en maken boven uitwerpen wat kwaad in de maag en borst is. Item, Assafoetida is goed vermengd met peper en met azijn en daarmee gesmeerd de kwade vlekken of zweren van het aangezicht genaamd kanker en wratten spreekt Avicenna. Item, Assafoetida genuttigd in een week ei is goed tegen het hoesten en ook tegen pijn van de milt en tegen zweren van de borst, genaamd pleuris, en is ook goed tegen waterzuchtigheid met selderijwater vermengd genuttigd, Pandecta. Item, Assafoetida gekookt in wijn en doorgeslagen met honing of suiker vermengt is goed tegen de koorts quotidian zoals Platearius spreekt. |
Vorm.
Een kruidachtige meerjarige van 2m met stevige, holle en wat succulente stengels van 5-8cm diameter aan de basis. De bladeren zijn 30-40cm lang, driemaal of meer geveerd met een stevige schede die de steel omklemt. Gele bloemen in grote schermen. De plant groeit in Perzië tussen het Aralmeer en Turkestan en bij voorkeur op kiezelhoudende gronden. Reeds de plant heeft een zeer onaangename reuk.
Naam.
Dodonaeus; ‘Avicenna zegt dat de ene soort van Asa die foetida genoemd wordt omdat ze naar prei schijnt te ruiken en de ander Asa odorata’.
Uit het melkachtige sap van deze plant komt de Gummi asa foetida of Gummi-resina asa foetida: duivelsdrek, Duitse Duvelsdreck of Teufelsdreck. Mogelijk van Spaans azafedida van Perzisch aza: gom, en Latijn foetida: stinkend.
Gebruik.
Herbarius in Dyetsche gebruik assafoetida geregeld, maar bespreekt het niet apart.
Dodonaeus; ‘‘Deze Altiht of Asa foetida waarvan we denken dat het zo stinkt wordt nochtans bij de spijzen gedaan en dat heel Indien door. Want de Baneanes plegen de potten of ketels daar ze hun sappen of moes in koken met deze Asa te bestrijken en daardoor hoeven ze er geen peper of zout of enige andere specerij bij te doen. En voorwaar die vuile en afgrijselijke stank van Asa foetida vergaat door het koken en zelfs de Indianen verzekeren dat de spijzen daar een goede reuk van behouden. Sommige eten de Asa zodat ze hun verloren appetijt of eetlust weer mogen krijgen want het is in het begin wat bitterachtig net zoals gezouten olijven, dan daarna geeft het een goede nasmaak van zich. Vele zijn er die deze Asa alleen genieten en voor krachtig genoeg houden om de maag te versterken en de winden te laten scheiden. Men bevindt dat de paarden die met winden gekweld zijn nergens beter mee genezen dan als men ze deze Asa met brood of meel vermengt te eten geeft. De Indianen steken Asa in de holle tanden om de tandpijn te laten vergaan en dezelfde Indianen achten het veel omdat het nuttig is om de bijslapen lust te laten komen’.
kraft mele xlii Ca Amidum vel amilum latine Apoÿoÿs grece·arabice viste· (Der meÿster Cassius felix genant spτicht daz kraft mele seÿ von natur warme und feücht und in disem getemperiert·Dises wirt gemachet als hernach geschτiben steet·(Nymm weiczen als vil du wilt unnd thů dem in eÿn frisch kalt wasser unnd laþ dem weicz auch darjnne ligen funff nacht unnd den des tages gar dick rŭren under ein unnd alle tage eyn frisch wasser der über thůn·Nach dem fünfften tage soll man das wasseτ reÿn abe seÿhen also das man auch dem weicz nit under einander rŭre das kein klein mit gang·und daz alleτ leste wasser dz dar ab [68] geet soltu thůn in einem reinklich geschirτe·dem weÿcz soltu stossen und durch ein tůch streichen geleich einem pfeffer unnd ye des wassers ein weinig dar under mischen daz es dester baþ durch gee·Dises durch gestrichen soltu stellen in die sunnen unnd das trucken lassen werden und alle male dz wasser abe schütten so hast du dann krafft mele·unnd heisset darumb Amidum wann es wirt gemachet au malen genant factum amidum sine mola·Ettlich machen krafft mele auþ gersten als Platearius spricht·Und dises ist der meyster meÿnung das krafft mele seÿe das man machet von weÿcze·(Diascoτides spτicht das amilum gůt seÿ dem die flüssigs haubt haben also das jn dÿe augen alle zeÿt trieffen und benymmet die selben schôτffkeÿt die in dem augen ist genant asperitas oculoτum·(Amidum ist auch sunderlichen gůtte den die do blůte auþwerffen dar von mitt wasser ein sauffgyn gemachet· (Amilum ist gůte den die ein flüssigen bauch haben·(Amilum ist auch gůt den hennen die den hůsten haben daz gemischet mit gersten mele mit zucker vermenget·(Item mandeln milch gemischet mit krafft mele stopfet gar wol den flüssigen menschen die den durchgange haben·(Amilum gemischet mit penidien kôτner krefftiget alle gelider des menschen·(Der meister Seτapio spτichet das amilum gůt sey den genüczet die flüssige augen haben·(Item krafft mele getruncken mit mandel milch benymmet das blůt speÿen unnd benymmet die schirpffung der kelen·(Item amilum gemischet mit geÿþ milch und die genüczet machet frich blůt und benymmet dem menschen die flüþ. (Item amidum genüczt rohe briniget würme in dem bauch spricht Serapio·unnd so man ist krafft mele keüwen in dem munde unnd leget es auff ein rasende hundt gebisse ist darzů gůte·(Item kraft mele ein nacht in wasser gebeÿþt unnd gesotten mit sŭþ mandel ôle und mit zucker vermenget ist gůt zů dem apostemen der bτust· |
(1) Krachtmeel, 42ste kapittel.67 Amidum vel amilum Latijn. Apoÿoÿs Grieks. Arabisch viste. (Triticum dicoccum, emmer) De meester Cassius Felix genaamd spreekt dat krachtmeel van natuur warm en vochtig is en in deze getemperd. (2) Dit wordt gemaakt zoals hierna geschreven staat: Neem tarwe zoveel u wil en doe dat in een fris koud water en laat de tarwe ook daarin liggen vijf nachten en op de dag erg veel roeren onder een en alle dagen een fris water daarover doen. Na de vijfde dag zal men dat water rein afgieten alzo dat men ook de tarwe niet onder elkaar roert zodat geen kleine meegaat en dat allerlaatste water dat daaraf [68] gaat zal u doen in een rein vat, de tarwe zal u stoten en door een doek strijken gelijk een peper en dat water een weinig daaronder mengen zodat het er des te beter door gaat. Deze doorgestreken zal u stellen in de zon en dat droog laten worden en alle maal dat water afgieten, dan heeft u dan krachtmeel en heet daarom (1) Amidum want het wordt gemaakt op molens genaamd factum amidum sine mola. Ettelijke maken krachtmeel uit gerst zoals Platearius spreekt. En deze is de meesters mening dat krachtmeel is dat men maakt van tarwe. (4) Dioscorides spreekt dat Amilum goed is die een vloeiend hoofd hebben alzo dat hen de ogen alle tijd druppelen en beneemt dezelfde schurftheid die in de ogen is genaamd asperitas oculorum. Amidum is ook uitzonderlijk goed die zo bloed uitwerpen, daarvan met water een soepje gemaakt. Amilum is goed die een vloeiende buik hebben. Amilum is ook goed de hennen die de hoest hebben, dat gemengd met gerstemeel en met suiker vermengd. Item amandelmelk gemengd met krachtmeel stopt erg goed de vloeiende mensen die de doorgang hebben. Amilum gemengd met (suiker) penidienkorrels versterkt alle leden van de mensen. De meester Serapio spreekt dat amilum goed is dan genuttigd die vloeiende ogen hebben. Item krachtmeel gedronken met amandelmelk beneemt dat bloedspuwen en beneemt de (3) scherpte van de keel. Item, amilum gemengd met geitenmelk en dat genuttigd maakt vers bloed en beneemt de mensen de vloed. Item, amidum genuttigd rauw brengt wormen in de buik spreekt Serapio en zo men krachtmeel kauwt in de mond en leg het op een razende hondenbeet is daartoe goed. Item krachtmeel een nacht in water gebaad en gekookt met zoete amandelolie en met suiker vermengt is goed tot de gezwellen van de borst. |
Naam.
(a) Dodonaeus: Men noemt dit korenwerk in het Grieks Amylon omdat het zonder molen (die men in het Grieks Myle noemt) bereid wordt en daarvan hebben de apothekers een bedorven naam Amydum gemaakt die de Brabanders in ameldonck veranderen die het ook stijfsel noemen omdat men de vrouwendoeken en ander linnen daarmee wit en stevig maken of stijven kan. In Hoogduitsland heet het Ammeel en Kraftmeel. Dit koren noemen we in onze taal amelkoren naar de Hoogduitse naam Amerkorn, in het Latijn Amyleum frumentum. In Hoogduitsland wordt dat op verschillende plaatsen gezaaid en gemaaid om er Ameldonck of stijfsel van te maken daar het de naam ook naar voert’.
In de middeleeuwse Duitse tijden werd het Amylon of Amylum genoemd, Amar, = fijn en in een Hag; gekweekt koren, van Ham: omzoomd veld, het woord is later op Amylum: fijn meel, gezet, zetmeel (Latijn amylum: zetmeel, uit Grieks wat op een molen gemalen meel en oorspronkelijk eten, brei of krachtige voeding betekende, werd volksetymologisch tot amoliri: afwenden, gebruikt en zo tot amulet)
Opvallend is echter de naam amar voor een graangewas, bij Ruth 2: 7, die vrijwel gelijk is aan het zogenaamde Keltische woord voor emmer.
Gebruik.
Herbarijs; ‘Amidum is heet en vochtig en men maakt het aldus; (2) Men legt tarwe een dag en een nacht in koud bronwater en men zal het vaak roeren totdat het rot (meer fermenteren) en dan zal men het water er uitdoen en zeer stampen en het sap door een kleed duwen. Dan zal men het in de hete zon zetten zodat het water verdroogt en dan zal men er weer koud water in gieten en laten het bezinken en dan weer af gieten. En dat beneden in de bodem blijft dat zal men in de zon zetten en laten drogen en witten en harden. Dat is amylum. En men maakt het van gestampte gerst op deze manier. En het is goed voor geestelijke leden, (levensorganen)voor de maag, longen en het hart’.
Dit kapittel is bijna letterlijk uit Platearius overgenomen. De bereidingswijze gebeurde ongeveer zoals het nu nog gebeurt. Er waren dus enkel 2 soorten van zetmeel bekend, van tarwe en van gerst.
Bij Dodonaeus wordt amylum bereid uit tarwe en spelt. ‘Amylum, dat is ameldonk, wordt uit fijne tarwebloem of Siligo gemaakt, schrijft Cato, en ook uit Zea of spelt. (2) Het beste wordt gemaakt van het Setanium of zomertarwe, als Dioscorides betuigt. Tegenwoordig wordt het in Hoogduitsland ook van een soort van koren gemaakt die daarom Amelkorn heet. De wijze om ameldonk te maken heeft Cato in het kort omvat in het 87ste kapittel, dan Dioscorides heeft dat met de volgende woorden uitvoeriger uitgelegd: ‘De gezuiverde en gepelde zomertarwe wordt vijfmaal per dag nat gemaakt of met water besproeid en ook ‘s nachts indien het mogelijk is en als het begint murw en zacht te worden moet men het water geleidelijk aan zonder schudden of zwengelen af laten lopen zodat hetgeen dat nuttig is niet met het water weg drijft. Als het nu heel week geworden is moet men het water afgieten en de tarwe met voeten treden en daarna met water begieten en wederom treden, dan moet men het door een zeef duwen en de zemelen die erop drijven of vlotten in de zeef bewaren en hetgeen dat door de zeef gedreven is moet men terstond op nieuwe tegels doen en in de hete zon drogen want als deze ameldonk de minste vochtigheid behield zou het zuur worden.
In oude tijden werd ameldonk of stijfsel op verschillende manieren gemaakt, dan tegenwoordig is dit de gewoonste: ‘Men neemt de mooiste en zuiverste tarwe die men kan krijgen en die laat men zeer klein malen. Dit meel doet men in een kuip of vat dat men verder met water opvult en men neemt alle zemelen er af die boven op het water drijven. Daarna wordt al het water door een doek of zeef gedaan en men giet wederom ander water in het vat wat wederom door de zeef gedaan wordt. Dit water laat men staan bezinken en de bloem die onder in de grond blijft wordt dan in de zon gedroogd en als die droog en hard is daarna in stukken gesneden, klein gebroken en in verschillende dingen gebruikt. Dit stijfsel plag hier te lande ook crafmeel te heten. Sommige menen dat het beter op de Colla of Gluten van de ouders lijkt dan het Amylum omdat ons stijfsel met molens gemalen wordt en het Amylum in oude tijden van ongemalen koren gemaakt werd.
Ameldonk met melk vermengt verzoet de (3) ruwe keel en borst en laat de fluimen lossen.
Ameldonk (zegt Galenus) is veel droger en kouder van aard dan tarwe en heeft kracht om de delen van het lichaam die te rouw geworden zijn zacht en glad te maken. Dioscorides schrijft dat hij ‘t bloedspouwen en andere bloedige vloeden stelpt, gedronken, en (4) vochtigheden die op de ogen zinken erop gelegd en om de puisten en diepe wonden of holligheden er van te genezen, dan hij zegt dat ameldonk die uit de spelt gemaakt wordt onnut is om als medicijn of geneesding te gebruiken, maar dat het tot andere dingen (als om daarmee pappen, kleven en stijven) alzo geschikt is als de andere die van de zomertarwe gemaakt wordt.
Galenus in zijn 7de boek van de geneesmengsels naar de plaatsen gebruikt in plaats of in gebreke van ameldonk de Siligo, dat is de fijnste en dunste bloem van tarwemeel’.
spies glasz xliii Ca Antimonium latine grece antimonos arabice bitruad· (Der meÿster Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel Bitruad id est antimonium spτicht das dÿses seÿe ein ader der eτden und geleicht dem bleÿ·unnd ist dises die underscheÿd under dem bleÿ unnd antimonio·wann daz bleÿ lasset sich nit czů stossen sunder antimonium stosset man czů bulver·(Item bleÿ schmilczet in dem feüwer antimonium verbτent in dem feüwer. (Diþ ist d beste antimonium d in dem bτach klar ist und nit vermischt mit erdtrich·(Der meister Almansoτis in seinem dτitten unterscheid unnd pandecta in dem capitel antimonium sprechen das antimonium seÿ kalt [69]…….de·(Die meisteτ spτechen wôlicher do hette emoτroidas das ist ein fluþ in dem afftern davon dann entspτingen die fick blatern der neme antimonium und bulver den und streüwe das in den gebτesten es hilfft zehandt. (Daz bulveτ gemischet mit fenediger seÿffen und mit eÿnem wiechen gelassen in dÿe fistelen heÿlet sÿ von grundte auþ· (Item antimonium dient fast wol czů dem krebs das bulver darein gestreeuwet·(Item antimonium verzert faule fleisch. (Item antimonium gemischet mit apostolicum das ist ein salbe und damit gemacht kleine klôczlin unnd die gestecket in die nasen benymmet polipum dz ist ein fleisch das wechset in der nasen unnd ist gar schedlich. (Antimonium gebulvert und dar under gebulvert miraboloni citrini und thucien ÿegkliches geleich vil unnd das bulver gemischet mit rosenwasser und darauþ auch gemachet ein augen wasser genant collirium und das über die augen gelegt vertreÿbet das trieffend davon und auch die geschwulst·(Nÿmm wenig baumôle und die necze mitt den safft sanguinaria das ist distelkraut saft und dar under mische dises bulver von antimonio und die wollen stecke in die nasen lôcher das benymmet das blůttent auþ der nasen. (Item Galienus spτicht dz antimonium seÿ von natur kelten und stopffen·Und spτichet auch dz antimonium nem dz überflüþsig fleisch das do wechset in eÿner wunden oder in einem geschwåre und reÿnige die wunden von jrem gestancke mitt mirτa vermenget·(Almansoτ spricht das antimonium benÿmmet rôtte von den augen unnd macht die widerumm lauter mit rosen wasser vermenget. (Der meÿster Paulus in dem capitel antimomum spτicht das antimonium stopffe die blůttende nasen unnd seÿ nücz den augen. Und spτicht auch das etwann die alten fast gebτauchet haben antimonium und das auch gemischet mit fenchel wasser und die augen in der wochen eynes damit bestrichen·Dye selbigen hetten alle zeÿt gůtte gesundte augen· |
(1) Spiesglas, 43ste kapittel. Antimonium Latijn, Grieks antimonos, Arabisch bitruad. (Antimoon) De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel Bitruad, id est antimonium, spreekt dat dit is een ader der aarde en lijkt (2) op lood en dit onderscheid onder het lood en antimonium want dat lood laat zich niet stoten en vooral antimonium stoot men tot poeder. Item lood smelt in het vuur en antimonium verbrandt in het vuur. Dit is het beste antimonium die in de breuk helder is en niet vermengd met aardrijk. De meester Almansoris in zijn derde onderscheidt en Pandecta in het kapittel antimonium spreken dat antimonium koud is [69]….de. De meesters spreken wie er heeft emorroidas, dat is een vloed in het achterste daarvan dan ontspringen de aambeien, die neemt antimonium en poeder dat en strooi dat in het gebrek, het helpt gelijk. Dat poeder gemengd met Veneetse zepen en met een doek en gelaten in de (3) etterwonden heelt ze van grond uit. Item, antimonium dient erg goed tot de kanker, dat poeder daarin gestrooid. Item antimonium verteert vuil vlees. Item antimonium gemengd met apostolicum, dat is een zalf, en daarmee gemaakt kleine korrels en die gestoken in de neus beneemt poliep, dat is een vlees dat groeit in de neus en is erg schadelijk. Antimonium gepoederd en daaronder gepoederd myrobalanen citrini en thucia, van elk gelijk veel, en dat poeder gemengd met rozenwater en daaruit ook gemaakt een (4) oogwater genaamd collirium en dat over de ogen gelegd verdrijft dat druppelen daarvan en ook de gezwellen. Neem weinig olijvenolie en die nat je met het sap Sanguisorba minor, dat is distelkruid sap, en daar onder meng je dit poeder van antimonium en dat wol steek je in de neusgaten, dat beneemt dat bloeden uit de neus. Item, Galenus spreekt dat antimonium is van natuur verkoelen en stoppen. En spreekt ook dat antimonium neemt het overvloedig vlees dat je groeit in een wond of in een zweer en reinigt de wonden van hun stank, met mirre vermengt. Almansor spreekt dat antimonium beneemt het rode van de ogen en maakt die wederom zuiver, met rozenwater vermengt. De meester Paulus in het kapittel antimonium spreekt dat antimonium stopt de bloedende neus en is nuttig de ogen. (4) En spreekt ook dat de ouden erg gebruikt hebben antimonium en dat ook gemengd met venkelwater en de ogen in de week eens daarmee bestreken. Dezelfde hadden altijd goede gezonde ogen. |
Naam.
Antimoon, antimonium of stibium, symbool Sb, atoomnummer 51.
Antimoniet, in Frans stibine, Engels stibnite, Duits Antimonglanz.
(1) De naam spiesglas, Duits Spiesglanz (spits glas, de glans) gebruikte eerst Basilius Valentius. Zijn ‘triumfwagen van het antimonium’ is de oudste chemische monografie. De naam stibium, waarvan het symbool Sb. komt werd oorspronkelijk aan het sulfide gegeven. De naam stibniet was al bij de ouden in gebruik. De vrouwen gebruikten het mineraal voor het verven van het haar, de wenkbrauwen etc. en het (4) schijnbaar vergroten van de ogen, vandaar de tweede naam platyophtalmon, Grieks platys: breed, ophthalmos: oog.
In Hebreeuws en Arabische heet het ‘Kohl’, dit woord ging als ‘alcool’ in andere spraken over en werd later op wijngeest overgedragen, vergelijk alcohol. In latere overzettingen van de 16de eeuw werd het antimon. Men gebruikte antimoon voor het scheiden van goud en zilver en als geneesmiddel. In bekers uit antimoon liet men wijn lang staan om dan als braakmiddel te gebruiken, ook werden er pillen van gemaakt. Omdat de monniken er misbruik van maakten werd het door Frans II verboden, anti monachon: tegen monniken, vandaar de naam, Antimon. Volgens een legende zou de monnik Valentius ontdekt hebben dat antimoniumverbindingen varkens sneller vet maakten, hij wilde dat ook bij zijn medebroeders uitproberen om dat die volgens hem te mager waren. Maar de broeders werden niet dikker en enkele overleden zelfs.
Sommige bronnen vermelden dat de naam een samentrekking is van de Griekse woorden anti en monos, wat vertaald kan worden als niet alleen voorkomend. Volgens andere bronnen komt de naam van de Arabische uitdrukking Antos Ammon, dat bloei van god Ammon betekent.
Gebruik.
Van Beverwijck, ‘Antimone wordt om haar gelijkenis die ze met het (2) lood heeft onder de loodmiddelen beschreven van Dioscorides in 5.59 met de naam van Stimmi en Stibi, net zoals ook van anderen Grieken. Plinius, Marcellus en andere Latijnen noemen het daarnaar Stibium. Maar de Arabieren noemen het Achiman waarvan de alchimisten eerst Achmadium en tenslotte Antimonium gemaakt hebben, met welke naam het ook bij de Arabische geneesmeester Serapio en Avicenna gebruikt wordt en dit metaal in de winkels alleen bekend is. Het is van kleur de loodsteen zeer gelijk, maar valt witter en blinkt meer. Is tweevormig, mannetje en wijfje. Het mannetje, zegt Plinius, is wat ruwer, lichter, zandachtig en flikkert minder. Het wijfje in tegendeel blinkt, flikkert, is korrelig en gereten. Het wordt gegraven uit zilvermijnen onder andere landen in Duitsland en Bohemen. Eertijds placht men het gegravene te verkopen, maar tegenwoordig het gekookte. De manier daarvan is bij Agricola aangewezen in het 9de boek de Re metallica. Het verkoelt, trekt dapper tezamen en verstopt. (4) Wordt derhalve goed vermengd onder de oogzalven om de zinkingen en lopen ervan tegen te houden, te weten het gekookte dat geen scherpte heeft en gelijke kracht met het gebrande lood heeft. Als het gemengd is onder verse reuzel maakt het dat het gebrande geen puisten opwerpt, stilt de (3) kwade zweren en belet haar voortkruipen. Sommige vrouwen gebruiken het om hun wenkbrauwen bruin te maken.’
Gummy xliiii Ca Armoniacum latine grece Asios·arabice fasaac· (Der meyster Serapio spτichet in dem bůch aggregatoτis (70) in dem capitel Fasac·idest armoniacum spτicht·das seÿe ein gummi eines baumes also geheissen·dem baumm beschneÿdet man die eþte und darauþ tropfet armoniacum das gummi·und was auff die erden fellt das wirt vermüschet mit erden und andern kot·und das ist nit also gůt als das do reÿnigklich gesammlet wirt·(Dises hat einen gůten gerauch·und sol haben ein farbe geleÿch einen weÿssen eines eyes dz do gesoten wirdet·und das weÿþ darjn hertt woτden ist·dem selben weÿssen in dem eÿe geleychet armoniacum. (Der meister averτoτis in dem fünfften bůch genant Colliget in dem capitel Armoniacum spricht·das dises sey heyþ an dem dτýtten grad·und trucken an dem ersten grad·(Platearius spτichet·das dises seÿ warm und trucken in dem vierden grad·(Der meister Paulus in dem capitel armoniacum spτicht·das dÿses gůt sey für den alten hůsten·der do kommet von feüchtung·(Auch benÿmmt armoniacum asma·dz ist das keychen·unnd raumet die bτust·in einem eye wenig genüczet·(Pillelen gemachet von armoniacum und die ein genommen mit einen weychen eÿe·fünff od siben pillelen·sind gůt pleüreticis·das ist·ein geschweere umb die bτust·(Nymm armoniacum sal gemma·sal nitrum·yegklichs geleÿch vil·und des safftes von andoτon ein lot darunder·Der armoniacum sol über nacht steen in essig·und darund gemüschet wenig wachþ·und darauþ gemachet ein salben·und wenig rosenôls auch darunder gemüschett·und wo einer het scrofulos·daz sind dinger geleych den wårczen und sind etwa eins gelyds lang die benymmt diþ ungent·die acht tag domit geschmieret·(Nÿmme armoniacum und galbanum·ýekliches geleÿch vil·und leg die in eþsig·und lasse die darjnn steen baÿssen über nacht·darnach müsche bulfer von wôτmůt und von kosten darunder·und thů das under wenig wachþ und mach darauþ ein salben·domit schmiere dz milcze an der lÿncken seÿten under dem herczen·benÿmmt die herttigkeyt des milczes·(Item·Ein rauch gemacht von armoniacum und asa fetida·und galbano·ÿegklichs geleÿch vil·und die frauwen domit gebået unden auff bτinget frauwen feüchtigkeit genannt menstruum·(Nÿmm armoniacum und müsche darunder safft von wôτmůt und trincke das des moτgens nüchtern·es tôdtet die wŭrm in dem bauch·(Auch magst du armoniacum resolviern mit eþsig und den bauch auþwendig domit schmieren·es hilffet auþtreÿben die wŭrm·(Wer do wil dz jm die bôsen zeen auþfallen·also dz er die nit auþ darff lassen bτechen der neme armoniacum mit bÿlsen safft·und schmiere den bôsen zan domit·er fellt auþ on schaden.(·e·j·) (71) |
Gom, 44ste kapittel. (1) Ammoniacum Latijn, Grieks Asios, Arabisch fasaac. (Dorema ammoniacum) De meester Serapio spreekt in het boek aggregatoris in het kapittel Fasac, id est ammoniacum, spreekt dat het is een gom van een boom alzo geheten, de boom besnijdt men de bast en daaruit druppelt ammoniacum de gom en wat op de aarde valt dat wordt vermengd met aarde en andere rommel en dat is niet alzo goed als dat er rein verzameld wordt. (2) Dit heeft een goede reuk en zal hebben een verf gelijk het witte van een ei dat gekookt wordt en dat witte daarin hard geworden is, hetzelfde witte in het ei lijkt op ammoniacum. De meester Averrois in het vijfde boek genaamd Colliget in het kapittel Ammoniacum spreekt dat dit is heet aan de derde graad en droog aan de eerste graad. Platearius spreekt dat dit is warm en droog in de vierde graad. De meester Paulus in het kapittel ammoniacum spreekt dat dit goed is voor de (3) oude hoest die je komt van vochtigheid. Ook beneemt ammoniacum astma, dat is dat kuchen en ruimt de borst, in een ei weinig genuttigd. Pillen gemaakte van ammoniacum en die ingenomen met een week ei, vijf of zeven pillen, is goed pleuris, dat is een zweer om de borst. Neem ammoniacum, sal gemma, sal nitrum, van elk gelijk veel en het sap van andoren, een 16,7gram, daaronder. De ammoniacum zal over nacht staan in azijn en daaronder gemengd weinig was en daaruit gemaakt een zalf en weinig rozenolie ook daaronder gemengd en wie een heeft (4) scrofulen, dat zijn dingen gelijk de wratten en zijn ongeveer een lid lang, die neemt deze zalf en die acht dagen daarmee gesmeerd. Neem ammoniacum en galbanum, van elk gelijk veel, en leg die in azijn en laat het daarin staan baden over nacht, daarna meng poeder van alsem en van Costus daaronder en doe daar wat weinig was bij en maak daaruit een zalf en daarmee smeer je (5) de milt aan de linkerzijde onder het hart, het beneemt de hardheid van de milt. Item. Een rook gemaakt van ammoniacum en Asa foetida en galbanum, van elk gelijk veel, en de vrouwen daarmee baden van onder uit brengt (6) vrouwen vochtigheid genaamd menstruatie. Neem ammoniacum en meng daaronder sap van alsem en drink dat ‘s morgens nuchter, het doodt de wormen in de buik. Ook mag u ammoniacum oplossen met azijn en de buik uitwendig daarmee smeren, het helpt uitdrijven de wormen. Wie er wil dat hem de kwade tanden uitvallen alzo dat hij die niet uit durft te laten uitbreken die neemt ammoniacum met bilzekruidsap en smeer de kwade tand daarmee, het valt eruit zonder schade. |
Vorm.
Een opgaand kruid met een vlezige stengel die tot 2-3m komt. Wit/gele bloem in juni. Levert een gom die eruit komt doordat de plant gestoken wordt door een insect wat verandert in geelbruine tranen.
De ammoniakplant, groeit van Perzië tot diep in Balchasch‑Alakuwoesteni. (2) Dodonaeus; ‘En dat beste Ammoniacum is (als Dioscorides schrijft) dat vast en zuiver is en geen houtachtige splinters, steenachtig gruis of andere vuiligheid in zich heeft en dat wat bitterachtig van smaak is en in kleine stukjes verdeeld is en vrijwel op wierook lijkt in het aanzien en van reuk trekt het wat naar het Castoreum of beverswijn’.
Naam.
(2) Dodonaeus; ‘Deze gom wordt naar dat Orakel van Ammon in het Grieks Ammoniacon genoemd, in het Latijn Ammoniacum en in de apotheken Armonicum en Gummi Armoniacum’.
Ammoniac, Duitse Ammoniak, --gummi, -harz, ammonische of armenische Gummi.
Gebruik.
Herbarius in Dyetsche noemt het maar een maal.
Maerlant; ‘Armonium groeit in Armenië, als Plinius en Isidorus vertellen. Een boompje klein, als men gewaagt, het zaad aardig veel draagt. Het ruikt naar kaneel natuur en het laat goed slapen ter genezing. Een van deze soorten heet kardamon en langere zaden dan amomum en waar men ze vindt groen en vet en met scherpheden bezet en zich moeilijk laat wrijven wil men voor de beste schrijven. En een deel ruikt naar het zoete is de zwakke maag boete en doet het mede wel verteren en de kwade mond vernieuwen’.
Dat laatste stuk slaat wel op Elettaria cardamomum, Maton.
Dodonaeus; ‘Ammoniacum een vierendeel lood zwaar ingenomen verwekt tot kamergang en jaagt de taaie koude fluimen af en trekt die uit de verre leden naar zich en is daardoor goed tegen de kortheid en (3) benauwdheid van de adem, beslotenheid van de borst, longen, vallende ziekte, jicht, pijn en weedom in de heup die men Sciatica noemt en tegen alle verouderde hoofdpijn, ziekten en gebreken van de hersens, de zenuwen en de uitwendige leden. Deze gom zuivert ook de borst en laat de taaie fluimen rijpen en rijzen, met honing vermengt en gelikt of met water daar gepelde gerst in gekookt is ingenomen. (5) Ammoniacum vermindert ook en geneest de verharde en verstopte milt, (6) jaagt de dode vruchten af en laat water en plas lossen, dan het mag maar weinig tegelijk ingenomen worden want als men deze gom veel of dikwijls gebruikt laat het bloed plassen. (5) Ze geneest alle hardheid en verzoet alle pijnen van de lever en milt, in azijn geweekt en daarop gestreken of gelegd. (4) Ammoniacum met honing of pek vermengt laat de harde gezwellen en knobbels vergaan en uitbreken die aan de leden en gewrichten gegroeid en van jicht gekomen zijn, het laat ook allerhande hardheid en koude gezwellen scheiden, daarop gelegd en is goed in alle zalven of pleisters vermengt die verwarmen, verzachten, vermurwen en uittrekken. Op de pijn en weedom van de heup, Sciatica genoemd, en op alle pijnen en vermoeidheid van de leden is deze gom met olie van Cyperus en Salpeter vermengd zeer goed gestreken. Ammoniacum is ook zeer goed in alle medicijnen vermengd die de ogen verhelderen en de schel en duisterheid afnemen’.
Alumen latine·grece stipterea·arabice Sebel vel Alffar· (In dem bůch genant Circa instans in dem capitel Alumen·beschτeiben uns die meister und sprechen·das dise seý heÿþ und trucken an dem vierden grad·Avicenna spτicht·das alaun seÿ warem und trucken in dem dτitten grad. (Die meister spτechen auch dz do seÿ dτeÿerleý alaun·Eins nennet man alaun cisson·Das and alumen zuckarum oder rotundon. Das dτÿtt nennet man alumen liquidum·(Item·wenn man schreibt in die apotecken alumen on einen zůsacz·so nymbt man alumen cisson·(Item alaun findet man in den heyssen enden od regionen·und sunderlich an den enden do vil schwebel ist in dem erdtrich·Und dises ist d beþte alaun d do weýþ scharpff ist und klar und ein salczen geschmack hat·und d nit klar ist und fast trŭb ist der ist nit gůtt·(Alaun mag man halten lange zeÿt unverczert an seiner natur·(Diascoτides spτichet·das alaun gebulfert und gemüschet mit regenwŭrmen·und darauþ gemachet ein salb·Dise salb dienet wol zů dem krebþ darüber gestrychen·und darauff geleget als ein pflaster·(Dise salb heÿlet auch fisteln·mit eienen wiechen darein gelassen·Nÿm alaun und salcz yegklichs ein pfunt und thůe darüber wasser als vil du wilt und lasse daz sieden·darnach mache ein schweÿþbad mit glŭden krancken menschen darjn schwÿczen·als dann ist d wassersüchtig mensch·od dem seine gelyder erlemet wåren·od der fast grÿndig wår·und wåsche jn mit dem wasser über allen seinem leÿb hilffet fast wol·(Item·nÿmm baummôle und mache ein wiechen·unnd stoþ den in hônig·streüwe darůber alaun·thůe jn in die fisteln·also das die fistel voτhÿn gereÿniget seÿ und gewåschen mic eþsig·vermüschet mit wenig alaun sÿ heÿlet von grond auþ·(Der meister Serapio spτicht·dz alaun gůt seÿ den tunckeln augen genüczet·und beneme die flecken under dem augen·und eczet dz bôþ faul fleÿsch auþ den wunden·und machet kein faules fleÿsch wachþen·(Item alaun ist fast gůt den geschweren in der kelen·und sunderlich für das blat das einen für die kelen scheüþt·magst du mit einen hülczen stÿlgin des bulfers von alaun mit jnngwer veτmenget·und mit bertrum darein gelassen·es geet hyndsich on zweifel·(Item·auch ist alaun in eþsig zergangen gůt wider die faulung des mundes·den mund domit gewåschen·(Item dz haubt gewåschen mit alaun wasser ist tôdten die leüþe und die nÿþs·(Und alaun wasser ist gůt wider die zeen weetumm·(Auch ist alaun wasser gůt wider dz jucken·und wider den gryndt·[72] |
(1) Aluin Latijn, Grieks stipterea. Arabisch Sebel vel Alffar. 45ste kapittel. (Aluin) In het boek genaamd Circa instans in het kapittel aluin beschrijven ons de meesters en spreken dat dit is heet en droog aan de vierde graad. Avicenna spreekt dat aluin is warm en droog in de derde graad. De meesters spreken ook dat er zijn drie soorten aluin. Een noemt men aluin cisson. Dat andere aluin zuckarum of rotundon. De derde noemt man aluin liquidum. Item, als men schrijft in de apotheken aluin zonder een toevoeging dan neemt men aluin cisson. Item, aluin vindt men in de hete einden of regionen en vooral aan de einden waar veel zwavel is in het aardrijk. En dit is de beste aluin die er wit, scherp is en helder en een zoute smaak heeft en die niet helder is en erg troebel die is niet goed. Aluin mag men houden lange tijd onveranderd aan zijn natuur. (2) Dioscorides spreekt dat aluin gepoederd en gemengd met regenwormen en daaruit gemaakt een zalf deze zalf dient goed tot de kanker, daarover gestreken en daarop gelegd als een pleister. Deze zalf heelt ook etterwonden, met een doek daarin gelaten. Neem aluin en zout, van elk een pond, en doe daarover water zoveel als je wil en laat dat koken, (3) daarna maak een zweetbad met gloeiende zieke mensen daarin zweten zoals dan is de waterzuchtige mens of die zijn leden verlamd waren of die erg hoofdzeer heeft en was hen met het water overal zijn lijf, het helpt erg goed. (2) Item, neem olijvenolie en maak een doek en stoot dat in honing en strooi daarover aluin en doe het in de etterwonden alzo dat die etterwonden voorheen gereinigd zijn en gewassen met azijn en vermengt met weinig aluin, ze heelt van grond uit. De meester Serapio spreekt dat aluin goed is de donkere ogen genuttigd en beneemt de vlekken onder de ogen en eet dat kwade vuile vlees uit de wonden en maakt geen vuil vlees groeien. Item, aluin is erg goed de zweren in de keel en vooral voor dat blad dat een voor de keel schiet mag u met een houten steeltje het poeder van aluin met gember vermengt en met bertram daarin gelaten, het gaat heen zonder twijfel. Item, ook is aluin in azijn opgelost goed tegen het vuil van de mond, de mond daarmee gewassen. Item, dat hoofd gewassen met aluinwater is doden de luizen en de neten. En aluinwater is goed tegen de tandpijn. (4) Ook is aluinwater goed tegen dat jeuken en tegen de schurft. [72] |
Vorm.
Aluin is een dubbelzout dat gemaakt is van aluminiumsulfaat en kaliumsulfaat. Het kristalliseert gemakkelijk. Bij verhitting verliest het zijn aluinwater en gaat over in een wit poeder, de gebrande aluin. Het lost slecht op in koud water maar in heet water heel goed. De oplossing smaakt eerst zoet, dan zuur en tezamen trekkend.
Naam.
(1) Aluin, Engels alum, Duits Alaun, midden Nederlands aluun, oud Frans alun, Latijn Alumen.
Hiervan is ook het woord aluminium gevormd. Het werd vroeger uit aluinklei gemaakt. Zo is het Engelse woord 'ale' verwant met het Deense en Noorse ' l' en het IJslandse 'al'. De Vikingen gebruikten 'aul' voor een soort gerstenat en in het zogenaamde Kerkslavisch bestaat het woord 'olu' wat eveneens 'bier' betekent. Al deze woorden zouden familie zijn van het Latijnse alumen, dat 'aluin' betekent. Dit kan een omschrijving zijn voor een bittere smaak.
Gebruik.
Herbarius in Dyetsche, ‘Het eerste kapittel is van aluyn of alumen, Aluin is heet en droog in de vierde graad en heeft de kracht om te verteren en sterk te verdrogen.
Als je het poeder van aluin op kanker strooit bijt en roeit het alle slechte vlees weg.
(2) Aluin dat met wat honing gemengd is en in een doek gedaan en als je dit in een fistel of lopend gat steekt helpt het zeer. Maar eerst moet je die kankerzweer met azijn wassen. Tegen het gezwel van het tandvlees zet je het eerst een bus of kop (a) en met vliemen sla je eerst omtrent het hoofd en de schouders en dan was je de mond en het tandvlees met azijn waar aluin in is.
(4) Tegen schurft neem je zwavel, goudschuim of litargirium en aluin, kook het in azijn en olie en daarmee was je de schurft in het bad of in een zweetkuip en daarna was je je geheel in warm water en dan zalf je je wederom.
(3) Een bad van aluinwater is goed tegen waterzucht, tegen schurft en tegen jicht of arthritis/artrose’.
(a) een koperen kop waarin een lont zit met een vlam die warmte veroorzaakt en bloed uit de huid trekt, een soort bloed laten.
walroτe xlvi Capit Ambτa grece et latine·Arabice vero Hambar· (Der meister Serapio in dem bůch aggretoτis in dem capittel hambar·idest Ambτa spτicht·dz dises ambτa wachþ in dem môre geleÿch einem schwammen d auff dem erdtrich wechþt· Er spricht auch·Wenn das meer trŭb wirt von ungewÿtter·so treÿbet das meer stein auþ von dem grund auff·domit treÿbt es stucke auþ von dem ambτa·und würfft dem auff das landt·(Ettlich spτechen auch das ambτa seÿ genant sperma ceti·das ist die natur eines walfÿsches·(Auch spτechen ettlich·das ambτa seÿ ein frucht von einem baume d wåchþt in dem môre·(Ettlich spτechen auch das dises seÿ ein lebern von einem fÿsche in dem môre·(In dem bůch Circa instans in dem capitel Ambτa beschτeiben uns die meister·und spτechen·dz ambτa sol sein weyþ·mag man aber haben der grålat seÿ der ist d beþser·d schwarcz sol gancz nichcz·(Item Ambτa wirt zů zeÿten gefellschet·und nemen etlich lignum aloes gebulfert·und storacen calcamite·und laudanum und thůnd darunder wenig bÿsems und ein wenig ambτams·und resolvieren dises mit rosen wasser·und lassen den dann doτren an der sunnen·Disen solt du also erkennen·Der gefellscht wirdet der låþt sich zertreÿben odeτ malen mit den fingern·aber d recht ambτa nit·(Der meister avicenna in seinem andern bůche in dem capitel Ambτa spτicht·dz ambτa seÿ heÿþ an dem andern grad·und trucken an dem ersten. (Er spτicht auch·das Ambτa gůt seÿ den lamen gelydern·und bekomme den hÿrn wol·und machet ein gůte gedåchtnuþ·unnd raumet die bτust·(Item Avicenna in dem bůch genant de viribus coτdis·spτicht·das ambτa sterck das hercz·(Der meister Almansoτis in dem dτÿtte underscheÿd in dem capitel Ambτa spτichtett·das der seÿ heÿþ von natur·und den genüczet stercket das hÿren und das hercze·(Diascoτides·Nymme ambτam ein quintin·lignum aloes ein lot·osses de coτde cervi zweÿ uncz·das ist vier lot dise sollen alle gemüschet werden und resolviert mit rosenwasser·und darauþ gemachet pillelen die sind fast gůt sincopantibus·das ist·die den schwÿndel haben in dem haubt·und domit grosse onmåchtigkeit·(Item wer die fallenden sucht habe epilentia genant·d neme ambτam·und hyrþhoτn ÿegklichs geleÿch vil·und lege das auff glŭende kolen·und lasse den rauch geen in den halþ·dises hilfft fast wol für diþ yecz genante kranckeit·(Item wenn der frawen jr můter auffstosset·die neme disen ÿesczgenantem rauch unden auff·oben soll sÿ regen asam fetidam also genant·dises stÿllet jr das wee·(Item·Ambτa ist gůt genüczet den alten menschen·die do von natur kalt sind·(·e·ij·) [73] Serapio spτicht·Ambτa stercket das hÿrn und die vernunfft·die do blôd ist von kelte und benymmet die melancoley· |
(1) Amber, 46ste kapittel. Ambra Grieks en Latijn. Arabisch vero Hambar. (Amber) De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel hambar, id est Ambra, spreekt dat deze amber groeit in de zee gelijk een zwam dat op het aardrijk groeit. Hij spreekt ook: Als de zee troebel wordt van onweer zo drijft de zee steen (1) uit van de grond uit en daarmee drijft het stukken uit van de amber en werpt die op het land. Ettelijke spreken ook dat amber is genaamd sperma ceti, dat is de natuur van een walvis. Ook spreken ettelijke dat amber is een vrucht van een boom die groeit in de zee. Ettelijke spreken ook dat dit is een lever van een vis in de zee. In het boek Circa instans in het kapittel amber beschrijven ons de meesters en spreken dat amber zal zijn wit, mag men echter hebben de korrelachtige die is des te beter en de zwarte doet geheel niets. Item. Amber wordt in tijden vervalst en nemen ettelijke Lignum Aloe gepoederd en Styrax calamite en laudanum en doen daaronder weinig bisam en een weinig amber en lossen dit op met rozenwater en laten het dan drogen aan de zon. Deze zal u alzo herkennen: Die vervalst wordt die laat zich wrijven of malen met de vingers, maar de echte amber niet. De meester Avicenna in zijn andere boek in het kapittel amber spreekt dat amber is heet aan de andere graad en droog aan de eerste. Hij spreekt ook dat amber goed is de lamme leden en bekomt de hersens goed en maakt een goede gedachtenis en ruimt de borst. Item, Avicenna in het boek genaamd de viribus cordis spreekt dat amber versterkt dat hart. De meester Almansoris in het derde onderscheidt in het kapittel amber spreekt dat ze heet van natuur is en die genuttigd versterkt de hersens en dat hart. Dioscorides: Neem amber, een 1,67gram, Lignum Aloë, een 16,7 gram, been van het hart van een hert, twee ons, dat is vier lood, deze zullen alle gemengd worden en opgelost met rozenwater en daaruit gemaakt pillen die zijn erg goed sincopium, dat is die de duizeligheid hebben in het hoofd en daarmee grote onmacht. Item wie de vallende ziekte hebben, epilepsie genaamd, die nemen amber en hertshoorn, van elk gelijk veel, en leg dat op gloeiende kolen en laat de rook gaan in de hals, dit helpt erg goed voor die net genoemde ziekten. Item als bij de vrouwen hun baarmoeder uitstoot die nemen deze net genoemde rook van onderop, boven zullen ze gebruiken Ferula asafoetida alzo genaamd, dit stilt bij hun de pijn. Item. Amber is goed genuttigd de oude mensen die van natuur koud zijn. [73] Serapio spreekt: Amber versterkt de hersens en dat verstand die bloot is koudheid en beneemt de melancholie. |
Zie kapittel 222.
Vorm.
Ambergrijs is een wasachtige substantie die drijvend op tropische zeeën wordt gevonden en afkomstig is van de walvis. Ambergrijs is een afscheiding van het darmkanaal dat in klompen van 30cm middellijn en soms 25 kg zwaar in de ingewanden wordt aangetroffen. Meestal drijft dit in zee dat door de potvis uitgescheiden is in klompen die soms wel een gewicht van 500 kg kunnen halen. Ambergrijs was een synoniem voor amber en werd ook gebruikt in zoetigheden, kandeel, vleesnat en dergelijke.
Een stof die wel eer tegen goud opwoog. De echte amber bestaat uit onregelmatige, ondoorzichtige, wasachtige broze en op de breuk fijnkorrelige of bladerige stukken die bruinachtig zwart of lichtgrijs van kleur zijn. Ze zijn met lichte en donkere strepen getekend. Het heeft die aangename reuk die naar muskus zweemt, is smakeloos en bij voldoende warmte week en buigzaam, smelt bij een matige hitte, vat licht vuur en brandt met een heldere vlam.
Naam.
(1) Barnsteen, 1516, komt voor naast ammer in 1515, midden-Nederlands ammersteen, midden-Hoogduits amber en âmer, midden-Noordduits ammer, Latijn ambra, ambar, uit Arabisch anbar, alambar: grijze amber. Amber is eigenlijk een welriekende harsachtige stof die uit de Oosterse zeeën afkomstig is en vooral als grijze amber (ambre gris) bekend is. Maar in het Westen paste men de naam ook op andere stoffen toe, op het sperma ceti die ook witte amber (ambre blanc) genoemd wordt en op het succinum of het barnsteen dat gele amber (ambre jaune) heet.
Walrore komt wel van de walvis, Walfisc en nu Walfisch.
Gebruik.
Bevat benzoëzuur, barnsteenzuur, keukenzout, een zoet extract en een onoplosbare bruinachtige rest. Door de sterke geur wordt dit in de parfumerie gebruikt. Het is sinds onheuglijke tijd het middel tegen krampen, tegen alle mogelijke kwalen en geurstof.
Het wordt gebruikt in welriekende tincturen en tandpoeders. Ook wel in de vorm van poeder of tinctuur ingenomen omdat het een versterkende en opwekkende werking heeft op de zenuwen. Men vermengt er de chocolade mee en de bekende ‘extrait d’ambre.
Vondel, ‘De Heerlijckheyd van Salomon; ’Of ’t vochtige element ’t gryze Amber teelt gewis. Amber is een harde licht gele doorzichtig fossieldrop die op zekere kusten wordt gevonden.
Alcamia ein baume also genant xlvii ca Alcamia latine·grece Cypτus·arabice Henne· (Der meister Galienus in dem sibenden bůch genant Simplicium farmacarum in dem capitel cypτus·idest Alcamia·spτichet·das dises seÿ ein baumm und wåchset hÿnder dem meere und in cicilia·und dise bleter und blůmen nüczt man in der erczney·(In dem bůch circa instans beschτeyben uns die meister und spτechen das des baumes fast vit steet in cicilia·die selbigen bulferifieren die bleter und blůmen·und schicken das bulfer durch die landt·(Dises bulfer ist schwårczlich von farben·und das mag man vil jar behalten unverseeret an seiner natur. (Der meister paulus Pandecta und Platearius·in dem capitel Alcamia spτechen·das dises sey kalt an dem ersten grad·und trucken an dem anfang des andern grads·Serapio spτichet·das dises bulfer gůt seÿ dem die do haben Alcolam·das sind weÿse blåterlein in dem mund. (Item·Dises bulfer gesoten mit gersten wasser·und gestrychen wo sich einer gebτennet hat·zeü het vil hÿcze auþ·die verhertteten gelÿder oder verlemmten domit bestrÿchen oder gesalbet machet sÿ waych und gelydlich·Unnd dise salben sol auch bereÿtet werden·Nymme baumôle als vÿl du wilt·und müsche darunder des bulfers alcamie·(Platearius spτicht·das alcamia hab alle tugent in jm die dem hat sanguis dτaconis·Unnd wenn man nit gehaben mag Alcamiam·so mage man wol an seiner stat nemen sanguis dτaconis·(Galienus. Alcamia ist gůt genüczet in den erczneÿen die do dienend erisipolis·das ist den die das rot lauffen habend an dem leybe wo das seÿ·Ettlich heÿssen dÿses dz freÿschem·( Dises ist auch sunderlichen gůt alcole·das sind geschweer in dem munde·und wachþen gern in dem mund der jungen kynder·(Wer do will machen ein reÿne hübsche hautt an seinem leÿbe und auch waÿch·d gee in das bade und wåsche die haudt wol mit warmem waþser·Darnach so nÿmme alcamiam des bulfers ein halb lot und eÿþeweÿþ und auch eþsig ÿegklichs geleÿch vil·und temperiere das zůsamen·unnd schmiere dick an dem leÿbe wo du wÿldt und lasse das daran biþ an den andern tag·und an dem andern tag gee aber in das bad·und wåsche das selbig ab und schmiere dich anderweÿd wenn du auþs wilt geen·und lasse das aber al so an dem leybe biþ auff den dτitten tage·an dem selben thů auch also·An dem vierden des geleÿ (74, verder op pagina 80] chen·An dem ersten tag so ist die haudt gar ungeschaffen·an dem andern tag nit als gar·und also darnach ÿe lenger ye hübscher·und beleÿbt auch beståndtlichen. (Wildt du machen rot hare·so nymme alcamiam des bulfers und müsch das mit eþsig und wasser das es law seÿ·unnd schmÿere das har domit·so wirt es rot·(Wilt du aber haben schwarczes har·so müsche das bulfer mit ôle· |
Henna, (1) een boom alzo genaamd, 47ste kapittel. Alcamia Latijn. Grieks Cyprus. Arabisch Henne. (Lawsonia inermis) De meester Galenus in het zevende boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel cyprus, id est Alcamia, spreekt dat dit is een boom en groeit achter de zee en in Cicilia en deze bladeren en bloemen nuttigt men in de artsenij. In het boek Circa instans beschrijven ons de meesters en spreken dat de boom erg veel staat in Cicilia, diegene verpoederen de bladeren en bloemen en sturen dat poeder door het land. Dit poeder is zwartachtig van kleur en dat mag men veel jaar behouden onveranderd aan zijn natuur. De meesters Paulus, Pandecta en Platearius in het kapittel Alcamia spreken dat dit is koud aan de eerste graad en droog aan de aanvang van de andere graad. (2) Serapio spreekt dat dit poeder goed is diegene die hebben alcolam, dat zijn witte blaartjes in de mond. Item. (3) Dit poeder gekookt met gerstewater en gestreken waar zich iemand gebrand heeft trekt veel hitte uit, de verharde leden of verlamde daarmee bestreken of gezalfd maakt ze week en leedbaar. En deze zalf zal ook bereid worden: Neem olijvenolie zoveel als je wil en meng daaronder het poeder Alcamie. Platearius spreekt dat Alcamia heeft alle deugd in hem die dan heeft drakenbloed. En als men niet hebben mag Alcamia, dan mag men goed in zijn plaats nemen drakenbloed. Galenus: Alcamia is goed genuttigd in de artsenijen die dienen tot erisipolis, dat is dan die de rodeloop hebben aan het lijf waar dat is. (5) Ettelijke noemen deze de freyschem. (2) Dit is ook vooral goed alcole, dat zijn zweren in de mond en groeien graag in de mond van de jonge kinderen. Wie er wil maken een rein en mooie huid aan zijn lijf en ook week die gaat in dat bad en wast de huid goed met warm water. Daarna zo neem alcamia dat poeder een half lood en eiwit en ook azijn, van elk gelijk veel, en temper dat tezamen en smeer dik aan het lijf waar u wil en laat dat daaraan tot aan de volgende dag en de volgende dag ga echter in dat bad en was datzelfde af en smeer je een andere maal als je er uit wil gaan en laat dat echter zo aan het lijf tot op de derde dag en diezelfde dag doe ook alzo. Aan de vierde desgelijks [74, verder op bladzijde 80]. Aan de eerste dag zo is de huid erg ongeschapen, aan de volgende dag niet zo erg en alzo daarna hoe langer hoe beter en blijft ook bestaan. (4) Wil u maken rood haar zo neem alcamia dat poeder en meng dat met azijn en water zodat het lauw is en smeer dat haar daarmee dan wordt het rood. Wil u echter hebben zwart haar, zo meng dat poeder met olie. |
Vorm.
Grote struik of kleine boom van 2-6m, veel vertakt. Ovale/lancetvormige ligustrumachtige bladen die tegenovergesteld staan, glanzend, elliptisch en breed lancetvormig, 1.5-5cm lang en 0.5-2cm breed, toegespitst met ingedrukte nerven. Soms wat vierzijdige en zelfs wel eens wat doornige takken. Donkere bast. Trossen van kleine, geel/witte en heerlijk geurende bloemen met rode meeldraden aan de top van de twijgen. De bloemen staan in trossen als een druiventros.
Naam.
(1) Dodonaeus; ‘Dit gewas is de alcanna of henne van de Arabieren en wordt tegenwoordig ook van de Turken henne genoemd. In het Grieks heet het Cypros en in het Latijn ook Cypros of Cyprus’.
De Grieken noemden deze plant copher, kopher of kupros (uit Grieks vertaald is het een boom die in Cyprus groeit) In Hooglied 1: 14 komt het woord kophur voor: "Mijn geliefde is mij een tros van hennabloemen wat uit u opspruit 4: 13, Mijn liefste is mij een tros van Cyprus in de wijngaarden van Engedi, kostebare vruchten, hennabloemen en nardusplanten". Volgens de ouden was de cyprus een zekere plant of welriekende vrucht, of een gom als een bloeiende druiventak. Henna wordt ook wel cypresbloem genoemd en is een van de eerste parfums geweest. De bloeiende druiventak, zoals Hiëronymus verhaalt, komt overeen met zijn bloeiwijze en de hennabloem zou ook alleen maar te Engaddi voorkomen. Vanwege zijn geur werd het met Ligustrum vergeleken. Dodonaeus; ‘‘Dit gewas is de alcanna of henne van de Arabieren en wordt tegenwoordig ook van de Turken henne genoemd. Prosper Alpinus noemt het Ligustrum Aegypticum, dan de Egyptenaars zelf noemen het elhanne en ook tamarhendi. Avicenna noemt ze alcanna en de Turkse naam is ook kenne of kena’. Duits Alkannawurz.
