Citrullus

Over Citrullus

Citrullen, vervolg Dodonaeus, vorm, komkommers, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,

Geschreven en opgezet door Nico Koomen.

Joost van Ravelingen, vervolg van Dodonaeus of Dodoens, cruydt-boeck, 1644.

HET III. CAPITEL.

Van de Citrullen oft Anguria.

Ghedaente.

De Anguria, dat is het ghewas, dat de Citrullen draeght, is van ranckachtighe, rijsachtighe, rouwe ende langhs der aerden ligghende steelen, ende oock van aenwassende klauwierkens, de voorbeschreven soorten van Concommerachtighe cruyden seer ghelijck; ende sy maeckt haer selven oock aen tuynen ende staken vast: maer haer bladeren zijn grooter, ende van beyde sijden dieper ghesneden, ghekerft oft ghekloven: de bloeme is goudtverwigh geel. De Vruchten zijn rondt, ghestreept, ende met vooren in de lenghde door-reghen, van buyten groen, doch onderwaerts daer sy op d’aerde ligghen, witachtigh; van de welcke de uyterste schorsse ghelijvigh, ende daer in de Pepoenen meer dan de Meloenen ghelijckende: het allerbinnenste mergh is voos ende waterachtigh; ende daer in wassen breede oft platte Keernen, grooter dan het Concommer oft Meloen-saedt, doch kleyner dan het Pompoen-saedt, hebbende swartachtighe bruyne oft roodachtighe harde schellen, buysten oft bolsten.

Plaetse.

Dese Concommerachtighe vrucht wordt veel [1039] ghevonden in de heete landen, als Pouglien, Calabrien, Sicilien ende meer dierghelijcke plaetsen, daer sy haest ende lichtelijck wast: dan in Duytschlandt vindtmense selden, om datse daer soo traeghelijck rijp wordt.

Tijdt.

De Citrullen worden in het eynde van den Somer met de Pepoenen rijp. Dan sy en verrotten oft ende bederven soo lichtelijck noch soo haest niet als de Concommers oft de Meloenen doen: (de welcke korts nae dat sy ghepluckt zijn, pleghen te verwelckeren;) maer konnen seer langhen tijdt bewaert ende onbedorven ghehouden worden: sonderlinghen in hoopen van Terwe gheleydt, als Matthiolus seydt.

Naemen.

In onse tael heeten dese vruchten Citrullen; om datse de Apotekers Citrulus ende Cucumis Citrulus noemen: de Meesters van dese tijden noemense Anguria: immers in het getal van de Vier groote koude saeden worden de saeden van dese vruchten met naeme van Semina Citruli van de Apotekers gherekent ende gebruyckt. Dan indien den Cucumis Citrulus nae de geele verwe van den Citroen-appel aldus genoemt wordt, soo salmen de Gemeyne Concommeren bequaemer ende eyghentlijcker den naem Cucumis Citrulus gheven.

Voorts soo wordt den Quint-appel (in ’t Griecks Colocynthis gheheeten) voor een wilde soorte van dese Citrullen gehouden: dan daer van hebben wy in ‘t 26. Capitel van ons twaelfde Boeck breedt genoegh gehandelt.

Aerd, Kracht ende Werckinghe.

Het vleesch vande Citrullen, dat de schorsse naest is, wordt dickwijls rouw, maer noch dickwijler gesoden gegeten: dan het voedtsel, dat daer af komt, is luttel, koudt ende vocht; ende verandert in waterachtigh bloet, door ’t welck de ontstekinghe ende verhittinghe van de inwendige deelen des lichaems verkoelt, ende de groote hitte ende scherpigheydt der gallen oft de geele overvloedigheden gematight ende bedwongen wort.

‘Tselve rouw in den mondt ghehouden oft geknauwt, versacht de rouwigheydt van de tonghe, die door den brandt van de heete kortsen komt, ende verslaet den dorst.

Het saedt van de Citrullen is van krachten de Concommer saeden ghelijck; ende wordt in de Apoteken met deselve veel ghebruyckt, als boven gheseyt is.

BIIVOEGHSEL.

