Sargassum
Over Sargassum
Zee gewas als koraal, Lichen, vervolg Dodonaeus, vorm, buitenlandse, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,
Geschreven en opgezet door Nico Koomen.
Joost van Ravelingen, vervolg van Dodonaeus of Dodoens, cruydt-boeck, 1644.
Verscheyden Zee-ghewas; Korael, Korallinen, ende andere dierghelijcke vremdigheden. 51. De volghende soorten van Zee-ghewas zijn oock meest alle onlanghs eerst van Clusius beschreven gheweest. Een Zee-heester met de ghedaente van Heyde, in ’t Latijn Erica marina, oft beter Frutex marinus Ericae facie gheheeten, uyt Norweghen ghebroght, is anderhalven voet hoogh, oft hoogher, heel hardt ende houdtachtigh, brack van smaeck, van onder af in veele kleyne sijd-tacken verdeylt, sommighe dicht by een, iae in een wassende ( als ’t in veele Zee-cruyden gebeurt) met een dunne schors, eerdtverwigh, heel plat, meer dan twee voeten breedt, alom met kleyne knobbelkens oft puckelkens beset, diemen tot dun poeder wrijven magh. Sargaco oft Sarguaco (anders Sargossa, maer eyghentlijck Goymon) is een cruydt, een groot reck van de Oost-Indische Zee bedeckende, dat oock veel niet verre van de Linie ghevonden wordt, sonder wortel, op ’t water drijvende, ende (soo het te ghelooven is) van eenighe rotsen daer dat op plagh te groeyen, door ’t ghewelt van den stroom oft windt afgeruckt, meest een palme langh, hebbende dunne tackskens in een ghevlochten, ende smalle dunne bladers, een half duymbreedde langh, rondom seer gheschaert (als Lenticula marina serratis foliis van Lobel) rosachtigh, bijnae smets, met eenighe niet seer merckelijcke scherpigheydt: aen den oorsprongh van elck bladt hanght een rondt saedt als Peper, hol ende ijdel, hardt als het droogh is, vol sout water; ghelijckmen aen veele andere Zee-cruyden siet. Dan dit ghewas is eetbaer; want met Sout ende Azijn ghegeten, smaeckt het als Zee-Venckel, ende magh is stede van Cappers ghebruyckt worden: want het is goedt om de droppelpisse te ghenesen, ende ’t water te lossen. De Geyten eten dat oock seer gheerne. Zee-Castanien van Oost-Indien en weetmen eyghentlijck niet wat sy zijn, midts datse half schelp half schel zijn, in ’t midden een gat hebbende, daermen eenen vingher soude konnen door steken: ende daerom worden sy veel aen de ooren ghehanghen tot cieraet. Zee-Eycke, in ’t Latijn Quercus marina Theophrasti (elders oock vermaent) wordt in de Westersche Zee ghevonden; ende is een heel houtigh boomken, bijnae horenhardt, eenen voet hoogh, met platte tacken ende veele sijd-tacken, alom ghepuckelt, soo dat die knobbelkensde Tamarisch oft Cypres-bladeren wat ghelijcken, bruyn peersch, als droessem van rooden Wijn, heel sout van smaeck. Zee-Reseda, in ’t Latijn Planta marina Resedae facie, is oock heel houtigh, hardt, ende heesterachtigh, met wit sout stof bedeckt, anderhalven voet hoogh, met tien onghelijcke tacken, beset met veel gherimpelde holle knobbelkens, uyt den witten aschgrauw, de saedt-layekens van de Reseda ghelijck, doch kleyner, ijdel, breucksaem, sout van smaeck. Zee-Averoon, in ’t Latijn Planta saxea Abrotonoïdes, uyt Oost-Indien, is heel stenigh, hardt, wit, sout, bijnae eenen voet hoogh, met veele witachtighe tacken, ende peersachtighe sijd-tacken, als die van Averoon Wijfken, ende met korte pijpkens als kleyne bladerkens. Zee-Hippuris oft Zee Peert steert-cruydt, in ’t Latijn Hippuris saxea, deynst oock aen d’een sijde, ghelijck meest alle de Zee-cruyden: ende is heel steen-hardt (uyt de Oostersche Zee ghebroght) wit, binnen houtigh, twintigh duymbreedden langh, met veele dunne tacken, in veele leden ende knoopen onderscheyden: dan elck lidt is ghevoort oft ghestreept, omtrent de knoopen dunner, meest eenen halven duym langh, bruyn, blinckende, al ofse met Lijm bestreken oft aen een ghekleeft waren. Een Norweeghs