Acanthus

Over Acanthus

Berenklauw, vervolg Dodonaeus, vorm, distels, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,

HET VIJFDE DEEL.

Het vijf-en-twintighste Boeck.

Van Distelen ende Caerden.

VOOR-REDEN.

De gheslachten van Kaerden ende Distelen zijn menigherhande: van de welcke sommighe by de moescruyden ghestelt ende ghetelt moghen worden; als zijn de Articiocken ende de Cardons oft Scolymus. Sommige zijn tot veelerhande sieckten ende ghebreken nut, naementlijck de Carlina; wiens wortel in veele dinghen goedt ende nut is; ende oock den Cardobenedictus, het Eyngium oft Kruys-Distel, ende meer andere diergelijcke, die van veele veel gheacht ende ghebruyckt worden. Dan sommighe zijn oock schadelijck ende verghiftigh; als is den Swarten Chamaleon. Aenghesien dan dat dese cruyden soo verscheyden van aerdt ende ghebruyck zijn, datmen de selve al t’samen geensins niet rekenen oft stellen en konde by eenigherhande gheslacht van alle de cruyden ende soorte van ghewas, dat wy in ’t voorgaende Boecken beschreven hebben; ende oock, aenghesien dat sy niet bequaemelijck van een ghescheyden, oft bijsonderlijck beschreven konnen worden; daerom hebben wy de selve in ’t laetste Boeck van dit vijfde Deel tsamen willen stellen, ende als een aenhanghsel van de Moescruyden beschrijven. Ende dat ghedaen zijn, sullen wy de volkomen beschrijvinghe van alle de cruyden ende teere soorten van ghewas ten eynde ghebroght hebben. Want het volghende seste ende laetste Deel van dit teghenwoordigh Cruydt-Boeck sal alleenlijck dienen tot beschrijvinghe der Heesteren ende Boomen.

HET VIJFDE DEEL.

Het vijf en twintigste boek.

Van distels en kaarden.

VOORREDEN.

De geslachten van kaarden en distels zijn menigvuldig waarvan sommige bij de moeskruiden gesteld en geteld mogen worden zoals zijn de artisjokken en de kardoens of Scolymus. Sommige zijn tot velerhande ziekten en gebreken nuttig, namelijk Carlina wiens wortel in vele dingen goed en nuttig is en ook de Cardobenedictus, het Eryngium of kruisdistel en meer andere diergelijke die van vele veel geacht en gebruikt worden. Dan sommige zijn ook schadelijk en vergiftig zoals de zwarte Chamaleon. Aangezien dan dat deze kruiden zo verschillend van aard en gebruik zijn dat men die alle tezamen geenszins rekenen of stellen kan bij enigerhande geslacht van alle kruiden en soort van gewas dat we in de voorgaande boeken beschreven hebben en ook aangezien dat ze niet goed vaneen gescheiden of apart beschreven kunnen worden daarom hebben we die in het laatste boek van dit vijfde deel tezamen willen stellen en als een aanhangsel van de moeskruiden beschrijven. En als dat gedaan is zullen we de volkomen beschrijving van alle kruiden en tere soorten van gewas ten einde gebracht hebben. Want het volgende zesde en laatste deel van dit tegenwoordig kruidboek zal alleen dienen tot beschrijving van de heesters en bomen.

Geschreven en opgezet door Nico Koomen.

Joost van Ravelingen, vervolg van Dodonaeus of Dodoens, cruydt-boeck, 1644.

HET I. CAPITEL.

Van Acanthus oft Beeren-klauw.

Gheslacht.

Acanthus, van sommighe Beeren-klauw ghenoemt, is tweederley van gheslachten: het een is wildt, met veele doornen ende distelen rondom beset: het ander is tam; ende heeft sachte bladeren, sonder eenighe stekelen oft doornen.

Ghedaente.

