Bassia
Over Bassia
Osyris, vorm, kruiden, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,
HET XVII. CAPITEL. Van Osyris. Ghedaente. Osyris is een hoogh ende langh cruydt, in seer vele tacken verdeylt, anderhalven voedt hoogh, oft noch hooger; bleeck-groen van verwe: sijn steelen oft eyghentlijcker roeyen ende rijsen zijn dun ende rond: de bladerkens zijn langhworpigh, smal, ende teer, als die van ’t Vlas: de bloemen zijn kleyn, druyf-ghewijse neffens de bladeren hanghende, grassachtigh oft geelachtigh van verwe; daer nae volght kleyn swart saet met dunne wolachtigheydt beset: de wortel is veselachtigh. Plaetse. Het wast meest geheel Grieckenlant door, over al van selfs voordt-komende: in Italien ende oock elders wordt het in de hoven en gaerden ghesaeyt. Tijdt. In den Somer is dit cruydt groen, ende staet met sijn bloemen; dan ’t saet wort rijp omtrent den Herfst. Naemen. Dit cruydt wordt in Italien Belvedere genoemt: in Grieckenlandt noemtmen ’t nu ter tijdt Auxyris, met eenen bedorven naem, als Anguillara betuyght: want hier voormaels noemdemen het in ’t Griecks Osyris; ende in ’t Latijn oock Osyris. Het was in ouden tijden, ende is nu oock heel Grieckenlandt door bekent, om dat het bequaem is om daer bessemen af te maken. Aerd. Osyris, als Galenus seght, is bitter van smaeck, ende heeft kracht om de verstoptheden te ontluycken ende te openen. Kracht ende Werckinghe. Dit cruydt magh seer nuttelijck ghebesight worden, om de verstoptheyt des Levers wegh te nemen ende te openen. Dioscorides schrijft, dat het water daer dit cruydt in gesoden is ghedroncken, de geelsuchtighe ghenesen kan. Ander ghebruyck. Men pleegh dit cruydt in Grieckenlandt ende elder te ghebruycken, om daer bessemen af te maken, als voorseydt is. BIIJVOEGHSEL. Dodonaeus heeft den Grieckschen naem Osyris dit voor-schreven cruydt alleen toe-gheeygent, ’t welck Aguilara ende de Italiaenen, [140] Belvedere noemen, al ofmen seyde Schoon-ghesicht oft Schoon in ’t aensien: hoe wel dat het soo aerdigh, noch oock metter daet soo lustigh in ’t aensien niet en is als den Italiaenschen naem betoont, ghelijck Lobel wel vermaent: men noemt het Scoparia, om dat het seer vele uytghespreyde tackskens heeft, bequaem om bessemen te maken, met seer vele bladers, tweemael langher dan die van ’t Vlas, ende die van ’t Vloy-cruydt ghelijck; de welcke den gheheelen Somer groen staen; ende midts dat het seer luttel ghevonden wordt, soo pleegh het in Italien in de hoven ende in de aerden potten onderhouden te worden; maer nu ter tijdt is ’t daer seer ghemeyn. Sommige noemen ’t Scopae Paduanae: de Griecken noemen ’t nu Axyris. Nochtans heeft Lobel dien naem ghebesight om het Wilt Vlas te beteeckenen, met meer dierghelijcke soorten (van de welcke wy spreken sullen, als wy van ’t Wilt Vlas ende Tripolium sullen handelen) te weten. 1. Linaria purpurea oft Purpur-Osyris. 2. Wilden Osyris. 3. Linosyris, een soorte van Tripolium. 