Sesamoides

Over Sesamoides

Grote Sesamoides uit Dioscorides, vervolg Dodonaeus, vorm, purgerende, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,

HET XXXI. CAPITEL.

Van het Groot Sesamoïdes, uyt Dioscorides, ende andere.

Gheslachten.

VVij hebben in ’t voorgaende Capitel van de soorten van Sesamoïdes vermaent; de welcke de Nies-cruyden van krachten ende werckinghe aldernaest bijkomen, ende worden gherekent onder ’t ghetal van de purgerende ende den buyck weeck maeckende dinghen: daerom sal ’t oock niet teghen reden ende stede wesen, de beschrijvinghe van de selve uyt Dioscorides ende andere Cruydt-beschrijvers te verhaelen. Dese zijn tweederhande: het een is Groot Sesamoïdes, daer wy in dit Capitel van handelen; het ander is Kleyn, daer wy in ’t naevolghende Capitel af spreken sullen.

Ghedaente.

De oude Cruydt-beschrijvers en komen niet wel over een in de beschrijvinghe van het Groot Sesamoïdes. Want Plinius in het 25. Capitel van sijn 22.boeck schrijft, dat het een cruydt is den Senecio oft Kruys-cruydt ghelijck. Oribasius (immers soo sijne boecken van Rasarius overgheset inhouden) seydt, dat het met de Ruyte van ghedaente meer over een komt: Groot Sesamoïdes, schrijft hy, heeft bladeren die van de Ruyte ghelijck, langhworpigh: de bloeme is wit: de wortel teer, onnut: het saedt is den Sesamum ghelijck, bitter van smaeck. De boecken van Dioscorides bethoonen, dat hy het Groot Sesamoïdes alsoo wel met de Ruyte als met het Kruys-cruydt verghelijckt. Dit cruydt, seydt hy, is ghelijck het Kruys-cruydt, oft als de Ruyte, hebbende langhe bladeren, een witte bloeme, een dunne onnutte wortel: het saedt is den Sesamum ghelijck, bitter op de tonghe. Dan ’t sy Dioscorides, ’t zy iemandt anders die de voorseyde beschrijvinghe van dit ghewas aldaer ghedaen heeft, het schijnt dat hy het Groot Sesamoïdes noyt met sijn eyghen oogen aenghesien oft bekent en heeft; maer dat hy alleen die beschrijvinghe uyt het verhael oft boecken van andere vergadert heeft; ende dat hy daerom als twijffelachtigh ende des waerheyts onseker wesende, gheschreven heeft, dat de Ruyte oft Kruys-cruydt ghelijck is; niet vastelijck wetende met welck van beyde die cruyden het Groot Sesamoïdes best te verghelijcken moghte wesen. Want het is bijnae onmoghelijck dat het beyde die cruyden ghelijck soude zijn; ghemerckt dat het Kruys-cruydt ende de Ruyte (’t zy de ghemeyne sterck rieckende, ’t zy de andere Ruyte met bladeren van Hypericon) seer veel van den anderen verschillende zijn.

De nieuwe Cruydt-beschrijvers, als Joannes Ruellius, ende sommighe andere nae hem, zijn van ghevoelen dat het Groot Sesamoïdes ’t selve ghewas is dat Theophrastus voor swart Nies-cruydt beschrijft: want hy gheeft dat den toenaem Sesamaceum oft Sesamoïdes, dat is cruydt ’t welck den Sesamum ghelijckt, segghende: Die van Anticyra ghebruycken de vrucht van het Nies-cruydt dat den Sesamum ghelijckt. Dese meyninghe bevestighen sy met de woorden van Dioscorides, die schrijft, dat Groot Sesamoïdes by die van Anticyra Nies-cruydt oft Elleboron ghenoemt wierdt, immers by soo verre de boecken niet bedorven, maer wel gheschreven zijn; ende insghelijcks met de woorden van Galenus in het boeck van de Krachten der onghemengelde ghenees-dinghen, wanneer hy schrijft, dat het Groot Sesamoïdes anders niet en is dan Anticyricum Veratrum, dat is Nies-cruydt van de stadt oft landtschap Anticyra. Ende het Veratrum oft Nies-cruydt van Anticyra, is ’t ghene daer Theophrastus af spreeckt, ende dat wy in ’t voornoemde 17. Capitel beschrijven. Maer nochtans en is dat noch het Kruys-cruydt noch de Ruyte van ghedaente niet ghelijck: ende bovendien soo is niet alleen het saedt van ’t selve Nies-cruydt nut ende krachtigh, maer de wortel is oock seer sterck in ’t wercken: daer-en-teghen is de wortel van Groot Sesamoïdes nae de voorverhaelde werckinghen onnut, ende onbequaem, sonder eenighe krachten, ende daerom nerghens in ghebruyck. In voeghen dat ick veel eer van gheloove soude wesen, dat het Groot Sesamoïdes noch niet ghevonden en is; ende om de voorghestelde redenen ende beletselen niet lichtelijck bekent en sal konnen worden. [635]

Plaetse.