Gebruik.
Uit de wortel komt de alkanna of alhenna als geneesmiddel in de handel, dat samen met het blad als een verf verkocht wordt. Deze verfstof wordt sinds de oudste tijden door de oosterse vrouwen gebruikt om nagels en haar donkerrood te verven, ook de voetzolen en binnenkant van de handen naar het heet om de huid sterker te maken. Het lijkt toch niet alleen als schoonheidsmiddel gebruikt te zijn door de Oosterse lady’s, maar meer als teken van waardigheid, slaven mogen het niet gebruiken. Waarschijnlijk werd het gebruikt om jonge vrouwen te beschilderen als een deel van sociale viering en feestelijke gelegenheden. Zo’n gebruik komt voort vanaf de bronstijd is O. Middellands Zeegebied. De vroegste teksten spreken over henna in context met huwelijk om hun aanstaande te ontmoeten, vruchtbare ceremonies komen van de Ugarisch legende van Baal en Anath. Waarin verwezen wordt naar vrouwen die zichzelf verven met henna als ze hun man gaan ontmoeten, en Anath versiert zichzelf met henna om de overwinning van de vijanden van Baal te vieren. Muurtekeningen te Akrotiri (bij de uitbarsting van Thera in 1680 v. Chr.) laten vrouwen zien die met henna geverfd zijn op hun nagels, palmen en zolen, in een tablet bevindt zich de henna bruidsbeschrijving van Ugarit. Vele afbeeldingen van jonge vrouwen zijn er die dateren tussen 1500 en 500 v. Chr langs de M. Zeekustlijn hebben opgestoken handen met tekeningen van henna. Deze vroege verbinding tussen jonge, vruchtbare vrouwen en henna schijnt het origine te zijn van de nacht van, night of the henna, die nu wereldwijd wordt gehouden, daar waar ze het meest groeit, Joden, Moslims, Christelijke en Zoreasters vieren hun huwelijk, een vaak de bruidegom, met henna.
De mannen verfden er hun baarden mee evenals de Arabieren de manen van hun paarden. Ook werd het gebruikt om er zijde en leer mee te verven. De verf werd elke week of de twee weken vernieuwd. Het gebruik van henna als cosmetisch middel werd wel toegepast tijdens hun verblijf in Egypte. Waarschijnlijk werd het kleuren van de nagels, haar en huid als iets heidens beschouwd door de Joodse leiders. Daarop duidt het feit dat de wet van Leviticus zegt dat gevangen vrouwen die zo versierd waren hun haar moesten afscheren, hun huid en nagels schonen voor ze met een Israëliet konden trouwen. Bijvoorbeeld zegt Deuteronomium 21: 11-12 ‘’en gij ziet onder de gevangenen een vrouw, schoon van gestalte, zodat gij behagen in haar hebt en haar tot vrouw wilt nemen, dan zult gij haar in uw huis brengen; zij zal haar hoofdhaar afscheren, haar nagels knippen, het kleed, dat zij bij haar wegvoering meedroeg, afleggen’.
(2) Dodonaeus; ‘De bladeren van alkanna of Cypros hebben een tezamen trekkende kracht, als Dioscorides betuigt.
Daarom zijn deze bladeren zeer goed om de zweren en zeren van de mond te genezen, in de mond gehouden of gekauwd.
Die van buiten opgelegd verkoelen alle hete gezwellen en ontstoken zweren.
(3) Water daar deze bladeren in gekookt zijn op de verschouwde of brandende huid gegoten verkoelt de hitte en geneest de verbranding.
(4) Die bladeren gestoten en in het sap van wolkruid of zeepkruid (in het Latijn Herba Lanaria, wat sommige als radijssap vertalen) geweekt maken het haar ros als men het hoofd daarmee wast of strijkt. Bellonius voegt er noch meer bij en zegt dat deze bladeren geschikt zijn om niet alleen het haar van het hoofd, maar ook om alle onderste leden van het lichaam en de nagels van handen en voeten rood te verven wat bij de Turken voor fraai en voor een groot sieraad gehouden wordt, zoals hij betuigt, en daarom worden deze droge bladeren uit Egypte heel Turkije door gezonden en verkocht zoals tevoren eensdeels gezegd is.
De bloemen van dit gewas met azijn op het voorhoofd gestreken stillen de hoofdpijn.
Uit dezelfde bloemen van Cyprus wordt ook een olie gemaakt die Cyprinum oleum genoemd wordt die zeer goed van reuk is, verwarmend van krachten en geschikt om de stramme zenuwen te vermurwen.
De Egyptenaars (als Prosper Alpinus betuigt) gebruiken de bloemen van alcanna tegen hoofdpijn, van buiten opgelegd, doch zonder er azijn bij te doen wat nochtans veel beter zou zijn naar de lering van Dioscorides omdat azijn de kracht van die bloemen beter zou indringen. Sommige gebruiken de bladeren tot dat doel.
Het poeder uit de droge bladeren (en zoals andere zeggen de tere takjes) van dit gewas dat eigenlijk kena heet met honigwater of mede vermengd wordt van de Egyptische vrouwen gebruikt tegen het gebrek van hun vochtige voeten, die laag drachtig en met zweten, stank en zinkingen gekweld zijn en pleister of papvormig er op gelegd en er een uur op gelaten, want het heeft een grote opdrogende kracht. Hetzelfde poeder gebruiken ze ook tegen de zweren of zeren aan de mond, tandvlees en schaamstreek.
Dit poeder is ook zeer nuttig om de witte blaren of bleien in de mond te genezen en alle zweren in de keel en dient tegen alle rode uitslag die sommige de (5) freischem noemen en maakt de huid zuiver en rein en heeft alle deugden van drakenbloed.
operment xlviii ca Arsenicum grece et latine·Arabice Harnech· (Der meister Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel Harnech·spτicht·das do seye zweÿer handt Arsenicum·d ein rot·und der ander cÿtrin farbe·Disen lecztenn bτauchet man in der erczney·und dises ist der beste arsenicum·der so nit vermüschet ist mit erden·(Item d ro arsenicum oder auripigmentum·ist der beste der gancz rot ist geleÿch dem cÿnober·unnd der gerauch geleÿch dem schwebel· (Item die meister spτechen gemeynigklich·das arsenicum habe vil gifft in jm·und sey schedlich domit umb zůgeen·und arsenicum blåþet auff das antlicz geleych als ob es zerschwollen wåre·des geleÿchen die hennde·(Item·Arsenicum ist heÿþ und trucken an dem vierden grad· (Der meister Avicenna in seinem andern bůch in dem capitel arsenicum·spτicht·Das der arsenicum habe mangerley farben·einer ist weyþs·der ander zÿttrin farbe·der dτitt rot·Der beste under den ist·der do hat zytrin farb geleych einem granat apffel·unnd er sich geren låþt bulferifieren·(Diascoτides spτicht·Für das keÿchen·nÿmm arsenicum und lege den auff glŭende kolen·unnd lasse den rauch in dich geen durch einen tråchter·Darnach nymm gůten bewårten triackers·also groþ als ein halbe haselnuþ und zertreybe den in eþsig auff einen trunck·so ist der gerauch nit schedlichen·(Item·Wenn man nüczet arsenicum in den leÿbe·so sol man allwege darnach nüczen triackers oder metrida·(Item. Nymm ein quintin arsenicum und vermüsche den mit einem eÿeþweÿþs·und nücze das·das benymmet den alten bôsen hůstenn·der lange zeÿt geweret hat·(Item auþ ungeleschetem kalck unnd auþ arsenicum·machet man ein (·e·iij·) [81] salben die das har abeczet·also das keins mer an der selben stat gewaschþen mag·und das mach also·Nymme zweÿ lot ungeleschten kalch·und lasse den zergeen in wasser und seüde den·darnach nymm ein halb lot arsenicum·und seüde den mit dem kalch·und wenn du auch wissen wildt ob es genůg gesoten sey·so nÿmm ein federn und stoþs die darein·und bald widerumb darauþ·låþt die federn jr har abgeen·so ist es genůg gesotten·sind sÿ aber noch hertt daran so lasse sÿ baþ sieden·Mitt diser salben magst du dÿe haudt bestreychen an dem leÿbe wo du wilt kein har haben·das eczet dise salben auþ on schaden·und wåchþt an dem selben ende keins mer·Und wenn das hare abkommet an dem andern tage oder an dem dτittenn·so wåsche die haudt doselbst ab mit lauterem wasser·also das die salben rein abkomm anders es fråþ haut und fleysch auff·wenn es die lenge daran belybe·(Item für die bôsen rauden und scharpffen haut.Nÿmme seÿffen zweÿ teÿle und arsenicum das drytteÿl·und müsche das durch einander und mache darauþ ein salben·und domit geschmÿeret die bôsen rauden·oder maledeÿt haudt in einem bade·und lasse die salben ein kleine weÿl daran·und darnach wåsche dich widerumb·also daz die salben reyn ab komme·es hilffett fast wol·wenn es dick geschicht. (Item. Wer einen nagel wil ab eczen von einem finger oder von einer zeehen·der neme ein gummi heÿsset Serapium·und arsenicum ÿegklichs geleÿch vil·und bulferifiere die und müsche die mit nuþs ôle·und lege das auff geleÿch einem pflaster·d nagel feltt ab on schaden·also das darnach bald gewåschen werde die zehen oder der finger mit frÿscher laugen·so der nagel herab kommet· [82] |
(1) Arsenicum, 48ste kapittel. Arsenicum Grieks en Latijn, Arabisch Harnech. De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel harnech spreekt dat er zijn twee soorten arsenicum, de ene rood en de andere citroenkleurig. Deze laatste gebruikt men in de artsenij en dit is het beste arsenicum die zo niet vermengd is met aarde. Item, de rode arsenicum of auripigment is de beste die gans rood is gelijk de cinnaber en aan de reuk gelijk de zwavel. Item, de meesters spreken algemeen dat arsenicum heeft veel (3) vergif in zich en is schadelijk daarmee om te gaan en blaast op dat aangezicht gelijk alsof het gezwollen was en desgelijks de handen. Item arsenicum is heet en droog aan de vierde graad. De meester Avicenna in zijn andere boek in het kapittel arsenicum spreekt dat het heeft vele kleuren, een is wit, de andere citroenkleurig en het derde rood. De beste ervan is die er heeft citroenkleur gelijk een granaatappel en die zich graag laat verpoederen. Dioscorides spreekt: Voor dat kuchen, neem arsenicum en leg het op gloeiende kolen en laat de rook in je gaan door een trechter. Daarna neem goede bewaarde triakel alzo groot als een halve hazelnoot en wrijf dat in azijn op een dronk dan is de reuk niet schadelijk, Item Als men nuttigt arsenicum in het lijf dan zal men altijd daarna nuttigen triakel of metridaat. Item. Neem een quintin arsenicum en vermeng dat met eiwit en nuttig dat, dat beneemt dat oude kwade hoesten die er lange tijd geweest is. Item uit ongebluste kalk en uit arsenicum maakt men een [81] zalf die dat haar afeet alzo dat er geen meer aan dezelfde plaats groeien mag en dat maak je alzo: Neem twee maal 16,7 gram ongebluste kalk en laat dat vergaan in water en kook dat, daarna neem een half van 16,7 gram arsenicum en kook dat met de kalk en als u ook weten wil of het genoeg gekookt is zo neem een veer en stoot die daarin en gauw daarna daaruit en laat de veer het haar afgaan dan is het genoeg gekookt, zijn ze echter noch hard daaraan zo laat het beter koken. Met deze zalf mag u uw huid bestrijken aan het lijf waar u geen haar wil hebben dat eet deze zalf uit zonder schade en groeit aan dezelfde einde geen meer. En wanneer dat haar afkomt aan de volgende dag of aan de derde zo was de huid daar af met zuiver water alzo dat de zalf zuiver afkomt anders vreet het huid en vlees op als het er lang daaraan blijft. Item voor de kwade ruige en scherpe huid: Neem zeep twee deel en arsenicum dat derde deel en meng dat door elkaar en maak daaruit een zalf en daarmee gesmeerd de kwade ruigte of boosaardige huid in een bad en laat de zalf een kleine tijd daaraan en daarna was je weer alzo dat die zalf rein afkomt, het helpt erg goed als het vaak gebeurt. Item. Wie en nagel wil afeten van een vinger of van een tand die neemt een gom heet Serapium en arsenicum, van elk gelijk veel, en verpoeder die en meng die met notenolie en leg dat op gelijk een pleister, de nagel valt af zonder schade alzo dat daarna gauw gewassen wordt de tanden of de vinger met verse loog zo de nagel eraf komt. [82] |
Vorm.
Arsenicum of arseenkies is een scheikundig element met symbool As en atoomnummer 33.
(1) Duits Arsenik, van Grieks arsenikos: mannelijk, zo heeft Theophrastus het vanouds bekende arseenmineraal auripigment of geel orpiment genoemd. De naam is afkomstig van het Griekse arsenikon, dat weer afstamt van het Perzische woord zirnikhi. Dit laatste woord is weer afgeleid van zar, dat goud betekent, aangezien de belangrijkste bron van arsenicum, zwavelarseen, auripigment of geel operment, geel- of goudkleurig is.
Gebruik.
De Griekse schrijver Strabo (63 v. Chr.- 23 n. Chr.) beschrijft de winning in Anatolië. (3) Hij meldt dat auripigment vanwege zijn giftigheid alleen door gevangenen gewonnen mocht worden. Artreensulfiet bevat immers de zeer giftige stof arseen. Plinius vermeldt al auripigmentum: goudkleurig. Is al zeker in de 9de eeuw v. Chr. bekend en werd als cosmetisch middel en verf gebruikt. In de middeleeuwen werd het gebruikt door alchemisten om er goud uit te winnen. Men hoeft het mineraal slechts te malen en met een bindmiddel te mengen om het als verf te kunnen toepassen. Ook voor winning van arsenicum. Het wordt gevonden in vulkaanachtige omgevingen in de Harz, Corinthië Tsjechië, Macedonië, Rusland en Amerika. Arseenkies is al wel in de bronstijd bekend geweest want het wordt vaak in bronsgietwerk uit die tijd aangetroffen en waarschijnlijk als vervanging van tin dat niet altijd te krijgen was. Bij koper/tin legering werd het wel gebruikt om het een betere glans te geven. Hippocrates gebruikte kleine doseringen tegen huidziekten. In 490 na Chr. wordt het als metaal genoemd, dan pas weer in de middeleeuwen door A. Magnus, bisschop van Regensburg. Vermoedelijk heeft hij het in 1250 voor het eerst geïsoleerd.
(3) Al vanouds is het arsenicum bekend, een zwaar vergif dat vele gifmoorden op zijn naam heeft staan. Arsenicum en zijn verbindingen zijn zeer giftig. Het is een rattengif en werkt ook als geneesmiddel. De arts moet het voorschrijven, 0,010 gram voor 24 uur. Maar je kunt je er aan wennen. De arsenicumeters die het eerst in kleine dosis innemen verdragen geleidelijk aan steeds meer. Arsenicumeters zien er eerst goed en gezond uit en fris maar vervallen tenslotte vanwege chronische vergiftiging. Het werd ook gebruikt bij behang zodat er veel arsenicum in de kamers aanwezig waren, behang bevatte rond de 30 gram arsenicum per vierkante meter waardoor er velen stierven, vooral kinderen. Ook werd het als medicament tegen malaria gebruikt, dat had dus vaak een andere werking.
Het wordt veel in legeringen gebruikt, vooral het oxide (rattekruid) voor verfstoffen, bij de glasfabricatie etc.
Herbarijs; ‘Realgar is een soort van aarde, dat zeggen sommigen, en ze liegen want hoe men het maakt zal ik hierna beschrijven. En dit lijkt op orpiment, (arsenicum) en is (3) giftig. En het doodt vlees (cauteriseren) met gevaar, daarom zal men aldus zijn felheid benemen; Men zal een koperen metaalblaadje of een ijzeren gloeien en dan zal men er trealgar op leggen en dan een dag en een nacht lang in witte azijn leggen en daarna zeven door een kleed. En dat in het kleed blijft zal men in de zon drogen en dit zal men 2 of 3 maal doen. En zo zal men wat leggen op dood vlees. En als men mag men het wat mengen met Colchicum, dan wordt het geel. Of met ruit, dan wordt het groen of zwart. En aldus zal men het maken; Neem de stelen van bonen en maakt er as van en van die as maak loog en temper die loog met ongebluste kalk. En daarna zal men het distilleren in water met aarden klokken, net als rozenwater en dan zo getemperd daarin orpiment en dode kwikzilver en Spaans groen en zout van Armenië anna. Sommige mensen doen er koperrood bij. Dit gedaan, doe het dan in een vat en zet het in een oven in een distilleerglaasje die alom gestopt en goed beslagen is. Ten eerste maak een klein vuur en daarna meer en vervolg dit in stonden van een dag. En dan zal u fijne realgar vinden in uw vat en dat zal u waardig besteden. En weet zeker dat er niemand bij komt dan u’.
Hier is een eigen werk van de Herbarijs want hij wijkt geheel af van Platearius, die zegt van Auripigmentum; ‘de vena terre fit.’
Volgens de Gart zijn er 2 soorten arsenicum; de ene rood en de andere citroenkleurig’. Het rode wordt auripigmentum genoemd.
Volgens de Ph. Gandavensis is Realgar een delfstof die uit arsenicum bestaat en zwavel. Is die geel gekleurd dan is het natuurlijk auripigment, is het meer roodachtig, dan is het realgar van de Arabieren, Sandaracha van de Grieken. Is auripigment of sandarach wit, dan is de uitwerking minder heftig, doch verdacht.
Auripigment.
Auripigment, As2S3, is vetachtig met parelmoerglans op de breukvlakken, doorschijnend, geel tot bruinachtig, knoflooklucht.
De naam is afgeleid van het Latijnse Aurum = goud en pigmentum = verf. Het pigment is ook bekend onder de namen arseengeel en koningsgeel. (1) Het woord ‘operment’ is afgeleid van het Latijnse auripigmentum, ‘gouden kleurstof’.
De Griekse schrijver Strabo (63 v. Chr.- 23 n. Chr.) beschrijft de winning in Anatolië. (3) Hij meldt dat auripigment vanwege zijn giftigheid alleen door gevangenen gewonnen mocht worden. Artreensulfiet bevat immers de zeer giftige stof arseen. Plinius vermeldt al auripigmentum: goudkleurig. Is al zeker in de 9de eeuw v. Chr. bekend en werd als cosmetisch middel en verf gebruikt. In de middeleeuwen werd het gebruikt door alchemisten om er goud uit te winnen. Men hoeft het mineraal slechts te malen en met een bindmiddel te mengen om het als verf te kunnen toepassen. Ook voor winning van arsenicum. Het wordt gevonden in vulkaanachtige omgevingen in de Harz, Corinthië Tsjechië, Macedonië, Rusland en Amerika.
Eszsig clix Capitel Acetum latine·Gτece Oxi·vel Oxos·Arabice Thall·vel Halrall· (Der meister Galienus in dem achtenden bůch genant Simplicium farmacarum·in dem capitel Oxos·idest Acetum spτicht das acetum sej ein vermüschte natur·als warm·kalt·trucken·und feücht·wenn d saft starck ist so [van 83 verder op pagina 74] ist er kalt in dem ersten grad und trucken in dem andern grad. (Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel thall idest Acetum spτicht·das acetum seÿ subtil in seiner substanczen und an der zůseczung der wÿrme und auch der kelte·aber dorch so übertryfft die keltte die wyrme· (Diascoτides spτicht·das eþsig kŭle und stopffe·(Item·eþsig mit einem schwammen auff die bôsen blattern gestrÿchen·benymmet die hÿcze darauþ·(Item·acetum ist gůt der můter genant matrix·wenn die für den leÿb geet die domit bestrichen·(Item Acetum ist schedlich dem kalten magen·wann er kŭlet den zeseer also das er darnach nit als wol gedeüwen mag·(Eþsig ist gůt den bôsen geschweren·als do seÿen freÿssam·die guldin adern an dem afftern genanut erisipila emoτrodie foτmice·die domit gestrychen·es hilfft·(Item eþsig gesoten mit hônig·unnd die augen do unden mit geschmieret od herumb·benymmet den eÿttern darauþ·(Item ein schwammen genecztt in eþsig der do voτhÿn geneczet seÿ in rosen ôle und dem auff die stÿrnen geleget·benÿmmet das haubtwee das do kummet von der hÿcze der sunnen·Eþsig distilliert und warem gethon in die oτen tôdtet do die wŭrm darjnnen·(Eþsich also warm getruncken benymmet die vergifften feüchtung in dem leÿbe·(Die zeen gewåschen mit eþsig benÿmmet den schmerczen davon·Wem squinautia oder uvula gefårde wåre·dz ist ein geschweer in dem halþe·od das blat das einem scheüþt für die keelen·der gargarifiere·das heÿsset gegoτgelt mit eþsig·er genýþet davon·(Item·Eþsig warm getruncken benÿmmet do das keychen·(Der meister Paulus in dem capitel Acetum spτicht·das eþsig gemenget mit salcze gůt sey ferneticis·das ist·die tobende sucht in dem haubte·die hennde jnnwendig domit geschmieret·unnd unden die solen an den fŭssen·es hilfft·(Die meister spτechen·Wenn der eþsig findet einen vollen magen so laxieret er·findet er aber einenn låren magen so stopffet er· (Nÿmme ein gerôþtetes bτot·und stosse das in einen eþsig und schmÿere dem sichen domitt den mundt·leffczen·naþlôcher·und die schlagenden adern·das sind die pulþ·das stercket den siechen fast wol·und bτinget jm grosse krafft·(Wer flüþsig wåre in dem leýbe·oder sich seer oben auþ bτåche·der neme eþsig und siede darjnnen holwurcz oder garioffel·und necze mit dem eþsig einen schwammen·und ist es sach das du jn wilt bτauchen zů dem bτechen·so lege den schwammen also feücht auff den magen·bist du aber flüþsig·so lege jn auf dem bauch under dem nabel·od hynden auff die lenden·(Item Platearius spτicht·das der getranck genant ein sÿropel von eþsig der seÿe fast gůt genüczet den die do (·e·iiij·) [75] haben tercianam und auch zů allen andern febτes·der des moτgens genüczet warm·Und diser sÿropel sol also gemachet werden·nymme zucker als vil du wilt·unde resolvier den in wasser und auch in eþsig·und seüde den also lang biþ er sich henket an die finger so ist es genůg·(Item·Ein getranck gemachet von eþsig und auch von hônig genant Oximel ist fast gůt der heÿssen materien und menschen die do von natur heÿþ sind·und das wirt gemachet in zwen wege·das ein mit hônig·und das wirt genennett Oximel simplex·Und das mache also·Nymme eþsig dz zweÿet teÿl und hônig das dτÿtt teÿle·unnd seüde das zůsamen das er werde also dÿck als hônig·diþ heisset Oximel simplex·Das ander das ist geheýssen Oximel compositum·das selbig mache also·Nymme eppich wurczeln·pettersilgen wurczeln·und fenchel wurczeln·unnd zerknüsche dÿe und lege die do in eþsig einen tage und ein nacht·unnd andem andern tag so seüd die stuck·darnach·so seyhe die durch ein thůch·unnd in den gesÿgnen eþsig so thů hônig das dτÿtteyl·und seüde dem denn den als oben geschτÿben steet· |
(81 en verder op 74) (1) Azijn, 49ste kapittel. Acetum Latijn, Grieks Oxi vel Oxos, Arabisch Thall vel Halrall. De meester Galenus in het achtste boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel Oxos, id est Acetum, spreekt dat acetum is van een vermengde natuur als warm, koud, droog en vochtig want het sap sterk is dan [van 83 verder op pagina 74] is het koud in de eerste graad en droog in de andere graad. Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel thall, id est Acetum, spreekt dat acetum subtiel is in zijn substantie en aan de toevoeging van de warmte en ook de koudheid, maar toch zo overtreft de koude de warmte. Dioscorides spreekt dat azijn verkoelt en stopt. Item, azijn met een zwam op de kwade blaren gestreken beneemt de hitte daaruit. Item, acetum is goed de baarmoeder genaamd matrix als die voor het lijf gaat, die daarmee bestreken. Item. Acetum is schadelijk de koude maag want het verkoelt die te zeer alzo dat het daarna niet als goed verteren mag. Azijn is goed de kwade zweren, zoals dan zijn freyssam, en de gouden aderen aan het achterste genaamd erisipila emorrodie formice, die daarmee gestreken, het helpt. Item azijn gekookt met honing en die ogen daaronder mee gesmeerd of erom beneemt de etter daaruit. Item een zwam genat in azijn die dan voorheen genat is in rozenolie en dan op het voorhoofd gelegd beneemt de hoofdpijn dat je komt van de hitte van de zon. Azijn gedistilleerd en warm gedaan in de oren doodt de wormen daarin. Azijn alzo warm gedronken beneemt de vergiftige vochtigheid in het lijf. De tanden gewassen met azijn beneemt de pijnen daarvan. Wie squinancie of uvula gevaarlijk is, dat is een zweer in de hals of dat blad dat iemand schiet voor de keel, die gargariseert, dat heet gorgelen, met azijn, hij geneest daarvan. Item. Azijn warm gedronken beneemt je dat kuchen. De meester Paulus in het kapittel Acetum spreekt dat azijn gemengd met zout goed is phrenitis, dat is de verdovende ziekte in het hoofd, de handen inwendig daarmee gesmeerd en aan de zolen van de voeten, het helpt. (2) De meesters spreken: Als de azijn vindt een volle maag dan laxeert het, vindt het echter een lege maag dan stopt het. Neem een geroosterd brood en stoot dat in een azijn en smeer dan de zieke daarmee de mond, lippen, neusgaten en de slagaders, dat zijn de polsen, dat versterkt de zieken erg goed en brengt hun grote kracht. (3) Wie vloeiend was in het lijf of zich zeer boven uitbraakt die neemt azijn en kook daarin Aristolochia of Geum en nat met de azijn een zwam en is het zaak dat u het wil gebruiken tot het braken zo leg de zwam alzo vochtig op de maag, bent u echter vloeiend zo leg het op de buik onder de navel of achter op de lenden. Item. Platearius spreekt dat de drank genaamd een siroop van azijn die is erg goed genuttigd die [75] hebben de derdedaagse koorts en ook tot alle andere koortsen, ‘s morgens genuttigd warm. En deze siroop zal alzo gemaakt worden: Neem suiker zoveel als u wil en los het op in water en ook in azijn en kook dat alzo lang tot het zich hangt aan de vingers, dan is het genoeg. Item. Een drank gemaakt van azijn en ook van honing genaamd oximel is erg goed de hete materiën en mensen die van natuur heet zijn en dat wordt gemaakt in twee manieren, de ene met honing en dat wordt genoemd oximel simplex. En dat maak je alzo: Neem azijn het tweede deel en honing dat derde deel en kook dat tezamen zodat het wordt alzo dik als honing, dit heet oximel simplex. Dat andere dat is geheten oximel compositum en datzelfde maak je alzo: Neem selderijwortels, peterseliewortels en venkelwortels en kneus die en leg die dan in azijn een dag en een nacht en aan de volgende dag zo kook het stuk, daarna zo zeef die door een doek en in de gezeefde azijn zo doe honing dat derde deel en kook het dan zoals boven geschreven staat. |
Naam.
(1) Eek was de oude naam voor de schors van de eik die looizuur bevat en heeft nu de betekenis van azijn, edik, van Latijn acetum.
Eszsig, Essig, ook Edik, Van latijn acetum „zuur, dat met Latijn acer „scherp’ gaf Gotisch akeit, oud Saksisch ēkid, Angelsaksisch ēced tot „Essig“.
Acetum Latijn, mogelijk van vinum acetum, wijn die zuur geworden is, verwant met acer, scherp, acrid. Engels vinegar, van oud Fran vinaigre, van vin "wijn"+ aigre "zuur". Grieks oxos "azijn," wat is verbonden met oxys "scherp". Grieks Oxi of Oxos betekent scherp of zuur, zie bij Oxalis.
Gebruik.
Het zuivert in ieder geval de ledematen en het binnenste.
Herbarius in Dyetsche; ‘Azijn is koud in de eerste graad en droog in de derde, het heeft macht om door te gaan, te verfijnen of te verkleinen en te stoppen vanwege zijn kwaliteit. Azijn is goed tegen (3) overgeven in de loop als je rozen en eikenschors neemt en dit tezamen in azijn kookt en daarin wol drenkt en dit zo op de maag of navel legt.
Als je vlees met azijn eet geeft dat appetijt.
(2) Als azijn de maag vol vindt dan laxeert het die, vindt hij die leeg dan herstelt of bedwingt hij het. Azijn is goed tegen (a) phrenitis, (dat is een soort van hete blaar voor in de hersens) die je voelt als je krabt omtrent de palm van de hand of in de holte van de voeten waarin je zout en azijn tezamen in doet volgens Platearius en Serapio etc.’
(a) Hersenontsteking.
wasser l Capitel Aqua latine·grece Ydτos·Arabice Squingihil· (Der meister ÿpocras in seinem bůch genant de aere·et aqua·spricht·das ein mensche sol auffmerckung haben auff die wasser die er nüczet in der kost und auch in dem getranck·also daz es gůt seÿ an dem gerauch·und leÿchte an dem gewÿcht·und auch klar an der farbe·Wann wer do trŭbe und schwåre wasser trincket die zerschwellen gern an allem jrem leybe·von oben dem antlicze an biþ unnden zů den fŭssen auþ·Unnd machet sunderlichen ein bôses milcz·unnd auch bôse feüchtunge in dem leÿbe·Unnd darumb das man wasser nüczen mŭþ in manger erczneÿe·so soll man hie auffmerckungen haben wôlches wasser do gůt oder bôs seÿ·(Die meister spτechen das es gar bôþ seÿ·unnd dem leÿbe schedlichen wasser getruncken·unnd sunderlichen denen die do [76 gaat verder op pagina 78] sind von kalten naturen·wann das wasser den selbigenn groþse zůfållige kranckheÿt bτinget·und groþs flüsse des leÿbes·als febτes und anderer kranckheÿten vil die sich ziehen zů feüchtung·(Item·die frawen die mit kinden geen und vil wassers trÿncken·die gebeeren schwårlichen jr frucht und mit grosser arbeÿt. (Die frauwen die do vil wassers getruncken haben·die machet es unfertig und flüssig an jrer zeÿt·dardurch jn entsteend groþs onmåchtigkeit·unnd schwÿndel·und so sÿ domit jr hýren zů vÿl keltten·(Darumb so spτicht der meister ÿsaac·das es unmüglichen seÿ·den menschen die sich do in jrer jugent also halten mit überflüþsigem waþser trincken·das sÿ mügen erτeÿchen jr natürlich altter·das jne gegeben ist von got·(Item ÿppocras in dem obgenanten bůche spτicht·das regenwasser balde faul werde·unnd gewynnet balde einen bôsen gerauch·umb des willen·das es von anderen faulen wassern gesamlet wirdet in dem lufft·(Item·das waþser das do fleüsset von dem schnee oder eÿþe·ist alles nit gůtt·wann so ein wasser ein mal gefreüret zů eÿþe·oder das es wirdet zů schnee·so mag es nit mer kommen in sein erste naturen·wann was do klar unnd reÿn·und durchsichtig ist·als bald dÿ keltte das zů eÿþe machet·so ist es darnach nit mer als klar als voτ·Avicenna in dem vierden bůch genant de cura febτium in gemeÿn spτicht·dz man wol müg geben dem d daz kaltt hat kaltes wasser zůtrincken wider dz fieber·das do kommet von der gallen wann es hilfft den selbigen die gallen verdeüwen·und dises dz solt du mercken·also das einem solchen wasser gegeben werde zů rechter zeit·als dann ist wenn jn die febτes verlassen·also das er weder keltte noch hÿcze in jme empfindet·daz ist so er rŭet·abeτ so jn die kelte od hÿcze rŭret·sol man kein wasser noch wein nüczen·wann das febυes dardurch gelengert wirt·(Avicenna in disem selbigen bůch spτicht auch dz warmes wasser fast ee gefrire denn kaltes wasser·(Avicenna in dem eegenantten bůch spτicht·dz kaltes wasser verdeüwe ein feüchtung von gallen genant humoτ colere. (Avicenna doselben spτicht auch·das wasser den menschen nit speÿse·(Item Avicenna in dem ersten bůch doctrina secunda fen secuuda·summa pτima·capitulo tercio spτichet·dz man kein kaltt wasser sol geben dem siechen menschen·wann die feüchtung in jm růwe und grob seÿ·und dz ist unverdeüet·(Item doselben in dem sechczehenden capitel spτicht·das die speÿsung des menschen nicht müg volbτacht werden·on dz wasser·(Item doselbst spτichet er·das spτingende wasser die nit verdeckt sind seÿen die besten·(Item·in dem selben bůch do spτichet auch Avicenna das so das wasser ferτer ist von [79] seinem anfang so es besser ist. (Avicenna aber indem ersten bůche spτicht. Wôlche wasser in dem summer kalt sind und in dem wynter warm·das sind die beþten· (Item gesoten wasser machet mynder auffblasen dem daz ungesoten·und auch sich schneller sencket in den leÿbe. (Item Avicenna in dem ersten bůch fenn pτima doctrina tercia capitulo quarto spτichet·das man wol müge wasser tryncken so die materien in dem leÿb verdeüwet seÿ·(Item Avicenna in dem selben bůch fen secunda doctrina secunda·capitulo·xvj·spτicht·dz heysses wasser gůt seý genüczet in colica passione·daz ist in dem darmgesüchte·und auch so sich das milcz erhebt und geschwyllet·(Item·heysses wasser zerstôτet die deüwing und benymmet nit bald den durst·(Item. Avicenna doselben spτicht·das wasser das do stÿlle steet wie das genüczet wirt das ist dem magen schad·(Item. Avicenna doselbst spτicht auch·dz půll wasser machet geschweren auff den milcz·und bτinge auch die wassersucht·(Item·doselben spτicht er auch·das under allen wassern seÿ pullwasser dz bôþt·(Item·Avicenna spτicht do selben·das regenwasser·und sunderlichen das man in dem summer samlet so es donnert und ungewÿtter seÿ·werde gezelet under den beþten wassern·unnd domit man erczneÿ bτauchen mag· (Item·regen wasser das do gesamlet wirt zů andern zeÿten und nit in dem summer·hyndert die stÿmme·und verstopffet do die bτust·(Der meister Galienus in dem sechþten bůch genant Terapentice·in dem andern capitel spτicht·das lawes wasser bτing dem menschen unlust und auch widerstandt·(Item Galienus in dem sibenden bůch Therapentice·in dem zweÿenden capitel spτichet·das kaltte wasser getruncken schaden allen jnnerlichen gebτesten·Darumb so sol sich ein ÿegklicher krancker mensche voτ kalttem wasser hŭtten·(Galienus in seinem ersten bůche genant de moτte·in dem ersten capitel spτicht·das vil mennschen die do gebadet haben in kaltem wasser daz die gestoτben seýen ee sÿ in jre heüser kamen· (Diascoτides spτicht·das gesoten wasser mit gersten den menschen nücz seÿ·und zů zeyten ein gůte erczneÿ ist·und darumb ist in aller kranckheÿt gesoten wasser not die do von hÿcze kumbt darumb ist gesoten wasser wid das fieber gůt zetrincken genant tercian·Und spτicht auch·daz under allen wassern regen wasser das aller beþte seÿ·wann es von seiner natur leÿchtigklichen wirt verdeüwet·und wirt bald warm und auch bald kalt von natur·(Item·Under den spτingenden wassern so seÿnd die die beþten die do spτingen gegen der sunnen auffgang·unnd auch gegen dem mittemtag·und die anderen wasser unnd bτunnen dÿe [80, gaat verder op pagina 76] do entspτingen gegen der sunnen nydergange die seind bôþ und bτingen auch vil zŭfålliger kranckeÿt·(Item·Diascoτides in dem capitel Aqua·spτichet·das alle wasser von natur kalt und feücht seyen. |
(1) Water, 50ste kapittel. Aqua Latijn. Grieks Hydros. Arabisch Squingihil. De meester Hippocrates in zijn boek genaamd de aere et aqua spreekt dat een mens zal opmerking hebben op het water dat hij nuttigt in de kost en ook in de drank alzo dat het goed is aan de reuk en licht aan het gewicht en ook helder aan de kleur. (3) Want wie er troebel en zwaar water drinkt die zwellen graag op aan hun lijf van boven het aangezicht aan tot de voeten toe. En maakt vooral een kwade milt en ook kwade vochtigheid in het lijf. En daarom dat men water nuttigen moet in vele artsenijen zo zal men die opmerking hebben welk water er goed of kwaad is. De meesters spreken dan het erg kwaad is en het lijf schadelijk water gedronken en vooral die [76 gaat verder op pagina 78] zijn van koude natuur want dat water daarvan grote toevallige ziekten brengt en grote vloed aan het lijf zoals koorts en veel andere ziektes die zich trekken tot vochtigheid. Item, de vrouwen die met kind gaan en veel water drinken die baren zwaar hun vrucht en met grote arbeid. Die vrouwen die er veel water gedronken hebben die maakt het onklaar en vloeiend aan hun tijd en daardoor ontstaan hen grote onmachtigheid en duizeligheid zo ze daarmee hun hersens te veel koud maken. Daarom zo spreekt de meester Isaac dat het onmogelijk is de mensen die zich zo in hun jeugd alzo houden met overvloedig water drinken dat ze mogen bereiken hun natuurlijke ouderdom dat hen gegeven is van God. (4) Item Hippocrates in het boven genoemde boek spreekt dat regenwater gauw vuil wordt en krijgt gauw een kwade reuk vanwege dat het van andere vuile waters verzameld wordt in de lucht. (5) Item, dat water dat zo vloeit van de sneeuw of ijs is alles niet goed want zo een water eenmaal bevroren is tot ijs of dat wordt tot sneeuw zo mag het niet meer komen in zijn eerste natuur toen het was zo helder en rein en doorzichtig zo gauw de koude dat tot ijs maakt dan is het daarna niet meer zo helder als daarvoor. Avicenna in het vierde boek genaamd de cura febrium in het algemeen spreekt dat men goed mag geven die de koude heeft koud water te drinken tegen de koorts dat hen komt van de gal want het helpt dezelfde de gal verduwen en dit zal je merken alzo dat zo een zulk water gegeven wordt in de rechte tijd zoals dan is wanneer hem de koortsen verlaten alzo dat hij noch koude noch hitte in hem vindt, dat is zo hij rust, maar zo hem die koudheid of hitte roert zal man geen water noch wijn nuttigen want de koorts daardoor verlengd wordt. Avicenna in hetzelfde boek spreekt ook dat warm water erg eerder bevriest dan koud water. Avicenna in het eerder genaamde boek spreekt dat koud water verduwt een vochtigheid van gal genaamd humor colere. Avicenna dezelfde spreekt ook dat water de mensen niet spijst. Item Avicenna in het eerste boek doctrina secunda fen secunda summa prima capitulo tercio spreekt dat men geen koud water zal geven de zieke mensen want de vochtigheid in hem roert en groot is en dat is onverteerbaar. Item, dezelfde in het zestiende kapittel spreekt dat de spijzing van de mensen niet mag volbracht worden zonder dat water. Item, dezelfde spreekt dat springend water die niet bedekt zijn de besten zijn. Item, in hetzelfde boek daar spreekt ook Avicenna dat zo dat water verder is van [79] zijn aanvang zo het beter is. Avicenna echter in het eerste boek spreekt: (5) Welke waters in de zomer koud zijn en in de winter warm, dat zijn de besten. (6) Item gekookt water maakt minder opblazen dan dat ongekookt is en ook zich sneller bezinkt in het lijf. Item Avicenna in het eerste boek fenn prima doctrina tercia capitulo quarto spreekt dat men wel mag water drinken zo de materiën in het lijf verteerd zijn. Item Avicenna in hetzelfde boek fen secunda doctrina secunda capitulo 16 spreekt dat heet water goed is genuttigd in colica passione, dat is in de darmziekte, en ook zo zich de milt verheft en zwelt. Item, heet water verstoort de vertering en beneemt niet gauw de dorst. Item. Avicenna, dezelfde, spreekt dat water dat er stil staat en van wie dat genuttigd wordt dat is de maag schadelijk. Item. Avicenna dezelfde spreekt ook dat poelwater maakt zweren op de milt en brengt ook de waterziekte. Item, ·dezelfde spreekt ook dat van alle waters het poelwater het kwaadst is. Item. (6) Avicenna spreekt, dezelfde, dat regenwater en vooral dat men in de zomer verzamelt zo het dondert en onweer is wordt geteld onder de beste waters en dat men in de artsenij gebruiken mag. Item, regenwater dat zo verzameld wordt in andere tijden en niet in de zomer hindert de stem en verstopt je de borst. De meester Galenus in het zesde boek genaamd terapentice in het andere kapittel spreekt dat lauw water brengt de mensen onlust en ook tegenstand. Item Galenus in het zevende boek therapentice in het tweede kapittel spreekt das koud water gedronken schaadt alle innerlijke gebreken. Daarom zo zal zich elke zieke mens zich voor koud water hoeden. Galenus in zijn eerste boek genaamd de morte in het eerste kapittel spreekt dat veel mensen die er gebaad hebben in koud water dat die gestorven zijn eer ze in hun huizen kwamen. Dioscorides spreekt dat gekookt water met gerst de mensen nuttig is en zijn in tijden een goede artsenij en daarom is in alle ziekte gekookt water nodig die je van hitte komt en daarom is gekookt water tegen de koorts goed te drinken genaamd derdedaagse malariakoorts. En spreekt ook dat van alle waters regenwater dat allerbeste is want het van zijn natuur lichtelijk wordt verduwd en wordt gauw warm en ook gauw koud van natuur. Item. (2 Onder de springende waters zo zijn die de besten die er ontspringen tegen de zonsopgang en ook tegen de middendag en de andere waters en bronnen die [80, gaat verder op pagina 76] er zo ontspringen tegen de zonsondergang die zijn kwaad en brengen ook veel toevallige ziektes. Item. Dioscorides in het kapittel Aqua spreekt dat alle waters van natuur koud en vochtig zijn. |
Naam.
1) H2O, Grieks, hydoor; water: oud-Saksisch, watar. Oud Engels wæter, van vroeg Germaans *watar, Oud Saksisch watar, Oud Hoogduits wazzar, Germaans Wasser, Gotisch wato "water", van een wortel *wed- (vergelijk Sanskriet udnah, Grieks hydor, Russisch.voda, Litouwen vanduo, Oud Pruisisch wundan, Keltisch uisge "water;". Taaldeskundigen geloven dat er twee wortels zijn van water: *ap- en *wed-. De eerste (bewaart in Sanskriet apah) was "bezielen," verwijst naar het water als een levende kracht; de laatste verwijst naar zijn onbezielde kracht.
Aqua, de woorden aa en ee voor een water zijn er vormen van. Aqua is verbonden met vroeg Germaans *akhwo, de bron van oud Engels ea; "river," Gotisch ahua; "river, water," Oud Noors. Ægir, naam van de zeegod, Oud Engels "island; eiland". Alle van het bronwoord *akwa- "water".
Gebruik.
Van Beverwijck; ‘Behalve dit gebruik, te weten dorst te verslaan en de vochtigheid te herstellen, heeft drank noch zijn verdere nuttigheid, maar samen met ander nat en vochtig voedsel. Want hij helpt de vette en dikke vochtigheid door de nauwe aderen te schieten. Laat mede de spijs in de maag onder elkaar mengen en verdunnen zodat ze lichter verteerd zal worden. Verhindert ook dat de vettigheid dat tot voedsel van het lichaam geschikt is door de hitte niet ontstoken wordt. Het beste en gezondste water, zegt Plinius in 31.3, is hetgeen het meest op de lucht lijkt, dat er helder uit ziet als je het bekijkt, nergens naar ruikt of smaakt. Sommige wegen het water en houden het lichtste voor het beste, Plinius, citaat. (2) Hippocrates in zijn boek van de lucht, wateren en plaatsen prijst voor het beste dat ontspruit en loopt tegen het opkomen van de zon en vooral in de zomerse dagen en dat ook uit zuivere aarde voortkomt en door geen slijkerige grond loopt, maar dat over zand en stenen vloeit en geen modder mee sleept: (zulke die van de bergen komen zijn krachtiger zegt Plutarchus dan die in grachten of in het vlakke veld lopen in 8 Sympos, (5) dat de winters lauw en zomers koel is waarvan de oorzaak de diepte en dientengevolge de zuiverheid aan de aderen toegeschreven wordt. Maar de wateren die enige smaak hebben wijzen de aard van de plaats aan (Seneca in 3. Nat. Qu. 20) waar ze doorlopen en brengen met hen de krachten van het mineraal als aluin, zwavel, koperroot en dergelijke mee en moeten derhalve niet voor algemene drank, maar voor medicinale drank gebruik worden. Zoals we hier het Spawater doen. Maar dit voordeel schijnt evenwel het rivierwater te hebben dat terwijl het een groot stuk loopt door dat schudden en bewegen verdund (Plinius 43. 3) en (171) en zijn ruwheid als gebroken en meteen door de stralen van de zon verteerd wordt. Regenwater wordt door Palladius, Averroë etc. boven alle ander water geprezen en vooral zegt Avicenna die zomers met de (6) donder neervalt omdat dit het dunste en lichtste is zoals tevoren ook Hippocrates geleerd heeft in 6 Epid. En het is waar, indien men maar op de dunheid en lichtheid zou willen letten, dat men hetzelfde voor het andere water moet stellen. (4) Maar omdat uit de aarde door de hitte verschillende dampen opgetrokken worden die met regen stof bijbrengen zo schijnt het wel alsof het regenwater niet zo heel zuiver is. Om welke oorzaak het ook gemakkelijk komt te bederven zoals Plinius mede zegt op de vermelde plaats en de redenen daarvan wijst Cael. Rhodigin in 27. Ant. Lect 2 aan. En ons regenwater dat van het dak gewoonlijk in een loden goot valt sleept niet alleen daarvan een deel vuiligheid, maar trekt ook dikwijls enige loodafval uit het lood dat voor ons lichaam zeer schadelijk is.
Putwater, omdat het onder de aarde is en boven de aarde niet verheven wordt, maar in de diepte stil staan blijft totdat het met een emmer eruit geput wordt is grof en zwaar waarom het lang in de buik blijft hangen en het ingewand beschadigt.
(3) Stilstaand water en dat uit moerassen gehaald wordt zijn van de allerslechtste. Want zomers zijn ze noodzakelijk (zegt Hippocrates in de Aer etc) heet, dik en riekend, ‘s winters koud, beroerd en bevroren. En omdat het stil staat of niet anders dan heel langzaam bewogen wordt komen ze gemakkelijk te bederven en ook, zoals Plutarchus schrijft in 8 Sympos. 5, omdat ze veel aarde ingenomen hebben en zijn derhalve ruw, dik en vaak kwaadaardig en pestachtig. Anders bezwaren ze evenwel de maag, verstoppen het ingewand, bederven de vochtigheden waaruit niet zelden koortsen en andere ziekten voortkomen.
(5) Sneeuwwater en dat van gesmolten ijs komt wordt mede voor zeer ongezond gehouden (Hippocrates citaat en Aristoteles bij Agellium 19. Noct 5 en Muretum 9, Var. Lect. 9) omdat het heel grof en dik is. Want als het water door de koude zo bevriest en verdikt dat het sneeuw of ijs wordt dan worden de fijnste delen daaruit geperst. Behalve dat er een grote koude is die de maag ontsteld en beschadigd. En al is het dat jonge, sterke lieden hun schade niet terstond gewaarworden zo vernemen ze die evenwel met de ouderdom en krijgen zulke gebreken in de gewrichten, zenuwen en het ingewand dat ze die niet gemakkelijk overwinnen. Toen ik uit Italië over de hoge bergen kwam die Alpen genoemd worden zag ik het volk daar met zeer grote kroppen omdat ze sneeuwwater dronken. Plinius zegt op de meer vermelde plaats dat de verbetering voor slecht water is als het tot op de (6) helft gekookt wordt. Dit gekookt water is al bij de oude Grieken in gebruik geweest zoals blijkt uit Hippocrates in 6, Epid. en Athenaeus in 3 Deipn. 34’.
Dannen schwammeDas li Capitel Agaricus grece et latine·Arabice Garicus· (In dem bůch Circa instans in dem capitel Agaricus·beschτeyben uns die meister und spτechen·das diser schwamme wachþe beÿ den wurczeln der tannen·under findet man vil in lombardeÿ. (Agaricus ist heÿþ in dem andern grad unnd trucken an dem dτitten. (Platearius Johannes mesue spτicht·das es seÿ heyþs in dem ersten grad·und trucken in dem andern grade·(Diser schwammen ist zweÿer handt·der ein månlich·der ander freülichen·Der freülich ist der beste·unnd ist weisser denn der erst mit kleinen lôchlein·und låþt sich gern bτecken·Und hie ist zů mercken das die gůtheyt nit gar an dem bτechen ligt·und darumb merck ob diser vil staubes und melbes von jm gibt·so ist er nit als gůt. Der månlich låþt sich nit gern bτechen·wann er ist zů zåhe· Den beþten mag man behaltten fünff jare unverseeret an seinen krafft·(Agaricus reÿniget flegma·darnach die melancoleÿ·(Johannes mesue in den capitel Agaricus·spτichet·das di… sey gar nücz in der erczneÿ…. Der beste ist der freülich·(Agaricus ist fast gůt wid die f…. quotidianas·Nymme des so… fumi terτe zwey lot·und mischet darunder agaricum ein lot. gibe dises dem siechen·es hilft on zweÿfel·und dises hat mangen mennschen geholffen das er des kalten gelediget ist·(Für das grymmen in dem leybe·Nymm agaricum zweÿ lot·und müsch das mit wasser darein pappeln feyolein kraut tag unnd nacht daz ist paritaria genant bürczel [77] poτtulaca genant gesoten seÿ und menge dises mit baumôle·und geüþ das unden in den leÿbe mitt einem cristier·es hilfft·(Wôlcher grosses haubtwee hete·der neme byber geyl·squinantum sene und agaricum·ÿegklichs ein halb lot·und siede dises mit gůtem wein·und trincke den des abends und des moτgens mit rate eines arcztes weinig oder výl nach dem dir not seÿ·Oder mit disen obgenanten stucken so mache pillelen·gemüschet mit rautten safft und fenchel safft·unnd nücze die pillelen als do für das haubtwee voτgeschτiben. (Item. Wer nit wol hårmen mag d neme steinbτech·und siede den mit wein·unnd seÿhe es durch ein thůch·und müsche darzů ein halbes lot agaricum·und gibe das dem krancken menschen·(Wid die fisteln·nymm salcz gebτennet in einem tigel·und weinstein und agaricum zůsamen gebulfert mit …honig vermenget·und mit wiechen in die fistel geton·ist sÿ heilen. (Item·Wider die feüchtblattern·Nymme agaricum gebulfert·und müsche es mit erd. sel safft und mit ôle·und lege …warm darauff· |
Dennenzwam. Dat 51tse kapittel. Agaricus Grieks en Latijn (1). Arabisch Garicus. (Tricholoma psammopus) In het boek Circa instans in het kapittel Agaricus beschrijven ons de meesters en spreken dat deze zwammen groeien bij de wortels van de dennen en vindt men veel in Lombardije. Agaricus is heet in de andere graad en droog aan de derde. Platearius en Johannes Mesue spreken dat het heet is in de eerste graad en droog in de andere graad. (2) Deze zwam is tweevormig, de ene mannelijk en de andere vrouwelijk. De vrouwelijke is de beste en is witter dan de eerste met kleine gaatjes en laat zich graag breken. En hier is te merken dat de goedheid niet erg aan het breken ligt en daarom merk of deze veel stuift en meel van hem geeft, dan is het niet alzo goed. De mannelijk laat zich niet graag breken want die is te taai. De beste mag men behouden vijf jaar onveranderd aan zijn kracht. (3) Agaricus reinigt flegma, daarna de melancholie. Johannes Mesue in het kapittel Agaricus spreekt dat dit… is erg nuttig in de artsenij…. De beste is de vrouwelijke. Agaricus is erg goed tegen de vijfdaagse malariakoorts. Neem dit zo… aardrook twee maal 16,7gram en meng daaronder Agaricum een 16,7gram. Geef dit de zieken, het help zonder twijfel en dit heeft vele mensen geholpen zodat hij van de koude bevrijd is. Voor dat grommen in het lijf: Neem Agaricum twee maal 16,7 gram en meng dat met water daarin heemst, violenkruid, glaskruid, dat is Parietaria genaamd, postelein, [77] Portulaca genaamd, gekookt zijn en meng deze met olijvenolie en giet dat onder in het lijf met een klysma, het helpt. Wie grote hoofdpijn heeft die neemt bevergeil, kamelenhooi, senna en Agaricum, van elk een half van 16,7gram en kook dit met goede wijn en drink het dan ‘s avonds en ‘s morgens met raad van een arts, weinig of veel naar dat het je nodig is. Of met deze boven genaamde stukken zo maak pillen gemengd met ruitsap en venkelsap en nuttig de pillen zoals je voor de hoofdpijn voorgeschreven is. Item. (4) Wie niet goed plassen mag die neemt steenbreek en kook dat met wijn en zeef het door een doek en meng daartoe een half lood Agaricum en geef dat de zieke mensen. (5) Tegen de etterwonden; neem zout gebrand in een tegel en wijnsteen en Agaricum tezamen gepoederd met …honing vermengt en met doeken in die etterwonden gedaan is ze helen…Item.Tegen die aambeien: Neem Agaricum gepoederd en meng het met aardselderij sap en met olie en leg het er warm daarop. |
Plaatje lijkt helemaal niet op een zwam of paddenstoel, meer een paardenstaart. De beschrijving is echter van een zwam. Zie kapittel 221.
Vorm.
Een aan lorkenbomen zittende, meest onregelmatig gevormde zwam die aan de bovenkant hoekig en ringvormig gevorkt is en gele, witachtige en bruinachtige ringstrepen geeft. De huid is hard en met ouderdom korrelig. Het binnenste is witgeel, bij een verse zwam vleeasachtig taai, bij gedroogde kurkachtig. Het heeft een sterke, tot niezen veroorzakende scherpte als het als poeder in de neus komt, een meelgeur en scherpe, eerst zoetachtig, dan onuitstaanbare bittere smaak. Heet ook wel Fomitopsis officinalis of Polyporus officinalis Fries.
Naam.