De Citrullen pleghen hier voortijdts hier te lande oock Kicheren te heeten; maer nu heetmense meest Citrullen oft Gurchen in ’t Hooghduytsch; in ’t Enghelsch Citrulle Cucumbres; in ’t Fransoys Concombre citrin oft oock Citrouille, in ’t Italiaensche Cocometo, Cogomero oft Gongomero, ende oock Anguria; in ’t Latijn Citrullus officinarum, Anguria sive Batecha Avicennae semine nigro, seydt Lobel, anders Cucumer Citrullus Fuchsij, oft oock Anguria Matthioli & Italorum. De Citrulle is van ghedaente een groote Meloen ghelijck, van smaeck ende eten de ghemeyne Pompoenen meest ghelijck: waer door den selven Lobel vermoedt datse Melopepo ghenoemt is, als hebbende de ronde van de Meloenen, ende in haer vleesch eer den smaeck van de Pompoenen, dan van de Meloene. Het binnenste mergh oft vleesch is seer vocht ende waterigh, somtijdts soet ende goedt van smaeck, somtijdts smets oft sonder smaeck, somtijdts wat suerachtigh. Het saedt is dickwijls kleyn, maer meestendeel tweemael soo groot als Pompoensaedt. Sy aerdt best in heete landen, als in het Rijck van Napels, ende voorts heel Italien door. Dan de schellen zijn daer meest effen ende sonder voren. De Griecken noemen de Citrullen Copous, sommighe andere Chimonicha, als Winter Concommeren. De Arabers Napeca; al ist datter noch een ander Napeca oft Nabaca is, elders beschreven.

Aengaende den naem Anguria, die wordt de ghemeyne Meloenen oock ghegheven van sommighe; van andere de ghemeyne Concommeren.

Egyptische Citrullen, oft Anguria Aegyptica van Prosper Alpinus, is een soorte van Cauwoorden, grooter dan de Italiaensche, geeler van schorsse, inhoudende anders niet dan saedt ende uytnemende soet water. Sy pleghense aldaer een gheheel iaer door te bewaeren, tusschen stroo gheleyt zijnde: ende dan verkooptmense de siecken heel dier.

Quint-appelen zijn elders breeder beschreven; de welcke sommighe Citrullen over zee oft Cauwoorden over zee noemen.

Noch van de krachten.

Serapio seydt, dat de Citrullen noch kouder zijn van aerd dan de Cauwoorden; ende oock dat sy quaede vochtigheden ende onprijselijck bloet in de aderen brenghen, daer dickwijls kortsen van komen. Als Lobel betoont, soo zijn de Citrullen van krachten ende werckinghen de Pompoenen wat ghelijck, ’t zy in spijse van ghesonde, ’t zy in eenighe sieckten van de krancke ghebruyckt. Men houdtse voor koudt ende vocht in den tweeden graed.

Citrullen rouw opgheleydt, oft ghesoden in water, zijn goedt tot de heete loopende zeerigheden, alsse daer mede ghewasschen worden. Ende dit selve water ghedroncken, beneemt den dorst, ende maeckt den buyck weeck: maer daer onder salmen wat Electuarie De succo Rosarum menghen. Doch dit water soo ghedroncken en is niet seer goedt de menschen die seer verstopt, ghesloten oft hardt in ’t lijf zijn: want het en is soo krachtigh niet, dat het den doorweycken magh de hardtheydt die in ’t lijf is; ende als dit in den buyck oft inghewant blijft, ende niet wercken en kan, soo wordt het bedorven, ende bederft het bloedt dat in ’t lijf is, ende is dan seer schadelijck.

In ’t Rijck van Napels ende in andere heeter landen is dese vrucht veel gheacht, om in tijden van groote hitte den dorst daer mede te verslaen: selfs sy ghebruyckense veel in de seer heete brandende kortsen, om dat sy den brandt verkoelt, ende de drooghte van de tonghe wegh neemt. Doch men ghelooft aldaer, dat de ghesonde menschen, die dese vrucht veel eten, in ’t laetst onvruchtbaer oft onbequaem tot de vleeschelijcke versamelinghe worden.

