Armeria
Over Armeria
Engels gras, vervolg Dodonaeus, vorm, gras, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,
Geschreven en opgezet door Nico Koomen.
Joost van Ravelingen, vervolg van Dodonaeus of Dodoens, cruydt-boeck, 1644.
HET V. CAPITEL. Van Gras met vele bloemen. Gheslachten. By de gheslachten van gras moeten dese twee soorten van Gras met veele bloemen oock ghestelt worden, die in ’t Latijn Gramen Polyanthemum heeten. Ghedaente. De Bladeren van dit Gras zijn kleyner, dunner ende korter dan die van ghemeyn Beemdgras: daer tusschen spruyten steelkens van een spanne hoogh, kael ende sonder bladeren: op het tsop van de welcke groeyen de bloemkens, dicht by een, als in kleyne dicke kroonkens vergadert, uyt den witten een weynighsken peersachtigh van verwe, elck bijsonder kleyner dan de bloemen van Leucoion oft Filieren. De wortel is dun ende langh. Veranderinghe. Op sommighe plaetsen wast dit Gras wat hoogher, ende wordt grooter: maer elders blijft het leegher ende kleyner. Plaetse. Men vindt dese soorte van Gras op veele plaetsen van Hooghduytschlandt, Beemen, ende Slesinghen, in de velden ende ghebouwde landen, somtijdts oock by den Rhijn ende Maese: te weten op d’een plaetse groot ende hoogh wordende, ende op d’ander leegh ende kleyn blijvende, als voorseydt is. Sy wassen oock wel op sommighe vochte oft broeckighe landen van Zeelandt, niet verre van de Zee. Tijdt. Dit gheslacht van Gras bloeyt van Mey af tot heel diep inden Somer. Naem. Men soude dit Gras in ’t Latijn Gramen Polyanthemum moghen noemen, dat is Gras met veele bloemen: om dat het soo veele kleyne bloemkens te samen ghehoopt pleegh voort te brenghen: anders en heeft het gheenen naem, die my bekent zy. Want ghemerckt, dat het gheen ghelijckenisse met de Moly en heeft, daerom en maghmen dat oock gheensins Pseudo-Moly (als sommighe ghedaen hebben) noemen. Ende soo sullen wy ons ghenoeghen, mits de kleyne soorte Gramen Polyanthemum minus noemende, dat is Kleyn Gras met veele bloemen: ende de groote Gramen polyanthemum maius, dat is Groot Gras met veele bloemen; niet tegenstaende datse sommighe veele andere naemen gheven. Aerd, Kracht ende Werckinghe. Dese gheslachten van Gras en worden in geenerhande ghebreken oft sieckten des lichaems ghebruyckt: dan de bloemkens hebben eenige fraeyigheydt oft bevalligheydt: ende daerom worden sy somtijdts by de meyen, tuylkens ende kranssen gedaen. BIIVOEGHSEL. Om dat dese twee soorten van Gras eyghentlijck gheen Zee-cruyden en zijn, maer op veele andere plaetsen verre van de Zee liggende pleghen te groeyen, en maghmen de selve niet wel [897] volghen diese Gramen marinum oft Zee-Gras noemen: dan in de beschrijvinghe van Gras hebben wy hier voren ettelijcke andere eygener soorten van Zee-Gras beschreven. Maer Clusius heeft de teghenwoordighe cruydekens onder de gheslachten van Bergh-Keykens gherekent, ende Armerius montanus tenuifolius gheheeten, als wy elders betoont hebben. Aengaende de eerste soorte van dit ghewas, Lobel beschrijftse aldus: Zee-grasseken oft Zee-Ginoffel, van sommighe Zee-Moly, van andere oock Holostium gheheeten, heeft grasachtighe stijve bladers, seer veel op d’aerde ghespreydt, groen-blauw van verwe, als Ginoffel bladeren: de steelkens zijn dun, biesachtigh, omtrent een spanne hoogh, somtijdts langher: boven op de welcke dichte kroonkens groeyen, als die vanden Candiotschen Thlaspi, oft Biese-loock van verwe. De wortel is langh, dun, ende ros. De Engelsche ende oock de Nederlanders vercieren de kanten van de cruydt-hoven met dit ghewas: waer dat oock aen den Zeekant veel groeyt. In ’t Latijn noemt hyse Caryophyllus marinus omnium minimus, in ’t Enghelsch Zea Giblofers. De ander soorte noemt den selven Lobel Middellandtsche oft Bergh-Ginoffelen; in ’t Latijn Caryophyllus montanus sive mediterraneus. Dese wast in Vranckrijck, in ’t landt van Lyons, verre van de Zee; anders is sy de voorgaende soorte heel ghelijck: dan sy heeft veel meer steelkens, eenen voet hoogh, desghelijcks oock viermael grooter bladeren, ende voorts alle andere dinghen grooter. Veranderinghe. Dit ghewas wordt altemets ghesien met witte ende inkarnate bloemen, seydt den selven Lobel, die oock twijffelt oft dese gheslachten van cruyden de Statice van Plinius souden moghen wesen; ende seydt datse van sommighe voor Cantabrica van den selven Plinius, maer qualijck, ghehouden worden. |
