Glaucium

Over Glaucium

Gele gehoornde heul, vervolg Dodonaeus, vorm, dodelijke, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,

Geschreven en omgezet door Nico Koomen.

Joost van Ravelingen, vervolg van Dodonaeus of Dodoens, cruydt-boeck, 1644.

HET XVIII. CAPITEL.

Van grooten Ghehorenden oft Geelen Heul.

Gheslachten.

Men vindt dry gheslachten van den Ghehorenden Heul, in grootte ende oock in verwe der bloemen van den anderen verscheyden. Het Grootste sullen wy in dit Capitel beschrijven; de twee andere in het naevolghende.

Ghedaente.

Geelen Heul, dat is den Grooten Ghehorenden Heul, heeft aschverwighe oft witachtighe rondom geschaerde, ende aen de sijden seer diep gesneden ende gekloven bladeren, die van de andere Heulen niet seer onghelijck, doch niet sacht oft kael, maer rouwe rende wat hayrachtigher, bijnae als de bladeren van Wolle-cruydt. De steelen zijn weecker, oft niet soo stijf, ende oock niet soo langh, in verscheyden sijd-steelkens verbreydt: daer aen wassen oker geele oft bleecke bloemen, oock van vier bladerkens ghemaeckt: de welcke vergaen ende afgevallen zijnde, vertoont sich niet een bolleken oft rondt hoofdeken als in de andere soorten van Heul, maer een dun langhworpigh krom horenken oft haeuwken, daer swartachtigh saedt in leydt. De wortel is langhworpigh, dicker dan die van de andere soorten van Heul, somtijdts ettelijcke iaeren in ’t leven blijvende.

Dit cruydt ghequetst zijnde in bladeren ende steelen, geeft een geel sap van sich, wat brack oft soutachtigh van smaeck, als het in ’t wilt van selfs voortgekomen is: want in de hoven en heeft het gemeynlijck dierghelijck sap niet.

Plaetse.

Het wast van selfs op rouwe dorre ende drooghe gewesten, omtrent den Zeekant. Men saeyt het, oft plant het oock wel in de hoven; maer daer en heeft het ghemeynlijck gheen geel sap, als voorseydt is: dan het wordt meest ghevonden in heete landen, als in Italien ende elders.

Tijdt.

Geelen Heul bloeyt in Braeckmaendt ende Hoymaendt.

Naem.

Dit gheslacht van Heul heeten wy in onse tael Geelen Heul; in ’t Hooghduytsch Gal Olmagen; in ’t Fransch Pavot cornu; in ’t Italiaensch Papavero cornuto; in ’t Latijn Papaver corniculatum, tot onderschil van de kleyne medesoorten van dit gewas, Papaver corniculatum maius, dat is Grooten Ghehorenden Heul: Dioscorides noemt het in ’t Griecksch Mecon keratitis; Oribasius ende Aëtius Mecon Paralios, als ofmen Zee-Heul seyde: Plinius noemt het oock Papaver paralium, ende andere Papaver marinum; ende daer van komt den Spaenschen naem Dormideras marinas. Catullus heet het oock Papaver luteum in ’t Latijn, dat is, ghelijck wy in onse tael segghen, Geelen Heul. Sommighe heeten ’t oock Mecon agria, dat is Papaver silvestre, oft Wilden Heul. Andere, betuyght Dioscorides, noemen ’t Glaucion, om de ghelijckenisse van de bladeren die het daer mede heeft:ende daerom is het in de Apoteken hier voortijdts oock Memitha gheheeten geweest; om dat het Glaucium van de Arabisch meesters Memitha genoemt pleegh te worden.

Aerd.

Geelen Heul is doorsnijdende ende afvaeghende van aerd, seydt Galenus.

Kracht ende Werckinghe.

De wortel van Geelen Heul, seydt Dioscorides, in water tot op de helft toe versoden, is goedt ghedroncken van de ghene die verstopt oft anders ghebreckelijck in de lever zijn, ende die weedom in de lendenen ende heupen hebben; ende doet gemackelijck pissen; ende is sonderlinghen goedt de gene die dick ende grof water maken.