(1) Dodonaeus: Agaricum of Agaricus heeft anders geen naam in het Latijn bij de apothekers, in het Italiaans, Spaans en in andere talen dan diegene die van de Griekse naam Agaricon verdraaid of bedorven zijn. Plinius in het 8ste kapittel van zijn 16de boek zegt dat aan de eiken en diergelijke vruchten voortbrengende bomen het Agaricum meest plag te groeien. Maar het zijn voorwaar geen eikeldragende bomen daar het Agaricum aan groeit, maar andere bomen die lange noten voortbrengen: in het Latijn coniferae genoemd en zelfs in het getal van die brengen alleen de lorkenbomen het Agaricum voort. Democritus noemde hem medicijn van het huisgezin omdat het zo vele gebreken geneest en vooral de inwendige. In het Latijn noemen ze die daarom Medicina familiae. (2) Deze Agaricus wordt eigenlijk Fungus larignus genoemd omdat het aan de lorkenboom groeit. Het plag nochtans in Nederduits naar andere bomen genoemd te worden, te weten eikenspons, dennenspons, maar ook wel dunne spons.’
Lariksridderzwam. Engels Larch knight. Duitse Lärchenschwamm,. Tannenschwamm, Agarik. Agaricus is zo genoemd naar Agaria, een plaats in Sarmatia, een district in Rusland. De naam komt ook voor in het Grieks ἀγαρικ[3]όν als een soort van boomfungus. Het is nu de naam voor onder andere de champignon.
Gebruik.
Het is vooral een laxerend middel. Voert sterk af, laat de maandstonden komen, reinigt de maag en borst van slijm. Het was een bestanddeel van de levenselixers en zou naar de kruidboeken met wijn en kruiden goed gemaakt worden en gebruikt in borstziektes die door veel slijm veroorzaakt werd, verdeelde dat en purgeerde het of gaf over. Zou mogelijk giftig zijn, hoewel dat niet zeker is.
Herbarius in Dyetsche; ‘Agaricus is heet in de tweede graad en droog in de derde. Agaricus is een soort fungi die men bij ons paddenstoel of anders kampernoelie noemt die bij de wortels van sommige oude bomen groeit. Er zijn twee soorten van, te weten man en vrouw, (a) de vrouw is de beste en heeft een ronde vorm en als die droog is wordt het zeer wit. De man is slecht omdat het op het eind langachtig is en in het midden dik, ook niet zo wit. (3) Agaricus laxeert voornamelijk slijm en daarna de zwarte gal, is goed tegen de dagelijkse kwekende of slechte meesters die uit slijmachtige materie komen, aldus gegeven: ‘Neem van Agaricus twee drachmen, van Schoenanthus, wat sommige hooi of kaf dat de kamelen eten noemen, een drachme; dat geef je met water te drinken waar in wat sennebladeren gekookt zijn met de wortel van esula die sommige Euphorbia noemen’. Dit is ook goed tegen onderbuikspijn.
(4) Tegen dysurie (dat is een pijn omtrent de blaas waardoor je dikwijls moet plassen, nochtans met pijn) neem je steenbreek en kook het in wijn waarin je het oplost en het mengt met een half onsje Agaricus en daarvan geef je te drinken.
(5) Tegen fistelen (dat zijn lopende gaten) neem je Agaricus, breek het in tweeën met wijnsteen, dan neem je zout dat op een warme of hete tegel gebrand is en dit meng je tezamen met honing, dan doe je het in een doek en doe je het zo in het lopende gat’. Deze medicijn trekt uit de gebroken benen het knagende slechte vlees weg van het goede en zo geneest het de lopende gaten.
Tegen morfeem (dat is een ziekte van plekken die wit of zwart zijn die in de mensenhuid komen) neem zout dat op een hete tichel gebraden is, Agaricus en wijnsteen, van elk even veel, dan snij of wrijf je de plekken goed en doe er het poeder op, wel zeer goed wrijven want het geneest’.
(a) Polyporus officinalis Fries, of Boletus laricis.
(3) Dodonaeus; ‘Agaricus wordt onder de dingen gerekend die in de eerste graad verwarmen en in de tweede verdrogen naar de lering van alle oude meesters, hij doorsnijdt, maakt dun, veegt af en zuivert het verstopte ingewand en daarnaast maakt het de buik week en rein.
Het helpt diegene die met de geelzucht door verstopping gekweld zijn en geneest en verdrijft de koude schuddingen en zuiveringen die van koude dikke vochtigheden hun oorsprong hebben.
Men houdt de Agaricus ook voor zeer goed om de beten van de vergiftige dieren te genezen die door koude eigenschap schadelijk zijn, op die beten van buiten gelegd of in het lijf genomen.
(4) Agaricus kan ook de lang achterblijvende of opgehouden plas verwekken en gemakkelijk laten voortkomen als ook de maandstonden van de vrouwen.
Men gebruikt hem ook om het lichaam een goede kleur te laten krijgen.
Schaffmule lii Cap. Agnus castus·vel Salix marina·vel Arbor abτahe latine·grece Aligos·vel Lÿgos·Arabice Amarickest· (Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel amarickest idest Agnus castus·spτicht·das dises sey ein baum abτahe·Dyser baum wechþet gern bey dem wasser·und hat lang stengel die sind gar hertt·und låþt sich ungeren bτechen·(Diser baumm bτinget samen der geleÿchet den pfeffer kôτnern·(Galienus spricht·das der samen·die bletter·und die blůmen dises baumes·werden genüczet in der erczneÿ· [78, gaat verder op pagina 82] (In dem bůch circa instans beschτeibeu uns die meister und sprechen·das die bleter dises baumes genüczet werden und nit die wurczel·Avicenna in seinem andern bůch in dem capitel agnus castus spτicht·das der seÿ heÿþ an dem ersten grad und trucken an dem andern·(Galienus in dem sechþten bůch Simplicium farmacarum in dem capitel Agnus castus spτicht·das der same und die blůmen dises baumes genüczet werden in d erczneÿ·(Diser baumm ist allzeit grůn·und ist grŭne nüczer dan gedôτret·(Dyse blůmen und bleter sollen gesamlet werden in dem meÿen und in dem herbst·die weren ein jar unverseert an jrer krafft·(Und dises wirt darum geheyssen keüschlamb·wann d same·bleter und blůmen benemen die bôsen unkeüschen gelüste·und machen den menschen keüsch geleÿch dem lamm. (Serapio·Ettliche geÿstlich leüt streüwen dise bletter od blůmen under jre pettstaten·den so haben sÿ in dem schlaff desterbaþ růwe·von bôsen unkeüschen treümen·(Item·Wôlcher dises kraut beÿ jm hat·oder den samen nüczet mit wein·der begerett kein unkeüscheÿt zů volbτingen·Und ein ÿegklicher der dise bleter of blůmen in seinem bette hat·d ist des sicher dz jm kein bôser will oder begierde der unkeüsche zůfellet·(Diser same und blůmen gesoten mit wasser·und die gemåcht domit gewåschen·benymmet das ragen des gemåchttes·(Wider die kranckheÿt genannt gomoτrea·das ist·so do die natur sperma genant von dem menschen geet über seinen willen·deτ siede dise blůmen und bleter in eþsig·und müsche darunder castoτium·das ist bÿbergeýle·und nücze das des abents dτeÿ lõffels vol·und wåsche sich domitt beÿ dem gemåcht und unden die secke·es hilfft on zweÿffel·(Wider das geschweere litargia genant·und das ist ein geschweer an dem hÿndern der hÿrns·Der neme disen samen und eppich samen·und die selben bletter und siede dises mit wasser das gesalczen seÿ·und streÿch sich hÿnden an dem haubt domit·es benÿmmet das geschweer zůhandt. (Diascoτides. Wôlcher von disem samen trincket oder des yþset·d beleÿbt den selben tag keüsch·(Diser samen genüczet benymmet die wassersucht·(Disen samen kraut und blůmen mügen nüczen man und frawen die unkeüschen begierde domitt zůstÿllen·(Von agno casto lÿse das bůche Pandecta des siben und dτeyssigist capitel·das sich anhebt amarickest·darjnn findest du die warheÿt·und auch domit vil tugent von disem baume·[83] |
Kuisheidsboom, 52ste kapittel. Agnus (1) castus vel Salix marina vel Arbor abrahe Latijn. Grieks Aligos vel Lÿgos. Arabisch Amarickest. (Vitex agnus-castus) Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel Amarickest, id est Agnus castus, spreekt dat dit is een boom Abraham. Deze boom groeit graag bij het water en heeft lange stengels die zijn erg hard en laat zich niet graag breken. Dezer boom brengt zaden die lijken op de peperkorrels. Galenus spreekt dat de zaden, de bladeren en de bloemen van deze boom worden genuttigd in de artsenij. [78, gaat verder op pagina 82] In het boek Circa instans beschrijven ons de meesters en spreken dat de bladeren van deze boom genuttigd worden en niet de wortel. Avicenna in zijn andere boek in het kapittel Agnus castus spreekt dat het is heet aan de eerste graad en droog aan de andere. Galenus in het zesde boek simplicium farmacarum in het kapittel Agnus castus spreekt dat het zaad en de bloemen van deze boom genuttigd worden in de artsenij. Deze boom is altijd groen en is groen nuttiger dan gedroogd. Deze bloemen en bladeren zullen verzameld worden in de mei en in de herfst en die blijven een jaar onveranderd aan hun kracht. (2) En deze wordt daarom genoemd kuislam want het zaad, bladeren en bloemen benemen de kwade en onkuise lusten en maken de mensen kuis gelijk het lam. Serapio: Ettelijke geestelijke mensen strooien deze bladeren of bloemen aan hun legerplaatsen dan zo hebben ze in de slaap des te beter rust van kwade onkuise dromen. Item. Wie dit kruid bij hem heeft of de zaden nuttigt met wijn die begeert geen onkuisheid te volbrengen. En iedereen die deze bladeren of bloemen in zijn bed heeft die is dus zeker dat hem geen kwade wil of begeerte van de onkuisheid toevalt. Deze zaden en bloemen gekookt met water en dat geslacht daarmee gewassen beneemt dat ragen van het geslacht. Tegen de ziekte genaamd gonorroe, dat is de natuur sperma genaamd, van de mensen gaat tegen zijn wil, die kookt deze bloemen en bladeren in azijn en meng daaronder castoreum, dat is bevergeil, en nuttig dat ’s avonds drie lepels vol en was zich daarmee bij het geslacht en onder de zak, het helpt zonder twijfel. (3) Tegen de zweer lethargie genaamd en dat is een zweer aan het achterste van de hersens die neemt deze zaden en selderijzaden en dezelfde bladeren en kook dit met water dat gezouten is en strijk zich achter aan het hoofd daarmee, het beneemt die zweer gelijk. Dioscorides: Wie van deze zaden drinkt of dat eet die blijft dezelfde dag kuis. Deze zaden genuttigd benemen de waterziekte. Deze zaden, kruid en bloemen mogen nuttigen mannen en vrouwen om de onkuise begeerte daarmee te stillen. Van Agnus castus lees dat boek Pandecta het zeven en dertigste kapittel dat zich aanheft amarickest, daarin vind je de waarheid en ook daarmee veel deugd van deze boom. [83] |
Vorm.
De kuisheidsboom is een 2-3m hoge en bossige struik. De jonge takken zijn witviltig waaraan lang gesteelde, 5‑7 geveerde bladeren zitten. De struik geeft laat in het jaar geurende, helviolette bloemen waaruit vlezige en roodzwarte vruchten komen.
Naam.
(1) Dodonaeus; ‘‘In de apotheken en van de gewone man is dit gewas tegenwoordig hier te lande Agnus castus genoemd, in onze taal cuyslam, maar meest cuyschboom, in het Hoogduits Keuschbaum. In het Latijn Castus of Agnus castus officinarum, in het Grieks heet het Agnos en Lygos, welke namen zoveel betekenen als of men reine boom of kuise boom en naar het Hoogduitse en in onze taal zou zeggen dat zoals Plinius in het 9de kapittel van zijn 24ste boek betuigt omdat de vrouwen van Athene in de feestdagen die ze Thesmophoria noemden hun bedden en bedsteden met deze bladeren bestrooiden om zichzelf en hun mannen in reinheid te behouden’.
In het Middellandse Zeegebieden heerste de mening dat de kuisboom zijn zaad afwerpt, voordat dit rijp is en zo geslachtelijk onvruchtbaar is, het symbool van kuisheid. Origenes stelde, 185-254 na Chr. dat allen die de ‘takken van hun kuisheid’ bewaard hadden het oogstfeest van de eeuwigheid in ’t vooruitzicht hadden. Te Thesmophoria, het feest van Demeter Thesmophoros, (Demeter, de wetgever) zaten de Griekse vrouwen op de takken van agnos; kuis, om vruchtbaar te worden en gevrijwaard, gedurende het festival, van samengaan met hun echtgenoten. Door associatie met het Griekse hagnos: kuis, werd de Latijnse agnos een symbool van kuisheid. In de Griekse sagenwereld gold het als symbool van een kuis huwelijk omdat de Godin Hera onder zo’n struik, (Lygos-struik) op het eiland Samos geboren zou zijn.
Plinius naam voor deze struik was vitex en hij kopieerde agnos wat een verwisseling met Latijnse agnus: lam, gaf. Doordat verder het woord met Grieks voor onbevlekt verwisseld werd verkreeg agnos de Latijnse bijnaam castus. Daarop werd zijn naam als middel tegen onkuisheid geschat. Christelijke symbolen voegden verder het Agnus Dei in: kuisheidslam Gods.
Dodonaeus; ‘‘In onze taal is dit gewas van sommige Abrahams-boom genoemd of naar het Hoogduitse schaeps-muyl, in het Hoogduits Schaffmulle, Keuszbaum, maar ook Gentz lamp, Arbor Abrahae, in het Latijn Salix marina of Salix Amerina en Piper agreste.’
Abrahamsboom, Duitse Abrahamsbaum.
Vitex is een oude Latijnse naam die afgeleid zou zijn van vieo, ‘binden’, omdat de flexibele twijgen daarvoor gebruikt konden worden. Het Griekse lygos betekent ook buigzaam. De naam Vitex is oerverwant met Salix, de waterwilg, vandaar ook Salix marina, zeewilg. Herbarius in Dyetsche heeft waterwilg. De zaden lijken op Piper, peper, vandaar Kloster- of Monchspfeffer.
Gebruik.
De plantkundige Matthiolus schreef in 1626 in zijn „Kreuterbuch “: „Er nimmt die Begierde zum Venushandel und solches tut nicht allein der Samen, sondern auch die Blätter und Blumen, nicht aber nur so man sie esset, sondern auch wenn man sie im Bett verstreut“.
Door de monniken werd het zo nog lang gebruikt en samen met kamfer zou dit het beoogde effect leveren. Het middel zou nu nog in gebruik zijn bij Oosterse kloosters als ideale plant om de geslachtszin te verdrijven. Het wordt daar als amulet gedragen, waarschijnlijk over het hele lichaam.
Maerlant; ‘Agnus-castus, als Platearius zegt, is een boom waar kracht in ligt want hij is droog en heet algemeen. Die kan je moeilijk krijgen hier. In de lente geeft het geen loof zoals het andere hout meestal pleegt. Maar pas als de zon is door heet. Zijn natuur is, als men weet, dat hij purgeert en verdroogt mede de mensen hun (2) onzuiverheden. Dit doet zijn sap en zijn bladen. Ja, waar men zijn twijgen deed op een man en op hem legde, het maakt rein en zacht beide. Zijn bladen en zijn bloemen die mogen in medicijnen van vromen want water waar men dat in kookt verzwelgt het te verslane pleit. Het is nuttig ook mede tot de mensen schaamheid. Leer dat men ook hierin kookt is goed de mensen die er mee werken ‘s nachts hem te zuiveren in zijn dromen. Dit is de kracht van deze boom’.
Herbarius in Dyetsche; ‘Waterwilghe of agnus castus is een boom die volgens Serapio heet en droog is in de derde graad. Het heeft de kracht om fijn of zuiver te maken en te veranderen. Het heeft ook de kracht om af te snijden of om de (2) onkuisheid tegen te gaan (dat is minnen zonder dat er zaad gaat) Van deze boom gebruik je in medicijnen de bladeren, bloemen en het zaad.
(2) Tegen het kwijtraken van sperma (natte dromen) is het goed om een pleister te maken van de bloemen of bladeren van deze boom met bevergeil en azijn, leg dit op de mannelijkheid.
Tegen onkuisheid geef je van het sap van de waterwilg te drinken waar bevergeil in gekookt is. Een spons die in het afkooksel van waterwilg gedompeld en op de manlijkheid gelegd is bedwingt onkuisheid. Sommige maken van de bladeren een bed omdat ze zo zuiver willen blijven. Sommige doden de onkuisheid doordat ze het sperma van de natuur grover maken door deze drank te drinken of met een spons omtrent de mannelijkheid zoals eerder is beschreven en door slazaad, Plantago psylliumzaad (b) de vier koude zaden (als citrullen, meloenen, komkommer en kouwoerde) posteleinzaad met azijn en jus en wat kamfer tezamen te koken. Sommigen verteren het sperma met deze kruiden als ruit, majoraan, waterwilg, komijn, dille, kattekruid en dergelijke want zij zijn heet, openen en verteren de winden. En warme stoving met eenzelfde spons die in dit kooksel gedaan wordt verdroogt de overvloed van de baarmoeder, vernauwt haar mond en maakt de baarmoeder geschikt om te ontvangen; in het kooksel zit wat waterwilg, hanenkam en bijvoet. (3) Tegen litargiam (dat is een blaar achter in de hersenen): ‘Neem waterwilg, bevergeil, eppe en Salvia, kook het in zout water, daarmee enibroceert of begiet je het hoofd van achteren’, volgens Pandecta en Platearius’.
(a) Oedeem (b) Plantago psyllium.
BethonienDas liii Capitel (B)Ethonica latine·grece Vectonicon arabice bastarem·vel Castaron· (In dem bůche Circa instans in dem capitel Bethonica beschτeiben unns die meister und spτechen·das bethonien seÿe heÿþ und trucken an dem dτitten grad·(Der meister Serapio·in dem bůch aggregatoτis in dem capitel bastarem·idest bethonica spτicht·das die bletter grŭn gesamlet sind gůt genüczet in der erczneÿ·des geleÿchen so sÿ gedôτret sind·und wenn man schτeibt in den recepten bethonica so meinet man die bletter davon·(Dises kraut hat einen subtilen stengel·und die lenge des stengels ist eines armes lang·oder ein wenig mer·und d stengel ist vierecket und hat lange waÿche bleter und zÿnnlet geleych dem eychen laube·und hat auch einen gůten gerauch·und die bleter zůnåchst beÿ der erden sind gτôsser denn die ôbern·und an d spÿcz des stengels hat es samen·unnd hat auch ein subtile wurczel·(Der meister Diascoτides spτicht·das die bleter fast gůt sind den zerknüscheten und zerfallen gelÿdern·Die wurczel gesoten in wasser und darauff geleget·(Von dÿsem kraut getruncken·dem mag kein vergifft geschaden·(Wer dem fallenden siechtagen håt·d trÿncke von disem kraut·er genÿset zůhandt·(Wôlcher einen bôsen magen·lebern·und milcz het·die mügen trincken von disem kraut also das darunnder gemüschett werde wenig eþsigs·und hônige· das also getruncken es hilfft. (Also genüczet machet es auch wol deüwen·(Dises krautt geleget in wein über nacht·und den getruncken·ist gůt emoptoicis·das ist den·die do blůt speÿen. (Item·Die do das kaltt haben die sollen do trincken von disem kraut·das gesotten in wein·es hilfft·(Dem wassersüchtigen ein genommen mit hônig wasser·zeühet vil bôser feüchtikeit auþ. Des geleichen dem geelsüchtigen [84]…. foτdert sÿ an jrer zeÿt·(Bethonien gesoten mit wein und dem .geseÿhet·und darunder gemüschet jerapigra galieni auf dτeü quintin·bτinget gůt senfft stůlgång·(Platearius·bethonien…ten mit wein und hônig ist …gůût getruncken ptisicis emo.icis·das ist·die das abnemen …ben·und blůt speyen·(Dem dz haubt zerschlagen oder zerstossen wår·der bulfer dises kraut und streüwe das auff die felle d zeτschlagen haudt·es zeühet die zerbτochen bayn herauþ·und zerteylet daz gelebert blůt. (Wem die augen zerschlagen wåren od zerstossen·der stoþ die bleter von bethonien und lege sÿ über die augen geleich einem pflaster·er genyset zůhandt·(Bethonien safft getemperiert mit rosen ôle und das in die oτen gelassen vertreybt alle schmerczen·(Mit disem ôle bestrÿchen auff de bτuste·benÿmbt das unsanfft åtmen·(Der meister Plinius spτicht·Wer bethonien beý jm trag dem mag kein zaubernuþ geschaden·(Er spτicht auch·das bethonien fast gůt sej genüczet dem der ein bôse farbe hat·und darüber getruncken mit wein·er gewynnet widerumb ein hübsche leÿbliche farbe·(Item·bethonica getruncken mit wein machet wil hårmen·und treybt auþ den stein· |
(1) Betonie. Dat 53ste kapittel Bethonica Latijn. Grieks Vectonicon. Arabisch bastarem vel Castaron. (Stachys officinalis) In het boek Circa instans in het kapittel Bethonica beschrijven ons de meesters en spreken dat betonie is heet en droog aan de derde graad. De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel bastarem, id est bethonica, spreekt dat de bladeren groen verzameld zijn goed genuttigd in de artsenij, desgelijks zo ze gedroogd zijn en als men schrijft in de recepten Bethonica dan bedoelt men de bladeren daarvan. Dit kruid heeft een subtiele stengel en de lengte van de stengels is een arm lang of en weinig meer en de stengel is vierkantig en heeft lange weke bladeren en getand gelijk het eikenloof en heeft ook een goede reuk en die bladeren het dichtst bij de aarde zijn groter dan de bovenste en aan de spits van de stengels heeft het zaden en heeft ook een subtiele wortel. De meester Dioscorides spreekt dat de bladeren erg goed zijn de gekneusde en gevallen leden, de wortel gekookt in water en daarop gelegd. (2) Van dit kruid gedronken die mag geen vergif beschadigen. Wie de vallende ziekte heeft die drinkt van dit kruid, hij geneest gelijk. (3) Wie een kwade maag, lever en milt heeft die mogen drinken van dit kruid alzo dat daaronder gemengd wordt weinig azijn en honing en dat alzo gedronken, het helpt. Alzo genuttigd maakt het ook goed verteren. Dit kruid gelegd in wijn over nacht en dan gedronken is goed emoptoicis, dat is die er bloedspuwen. Item·. die de koude hebben die zullen drinken van dit kruid, dat gekookt in wijn, het helpt. (4) De waterzuchtige ingenomen met honingwater trekt veel kwade vochtigheid uit. Desgelijks de geelzieken [84] bevordert hen aan hun tijd. Betonie gekookt met wijn en dat gezeefd en daaronder gemengd jerapigra galieni op drie quintin brengt goede zachte stoelgang. Platearius: betonie…ten met wijn en honing is …goed gedronken ftitis, emoricis, dat is die dat afnemen hebben en bloedspuwen. Die in dat hoofd geslagen of gestoten zijn die poedert dit kruid en strooit dat op het vel van de geslagen huid, het trekt de gebroken benen eruit en verdeeld dat gestolde bloed. Wie de ogen geslagen waren of gestoten die stoot de bladeren van betonie en leg ze over de ogen gelijk een pleister, hij geneest gelijk. Betoniesap getemperd met rozenolie en dat in de oren gelaten verdrijft alle pijnen. Met deze olie bestreken op de borst beneemt dat onzachte ademen. (7) De meester Plinius spreekt: Wie betonie bij hem draagt die mag geen toverij beschadigen. Hij spreekt ook dat betonie erg goed is genuttigd die een kwade kleur heeft, daarover gedronken met wijn, hij wint wederom een mooie vleeskleurige kleur. (5) Item, betonie gedronken met wijn maakt veel plassen en drijft uit de steen. |
Vorm.
Betonie heeft vele brede en wat gezaagde, aromatische bladeren. Ze staan aan smalle, vierkantige maar opgaande en harige stengels. Aan de top staan hoofdjes als die van lavendel, meestal dikker en korter. Ze zijn van een roodachtige of purperen kleur en gevlekt met witte spotten in juli en augustus.
Naam.
(1) Dodonaeus; ‘Dit kruid heet in het Grieks Kestron en ook Psychotrophon, in het Latijn Betonica en bij sommige Vetonica. In de apotheken is het met de Latijnse naam Betonica bekend, in het Hoogduits Braun Betonick, in het Nederduits betonie. Betonie heeft de naam Kestron bij de Grieken gekregen om de geaderde spitse scherpte van de bloemen als een boor is daar men ivoor mee boort en daardoor is ze misschien, zegt Lobel, Sarxiphagon of steenbreek genoemd geweest, maar Psychotropha omdat ze in donker en lommerachtige plaatsen groeit’.
Volgens Plinius stamt de naam bettonica van de Bettones, een Spaans volk. Latere auteurs verwierpen deze theorie en namen aan dat het woord stamt van de Keltische vorm bew, ‘hoofd’, en ton, ‘goed’, omdat het vooral goed was tegen hoofdpijnen. Via het Latijnse betonica en het Frans betoine kwam het midden-Nederlands betonia, zo ook in Duits, het Engels heeft betonica.
Stachys is afgeleid van het Griekse stachus, ‘een aar’, het is een verwijzing naar de bloeivorm.
Gebruik.
In vroegere tijden werd zijn geneeskracht op hoge prijs gesteld. Lobel betuigt dat de betonie hier voortijds bij de Romeinen zeer groot geacht en geprezen is geweest om de gezondheid te bewaren en weer te geven. Antonius Musa, de lijfarts van keizer Augustus, heeft over deze plant een boek geschreven en het tegen 47 verschillende ziektes aanbevolen. "Venda la tonica e compra la betoncia", zo schreef hij, "verkoop het kleed en koop betonie". Zulke geweldige geneeskracht. Van een persoon met vele goede eigenschappen was het gezegde, "hij heeft meer krachten dan betonie".
Dioscorides, Galenus en Musa beschreven deze plant en kennen er vele eigenschappen aan toe, vooral bij hoofdwonden en hoofdpijnen. Om die reden was ze het hoofdingrediënt van de pleister van Jeruzalem (later Emplastrum de Janua of emplastrum de betonica) en ook van Emplastrum Graciae Dei; beide pleisters werden vanwege hun toepassing ook Emplastrum cephalica genoemd.
Hildegard von Bingen kent ook de Bathenia, Die Betonika. "Onder zijn krachten dient het de lever en lichaam van de mens tegen het gevaar van epidemische ziektes, ook van hekserij". Grote reputatie in middeleeuwen vanwege lichamelijke en geestelijke genezing werd het veel gekweekt in tuinen en kloostertuinen. Stukken plant werden rond de nek gehangen tegen kwade geesten en daarom vaak bij de kerk geplant. Op voorhand voorkwam het dronkenschap en daarna helderde het hoofd op, tegen dolle hond en dergelijke. Het is goed tegen verkoudheid, hoesten en lange koortsen.
Het frisse kruid werkt wat verdovend, wat verdwijnt bij het drogen. Gedroogde bladeren veroorzaken niezen. De geur van betonie maakt het hoofd vast en helder en schenkt de mens de tegenwoordigheid van geest die hem tegen kwade bedoelingen beschermt. Verder heeft het in de geneeskunst vrijwel dezelfde krachten als Marrubium, de malrove. Het frisse kruid werkt wat verdovend, wat verdwijnt bij het drogen.
Herbarius in Dyetsche; ‘Bottonie, betonie is betonia is heet en droog in de derde graad. Het heeft de kracht om af te drogen en de grove vochtvermenging te besnijden of te verkleinen. (5) Het heeft de kracht om de steen in de nieren of de blaas te breken en laat bij de vrouwen hun stonden komen. (3) Ook is het goed tegen pijn van de zijde en tegen verstoppingen van de milt als je de wijn drinkt waar het met hertstongen en venkelwortel in gekookt is. (4) Dezelfde drank, als waar het in gekookt is, daarin kook je de wortel van asperge en Ruscus en dat is bijzonder goed tegen waterzucht (a) die uit koude zaken komt.
Betoniepoeder die met mirre en wat saffraan gemengd is geneest de wonden van het hoofd. Tegen pijn van de tanden is het goed om betonie met hondsdraf in azijn te koken en daarmee de tanden te wassen.
Tegen slecht zien meng je betoniewater met het poeder van Aloë, levermos en wat gebroken tuchia en doe het met enkele druppels per keer in de ogen.
Betonie die met alsem en cubeben in wijn gekookt is is goed tegen hoofdzweren en versterkt de zenuwen.
Betonie die met roomse spica en cubeben in loog gekookt zijn en als daarmee het hoofd veel gewassen wordt is goed tegen het omdraaien van de ogen zoals vertigo en tegen hoofdpijn, hetzelfde is ook goed tegen vallende ziekte.
(2) Tegen venijnige beten, kook betonie in wijn en leg het daarop.
Tegen zure of bittere oprispingen: ‘Neem wijn waar betonie en wat poeder van galigaan in gekookt is’.
Als je de wortel van betonie kookt met de bloemen van wilde saffraan en het drinkt met hydromel (dat is honingwater) zorgt dit ervoor dat je veel slijm (uit de longen) overgeeft.
Betonie die in wijn gekookt is is volgens Serapio goed tegen schade van medicijnen die laten sterven.
Wijn waar betonie in gekookt is en dat met bolus armeniacus gemengd is goed voor diegene die bloed uit de borst spuwen.
Tegen jicht: ‘Neem wijn waar betonie, kruidvlier en schijtwit in gekookt zijn, hetzelfde is ook goed tegen koliek’.
(5) Wijn waar betonie in gekookt is is goed voor de vrouwen die baren en geen koorts hebben. En voor diegenen die wel koorts hebben is betoniewater goed, Pandecta, Serapio en Platearius’.
(a) Oedeem.
Herbarijs; ‘Betonica is heet en droog in de eerste graad en heet betonie in Diets. En lange tijd gedronken verheldert het gezicht en beschermt ze van vochtvermenging. (6) En versterkt het hoofd en is goed tegen hoofdpijn. En heelt goed hoofdwonden. En is goed in pleisters en in drank die in hoofdwonden gaan. En ze is goed tegen onderbuikspijn en verlicht verse loop en koude.
Het poeder van betonie laat spuwen en licht (5) de baarmoeder weer op die gezonken is en laat haar stonden komen. En is goed gedronken met sap van slee (Prunus spinosa) diegene die bloedspuwen of etter spuwen en tegen de hoest en tegen korte adem.
Het sap van betonie met het sap van weegbree voor de koorts elke dag gedronken. Dat helpt. En betonie is goed tegen de vierde daagse malariakoorts en ze verdrijft (a) donkere ogen en geelzucht en ze droogt het water op. (5) En zuivert de baarmoeder als men het daarmee wast met bronwater daar ze in gekookt is en daar men het nuttigt met drank. Betonie gestampt met zout geneest nieuwe wonden als men het daarop pleistert. En betonie alleen geneest het hoofd dat gebroken is en helpt urine te maken en breekt de steen’.
(a) tot donker ogen; men stelde zich voor dat galdampen het gezicht vertroebelden.
(7) ‘Plinius spreekt die betonie over hem draagt die mag geen toverij schaden’, net zo in de Liber Avicenne in hoofdstuk 35; ‘Weet dat betonie gelegd in een mensen bed die vele peinst en die zwaar droomt helpt erg zeer als het verwarmd is van die mens. En bijvoet helpt tegen de duivel’.
Dodonaeus; ‘Betonie is zeer nuttig in de vallende ziekte en in alle diergelijke ziekten en gebreken van het hoofd die van koude veroorzaakt zijn. Met honing zuivert ze de longen en de borst. Ze geneest en opent de verstopping van de lever, (3) van de milt en ook van de gal. Ze verkwikt de geelzuchtige. Voorts zo bevordert ze de verdouwing en vertering der spijzen die in de maag gebeurt. Helpt ook diegene die zure winden of dampen met het oprispen uit de maag opwerpen. Ze verwekt de plas en verzoet de smarten van de nieren en gebreken van de blaas, (5) de steentjes die in de nieren blijven steken breekt ze en jaagt ze ook uit. Ze verwekt de achterblijvende maandstonden. Is ook nuttig tegen de wurging en opstijging van de baarmoeder.
ochsenzungen liiii ca Buglossa grece·vel Aleptofilon vel lingua bovis latine arabice Ledenalchaur· (Der meister Serapio in den dem bůche aggregatoτis in dem capitel lingua bovis idest buglossa·spτicht das dises kraute habe bletter nahend beÿ der erden·und hat ein gestalt geleÿch einer ochsenzungen und ist warm und feüchter natur. (Der wirdig meister Galienus in dem sibenden bůche genant Simplicium farmacarum in dem capitel buglossa·spτicht·das die tugent der ochþenzungen seÿ wenig warm machen und feücht·(Und ist fast [85] gůt genüczet dem lunngen süchtigen und dem der do einen bôsen trucknen hŭsten hat·(Oschþenzungen in wein geleget·und dem gemüscht in hônigwein genant mellecrat·und den getruncken·machet den menschen frôlichen und wolgemůt·(Platearius spτicht·das Buglossa ståtigklichen geessen·und die genüczett mit wein·vertreÿbe die roten colera·die von grosser hÿcze kommet·(Also getruncken·heÿlet sÿ das herczgespan·(Sÿ ist auch gůt genüczet für schedlich bôse feüchtung der lungen·Dises safftes getruncken mitt warmem wasser·hilfft fast wol für die geschwulst an den fŭssen. (Weer das kraut baÿsset mitt wein und den do trincket·der gewÿnnet ein gůte gedåchtnuþs·(Der meister Avicenna in seinem bůch genant de viribus coτdis spτicht·das ochþenzungen genüczet mit wein·stercke fast wol das hercze und machet dem gůt geblŭt· |
Ossentong, 54ste kapittel. Buglossa Grieks, (1) vel Aleptofilon vel lingua bovis Latijn. Arabisch Ledenalchaur. (Anchusa officinalis) De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel lingua bovis, id est Buglossa spreekt dat dit kruid heeft bladeren bijna bij de aarde en heeft een gestalte gelijk een ossentong en is warme en vochtige natuur. De waardige meesters Galenus in het zevende boek genaamd Simplicium farmacarum in het kapittel buglossa spreekt dat de deugd van de ossentong is een weinig warm maken en vochtig. (2’ En is erg [85] goed genuttigd de longzuchtige en die er een kwade droge hoest heeft. (3’ Ossentong in wijn gelegd en dat gemengd in honingwijn genaamd mellecratum en dat gedronken maakt de mensen vrolijk en goed gemoed. (4) Platearius spreekt dat ossentong steeds gegeten en die genuttigd met wijn verdrijft de rode gal die van grote hitte komt. Alzo gedronken heelt ze de hartspanning. Het is ook goed genuttigd voor schadelijke kwade vochtigheid van de longen. Dit sap gedronken met warm water helpt erg goed voor de gezwellen aan de voeten. Wie dat kruid baadt met wijn en dan het drinkt die wint een goede gedachtenis. De meester Avicenna in zijn boek genaamd de viribus cordis spreekt dat ossentong genuttigd met wijn versterkt erg goed dat hart en maakt het goed bloed. |
Vorm.
De ossentong is meestal ruw behaard en grijsgroen gekleurd door de dichte beharing. De diepblauwe bloemen staan in ruige hoofdjes en zijn samengesteld uit vele bloempjes. Net als meer leden van deze familie is de bloemkleur eerst roze en wordt na de bevruchting meer en meer blauw. Dit is mogelijk een teken voor bezoekende insecten.
Naam.
(1) Dodonaeus; ‘In deze tijden wordt het eerste van deze twee kruiden in het Latijn en in de apotheken Buglossa en Buglossa domestica of Buglossa vulgaris genoemd en is voor het echte Buglossum in gebruik aangenomen en daarvan is het in het Nederduits buglosse en ossentonghe genoemd of gewone tamme ossentong, in het Hoogduits Ochsenzunge’.
Anchusa is een naam die afgeleid is van het Griekse agkhousa, ’een plant waarvan de wortels een rode verf leveren voor de huid en lippen’. Van de wortel werd wel een poeder gemaakt dat gebruikt werd om de gezichten van dames te verven. Ook van andere planten uit deze orde wordt een roodbruine verfstof verkregen die gebruikt wordt om stoffen te verven, bijvoorbeeld alkanet.
Herbarius in Dyetsche; ‘Ossentong, buglossa of lingua bovis is allemaal hetzelfde want het blad lijkt op de tong van een os’. Door oude schrijvers wordt deze plant aangeduid met de Griekse naam bouglossa; bous, ‘os’, en glossa; ’tong’, ossentong. Soortgelijke namen zijn in het Frans langue de boeuf, de Engels oxtongue en Duitse Ochsenzunge. In de Sinonoma Bartholomei komt Buglossa voor met het synoniem barba sylvana, lingua bovis. Dit alles sluit aan met het synoniem van Dioscorides Buglossum, Lingua Bubula.
Gebruik.
Met Anchusa tinctoria werd de plant gebruikt tegen huidziektes, vanwege de kleurovereenkomst van de geïrriteerde huid. Medicinaal werd de ossentong gebruikt om de stoelgang te bevorderen door een paar gram versnipperde bladeren in een kopje warm water te laten weken. Nauw verwant aan bernagie, zo ook het gebruik.
Herbarius in Dyetsche; ‘Ossentonge, buglossa of lingua bovis is allemaal hetzelfde want het blad lijkt op de tong van een os. (2) Het is heet en nat in zijn eerste kracht, zijn tweede kracht is dat het goed is voor de hoestende mens vanwege de scherpheid van de longen. ‘Neem hiertegen een pond van het sap van ossentong; van hysop en Melissa van elk een halve hand; de wortel van selderij, van Iris, van Inula campana (of alant) en van zoethout, van elk anderhalf ons; zeven vijgen en kook dit alles in twee pond water tot dat de helft verkookt is, dan zuiver je het door een doek en maak het zoet met afgeschuimde honing zodat je een drank hebt waarvan je ‘s morgen en ‘s avonds telkens vijf ons lauw geeft’. Als dit gedronken is dan neem je rond middernacht deze pil: ‘Neem van de wortels de pillen van cantharel een drachme; van goede cantharel een halve scrupel; van salis gemme een grein; en met siroop van zoethout maak je er negen pillen van’. Dan daarna: ‘Neem dyapenidium of dijaijris salomonis om te versterken en tot slot bestrijk je de borst ’s ochtends en ’s avonds met de zalf van het sap van Althaea dat met wat olie van zoete amandelen gemengd is.
(3) De derde kracht van ossentong is om het hart te verblijden als je het met vlees kookt of het in warme moes doet dat in vleessap gekookt is. Of kook het met wijn, volgens Serapio heeft die wijn dezelfde kracht.
Als de bladeren van ossentong verbrand worden dan zijn ze goed tegen het lopen van de tanden of van het tandvlees. Hetzelfde is ook goed tegen alcolaz (dat zijn puistjes in de mond en vooral bij jonge kinderen die uit de hitte van de mond komen. (a)
(4) De voornaamste kracht van ossentong is om de rode gal en de zwarte gal te reinigen. En als iemand het in wil nemen dan moet hij volgens Mesue het sap daarvan nemen met sennepoeder, met wat gember en wat suiker.
Het sap daarvan dat met bolus armenicus (dat is rode aarde) en met wat mellicratum (dat is wijn dat in water gekookt en met honing gemengd is) is volgens Pandecta goed tegen hartkramp’. (b)
(a) Aften ? (b) Angina pectoris.
Herbarijs ´ Buglossa, dat is wilde boragie. En het is goed in wonddranken en doet al hetzelfde wat bernagie hier tevoren doet´.
In de volksgeneeskunde wordt ossentong nog lang gebruikt. ‘In Spanje en elders’, zegt Clusius, ‘verkoopt men kleine doosjes vol van een zalf met de wortels van Ossentongen gemaakt en waarmee de vrouwen hun aangezicht blanketten.…. De bladen met honig en meel bereid, genezen de verstuikte leden en het water waarin die wortels gekookt zijn in de kamers gesproeid brengt vlooien om’.
Dodonaeus; ‘De wortel, zegt Dioscorides, met olie gewreven en op de wonden gelegd geneest die en die met gerstemeel gemengd is het zeer goed gelegd op het wild vuur. En ze laat zweten als haar sap met warm water op de huid gestreken of gelegd wordt, zo Plinius betuigt.
(3) Van deze kruiden en vooral van de tamme of gewone buglosse schrijven de geleerde van deze tijd dat ze in haar bladeren, bloemen en wortels dezelfde krachten heeft die men de bernagie of echte buglosse toeschrijft en ze doen die bij alle geneesmengsels die ze bereiden om het hart te versterken, verlichten,(4) verheugen en alle droefheid en zwarigheid er uit te jagen en zeggen ook dat de bloemen daarvan in wijn gelegd en de conserven er van gemaakt zeer goed zijn alle bedroefde, zwaarmoedige, benauwde en melancholische mensen.
Erbsich lv Capitel Berberis latine·grece Rarach·vel Oxicantum·arabice Amÿberberis· (In dem bůch circa instans beschτeyben uns die meister und sprechen·dz erbsich sind kalt und trucken an dem andern grad·Und ist ein fruchte eines baumes die ist rund·und långelat von farben rot·(Der baumm do sÿ auff wachþet ist fast scharpff von dôτnen·(Die meister avicenna und Serapio spτechen das die frucht seý rot und långelat·und jnnwenndig der frucht sind kleÿne kôτnlein·Und dise frucht ist man nüczen in der erczneÿ·darauþ trucket man den safft·dem mag man behalten über jar·der ist zů vil din [86] gen gůt. (Der meister Serapio spτicht·des safftes getruncken nymmet hÿn den alten fluþ d můter· und reÿniget sÿ·(Ein pflaster gemachet von d frucht und gelegt auff einen schuþ do ein pfeyl ein geschossen ist an dem leÿbe wo dz wår·zeühet den auþ on schmerczen·(Des geleÿchen einen doren·nagel·od glaþ·die frucht zeknüschet und darauff geleget· (Item wer sich mit erbsich bestreÿchet auff dem bauch·machet schwÿczen·(Domit also geschmieret den bauch der frawen treÿbet auþ das todt kÿnd·(Item·Erbsich genüczet benymmet den durst·und stercket den magen und die lebern·(Erbsich ist auch gůt den die in jnen haben hÿczige geschweer·Des geleÿchen aussen an dem leÿbe benÿmmet jm die hÿcze·(Erbsich benÿmmt alle kranckeÿt die do kumbt von grossen flüssen des geblŭtes·(Erbsich bτinget dem herczenn fast grosse krafft·und bτinget lust zů essend·und is sunderlichen gůt den die do haben grosse hÿcze·(Item·Auþ d frucht erbsich ist man machen ein syrop mit wasser gesoten und dur geschlagen und sŭþ gemachet mit zucker·ist gůt wider daz fieber und wider die hÿcze d lebern·Auch die frucht von erbsich mit nachtschatten vermenget und auff die lebern geleget·ist lebern kŭlen·(Item Erbsich mit wasser den safft auþ gedruckt und davon moτgens genüczet ist gůt wider das haubtwee Platearius· |
Zuurbes, 55ste kapittel. Berberis Latijn. (1) Grieks Rarach vel Oxicantum. Arabisch Amiberberis. (Berberis vulgaris) In het boek Circa instans beschrijven ons de meesters en spreken dat zuurbes is koud en droog aan de andere graad. En is een vrucht van een boom die is rond en langachtig en van verf rood. De boom daar ze op groeit is erg scherp van dorens. De meesters Avicenna en Serapio spreken dat de vrucht rood is en langachtig en inwendig de vrucht zijn kleine korreltjes. En deze vrucht is het die men nuttigt in de artsenij en daaruit drukt men dat sap en dat mag men behouden over een jaar en dat is tot veel [86] dingen goed. (2) De meester Serapio spreekt dat het sap gedronken neemt weg de oude vloed van de baarmoeder en reinigt die. (3) Een pleister gemaakt van de vrucht en gelegd op een schot daar een pijl in geschoten is aan het lijf, waar dat is, trekt die uit zonder smarten. Desgelijks op een doren, nagel of glas, de vrucht gekneusd en daarop gelegd. Item, wie zich met zuurbes bestrijkt op de buik maakt zweten. Daarmee alzo gesmeerd op de buik van de vrouwen drijft uit dat dode kind. Item. (4) Zuurbes genuttigd beneemt de dorst en versterkt de maag en de lever. Zuurbes is ook goed die in hen hebben hete zweren. Desgelijks buiten aan het lijf beneemt hem de hitte. Zuurbes beneemt alle ziektes die je komen van grote vloed van bloed. Zuurbes brengt het hart erg grote kracht en brengt lust te eten en is vooral goed die er hebben grote hitte. Item. Uit de vrucht zuurbes kan men maken een siroop met water gekookt en doorgeslagen en zoet gemaakt met suiker en is goed tegen de koorts en tegen die hitte van de lever. (5) Ook de vrucht van zuurbes met nachtschade vermengt en op de lever gelegd is de lever verkoelen. Item. Zuurbes met water en het sap uitgedrukt en daarvan ‘s morgens genuttigd is goed tegen de hoofdpijn, Platearius. |
Vorm.
De zuurbes is een struik van twee tot drie meter groot. De zeegroene bladeren zijn omgekeerd eivormig en gezaagd. Hangende, gele bloemtrossen in mei en juni worden gevolgd door trossen van rode kraalbessen. De dorens zijn driedelig.
Naam.
(1) Dodonaeus; ‘In Brabant wordt dit gewas sauseboom of ook suerboom genoemd, in Hoogduitsland Paisselbeer, Saurich, Erbsell en Versich. In het Latijn mag men het Spina acida of naar de Griekse Oxyacantha noemen of, zo men in de apotheken zegt, Berberis of, als andere zeggen, Crespinus. Dioscorides vermaant van deze sausenboom nergens want het gewas dat hij Oxyacantha noemt is niets anders dan de Oxyacanthus van Galenus en dat is de meidoorn zoals we in het volgende kapittel uitvoeriger zullen verklaren.
Avicenna schijn zowel de sausenboom als de meidoorn met de naam Amyberberis begrepen te hebben want hij zegt er aldus van; ‘Een soort van Amyberberis is rond en rood die in het veld groeit en een ander soort die zwart, langwerpig, zandachtig is en in het Latijn arenosum, dan daarvoor moet acetosum, dat is zuur, gesteld worden’. En van deze naam Amyberberis schijnt de gewone naam Berberis waarmee de sausenboom in de apotheken bekend is verdraait of gemaakt te wezen’.
De hoge glans van de bladen zou aanleiding hebben gegeven voor de naam Berberis die Brunfels aannam van de Arabieren. In die taal betekent berberys een ’mossel’. Dit is een naam die waarschijnlijk uit de Phoenische taal ontleend is waar barbar een schitterende polis betekent. Er is zo ook een Grieks woord berberi dat ‘pareloester’ betekent. Berberis is zo verwant met een parel. Het Engelse barberry of berberry zou een verbastering zijn van amyrberis bij welke term de Arabische geneesheren de berberis kenden.
Zuurbes is zo genoemd naar zijn zure bessen.
Gebruik.
De bes bevat veel vit. C., verder appel-, citroen- en wijnzuur en is goed voor het maken van dranken. Medisch werd de bes ook gebruikt als een samentrekkende en terugdrijvende kracht. De onrijpe vruchten werden ook wel in water gekookt en als een mondspoeling gebruikt. Het sap was goed tegen dorst die van hitte kwam.
Herbarius in Dyetsche; ‘Berberus, Berberis of Amiberberis is heet en droog in de tweede graad, maar de wilde is heet en droog op het einde van de derde graad. Het is een struik met dorens, haar vrucht is zeer zuurachtig of stoppend en overwint gal. (2) Het sap van de vrucht met weegbreewater geneest en voorkomt het oude of lange loop en vochtigheid die uit de baarmoeder vloeit. (3) Een pleister dat van de gebroken vrucht van Berberis met het sap van dictamnus of muizenoor gemaakt is trekt pijlen, dorens of andere dingen die in het lijf steken eruit. (4) Het sap van deze vrucht voorkomt dorst die van hitte komt, het versterkt de maag en de (5) lever die vanwege gal onnatuurlijk ontstoken zijn.
Als het sap daarvan met rozenwater en het wit van een ei gemengd wordt is het goed tegen hete blaren als je het erop legt. En het is goed tegen bloedende loop die uit dysenterie ontstaan is, als je het sap van deze vrucht met weegbreewater en wat mastiek tezamen drinkt.
Een strijksel tegen de verhitting van de lever maak je door het sap van Berberis met andijviewater en rood sandaalhout te mengen, leg het dik op de lever totdat je in de gaten krijgt dat het koeler wordt.
Tegen de ontsteltenis van de koorts als derdedaagse (a): ‘Neem sap van Berberis en van andijvie, van elk een pond; van violenbloemen een hand vol; van de vier koude zaden twee drachmen; zeven Damascener pruimen; kook dit tezamen in een half pond (water) tot een derde deel verkookt is, dan doe je het door een doek en met suiker maak je een siroop zoals eerder van andere siropen gezegd is, dan moet je deze siroop nemen’. Als het gedronken is, dan neem je deze pillen als: ‘Neem van de hoop de pillen van rabarber, twee loot; van de pillen van aardrook, een loot; dyagridium (dat is verbeterde of klaargemaakte scammonia) drie grein; meng het met de siroop van andijvie en maak er negen pillen van’. De volgende dag neem je dyarodon abbatis of sap van Santalum om te versterken, daarna epithimeert de lever volgens Pandecta en Platearius als vanzelf’.
(a) Malaria
(4) Dodonaeus; ‘De groene bladeren van sausenboom dienen om er sausen van te maken voor de spijs net zoals zuring en de saus die daarvan gemaakt wordt of het water daar ze in gekookt zijn is verkoelend en maakt appetijt of lust om te eten en is daarom ook zeer goed voor diegene die verhit en met enige hete of brandende koortsen gekweld zijn en verkoelt of matigt de brand van het bloed en de al te grote hitte van de lever.
De besjes of vruchten van sausenboom zijn ook verkoelend en nuttig tot al hetgeen daar men de bladeren tegen gebruikt en ze stoppen de loop van de buik en de rodeloop en stelpen alle onmatige vloed en alle (2) onnatuurlijke bloedgang en zowel van de vrouwen als van de mannen.
De jonge uitspruiten van dit gewas mogen ook zeer nuttig gegeten worden en min of meer als asperges, maar ze hebben andere krachten dan de echte of gewone asperges, want ze zijn ook verkoelend en lijken op de andere delen van dit gewas.
(3) Een poeder gemaakt van deze vrucht en op een wond gelegd daar een pijl of schicht in geschoten is trekt die pijl eruit zonder zweren en insgelijks een doorn of een nagel of glas, als deze vrucht gestoten of gescherfd erop gelegd wordt.
Poτrich lvi Capit Boτago latine et grece· (In dem bůch genant Circa instans·steet geschůibenn das boτrich seÿ heyþ und feücht an dem anfang des ersten grads·Das kraut ist uns wol bekannt·und hat bτeÿte bletter die sind rauch und so sÿ grŭn sind·so bτaucht man sÿ in der erczneÿ und nicht dürτ·Der same ist fast gůt genuczet·und weret zweÿ jar·(Platearius·das kraut gesotten mit wein unnd den getruncken·machet gůt geblŭte·(Die den schwÿndel haben in dem haubt·die sollen nemen den safft von disem kraut und sollen den müschen mit zucker und den trincken·es hilfft fast wol·(Item·für das zytrend (·f·j·) [87] hercz·nÿmm den sÿropel von boτrich safft gemachet und müsche darunder zucker und bulfer von den beÿnen des hÿrþen herczen und nücze das·es hilfft fast wol· (Item·Weer in jm håt groþse fantaseÿ·und fast seer melancolisiert·und der hohen sucht sich besoτget genant epilentia·d sÿede den safft von boτrich mitt senit·wenn er genůg gesoten hat so sol man jn seÿhen durch ein thůch·und darunder mŭschen den sÿropel gemachet von boτrich·und den getruncken des abends und des moτgens·meret fast wol die vernunfft·und benÿmmt die melancoleÿ·(Item die meister spτechen·das die wurcz kein nücz seÿ in der erczneÿ·Die blůmen rohe geessen·machen gůt geblŭt des geleychen darab getruncken mit wein·(Für die geelsucht·bτauche den sÿropel von boτrich·hilfft fast wol·(Item·die blûmen von boτrich sind gůt zů allen den dingen darzů das kraut gůt ist·und sind fast gůt gedôτret und behalten über jar·(Die blůmen geleget in baum ôle und das gestrÿchen auff das hercze·und auff den magen·gibt grosse krafft·(Boτrich blůmen rohe geessen·und darüber getruncken benÿmbt das hercz zÿttern·und machet den menschen wolgemůt. (Item der sÿropel von boτrich und ochþenzungen nüczet man in der erczeney zů allen den dingen die do krefftigen sind· |
Bernagie, (1) 56ste kapittel. (Borago officinalis) Borago Latijn en Grieks. In het boek genaamd Circa instans staat geschreven dat bernagie is heet en vochtig aan de aanvang van de eerste graad. Dat kruid is ons goed bekend en heeft brede bladeren die zijn ruw en zo ze groen zijn zo gebruikt man ze in de artsenij en niet droog. Het zaad is erg goed genuttigd en blijft twee jaar goed. Platearius: (2) dat kruid gekookt met wijn en dan gedronken maakt goed bloed. Die de duizeligheid hebben in het hoofd die zullen nemen het sap van dit kruid en zullen dat mengen met suiker en dan drinken, het helpt erg goed. (2) Item, voor dat sidderende [87] hart, neem de siroop van bernagiesap gemaakt en meng daaronder suiker en poeder van de benen van een hertenhart en nuttig dat, het helpt erg goed. Item. Wie in hem heeft grote fantasie en erg zeer melancholiseert en de hoge ziekte zich bezorgt genaamd epilepsie, die kookt het sap van bernagie met senna en als dat genoeg heeft zo zal man het zeven door een doek en daaronder mengen de siroop gemaakt van bernagie en dat gedronken ‘s avonds en ’s morgens vermeerdert erg goed dat verstand en beneemt de melancholie. Item, de meesters spreken dat de wortel niet nuttig is in de artsenij. De bloemen rauw gegeten maken goed bloed, desgelijks daarvan gedronken met wijn. (3) Voor de geelziekte gebruik de siroop van bernagie, helpt erg goed. Item, de bloemen van bernagie zijn goed tot alle dingen daartoe dat kruid goed is en zijn erg goed gedroogd en behouden over een jaar. De bloemen gelegd in olijvenolie en dat gestreken op dat hart en op de maag geeft grote kracht. (4) Bernagiebloemen rauw gegeten en daarover gedronken beneemt dat hart sidderen en maakt de mensen goedgemutst. Item, de siroop van bernagie en ossentong nuttigt men in de artsenij tot al die dingen die je versterken. |
Vorm.
Bernagie is een eenjarige en sterk vertakte plant van een halve meter hoog. Het is een ruige plant, over het geheel zilverachtig behaard. De bloeiwijze is een schicht die zich tijdens de bloei verlengt en tot bijna bovenaan toe bebladerd is. Het gewas kan, net als andere leden van deze familie, blauw en roze tegelijk bloeien. Ze werden daarom wel beschaamde meiskens genoemd. Wil je mooie dromen hebben, dan moet je een vaas met deze bloemen naast je bed zetten.