HET V. KAPITTEL. Van gras met vele bloemen. (Armeria vulgaris en Armeria alliacea) Geslachten. Bij de geslachten van gras moeten deze twee soorten van gras met vele bloemen ook gesteld worden die in het Latijn Gramen Polyanthemum heten. Gedaante. De bladeren van dit gras zijn kleiner, dunner en korter dan die van gewoon beemdgras en daartussen spruiten steeltjes van een zeventien cm hoog die kaal en zonder bladeren zijn en op de top er van groeien de bloempjes dicht bijeen als in kleine dikke kroontjes verzameld die uit het witte wat paarsachtig van kleur zijn en elk apart is kleiner dan de bloemen van Leucoion of violieren. De wortel is dun en lang. Verandering. Op sommige plaatsen groeit dit gras wat hoger en wordt groter, maar elders blijft het lager en kleiner. Plaats. Men vindt deze soort van gras op vele plaatsen van Hoogduitsland, Bohemen en Silezië, in de velden en gebouwde landen en soms ook bij de Rijn en Maas, te weten die op de ene plaats groot en hoog wordt en op de andere laag en klein blijft, als gezegd is. Ze groeien ook wel op sommige vochtige of broekachtige landen van Zeeland, niet ver van de zee. Tijd. Dit geslacht van gras bloeit van mei af tot heel diep in de zomer. Naam. Men zou dit gras in het Latijn Gramen Polyanthemum mogen noemen, dat is gras met vele bloemen, omdat het zoveel kleine bloempjes tezamen gehoopt plag voort te brengen, anders heeft het geen naam die mij bekend is. Want gemerkt dat het geen gelijkenis met Moly heeft daarom mag men dat ook geenszins Pseudo-Moly (als sommige gedaan hebben) noemen. En zo zullen we ons vergenoegen door de kleine soort Gramen Polyanthemum minus te noemen, dat is klein gras met vele bloemen en de grote Gramen polyanthemum majus, dat is groot gras met vele bloemen niet tegenstaande dat sommige het vele andere namen geven. Aard, kracht en werking. Deze geslachten van gras worden in geen gebreken of ziekten van het lichaam gebruikt, dan de bloempjes hebben enige fraaiheid of bevalligheid en daarom worden ze soms bij de meien, tuiltjes en kransen gedaan. BIJVOEGING. Omdat deze twee soorten van gras eigenlijk geen zeekruiden zijn, maar op vele andere plaatsen die ver van de zee liggen plegen te groeien mag men die niet goed [897] volgen die het Gramen marinum of zeegras noemen, dan in de beschrijving van gras hebben we hier tevoren ettelijke andere eigener soorten van zeegras beschreven. Maar Clusius heeft de tegenwoordige kruidjes onder de geslachten van berg anjers gerekend en Armerius montanus tenuifolius genoemd zoals we elders betoond hebben. (Armeria maritima) Aangaande de eerste soort van dit gewas, Lobel beschrijft het aldus: ‘Zeegrasje of zeeanjer, van sommige Zee-Moly en van andere ook Holostium genoemd, heeft grasachtige stijve bladeren die zeer veel op de aarde gespreid zijn, groenblauw van kleur als anjerbladeren, de steeltjes zijn dun, biesachtig en omtrent een zeventien cm hoog en soms langer waar boven die dichte kroontjes groeien als die van de Thlaspi van Kreta of bieslook van kleur. De wortel is lang, dun en ros. De Engelse en ook de Nederlanders versieren de kanten van de kruidhoven met dit gewas waar dat ook aan de zeekant veel groeit. In het Latijn noemt hij het Caryophyllus marinus omnium minimus, in het Engels zea giblofers. (Armeria pseudarmeria) De andere soort noemt dezelfde Lobel Middellandse of berganjers en in het Latijn Caryophyllus montanus sive mediterraneus. Deze groeit in Frankrijk in het land van Lyon ver van de zee, anders is ze de voorgaande soort heel gelijk, dan ze heeft veel meer steeltjes van dertig cm hoog en desgelijks ook viermaal grotere bladeren en voorts alle andere dingen groter. Verandering. Dit gewas wordt af en toe gezien met witte en inkarnaat bloemen, zegt dezelfde Lobel, die ook twijfelt of deze geslachten van kruiden de Statice van Plinius zouden mogen wezen en zegt dat ze van sommige voor Cantabrica van dezelfde Plinius, maar kwalijk, gehouden worden. |
Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/