Strabo schrijft, dat het Sesamoïdes in het landtschap van Griecken Phocis gheheeten pleegh te groeyen, ende van daer elders versonden ende verkocht wierdt; ende oock omtrent Anticyra.

Naem.

Dit cruydt, in ’t Latijn ende Griecksch Sesamoïdes gheheeten, wordt in Antiryca (immers als de boecken van Dioscorides ende van andere die nae hem gheschreven hebben schijnen uyt te wijsen) Helleboron gheheeten: de oorsaecke wordt daer by ghevoeght, te weten, om dat het met het Wit Nies-cruydt by de purgatien ende drancken om den buyck weeck ende het lichaem suyver te maecken ghemengelt wierdt: dan om dieswille soudemen dat misschien bequaemelijcker Helleborine dan Helleboron moeten heeten. Want Theophrastus seydt, dat het saedt van Helleborine by de drancken ghemenght wordt diemen van de Nieswortel pleegh te bereyden: welck saedt seer waerschijnlijck is dat anders niet en is dan het saedt van Sesamoïdes, daer wy nu af handelen: want Hippocrates, Strabo ende Dioscorides schrijven, datmen by de drancken van de Nies-wortel anders niet en pleegh te vermenghen dan het saedt van Sesamoïdes.

Oorsaecke des naems.

Den naem Sesamoïdes, als Plinius betuyght, is alleen ghekomen van de ghedaente ende ghelijckenisse die het met Sesamum heeft; als ofmen seyde, Cruydt dat het Sesamum ghelijckt. Dan dese soorte, waer wy nu af handelen, maghmen tot onderschil van de ghene daer wy in ’t naevolghende Capitel af spreken sullen, Sesamoïdes magnum, dat is Groot Sesamoïdes noemen.

Aerd.

Groot Sesamoïdes, nae de leeringhe van Galenus, is in ’t afvaeghen, verwarmen ende verdrooghen de Nies-wortel ghelijck.

Kracht ende Werckinghe.

Dit Sesamoïdes, als Dioscorides verhaelt, suyvert de pituita ende slijmerachtigheyt, ende de bilis oft galachtighe geele vochtigheden van boven oft door het braecken, als van ’t selve soo veel alsmen met dry vingheren vatten kan, ghestooten met een halve scrupel oft wat meer Wit Nies-cruydt in Mee oft Honigh-water te drincken ghegheven wordt.

Bijnae al ’t selve schrijft Hippocrates van dit cruydt: dan nochtans hy en raedt ons dat niet met Honigh-water oft aqua mulsa, maer met Honigh edick oft Acetum mulsum, anders Oxymel gheheeten, in te nemen. Sesamoïdes seydt hy, suyvert van boven oft purgeert door het braecken: dan om dat te drincken te gheven, moetmen daer een half draghme t’seffens af nemen, kleyn gestooten, in Honigh edick oft Oxymel ghedaen. Men doet dit selve cruydt oock by de Nies-wortel, soo dat dit het derde deel van den dranck zy, ende de twee andere derde deelen van het Nies-cruydt bestaen; ende dan sal dien dranck min schadelijck vallen: ende den krancken en sal in sulcken worgens noodt niet wesen, als hy zijn soude dat dit cruydt daer niet bijghevoeght en waere.

‘Tselve bevestight Strabo oock, betoonende, dat den Helleborus van den bergh Qeta ghehaelt, met dit Sesamoïdes vermenght ende eensdeels ghetemt, oft immers bereydt pleegh te worden.

BIIVOEGHSEL.

De hoogh-gheleerde wijtvermaerde Heeren Clusius ende Lobel vermaenen van ettelijcke soorten van Groot Sesamoïdes; die sy nochtans selve niet vastelijck voor het oprecht Sesamoïdes en houden, maer alleen van sommighe soo ghenoemt schijnen te wesen: als zijn de naevolghende.

Groot Sesamoïdes van Valerius Cordus is het Wildt Swart Nies-cruydt van ons voren met naeme van Hooghduytsche Leuszkraut beschreven.

