Arbutus
Over Arbutus
Aardbeiboom, vervolg Dodonaeus, vorm, fruit, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,
Geschreven en vertaald door Nico Koomen.
Joost van Ravelingen, vervolg van Dodonaeus of Dodoens, cruydt-boeck, 1644.
HET XIII. CAPITEL. Van Arbutus. Ghedaente. Den Arbutus is ghemeynlijck een leegh ende kleyn boomken, met den Queeboom (daer hem Dioscorides oock mede verghelijckt) van grootte meestendeel wel over een komende: sijnen struyck is met en rouwe oft oneffene schorsse bedeckt, ende met veele tacken beset, omtrent de tsoppen roodtachtigh van verwe. Sijn bladeren zijn breedt, langhworpigh, effen, de bladeren van den Laurus-boom oft Ilex niet ongelijck, uyt den groenen wat bleeckachtigh. De bloemkens hanghen veel by een druyfs-gewijs, ende zijn hol, wit, somtijdts aen d’een sijde wat peersachtigh. Daer nae volgen de vruchten, van dunne steelkens nederwaerts afhangende, de Eerdtbezien [1259] in ’t aensien gelijck, maer grooter, soo groot als Sorben, binnen in geen steenen hebbende, maer alleen ettelijcke heel kleyne saeden oft keernkens inhoudende, van buyten eerst groen, daer nae als sy rijp zijn schoon roodt, sarp ende wrangachtigh van smaeck, oft bijnae onsmaeckelijck. Veranderinghe. In de valleyen oft dellinghen van den bergh Athos in Grieckenlandt en blijft desen boom soo kleyn niet als elders, maer schiet hoogh op, ende wordt eenen grooten boom, als Bellonius schrijft. Den Coningh Juba heeft oock gheschreven, dat desen boom in Arabien wel vijftigh cubitus, dat is over de seventigh voeten hoogh wordt, als blijckt uyt Plinius in het 24.capitel van ‘t 15.boeck. Plaetse. Desen boom wast veel in Griekenlandt op verscheyden plaetsen, maer meest in de valleyen van den Bergh Athos, als voorseydt is, ende oock in Arabien. Men vindt hem oock wel in Candien, Italien ende Spaegnien. Tijdt. De bloemen van den Arbutus komen eerst in de Hoymaendt ende Oogstmaendt voort; de vruchten worden inden Winter rijp. Theophrastus seydt, dat de vrucht een heel iaer tijdts van doen heeft om te rijpen; soo datmen dickwijls de bloemen aen desen boom ende de rijpe bezien op eenen tijdt magh komen te sien. “Tselve betuyght Plinius oock. Naem. Desen boom heet in ’t Griecks Comaros, in ’t Latijn Arbutus. De vruchten oft bezien heeten in Vranckrijck Arboutes; in Italien Albalro; in Spaegnien Madrons, Medronheyro ende Medronho; in ’t Griecks Memaecylon, oft Memacylon, soo dan andere dat woordt willen veranderen; in ’t Latijn Memaecylum, oft als andere segghen oock Arbutum. Plinius noemtse oock Unedo. Een ander gedaente van vleesch hebben de Eerdtbezien (seydt hy) dan de medesoorte van de selve, diemen Unedo noemt: welcke vrucht op eenen boom wast; ende de voorseyde Eertbezien heel wel ghelijckt; ’t welck in geen andere boomen en ghebeurt dat sy vruchten als het eertghewas draghen. Galenus heeft nochtans de Unedo voor een ander vrucht ghehouden, te weten voor de Epimelis oft ghemeyne Mispele, als wy voren gheseydt hebben. Aerd, Kracht ende Werckinghe. De vrucht van desen boom is wel eetbaer, seydt Dioscorides, maer surachtigh van smaeck, oft, als my dunckt, smets ende onsmakelijck; ende het woort Achyrodes, dat in de boecken van Dioscorides staedt, ende van Ruellius uytgeleydt wordt al oft het surachtigh beteeckende, soude misschien bequaemelijcker ende beter Achylodes, dat is smets oft onsmaeckelijck mogen vertaelt worden. Voorts soo zijn de selve vruchten de maghe tegen ende schadelijck, ende maecken pijn in ’t hooft; ende en dienen bijnae nergens elders toe dan