Naam.
(1) Dodonaeus; ‘De eerste en gewoonste soort van dit gewas heet in de apotheken borago en in Brabant bernagie, in het Hoogduits Burretsch. Sommige noemen het Porrago. En deze bernagie is de rechtvaardige buglosse van de ouders die ze in het Grieks Bouglosson noemen en in het Latijn Lingua bubula, Lingua bovis, Buglossus, dat is ossentong of koeientong, en Libanium, Apuleius noemt het ook Corago waarvan de naam borago gekomen mag zijn door de C in B te veranderen. Plinius noemt het ook Euphrosynum omdat ze het hart verheugt en vrolijk maakt. Diegene die de boeken van Apuleius lezen waarin hij dit kruid Corago noemt willen zeggen dat die naam dit kruid beter toe komt dan Borago omdat dit het hart zoveel vreugde aandoet en dat het eerder coragie dan boragie, bornagie of bernagie moet heten. Het heeft ook deze Hoogduitse namen, Barnatz, Borrich, Borrets, Burres, Gegenstrass, Blau Himmelstein en Ochsentzung’.
Het Arabische abu-aracq, ’vader van zweet’, heeft over midden-Latijn Borago de Europese vormen geleverd. Bernagie, de Duitse Burretsch bij Bock, Boradi, Boragi, Borretsch, Buratsch, Porg, Porrich, Borago en Engelse borage komt van het oud-Franse bourage (nu bourrache) Dit op zijn beurt stamt van het laat Latijn burra, ‘harig’, de ruige huid van dieren. Borage is zo de harige plant, een treffende naam. Linnaeus stelde een gewijzigde naam voor, van cor, ‘hart’, en ago, ‘bij voorkeur’, als een verwijzing naar de hartversterkende kwaliteit van de bladeren. Of naar courage, ‘moed’, vanwege de opwekkende kracht en smartwerende eigenschappen.
Gebruik.
De naar augurken smakende bladeren werden wel in verfrissende slaschotels gelegd met de bloem als garnituur. Geplaatst in thee of lichte wijn maakt het kruid een heerlijke drank. Als cosmetisch artikel zou het verjongend en reinigend op de huid werken. De borago is door artsen in de oudheid als zweetdrijvend middel gebruikt en als middel voor het uitdrijven van koorts.
De Latijnse spreuk ‘ego borago gaudia semper ago’, ‘Ik borage, breng altijd moed’, werd al meer dan duizend jaar geleden geciteerd. Bloemen van dit kruid vloeiden in de wijn van de bekers die de kruisvaarders dronken voor hun vertrek. Mogelijk is dit woord beïnvloed door Keltisch borrage, ‘moed brengen’. De bernagie zou de ‘Nepenthe’ van Homerus zijn geweest, ‘de drank die vergetelheid bracht’.
Herbarius in Dyetsche; ‘Bernagie, bernaidge of Borago is heet en vochtig in de eerste graad waarvan de groene bladeren het beste medicijn zijn, maar droog niet, daarna het zaad. (2) Bernagie maakt goed bloed daarom is het gekookt goed voor diegene die van lange ziektes genezen. Ook is het goed tegen hartkramp, (a) tegen het in onmacht gaan (b) en voor de droefgeestige om het met vlees of als stamppot te eten.
Tegen syncope (dat is in onmacht of van je stokje gaan): ‘Neem een pond bernagiesap; een kwart pond wijn waar citroenen in gekookt zijn; een drachme been van het hart van een hert; meng het met suiker en drink er ‘s morgens en ‘s avonds van zoveel als je wil'. Tegen verstoppingen van de milt en tegen droefgeestigheid of de vierdedaagse (c) koorts: ‘Neem een pond van het sap van bernagie; hertstongen, Cuscuta (of warkruid in het vlas) van elk een halve hand; sennebladeren, de wortels van Ruscus en asperge, de zaden van venkel, peterselie, anijs en zoethout, van elk anderhalf ons; kook dit alles in wijn en water, van elk anderhalf pond; totdat het vierde deel verkookt is en als het door een doek is gedaan doe je er suiker bij’. Van deze siroop neem je elke keer anderhalf glaasje ’s morgens en ’s avonds. Daarna neem je van de hoop de pillen van rabarber en lapis lazuli, van elk een half drachme; met siroop van hertstongen maak je negen pillen. Dan neem je daarna om te versterken een drachme van knoflook met wat wijn of sap van Acorus.
De wortel van bernagie is niet goed als medicijn. Als je het kruid rouw met ossentong eet maakt het goed bloed.
(3) Tegen geelzucht is het sap goed of kook het kruid met melde in vlees en drink daarvan het sap.
In warme moes of als stamppot met bernagie, bieten en peterselie in vleessap gekookt geeft het goed voedsel.
(4) Bernagie heeft uit eigen macht de kracht om het hart te versterken, daarom is het water dat daarvan gekookt is hartversterkend en doet het goed in veel ziekten.
Sennebladeren die in het water ervan gekookt zijn waarvan een siroop gemaakt is is goed voor de zieken die zeer krachteloos en ziek zijn volgens Serapio en Pandecta.
(a) Angina pectoris (b) Syncope (c) Malaria.
Herbarijs; ‘Borago, dat is bernagie, dat is heet en vers in de eerste graad. Ze purgeert ook hete gal en helpt diegene die hartziekte hebben van melancholie (zwarte gal). (4) En gemengd met wijn en gedronken verblijdt het hart. En drank ervan gemaakt met honing en met suiker is goed tegen droge borst en tegen de longen en tegen de steken en tegen de koude milt en tegen koude ziekten van het hart’.
(4) Platearius zegt; ‘Borago valet cardiacis melancholicis’.
(4) Dodonaeus; ‘Bernagie, schrijft Dioscorides, in wijn geworpen wordt geloofd blijdschap van hart te maken. Galenus en Plinius verzekeren ook hetzelfde en zeggen dat bernagie in wijn gedaan blijdschap veroorzaakt en vrolijkheid kan maken, zo men meent, en het gemoed verheugen en daarvan is de naam Euphrosynon ook gekomen die zoveel betekent alsof men blij makend kruid zei en hetzelfde wordt ook te kennen gegeven met dit oud Latijns klippelgedicht: ‘Illa ego Borago gaudia semper ago’, dat is, ‘Ik die men bernagie noemt geeft het hart altijd coragie’.
Maar tegenwoordig legt men niet alleen het kruid zelf, dat is de bladeren ervan, maar ook meest de bloemen in wijn en men doet ze in salade bij andere kruiden en dat om de blijdschap en vrolijkheid te vermeerderen en om de mens licht van geest te maken. Tot hetzelfde doel worden deze bloemen ook met suiker ingemaakt en in een konserf bewaart en er worden noch meer andere dingen van bereid die tot versterking van het hart en om alle droefheid en zwaarmoedigheid te verdrijven en de vrolijkheid te vermeerderen van de geleerde in alle landen gebruikt plag te worden.
Muschel also genant Das lvii Capitel Blacte bizantia grece·Arabice·achafar·Latine ungula aromatica· (Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel Achafar idest blacte bizantia·spτicht das dises sind muscheln darinn schnecken hauþend·der finndet man vil in dem lande jndia·und auch beÿ den wassern do dann wachset spica nardi·(Dise schnecken heüser sind wolriechend de ursachen halb·das die schneck eþsend darinnen spica nardi·dÿse schnecken heüser werdend gesamlet den summer so das diser verczeret wirt durch die hicze des summers·Diser schneckenheüser farbe ist weÿþ·Und spτechen etlich meister·das die blacte bizantie die do sind babylonien·das die selben nit als gar weÿþ seÿen·sunder mein [88] er schwerczung vermüschet·dyse sind nit also gůt als die auþ jndien·(Der rauch von blacte bizantie reüchet geleÿch castorio·(Avicenna in seinem anderen bůch in dem capitel blacte bizantie·spτichet·das dise do seÿen heÿþ und trucken an dem anderen grade·aber seÿn trückne dÿe ist gar nahendt beÿ dem dτytten grade·(Ir tugent die ist subtile machen·(Der gerauch von blacte bizancie d benÿmmet do dÿe sucht genant epilentiam·das ist die fallende sucht·(Der rauch unden auff gelassen den frawen benÿmmet der můter auffstossen·(Dÿser rauch lôset und reyniget secundinam·das ist die ander geburd·(Galienus in dem capitel Ostracoτum·spτichett·das dises bulfer von blacte bizantie ein genommen mit eþsich· das weÿchet das milcz und verczeret die bôsen feüchtigkeit des milczes· Serapio Pandecta· |
Mossel alzo genoemd. Dat 57ste kapittel Blacte bizantia Grieks, Arabisch achafar, Latijn ungula aromatica. Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel Achafar, dat is blacte bizantia, spreekt dat dit zijn mossels waarin slakken huizen, die vindt man veel in het land India en ook bij de waters daar dan groeit spica nardi. (Deze slakkenhuizen zijn welriekend, vanwege de oorzaak dat die slakken eten daarin spica nardi, deze slakkenhuizen worden verzameld in de zomer zodat ze verteerd worden door de hitte van de zomer. Deze slakkenhuizen kleur is wit. En spreken ettelijke meester dat die blacte bizantie die er zijn in Babylonië dat die niet als geheel wit zijn, vooral met [88] wat zwarts vermengt deze zijn niet zo goed zoals die uit India. De rook van blacte bizantie ruikt gelijk bevergeil. Avicenna in zijn andere boek in het kapittel blacte bizantie spreekt dat deze heet en droog zijn aan de andere graad, maar zijn droogheid nadert bijna de derde graad. Zijn deugd die is subtiel maken. De geur van blacte bizancie die beneemt je de ziekte genaamd epilepsie, dat is de vallende ziekte. De reuk van onderen op gelaten bij de vrouwen beneemt de baarmoeder zijn uitstoten. Deze reuk lost op en reinigt secundinam, dat is de nageboorte. Galenus in het kapittel Ostracorum spreekt dat dit poeder van blacte bizantie ingenomen met azijn dat dit weekt de milt en verteert de kwade vochtigheid van de milt, Serapio en Pandecta. |
Vorm.
Ungula betekent hoefvormig en aromatica geurend. Als reuk klauwen, Duftkrallen, Ungues odorati, Opercula purpurea en als Blatte byzantina komen ze in de handel. Het zal wel gaan om hoornachtige waterslakken en vooral van de geslachten Strombus en Murex, Murex inflatus, Strombus lentiginosus en anderen. De slakken hebben een stempelvormige voet, de klauw, waarmee ze zich in de bodem graven.
Hauszwurcz lviii Ca Barba jovis latine et grece· (Die meister spτechen gemeÿnigklichen·das dises kraut uns seÿe wolbekannt und hat kurcze bletter und dycke nahent beÿ d erden und bτeÿttet sich auþ· Diþs kraut ist fast kalter und feüchter natur·und ist nitt gůt zů eþsen·und geleychet in aller seiner tugent dem krautte sauer ampffer genant·(Dises kraut kŭlet den hÿczigen menschen des safftes auþwendig auff die bτuste geleget mit einem thůch und wenn das trucken wirdet so soll man es widerum neczen· (Wõlcher man von alters wegen trucken ist an seiner nature (·f·ij·) [89] und gebτesten hat seines natürlichen samen·der lege hauþwurcze in geÿþmilch·als lange byþ sÿ sich zermale durch bÿþs in d milch·darnach seüde die millich·und müsche darunder todteren von eÿern als vil du do wilt·und ÿþse der milch dτeÿ tas od fünff die bτingen widerumb den samen zů gebeeren·Aber dise speÿse ist den frauwen nicht gůt die unfruchtber sind·wann sÿ werden davon nit fruchtber·und ist jne wilder zů jrer natur·(Wer taub wåre·der nemme weÿbes millich die do einen knaben seüget·auff zehen oder zwôlff wochen vergangen nach des kyndes geburd·und thů darzů des saffttes von hauþwurcze·unnd troffpe dτeÿ oder vier tropffenn in die oτen senfftigklichen·unnd thů das dÿck·das gehôrde kommet widerumb on zweÿfel. (Wem die augen des moτgens zůgebachen wåren·also das man sÿ bôþlich auffbτingen môchte·der wåsche sÿ mit dem saffte der hauþwurcz dτey oder vier moτgen·es hilfft. |
Huislook, 37ste kapittel. (1) Barba jovis Latijn en Grieks. (Sempervivum tectorum) De meesters spreken gewoonlijk dat dit kruid is ons goed bekend en heeft korte bladeren en dikke bij de aarde en breidt zich uit. Dit kruid is erg koude en vochtige natuur en is niet goed te eten en lijkt in al zijn deugd op het kruid zuring genaamd. (2) Dit kruid verkoelt de hete mensen, het sap uitwendig op de borst gelegd met een doek en als dat droog wordt dan zal men het wederom natten. (3) Welke man vanwege oudheid droog is aan zijn natuur [89] en gebreken heeft aan zijn natuurlijke zaden die legt huislook in geitenmelk zolang totdat het zich helemaal doorbijt in de melk en kook daarna de melk en meng daaronder dooiers van eieren zoveel als je wil en eet de melk drie koppen of vijf, die brengen wederom de zaden te baren. Maar deze spijs is de vrouwen niet goed die onvruchtbaar zijn want ze worden daarvan niet vruchtbaar en is hen tegen hun natuur. (4) Wie doof is die neemt vrouwenmelk die een knaapje zuigt en dat een 12 weken vergaan is na het kind geboorte en doe daartoe het sap van huislook en druppel drie of vier druppels in de oren zachtjes en doe dat veel, dat gehoor komt wederom zonder twijfel. Als de ogen ‘s morgens gesloten waren alzo dat men ze slecht openen mocht die wast ze met het sap van huislook drie of vier morgens, het helpt. |
Vorm.
Platte rozetten zijn 7-10cm in doorsnede. De 50-60 vlezige en waterige bladeren staan in een rozet, langwerpig tot omgekeerd eivormig, toegespitst en gewimperd, donkergroen met witachtige voet en purper/rode top. Bloemstengel van 25-50cm lang met driehoekige/lancetvormige en spitse, behaarde, gewimperde blaadjes. Bloemen van 24-28mm in doorsnede met 12-16 purper/rode bloemblaadjes die lancetvormig en behaard zijn, meeldraden zijn deels of allen vergroeid in juli/augustus. De bladeren zijn afgezet met fijne haren. Het zijn meestal altijdgroene alpineplanten die in het gebergte van midden en zuid Europa groeien. Ze groeien overal, mits er maar voldoende zon aanwezig is.
Naam.
(1) Dodonaeus; ‘De tweede soort van groot Sedum wordt van de gewone man en in de apotheken op het Latijns Jovis barba genoemd en daarna schijnt het in het Nederlands de naam donderbaard gekregen te hebben, dan de Hollanders noemen het huys-look, de Hoogduitsers Hausswurtz en Gross Donderbaer’.
Sempervivum is afgeleid van het Latijnse semper, ‘altijd’, en vivo, ‘leven’, omdat ze steeds levenskrachtig zijn.
Apuleius maakte ook de naam Jovis Barba bekend, vele roodbloeiende planten werden zo genoemd, Italiaans barba di Giove, waaruit het Franse joubarbe des toits, ook barbre de Jovis of barbre de Jupiter ontstond, evenals het 13de eeuwse Engelse jubarbe, tot Jupiters beard of –eye, Duits Donnerbart. De roodachtige bloemen herinneren aan de baard van Jupiter of Jovis
Het werd op het huis gezet, Hauswurz bij Bock, huislook, daklook, omdat het op daken geplant de bliksem zou tegengaan en alle kwaad zou verwijderd worden.
Over sempervivum van Dioscorides zegt Matthiolus; ‘Utrunque (dus de majus en de minus) officinae sempervivum appellant, addita maioris & minores differentia, quamvis non desint, qui minus Vermicularem, Crassulamque herbam vocent’.
In Capitulare dominicum komt het ook voor; ‘Et ille hortulanus habeat super domum suam Iovis barbam”.
Gebruik.
Wijdverspreid geloof was er aan zijn beschermend vermogen. Het was een altijdgroene levensverzekering tegen bliksem. De hele top van de boerderij was bedekt met Sempervivum en was wel een halve meter tot meter breed, afhankelijk van de ouderdom van het huis. Dit is ongeveer een levende berg vol met water. Komt er ooit brand zal die top toch het vuur tegengaan of vertragen, dit in tegenstelling tot een rieten top of een top van andere gewassen die droog zijn en aan de top het vuur zullen bespoedigen. Zo biedt het bescherming tegen donder, bliksem en storm. Karel de Grote beval in Capitulare de Villis dat jovis barbam op de daken geplaatst moet worden. Het was een gebruik dat lang en nog bewaard is gebleven. Brunfels, 1530, zei hierom: "sane inefficax futurum fulmen, quod tam fragili herba retrudatur". “Het moet wel een gekke bliksemschicht zijn die door zo'n zwak kruid verdreven zal worden.’
Herbarius in Dyetsche; ‘Donderbaert, sommige noemen het huysloeck of Barba Jovis. Het wordt Semper viva genoemd omdat het altijd leeft of groen is. Het is koud in de derde graad met weinig droogheid, groen is het van grote kracht, je zal het niet drogen en als medicijn gebruiken. (2) Donderbaard heeft de kracht om te verkoelen en te veranderen als het met azijn of jus op zeer verhitte blaren of zeer verhitte leden gelegd wordt. Ook verzacht het de pijn in beginnende hete zaken als het daarop gelegd wordt om de materie te verslaan die ernaartoe zou lopen, als is het wel dat het daarna de materie verdikt of grover maakt.
Tegen verbranding van water of van vuur maak je een zalf van het sap van donderbaard dat gemengd is met olie van rozen en wat was. De eerste drie dagen gebruik je alleen hete dingen als zeep en dergelijke die de brand kunnen uit trekken, pas na de derde dag mag je de zalf van donderbaard gebruiken.
Tegen een bloedende neus neem je sap of het water van donderbaard en strijk het bij de slapen van het hoofd, bij de hals en op de lever. Ook meng je er wat poeder van rood sandaalhout bij, want uit ervaring weet men dat dit zeer goed is tegen het bloeden van de neus, dat komt door het opkoken van het bloed dat bij jongelui veroorzaakt wordt door een warme lever.
Er zijn twee soorten donderbaard, als de grotere die gewoonlijk op de ticheldaken groeit. Sommige zetten het daarop omdat het er groeien zal en deze heet gewoonlijk donderbaard. De andere is de kleinere en die heet Vermicularis, dat is bladloze die op de muren en steenachtige plaatsen groeit. Haar zelfstandigheid is waterachtig en haar smaak is zurig. Haar zaad is ook goed op de erisypelas (dat zijn zeer hete, galachtige blaren) en op zeer hete blaren die zich in het lichaam verspreiden.
Als je donderbaard met de wortel van weegbree kookt en op jicht van de voet doet verzacht het de pijn.
Het sap met azijn gemengd is volgens Serapio goed op het Sint-Antonius vuur’.
(2) Dat is in Herbarius in Dyetsche dan ook zijn voornaamste kracht, zo ook bij Dodonaeus. Het lijkt verder niet op de Gart. Herbarijs lijkt ook op Herbarius in Dyetsche met zijn verdrogende kracht.
Platearius; ‘semperviva dicitur barba iovis et dicitur semperviva quia semper viridis reperitur’.
In Capitulare dominicum komt het ook voor; ‘Et ille hortulanus habeat super domum suam Iovis barbam”. (3) Maar Hildegard von Bingen waarschuwt tegen Huswurtz omdat die wellust en zelfs waanzin kan veroorzaken, ze prijst huislook aan tegen impotentie bij de mannen, (4) tegen doofheid zal men huislook innemen in melk van en vrouw die van een jongen bevallen is’, dit zien we ook hier in de Gart.
(2) Herbarijs; ‘Het heeft kracht te verkoelen en te verdrogen. En diegene die in de neus bloedt zal men donderbaard stampen en het sap en rozenwater nemen en daarin een doekje nat maken en het op de slaap leggen en een ander doekje daarin natten en dat op zijn keel leggen en dit is goed voor verhitte lever en laat goed slapen. Het verkoelt erisypelas (vurige blaar) en geneest kwade puisten van hitte die erop groeien, gepleisterd. En geneest hete blaren in de ogen, in zalf gedaan. En gemengd met olie van rozen en om het hoofd gepleisterd is goed tegen hete hoofdpijn als van wasem van de rode gal die in het hoofd opslaat. Het is goed gedronken met wijn tegen wormen die men uitscheldt als ascarides. En het verdroogt vochtvermenging die in vulva vloeien. Het is goed gepleisterd op hete maag, lever en nieren, blaren en wonden, diepe etterwonden en kanker. En verkoelt die allen van zichzelf of met anderen gemengd’.
Bruscus ein baum also genant lix Cap Bτuscus latine et grece· (Paulus in seinem herbario·in dem capitel de bτusco·spτicht·das diser baum seý doτnat·und hat neben auþ vil eþte·(Dyser baum bτinget frücht rot geleÿch den kÿτþen·(Dise frucht des geleÿchen die bletter habend ein getemperierte wÿrme·als dann Galienus und Yppcras bezeügen in jren bŭchern·(Paulus·den safft von disen blettern in dem mund gehalten·benymmt die feüle darjnn·unnd heÿlet die von stunden an·(Disen safft getemperieret mit milch und umb die augen gestrychen·benÿmmt alles dar [90] auþ und senfftiget und machett ein lautter gesicht·(Diser safft getruncken mit zucker·benÿmbt das blůtspeÿen·und bτÿchet auch den stein in den lenden also genüczet. (Den safft von dÿsem kraut gesoten unnd den getruncken reÿniget do den frauwen jr můter·und bτinget frawen feüchtigkeit genant menstruum·(Das bulfer von der wurczel dises baumes auff bôse wunden gestreüwet darjnn faules fleÿsch wåchþet·heÿlet und frÿscht die zůhandt·(Wem das gemåcht geschwollen wåre·der mache ein pflaster von disen blettern mit rosen ôl gemüschet·und lege das darüber·die geschwulst geet hÿn on schaden·Nymme von disem baume der wurczeln·und ånÿþ·und fenchel·ýegklichs geleÿch vil·und stosse dises zů bulfer·und müsche darunder zucker unnd nÿmme dises fastend ein· einen gůten lôffel vol·es bτynget wÿndt in dem leÿbe·und benÿmmet colicam passionem·dz ist· das grýmmen in dem gedårme· |
Bruscus, (1) een boom alzo genaamd, 59ste kapittel. Bruscus Latijn en Grieks. (Ruscus aculeatus) Paulus in zijn herbaria in het kapittel Ruscus spreekt dat deze boom is doornig en geeft naast hem uit veel takken. Deze boom brengt vruchten rood gelijk de kersen. Deze vrucht en desgelijks de bladeren hebben een getemperde warmte zoals dan Galenus en Hippocrates betuigen in hun boeken. (3) Paulus, het sap van deze bladeren in de mond gehouden beneemt de vuilheid daarin en heelt de van stonden aan. (2) Dit sap getemperd met melk en om de ogen gestreken beneemt alles daaruit [90] en verzacht en maakt een zuiver gezicht. Dit sap gedronken met suiker beneemt dat bloedspuwen en breekt ook de steen in de lenden, alzo genuttigd. (2) Het sap van dit kruid gekookt en dan gedronken reinigt bij de vrouwen hun baarmoeder en brengt vrouwen vochtigheid genaamd menstruatie. Dat poeder van de wortel van deze boom op kwade wonden gestrooid daarin vuil vlees groeit heelt en ververst die gelijk. Als dat geslacht gezwollen is die maakt een pleister van deze bladeren met rozenolie gemengd en leg dat daarover, dat gezwel gaat heen zonder schade. Neem van deze boom de wortels en anijs en venkel, van elk gelijk veel, en stoot dit tot poeder en meng daaronder suiker en neem dat vast in een goede lepel vol, het brengt wind in het lijf en beneemt colicam passionem, dat is dat grommen in de darmen. |
Vorm.
De eerste scheuten die uitspruiten zijn dik, witachtig en kort en lijken wel wat op de scheuten van asperge. Uit de krachtige rhyzoom zendt het veel vertakte stengels uit die een hoogte van 60cm zelden overschrijden. De stengels zijn rond en gegroefd door voren. Het is geen loof dat daar als bevallige groene blaadjes het struikje sieren, phyllocladien zijn het, donkergroene op bladeren gelijkende spruiten. Midden op deze schijnbladeren ontwikkelen zich geel/witte bloemen in maart/april die gevolgd worden door vruchten wat we bij echte bladeren nooit zullen zien. De onaanzienlijke bloemen verschijnen hierop en wel halverwege het blad en geven niet eetbare bessen. Dan, in september, trekt de plant de aandacht, elke bes, zo groot als een kleine kers, is helderrood.
Naam.
(1) Dodonaeus; ‘‘Dit gewas heet in onze taal gewoonlijk stekende palm, in het Hoogduits Mauszdorn of Mueszdorn, in het Grieks Oxymyrsine als of men Acuta Myrtus, dat is stekende Myrtus zei of Myrsine agria, Myrtus silvestris, dat is wilde Myrtus en in het Latijn gewoonlijk Ruscum of Ruscus, in de apotheken Bruscus’.
De naam (b)Ruscus is ontleend aan het Keltische brus: box (Buxus) en kelen: heilig, het heilige palmboompje. Zo is de plant in modern Italië bekend onder twee namen of vormen, rusco en brusco. Duitse stechender Palm.
Gebruik.
Herbarius in Dyetsche gebruikt Bruscus geregeld, maar bespreekt het niet.
Dodonaeus; ‘De wortels van de stekende palm worden wel meest gebruikt en die zijn matig warm van aard, dun van delen of fijn van stof en daartoe ook wat droog makend.
Die wortels van stekende palm lossen de plas en drijven het water af en laten de stenen van de nieren en niergruis rijzen en afgaan, ze zijn daardoor ook goed voor diegene die de druppelplas hebben, te weten als men ze in wijn kookt en die wijn te drinken geeft.
Naast het voor vermelde zijn die wortels ook zeer nuttig om de dikke grove en taaie slijmerigheden en fluimen die op de borst en longen blijven hangen gemakkelijk te laten rijzen en de rijping ervan te bevorderen.
(3) De bladeren en de besjes van de stekende palm zijn van krachten de wortels heel gelijk, zegt Dioscorides, die daarnaast ook zeer nuttig zijn om de maandstonden van de vrouwen te verwekken en de pijn en weedom in het hoofd te verdrijven en de geelzucht te genezen, zoals dezelfde ook betuigt.
De jonge tere scheuten mogen in plaats van asperges gekookt en gegeten worden.
De wortels van stekende palm zijn scherp en bitterachtig, zegt Dioscorides, hoewel dat ze hier te lande enige zoetigheid op de tong betonen en ze worden voor warm in de tweede graad en droog in de eerste gehouden.
De bladeren en bessen worden met wijn gedronken, maar ze hebben niet zoveel kracht als de wortels, het zaad wordt gemengd in de apotheken bij verschillende dingen en vooral bij Benedicta laxativa en bij de Lithontribis omdat het zeer goed gehouden wordt om de steen te breken.
De jonge tere scheutjes die heel ruig zijn, dik en kort worden in spijs gebruikt in plaats van asperges en zijn veel bitterder van smaak, dan ze zijn ook zeer nuttig om de plas te verwekken en om de geelzucht en alle verstopping van het ingewand te genezen.
(2) Het sap van de bladeren in de mond gehouden verdrijft de stank en beneemt de vuiligheid ervan en heelt de wonden van de mond en dit sap met melk gemengd en om de ogen gestreken, verdrijft alle dingen uit de ogen en maakt een helder gezicht en hetzelfde sap met suiker gedronken beneemt het bloedspouwen, breekt de steen in de lendenen en drijft het niergruis af en hetzelfde sap gekookt en gedronken verwekt de maandstonden. Een pleister van deze bladeren met olie van rozen gemaakt verdrijft het gezwel van het geslacht. De wortel met suiker, anijs en venkel gestoten en dit poeder ingenomen geneest of verzoet koliek of buikpijn. Hetzelfde poeder van deze wortel op verouderde wonden gestrooid daar vuil vlees in groeit verteert het kwaad vlees en heelt de wonden.
De taaie takken van dit gewas dienen in Italië om er bezems van te maken en sommige hangen die vanwege haar stekende bladeren aan het gezouten of gerookt vlees om de muizen, ratten en vooral de vleermuizen ervan te keren’.
Bernklaw. lx Cap Bτauca ursina latine (Die meister spτechen·das dises kraut hab bleter geleÿch als kôle·und sind von einander geleych den klawen an dem beeren. In der mitte wåchþset der same und an der spÿcze wachþen vil blûmen·die sind scharpff und doτnig·(Dises kraut ist heÿþ und feücht in dem andern grad·in dem bůch circa instans beschτeiben uns die meister und spτechen·dz dises krautes tugent seÿ weÿchen senfftigen und zeÿtigen·(Platearius.Bernklauwen bletter gestossen mit schweinem schmalcz ist gůt gelegt auff ein geschweer dz do kommet von kelte und feüchtigkeit. (Item·Bernklaw ist auch fast (·f·iij·) [91] gůt also geleget auff den geschweren under den armen od beÿ dem gemåcht·wann es senfftigt und weÿchet wol·(Weer ein bôses milcz håte·der neme berenklawen in ôle·und lasse dz baÿssen fünff tag·darnach seýhe das ôle ab und schmiere domit das milcz auþwendig an der lÿncken seiten·es hilfft fast wol·(Item so die bleter frÿsch sind·so mag man sÿ nüczen zů pflastern und salben·(Diascoτides·Für die verhertten und lamen gelÿder·und für das zerschwollen milcz mache dise nachgeschτibne salben. Nymme berenklaw gestossen acht lot·sefelbaume ·selbe· pappelelen·meÿronen·roþmarin· polaÿ·beyfůþ·woτmůt·stabwurcz·ÿegkliches zwû hanndt vol·någelein sechþ lot·zymmetrôτen ein halbs lot·kümmel zwey lot·galgen dτeü quintin·weirauch mastix ÿeklichs vier quintin·weyþ wachþ acht lot·gůten wållischen wein dτeü pfundt·reÿnbårgen speck ein pfund·dise stuck thů alle zůsamen und zerlasse sÿ wol under einander mit einem senfften feüwer·also das die als lang sieden·biþ dz der wein darinnen verczert wirdet·Darnach sol man es abtůn und darunder rŭren wachþ und darauþ machen ein salben·ist fast gůt den obgenanntten kranckheyten. |
Berenklauw, (1) 60ste kapittel. Branca ursina Latijn. (Heracleum sphondylium) De meesters spreken dat dit kruid heeft bladeren gelijk als kolen en zijn van elkaar gelijk de klauwen aan de beren. In het midden groeit het zaad en aan de spits groeien veel bloemen, die zijn scherp en doornig. Dit kruid is heet en vochtig in de andere graad. (2) In het boek Circa instans beschrijven ons de meesters en spreken dat dit kruid deugd is weken, verzachten en rijpen. (3) Platearius: Berenklauw bladeren gestoten met varkensvet is goed gelegd op een zweer dat je komt van koudheid en vochtigheid. Item. Berenklauw is ook erg [91] goed alzo gelegd op de zweren onder de armen of bij het geslacht want het verzacht en weekt goed. Wie een kwade milt heeft die neemt berenklauwen in olie en laat dat baaien vijf dagen, daarna zeef de olie af en smeer daarmee de milt uitwendig aan de linkerzijde, het helpt erg goed. Item, zo de bladeren vers zijn zo mag men ze nuttigen tot pleisters en zalf. Dioscorides. (4) Voor de verharde en lamme leden en voor de gezwollen milt maak deze nageschreven zalf: Neem berenklauw gestoten, acht maal 16,7 gram, savelboom, salie, heemst, majoraan, rozemarijn, polei, bijvoet, alsem, citroenkruid, van elk twee hand vol, kruidnagels en kaneel een half van 16,7 gram, komijn twee maal 16,7gram, galigaan drie maal 1,67 gram, weirook en mastiek, van elk vier maal 1, 67 gram, witte was acht maal 16,7 gram, goede Waalse wijn drie pond, Reinbergen spek een pond, deze stukken doe je alle tezamen en meng ze goed onder elkaar met een zacht vuur alzo dat het zolang kookt dat de wijn daarin verteerd wordt. Daarna zal men het er af doen en daaronder roeren was en daaruit maken een zalf, is goed voor de opgenoemde ziektes. |
Vorm.
De berenklauw kan hier een anderhalve meter hoog worden. Die hoogte bereikt het pas in het tweede jaar, in het eerste jaar maakt het een bladrozet van grote getande, harige bladeren. Bij verwondingen kan het sap van de bladeren blaren veroorzaken waardoor de plant niet geschikt is voor kleine tuinen. De berenklauw geeft grote geel/witte bloemschermen.
Naam.
(1) Dodonaeus;.Dit kruid wordt in het Grieks Spondylion genoemd, in het Latijn insgelijks ook Spondylium, dan in de boeken van Galenus vindt men Spondylon uitgedrukt of geschreven, de apothekers van Hoogduitsland en ook van Nederland plegen dat hier vroeger Branca ursina te noemen en dat in plaats van de echte Branca ursina of Acanthus zeer onbedacht in de klysma’s te gebruiken en daardoor is het gekomen dat de Hoogduitsers dit kruid zonder reden Barenklaw genoemd hebben en de Nederlanders beeren-klauwe en de Fransen branche ursine en daarom hebben we dat tot onderscheid van de echte berenklauw Hoogduitse berenklauw moeten noemen’.
Berenklauw is zo genoemd naar de grote bladeren van de echte berenklauw, Acanthus mollis die meestal branca ursina genoemd wordt.
Fuchsius noemt onze plant Branca ursina officinarum Achantus germanica.
Heracleum is zo genoemd naar Hercules, omdat die deze plant als medicijn gebruikt zou hebben. Naar de Griekse sage vindt Hercules de spelonk van de rover Kaukus door middel van een kruid. Dit is het Herculeskruid dat als toverroede door Hercules gebruikt werd om de dief op te sporen. Daarom wordt Hercules met een kroon van deze plant afgebeeld. Vele oude krijgers waren bekend met heilplanten om de wonden te genezen.
Gebruik.
Herbarijs; ‘Branca urcina, dat is berenkruid, en is heet en vochtig in de 2de graad. En is goed tegen alle ziekten van de borst. En ze is goed in klysma’s tegen harde loop en droge en ze maakt harde blaren murw en rijpt die van koude naturen zijn. Ja gestampt met krachtige vaart, er op gelegd’.
Herbarius in Dyetsche; ‘Berenclauwe of branca ursina is een kruid dat heet en nat is in de tweede graad. (2) Het heeft de kracht om te vermurwen, te rijpen en het lichaam te verzachten. (3) Tegen de dorheid van de zenuwen en van de leden, tegen verharde blaren en tegen de hardheid van de milt. ‘Maak een zalf van berenklauw, van witte heemstwortel, van het zaad van fenegriek en lijnzaad, kook het in gewone olie en zuiver het, dan voeg je daar zoveel was bij als genoeg is’. Deze zalf is gewoonlijk tegen alle verharde blaren goed.
Tegen het letsel in de borst dat uit taai slijm (a) is ontstaan en dat vermurmt moet worden zodat het zacht uit de borst zal lossen: ‘Neem voor de gewone olie de olie van zoete amandelen, dat is beter voor de borst en verzacht meer’. Item; ‘Neem van het sap van berenklauw vier ons; van savelboom, onze vrouwen wiegstro, bijvoet, averone, alsem, Salvia, majoraan en rozemarijn van elk een hand vol; van kaneel, nardus, komijn en galigaan, van elk twee drachmen; dit stamp je en kook het met wijn tot dat het verkookt is, dan duw je het sap er goed uit, daarbij meng je zoveel witte was als genoeg is en maak er een murwe zalf van’. De voorgenoemde kruiden, van de laatste af aan, gebruik je dan om het lichaam en andere plaatsen te bestrijken die pijn van slijm of winden hebben. Deze zalf is ook goed tegen de pijnen van de baarmoeder en andere pijnen die uit slijm of uit winden komen.
(4) Berenklauw die met geitensmeer en heemstwortel in wat wijn gemengd is is goed tegen pijn van de gewrichten of van de leden, ook is het goed tegen uittrekking van de leden als je het daarop strijkt.
Tegen pijn van de darmen en het brandend plassen, kook berenklauw, heemstbladeren en zaad dat psilii (b) heet in water, dit is bijzonder goed tegen dorst en de blaren van de aars en tegen beten van dolle (honden). Pandecta en Platearius’.
(a) Taaislijmziekte/cystische fibrose, of een forse ontsteking als tuberculose. (b) Plantago psyllium.
wasser wegrichDas lxi Capitel Barba silvana latine· (Die meister spτechen·das dyses seÿ ein kraut·und hab bletter geleÿch der wegrich·und wåchþet beÿ dem wasser und do es fast feücht ist·(Dises kraut ist keltten biþ zů dem dτitten grade·(Galienus beschτeÿbet uns von disem kraut·in seinem bůch genant von der tugent·unnd spτicht·das dises kraut gůt seÿ den frauwen månlichen samen zů empfahen·und auch schwanger zů werden·(Auch so saget er indem ob berŭrten bůch und in dem capittel de epilentia·das [92] dises kraut heÿsse centumnervia aquatica·das ist wasser wegrich·(Dises kraut hat Galienus anders zů nichten genüczet dem allein den frawen kynder domit zů empfahen·Darumb so lÿse Galienum in seinem Antidotaria·in dem capittel das sich anhebet Medicamen ad concipiendum·do findt man die warheÿt dises krautes· |
Waterweegbree. (1) Dat 61ste kapittel Barba silvana Latijn. (Alisma plantago‑aquatica) De meesters spreken dat dit is een kruid en heeft bladeren gelijk de weegbree en groeit bij het water en daar het erg vochtig is. Dit kruid is verkoelend tot de (3) derde graad. Galenus beschrijft ons van dit kruid in zijn boek genaamd van de deugd en spreekt dat dit kruid goed is de vrouwen (3) mannelijke zaden te ontvangen en ook zwanger te worden. Ook zo zegt hij in het boven beroerde boek en in het kapittel de epilentia dat [92] dit kruid heet centum nervia aquatica, dat is waterweegbree. Dit kruid heeft Galenus anders tot niets gebruikt dan alleen de vrouwen kinderen daarmee te ontvangen. Daarom zo lees Galenus in zijn Antidotaria in het kapittel dat zich aanheft Medicamen ad concipiendum, daar vindt men de waarheid van dit kruid. |
Vorm.
Deze plant heeft veel grotere bladeren dan de weegbree. De heldergroene bladeren zijn lang gesteeld, wel veel korter dan de bloemsteel en lancet-, eivormig en staan in een rozet. De eerst gevormde bladen zijn meestal drijvend, die zijn lang en smal, de latere opstijgende zijn met 5- tot 7 ribben bezit. Ook hier lijkt de plant op de weegbree. De aardige kleine witte bloempjes zijn vaak overschaduwd met licht roze. Waterweegbree groeit in vijvers en zoete wateren.
Naam.
(1) Dodonaeus; ‘‘In onze taal wordt dit gewas water-wechbree genoemd, in het Hoogduits Wasser Wegerich, in het Frans plantain d’eaue en in het Latijn Plantago aquatica, al is het zo dat het niet zeer op de echte Plantago of weegbree lijkt want behalve de bladeren heeft het totaal geen gemeenschap met de weegbree en zelfs die bladeren komen niet voldoende met de weegbreebladeren van gedaante overeen, want ze zijn langer, spitser en met minder zenuwen dan de echte weegbreebladeren zijn. Simon Januensis noemt dit gewas Barba silvana. Het heet in Duits meest Wasser Wegrich’.
Gebruik.
Dodonaeus; ‘Dit kruid worden zeer bescheiden krachten toegeschreven want sommige zeggen dat het koud is tot in de (3) derde graad en andere zeggen dat het droog en warm is en daarom zeggen sommige dat het tegenstrijdige krachten heeft, te weten op te lossen en terugdrijvend.
De bladeren daarvan worden van sommige op de schenen en benen van de waterzuchtige gelegd die menen dat het water dat in de buik is daarmee in de benen trekt en daardoor uitgelaten wordt.
De geleerde van deze tijd schrijven dat het alle krachten en werkingen van de weegbree heeft, daar de smaak nochtans anders uitwijst.
Moτen lxii Capitel Baucia latine et grece· (Die meister spτechen·das moren sind heýþ an dem mittel des andern grads·und feücht an dem anfange des ersten grads·Der sind zweyer handt·die ein wylde·die ander zame genant domestica·Von der wylden findest du in dem capitel Daucus de d·Und haben grosse tugent in jn·und sÿ sind geleÿch einer natur·(Sÿ machen gůt geblŭte·und bτingen lustige begierden·(Die wurczeln grŭn gesoten und in buttern geschweÿsset·sind fast veτdeüwenlich·aber dürτ sind sÿ nichczen weert·(Item man baÿþset die wurczeln in leÿchtem jngwer·mit zucker vermenget und also genüczet·bτingen sÿ lustige begierde und machen deüwen. (Auch sind die wurczeln gůtt zů nüczen den mannen·wann sÿ bτingen begerung zů frauwen·(Auch ist man die wurczel sieden mit wasser und durchgeschlagen unnd mit sŭþs mandeln ein bτeylein gemacht darein bÿneen und wenig wurcz vermenget·ist ein gůte speýse zů verdeüwen·(·f·iiij·) [93] |
Peen, 62ste kapittel. Baucia (1) Latijn en Grieks. (Daucus carota, ssp. sativus) De meesters spreken dat penen zijn heet aan het midden van de andere graad en vochtig aan de aanvang van de eerste graad. (3) En zijn tweevormig, de ene wild en de ander tam, genaamd domestica. Van de wilde vind je in het kapittel Daucus de D. En hebben grote deugd in hen en ze zijn gelijk van een natuur. (3) Ze maken goed bloed en brengen lustige begeerte. De wortels groen gekookt en in boter zweten zijn erg verteerbaar, maar droog zijn ze niets waard. Item, men baadt de wortels in lichte (4) gember en met suiker vermengt en alzo genuttigd brengen ze lustige begeerte en maken verduwen. (3) Ook zo zijn de wortels goed te nuttigen de mannen want ze brengen begeerte tot vrouwen. Ook is men de wortels koken met water en doorgeslagen met zoete amandelen en een brei gemaakt daarin bijeen en weinig kruid vermengd is en een goede spijs te verduwen. [93] |
Vorm.
De veelvoudig geveerde bladeren staan op een groene, stijf behaarde en holle stengel van 50-100cm hoog.
Heeft een fijne witte, samengestelde scherm die soms verkleurt tot roze/geel in juni/juli. Bij wild groeiende planten is het middelste scherm vaak de kleinste waarin een diep purperen spot wordt waargenomen. De zaden zijn groen/bruin, gegroefd en aromatisch, met behaarde haakvormige doorntjes die wel wat op een pissebed lijken.
Tweejarige met een gele of oranje wortel.
Naam.
(1) Dodonaeus als hij schrijft over wilde pastinaak; (3) ‘De wilde soort van dit gewas noemen we in het Latijn Pastinaca latifolia silvestris, dat is wilde pastinaak met brede bladeren. Sommige die niet weten onder welk geslacht ze dit gewas stellen zouden hebben versierd dat een soort van Panax zou zijn, sommige andere hebben het Baucia en sommige andere Branca leonina genoemd. Maar de Baucia (als Jacobus Manlius betuigt in zijn boek Luminare majus genoemd) is niets anders dan de Pastinaca van Dioscorides en van de andere oude schrijvers, te weten de pastinaak met smalle bladeren en dat is onze gewone peen en caroten’. De naam caroten voor peen is duidelijk genoeg.
Dodonaeus over peen; ‘De eerste van deze twee tamme soorten van Pastinaca met smalle bladeren wordt in Brabant gewoonlijk naar haar wortels gele peeen, gele poten en gele wortels genoemd, in Hoogduitsland Zam Pestinaken en Gale Ruben, maar in het Latijn Pastinaca tenuifolia sativa lutea. De tweede soort heet in het Latijn Pastinaca tenuifolia sativa rubens en wordt van sommige ook Carota genoemd. Jacobus Manlius noemt ze ook Caryota en houdt ze voor een soort van Pastinaca, cuius radix citrina est, dat is voor een medesoort van de voorgeschreven gele peen. Dan Caryota was hier vroeger bij de oude Grieken en Latijnen de naam van enige dadel. Maar de naam Carota, daar dit gewas mee bekend is, komt van het Hoogduitse Sar roth, dat is heel rood, in het Latijn totum rubens, omdat de wortels van dit gewas heel bruin en dieprood van kleur zijn en om die oorzaak worden deze wortels niet alleen in Brabant met de naam caroten bij de gewone man genoemd, maar hebben ook diergelijke naam in Italië en Frankrijk behouden’.
Mogelijk is Moren afgeleid van moor, naar de donkere wortels. Of van moore; zee, de naam van de peen uit Kreta, Athamanta cretensis.
Er is altijd veel verwarring geweest over deze naam. De peen, Daucus, (3) groeit hier van nature en heeft dan ook een wilde vorm. Pastinaak en peen werden vroeger alle twee pastinaak genoemd. Natuurlijk is het mogelijk dat Dodonaeus naar de Gart en Herbarius in Dyetsche verwijst als hij spreekt dat sommige andere het Baucia genoemd hebben. Dan bedoelt de Gart hier Pastinaca. Alle vormen geven echter lustige begeerte. (2) Pasternake wordt beschreven als een versterkend en spijsverterend middel en daarom vermeerderen ze luxurie. Dit laatste heeft Lobel ook; ‘zy vermeerderen de lustigheid en vleeselyke begeerten der mannen en vrouwen’. Ook de Gart het zo. Platearius zei reeds; ‘plus competit cibo quam medicine. Augmentat libidinem’.
Hildegard von Bingen noemt Morkraut, der Pastinak, meer dienstig voor voeding dan voor gezondheid.
Gebruik.
Herbarius in Dyetsche; ‘Tamme pasternake, hof pasternake, Pastynaca domestica of Baucia is heet in het midden van de tweede graad en nat in het begin van de tweede. (3) Er zijn twee soorten pastinaak, zoals domestica wat de tamme is en waarvan nu gesproken wordt en sylvestris, dat is wilde pastinaak waarvan nu net verteld is. De tamme pastinaak heet ook Baucia en is beter om te eten dan om het in medicijnen te doen. (2) Het heeft de kracht om goed bloed en dik te maken, daarom vermeerdert de onkuisheid. Voor diegene die van ziekte opstaan of de droefgeestige is het goed om dit rouw of gekookt te eten. Groen is het van grotere kracht dan dat het droog is. Van haar maak je een ingemaakte of ingelegde spijs net zoals je het doet van Eringo (dat zijn kruisdistels) om de minne te verwekken. Als je de wortel gebruikt maakt het goed bloed, het vermeerdert sperma en maakt een goede voorbereiding om daar omtrent te verteren. In dit kooksel doe je gezuiverde dennenzaden, dan doe je er wel riekende kruiden bij zoals kaneel, (4) gember, galigaan, foelie, nootmuskaat etc. Dit inmaaksel heeft de kracht om als je het gebruikt verwonderlijk goed de vertering te versterken, het maakt goed bloed en vermenigvuldigt sperma. Zo maak je volgens Platearius ook een inmaaksel van de kruisdistel. (3) Tamme pastinaak wordt door sommige lieden ook wel tamme Daucus of Baucia genoemd en is beter om te eten dan de wilde Daucus, vooral de wortels die tot minnen verwekken. Want het maakt winden, het verwarmt en bevochtigt, dat zijn volgens Pandecta drie zaken die gewoonlijk tot onkuisheid behoren’.
Herbarijs; ‘Baucica, dat is pasternake, en het is heet in de 2de graad en vochtig in de eerste graad. En men doet het meer in spijzen dan in medicijnen. Pastinaak maakt dik en (2) veel bloed en groen hebben ze meer krachten dan droog, daarom vermeerderen ze weelderigheid. En zijn goed gegeten rouw en gekookt. En men maakt er een soort (4) zinziber conditum van die goed te verduwen is. Aldus kan men een stroop maken die goed verteert; Neem de wortel van pastinaak en kook het in bronwater en als het goed gekookt is snij het dan in kleine stukken en pers het water uit en maak er een klein bolletje van en men zal hierbij doen afgeschuimd honing en laat het zolang koken dat het samen dik wordt, af en toe roeren zolang totdat dat het zeem genoeg is, dan doe er pruimen van Damascus in en daarna specerij als gember, galigaan, peper, nootmuskaat en genoeg andere specerijen die men wil’.
(2) Zinziber conditum, konserf van gember, gemaakt van gember 1 deel, honing 3 delen en 1 deel suiker.
Dodonaeus; ‘De wortels van de eerste soort van dit gewas, dat zijn de gele peen, worden meestal met vet vleessap gekookt en gegeten en ze zijn middelmatig in warmte en wat vochtig van aard. Het voedsel dat ze bij brengen is wel niet zeer overvloedig doch redelijk goed of immers beter dan hetgeen dat van vele andere wortels komt. Ze hebben nochtans ook enige winderigheid in zich, doch niet zoveel als de rapen en ze zinken ook niet zo gauw naar beneden als die rapen doen.
Het zaad van peen en caroten is warmer en droger dan in de eerste graad. (2) De wortels zijn vochtiger, maar geven lust om bijslapen en verwarmen de inwendige leden als men ze op een redelijke manier gebruikt want als men ze te veel of te dikwijls eet dan laten ze ook in het lichaam kwaad bloed groeien.
Die wortels en ook het zaad laten water lossen en hebben noch meer andere krachten die ze met de wortel en zaad van de wilde peen of vogelnest gemeen hebben die in het volgende kapittel beschreven zijn. Niettemin zijn de wortels van tamme peen beter en bekwamer om te eten en die van de wilde zijn nuttiger om in de medicijnen te gebruiken. De tamme zijn nochtans geschikt genoeg om de krampen in de buik te stillen en maagpijn te genezen en de maandstonden te verwekken.
Reynisch kôl lxiii ca Bleta vel·Beta latine·grece fellon Arabice helck vel Selet. (Der meister Galienus in dem sechþten bůch genant Simplicium farmacarum in dem capitel bleta spτicht·dz dises sey feüchter und kalter natur·und seÿ ein kost d menschen·(Der safft von reÿnischem kôle eingenommen bτinget stůlgång und beÿsset den magen·und nåmlichen den die do bald empfinden wenn etwas in den magen kummt·und darumm ist d safft dem magen schadlich·Aber das kraut davon gesoten ist manmer lassen denn den safft·(Der meister Diascoτides spτicht·daz bleta gůt seÿ den bôsen milczen·daz gesoten mit senffkraut od senffsamen·(Unnd das safft ist gůt für das gesegnet feüwer·Der safft gelassen in die nasen reyniget das haubt·(Bleta gekocht mit lÿnsen kraut und also geeþsen bτingt stůlgång·abeτ sÿ sind doch beÿde dem magen nicht gůt·(Die wurczel gesoten von reÿnischen kôle und des zwey oder dτeü trôpfflein warm gelassen in dÿ oτen·benÿmmt den schmerczen darjnnen. (Bleta rohe gestossen und das safft auff das kal haubt gestrichen·machet har wachþen und ist die leüse tôdten·(Item dz also gelegt auff die schwaτcz leinzeÿchen·bτingt jn widerumm gůt farben·(Auch ist reynisch kôl safft mit kümmel od dÿllsamen genüczet gůt für den bauchweetumb·genant Colica·[94] |
(1) Roomse kool, 63ste kapittel. Bleta vel Beta Latijn. Grieks fellon. Arabisch helck vel Selet. (Beta subsp. vulgaris) De meester Galenus in het zesde boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel Bleta spreekt dat dit is van vochtige en koude natuur is en een kost der mensen. (2) Het sap van Roomse biet ingenomen brengt stoelgang en bijt de magen en namelijk degene die gauw vinden als er wat in de maag komt en daarom (4) is het sap de maag schadelijk. Maar dat kruid daarvan gekookt is men meer laten dan het sap. (3) De meester Dioscorides spreekt das Bleta goed is de kwade milt, dat gekookt met mosterdkruid of mosterdzaden. En dat sap is goed voor dat heilig vuur. Het sap gelaten in de neus reinigt dat hoofd. Beta gekookt met linzenkruid en alzo gegeten brengt stoelgang, maar ze zijn toch (5) beide de maag niet goed. De wortel gekookt van Roomse kolen en dat twee of drie druppels warm gelaten in je oren beneemt de pijnen daarin. (6) Bleta rauw gestoten en dat sap op dat kale hoofd gestreken maakt haar groeien en is de luizen doden. (7) Item, dat alzo gelegd op een zwart litteken brengt hem wederom een goede kleur. Ook is Roomse biet met komijn of dillenzaden genuttigd goed voor de buikpijn genaamd koliek. [94] |
De afbeeldingen in deze en volgende Bleta laten duidelijk 2 verschillende gewassen zien, de eerste is duidelijk een koolsoort, de tweede lijkt meer op een Brassica vorm zoals mosterd, maar kan ook een koolsoort zijn. (5) Herbarius in Dyetsche spreekt over twee soorten, wit en zwart. De Gart zegt dat niet, maar heeft in het volgende kapittel de witte.
Vorm.
Alle vormen van de biet zijn waarschijnlijk afkomstig van de zeebiet Beta maritima, L. (van de zee) De zeebiet is onaantrekkelijk, maar de stichter van een grote familie. Dit door meer dan 2000 jaar cultivatie, selectie en kruisingen door de wind tussen de wilde en de tamme vormen. De bladeren zijn dik, glanzend en wuivend. De onopvallende bloemaren zijn lang en smal, bladig en komen in juni tot september. De wortel is tweejarig of meerjarig.
Dodonaeus; ‘De witte of gewone biet heeft grote, brede, effen, blinkende en soms bleker en soms donkerder groene bladeren. De stelen zijn lang en negentig cm hoog, gestreept en gevoord en in ettelijke zijscheutjes verdeeld waaraan eerst veel kleine bloempjes groeien die de een boven de ander gevoegd staan en bleekgroen van kleur en daarna volgen ruwe ruige zaden. De wortel is lang, dik en van binnen witachtig.
(5) De gewone rode biet is de witte biet van bladeren, stelen, zaad en wortels zeer gelijk, alleen van bladeren en stelen niet wit, maar bruinrood. Dat vreemd geslacht van rode biet is ook van bladeren en stelen rood, maar soms bleker dan de voorgaande, alleen de wortels zijn wat korter, maar dik en soms lijken ze op een stekraap, van binnen mooi rood en zoeter van smaak en beter om voor spijs te gebruiken dan de wortels van de andere biet. Anders is de gedaante en de vorm van de bladeren, stelen en zaad de andere gewone biet voldoende gelijk’.
Naam.
(1) Dodonaeus; ‘In het Nederduits heet dit gewas beete, in het Hoogduits Mangoldt, in het Latijn Beta en in het Grieks Seutlon en Teutlon en soms ook wel Teutlion.