De Harmala van Syrien, daer wy in ’t Capitel van de Ruyte oft in ’t Bijvoeghsel van ’t selve ghenoegh af ghehandelt hebben, is van sommighe voor Groot Sesamoïdes van Dioscorides ghehouden, als Lobel betuyght.

Groot Sesamoïdes van Scaliger is (als Lobel oock schrijft) de Tartontaire van die van Marsilien, aldaer soo gheheeten, om de seer grootte ende overvloedighe purgerende kracht die sy heeft, in voeghen, datse dickwijls verweckt bloetloop ende onmatighe kamerganck, sonderlinghe als iemandt die luttel ervaren is de bladers tot poeder ghestooten, oft met eenighe wateren afghewasschen ghebruyckt. Sy groeyt veel op de afhanghende plaetsen aen de Zee omtrent Marsilien, ende is een gheheel aerdigh cruydt, seer lustigh om sien, bekleedt met een dunne ende grauwe wolachtigheyt, hebbende veele witte, blinckende silverachtighe bladerkens, van onder tot boven toe staende gheheel ghelijck die van de Thymelea ende Chamelea, maer van grootte die van het Alypum alderghelijckste.

Sy heeft seer dicke rijskens, twintigh oft dertigh, oft noch meer by een, die seer fraey zijn ende quaet om breken, oock niet seer houtachtigh, beter dan anderhalven voet hoogh: de welcke aen ’t opperste kleyne bloemkens voortsbrenghen, bleeckachtigh uyt den witten. ‘Tsaedt is aerdverwigh ende rond, dat van den Bijvoet oft Ambrosia ghelijck. De wortel is eenen voet langh, enckel, met een witachtighe schorsse bedeckt, binnen geel wit, als lijnwaet, met faselinghen, hard ende houtachtigh, niet seer heet van smaeck, noch bitter, doch onlieflijck, nochtans achter nae wat hitte op de tonghe laetende, ende eenighsins den Turbith van Alexandrien oft den ghemeynen ghelijckende, sonder reuck, ende sonder eenigh melckachtigh sap. Anders heetse Torturaire, als Pijnigende cruydt.

Groot Sesamoïdes van Salamanca is (als Clusius dat beschrijft) voor een mede-soorte van Wilde Lychnis te rekenen. Het heeft steelkens eenen voet hoogh oft hoogher, veel uyt eene wortel voortkomende, rond ende gheknoopt: uyt elck knoopken wassen twee teghen den anderen grauwe bladeren, bijnae als Olijfbladeren: op ’t uyterste van de steelen staen de bloemen aders-ghewijs oft druyfs-ghewijs gheschickt, kleyn, uyt den grasverwigen bleeck van verwe: ’t saedt wast in rondachtighe huyskens, als Christus-ooghensaedt, aschverwigh: de wortel is dickachtigh, wit, langh levende, langhs der aerden veel langher ende voor breeder bladeren uytspreydende. Het opperste van den middel steel ende ’t uyterste van de sijd-steelkens is met een taeye ende lijmighe vochtigheydt beset, als men in sommighe wilde soorten van Christus-ooghen oock ghewaer wordt. Het is heel bitter van smaeck. Het wast in Spaegnien, Vranckrijck ende Oostenrijck.

Veranderinghe. In de Nederlandtsche hoven komen van ’t saedt van dit cruydt verscheyden cruyden voort: sommige hebben maer een groote bloeme, sonder saedt: sommighe hebben een kleyner bloeme, ende krijghen veel saedt. De bloemen sietmen al den Somer door. Sommighe hebben dit ghewas voor een soorte van Papaver spumeum ghehouden. Het soude wel moghen wesen ’t selve dat den seer gheleerden Plateau Behen flore parvo noemt.

Groot Sesamoïdes van andere is de Welrieckende Linaria: selfs die van Salamanca pleghen die Sesamoïdes magnum te noemen.

Sesamoïdes van sommighe, als van Clusius, die dat beschrijft, ende Anonymos folio Lins noemt, dat is Naemeloos-cruydt met bladeren van Vlas-cruydt, is een mede-soorte van de Passerina Linariae folio van Lobel, hebbende harde bleeckgruene steelen, ongheschicktelijck bewassen met harde smalle langhachtighe bleeckgroene bladeren als Vlas-bladeren, bitterachtigh van smaeck. Dese steelen worden eenen voet hoogh, ende worden omtrent haer tsop in veele tackskens verdeylt, daer witachtighe, vijfbladige sterres-ghewijs staende bloemkens aen wassen, met draeykens verciert: de saden zijn vijfkantigh, vol wit mergh, een dicke schorsse hebbende. De wortel is wit, menighvuldigh, langh levende. Het bloeyt in Mey omtrent Wienen. Omtrent Parijs is het veel kleyner.