Zee-boomken is meer dan ses voeten hoogh, plat, eenen halven voet breedt, twee duymbreedden dick, met veele sijd-tacken: van welcke de onderste wederom in andere tackskens verdeylt ende met veele knobbelen beset zijn. ‘Tgantsch boomken is voos, sout, ende seltsaem van smaeck, bedeckt met een witachtigh vel. Een nets-ghewijs Zee-ghewas, in t Latijn Planta marina retiformis, is houtachtigh als een rijs, plat, van veele platte sijd-tacken, ende dunne dweers oft langhs loopende door een ghereghen oft ghevlochten zenuwen versamelt, een net ghelijckende, soo sterck als koperdraet, maer teghen de locht ghehouden doorluchtigh als Lijm, met veele gaters doorboort. ‘Tgantsche ghewas is meer dan anderhalven voet langh, ruym half soo breedt, roodtachtigh, sout, met een dickachtigh brack stof bedeckt. Dierghelijcke vindtmer veel, onder plat, aen de stenrotsen van de West-Indische Zee. Een soorte van Palma marina Theophrasti, van Clusius beschreven, ende Frutex marinus elegantissimus gheheeten, is een Oost-Indische Zee-heester, van de Schippers Korael ghenoemt, van verscheyden grootte, houtigh, iae bijnae steenhardt, seer plat, ende vlack als eenen waeyer, in dry oft vier dickachtighe tacken verdeylt, met ontallijcke sijd-tacken, soo dicht by een, datter niet meer ijdelheydts tussen en is dan in een sift. Sy schijnt peersachtigh gheweest te zijn: dan die verwe wordt verduystert met een witte soute slijmachtigheydt, die met soo veele kleyne gaetkens gestickelt is, datmense met gheen konst en soude konnen nae maecken, soodanigh ghewas vindtmen oock in de ondiepten by de eylanden van Malediva. Een kleyn Zee-boomken als Korael, in ’t Latijn Arbuscula marina Coralloïddes, is dry voeten hoogh, ghetackt, aen ’t onderste van den stam ses duymbreedden dick, voos ende witachtigh van stoffe, als drooghe Gember, alom gheknobbelt: dan de uyterste knobbelkens begrijpen eenigh gruys als saeykens, ende zijn van buyten met ronde plackskens gheteeckent. Dit ghewas is sout van smaeck, ende gantsch bedeckt met een bijnae menieroode schors, al ofse door konst soo ghemaeckt waer. [1491] Ghemeyn Corael verschilt van den boom Coral, ende is een hardt bijnae steenachtigh boomken oft heester, van verscheyden verwen. 1. Roodt Corael, in ’t Latijn Corallium rubrum, is het ghemeynste, van verwe de wortel van Mee ghelijck: ende is het Corallion van Dioscorides; ’t welck in de Zee groeyt, daer het nimmermeer droogh en light: ende wordt op verscheyden plaetsen ghevonden; maer meest omtrent Sicilien, alwaer dat met groote moeyte ende kosten seer diep in de Zee ghevischt wordt, ende over al ghesonden, om daer Paternosters ende andere fraeyigheydt van te draeyen. 2. Bleeck-geel Corael wordt oock somtijdts ghevonden by Trapant ende Marseillen. 3. Wit Corael heeft oock seer veele ghekronckelde kromme tacken, met holle knobbelkens oft buskens, al ofse daer in ghesneden waeren, sulcks alsmen in den visch Polypus siet. 4. Grof Wit Corael is somtijdts soo dick als eenen arm, eenen voet hoogh, met veele knobbelen. 5. Swart Corael is seer effen ende glat, eensdeels steenachtigh, eensdeels hoornachtigh. Lobel noemt het Corallium nigrum, ende Antipathes Dioscoridis. 6. Coralline; in het 778.bladt beschreven, en is gheen soorte van Corael, datse wat ghelijckt; ende is oock Wit, Roodt, ende Geel, met horenachtighe knobbelkens, de Antipathes seer ghelijck, groeyende niet alleen aen den oever van de Middelandtsche Zee van Languedock ende Provence, maer oock van West-Enghelandt ende Normandien. Dan haer Roode soorte noemt Lobel Corallina rubens Antipathis facie; ende twijffelt oftse de Quercus marina Myricae folio van Theophrastus is. Corael, niet alleen het Roodt, maer oock het Geel, Bleeck-geel, Wit, Grof Wit, als oock de Witte, Roode ende Geele Coralline, is bijnae van