De ghene, die door groote hitte dickwijls flauw worden oft in swijmenisse vallen, ende de ghene die seer heet ende droogh van maghe ende van lever zijn, moghen dese vruchten vrijer ghebruycken dan de andere menschen: maer de vochtighe koude menschen, die veel slijmerigheydt in hun maghe hebben, en dienen sy gantsch niet: want sy keeren de maghe om, ende doense walgen; oft doense pijne ende krimpinghe in den buyck ghevoelen.

Het saedt is goedt teghen alle qualen vande nieren ende blase; ende is nut om de pisse te doen rijsen. Dan als dit saedt droogh is, dan wordt het wat warmachtigh, ende leydt sijnen kouden aerd heel af; doch is daer door noch krachtigher om het water te lossen.

Ghedistilleert water van dese Citrullen vermagh al ’t selve datmen met het water van de Meloenen ghedistilleert kan doen.

Syroop van het sap van dese vruchten ghemaeckt, wordt seer nut ghehouden om de drooghte op de tonghe ende brandende vochtigheden in de kortsen oft andere sieckten te verkoelen, ende dient de magher menschen die de kortse hebben; de welcke ’t vleesch van Citrullen met wat Suycker innemen, oft ten minsten op de tonge houden moghen.

De Egyptenaers drincken het water van hunne Citrullen met grooten teughen in de heete tijden teghen den dorst, ende om den grooten brandt in de maghe, lever ende nieren te slisschen. ‘Tselve water prijsen sy oock teghen allerley kortsen, soo wel de drijdaeghsche als de heete. Sommighe distilleren daer een water van voor de dorstighe menschen, ende de ghene die de maghe vol gal, ende de lever met de nieren vol hittes hebben, oft met graveel ghequelt zijn. De weeldighe ende wel-hebbende Turcken ende Araben gieten het water van dese Angurien in de groote hittes des somers by hunnen dranck, vermenght met wat Roose-water, Muscus ende Amber. De selve Eyptenaers [1040] onthalen oft willekomen de vremdelinghen met dese Citrullen, biedende hun de selve t’eten alsoo, haest als sy van buyten in de steden komen. Ende (als gheseydt is) sy worden tot het ghebruyck der siecken het geheel iaer door in stroo bewaert, ende dan somtijdts een kroon ’t stuck verkocht. Voorts soo is dat water soo afdrijvende, oft de pis afiagende, dat de ghene, die daer van veel ghebruyken, sulcken vergaderingh ende sinckinge van water in hunnen buyck versamelen, datse soo gheswollen in hun ghemacht ende kloot-sacken worden, datse gheborsten oft ghescheurt schijnen te wesen. Oock soo zijnder in Egyptenlandt veele ghescheurde menschen, door het onmatigh drincken van dit water aldus gheworden. Want dit water drijft de pisse wel af, maer verkoelt het bloet in ’t laetst al te seer, soo dat het te dick ende te slijmerigh wordt, ende niet meer afschieten en magh, ende in geen goedt bloet veranderen en kan.

HET III. CAPITEL.

Van de Citrullen oft Anguria, water meloen. (Citrullus lanatus)

Gedaante.

Anguria is het gewas dat de citrullen draagt is van rankachtige, rijsachtige, ruwe en langs de aarde liggende stelen en ook van aangroeiende klauwiertjes de voorbeschreven soorten van komkommerachtige kruiden zeer gelijk en ze maakt zichzelf ook aan tuinen en staken vast, maar haar bladeren zijn groter en van beide zijden dieper gesneden, gekerfd of gekloven, de bloem is goudkleurig geel. De vruchten zijn rond, gestreept en met voren in de lengte doorregen, van buiten groen, doch van onderen daar ze op de aarde liggen witachtig waarvan de uiterste schors stevig is daarin meer op pepoenen dan op meloenen lijkt, het allerbinnenste merg is voos en waterachtig en daarin groeien brede of platte kernen die groter zijn dan het komkommer of meloenzaad, doch kleiner dan het pompoenzaad en ze hebben zwartachtige bruine of roodachtige harde schellen, buisten of bolster.

Plaats.

