Aframomum
Over Aframomum
Paradijs koren. Elettaria, vervolg Dodonaeus, vorm, buitenlandse, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,
Joost van Ravelingen, vervolg van Dodonaeus of Dodoens, cruydt-boeck, 1644.
Vertaald en opgezet door Nico Koomen.
Cardamomum, Melegueta oft Paradijs-koren, ende andere vruchten voor Cardamomum ghehouden. 33. Nae het Amomum moet het Cardamomum volgen: want, als meest alle de oude schrijvers segghen, het Cardamomum, in ’t Griecks Cardomomon ghenoemt, is het Amomum van naem, struyck ende langhworpigh saedt seer ghelijck. Dan hedensdaeghs en is dat niet bekent. Daerom sullen wy hier verhaelen ettelijcke gheslachten die voor Cardamomum ghehouden ende ghebruyckt worden. Melegette, dat is Greyn oft Paradijs-koren, is het grootste van alle die saden diemen in de Apoteken voor oprecht Cardamomum houdt; het en is nochtans het Cardamomum van Dioscorides niet, noch het Cardamomum maius van de Araben, maer wel het Groot Cardamomum van sommighe Apoteken. Men brenght het uyt West-Afrijcken oft Guinea met menighte; maer en wast nerghens in Oost-Indien: ende is een saedt dat seer overvloedighlijck ende veel by een wast in een velachtigh aschgrauw blaesken oft hauwken; ’t welck de grootte ende ghedaente van een Vijghen schijnt te hebben. Het heet Granum Paradisi, ende Milleguette, in ’t Fransch Graine de Paradis, Milliguette, Melegete, Malegete, Malaguete; in ’t Italiaensch Grana de Paradiso ende Meleghetta, niet nae sijn overvloedigh saedt, maer nae ’t landt Maleguetta daer het groeyt. Avicenna noemt het Combazbague, ende Cobzbague oft Chayrbua, ende Chayrbawe. De hauwen noch onrijp zijnde, ende roode bezien ghelijckende, zijn ghesont ende goet van smaeck. Ander Meleghette, uyt Madagascar ghebroght, wast aen een soorte van Riet, soo het schijnt: ende heeft een groote bollen oft hauwen, vier oft meer by een, twee duymbreedden langh, beneden dick, ende allenghskens smaller wordende, bijnae drijhoeckigh, maer niet spits, knorselachtigh, buyten bruyn uyt den rossen, binnen in dry laeykens ghescheyden, vol swarte blinckende saden, dicht by een ghehoopt, in een dun vliesken ghewonden, binnen wit, wat scherpachtigh van smaeck. Clusius betoont dat dit anders niet en is dan een slechte soorte van Melegette. Want dese hauwe is smaller ende langer, oock veel dicker ende harder van schorsse dan de Melegette: ende heeft veel min saden: ende die zijn grooter, bruyn ende blinckende, elck in een bijsonder vliesken ghewonden als de Melegette, min hardt, min gherimpelt, min ros, ende oock min scherp van smaeck. By dese vrucht hoort oock het Valsch Amomum hier voor verhaelt, ende oock die ander seer aerdighe hauwe, van Lobel beschreven, uyt West-Indien ghebroght, die oock drijkantighe saedt-laeykens heeft, die van den Kleyne Ireos ghelijck, met een schorsachtighe hayrigheydt bekleedt, witachtigh, vol van witachtigh blinckende saedt, soo groot als Paradijs-koren, goedt om knauwen, ende veel lieffelijcker van smaeck, heel die van Gengber ghelijck. De steelen, daer de hauwen aen vast schijnen gheweest te zijn, hebben eenighe ghelijckenis met de Gengber-steelen. Een verghiftighe vrucht is oock drijhoeckigh, een half duymbreedde groot, witachtigh, met een dun vlies bedeckt, de vrucht van Melegueta oft Cardamomum van de Apoteken seer ghelijck, inhoudende veele gherimpelde buyten aschgrauwe, binnen witte saden, tsamen in de ronde versamelt, swaer ghenoegh van reuck, ende scherp van smaeck, op een kleyn kort steelken rustende, in een drijbladigh knopken besloten. Dese vrucht is soo quaet ende vergiftigh, dat alle die daer van geten hebben, in een groote sieckte ghevallen zijn, als Clusius betuyght. Groot Cardamomum van de Apoteken, in ’t Latijn Cardamomum maius, vulgare, heeft met de voorbeschreven Melegueta eenighe ghemeynschap. Sijn hauwe is