‘Tsaedt van Geelen Heul eenen lepel vol inghenomen met Honigh-water oft Mee, maeckt eenen ghemackelijcken ende sachten kamergangh.

De bladeren met Olie ghestooten, suyveren de oude vervuylde sweeringhen van de peerden, muylen, ossen ende andere werckende beesten, daer op gheleydt zijnde. De selve met de bloemen vermenght, nemen de overvloedighe uytwassende kanten van de zeeren ende wonden wegh.

BIIVOEGHSEL.

Lobel noemt dit cruydt niet alleen Geel Heul, maer oock Horne Heul; in ’t Hooghduytsch Gelb Olmag ende Gehornter Magsamen, Moen ende Geel Magsamen; in ’t Enghelsch Horne Poppie. Ende hy schrijft, dat het niet alleen in heete landen aen den zeekant groeyt, maer oock wel in Enghelandt ende Vrieslandt. Sommighe heeten ’t in ’t Latijn oock Papaver cornutum.

Doornachtighe Heul, in ’t Latijn Papaver spinosum, van Clusius beschreven, moet hier oock vermaent worden. Desen Heul heeft een steel, anderhalven voet hoogh worden, rondt, soo dick als eenen vingher, onder wit, met ettelijcke doornen besett: de bladeren zijn sonder eenighe steelkens daer aen vast houdende, ende den selven omhelsende, wat ghesneden oft gedeylt, rondom wat doornachtigh, onder grijs, boven groen, doch met witte strepen doorreghen: daer tusschen spruyten doornachtighe sijd-tacken, met dierghelijcke maer kleyner bladeren bewassen. Op ’t sop van den steel ende sijd-steelen wassen doornachtighe drijhoeckighe knoppen, die sesbladighe geele bloemen vertoonen, van reuck de Stinckende Gouwe bloemen ghelijckende, omtrent dry daghen langh-durende: in ’t midden van elcke bloeme staet een vijfhoeckigh doornachtigh hoofdeken, met veele geele draeykens omringhelt, boven eerst roodtachtigh,daer nae bruyn oft swartachtigh, eenen duym dick, anderhalve duym langh, met veele stijfve doornen besett, inhoudende ronde gherimpelde swarte saden, als die van Ghehorenden Heul met roode bloemen. De wortel is hardt ende houtigh, als die van Rooden Ghehorenden Heul. Alsmen dit cruydt maer eens aen en raeckt, dan gheeft het van sich veel geelachtigh sap, dat daer nae dick ende bruyn wordt, als de Stinckende Gouwe. Het bloeyt in Hoymaendt, ende spaeder. Sommige noemen ’t Fico del inferno, dat is Hel-Vijghe, oft Ficus infernalis in ’t Latijn.

Veranderinghe. De bloeme heeft gemeynlijck ses, somtijdts vijf oft vier bladeren. Het doornachtighe hoofdeken, dat in elcke bloeme staet, is ghemeynlijck vijfhoeckigh, somtijdts seshoeckigh oft vierhoeckigh. Het bloeyt in de hoven van Hoymaent af tot den winter toe, ghedurighlijck nieuwe bloemen, steelen ende bladeren voortbrenghende, ende overvloedigh rijp saedt krijghende. [735]

Aerd, Kracht ende Werckinghe.

Geelen Heul is warm ende droogh tot in den derden graed: ende wordt ghebruyckt om de fluymen ende slijmerighe vochtigheden voorts te doen komen. Andere nemen de schellen van de ooghen daer mede wegh. Sommige Veldt-scheerders ghebruycken het sap oft oock het ghedistilleert water ende Olie van desen Geelen Heul om de qualijck heelbaere wonden daer mede te ghenesen.

Wat men met den Doornachtigen Heul uytrechten kan, is ons noch onversocht. Want dat sommighe den selven alle de krachten van Stinckende Gouwe segghen te hebben, dat en heeft de ervarentheydt noch niet bewesen, dat wy weten.

HET XVIII. KAPITTEL.

Van grote gehorende of gele heul [Glaucium flavum)

Geslachten.