Sesamoïdes Anticyranum, als sommighe meynen, is anders niet dan het Swart Nies-cruydt.

De ghene die dat vremdt ghewas, ’t welck wy by de Wedericken beschrijven, ende Geelen Wederick van Virginia noemen, wel aenmercken, segghen dat het seer wel Sesamoïdes magnum soude moghen heeten: maer oft het kracht heeft om de Nies-wortels te temmen, is nocht onversocht.

HET XXXI. KAPITTEL.

Van het groot Sesamoïdes uit Dioscorides en andere. (Sesamoides suffruticosa)

Geslachten.

Wij hebben in het voorgaande kapittel van de soorten van Sesamoïdes vermaand die de nieskruiden van krachten en werking het dichtstbij komen en worden onder het getal van de purgerende en de buik week makende dingen gerekend en daarom zal het ook niet tegen reden en plaats wezen de beschrijving er van uit Dioscorides en andere kruidbeschrijvers te verhalen. Deze zijn tweevormig, het een is groot Sesamoïdes daar we in dit kapittel van handelen en het andere is klein daar we in het volgende kapittel van spreken zullen.

Gedaante.

De oude kruidbeschrijvers komen niet goed overeen in de beschrijving van het groot Sesamoïdes. Want Plinius in het 25ste kapittel van zijn 22ste boek schrijft dat het een kruid is die op Senecio of kruiskruid lijkt. Oribasius (immers zo zijn boeken van Rasarius overgezet inhouden) zegt dat het meer met de ruit van gedaante overeenkomt: ‘groot Sesamoïdes, schrijft hij, heeft bladeren die van de ruit gelijk, langwerpig, de bloem is wit, de wortel teer en onnut, het zaad is Sesamum gelijk en bitter van smaak’. De boeken van Dioscorides betonen dat hij het Groot Sesamoïdes alzo wel met ruit als met het kruiskruid vergelijkt. ‘Dit kruid, zegt hij, is gelijk het kruiskruid of als de ruit en geeft lange bladeren, een witte bloem en een dunne onnutte wortel, het zaad is het Sesamum gelijk en bitter op de tong’. Dan hetzij Dioscorides, hetzij iemand anders die de voor vermelde beschrijving van dit gewas aldaar gedaan heeft schijnt dat hij het groot Sesamoïdes nooit met zijn eigen ogen gezien of gekend heeft, maar dat hij alleen die beschrijving uit het verhaal of boeken van anderen verzameld heeft en dat hij daarom als twijfelachtig en de waarheid onzeker wezende geschreven heeft dat het de ruit of kruiskruid gelijk is en niet vast wist met welk van beide die kruiden het groot Sesamoïdes best te vergelijken mocht wezen. Want het is bijna onmogelijk dat beide die kruiden gelijk zou zijn gemerkt dat het kruiskruid en ruit (hetzij de gewone sterk ruikende, hetzij de andere ruit met bladeren van Hypericon) zeer veel van elkaar verschillen.

De nieuwe kruidbeschrijvers als Joannes Ruellius en sommige andere na hem zijn van mening dat groot Sesamoïdes hetzelfde gewas is dat Theophrastus voor zwart nieskruid beschrijft want hij geeft dat de toenaam Sesamaceum of Sesesamoïdes, dat is kruid wat op Sesamum lijkt en zegt; ‘die van Anticyra gebruiken de vrucht van het nieskruid dat op Sesamum lijkt’. Deze mening bevestigen ze met de woorden van Dioscorides die schrijft dat groot Sesamoïdes bij die van Anticyra nieskruid of Elleboron genoemdt werd immers zover de boeken niet bedorven maar goed geschreven zijn en insgelijks met de woorden van Galenus in het boek van de krachten der ongemengde geneesdingen wanneer hij schrijft dat het groot Sesamoïdes niets anders is dan Anticyricum Veratrum, dat is nieskruid van de stad of landschap Anticyra. En het Veratrum of nieskruid van Anticyra is hetgeen daar Theophrastus van spreekt en dat we in het voornoemde 17de kapittel beschrijven. Maar nochtans is dat noch het kruiskruid noch de ruit van gedaante niet gelijk en bovendien zo is niet alleen het zaad van hetzelfde nieskruid nuttig en krachtig, maar de wortel is ook zeer sterk in het werken en daartegen is de wortel van groot Sesamoïdes naar de voorverhaalde werkingen onnut en ongeschikt en zonder enige krachten en daarom nergens in gebruik. Op die manier dat ik veel eerder geloven zou dat het groot Sesamoïdes noch niet gevonden is en om de voorgestelde redenen en beletsels niet gemakkelijk bekend zal kunnen worden. [635]

Plaats.

