Philadelphus
Over Philadelphus
Boerenjasmijn, vervolg Dodonaeus, vorm, heesters, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,
Geschreven en opgezet door Nico Koomen.
Joost van Ravelingen, vervolg van Dodonaeus of Dodoens, cruydt-boeck, 1644.
HET XVI. CAPITEL. Van Syringa. Ghedaente. De Syringa is een seer weeldighlijck wassende ende haer selven verre ende wijdt uytspreydende heester. Haer struycken ende tacken zijn met ledekens oft knoopkens onderscheyden, van buyten met een bruyn oft besmeurt roodachtighe schorsse bedeckt, ende van binnen met wit voos, licht ende sacht mergh vervult. De bladeren zijn langhworpigh, breedt, met zenuwen oft ribben doorreghen, rondom de kanten wat ghesneden oft ghekerft, de Peerboom-bladeren van grootte ende ghedaente schier ghelijck, doch rouwer, uyt een knoopken altijdt twee teghen malkanderen over staende: de bloemen zijn in een korte aere tsamen ghehoopt ende in een gedrongen op de tsoppen van de steelkens, ende zijn wit, van vier tamelijcken langhe bladerkens ghemaeckt, met eenighe swaerigheydt soet oft sterck van reuck. De vruchten zijn kleyn, ghekronckelt oft ghekrolt; ende als met veele ende verscheyden laeykens oft saedthuyskens aen een hangende, boven breeder, onder, dat is omtrent de steelkens, smaller, swart van verwe als sy rijp zijn: daer in schuylt dun ende langhworpigh saedt. De wortel cruypt met haer tackskens verre ende wijt onder d’aerde, ghelijck de wortelen van meest alle de heesteren pleghen. Plaetse. De Syringa en is hier te lande nerghens elders dan alleen in de hoven te vinden: waer datse eerst uyt Spaegnien over gesonden is geweest, soomen seydt. Tijdt. Omtrent het laetste van Mey oft wat laeter sietmen dit ghewas in de hoven van dese landen bloeyen: maer het saedt wordt in de Oogstmaendt oft September volkomen ende rijp. Naem. Dit ghewas wordt hedensdaeghs Syringa ghenoemt oft Syrinx, dat is Fistula in ’t Latijn, ende Fluyte oft Pijpe in onse tael; om dat de struycken ende tackskens hol zijn, oft ten minsten met voos mergh ghevult zijnde haest uytghehoolt moghen worden, ende lichtelijck voor pijpkens oft fluytkens konnen dienen. Men geeft het somtijdts oock den toenaem van Syringa candida, dat is Witte Syringa, oft oock Syringa candido flore, dat is Syringa met witte bloemen; ende dat alleenlijck tot onderschil van den Lillach, die van sommighe Blauwe Syringa ghenoemt wordt. Aerd, Kracht ende Werckinghe. Van de nuttigheydt ende ghebruyck van dese Syringa en weet ick niet sekerlijcks te schrijven, dat ick selfs versocht oft van iemant anders verstaen soude moghen hebben. BIIVOEGHSEL. De teghenwoordighe heester soude nae de meyninghe van sommighe Witten Pijpboom oft Fluyteboom moghen heeten. Clusius noemtse Frutex coronarius; in ’t Oostenrijcks Welsche holder, dat is Italica seu peregrina Sambucus; om dat de bloemen wat nae den Vlier trecken, doch sterker; oft om dat de tacken hol zijn, ende vol wit voos mergh. De bladeren zijn eerst bitterachtigh, daer nae scherp van smaeck. Dan waer sy eyghentlijck in ’t wildt wast, is den selven Clusius oock onbekent. Sy en is de Ostryx oft Ostrys Theophrasti niet, als sommighe meynen. Lobel noemtse Syringa Italiaca, dat is Italiaensche Syringa. Men maghse Syringa frutex noemen, om dat het een heesterachtigh, iae bijnae boomachtigh ghewas is, tot onderschil van de Syringa scriptoria, anders Syrinx; ’t welck anders niet en is dan het Riet daermen mede schrijft. Daer is oock een Syrinx toxica, dat is Riet daermen pijlen oft schichten van