1. Den Tammen Acanthus, oft Beeren-klauw, heeft groote, breede, swartgroene, vette, effene bladeren, die aen beyde sijden diep ghesneden ende met veele kervinghen ghekloven zijn. Tusschen dese bladeren spruyt eenen dicken steel, recht overeynd staende, van ’t midden af tot boven toe verciert met veele witte langhworpighe bloemen; de welcke elck bijsonder met twee vellekens oft bladerachtighe vlieskens, te weten een van onder, ende een van boven, beset zijn: ende daer nae volghen breede hauwkens oft laeykens, plat ende breedt saedt inhoudende. De wortelen zijn van buyten bruyn oft swartachtigh, van binnen wit, vol taey sap, in verscheyden tacken oft afsetsels ghedeylt; de welcke haer selven breedt ende wijt verspreydende, dickwijls nieuwe spruyten ende scheuten voortbrenghen, ende niet lichtelijck en vergaen oft versterven.

2. De Wilden Acanthus is den Tammen aengaende den spitsen ende met bloemen besetten ende omringelden steel, insghelijcks oock van verwe ende ghedaente der bloemen, ende oock van saedt heel ghelijck, doch neerder ende leegher blijvende: De bladeren zijn oock groot, breedt, met veele snippelinghen ende diepe kervingen verdeylt: dan die en zijn gheensins niet gladt oft effen, maer met veele rouwe, harde, stekende doornen rondom de kanten beset ende ghewapent.

Plaetse.

1. De Tamme soorte van Acanthus wast in de hoven, ende in steenachtighe ende vochtighe plaetsen, als Dioscorides schrijft. Hier te lande, ende in Hooghduytschlandt en wordt hy niet ghevonden dan in de cruydt-liefhebbers hoven.

2. De Wilde wordt in sommighe plaetsen van Italien omtrent den Zeekant gevonden. Ende van daer is my hier voortijdts een bladt van dit ghewas overghesonden gheweest van den wijtvermaerden Alfonsus Pancius, wijlen Medicijn van den Hertogh van Ferraren.

Tijdt.

Beyde de soorten van Acanthus bloeyen in de Somersche maenden: het saedt wordt omtrent den Herfst volkomen ende rijp. De wortel, in sonderheyt van den Tammen, blijft seer langh in ’t leven; selfs hoe kleynen stucksken, dat daer van ghebroken ende in d’aerde gesteken wordt, dat selve is ghenoegh om wederom uyt te spruyten ende een nieuw ghewas voort te brenghen: wel [1128] verstaende in de heete landen, daer dit cruydt wel aerden ende wassen kan: want hier te lande, ende oock in Hooghduytschlandt sietmen dat ‘swinters vergaen, als de locht wat te strengh oft te koudt is.

Naem.

Dit ghewas wordt in ’t Griecks Acanthos geheeten; in ’t Latijn oock Acanthus. Nochtans beteeckent dien naem Acanthos oft Acanthus ghemeynlijck allerhande Doornen ende Distelachtighe cruyden.

1. Het Tam gheslacht van Acanthus en wordt soo eyghentlijck niet Acanthus, dat is Doorn oft Distel, gheheeten, als het wilt; dan is alleenlijck soo genoemt, om dat het den Wilden ende Stekende Acanthus van steel, bladeren ende bloemen heel wel ghelijckt; al is ’t saecke dat het gheen doornen oft stekelinghen en heeft. Wy noemen dat in ’t Latijn Acanthus sativus oft Acanthus hortensis, dat is Tamme Acanthus. In ’t Griecks is het Paederos ende Melamphyllos ghenoemt, als Galenus, Oribasius ende Plinius betuygen. Maer Plinius noemt het eygentlijck Acanthus laevis, dat is Sachte Acanthus; ende seydt dat het een tam oft seed-gewas is, ende in de hoven ende prieelen seer veel ghebruyckt pleegh te worden. Sommighe noemen dat Branca ursina (hoe wel dat het Spondylium van andere soo gheheeten wordt, dat wy elders met naeme van Duytsche Beeren-klauw beschrijven) in ’t Italiaensche Acantho ende Branca orsina; ende daer nae noemen ’t sommighe hier te lande oock Beeren-klauw; in ’t Spaensch Yerva gigante. Ende dit is dien Acanthus, wiens bladeren in oude tijden van de konstenaers pleghen naeghemaeckt oft gheschildert te worden tot cieraet van de columnen, pilaren oft hooghe stijlen, ende van veele andere wercken; selfs oock om de ooren, handt-haven oft heysen van de potten, kannen ende drinckbekers te vercieren; als uyt de woorden van den Latijnschen Poët Virgilius (Bucolicorum Ecloga 3.) ende van den Grieckschen Theocritus (Eidyllion 1.) claerlijck ghenoegh blijcken kan.