eenderleyen aerdt, te weten koudt in den eersten, ende droogh in den tweeden graed, in sonderheydt het Roodt; ’t welck meest ghebruyckt wordt, ende eyghentlijck verstaen wordt alsmen van het Corael spreeckt; ende is soo veel te beter hoe dat rooder is. Het Wit verkoelt meer dan het Roodt; ende is soo veel te beter hoe dat naerder by den sneeuwitten komt: dan het Swardt is het Roodt van krachten alderghelijckst. Maer voor allen soo bevindtmen in ’t Corael een tsamentreckende kracht, nae het segghen van Dioscorides ende andere: want het verkoelt middelmatighlijck: bedwinght het overvloedigh wassen van ’t vleesch, ende beneemt de placken ende schelferen van de ooghen wegh; het vervult nochtans holle sweeringhen met vleesch, ende gheneest de litteeckenen; met water inghenomen gheneest de droppelpisse ende de gheswollen milte: verdrijft oock de vallende sieckte, aen den hals ghehanghen, ende oock ghedroncken: ende stelpt alle loopen, vloeden, bloetganghen, bloetspouwen, maendtstonden ende roodtmelizoen: met Wijn oft water (als daer kortsen zijn) ghedroncken, doet slapen. Van ’t selve maecken de Alchimisten oock vremde bereydinghen, tinckturen ende extractien, die sy in veele ghebreken, in sonderheyt des herten, seer prijsen. Den ghemeynen man weet daer wonder mede te doen: dan is daer in dickwijls bedrooghen; als oock zijn de ghene die ghelooven dat de huysen door Corael van den blixem soude beschermt worden. Ghebrandt zijnde, drooght krachtigher; ende met Wijn inghenomen, gheneest de pijn van de blase ende nieren, van steen oft graveel komende. De Alchimisten trecken een tinctuur oft verwe uyt het Corael, als gheseydt is, die niet onbedachtelijck en behoort ghebruyckt te worden. Nochtans soo hebben de soorten van Corael allegader veele krachten beneffens de voorverhaelde: dan de meeste is van buyten ’t lichaems, om te drooghen ende stoppen. Daerom doetmen ’t poeder van Corael aen de slappe ooghen die leep oft drachtigh zijn: ende het gheneest oock de ghene die altijdt dunckt datter Vlieghen oft Mugghen voor hun ooghen zijn. Eenighe besighen dat poeder om te doen niesen: andere drincken het teghen de pijne in de maghe; ende om de quade droomen te beletten, ende de dampen van de kortsen op te drooghen: andere stelpen ’t bloet met dat selve poeder; oft branden dat, als gheseydt is, ende stroeyen de asschen in de bloedende worden. Veele gelooven dat bollekens van Corael aen snoerken ghereghen, om den hals van de ionghe kinderen ghehanghen, min stuypkens ende ongherustheydt verhoeden: ende datse soo ghebruyckt zijnde ’t bloeyen van den neus stelpen, de lever verkoelen; daer-en-boven alle tooverije ende guychelen krachteloos maecken. Andere nemen ’t sap van Sause-boombezien, daer Corael-poeder in gheleghen heeft. Aquiry van Malediva is een Zee ghewas, half steen, half boom, ghetackt als Wit Corael, heel rouw, met veele gaetkens beset, anders hardt ende swaer als steen. Het dient daer om hun Suycker ende Honigh mede te bereyden want sy stooten ’t kleyn, ende laeten dat sieden met water van Cocos; ende dan wordt het als Honigh oft Suycker. Maer het is moeyelijck voor die in de Zee baeyen oft swemmen: ende quetst hun dickwijls seer. Eschara Coralloïdes heeft ses oft meer heel vaste stijve witte tacken, ende veele sijd-tacken, alles met veele kleyne gaetkens, ende is soo het bloeysel van de Bloem-Kool wat ghelijck. Coraels-ghewijs Mosch in steen ghedruckt en gaet de beschrijvinghe der cruyden niet aen. Coraels-ghewijs ghetraliede Campernoellie is by de Campernoellien beschreven. Spongien worden van sommighe by de Zee-cruyden gherekent: daerom sullen wy de volghende Spongie uyt Clusius verhaelen. Dese Vremde Spongie, soo sy hier gheschildert staet, is noch aen haeren steen vast; welcken steen swart is, hardt, wel twaelf pondt swaer. De