langhworpigh ende drijkantigh, van verwe ende groote den Daey-steen ghelijck; waer in hoeckachtigh saedt besloten light, kleyner dan de Greyne, hardt, goedt ende specerijachtigh van reuck, lieffelijck, maer wat scherp ende bitterachtigh van smaeck. Daerom derren sommighe ’t selve voor het Cardamomum van de Griecken ghebruycken. Cardamomum Galeni, nae de meyninghe van Ferrante Imperato, is van ghedaente ende grootte een Vijghe ghelijck, met een dick ende hardt steelken, met een kantighe vaste schorsse, buyten bruyn ros, binnen wit, scherp van smaeck, niet onlieffelijck van reuck: daer in schuylen ronde saden, in vellekens met een wit voos mergh daer aen klevende besloten. Ander Groot Cardamomum van de Apoteken is een langhe hauwe, hardt ende houtachtigh, als een Okernote, doch langher ende smaller, vol van hoeckighe harde vaste saden, goedt van reuck. [1448] Groot Cardamomum van de Araben (soo men meynt) is een vrucht ghesloten in langhe huyskens, te weten ronde swarte korenen, grooter dan Peper-korenen: ende daer in schuylen kleyne hoeckighe volle saden, goet van reuck, scherp ende tsamentreckende van smaeck. Garcias seydt dat het Groot Cardamomum in ’t Arabisch Cacula quebir heet, maer veel verschilt van het Paradijs-koren, ende oock van het Cardamomum der Griecken: want, seydt hy, dit Groot Cardamomum en is niet bitter, den hoofde niet lastigh met sijnen reuck, niet moeyelijck om breken, ende niet soo scherp van smaeck als de Groffels-naghelen. Het en wordt niet hoogher dan anderhalven voet: ende heeft een kleyne wortel, ende brenght witte langhe hauwen voort (niet aschgrauw als die van Greyn) vol swarte greynen, somtijdts twintigh by een ligghende. In Malabar heet het Etremelli, in Zeilan Encal, elders Hil ende Elachi, eyghentlijck Hilbane oft Hilbara. Sommighe noemen ’t Saccola Avicennae maius, nae de Arabische naemen Chacule, Cacule, Cacolla, ende Cacollaa oft Sacollaa. Groot Cardamomum van Zeilan is veel grooter dan groot Cardamomum der Araben ; ende heet oock Cacollaa quebir ; maer is veel slapper van reuck, nochtans het Greyn oft de Melegetta niet meer ghelijckende dan het voorgaende, seydt Garcias. Middelbaer Cardamomum, in de Apoteken Cardamomum medium, is als een Groote Haselnote, te weten een drijkantigh hauwe, korter dan het Groot, vol saedt als ’t ghemeyn Groot; ’t welck beter voor Cardamomum ghehouden wordt, om dat het bitter ende scherp van smaeck is. Kleyn Cardamomum van de Araben is veel scherper van smaeck, maer min tsamentreckende dan het Groot. Het en is in gheen hauwen gesloten, ende de korenen zijn swart. Sommighe heeten ’t in ’t Arabisch Heil, ende Hil, oft Hilbane; in ’t Latijn Sacolla Avicennae minus: Garcias noemt het Cacolaa seguer, ende seydt dat het in Oost-Indien oock veel wast met het Groot, van t selve nerghen in verschillende dan in grootte; maer dat het scherper ende krachtigher is dan het groot. Kleyn Cardamomum van de Apoteken, in ’t Latijn Cardamomum minus vulgare, is een ronde harde vrucht als een Haselnote, oft kleyner, met veele hoeckighe keernen, veel kleyner dan die van ’t Groot. Ander Kleynen Cardamomum van de Apoteken schuylt in een kleyn drijhoeckigh huysken een Beuck-notken ghelijck, wit van binnen, met rondtachtigh saedt, rouwachtigh, wat scherper van smaeck, beter van reuck dan het Middelbaer; maer niet soo scherp ende welrieckende als het groot. Sulck Kleyn Cardamomum (in ’t Latijn Cardamomum minus officinarum) wordt voor Cardamomum der Griecken ghehouden: wiens drijhoeckigh huysken langhworpigh is met veele strepen oft voren, inhoudende dickachtighe saden, die van ’t Paradijs koren wat ghelijck, rosachtigh, niet onlieflijck van smaeck, maer scherp, ende oock sterck van reuck. Alderkleynste Cardamomum is oock drijhoeckigh, maer nauws soo groot als een Pruym-keerne: het heet in ’t Latijn Cardamomum