om het wildt gevogelte des winters tijdts te voeden. BIIVOEGHSEL. Dit gheboomte is van Clusius in Spaegnien van selfs in ’t wildt op verscheyden plaetsen, ende oock in Languedock, ende in Nederlandt van saedt voortghekomen ghesien, alle het iaer door met eenighe vruchten oft bloemen gheladen. In Vranckrijck heet het Arbousier; de vrucht Arboux; in Spaegnien Madrono oft Madronho; in Italien van sommighe Imbriagolo. Dan Clusius is van ghevoelen, dat het den Comaros Dioscoridis niet en is, maer wel den Comaros Theophrasti; want desen Arbutus (seydt hy) en heeft geen ghelijckenisse met den Queeboom als dien van Dioscorides, maer is een leegh boomken oft heester met veele tacken, die boven roodachtigh zijn: dan de struyck selve met de grootste tacken is met een tamelijcken rouwe schorsse bedeckt; daer aen wassen bladeren als Lauwerbladeren, ongheschicktelijck ghevoeght, bijnae soo groot, rondom gheschaerdt, altijdt groen, effen ende glat: de bloemen zijn hol, de Meybloemkens ghelijckende: de vrucht is rondt, eerst groen, daer nae geelachtigh; ten laetsten volkomen rijp zijnde schoon roodt, doch binnen in met sacht geel mergh vervult, bequaem om eten. In ’t midden vande vrucht schuylt een saedt niet grooter dan Hirs, met een dun vliesken oft velleken bewonden; ende daer van kan dit ghewas vermenighvuldight worden, ende niet van de hayrighe greynen die de vruchten rondom besetten. Dit selve gheboomte groeyt veel by Napels; ende heet daer Arbuto, Cerase marine, oft Ciragia selvaggia oft Embriaghe. De bladeren hebben langhs haeren rugghe somtijdts een roode zenuwe. Lobel noemt het Epimelis perpetam Geleno. Dan den Arbutus Dioscoridis, nae de meyninge van den selven Clusius, is den Leeghen Mispelboom van Gesnerus, oft Chamaemespilum, voren van ons vermaent in ’t Bijvoeghsel van de Mispelen. Maer Anguillara meynt, dan den Arbutus oft Comaros Dioscoridis anders niet en is dan de Andrachne Theophrasti, die hy korts nae sijnen Comaros beschrijft, ende den selven van bladeren ende vruchten ghelijck seydt te wesen. Noch van de krachten. Plinius seydt, dat dese vrucht quaedt om verteeren is, ende de maghe niet nut: ende datse daerom Unedo heet, als een vrucht daer men niet meer dan een tseffens van en magh eten sonder schade. Atheneus seydt oock dat die meer dan seven van dese vruchten eet, pijn in ’t hooft sal krijghen. Dan nochtans de Spaegniaerts plgehender veel meer tseffens te eten, sonder daer eenigh letsel van te ghevoelen: al is ’t saecke dat sy geensins soo aengenaem van smaeck en zijn als de Eerdbezien: dan nochtans om datse soo groot zijn, ende soo overvloedighlijck voortkomen, daerom worden sy van de arme menschen in Portugael veel ghesocht ende ghegeten: doch alsmense eet, steken oft schrabben sy de tonghe een weynighskens, al oft sy vol kleyne graetkens waren. Daer-en-boven soo zijn sy de maghe lastigh: ende worden in Italien voor een groven ende boeren kost ghehouden. Matelijck ghebruyckt, hebben sy een versterckende, stoppende ende tsamentreckende kracht: ende daerom pleghen sommighe in tijde van Peste, oft teghen allerley vergift te gheven het water daer dese vruchten in ghesoden zijn, oft het poeder van de ghedrooghde bladers. Ende Amatus Lusitamis schrijft, dat uyt de bladeren ende bloemen een water ghedistilleert wordt, seer goedt teghende voorseyde pestighe sieckten, als die eerst beginnen; ende oock teghen allerley vergift. Het poeder vande bladeren heeft oock een soodanighe stoppende kracht, dat het alle buyckbloeden stelpt, alsmen den buyck eerst met Myrtus olie bestrijckt, ende ’t poeder daer van op stroyt. De drooghe bladeren worden oock ghebruyckt om het leer te touwen. Dit gheboomte dient oock om haghen ende doolhoven van te maecken: om dat het altijdt groen ende lieflijck om sien is. De Lijsters ende ander ghevoghelte worden met dese vruchten bedroghen ende ghevanghen. |