Spongie self is als een bloem, oft als eenen trechter, binnen hol, boven wijt, onder engh, te weten daer sy aen den steen vast is, met binnenwaerts omgheslaghen randen, al oft het bladeren waren, eenighe aenhanghsels als nopkens hebbende: anders isse licht, sacht ende voos als de ghemeyne Spongien. Sy is hem van David Mostaert ghetoont gheweest. Voorts soo heeft den selven Clusius de ghemeyne Spongien somtijdts ghevonden aen den Zeekant van Montpelliers, soo groot als eenen breeden hoet. [1492] Andere gheslachten van Zoophyta zijn oock niet noodigh om hier verhaelt te worden; naementlijck die soorten van Zee-schuym ende Vischbeen ende de gheslachten van Alcyonium, die daghelijcks aen den strant oft Zee-oever van de Middelandtsche Griecksche Zee ende oock elders gheworpen wordt: sulcks als is ‘’t ghene dat de Griecken Arkeilli noemen, anders niet wesende dan een overvloedigh uytworpsel van de Griecksche Zee, ende misschien de vijfde soorte van Alcyonium Dioscoridis; van welck Alcyonium ettelijcke soorten van Clusius vermaent zijn, van verscheyden ende seer wonderlijck maecksel, te langh om alhier te verhaelen, sommighe de ghedaente van eenen Herts-horen, sommighe van een handtschoen, sommighe van eenigh ander dingh hebbende; dan allegader van voose bijnae steenachtighe stoffe ghemaeckt. Dan daerom en hooren sy eyghentlijck by de beschrijvinghe der cruyden niet: ende alsoo wel soudemen de Steenachtighe Zee-Campernoelien, in ’t Latijn Fungi marini saxei, met haer soorten, ende de Houtpalen in steen verandert, ende dierghelijcke dinghen hier moghen stellen, ende oock de Boom-schelpen, oft Hout-schelpen, van Lobel Conchae anatiferae ghenoemt: want voorwaer, al is ’t dat sommighe segghen dat het schelpen zijn, aen eenighe houters, staken oft boomen wassende, daer een soorte van Eentvoghels, Clackas, oft Clackgees, ende Boom-gansen ghenoemt, uyt komt; nochtans, als Clusius betoont, daer en heeft niemandt oyt eenighe vogels uyt dusdanighe schelpen sien komen: maer de Clackgees van Norweghen, Schotlandt ende Enghelandt, zijn een soorte van water-voghelen, die haer selven van Eyeren vermenighvuldighen, als andere Gansen oft Eynden, ende daerom en behooren sy gheensins onder de boomghewassen gherekent te worden. |
Verschillend zeegewas, koraal, korallinen en andere diergelijke vreemdheden. 51. De volgende soorten van zeegewas zijn ook meest alle onlangs eerst van Clusius beschreven geweest. Een zeeheester met de gedaante van heide, in het Latijn Erica marina of beter Frutex marinus Ericae facie genoemd is uit Noorwegen gebracht en is vijf en veertig cm hoog of hoger, heel hard en houtachtig, brak van smaak en van onder af in vele kleine zijtakken verdeeld, sommige dicht bijeen, ja ineen groeien (zoals het in vele zeekruiden gebeurt) met een dunne schors, aardkleurig en heel plat, meer dan zestig cm breed en alom met kleine knobbeltjes of pukkeltjes bezet die men tot dun poeder wrijven mag. (Sargassum) Sargaco of Sarguaco (anders Sargossa, maar eigelijk Goymon) is een kruid dat een groot deel van de Oost-Indische Zee bedekt dat ook veel niet ver van de linie gevonden wordt dat zonder wortel op het water drijft en (zo het te geloven is) van enige rotsen daar dat op plag te groeien door het geweld van de stroom of wind er afgerukt is en meest een tien cm lang en heeft dunne takjes ineen gevlochten en smalle dunne bladeren van een half duimbreed lang die rondom zeer geschaard zijn (zoals Lenticula marina serratis foliis van Lobel) rosachtig en bijna zonder smaak en met enige niet zeer merkelijke scherpte, aan de oorsprong van elk blad hangt een rond zaad als peper dat hol en leeg is en hard als het droog is, vol zout water zoals men aan vele andere zeekruiden ziet. Dan dit gewas is eetbaar want met zout en azijn gegeten smaakt het als