Men vindt drie geslachten van de gehorende heul die van elkaar in grootte en ook in kleur van de bloemen verschillen. Het grootste zullen we in dit kapittel beschrijven en de twee andere in het volgende.

Gedaante.

Gele heul, dat is de grote gehorende heul, heeft askleurige of witachtige rondom geschaarde en aan de zijden zeer diep gesneden en gekloven bladeren die veel op die van de andere heulen lijken, doch niet zacht of kaal, maar ruwer en zijn wat hariger, bijna als de bladeren van wolkruid. De stelen zijn weker of niet zo stijf en ook niet zo lang en in verschillende zijsteeltjes verspreid en daaraan groeien okergele of bleke bloemen die ook van vier bladertjes gemaakt zijn en als die vergaan en afgevallen zijn vertoont zich niet een bolletje of rond hoofdje als in de andere soorten van heul, maar een dun langwerpig krom horentje of hauwtje daar zwartachtig zaad in ligt. De wortel is langwerpig en dikker dan die van de andere soorten van heul die soms ettelijke jaren in het leven blijft.

Als dit kruid gekwetst wordt in bladeren en stelen geeft het een geel sap van zich wat brak of zoutachtig van smaak is als het in het wild vanzelf voortgekomen is, want in de hoven heeft het gewoonlijk diergelijk sap niet.

Plaats.

Het groeit vanzelf op ruwe dorre en droge gewesten omtrent de zeekant. Men zaait het of plant het ook wel in de hoven, maar daar heeft het gewoonlijk geen geel sap, als gezegd is, dan het wordt meest gevonden in hete landen zoals in Italië en elders.

Tijd.

Gele heul bloeit in juni en juli.

Naam.

Dit geslacht van heul noemen we in onze taal gele heul, in het Hoogduits Gal Olmagen, in het Frans pavot cornu, in het Italiaans papavero cornuto, in het Latijn Papaver corniculatum en tot verschil van de kleine medesoorten van dit gewas Papaver corniculatum majus, dat is grote gehorende heul, Dioscorides noemt het in het Grieks Mecon keratitis, Oribasius en Aëtius Mecon Paralios alsof men zeeheul zei, Plinius noemt het ook Papaver paralium en andere Papaver marinum en daarvan komt de Spaanse naam dormideras marinas. Catullus noemt het ook Papaver luteum in het Latijn en dat is zoals wij in onze taal zeggen gele heul. Sommige noemen het ook Mecon agria, dat is Papaver silvestre of wilde heul. Andere, betuigt Dioscorides, noemen het Glaucion vanwege de gelijkenis van de bladeren die het daarmee heeft en daarom is het in de apotheken hier vroegers ook Memitha genoemd geweest omdat het Glaucium van de Arabische meesters Memitha genoemd plag te worden.

Aard.

Gele heul is doorsnijdend en afvegend van aard, zegt Galenus.

Kracht en werking.

De wortel van gele heul, zegt Dioscorides, in water tot op de helft toe verkookt is goed gedronken van diegene die verstopt of anders gebrekkelijk in de lever zijn en die weedom in de lendenen en heupen hebben en laat gemakkelijk plassen en is vooral goed diegene die dik en grof water maken.

Het zaad van gele heul een lepel vol met honigwater of mede ingenomen maakt een gemakkelijke en zachte kamergang.

De bladeren met olie gestoten zuiveren de oude vervuilde zweren van de paarden, muilezels, ossen en andere werkende beesten als het daarop gelegd wordt. Hetzelfde met de bloemen vermengt nemen de overvloedige uitgroeiende kanten van de zeren en wonden weg.

BIJVOEGING.

Lobel noemt dit kruid niet alleen gele heul, maar ook horne heul, in het Hoogduits Gelb Olmag en Gehornter Magsamen, Moen en Geel Magsamen, in het Engels horne poppie. En hij schrijft dat het niet alleen in hete landen aan de zeekant groeit, maar ook wel in Engeland en Friesland. Sommige noemen het in het Latijn ook Papaver cornutum.