HET XIII. KAPITTEL. Van Arbutus. (Arbutus unedo) Gedaante. Arbutus is gewoonlijk een laag en klein boompje die met de kweeboom (daar Dioscorides hem ook mee vergelijkt) van grootte meestal wel overeen komt, zijn stam is met een ruwe of oneffen schors bedekt en met vele takken bezet die omtrent de toppen roodachtig van kleur zijn. Zijn bladeren zijn breed, langwerpig en effen en lijken veel op de bladeren van Laurus of Ilex en uit het groene wat bleekachtig. De bloempjes hangen veel bij een druifvormig en zijn hol, wit en soms aan de ene zijde wat paarsachtig. Daarna volgen de vruchten die van dunne steeltjes nederwaarts afhangen en op aardbeien [1259] in het aanzien lijken, maar groter en zo groot als sorben die binnenin geen stenen hebben, maar alleen ettelijke heel kleine zaden of kerntjes bevatten die van buiten eerst groen en daarna als ze rijp zijn mooi rood, scherp en wrangachtig van smaak of bijna onsmakelijk zijn. Verandering. In de valleien of dalen van de berg Athos in Griekenland blijft deze boom niet zo klein als elders, maar schiet hoog op en wordt een grote boom, als Bellonius schrijft. Koning Juba heeft ook geschreven dat deze boom in Arabië wel vijftig kubitus, dat is over de een en twintig meter hoog wordt zoals blijkt uit Plinius in het 24ste kapittel van het 15de boek. Plaats. Deze boom groeit veel in Griekenland op verschillende plaatsen, maar meest in de valleien van de berg Athos, als gezegd is, en ook in Arabië. Men vindt hem ook wel in Kreta, Italië en Spanje. Tijd. De bloemen van Arbutus komen eerst in juli en augustus voort, de vruchten worden in de winter rijp. Theophrastus zegt dat de vrucht een heel jaar nodig heeft om te rijpen zodat men dikwijls de bloemen aan deze boom en de rijpe bessen op een tijd mag komen te zien. Hetzelfde betuigt Plinius ook. Naam. Deze boom heet in het Grieks Comaros en in het Latijn Arbutus. De vruchten of bessen heten in Frankrijk arboutes, in Italië albalro, in Spanje madrons, medronheyro en medronho, in het Grieks Memaecylon of Memacylon zo andere dat woord willen veranderen, in het Latijn Memaecylum of, zoals andere zeggen, ook Arbutum. Plinius noemt het ook Unedo. ‘Een andere gedaante van vlees hebben de aardbeien (zegt hij) dan de medesoort van die die men Unedo noemt welke vrucht op een boom groeit en heel goed op de voor vermelde aardbeien lijkt wat in geen andere bomen gebeurt dat ze vruchten als het aardgewas dragen’. Galenus heeft nochtans de Unedo voor een andere vrucht gehouden, te weten voor de Epimelis of gewone mispels, zoals we tevoren gezegd hebben. Aard, kracht en werking. De vrucht van deze boom is wel eetbaar, zegt Dioscorides, maar zuurachtig van smaak of, zoals ik denk, zonder smaak en onsmakelijk en het woord Achyrodes dat in de boeken van Dioscorides staat en van Ruellius uitgelegd wordt al of het zuurachtig betekent zou misschien bekwamer en beter Achylodes, dat is zonder smaak of onsmakelijk mogen vertaald worden. Voorts zijn die vruchten de maag tegen en schadelijk en maken pijn in het hoofd en dienen bijna nergens elders toe dan om het wild gevogelte ‘s winters te voeden. BIJVOEGING. Dit geboomte is van Clusius in Spanje vanzelf in het wild op