Strabo schrijft dat Sesamoïdes in het landschap van Griekenland Phocis genoemd plag te groeien en vandaar elders verzonden en verkocht werd en ook omtrent Anticyra.

Naam.

Dit kruid dat in het Latijn en Grieks Sesamoïdes genoemd wordt in Antiryca (immers als de boeken van Dioscorides en van andere die na hem geschreven hebben schijnen uit te wijzen) Helleboron genoemd, de oorzaak wordt er bij gevoegd, te weten omdat het met het wit nieskruid bij de purgatieven en dranken om de buik week en het lichaam zuiver te maken gemengd werd en daarom zou men dat misschien beter Helleborine dan Helleboron moeten noemen. Want Theophrastus zegt dat het zaad van Helleborine bij de dranken gemengd wordt die men van de nieswortel plag te bereiden welk zaad zeer waarschijnlijk niets anders is dan het zaad van Sesamoïdes daar we nu van handelen want Hippocrates, Strabo en Dioscorides schrijven dat men bij de dranken van de nieswortel niets anders plag te vermengen dan het zaad van Sesamoïdes.

Oorzaak van de naam.

De naam Sesamoïdes, als Plinius betuigt, is alleen gekomen van de gedaante en gelijkenis die het met Sesamum heeft als of men zei ‘kruid dat op Sesamum lijkt’. Dan deze soort waar we nu van handelen mag men tot onderschil van degene daar we in het volgende kapittel van spreken zullen Sesamoïdes magnum, dat is groot Sesamoïdes noemen.

Aard.

Groot Sesamoïdes, naar de lering van Galenus, is in het afvagen, verwarmen en verdrogen de nieswortel gelijk.

Kracht en werking.

Dit Sesamoïdes, als Dioscorides verhaalt, zuivert de pituita en slijmachtigheid en de bilis of galachtige gele vochtigheden van boven of door het braken als er van als het zoveel als men met drie vingers vatten kan gestoten met een halve scrupel of wat meer wit nieskruid in mede of honingwater te drinken gegeven wordt.

Bijna al hetzelfde schrijft Hippocrates van dit kruid, dan nochtans raadt hij ons dat niet met honingwater of aqua mulsa, maar met honingazijn of Acetum mulsum, anders Oxymel genoemd, in te nemen. Sesamoïdes zegt hij, zuivert van boven of purgeert door het braken, dan om dat te drinken te geven moet men er een half drachme tegelijk van nemen, klein gestoten en in honingazijn of Oxymel doen. Men doet dit kruid ook bij de nieswortel zodat dit het derde deel van de drank is en de twee andere derde delen van het nieskruid bestaan en dan zal die drank minder schadelijk vallen en de zieke zal niet in zo’n wurgensnood wezen als hij zijn zou als dit kruid er niet bij gevoegd was.

Hetzelfde bevestigt Strabo ook en betoond dat Helleborus van de berg Qeta gehaald met dit Sesamoïdes vermengd en eensdeels getemd of immers bereid plag te worden.

BIIVOEGING.

De hooggeleerde wijdvermaarde heren Clusius en Lobel vermanen van ettelijke soorten van groot Sesamoïdes die ze nochtans zelf niet vast voor het echte Sesamoïdes houden, maar alleen van sommige zo genoemd schijnen te wezen als zijn de volgende.

Groot Sesamoïdes van Valerius Cordus is het wild zwart nieskruid dat van ons tevoren met naam van Hoogduits Leuszkraut beschreven is.

Harmala van Syrië daar we in het kapittel van ruit of in het bijvoegsel er van genoeg van gehandeld hebben is van sommige voor groot Sesamoïdes van Dioscorides gehouden, als Lobel betuigt.

(Thymelaea tartonraire) Groot Sesamoïdes van Scaliger is (als Lobel ook schrijft) de Tartontaire die van die van Marseille zo genoemd wordt om de zeer grote en overvloedige purgerende kracht die ze heeft in voegen dat ze dikwijls bloedloop en onmatige kamergang verwekt en vooral als iemand die weinig ervaren is de bladeren tot poeder stoot of met enige wateren afgewassen gebruikt. Ze groeit veel op de afhangende plaatsen aan de zee omtrent Marseille en is een heel aardig kruid dat zeer lustig om te zien is en bekleed is met een dunne en grauwe wolligheid en heeft vele witte, blinkende zilverachtige bladertjes die van onder tot boven toe staan geheel gelijk die van de Thymelea en Chamelea, maar van grootte die van het Alypum aller gelijkst.