Doornachtige heul, in het Latijn Papaver spinosum, (Argemone mexicana) van Clusius beschreven, moet hier ook vermaand worden. Deze heul heeft een steel van vijf en veertig cm hoog die rond en zo dik als een vinger is, onder wit en met ettelijke doornen bezet, de bladeren houden er zonder enige steeltjes aan vast en omhelzen die, wat gesneden of gedeeld en rondom wat doornachtig, onder grijs en boven groen doch met witte strepen doorregen, daartussen spruiten doornachtige zijtakken die met diergelijke, maar kleinere bladeren begroeid zijn. Op de top van de steel en zijstelen groeien doornachtige driehoekige knoppen die zesbladige gele bloemen vertonen en van reuk op de stinkende gouwe bloemen lijken die omtrent drie dagen lang goed blijven en in het midden van elke bloem staat een vijfhoekig doornachtig hoofdje met vele gele draadjes omringd die boven eerst roodachtig en daarna bruin of zwartachtig worden en een duim dik zijn en anderhalve duim lang en met vele stijve doornen bezet die ronde gerimpelde zwarte zaden bevatten als die van gehorende heul met rode bloemen. De wortel is hard en houtig als die van rode gehorende heul. Als men dit kruid maar eens aanraakt geeft het veel geelachtig sap van zich dat daarna dik en bruin wordt als de stinkende gouwe. Het bloeit in juli en later. Sommige noemen het Fico del inferno, dat is helle vijg of Ficus infernalis in het Latijn.

Verandering. De bloem heeft gewoonlijk zes en soms vijf of vier bladeren. Het doornachtige hoofdje dat in elke bloem staat is gewoonlijk vijfhoekig en som zeshoekig of vierhoekig. Het bloeit in de hoven van juli af tot de winter toe en brengt steeds nieuwe bloemen, stelen en bladeren voort en krijgt overvloedig rijp zaad. [735]

Aard, kracht en werking.

Gele heul is warm en droog tot in de derde graad en wordt gebruikt om de fluimen en slijmerige vochtigheden voort te laten komen. Andere nemen de schellen van de ogen ermee weg. Sommige veldscheerders gebruiken het sap of ook het gedistilleerde water en olie van deze gele heul om de slecht heelbare wonden ermee te genezen.

Wat men met de doornachtige heul uitrichten kan is door ons noch niet onderzocht. Want dat sommige die alle krachten van stinkende gouwe zeggen te hebben dat heeft de ervaring noch niet bewezen dat we weten.

HET XIX. CAPITEL.

Van Rooden ende Violetten Ghehorenden Heul.

Gheslachten.

De twee andere soorten van Ghehorenden Heul zijn kleyner dan den Geelen: ende de eerste heeft roode, de andere violet-blaeuwe bloemen.

Ghedaente.

1. Het tweede gheslacht van Ghehorenden Heul is teerer ende kleyner dan het eerste, oft den Geelen Heul, ende heeft diep ghesneden ende ghekerfde bladeren, als die van Rackette, wat ruygh oft hayrachtigh: de steelkens zijn dun, in sijd-tackskens gedeylt, soo teer dat sy ter aerden verspreydt ligghen, ende haer selven in de hooghte niet opgherechten en konnen: de bloemen zijn kleyner dan die van den Geelen Heul: ende zijn van verwe hoogh roodt, doch niet soo bruyn, maer wat bleecker dan die van den Wilden Heul, oft de Colle-bloemen: het horenken dat daer nae volght, is kleyner dan dat van de voorgaende soorte: op wiens sop somtijdts een scheelken oft decksel als een breeder hoofdeken leydt: daer in schuylt kleyn swart saedt. De wortel is langhachtigh.

2. Het derde gheslacht van Ghehorenden Heul is noch kleyner dan de voorgaende tweede in alle sijn deelen: ende sijn bladeren zijn noch teerer ende dunner, in kleyne snippelinghen ghesneden: het bloemken is noch kleyner, purpur-blaeuw, ende van verwe de Violetten gelijckende. De wortel is dun, ende oock langhachtigh.

Plaetse.

