Geranium
Over Geranium
Bloedwortel, ooievaarsbek, Vervolg Dodonaeus, vorm, kruiden, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,
Joost van Ravelingen. Vervolg van Dodonaeus of Dodoens. Cruydt-boeck, 1644.
Geschreven en omgezet door Nico Koomen.
HET XI. CAPITEL. Van de twee laetste soorten van Oyevaers-beck; te weten Kraen-hals ende Bloet-wortel. Gheslachten. Behalven de voornoemde soorten van Oyevaers-beck, wordender noch twee andere van Fuchsius beschreven. Ghedaente. 1. De eene (dat is het sevenste gheslacht van Oyevaers-beck) heeft seer ghekerfde ende ghesnippelde Bladeren: de Steelkens zijn wolachtigh, ende (als ‘t in de voornoemde gheslachten oock ghebeurt) van dat sy uyt de wortel spruyten, roodachtigh van verwe. De Bloemkens zijn purpurverwigh; uyt de welcke knoppekens komen ghesproten, die oock als de Cranen-hoofden langh ghebeckt zijn. De wortel is van binnen witachtigh, van buyten wat geelachtigh. 2. De andere (dat is het achtste geslacht van Oyevaers-beck) ghelijckt de voorgaende ghenoegh; dan is grooter van bladeren, bloemen ende wortelen: haere tackskens zijn dun, ende oock met eenighe wolachtigheydt beset: de Bladeren zijn dun, oock diep doorsneden ende in snippelinghen verdeylt: op ’t hooghste van de tacken krijghtse purpurverwighe Bloemen; nae de welcke oock dierghelijcke Koppekens wassen, van gedaente een Kraenen-hooft oock seer ghelijck. De Wortel is van binnen ende van buyten rosachtigh rood, oft bruyn-rood van verwen. Plaetse. 1. Aen de kanten van de beemden, ende omtrent de haghen ende tuynen, ende by de kuylen, en grachten komt de eene soorte ’t liefste voordt. 2. De andere soorte wast in Duytschlant in berghachtighen ende steenachtighen grondt. Tijdt. Dese twee cruyden bloeyen in den Somer. Naemen. 1. Het eene heeft van Fuchsius den naem van Kranich halss, dat is in Nederduydtsch Kraen-hals oft Kranen-hals ghekreghen. 2. Het ander cruydt wordt van den selven Fuchsius Blutwurtz, dat is Bloedigh cruydt, ghenoemt, niet alleen nae de verwe van de wortel, maer eer nae de kracht van de selve. Men magh het in Nederduydtsch daerom oock Bloedt-wortel oft Bloedt-cruydt noemen; oft, om dat het op de Berghen meest wast, Bergh-Oyevaers-beck; want het wordt daerom in ’t Latijn Geranium montanum van sommighe gheheeten. Aerd, Kracht ende Werckinghe. Den selven Fuchsius seydt van de Wortel van de tweede soorte (die hy daerom oock Bloet-wortel heet) dat hy noyt eenigh dingh gevonden heeft dat bequaemer was, dan die, om het bloet te stelpen, waer dat het oock uyt vloeyt. Ende dit is al dat ick van de krachten van dit ghewas te segghen vinde. BIIVOEGHSEL. Ander dierghelijcke gheslachten. Daer worden sommighe soorten van dit ghewas van Clusius ende Lobel beschreven, die groote ghelijckenisse daer mede hebben, oft immers voor Bloet-wortelen ghehouden worden. 1. Bloet-vvortel van Tragus. Dit ghewas is van Clusius beschreven, die meynt dat het van Tragus Blutvvurtz ghenoemt is gheweest. [86] Dese soorte heeft seer ghetackte steelen, met vele knoopen omringhelt, met locken oft noppen beset, bovenwaerts daer sy teghen de Sonne staen, purpurachtigh oft roodachtigh: aen elck knoopken wassen twee bladeren, met langhe steelkens teghen over malkanderen staende, van de ghedaente niet seer onghelijck de bladeren van de tweede soorte van Geranium columbinum oft Duyven-voet, tot onder toe bijnae ghedeelt in vijf sneden, de welcke ghemeynlijck in twee ander minder deelen ghesneden zijn, ruygh ende hayrachtigh, bovenwaerts groen, onder wat grijsachtigh, van smaeck de tonghe verdrooghende: uyt de bovenste knoopen komen langhe steelkens voort, elck een bloem hebbende, die grooter is dan eenighe van alle de bloemen van Cistus manneken, schoon rood van verwe, met thien draeykens daer in. Daer nae volghen ghebeckte kopkens, oft vijf kantighe beckskens, die oock (als de andere) saet in haer uytpuylende ende dicke blaeskens oft sackskens hebben: het welcke rijp zijnde met een gheluydt uyt springht, als haer de steelkens van de huyskens omdraeyen ende kronckelen, als in alle soorten van dit cruydt gheschiet. De wortel is dickachtigh, roodachtigh, wat veselachtigh, die alle iaer nieuwe af-setsels onder de aerden spreydt, die somwijlen dicker en grover ende veselachtigher worden dan de eerste wortel. Het wast in Oostenrijck ende Hongaryen inde berghachtighe plaetsen. Inde bosschen by Franckfort wordt het oock veel ghevonden. Het bloeydt in den Mey, ende ghemeynlijck den gheheelen Somer door. Hy noemt dat in ’t Latijn Geranium Haemarodes; welcken naem eenige ghelijckenisse met Blutvvurtz heeft. Dit schijnt te wesen ’t selfste dat Lobel Bloetwortel noemt, oft Geranium Haemarodes radice reptrice. 2. Met dierghelijcke bloemen wordter een ander soorte van Oyevaers-beck gevonden boven Nurenbergh, op den wegh nae Praegh; de welcke nochtans van bladeren meer ghelijckt die van Batrachoïdes. Sy wast aen de lommerachtige kanten van de weyen en velden. Hy noemtse Geranium Haematodes alterum. 3. Lobel beschrijft noch een soorte van dit ghewas, ’t welck hy Candiotsch oft Wtlandts Krane-beck noemt, oft in ’t Latijn Geranium Creticum annuum Haematodes: het welcke van Candien ghesonden is gheweest tusschen de busselkens van den Candiotschen Dictamnus. Dese plante heeft grootachtighe roode steelen, anderhalven voedt hoogh, met knopkens die van Persicaria ghelijck. De bladers zijn ghekerft, ghelijck die van de witte Moerbesie, oft Veneetsche Maluwe, waer in vele bloet-roode aderkens loopen. De bloeme is purpur-blauw, soo groot als die van den Bolachtighen Krane-beck, van fatsoene ende verwe de selve ghelijck; nae de welcke beckskens komen, waer in dat saet light, grooter dan van sommighe andere soorten van dit ghewas. Dit gheslacht wast oock veel in Italien, als Fabius Columna betuyght. 4. Geranium Apuluni Coriandri-folium, van den selven Columna beschreven, heeft met het voorgaende Geranium Creticum van Lobel eenighe ghemeynschap. Want de eerste bladeren komen daer wel mede over een: dan de ander zijn veel breeder, de Coriander bladeren die by de steel staen wat ghelijckende, sacht, wat met dons bedeckt, goet van reuck, als die van Welrieckende Oyevaers-beck, met roodachtighe steelkens: den steel heeft ledekens, daer kleynder bladeren aen wassen met twee knorselachtige roodachtige baerdekens. Daer tusschen komt den stam eenen halven voet langh, ruygh ende klam, dragende een vlies in vijven ghedeylt, daer vier ofte vijf steelkens uyt-spruyten, met bleeck purpur violette vijf-bladighe bloemen, elck uyt vijf ruyghe bladerkens voordtskomende, die voor eenen knop strecken, boven scherp, doch niet stekende. De vruchten zijn als langhe voghel-becken, onder dicker dan boven, in vijf dunne draeyen verdeylt; de welcke opengaende van een breken, ende in haer selven kronckelen als de klaeuwierkens van de wijngaerden, een langh spits nae haer latende, daer langhworpigh ruygh saet onder schuylt. Den smaeck is seer t’ samentreckende. Het is een Geranium, al hoe wel dat het de Sideritis beter ghelijckt dan het Robrechts-cruydt doet. Sommighe meynen, dat gheene van dese voornoemde cruyden voor Bloedt-wortel oft Geranium Haematodes te houden is; maer die houden daer voor de tweede soorte van Oyevaers-beck met bladeren van Boter-bloemen, ’t welck Dodoneus in het 10. Capitel voorgaende beschrijft. Voordts, de oprechte Bloet-wortel is omtrent den Herfst heel rood, soo wel het gantsch ghewas, als de wortel. |