maeckt; ende daer beneffens Syringa calamos, als ofmen Pijp-Riet seyde: die allegader elders bequaemer ghestelt ende beschreven zijn. Maer de volghende soorte moet hier beschreven worden. Syringa van Arabien, in ’t Latijn Syringa Arabica, wordt van Prosper Alpinus aldus beschreven: Te Kayro in Egypten is een rijsachtighe heester, die cruypende allenghskens hoogher op schiet, met bladeren die van den Aranie-boom bijnae ghelijck; voortbrenghende witte achtbladighe bloemen, de ghemeyne Jasmin bloemen heel ghelijck, doch grooter, veelbladiger, stercker ende soeter van reuck. Mattheus Cacchini heeft dierghelijck ghewas aen Clusius ghesonden met den naem Syringa Arabica, oft Iasminum Arabicum, oft Sambac Arabum, anders Iesine, Iesmin, ende Gelzeminum Arabicum; oft oock Iasminum ex Gine; dan de schilderije, die hy daer van gaf, en had geen enckele achtbladighe, maer dobbele tienbladighe bloemen. Hy schrijft, datse uyt Alexandrien van Egypten ghebroght was: ende dry voeten hoogh wast, oft oock wel vier; den stam is beneden eenen duym dick, vast, van hout, ende hardt om snijden: twee vingheren boven d’aerde wordt dien stam in verscheyden dunne sijdsteelen verdeyldt, als den struyck van de Spaensche oft Cataloensche Jasmin. De bloemen beginnen voort te komen in April, ende ophouden te verschijnen in October; soo dat dit gewas vijf oft ses maenden langh met bloemen gheladen is. Dese bloemen zijn wit, nu tien nu twaelf bladeren hebbende, somtijdts maer neghen, op malkanderen met twee laghen ligghende, seer goedt van reuck, iae beter dan die vanden Spaenschen Jasmin, ende bijnae den reuck van Aranie bloemen ende Jasminen tsamen ghemenght hebbende. Sy vallen af als andere Jasminen; ende hebben een holle pijp als de selve, waer mede sy aenden steel vast zijn. (1220) Men intse op de ghemeyne Jasminen; ende dan brenghen sy het eerste oft tweede iaer bloemen voort; ende soo gheintet zijnde aerden sy best: want de planten uyt Egypten ghebroght, ende niet gheintet, vergaen in twee oft dry iaeren: doch men moetse seer neerstelijcke van de koude wachten. De bladeren, als Clusius aenmercken konde, zijn die van de Syringa met witte bloemen ghelijck: doch teerer, ende rondom niet ghekertelt, altijdt teghen den anderen over staende met beurten, nu aen d’een sijde van den steel, nu aen d’ander. Den navel van de bloem is in ’t omgaen van de pijp wat geelachtigh. Noch van de krachten. De olie, diemen van de Ghemeyne Syringa bloemen soude konnen maecken, soude misschien seer goet konnen wesen: dan dien reuck dunckt menigh mensch al te sterck. Nochtans soo pleghen sommighe vrouwen van Italien ende Spaegnien haer handtschoenen daer mede eenen goeden reuck te gheven (in stede van de selve te doen parfumeren oft beroocken) mits de selve tusschen de voorseyde bloemen legghende in een besloten drooghe plaetse, ende de bloemen alle daghe vernieuwende. De bloemen van de Arabische Syringa, oft Arabischen Sambac, worden in Egypten meer ghebruyckt tot ciraet, dan tot ghesondtheydt des lichaems, seydt den selven Prosper Alpinus. Nochtans maecken sy daer een olie van, die oock Oleum Sambacinum mach heeten, die de vrouwen in de badstoven ghebruycken, om haer moeder daer mede te verwarmen ende te openen: want die olie is seer nut om de knobbelen ende harde gheswillen der heymelijcke ende andere leden te versachten: ende om het kinderbaeren ghemackelijcker te doen worden, drincken sy die olie warm, ende smeeren de moeder daer mede van buyten. Teghen den hoest ende enghborstigheydt strijcken sy de borst daer mede, ende ghevense warm te drincken: selfs oock in de doodelijcke sijdsieckte oft pleuris, als het spouwsel met groote moeyte voortkomt: ende oock teghen de longersucht ende stercke pijne der maghe, darmen ende schamelheydt, ghebruycken sy dese olie soo wel van buyten als van binnen. |
