Wijnsteen

Over Wijnsteen

Tartarus, vervolg Dodonaeus, vorm, klimplanten, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,

Joost van Ravelingen. Vervolg van Dodonaeus of Dodoens. Cruydt-boeck, 1644.

HET XXXVI. CAPITEL.

Van Droessem ende Wijnsteen.

De Wijnmoer, Gist oft Droessem van Wijn, aen de sijden vande Wijn-kuypen ende Wijn-tonnen hanghende, ende als een schorsse hardt wordende, droogh, vast ende bequaem om tot poeder ghebroght te worden, is in onse tael Wijnsteen gheheeten; in Hooghduytschlandt Weinstein; in ’t Griecksch Tryx; in ’t Italiaensch Foccia; in ’t Spaensch Kasura de vino; in ’t Latijn Faex vini; in de Apoteken eyghentlijck Tartarum. Desen is in alle Wijnen te vinden: dan Dioscorides hiel voor den besten Wijnsteen den ghenen die van ouden Italiaenschen Wijn ghenomen wierdt: oft in ghebreke van dien prees hy dien van eenighen dierghelijcke Wijn. Maer nu ter tijdt houdtmen voor den besten Wijnsteen den ghenen die uyt de Wijn-tonnen van allerhande Wijn ghenomen is, die niet roodt en is; ende die wordt Tartarum vini albi gheheeten.

Desen Wijnsteen wordt tot veele dingen ghebruyckt: de Silversmeden polijssen hun silver daer mede: de Verwers weten dien oock in hun verwerijen te besighen: hy is oock goedt om in de Medicijne oft ghenees-konste te ghebruycken.

Hy verdrooght ende verdrijft gheweldighlijck, seydt Paulus Aegineta: dan somtijdts is daer eenighe t’samentreckende kracht by, nae den aerd van den Wijn daer die van komt.

Men ghebruyckten in verscheyden vochte gebreken des lichaems: hy is nut de ghene die niet wel ghedaen van lijve zijn, oft beghinnen uyt te teeren, oft ten minsten qualijck ghevoedt worden; oft die de watersucht hebben, in sonderheydt de Leucophlegmatia, oft die soorte van watersucht, die het heele lichaem door verspreydt is; alsmen die nuchteren alle daghe inneemt, de swaerte van een half ende somtijdts oock van een heel vierendeel loots; want beneffens dat hy de weyachtige ende waterachtighe vochtigheden verdrooght ende door de pisse uytdrijft, soo is hy oock seer bequaem om den buyck weeck te maken: hy is oock noch veel nutter, als hy by de verwarmende oft by de winden verdrijvende oft oock de pisse verweckende oft den buyck sachtelijck weeck-makende drogen vermenght wordt, nae den eysch van de ghestaltenisse der kancken. Den selven, seydt Dioscorides, ’t zy alleen, ’t zy met Myrtus gemenght, belett den voortgangh van de waterachtige gheswillen; plaesters-ghewijse opgheleydt stelpt hy den buyck-loop ende vloeden van de maghe: hy belett oock den onmatighen vrouwelijcken vloet, aen ’t onderste van den buyck oft op de schamelijcke leden ghedaen: hy ontdoet de klieren ende klap-ooren ende bloedt-sweeren, die noch niet ontsteken oft seer verhittet en zijn: met Edick vermenght, op de gheswillen, ende ’t melck stortende borsten ghestreken, verdrooghen de selve.

Men brandt desen Wijnsteen dickwijls om te ghebruycken: ende het is teecken, dat hy volkomentlijck ghenoegh ghebrandt is, als hy heel wit is; maer als hy niet wit en is, dan moetmen hem wederom branden, soo langh tot dat hy sulcks is: soo ghebrandt zijnde wordt hy in ’t Griecksch Sfecle geheeten, seydt Aegineta. In onse Apoteken is hy bekent met den naem Tartarum vitum ende Tartarum calcinatum, dat is Ghebranden Wijnsteen.

Desen Ghebranden Wijnsteen heeft een seer geweldighe heete brandende ende verbluysterende, afvagende, ende tot lidteecken brenghende, t’samentreckende, uytetende ende seer verdrooghende kracht, als Dioscorides seydt: met Herst gemenght verdrijft ende geneest hy de oneffene ende rouwe nagelen van de vingheren: hy wordt gedaen by de brandende gheneesdinghen, schrijft Paulus.

Men moet hem ghebruycken, als hy noch versch ende onlanghs ghebrandt is: want sijn kracht verdwijnt seer haest. Oock soo wordt desen ghebranden Wijnsteen haest vochtigh ende waterigh, iae wordt gantschelijck in water verandert. Daerom de ghene die hem droogh ghebruycken willen, moeten hem op een warme drooghe plaetse te bewaren legghen, in een glasen oft verglaesden vat oft kroes, die wel ende neerstelijck gedeckt oft toe gestopt is.