1. De eerste soort wordt hier te lande witte biet of gewone biet genoemd, in het Latijn Beta candida.
Theophrastus zegt dat de witte biet Sicelice, dat is Sicula, toegenoemd wordt en daarvan schijnt de naam Sicla gekomen te zijn waarmee de biet van de Barbaren en van de apothekers in veel landen genoemd plag te worden.
2. De tweede soort noemen we eerste rode biet of gewone rode biet, in het Latijn Beta rubra.
3. De derde soort wordt van de Hoogduitsers Rote Ruben, dat is rode raap genoemd, als Fuchsius betuigt. Het is nochtans geen geslacht van rapen, maar een soort van biet en is daarom van sommige Roomse biet of Roomse rode biet en in het Latijn Romana Beta genoemd geweest’.
Var rubra is diep purperachtig en met purperachtig rood sap en met diepgroene of rode bladeren, het is de Speiserube. Waarschijnlijk is het ingevoerd vanuit Italië en vandaar Romesche Kol in midden-Hoogduits of zoals bij ons Reynisch kõl, Bock en Cordus hebben Römisch Kol, Engels Sicilian beet.
Beta kan zo genoemd zijn naar de letter Bèta, een verwijzing naar de vorm van het blad, dat overal de B in dubbelheid behoudt of naar de pootstok die in de oudheid de vorm van B zou hebben.
Het is een woord dat geleend is uit de Germaanse landen. Het Keltische bett betekent rood, naar de wortelkleur, mogelijk ook uit Grieks en Latijn meta, de spindelvormige knol, die in dit geval raap betekent.
In het oud-Hoogduits komt Bieza voor zodat het nu Bete is. De Fransen hebben betterave en bette waaruit het Engelse beet en onze biet ontstond.
Gebruik.
Herbarius in Dyetsche; ‘Beete, bleta of beeta is koud en vochtig. Er zijn twee soorten als wit en zwart. (a) De witte heeft de kracht om af te drogen, te verzachten en te bevochtigen en te verkoelen. (2) Maar de zwarte heeft een bijzondere scherpe zuurachtigheid (dat is stipticiteit) daarom stopt de zwarte de loop. (b) De witte laxeert met haar vochtigheid het lichaam of laat naar toilet gaan, daarom is het goed voor de verstopte als je het in vlees kookt. Als er wat sap van biet met honing en wat gember in de neus gedaan wordt laat het niezen en ruimt het de overvloedigheid van de hersens op. (c)
Het sap van biet dat met donderbaard gemengd is voorkomt dat er blaren komen. Hetzelfde dat met azijn gemengd is is goed tegen het heilig vuur of ignis sacrum (dat is allemaal hetzelfde) en tegen erisypelas. (dat is een blaar van een vuurachtige kleur)
(4) Als je teveel biet eet dan bijt het de maag en de darmen, alle beide soorten biet geven volgens Serapio weinig voedsel vanwege de zoutachtigheid die in hen is. (3) Maar de biet is goed om de verstopping in de lever en de milt te openen als je het met hertstongen kookt en eet.
Tegen roos op het hoofd, tegen neten of luizen, was het hoofd met het kooksel waar de bietwortel en averone in gekookt zijn.
Tegen plekken of morfeem (d), meng het sap van biet met sal nitrum en was het daarmee, hetzelfde is ook goed tegen bedrieglijke zweren want het wast het kwade vlees er af, ook tegen zweren in de mond en tegen impetigo (dat is een huidbesmetting die ruwachtig of rouw is) en het geneest de zweren van de neus.
(6) Als je het hoofd met het sap van biet en averone bestrijkt is dat goed tegen alopecia (e) en laat het haar groeien.
Gekookte biet is goed tegen dorst.
Als je de biet met mosterd en azijn eet is het goed tegen de gebreken van de milt, het geeft meer medicijn dan voedsel in je af. Dyaf in het kapittel van biet zegt dat als je bieten met mosterd eet het goed is voor de ziekten van de lever en van milt.
Als je het met het wit van een ei op het heilig vuur strijkt bedwingt en geneest het die.
Als je het sap van bieten lauw in de oren doet is dat goed tegen pijn in de oren.
(7) En als het gestreken wordt op een litteken, donkere bleekheid of zwartheid van kwetsingen (f) geneest het die volgens Pandecta.
(a) Rode biet. (b) Obstipeert. (c) Voorhoofdsholteontsteking? (d) Vormafwijking van de huid. (e) =Kale plekken. (f) Hematomen/necrose.
Dodonaeus; ‘De biet en vooral de witte is een koud en vochtig moeskruid wat ook enige brakheid of salpeterigheid in zich heeft en daardoor betoont het ook enige afvegende en zuiverende kracht en trekt de slijmerigheid en snot uit de neus.
Men eet het gewoonlijk gekookt en dan zinkt het sneller naar beneden en verwekt de buik tot het uitlaten en afdrijven van de overvloedigheden en vooral als ze met het sap daar het in gekookt is geweest genomen wordt en als men het zonder sap eet veegt het minder af en maakt de buik niet zo week doordat dat het zijn salpeterachtigheid in het water afgelegd heeft.
Dan het voedsel dat van de biet komt en van welke soort van biet dat het ook is is heel weinig, ja vrijwel niets en hetgeen dat het geeft is geenszins zo goed als hetgeen dat sla plag bij te brengen.
Het sap van biet in de neus gedaan en opgehaald trekt de slijmerigheid zachtjes uit het hoofd en zuivert zodat het de hersens en de verstopping van de neus opent.
Water daar de wortels en de bladeren van biet in gekookt zijn laat de schellen en neten van het hoofd vergaan als men het hoofd daarmee wast.
De wortel van biet nadat haar schors wat afgeschrapt is van onder in het fondament gezet als een klysma verwekt de darmen ook tot het uitdrijven van de onzuiverheden en maakt de buik week en vooral als ze met wat zout besproeid wordt.
2. De rode gewone biet is mededeelachtig van enige tezamen trekking en maakt de buik niet zo week en (5) is niet zo goed om in spijs te gebruiken.
3. De wortel van Roomse rode biet in de winterse maanden met azijn en zout bewaart of ook vers gekookt en als ander salade met olie en azijn en soms ook met peper of anders zoals de gewone rode peen op tafel gebracht is een goede en smakelijke spijs.
Biet wat gekookt maakt de buik week, te weten de witte, maar zeer gekookt en met azijn gegeten stopt die. Voorts al is het zo dat Dodonaeus hier zegt dat de biet koud en vochtig is, nochtans hebben sommige willen verzekeren dat ze warm en droog is omdat ze enige salpeterachtigheid in zich heeft, dan gemerkt dat die zeer gauw afgezonderd kan worden zal men de reden van Dodonaeus voor best houden. Sommige Italianen zeggen dat ze droog is en warm in de derde graad. Ze prijzen het zeer tegen de verstopping van de lever en vooral met mosterd en azijn gegeten.
De wortel wordt in hete as gebraden en gegeten om de stank van de adem en mond en de kwade reuk van het look dat men gegeten heeft weg te nemen en daartoe wordt ze ’s winters in azijn, olie en zout bewaart. Men brandt de wortel en met die as en honig en zout worden klysma’s gemaakt voor de jonge kinderen die met de wormen gekweld zijn. Constantinus zegt in zijn landwinning dat de wortel van biet gestoten en in wijn gelegd die in drie uren tijd zuur maakt en in goede azijn verandert. Castor Durante zegt dat vier wortels van biet die goed schoon geschrapt en gestoten in twee pond wijn gelegd van die in een uur tijd goede azijn maken. Sommige steken het in de neus om te laten niezen als ze eerst wat gekrakt zijn.
Water waar bietbladeren in gekookt zijn neemt het jeuken van de huid weg en geneest de kakhielen.
Men kookt de wortel ook in loog om het haar daarmee zuiver te maken.
Dan de wortel van rode Roomse biet wordt meest in spijs gebruikt, te weten eerst gekookt of onder de hete as of in de oven gebraden en daarna in dunne schijfjes gesneden en met azijn, olie en zout en peper of gember gegeten. Men kookt het ook wel eerst en daarna snijdt men ze in stukken en met legt ze te weken met zout in sterke azijn om daarna met het gebraad te eten om de appetijt te verwekken. Ze wordt voor een zeer goede salade gehouden voor diegene die niersteenachtig zijn, dan ze laat sommige te sterk plassen.
(2) Het sap van witte biet gedronken maakt kamergang en zuivert de maag, maar mag niet te veel gebruikt worden want (5) anders bezwaart het de maag. Van buiten is het goed om de klieven die van koude gekomen zijn te genezen.
[93] weysz kôl lxiiii cap Bleta alba latine· (Die meister spτechen·dz weÿsser kôle feücht seÿ·und wechþt von dem schleÿmm des tawes und der lüfftte·und haben davon jr krefftte·und sind ettwan unnücze dem menschen geessen·wann süchtt kommen davon·unnd das kranck gedårm wirt davon verseeret jnnwenig. Aber starck menschen die starck adern und gedårme haben·den ist es unschedlich. Auch feyþten leüten dem sind dise kreüter schedlichen geessen·wann jr fleÿsch hat vil feüchtung·und von dem saffte der kreüter so gewÿnnen sÿ mer feüchtung· (Serapio in dem bůche aggregatoτis·in dem capitel Bleta spricht·das der seÿ zweÿer handt weÿþs·und schwarcz·von dem schwarczen sagt und das capitel voτ disem·(Weÿsser kôl ist von natur reÿnigen und abwåschen bôse feüchtunge·Aber der schwarcz ist von natur stopffen·(Wasser darjnne weysser kôle gesoten ist und daz haubt domit gewåschen·benÿmmet die schŭpen auff dem haubt·(Dises kraut ståtigklich geessen·ist nit gůt dem menschen·wann es meret bôse feüchtung gesunden und krancken· |
[93] Witte kool, 64ste kapittel (1) Bleta alba Latijn. (Sonchus oleraceus, beter Brassica oleracea alba, witte kool) De meesters spreken dat witte kool vochtig is en groeit van het slijm van de dauw en de lucht en hebben daarvan hun kracht en zijn daarom onnuttig de mensen gegeten want ziektes komen daarvan en dat zwakke darm wordt daarvan verteert inwendig. Maar sterke mensen die sterke aders en darmen hebben die is het niet schadelijk. (2) Ook vette mensen die zijn deze kruiden schadelijk gegeten want hun vlees heeft veel vochtigheid en van het sap van de kruiden zo winnen ze meer vochtigheid. (1) Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel Bleta spreekt dat er zijn twee soorten, wit en zwart, van de zwarte zegt het kapittel voor deze. Witte kool is van natuur reinigen en afwassen kwade vochtigheid. Maar de zwarte is van natuur stoppen. Water daarin witte kool gekookt is en dat hoofd daarmee gewassen beneemt de schubben op het hoofd. (2) Dit kruid steeds gegeten is niet goed de mensen want het vermeerdert kwade vochtigheid gezonden en zieken. |
(1) Herbarius in Dyetsche spreekt over twee soorten, wit en zwart. De Gart heeft dat niet. Die heeft de witte in een apart kapittel maar zegt in het kapittel ervoor niet dat het de zwarte is. Het zou hier dus ook om witte biet kunnen handelen, maar de afbeeldingen laten duidelijk 2 verschillende gewassen zien, de eerste is duidelijk een koolsoort, de tweede lijkt meer op een Brassica vorm zoals mosterd. Ook de naam weysz kõl komen we nergens anders tegen, dan wel voor witte kool. Zie verder Herbarius in Dyetsche over het gebruik dat veel lijkt op deze witte kool.
BasilienDas lvc Capitel Basilicon vel Garioffilatum latine·grece Ozymun·arabice Berengemisch· (Der meister Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel beerengemis.idest Basilicon spτicht·das dises hab kleine bleter und einen gerauch geleÿch den någelein·(Dises kraut das ist heÿþ unnd auch trucken an dem ende des andern grads·(Das kraut und auch der same wirt gebτauchet in der erczneÿ·Und wenn schlechte basilicom [95] genennet wirt odeτ geschτiben in die apotecken·so meÿnet man dem samen·und den machet man in die electuarien·aber in die pflaster do machet man das kraut·(Der sam gelegt in wasser machet daz dÿck und kleberig geleich den küdten. (Das kraut reüchet fast wol·unnd stercket dem menschen das hýren·Aber wôlcher mensch ein kranckes hÿren håte·dem ist der gerauch schedlich·(Der samen sol in dem monat julij gesamlet werden so ist er an dem besten·(Der meister Diascoτides spτicht·das basilien bleter in wasser gesoten und das getruncken·beneme das schwyndeln des haubtes·(Auch für dem selben gebτesten ist das krautte gůt gestanden übernacht in wein und den getruncken·(Wôlcher einen kaltten magen håte·d siede dz kraut in wein od in most solcher wein wirt gar wol rÿechen·unnd wôτmet den magen·und machet fast wol dåuwen·(Wer gebτochen wåre in dem leÿde·der bulfer dises kraut und trincke das ein mit schlehensafft acht moτgen nach einannder·er genÿset·(Item·Basilien reÿniget die matrix·genant die můter die bleter in wasser gesotten und über den bauch geleget·benÿmmet das bauchwee·(Der safft von basilien kraut den frauwen genüczet·fürderet sÿ an jrer geburde·und reÿniget sÿ nach der geburde·(Der grossen gelusten håte zů stůlgang·unnd dises ist ein sunderliche kranckheÿt genennet thenasmon der siede dz kraute mit wein unnd mit baumôle·und nücze das·er genÿset zůhant. (Den samen gestossen zů bulfer·und das gelassen in die nasen·reýniget das haubte·(Der samen ist auch fast gůt gebτauchet zů den wårczen an dem leÿbe wo die gesein mügen·dz bulfer darein gestreüwet·und zeühet die wurczeln von grund auþ also das keine mer do gewachþen mag an der stat·(Den samen genüczet weychet den bauch·unnd benÿmmet auch die geschwulst des bauches·Der samen genüczet mit wein ist gůtt den frauwen die kÿnder seügen·und meret jn auch die millch· (Des samens mit wein getruncken benymmet den schmerczen der augen·wie der do gesein mage·(Von dem samen getruncken·ist fast gůt den traurigen menschen und die mit grosser fantaseÿ umbgeend·(Das kraut hat alle obgeschτibne krafft die der samen in jm hat·(Der meister Serapio spτicht·das basilicon seÿe fast gůt dem magen und machet deüwen die groben kost. (Und ist auch gůt der leber und dem herczen·und benÿmmet traurigkeÿt die do kommet van d melancoley·(Basilicon gerauch·der machet das hyren warem·(Basilicon geessen unnd gerochen·ist gůt der verstopfften nasen·(Item·Basilien geessen dz machet ein gůtes gesichte·unnd reÿniget auch domit das haubt unnd benymmet den schnopffen. [96] Item·Mercke das die meister gemeÿnigklichen spτechend das ozimon·das do genannt ist non garioffilatum oder cÿtrarium·seÿe wider do die obgeschτibnen tugent des krautes ozimon garioffilatum genant·unnd auch gancz nit zů bτauchen seÿ·wann sÿ machet das haubt blôd·und machet auch einen bôsen magen unnd ein betrŭbtes gesichte·als Pandecta spτicht· |
Basilicum. (2) Dat 65ste kapittel. Basielkruid vel Garioffilatum Latijn. Grieks Ozymun. Arabisch Berengemisch. (Ocimum basilicum) De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel beerengemis, id est basielkruid, spreekt dat deze heeft kleine bladeren en een reuk (1) gelijk de kruidnagels. Dit kruid dat is heet en ook droog aan het einde van de andere graad. Dat kruid en ook dat zaad wordt gebruikt in de artsenij. En als echte basiel [95] genoemd wordt of geschreven in de apotheken dan bedoelt men de zaden en daarvan maakt men een likkepot, maar in de pleisters zo maakt men dat kruid. De zaden gelegd in water maakt dat dik en kleverig gelijk de kwee. Dat kruid ruikt erg goed en versterkt de mensen de hersens. Maar welke mens een zwakke hersens heeft die is de reuk schadelijk. De zaden zullen in de maand juli verzameld worden dan is het ‘t beste. De meester Dioscorides spreekt dat basielkruid bladeren in water gekookt en dat gedronken beneemt de duizeligheid van het hoofd. Ook voor dezelfde gebreken is dat kruid goed gestaan overnacht in wijn en dat gedronken. Wie een koude maag heeft die kookt dat kruid in wijn of in most en zulke wijn wordt erg goed ruikend en verwarmt de (3) maag en maakt erg goed verduwen. Wie gebroken is in het lijf die poedert dit kruid en drink dat in met slehensap acht morgens na elkaar, hij geneest. Item. Basielkruid reinigt de matrix, genaamd de baarmoeder, (3) de bladeren in water gekookt en over de buik gelegd beneemt dat buikpijn. Het sap van basielkruid de vrouwen genuttigd bevordert ze aan hun geboorte en reinigt ze na de geboorte. Die grote lust had tot stoelgang en dit is en bijzondere ziekte genoemd thenasmon, die kookt dat kruid met wijn en met olijvenolie en nuttig dat, hij geneest gelijk. De zaden gestoten tot poeder en dat gelaten in de neus reinigt dat hoofd. De zaden zijn ook erg goed gebruikt tot de wratten aan het lijf waar die zijn mogen, dat poeder daarin gestrooid en trekt de wortels van grond uit alzo dat er geen meer daar groeien mogen aan die plaats. (3) De zaden genuttigd weekt de buik en beneemt ook de gezwellen van de buik. (4) De zaden genuttigd met wijn is goed de vrouwen de een kind zuigen en vermeerdert in hen ook de melk. De zaden met wijn gedronken beneemt de smarten der ogen, hoe die zijn mogen. Van de zaden gedronken is erg goed de treurige mensen en die met grote fantasie omgaan. Dat kruid heeft alle opgeschreven kracht die het zaad in zich heeft. (3) De meesters Serapio spreekt dat basielkruid erg goed is de maag en maakt verduwen de grove kost. En is ook goed de lever en het hart en beneemt treurigheid die je komt van de melancholie. Basielkruid reuk die maakt de hersens warm. Basielkruid gegeten en geroken is goed de verstopte neus. Item. Basielkruid gegeten dat maakt een goed gezicht en reinigt ook daarmee dat hoofd en beneemt het snuffen. [96] Item. Merk dat de meesters gewoonlijk spreken dat Ocymum dat zo genaamd is non garioffilatum of citrarium is tegen de opgeschreven deugd van het kruid Ocymum garioffilatum genaamd en ook gans niet te gebruiken is want ze maakt dat hoofd bang en maakt ook een kwade maag en een bedroefd gezicht zoals Pandecta spreekt. |
Vorm.
Een halve meter groot kruid met recht opgaande en sterk vertakte stengels. De op salie gelijkende blaadjes zijn met een roestkleurige dons bedekt en ovaal tot langwerpig. De lipbloemen staan in schijnkransen, lila of wit in juni/augustus. Het blad geurt alsof het met wierook doordrenkt is.
Naam.
(2) Dodonaeus; ‘Basilicum wordt van sommige op het Grieks niet Ocimon, maar Ozimon genoemd als of men zei welriekend kruid. Want de twee gewoonste geslachten van basilicum hebben een lieflijke en aangename reuk die de edele marjolein in sterkte of zwarigheid van reuk te boven gaat’.
Ocimum is genomen van ozo: (ozon) reuk en ozein betekent ruiken, naar de krachtige geur van de plant.
Dodonaeus; ‘‘De Grieken die onlangs geschreven hebben noemen het Basilicon en dat is in het Latijn Regium en in onze taal koninklijk kruid. Daarvan zijn de namen gekomen die in de apotheken gebruikt worden, te weten Basilicum en de Nederduitse en ook de Hoogduitse naam Basiligen of Basilgram, de Fransen basilic, Engelse basill. Dan sommige noemen ze in het Latijn ook Basilicon Gariophyllatum, dat is basilicum met reuk van kruidnagels’.
Basilisk betekent koninklijk, dit mogelijk naar zijn wijdverspreide en legendarische krachten of omdat het gebruikt werd in koninklijke zalven.
Men neemt aan dat het die naam kreeg vanwege het gebruik van het aromatische kruid in zalven, bad of medicijn. In Latijn werd het Basilisca, maar ofschoon dit woord geassocieerd was met het Grieks, kreeg het woord een heel andere richting om zijn oorsprong te achterhalen. De verbeelding van de ouden gaf geboorte aan een opmerkelijk reptiel dat zijn kwalijke krachten over de geesten van de mensen uitoefende tot ver in de middeleeuwen. Dit was de gevreesde basilisk, de mythische koning van serpenten. De Grieken noemden dit beest basiliskos, een andere afleiding van hun woord voor ‘koninklijk’. Vanwege zekere opmerkingen begreep men dat er op het reptielenhoofd een kroon zou staan. Daarom wordt in sommige middeleeuwse tekeningen op het hoofd van het monster zorgvuldig een diadeem afgebeeld. Mogelijk is er ergens een overeenkomst gevonden met de basiliek. Geen mens weet het. De Romeinen, door een warboel in etymologie, werden door de Grieken geholpen die het kruid als antimiddel tegen de steek van schorpioenen gebruikten.
Naar middeleeuwse beschrijvingen is de Basilisk uit een dooierloze hanenei door een pad in de mest uitgebroed. Hieruit kwam een dier met een hanenkop en acht hanenvoeten, met een kroon op zijn kop en fonkelende ogen dat door zijn blik doodt, via een spiegel doodt hij uiteindelijk zichzelf. Zie Shakespeare in Henry V ‘Come besilisk, and kill the innocent gazer with thy sight’.
Zie Herbarius in Dyetsche en Dodonaeus. Opmerkelijk dat de Gart er niets van zegt.
Gebruik.
De plant werkt desinfecterend doordat het rhymol, eugenol en kamfer bevat. Om die reden werd het ook als geneesmiddel gebruikt, bovendien werkt het kalmerend, helpt tegen pijnen en zenuwzwaktes. Van de aangenaam kruidige en vluchtige olie worden likeuren gemaakt, het is een van de bestanddelen van de likeur Chartreuse. Ook wordt het gebruikt om motten en vliegen uit slagerijen te verdrijven en slaapkamers.
Herbarius in Dyetsche; ‘Baselike, Baselicon of osimum. (1) Er zijn twee soorten, de ene heet gariofilata (a) omdat het geurt als een anjer en die is heet in de eerste graad en droog in de tweede, dit is volgens Platearius de krachtigste uit de macht of kennis van Constantijn. Maar het gele Ocimum is heet en droog in de eerste graad. Als je in een recept basilicum vindt dan wordt het zaad bedoeld, in de pleisters moet je de bladeren nemen. Vanwege haar goede geur heeft basilicum de kracht om te versterken, te ontbinden, te verteren, af te drogen en te zuiveren.
Pandecta zegt uit de autoriteit van Dyaf in het kapittel van Ocimum of basilicum dat haar kracht in de medicijnen onzeker is omdat sommige zeggen dat het slecht voor de maag is, dat het de ogen verduistert en dat het verwondt. En als basilicum in de zon verrot dan worden er wormen uit haar geboren. Sommige menen dat als iemand wat basilicum neemt dat hij dezelfde dag door een schorpioen gestoken zal worden waarvan hij niet zal genezen. Maar Dyaf zegt dat dit allemaal vals is want het is goed voor de maag vanwege de winden die het verteert en het is voor andere dingen goed want het is goed tegen het in onmacht gaan (b) en tegen hartkramp (c) als je het zo gebruikt: ‘Kook basilicum met citroenen in water of wijn en laat het een nacht weken en dan geef je het’.
(3) Dit kruid is goed tegen de verkoeling van de maag als je het met munt en galigaan in wijn kookt. Hetzelfde is ook goed tegen onverteerbaarheden van de maag die uit koude komen. (d)
Tegen loop uit koude, vooral als het lienterie is (ontlasting van onverteerde spijzen): ‘Neem zaad van basilicum en het sap van wilde pruimen met regenwater’.
(4) Als je basilicum met bijvoet en laurierbladeren kookt en dat goed in een spons duwt en dit zo op de baarmoeder legt zuivert het de baarmoeder en laat haar stonden komen. Maak er ook een pessarium of een suppoost in de baarmoeder van, het helpt ook om in verwachting te raken.
Tegen tenasmonem (e) kook je dit kruid en wolkruid in wijn, dat doe je in olie en leg dit op de dijen, ook zit je daarop want het geneest. Basilicum die in warme groente gegeten wordt geeft een goede adem.
Als je wijn drinkt waar het in gekookt is, is het goed tegen oogpijnen. Pandecta en Platearius’.
(a) Geum urbanum of Clinopodium vulgare. (b) Syncope. (c) Angina pectoris. (d) Maagzuur, branden/pyrosis. (e) Loze aandrang krampen.
Balsam krautDas lxvi Capi Balsamina sive Zisimbτium latine·grece Cardamon·arabice Colodes· (Der meister platearius in seinem herbario·in dem capitel Zisimbτium spτicht·das dises seÿe heyþ und trucken an dem dτÿtten grad·Der ist zweÿer handt·Einer ist geheÿssen d wÿld balsam der ander der zame·und der zame oder d heÿmisch ist uns wol bekant. (Dises kraut hat rotund bletter und waÿche·und einen waÿchen stengel·(Dises krautes tugent ist groþ unnd zů vyl dingen gůt·(Diascoτides spτichet·dz dises krautes tugent zerteÿlet und verczeret bôse feüchtigkeit in dem menschen·(Dises kraut gebulfert und das gemüschet mit råtichwasser unnd des moτgens getruncken nŭchteren einen gůten trunck·benymmet ÿliacam·das ist die lenden sucht od darm gegicht·(Item·dises kraut gebulfert·und darunder gemüschet gersten meel·und ein wenig wassers·und darauþ gemachet einen bτeyen·unnd auff den bauch geleget zwýschen dem gemåchte und zwÿschen dem nabel·verczeret do vil bôser feüchtigkeit in der blasen·unnd auch in den dårmen·(Wer den schnopffen håtte der do von keltte kommen wáre·der nemme balsam bletter unnd thů die do in ein såcklein·und lege daz nachtes auff des haubte·und lasse das darauff lygen die nacht·es benÿmmet dÿr davon den fluþs und machet ein liechtes haubte. [97] (Platearius·balsamkraut gesoten mit wein und getruncken ist fast gůt dem kaltten magen·(Dises kraut also genüczet·ist gůt stranguiriosis·das ist dÿe do trôpfflingen hármen. (Item ein pflaster von disem kraut gemachet unnd geleget zwÿschen das gemåcht und den nabel·benÿmmet die kranckheÿt genantt dyabetica·das ist·dem der harm entgeet on seinen willen·(Von dem krautt getrunckm foτderett die frauwen an jrer zeyt·unnd hilffet auch fast wol an der geburd·unnd reyniget die můtter die do erkaltet ist·(Item·Balsam gesoten mit kleyben und domit das antlicz gewåschenn·ist gůt zů vertreýben die flecken daran·genant lentigines. (Item. Balsam gesoten mit wein unnd vermenget mit hyrþzungen·ist gůů wider bestopffung der lebern und des milczes·pandecta· (Item·Gersten meele sauffen mit balsam gebulfert unnd vermenget·ist gût den gebτesten der bτust· |
Balsemkruid. (1) Dat 66ste kapittel. Balsamina sive Zisimbrium Latijn. Grieks Cardamon. Arabisch Colodes. (Tanacetum balsamita) De meester Platearius in zijn herbaria in het kapittel Sisymbrium spreekt dat dit is heet en droog aan de derde graad. (2) Het is tweevormig. Een is geheten de wilde balsem, de andere de tamme en de tamme of de inlandse is ons goed bekend. Dit kruid heeft ronde bladeren en weke en groeit aan een weke stengel. Dit kruid deugd is groot en tot veel dingen goed. Dioscorides spreekt dat dit kruid deugd verdeelt en (5) verteert kwade vochtigheid in de mensen. Dit kruid gepoederd en dat gemengd met radijswater en ‘s morgens gedronken nuchter een goede dronk beneemt ÿliacam, dit is de lendenziekte of darmjicht. (3) Item, dit kruid gepoederd en daaronder gemengd gerstemeel en een weinig water en daaruit gemaakt een brei en op de buik gelegd tussen het geslacht en tussen de navel verteert er veel kwade vochtigheid in de blaas en ook in de darmen. (6) Wie de snuf heeft die je van koudheid gekomen is die neemt balsembladeren en doe die in een zakje en leg dat ‘s nachts op je hoofd en laat dat daarop liggen die nacht, het beneemt je daarvan de vloed en maakt een licht hoofd. [97] Platearius, balsemkruid gekookt met wijn en gedronken is erg goed de koude maag. Dit kruid alzo genuttigd is goed stranguiriosis, dat is die er druppelend plassen. Item, een pleister van dit kruid gemaakt en gelegd tussen dat geslacht en de navel beneemt de ziekte genaamd diabetici, dat is die de plas ontgaat tegen zijn wil. (3) Van het kruid gedronken bevordert de vrouwen aan hun tijd en helpt ook erg goed aan de geboorte en reinigt de baarmoeder die er verkouden is. Item. Balsem gekookt met klaver en daarmee dat aangezicht gewassen is goed om te verdrijven de vlekken daaraan, genaamd lentigines. Item. Balsem gekookt met wijn en vermengt met hertstong is goed tegen verstopping van de lever en de milt, Pandecta. Item. Gerstemeel soepje met balsem gepoederd en vermengt is goed de gebreken van de borst. |
‘Een is geheten de wilde balsem, de andere de tamme en de tamme of de inlandse is ons goed bekend. Dit kruid heeft ronde bladeren en weke en groeit aan een weke stengel’. Balsem wordt ook Impatiens balsamita genoemd en dan meestal met toevoeging wijfje, het mannetje is Momordica balsamina. De meest bekende balsem is Tanacetum balsamita met zijn medesoort en balsem Achillea ageratum.
De afbeelding lijkt ook niet op Tanacetum balsamita, zo aan het zien heeft het een vierkante stengel en stengelomvattende, ronde bladeren, bijna van vorm als een papaver. Mentha viridis is de balsemmunt. Dan zal de geteelde wel de gekroesde vorm zijn en de wilde de gewone vorm. Onzeker. Naar de zachte bladeren en weke stengel zou je zeggen Impatiens, maar die is zeker niet inlands. Dan blijft de traditionele balsemplant over.
Vorm.
De hele plant geurt balsemachtig. De leerachtige bladeren zijn gesteeld, elliptische en gekarteld/gezaagd. Een sterke plant met opstaande en behaarde stengels. Losse schermvormige trossen van kleine bloemhoofdjes met korte witte straalbloemen en donkergele schijfbloempjes in augustus/oktober.
Naam.
(1) Dodonaeus; ‘‘De eerste van deze twee (2) andere is Achillea ageratum) is hier te lande balseme genoemd, in de apotheken van deze landen Balsamita en Balsamita major. Andere noemen het Costus hortensis. De Fransen noemen het grand coq, andere noemen het grote cost in onze taal.’
Strabo vermeldt costis hortensis als middel om de spijsvertering te bevorderen. In de Capitulare wordt het costum genoemd. In 827 werd het in Liber de cultura hortorum van Walahfrid Strabo onder de naam costus als verteringsmiddel opgevoerd.
Duitse Kostwurz. Alecost kwam in Engeland aan in de 16de eeuw vanuit de oriënt. Ale en cost, van Latijn costum, Grieks kostos (een Indische plant wiens geurende wortel gebruikt werd voor parfums) van Hebreeuws qosht, van Sanskriet kusthah, zie Saussurea.
De naam Sisymbrium en Cardamon zijn nu namen voor kruisbloemigen.
Gebruik.
Hildegard von Bingen noemt Balsamita of Balsamkraut als middel tegen epilepsie, vergif, lepra en derdedaagse koorts; als iemand door het vele denken in het hoofd verward is geworden kookt hij Balsamkraut met driemaal zoveel venkel en neemt lichte spijzen, vermijdt wijn en water, drinkt bier en houdt het hoofd bedekt’.
Lobel zegt; ‘de veldt-chirurgiens ende vrouwen houdent ende beproevent voor een heylsaem wondtcruydt, waerom dat ook Balsam gheheeten wordt’.
Herbarijs; ‘Balsamita is heet en droog en daarom noemt men het balsamite omdat het bijna ruikt als balsem en dit kruid is wel algemeen bij vele mensen en men doet het in stropen om de leden te versterken en men verzamelt het in de lente. Maar hoe verser het is hoe beter het is’.
Dodonaeus; ‘Het konserf van de bladeren van balsem gemaakt, dat is de bladeren er van met suiker bewaart zoals men in de apotheken plag te doen, is zeer goed tegen alle langdurige smarten en weedommen van het hoofd als men die ‘s morgens ettelijke dagen achter elkaar gebruikt.
(6) Ze bedwingt en laat alle zinkingen en katarren ophouden die van het hoofd op de andere leden van het lichaam zinken of vallen en (5) verdroogt die zeer gauw en insgelijks is ze zeer goed om alle rauwe of onrijpe vochtigheden van het lichaam te verteren en tot rijpheid te brengen.
Is ook zeer goed diegene die gaan kwelen en met inwendige gebreken van de lever en met waterzucht gekweld zijn en vooral als de waterzucht noch vers en niet al te ver gekomen is en daarom zullen diegene die de lever slap en verkouden hebben deze konserf zeer nuttig en met grote baat gebruiken.
Het zaad van deze kruiden is zo krachtig als dat van de Santolina of cipreskruid en zeer geschikt om allerhande gewormte uit de darmen te drijven.
Grote balsem verwarmt, verdroogt, opent, maakt dun, veegt af, verwekt en versterkt.
(3) Drie bladeren van dit kruid met brood gegeten in het begin van het noenmaal versterken de maag en maken die gretig tot het eten en helpen de vertering van de spijzen en zijn daarom zeer nuttig de vrouwen die met opstijging van de baarmoeder gekweld zijn. Het heel gewas geneest de gebreken en vooral de hardigheden van de baarmoeder en het kruid zelf dat warm gemaakt is met witte wijn en zo op het geslacht gelegd laat gemakkelijk plassen. En de kracht van het water daar dit kruid in gekookt heeft is zeer heet en zelfs de reuk alleen van dit kruid als het gebrand wordt laat water maken en maakt de harde baarmoeder zacht. Om de maandstonden te verwekken mag men ook een stoving van dit kruid maken of de vrouwen in dat water laten zitten daar dat in gekookt is.
teschenkraut lxvii ca Bursa pastoτis·sive pera pastoris· sive sanguinaria centum nodia·sive lingua passerina latine. Grece poligonia· (Der meister galienus in dem achtenden bůch genant Simplicium farmacarum in dem capitel poligonia·spτicht das tåschenkraut seÿ kallt an dem andern grad·unnd trucken an dem anfang des dτÿtten grads· (Der meister Serapio in dem bůche aggregatoτis in dem capitel Centumnodia·idest Bursa pastoτis·spτicht do·das dises kraute habe bletter geleÿch den [98] rauten·allein das die bletter an dem tåschelkraut lenger sind und weÿcher·und hat beÿ einem yegklichen blat samen·und hat weiþ blůmen und rot·unnd die eþtte sind nahend beÿ der erden· (Diascoτides spτicht·das tåschelkraut seÿ fast gůt dem entzündeten magen·auþwenndig das kraut darauff geleget·(Dises ist auch gůt Herisipile·das ist wider das rot lauffen·(Dyses kraut gestossen und auff den gebτesten geleget·wo grosse hÿcze wåre an dem leÿbe·an wôlchen ennden das wåre·so zeühett es die hÿcze an sich·(Platearius tåschenkrautt genüczet dem der do seer blůtet auþ der nasen oder sunft an dem leýbe·der neme dises krautes safft unnd streÿche jn umb das blůttend gelÿde·es bestopffet das unnd kelttet die hýczigen adern·(Item·Dÿses kraut in der handt gehalten·bestopffet fast seer die blůtennden nasen·(Item·Wer do håte vÿl eÿtters in den oτen·der stosse dises kraut und lasse den safft do warm darein·es benymmet den eÿtter und den selbigen fluþ· (Dises kraut ist auch fast gůt den frawen·die jrer zeÿt zů vil haben menstruum genannt·das gestossen unnd hÿnden auff dÿe lennden geleget·(Plinius der spτicht·das der safft do von dem kraut getruncken seÿe gůt emoptoicis·das ist·die do blůt speÿen. (Also genüczet machet der saffte wol hårmen·(Tåschenkraute gekochet mit wein und hônige·und auff die frÿschen wunnden geleget·heÿlet sÿ zůhandt. (Item·Tåschenkraut safft ist leichtigklich heÿlen blůtige wunden·(Item. Dises krautes safft mit hauþ wurczeln vermennget in eþsig·ist leschenn verhÿczete gelÿder·als sant Anthonius feür. (Item·tåschenkraut mitt wein gesotten·ist gůtt wider gebÿþs der fenÿnigen gethiercz· |
(1) Tasjeskruid, 67ste kapittel. Bursa pastoris sive pera pastoris sive sanguinaria, centum nodia sive lingua passerina Latijn. Grieks poligonia. (Capsella bursa-pastoris) De meester Galenus in het achtste boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel poligonia spreekt dat tasjeskruid is koud aan de andere graad en droog aan de aanvang van de derde graad. De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel Centum nodia, id est Bursa pastoris, spreekt dat dit kruid heeft bladeren gelijk de [98] ruit, alleen dat de bladeren aan het tasjeskruid langer zijn en weker en heeft bij elk blad zaden en heeft witte bloemen en rood en die takken zijn vlak bij de aarde. Dioscorides spreekt dat tasjeskruid is erg goed de ontstoken maag, uitwendig dat kruid daarop gelegd. (3) Dit is ook goed herisipile, dat is tegen de rodeloop. (2) Dit kruid gestoten en op de gebreken gelegd waar grote hitte is aan het lijf aan welke einden dat is zo trekt het de hitte aan zich. (3) Platearius, tasjeskruid genuttigd die er zeer bloedt uit de neus of ergens anders aan het lijf die neemt dit kruid sap en strijkt het om dat bloedende lid, het verstopt dat en verkoelt de hete aders. Item. Dit kruid in de hand gehouden verstopt erg zeer de bloedende neus. Item. (4) Wie er heeft veel etter in de oren die stoot dit kruid en laat het sap daar warm in, het beneemt de etter en dezelfde vloed. (5) Dit kruid is ook erg goed de vrouwen die hun tijd te veel hebben, menstruatie genaamd, dat gestoten en achter op de lenden gelegd. Plinius die spreekt dat het sap dat van het kruid gedronken is goed emoptoicis, dat is die er bloedspuwen. Alzo genuttigd maakt het sap goed plassen. Tasjeskruid gekookt met wijn en honing en op de verse wonden gelegd heelt ze gelijk. Item. (3) Tasjeskruid sap is lichtelijk helen bloedige wonden. Item. Dit kruid zijn sap met huislookwortels vermengt in azijn is lessen verhitte leden zoals Sint Anthonies vuur. Item, tasjeskruid met wijn gekookt is goed tegen beten van de venijnige dieren. |
Vorm.
Het herderstasje heeft variabele bladeren die in een rozet staan. Het is een eenjarige of tweejarige die tot een halve meter kan komen. De kleine witte bloempjes zijn in trossen verenigd.
Naam.
(1) Dodonaeus; ‘Gewoonlijk noemt men dit kruid in het Latijn Pastoria bursa of Bursa pastoris en Pera pastoris, in het Hoogduits Seckel of Teschelkraut, in het Nederlands borsekenskruid of teskenskruid.
Capsella bursa-pastoris, Grieks kapsa komt het Latijnse capsa, ‘zakje’ of ‘tasje’, naar de vorm van de vrucht. Bursa is een ‘zak’ of ‘beurs’, en pastor is een ‘herder’, dat zijn dus twee tassen van een herder, dus dubbel op. De zaaddozen zijn gevormd als harten maar harten die in tweeën breken. De zaden zitten erin als geld en vormt zo de smalle beurs van de schaapherder. Herderstasje, Duitse Teschenkraut, Hirtentaschen, Franse bourse a pasteur en Engelse shepherd’s purse.
Bij Hildegard von Bingen heet het Bluthwurz en ook wel Sanguinea; bloedkruid.
Gebruik.
Vooral werd het plantje gebruikt bij verschillende bloedingen, na de 18de eeuw werd het plantje vergeten. Het sap werd tegen bloed spuwen en vuiligheid in de oren, bij nierziektes en vrouwenziektes gebruikt. Het kruid bevat, net als andere kruisbloemigen, veel vitamine C. 9.
Herbarius in Dyetsche; (1) ‘Teskenscruyt, bursa pastoris of sanguinaria is koud van samenstelling, het heeft een stoppende of zuurachtige kracht. Er zijn twee soorten, de ene heeft bladeren op de wijze van een tasje, de ander heet centinodia en is een kruid dat op de aarde kruipt, het heeft bladeren als de ruit en zaad rond de bladeren. Het heet ook lingua passerina of mussentong. (a) (2) Deze kruiden zijn zeer goed tegen hete blaren als erisypelas (dat zijn blaren van vurige kleur) en tegen flegmones (dat zijn blaren of puisten die van heet bloed komen) als tasjeskruid met azijn gestampt en daarop gelegd wordt want het weerstaat de materie die naar de blaren toe zou lopen.
(3) Het is ook een prima medicijn tegen diffenterias (dat is een ziekte die de loop rood maakt met afschaven de darmen (b) en de bloed spuwende mensen als tasjeskruid met weegbree en met Armeense aarde in regenwater wordt gekookt en daarvan wordt gedronken dan laat dit het lichaam goed blijven. Buiten leg je op de darmen tasjeskruid, weegbree en Armeense aarde met het wit van een ei dat in regenwater gekookt is want het helpt zeer.
(4) Het zaad van tasjeskruid heelt zeer goed de bloedende wonden, het is ook goed tegen zweren in de oren die met vuiligheid vervuld zijn, de etter dat daarin is droogt het op. Ook als het gekookt wordt in helder water met een kruid dat persicarie heet (c) omdat het blad op een perzikblad lijkt, het heeft zwarte plekken en groeit bij het water) is goed tegen de loop van vrouwenstonden als het van onder met een sponsje daar in- en uitgeduwd wordt. Als je het warm omtrent de dijen legt helpt het tegen hetzelfde ook.
Als je het sap van tasjeskruid drinkt is dit goed tegen het bloed spouwen, het helpt tegen het aandrang tot waterlozing en laat goed plassen.
Met wijn gedronken is het goed tegen venijnige beten.
Tegen het heilig vuur is het goed om tasjeskruid met donderbaard en azijn te koken en dit daarop te leggen’.
(a) Zie Polygonum aviculare. (b) Dysenterie. (c) Persicarie maculosa.
(4) Dodonaeus; ‘Dit kruid stelpt het bloed vanwaar dat het ook vloeit, hetzij dat men het sap daarvan opdrinkt of het water daar dat in gekookt is geweest, hetzij ook dat men hetzelfde pleistergewijs of papgewijs of al badende of nat makende er op legt of anders gebruikt.
(3) Met een klysma gebruikt en ingegoten kan het de rodeloop genezen en op laten houden.
Het geneest de bloedige wonden en wordt zeer nuttig gebruikt in de beginnende zweren en allerhande ontstekingen die verkoeling vereisen of weer terug gedreven moeten worden.
stickwurcz oder raselwurcz lxviii Capi [99] Brionia grece et latine· (Die meister spτechen·das dÿses kraut sey von natur heÿþs und ist nit nücz zů essen·(Dÿses kraut vertreÿbet schlangen·und kroten·also·Man sol es legen in das feüwer·und sol es bτaten geleÿch als ein rŭben·und denn also warm zerschneÿden zů stucken·so låþt es von jm einen tampffe und gerauch·Wôlche schlang oder krot den rauch reüchet·die wirt geleczt und stÿrbt zůhant·davon·Oder wo vergifftige thyre sind·wenn sÿ des gewar werden·so beleÿben sÿ nit an der stat. (Der selbig gerauch thůt auch dem menschen wee·er hab denn voτhyn geessen rauten·(Wem sein fŭþ von bôsen blatern verseert wåren·d sÿede dises kraut in wasser·und giesse dann dises wasser ab·und lege das krautte auff die seer also warm·und båe auch den fůþ domit·es heÿlet zůhandt·(Wo man vergifft machec.do ist dises kraut schedlich bey·wann es schadt der vergifft und mÿnderet jr krafft·und wenn es bτÿnnet in dem feüwer das d gerauch die vergifft rŭret·so benymmt er d vergifft alle jr krafft. Geleich als wein der sein krafft verleüret so er über nacht in dem geschÿrτe steen beleybt in einer warmen stuben (Der meyster Platearius spτicht·das bτyonia und eberwurcz ÿegklichs geleÿch vil gebulfert·und das gemüschet mit regenwasser·unnd die frawe das eingenommen·hilffet fast wol auffzůlôsen secundinam·das ist die ander geburt·(Item bτÿonia gebulfert unnd die eingenommen in geyþmilch des abendes und nichcz darauff getruncken·treÿbt auþ dem leÿbe schlangen und kroten·die ettwa lang zeyt in dem menschen geweþt sind. (Item·Nymm der wurczel bτÿonia ein quintin scammoneam als schwår als ein gersten koτn wyget·und müsche die mit schelwuτcze safft·und trincke des anderthalbs quintin=es vertreÿbet dÿe pestilencz·und machet den menschen seer schwÿczen·und dises sol geschehen ee der mensche geschåáfft·und sol auch voτhin ein ader spτengen an den enden do sich die pestilencz erhaben hat·und nach dem schwÿczen so sol er dem leÿb jnnwenig reÿnigen also·nymme dyafenicomis dτeü quintin·Electuarium de succo rosarum·unnd dÿaturbit·yegkliches ein quintin·und müsche das undeτ einand mit ein wenig sauer ampffer wasser·oder eingenommenn mit einer ungesalcznen arbeyþbτŭ·und darauff fasten dτeÿ od vier stund·Dises benymmet alle unflåtigkeit die der getranck gesammlet hat in dem leÿbe·(Und hie ist zů wissen daz kein ercznei gehelffen mag zů der pstilencz·es seÿ dem sach das er den leÿbe reÿnige nach einem pestilencze trancke·[100] |
(1) Heggenrank of raaskruid, 68ste kapittel. [99] Brionia Grieks en Latijn. (Bryonia dioica) De meesters spreken dat dit kruid is van natuur heet en is niet nuttig te eten. (2) Dit kruid verdrijft slangen en padden·alzo: Men zal het leggen in dat vuur en zal het braden gelijk als een raap en dan alzo warm versnijden in stukken dan laat het van zich een damp en reuk. Welke slang of pad de rook ruikt die wordt gelet en sterft gelijk daarvan. Of waar vergiftige dieren zijn en als ze dit gewaar worden zo blijven ze niet aan de plaats. Dezelfde reuk doet ook de mensen pijn, hij had dan voorheen gegeten ruit. Wie zijn voeten van kwade blaren bezeert zijn die kookt dit kruid in water en giet dan dit water af en leg dat kruid op die zeer alzo warm en baadt ook de voeten daarmee, het heelt gelijk. (4) Waar men vergif maakt daar is dit kruid schadelijk bij want het schaadt het vergif en vermindert zijn kracht en wanneer het brandt in het vuur zodat de reuk dat vergif beroert zo beneemt het dat vergif al zijn kracht. Gelijk zoals wijn die zijn kracht verliest zo het over nacht in de schaal staan blijft in een warme kamer. De meester Platearius spreekt dat Bryonia en stengelloze driedistel van elk gelijk veel gepoederd en dat gemengd met regenwater en de vrouw dat ingenomen helpt erg goed op te lossen (3) secundinam, dat is de andere geboorte. (2) Item, Bryonia gepoederd en die ingenomen in geitenmelk ‘s avonds en niets daarop gedronken drijft uit het lijf slangen en padden die wat lang tijd in de mensen geweest zijn. Item. Neem de wortel van Bryonia een 1,67 gra,, scammonea zo zwaar als een gerstekorrel weegt en meng die met stinkende gouwe sap en drink dat anderhalf maal 1,67 gram, het verdrijft de pest en maakt de mensen zeer zweten en dit zal gebeuren eer de mens slaapt en zal ook daarvoor een ader sprengen aan het eind daar zich de pest verheven heeft en na het zweten zo zal hij het lijf inwendig reinigen alzo: Neem dyafenicomis drie maal 1,67gram, electuarium de succo rosarum en diaturbit, van elk een 1,67 gram, en meng dat onder elkaar met een weinig zuringwater of ingenomen met een ongezouten erwten brei en daarop vasten drie of vier stonden. Dit beneemt alle onzuiverheid die de drank verzameld heeft in het lijf. (5) En hier is te weten dat geen artsenij helpen mag tot de pest, tenzij hij dat lijf reinigt na een pestdrank.[100] |
Vorm.
De heggenrank is een eenjarige klimplant die zich drie meter kan uitstrekken. De blauwachtige, druifvormige bladeren zijn drie tot vijflobbig en bedekt met stevige, prikkelige haren. Klokvormige en groen gestreepte bloemen van een geelwitte kleur komen in mei tot september. De rode bessen lijken op schaapskeutels en worden ook zo genoemd.
Naam.
(1) Dodonaeus; ‘De eerste van deze twee heet hier te lande witte bryonie naar de Latijnse naam Bryonia alba, in het Grieks Ampelos leuce, op het Latijns Vitis alba, als of men witte wijngaard zei, de naam Ampelos, dat is wijngaard, voert ze omdat ze niet alleen van bladeren op de wijngaard lijkt, maar ook omdat ze bessen voortbrengt die als kleine trosjes druiven bijeen staan en wel zo dicht of veel tezamen als aan de wijngaard. De Hoogduitsers noemen het Stichwurtz, Hundskurbs, Hundsraben en Teuffels kirsen, de Nederduitsers, als gezegd is, bryonie naar de gewone naam van de apothekers Bryonia. Dan de witte soort is hier te lande wel de gewoonste en heeft deze namen, stick-wortel, raesel-wortel of ros-wortel en wilden wijngaert, in Brabant alsspape of bryonie, in Friesland schaep-entel of schaepkeutel naar de gedaante van de bessen, in Holland quartel bezien of quaertels beyen omdat de kwartels of kwakkels deze bessen niet graag eten, in Hoogduitsland Schmartz wurtz, Teuffelkurbs, Wilder Zitwen, Scheiszwurtz, Raswurtz, Zaunruben, Romische Ruben,
Bryonia is afgeleid van het Griekse bryo, ‘uitspruiten’. Het is een verwijzing naar de stengels die elk voorjaar weer uit de knollen tevoorschijn komen.
Hildegard von Bingen noemt het Stichwurtz, Zaunrube’, het gebruik wordt genoemd als niet nuttig voor mensen, een ‘unkrut’. Zij schrijft het een helende werking bij voetzweren toe wat ook hier terugkomt, ook dat het slangen en padden uit (ingewandswormen) uit het lichaam drijft. Stickwurz omdat ze diegene helpt die hoesten, vergelijk het Duitse Ersticken, maar het kan ook een leesfout zijn en moet het Scit-, Scheisswurz zijn, Schytwort, Scheissruben, de afvoerende werking, de giftige wortel zorgt voor diarree. In Vlaanderen heet het schijtraap, de laxerende wortel werd door mens en dier gebruikt, het is wel een Schmerzwurz, Gichtruben of Gichtwurz, dat naar gebruik.
Later werd het ook wel wilde zedewaer en in het Duits Wilder Zitwer genoemd omdat de plant gebruikt werd als vervanger van de dure zedoarwortel (Curcuma zedoaria)
Gebruik.
Een vurige martelplant. Het melksap veroorzaakt op de huid blaren. De witte, vuistdikke penwortels smaken scherp bitter en ruiken naar versgebakken brood, maar werken drastisch afvoerend en in grote dosis braakverwekkend, zelfs dodelijk. De bessen en de wortelstok zijn het meest giftig. Na drogen wordt het minder scherp. Wordt vrijwel niet meer gebruikt, nog in de homeopathie waar een tinctuur gemaakt wordt bij prikkelhoest, ontstekingen, jicht en reuma. Inwendig is het gevaarlijk.
De dikke en vlezige lange bolachtige verdikkingen van de wortels zijn vaak vertakt en worden zo dubbel. Ze lijken zo in voorkomen op een mensengestalte en worden mandrakes of in Duits Zaunrube genoemd. Deze wortels waren de vervangers van de dure mandraak, zie Mandragora. Men droeg de wortels om de hals en geen heks durfde het te wagen de drager te betoveren. De medicantibus herbarum 6de (?) eeuw schreef over de bryonie; ‘Si in capite vel in cinctu eam tecum portaveris, nulla mala te contingent’, dat is ‘Indien gij het om het hoofd of in de gordel met u draagt, kan u geen onheil treffen.’
Herbarijs; ‘Brionia of oude rape of corpentaes is heet en droog in de 2de graad. En ze is goed tegen druppels en zuivert sproeten in het aanzicht met azijn gemengd. En met azijn is het goed tegen huiduitslag en tegen puisten en tegen schurft en zuivert de huid van vuilheden.’
Oude raep, die naam kom je nog tegen in duivelsraap, korfraap en eiraap omdat de wortel wat op een raap lijkt. Corpentaes is een vreemd woord, mogelijk is het een verdraaiing van serpentaes, zie (2).
Herbarius in Dyetsche; ‘Brionie of Brionia, sommige noemen het wilde zewael of witte wijngaard. Het hele kruid is heet en droog, maar de bladeren, vruchten en wortels hebben de kracht af te drogen, klein te maken en te ontbinden, daarom zijn ze goed tegen de hardheid van de milt als je dit met heemstwortel en vijgen in water kookt en dan met varkens- of zwijnenvet vermengt en daar een pleister van maakt die je op de hardheid legt.
Met het sap van Brionia haal je de haren van de vellen.
Het sap van Brionia is goed tegen bedrieglijke zweren als je ze daar mee wast. Hetzelfde is ook goed tegen de kloven van de schenen.
Als je de wortel van Brionia stampt en met fenegriek en vitzen in azijn mengt en daar mee de huid bestrijkt zuivert het die, droogt af en verwijdert de donkerheid van de zwarte littekens (a) en littekens van zweren. Ook verdrijft het de blindheid van de ogen.
Tegen fistels (b) van de aars en pijnen: ‘Neem Brionia en meng het met olie en wat was’.
Als je de toppen van het kruid in het begin van hun rijpheid met venkel en peterselie kookt en dit drinkt maakt het water en laat het naar toilet gaan. Een pleister van Brionia die in wijn gekookt is geneest verandert en opent panaritium. (c) Brionia trekt ook het stinkende vlees (d) uit de benen als je daar zalf op doet dat van haar sap gemaakt is met olie en was. Wijn waar het sap van Brionia in gekookt is is goed tegen vallen (e) en tegen (3) vallende ziekte, ook doodt het de vrucht in het lichaam en is goed tegen beten van tyrus. (dat is een slangachtig serpent) Maar je zal er weinig van nemen want als je teveel neemt laat het je gek worden (f) . De hoeveelheid die je ervan mag nemen is twee drachmen.