Ze heeft zeer dikke twijgen, twintig of dertig of noch meer bijeen die zeer fraai zijn en slecht om te breken en ook niet zeer houtachtig, beter dan vijf en veertig cm hoog die aan het opperste kleine bloempjes voortbrengen, bleekachtig uit het witte. Het zaad is aardkleurig en rond en dat van de bijvoet of ambrosia gelijk. De wortel is dertig cm lang, enkel en met een witachtige schors bedekt, binnen geelwit als linnen en met vezels die hard en houtachtig zijn, niet zeer heet van smaak, noch bitter, doch onlieflijk, nochtans naderhand wat hitte op de tong laten en enigszins op Turbith van Alexandrië of de gewone lijken, zonder reuk en zonder enig melkachtig sap. Anders heet ze torturaire, als pijnigend kruid.

(Silene otites) Groot Sesamoïdes van Salamanca is (als Clusius dat beschrijft) voor een medesoort van wilde Lychnis te rekenen. Het heeft steeltjes van dertig cm hoog of hoger die veel uit een wortel voortkomen, rond en geknoopt waaruit elk knoopje twee tegenover elkaar grauwe bladeren groeien, bijna als olijfbladeren en op het uiterste van de stelen staan de bloemen aarvormig of druifvormig geschikt en zijn klein en uit het graskleurige bleek van kleur, het zaad groeit in rondachtige huisjes als Christusoog zaad en is askleurig, de wortel is dikachtig, wit, lang levend die langs de aarde veel langere en voor bredere bladeren uitspreidt. Het opperste van de middelsteel en het uiterste van de zijsteeltjes is met een taaie en lijmige vochtigheid bezet zoals men in sommige wilde soorten van Christusogen ook gewaar wordt. Het is heel bitter van smaak. Het groeit in Spanje, Frankrijk en Oostenrijk.

Verandering. In de Nederlandse hoven komen van het zaad van dit kruid verschillende kruiden voort, sommige hebben maar een grote bloem zonder zaad, sommige hebben een kleinere bloem en krijgen veel zaad. De bloemen ziet men de hele zomer door. Sommige hebben dit gewas voor een soort van Papaver spumeum gehouden. Het zou wel hetzelfde mogen wezen dat de zeer geleerden Plateau Behen flore parvo noemt.

Groot Sesamoïdes van andere is de welriekende Linaria, zelfs die van Salamanca plegen die Sesamoïdes magnum te noemen.

Sesamoïdes van sommige, als van Clusius die dat beschrijft en Anonymos folio Lins noemt, dat is naamloos kruid met bladeren van vlaskruid, is een medesoort van de Passerina Linariae folio van Lobel en heeft harde bleekgroene stelen die onregelmatig begroeid zijn met harde smalle langachtige bleekgroene bladeren als vlasbladeren en bitterachtig van smaak. Deze stelen worden dertig cm hoog en worden omtrent hun top in vele takjes verdeeld daar witachtige, vijfbladige stervormig staande bloempjes aan groeien die met draadjes versierd zijn, de zaden zijn vijfkantig en vol wit merg die een dikke schors hebben. De wortel is wit, menigvuldig en lang levend. Het bloeit in mei omtrent Wenen. Omtrent Parijs is het veel kleiner.

Sesamoïdes Anticyranum, als sommige menen, is niets anders dan het zwart nieskruid.

Diegene die dat vreemde gewas wat we bij de wederikken beschrijven en gele wederik van Virginia noemen goed aanmerken zeggen dat het zeer goed Sesamoïdes magnum zou mogen heten, maar of het kracht heeft om de nieswortels te temmen is noch niet onderzocht.


Uit Dioscorides.

Geschreven en omgezet door Nico Koomen. Joost van Ravelingen. Vervolg van Dodonaeus of Dodoens. Cruydt-boeck, 1644.

HET XXXII. CAPITEL.

Van Kleyn Sesamoïdes uyt Dioscorides.

Ghedaente.

Kleyn Sesamoides, als in de boecken van Dioscorides gheschreven staet, heeft steelkens een spanne hoogh, bewassen met bladeren als die van Coronopus oft Kraeyen-voet, doch ruyger ende kleyner: op ’t sop van de steelkens staen hoofdekens oft knopkens van wat purpurachtighe bloemen, die in ’t midden wit zijn; ende daer in is het saedt begrepen, het Sesamum ghelijck, bitter, ros, oft geel rood: de wortel is dun.