Dese twee Ghehorenden Heule en wassen gheensins aen den zee-kant, als den Geelen; maer op gewesten die verre van de zee ghelegen zijn. Angelus Palca ende Marthomomeus ab Urbe-veterum, die de boecken van Mesue uytgheleyt hebben, betuygen, dat sy beyde dese cruyden in Spaegnien, te weten in de Rijcken van Aragon ende Castilien gevonden hebben, op de velden, enden effens de weghen ende sijd-paden, binnens landts, ende daerom van smaeck gheensins brack oft sout wesende.

Naem.

Beyde dese cruyden zijn medesoorten van gehorenden Heul: ende en zijn geensins voor geslachten van Anemone te houden.

1. Ende daerom maghmen de eerste soorte Papaver corniculatum rubrum heeten, dat is Rooden Ghehorenden Heul.

2. De andere, oft kleynste soorte heet Papaver corniculatum violaceum; in ’t Nederduytsch Violet-blaeuwen Ghehorenden Heul.

Glaucium. Sommige houden den Rooden Gehorenden Heul voor het Glaucium van de ouders. Ende voorwaer sy en schijnen niet gantschelijck van de waerheydt verdoolt te wesen: want, als Dioscorides schrijft, Glaucium is van bladeren den Ghehorenden Heul gelijck, dan die zijn vetter, ter aerden verspreydt ligghende, swaer oft sterck van reuck, bitterer van smaeck: ende ’t sap is heel saffraengeel. Ende soodanigh sap pleegh desen Rooden Ghehorenden Heul oock te hebben, ghelijck P.Pena ende M. de Lobel betuyghen: het kan oock bitterer wesen dan dat van den Geelen Heul, om dieswille datmen daer geen soutigheyt met allen in en smaeckt. Alle welcke teeckenen genoeghsaem betoonen, dat dit gewas groote gelijckenisse oft ghemeynschap met het Glaucium heeft, indien dit het selve niet en is. Want aengaende dat Dioscorides seydt, dat Glaucium omtrent Hierapolis van Surien pleegh te groeyen, dat en hoeft ons niet te beweghen: door dien dat het wel mogelijck kan wesen, dat het op andere plaetsen oock, ende misschien een weynighsken van het ander verschillende ghevonden wordt.

Aerd, Kracht ende Werckinghe.

Dese twee kleyne Ghehorenden Heulen worden hedensdaeghs nerghens in gebruyckt, dat wy weten: ende daerom en sullen wy van [736] haeren aerd oft krachten hier niet veele woorden maken.

Dan indien sy met het Glaucium iet ghemeyns hebben, daer sommighe de Roode soorte voor houden, soo salmen het sap daer van, nae de leeringe van Dioscorides, in de ooghsalven moghen ghebruycken. Want het sap van Glaucium wierdt ghedaen by de dingen diemen op de ooghen pleegh te legghen, te weten in ’t beghinsel van die ghebreken, om den voortgangh van de selve door de verkoelende kracht van dat sap te beletten, ende op te doen houden.

BIIVOEGHSEL.

Den Rooden Ghehorende Heul noemt Lobel Horne-Heul met roode orange bloemen, om dat de roode verwe nae den purpuren treckt. Dan Clusius heeft daer de naevolghende veranderinghen in ghevonden ende aengheteeckent.

Veranderinghe van Ghehorenden Heul met roode bloemen. Dese bloemen zijn oock van vier bladeren ghemaeckt, als de andere geele Ghehorenden Heul-bloemen: dan sy zijn kleyner, ende zijn van verwe somtijdts hoogh roodt, te weten als dat cruydt eerst beghint te bloeyen, somtijdts bleecker roodt: dan de andere zijn wat bruyn roodt, bijnae als de bloeme diemen Flos Adonis oft Bruynettekens noemt, te weten als dit cruydt beghint te vergaen, ende alle sijn ruyghe wolachtigheydt verliest, ende sich selven soo ongelijck wordt, dat het een ander soorte van cruydt schijnt te wesen. Het saedt is swart, gherimpelt, grooter dan ’t ghemeyn Heul saedt. De wortel is langh, wit, tamelijcken dick, somtijdts ghetackt: de welcke ghemeynlijck des winters vergaet, ende alle iaer van het afghevallen saedt voort pleegh te komen. Clusius en heeft daer nimmermeer gheen saffraengeel sap in ghevonden, hoe wel dat sommighe versekeren dat het met geel sap vervult is. Anders hy heeft het in Spaegnien, Bohemen ende elders in ’t wildt sien groeyen: ende somtijdts in de Braeckmaendt, somtijdts in de Hoymaendt bloeyende ghevonden. Dan hier te lande in de hoven bloeyt het ghemeynlijck in de Oogstmaendt ernde September, het tweede iaer nae dat het ghesaeyt is.