Als een vrouw zich een suppoost van Brionia in de baarmoeder zet dan verdrijft ze de vrucht en de moederkoek waar de vrucht in rust. Als je wijn drinkt waar het in gekookt is laat het plassen en de stonden komen en als een vrouw daarboven zit dan zuivert ze haar baarmoeder. Een pleister die gemaakt is van Brionia die met heemst en zwijnenvet tezamen gekookt en op rijpe blaren gelegd is, laat ze breken. Serapio, Avicenna en Pandecta’.
(a) Necrose. (b) Fistel =buis, verbinding tussen 2 holtes, meestal ontstaat deze door ontsteking, of door kanker. (c) = Omloop: ontsteking van de nagelbasis. (d) Zweren. (e) Multiple sclerose. (f) Vandaar de naam stickwurcz of raselwurcz.
Herbarius in Dyetsche geeft een heel ander verhaal dan de Gart. Maar die zal dit gewas later nog eens herhalen in kapittel 425. Daar als wilder zytwas. Herbarius in Dyetsche gebruikt de naam wilde zewael.
Bynsaugen lxix Ca Barotus grece et latine (Die meister spτechen·das dÿses kraut seÿ heÿsser natur· Wõlcher mennsch grosse hÿcze het·der neme dises kraut und lege es in eþsich·und schlahe das auff die stat do die hycze ist·es benÿmmt die on zweyfel·(Wem die augen tunckel werden und im feel darinnen wachþen·d zÿehe dises kraut mit d wurczel auþ der erden·und lege es über nacht in wasser eines spτingenden bτunnens·unnd darnach das wasser ab·unnd schweÿsse das kraut in einer pfannen mit baummôle·und lege es also warm über die augen·und thů das dτeÿ nacht·dir wirt baþ·(Hie ist zů wissen·dz ettlich lerer darwider sind·das hÿcze beÿ hÿcze gelegt·die ist ÿemer hÿcze bτingen·als feüer bey feüwer geleget machet das feüwer ÿe grôsser·(Hie ist zů mercken in sunderheÿt und in einer kürcze·das dises wol müglichen ist das ein kraute hÿcze beneme das von natur heÿþ seÿ·geleÿcher weÿse als wenn sich eÿner bτennet an einen finger od sunft an einem gelÿd·wo das ist·haltet er das selbig gebτennet gelÿde zů einem feüwer unnd låsset die hÿcz des feüwers daran geen also das einer das kaumm geleýchen kan·die selbig hýcze des feüwers zeühet jm den bτant auþs und auch den schmerczen·(Item. Wirt einer geleczt mit heyssem wasser oder anderer feüchtunge·haltet er das gelÿd in ein heÿþs wasser oder in heÿssen wein·od legt darauff heyþ ôle als heÿþ er es geleÿden mag·es zeühet die hÿcz auþ und senfftiget den schmerczen·Unnd dÿses ist die meÿnung des wirdigen meisters Galieni·Unnd darumb ist das wol müglich·das dises krautte bÿnsauge hÿcze an sich ziehe·und die hÿcze des gelÿdes dardurch gemÿndert werde·(Item. Plinius spτichet·das dises kraut gestossen und geleget auff den gebτesten herisipila genant·dz ist das rot lauffen oder freüschem an einem gelÿd wo das wåre an einem menschen·es zeüht die hycze darauþ·unnd heÿlet von stunden an·[101] |
(1) Bijenzuigen, 69ste kapittel. Barotus Grieks en Latijn. (Lamium album) De meesters spreken dat dit kruid is van hete natuur. Welke mens grote hitte heeft die neemt dit kruid en leg het in azijn en sla dat op de plaats waar de hitte is, het beneemt die zonder twijfel. Wie de ogen donker worden en hem vel daarin groeien die trekt dit kruid met de wortel uit de aarde en leg het over nacht in water van een springende bron en daarna dat water af en zweet dat kruid in een pan met olijvenolie en leg het alzo warm over de ogen en doe dat drie nachten, je wordt beter. Hier is te weten dat ettelijke leraars daartegen zijn dat hitte bij hitte gelegd dat is immer hitte brengen zoals vuur bij vuur gelegd maakt dat vuur steeds groter. Hier is te merken in uitzondering en in het kort dat dit goed mogelijk is dat een kruid hitte beneemt dat van natuur heet is gelijkerwijze zoals zich iemand brandt aan een vinger of ergens aan een lid waar dat is die houdt datzelfde gebrande gelid bij een vuur en laat de hitte van het vuur daaraan gaan alzo dat een dat nauwelijks lijden kan, diezelfde hitte van het vuur trekt hem de brand uit en ook de smarten. Item. Wordt iemand gewond met heet water of andere vochtigheid, hij houdt dat lid in een heet water of in hete wijn of legt daarop hete olie alzo heet als hij lijden mag, het trekt de hitte uit en verzacht de smarten. En dit is de mening van de eerwaardige meester Galenus. En daarom is dat goed mogelijk dat dit kruid bijenzuigen hitte aan zich trekt en de hitte van de leden daardoor verminderd wordt. Item. Plinius spreekt dat dit kruid gestoten en gelegd op het gebrek herisipila genaamd, dat is de rodeloop, of brandende zeren aan een gelid waar dat is aan een mens, het trekt de hitte daaruit en heelt van stonden aan. [101] |
Bynsaugen is ook een naam voor Melittis melissophylum, maar die werd vrijwel geheel met Lamium vermengd. De afbeelding laat een witte bloem zien met tegenoverstaande bladeren, zoals Lamium album, maar die zien we in kapittel 411 als een dovenetel, waarschijnlijk werd Lamium album wel apart gezien. Ook een naam voor Melissa, die zien we in kapittel 250.
Vorm.
Dodonaeus; ‘Dat eerste geslacht van dovenetels groeit rechtop met vierkantige en een dertig, zelden vijfenveertig cm hoge stelen en gewoonlijk drie of vier bijeen die uit de wortel spruiten, de bladeren zijn die van de hete of brandende netels vrij gelijk en rondom de kanten gekarteld, doch geenszins brandend of stekend, maar eerder zacht en bijna wolachtig. Rondom de stelen tussen de bladeren groeien de bloemen die wervelgewijs staan en op kleine kapjes of open helmpjes lijken, van kleur dikwijls wit, soms geel en soms uit de rode wat purperachtig’.
Naam.
(1) Dodonaeus; ‘‘Deze kruiden worden gewoonlijk in het Nederduits dovenetels genoemd, in het Hoogduits Tode Nessel en Taube Nessel, in het Spaans hortiga muerta, in het Italiaans ortica morta, in het Frans ortie morte, in het Latijn noemt men ze ook Urtica iners en Urtica mortua. Dan Plinius zegt dat die soort van netels die niet branden of heet is Lamium genoemd wordt’.
Benesuge en Bensuge in midden Noord-Duits, Binesuga en Binisuga in oud Hoogduits, Binsaug bij Bock etc.
Gebruik.
Dodonaeus voor alle dovenetels; ‘De bladeren, het sap, de steel en het zaad van de dovenetels, naar het zeggen van Dioscorides, zijn krachtig om alle hardigheden te vermurwen en om alle kroppen, klieren, bloedzweren en andere zwellen te verteren en te laten scheiden, zelfs kanker en de zwellen die achter de oren plegen te komen, maar om dat te doen moet men er een pleister of papje van maken en dat zo lauw op die plaats de tijd van twee dagen lang houden. Het water daar deze dingen in gekookt zijn wordt ook voor zeer goed gehouden om daarmee te stoven of te baden in dezelfde gebreken.
(1) Dan de onderste eindjes van de helmgewijze bloemen van de dovenetels plegen van de kinderen gezogen te worden om de honingzoete vochtigheid die daarin is (die men in het onderste van veel ander bloemen ook vindt) die nochtans deze bloemen met een onnodige kinderlijke vrees schromen te plukken omdat ze denken dat deze netels de hete netels in het steken of branden omdat ze in de uitwendige gedaante gelijk zijn.
Sommige houden al deze soorten van dovenetels goed in al hetgeen daar Sideritis, groot speenkruid en gamander nuttig toe zijn’.
Buchszbaum lxx Ca Buxus latine· (Die meister spτechen gemeynigklich·dz dises seÿ heyþ an dem vierden grad·und feücht an dem anfang des dτiten grads·(Bartholomeus anglicus de pτopτietatibus rerum·spτicht·das buchþbaum ist von kalter und feüchter natur. (Diser baum ist wynter und summer grŭn·und hat einen starcken gerauch·(Wenn dýe schlangen sich verwundet haben so essen sÿ do auch der wurczeln von dem buchþbaum·so werden sÿ widerumb gesundt·(Der meister Diascoτides spτicht·das buchþbaum bletter gedôτret unnd auch wol gebulferet unnd das ein…. men mit lafendel wasser·benymmet maniam·daz ist die hÿrnwŭtigkeit·(Item·Kein mensch sol růwen oder schlaffen under dem buchþbaum·wann dÿ natur widersteet dem gerauch·und wirt davon die vernunfftt gemÿndert·(Platearius spτichet·das buchþbaumen holcz sej gar gůt und sunderliche tugent in jm habe·wann es ist getemperiert in den vier zůsaczungen·in geleÿcher masse·(Wôlcher keüscheÿt begert·der mache dar auþ pater noster und lôffel·und messerhefft·und trag die beÿ jm es benÿmmt jm bôse gelüste·und machet jn keüsch·(Buchþbaume treÿbet auþ den teüfel daz er nit stat haben mag in dem hauþ·Und darumb låþt man es gemeinigklich weÿhen auff den balmtag an vil enden mer dann ander kraut. (Item buchþbaum geschaben und in reÿnem wasser gesotten·davon genüczet ist… den fluþ der stůlgång…. buchþbaume gesoten in laugen·ist das domit gewåschen geýlmachen·Diascoτides· |
(1) Buksboom, 70ste kapittel. Buxus Latijn. (Buxus sempervirens) De meesters spreken algemeen dat dit is heet aan de vierde graad en vochtig aan de aanvang van de derde graad. Bartholomeus Anglicus de proprietatibus rerum spreekt das buksboom is van koude en vochtige natuur. Deze boom is winter en zomergroen en heeft een sterke reuk. (6) Als de slangen zich gewond hebben dan eten ze zo ook van de wortels van de buksboom en zo worden ze wederom gezond. (2) De meester Dioscorides spreekt dat buksboombladeren gedroogd en ook goed gepoederd en dat ingenomen met lavendelwater beneemt mania, dat is de hersendolheid. Item. (3) Geen mens zal rusten of slapen onder de buksboom want je natuur tegenstaat de reuk en wordt daarvan dat verstand verminderd. Platearius spreekt dat buksbomenhout is erg goed en uitzonderlijke deugd in zich heeft want het is getemperd in de vier toevoegingen in gelijke maat. (4) Wie kuisheid begeert die maakt daaruit rozenkransen, lepels en mesheften en draagt die bij zich, het beneemt hem kwade lusten en maakt hem kuis. (5) Buksboom drijft uit de duivel dat hij niet plaats hebben mag in het huis. En daarom laat men het gewoonlijk wijden op Palmzondag op veel einden en meer dan ander kruid. Item buksboom geschaafd en in rein water gekookt en daarvan genuttigd is… de vloed der stoelgang…. buksboom gekookt in loog is dat daarmee gewassen geil (sap) maken. Dioscorides. |
Vorm.
Bladen zijn ovaal en taai, glimmend aan de bovenkant, vrijwel zittend, 1-3cm lang, ovaal/langwerpig de top afgerond en soms wat ingedeukt. Jonge twijgen zijn groen en aan de top wat behaard en kantig.
Bloemen zijn geel/groen en klein, staan veel bijeen in de bladoksels van vorig jaar gevormde twijgen. De zwarte glimmende zaden kunnen fataal voor dieren zijn.
Naam.
(1) Dodonaeus; ‘Dit geboomte wordt in het Grieks Pyxos en in het Latijn Buxus genoemd, in het Nederduits bucksboom of zoals de gewone man dat kwalijk noemt palmboom, in het Hoogduits Buchszbaum of Bucxbaum’.
Het Griekse woord betekent dicht, vast, ineengedrongen, en is een verwijzing naar het dichte en harde hout en bladstand. Buxushout is zeer hard, dicht en zwaar, het is de enige Europese houtsoort die in water zinkt. Vanwege zijn zwaarte, maar ook vanwege zijn zeldzaamheid werd het hout vroeger verkocht bij gewicht. Er werden speciale kistjes van dit hout gemaakt. Het Griekse woord pyxis of pyxos: wat letterlijk een bukshouten doos betekent, werd de uit buks gedraaide voorwerpen. Dit is nog te zien in de Engelse box: doos, het Franse boite: doos, en mogelijk ook ons woord bus, de uit bu(h)s vervaardigde bussen. De buxus: koker en zo broekspijp tot boks, een in dialect gebruikt woord voor broek. Verdere woordafleidingen zijn interessant vooral omdat vele bekende materialen en de daaruit gemaakte voorwerpen bij ons bekend zijn. De Engelse bushel: de schepel of korenmaat en de buste. In het leger heeft het hout veel gediend, zo is het woord buks ervan afkomstig en in het Slavisch heet de struik pusika en puska is een kanon.
Toen we van de Romeinen het gebruik van het hout leerden, kwam ook het woord bij ons. Het oud-Hoogduitse woord Buhsboum moet al voor 600 na Chr. overgenomen zijn. Uit dit woord stamt het latere midden-Hoogduits Buchsbaum, Buxbaum bij Bock.
Gebruik.
Maerlant; ‘Buxus is een boom van die doen, in de zomer en winter is hij groen. Buksboom heet het in onze taal. Men gebruikt het, weet men wel, meest voor tafels waar men in schrijft omdat het lang goed blijft. Toch eten de wormen het, als wij het vinden, het eerder dan het hout van de linden’.
Dodonaeus; ‘De bladeren van buksboom zijn met enige droogte tezamen trekkend van nature wat hun smaak duidelijk bewijst.
(2) Nochtans heeft de buksboom in de medicijnen geen gebruik en van zijn werking wordt bij de ouders of andere goed ervaren en verstandige meesters niets bijzonders beschreven gevonden. En al is het zo dat sommige vrouwen en andere ongeleerde die zich goed achten om raad te geven tot ziekten die ze niet kennen en topjes van buksboom ingeven aan diegene die van de m. s. geslagen zijn, dat strijdt opmerkelijk tegen alle recht en reden. (3) Want buksboom is niet allen ingenomen voor de hersens kwaad, maar zelfs de vruchten ervan, die nochtans niet zeer sterk ruiken, zijn schadelijk, zwaar en moeilijk voor het hoofd en hersens als men ze dikwijls ruikt of voor de neus houdt.
Sommige zeggen dat ze met het schrapsel van palmhout gekookt en het water te drinken gegeven de pokken genezen kunnen en Lobel verzekert dat een arme Engelse dienstmaagd met deze drank van de pokken genezen is geweest, maar die drank wordt van de rijke lieden om zijn onlieflijke en vuile reuk veracht. En voorwaar de palmboom is zo sterk van reuk dat als het bij de bijenkorven groeit de honig een kwade reuk geeft die het verstand beroert van diegene die het eten. En om dezelfde reden, al diegene die zeggen dat die honig nuttig is tegen de vallende ziekte zijn bedrogen, (3) want men bevindt dat die onder de buksbomen slapen krankzinnig worden of immers daarvan enig letsel in hun verstand behouden zodat ze ook in dwaling zijn die deze bladeren drogen en het poeder daarvan met lavendelwater te drinken geven diegene die los van hoofd zijn of met een lange krankzinnigheid gekweld zijn. Andere koken het schaafsel van dit hout in wijn en drinken dat tegen de onmatige loop of stoelgang. (5) Anderen willen daarmee alle onreine geesten verdrijven en daarom, zeggen ze, worden de takken daarvan in de palmzondagen met andere kruiden omgedragen.
(4) Anderen maken rozenkransen, lepels en hechten tot hun messen van dit hout en dragen die bij zich en geloven dat ze daardoor kuiser leven zullen en vrijer van alle vleselijke lusten.
Sommige geleerde van deze tijd schrijven dat de bladeren van buksboom in loog geweekt of afschaafsel van het hout in loog gekookt het haar geel maken als men het hoofd daarmee wast.
(6) Als de slangen gekwetst of gewond zijn eten ze de wortel van palmboom, te weten haar weekste vezels en dan worden ze wederom gezond, zo men zegt. Nochtans die wortel gepoederd en met enige spijs of drank ingenomen helpt diegene die van de slangen gebeten zijn.
De wortels van de palmboom worden in alle Duitse landen veel geacht om er verschillend werk van te maken en te draaien’.
Behem ein wurcz also genant lxxi Capitel Behem vel lienten arabice·grece·et latine behem· (Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel Behem·spτicht·das diser wurczelen gestalt sind zweÿer handt·rot und weÿþs·(Dise wurczeln bτinget man auþ armenie·unnd haben gůten gerauch·(Avicenna [102, verder op pagina 114] in dem andern bůch in dem capitel behem spτicht dz dise wurczeln sind heÿþ und feücht in dem andern grade·diþ bewert auch serapio·(Dise wurczeln stercken das hercz und benemen des herczen zÿttern und meren materiaz spermaticaz das ist mannes samen spτicht Serapio·(Dise wurczel sol auch genüczet werden zů stercken des menschen natur·und die rote dienet den mannen·die weiþ den fraüwen·(Diser wurczel kreütter wachsen vil gienset dem môτe das krant bτaucht mann nit zů arczneÿe·dise wurczel dienet fast wol für dÿe melancoly und bτinget lust·diþs sind die besten die dicht sind und nit lôchericht·Diþs wurczelen mag man halten zwei jar unversert an jrer natur·auch ist zů wissen das ein same ist genannt ben der gar vil tugent an jme hat in der årczneÿ·der kommet von einen baum der geleichet den ginsten·Dyser baum hat frucht ist geleich den haselnüþ·und wechset in dem landen ethiopia in egipten in jndian und dem lande palesten·Von disem baum und frücht lese avicenna in seinem andern bůch in dem capitel ben·Des geleichen Pandectam in dem capitel balanus do findest du manich hübsche tugent·Von disem samen machet man ôle daz dienet fast wol dem befleckten antlicz mit bôsem unstat der ausseczigkeit. (Diser same dienet wol für dz verhert milcz davon getruncken ståtigs. (Ben ist warm an dem dritten grade und trucken an dem zweiten grade. |
(1) Avond- en dag koekoeksbloem, een kruid alzo genaamd, 71ste kapittel Behem vel lienten Arabisch. Grieks en Latijn behem. (Silene vulgaris) Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel Behem spreekt dat deze wortels gesteld zijn tweevormig, rood en wit. Deze wortels brengt men uit Armenië en hebben goede reuk. Avicenna (102, verder op pagina 114] in het andere boek in het kapittel behem spreekt dat deze wortels zijn heet en vochtig in de andere graad, dit beweert ook Serapio. Deze wortels versterken dat hart en benemen het hart sidderen en vermeerderen materiam spermaticam, dat is mannen zaden spreekt Serapio. Deze wortel zal ook genuttigd worden om te versterken de mensen natuur en de rode dient de mannen en de witte de vrouwen. Deze wortelkruiden groeien veel grenzend aan de zee, dat kruid gebruikt men niet in de artsenij, deze wortel dient erg goed voor de melancholie en brengt lust, dit zijn de beste die dicht zijn en niet met gaten. Deze wortels mag men houden twee jaar ongedeerd aan hun natuur, ook is het te weten dat een zaad is genaamd ‘ben’ die erg veel deugd aan hem heeft in de artsenij die komt van een boom die lijkt op de brem. (2) (Moringa oleifera) Deze boom heeft vruchten die is gelijk de hazelnoot en groeit in het land Ethiopië, in Egypte, in India en het land Palestina. Van deze boom en vrucht lees Avicenna in zijn andere boek in het kapittel ben. Desgelijks Pandecta in het kapittel balanus, daar vind je veel mooie deugd. Van deze zaden maakt men olie dat dient erg goed het bevlekte aangezicht met kwade uitslag van huiduitslag. Deze zaden dienen goed voor de verharde milt, daarvan gedronken steeds. Ben is warm aan de derde graad en droog aan de tweede graad. |
Vorm.
Blauwgroen is de bladkleur. Bladen zijn ovaal en bloemen staan in trossen. Stengels opgaand. Meerjarige met meestal witte bloemen met opvallende ronde bloemenkop die mooi gemarkeerd is met een netwerk van purperachtige bruin of donkergroene nerven. Bloeit in juni en juli. Silene coeli‑rosa is de rode vorm.
Naam.
Deze toch opvallende planten worden bij de andere schrijvers niet vermeld. Ze zijn dan toch niet inlands en afkomstig uit Armenië. De Gart heeft er zelfs geen afbeelding van.
(1) Dodonaeus; ‘Men noemt dit gewas in het Latijn Beën album, dat is in onze taal wit Beën, de toenaam albus, dat is wit, is er bijgevoegd opdat met het onderscheiden zou van het rode Beën dat gewoonlijk Valeriana rubra of rode valeriaan genoemd wordt’.
Frans behen, van Arabisch behmen, Engelse ben of white ben.
Gebruik.
Dodonaeus;’ De wortel van Polemonium, zo Dioscorides schrijft, met wijn gedronken is goed tegen alle beten en steken van vergiftige dieren en tegen de rodeloop.
Dezelfde wortel met water gedronken laat gemakkelijk plassen en is goed tegen de druppelplas en verzoet de pijn en weedom van de heupen en alle jicht.
Als van deze wortel de zwaarte van een drachme of vierendeel lood met azijn of azijn ingenomen wordt dan geneest het de hardheid en verstopping van de milt en is goed door de miltzuchtige gebruikt.
Men bindt die wortel ook op de leden die van de schorpioen gekwetst of gestoken zijn en men vindt er zeer grote baat bij.
Tegen de tandpijn wordt die wortel gekauwd en in de mond gehouden waardoor de pijn zeer verzoet wordt.
Zelfs zo wordt geloofd dat diegene die deze wortel bij zich draagt of in de hand heeft niet van de schorpioenen gestoken zal worden en al werd hij daarvan gestoken, die steek zou hem geenszins schadelijk of hinderlijk wezen.
Al deze voor vermelde krachten worden het Polemonium toegeschreven wat, indien het met onze beën overeenkomt zoals we hopen, zo mag men dat in alle die voor vermelde gebreken voor het Polemonium gebruiken’.
(2) Moringa, vorm.
Is gemakkelijk te herkennen aan de 2-4-voudig geveerde bladeren die alle delen gesteeld zijn. De pluimen zijn bezet met witte, op die van vlinderbloemige gelijkende, geurende bloemen. Ze bevatten nectar en worden door vogels bestoven. Lange en scherp driekantige bruine doosvruchten.
Een 5-10m hoge en spaarzaam vertakte boom met gladde stam.
Naam.
Moringa oleifera, Moringa is de Malabar naam van de plant, morunga.
Dodonaeus; ‘‘Ben is de vrucht van een boom die op Tamarix boom lijkt, zegt Dioscorides, zo groot als een hazelnoot en wiens kern gestoten of geduwd wordt zoals amandels en een vochtigheid van zich geeft die Elaeon Balaninon en in het Latijn Oleum Balanium of Oleum de Ben heet en gebruikt wordt bij de kostbare zalven. Galenus zegt ook hetzelfde, maar Plinius zegt dat het de vrucht is van een boom met bladeren als die van Heliotropium en dat de drogisten olie uit de schorsen van deze vrucht halen, maar de dokters uit de kernen, stoten die en gieten er warm water over’.
Engelse ben oil plant, Duitse Meerretigbaum, Behenbaum, Behennussbaum, er wordt een behenolie, Duits Behenöl, (Benöl of Moringaöl) van gewonnen.
Gebruik.
Dodonaeus; ‘De apothekers en handschoenmakers persen uit deze vrucht een olie dat dient tot de gezondheid en tot wellust en omdat het geen lieflijkheid van reuk heeft krijgt het ook geen schimmel of sterke reuk en brengt ook geen smetten of vuile vlekken in handschoenen of kleren die daarmee bestreken zijn, maar is de beste van alle olies om de lieflijkheid van reuk goed en vers te bewaren.’
braunellen lxxii capi BRunella latine et grece· (Die meÿster spτechen dz diþ kraut sey heyþ und trucken ann dem dτitten grade·(Der meister Isaac spτicht das der safft von disem krautte gemüschet mit rosen wasser und auf dz haubt gelegt vertreibt das wee darjnne·(Ypocras d spτicht dz d safft von disem kraut gemüschet mit wein und den getruncken benymmet dem gifftigen bisch von einem gifftigen thier·(Diascoτides diþ krautt gesotten und gemüschet mit mandeln ôle unnd des safftes vonn (g) [115] granat ôpffel und das genüczet benÿmmec den hůsten der do kommet von hicze·(Item bτunella vertreÿbet dÿ růre oder den schlag und sentiget den magen das gesotten mit eþsig und das geessen·(Item bτaunellen getemperieret mit gersten mel senfftigett die hicz in den augen dar umbe gestrichen·(Das selb also getemperieret vertreibt das weethůmb in dem hals·(Die wurczel gestossen heÿlet auch des tharantes bÿsch dar auff gestrichen· (Die wurczel mit gersten mell getemperiert vertreibet das heÿlig feüwer·(Der safft mit rosen ôle und mit eþsig temperiert und das siech haubt gestrichen benymmet das wee da von·(Dz kraut gestossen mit eþsig und dar under gemüschet bleÿ weiþ und an die stat gestrichen do hicz ist benÿmmat die. (Item diþ kraut gemüschet mit andern gůten kreüteru und diþ geessen treibet auþe bôse feüchtung durch dem stůlgang·(Von disem kraut wasser distilliert benÿmmet alles wetům in dem munde·und sunderlichen die feüle oder bτaune in dem halþ do mit gegoτgelt unnd auþ gespeyet·oder den mund do mit gewåschen· |
(1) Brunel, 72ste kapittel Brunella Latijn en Grieks. (Prunella vulgaris) De meesters spreken dat dit kruid is heet en droog aan de derde graad. De meester Isaac spreekt dat het sap van dit kruid gemengd met rozenwater en op het hoofd gelegd verdrijft de pijn daarin. Hippocrates die spreekt dat het sap van dit kruid gemengd met wijn en dan gedronken beneemt de giftige beet van een vergiftig dier. (2) Dioscorides, dit kruid gekookt en gemengd met amandelolie en dat sap van [115] granaatappel en dat genuttigd beneemt het hoesten dat je komt van hitte. Item, brunel verdrijft de roer of de slag en verzacht de maag, dat gekookt met azijn en dat gegeten. Item, brunel getemperd met gerstemeel verzacht de hitte in de ogen, daarom gestreken. (3) Datzelfde alzo getemperd verdrijft de pijn in de hals. De wortel gestoten heelt ook de tarantella beet, daarop gestreken. De wortel met gerstemeel getemperd verdrijft dat heilig vuur. Het sap met rozenolie en met azijn getemperd en dat zieke hoofd gestreken beneemt de pijn daarvan. Dat kruid gestoten met azijn en daaronder gemengd loodwit en aan de plaats gestreken daar hitte is beneemt die. Item, dit kruid gemengd met andere goede kruiden en dit gegeten drijft uit boze vochtigheid door de stoelgang. (3) Van dit kruid water gedistilleerd beneemt alle pijn in de mond en vooral die vuile of (1) braune in de hals, daarmee gegorgeld en uitgespuwd of de mond daarmee gewassen. |
Vorm.
De bladeren zijn klein en gesteeld, ovaal/eivormig en stomp, gaafrandig tot getand en zwak behaard. Liggende tot opstijgende stengels. Violet/blauwe bloemen van 1-1.5cm lang met rechte bloembuis, de langste meeldraden met een rechte tand, bovenlip van de kelk is zwak 3tandig in juni/september. Bruine hoofdjes in kransen die met kleine blaadjes als schalen zijn uitgevoerd in combinatie met paars/rode bloemen, een hommelbloem in juli/augustus. De kelk en het lancetvormige blad zijn vaak donker gekleurd. Wortelende uitlopers.
Naam.
(1) Dodonaeus; ‘‘Men noemt dit kruid tegenwoordig op het Latijns Brunella en Prunella, op het Hoogduits Braunellen, op het Nederduits bruynelle. De kruidbeschrijvers komen met elkaar niet goed overeen hoe men dit kruid zou mogen noemen, want sommige noemen het Prunella naar de gedaante van de pruimbladeren. Andere zeggen dat het bruynelle heet omdat het de bruyn geneest al of men zei bruyn helend kruid, ander zeggen dat het bruynelle heet als bruyn-heylighe (Mentha) waarmee ze wat overeenkomst schijnt te hebben. Matthiolus noemt het Consolida minor.
Prunella is verbastering van brunella, het is een verlatinisering van de Nederlandse naam bruynelle, dit naar de bruine schutbladen en bruine kelk. Die naam kan ook afgeleid zijn van het Duitse die Braune: een kaakziekte, die deze plant zou genezen, Duits Halskraut, Mundfaulzapfen.
Gebruik.
Herbarijs: ‘Consolida minor, dat is (a) zelfheile of brunelle. En sommige zeggen dat ze heet is en droog. En gedronken van binnen heelt ze kwetsing en breuken. En ze is goed in dranken die wonden helen en tegen verkouden lever en ze is goed gepleisterd op het gescheurde (breuken)’.
(a) Engels self-heal.
Dodonaeus; Men gelooft dat bruinelle van krachten met het zenegroen geheel overeen komt want ze helpt en geneest alle inwendige en uitwendige wonden, min of meer als zenegroen, in wijn gekookt en gedronken.
(3) Bruinelle wordt ook zeer goed gehouden tegen de zweren en andere gebreken van de mond en is zeer goed tegen de ziekte van de tong die men gewoonlijk de bruyn noemt, dat is als de tong ontsteekt, zwart, ruw en droog wordt en zeer dik opzwelt. Deze ziekte heeft in Duitsland eerst in enige oorlog in het leger van krijgslieden na langdurig ongemak haar oorsprong gekregen en is Die Braun genoemd geweest die zelden alleen komt, maar gewoonlijk een gedurige koorts en enige beroerte van de zinnen en ontstellen van de hersens met haar meebrengt. Dan om die te genezen zal men bruinelle in water koken nadat men een ader onder de tong geslagen zal hebben en de zieke daarmee dikwijls de mond en de tong laten wassen en uitspoelen en doen daar soms wat azijn of wat honing van rozen bij.
eyn geavats blůmlxxiii Capitel Balaustia latine·grece balaustion·arabice lulitiar· (Die meister spτechen das balaustia seÿ ein blůme von einem granat apffel·dise blůmen werden also gesamlet·So diser baume frucht bτinget so werden dÿe blůmen eÿn teyl feüccht und fallen von den baumen·dise blůmen werden gedoτrret und die werentt zweÿ jare unversert an jrer kraffte·Item die schaln von der granat ôpffeln habenn die selbigen tugent die do haben die blůmen. (Item die blůmen sind auch zů stucken gůtt dar zů dann gůtt ist bolus armenus·(Serapio [116, verder op pagina 102] spτicht das dise blůmen sind czů vil sachen gůt und benemen auch des magen auff stossen·(Die blûmen sind auch gût genuczet tenasmom das ist ein krangkeit das einer groþ glust hat zů dem stůlgang und mag doch nit schaffen·der selbige sol von disenn blůmen trincken er genÿset· (Wôlicher vil auff stossen hett vor dem magen der neme auch der blůmen und der rÿnden von dem granat apffel und stoþ die und seüde sie in eþsig und nÿmme auch ein schwam und mache dem naþ mit dem essig und lege dem auch auff die bτuste er genÿset onn zweyfel·(Der meister avicenna spτichet das die blůmen auch gar gůt seÿen den zenenn die in dem munde gekeüwet und benÿmmet auch das blůdtente zanfleische·(Item die blûme gebulvert heilet auch alt schaden das dar auff gestreüwet·(Item die blůmen machen auch gar gût starck zene und stercken die wagenden zene die blûmen in dem munde gehalten·(In dem bůch circa instans beschreiben uns auch dÿe meister und spτechen das mann auch gar wol müge nemen für den bolum armenum balaustiaz gebulvert·(Aber dises ist ach zů wissen und ist auch der meister meÿnunge das in der arczneÿ nit sol genomen werden eins für das ander·es wåre dann sache das man es auch nÿndert finden môchte·wann gar selten und auch ein wenig krautes od specereÿen an jme hat ein natur geleich dem andern·wan es hat auch alle wegen etwas meer oder mÿnder in seiner natur·(Darumb habe auffmerckung wan du wilt quid pτo seczen ob du do mit auch mügest die arczneÿ in der krafft behalten und dz die auch ir wirdigckeit habe dar czů du sÿ wilt bτauchen·(Diascoτides balaustia ist auch gar kaltte und trucken in dem zweÿten grade·Dise blůmen beleÿbenn auch zweÿ jar unverseret an jrer kraffte·Sie haben auch deie machte zů stercken und zů stopffen dÿe stůlgeng·Und auch wider das bτechen das do kommet von d gallen·Ným balaustien und granatrÿnden gesotten in essig und auff den magen gelegt es hilffet gar wol. Platearius·(gii) [103] |
Een granaatbloem. 73ste kapittel. (1) Balaustia Latijn. Grieks balaustion. Arabisch lulitiar. (Punica granatum) De meesters spreken dat balaustia is een bloem van een granaatappel, deze bloemen worden alzo verzameld: Zo deze boomvrucht brengt zo worden de bloemen een deel vochtig en vallen van de bomen, deze bloemen worden gedroogd en die blijven twee jaar ongedeerd aan hun krachten. Item, de schalen van de granaatappels hebben dezelfde deugd die hebben de bloemen. Item, de bloemen zijn in stukken goed daartoe dan goed is bolus armenus. Serapio [116, verder op pagina 102] spreekt dat deze bloemen zijn tot veel zaken goed en benemen ook de magen uitstoten. De bloemen zijn ook goed genuttigd tenasmom, das is een ziekte dat iemand grote lust heeft tot de stoelgang en mag het toch niet doen, diezelfde zal van deze bloemen drinken, hij geneest. Welke veel uitstoten heeft voor de maag die neemt ook de bloemen en de bast van de granaatappel en stoot die en kook ze in azijn en neem ook een zwam en maak die nat met de azijn en leg die ook op de borst, hij geneest zonder twijfel. De meester Avicenna spreekt dat de bloemen ook erg goed zijn de tanden, die in de mond gekauwd, en beneemt ook dat bloedende tandvlees. Item, de bloemen gepoederd helen ook oude schade, dat daarop gestrooid. (2) Item, de bloemen maken ook erg goed sterke tanden en versterken de waggelende tanden, de bloemen in de mond gehouden. In het boek Circa instans beschrijven ons ook de meesters en spreken dat men ook erg goed mag nemen voor de bolum armenum granaatbloemen poeder. Maar dit is ook te weten en is ook de meesters mening dat in de artsenij niet zal genomen worden de ene voor de andere, het is dan zaak dat men het ook nergens vinden kon want erg zelden en ook een weinig kruiden of specerijen aan hen hebben een natuur gelijk de andere want het heeft ook altijd iets meer of minder in zijn natuur. Daarom heb ik opmerking als u wil quid pro zetten of u daarmee ook mag de artsenij in de kracht behouden en dat die ook haar waardigheid heeft daartoe u ze wil gebruiken. Dioscorides, balaustia is ook erg koud en droog in de tweede graad. Deze bloemen blijven ook twee jaar onveranderd aan hun kracht. Ze hebben ook de macht te versterken en te stoppen de stoelgang. En ook tegen dat braken dat je komt van de gal: Neem balaustien en granaatbast gekookt in azijn en op de maag gelegd, het helpt erg goed. Platearius. [103] |
Dit is een apart kapittel van granaatbloemen, de granaat zelf komt in kapittel 206.
Vorm.
De lancetvormige, tegenoverstaande en altijdgroene bladeren zijn vaak stekelig gepunt.
De geelrode kelk is een wijde beker die in 5-7 lobben uitloopt die vastgroeien aan de top van de vrucht. De knoppen, die als koraal zijn uitgesneden, pronken te midden van het tere groen waarin ze later zullen opvlammen als kleine vuurvlammetjes. In vele landen en zo ook in de Bijbel, wordt de bloem gebruikt voor decoratie. De granaatappel is een kleine, bossige en vaak scheefgegroeide boom die op latere leeftijd knoestig wordt met hoekige takken en vaak gedoornd. Een boompje van 2‑5m. hoogte.
Naam.
(1) Dodonaeus; ‘De bloem van de wilde of onvruchtbare granaten heet in het Grieks Balaustion en in de apotheken ook Balaustion’. Balaustra, granaatbloem, van Latijn balaustium, van Grieks balaustion, mogelijk van Semitische oorsprong, vergelijk Aramees ‘balatz’; bloem van wilde granaatappel.
Eyn geavats blûm is wel een drukfout, in de index komt voor; granalis blûme.
Gebruik.
Dodonaeus; ‘De wilde granaatbloemen zijn ook koud en droog in de derde graad en de binnenste bladeren van die met suiker gemengd zoals een konserf stoppen de rode en witte vloed van de vrouwen, te weten een half ons tegelijk of wat meer met rode wrange wijn of met sap van zure granaatappels of met gestaald water ingenomen. Al hetzelfde van de zure granaatappels kunnen de bloemknoppen en de bloemen van de wilde granaten ook die van vorm en hun gans wezen en ook van krachten op de voor vermelde kernen zeer goed lijken. (2) Dan daarboven zijn ze ook goed om de loterende of losse tanden vast te laten staan en genezen de zwakheid, vochtigheid of andere gebreken van het tandvlees als men de mond spoelt en het tandvlees wast met het water daar ze in gekookt zijn. Die genezen ook en helen de breuken en drijven wederom terug de zinkende of uitvallende darmen, in een pap of pleister vermengt en daarop gelegd’.
hagendorn lxxiiii ca Bedugar vel bemedato arabice grece acantis leuce spina alba· (Serapion in dem bůch aggregatoτis in dem capitel bemedato spτicht das diþ habe bletter geleÿch den weÿssen disteln·die bletter sind doτnecht. Dÿse doτn haben blûmen die haben ein purpuren farbe·Der same geleichet dem wilden saffran·(Plinius in seinem herbario in dem capitel Acantis leuce spτicht das diser hagendoτn seÿ kalt in dem ersten grade unnd mittelmessig an der feüchtunge und truckenheÿt. (Avicenna in seinem andern bůch in dem capitel Bedugar spτichet das in der wurczeln seÿ keltunge und truckene·In dem samen ist hicz und auch subtilunge·Dise tugent ist resolvieren unnd auff thůn verstopffunge des milczes und leber·(Diascoτides von der wurczel getruncken ist gůtt emeptoicis das sind die do blůt speÿen·und machet wol harmen·(Von disem samen getruncken benÿmmett den jungen die lemde an henden und an fūôsen·Wõlcher disen samen beÿ jm treget der darff nit soτgen das jm schaden czů fŭgen mügen vergifftig thier·(Galienus von disem samen getruncken ist gůt spasmatisantibus das ist den der kramp zeühet an den glidern·(Von disem bedugar lese in Pandecta das·xcv·capitel daz an hebt bemedato findest du vil hübscher und bewerter tugent· [104] |
Hondsroos, 74ste kapittel. Bedugar vel bemedato Arabisch. Grieks acantis leuce spina alba. (Rosa canina) Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel bemedato spreekt dat deze heeft bladeren gelijk de witte distels, die bladeren zijn doornachtig. Deze dorens hebben bloemen die hebben een purperen verf. Het zaad lijkt op de wilde saffraan. Plinius in zijn herbaria in het kapittel Acantis leuce spreekt dat deze roos koud is in de eerste graad en middelmatig aan de vochtigheid en droogheid. Avicenna in zijn andere boek in het kapittel Bedugar spreekt dat in de wortels is verkoeling en droogte. In de zaden is hitte en ook subtielheid. Deze deugd is oplossen en opendoen verstoppingen van de milt en lever. Dioscorides, van de wortel gedronken is goed emeptoicis, dat zijn die er bloedspuwen, en maakt goed plassen. Van deze zaden gedronken beneemt de jongen de verlamming aan handen en aan voeten. Wie deze zaden bij hem draagt die durft niet bezorgen dat hem schaden toevoegen mogen vergiftige dieren. Galenus, van deze zaden gedronken is goed spasmatisantibus, dat zijn die er de kramp trekt aan de leden. Van deze bedugar lees in Pandecta dat 95ste kapittel dat aanheft bemedato vind je veel leuke en beweerde deugd. [104] |
Vorm.
Dodonaeus; ‘De eerst soort van wilde rozen, in het Latijn Canina Rosa genoemd, als of men hondsroos zei is in Nederland veel gewoner dan alle andere en is met haar scherpe doornachtige ranken en ruwe bladeren de tamme zeer gelijk, nochtans heeft ze die beide wat kleiner dan de tamme. De bloem of roos is enkel en heeft niet meer dan vijf bladeren die witachtig van kleur zijn of uit het witte wat naar het purper trekken.
Aan de ranken van deze wilde rozelaar groeit dikwijls een rond harig balletje dat wat op de kastanje lijkt die noch haar ruige schil om heeft, maar nochtans zacht en week en niet hard wat van sommige het sponsje van de roos genoemd wordt, in het Latijn Spongiola Rosae’.
Naam.
(1) Dodonaeus; ‘De wilde rozen die zo in Brabant heten worden ook in Hoogduitsland Wilde Rosen en Heckrosen genoemd, in het Latijn Rosa silvestris, in het Frans roses sauvages. Plinius heeft het in het 8ste en 25ste boek op het Grieks Kynorodos en Kynoroda genoemd, dat is op het Latijns Rosa canina, als of men hondsroos zei, andere noemen het ook Canina sentis.
De ruige harige balletjes die aan de ranken of roeden van de wilde rozelaar dikwijls groeien mogen zeer goed en eigenlijk spongiekens van de wilde rozelaar genoemd worden, in het Latijn Spongiolae silvestris Rosae, die in sommige apotheken voor het Bedeguar, niet zonder grote dwaling, genomen worden want het echt Bedeguar is bij de Arabische meesters een soort van distels die in het Grieks Acantha leuce, dat is Spina alba op het Latijns genoemd wordt’.
De mosachtige gal in de roos heet in Frans bedeguar, in Hoogduits Schlafapfel. Volgens Linnaeus zou de uitwassen aan jonge takken door galwespen (Rhodites rosae) veroorzaakt zijn en noemde ze bedeguar. Dit woord stamt van Frans bedegar en dit van Perzisch badawar: gebracht door de wind, mogelijk een soort distel die zo genoemd was door Arabische botanisten. Het woord werd geïnterpreteerd als windroos, van Perzisch bad: wind, en ward: de roos.
Dodonaeus weet ook niet welke de spina alba is en vele soorten distels worden voorgesteld. ‘Voorts zo zijn er vele die geloven dat deze Onze Vrouwen distel de echte Spina alba of witte distel van de ouders is die in het Grieks Acantha leuce heet, (Silybum marianum)’. Als je naar de afbeelding kijkt in de Gart zie je een rode roosachtige bloem met vele bloemknoppen eronder. Dat slaat dan op een rode meidoorn of een roos. Herbarijs zegt’; Bedagar, dat is egelentier, (Rosa canina, nu wordt R. egelantier zo genoemd) Sinonoma Bartholomei geeft; ‘nodus rosae albae silvestris, eglentier’.
Hagdorn en Hagendoren in midden Hoogduits.
Gebruik.
Herbarijs; ‘Bedagar, dat is eglentier, en het is koud in de eerste graad en tussen vers en droog. En versterkt de maag en verzacht dagelijkse koorts en verzacht de beten van kwade wormen, ja daarop gepleisterd.
De wortel is goed tegen het bloeden van de loop, op de leden gepleisterd versterkt die en verdrijft de vochtvermenging die daarnaartoe vloeien en laat verse blaren scheiden. En met drank daarvan de mond gespoeld dat verzacht de tandpijn. En de twijgen en de schorsen en de bladeren gaan in medicijnen en doen dat gezegd is.
Egelantier gestampt met azijn geneest schurft en verse wonden als men ze daarmee wast. En het geneest tezamen dat gebroken is. En ze zijn koud en droog in de .3de
graad. Het geneest vochtvermenging van fluimen onder anderhalve drachme van de schors gedronken met wijn, met azijn gestampt en gezuiverd geneest het huiduitslag en zuivert de huid en puisten en druppels. En op het gebroken been gepleisterd geneest het met spoed’.
balsambaum lxxv ca Balsamus latine et grece·arabice vero Jeleschem vel Jesse· (In dem bůch Pandecta in dem ccc·und·lxxiij·capitel genant Jelessem findest du das balsamus ist geheissen der bauz balsami·und balsamum ist geheissen das ôle oder das gumme von dem balsam·(Hie ist zů wissen das das ôle von dem balsam nit ist ein ware ôle·und das bewert mann in vil exempel·zů dem ersten der ursachen halbenn das er meer annhangtt an den wunden dann ander ôle·unnd geleicher weise anhanget als ein dick pflaster· (Item balsam ist gar leichtlich abe zů wåschen von einem tůch meer dan ander ôle·(Diascoτides spτicht das balsam ein tropffen in wasser gewoτffen fellett zů grunde und dissolvieret siche darjnne und machet das wasser weiþ·und darumb heÿsset den diascoτides lacrimum und nit oleum. Unnd spτichet auch das die tropffen von balsam geleichent milch·(Item es ist zů wissenn das dτeÿ namen sind in grexum die uns die meister beschriben von denn hernach gesaget wirt und vonn ÿegklichez ettwas in sunderheit. Das erste ist geheissen opobalsamum das ist der safft von dem balsam·das ander ist geheissen xilobalsamun das ist das holcz von balsamus das dτitte ist geheissen carpobalsamum und das ist die frucht von balsamus·(In dem bůche genant circa instans in dem capitel balsamus steet geschriben das der baum nit hôher wachs dan zweyer arm hoch unnd der baum wechst beÿ babilonien in dem felde in dem entspτingen sÿben bτunnen unnd wechst sunft an keinen andern ende·unnd wo man dise baume anderþwo hin bτiinget oder pflanczet do bτingen sie wider blůmen noch frucht·In dem summer so beschneÿden die leüte in dem selbigen lande die este und hencken dar ann gleser darjnne fallent tropffen und also wirt gesamelt der balsams safft·und das geschicht in dem huncztagen·darnach nemen sie dÿe abgeschniten zweigelin von dez baum und dürren die und das heissett xilobalsamum· Darnache gegen dem herbst nemen sie abe die frucht von dem baum und die werent vier jare·darnach hebent sÿe zů faulen·Dise frucht ist alle zeit besser frisch dan alt·und so sÿ deicht ist und nit lôchricht·und die lochericht hat kein krafft sunder die krafft sich darjnne verzeret hat·das holcz von balsaz weret zweÿ jar·darnach hat es keinn krafft me·Und darumb magest dn dises erkennen ob es frisch seÿ also·Nÿm das holcze und bτiche es ist ein wenig saftig so ist es gůt·Ist aber lôchericht und vil mele dar auþ geet dz sol nit mee gůt sein·(Item dye frucht von balsam und das holcze davon ist von natur hiczigen und stercken·Unnd der safft von des balsams baum ist vil stercker wann die ober zweÿ·und der (g·iij) [105] ist heiþ und trucken an dem andern grade·und darumb das der safft von balsam fast dür unnd kostlich ist und hart zů überkommen wirt er in vil wege gefelschet·und die leütte dar durch auch verwert werden er sÿ gůt und gerecht das doch nicht ist·Wie er aber gefelschet wirt beschreibenn uns die meister in vil weg dÿe und hie nit alle erzålt werdenn umb der kürcz willen·(Die meister spτechen das etliche wolriechende kreütter vermüschen in den terpentin und verkauffen dem für balsam·etlich vermüschen terpentin mit oleo nardino·(Itez etlich vermüschen dem terpentin mit ein wenig balsams so reüchet er geleich als balsam. (Der meÿster Avicenna in seÿnem andern bůch in dem capitel Balsamus spτicht daz daz holcze von balsam seÿ heiþ und trucken an dem andern grade·(Die frucht von balsam ist ein wenig heiser dan das holcz·(Der safft ist heisser und me truckner nature·wan das holcz oder die fruchte·(Der meister Plinius in dem capitel balsamus spτicht das d ware balsam groþ tugent an jm habe und wôlicher des in der hant hatt dem geet er durch die hant·(Diascoτides spτicht das balsaz ein scropell das ist so vil alþ zwenczig gersten kôτner wegen in ein maþ weines gethon und dem über nacht lassen steen·diser weine wermet alle jnnerliche glid·und ist sunderlich gůtt den frauwen wann der reiniget jnen die můtter und treibet auþ dÿe todten geburtt und bτinget frauwen feüchtigkeit genant menstruum. (Item mitt baumôlenn balsam jn getruncken und ein pessariuz gemacht und die frauwe des genommen in jre schemde bτinget ir zeit die zehen oder zwôlff iare d enboτen hatt·Pessarium ist eine weiche eins fingers lang geleiche einem zapffen den bτauchen die frauwen in irer schåmde und die man nit·Aber zepfflin die do stůlgang bτingen bτauchen dÿe frauwen und die man hindenn zům affter ein·(Item balsam safft gestrichen under den nabel benÿmmet stranguriam und dissuriam des ist der kalt seich· (Item wôliche suchte von kelte kommet mag man mit balsaz widerumb bτingen·Wôlicher einen kalten magen hatt d nemdes balsams safft dτeÿ oder vier tropffen unnd trincke die mit einem trunck weins es hilffet on zweiffel. (Wer sich auþwendig an dem leÿb streichet mit balsam der wirt ausseczig·Von allen haubtwee die do kommen von kelte benÿmmet balsam den an dÿe stÿrn gestrichen·(Item wôlicher ein lÿnenzeichen hette von eÿner wunden der streiche balsam dar auff und lege als bτeit wachþ dar auff als das lÿnczeichen iste unnd thů daz zehen tage so wirt ein haut der andern geleiche· (Für die febτes quartane genante solt du trincken Balsam vier oder fünffe tropffen mitt wein dτeÿ moτgen nach einander also [106] das der leip voτhin gepurgieret seÿ es vergeet zů stundt·Wer dz sausen in den oτen hett der distiliert ein tropffen oder zwen balsams dar jnn es vergeet da von·(Die todten leichnam domit gesalbet behelt die unverzeret· (Serapio spτicht das der safftt von balsam fast subtÿl seÿ in seÿner tugent und ist warm unnd trücken machen an dem andern grad·(Balsam mit milch getruncken nymmet vergiffte in den leibe·(Balsam ist gůt epilenticis als die dem fallenden siechtagen haben·und auch sunderlichen den die fast keichen auþwendid auff die brust geschmieret·(Die meister spτechen das das holcze von balsam gůtt seÿ den frauwen unden auff mit gereüchet wann es stillet die unrůwe der můter und reÿniget sÿe·(Balsam benymmet das wee der lungen des getrucken mit wein·(Wer geneÿget ist zů dem krampff an wôllchen enden das am leÿbe seÿ der streich balsam do selbest hin der krampff verlasset jne·(Item für die lamen gelÿder und sunderlichen in den gewerben streich balsam do hin er benÿmmec auch ie lemde und erwürmet auch das geblŭdte und stercket die adern. (Balsam ist auch fast gůt peripleumoniacis das ist auch eyn geswere auff der lungen aussenn dar an gestrichen unnd das hin ein getruncken mit wein·(Item balsam gestrichen auff dÿe frŭschen wunden heÿlet auch in einez tage meer wann ander salben in vierzehen tagen·(Balsam behŭtt auch den leÿp voτ bôsez gerauch des zů vierwochen einþs ein wenig ein gemommen als vil alþs ein scorppel weget das isde zwenczig gersten kôτner schwere·(Unnd behŭtet auch den menschen voτ alle zůfellige kranckheÿt also das er nit jnneerlichen faulen mag·(Er behŭtet auch den menscchen voτ ausseczigkeÿt und darumb findet man keinen ausseczigen menschen in deτ selbigen lande do er wechset· (Item wer balsam nüczet in d zeÿt so die pestilencze regnieret dem ist soτgklicher·der ursachen halben das er fast sere hicziget·wan dat geblŭdte wirt czů geÿle und hiczig und môcht balde der gebτest davon etzündett werden·(giiij) [107] |
(10 Balsemboom, 75ste kapittel. Balsamus Latijn en Grieks. Arabisch vero Jeleschem vel Jesse. (Commiphora gileadensis, vroeger Commiphora opobalsamum) In het boek Pandecta in het 300 en 73ste kapittel genaamd Jelessem vind je dat Balsamus is geheten de boom Balsami en balsamum is geheten de olie of de gom van de balsem. Hier is te weten dat de olie van de balsem niet is een echte olie en dat beweert men in veel voorbeelden, ten eerste, vanwege de oorzaak dat het meer aanhangt aan de wonden dan ander oliën en gelijkerwijze aanhangt als een dikke pleister. Item, balsem is erg licht af te wassen van een doek en meer dan ander oliën. Dioscorides spreekt dat balsem een drupje in water geworpen valt op de grond en lost zich daarin op en maakt dat water wit en daarom noemt dan Dioscorides het lacrimum en niet oleum. En spreekt ook dat dropje van balsem lijkt op melk. Item, het is te weten dat er drie namen zijn in Grieks die ons de meesters beschrijven waarvan dan hierna gezegd wordt en van ieder wat apart. De eerste is geheten opobalsamum, dat is het sap van de balsem, dat andere is geheten xilobalsamun, dat is dat hout van balsamus, de derde is geheten carpobalsamum en dat is de vrucht van balsamus. In het boek genaamd Circa instans in het kapittel balsamus staat geschreven dat de boom niet hoger groeit dan twee armen hoog en de boom groeit bij Babylonië in het veld en in hem ontspringen zeven bronnen en groeit verder op geen andere plaats en waar men deze boom ergens anders heen brengt of plant daar brengt ze geen bloemen noch vrucht. In de zomer zo besnijden de mensen in hetzelfde land de basten en hangen daaraan glazen daarin vallen de druppels en alzo wordt verzameld het balsemsap en dat gebeurt in de hondsdagen, daarna nemen ze de afgesneden twijgen van deze boom en drogen die en dat heet xilobalsamum. Daarna tegen de herfst nemen ze af de vruchten van de boom en die blijven goed vier jaar, daarna beginnen ze te vervuilen. Deze vrucht is alle tijd beter vers dan oud en zo ze dicht is en niet met gaten en die met gaten heeft geen kracht vooral omdat die kracht zich daarin verteerd heeft, dat hout van balsem duurt twee jaar, daarna heeft het geen kracht meer. En daarom mag je dan dit herkennen of het vers is alzo: Neem dat hout en breek het en is het een weinig sappig dan is het goed. Is het echter met gaten en veel meel daaruit gaat, dat zal het niet meer goed zijn. Item, de vrucht van balsem en dat hout daarvan is van natuur verhitten en versterken. En het sap van de balsemboom is veel sterker dan de bovenste twee en dat [105] is heet en droog aan de andere graad en daarom dat het sap van balsem erg duur en kostbaar is en slecht is te overkomen en wordt het in veel wegen vervalst en de mensen daardoor ook verward worden of het goed en echt is dat toch niet is. Hoe het echter vervalst wordt beschrijven ons de meesters in veel wegen die hier niet alle verteld worden vanwege kortheid wille. De meesters spreken dat ettelijke goedruikende kruiden vermengd worden in de terpentijn en verkopen die voor balsem, ettelijke vermengd met terpentijn met oleo nardino. Item, ettelijke vermengen de terpentijn met een weinig balsem dan ruikt het gelijk als balsem. De meester Avicenna in zijn andere boek in het kapittel balsamus spreekt dat dit hout van balsem is heet en droog aan de andere graad. De vrucht van balsem is een weinig heter dan dat hout. Het sap is heter en meer droger natuur dan dat hout of de vrucht. De meester Plinius in het kapittel balsamus spreekt dat de ware balsem grote deugd aan hem heeft en wie dat in de hand heeft die gaat het door de hand. (2) Dioscorides spreekt dat balsem een scrupel, dat is zo veel als twintig gerstekorrels wegen, in een maat wijn gedaan en die over nacht laten staan, deze wijn verwarmt alle innerlijke leden en is vooral goed de vrouwen want het reinigt bij hen de baarmoeder en drijft uit de dode geboorte en brengt vrouwen vochtigheid, genaamd menstruatie. Item, met olijvenolie balsem ingedronken en een pessarium gemaakt en die vrouw dat genomen in haar schaamte brengt haar tijd die tien of twaalf jaar verborgen was. Pessarium is een doek van een vinger lang gelijk een pen en die gebruiken de vrouwen in hun schaamte en de mannen niet. Maar pennen die de stoelgang brengen gebruiken de vrouwen en de mannen achter tot het achtereind. Item, balsemsap gestreken onder de navel beneemt stranguriam en dysurie, dat is de koude plas. Item, welke ziektes van koudheid komen mogen, men met balsem wederom brengen. Wie een koude maag heeft die neemt balsemsap drie of vier druppels en drink die met een dronk wijn, het helpt zonder twijfel. Wie zich uitwendig aan het lijf strijkt met balsem die krijgt huiduitslag. Van alle hoofdpijn die je komen van koudheid beneemt dat balsem, dan aan het voorhoofd gestreken. Item, wie een litteken heeft van een wond, die strijkt balsem daarop en leg even breed was daarop als dat litteken is en doe dat tien dagen zo wordt de ene huid het andere gelijk. Voor de vierdaagse malariakoorts genaamd zal u drinken balsem vier of vijf druppels met wijn drie morgens na elkaar alzo [106] dat het lijf daarvoor gepurgeerd is, het vergaat gelijk. Wie dat suizen in de oren heef die distilleert een drupje of twee balsem daarin, het vergaat daarvan. De dode lichamen gezalfd behoudt die onverteerd. Serapio spreekt dat het sap van balsem erg subtiel is in zijn deugd en is warm en droog maken aan de andere graad. Balsem met melk gedronken neemt vergif in het lijf. Balsem is goed epilenticis zoals die de vallende ziekte hebben en ook vooral die erg kuchen, uitwendig op de borst gesmeerd. De meesters spreken dat het hout van balsem goed is de vrouwen van onderaf berookt want het stilt de onrust van de baarmoeder en reinigt ze. Balsem beneemt de pijn van de longen, dat gedronken met wijn. Wie geneigd is tot de kramp, aan welke einden van het lijf dat is, die strijkt balsem op die plaats heen, de kramp verlaat hem. Item, voor de lamme leden en vooral in de gewrichten strijk balsem daarheen, het beneemt ook de lenden en verwarmt ook dat bloed en versterkt de aderen. (3) Balsem is ook erg goed peripleumoniacis, dat is ook een zweer op de longen, buiten daaraan gestreken en dat ingedronken met wijn. Item, balsem gestreken op je verse wonden heelt ook in een dag meer dan andere zalf in veertien dagen. Balsem behoedt ook het lijf voor kwade reuk, dat in vier weken eens een weinig ingenomen zoveel als een scrupel weegt, dat is twintig gerstekorrels zwaar. En behoedt ook de mensen voor alle toevallige ziektes alzo dat het niet innerlijk vervuilen mag. Het behoedt ook de mensen voor huiduitslag en daarom vindt men geen huiduitslag mensen in hetzelfde land waar het groeit. (4) Item, wie balsem nuttigt in de tijd zo de pest regeert die is het zorgelijker, vanwege de oorzaak dat het erg zeer verhit want dat bloed wordt te geil en verhit en mag gauw dat gebrek daarvan ontstoken worden. [107] |
Vorm.