minimum. Sommighe houden ’t oock voor Cardamomum Graecorum, ende voor de Cardumeni oft Cordumeni van de Araben. Andere segghen dat Bresilie Peper het Cardamomum is, maer qualijck. Dore is oock een onbekent Cardamomum. Kakala en is gheen Cardamomum, noch Kacolaa; maer is en vremdt eetbaer saedt als Kemp-saedt. Cacalia is by de Hoef-bladt beschreven. Meest alle de soorten van Cardamomum wassen in Oost-Indien, van Calechut tot Cananor toe: in Malabar ende Java wassense oock, maer soo veel niet, ende met gheen soo witte schorsse. Het Greyn oft Paradijs-koren wast alleen in Afrijcken, by Melegueta; ende is in Oost-Indien onbekent. Het ghewas self, daer dese saden van komen, is ons onbekent: dan Lobel vermoeyde dat het soorten van Lisch zijn, oft mede-soorten van Gengber. Andere houdense voor soorten van Nigella: daer Garcias heel teghen is. Andere segghen datse vruchten van eenen grooten boom zijn: ’t welck Garcias oock wederleydt; als oock ’t ghene dat andere segghen, te weten datse aen de buylen oft knobbelen van de boomen groeyen. Sommighe segghen datse tweederley zijn; te weten Tam oft Groot, met roodt saedt, bittersuet; ende Wildt oft Kleyn, slapper van reuck, ende niet soo sterck in ’t wercken. Dioscorides ende Galenus en gheven ons niet te kennen wat ghedaente dat het Cardomomum heeft; maer segghen alleen welck het beste is, te weten ’t ghene dat vol is, niet breucksaem, wel vast ende dicht; scherp van smaeck, ende wat bitterachtigh, ende ’t hooft lastigh vallende met sijnen stercken reuck. Plinius seydt dat dit het Amomum ghelijckt, ende vierderley is. Het beste is het aldergroenste, vet, met scherpe hoecken, moeyelijck om breken. Het tweede is uyt den rossen witachtigh. Het derde is korter ende swarter. Het vierde ende slechtste is verscheydenverwigh, seer breucksaem, met luttel reucks; daer het oprecht nae den reuck van Costus behoorden te trecken. Cardamomum van de ouders is heet ende droogh, maer niet soo heet als de Kersse (daer ’t den naem nu voert) doch beter ende aenghenaemer van reuck; het is oock wat bitter. Maer het Cardomomum van dese tijdt en is sulcks niet: dat nochtans voor heet gerekent wordt ende droogh tot in den derden graed. De ouders segghen dat Cardamomum met water inghenomen, goedt is de ghene die ’t flercijn in de heupen hebben; teghen den hoest; lammigheyt, geraecktheyt, vertreckinghe ende ghequeltheydt van binnen. Het is seer goedt de ghene die dickwijls flauw van herten zijn, ende swijmelinghen oft omdraeyinghen in ’t hooft hebben, ende oock die de vallende sieckte hebben, alsse dat drincken, oft oock het poeder met eenigh nat innemen: ende een draghme van dit poeder met Wijn oft ander nat inghenomen, gheneest de kloppinghe ende bevinghe des herten: het is de vrouwen sonderlinghen goet, ende geneest alle inwendighe qualen die van kouwe komen. Het brenght etens lust, versterckt de maghe, helpt de verdouwinghe der spijsen, ende belet het braecken ende de opworpinghe van de maegh. Met Wijn inghenomen wederstaet de beten van de Scorpioenen ende alle vergiftigh ghedroght: doet water maecken, is goet teghen de droppelpisse ende de slappigheyt, pijne der nieren, ende breeckt den steen een draghme swaer met Laurus-wortel-schorsse ghenomen. Verdrijft het krimpsel in den buyck, ende drijft de wormen af; met Edick ghemenght, wordt geleydt op de beten van de quaede dieren, ende gheneest de quade krauwagien, daer op [1449] ghestreken: ende wordt oock by de salven ghedaen, om die dick te maecken. De gheslachten van Cardamomum van Garcias beschreven, hebben bijnae dierghelijcke kracht, als oock de andere soorten die voor Cardamomum in de Apoteken verkocht ende ghebruyckt worden: dan sy zijn soo veel slapper als sy min bitterheydts hebben: daerom salmen het Kleyn verkiesen; want dat is stercker van reuck dan het Groot, ende krachtigher in ’t wercken. Dan in Indien wordt het saedt by de Syroopen ghedaen ende met Betre gheknauwt, om de maghe te suyveren, ende het hooft van alle slijm ende snoteringhe te ontladen. Andere knauwen dat in tijde van pest. De Indiaenen ghebruycken de wortel daer van, om den omgangh der kortsen te beletten. |