HET XVI. KAPITTEL. Van Syringa. (Philadelphus coronarius) Gedaante. Syringa is een zeer weelderig groeiend en zichzelf ver en wijdt uitspreidende heester. Haar stammen en takken zijn met leden of knoopjes onderscheiden en van buiten met een bruine of besmeurt roodachtige schors bedekt en van binnen met wit voos, licht en zacht merg vervult. De bladeren zijn langwerpig en breed en met zenuwen of ribben doorregen, rondom de kanten wat gesneden of gekerfd en lijken vrijwel op perenboombladeren van grootte en gedaante, doch ruwer die uit een knoopje altijd met twee tegenover elkaar staan, de bloemen zijn in een korte aar tezamen gehoopt en ineen gedrongen op de toppen van de steeltjes en zijn wit en van vier tamelijk lange bladertjes gemaakt met enige zwaarheid zoet of sterk van reuk. De vruchten zijn klein, gekronkeld of gekruld die als met vele en verschillende laatjes of zaadhuisjes aaneen hangen, boven breder en onder, dat is omtrent de steeltjes, smaller en zwart van kleur als ze rijp zijn en daarin schuilt dun en langwerpig zaad. De wortel kruipt met haar takjes ver en wijdt onder de aarde net zoals de wortels van meest alle heesters doen. Plaats. Syringa is hier te lande nergens elders dan alleen in de hoven te vinden waar dat ze eerst uit Spanje overgezonden is geweest, zo men zegt. Tijd. Omtrent eind mei of wat later ziet men dit gewas in de hoven van deze landen bloeien, maar het zaad wordt in augustus of september volkomen en rijp. Naam. Dit gewas wordt tegenwoordig Syringa genoemd of Syrinx, dat is Fistula in het Latijn en fluit of pijp in onze taal omdat de stammen en takjes hol zijn of tenminste met voos merg gevuld zijn en gauw uitgehold mogen worden en gemakkelijk voor pijpjes of fluitjes kunnen dienen. Men geeft het soms ook de toenaam van Syringa candida, dat is witte Syringa of ook Syringa candido flore, dat is Syringa met witte bloemen en dat alleen tot verschil van de lillach die van sommige blauwe Syringa genoemd wordt. Aard, kracht en werking. Van de nuttigheid en gebruik van deze Syringa weet ik niets zeker te schrijven dat ik zelf onderzocht heb of van iemand anders verstaan zou mogen hebben. BIJVOEGING. (Philadelphus coronaria) De tegenwoordige heester zou naar de mening van sommige witte pijpboom of fluitenboom mogen heten. Clusius noemt het Frutex coronarius, in Oostenrijk Welsche holder, dat is Italica seu peregrina Sambucus omdat de bloemen wat naar de vlier trekken, doch sterker, of omdat de takken hol zijn en vol wit voos merg. De bladeren zijn eerst bitterachtig en daarna scherp van smaak. Dan waar ze eigenlijk in het wild groeit is die Clusius ook onbekend. Ze is niet de Ostryx of Ostrys Theophrasti zoals sommige menen. Lobel noemt het Syringa Italiaca, dat is Italiaanse Syringa. Men mag het Syringa frutex noemen omdat het een heesterachtig, ja bijna boomachtig gewas is tot verschil van de Syringa scriptoria, anders Syrinx, wat niets anders is dan het riet daar men mee schrijft. Daar is ook een Syrinx toxica, dat is riet daar men pijlen of schichten van maakt en daarnaast Syringa calamos alsof men pijpriet zei die allen elders beter gesteld en beschreven zijn. Maar de volgende soort moet hier beschreven worden. (Jasminum