Een veel vertakte stijve, stijf vertakte altijd groene struik/boom die 5‑6m groot kan worden. Driebladig, de deelblaadjes zijn klein, ovaal en gaaf en zeer geurend. De struik wordt als een druiventak geleid en gekweekt. De witte bloemen staan in trossen van 3 stuks en komen gelijk met de bladeren. De vrucht lijkt op die van de terebint, in vorm en kleur, en ook zeer geurend.
Naam.
(1) Dodonaeus; ‘‘Balsem is de naam van een welriekende vochtigheid waarnaar alle goede zalven en oliën die enige bijzondere kracht hebben om de wonden te helen ook balsems genoemd worden. En dit hout heet Xylobalsamum. Het Opobalsamum dat men eigenlijk balsem en in het Arabisch balassan of balessan noemt druipt van dit boompje’.
Balsam von Gilead of Jericho of van Mekka, Midden-Hoogduits Balsam, Balsame, Mekkabalsem, Engelse balm of Gilead tree of Balsam of Mecca.
Balsem heet in midden-Nederlands van 1285 balseme, dit stamt uit Latijn balsamum en dat weer uit Grieks balsamon en dat weer vanuit een Semitisch woord, vergelijk Arabisch basam. In Latijn wordt de gom opobalsamum genoemd, de gedroogde vrucht carpobalsamum en het hout xylobalsamum.
Gebruik.
Maerlant; ‘Balsamus, zoals zegt Solijn en menig meester fijn is de edelste boom die men weet. In het einde van Indië, daar is het heet, leest men in Alexanders jeeste, daar men vindt de allermeeste. Wel vond men die boom alzo in Engaddi in Jericho in Konings Salomons tijden, dan werd hij genomen terzijde. In Egypte groeit hij nu schoon in het plein naast Babylon. Nu kan niemand daar balsem winnen dan de Christen, zoals wij het kennen, want het is geprobeerd in vele keren zoals de Turkse heidenen ondervonden dat er geen vrucht uit wil komen, toch zijn ze heer van de bomen. In het veld waar deze bomen staan zijn zes fonteinen zonder waan. In de ene zegt men dat Maria, Jezus moeder, de Maagd lief, baadde haar lieve zoon. Deze fonteinen zijn gewoon dat plein te benatten waar ze staan de balsembomen, zonder waan. Nieuwere zijn daar alleen draagt de boom groot of klein. De wijngaard gelijkt het via het hout en de bladen gelijken de ruit, maar witter zijn ze met z’n allen en nimmer laten ze die vallen. Aldus moet men de balsem ontvangen die uit het hout zal gaan, een glazen mes of van steen daarmee maakt men een wondje klein in de schors en men ontvangt het sap dat er uit gaat onder in een glazen vat. Was het zo dat men het snede dat met ijzeren, het gat zou verdrogen want de boom kan dat niet gedogen. Xilobalsanum heet het hout. Dat zaad dat van de boom is geslagen heet Carpobalsamum en dat eruit rent
dat men als balsem kent. Het heet Opobalsamum bij naam. Deze vervalst en doet dat tezamen olie daarbij van cipres. Dus beproeft men of ze er vrij van zijn, besmet het geen wollen kleed, vervalste besmet het direct wat het er doorging is zo bekend. Men gebruikt het in het sacrament’.
Dodonaeus; ‘En dit hout dat Xylobalsamum heet dat uit gelukkig Arabië gebracht wordt komt met hetgeen dat in Egypte groeit zeer goed overeen, want we hebben, zegt Bellonius, takjes van onze balsemboom die bij Cairo te Materea groeien bij de takken van Xylobalsamum die in de apotheken te koop waren tezamen gebracht en elkaar gelijk gevonden. Hij gelooft dat deze balsemboom in alle tijden in gelukkig Arabië vanzelf gegroeid heeft, al schijnt Theophrastus wat anders te zeggen. Hij gelooft ook dat Opobalsamum, Carpobalsamum en Xylobalsamum dat in Egypte daarvoor gehouden en onderhouden wordt het echte is daar de ouders van gesproken hebben. Diodorus Siculus zei ook dat gelukkig Arabië zijn balsemboompjes voortbrengt aan de zee, te weten in het wild en niet geteeld. Strabo zei dat het in Syrië groeit bij het meer van Genezareth tussen de Libanon en Antilibanon en een welriekend heesterachtig boompje is dat op de Cytisus of terpentijnboom lijkt. Andere zeggen dat het alleen in het Joodse land groeit en dat de takken met een benen mes of met een glas alleen gekwetst moeten worden om de balsem eruit te krijgen en zou het zo zijn dat men het met ijzer snee dat de heesters zouden sterven. Ja Tacitus schrijft dat dit gewas schijnt te gruwelen en rillen als er maar ijzer in de buurt komt. Andere zeggen dat de koningin Saba deze boompjes uit Arabië in het Joodse land gebracht heeft.
Het blijkt dat Dioscorides het balsemsap wel gekend heeft, maar dat het gewas hem niet zo volkomen bekend was, dan zijn woorden luiden aldus: ‘Balsamum is een boompje zo groot als Cytisus. De bladeren zijn die van de ruit best gelijk, maar veel witter en altijd groen en groeit alleen op een plaats in het Joodse land en in een dal en in Egypte en die verschillen in ruigheid, lengte en dunheid of schraalheid. In de hondsdagen wordt de boom met ijzeren nagels gekwetst en uit die kwetsing vloeit een sap dat ze Opobalsamum noemen, maar zo weinig dat er elk jaar niet meer dan zes of zeven maten van negen pond die men Congios noemt verzameld wordt wat daar in grote waarde gehouden wordt.’
Dioscorides spreekt anders over het snijden, later er is dus wel een populaire visie gemaakt.
Nederrijns moraalboek, Bestiaria d’Amour, rond 1250; ‘het serpent behoedt de balsem, dat is een serpent en heet aspis. Nu durft daar niemand de bomen genaken waar de balsem afdruipt zolang zo lang als hij waakt. En als men van de balsem wil hebben, dan moet ge voor hem fiedelen en harp spelen net zolang dat men het in slaap brengt. Maar hij heeft zoveel geest van zijn natuur dat als hij hoort dat men hem in slaap wil brengen dan stopt hij zijn oor met het einde van zijn staart dicht en het andere oor wrijft hij zolang tegen de aarde dat hij ze vol aarde wrijft. En als hij doof gemaakt is dan heeft hij geen angst dat men hem in slaap kan brengen.’
De boom is afkomstig uit Z. Arabië, Ethiopië en Jemen. De Joden geloven dat de struik geplant was door Salomon. Naar deze historie zouden de eerste planten gebracht zijn door de Koningin van Sheba. Jonge plantjes zouden geplant zijn op de vlakte van Jericho, waar het een van de schatten van het land werden. De balsem groeit alleen daar op 1 plaats.
Er is in ieder geval geen twijfel aan dat er lang geleden balsembomen te Jericho gegroeid zijn. Het gewas zou mogelijk al in Alexander de Groottes tijd al in Palestina en het Jordaandal gecultiveerd zijn geweest. De vraag is alleen of ze geplant waren in Salomons tijd. Theophrastus wist vaag dat ze groeiden in een vallei te Syrië en vertelde dat er maar twee parken waren waar ze voorkwamen.
Bij de verovering van Juda werden ze bij de eerste de beste gelegenheid naar Rome gebracht door Pompei, waar ze in de straten van Rome voor het publiek tentoongesteld werden. Toen Titus Vespasianus Jeruzalem vernietigde, 70 na Chr., was deze struik ook onder zijn buit als een teken van de overwinning op de Joden. Een keizerlijke garde werd erbij gezet om ze voor vernieling te vrijwaren. Zij zijn daar gebleven tot de Moslimoverheersing in de 7de eeuw na Chr. Waar ze verwaarloosd werden en geen spoor was er meer te zien in de tijd dat de kruisvaarders kwamen, 1099-1244 na Chr.
Boven de Doode Zee, bij de berg Engaddi lag de Hortus Balsami. In de tijd van Herodotus de Grote bracht Cleopatra uit jaloersheid tegen Herodotus deze tuin over naar het Egyptische Babylon met toestemming van Antonius. Zo'n bosje zou het tot de 17de eeuw overleven, bij de bron van Matarya, niet ver van Caïro. Deze bron is beroemd om zijn oude Sycomore waaronder de heilige familie geschuild zou hebben. De echter mekkabalsam schijnt uitgeroeid te zijn. Maar Engelse botanisten dachten dat ze onder deze oude Sycomore bij Materea noch enkele gezien hadden.
De pure en echte gom is tweemaal zijn gewicht in zilver waard. Struiken in cultivatie werden dan ook door wachters beschermd. Het was een embleem van Juda.
Het gebruik bij Dodonaeus; ‘Onder alle delen van dit balsemboompje heeft de traan of Opobalsamum de meeste kracht, zegt dezelfde Dioscorides, en meest verwarmend want deze balsem op de ogen gestreken neemt de duisterheid en het letsel van het gezicht weg. (2) Met zalf van rozen gemengd geneest het de grote verkoudheid, en jeuk van de vrouwelijkheid, daar opgestreken, verwekt de maandstonden van de vrouwen en jaagt de dode vruchten af. Balsem verdrijft het schudden en beven van de koortsen met strijken en zuivert de vuile zeren en ook verteert het alle rauwe vochtigheden van vuile zweren en blaren. (3) Gedronken laat het water maken en is zeer goed diegene die slecht hun adem kunnen herhalen. Dezelfde balsem wordt met melk ingegeven als men Aconitum gegeten of gedronken heeft of tegen de beten of steken van slangen en vergiftige dieren en wordt gemengd in alle pleisters die verzoeten en murw maken of in de tegenbaten van het vergif. (4) Andere zeggen dat balsem zeer goed is diegene die de vallende ziekte hebben en verbetert alle gebreken van de longen, geneest de vierdedaagse malariakoorts, helpt de koude maag, drie of vier druppels tegelijk met wijn gedronken en verwarmt alle inwendige leden, maar in tijden van pest is het zorgelijk omdat het te veel verhit, nochtans betuigt Prosper Alpinus dat sommige grote heren van Arabië en Turkije in tijden van pest alle dagen een drachme zwaar van deze balsem plegen in te slikken.
rôdelstein lxxvi Cap Bolus armenus vel lutum armenum. In dez bůch circa instans in dem capitel bolus armenus beschreÿben uns die meister und spτechen das der seÿ kaltt und trucken an dem andern grade·(Bolus armenus ist ein ader der erden die wirt funden in dez lande armenia genant·Und diþ ist der beste bolus armenus der rott von farbe ist·und nit mancherley farbe an jm und der weret hundert jare unverseret an seiner natur·(Der meÿster Avicenna in dem anderen bůch in dem capitel lutum armenum spτicht das der seÿ rot alþs saffran und ist kaltt in dem ersten grade und trucken in dez anderen. (Bolus armenus ist gůt dem bôsen blatern und geschweren und sunderlich so die pestilencz regnieret·des eingenomen mit anthisien wasser und do mitt den leÿp geschmieret·und jst ein groþ årczneÿ das bulver zů den wunden wôlicher hande die sind·(Bolus armenus ist gůtt getrücken den die do blůt speyen·unnd do mit ptisicis das sind die do haben die schwintsucht des abnemes·Wenn bolus armenus trucknet das geschwere der lungen davon dan entsteet die schwintsucht·(Bolus armenus ist gůt dem frauwen die jr sucht zů vil haben·Und ist sunderlich gůtt d febτes die sich erheben in der pestilencz. (Avicenna spτicht das vil gesunt sind woτden die mit der pestilencze umbgeben wurden die von bolo armeno trucken also·Nÿmm ein vier maþ lauters weins der do seÿ subtÿl und nit zů starcke·und thů dar ein uncz boli armeni das ist zweÿ lot·und müsche dar under rosen wasser ein halbe eichtmaþ und trinck des nŭchtern und des abents·diser tranck benÿmmet on zweÿfel die suchte d pestilencze·(Serapio wôlicher trincker von bolo armeno mit sauer ampfferwasser in der zeit so die pestilencze regniret d iste dar voτ behŭt das jn die nit ann kommet und ist einem ÿegklichen ein gůt verhaltung· (Item Serapio spτicht das bolus armenus gůt seÿ dissintericis das ist die den auþgange haben mitt dem blůte·des geleichen pleneticis colericis stomaticis·[108] (Item er spτicht auch seÿ es sache das dem nit geholffeen werde von disen obgeschriben krangkheitten der den bolum auch also nüczt als obgeschriben steet den hilffet selten ein andτe årczneÿe oder nýmmer kein andre auþ genommen eÿn golde des lebens genant aurum vite mit seinem zůsacze genüczet ist sunder zweÿffel ein gůte årczneÿ dick mal versůcht an vil enden vonn mir meyster Johan von cube· |
(1) Rode steen, 76ste kapittel. Bolus armenus vel lutum armenum. In het boek Circa instans in het kapittel bolus armenus beschrijven ons de meesters en spreken dat het is koud en droog aan de andere graad. Bolus armenus is een ader van de aarde en die wordt gevonden in het land Armenië genaamd. En dit is de beste bolus armenus die rood van verf is en niet vele verven aan hem en die blijft honderd jaar onveranderd aan zijn natuur. De meester Avicenna in het andere boek in het kapittel lutum armenum spreekt dat het is rood als saffraan en is koud in de eerste graad en droog in de andere. (2) Bolus armenus is goed de kwade blaren en zweren en vooral zo de pest regeert, dat ingenomen met anthisien (andijvie?) water en daarmee het lijf gesmeerd en is een grote artsenij dat poeder tot de wonden van welke vorm die zijn. (3) Bolus armenus is goed gedronken die bloedspuwen en die met ftisis, dat zijn die hebben de duizeligheid van het afnemen. Want bolus armenus droogt de zweren van de longen en daarvan dan ontstaat de duizeligheid. Bolus armenus is goed de vrouwen die hun ziekte te veel hebben. En is uitzonderlijk goed de koortsen die zich verheffen in de pest. Avicenna spreekt dat veel gezond zijn geworden die met de pest omgeven waren, die van bolus armenus dronken alzo: Neem een vier maat zuivere wijn die subtiel is en niet te sterk en doe daar een ons bolus armenus in, dat is twee maal 16,7 gram, en meng daaronder rozenwater, een halve achtmaat, en drink dat ‘s morgens en ’s avonds, deze drank beneemt zonder twijfel de ziekte de pest. Serapio, wie drinkt van bolus armenus met zuringwater in de tijd zo de pest regeert die is daarvoor behoed zodat hem die niet aankomt en is voor iedereen een goed onderhoud. Item. (4) Serapio spreekt dat bolus armenus goed is dysenteria, dat is die de uitgang hebben met het bloed, desgelijks pleneticis colericis stomaticis. [108] Item, hij spreekt ook is het zo dat je niet geholpen wordt van deze opgeschreven ziektes die de bolus ook alzo nuttigt zoals opgeschreven staat, dan helpt zelden een andere artsenij of nimmer geen andere, uitgezonderd een goud des levens genaamd aurum vitum met zijn toevoeging genuttigd is zonder twijfel een goede artsenij die vaak beproefd is aan veel einden van mijn meester Johan von Cube. |
Vorm, naam.
Bolus armeniacus is ‘aarde uit Armenië’. Het is een soort marmer die vroeger hoog geschat was vanwege haar fijnheid.
Beverwijck; ‘Rode aarde is drievormig, een die de timmerlieden gebruiken, een ander waar de volders hun lakens mee schoon maken en een derde die we Bolus noemen en, naar de plaats, van Armenië die alleen in de heelkunst gebruikt wordt’.
Gebruik.
Beverwijck; (2) Galenus schrijft die in 9 Simp. grote kracht toe, te weten, dat het door zijn sterk verdrogende aard alle zinkingen, loop en bloed spuwen tegenhoudt, de zweren van de longen in de tering en de vuile zweren van de mond en tandvlees geneest. Hij prijst het ook zo zeer in de pest dat hij oordeelt dat zodanige zieken niet te genezen zijn, waarin deze Bolus de pest niet verdrijft, welke kracht hem ook toegeschreven wordt van Agricola, Fallopius, Imperato en andere. Ja, Joubert getuigt zulks met verwondering (omdat het droog en tezamen trekkend is) door ervaring bevonden te hebben’.
Herbarius in Dyetsche; ‘Bolus armenus of rode aarde van Armenië is een soort aarde, (2) het heeft de kracht om samen te trekken en te stoppen. Die Armeense aarde moet je kiezen die geheel rood is.
(3) Armeense aarde is goed tegen het bloed spuwen aldus genomen: ‘Neem gerstewater, los daar op of ontbindt daarin Arabische gom en dragagantum met Armeense aarde’. (4) Hetzelfde is ook goed tegen rodeloop als je het met weegbreewater geeft of maak een pleister op de darmen met het wit van een ei, van Armeense aarde en van weegbreezaad.
Tegen het bloeden van de neus neem je Armeense aarde en het sap van tasjeskruid, meng het tezamen en doe het in de neus’.
eyn gummy lxxvii ca Bdellium latine·grece bdellas·vel bÿdellum arabice Melÿalÿend· (Die meÿster spτechen das diþ gummÿ seÿ mancherleÿ·Eines ist genant bdellium judaicum und ist ein gumy eines baumes do ist geheissen melealyend und das wechset in dez lande jndia genant·Ein ander bdelliuz das ist geheisen bdellium arabicum und das gummÿ wechset an einem baum in dem lande arabia·(Der meister Serapio spτichet das do seÿ ein ander bdellium und das heiset man bdellium von meka·wann es ist ein baum also geheissen und der wechset in dem lande meka und der baume bτinget frucht dÿe ist süþ und wirt wirt zeytig in dem selben lande·Aber in dem lande Hÿspainenn wechset auch diser baume und die frucht wirt nit zeÿtig in dem lande·und von disem baum fleüsset diþ gummÿ das nennet man bdellium vonn meka·Von disem bdello das do wechset in dem lande meka steet geschriben in dez anfang des bůches·Genesi in dem zweÿten capitel also·quod est in paradiso voluptatis arboτ cuius fructus est satis dulcis·(Der meÿster Avicenna spτicht das diþ bdellium von meka seÿ von natur kelten und trucken machen. (Der mei Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel melealÿend id est bdellium judaicum spτicht das diss gumme seÿ das beste·unnd sunderlichen seÿ das do ist wol riechen und jnwendig weiþe farbe·Das gummÿ ist nitt gůtte das sich da balde lasset bτechen und hole und mürbe und faste stincket so man eÿn rauch do [109] von machet oder daz vermüfcht es mitt holcz stein erden oder ander kat·(Wissent das bdellium es mancherleÿ weise gefelschett wirt·wan etlich nemenn gummÿ von einen kyrþbaum oder bÿren baum oder sunft von einem baum unnd (t)hů darunder eyn wenig bdellium diser hat keinen gůten gerauch unnd stincket so mann do mit reüchet·(Item der wirdig meÿster Avicenna spτicht dz bedellium resolviert gelebert blůtt und weichet und zeitiget hårte geswere·(Die meister platearius pandecta in dez capitel bdellium spτechen das diþ gummÿ seÿ heÿþ an dem andern grade unnd feücht an dem ersten·(Der meister almansoτis in dem dτitten underscheÿd in dem capitel bdellium spτicht das bdellium iudaicum seÿ heiþ von natur·unnd bdellium de meka kalt und trucken·(Serapion bdelliuz stopffet den bauch und stercket den magen und dissolvieret geschweren die sich erheben an der lungen das zerlassen und dar auff geschmieret· Bdellium gemüschet mit nüchtern speichel und dar auþ gemachet ein pflaster und auff den bauch geleget under den nabel bτicht den stein in der blasen unnd in den lenden·Platearius bdellium in wein gethon und dem getruncken machet wol harmen·(Diascoτides bdellium genüczt machet wol schwiczen· (Bdellium ist gůt dem der gebissen wirt von einem vergifftigen thier darauff gelegt alþ ein pflaster· |
Een gom, 77ste kapittel. (1) Bdellium Latijn. Grieks bdellas vel bedellum. Arabisch Melialiend. (Commiphora africana) De meesters spreken dat deze gom veelvormig is. Een is genaamd bdellium judaicum en is een gom van een boom die is geheten melealyend en dat groeit in het land India genaamd. Een ander bdellium dat is geheten bdellium arabicum en deze gom groeit aan een boom in het land Arabië. De meester Serapio spreekt dat er is een ander bdellium en dat noemt men bdellium van Mekka want het is een boom alzo geheten en die groeit in het land Mekka en de boom brengt vruchten die is zoet en wordt rijp in hetzelfde land. Maar in het land Spanje groeit ook deze boom en de vrucht wordt niet rijp in het land en van deze boom vloeit deze gom dat noemt men bdellium van Mekka. (2) Van deze bdellium dat er groeit in het land Mekka staat geschreven in de aanvang van het boek Genesis in het tweede kapittel alzo: ‘quod est in paradiso voluptatis arbor cuius fructus est satis dulcis’· De meester Avicenna spreekt dat deze bdellium van Mekka is van natuur verkoelen en droog maken. De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel melealiend, id est bdellium judaicum, spreekt dat deze gom de beste is en vooral dat het is goed ruikend en inwendig witte verf. Die gom is niet goed dat zich gauw laat breken en hol en murw en erg stinkt zo men een rook [109] ervan maakt of dat vermengd is met hout, steen, aarde of andere rommel. Weet dat bdellium op vele manieren vervalst wordt want ettelijke nemen gom van een kersenboom of perenboom of iets dergelijks van een boom en doen daaronder een weinig bdellium en deze heeft geen goede reuk en stinkt zoals men daarmee rookt. (3) Item, de waardige meester Avicenna spreekt dat bdellium oplost gestold bloed en weekt en verzacht harde zweren. De meesters Platearius en Pandecta in het kapittel bdellium spreken dat deze gom is heet aan de andere graad en vochtig aan de eerste. De meester Almansoris in het derde onderscheidt in het kapittel bdellium spreekt dat bdellium judaicum is heet van natuur en bdellium van Mekka koud en droog. (3) Serapion, bdellium stopt de buik en versterkt de maag en lost op zweren die zich verheffen aan de longen, dat opgelost en daarop gesmeerd. Bdellium gemengd met nuchter speeksel en daaruit gemaakt een pleister en op de buik gelegd onder de navel breekt de steen in de blaas en in de lenden. Platearius, bdellium in wijn gedaan en dan gedronken maakt goed plassen. Dioscorides, bdellium genuttigd maakt goed zweten. (4) Bdellium is goed die er gebeten wordt van een vergiftig dier, daarop gelegd als een pleister. |
Vorm.
De inwoners van Afrika zeggen hiervan dat de boom zeven levens heeft, omdat als die gesneden wordt niet sterft, daarom wordt het ook als haagplant gebruikt. Bij de Touaregs wordt het gewas aanbeden, die vereren het als een symbool van onsterfelijkheid en plaatsen de plant op de grav
Naam.
(1) Het is mogelijk dat dit woord ook op een kostbaar gesteente slaat, een hars of volgens sommigen op of Borassus flabellifer, L. deze laatste is een palm die in India groeit en lijkt onwaarschijnlijk.
Hebreeuws bedolach was een aromatische gom die op myrrhe leek en dat uit en boom vloeide. Het zou kunnen komen van Commiphora wrightii, die nu gugul genoemd wordt of Commiphora roxburghii, Engl. die de bdellium van India levert en daar bekend is als mukul of gugul, of van C. stocksiana, maar bdellium werd ook voor een Afrikaanse soort gebruikt, C. africana.
Bdellium was een vervanger van de kostbare myrrhe en guggul wordt nog steeds als binder gebruikt in parfums.
Gebruik.
(2) Maerlant; ‘Bdellium, als Plinius zegt,’is een boom die pleegt in een land dat Bactria heet te staan. Zwart zo is zijn gedaante en van de grootte van echte olijven. Uit die boom ziet men drijven een soort gom, aardig goed zoals het uit kersenbomen doet. Dat riekt uitermate zoet en men nuttigt ze in menige boete. De glossaria spreekt uit Genesis dat zo met wijn gemengd het beste is’.
Dodonaeus; ‘‘In geen oude boeken vindt men de boom daar het Bdellium van komt beschreven, dan vele zijn er die menen dat het dezelfde boom is daar myrrhe aan groeit. En voorwaar de gom of traan die tegenwoordig Bdellium genoemd wordt is de myrrhe zo van smaak, kleur en groei gelijk dat ze beide tenminste voor medesoorten te houden zijn en daarom zeggen sommige dat het een doornachtige medesoort is van wierookboom en sommige hebben de zuiverste en reinste delen daarvan Bdellium genoemd en de onzuiverste de naam Myrrha gegeven. Dan Plinius zegt dat de boom van Bdellium zwart is en zo hoog als een olijfboom en met bladeren als wild eikenloof, anders van vrucht en gedaante lijkt het op de wilde vijgenboom en dat er een traan uitkomt die sommige Bdellium noemen, andere Malachra en andere Madelcon. Men vindt er drie geslachten naar de plaats daar het groeit. Het beste en zuiverste Bdellium komt uit Arabië en een andere soort vindt men in Indien en dit is zwart, vuil en in grotere klonteren verzameld. Een derde soort wordt gebracht uit Petra, een stad van Syrië, die dor is, harsachtig en bleek en dit is de naast beste. Het Bdellium groeide ook in Babylonië en Medië.
In het Grieks heet deze traan Bdellion en in het Latijn Bdellium welke naam zoveel betekent als of men stinkend zei, want dit schijnt een van de dingen geweest te zijn die door zijn grote en sterke reuk bijna stonken of onlieflijk waren. Sommige noemen het Bdellium Saracenium of Sembracenicum’.
Bdellium verschijnt in een aantal oude bronnen. In Akkadisch was het bekend als budulhu. Theophrastus is de eerste klassieke auteur die het vermeldt en Plautus is de tweede in zijn Curculio. Plinius de oudere beschrijft het zoals besproken voor. Het was en ingrediënt van oude geneesmeesters, van Galenus tot Paulus van Aegina.
De vraag is of dit de Afrikaanse bdellium, bedoloch of b'dolach van de Bijbel is die gebruikt wordt in Genesis 2:12 en een paar duizend jaar later weer verschijnt in Numeri 11:6/7.
Genesis 2: 12; ‘De naam van het eerste is Pison, deze stroomt om het gehele land Havila, waar het goud is, en het goud van dat land is goed, daar is balsemhars (bdellium) en de steen chrysopaas. De naam van de tweede rivier is Gihon, deze stroomt om het gehele land Ethiopië’. Door sommigen wordt het dan ook vergeleken met een edelgesteente
Numeri 11: 7 ‘Het man nu leek op korianderzaad en het zag eruit als balsemhars (bedolach, bedellium)’.
Dodonaeus; ‘Bdellium is warm in de tweede graad en maakt zacht en laat scheiden of verteert. Bdellium ingenomen drijft de winden uit de baarmoeder, daarop gelegd of de rook daarvan van onder ontvangen en jaagt de dode vrucht en alle vochtigheden af. (3) Met nuchter speeksel nat gemaakt verdrijft het de hardigheden en geneest de gezwellen binnen en buiten de keel. Het wordt gedaan in de week makende zalven die tegen de knobbels en korrels van de zenuwen gebruikt worden, dan om dat daartoe beter te gebruiken zal men dat stoten en met wijn of warm water smelten. (4) Dan is het ook goed genoten van diegene die een moeilijke hoest hebben en die van enige slangen gebeten zijn. Het geneest de breuken en de gespannen, gekwetste en verstuikte zenuwen en leden.
baumwolle lxxviii ca Bombax vel Cotnm latine·grece coτon arabice Goτon· (Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel Goτonn spτicht das baumwollen gemacht werden von den blůmen diþ baumes und in den blůmen ist samen den nüczet man in der årczneÿ·(Disser baum wechset in cecilien·Die baum sind gestalt geleiche den psersigk baumen·Vonn disem baum und bletter beschreiben uns die meister und sunderlichen Diascoτides unnd spτichet das dises baumes bletter unnd samen vil tugent in jnen haben·und sind heiþ unnd feüchter nature·[110] (Serapion. Der safft von disen blettern stopffet die flüþ od auþgenge der jungen kinde·(Den samen hinein getruncken mit fenchel wasser machet auch gar lustig umb die bτust und benymmet den hůsten·(Das ôle von disen samen und bletter gemachet unnd auch das antlicz do mit gestrichen benÿmmet auch die geschweren und hiczigen blattern und machet das antlücz gar schon vund glat·(Diser same meret die natur des menschen sperma genant und bτinget lust man und frauwen das getruncken mitt wein. (Von der baaum wollen finde ich nit mee wann das die frauwen schleÿer unnd reÿn tůchlin dar auþ spÿnnen· |
(1) Katoen, 78ste kapittel. Bombax vel Cotum Latijn. Grieks coron. Arabisch Goron. (Gossypium arboreum) Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel Goronn spreekt dat katoen gemaakt wordt van de bloemen van deze boom en in de bloemen zijn zaden die nuttigt men in de artsenij. Deze boom groeit in Sicilië. De boom zijn gestalte is gelijk de perzikbomen. Van deze boom en bladeren beschrijven ons de meesters en vooral Dioscorides en spreekt dat deze boom bladeren en zaden veel deugd in zich hebben en zijn heet en vochtige natuur. [110] Serapio. Het sap van deze bladeren stopt de vloed of uitgang van de jonge kinderen. De zaden ingedronken met venkelwater maakt ook erg lustig om de borst en beneemt het hoesten. (2) De olie van deze zaden en bladeren gemaakt en ook dat aangezicht daarmee gestreken beneemt ook de zweren en hete blaren en maakt dat aanzicht erg schoon en glad. (3) Dit zaad vermeerdert de natuur des mensen, sperma genaamd, en brengt lust mannen en vrouwen, dat gedronken met wijn. Van de katoen vind ik niet meer dan dat de vrouwen sluiers en reine doeken daaruit spinnen. |
Vorm.
Zijn takken zijn bedekt met zacht dons van een purperen kleur. Bladeren zitten aan een steel van 1.5-10cm, ovaal tot rond met 5-7 lobben als een esdoornblad. Klieren zijn er op het blad en knoppen.
Bloemen staan aan korte stengels, licht geel met soms een wat purperen centrum, 3-4cm. De vrucht is een 3-4cellige doosvrucht van 1.5-2.5cm doorsnede, ovaal. De zaden erin zijn rond en bedekt met lange witte katoen.
Naam.
(1) Dit gewas heet in het Grieks Xylon en Gossipion, in het Latijn heeft het ook dezelfde namen, in de apothekerswinkels noemt men het Cotum, in het Hoogduits Baumwoll, in het Frans du cotton en in het Nederduits kottoen’.
Gossypium, dit woord is afgeleid van goz: Arabische voor een zachte stof, Latijn gossum: uitpuiling, de zaaddoos opent bij rijpheid.
Midden Nederlands cotoen in 1272, dit stamt uit het oud-Franse coton, wat weer stamt uit Italiaanse cottone en dit van Arabisch qutun, (of katom, koton: boomwol), dat uit het Egyptisch of voor-Indisch stamt.
Dodonaeus; ‘In de apothekerswinkels noemt men het Lanugo Bombax. Dit kruid of de wol ervan heet in het Grieks Bambax en Pampax en daarna in Italië bambsgia of bambagia, hoewel hetgeen dat ervan geweven is ook bambasijn heet en de borstrokken daarvan gemaakt heten daarvan ook misschien wambaysen of wambuizen’.
Bombast, Engels bombast, dat is de ruwe katoen die gebruikt werd om kledingstukken op te vullen, vandaar gezwollen taal of holle klanken.
Plinius schreef over de katoenplant als (arbor) lanigera, de woldragende boom, ook als Gossypinus van Bahrein, vandaar kwam de fabel dat de wol groeide aan plantaardige schapen, zie barometz bij dieren.
Gebruik.
Dodonaeus; ‘‘As van gebrande katoen kan het bloed wat uit de wonden vloeit net zo goed stelpen en op laten houden als de as van gebrand papier.
(3) Het binnenste of het merg van het zaad helpt diegene die met de hoest gekweld zijn en hun adem niet goed ophalen kunnen en bovendien het verwekt tot de onkuisheid en begeerte des vlees want het vermenigvuldigt het zaad zeer geweldig.
De olie die uit het zaad geperst wordt laat de sproeten vergaan en verdrijft alle andere besmetting van de huid.
Katoen op het vuur gelegd en de rook daarvan geroken en met de neus opgehaald helpt de vrouwen die met de opstijging des baarmoeder gekweld zijn.
(2) De barbieren gebruiken het katoen ook nuttig om de wonden en zeren te zuiveren als ze de katoen eerst in wijn gelegd hebben en daarna uitgeduwd. Die van Egypte gebruiken geen andere doeken of afschrapsels in hun wonden of zeren en daarvoor nemen ze hun boomkatoen dat fijner is dan hetgeen dat aan de lage heester groeit. Ze gebruiken hetzelfde katoen ook om het bloed te stelpen. Het zaad van dit gewas is goed tegen alle koude gebreken van de borst. En de Egyptenaars gebruiken de slijmerigheid van hetzelfde zaad als het in water geweekt is tegen alle hete koortsen en alle vergif dat de maag en darmen knaagt of dooreet. Hetzelfde boomkatoen wordt van hen ook gebruikt tegen de hoest die veroorzaakt is van scherpe zoute vochtigheden wat op de borst zinkt.
syngrün lxxix Cap Berwinica latine et grece· (Die meister spτechen das diþs kraut seÿ heiþ und trucken an dez dτitten grade. Diþ kraut ist winter und summer grŭn·Die farbe der bletter geleichet den buchþbaumen blettern. Dises kraut sol gesamelt werden zwischen den zweÿen unser frauwen tagen assumptionis und nativitatis das ist unser frauwen wurczweÿ vnd ir geburt·Diþ kraut sol gedürret werden an dem lufft und nit an der sunnen·(Sein tugent ist auþtreiben bõse feüchtunge die do kommet von grosser kelte dises gesoten mit wein und den getruncken·(Wôlicher dises kraut bei jm tregt über den hat der teüfeil kein gewalt·(Uber wôlcher hauþdore diþ kraut hangeet darjnne mag kein zaubereÿ kommen kommet sÿ aber in dz hauþ so wenet sÿ dar ein verratten sÿn unnd weichet bald darauþ·Mit disem krautt beweret man in wôlichez menschen bôse geÿste sind wie die bewerung czů geet lasse ich ansteen·Aber on zweifel mage kein bôser geist gewalt in dem hauþ haben darjnne diþ kraut ist und vil besser ist es so es auch geweÿhet wirt mitt andern kreüttern· |
(1) Maagdenpalm, 79ste kapittel. Berwinica Latijn en Grieks. (Vinca minor) De meesters spreken dat dit kruid is heet en droog aan de derde graad. Dit kruid is winter en zomergroen. De verf van de bladeren lijkt op de buksbomen bladeren. Dit kruid zal verzameld worden tussen de twee onzer vrouwen dagen, assumptionis en nativitatis, dat is onze vrouwen kruid wijden en haar geboorte. Dit kruid zal gedroogd worden aan de lucht en niet aan de zon. Zijn deugd is uitdrijven kwade vochtigheid die je komt van grote koudheid, die gekookt met wijn en dan gedronken. Wie dit kruid bij hem draagt over hem die heeft de duivel geen geweld. Over welke huisdeur dit kruid hangt daarin mag geen toverij komen, komt het echter in dat huis zo woont daar een verrader is en wijkt gauw daaruit. Met dit kruid beweert men in welke mensen kwade geesten zijn en wie die bewering aangaat laat ik aanstaan. Maar zonder twijfel mag geen kwade geest geweld in het huis hebben daarin dit kruid is en veel beter is het als het ook gewijd wordt met andere kruiden. |
Vorm.
Kleine bladeren zijn leerachtig en kort gesteeld, elliptisch tot ei/lancetvormig en meestal stomp, glanzend donkergroen met wat omgekrulde randen, 4-5cm lang. De niet bloeiende stengels ranken over de grond en de bloeiende komen wat omhoog Okselstandige en lang gesteelde, alleenstaande lichtblauwe bloemen in maart/april, bloemkroon tot 3cm in diameter met uitgespreide kroonbladen en in het centrum wat wit.
Naam.
(1) Dodonaeus; ‘‘Dit gewas is tegenwoordig hier te lande bekend met de naam vincoorde, maeghdencruydt of maeghdenpalm, in Hoogduitsland Ingrun en Singrun. De gedaante van dit gewas is elke man zeer goed bekend want de bladeren en rankjes worden van de kinderen en jonge maagden voor strooisel en sieraad veel gezocht en gebruikt en daarvan is de naam maagdenkruid en maagdenpalm gekomen’.
Ingrun bij Bock, Immergrune of Singrun, oud-Hoogduits Singruoni, midden-Hoogduits Singruene en in het Angelsaksisch singroene. Dit werd bij ons in midden-Nederlands sindegroen en via ingroene en immergroene werd het wintergroen en senegroen. Sin: is een oud Germaans woord voor altijd. Zo is de sintflut: vertaald als zondvloed, een zeer grote vloed. Het woord is oerverwant met Latijn semper: altijd, dus altijd groen.
Dodonaeus; ‘Op een ander plaats, te weten in het 11de kapittel van zijn 21ste boek noemt Plinius dit kruid ook Vinca Pervinca en Chamaedaphne. ‘Vinca Pervinca, zegt hij, blijft altijd groen als de laurierboom die aan zijn knietjes of knoopjes met bladeren begroeid en omringd is en is een kruid om de perken of lage priëlen en bedden van de hoven te versieren, nochtans wordt het soms gebruikt in kransen en elders in plaats van de bloemen als men geen bloemen vinden kan. Deze wordt van de Grieken Chamaedaphne genoemd. In de apotheken heet het ook pervinca’.
Plinius Vinca pervinca, waarvan de meeste Europese namen afstammen, verwijst waarschijnlijk naar het binden, per: rondom, om het begrip vincire te versterken. In oud Nederlands was dit vinc-oorde en vincworte.
Gebruik.
Dodonaeus; ‘Dit kruid stopt allerhande loop van de buik en geneest de rodeloop zo Dioscorides en Galenus zeggen als men de stelen en bladeren met wijn drinkt.
Hetzelde maagdenkruid of vincoorde met melk en olie van rozen of Cyprinum gemengd en daarvan een pessarium gemaakt en in de moeder gedaan laat de pijn en weedom van de baarmoeder ophouden.
Vincoorde gekauwd geneest of verzoet de tandpijn en insgelijks ook is ze zeer goed tegen de beten of steken van de venijnige dieren, daarop gelegd.
Men zegt ook dat hetzelfde kruid met azijn te drinken gegeven zeer behulpzaam is diegene die van de slangen die Aspides genoemd worden gebeten zijn
Want, als Lobel betuigt, de aard van deze maagdenpalm is zulks dat ze enige warmte in haar schijnt te hebben waarmee ze zuivert en de witte vloed van de vrouwen afjaagt en wederom als het er een tezamen trekking laat en het lichaam versterkt heeft die stopt.
Ook is het groot wonder, zegt dezelfde Lobel, dat alleen een meitje of kransje van deze maagdenpalm gevlochten en op het hoofd gedaan het bloeden uit de neus stelpt. Om hetzelfde te doen wrijven sommige de bladeren van dit kruid goed klein en steken ze in de neus of binden ze rondom de hals of leggen ze onder en op de tong.
iudenleym lxxx capi Bitumen judaicuiw latine grece aspaltum· (Die meÿster spτechen dz dises darumb heiþ bitumen iudaicum [111] wan es gesamelt wirt und funden in dem lannde judea in dem môτe das man nennet das todtt môτr·(Diascoτides spτicht das bitumen judaicum das mann findet in einem pulle in judea unnd der pulle ist geheÿssen alffridin darjnne coaguliert sich ein soliche materie und ist geleich alþs ein leÿme und das heben die leüte in die schiff mitt kraveln und lassen das trucken werden diþs heisset bitumen judaicum unnd verkauffen es dar für·(Diascoτides spτicht auch das bitumen judaicum seÿ auff ein ander gestalt unnd das findet mann auch do selbest und das ist als hert dz es weder feür noch wasser zerbτechen noch zerweichen mage on allein bockes blůt und dz blůtte dan von den frauwen geett so sÿe menstruose sind·Und wil tu das zerbτechen so nÿmme ein wullen faden und mach in naþs mitt den obgeschriben feüchtunge so faret es von ein ander geleicher weÿse als kalck der geleschet wirt mit wasser·(Item diascoτides spτicht das bitumen judaicum benymmet geschwulst das mitt essig gemüschet unnd darüber gestrichen·(Bitumen judaicum gemüschet mit castoτio das ist byber geÿln und damit unden auff gereüchet bτinget den frauwen jre zeit menstruum genant·(Den rauche in die nasen gelassen benÿmmet catarum das ist den schnoppen·(Wen die zene we thůnd der neme bytumen judaicum und halt den in dem munde er geneyset on zweÿfel·(Bitumen judaicum wirt zů zeÿten gefelschet mit harcz den etlich darunder müschen und das benÿmmet jme sein natuur und kraffte·(Cassius felix ein meÿster spτicht das bitumen iudaicum seÿ heiþ an dem ende des dτitten grades und trucken an dem vierden· |
(1) Jodenlijm, 80ste kapittel. Bitumen judaicuim Latijn, Grieks aspaltum. De meesters spreken dat dit daarom heet bitumen judaicum [111] want het verzameld wordt en gevonden in het land Judea in de zee dat men noemt de Dode Zee. Dioscorides spreekt dat bitumen judaicum dat men dat vindt in een poel in Judea en dat de poel is geheten alffridin daarin coaguleert zich een zulke materie en is gelijk als een lijm en dat heffen de mensen in een schip met kranen en laten dat droog worden en dit heet bitumen judaicum en verkopen het daarvoor. Dioscorides spreekt ook dat bitumen judaicum is van een ander gestalte en dat vindt men ook daar en dat is als hard zodat het geen vuur noch water breken noch weken mag zonder alleen bokkenbloed en dat bloed dat van de vrouwen gaat zo ze menstruatie hebben. En wil u dat breken zo neem een wollen vezel en maak het nat met de opgeschreven vochtigheid dan gaat het vaneen gelijk als zoals kalk dat gelest wordt met water. Item, Dioscorides spreekt dat bitumen judaicum beneemt gezwellen, dat met azijn gemengd en daarover gestreken. Bitumen judaicum gemengd met castoreum, dat is bevergeil, en daarmee van onder gerookt brengt de vrouwen hun tijd, menstruatie genaamd. De rook in de neus gelaten beneemt catarre, dat is het snuffen. Wie de tanden pijn doen die neemt bitumen judaicum en houdt dat in de mond, hij geneest zonder twijfel. Bitumen judaicum wordt sommige tijden vervalst met hars dat ettelijke daaronder mengen en dat beneemt hem zijn natuur en kracht. Cassius Felix, een meester, spreekt dat bitumen judaicum is heet aan het eind van de derde graad en droog aan de vierde. |
Vorm.
Dat is een hars of bitimeuze substantie, zwart als pek die diep glanzend zwart van binnen, nauwelijks een geur, dat gebeurt bij bij verhitten en het brandt gemakkelijk. Het verbrandt in het vuur niet geheel en er blijft een hoeveelheid as over. Het wordt zwevend gevonden op de lacu of mari asphaltite, de Doode Zee waarvoor de steden Sodom en Gomorra stonden. Dit pek komt als wit en vloeiend pek van tijd tot tijd vanonder de Doode zee uitgetoten en als het dan boven water komt wordt het door de zon en het zout van het water hard en dicht gemaakt. De inwoners winnen dit vanwege het nut die ervan komt, maar ook omdat de zee anders daardoor een kwalijke geur van zich geeft wat hen de gezondheid nadelig is. De vogels die daarover vliegen vallen dood daarin.
Naam.
(1) Bitumen Judaicum. Bitumen Judaicum. Bitum Babylonicum. Asphaltus. Jodenasfalt, Jodenpek, Frans, bitume de Judée, Duits Judenleim of Judenpech. Men houdt het er op dat het woord bitumen komt van het Griekse ωιτυς, dat zoveel betekent als Pinus, een den. De oorsprong van deze naam zou gelegen zijn in het feit dat de ouden meenden dat Jodenpek een soort pek was die uit dennen en andere bomen in de zee van Sodom vloeiden, dat is daaruit ontstaan bij de Joden bij de profeet Esdras toen hij van Sodom en Gomorro sprak dat hun land onder pek en as begraven zou worden.
De naam Asphaltus komt van de lacu Asphaltite af wat zoveel betekent als een zekere zee, dan omdat het overmatig zout en en met deze pek bedekt is draagt het bijna alle dingen die daarin geworpen worden.
Gebruik.
De Arabieren gebruiken dit pek om hun vaartuigen daarmee dicht te maken net zoals bij ons pek. Vroeger werd het ook veel gebruikt bij balsemen van de doden. Het pek wordt ook voor de bereiding van het mooie glanzende Chinese zwart gebruikt. Het versterkt, weerstaat vervuiling, verdeeld en maakt dun, reinigt en sluit de wonden. Het werd innerlijk en uiterlijk gebruikt.
eyn ochs oder riudlxxxi Capitel Bos latine· (Die meÿster spτechen das diþs thier sey fast ungestŭmme und geleichet bey nach dem leüwen mitt seiner stÿmme·Sein fleisch nerett den menschen und krefftiget die gelýder·(Dÿe bτŭhe von ochsenfleische ist fast meer stercken unnd kreftigeenn wann ander vierfüssiger thier fleische unnd darumbe diennet dÿe bτŭhe dar von gar wol krancken menschen·(Der meÿster Plinius [112] in seinem·xxviij·bůch in dem·xj·capitel spτicht das auch nichctes an dem ochsen oder rindt seÿe es werde gebτauchet zů nücz dem menschen·Und auff das kürczest saget auch er das des occhsen mist mitt essig vernüschet und auch auff die gewerbe gelegt der gelÿder darjnne geschwulst oder auch schmerczen seÿ er senfftiget die zů handt·(Item wôlicher ein bôse blatter an seinem leibe hett d môchte auch diþ also dar auff legen es zeühet zů hauffen den eÿter geleÿch einem zÿgpflaster und heilet on schaden·(Und benÿmmet auch also groþ hicze dar durch ein gelide entzündet môchte werden·(Von ochsen mÿst distillieret ein wasser das dienett auch zů geschwulst die hiczig ist zů den augen darüber gestrichen·(Diþs thier ist nit allein nücze den menschen und sunderlich das von jme kommet alþ sein gehoτncz sein hautt do mit man mancherleÿ machet· |
(1) Een os of rund. 81ste kapittel. Bos Latijn. (Bos primigenius taurus) De meesters spreken dat dit dier is erg onstuimig en lijkt bijna op een (2) leeuw met zijn stem. Zijn vlees voedt de mensen en versterkt de leden. De bouillon van ossenvlees is erg meer versterken en krachtiger dan ander viervoetig diervlees en daarom dient de bouillon daarvan erg goed zieke mensen. De meester Plinius [112] in zijn 28ste boek in het 11de kapittel spreekt dat ook niets aan de ossen of runderen zijn het wordt gebruikt tot nut voor de mensen. En op het kortste zegt hij ook dat de ossenmest met azijn vermengd en ook op de gewrichten gelegd van de leden daarin gezwellen of ook smarten zijn, het verzacht die gelijk. Item, wie een kwade blaar aan zijn lijf heeft die mag ook dit alzo daarop leggen, het trekt op hopen de etter gelijk een trekpleister en heelt zonder schade. Het beneemt ook alzo grote hitte waardoor een gelid ontstoken mocht worden. Van ossenmest distilleert een water dat dient ook tot gezwellen die heet zijn voor de ogen, daarover gestreken. Dit dier is niet alleen nuttig de mensen en vooral dat van hem komt zoals zijn horens en zijn huid daarmee men vele dingen maakt. |
Vorm.
Een os is een gesneden stier, het symbool van vreedzaam dienen en kracht. Als een os nog jong is wordt hij al gewend aan het dragen van het juk. Hij is rustig en gemoedelijk, een heel verschil met de stier die vrijwel altijd onbetrouwbaar is. De os is met minder kosten dan het paard te onderhouden, sterker en voordeliger om hetzelfde in de landbouw te verrichten. Ook zijn er minder gebreken aan de zo kostbare paarden, een os kan bijna zoveel als twee paarden trekken. Ze zijn alleen wat traag.
Naam.
(1) Latijn Bos, in Grieks is het bous, ‘rund’. Os, midden-Nederlands osse, in oud-Saksisch en oud-Hoogduits is het Ohso en nu Ochse, in oud-Engels oxa en nu ox, Gotisch auhsus, dit is te vergelijken met oud-Indisch uksan, ‘stier’.
Gebruik.
Van ossenhorens worden de boogtoppen gemaakt en pijlpunten die naar de vijand worden geschoten, borstplaten en andere legerspul waarmee de mens verdedigd wordt tegen zijn vijanden. Van ossenhorens worden lampen gemaakt die het duister verdrijven, kammen om het haar recht te maken en het hoofd van vuil te zuiveren. De horens van dit dier waren de eerst bekende drinkvaten, alsmede het eerste blaasinstrument en de eerste doorschijnende stof die men voor vensterruiten en lantarens gebruikte. Zijn beenderen dienen tot vervanger van het ivoor, door ze week te maken en in vormen te gieten, te bewerken waar men messenheften van maakt, drinkbekers, dozen en kammen. Van zijn vet en talk worden onder andere kaarsen gemaakt. Zijn haar wordt gebruikt tot vulling van verschillende weefsels, zijn bloed is de basis van Pruisisch blauw. Ook schrijvers en schilders gebruiken de horens en bewaren daar hun beste kleuren in. Zijn huid wordt tot leer gemaakt. Ze zijn beroemd vanwege de ossenhuiden die onder kerktorens het fundament zouden zijn.
Herbarius in Dyetsche;’Os of ossen, met zijn vlees worden de mensen en andere schepsels gevoed, daarin is de os verschillend en duidelijk voordelig en daarom is zijn mest met azijn gemengd goed zegt Plinius in zijn achtendertigste boek, kapittel elf van zijn natuurlijke historie.
Tegen jicht en de waterzuchtige is het een bijzonder goede medicijn als het in de zon ermee bestreken wordt want het verteert de vochtvermenging die tussen het vel en het vlees ligt.
De os is een dier die niet alleen in het gebruik voor de mensen nuttig is, maar ook voor vele andere zaken want van haar horens en van haar vel worden velerhande dingen gemaakt zoals Bartholomeus zegt’.