2. Het ander stekeligh ende doornachtigh gheslacht van Acanthus magh den naem Acantha, oft Spina, dat is Doren (soo den Acanthus van veele ghenoemt pleegh te zijn) eyghentlijck ende met recht voeren; om dat het met soo scherpe stekende doornen al om beset is: in ’t Griecks heet het nochtans ghemeynlijck Acanthos agrios, in ’t Latijn Acanthus sylvestris, dat is Wilden Acanthus. Dan met den selven naem Acantha isser noch een ander ghewas bekent; ’t welck een doornachtighe heester is; wiens traen oft sap (als Herodotus ende Theophrastus segghen) een Gomme is; tot onderschil van welcke heester dit teghenwoordigh wildt geslacht van Acanthus, misschien Herbacantha, dat is Acantha het cruydt, gheheeten wordt. Voorts soo vindtmen onder de naemen van Acanthus het woordt Mamolaria, ende het ander woordt Crepula: dan daer en staet niet by uyt ghedruckt, oft dat naemen van de tamme oft van de wilde soorte van Acanthus zijn.

Aerd, Kracht ende Werckinghe.

De bladeren van den Acanthus, te weten van de Tammen, zijn middelmatighlijck ghestelt tusschen de hitte ende koude: ende zijn wat vochtigh van aerdt; ende hebben een vermorwende ende sachtelijcken verteerende oft scheydende kracht, als de bladeren van Maluwe; ende om dieswille worden sy by de klisterien alsoo nuttelijck als de selve Maluwe bladeren vermenght ende ghesoden. De wortel is wat droogher van aerdt dan de bladeren, als Galenus betuyght.

De wortelen van Tammen Acanthus groen ghestooten, zijn goedt gheleydt op de verbrandtheydt, seydt Dioscorides, ende op de leden die uyt haer ledt ende iuncturen gheweest hebben.

De selve wortelen met eenighen dranck inghenomen, doen pissen, ende stoppen den buyckloop; ende zijn seer goet ghebruyckt de ghene die in eenigh lidt den kramp hebben, ende de ghene die gheneyght zijn tot uytdroogen, ende in de longher gebreckelijck zijn, ende die van binnen ghequetst, gheborsten oft ghescheurt zijn; als den selven Dioscorides betuyght.

Ende voorwaer dese wortelen zijn de uyttteerende menschen, die bloet oft bloedigh etter spouwen, ende de ghene die van hooghe ghevallen zijn, oft door eenigen slagh oft stoot ghequetst zijn, oft iet boven hun macht gedaen hebben hun selven verreyckt oft verstuyckt hebben, alsoo bequaem als de wortelen van Groot Symphytum oft Waelwortel; de welcke sy van ghestaltenisse oft stoffe, ende van taey slijmerigh sap, ende voorts van haer andere eyghentheden seer ghelijck schijnen te wesen.

BIIVOEGHSEL.

De Tamme soorte van Beeren-klauw is van bladeren het Wit Mostaert-cruydt wat ghelijck; ende heeft geelachtigh langhworpigh saedt. Sy heet nu in ’t Fransoys oock Branche ursine; ende hadde hier voortijdts de naemen Craepula, Herpacantha, Melamphyllon, Topiaria, ende meer andere. In de Apoteken van dese landen isse langh onbekent gheweest: ende voor de selve pleeghmen daer te nemen ende te ghebruycken dat cruydt, dat wy elders met naemen van Duytschen Beeren-klauw beschreven hebben. In Italien heet sy oock Acantho ende Herba marmoraria; welck woordt met den ouden naem Mamolaria niet qualijck over een en komt. Sy wast oock omtrent Montpelliers. In Duytschlandt heetse Welsch Berenklaw; in ’t Latijn Acanthus verus.

De Wilde soorte noemt Lobel Stekende Beeren-klauw, in ’t Latijn Branca ursina aculeata; ende seydt datse veel in Lombardijen wast; sy heeft oock dese naemen, Chamaeleon Monspelliensium; Acanthus silvestris Scolymo similis aculeatus Dioscoridis, oft Acanthus aceluatus. Dan sy is de Tamme soorte soo ghelijck, dat sy, enbreken de stekelinghen, daer uyt niet te onderkennen en soude wesen.