zeevenkel en mag is plaats van kappers gebruikt worden want het is goed om de druppelplas te genezen en het water te lossen. De geiten eten dat ook zeer graag. Zeekastanjes van Oost-Indië weet men eigenlijk niet wat dat is omdat ze half schelp en half schil zij en in het midden een gat hebben daar men een vinger zou kunnen doorsteken en daarom worden ze veel aan de oren gehangen tot sieraad. (Halidrys siliquosa) Zee eik, in het Latijn Quercus marina Theophrasti (elders ook vermaant) wordt in de Westerse Zee gevonden en is een heel houtig boompje dat bijna horenhard is en dertig cm hoog met platte takken en vele zijtakken die alom gepikkeld zijn zodat die knobbeltjes wat op Tamarix of cipresbladeren lijken, bruinpaars als droesem van rode wijn en heel zout van smaak. (Primnoa resedae-formis) Zee Reseda, in het Latijn Planta marina Resedae facie, is ook heel houtig, hard en heesterachtig en met wit zout stof bedekt, vijf en veertig cm hoog en met tien ongelijke takken en bezet met veel gerimpelde holle knobbeltjes die uit de witte asgrauw zijn en op de zaadlaatjes van Reseda lijken, doch kleiner, lager, breekbaar en zout van smaak. (Madrepora prolifera of nu Lophelia pertusa) Zee averone, in het Latijn Planta saxea Abrotonoïdes, uit Oost-Indië is heel steenachtig, hard, wit en zout en bijna dertig cm hoog met vele witachtige takken en paarsachtige zijtakken zoals die van averone wijfje en met korte pijpjes als kleine bladertjes. (Isis hippuris) Zee Hippuris of zee paardenstaart, in het Latijn Hippuris saxea, deinst ook aan de ene zijde zoals meest alle zeekruiden en is heel steenhard (wordt uit de Oostzee gebracht) wit, binnen houtig en twintig duimbreed lang met vele dunne takken die in vele leden en knopen onderscheiden is, dan elk lid is gevoord of gestreept en omtrent de knopen dunner en meest een halve duim lang, bruin en blinkt als of ze met lijm bestreken of aaneen gekleefd waren. Een Noorwegens zeeboompje is meer dan honderd tachtig cm hoog, plat en een vijftien cm breed en twee duimbreed dik met vele zijtakken waarvan de onderste wederom in andere takjes verdeeld en met vele knobbels bezet zijn. Het gans boompje is voos, zout en zeldzaam van smaak en bedekt met een witachtig vel. (Teichaster retiformis of nu Teichaster favosus) Een netvormig zeegewas, in het Latijn Planta marina retiformis, is houtachtig als een twijg, plat en van vele platte zijtakken en dunne dwars of in de lengte lopende dooreen geregen of gevlochten zenuwen verzameld en lijkt op een net en zo sterk als koperdraad, maar tegen de lucht gehouden doorluchtig als lijm en met vele gaten doorboort. Het ganse gewas is meer dan vijf en veertig cm lang en ruim half zo breed, roodachtig, zout en met een dikachtig brak stof bedekt. Diergelijke vindt men er veel die onder plat zijn aan de steenrotsen van de West-Indische Zee. (Gorgonia flabellum) Een soort van Palma marina Theophrasti is van Clusius beschreven en Frutex marinus elegantissimus genoemd, het is een Oost-Indische zeeheester die van de schippers koraal genoemd wordt en van verschillende grootte, houtig, ja bijna steenhard, zeer plat en vlak als een waaier en in drie of vier dikachtige takken verdeeld en met ontelbare zijtakken en zo dicht bijeen dat er niet meer losheid tussen is dan in een zeef. Ze schijnt paarsachtig geweest te zijn, dan die kleur wordt verduisterd met een witte zoute slijmachtigheid die met zoveel kleine gaatjes gespikkeld is dat men ze met geen kunst zou kunnen namaken en zodanig gewas vindt men ook in de ondiepten bij de eilanden van Malediven. (Parerythropium coralloides) Een klein zeeboompje als koraal, in het Latijn Arbuscula marina Coralloïddes, is negentig cm hoog, getakt en aan het onderste van de stam zes duimbreed dik, voos en witachtig van stof zoals droge gember, alom