Cardamomum, Melegueta of Paradijskoren en andere vruchten die voor Cardamomum gehouden worden. 33. Na het Amomum moet het Cardamomum volgen want zoals meest alle oude schrijvers zeggen het Cardamomum dat in het Grieks Cardomomon genoemd wordt het Amomum van naam, struik en langwerpig zaad zeer gelijk is. Dan tegenwoordig is dat niet bekend. Daarom zullen we hier ettelijke geslachten die voor Cardamomum gehouden en gebruikt worden verhalen. (Aframomum melegueta) Melegette, dat is korrel of Paradijskoren, is het grootste van alle zaden die men in de apotheken voor echt Cardamomum houdt, het is nochtans niet het Cardamomum van Dioscorides en ook niet het Cardamomum majus van de Arabieren, maar wel het groot Cardamomum van sommige apotheken. Men brengt het met menigte uit West Afrika of Guinea, maar groeit nergens in Oost-Indië en is een zaad dat zeer overvloedig en veel bijeen groeit in een velachtig asgrauw blaasje of hauwtjes wat grootte en gedaante van een vijg schijnt te hebben. Het heet Granum Paradisi en Milleguette, in het Frans graine de Paradis, milliguette, melegete, malegete, malaguete, in het Italiaans grana de Paradiso en meleghetta, niet naar zijn overvloedig zaad, maar naar het land Maleguetta daar het groeit. Avicenna noemt het combazbague, en cobzbague of chayrbua en chayrbawe. De hauwen en noch onrijp lijken op rode bessen en zijn gezond en goed van smaak. (Aframomum angustifolium) Andere Meleghette dat uit Madagaskar gebracht wordt groeit aan een soort van riet, zo het schijnt, en heeft een grote bol of hauw met vier of meer bijeen, twee duimbreed lang en beneden dik die geleidelijk aan smaller worden en bijna driehoekig, maar niet spits, korrelachtig en buiten bruin uit het rosse en binnen in drie laatjes gescheiden en vol zwarte blinkende zaden die dicht bijeen gehoopt zijn en in een dun vliesje gewonden, binnen wit en wat scherpachtig van smaak. Clusius betoont dat dit niets anders is dan een slechte soort van melegette. Want deze hauw is smaller en langer, ook veel dikker en harder van schors dan de melegette en heeft veel minder zaden en die zijn groter, bruin en blinken en elk is in een apart vliesje gewonden zoals melegette, minder hard en minder gerimpeld, minder ros en ook minder scherp van smaak. Bij deze vrucht hoort ook het vals Amomum, hiervoor verhaalt, en ook die andere zeer aardige hauw die van Lobel beschreven en uit West-Indië gebracht wordt die ook driekantige zaadlaatjes heeft die van de kleine Iris gelijk en met een schorsachtige harigheid bekleed is, witachtig en vol van witachtig blinkend zaad dat zo groot is als Paradijskoren en goed om te kauwen en veel lieflijker van smaak en geheel die van gember gelijk. De stelen daar de hauwen aan vast schijnen geweest te zijn hebben enige gelijkenis met de gemberstelen. Een vergiftige vrucht is ook driehoekig en een half duimbreed groot, witachtig en met een dun vlies bedekt die zeer op de vrucht van Melegueta of Cardamomum van de apotheken lijkt en bevat vele gerimpelde en buiten asgrauwe, binnen witte zaden die tezamen in de rondte verzameld zijn en zwaar genoeg van reuk en scherp van smaak die op een klein kort steeltje rusten en in een driebladig knopje besloten zijn. Deze vrucht is zo kwaad en vergiftig dat alle die daarvan gegeten hebben in een grote ziekte gevallen zijn, als Clusius betuigt. (Elettaria cardamomum) Groot Cardamomum van de apotheken, in het Latijn Cardamomum majus, vulgare, heeft met de voorbeschreven Melegueta enige gemeenschap. Zijn hauw is langwerpig en