Acantha leuce is de Carline.

Acantha Germanica is het Spondylium, oft Hooghduytsch Beeren-klauw.

Acantha na catharisi der hedensdaeghsche Griecken is de Hippophaës, oft een soorte van Stekende Wolfs-melck.

Acanthis is oock den naem van Carline.

Acanthus Aegyptia aut Arabica is oock een soorte van Carline, oft eenighe dierghelijcke ghewas.

Acanthus keanotos is de Wilde Distel, oft beter de Stekelbesie.

Noch van de krachten.

Den Tammen Acanthus oft Beeen-klauw wordt van veele ghehouden voor warm ende vocht in den tweeden graed; ende de wortel voor middelmatighlijcken verwarmende van aerdt, ende doorsnijdende, dunmaeckende ende fijn van stoffe.

De selve wortelen ende oock de bladers inghenomen, zijn sonderlinghen goedt om den bloetloop te stelpen die van eenighe bederffenis oft verrottinghe binnen de aderen sijnen oorsprongh heeft.

De selve wortelen zijn goedt gheleydt op de handen ende voeten die met flercijn ghequelt zijn. Sy worden oock nuttelijck ghebruyckt in de klisterien teghen de watersucht; dan Lobel seydt, dat sy de verstuyckte leden eer teghen de mede zijn; maer dat sy de verkrompen ende ghespannen zenuwen helpen, ende de pijne van de selve door haer soete weeckmaeckinghe benemen. Nochtans is Galenus van een ander ghevoelen gheweest. [1129]

Het ghedistilleert water van de selve wortel, ende oock van ’t gantsche cruydt, wordt in Italien tot alle de voorseyde dinghen ghebruyckt.

De bladeren ghestooten ende opgheleydt, zijn oock goedt teghen de verbrantheydt, ende tegen het heet flercijn: genesen de vervellinghe des lichaems: ende worden nuttelijck vermenght by de plaesteren ende pappen diemen bereydt om de klieren, klap-ooren oft andere bloedtsweeren ende harde gheswillen te doen rijpen ende morw worden.

Van dit selve cruydt wordt een seer sonderlinghe salve ghemaeckt teghen alle ghebreken van de Milte; weyckende de bladeren in olie van Cappers, met Ceterach, schellen van Tamarisch, ende doorghedaen zijnde, daer wasch by menghende soo veel alsser van noode is.

Den Wilden Acanthus is den Tammen van krachten gelijck, als Dioscorides schrijft.

HET I. KAPITTEL.

Van Acanthus of berenklauw. (Acanthus mollis en Acanthus spinosus)

Geslacht.

Acanthus die van sommige berenklauw genoemd wordt is tweevormig van geslachten, de ene is wild en met vele doornen en distels rondom bezet en het ander is tam en heeft zachte bladeren zonder enige stekels of doornen.

Gedaante.

1. De tamme Acanthus of berenklauw heeft grote, brede, zwartgroene, vette, effen bladeren die aan beide zijden diep gesneden en met vele kerven gekloven zijn. Tussen deze bladeren spruit een dikke steel die recht overeind staat en van het midden af tot boven toe versierd is met vele witte langwerpige bloemen die elk apart met twee velletjes of bladachtige vliesjes bezet zijn, te weten een van onder en een van boven, en daarna volgen brede hauwtjes of laatjes die plat en breed zaad bevatten. De wortels zijn van buiten bruin of zwartachtig en van binnen wit, vol taai sap en in verschillende takjes of afzettingen gedeeld die zichzelf breed en wijdt verspreiden en dikwijls nieuwe spruiten en scheuten voortbrengen en niet gemakkelijk vergaan of sterven.

2. De wilde Acanthus is de tamme aangaande de spitse en met bloemen bezette en omringde steel en insgelijks ook van kleur en gedaante van de bloemen en ook van zaad heel gelijk, doch blijft kleiner en lager. De bladeren zijn ook groot, breed en met vele snippers en diepe kerven verdeeld, dan die zijn geenszins glad of effen, maar met vele ruwe, harde, stekende doornen rondom de kanten bezet en gewapend.

Plaats.