4. Osyris purpurocaerulea repens. Osyris van Plinius, daer Clusius af vermaent, te Montpelliers ende in Spaegnien Casia ghenoemt, maer van den ghemeynen man te Badajoz ende daer omtrent Guardalobo, is een heesterachtigh gewas, met dunne, taeye, groene, en somtijts swartachtighe rijskens, bewassen met weynigh bladeren, als die van Vlas-cruydt, bitter van smaeck: de bloemen zijn uyt den geelen groenachtigh oft bleeck, mosachtigh, als die van den Cornoelieboom, wringende van smaeck, op een steelken vergadert: de vrucht is als een Myrtille, maer rood als Asperges saet, soetachtigh, taey, in ’t laetst wat scherp van smaeck, met een hard steenken, ende wit soet mergh. De wortel is hard ende houtigh. Placa houdt dat voor het Polygonum Plinij. Maer als den selven Clusius toont, het en is noch Cneoron Theophrasti, noch Casia Hygini, noch Casia Virgilij: want het en is niet welrieckende. Nochtans dierghelijck oft het selfde ghewas noemt Lobel in ’t Latijn Casia Poëtica Monspelliensium, als elders van ons betoont sal worden. Osyris van Oostenrijck, in ’t Latijn Osyris Austriaca, van den selven Clusius beschreven (die seght dat het de Lanaria tertia, oft Heliochryson van Tragus is, in ’t Hooghduydtsch Linkraut, ende Gros Reynbloemen ghenoemt, van andere Chrysocome Dioscoridis, oft Chrysitis Aristotelis) heeft verscheyde rijsen twee voeten langh, dun, hard swartachtigh, taey ende buyghsaem, niet met ses (als de Osyris van Dioscorides) maer met vele bladerkens bewassen; die langhachtigh zijn, smal, als die van Vlas-cruydt, hard, spits, doncker groen blinckende, bitter van smaeck: op ’t opperste van de rijsen staen vele dunne sijdtackskens, draghende elck een-bladigh knoppeken, begrijpende een geele bloem, van vele kleyne bloemkens versamelt, die elck met vijf cruys-wijs ghevoeghde straelkens ende een middelpriemken verciert zijn. ’T saet is swart, langhachtigh, boven ruygh: de wortel is hard, houtigh, gheveselt, swart, alle iaer nieuwe spruyten uytghevende. Osyriaca is anders niet dan de ghemeyne Maluwe. Daer worden noch andere soorten van cruyden ghevonden die den naem van Scoparia voeren, als Flos tinctorum, daer wy af spreken in de beschrijvinghe van Brem. |
HET XVII. KAPITTEL. Van Osyris. (Kochia scoparia, nu Bassia scoparia) Gedaante. Osyris is een hoog en lang kruid die in zeer veel takken verdeeld is van vijf en veertig cm hoog of noch hoger, bleekgroen van kleur en zijn stelen of eigenlijk twijgen en takjes zijn dun en rond, de bladeren zijn langwerpig, smal en teer als die van het vlas, de bloemen zijn klein en druifvormig die naast de bladeren hangen en grasachtig of geelachtig van kleur, daarna volgt klein zwart zaad met dunne wolligheid bezet, de wortel is vezelachtig. Plaats. Het groeit meestal geheel Griekenland door en komt overal vanzelf voort, in Italië en ook elders wordt het in de hoven en tuinen gezaaid. Tijd. In de zomer is dit kruid groen en staat met zijn bloemen, dan het zaad wort rijp omtrent de herfst. Namen. Dit kruid wordt in Italië belvedere genoemd, in Griekenland noemt men het tegenwoordig Auxyris met een bedorven naam als Anguillara betuigt, want vroeger noemde men het in het Grieks Osyris en in het Latijn ook Osyris. Het was in ouden tijden en is nu ook heel Griekenland door bekend omdat het geschikt is om daar bezems van te maken. Aard. Osyris, als Galenus zegt, is bitter van smaak en heeft kracht om de verstoppingen te ontluiken en te openen. Kracht en werking. Dit kruid mag zeer nuttig gebruikt worden om de verstopping van de lever weg te nemen en te openen. Dioscorides schrijft dat het water daar dit kruid in gekookt is en gedronken de geelzuchtige genezen kan. Ander gebruik. Men plag dit kruid in Griekenland en elders te gebruiken