HET XI. KAPITTEL. Van de twee laatste soorten van ooievaarsbek, te weten kranenhals en bloedwortel. (Geranium dissectum, Geranium sanguineum) Geslachten. Behalve de voornoemde soorten van ooievaarsbek worden er noch twee andere van Fuchsius beschreven. Gedaante. 1. De ene (dat is het zevende geslacht van ooievaarsbek) heeft zeer gekerfde en gesnipperde bladeren, de steeltjes zijn wolachtig en (als het in de voornoemde geslachten ook gebeurt) waar ze uit de wortel spruiten roodachtig van kleur. De bloempjes zijn purperkleurig waaruit knopjes komen gesproten die ook als de kranenhoofden lang gebekt zijn. De wortel is van binnen witachtig en van buiten wat geelachtig. 2. De andere (dat is het achtste geslacht van ooievaarsbek) lijkt op de voorgaande genoeg, dan is groter van bladeren, bloemen en wortels, haar takjes zijn dun en ook met enige wolligheid bezet, de bladeren zijn dun en ook diep doorsneden en in snippers verdeeld, op het hoogste van de takken krijgt ze purperkleurige bloemen en daarna groeien ook diergelijke kopjes, van gedaante een kranenhoofd ook zeer gelijk. De wortel is van binnen en van buiten rosachtig rood of bruinrood van kleur. Plaats. 1. Aan de kanten van de beemden en omtrent de hagen en tuinen en bij de kuilen en grachten komt de ene soort het liefste voort. 2. De andere soort groeit in Duitsland in bergachtige en steenachtige grond. Tijd. Deze twee kruiden bloeien in de zomer. Namen. 1. Het ene heeft van Fuchsius de naam van Kranich halss, dat is in Nederduits kraanhals of kranenhals gekregen 2. Het ander kruid wordt van dezelfde Fuchsius Blutwurtz, dat is bloedig kruid, genoemd en niet alleen naar de kleur van de wortel, maar eerder naar de kracht er van. Men mag het in Nederduits daarom ook bloedwortel of bloedkruid noemen of omdat het meestal op de bergen groeit bergooievaarsbek want het wordt daarom in het Latijn Geranium montanum van sommige genoemd. Aard, kracht en werking. Dezelfde Fuchsius zegt van de wortel van de tweede soort (die hij daarom ook bloedwortel noemt) dat hij nooit enig ding gevonden heeft dat beter was dan die om het bloed te stelpen, waar dat het ook uitvloeit. En dit is alles dat ik van de krachten van dit gewas te zeggen vindt. BIJVOEGING. Andere diergelijke geslachten. Daar worden sommige soorten van dit gewas van Clusius en Lobel beschreven die er grote gelijkenis mee hebben of immers voor bloedwortels gehouden worden. 1. Bloedwortel van Tragus. Dit gewas is van Clusius beschreven die meent dat het van Tragus Blutwurtz genoemd is geweest. [86] Deze soort heeft zeer vertakte stelen met vele knopen omringd en met lokken of noppen bezet, boven waar ze tegen de zon staan purperachtig of roodachtig, aan elk knoopje groeien twee bladeren die met lange steeltjes tegenover elkaar staan, van de gedaante veel lijken op de bladeren van de tweede soort van Geranium columbinum of duivenvoet, tot onder toe bijna gedeeld in vijf sneden die gewoonlijk in twee andere kleiner delen gesneden zijn, ruig en haarachtig, boven groen, onder wat grijsachtig, van smaak de tong verdrogend, uit de bovenste knopen komen lange steeltjes voort die elk een bloem hebben die groter is dan enige van alle bloemen van Cistus mannetje, mooi rood van kleur met tien draadjes er in. Daarna volgen gebekte kopjes of vijfkantige bekjes die ook (als de andere) zaad in haar uitpuilende en dikke blaasjes of zakjes hebben en als dat rijp is met een geluid uitspringt als de steeltjes van de huisjes omdraaien en omkronkelen zoals in alle soorten van dit kruid gebeurt. De wortel is dikachtig, roodachtig en wat vezelachtig die alle jaar nieuwe scheuten onder de aarde verspreidt die soms dikker en grover en vezeliger worden dan de eerste wortel. Het groeit in Oostenrijk en Hongarije inde bergachtige plaatsen. In de bossen bij Frankfort wordt het ook veel gevonden. Het bloeit in mei en gewoonlijk de gehele zomer door. Hij noemt dat in het Latijn Geranium Haemarodes welke naam enige gelijkenis met Blutwurtz heeft. Dit schijnt hetzelfde te wezen dat Lobel bloedwortel noemt of Geranium Haemarodes radice reptrice. (Geranium nodosum) (Geranium palustre) 2. Met dergelijke bloemen wordt er een ander soort van ooievaarsbek gevonden boven Nurenberg op de weg naar Praag die nochtans van bladeren meer lijkt op die van Batrachoïdes. Ze groeit aan de lommerachtige kanten van de weiden en velden. Hij noemt het Geranium Haematodes alterum. (Geranium molle) 3. Lobel beschrijft noch een soort van dit gewas wat hij Kretische of buitenlandse kranenbek noemt of in het Latijn Geranium Creticum annuum Haematodes wat van Kreta gezonden is tussen de bosjes van de Kretische Dictamnus. Deze plant heeft grote rode stelen van vijf en veertig cm hoog met knopjes die op die van Persicaria lijken. De bladeren zijn gekerfd als die van de witte moerbei of Veneetse maluwe waarin vele bloedrode adertjes lopen. De bloem is purperblauw en zo groot als die van de bolachtige kranenbek, van vorm en kleur die gelijk waarna bekjes komen waarin dat zaad ligt groter dan van sommige andere soorten van dit gewas. Dit geslacht groeit ook veel in Italië, als Fabius Columna betuigt. (Geranium ciconium) 4. Geranium Apuluni Coriandri-folium, van dezelfde Columna beschreven, heeft met het voorgaande Geranium Creticum van Lobel enige gemeenschap. Want de eerste bladeren komen daar wel mee overeen, dan de andere zijn veel breder en lijken op de korianderbladeren die bij de steel staan, zacht en wat met dons bedekt, goed van reuk als die van welriekende ooievaarsbek met roodachtige steeltjes, de steel heeft leden waaraan kleiner bladeren groeien met twee korrelige roodachtige baardjes. Daartussen komt de stam van een vijftien cm lang, ruig en klam en draagt een vlies die in vijven is gedeeld waaruit vier of vijf steeltjes spruiten met bleek purperviolette vijfbladige bloemen die elk uit vijf ruige bladeren voortkomen en die voor een knop strekken, boven scherp, doch niet stekend. De vruchten zijn als lange vogelbekken en onder dikker dan boven, in vijf dunne draden verdeeld en als die opengaan vaneen breken en in zichzelf kronkelen als de klauwiertjes van de wijngaarden en een lang spits nalaten daar langwerpig ruig zaad onder schuilt. De smaak is zeer tezamen trekkend. Het is een Geranium, hoewel dat het beter op Sideritis lijkt dan het robrechtskruid doet. Sommige menen dat geen van deze voornoemde kruiden voor bloedwortel of Geranium Haematodes te houden is, maar die houden daarvoor de tweede soort van ooievaarsbek met bladeren van boterbloemen wat Dodonaeus in het vorige 10de kapittel beschrijft. Voorts, de echte bloedwortel is omtrent de herfst heel rood, zowel het ganse gewas als de wortel. |
HET VII CAPITEL. Van Duyven-voet, dat is de tweede soorte van Oyevaers-beck. Ghedaente. Het tweede gheslacht van Oyevaers-beck, ’t welck Duyven-voet ghenoemt wordt, heeft rondachtighe Bladeren, sacht in ’t aentasten, die van kleyne oft minste Maluwe ghelijck, maer nochtans kleynder dan die, witter, soo ghelat niet, ende aende kanten ghekertelt: de steelen zijn een spanne langh, somwijlen oock wel twee, dun, wat hayrigh, langhs der aerden kruypende, oock met dierghelijcke bladeren bekleedt: op het t’ sop van dien komen de Bloemkens voort, kleyn, wat purpurachtigh; daer nae volghen kleyne hoofdekens oft bollekens, die oock ghebeckt zijn, als een Craenen-hooft; ende eenen uyt-stekende priem oft herdachtigh stecksken hebben: de Wortel is dun, ende veselachtigh. Ander gheslacht. Voor een mede-soorte van dit gewas moetmen dat Geranium oock houden; ’t welck Matthiolus seydt dat van Calceolarius aen hem ghesonden is gheweest. Dat heeft gheknoopte Steelen, met sachte hayrachtigheyt bedeckt, ende in meer tackskens verdeelt, die oock langhs der aerden kruypen, als die van Maluwe; de Bladeren gelijcken de Maluwe oock, oft beter de Althaea, dat is die Witte Maluwe; hoe wel datse een weynigh langher zijn dan die van Althaea. Op ’t sop van de tackskens komen de Bloemkens voort, wat purpurachtigh (somwijlen oock wat bleeckachtigh) rood van verwe, kleyn, langhworpigh: nae de welcke volgen de lange ende scherpe uyt-stekende priemen, die met de Cranebecken groote gelijckenisse hebben. De wortel is dun ende langhworpigh. Plaetse. Langhs de weghen, op onbewoonde ende onghebouwde plaetsen wort dit cruydt ghevonden, niet alleen in Duytschlandt, maer oock elders. Het ander gheslacht wast van selfs in vele plaetsen omtrent Montpelliers. Tijdt. Het bloeydt meest den gheheelen Somer door. Naemen. Men noemt dit ghewas in Nederduytsch Duyven-voet, in ’t Hooghduytsch Taubenfuesz, Scartcekraut; in ’t Fransons Pied de Pigeon; in ’t Latijn wordt hy ghemeynlijck Pes Columbines ghenoemt: daerom soudemen ’t Geranium Columbinum moghen heeten. Het is blijckelijck genoegh, dat dit het Tweede Geranium van Dioscorides is; van het welcke vele valsche oft onrechte toenamen ghevonden worden: hoe wel dat die meest alle eenige van de naevolghende cruyden toegeschreven behoorden te wesen, oft eenige andere cruyden die daer geene gelijckenisse mede en hebben; als zijn dese Griecksche, Oxyphyllon, Merthryx, Myrrhis, Cardamomon, Origanon; ende dese Latijnsche, Pulmonia, Cicutaria, Gruina. Aerd, Kracht ende Werckinghe. Dioscorides seydt, dat dit ghewas (oft immers ’t ghene van hem tweede Oyevaers-beck ghenoemt