Plaetse.

Het wast op rouwe plaetsen.

Naem.

Dit ghewas, van ons Kleyn Sesamoides ghenoemt, in ’t Latijn Sesamoïdes parvum, heet in’t Griecksch Coronion, Sesamoïdes micron; by andere Sesamon agrion; by Galenus Sesamoïdes leucon, dat is Wildt Sesamoides oft Wit Sesamoides.

Aerd.

Galenus betuyght, dat het saedt van Kleyn oft Wit Sesamoides seer bitter van smaeck is, verwarmende, doorbrekende ende afvaeghende van aerd.

Dioscorides schrijft, dat het purgeert oft den buyck weeck ende suyver maeckt, ende de galachtighe vochtigheyt van onder af iaeght, alsmen ’t saedt met Honigh-water te drincken gheeft.

‘Tselve (seydt hy daer noch van) met water van buyten opgheleydt, verdrijft ende ontdoet oft verteert alle puysten, blaerkens, bleynkens, ende gheswillen. [636]

BIIVOEGHSEL.

Kleyn Sesamoïdes van Salamanca, in ’t Latijn Sesamoïdes parvum Salamanticum, groeyt omtrent Salamanca in Spaegnien, ende bloeyt daer in Mey. Dit ghewas soude by de Wouwe gherekent ende beschreven moghen worden, seydt Lobel, midts dat het eenighe ghelijckenisse daer mede heeft. Het heeft een hardachtighe ende dickachtighe witte wortel: uyt de welcke veele steelkens spruyten, met veele bladers die van ’t Vlas-cruydt ghelijck, ende van de helft tot boven toe druyfs-ghewijs met bloemkens bekleedt: de welcke in ’t eerste uyt den groenen rood zijn, ende daer nae met lockskens bleecker worden: in ’t midden van de welcke ghesien worden vier groene greynkens; de welcke als de bloeme vergaet, hauwkens worden, die vol kleyn swart saedt zijn. De wortel gheeft dickwijls nieuwe spruyten uyt eer den winter aen komt, als Clusius betuyght, die dit cruydt beschreven heeft.

Ander Kleyn Sesamoïdes van Salamanca is oock (als den selven Clusius dat beschrijft) met naeme van Sesamoïdes parvum bekent; ende magh den toenaem Salamanticum oock voeren, om dat het omtrent de stadt van Salamanca groeyt. De roeykens oft steelkens zijn een spanne hoogh, ende hebben veele bladeren als die van Vlas, doch grooter ende grijsachtigh. De bloemen wassen veel by een, ende zijn wit van verwe. De wortel is oock wit, maer niet soo dick. Dit cruydt bloeyt oock met het voorgaende een groot deel van den Somer, ende blijft langhen tijdt in ’t leven.

Kleyn Sesamoïdes van Gesnerus is de Runts-ooghe oft Buphthalmum van Dodoneus elders beschreven, ende dickwijls vermaent.

De Gratiola wordt van sommighe oock Kleyn Sesamoïdes gheheeten.

Beeckschuym oft Water Betonie is van sommighe oock voor het Kleyn Sesamoïdes ghehouden.

Kleyn Sesamoïdes van Lobel, in ’t Griecks Sesamoïdes micron, in ’t Latijn Sesamoïdes parva gheheeten, heeft schoone blinckende schelferachtighe bollekens van de Koren-bloemen, ende de blauwe bloemen, ende is van Dodoneus ghehouden voor een soorte van de Condrille, waer af het saedt groeyende in bollekens dien van den Sesamum ende Phalarides ghelijcker is, als Dioscorides seydt.

Is ’t dat ghy wel aenmercken wilt, seydt den selven Lobel, ’t maecksel van dit cruydt, ghy sult sien dat de bladers gheheel ghelijck zijn de Kleyne Koren-bloeme, ende van kervinghen ende uytspruyten den Herts-horen, maer rouwer ende grooter: de bloemen zijn ghesterret, gheheel van verwe ende oock van maecksel de Cicoreye bloemen ghelijck, maer de schelferachtighe knopkens onder de bloemen zijn die van de effen Chamelea van Theophrastus, oft die van de Oostenrijcksche Ptarmica niet onghelijck. “Tsaedt dat daer in light, is dat van den Sesamum oft Kleyne Distel ghelijck. De wortel is als die van den Bocksbaert, maer kleyner. Dit ghewas wordt veel ghevonden omtrent Montpelliers ende in Lombardijen.