1. De tamme soort van Acanthus groeit in de hoven en in steenachtige en vochtige plaatsen, als Dioscorides schrijft. Hier te lande en in Hoogduitsland wordt het niet gevonden dan in de kruidliefhebbers hoven.

2. De wilde wordt in sommige plaatsen van Italië omtrent de zeekant gevonden. En vandaar is me hier vroeger een blad van dit gewas overgezonden geweest van de wijdvermaarde Alfonsus Pancius, wijlen dokter van de hertog van Ferrara.

Tijd.

Beide soorten van Acanthus bloeien in de zomerse maanden en het zaad wordt omtrent de herfst volkomen en rijp. De wortel en vooral van de tamme blijft zeer lang in het leven en zelfs hoe klein stukje er van gebroken en in de aarde gestoken wordt dat is genoeg om wederom uit te spruiten en een nieuw gewas voort te brengen, wel [1128] verstaande in de hete landen daar dit kruid wel aarden en groeien kan want hier te lande en ook in Hoogduitsland ziet men dat ‘s winters vergaan als de lucht wat te streng of te koud is.

Naam.

Dit gewas wordt in het Grieks Acanthos genoemd en in het Latijn ook Acanthus. Nochtans betekent die naam Acanthos of Acanthus gewoonlijk allerhande dorens en distelachtige kruiden.

1. Het tam geslacht van Acanthus wordt niet zo eigenlijk Acanthus, dat is doorn of distel, genoemd als de wilde, dan is alleen zo genoemd omdat het heel goed op de wilde en stekende Acanthus van steel, bladeren en bloemen lijkt al is het zo dat het geen doornen of stekels heeft. Wij noemen dat in het Latijn Acanthus sativus of Acanthus hortensis, dat is tamme Acanthus. In het Grieks is het Paederos en Melamphyllos genoemd, als Galenus, Oribasius en Plinius betuigen. Maar Plinius noemt het eigenlijk Acanthus laevis, dat is zachte Acanthus en zegt dat het een tam of zaadgewas is en in de hoven en priëlen zeer veel gebruikt plag te worden. Sommige noemen dat Branca ursina (hoe wel dat het Spondylium van andere zo genoemd wordt dat we elders met naam van Duitse berenklauw beschrijven) in het Italiaans acantho en branca orsina en daarnaar noemen sommige het hier te lande ook beeren-klauw, in het Spaans yerva gigante. En dit is die Acanthus wiens bladeren in oude tijden van de kunstenaars plegen nagemaakt of geschilderd te worden tot sieraad van de kolommen, pilaren of hoge stijlen en van vele andere werken en zelfs ook om de oren, handvaten of hijsen van de potten, kannen en drinkbekers te versieren zoals uit de woorden van de Latijnse poëet Vergilius’ (Bucolicorum Ecloga 3.) en van de Griekse Theocritus (Eidyllion 1.) duidelijk genoeg blijken kan.

2. Het andere stekelige en doornachtig geslacht van Acanthus mag de naam Acantha of Spina, dat is doren (zo de Acanthus van velen genoemd plag te worden) eigenlijk en met recht voeren omdat het met zulke scherpe stekende doornen alom bezet is, in het Grieks heet het nochtans gewoonlijk Acanthos agrios, in het Latijn Acanthus sylvestris, dat is wilde Acanthus. Dan met die naam Acantha is er noch een ander gewas bekend wat een doornachtige heester is wiens traan of sap (als Herodotus en Theophrastus zeggen) een gom is tot verschil van die heester dit tegenwoordig wild geslacht van Acanthus misschien Herbacantha, dat is Acantha het kruid, genoemd wordt. Voorts zo vindt men onder de namen van Acanthus het woord Mamolaria en het ander woord Crepula, dan er staat niet bij uitgedrukt of dat namen van de tamme of van de wilde soort van Acanthus zijn.

Aard, kracht en werking.

De bladeren van Acanthus, te weten van de tamme, zijn middelmatig gesteld tussen de hitte en koude en zijn wat vochtig van aard en hebben een vermurwende en zacht verterende of scheidende kracht zoals de bladeren van maluwe en daarom worden ze bij de klysma’s net zo nuttig als die maluwe bladeren vermengd en gekookt. De wortel is wat droger van aard dan de bladeren, als Galenus betuigt.