wordt) nerghens toe in de Medicijne nut en is: nochtans meest alle de nieuwe Cruydt-beschrijvers segghen, dat Duyven-voet seer goet is teghen de pijn oft krimpinghe des buycks, oft de rommelinghe der darmen, ende seer bequaem om daer mede te stoven, ende in de Baden te ghebruycken. BIIVOEGHSEL. Aengaende de tweede soorten van Oyevaers-beck, daer Dodoneus in dit Capitel af vermaendt, ende seyt, dat het van Matthiolus beschreven wordt, soo isser een dierghelijck cruydt van Lobel beschreven gheweest, ende in ’t Latijn Geranium Malacoïdes genoemt, dat is in Duytsch Maeluwe-achtighe Kranen-beck. Dat selve bloeydt overvloedigh aen de vesten van Montpelliers, ende oock sommighe mijlen van de stadt. De gheheele plante is sacht van steelen ende bladers; die ghelijck de Maluwe op der aerden verspreyt ligghen, maer langher, ende lijfverwigh; nae de welcke oock beckskens volghen, maer korter. De wortel is die van den Eert-roock oft Grijsecom ghelijck. Steen-Oyevaers-beck met ronde bladeren, van Fabius Columna Geranium alterum saxatile rotundifolium genoemt, heeft wat ghelijckenisse met Duyven-voet; ende heeft een geelachtighe wortel, de bladeren rond, blinckende, niet seer ruygh, alleenlijck met witte ijdele hayrkens beset, in ronde kertelen rondom verdeylt, op roode steelkens wassende: de steelen zijn uyt den witten rood, ter aerden ligghende, eenen voet langh, bewassen met bladeren ende bloemen, kleynder dan de voorgaende, eer rood dan peersch: daer seer korte ende slappe fruytkens oft voghel-beckskens nae volghen, daer saet onder wast, dat uyt valt als de laeykens oft hooskens open gaen: de welcke wat rouwachtigh zijn. Pes Columbinus wordt oock ghenoemt een ghewas dat in Persien ende elders in Asien groeydt; ’t welck van ons in het Capitel van Amomum beschreven is. Naemen. De Hongheren noemen Duyven-voet Golia kotem, dat is Oyevaers naghel oft Oyevaers klauw. Kracht ende Werckinghe. Duyven-voet gheneest de pijne van de Nieren: ende is oock seer bequaem den ghenen die met den steen ghequelt zijn. Het is oock een goedt wondt cruydt. Dat selve doet oock water maken, ghedroncken ende op-gheleydt. Plinius seydt, dat dese cruyden met witten wijn ghedroncken, den vloedt der vrouwen stelpen ende ophouden konnen. |
HET VII KAPITTEL. Van duivenvoet, dat is de tweede soort van ooievaarsbek. (Geranium columbinum) Gedaante. Het tweede geslacht van ooievaarsbek wat duivenvoet genoemd wordt heeft rondachtige bladeren die zacht in het aanvoelen zijn en op die van kleine of minste maluwe lijken, maar nochtans kleiner dan die, witter en niet zo glad en aan de kanten gekarteld, de stelen zijn een zeventien cm lang, soms ook wel vier en dertig cm, dun, wat harig en kruipen langs de aarde en zijn ook met diergelijke bladeren bekleed, op de top er van komen de bloempjes voort, klein, wat purperachtig en daarna volgen kleine hoofdjes of bolletjes die ook gebekt zijn als een kranenhoofd en een uitstekende priem of hardachtig steekje hebben, de wortel is dun en vezelachtig. Ander geslacht. Voor een medesoort van dit gewas moet men ook die Geranium houden wat Matthiolus zegt dat van Calceolarius aan hem gezonden is geweest. (Geranium pratense) Dat heeft geknoopte stelen die met zachte harigheid bedekt zijn en in meer takjes verdeeld die ook langs de aarde kruipen als die van maluwe, de bladeren lijken ook op de van maluwe of beter op de Althaea, dat is de witte maluwe, hoewel dat ze wat langer zijn dan die van Althaea. Op de top van de takjes komen de bloempjes voort, wat purperachtig (soms ook wat bleekachtig) rood van kleur, klein, langwerpig en erna volgen de lange en scherpe uitstekende priemen die met de kranenbekken grote gelijkenis hebben. De wortel is dun en langwerpig. Plaats. Langs de wegen op onbewoonde en ongebouwde plaatsen wordt dit kruid gevonden en niet alleen in Duitsland maar ook elders. Het ander geslacht groeit vanzelf in vele plaatsen omtrent Montpelliers. Tijd. Het bloeit meestal de gehele zomer door. Namen. Men noemt dit gewas in Nederduits duivenvoet, in het Hoogduits Taubenfuesz, Scartcekraut, in het Frans pied de pigeon, in het Latijn wordt het gewoonlijk Pes Columbines genoemd en daarom zou men het Geranium columbinum mogen noemen. Het is duidelijk genoeg dat dit het tweede Geranium van Dioscorides is waarvan vele valse of onechte toenamen gevonden worden, hoewel dat die meest alle enige van de navolgende kruiden toegeschreven behoorden te wezen of enige andere kruiden die daar geen gelijkenis mee hebben als zijn deze Griekse, Oxyphyllon, Merthryx, Myrrhis, Cardamomon, Origanon en deze Latijnse, Pulmonia, Cicutaria en Gruina. Aard, kracht en werking. Dioscorides zegt dat dit gewas (of immers hetgeen van hem tweede ooievaarsbek genoemd wordt) nergens toe in de medicijnen nuttig is, nochtans meest alle nieuwe kruidbeschrijvers zeggen dat duivenvoet zeer goed is tegen de pijn of krampen van de buik of het rommelen van de darmen en zeer geschikt om daarmee te stoven en in de baden te gebruiken. BIJVOEGING. (Geranium malacoides) Aangaande de tweede soort van ooievaarsbek daar Dodonaeus in dit kapittel van vermaand en zegt dat het van Matthiolus beschreven wordt zo is er een diergelijk kruid van Lobel beschreven geweest en in het Latijn Geranium Malacoïdes genoemd, dat is in Diets maluweachtige kranenbek. Dat bloeit overvloedig aan de vesten van Montpelliers en ook sommige mijlen van de stad. De gehele plant is zacht van stelen en bladeren die net als de maluwe op de aarde verspreidt liggen, maar langer en vleeskleurig, daarna volgen ook bekjes, maar korter. De wortel is die van aardrook of grijsecom gelijk. (Geranium rotundifolium) Steenooievaarsbek met ronde bladeren die van Fabius Columna Geranium alterum saxaule rotundifolium genoemd wordt heeft wat gelijkenis met duivenvoet en heeft een geelachtige wortel, de bladeren rond, blinkend en niet zeer ruig, alleen met witte losse haartjes bezet en in ronde kartels rondom verdeeld, op rode steeltjes groeien de stelen en zijn uit het witte rood en liggen ter aarde, een dertig cm lang en begroeid met bladeren en bloemen die kleiner zijn dan de voorgaande, eerder rood dan paars, daar zeer korte en slappe vruchtjes of vogelbekjes na volgen waar zaad onder groeit dat er uit valt als de laatjes of doosjes open gaan die wat ruwachtig zijn. Pes Columbinus wordt ook genoemd een gewas dat in Perzië en elders in Azië groeit wat van ons in het kapittel van Amomum beschreven is. Namen. De Hongaren noemen duivenvoet golia kotem, dat is ooievaarsnagel of ooievaarsklauw. Kracht en werking. Duivenvoet geneest de pijn van de nieren en is ook zeer geschikt voor diegene die met de steen gekweld zijn. Het is ook een goed wondkruid. Dat maakt ook water, gedronken en opgelegd. Plinius zegt dat deze kruiden met witte wijn gedronken de vloed van de vrouwen stelpen en ophouden kunnen. |
HET VIII CAPITEL. Van Robrechts-cruydt, de derde soorte van Oyevaers-beck. Ghedaente. Robrechts-cruydt heeft steelkens die somwijlen hoogher dan eenen anderhalven voet opstaen, rond, met knoopen verdeylt, ghemeynlijck roodachtigh, ende met sommighe hayrkens beset: uyt de knoopen spruyten de Bladeren, ghekloven ende ghekerft, die van Dulle Kervel oft Myrrhis ghelijck, maer kleynder, ende wat meer nae die van de Kervel treckende, een weynigh hayrachtigh oft rouw, van verwen oock somwijlen wat roodachtigh. Op de t’ soppen steken de Bloemkens uyt, purpurverwigh, van vijf bladerkens ghemaeckt. Nae elck bloemken volghter eenen stekende oft scherpen steeck, als eenen Kranen-beck. De Wortelen zijn veselachtigh. Dit gheheele ghewas is swaer ghenoegh van reuck, ende gheensins aenghenaem om te riecken. Plaetse. Robrechts-cruydt wordt dickwils ghevonden omtrent de oude muren ende schutselen, in de vervallen timmeragien, ende oock by de struycken oft blocken van de af-ghehouden boomen, in vochte ende donckere ghewesten, ende dickwils oock op koudachtighe plaetsen. [82] Tijdt. Dit ghewas bloeydt van den April tot heel diep in den Somer: selfs, het blijft in den Winter groen; ende en wordt niet lichtelijck van de stuerheyt der kouwen beschadight. Naemen. Robrechts-cruydt is dit ghewas in Nederduytsch ghenoemt; in ’t Hooghduytsch Ruprechte-kraut, somtijdts oock Scharken-kraut, oft Klein Scholwurtz: ende daer van is het op ’t Latijn Ruberta oft Roberti herba ghenoemt gheweest. Ruellius heet het Herba