Hy wordt oock gantsch water, ende smilt gheheelijck als hy in eenen linden sacksken erghens in den kelder oft andere koude plaetse gehangen wordt; ende dat water wordt in de Apoteken Oleum Tartari; dat is Olie van Wijnsteen, gheheeten. Dese Olie behoudt de brandende ende bleynen makende ende sterckelijck verdrooghende kracht van den Ghebranden Wijnsteen. Sy gheneest de melaedscheydt, schorftheydt, placken ende sproeten ende andere onreynigheden des huyts, ende in sonderheydt des aensichts, op seer korten tijdt; naementlijck alsmen effen soo veel ghedistilleert Roosen-water als van dese Olie neemt; ende daer soo veel Ceruys by voeght alsser van noode is om daer een bequaem salfken van te maken: daermen de huyt mede bestrijcken moet des avondts eermen slapen gaet.

BIIVOEGHSEL.

De Alchymisten weten wonder met den Tartarum ende Wijnsteen uyt te rechten: dan door dien hun boecken daer vol af zijn, sullen wy den leser tot de selve seynden. Maer Lobel leert ons een water maken, in ’t Latijn genoemt Liquor Tartan; welck aldus gemaeckt wordt: Neemt vier pondt gestooten Wijnsteen, die doet in een Retorte oft ander Distilleervat, dat wel gheluteert ende toe ghestopt is; ende stellet in den oven met een wijdt Receptakel, daer aen wel vast geluteert; daer nae vermeerdert allenghskens ’t vier tot dat het niet meer over en distilleert. Als nu de vaten koudt geworden zijn, neemt men ’t ghedistilleerde uyt, ende men gietet in een distilleer-glas, om met het Balmeum te scheyden ’t water van de Olie. Desen Wijnsteen wordt veel gebruyckt van de ghene die miltsuchtigh zijn, door een bijsonder eyghentheydt die hy teghen die sieckte heeft, als oock van de ghene die de pocken hebben.

Nu ter tijdt wordt het Tartarum veel gheweyckt: ende het water oft ander nat, daer hy in ghestaen heeft, heet Cremor Tartari, dat is Saen van Wijnsteen, anders Room van Tartarum: daer sommighe wat anders by doen, oft den selven anders bereyden. Ende desen room is tot veele dinghen nut, als hy te stade ende met verstant gebruyckt wordt, in sonderheyt in de sieckten die van swaer dick bloet oft taeye slijmerigheydt haren oorsprongh hebben.

Die gheerne magher waere, die neme Wijnsteen ende Mastick, van elcks even veel: die dat hy nutten met Diapenidium oft eenigh ander lieffelijck Electuarium oft leckinghe. Dit ghebruycken de Sarasijnen veel teghen de vettigheyt ende onmoghentheydt des lichaems.

EYNDE VAN HET DERTIENSTE BOECK [679].

HET XXXVI. KAPITTEL.

Van droesem en wijnsteen.

De wijnmoer, gist of droesem van wijn die aan de zijden van de wijnkuipen en wijntonnen hangen en als een schors hard worden, droog, vast en geschikt om tot poeder gebracht te worden is in onze taal wijnsteen genoemd, in Hoogduitsland Weinstein, in het Grieks Tryx, in het Italiaans foccia, in het Spaans kasura de vino, in ’t Latijn Faex vini en in de apotheken eigenlijk Tartarum. Deze is in alle wijnen te vinden, dan Dioscorides hield voor de beste wijnsteen diegene die van oude Italiaanse wijn genomen werd of in gebrek van dien prees hij die van enige diergelijke wijn. Maar tegenwoordig houdt men voor de beste wijnsteen diegene die uit de wijntonnen van allerhande wijn genomen is en niet rood is en die wordt Tartarum vini albi genoemd.

Deze wijnsteen wordt tot vele dingen gebruikt, de zilversmeden polijsten hun zilver er mee, de ververs weten die ook in hun ververijen te gebruiken en is ook goed om in de medicijnen of geneeskunst te gebruiken.

Hij verdroogt en verdrijft geweldig, zegt Paulus Aegineta, dan soms is er enige tezamen trekkende kracht bij naar de aard van de wijn daar die van komt.