HET XXXII. KAPITTEL.

Van klein Sesamoïdes uit Dioscorides. (Sesamoides minor)

Gedaante.

Klein Sesamoides zoals in de boeken van Dioscorides geschreven staat heeft steeltjes van zeventien cm hoog die begroeid zijn met bladeren als die van Coronopus of kraaienvoet, doch ruiger en kleiner, op de top van de steeltjes staan hoofdjes of knopjes van wat purperachtige bloemen die in het midden wit zijn en daarin is het zaad begrepen dat het Sesamum gelijk is en bitter, ros of geelrood, de wortel is dun.

Plaats.

Het groeit op ruwe plaatsen.

Naam.

Dit gewas dat van ons klein Sesamoides genoemd wordt en in het Latijn Sesamoïdes parvum heet in het Grieks Coronion en Sesamoïdes micron en bij andere Sesamon agrion, bij Galenus Sesamoïdes leucon, dat is wild Sesamoides of wit Sesamoides.

Aard.

Galenus betuigt dat het zaad van klein of wit Sesamoides zeer bitter van smaak is, verwarmend, doorbrekend en afvegend van aard.

Dioscorides schrijft dat het purgeert of de buik week en zuiver maakt en de galachtige vochtigheid van onder afjaagt als men het zaad met honingwater te drinken geeft.

Hetzelfde (zegt hij er noch van) met water van buiten opgelegd verdrijft en ontdoet of verteert alle puisten, blaartjes, zweertjes en zwellen. [636]

BIJVOEGING.

(Sesamoides canescens) Klein Sesamoïdes van Salamanca, in het Latijn Sesamoïdes parvum Salamanticum, groeit omtrent Salamanca in Spanje en bloeit daar in mei. Dit gewas zou bij wouw gerekend en beschreven mogen worden, zegt Lobel, omdat het er enige gelijkenis mee heeft. Het heeft een hardachtige en dikachtige witte wortel waaruit vele steeltjes spruiten met vele bladeren die van het vlaskruid gelijk en van de helft tot boven toe druifvormig met bloempjes bekleedt die in het begin uit het groene rood zijn en daarna met lokjes bleker worden, in het midden ervan worden vier groene korreltjes gezien die als de bloem vergaat hauwtjes worden die vol klein zwart zaad zijn. De wortel geeft dikwijls nieuwe spruiten uit eer de winter aankomt, als Clusius betuigt, die dit kruid beschreven heeft.

(Silene otites) Ander klein Sesamoïdes van Salamanca is ook (als dezelfde Clusius dat beschrijft) met naam van Sesamoïdes parvum bekend en mag de toenaam Salamanticum ook voeren omdat het omtrent de stad van Salamanca groeit. De twijgen of steeltjes zijn een zeventien cm hoog en hebben vele bladeren als die van vlas, doch groter en grijsachtig. De bloemen groeien veel bijeen en zijn wit van kleur. De wortel is ook wit, maar niet zo dik. Dit kruid bloeit ook met het voorgaande een groot deel van de zomer en blijft lange tijd in het leven.

Klein Sesamoïdes van Gesnerus is de rundsoog of Buphthalmum van Dodonaeus elders beschreven en dikwijls vermaant.

Gratiola wordt van sommige ook klein Sesamoïdes genoemd.

Beekschuim of water betonie is van sommige ook voor het klein Sesamoïdes gehouden.

Klein Sesamoïdes van Lobel, in het Grieks Sesamoïdes micron en in het Latijn Sesamoïdes parva genoemd, heeft mooie blinkende schilferachtige bolletjes van de korenbloemen en de blauwe bloemen en is van Dodonaeus voor een soort van Condrille gehouden waarvan het zaad in bolletjes groeit beter op die van Sesamum en Phalarides lijkt, als Dioscorides zegt.

Is het dat ge wel aanmerken wil, zegt dezelfde Lobel, de vorm van dit kruid zal ge zien dat de bladeren geheel gelijk zijn de kleine korenbloem en van kerven en uitspruiten de hertshoren, maar ruwer en groter, de bloemen zijn stervormig en geheel van kleur en ook van vorm de cichorei bloemen gelijk, maar de schilferachtige knopjes onder de bloemen zijn die van de effen Chamelea van Theophrastus of die van de Oostenrijkse Ptarmica vrij gelijk. Het zaad dat erin ligt is dat van Sesamum of kleine distel gelijk. De wortel is als die van de boksbaard, maar kleiner. Dit gewas wordt veel gevonden omtrent Montpelliers en in Lombardije.

Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/