Robertiana; wy noemen ’t Geranium Robertianum. Alsmen dit cruydt wel besien ende aenmercken wil, ende met de derde Sideritis van Dioscorides t’ samen brenghen, oft ghelijcken; dan salmen lichtelijck ghewaer worden, dat het de oprechte derde Sideritis van Dioscorides is; want hy vermaent van dry soorten van Sideritis; de eerste met bladeren van Malrove; de tweede met bladeren van Varencruydt; de derde, die aen de muren ende wijngaerden wast. Met sijne beschrijvinghe komt dit ons Robrechtscruydt heel wel over een; want het wast oock op diergelijcke plaetsen, dat is aen de weghen ende muren: de bladeren die ick gheseydt hebbe dat seer nae die van Kervel trecken, en zijn niet heel onghelijck die van Coriander; dan in de tackskens oft steelkens en bloemen isser wat meer onghelijckheydts. Derde Sideritis van Dioscorides. Voorts, soo luydt de beschrijvinghe van de derde Sideritis alsoo, nae het Griecks: De derde Sideritis heeft uyt haere wortel vele bladeren dien van Coriander ghelijck, aen steelkens, die een spanne langh zijn, sacht ende ghelat, teer, witachtigh, ende oock wat roodachtigh: de bloemen zijn roodachtigh, van smake bitter ende lijmachtigh oft taey. Hy seght daer noch meer toe, datse van Cratevas, den ouden Cruydt-beschrijver, Heraclea ghenoemt wirdt, ende by de muren ende wijngaerden pleegh te groeyen. Aerd. Robrechts-cruydt is wel wat verkoelende van aerd, maer is nochtans daer by oock afvaghende, met eenighe kleyne t’ samentreckinghe. Kracht ende VVerckinghe. Dit ghewas is seer bequaem om de wonden, zeeren ende sweeringhen, die aen de borsten ende schamelijcke leden komen, te ghenesen. Sommighe meynen oock, dat Robrechts-cruydt het bloedt stelpen kan, ende alle bloedt-loop beletten. Dit selve wordt van Dioscorides de derde Sideritis oock toe-gheschreven; want hy seydt daer aldus van: Dit cruydt is krachtigh om, alsmen dat erghens op leydt, alle de bloedighe ende versche wonden te heelen ende te ghenesen. BIIVOEGHSEL. Gheslachten van Robrechts-cruydt. In Duytschlandt wordender twee gheslachten van dit ghewas bekent, ende Bloedt-cruydt, in hun tael Blutvvurtz ghenoemt, in ’t Latijn Sanguinaria. Het een is heel groen, ende heet Weiblin, dat is Wijfken, het ander is roodachtigh, ende heet Menlin, dat is Manneken. Naemen. Beneffens den naem Sanguinaria, Bloedt-cruydt, oft Bloedt-wortel, soo wordt dit ghewas oock met eenen naem die alle soorten van Cranen-voet ghemeyn is, in ’t Hooghduytsch Storken-schnabel gheheeten,ende Gratia Dei, oft Gottes gnad. De Hongeren noemense Varyu lab, dat is Craeyen-voet, besonder ’t ghene dat dunne ende seer doorsneden bladeren heeft, ende om de selve reden wordt het Geranium Coriandri-folium ghenoemt; ghelijck Dioscorides oock seght dat de Sideritis bladeren als de Coriander heeft. Dan in de volghende Capitelen ende hun Bijvoeghsels sullen wy ander soorten van Oyevaers-beck met Coriander bladeren, ende van oprechte Bloedt-wortel verhalen. Krachten van alle de soorten van Oyevaers-beck. Al is ’t sake dat alle de soorten van Oyevaers-beck met soo vele krachten van Godt begaeft zijn, datse daerom den naem Gods ghenade by de Hoogh-Duytschen voeren, nochtans soo wordt van alle de Medicijnen van dese tijden meest ghepresen (besonder in de wonden) dese soorte die we Robrechts-cruydt noemen. De Barbieren oft Chirurgijnen ghebruycken dit cruydt over al veel, om de Roose ende dierghelijcke ghebreken te ghenesen. De Herders van Duytschlandt noemen dat Bloedt-cruydt, om dat het seer uytnemende van krachten is om het bloedt te stelpen. Doch het gheslacht van Robrechts-cruydt dat roodachtigh is, wordt van hun meest ghepresen: sy sieden dat in ’t water, ende gheven dat hun beesten te drincken, als sy bloedigh pissen. De wortel daer van ghesoden, ende ghedroncken, is goedt de gene die den bloedt loop hebben. Als iemandt seer verschrickt ende verbaest is gheworden, dese wortel inghenomen hebbende, sal stracks wederom verquicken, ende tot sijn selven komen. Het gheneest de breucken, ende den steen van de nieren: is seer bequaem om den mensche te verheughen ende lustigh te maken: helpt wonderlijcken de ghene die aen het hert bangh oft beswaert zijn. Het sap van de wortel inghenomen gheneest die van hooghe gevallen zijn, ende verdrijft oft scheydt dat gheronnen bloedt. De ghene die veel te dencken ende te leeren hebben, ende veel moeyte oft hoofs-sweer hebben, sullen nuttelijck altijdt ‘smorghens ende ‘savonts dit sap innemen; want het versterckt gheweldighlijck de kranckheydt des hoofts. Leden die blauw gheslaghen zijn, met een salve van dit sap ghestreken, ghenesen haest, als oock de herdigheydt van de borst. Men ghelooft, dat den ghenen die van ionghs af het sap van dit cruydt alle daghen ghebruyckt, een langh ende vrolijck leven leyden sal, ende sal veel kranckheden verhinderen ende beletten, sonder eenighe swaermoedigheydt; met goedt ende sterck verstant. Al het selve kanmen by nae met het langh ghebruyck van de bladeren ende dit gheheele cruydt doen, besonder alsmen dit laet drooghen, ende dan tot poeder brenght. Het sap, ’t welck uyt de bladeren gheperst wordt, inghenomen zijnde, gheneest de ghene die placken ende vlecken in ’t lichaem hebben, ende een quade verwe: verdrijft oock de sproeten, soo wel van binnen als van buyten ghebruyckt. Want men ghelooft, dat dit cruyt veel ghebruyckt zijnde, de huydt klaer ende ghelat kan maken. De Bloemen worden teghen de selve ghebreken oock ghebruyckt. Het water van dit cruydt ghedistilleert, gheneest de moedigheydt, alsmen de leden daer mede wast: inghenomen gheneest de hitte, soo wel van de Kinder-pockskens, als van de ander Pocken. Het kloppen van het hert oft de bevinghe van de Milt en wordt nerghens beter mede verdreven dan met dit cruydt, daer op gheleydt zijnde; oft met de olie die daer van ghemaeckt is ghestreken Het saedt met wit van een ey ghesoden, ende op eenighe gheswillen ghedaen, verdrijft die op korten tijdt. |
HET VIII KAPITTEL. Van robertskruid, de derde soort van ooievaarsbek. (Geranium robertianum) Gedaante. Robrechtskruid heeft steeltjes die soms hoger dan vijf en veertig cm opstaan, rond, met knopen verdeeld en gewoonlijk roodachtig en met sommige haartjes bezet, uit de knopen spruiten de bladeren, gekloven en gekerfd en die van dolle kervel of Myrrhis gelijk, maar kleiner en trekken wat meer naar die van de kervel, wat haarachtig of ruw en van kleur ook soms wat roodachtig. Op de toppen steken de bloempjes uit, purperkleurig en van vijf bladeren gemaakt. Na elk bloempje volgt er een stekende of scherpe steek als een kranenbek. De wortels zijn vezelachtig. Dit gehele gewas is zwaar genoeg van reuk en geenszins aangenaam om te ruiken. Plaats. Robrechtskruid wordt dikwijls gevonden omtrent de oude muren en afscheidingen, in de vervallen bouwplaatsen en ook bij de stammen of blokken van de afgehouwen bomen in vochtige en donkere gewesten en dikwijls ook op koudachtige plaatsen. [82] Tijd. Dit gewas bloeit van april tot heel diep in de zomer en blijft zelfs in de winter groen en wordt niet gemakkelijk van de stuursheid der koude beschadigd. Namen. Robrechtskruid is dit gewas in Nederduits genoemd, in het Hoogduits Ruprechte-kraut en som ook Scharken-kraut of Klein Scholwurtz en daarnaar is het op het Latijn Ruberta of Roberti herba genoemd geweest. Ruellius noemt het Herba Robertiana, wij noemen het Geranium robertianum. Als men dit kruid goed bezien en opmerken wil en met de derde Sideritis van Dioscorides tezamen brengen of vergelijken dan zal men gemakkelijk gewaar worden dat het de echte derde Sideritis van Dioscorides is, want hij vermaant van drie soorten van Sideritis, de eerste met bladeren van malrove, de tweede met bladeren van varenkruid en de derde die aan de muren en wijngaarden groeit. Met zijn beschrijving komt ons Robrechtskruid heel goed overeen want het groeit ook op diergelijke plaatsen, dat is aan de wegen en muren, de bladeren waarvan ik gezegd heb dat ze zeer op die van kervel lijken en lijken ook veel op die van koriander, dan in de takjes of steeltjes en bloemen is er wat meer ongelijkheid. Derde Sideritis van Dioscorides. Voorts zo luidt de beschrijving van de derde Sideritis alzo naar het Grieks; ‘De derde Sideritis heeft uit haar wortel vele bladeren die van koriander gelijk aan steeltjes die een zeventien cm lang zijn, zacht en glad, teer, witachtig en ook wat roodachtig, de bloemen zijn roodachtig en van smaak bitter en lijmachtig of taai’. Hij zegt daar noch meer bij dat ze van Cratevas, de oude kruidbeschrijver, Heraclea genoemd werd en bij de muren en wijngaarden plag te groeien. Aard. Robrechtskruid is wel wat verkoelend van aard, maar is nochtans daarbij ook afvegend met enige kleine tezamen trekking. Kracht en werking. Dit gewas is zeer geschikt om de wonden, zeren en zweren die aan de borsten en schaamdelen komen te genezen. Sommige menen ook dat robrechtskruid het bloed stelpen kan en alle bloedloop beletten. Dit zelfde wordt van Dioscorides de derde Sideritis ook toegeschreven, want hij zegt daar aldus van; ‘Dit kruid is krachtig om als men dat ergens op legt alle bloedige en verse wonden te helen en te genezen. BIJVOEGING. Geslachten van robrechtskruid. In Duitsland worden er twee geslachten van dit gewas gevonden en bloedkruid, in hun taal Blutwurtz genoemd, in het Latijn Sanguinaria. Het ene is heel groen en heet Weiblin, dat is wijfje, het ander is roodachtig en heet Menlin, dat is mannetje.