geknobbeld, dan de uiterste knobbeltjes omvatten enig gruis als zaadjes en zijn van buiten met ronde plekjes getekend. Dit gewas is zout van smaak en gans bedekt met een bijna menierode schors al of ze door kunst zo gemaakt is. [1491] Gewoon koraal verschilt van de boom koraal en is een hard en bijna steenachtig boompje of heester van verschillende kleuren. (Corallium rubrum) 1. Rood koraal, in het Latijn Corallium rubrum, is het gewoonste en lijkt van kleur op de wortel van meekrap en is het Corallion van Dioscorides wat in de zee groeit daar het nimmermeer droog ligt en wordt op verschillende plaatsen gevonden, maar meest omtrent Sicilië waar dat met grote moeite en kosten zeer diep in de zee gevist wordt en overal gezonden om er rozenkransen en andere fraaiheid van te draaien. 2. Bleekgeel koraal wordt ook soms gevonden bij Trapant en Marseille. 3. Wit koraal heeft ook zeer vele gekronkelde kromme takken met holle knobbeltjes of busjes al of ze daarin gesneden zijn zulks als men in de vis Polypus ziet. 4. Grof wit koraal is soms zo dik als een arm en dertig cm hoog met vele knobbels. 5. Zwart koraal is zeer effen en glad, eensdeels steenachtig en eensdeels hoornachtig. Lobel noemt het Corallium nigrum en Antipathes Dioscoridis. 6. Coralline is in het 778ste blad beschreven en is geen soort van koraal waar het wat op lijkt en is ook wit, rood en geel met horenachtige knobbeltjes die veel op de Antipathes lijkt en groeit niet alleen aan de oever van de Middellandse Zee van Languedock en Provence, maar ook van West Engeland en Normandië. Dan haar rode soort noemt Lobel Corallina rubens Antipathis facie en twijfelt of ze de Quercus marina Myricae folio van Theophrastus is. Koraal en niet alleen het rode, maar ook het gele, bleekgeel, wit, grof wit als ook de witte, rode en gele Coralline is bijna van dezelfde aard, te weten koud in de eerste en droog in de tweede graad en vooral de rode wat het meest gebruikt wordt en eigenlijk verstaan wordt als men van koraal spreekt en is zoveel beter hoe dat roder is. Het wit verkoelt meer dan het rode en is zoveel beter hoe dat het dichter bij het sneeuwwitte komt, dan het zwarte is het rode van krachten het meest gelijk. Maar voor alles zo bevindt men in koraal een tezamen trekkende kracht, naar het zeggen van Dioscorides en andere, want het verkoelt middelmatig en bedwingt het overvloedig groeien van het vlees en neemt de plekken en schilfers van de ogen weg, het vervult nochtans holle zweren met vlees en geneest de littekens en met water ingenomen geneest het de druppelplas en de gezwollen milt, verdrijft ook de vallende ziekte, aan de hals gehangen en ook gedronken en stelpt alle lopen, vloeden, bloedgangen, bloedspouwen, maandstonden en rode loop en met wijn of water (als er koortsen zijn) gedronken laat het slapen. Hiervan maken de alchimisten ook vreemde bereidingen, tincturen en extracten die ze in vele gebreken en vooral van het hart zeer prijzen. De gewone man weet er wonder mee te doen, dan is daarin dikwijls bedrogen als ook zijn diegene die geloven dat de huizen door koraal van de bliksem beschermd zou worden. Gebrand droogt het krachtiger en met wijn ingenomen geneest het de pijn van de blaas en nieren dat van steen of niergruis komt. De alchimisten trekken een tinctuur of verf uit het koraal, als gezegd is, die niet onbedacht behoort gebruikt te worden. Nochtans hebben de soorten van koraal allen vele krachten naast de voor verhaalde, dan de meeste is van buiten het lichaam om te drogen en te stoppen. Daarom doet men het poeder van koraal aan de slappe ogen die tranen of drachtig zijn en het geneest ook diegene die altijd denken dat er vliegen of muggen voor hun ogen zijn. Enige gebruiken dat poeder om te laten niezen, andere drinken het tegen de pijn in de maag