Deze komkommerachtige vrucht wordt veel [1039] in de hete landen gevonden als Apulië, Calabrië, Sicilië en meer diergelijke plaatsen daar ze gauw en gemakkelijk groeit, dan in Duitsland vindt men ze zelden omdat ze daar zo traag rijp wordt.

Tijd.

Citrullen worden op het eind van de zomer met de pepoenen rijp. Dan ze verrotten of en bederven niet zo gemakkelijk of zo gauw als de komkommers of de meloenen doen (die kort nadat ze geplukt zijn plegen te verwelken) maar kunnen zeer lange tijd bewaard en onbedorven gehouden worden en vooral als ze in hopen tarwe gelegd worden, als Matthiolus zegt.

Namen.

In onze taal heten deze vruchten citrullen omdat de apothekers ze Citrulus en Cucumis Citrulus noemen, de meesters van deze tijden noemen ze Anguria, immers in het getal van de vier grote koude zaden worden de zaden van deze vruchten met naam van Semina Citruli van de apothekers gerekend en gebruikt. Dan indien de Cucumis Citrulus naar de gele kleur van de citroenappel aldus genoemd wordt zo zal men de gewone komkommers beter en eigenlijk de naam Cucumis Citrulus geven.

Voorts zo wordt de kolokwintappel (in het Grieks Colocynthis genoemd) voor een wilde soort van deze citrullen gehouden, dan daarvan hebben we in het 26ste kapittel van ons twaalfde boek uitvoerig genoeg gehandeld.

Aard, kracht en werking.

Het vlees van de citrullen dat het dichtst bij de schors is wordt dikwijls rouw, maar noch vaker gekookt gegeten, dan het voedsel dat er van komt is weinig, koud en vochtig en verandert in waterachtig bloed waardoor het de ontsteking en verhitting van de inwendige delen van het lichaam verkoelt en de grote hitte en scherpte van gal of gele overvloedigheden matigt en bedwingt.

Hetzelfde rouw in de mond gehouden of gekauwd verzacht de ruwheid van de tong die door de brand van de hete koortsen komt en verslaat de dorst.

Het zaad van de citrullen is van krachten de komkommerzaden gelijk en wordt in de apotheken met die veel gebruikt, als boven gezegd is.

BIJVOEGING.

Citrullen plegen hier vroeger hier te lande ook kicheren te heten, maar nu noemt men ze meest citrullen of Gurchen in het Hoogduits, in het Engels citrulle cucumbres, in het Frans concombre citrin of ook citrouille, in het Italiaans cocometo, cogomero of gongomero en ook Anguria, in het Latijn Citrullus officinarum, Anguria sive Batecha Avicennae semine nigro, zegt Lobel, anders Cucumer Citrullus Fuchsij of ook Anguria Matthioli & Italorum. De citrulle is van gedaante een grote meloen gelijk en van smaak en eten lijkt het meest op de gewone pompoenen waardoor dezelfde Lobel vermoedt dat ze Melopepo genoemd is omdat ze de rondte van de meloenen hebben en in haar vlees eerder de smaak van de pompoenen dan van de meloen. Het binnenste merg of vlees is zeer vochtig en waterig, soms zoet en goed van smaak, soms smets of zonder smaak en soms wat zuurachtig. Het zaad is dikwijls klein, maar meestal tweemaal zo groot als pompoenzaad. Ze aardt het beste in hete landen zoals in het rijk van Napels en voorts heel Italië door. Dan de schillen zijn daar meest effen en zonder voren. De Grieken noemen de citrullen copous en sommige andere chimonicha net zoals winter komkommers. De Arabieren napeca al is het dat er noch een ander napeca of nabaca elders beschreven is.

Aangaande de naam Anguria, die wordt de gewone meloenen ook gegeven van sommige en van andere aan de gewone komkommers.

Egyptische citrullen of Anguria Aegyptica van Prosper Alpinus is een soort van kauwoerden en groter dan de Italiaanse, geler van schors en bevat niets anders dan zaad en uitnemend zoet water. Ze plegen ze daar een geheel jaar door te bewaren tussen stro gelegd en dan verkoopt men ze heel duur aan de zieken.

Kolokwintappelen zijn elders uitvoeriger beschreven die sommige citrullen over zee of kouwoerden over zee noemen.