Violet blaeuwen Ghehorenden Heul is van Dodoneus hier wel beschreven: dan Clusius schrijft, dat hy gheen witachtighe maer groene bladeren heeft: teere, ruyghachtighe steelkens; vierbladighe bloemen, soo groot als de voorgaende, van verwe bijnae als de Violetten, dat is bruyn blaeuw nae den peerschen treckende: de welcke met den eersten windt afvallen: de horenkens zijn hardachtigh, kleyn, soo langh als eenen vingher, oft korter, ruygh, met kleyn aschverwigh swartachtigh saedt. De wortel vergaet alle iaer, ende is dun ende onnut. Het wast in Spaegnien ende oock in Languedock. Het bloeyt in de Meymaendt. Van Spaensch saedt voortghekomen blijft het veel kleyner dan ’t gene dat daer in ’t wildt wast. Die van Castilien noemen ’t Rosetta, andere Amapolas moradas. Die van Montpelliers pleghen dat voor een Anemone te houden.

Het Leontopetalon pleegh oock Mecon keratitis te heeten.

HET XIX. KAPITTEL.

Van rode en violette gehorende heul. (Glaucium corniculatum, Roemeria hybrida)

Geslachten.

De twee andere soorten van gehorende heul zijn kleiner dan de gele en de eerste heeft rode en de andere violetblauwe bloemen.

Gedaante.

1. Het tweede geslacht van gehorende heul is teerder en kleiner dan het eerste of de gele heul en heeft diep gesneden en gekerfde bladeren als die van raket die wat ruig of haarachtig zijn, de steeltjes zijn dun en in zijtakjes gedeeld en zo teer dat ze ter aarde verspreidt liggen en zichzelf niet in de hoogte oprichten kunnen, de bloemen zijn kleiner dan die van de gele heul en zijn van kleur diep rood, doch niet zo bruin maar wat bleker dan die van de wilde heul of de kollebloemen, het horentje dat daarna volgt is kleiner dan dat van de voorgaande soort op wiens top soms een scheeltje of deksel als een breder hoofdje ligt en daarin schuilt klein zwart zaad. De wortel is langachtig.

2. Het derde geslacht van gehorende heul is noch kleiner dan de voorgaande tweede in al zijn delen en zijn bladeren zijn noch teerder en dunner en in kleine snippers gesneden, het bloempje is noch kleiner en purperblauw en van kleur lijkt het op de violen. De wortel is dun en ook langachtig.

Plaats.

Deze twee gehorende heulen groeien geenszins aan de zeekant als de gele, maar op gewesten die ver van de zee gelegen zijn. Angelus Palca ende Marthomomeus ab Urbe-veterum, die de boeken van Mesue uitgelegd hebben, betuigen dat ze beide deze kruiden in Spanje, te weten in de rijken van Aragon en Castilië gevonden hebben op de velden en naast de wegen en zijpaden binnenslands en daarom zijn ze van smaak geenszins brak of zout.

Naam.

Beide deze kruiden zijn medesoorten van gehorende heul en zijn geenszins voor geslachten van Anemone te houden.

1. En daarom mag men de eerste soort Papaver corniculatum rubrum noemen, dat is rode gehorende heul.

(Roemeria hybrida) 2. De andere of kleinste soort heet Papaver corniculatum violaceum, in het Nederduits violetblauwe gehorende heul.