en om de kwade dromen te beletten en de dampen van de koortsen op te drogen, andere stelpen het bloed met dat poeder of branden dat, als gezegd is, en strooien de as in de bloedende worden. Vele geloven dat bolletjes van koraal die aan een snoertje geregen zijn en om de hals van de jonge kinderen gehangen dat ze minder stuipjes en ongerustheid verhoeden en dat als ze zo gebruikt worden het bloeden van de neus stelpen, de lever verkoelen en daarboven alle toverij en begoocheling krachteloos maken. Andere nemen het sap van Berberis daar koraalpoeder in gelegen heeft. Aquiry van Malediven is een zeegewas dat half steen, half boom is en getakt als wit koraal, heel rouw en met vele gaatjes bezet, anders hard en zwaar als steen. Het dient daar om hun suiker en honig mee te bereiden want ze stoten het klein en laten dat koken met water van Cocos en dan wordt het als honig of suiker. Maar het is moeilijk voor die in zee baden of zwemmen en kwetst hun dikwijls zeer. (Lichen coralloides of Cellepora lamellosa) (Caloplaca coralloides) Eschara Coralloïdes heeft zes of meer heel vaste stijve witte takken en vele zijtakken en allen met vele kleine gaatjes en is zo het bloeisel van de bloemkool wat gelijk. Koraalvormig mos in steen gedrukt gaat de beschrijving van de kruiden niet aan. Koraalvormig getraliede kampernoelie is bij de kampernoelies beschreven. (Porifera) Sponzen worden van sommige bij de zeekruiden gerekend en daarom zullen we de volgende spons uit Clusius verhalen. Deze vreemde spons zo ze hier geschilderd staat is noch aan haar steen vast welke steen zwart is, hard en wel twaalf pond zwaar. De spons zelf is als een bloem of als een trechter die binnen hol en boven wijd is, onder eng, te weten daar ze aan de steen vast is, met binnenwaarts omgeslagen randen als of het bladeren waren die enige aanhangsels als nopjes hebben, anders is ze licht, zacht en voos als de gewone sponzen. Ze is hem van David Mostaert getoond geweest. Voorts zo heeft dezelfde Clusius de gewone sponzen soms gevonden aan de zeekant van Montpelliers zo groot als een brede hoed. [1492] Andere geslachten van Zoophyta zijn ook niet nodig om hier verhaald te worden, namelijk die soorten van zeeschuim en visbeen en de geslachten van Alcyonium die dagelijks aan het strand of zeeoever van de Middellandse, Griekse Zee en ook elders geworpen wordt zulks als is hetgeen dat de Grieken Arkeilli noemen dat niets anders is dan een overvloedig uitwerpsel van de Griekse Zee en is misschien de vijfde soort van Alcyonium Dioscoridis en van dat Alcyonium zijn ettelijke soorten van Clusius vermaand van verschillende en zeer wonderlijke vorm dat te lang is om alhier te verhalen, sommige hebben de gedaante van een hertshoren, sommige van een handschoen, sommige van enig ander ding, dan allen zijn van voze en bijna steenachtige stof gemaakt. Dan daarom horen ze eigenlijk niet bij de beschrijving van de kruiden en zo zou men de steenachtige zeekampernoelies, in het Latijn Fungi marini saxei, met haar soorten en de houtpalen die in steen veranderd zijn en diergelijke dingen hier mogen stellen en ook de boomschelpen of houtschelpen die van Lobel Conchae anatiferae (zie brandgansboom) genoemd zijn want voorwaar al is het dat sommige zeggen dat het schelpen zijn die aan enige houten, staken of bomen groeien daar een soort van eenden die clackas of clackgees en boomganzen genoemd worden uitkomt, nochtans, als Clusius betoont, daar heeft niemand ooit enige vogels uit dusdanige schelpen zien komen, maar de clackgees van Noorwegen, Schotland en Engeland zijn een soort van watervogels die zichzelf van eieren vermenigvuldigen zoals andere ganzen of eenden en daarom behoren ze geenszins onder de boomgewassen gerekend te worden. |
Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/