Noch van de krachten.

Serapio zegt dat de citrullen noch kouder zijn van aard dan de kouwoerden en ook dat ze kwade vochtigheden en geen prijsbaar bloed in de aderen brengen daar dikwijls koortsen van komen. Als Lobel betoont, zo zijn de citrullen van krachten en werkingen de pompoenen wat gelijk, hetzij in spijs van gezonde, hetzij in enige ziekten van de zieke gebruikt. Men houdt ze voor koud en vochtig in de tweede graad.

Citrullen rouw opgelegd of gekookt in water zijn goed tot de hete lopende zeren als ze daarmee gewassen worden. En dit water gedronken beneemt de dorst en maakt de buik week, maar daaronder zal men wat Electuarie De succo Rosarum mengen. Doch dit water zo gedronken is niet zeer goed voor de mensen die zeer verstopt, gesloten of hard in het lijf zijn want het is niet zo krachtig dat het de hardheid doorweken mag die in het lijf is en als dit in de buik of ingewand blijft en niet werken kan dan wordt het bedorven en bederft het bloed dat in het lijf is en is dan zeer schadelijk.

In het rijk van Napels en in andere hetere landen is deze vrucht veel geacht om in tijden van grote hitte de dorst daarmee te verslaan, zelfs gebruiken ze het veel in de zeer hete brandende koortsen omdat ze de brand verkoelt en de droogte van de tong weg neemt. Doch men gelooft aldaar dat de gezonde mensen die deze vrucht veel eten tenslotte onvruchtbaar of ongeschikt tot de vleselijke verzameling worden.

Diegene die door grote hitte dikwijls flauw worden of bezwijmen en diegene die zeer heet en droog van maag en van lever zijn mogen deze vruchten vrijer gebruiken dan de andere mensen, maar de vochtige koude mensen die veel slijmerigheid in hun maag hebben dienen ze gans niet want ze keren de maag om en laten ze walgen of laten ze pijn en krampen in de buik voelen.

Het zaad is goed tegen alle kwalen van de nieren en blaas en is nuttig om de plas te laten rijzen. Dan als dit zaad droog is dan wordt het wat warmachtig en legt zijn koude aard heel af doch is daardoor noch krachtiger om het water te lossen.

Gedistilleerd water van deze citrullen vermag al hetzelfde dat men met het water van de meloenen gedistilleerd kan doen.

Siroop van het sap van deze vruchten gemaakt wordt zeer nuttig gehouden om de droogte op de tong en brandende vochtigheden in de koortsen of andere ziekten te verkoelen en dient de magere mensen die de koorts hebben die het vlees van citrullen met wat suiker innemen of tenminste op de tong houden mogen.

De Egyptenaars drinken het water van hun citrullen met grote teugen in de hete tijden tegen de dorst en om de grote brand in de maag, lever en nieren te slissen. Hetzelfde water prijzen ze ook tegen allerlei koortsen en zowel de driedaagse als de hete. Sommige distilleren er een water van voor de dorstige mensen en diegene die de maag vol gal en de lever met de nieren vol hitte hebben of met niergruis gekweld zijn. De weelderige en goed hebbende Turken en Arabieren gieten het water van deze Angurien in de grote hitte van de zomer bij hun drank vermengt met wat rozenwater, muskus en amber. Dezelfde Egyptenaren [1040] onthalen of verwelkomen de vreemdelingen met deze citrullen en bieden hun die te eten zo gauw als ze van buiten in de steden komen. En (als gezegd is) ze worden tot het gebruik van de zieken het geheel jaar door in stro bewaard en dan soms een kroon per stuk verkocht. Voorts zo is dat water zo afdrijvend of jaagt de plas af dat diegene die daarvan veel gebruiken zo’n verzameling en zinking van water in hun buik verzamelen dat ze zo gezwollen in hun geslacht en klootzakken worden dat ze geborsten of gescheurd schijnen te wezen. Ook zo zijn er in Egypte vele gescheurde mensen door het onmatig drinken van dit water aldus geworden. Want dit water drijft de plas wel af, maar verkoelt het bloed tenslotte al te zeer zodat het te dik en te slijmerig wordt en niet meer afschieten kan en niet in goed bloed veranderen kan.