Maerlant; ‘Taurus, dat is in Vlaams een stier en is voor een sterk dier, een vering (vaars) heet het en een verre. Een wreed dier is het als het kwaad is, alle dieren die zich met prooien voeden willen het deren. Hun meeste kracht is van voren, in het voorhoofd en in de horens, met bijten doen ze niemand kwaad, maar in de horens is hun daad. En ze zijn goed voor mensen gevoeg, beide, voor wagens en in ploeg, omdat ze het gewend zijn. En als ze oud zijn van jaren wil men ze dan vet maken, dan zijn ze murwer in de smaak. Twee ossen die in een ploeg tezamen trekken is genoeg en als de een de ander niet ziet dat hij erom te loeien pleegt, zo lief hebben ze hun buren en dit is hoofse beesten natuur. Omdat ze voor allersterkst zijn dragen ze het juk op de horen, in menig land en in menige plaats trekken ze met te hals mede. Ossenvlees pleegt droger te zijn dan dat van de bok of van het zwijn en daarvan komt zwaar bloed, doch geeft kracht en voedt goed, maar het is moeilijk te verteren, eet het met look of met azijn. Basilius spreekt dat voor allen die bloed en stierenbloed drinken het dodelijk is, zijn bloed warm overeen gelegd is goed waar een been gebroken is’.
(2) Met de stem van een leeuw wordt wel op de wisent gedoeld. Maerlant; ‘Vesun, alzo schrijft Solijn, is een dier naar de wilde stier gevormd, maar bij hem staan mede in de hals borstels en manen, recht naar de paarden zede. Snel is het zeer in zijn vlucht, van grote waarde en van grote vrucht, men kan het met sommige dingen vangen, maar nimmermeer kan met het temmen, in grote bossen vindt men ze wel. Wisent heet het in Dietsche taal’.
butter lxxxii Capi Butirum latine· (Der hochgelert meister Avicenna in seinem andern bůch in dem capitel butirum spτicht das butter seÿ warm machen und auch feücht an dem ersten grade butter ist von natur zeÿtigen reÿnigen und auch verzeren die mittelmessiger natur sind unnd nit grober oder hårer natur·(Buteer ist fast gůtt den geschweren hÿnder den oτen die do mitt czů weichen. (Avicenna wôliche frauwe der jungen kÿnde wenglin schmieret mitt buttern so wachseen auch jme sein zene on schmerczen·Auch dienet butter dem geschweren in den oτen unnd auch in dem munde gehalten· (Butter ist auch gar fast gůtte die gelÿder do mitt geschmeret·und auch die lenden zů senfftigen den schmerczen darjnne· (Butter gemüschet mit hônig unnd also auch genüczet in den leÿp diennet fast wol pleureticis das siud auch dÿe geschweren in der brust haben·(Des geleÿchen peripleumoniacis das ist die auch geschweren haben an der lungen davon dan ersteet ptisis das ist die geschwintsnccht des abnemes benymmet butter wie oben steet genüczet·(Auch senfftiget und reÿniget butter alle geschweren und auch sünderlichen die schmerczen an heÿmlichen steten wie die auch sein mügen· (Butter ein genomen mitt der kost senfftiget auch alle jnnerliche gelider·Unnd darumbe sind auch gar wenig leütte in dem landen lenden siech od bτesthafftige des steins die alle zeit butter essen auf bτott voτ dem essen und nach dem essen·Auch mit grossen klumpen in d kost ursachen halben das solichs dar durch sich verzeret und den menschen von solcher materien reÿniget durch den [113] harm und stůlgang·(Item butter genüczet jnwendig unnd auþwenig machet auþwerffen schleÿmige feüchtikeit in d bτust saugende· |
(1) Boter, 82ste kapittel. Butirum Latijn. De zeer geleerde meester Avicenna in zijn andere boek in het kapittel butirum spreekt dat boter is warm maken en ook vochtig aan de eerste graad. Boter is van natuur rijpen, reinigen en ook verteren die middelmatige natuur zijn en niet grover of harde natuur. Boter is erg goed de zweren achter de oren die daarmee te weken. (2) Avicenna, welke vrouw de jonge kinderen wangen smeert met boter zo groeien ook bij hem zijn tanden zonder smarten. (3) Ook dient boter de zweren in de oren en ook in de mond gehouden. (4) Boter is ook erg goed de leden daarmee gesmeerd en ook de lenden te verzachten de smarten daarin. (5) Boter gemengd met honing en alzo ook genuttigd in het lijf dient erg goed pleuris, dat zijn ook die zweren in de borst hebben. Desgelijks op peripneumonie, dat is die ook zweren hebben aan de longen daarvan dan ontstaat ftisis, dat is de duizeligheid van het afnemen, beneemt boter zoals boven staat genuttigd. Ook verzacht en reinigt boter alle zweren en ook vooral de smarten aan heimelijke plaatsen waar die ook zijn mogen. Boter ingenomen met de kost verzacht ook alle innerlijke leden. En daarom zijn er ook erg weinig mensen in het land lendenziek of borstziek van de steen die alle tijd boter eten op brood voor het eten en na het eten. Ook met grote klompen in de kost vanwege dat zulks daardoor zich verteert en den mensen van zulke materiën reinigt door de [113] plas en stoelgang. Item, boter genuttigd inwendig en aan de buitenkant maakt uitwerpen slijmerige vochtigheid die in de borst zuigen. |
Vorm.
Boter is het vetartikel waarin geen andere vetbestanddelen voorkomen dan die van melk afkomstig zijn. Het is een gelijkmatige, gele en vaste, maar toch goed smeerbare vetmassa wat een enigszins glanzend uiterlijk heeft. Als men er met een spaan over gaat mogen er niet veel en in elk geval geen grote vochtdruppels tevoorschijn komen en dat vocht moet in ieder geval helder zijn. Goede boter heeft een aangename, frisse, geurende en daarmee overeenkomende smaak. Bij scherp doorproeven mag men geen eigenaardige bij- of nasmaak ontdekken.
Naam.
(1) Boter, Duits Butter, oud Engels butere, Engels butter, Frans beurre, uit Latijn butyrum, van Grieks bouturon: koeienkaas, koekwark, bous: os, turon: kaas. Waarschijnlijk hebben de Romeinen een betere boterbereiding gekend waardoor de Germanen de naam overnamen. Oude Germaanse namen zijn nog bekend, het Oud-Noorse Smor en Oud-Hoogduitse chuo-smero.
Gebruik.
Herbarius in Dyetsche; ‘Butirum of boter wordt gemaakt van koeienmelk, van geitenmelk en van schapenmelk. (3) Boter lost op en rijpt, daarom doe je het op de blaren achter de oren als je die wil vermurwen en rijpen. Boter is goed om op het gezwel van het tandvlees te smeren. (2) Ook om de tanden zonder pijn te laten groeien. Het is ook goed tegen andere blaren in de mond. (4) Je doet het ook in pleisters die goed zijn om de pijn in de lendenen of in ander leden te laten verzachten. (5) Boter met honing gemengd en zo genomen is een grote hulp voor diegene die etter uit de blaren in de borst hebben. Het is ook zonder honing, van binnen genomen of aan de buitenkant gesmeerd, goed om de etter uit te spuwen volgens Serapio’.
Dausent güldeulxxxiii Capitel Centaurea latine grece anuticem arabice anturion. (Der wirdig meister Serapio in dez bůch aggregatoτis in dem capitel Antarion spτicht dz zweier hande centaurea sey·eÿne dÿe grôþer·die ander die mÿndere·Dye grôsser hat bletter geleiche dez nuþlaup der grossen und sind grŭn geleich den kôele blettern die man ÿsset·und an den spiczen der bleter gekerbet·Die lenge des stengels ist zweÿer oder dτeyer armen lang·unnd hat auch ein wurczel die ist zweÿer armenn lang·und hatt in jr gar vil feüchtuneg·unnd hatt einen scharpffen gerauch und ist rot an der farbe·(Die farbe des safftes ist geleich alþ blŭtte·Die mÿnder centaurea ist geleich den dosten und wechset gar geren an feüchten steten·Ir stengel ist einer spannen lang und hat auch ein rotte blůmen·Die wurczel ist fast bitter und gar krnmp·die wurczel ist nit nücz zü bτauchen·(Der meister Plinius in dem capitel Centaurea die grôsser und auch dÿe minder sind heiþ und trucken an dem andern grade·(Der wirdig meÿster Galienus spτichett daz centaurea magna daz ist die grôsser seÿ den·frauwen gůtt genüczet zů jrer zeÿt darüber getruncken·Also genüczet ist der trancke gůtt emepcoicis das ist dÿe blůt speÿgen·(Für alle febτes·Nÿmm ein halb lott centaurea gebulvert unnd trinck das hinein mit wein dτeÿ moτgen nŭchtern mit zucker vermenget es hilffet auch garwol·(Platearius centaurea gesotten in wasser auff ein hantfoll unnd das auch getruncken ist gŭtte asmaticis daz ist dem die do keichen·Und benÿmmet auch also genüczet dem alten bôsen. hûsten·(Den safft auch von der wnrczelen eÿn genommen [114, verder op pagina 116] reÿniget auch den magen unnd bτinget auch gar vil stůlgenge·(In dem bůch genannt circa instans steet auch geschryben das man centanream sol samlen so si an hebet zů blŭen·und darnache hencken an ein dunckele stat und nit in dÿe sunnen und also lassen trucken werden·Diþ ist fast gût genüczet über jare zů vil sachen und diþ sunderlrich von der grossen centaurea·(Itez diþ centaurea gesoten mit wein und darunder gemüschet zucker ist fast gůt der verstopten lebern der lenden und milcz und blasen·(Diþ kraut gesotten mit wein und dar under gemüschet baumôle und diþ gelegt auff den bauch zwischen den nabel und dem gemechte benÿmmet grossen lenden wee und ôffnet auch das verstopffet milcze·(Ein salbe gemachet vonn dez safft und dar under gemüschet ôle und wachþ und das milcz auþwendig do mit geschmieret hilffet fast wol·(Item für dÿe verhårte leber und das hårte milcze sol man machen ein sÿropel also·Nÿm den safft von centaurea und eppich wurczel und fenchel wurczel ÿegkliches geleich vil und laþ das sieden in dem safft darnach seÿge es ab unnd trucke die feüchtung wol auþ und darinne zucker das gewichte haltt ungeverlich nach dem dich gelustet wenig oder vil zů machen· (Diser sÿrop ist auch fast gůtt dem geelsüchtigen getruncken des obents unnd moτgens·(Der meister Johannes mesue spτicht das die wurczel von dem centaurea den safft dar auþ gezogen benÿmmet vil bôser feüchtunge auþ dem menschen und auch bôse gewåsser des safftes ein genommen auff ein halb lot mit baumôle· (Itez in einem cristiere mag man nüczen dτeÿ quintin mitt baumõle·(Plinius centaurea gemüschet mitt wÿdhopffen blůtt und auch gar ein wenig hônig und das auch des nachtes geleget in ein luceren do ein liecht jn bτýnnet und alle die dar beÿ sten meinen auch es lauffe alles vol steren·(Lese in Pandecta in dem capitel centaurea findestdu auch dises also geschτiben unnd ist auch gar gar manig male bewert worden· |
(1) Duizendguldenkruid. 83ste kapittel. Centaurea Latijn. Grieks anuticem. Arabisch anturion. (Rhaponticum en Centaurium) De waardige meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel Antarion spreekt dat er zijn twee soorten Centaurea, de ene de grotere en de andere de kleinere. (7) De grotere heeft bladeren gelijk het notenloof der grootte en zijn groen gelijk de koolbladeren die men eet en aan de spits van de bladeren gekerfd. De lengte van de stengels is twee of drie armen lang en heeft ook een wortel die is twee armen lang en heeft in hem veel vochtigheid en heeft een scherpe reuk en is rood aan de kleur. De verf van het sap is gelijk als bloed. (8) De kleinere Centaurea is gelijk de marjolein en groeit graag aan vochtige plaatsen. Zijn stengel is een zeventien cm lang en heeft ook en rode bloem. De wortel is erg bitter en erg krom, die wortel is niet nuttig te gebruiken. De meester Plinius in het kapittel Centaurea de grotere en ook de kleinere zijn heet en droog aan de andere graad. De waardige meesters Galenus spreekt dat Centaurea magna, (Rhaponticum) dat is de grotere, is de vrouwen goed genuttigd tot hun tijd, daarover gedronken. Alzo genuttigd is de drank goed emoptoicus, dat is die bloedspuwen. Voor alle koortsen: Neem een half van 16,7 gram Centaurea gepoederd en drink dat in met wijn drie morgen nuchter met suiker vermengt, het helpt ook erg goed. Platearius, Centaurea gekookt in water op een hand vol en dat ook gedronken is goed astmatici, dat is die er kuchen. En beneemt ook alzo genuttigd het oude kwade hoesten. Het sap ook van de wortels ingenomen [verder op pagina 116] reinigt ook de maag en brengt ook erg veel stoelgang. In het boek genaamd Circa instans staat ook geschreven dat men Centaurea zal verzamelen zo ze aanheft te bloeien en daarna hangen aan een donkere plaats en niet in de zon en alzo laten droog worden. Dit is erg goed genuttigd over jaren tot veel zaken en dit vooral van de grote Centaurea. (3) Item, deze Centaurea gekookt met wijn en daaronder gemengd suiker is erg goed de verstopte lever, de lenden, milt en blaas. Dit kruid gekookt met wijn en daaronder gemengd olijvenolie en dit gelegd op de buik tussen de navel en het geslacht beneemt grote lendenpijn en opent ook de verstopte milt. Een zalf gemaakt van het sap en daaronder gemengd olie en was en de milt uitwendig daarmee gesmeerd helpt erg goed. Item, voor de verharde lever en de harde milt zal men maken een siroop alzo: Neem het sap van Centaurea en selderijwortel en venkelwortel, van elk gelijk veel, en laat dat koken in het sap, daarna giet het af en druk de vochtigheid goed uit en daarin suiker dat gewicht houdt ongeveer naar het je lust weinig of veel te maken. Deze siroop is ook erg goed de geelzuchtige gedronken ‘s avonds en ‘s morgens. (5) De meester Johannes Mesue spreekt dat de wortel van de Centaurea en het sap daaruit gezogen beneemt veel kwade vochtigheid uit de mensen en ook kwaad water, het sap ingenomen op een half van 16, 7gram met olijvenolie. (4) Item, in een klysma mag men nuttigen drie maal 1, 67gram met olijvenolie. Plinius, Centaurea gemengd met hoppen bloed en ook erg weinig honing en dat ook ‘s nachts gelegd in een lamp daar licht in brandt en alle die daarbij staan menen ook het loopt alles vol sterren. Lees in Pandecta in het kapittel Centaurea vindt u ook deze alzo geschreven en is ook erg veel keer beweerd geworden. |
(8) ‘Een plant die groeit aan vochtige plaatsen. Zijn stengel is een zeventien cm lang en heeft ook een rode bloem. De wortel is erg bitter en erg krom’. Dat zou Centaurium erythraea, Rafn. (rozerood) kunnen zijn. Herbarius in Dyetsche noemt; ‘Santorie of Centaurium, sommige noemen het aardgal’. Dat vanwege de bitterheid.
Duizendguldenkruid is een klein plantje van veertig cm. hoog. Het is een eenjarige, soms tweejarig met rozetvormige bladeren die duidelijke nerven bezitten. De licht rode bloemen staan op de toppen van de vele zijtakjes zodat ze in een scherm lijken te bloeien. Komt voor in de hei op duinen. De grote is een vorm van Centaurea of Rhaponticum.
Naam.
(1) Dodonaeus; ‘De Nederlanders noemen dit kruid eigenlijk santorie of kleine santorie, de Hoogduitsers Tausentgulden kraut, in het Latijn is het bekend met de naam Centaurium parvum en Centaurium minus en insgelijks noemen de Grieken dat ook Centaurion micron en Limnesion en soms ook Limnaeon omdat het veel omtrent de poelachtige gewesten groeit om welke oorzaak Plinius dat ook Libadion zegt te heten indien zijn boeken op die plaats niet bedorven zijn en hij voegt er noch bij dat het vanwege de grote bitterheid die men in de bladeren van dit kruid proeft ook Fel terrae genoemd plag te wezen als of men eerdgalle zei. Dit kruid is hier te lande bij sommige zeer goed bekend met de naam eerdtgalle naar zijn bittere en galachtige smaak, bij sommige apothekers Fel terrae, in Hoogduitsland Klein Tausentgulden kraut, Erdtgall en Fiberkraut, hier te lande ook soms kleyn centoire, maar meest kleyne santoire. Sommige Italianen noemen het cascia febre omdat ze de koortsen geneest welke naam met de Latijnse Febrifuga en de Hoogduitse Fiberkraut zeer goed overeenkomt’.
Centaurium. Door de monniken werd het erop gehouden dat deze plant gebruikt werd door de centaur Chiron om de wond in de voet van Patroklos mee te genezen en noemden dit kruid dan ook Herba Centauri. Daar is ook de Hollandse naam santorie of sentaurie van afgeleid. Vrij vertaald, naar het rekenstelsel, betekent centaurium, ‘100’. Duizendguldenkruid verkreeg zijn naam door zijn vele goede eigenschappen en werd vroeger dan ook met honderden ponden tegelijk ingezameld, dit voornamelijk op Ameland. Het kruid werd wel in de beurs gedaan om de eigenaar van voldoende geld te verzekeren. Het was vroeger voor alles goed en dus duizend gulden waard. In de index van de Gart staat het goed vermeld; ‘tausent gulden’.
Plinius noemt het fel terrae wat zoveel als ‘aardgal’ betekent naar de bittere smaak. De gal uit de aarde zou in de plant getrokken zijn. Herbarijs; ‘Centaurea, dat is santorie. En ze is zeer bitter, daarom noemen de mensen het aardgal’. Dioscorides noemt het ook febrifuga: koorts verdrijvend. Het is de koortsbloem, Duits kent Fieberkraut, het Engelse feverfew betekent weinig koorts en Franse herbe al la fievre is het koortskruid, plante febrifuge is de koorts verdrijvende plant.
Gebruik.
De eigenschappen van deze plant komen uit Dioscorides; ‘Vulneribus prodest, nam recens tusa aut arida aut madefacta ea glutinat & conjungit. Carnes coalescunt si tusa simul decoquatur’. Ook Dodonaeus weet dit; ‘Zelfs indien men gekapt of gesneden vlees met deze wortel mengt en tezamen kookt zou men bevinden dat die stukken wederom aaneen zouden komen en bijeenblijven niet meer aparte stukken, maar een heel stuk zouden schijnen te wezen’. Dat komt ook voor in Herbarius in Dyetsche.
De bittere of kleine was toch wel goed bekend. Herbarius in Dyetsche en Herbarijs hebben ook 2 soorten. De Herbarijs noemt de grootste ook de beste. Dodonaeus vermeldt dan ook dat de grote in het oosten sterker werkte dan de hier gebruikte waardoor die wel minder bekend werd.
Sinonoma Bartholomei; ‘Centaurea maior; fel terrae en Centaurea minor; febrifuga. Dus de eerste is volgens hem de bittere en de kleinere is koorts verdrijvend.
Herbarius in Dyetsche; ‘Santorie of Centaurea, sommige noemen het aardgal, is heet en droog in de derde graad. Er zijn twee soorten van als de grotere en kleinere. (a) Santorie heelt, want doe je santorie in een kookpot waar vlees in is dat in stukken gekookt is dan laat santorie die stukken weer aaneen helen. Het geneest zeer als het vers op de wond gelegd wordt, ook als het gedroogd en gebroken wordt en erop gelegd wordt doet ze hetzelfde.
De wortel van de grote santorie die je met zoethout drinkt is goed tegen bloed spuwen. Tegen koorts is het goed om het kooksel van santorie te gebruiken, de grote of de kleine, met hertstongen, met rozijnen en zoethout, dat zuiver je door een doek en maak het zoet met suiker en daarvan drink je.
(3) Platearius zegt uit de kennis van Galenus dat de santorie een prima medicijn is om de verstoppingen van de lever (b) en de milt zonder letsel te verdrijven, daarom wordt het gekookt zoals nu gezegd is, dan verdrijft het de geelzucht die uit verstoppingen komt (c).
(4) Met wijn gekookt doodt het de stonden van de vrouwen en de vrucht die daaruit voort komt. Op geen enkele manier zal je het de vruchtbare geven want het doodt de vrucht. Zo’n kooksel met venkelzaad en peterseliezaad laat plassen. Ook wijn waar santorie in gekookt is en dan met suiker gemengd is goed tegen verstoppingen van de lever, (d) van de milt, van de nieren of van de blaas. Ook tegen aandrang tot waterlozing en dysurie. (dat is nu wat plassen en over een uur noch wat etc.) Santorie die met wijn en olie gekookt is en zo op de nieren of omtrent de schaamdelen en op de milt gelegd wordt is tegen hetzelfde goed.
(a) De grote is Rhaponticum of Centaurium scabiosa. (b, d) Galstenen? (c) Ontsteking.
Ze komen dus niet veel met elkaar overeen. Allen tegen pijn van de milt en lever en menstruatieklachten.
Maerlant; Centaurea, is droog en heet, het bitterste kruid dat men weet. Deze noemt bijna de meesters alle bij de naam van aardgal. Men zal het koken met wijn en er suiker bij doen tegen de pijn vanwege de zeer grote bitterheid. Dan is het een medicijn mede tegen verstopping, (3) die men hoort dat het de lever en de milt versmoort.
Tegen hardheden die pijn doet milt en lever is het ook goed. Het is tegen de onderbuikspijn goed en hem die het ademhalen pijn doet, in wijn gekookt en men ontvangt die drank als men te bed gaat als waar hem het zweten is gekomen. Maar het is slecht te veel genomen want het maakt een slechte borst en beter is het in de herfst genuttigd, al is de winter koud dan in de hete zomers geweld.’
Herbarijs; ‘Centaurea, dat is santorie, en het is heet en droog in de 3de graad en sommigen zeggen in de andere. En ze is zeer bitter, daarom noemen de mensen het aardgal. En er zijn 2 soorten van, de een noemt men de kleinere en de andere noemt men de meerdere of grotere en dat is de beste. En men zal ze verzamelen als ze beginnen te bloeien en hangen ze in de schaduw en laat het drogen. En 1 jaar kan men ze goed houden. En als men ze vindt beschreven in recepten, dan zal men de grote nemen. Deze heeft kracht het venijn te verderen en te trekken en te verteren de vochtvermenging. (3) En ze is goed voor de milt en de lever, gemalen en gemengd met suiker. En laat goed urine maken, gekookt in olie en in wijn en gepleisterd beneden de navel.
Tegen wormen in de maag of in de darmen zal men gepoederde santorie geven met honing. En om de ogen te verhelderen zal men drinken santorie met rozenwater gemengd. En het sap mengen met honing en daarmee de ogen besmeren.
Wilt u snel een wond helen, stamp de wortel en leg het op die wond. En de wortel heeft macht op vele manieren. Naar de smaak is ze scherp en zwaar. (4) En haar scherpte wat verzoetende laat de vrouw haar stonden hebben. En ze verdrijft het dode kind uit het lichaam en het net daar het in ligt. En met haar zwaarheid heelt ze wonden en stremt het bloed. En uit zichzelf helpt ze diegene die hijgen en hoesten en versterkt de lendenen. En het sap doet al hetzelfde dat de wortel doet.
Galenus zegt en ook Avicenna (a) en Isaac verkondigt dat de kleine santorie goed is. En men gebruikt de bladeren en de bloemen om dat ze weinig purgeren. En ze zeggen dat ze purgeert hete rode gal en dikke gal en meest in de geslachtsdelen en in de darmen. En ze scheidt verstopte lever en geelzucht. En helpt de malariakoorts die om de dag komt die van dikke rode gal komen. En de pijn in de zijden en in het lichaam en in darmen en in lies ledigt ze, ja dat van dikke vochtvermenging komt. En men neemt het met andere medicijnen of met drank. En men kookt het ook alleen met wijn en dan is het goed tegen deze voor vermelde ziektes. En het verse sap zal men niet drinken. Maar gekookt voor diegene die medicijnen nemen of gebruiken, 3 drachmen in een teug die men drinkt. En 6 drachmen in een klysma gekookt. En dit is haar leiding om de vochtvermenging te leiden. En ook zal men het sap koken met honing en geven onder scrupel drachme. En in een klysma 4 drachmen, dit is haar leiding om de vochtvermenging te purgeren.
(a) Avicenna (980-1037) Perzische filosoof, prins der geneesheren, dichter en diplomaat, de voornaamste vertegenwoordiger van de Arabische geneeskunde, zijn bekendste werk ‘Canon Medicinae’. 750 Ysaac; Hoenein ben Izhak (809-873) schreef ‘De Plantis’ en ‘Liber Introductionis in Medicinam’, beter bekend als ‘Isagoge ad artem parvam Galeni’
Dodonaeus; ‘De bladeren, bovenste steeltjes en bloemen van kleine santorie in water gekookt en te drinken gegeven openen de verstoppingen en hardigheden (3) van de lever en van de galblaas en ook van de milt en genezen de geelzucht en helpen diegene die met langdurige verdrietige koorts gekweld zijn en men prijst ze ook zeer om alle dunne, platte en ook ronde wormen van de buik om te brengen en uit te drijven.
(7) ‘De grotere (Rhaponticum) heeft bladeren gelijk het notenloof der grootte en zijn groen gelijk de koolbladeren die men eet en aan de spits van de bladeren gekerfd. De lengte van de stengels is twee of drie armen lang en heeft ook een wortel die is twee armen lang en heeft in hem veel vochtigheid en heeft een scherpe reuk en is rood aan de kleur. De verf van het sap is gelijk als bloed’.
Gamillen blůmenlxxxiiii Capitel Camomilla latine grece arhenis vel antimus vel leucantimos vel gamilla vel herantemidem·vel camelon vel melantemonn vel crisocomon·arabice bebonig. (Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel bebonig·id est camomilla spτicht das diþ habe einen langen stengel und klein bletter und weiþ blůmen·geleiche den rauten blůmen·die nüczet man in der årczneÿ zů vil dingen·und die sollen gesamelet werden in dem meÿen und die bτauchen durch das jare·(Der wirdig meister Avicenna in seÿnem andern bůch in dem capitel camomilla spτicht das die sind heiþ und trucken an dem ersteu grade·unnd jr tugend ist weich machen und senfftigen·(Gamillen gesotten mit wasser und die geleget auff hårte geschweren weichet unnd senfftiget den schmerczen und treibet auþ den eÿter·(Item gamillen blůmen gelegt in wein über nacht und des getruncken stercket die gewerbe und benÿmmet die lemde·(Gamillen blůmenn gestossen unnd gemuschet mit hônig und das ein genomen bτinget stůlgeng und treibet do mitt auþ vil schleÿm und reniget dem menschen sein gedårm·(Dz haubt gezwagen mit gamillen blůmen stercket das hÿrn unnd benymmet dem haubt und dem hÿrn die bôse feüchtunge die sich darjnne besamelt hat von kelte· (Platearius gamillen gesotten in wasser und den mundt mit gewåschen und heilet die geschweren darjnne·(Item avicenna spτichet daz dτeÿerleÿ gamillen sind unnd in den alten ist mitten ein goltfarbe knopff unnd der umb sacze des knopffes ist manicher hande farb·etliche mit weissenn blettern·etlich mit schwarczen·etlich mit pfeller farbe unnd sind geleich in jrer nature·(Wôlicher mitt nott harnet der trincke vonn gamillen er genyset· (Item gamillen gelegt in wein über nacht und des getrunckenn benÿmmet dem magen sein geschwulste unnd machet wol deüwen·(Gamillen gesotten und [118] das getruncken nÿmmet das keichen unnd raumet auch die bτust·und also genüczet ist fast gůt der siechen lebern·(Wôliche frauwe in jr het ein todes kindt die trinck von gamillen blůmen sÿ genÿset unnd wirt des ledig·(Item gamillen blůmen gesotten in wasser und die fŭsse darjnne gehalten benÿmmet auch vil füchte des leybes·(Wôlicher den stein hette der bade mit gamillen dτeÿ od vier male er wirt des ledig senfftigklichen·(Item under allen beÿde kreütern die zů dem stein dienen sind gamillen blůmen dÿe besten·Wenn das wasser dz darjnne gesoten wirdt weichet die lenden·des geleichen die blasen und treibet auch auþ die materie darauþ dann der stein wechset·(Dÿse meÿster Galienus und Serapio spτechen das gamillen blůmen fast wol stercken die gelider unnd nÿmmet dÿe lemde darauþ und sunderlichen daz ôle davon gemachet·(Gamillen blůmen machen dem menschen ein sanfft weiche haut da mit gebadet·(Item gamillen blůmen treiben auþ bôse feüchtung davon getruncken·Auch benemen dise blůmen febτes die sich erheben von bôser feüchtunge·(Item ein pflaster gemachet von gamillen blůmen unnd das gelegt auff die reüdigkeÿt oder flecken an dem leibe benÿmmet die behendigklichen. (Item gamillen blůmen sind sunderlichen gůt dem haubt wee die gesoten in wasser und darauf gelegt·Auch also genüczet benemen die daz haubt wee daz sich erhebet die kelte·(Item gmillen blůmen grŭn gestossen oder mag man die nit grŭn gehaben so nymme der gedoτten und lege die in wasser dτeÿ oder vier tage·darnach wåsch den haubte damit·dises benÿmmet auch vil haubt wee·(Item alle zeit sol man gamillen blůmen haben in d laugen dienet dem haubt auch gar wol und machet gůte vernunfft·(Plinius. Nymm gamillen ôle und schmiere die lamen gelider damitt an eÿner warmen statt senfftiget die fast wol·(Item wôliches mensch jnnerlich zůschwollen wåre od lebersüchtig daz trincke von gamillen blůmen es genÿset auch on zweÿfel·(Wôlicheτ den stein het in den lenden der schmiere sich an einer warme stat mit gamillen blůmen auff den lenden und under dem nabel und sunderlichen nach einem bade er genÿset zehandt·(h·j·) [119] |
Kamillebloemen. 84ste kapittel. Camomilla Latijn. Grieks arhenis vel antimus vel leucantimos vel gamilla vel herantemidem vel camelon vel melantemonn vel crisocomon. Arabisch bebonig. (Matricaria recutita) Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel bebonig, id est camomilla, spreekt dat dit heeft een lange stengel en kleine bladeren en witte bloemen gelijk de ruit bloemen, die nuttigt men in de artsenij tot veel dingen en die zullen verzameld worden in de mei en die gebruiken door het jaar. De waardige meesters Avicenna in zijn andere boek in het kapittel camomilla spreekt dat die zijn heet en droog aan de eerste graad en haar deugd is week maken en verzachten. Kamille gekookt met water en die gelegd op harde zweren weekt en verzacht de smarten en drijft uit de etter. Item, kamillebloemen gelegd in wijn over nacht en dat gedronken versterkt de wervels en beneemt de verlamming. Kamillebloemen gestoten en gemengd met honing en dat ingenomen brengt stoelgang en drijft daarmee uit veel slijm en reinigt de mensen zijn darmen. (4) Dat hoofd gedweild met kamillebloemen versterkt de hersens en beneemt het hoofd en de hersens de kwade vochtigheid die zich daarin verzameld heeft van koudheid. Platearius, kamille gekookt in water en de mond mee gewassen heelt de zweren daarin. Item, Avicenna spreekt dat er drie soorten kamillen zijn en in de oude is midden een goudkleurige knop en de omgang der knop is vele soorten kleur, ettelijke met witte bladeren, ettelijke met zwarte, ettelijke met felle kleur en zijn gelijk in hun natuur. Wie met nood plast die drinkt van kamille, hij geneest. Item, kamille gelegd in wijn over nacht en dat gedronken beneemt de maag zijn gezwel en maakt goed verduwen. Kamille gekookt en [118] dat gedronken beneemt dat kuchen en ruimt ook de borst en alzo genuttigd is het erg goed de zieke lever. (2) Welke vrouw in zich heeft een dood kind die drinkt van kamillebloemen, ze geneest en wordt het zo kwijt. Item, kamillebloemen gekookt in water en de voeten daarin gehouden beneemt ook veel vocht van het lijf. Wie de steen heeft die baadt met kamille drie of viermaal, hij wordt dat kwijt zachtjes. Item, onder alle beide kruiden die tot de steen dienen zijn kamille bloemen de beste. Zoals dat water dat daarin gekookt wordt weekt de lenden, desgelijks de blaas en drijft ook uit de materie daaruit dan de steen groeit. De meesters Galenus en Serapio spreken dat kamillebloemen erg goed versterken de leden en neemt de (3) verlamming daaruit en vooral de olie daarvan gemaakt. Kamillebloemen maken de mensen een zachte weke huid, daarmee gebaad. Item, kamillebloemen drijven uit kwade vochtigheid, daarvan gedronken. Ook benemen deze bloemen koorts die zich verheffen van kwade vochtigheid. Item, een pleister gemaakt van kamillebloemen en dat gelegd op de ruwheid of vlekken aan het lijf beneemt die behendig. Item, kamillebloemen zijn uitzonderlijk goed de hoofdpijn, die gekookt in water en daarop gelegd. Ook alzo genuttigd benemen die de hoofdpijn dat zich verheft in de koudheid. Item, kamillebloemen groen gestoten of mag men die niet groen hebben die neemt de gedroogde en leg die in water drie of vier dagen, daarna was het hoofd daarmee, dit beneemt ook veel hoofdpijn. Item, alle tijd zal men kamillebloemen hebben in de loog die dienen het hoofd ook erg goed en maakt goed verstand. (3) Plinius: Neem kamilleolie en smeer de lamme leden daarmee aan een warme plaatst, het verzacht die erg goed. Item, welk mens innerlijk gezwollen is of leverziek, die drinkt van kamillebloemen, hij geneest ook zonder twijfel. Wie de steen heeft in de lenden die smeert zich aan een warme plaats met kamillebloemen op de lenden en onder de navel en vooral na een bad, hij geneest gelijk. [119] |
Vorm.
Kamille is een tweejarige plant die met een bladrozet overwintert en kan het jaar erop een zeventig cm hoog worden. Het plantje heeft fijne, draadachtige en dubbel ingesneden, geveerde bladen. De bloemen hebben een conisch hart waarlangs de witte bloembladen staan in juni tot augustus. De bloemen komen overeen met die de Gart laat zien.
Naam.
(1) Dodonaeus; ‘Dit kruid is in de apotheken op het Latijns Camomilla genoemd, in onze taal camille en camomille-bloemen, in het Hoogduits Camillen. Wij hebben het in het Latijn Chamaemelum vulgare, dat is gewone camomille genoemd omdat van de andere geslachten die niet zo algemeen zijn te onderscheiden. Het is het echt Chamaemelum of Chamaemelon van de oude en zowel Griekse als Latijnse kruidbeschrijvers en is een soort van Anthemis die ze de toenaam Leucanthemos in het Grieks gaven naar de witte bladertjes die rondom dat geel bolletje dat in het midden van deze bloem is groeit. Want, zo Dioscorides betuigt, er worden drie geslachten van Anthemis gekend die allen met bloemen in het midden geel zijn, maar aangaande de bladertjes die er rondom groeien van elkaar verschillen, want in de ene soort zijn die wit, in de andere geel en in de andere paars of purperkleurig. Diegene die gele bladertjes rondom het middelste kruintje of knopje van de bloem heeft is Chrysanthemon genoemd en de andere of derde soort met purperen bladertjes heet Eranthemon omdat ze in de lente bloeit. Zo blijkt dan dat deze kamille daar we nu van spreken de middensoort van Anthemis moet wezen, te weten die men Leucanthemon noemt omdat ze witte bladertjes om de kanten van de bloempjes heeft.
Matricaria is een naam die afgeleid is van Latijnse matrix, ‘moeder’, en carus betekent ‘dierbaar’, dus een plant die tot de zorg van de baarmoeder behoort. Het is het moederkruid, Duits Mutterkraut of Mutterkamille. De oude naam was Matricaria chamomilla. Plinius leidt de Latijnse soortnaam chamamelion af van de appelachtige reuk van de bloemen, melon, ‘appel’, en chamai, ‘klein’. Het midden-Latijn camomilla werd tot camilla verkort onder invloed van de vrouwennaam Camilla.
Vaak wordt het verward met Anthemis nobilis, Roomse kamille. Die worden alle twee in Herbarius in Dyetsche vermeld. Hier zien we ook dat Avicenna zegt dat er drie soorten zijn. Dioscorides beschrijft 3 soorten kamillen naar de kleur der bloemen.
1) De eerste met gele bloemen, zou Matricaria chamomilla zijn.
2) Die met gele randbloemen, Anthemis nobilis.
3) De derde zou Chrysanthemum parthenium zijn geweest.
Gebruik.
Het kruid behoort tot de oudste artsenijmiddelen. In de Herbarius in Dyetsche wordt verteld dat Pandecta het de Moeder der kruiden noemt. In de 16de eeuw geloofde men dat Moeder Maria ze eigenhandig voor de vrouwen uitgezaaid had die uit dankbaarheid voor de aan de weg staande kamille een knik moesten maken. Het is een specifiek vrouwenkruid. Kamille is een van de geliefdste huismiddelen en bezit het voordeel dat het in de meeste gevallen onschadelijk werkt. Voor de komst van kinine werd het algemeen gebruikt als koortswerend middel. Hiervoor werd van de bloemhoofdjes een thee getrokken. Die hoofdjes moeten voor de beste werking geplukt worden voor ze geheel open zijn, op of omstreeks de dag van St. Jan en in de schaduw gedroogd worden. Verder werkt het goed tegen ontstekingen, krampen in de maag- en darmstoornissen. Voor uitwendig gebruik wordt het kruid in kokend water gedaan en de damp ervan ingeademd bij verkoudheid of als omslagen. Bij ontstoken ogen wordt het gebruikt als oogwater om er mee te betten.
De voornaamste kracht van dit kruid is dat het een vrouwenkruid is. Dat moet dan overeenkomen.
Herbarius in Dyetsche spreekt over bijvoet, maar de overzetter ziet er duidelijk wat anders in. Herbarius in Dyetsche weet ook geen raad met de namen; ‘Mater, bivoet, Arthemisia of Matricaria, het heet ook anders, de ‘Moeder der Kruiden (b) zegt Pandecta. Mater is heet en droog in de derde graad. Pandecta zegt dat Artemisia bijvoet is, maar die is al vermeld is in het twaalfde kapittel en Matricaria, dat is mater, waarvan men hier spreekt zijn een en hetzelfde. Ik, overzetter van het boek, zeg dat het verschillende kruiden zijn maar het is een geslacht van dezelfde krachten in verschillende vormen.
(2) De bladeren van matre, groen en droog, zijn als medicijn nuttig om de ontvangenis te volbrengen en is tegen onvruchtbaarheid die van vochtigheid komt (a): ‘Neem poeder van mater, van melisse en het schaafsel van ivoor, drinkt het tezamen met wijn’. Als je dit na de zuivering van de baarmoeder neemt helpt het opmerkelijk om een kind te ontvangen. Ook als je melisse met het sap van het handekenskruid (dat is Testiculus satirionis) in wijn kookt en op de baarmoeder pleistert of de geur daarvan van onder ontvangt helpt het zeer om te ontvangen na de zuivering van de baarmoeder. Het helpt ook als de vrouw een bad neemt in het water waar bijvoet, melisse en water in gekookt zijn. Als je deze kruiden stampt en met het schaafsel van ivoor mengt en daar een popje van een vinger lengte van maakt en in de juffrouw steekt laat het de stonden komen.
Tegen tenasmone (dat is naar toilet willen zonder te kunnen dat van koude komt) zal de zieke van onder de geur van spiegelhars die je op kolen legt ontvangen, daarna verwarm je in een teil bijvoet en wolkruid en dan als het zo verwarmd is leg je het op een molensteen, daar zal de zieke op zitten want het zal de aars in gaan en de zieke zal zeker genezen.
Tegen klieren bij de oren of de aars, sla die eerste met vliemen en dan doe je er poeder van bijvoet en van malrove op’.
(a) Van een geslachtsziekte? (b) Artemisia vulgaris.
Herbarijs; Camomille of abec zaad heeft kracht op te lossen en te verzachten. En ze zijn vermurwende en verdunnende en scheidende en gedronken en gekookt en de (2) vrouw daarin gezeten laat haar stonden komen en verzacht het baren en laat urine maken en breekt de steen en verzacht. En laat opblazing en pijn in de lies en in de zijden scheiden en geneest de geelzucht en pijn van de lever.
En drank ervan gemaakt en gekookt met honing is goed tegen gezwellen in de zijde en bij de lever die zuivert het hele lichaam. En gekauwd in de mond geneest vuile uitslag in de mond. (3) En olie ervan gemaakt verzacht kwetsingen en pijn van de jicht’.
Dodonaeus; ‘Chamaemelum, zegt Galenus, is zeer goed en zo geschikt als enig ander ding om de vermoeidheid te benemen en verzoet en bedwingt allerhande smart en weedom en daarboven ontdoet het en maakt week of murw alle gezwollen en gespannen delen van het lichaam en hetgeen dat tamelijk hard is wordt daardoor heel zacht en week en hetgeen dat ineengedrongen en gezwollen was wordt heel ontdaan en wijd of los.
Met deze krachten komt onze kamille zeer goed overeen, want ze kan de smarten en weedom die door de rijzende steen of door de buikpijn in de darmen komen verzachten of verdrijven.
Ze laat de plas gemakkelijk en nochtans niet te overvloedig voortkomen en rijzen.
Dezelfde verdrijft de rommelingen, stekingen, krampen en knagende smarten van de buik en is ook zeer geschikt om de pijn der zijden te verzoeten.
Men gebruikt het ook zeer nuttig om alle harde dikke gezwellen te verzachten en murw te maken en om alle rauwe of onrijpe vochtigheden te verteren en rijp of gaar te maken en te laten scheiden.
Men maakt ook een olie met de bloemen van kamille die in alle voor vermelde gebreken zeer nuttig en krachtig bevonden wordt en zeer geschikt is om allerhande vermoeidheid en slappigheid van de leden te benemen en wordt zeer goed en nuttig vermengd bij alle dingen die men om enige weedom of smart te verdrijven plag te bereiden of te mengen.
(2) De bloemen, kruid en wortels van kamille gekookt en gedronken laat bij de vrouwen hun natuurlijke ziekte komen, jaagt de dode vruchten af en zijn bijzonder goed om de nageboorte te laten ruimen en om alle naweeën te verzoeten en alle smarten van de verloste vrouwen weg te nemen. Daar is geen beter ding tegen de vermoeienis dan een bad van de bladeren en bloemen van kamille daar de voetgangers hun voeten in mogen baden.
Kamillebloemen en het kruid met wijn gekookt en gedronken verdrijven de winden, genezen het Colicompas, dat is de weedom van de darmen en buik.
De bladeren van kamille gestoten en met witte wijn ingenomen genezen alle koortsen en vooral de derdedaagse malariakoorts.
Kamille op dezelfde manier gebruikt zuivert en maakt schoon die van de geelzucht een slechte kleur behouden hebben en geneest die in de lever gebrekkelijk zijn.
De groene bladeren van kamille op een gloeiende tichel of pan gelegd stillen terstond de pijn van het hoofd.
Kamille met de bloemen gestoten en daar van een vierendeel lood met wijn ingenomen is zeer goed tegen de beten van de slangen en van alle vergiftige gedierten. Het water van kamille in het aankomen van de koorts lauw gedronken geneest volkomen door braken de derdedaagse malariakoorts.
Hetzelfde in water gekookt en van buiten op de blaas gelegd en er mee stoven verzoet de pijn en weedom en laat het water en het niergruis rijzen.
Kamillebloemen met azijn gedronken genezen de vallende ziekte.
Kamille gekauwd geneest de zweren van de mond. Hetzelfde doet ze ook als men de mond spoelt met het water daar ze in gekookt is.
Dit kruid is ook zeer goed tegen alle koortsen die uit verstoppingen van de huid hun oorsprong hebben, met olie vermengt en in klysma’s gebruikt of anders en vooral tegen de koorts die alreeds enige rijpheid heeft en dan hebben dusdanige klysma’s het aankomen van de koorts dikwijls belet en op laten houden.
De droge kamillebloemen worden veel gebruikt om van buiten met een zakje op de zijde en op de buik te leggen in alle gebreken die van winden hun oorsprong hebben en de mens grote weedom veroorzaken.
(3) Olie van kamille verzacht alle weedom en geneest de leden die vermoeid zijn, ze maakt los en slap al dat verstijfd en gespannen is en verzacht en verzoet of vermurwt alles dat verhard is en opent alles dat verstopt en gesloten is en in de klysma’s die men tegen de koortsen gebruikt is deze olie beter en nuttiger dan die van de bloemen van de Roomse kamille gemaakt is.
Men maakt van de bloemen van deze kamille een olie die heel blauw van kleur is en zeer geschikt om de koliek of buikpijn te genezen, hetzij van binnen door klysma’s of anders ingegeven, hetzij van buiten gestreken of anders gebruikt.
Het water dat van kamillebloemen gedistilleerd en met polei of Scordium gebruikt wordt is zeer goed om de maandstonden te verwekken. Hetzelfde of het afkooksel van de bloemen met suiker gedronken geneest de smarten van de borst.
De bladeren en bloemen moeten bewaard worden en als elk op zichzelf gestoten is in bolletjes gebracht worden.
De wortel moet ook gedroogd zijn en als het nood zal wezen zal men die met zoete gewaterde wijn ingeven, zoals nu twee delen van de bladeren en van een deel van de bloemen of wortel en daartegen nu twee delen van de bloemen en een deel van de bladeren en om de andere dag het dubbele gewicht veranderen.
De bloemen van kamille alleen zonder de bladeren geplukt en in een mortier gestoten en daar olie van kamille opgegoten worden tot koekjes of tot Trochisci bereid en bewaard. Als men ze gebruiken wil lost men de koekjes wederom met dezelfde olie op en met strijkt daarmee diegene die de koorts verwachten, welke koorts dat het ook is en de koorts zal achterblijven nadat de zieke goed gestreken is zichzelf in een warm bed goed toegedekt tot zweten begeeft’.
Meestal werden ze alle twee gebruikt. Anthemis werkt wat sterker.
Gebruik.
Herbarius in Dyetsche; ‘Camille of camomilla is heet en droog in de eerste graad. Het heeft de kracht om te vermurwen en te ontbinden, de twijgen en bloemen zijn van dezelfde kracht. (2) De vrouwen koken kamille met bijvoet in water en als het warm is doen ze er een spons in en leggen die op de baarmoeder. Hetzelfde is ook goed voor de vrouwen die met pijn baren.
Tegen het navolgende: ‘Neem kamillebloemen, de toppen van alsem, venkelwortel, peterseliewortel en de vier koude zaden in wijn, dan maak je het zoet met suiker en drink je deze drank, het laat plassen en het verdrijft de steen, de oprispingen van de milt, de pijn van de lever en de zijde verteert het of ontbindt en geelzucht geneest het.
Tegen blaren in de long en de lever (a): ‘Neem kamillebloemen, violenbloemen, de vier koude zaden, slazaad, andijviezaad, zoethout en vijgen, kook het in water, dan meng je er wat suiker bij en drink het’.
Als je kamillebloemen, azijn, zout en olie van kamille tezamen goed roert is dat goed tegen koortsen die niet dagelijks zijn als je het een uur voor het begin daarvan op de polsen van de handen of de voeten pleistert. Als de rug met kamilleolie gestreken wordt is het goed tegen het beven of het schudden van de derdedaagse (b) koorts (dat is een koorts die om de andere dag komt).
(3) Als iemand zeer vermoeid is van arbeid en ’s avonds zijn rug met olie van kamille en met dillenolie bestrijkt zal hij het ’s morgens niet meer voelen.
(2) Kamille en bijvoet met wijn gekookt waarin je een spons drenkt die je op de baarmoeder legt laat de stonden komen, het doodt de vrucht, het breekt de steen, het laat plassen en verdrijft de pijn die van slaan of oprispingen in de buik komen.
Kamille laat vermageren of dunner worden, daarom laat het plassen of verdrijft de verstoppingen van de nieren en het ontbindt zeer. Het duwt tezamen en maakt zacht, daarom is het goed om de pijn te verzachten.
Kamillebloemen die in olie gekookt en op de korte rib of eronder gestreken worden verzachten haar pijn, (4) ook geneest het de hoofdpijn en de pijn van de ogen.
Als het sap van kamillen met andijviewater gedronken wordt is het zeer goed voor de lever volgens Pandecta vooral bij hen die koorts hebben. Kamille verzacht de pijn van de blaren, maakt die murw, verteert en ontbindt het. Avicenna’.
(a) Tuberculose ? (b) Malaria, er zijn meer vormen van.
schelwůrcz lxxxv C Celidonia latine grece chilidonion arabice hauroch· (Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel hauroch id est celidonia beschτeÿbet uns unnd spτicht das es sey zweyer hande·Eÿne groþ·die ander klein·Die grôsser schelwurcz erscheÿnet wenn die schwalben zů lande kommen und wenn die wider hin enweg fliehen so doτret sÿ widerumb·auch spτechen etlich meister dz diþ kraut genant seÿ celidonia der uτsachen halben das die alten schwalben jren jungen bτingen·unnd geben jne das zeessen so gewinnen sÿ davon zůhandt jr gesicht·(Item celidonia hat ein subtÿlen stengel nitt zů lange·unnd hatt bletter die sind weich geleich dem magsamen unnd hat gele blůmen·Der safft von der wurczel ist geleich dem saffran an der farbe·Diser saffte ist gar scharpff und zû vil dingen gůt und sunderlichen zů den augen·(Der meister Plinius in dem capitel celidonia spτicht das celidonia die klein habe bleter geleich der grossen allein daz an d kleynen feÿchtigkeÿt ist unnd hanget an den henden so man die an tastet·Dises kraut hatt einen starcken gerauch·Dÿser schelwurcz kraffte ist nicht als groþ als der grôsser·Auch nemen die schwalben dÿser schelwurcz nit·aber die grôsser wirt durch sÿ genüczt wie oben steet. Unnd dabeÿ mag man erkennen das die kraffte der grossen ein tugent im jr habe. (Galienus in dem achtenden bůch genant simplicium farmacarum·Schelwurcz ist heyþ an dem vierden grade und trucken an dem dτitten·(Item nymm schelwurcz safft gemischet mitt sal aromoniacum und das gelassen in dÿe augen benÿmmet das fell darauþ·und machet sÿ klar. (Item wann schelwurcz blŭwet so soll man sÿ stossen und sieden und sol darnach daz wasser thůn in ein geschirτ und widerumb czů dem feüwer seczen und wol schaumen·unnd wann das einen soth gethůt so soll es darnach gesÿgen werden durch ein tůch [120] und behalt diþ·unnd wôlicher dunckel augen het oder dz scheÿnen der augen der streich diþ darein kein årczneÿ ward nye so gůt·(Wôlicher die gelsucht hett der trinck von schelwurcz er genÿset·(Dÿe wurczel gekeüwet in dem munde ist gůtt dem zan wee·(Mit dem safft d wurczeln gestrichen die ausseczigkeit an dem leibe benymmet die unnd darnach·ix·tag alle moτgen und des abents gebτauchet den sÿropel gemacht von erdtrich oder kaczenkerbeln und die tag alle mit dem safft gestrichen hilffet on zweifel·(Diascoτides in dem capitel celidonia spτicht das der safft gesoten mit hônig seÿ fast gůt genüczet den augen·und benymmet dz fell davon und macht ein lauter gesichte·(Die meister Plinius und Macer beweren alle obgeschτiben stück und spτechen das zweÿeτhande celedonia seÿ·Eine die grôsser·die ander die minder·und sind bede gůt genüczet für alle gebτesten der augen·und beweren daz also und spτechen·Wann der schwalben augen auþgestochen od sunft blint werden so bτingen sÿ jr gesicht widerumb mit disem kraute·geleich als sÿ thůn jren jungen so sÿ noch blint sind·Und auch spτechen sÿ wie die ander meÿsteτ das celidonia hebe an zů wachsen wenn die schwalben zů lande kommen und wirt auch dürτe wann die hin fliehen. |
(1) Stinkende gouwe, 85ste kapittel. Celidonia Latijn. Grieks chilidonion. Arabisch hauroch. (Chelidonium majus) Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel hauroch, id est celidonia, beschrijft ons en spreekt dat het is tweevormig. (2) Een grote en de ander klein. De grote stinkende gouwe verschijnt als de zwaluwen te lande komen en als die weer heen en wegvliegen dan verdort ze wederom, ook spreken ettelijke meesters dat dit kruid genaamd is celidonia vanwege dat de oude zwaluwen hun jongen dat brengen en geven hen dat te eten en zo winnen ze daarvan gelijk hun gezicht. Item, celidonia heeft een subtiele stengel niet te lang en heeft bladeren die zijn week gelijk de papaver en heeft gele bloemen. Het sap van de wortel is gelijk de saffraan aan de verf. (3) Dit sap is erg scherp en tot veel dingen goed en vooral tot de ogen. De meesters Plinius in het kapittel celidonia spreekt dat celidonia die kleine heeft bladeren gelijk de grote, alleen dat aan de kleine vochtigheid is en hangt aan de handen zo men die aantast. Dit kruid heeft een sterke reuk. Deze speenkruid kracht is niet zo groot als die van de grote. Ook nemen de zwaluwen dit speenkruid niet, maar de grotere wordt door hen genuttigd zoals boven staat. En daarbij mag men herkennen dat de kracht van de grote een deugd in hem heeft. Galenus in het achtste boek genaamd simplicium farmacarum: Stinkende gouwe is heet aan de vierde graad en droog aan de derde. Item, neem stinkende gouwe sap gemengd met sal amoniacum en dat gelaten in de ogen beneemt dat vel daaruit en maakt ze helder. Item, als stinkende gouwe bloeit dan zal men ze stoten en koken en zal daarna dat water doen in een schaal en wederom op het vuur zetten en goed schuimen en als dat een tijd gedaan is dan zal het daarna gezeefd worden door een doek [120] en behoudt dit en wie (3) donkere ogen heeft of dat schijnen van de ogen die strijkt dit daarin, geen artsenij was niet zo goed. (4) Wie die geelziekte heeft die drinkt van stinkende gouwe, hij geneest. (5) De wortel gekauwd in de mond is goed de tandpijn. (6) Met het sap van de wortels gestreken op de huiduitslag aan het lijf beneemt die en daarna 9 dagen elke morgen en ‘s avonds gebruikt de siroop gemaakt van aardrook of kattenkervel en die dag alles met het sap gestreken helpt zonder twijfel. (3) Dioscorides in het kapittel celidonia spreekt dat het sap gekookt met honing is erg goed genuttigd de ogen en beneemt dat vel daarvan en maakt een zuiver gezicht. De meesters Plinius en Macer beweren alle opgeschreven stukken en spreken dat er twee soorten celidonia zijn. (3) Een de grotere en de andere de kleinere en zijn beide goed genuttigd voor alle gebreken van de ogen en beweren dat alzo en spreken: Als de zwaluwen de ogen uitgestoken of anders blind worden zo brengen ze hun gezicht wederom met dit kruid, gelijk zoals ze doen hun jongen zo ze noch blind zijn. En ook spreken ze zoals de andere meesters dat celidonia begint te groeien als de zwaluwen in het land komen en wordt ook dor als die heen vliegen. |
Vorm.
De stinkende gouwe heeft mooi zacht blauwachtig groen blad. De vier gele bloembladen staan in losse trossen, van april tot o