driekantig en van kleur lijkt het op de grote dadel waarin hoekachtig zaad besloten ligt dat kleiner is dan de grein dat hard, goed en specerijachtig van reuk is, lieflijk, maar wat scherp en bitterachtig van smaak. Daarom durven sommige het voor het Cardamomum van de Grieken te gebruiken. (Aframomum melegueta) Cardamomum Galeni, naar de mening van Ferrante Imperato, is van gedaante en grootte een vijg gelijk en met een dik en hard steeltje met een kantige vaste schors die buiten bruin ros is en binnen wit, scherp van smaak en niet onlieflijk van reuk en daarin schuilen ronde zaden in velletjes dat met een wit voos merg er aan kleeft besloten is. Ander Groot Cardamomum van de apotheken is een lange hauw die hard en houtachtig is als een walnoot, doch langer en smaller en vol van hoekige harde vaste zaden en goed van reuk. [1448] Groot Cardamomum van de Arabieren (zo men meent) is een vrucht die gesloten is in lange huisjes, te weten ronde zwarte korrels die groter zijn dan peperkorrels en daarin schuilen kleine hoekige volle zaden die goed van reuk zijn, scherp en tezamen trekkend van smaak. Garcias zegt dat het groot Cardamomum in het Arabisch cacula quebir heet, maar veel verschilt van het Paradijskoren en ook van het Cardamomum van de Grieken want, zegt hij, dit groot Cardamomum is niet bitter en voor het hoofd niet lastig met zijn reuk en niet moeilijk om te breken en niet zo scherp van smaak als de kruidnagels. Het wordt niet hoger dan vijf en veertig cm en heeft een kleine wortel en brengt witte lange hauwen voort (niet asgrauw zo als die van grein) vol zwarte korrels waarvan er soms twintig bij elkaar liggen. In Malabar heet het etremelli, in Sri Lanka encal en elders hil en elachi, eigenlijk hilbane of hilbara. Sommige noemen het Saccola Avicennae majus naar de Arabische namen chacule, cacule, cacolla en cacollaa of cacollaa. Groot Cardamomum van Sri Lanka is veel groter dan groot Cardamomum van de Arabieren en heet ook cacollaa quebir, maar is veel slapper van reuk, nochtans lijkt het niet meer op grein of Melegetta dan het voorgaande, zegt Garcias. Middelbaar Cardamomum, in de apotheken Cardamomum medium, is als een grote hazelnoot, te weten een driekantig hauw die korter is dan het groot en vol zaad zoals het gewone grote wat beter voor Cardamomum gehouden wordt omdat het bitter en scherp van smaak is. Klein Cardamomum van de Arabieren is veel scherper van smaak, maar minder tezamen trekkend dan het groot. Het is niet in een hauw gesloten en de korrels zijn zwart. Sommige noemen het in het Arabisch heil, en hil of hilbane, in het Latijn Sacolla Avicennae minus, Garcias noemt het Cacolaa seguer en zegt dat het in Oost-Indië ook veel groeit met het groot dat er nergens in verschilt dan in grootte, maar dat het scherper en krachtiger is dan het grote. Klein Cardamomum van de apotheken, in het Latijn Cardamomum minus vulgare, is een ronde harde vrucht als een hazelnoot of kleiner met vele hoekige kernen en veel kleiner dan die van het grote. Andere kleine Cardamomum van de apotheken schuilt in een klein driehoekig huisje dat op een beukennootje lijkt, wit van binnen en met rondachtig zaad dat ruwachtig en wat scherper van smaak is en beter van reuk dan het middelbaar, maar niet zo scherp en welriekend als het grote. Zulk klein Cardamomum (in het Latijn Cardamomum minus officinarum) wordt voor Cardamomum van de Grieken gehouden wiens driehoekig huisje langwerpig is en met vele strepen of voren en dikachtige zaden bevat die van het Paradijskoren wat gelijk, rosachtig en niet onlieflijk van smaak, maar scherp en ook sterk van reuk. (Elettaria cardamomum) Allerkleinste Cardamomum is ook driehoekig, maar nauwelijks zo groot als een pruimkern en het heet in het Latijn Cardamomum minimum. Sommige houden het ook voor Cardamomum Graecorum en voor de