(wel voor Geranium sanguineum) Namen. Naast de naam Sanguinaria, bloedkruid of bloedwortel wordt dit gewas ook met een naam die alle soorten van kranenvoet gemeen is in het Hoogduits Storken-schnabel genoemd en Gratia Dei of Gottes gnad. De Hongaren noemen ze varyu lab, dat is kraaienvoet en vooral diegene die dunne en zeer doorsneden bladeren heeft en om dezelfde reden wordt het Geranium Coriandri-folium genoemd net zoals Dioscorides ook zegt dat de Sideritis bladeren als de koriander heeft. Dan in de volgende kapittels en hun bijvoegsels zullen we andere soorten van ooievaarsbek met korianderbladeren en van echte bloedwortel verhalen. Krachten van alle soorten van ooievaarsbek. Al is het zaak dat alle soorten van ooievaarsbek met zoveel krachten van God begaafd zijn dat ze daarom de naam Gods genade bij de Hoogduitsers voeren, nochtans wordt van alle dokters van deze tijden het meest geprezen (vooral in de wonden) deze soort die we robrechtskruid noemen. De barbieren of chirurgen gebruiken dit kruid overal veel om de roos en dergelijke gebreken te genezen. De herders van Duitsland noemen dat bloedkruid omdat het zeer uitnemende van krachten is om het bloed te stelpen. Doch het geslacht van robrechtskruid dat roodachtig is wordt van hun meest geprezen en zij koken dat in het water en geven dat hun beesten te drinken als ze bloedig plassen. De wortel daarvan gekookt en gedronken is goed voor diegene die de bloedloop hebben. Als iemand zeer verschrikt en verbaasd is geworden en deze wortel inneemt zal hij zo weer verkwikken en tot zichzelf komen. Het geneest de breuken en de steen van de nieren en is zeer geschikt om de mensen te verheugen en lustig te maken, helpt wonderbaarlijk diegene die aan het hart bang of bezwaard zijn. Het sap van de wortel ingenomen geneest die van hoge gevallen zijn en verdrijft of scheidt dat gestolde bloed. Diegene die veel te denken en te leren hebben en veel moeite of hoofdpijn hebben zullen altijd ‘s morgens en ‘s avonds dit sap nuttig innemen, want het versterkt geweldig de ziekten van het hoofd. Leden die blauw geslagen zijn en met een zalf van dit sap gestreken genezen gauw, als ook de hardheid van de borst. Men gelooft dat diegene die van jongs af aan het sap van dit kruid alle dagen gebruiken een lang en vrolijk leven leiden zal en zal veel ziektes verhinderen en beletten zonder enige zwaarmoedigheid met goed en sterk verstand. Al hetzelfde kan men bijna met het lang gebruik van de bladeren en dit gehele kruid doen vooral als men dit laat drogen en dan tot poeder brengt. Het sap dat uit de bladeren geperst wordt en ingenomen geneest diegene die plekken en vlekken in het lichaam hebben en een kwade kleur, het verdrijft ook de sproeten, zowel van binnen als van buiten gebruikt. Want men gelooft dat dit kruid veel gebruikt de huid helder en glad kan maken. De bloemen worden tegen dezelfde gebreken ook gebruikt. Het water van dit kruid gedistilleerd geneest de moeheid als men de leden daarmee wast en ingenomen geneest het de hitte, zowel van de kinderpokken als van de ander pokken. Het kloppen van het hart of de beving van de milt wordt nergens beter mee verdreven dan met dit kruid als het daarop gelegd wordt of met de olie die daarvan gemaakt is gestreken Het zaad met wit van een ei gekookt en op enige zwellen gedaan verdrijft die op korte tijd. |
HET X. CAPITEL. Vande Blauwe Boter-bloeme, dat is de vijfde soorte van Oyevaers-beck, ende oock van de seste soorte oft Roode Boter-bloeme. Gheslachten. VVy sullen hier noch twee soorten van Oyevaers-beck beschrijven, die de Boter-bloemen van bladeren seer ghelijck zijn, ende daer nae ghenoemt worden. Ghedaente. 1. De eene is van Bladeren seer ghelijck het tamme Boter-bloemen-cruydt, oft beter, de tweede soorte van de Wilde Boter-bloemen, want sy heeft diep doorsneden Bladeren, die aen de kanten saeghs-ghewijse ghekertelt zijn. De Steelkens zijn veel in ’t ghetal, recht op-staende, rond, wat hayrich, stracks nae dat sy uyt de wortelen komen rood van verwe. Op het t’ sop van de welcke Bloemen voortkomen, bijnae als die van de Boter-bloemen, maer blauw van verwe: daer naer volghen kleyne Hauwkens oft bollekens, in de welcke het saedt steeckt; uyt het midden van de welcke een dun priemken komt ghesproten, den beck van een Craene seer ghelijck: de wortel is wat dickachtigh, met vele vlocken veselachtigh. 2. De andere is de voornoemde van ghedaente seer ghelijck, nochtans met wat kleynder bladeren: haer Bloemekens zijn heel schoon rood van verwe, ende somwijlen oock soo welrieckende, dat sy nae den Muscus schijnen te riecken: de wortel is voortkruypende, met vele faselinghen als hayren verbreyt. Plaetse. Dese soorten zijn van haeren eyghen aerd oock wilt: ende worden in bosschen ende onghebouwde plaetsen ghevonden: maer meer in platte en leeghe landouwen, dan op oneffene ende berghachtighe plaetsen. Dan men kanse beyde seer lichtelijck in de hoven doen aerden. Tijdt. Sy bloeyen meest al den Somer door.[84] Naemen. Dit ghewas heeft sijnen toenaem van de Boter-bloeme in ’t Latijn ende in ’t Griecks ghekreghen: want het heet in alle beyde die talen Geranium Batrachioïdes; met den welcken naem anders niet en kan beteeckent wesen, dan ofmen dat cruydt noemde Boter-bloemachtighe Oyevaers-beck: ende dat, om dat dit ghewas van bladeren de Boter-bloemen, ende van Bloemen oft uyt-stekende becken de Oyevaers-becken seer ghelijck is. 1. De eerste soorte wort nu gemeynlijck over al Ranunculus caeruleus, dat is Blauw Boter-bloeme ghenoemt. Fuchsius heetse Gottes Gnad in ‘t Hooghduytsch; in ’t Latijn Gratia Dei: tot onderschil van de andere maghse Geranium Batrachioïdes primum heeten. 2. De andere soorte met roode Bloemen wordt van sommighe Acus moschata gheheeten; met welcken naem de Knobbelachtighe Oyevaers-beck oock ghenoemt wordt, wiens bloemen seer over een komen met die van dit ghewas, aengaende de verwe ende ghedaente van dien. Men soudese Roode Boter-bloemen moghen noemen; in ’t Latijn Ranunculus ruber, oft Geranium Batrachioïdes alterum. Aerd, Kracht ende Werckinghe. Gheen van dese twee soorten is bequaem om in het ghenesen te ghebruycken: Fuchsius seydt nochtans, dat de eene soorte, te weten die met blauwe bloemen, seer krachtigh is om de wonden te ghenesen. BIIVOEGHSEL. Andere soorten van Oyevaers-beck. Met de voornoemde soorten van Oyevaers-beck hebben de naervolghende groote ghelijckenisse: ende worden van Clusius ende andere beschreven. 