HET VII. CAPITEL.

Van de VVilde Cauwoorden.

Gheslacht.

Beneffens de dry voorseyde verscheydentheden van Tamme Cauwoorden, soo vindtmen oock noch een ander gheslacht, dat wy hier sullen beschrijven, behalven de Colocynthis oft Quint-appel, daer wy in ’t voorgaende 3. Capitel van vermaent, ende in ‘t 36. Capitel van ons 13. Boeck in ’t langhe ghehandelt hebben: de welcke van dese teghenwoordighe Wilde Cauwoorden seer verschilt, als uyt hun beyder beschrijvinghen blijcken kan.

Ghedaente.

Dese Wilde Cauwoorde is de Tamme seer ghelijck, aengaende haer ranckachtighe steelen, klauwierkens, ende oock sachte iae bijnae wolachtighe bladeren: dan is in alles veel kleyner; nochtans klimt sy oock langhs de staken ende latten ende andere hofghewerck, daer sy omtrent wast. De vruchten zijn de buyckachtighe oft Flesch-ghewijse Tamme Cauwoorden van ghedaente gelijck, maer veel kleyner; te weten heel kleyn, selfs [1047] niet grooter dan een ghemeyne Peere wordende; in voeghen dat elck van dien in de vuyst van een mensche begrepen kan worden. De buytenste schorsse oft schelle van de selve is eerst groen, naedemaels harder gheworden oock goutverwigh. Het binnenste mergh is vocht, ende bijster volsappigh; ende daer onder schuylt het saedt. Den smaeck van dese vruchten is oock bitter als dien van de Wilde Pepoenen.

Plaetse.

In de warme landen sietmen dese Wilde Cauwoorden van selfs in ’t wildt groeyen; maer in dese ende alle andere Duytsche landen en vindtmense nergens dan in de hoven daer sy ghesaeyt zijn.

Tijdt.

Dese Cauwoorden worden hier te lande in de hoven heel traegh ende seer selden volkomen ende rijp.

Naem.

Wy noemen dese wilde vrucht Wilde Cauwoorden, in ’t Latijn Cucurbita silvestris, in ’t Griecks Colocyntha agria.

Plinius in ‘t 3.capitel van sijn 20.boeck versekert, dat de Wilde Cauwoorde in ’t Griecks Somphos heet, ende dat sy ijdel oft hol is, eenen vingher dick, nerghens elders dan op rouwe ende steenachtighe gronden wassende; wiens sap, alsmen die eet, de maghe seer nuttelijck is. Maer sulcks en is dese onse teghenwoordighe Wilde Cauwoorde niet: want sy is dicker dan eenen vingher: ende daer toe en is sy niet ijdel oft hol, maer vol saps; ende is de maghe door haer groote bitterheyt lastigh ende onaenghenaem, iae schadelijck.

Sommighe andere zijn van ghevoelen, dat dese onse Wilde Cauwoorde de oprechte Colocynthis oft Quint-appel moghte wesen: dan die zijn daer in seer verre van de waerheyt verdoolt; want de Colocynthis is de Wilde Anguria oft Quint-appel; wiens dunne schorsse seer lichtelijck ghepelt ende afghenomen kan worden, ende het binnenste mergh daer van is voos, ende wordt haest ende lichtelijck heel droogh: als wy in ’t voorverhaelde 13. Boeck verclaert hebben. Daer-en-teghen is de schelle van dese teghenwoordighe Wilde Cauwoorde hardt ende houtachtigh; ende ’t mergh oft binnenste vleesch, dat daer in schuylt, is soo vocht ende waterachtigh, dat het gheensins oft immers seer qualijcken ghedrooght kan worden.

Aerd, Kracht ende Werckinghe.

Dese Wilde Cauwoorde is warm ende droogh van aerd, alsoo seer als de Quint-appels ende Wilde Pompoenen, te weten van beydts in den tweeden graed. Sy is oock uytermaten bitter van smaeck: daerom kan sy de verstopte doorganghen des inghewants openen ende suyver maecken. Selfs sy heeft soo grooten kracht om den buyck te beroeren ende weeck te maecken als de Wilde Pepoenen.