Glaucium. Sommige houden de rode gehorende heul voor het Glaucium van de ouders. En voorwaar ze schijnen niet gans van de waarheid verdoold te wezen, want zoals Dioscorides schrijft Glaucium is van bladeren de gehorende heul gelijk, dan die zijn vetter en liggen ter aarde verspreidt en zwaar of sterk van reuk, bitterder van smaak en het sap is heel saffraangeel. En zodanig sap plag deze rode gehorende heul ook te hebben zoals P. Pena en M. de Lobel betuigen, het kan ook bitterder wezen dan dat van de gele heul omdat men er totaal geen zoutheid in smaakt. Al die tekens tonen voldoende aan dat dit gewas grote gelijkenis of gemeenschap met het Glaucium heeft, indien dit hetzelfde niet is. Want aangaande dat Dioscorides zegt dat Glaucium omtrent Hierapolis van Syrië plag te groeien dat hoeft ons niet te verwonderen omdat het wel mogelijk kan wezen dat het op andere plaatsen ook en misschien wat van het ander verschillend gevonden wordt.

Aard, kracht en werking.

Deze twee kleine gehorende heulen worden tegenwoordig nergens in gebruikt dat wij weten en daarom zullen we van [736] hun aard of krachten hier niet veel woorden maken.

Dan indien ze met het Glaucium iets gemeens hebben daar sommige de rode soort voor houden zo zal men het sap er van, naar de lering van Dioscorides, in de oogzalven mogen gebruiken. Want het sap van Glaucium werd gedaan bij de dingen die men op de ogen plag te leggen, te weten in het begin van dat gebrek om de voortgang er van door de verkoelende kracht van dat sap te beletten en op te laten houden.

BIJVOEGING.

Rode gehorende heul noemt Lobel horne-heul met rode oranje bloemen omdat de rode kleur naar het purper trekt. Dan Clusius heeft er de volgende veranderingen in gevonden en aangetekend.

Verandering van gehorende heul met rode bloemen. Deze bloemen zijn ook van vier bladeren gemaakt als de andere gele gehorende heulbloemen, dan ze zijn kleiner en zijn van kleur soms dieprood, te weten als dat kruid net begint te bloeien en soms bleker rood, dan de andere zijn wat bruinrood en bijna als de bloemen die men Flos Adonis of bruinettekens noemt, te weten als dit kruid begint te vergaan en al zijn ruige wolligheid verliest en zichzelf zo ongelijk wordt dat het een ander soort van kruid schijnt te wezen. Het zaad is zwart, gerimpeld en groter dan het gewone heulzaad. De wortel is lang, wit en tamelijk dik, soms getakt die gewoonlijk ‘s winters vergaat en elk jaar van het afgevallen zaad voort plag te komen. Clusius heeft er nimmermeer saffraangeel sap in gevonden, hoewel dat sommige verzekeren dat het met geel sap gevuld is. Anders heeft hij het in Spanje, Bohemen en elders in het wild zien groeien dat soms in juni en soms in juli bloeide. Dan hier te lande in de hoven bloeit het gewoonlijk in augustus en september, het tweede jaar nadat het gezaaid is.

Violetblauwe gehorende heul is van Dodonaeus hier goed beschreven, dan Clusius schrijft dat het geen witachtige, maar groene bladeren heeft en tere, ruigachtige steeltjes, vierbladige bloemen die zo groot zijn als de voorgaande en van kleur bijna als de violen, dat is bruinblauw dat naar het paarse trekt die met de eerste wind afvallen, de horentjes zijn hardachtig en klein en zo lang als een vinger of korter, ruig met klein askleurig zwartachtig zaad. De wortel vergaat elk jaar en is dun en onnut. Het groeit in Spanje en ook in Languedock. Het bloeit in mei. Van Spaans zaad voortgekomen blijft het veel kleiner dan hetgeen dat daar in het wild groeit. Die van Castilië noemen het rosetta en andere amapolas moradas. Die van Montpelliers plegen dat voor een Anemone te houden.

Het Leontopetalon plag ook Mecon keratitis te heten.

Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/