1. De eerste wordt van hem ghenoemt Oyevaers-beck met grauvve oft doncker-roode bloemen; in ’t Latijn Geranium Batrachioïdes flore pullo. Dit cruydt krijght uyt eene wortel vele stercke gheknoopte steelen, anderhalven voet hoogh, groen, maer nochtans met bloedighe spickelkens als besproeydt, wolachtigh ende ruygh, in sommighe tackskens verdeylt: op ’t sop van de welcke aen elk knoopken langhe steelkens oft steckskens wassen: op de welcke twee bloemen staen van vijf bladerkens ghemaeckt, anders dan alle de andere soorten van Oyevaers-beck pleghen te zijn, ghekerft ende ghesnippelt, van verwe doncker-roodt, ende bynae swart: in ’t midden van de bloemen staen vele omghekronckelde draeykens, met eenen uyt-stekenden priem: daer nae volght grauw Saedt in scherpe huyskens: de welcke als ’t saedt rijp wort, openspringhen ende om-ghekronckelt worden. Het heeft uyt de wortel vele bladeren, groot, sacht, ruygh, aen de buytenste sijde zenuachtigh, die van de Batrachioïdes oft Hanevoetachtigh Oyevaers-beck ghelijck, met vijf oft ses oft meer diepe kervinghen doorsneden, nochtans niet tot het beghinsel van de bladeren toe, daer nae aen de kanten ghekertelt. Dierghelijcke bladeren komender oock uyt elcken knoop onder de tackskens ghesproten, maer kleynder dan de ghene die uyt de wortel spruyten: ende dickwils sijn sy by elcke doorkervinghe met swarte plackskens gheteeckent. De wortel is groot, in vele dicke roodachtighe knobbelen ende vele faselingen verdeylt, uyt-puylende, ende alle iaer vermeerderende, ende nieuwe scheuten uytghevende. Het wordt ghevonden op de berghen van Stiermarck, in het laetste van de bosschen: bloeyt in Braeckmaent. In de hoven wast het weeldigh: en bloeydt aldaer in den Mey. Van Wienen is het saedt in Nederlandt ghesonden geweest, ende aldaer gemeyn geworden. In Oostenrijck wast het in ’t wilt, bloeyt in Mey. 2. De andere wordt van den selven Clusius beschreven, ende ghenoemt in ’t Latijn Geranium Batrachioïdes alterum minus. Dit cruydt heeft vele Bladeren, die met eenen langhen steck oft steel uyt de wortelen komen ghesproten, die van de Breedbladighe Hanevoet by nae ghelijck van ghedaente, rouw ende gherimpelt, diep doorsneden op sommighe plaetsen, aen de kant ghekertelt, van smaeck eerst te samen treckende, en de tonghe verdrooghende, daer nae een weynigh verwarmende. Den steel is ghemeynlijck anderhalven voet hoogh, vast, rondt, gheknoopt, in vele andere tackskens verdeylt, onder de welcke andere bladeren wassen, kleynder dan die uyt de wortel spruyten, ende min doorsneden, maer niet min ghekertelt aen de kanten. Op ’t hooghste van de steelen komen de bloemen voort op langhe steckskens: die zijn van vijf bladeren ghemaeckt, van ghedaente de bloemen van Batrachioïdes, die in Nederlandt in de hoven wast, seer ghelijck, nochtans wat kleynder, ende niet blauw, maer uyt den purpuren rood, met thien draeykens uyt het midden van de bloeme komende, met eenen uyt-stekenden priem: daer nae volghen langhe becken, niet omghekeert oft leynende, maer recht op staende: aen het onderste van de welcke vijf uyt-puylende blaeskens oft sackskens staen vol saedt: ’t welck rijp zijnde uytspringht, als het saedt van alle de andere soorten van Oyevaers-beck. De wortel ghelijckt de voornoemde by nae, ende en sinckt niet diep in der aerden, maer puylt uyt, met vele dicke van binnen roodachtighe knobbelen, die alle iaer grooter worden, ende met faselinghen in der aerden vast zijn. Het wast oock in Stiermarck ende Hongarijen aen hooghe berghen oft rotsen: daer bloeydt het in de Hoymaendt en Oostmaendt: in de hoven gesaeydt, bloeydt in Mey. [85] 3. Oyevaers-beck met bruyn peersche in ’t midden vvitte bloemen. Dit cruydt wordt van Lobel beschreven, ende ghenoemt Geranium fuscum flore livido purpurante, & medio candicante. Dese soorte is van ghedaente de Sanikel ghelijck; maer de bladers zijn grooter, met sommighe swerte ende bruyne plecken. In ’t beghinsel van den Somer gheeftse seer aerdighe bloemen, die bruyn peersch zijn, in de middel wit, ende omgheboghen. Dit cruydt heeft steelen van eenen voedt hooghe, met sommighe sijd-tackskens daer aen, spruytende uyt een langhworpighe wortel. Het saet was van Clusius eerst in Nederlandt uyt Wienen ghesonden. 4. Geel Oyevaers-beck met de bladeren van Boter-bloemen. Het wast in Duytschlandt, ende ghelijckt de voorgaende, maer heeft geele bloemen. 5. Kleyn seer ghebeckt Oyevaers-beck. Dit cruydt noemt Clusius Geranium Salmanticense rostratum: ’t welck hy by Salamanca heeft ghevonden. Dit cruydt is kleyn; maer de becken zijn heel groot. Krachten. Den Hooghduytschen naem Gods Ghenade wijst uyt, datmen in Duydtschlandt bevonden heeft dat de Blaeuw Boter-bloemen met seer vele krachten van Godt begaeft zijn, ende in sonderheydt bijster nut zijn teghen veelderley ghebreken, die in ’t Bijvoeghsel van ’t voorgaende achtste Capitel beschreven zijn. Ende andere willen versekeren, dat alle de soorten uyt Clusius ende Lobel beschreven, in ghebreke van de voorseyde Blaeuw Boter-bloemen, seer nut zijn in alle wonden ende quetsuren. |
HET X. KAPITTEL. Van de blauwe boterbloem, dat is de vijfde soort van ooievaarsbek en ook van de zesde soort of rode boterbloem. (Geranium pratense, Geranium moschatum) Geslachten. Wij zullen hier noch twee soorten van ooievaarsbek beschrijven die veel op de boterbloemen van bladeren lijken en daarnaar genoemd worden. Gedaante. 1. De ene is van bladeren zeer gelijk het tamme boterbloemkruid of beter, de tweede soort van de wilde boterbloemen, want ze heeft diep doorsneden bladeren die aan de kanten zaagsgewijs gekarteld zijn. De steeltjes zijn veel in het getal en staan rechtop, rond, wat harig en als ze uit de wortels komen rood van kleur. Op het top waarvan bloemen voortkomen bijna als die van de boterbloemen, maar blauw van kleur en daarna volgen kleine hauwtjes of bolletjes waarin zaad steekt en uit het midden er van komt een dun priempje gesproten die veel op de bek van een kraan lijkt, de wortel is wat dikachtig en met vele vlokken vezelachtig. 2. De andere is de voornoemde van gedaante zeer gelijk, nochtans met wat kleiner bladeren en haar bloempjes zijn heel mooi rood van kleur en soms ook zo goedriekend dat ze naar muskus schijnen te ruiken, de wortel kruipt voort met vele vezels als haren verspreid. Plaats. Deze soorten zijn van hun eigen aard ook wild en worden in bossen en niet gebouwde plaatsen gevonden, maar meer in platte en lage landstreken dan op oneffen en bergachtige plaatsen. Dan men kan ze beide zeer gemakkelijk in de hoven laten groeien. Tijd. Ze bloeien meestal de zomer door.[84] Namen. Dit gewas heeft zijn toenaam van de boterbloemen in het Latijn en in het Grieks gekregen want het heet in beide die talen Geranium Batrachioïdes en deze naam kan niet anders bedoeld zijn dan of men dat kruid boterbloemachtige ooievaarsbek noemde en dat omdat dit gewas van bladeren de boterbloemen en van bloemen of uitstekende bekken zeer veel op de ooievaarsbekken lijkt. 1. De eerste soort wordt nu gewoonlijk overal Ranunculus caeruleus, dat is blauwe boterbloem genoemd. Fuchsius noemt ze Gottes Gnad in het Hoogduits, in het Latijn Gratia Dei en tot onderscheid van de andere mag ze Geranium Batrachioïdes primum heten. 2. De andere soort met rode bloemen wordt van sommige Acus moschata genoemd en met die naam is de knobbelachtige ooievaarsbek ook zo genoemd wiens bloemen zeer overeen komen met die van dit gewas aangaande de kleur en gedaante er van. Men zou ze rode boterbloemen mogen noemen, in het Latijn Ranunculus ruber of Geranium Batrachioïdes alterum. Aard, kracht en werking. Geen van deze twee soorten is geschikt om in het genezen te gebruiken, Fuchsius zegt nochtans dat de ene soort, te weten die met blauwe bloemen, zeer krachtig is om de wonden te genezen. BIJVOEGING. Andere soorten van ooievaarsbek. Met de voornoemde soorten van ooievaarsbek hebben de navolgende grote gelijkenis en worden van Clusius en andere beschreven. (Geranium phaeum) 1. De eerste wordt van hem ooievaarsbek met grauwe of donkerrode bloemen genoemd, in het Latijn Geranium Batrachioïdes flore. Dit kruid krijgt uit een wortel vele sterk geknoopte stelen van vijf en veertig cm hoog, groen, maar nochtans als met bloedige spikkeltjes besproeid, wolachtig en ruig, in sommige takjes verdeeld waarvan op de top aan elk knopje lange steeltjes of stekjes groeien waarop twee bloemen staan van vijf bladeren gemaakt, anders dan alle andere soorten van ooievaarsbek plegen te zijn, gekerfd en gesnipperd, van kleur donkerrood en bijna zwart, in het midden van de bloemen staan vele omgekronkelde draadjes met een uitstekende priem, daarna volgt grauw zaad in scherpe huisjes die als het zaad rijp wordt openspringen en omkrommen. Het heeft uit de wortel vele bladeren, groot, zacht en ruig, aan de buitenste zijde met zenuwen die van de Batrachioïdes of hanenvoetachtige ooievaarsbek gelijk en met vijf of zes of meer diepe kerven doorsneden, nochtans niet tot het begin van de bladeren toe, daarna aan de kanten gekarteld. Diergelijke bladeren komen er ook uit elke knoop onder de takjes gesproten, maar kleiner dan diegene die uit de wortel spruiten en dikwijls zijn ze bij elke kerf met zwarte plakjes getekend. De wortel is