Men gebruikte het in verschillende vochtige gebreken van het lichaam, hij is nuttig diegene die niet goed gesteld van lichaam zijn of beginnen uit te teren of tenminste slecht gevoed worden of die de waterzucht hebben en vooral de Leucophlegmatia of die soort van waterzucht die het hele lichaam door verspreid is als men die nuchter elke dag inneemt de zwaarte van een half en soms ook van een heel vierendeel lood, want naast dat hij de weiachtige en waterachtige vochtigheden verdroogt en door de plas uitdrijft zo is hij ook zeer geschikt om de buik week te maken en is ook noch veel nuttiger als hij bij de verwarmende of bij de winden verdrijvende of ook de plas verwekkende of de buik zacht week makende drogen vermengd wordt naar de eis van de gestalte van de zieke. Dezelfde, zegt Dioscorides, hetzij alleen, hetzij met Myrtus gemengd belet de voortgang van de waterachtige zwellen, pleistervormig erop gelegd stelpt hij de buikloop en vloeden van de maag en belet ook de onmatige vrouwelijke vloed en wordt aan het onderste van de buik of op de schaamdelen gedaan, hij ontdoet de klieren en klaporen en bloedzweren die noch niet ontstoken of zeer verhit zijn en met azijn vermengt op de gezwellen en melk stortende borsten gestreken verdrogen die.

Men brandt deze wijnsteen dikwijls om te gebruiken en het is een teken dat hij volkomen genoeg gebrand is als hij heel wit is, maar als hij niet wit is dan moet men hem wederom branden net zolang tot dat hij zo is en zo gebrand wordt hij in het Grieks Sfecle genoemd, zegt Aegineta. In onze apotheken is hij bekend met de naam Tartarum vitum en Tartarum calcinatum, dat is gebrande wijnsteen.

Deze gebrande wijnsteen heeft een zeer geweldige hete brandende en blaar makende, afvegende en tot likteken brengende, tezamen trekkende, uitetende en zeer verdrogende kracht, als Dioscorides zegt, met hars gemengd verdrijft en geneest hij de oneffen en ruwe nagels van de vingers en wordt bij de brandende geneesdingen gedaan, schrijft Paulus.

Men moet hem gebruiken als hij noch vers en net gebrand is, want zijn kracht verdwijnt zeer gauw. Ook zo wordt deze gebrande wijnsteen gauw vochtig en waterig, ja wordt gans in water veranderd. Daarom diegene die hem droog gebruiken willen moeten hem op een warme droge plaats te bewaren leggen in een glazen of verglaasd vat of kroes die goed en naarstig gedekt of toe gestopt is.

Hij wordt ook gans water en smelt geheel als hij in een linnen zakje ergens in de kelder of andere koude plaats gehangen wordt en dat water wordt in de apotheken Oleum Tartari, dat is olie van wijnsteen, genoemd. Deze olie behoudt de brandende en blaren makende en sterk verdrogende kracht van de gebrande wijnsteen. Ze geneest de melaatsheid, schurft, plekken en sproeten en andere onreinheden van de huid en vooral van het aanzicht op zeer korte tijd, namelijk als men effen zoveel gedistilleerd rozenwater als men van deze olie en er zoveel was bij voegt als er nodig is om er een geschikt zalfje van te maken daar men de huid mee bestrijken moet ‘s avonds eer men slapen gaat.

BIJVOEGING.

De alchimisten weten wonder met de Tartarum en wijnsteen uit te richten, dan doordat hun boeken er vol van zijn zullen we de lezer tot die zenden. Maar Lobel leert ons een water maken, in het Latijn genoemd Liquor Tartan, wat aldus gemaakt wordt: ‘neem vier pond gestoten wijnsteen en doe die in een retort of ander distilleervat dat goed geluteerd en toegestopt is en stel het in de oven met een wijde receptakel, daaraan goed vast geluteerd, vermeerder daarna geleidelijk aan het vuur totdat het niet meer over distilleert. Als nu de vaten koud geworden zijn neemt men het gedistilleerde uit en men giet het in een distilleerglas om met het Balmeum te scheiden het water van de olie. Deze wijnsteen wordt veel gebruikt van diegene die miltzuchtig zijn door een bijzondere eigenschap die hij tegen die ziekte heeft als ook van diegene die de pokken hebben.

Tegenwoordig wordt het Tartarum veel geweekt en het water of ander nat daar hij in gestaan heeft heet Cremor Tartari, dat is saan van wijnsteen en anders room van Tartarum, daar sommige wat anders bij doen of die anders bereiden. En deze room is tot vele dingen nuttig als hij te direct en met verstand gebruikt wordt en vooral in de ziekten die van zwaar dik bloed of taaie slijmerigheid hun oorsprong hebben.

Die graag mager waren die nemen wijnsteen en mastiek en van elk even veel die dat nuttigen met Diapenidium of enig andere lieflijk Electuarium of likking. Dit gebruiken de Sarasijnen veel tegen de vetheid en onvermogen van het lichaam.

EINDE VAN HET DERTIENDE BOEK. [679]

Geschreven en omgezet door Nico Koomen.

Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/