De wortels van tamme Acanthus groen gestoten zijn goed gelegd op de verbranding, zegt Dioscorides, en op de leden die uit hun lid en gewrichten geweest hebben.

Die wortels met enige drank ingenomen laten plassen en stoppen de buikloop en zijn zeer goed gebruikt diegene die in enig lid de kramp hebben en diegene die geneigd zijn tot uitdrogen en in de longen gebrekkig zijn en die van binnen gekwetst, geborsten of gescheurd zijn, zoals dezelfde Dioscorides betuigt.

En voorwaar deze wortels zijn de uitterende mensen die bloed of bloedig etter spuwen en diegene die van hoog gevallen zijn of door enige slag of stoot gekwetst zijn of iets boven hun macht gedaan hebben en zichzelf verrekt of verstuikt hebben net zo geschikt als de wortels van groot Symphytum of waalwortel die ze van vorm of stof en van taai slijmerig sap en voorts van haar andere eigenschappen zeer gelijk schijnen te wezen.

BIJVOEGING.

De tamme soort van berenklauw is van bladeren het wit mosterdkruid wat gelijk en heeft geelachtig langwerpig zaad. Ze heet nu in het Frans ook branche ursine en had hier vroeger de namen Craepula, Herpacantha, Melamphyllon, Topiaria en meer andere. In de apotheken van deze landen is ze lang onbekend geweest en daarvoor plag men te nemen en te gebruiken dat kruid dat we elders met naam van Duitse berenklauw beschreven hebben. In Italië heet ze ook acantho en herba marmoraria welk woord met de oude naam Mamolaria niet slecht overeen komt. Ze groeit ook omtrent Montpellier. In Duitsland heet het Welsch Berenklaw, in het Latijn Acanthus verus.

De wilde soort noemt Lobel stekende berenklauw, in het Latijn Branca ursina aculeata, en zegt dat ze veel in Lombardije groeit, ze heeft ook deze namen, Chamaeleon Monspelliensium, Acanthus silvestris Scolymo similis aculeatus Dioscoridis of Acanthus aculeatus. Dan ze lijkt zo op de tamme soort dat als de stekels ontbreken zouden er niet uit te herkennen zou wezen.

Acantha leuce is de Carlina.

Acantha Germanica is het Spondylium of Duitse berenklauw.

Acantha na catharisi van de tegenwoordige Grieken is de Hippophaës of een soort van stekende wolfsmelk.

Acanthis is ook de naam van Carlina.

Acanthus Aegyptia aut Arabica is ook een soort van Carlina of enig diergelijk gewas.

Acanthus keanotos is de wilde distel of beter de stekelbes.

Noch van de krachten.

De tamme Acanthus of berenklauw wordt van vele gehouden voor warm en vochtig in de tweede graad en de wortel voor middelmatig verwarmend van aard en doorsnijdende, dun makend en fijn van stof.

Die wortels en ook de bladeren ingenomen zijn bijzonder goed om de bloedloop te stelpen die van enig bederf of verrotting binnen de aderen zijn oorsprong heeft.

Die wortels zijn goed gelegd op de handen en voeten die met jicht gekweld zijn. Ze worden ook nuttig gebruikt in de klysma’s tegen de waterzucht, dan Lobel zegt dat ze de verstuikte leden eerder tegen de voor zijn, maar dat ze de verkrompen en gespannen zenuwen helpen en de pijn er van door haar zoete week maken benemen. Nochtans is Galenus van een andere mening geweest. [1129]

Het gedistilleerd water van die wortel en ook van het ganse kruid wordt in Italië tot alle voor vermelde dingen gebruikt.

De bladeren gestoten en opgelegd zijn ook goed tegen de verbranding en tegen heet jicht en genezen de vervelling van het lichaam en worden nuttig vermengd bij de pleisters en pappen die men bereidt om de klieren, klaporen of andere bloedzweren en harde gezwellen te laten rijpen en murw worden.

Van dit kruid wordt een zeer bijzondere zalf gemaakt tegen alle gebreken van de milt en week de bladeren in olie van kappers met Ceterach, schellen van Tamarix en als het doorgezeefd is meng er was bij zo veel als er nodig is.

De wilde Acanthus is de tamme van krachten gelijk, als Dioscorides schrijft.

Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/