groot, in vele dikke roodachtige knobbels en vele vezels verdeeld, uitpuilend en elk jaar vermeerderen en geeft nieuwe scheuten uit. Het wordt gevonden op de bergen van Stiermarkt op het eind van de bossen en bloeit in juni. In de hoven groeit het weelderig en bloeit aldaar in mei. Van Wenen is het zaad naar Nederland gezonden en daar gewoon geworden. In Oostenrijk groeit het in het wild en bloeit in mei. (Geranium sylvaticum) 2. De andere wordt van dezelfde Clusius beschreven en in het Latijn Geranium Batrachioïdes alterum minus genoemd. Dit kruid heeft vele bladeren die met een lange stek of steel uit de wortelen komen gesproten en zijn die van de breedbladige hanenvoet bijna gelijk van gedaante, ruw en gerimpeld, diep doorsneden op sommige plaatsen en aan de kant gekarteld, van smaak eerst tezamen trekkend en de tong verdrogend, daarna wat verwarmend. De steel is gewoonlijk vijf en veertig cm hoog, vast, rond, geknoopt en in vele andere takjes verdeeld waaronder andere bladeren groeien die kleiner zijn dan die uit de wortel spruiten en minder doorsneden, maar niet minder gekarteld aan de kanten. Op het hoogste van de stelen komen de bloemen voort op lange steeltjes en die zijn van vijf bladeren gemaakt en van gedaante zeer lijken op de bloemen van Batrachioïdes die in Nederland in de hoven groeit, nochtans wat kleiner en niet blauw, maar uit het purperen rood en met tien draadjes uit het midden van de bloem komen met een uitstekende priem, daarna volgen lange bekken en niet omgekeerd of leunend, maar staan rechtop waaraan het onderste vijf uitpuilende blaasjes of zakjes staan vol zaad en als dat rijp is er uit springt als het zaad van alle andere soorten van ooievaarsbek. De wortel lijkt bijna op de voornoemde en zinkt niet diep in de aarde, maar puilt uit met vele dikke, van binnen roodachtige knobbels die alle jaar groter worden en met vezels in de aarde vast zijn. Het groeit ook in Stiermark en Hongarije aan hoge bergen of rotsen en daar bloeit het in de juli en augustus, in de hoven gezaaid bloeit in mei. [85] 3. Ooievaarsbek met bruinpaarse en in het midden witte bloemen. Dit kruid wordt van Lobel beschreven en Geranium fuscum flore livido purpurante, & medio candicante genoemd. (Geranium phaeum var. phaeum) Deze soort is van gedaante de sanikel gelijk, maar de bladeren zijn groter en met sommige zwarte en bruine plekken. In het begin van de zomer geeft ze zeer aardige bloemen die bruinpaars zijn en in het midden wit en omgebogen. Dit kruid heeft stelen van een dertig cm hoog met sommige zijtakjes daaraan en spruiten uit een langwerpige wortel. Het zaad is van Clusius eerst in Nederland uit Wenen gezonden. 4. Gele ooievaarsbek met bladeren van boterbloemen. Het groeit in Duitsland en lijkt op de voorgaande, maar heeft gele bloemen. 5. Kleine zeer gebekte ooievaarsbek. Dit kruid noemt Clusius Geranium Salmanticense rostratum wat hij bij Salamanca heeft gevonden. Dit kruid is klein, maar de bekken zijn heel groot. (Geranium pusillum?) Krachten. De Hoogduitse naam Gods Ghenade wijst uit dat men in Duitsland bevonden heeft dat de blauwe boterbloemen met zeer vele krachten van God begaafd zijn vooral bijster nuttig zijn tegen velerlei gebreken die in het bijvoegsel van het voorgaande achtste kapittel beschreven zijn. En anderen willen verzekeren dat alle soorten uit Clusius en Lobel beschreven in gebreke van de voor vermelde blauwe boterbloemen zeer nuttig zijn in alle wonden en kwetsingen. |
HET VI. CAPITEL. Van de soorten van Oyevaers-beck oft Geranium: ende eerst van die met knobbelachtighe wortel. Gheslachten. Men vindt seer vele soorten van Geranium oft Oyevaers-beck: van dese zijnder twee van Dioscorides bekendt, ende beschreven; de eene met knobbelachtighe wortel, de ander met bladeren van Maluwe. Van de eerste sullen wy in dit Capitel handelen. Ghedaente. De eerste soorte van Oyevaers-beck met knobbelachtige wortel komt heel weldigh voort, met vele dunne, ronde ende wat tackachtighe steelkens: de bladeren zijn als die van eene soorte van Hanevoet oft Boterbloemen, in vele snippelinghen oft lissen ghekloven, wat nae die van een gheslacht van Anemone treckende, nochtans grooter: op ’t hooghste van de tackskens komen de bloemen voort, seer fraey rood, maer nochtans wat bleeckachtigh van verwe, de kleyne Rooskens seer ghelijck: de welcke nae haer eenen langhworpighen, dunnen, scherpen priem oft steck laten, den beck van een Kraene oft Oyevaer seer ghelijckende; nae de welcke dit ghewas oock sijnen naeme heeft: de wortel is dick, rond, knobbelachtigh, met sommighe faselinghen. Plaetse. In Slavonijen en Albanijen, ende oock in sommighe andere rijcken aen den Oosten ghelegen, komt dit cruydt voort in onghebouden grondt van selfs, sonder datmen wat hoeft te saeyen: maer in Duytschlant, ende oock in vele andere landen en kanmen ’t nergens dan in de hoven vinden, daermen ’t saeyen moet. Tijdt. Het bloeyt by nae den gheheelen Somer door. Naemen. Alle de soorten van Oyevaers-beck worden, om de groote ghelijckenisse die sy met den beck van den Oyevaer oft van de Kraene hebben in ’t Griecks Geranion, in ’t Latijn Gruinalis, ende gemeynlijck Rostrum Gruis, oft Rostrum Ciconiae ghenoemt, ende van sommige Acus moschata oft Acus pastoris: in ’t Nederduytsch Oyevaers-beck; in ’t Hooghduytsch Storckenschnabell; in ’t Enghelsch Storcks bill; in ’t Behemsch Ezapynuset; in ‘t Fransch Bec de Cicogne; in ’t Italiaensch Geranio ende Rostro di Grua; in ’t Spaensch Pico de Cignoňa, Pico del Grou. Maer dese eerste soorte, die wy nu beschrijven, heet eyghentlijck Geranium Tuberosum, dat is Oyevaers-beck met knobbelachtighe wortel: sommighe noemen ’t oock Geranium Bulbosum, om dat het soo knobbelachtige ronde wortelen heeft. Dioscorides heeft dit oock voor de eerste soorte ghehouden: ’t welck by hem noch sommige andere valsche oft bastaert naemen heeft; te weten Pelonitis, Trica, Geranogeron, Ouchinastrum oft Echinastrum. Aerd. Dese soorte van Oyevaers-beck is warm van aerd; soo veel de wortelen belanght. Kracht en Werckinghe. Dioscorides seydt, dat de wortelen oft knobbelen van dese onse eerste soorte van Oyevaers-beck goedt om t’ eten zijn: daer-en-boven, dat een vierendeel loots swaer van dien in wijn ghedroncken, de swillinghen oft apostematien des moeders doet vergaen. Plinius seydt, dat dese wortel seer bequaem is den ghenen die van eenighe kranckheyt beghinnen te ghenesen oft hun krachten moeten hervatten: ende dat een vierendeel loots van die selve met ses oncen wijns tweemael ‘sdaeghs ghedroncken, seer goet is voor de ghene die uyt-drooghen oft de teeringhe hebben. BIIVOEGHSEL. Gheslachten. Daer zijn noch sommighe gheslachten van dese knobbelachtighe Oyevaers-beck; van de welcke dese twee nae-volghende van Clusius in het 10. capitel van het 5. boeck der Vremder ghewassen beschreven zijn. 1. Geranium bulbosum, dat is Oyevaers-beck met loockachtige oft bulbeuse vvortelen. Dit cruydt heeft eene wortel van vele kleyne ende langhworpighe bulben oft bollen ghemaeckt, naer boven wat veselachtigh. Den steel is anderhalven voet hoogh, gheknoopt, omtrent de wortel ende aen de knoopkens wat roodachtigh. Wt elcken knoop komen twee bladeren voort, op langhachtighe steelkens rustende, in vijf deelen ghesneden, ende daer toe noch aende kanten rontom, onghelijckelijck ghekertelt ende doorkerft. Ut die selve knoopen, by den oorspronck van de bladeren, komen vijf scherpe oft spitsighe bladerkens. Op het hooghste van de steelkens komen de bloemen voort als rooskens, op kleyne steelkens by malkanderen staende, van vijf bladerkens ghemaeckt, uyt den purpuren roodachtigh, die van Blauwe Oyevaers-beck van ghedaenten ghelijck, maer wat kleynder. Het wast in Denemarcken met groote menighte. 