verschillende plaatsen en ook in Languedock en in Nederland van zaad voortgekomen gezien dat het hele jaar door met enige vruchten of bloemen geladen was. In Frankrijk heet het arbousier en de vrucht arboux, in Spanje madrono of Madronho, in Italië van sommige Imbriagolo. Dan Clusius is van mening dat het niet de Comaros Dioscoridis is, maar wel de Comaros Theophrasti, want deze Arbutus (zegt hij) heeft geen gelijkenis met de kweeboom zoals die van Dioscorides, maar is een laag boompje of heester met vele takken die boven roodachtig zijn, dan de stam zelf met de grootste takken is met een tamelijke ruwe schors bedekt en daaraan groeien bladeren als laurierbladeren die onregelmatig gevoegd zijn en bijna zo groot, rondom geschaard en altijd groen, effen en glad, de bloemen zijn hol en lijken op de meibloempjes, de vrucht is rond en eerst groen, daarna geelachtig en tenslotte als ze volkomen rijp zijn mooi rood, doch binnenin met zacht geel merg vervult en geschikt om te eten. In het midden van de vrucht schuilt een zaad dat niet groter is hirs en met een dun vliesje of velletje omwonden en daarvan kan dit gewas vermenigvuldigd worden en niet van de harige korrels die de vruchten rondom bezetten. Deze boom groeit veel bij Napels en heet daar arbuto, cerase marine of ciragia selvaggia of embriaghe. De bladeren hebben langs hun rug soms een rode zenuw. Lobel noemt het Epimelis perpetam Geleno. Dan de Arbutus Dioscoridis, naar de mening van dezelfde Clusius, is de lage mispelboom van Gesnerus of Chamaemespilum die tevoren van ons vermaand is in het bijvoegsel van de mispels. Maar Anguillara meent dan de Arbutus of Comaros Dioscoridis niets anders is dan de Andrachne Theophrasti die hij kort na zijn Comaros beschrijft en die van bladeren en vruchten gelijk zegt te wezen. Noch van de krachten. Plinius zegt dat deze vrucht kwaad om te verteren is en voor de maag niet nuttig en dat ze daarom Unedo heet, als een vrucht daar men niet meer dan een tegelijk van mag eten zonder schade. Atheneus zegt ook dat die meer dan zeven van deze vruchten eet pijn in het hoofd zal krijgen. Dan nochtans de Spanjaarden plegen er veel meer tegelijk te eten zonder er enig letsel van te voelen al is het zo dat ze geenszins zo aangenaam van smaak zijn als aardbeien, dan nochtans omdat ze zo groot zijn en zo overvloedig voortkomen daarom worden ze van de arme mensen in Portugal veel gezocht en gegeten, doch als men ze eet steken of schrabben ze de tong wat al of ze vol kleine graatjes waren. Daarboven zijn ze de maag lastig en worden in Italië voor een grove en boerenkost gehouden. Matig gebruikt hebben ze een versterkende, stoppende en tezamen trekkende kracht en daarom plegen sommige in tijd van pest of tegen allerlei vergif het water daar deze vruchten in gekookt zijn of het poeder van de gedroogde bladeren te geven. En Amatus Lusitamis schrijft dat uit de bladeren en bloemen een water gedistilleerd wordt dat zeer goed is tegen de voor vermelde pestachtige ziekten als die net beginnen en ook tegen allerlei vergift. Het poeder van de bladeren heeft ook een zodanige stoppende kracht dat het alle buikbloeden stelpt als men de buik eerst met Myrtus olie bestrijkt en het poeder daarvan op strooit. De droge bladeren worden ook gebruikt om het leer te looien. Dit geboomte dient ook om hagen en doolhoven van te maken omdat het altijd groen en lieflijk om te zien is. De lijsters en ander gevogelte worden met deze vruchten bedrogen en gevangen. |
Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/