Den wijn, die in een uytghehoolde schorsse oft schale van een van dese Wilde Cauwoorden eenen gheheelen nacht langh ghestaen heeft, is oock krachtigh om den buyck sterckelijck te beroeren, om te keeren, purgeren oft weeck te maecken; ende daerom bequaem om daer door de heete galachtighe ende waterighe slijmerachtighe vochtigheden uyt den lijfve te drijven, ghelijck wy voren van de Wilde Pepoenen oock gheseydt hebben.

BIIVOEGHSEL.

De teghenwoordighe Wilde Cauwoorde is ’t selve ghewas dat Lobel Peers-ghewijse Quint-appel noemt, in ’t Latijn Colocynthis Pyriformis, oft immers een mede-soorte van de selve, als blijcken kan uyt de beschrijvinghe van den Quintappel oft Colocynthis voren van ons ghegheven; te weten in het 26. Capitel van het 12. Boeck; alwaer wy ettelijcke medesoorten van de selve verhaelt hebben, onlanghs van Petrus Hondius eerst aengeteeckent geweest, met de beschrijvinge van de Indische eys-gewijse Coloquint. Sommighe heetense Cucurbita barbata, ende oock Cucurbita marina; doch oneyghentlijck. Sommighe zijn van ghevoelen, dat sy soo bitter ende wilt gheworden is door eenighe konst van de Hoveniers; ghelijck sy alle dese Concommerachtighe cruyden een purgerende kracht konnen doen krijghen: andere segghen, datse sulcks gheworden is door eenighen quaden damp die sy ghevatet heeft door ’t bijwesen van de vrouwen, die van haer maendtstonden niet wel gesuyvert en waren. Daerom verbieden sommighe Hoveniers de vrouwen omtrent de bedden te komen daer de Cauwoorde staet en groeyt: de welcke noch veele andere dinghen gade slaen om de Cauwoorde te oeffenen ende wel te doen wassen, als in ’t voorgaende Bijvoeghsel betoont is. Maer aengaende dat sommighe de Batata oft Iname, anders Igoame van Bresilien, by de voorgaende Concommerachtige cruyden oock willen rekenen, om dieswille dat haer bladeren de Wilde Concommers bladeren wat ghelijcken, daer in en sullen wy hun niet volghen: want ghemerckt dat haer wortelen, ende niet haer vruchten eetbaer zijn, achten wy dat sy elders behoort ghestelt te worden.

HET VII. KAPITTEL.

Van de wilde kauwoerden. (Citrullus colocynthis pyriformis met een afbeelding van Cucurbita pepo)

Geslacht.

Naast de drie voor vermelde vormen van tamme kauwoerden vindt men ook noch een ander geslacht dat we hier zullen beschrijven behalve de Colocynthis of kolokwintappel daar we in het voorgaande 3de kaptitel van vermaand en in het 36ste kapittel van ons 13de boek in het lang gehandeld hebben die zeer van deze tegenwoordige wilde kauwoerden verschilt als uit hun beide beschrijvingen blijken kan.

Gedaante.

Deze wilde kauwoerde is de tamme zeer gelijk aangaande haar rankachtige stelen, klauwiertjes en ook zachte, ja bijna wolachtige bladeren, dan is in alles veel kleiner, nochtans klimt ze ook langs de staken en latten en andere hofwerk daar ze omtrent groeit. De vruchten zijn de buikachtige of flesvormige tamme kauwoerden van gedaante gelijk, maar veel kleiner, te weten heel klein en worden zelfs [1047] niet groter dan een gewone peer, op die manier dat elk ervan in de vuist van een mens begrepen kan worden. De buitenste schors of schil er van is eerst groen en wordt later harder ook goudkleurig. Het binnenste merg is vochtig en bijster vol sappig en daaronder schuilt het zaad. De smaak van deze vruchten is ook bitter als die van de wilde pepoenen.

Plaats.

In de warme landen ziet men deze wilde kauwoerden vanzelf in het wild groeien, maar in deze en alle andere Duitse landen vindt men ze nergens dan in de hoven daar ze gezaaid zijn.