2. Oyevaers-beck met gheknoopte vvortelen. Dit cruydt is van Plateau beschreven, ende aen Clusius ghesonden: die dat in ’t Latijn Geranium nodosum noemt, oft tubenierum. Het krijght sommighe bladeren uyt de wortel, stijf ghenoegh, in vijf snippelinghen diep verdeylt; tusschen de welcke twee oft dry steelen opstaen, eenen voet hooghe, teer, uyt den grauwen purpur-achtigh, knies gewijs gheknoopt; aen elck knoopken oft ghelidt komen twee bladeren voort, teghen over den anderen staende, niet meer dan drymaels doorsneden: daer nae uyt het midden van de knoopen spruyten langhe steelkens, op de welcke altijdt twee bloemen by een staen, van vijf bladerkens ghemaeckt, de welcke oock eens doorsneden zijn, als die van de Maluwe, purpurverwich, maer met sommighe donckerachtighe aderen verdeylt, in ’t midden een rond uytpuylende rondeel oft schilt hebbende, op ’t hooghste in vijf deelen ghekloven, die daer nae een langhachtigh becksken wordt; het welcke van onder in uytpuylende teskens saed geeft, dat oock als ’t rijp is uytspringht. De wortel is knoopachtigh, ende lidts-ghewijs verdeylt, met sommighe veselinghen. Het bloeydt van Mey af tot in den Herfst toe, ende draeght ghedurighlijcken saed. Dit cruydt krijght somwijlen ettelijcke swammen oft knobbelen aen het onderste van de steelen, besonderlijck omtrent September ende October, boven de wortel, ende oock aen de tackskens: ende als dan is ’t sijn selven soo onghelijck, datmen soude meynen dat het ander ghewas waer: ende dat verschil is van Clusius met twee verscheyden figuren uytghedruckt gheweest. Het wast in Slavonijen. Bolbocastanon oft Eerdtnoten, in Hollandt Eerdakers genoemt, worden van sommighe voor oprechte Geranium primum oft Oyevaers-beck van Dioscorides ghehouden. Naemen. De soorten van Oyevaers-beck heeten oock by sommighe Vehinastrum ende Gruinaria, ende de wel-riekende Moscatella, Muscatella. Kracht en Werckinghe. De Slavonsche vrouwen sieden dit cruydt in loopende water, ende wassen daer mede het voorste van ’t hooft, alsmen daer pijn in heeft: daer nae legghen sy dat cruydt selve, soo ghesoden zijnde, op het hooft: ten laetsten (niet sonder eenighe ijdele superstitie) worpen sy dat cruydt wederom in die selve rivieren oft loopende water, daer sy dat water uytgheschept hadden. Ende soo meynen sy daer groote bate by te vinden. ’T sap van de wortel van knobbelachtigh Oyevaers-beck, gheneest de ghebreken van de ooren. Een loodt van ’t saed met Peper ende Myrrhe ghedroncken, is seer goedt den ghenen die eenen krommen hals hebben. [81] |
HET VI. KAPITTEL. Van de soorten van ooievaarsbek of Geranium en eerst van die met knobbelachtige wortel. (Geranium tuberosum) Geslachten. Men vindt zeer vele soorten van Geranium of ooievaarsbek en van deze zijn er twee door Dioscorides gekend en beschreven, de ene met knobbelachtige wortel en de ander met bladeren van maluwe. Van de eerste zullen we in dit kapittel handelen. Gedaante. De eerste soort van ooievaarsbek met knobbelachtige wortel komt heel weelderig voort met vele dunne, ronde en wat takachtige steeltjes, de bladeren zijn als die van een soort van hanenvoet of boterbloemen en in vele snippels of lussen gekloven die wat naar die van een geslacht van Anemone trekken, nochtans groter, op het hoogste van de takjes komen de bloemen voort, zeer fraai rood, maar nochtans wat bleekachtig van kleur en lijken veel op de kleine roosjes die na hun een langwerpig, dun en scherpe priem of steek laten die veel op de bek van een kraan of ooievaar lijken waarnaar dit gewas ook zijn naam heeft, de wortel is dik, rond en knobbelachtig met sommige vezels. Plaats. In Slovenië en Albanië en ook in sommige andere rijken in het Oosten gelegen komt dit kruid vanzelf voort in ongebouwde grond zonder dat men wat hoeft te zaaien, maar in Duitsland en ook in vele andere landen kan men het nergens dan in de hoven vinden daar men het zaaien moet. Tijd. Het bloeit bijna de gehele zomer door. Namen. Alle soorten van ooievaarsbek worden om de grote gelijkenis die ze met de bek van de ooievaar of van de kraan hebben in het Grieks Geranion, in het Latijn Gruinalis en gewoonlijk Rostrum Gruis of Rostrum Ciconiae genoemd en van sommige Acus moschata of Acus pastoris, in het Nederduits ooievaarsbek en in het Hoogduits Storckenschnabell, in het Engels storcks bill in het Boheems ezapynuset, in he Frans bec de cicogne, in het Italiaans geranus en rostro di grua, in het Spaans pico de cignoňa en pico del grou. Maar deze eerste soort die we nu beschrijven heet eigenlijk Geranium tuberosum, dat is ooievaarsbek met knobbelachtige wortel, sommige noemen het ook Geranium bulbosum omdat het zo’n knobbelachtige ronde wortel heeft. Dioscorides heeft dit ook voor de eerste soort gehouden wat bij hem noch sommige andere valse of bastaard namen heeft, te weten Pelonitis, Trica, Geranogeron, Ouchinastrum of Echinastrum. Aard. Deze soort van ooievaarsbek is warm van aard, zoveel de wortels aangaan. Kracht en werking. Dioscorides zegt dat de wortels of knobbels van deze onze eerste soort van ooievaarsbek goed om te eten zijn, daarboven dat een vierendeel lood zwaar er van in wijn gedronken de zwellingen of apostumatien van de baarmoeders laat vergaan. Plinius zegt dat deze wortel zeer geschikt is voor diegene die van enige ziekte beginnen te genezen of hun krachten moeten hervatten en dat een vierendeel lood er van met zes ons wijn tweemaal daags gedronken zeer goed is voor diegene die uitdrogen of de tering hebben. BIJVOEGING. Geslachten. Daar zijn noch sommige geslachten van deze knobbelachtige ooievaarsbek waarvan deze twee navolgende van Clusius in het 10de kapittel van het 5de boek der vreemde gewassen beschreven zijn. (Pelargonium bubonifolium) 1. Geranium bulbosum, dat is ooievaarsbek met knoflookachtige of bolachtige wortels. Dit kruid heeft een wortel die van vele kleine en langwerpige bulben of bollen gemaakt is, naar boven wat vezelachtig. De steel is vijf en veertig cm hoog, geknoopt en omtrent de wortel en aan de knopen wat roodachtig. Uit elke knoop komen twee bladeren voort die op langachtige steeltjes rusten en in vijf delen gesneden en daartoe noch aan de kanten rondom ongelijk gekarteld en doorkerft. Uit dezelfde knopen bij de oorsprong van de bladeren komen vijf scherpe of spitse bladeren. Op het hoogste van de steeltjes komen de bloemen voort als roosjes die op kleine steeltjes bij elkaar staan en van vijf bladeren gemaakt, uit het purper roodachtig en die van blauwe ooievaarsbek van gedaanten gelijk, maar wat kleiner. Het groeit met grote menigte in Denemarken. 2. Ooievaarsbek met geknoopte wortels. (Geranium nodosum) Dit kruid is van Plateau beschreven en aan Clusius gezonden die dat in het Latijn Geranium nodosum noemt of tubenierum. Het krijgt sommige bladeren uit de wortel, stijf genoeg die in vijf snippers diep verdeeld zijn waartussen twee of drie stelen opstaan van een dertig cm hoog, teer en uit de grauwe purperachtig, knievormig geknoopt en aan elk knoopje of lid komen twee bladeren voort die tegenover elkaar staan, niet meer dan driemaal doorsneden en daarna spruiten uit het midden van de knopen lange steeltjes waarop altijd twee bloemen bijeen staan van vijf bladeren gemaakt die ook eens doorsneden zijn als die van de maluwe, purperkleurig maar met sommige donkerachtige aderen verdeeld en in het midden een rond uitpuilende rondje of schild hebben, op het hoogste in vijf delen gekloven die daarna een langachtig bekje wordt wat elk onderin uitpuilende tasjes zaad geeft dat ook als het rijp is uitspringt. De wortel is knoopachtig en lidvormig verdeeld met sommige vezels. Het bloeit van mei af tot in den herfst toe en draagt steeds zaad. Dit kruid krijgt soms ettelijke zwammen of knobbels aan het onderste van de stelen en vooral omtrent september en oktober boven de wortel en ook aan de takjes en dan is het zichzelf zo ongelijk dat men zou menen dat het ander gewas is en dat verschil is van Clusius met twee verschillende figuren uitgedrukt. Het groeit in Slovenië. (Bunium bulbocastanum) Bolbocastanon of aardnoten die in Holland aardakers genoemd worden worden van sommige voor echte Geranium primum of ooievaarsbek van Dioscorides gehouden. Namen. De soorten van ooievaarsbek heten ook bij sommige Vehinastrum en Gruinaria en de welriekende Moscatella of Muscatella. (Erodium moschatum) Kracht en werking. De Sloveense vrouwen koken dit kruid in lopend water en wassen daarmee het voorste van het hoofd als men daar pijn in heeft en daarna leggen ze dat kruid zelf dat zo gekookt is op het hoofd en tenslotte (niet zonder enige ijdele superstitie) werpen ze dat kruid weer in diezelfde rivier of lopend water daar ze dat water uitgeschept hebben. En zo menen ze daar grote baat bij te vinden. Het sap van de wortel van knobbelachtige ooievaarsbek geneest de gebreken van de oren. Een lood van het zaad met peper en Myrrhe gedronken is zeer goed voor diegene die een kromme hals hebben. [81] |
Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/