om daar bezems van te maken, als voorzegd is. BIIJVOEGSEL. Dodonaeus heeft de Griekse naam Osyris dit voorbeschreven kruid alleen toegeëigend wat Anguilara en de Italianen [140] belvedere noemen als of men mooi gezicht of mooi in het aanzien zei, hoewel dat het niet zo aardig noch ook daadwerkelijk niet zo lustig in het aanzien is als de Italiaanse naam betoont zoals Lobel wel vermaant. Men noemt het Scoparia omdat het zeer vele uitgespreide takjes heeft die geschikt zijn om er bezems van te maken, met zeer vele bladeren die tweemaal langer zijn dan die van vlas en die van het vlooikruid gelijk die de gehele zomergroen staan en omdat dat het zeer weinig gevonden wordt plag het in Italië in de hoven en in aarden potten onderhouden te worden, maar tegenwoordig is het daar zeer gewoon. Sommige nomen het Scopae Paduanae, de Grieken noemen het nu Axyris. Nochtans heeft Lobel die naam gebruikt om het wilde vlas te betekenen met meer diergelijke soorten (waarvan we spreken zullen als we van het wilde vlas en Tripolium zullen handelen) te weten. 1. Linaria purpurea of purper Osyris. 2. Wilde Osyris. 3. Linosyris, een soort van Tripolium. 4. Osyris purpurocaerulea repens. Osyris van Plinius, daar Clusius van vermaant, wordt te Montpelliers en in Spanje casia genoemd, maar van de gewonen man te Badajoz en daar omtrent guardalobo, is een heesterachtig gewas met dunne, taaie, groene en soms zwartachtige twijgen en begroeid met weinig bladeren als die van vlaskruid, bitter van smaak, de bloemen zijn uit de gele groenachtig of bleek en mosachtig als die van de kornoeljesboom, wringend van smaak en op een steeltje tezamen gesteld, de vrucht is als een mirt, maar rood als aspergezaad, zoetachtig, taai en in het laatste wat scherp van smaak, met een hard steentje en wit zoet merg. De wortel is hard en houtig. Placa houdt dat voor het Polygonum Plinij. Maar als dezelfde Clusius aantoont het is noch Cneoron Theophrasti, noch Casia Hygini, noch Casia Virgilij, want het is niet welriekend. Nochtans diergelijke of hetzelfde gewas noemt Lobel in het Latijn Casia Poëtica Monspelliensum als elders van ons aangetoond zal worden. (Aster linosyris) Osyris van Oostenrijk, in het Latijn Osyris Austriaca, is van dezelfde Clusius beschreven (die zegt dat het de Lanaria tertia of Heliochryson van Tragus is, in het Hoogduits Linkraut en Gros Reynbloemen genoemd, van andere Chrysocome Dioscoridis of Chrysitis Aristotelis) heeft verschillende twijgen van zestig cm lang, dun, hard zwartachtig, taai en buigzaam en niet met zes (als de Osyris van Dioscorides) maar met vele bladeren begroeid die langachtig zijn en smal als die van vlaskruid, hard en spits, donker groen blinkend en bitter van smaak, op het opperste van de twijgen staan vele dunne zijtakjes die elk een bladig knopje dragen die een gele bloem omvat van vele kleine bloempjes verzamelt die elk met vijf kruisvormige gevoegde straaltjes en een middenpriempje versiert zijn. Het zaad is zwart, langachtig en boven ruig, de wortel is hard, houtig, vezelig, zwart en geeft elk jaar nieuwe spruiten uit. Osyriaca is anders niet dan de gewone maluwe. Daar worden noch andere soorten van kruiden gevonden die de naam Scoparia voeren als Flos tinctorum daar we van spreken in de beschrijving van brem. |
Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/