officinale) Syringa van Arabië, in het Latijn Syringa Arabica, wordt van Prosper Alpinus aldus beschreven: ‘Te Kayro in Egypte is een twijgachtige heester die voort kruipen en geleidelijk aan hoger op schiet met bladeren die bijna op die van de oranjeboom lijken die witte achtbladige bloemen voortbrengt die veel op de gewone jasmijn bloemen lijken, doch groter, meer bladeren en sterker en zoeter van reuk. (Jasminum sambac) Mattheus Cacchini heeft diergelijk gewas aan Clusius gezonden met den naam Syringa Arabica of Jasminum Arabicum of Sambac Arabum, anders Jesine, Jesmin en Gelzeminum Arabicum of ook Jasminum ex Gine, dan de schilderij die hij er van gaf had geen enkele achtbladige, maar dubbele tienbladige bloemen. Hij schrijft dat ze uit Alexandrië van Egypte gebracht was en negentig cm hoog groeit of ook wel honderd twintig cm, de stam is beneden een duim dik en vast van hout en hard om snijden, twee vingers boven de aarde wordt die stam in verschillende dunne zijstelen verdeeld zoals de struik van de Spaanse of Cataloonse jasmijn. De bloemen beginnen voort te komen in april en ophouden te verschijnen in oktober zodat dit gewas vijf of zes maanden lang met bloemen geladen is. Deze bloemen zijn wit die nu tien en dan twaalf bladeren hebben en soms maar negen die op elkaar met twee lagen liggen en zeer goed van reuk zijn, ja beter dan die van de Spaanse jasmijn en bijna de reuk van oranjebloemen en jasmijnen tezamen gemengd hebben. Ze vallen af als andere jasmijnen en hebben een holle pijp als die waarmee ze aan de steel vast zijn. (1220) Men ent ze op de gewone jasmijnen en dan brengen ze het eerste of tweede jaar bloemen voort en zo geënt aarden ze best, want de planten die uit Egypte gebracht en niet geënt zijn vergaan in twee of drie jaren, doch men moet ze zeer vlijtig van de koude wachten. De bladeren, zoals Clusius aanmerken kon, zijn die van de Syringa met witte bloemen gelijk, doch teerder en rondom niet gekarteld die altijd tegenover elkaar staan om beurten en nu aan de ene zijde van de steel en dan aan de andere. De navel van de bloem is in het omgaan van de pijp wat geelachtig. Noch van de krachten. De olie die men van de gewone Syringa bloemen zou kunnen maken zou misschien zeer goed kunnen wezen, dan die reuk is voor menig mens al te sterk. Nochtans plegen sommige vrouwen van Italië en Spanje hun handschoenen daarmee een goede reuk te geven (in plaats van die te laten parfumeren of beroken) door die tussen de voor vermelde bloemen te leggen in een besloten droge plaats en de bloemen elke dat te vernieuwen. De bloemen van de Arabische Syringa of Arabische sambac worden in Egypte meer gebruikt tot sieraad dan tot gezondheid van het lichaam, zegt dezelfde Prosper Alpinus. Nochtans maken ze er een olie van die ook Oleum Sambacinum mag heten die de vrouwen in de badstoven gebruiken om hun baarmoeder daarmee te verwarmen en te openen want die olie is zeer nuttig om de knobbels en harde gezwellen van de schaamstreek en andere leden te verzachten en om het kinderbaren gemakkelijker te laten worden drinken ze die olie warm en smeren de baarmoeder daarmee van buiten. Tegen de hoest en benauwdheid bestrijken ze de borst daarmee en geven het warm te drinken en zelfs ook in de dodelijke zijziekte of pleuris als het spuwen met grote moeite voortkomt en ook tegen de longzucht en sterke pijn van de maag, darmen en schaamstreek gebruiken ze deze olie zowel van buiten als van binnen. |
Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/