Cardumeni of Cordumeni van de Arabieren. Andere zeggen dat Brazilië peper het Cardamomum is, maar kwalijk. Dore is ook een onbekend Cardamomum. Kakala is geen Cardamomum, noch Kacolaa, maar is en vreemd eetbaar zaad als hennepzaad. Cacalia is bij hoefblad beschreven. Meest alle soorten van Cardamomum groeien in Oost-Indië, van Calcutta tot Cananor toe en in Malabar en Java groeien ze ook, maar niet zoveel en met niet zo’n witte schors. Het grein of Paradijskoren groeit alleen in Afrika bij Melegueta en is in Oost-Indië onbekend. Het gewas zelf daar deze zaden van komen is ons onbekend, dan Lobel vermoedt dat het soorten van lis zijn of medesoorten van gember. Andere houden het voor soorten van Nigella daar Garcias heel tegen is. Andere zeggen dat het vruchten zijn van een grote boom zijn wat Garcias ook weerlegd als ook hetgeen dat andere zeggen, te weten dat ze aan de builen of knobbels van de bomen groeien. Sommige zeggen dat ze tweevormig zijn, te weten tam of groot met rood zaad en bitterzoet en wild of klein en slapper van reuk en niet zo sterk in het werken. Dioscorides en Galenus geven ons niet te kennen welke gedaante dat het Cardamomum heeft, maar zeggen alleen welke het beste is, te weten hetgeen dat vol is, niet breukbaar, wel vast en dicht, scherp van smaak en wat bitterachtig en die het hoofd lastig vallen met zijn sterke reuk. Plinius zegt dat dit op het Amomum lijkt en viervormig is. Het beste is het allergroenste, vet, met scherpe hoeken en moeilijk om te breken. Het tweede is uit het rosse witachtig. Het derde is korter en zwarter. Het vierde en slechtste is verschillend gekleurd, zeer breekbaar en met weinig reuk, daar het echte naar de reuk van Costus behoort te trekken. Cardamomum van de ouders is heet en droog, maar niet zo heet als de kers (daar het de naam nu van voert) doch beter en aangenamer van reuk en is ook wat bitter. Maar het Cardomomum van deze tijd is zulks niet dat nochtans voor heet gerekend wordt en droog tot in de derde graad. De ouders zeggen dat Cardamomum met water ingenomen goed is diegene die jicht in de heupen hebben, tegen hoest, lamheid, m.s. vertrekking en gekweldheid van binnen. Het is zeer goed diegene die dikwijls flauw van hart zijn en bezwijming of omdraaiingen in het hoofd hebben en ook die de vallende ziekte hebben als ze dat drinken of ook het poeder met enig nat innemen en een drachme van dit poeder met wijn of ander nat ingenomen geneest de klopping en beving van het hart en is voor de vrouwen bijzonder goed en geneest alle inwendige kwalen die van koude komen. Het brengt eetlust, versterkt de maag, helpt de vertering van de spijzen en belet het braken en opwerpen van de maag. Met wijn ingenomen weerstaat het de beten van de schorpioenen en alle vergiftig gedierte, laat water maken en is goed tegen de druppelplas en de slapheid, pijn van de nieren en breekt de steen, een drachme zwaar met Laurus wortelschors genomen. Verdrijft de krampen in de buik en drijft de wormen af, met azijn gemengd wordt het op de beten van de kwade dieren gelegd en geneest de kwade jeuk, daarop [1449] gestreken en wordt ook bij de zalven gedaan om die dik te maken. De geslachten van Cardamomum van Garcias beschreven hebben bijna diergelijke kracht als ook de andere soorten die voor Cardamomum in de apotheken verkocht en gebruikt worden, dan ze zijn zoveel slapper als ze minder bitterheid hebben en daarom zal men de kleine kiezen want dat is sterker van reuk dan het grote en krachtiger in het werken. Dan in Indien wordt het zaad bij de siropen gedaan en met betel gekauwd om de maag te zuiveren en het hoofd van alle slijm en snottering te ontladen. Andere kauwen dat in tijde van pest. De Indianen gebruiken de wortel er van om de omgang van de koortsen te beletten. |
Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/