Tijd.

Deze kauwoerden worden hier te lande in de hoven heel traag en zeer zelden volkomen en rijp.

Naam.

Wij noemen deze wilde vrucht wilde kauwoerden, in het Latijn Cucurbita silvestris, in het Grieks Colocyntha agria.

Plinius in het 3de kapittel van zijn 20ste boek verzekert dat de wilde kauwoerde in het Grieks Somphos heet en dat ze leeg of hol is en een vinger dik en nergens elders dan op ruwe en steenachtige gronden groeit wiens sap als men die eet de maag zeer nuttig is. Maar zulks is deze onze tegenwoordige wilde kauwoerde niet, want ze is dikker dan een vinger en daartoe en is ze niet leeg of hol, maar vol sap en is de maag door haar grote bitterheid lastig en onaangenaam, ja schadelijk.

Sommige andere zijn van mening dat deze onze wilde kauwoerde de echte Colocynthis of kolokwintappel mag wezen, dan die zijn daarin zeer ver van de waarheid verdoold, want de Colocynthis is de wilde Anguria of kolokwintappel wiens dunne schors zeer gemakkelijk gepeld en afgenomen kan worden en het binnenste merg ervan is voos en wordt gauw en gemakkelijk heel droog zoals we in het voor verhaalde 13de boek verklaart hebben. Daartegen is de schil van deze tegenwoordige wilde kauwoerde hard en houtachtig en het merg of binnenste vlees dat erin schuilt is zo vochtig en waterachtig dat het geenszins of immers zeer moeilijk gedroogd kan worden.

Aard, kracht en werking.

Deze wilde kauwoerde is warm en droog van aard en net zo zeer als de kolokwintappels en wilde pompoenen, te weten van beide in de tweede graad. Ze is ook uitermate bitter van smaak en daarom kan ze de verstopte doorgangen van het ingewand openen en zuiver maken. Zelfs ze heeft zo’n grote kracht om de buik te beroeren en week te maken als de wilde pepoenen.

De wijn die een gehele nacht lang in een uitgeholde schors of schaal van een van deze wilde kauwoerden gestaan heeft is ook krachtig om de buik sterk te beroeren, om te keren, purgeren of week te maken en daarom geschikt om daardoor de hete galachtige en waterige slijmachtige vochtigheden uit het lijf te drijven net zoals we tevoren van de wilde pepoenen ook gezegd hebben.

BIJVOEGING.

De tegenwoordige wilde kauwoerde is hetzelfde gewas dat Lobel peervormige kolokwintappel noemt, in het Latijn Colocynthis Pyriformis of immers een medesoort ervan als blijken kan uit de beschrijving van de kolokwintappel of Colocynthis tevoren van ons gegeven, te weten in het 26ste kapittel van het 12de boek waar we ettelijke medesoorten er van verhaald hebben en onlangs van Petrus Hondius eerst aangetekend geweest met de beschrijving van de Indische eivormige kolokwint. Sommige noemen het Cucurbita barbata en ook Cucurbita marina, doch oneigenlijk. Sommige zijn van mening dat ze zo bitter en wild geworden is door enige kunst van de hoveniers net zoals ze al deze komkommerachtige kruiden een purgerende kracht kunnen laten krijgen, andere zeggen dat het zo geworden is door enige kwade damp die ze gevat heeft door het bijwezen van de vrouwen die van haar maandstonden niet goed gezuiverd waren. Daarom verbieden sommige hoveniers de vrouwen omtrent de bedden te komen daar de kauwoerde staat en groeit die noch vele andere dingen gadeslaan om de kauwoerde te telen en goed te laten groeien zoals in het voorgaande bijvoegsel betoond is. Maar aangaande dat sommige de Batata of Iname, anders Igoame van Brazilië bij de voorgaande komkommerachtige kruiden ook willen rekenen omdat haar bladeren wat op de wilde komkommers bladeren lijken, daarin zullen we hun niet volgen want gemerkt dat haar wortelen en niet haar vruchten eetbaar zijn achten we dat ze elders behoort gesteld te worden.

Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/