Taxus

Over Taxus

Venijn, vervolg Dodonaeus, vorm, dennen, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,

Geschreven en opgezet door Nico Koomen.

Joost van Ravelingen, vervolg van Dodonaeus of Dodoens, cruydt-boeck, 1644.

HET X.CAPITEL.

Van Taxus oft Iben-boom.

Ghedaente.

Den Iben-boom wordt groot ende hoogh; sijn struyck is tamelijcken dick, ende wast recht overeynd, omtrent den tsop in ettelijcke tacken verdeylt, voorts heel sonder knoopen oft weeren, van buyten met een uyt den witten besmeurde oft grauwe schelferachtige ghespleten ende rouwe schorsse bekleedt; dan het binnenste oft het hout selve is swartachtigh van verwe. De tacken wassen ter sijden uyt, ende zijn in teere ranckskens ende rijskens verspreydt; de welcke aen beyde sijden dicht beset zijn met veele by een veers-ghewijs vergaderde ende tegen een staende bladeren, gelijck de ranckskens van den Peck-boom oft Mast-boom; van welcke bladeren elck bijsonder smal is, de Rosmarijn-bladeren niet seer onghelijck, maer langher, effener oft kaeler, donckerer groen, ende sonder reuck. De bloemkens wassen van het onderste van de tackskens langhs de bladeren, ende oock omtrent de tsoppen van de selve, veel by een gehoopt, ende nederwaerts hanghende, uyt den geelen grasachtigh van verwe. Ende daer nae volghen schoone ronde beziekens, die bovenwaerts een kleyne holligheyt oft putteken vertoonen, ghelijckmen aen de Krakebezien siet; de welcke sy van grootte ende ghedaente niet qualijck en ghelijcken.

Plaetse.

Den Iben-boom wast in veelderley ghewesten van Grieckenlandt, als in Arcadien ende Macedonien; in sommighe valleyen oft dellinghen van Italien; in Languedock, selfs in Nederlandt in ’t Ardennen-bosch; ende oock op veele andere plaetsen daer hy ghesaeyt oft gheset is. Dan hy wast liefst in donckere oft schaduwachtighe plaetsen.

Tijdt.

In Meert oft April komen de bloemkens van Iben-boom voort, ende dan volgen de nieuwe scheutkens ende tackskens. De rijpe vruchten vallen in den Herfst op der aerden.

Naem.

Desen boom wordt in ’t Griecks van Dioscorides Smilax gheheeten, van Theophrastus Milos, maer van Nicander in sijne Alexipharmaca Smilos; Galenus noemt hem oock Cactos. Den Latijnschen naem is Taxus; den Nederduytschen Iben-boom; ende den Hooghduytschen Eybenbaum; den Italiaenschen Tasso; den Spaenschen Texo ende Taxo; den Franschen Yf; den Beemschen Tis. In de ongheleerde Apotekers winckelen, in dien daer hedensdaeghs noch eenighe overghebleven zijn, wordt hy Tamariscus gheheeten: ende dat seer qualijck: doch veel qualijcker wierdt sijn schorsse in stede van de schorsse van den Tamarisch-boom ghebruyckt, als hier nae blijcken sal. [1343]

Aerd, Kracht ende Werckinghe.

Den Iben-boom en wordt tot de nuttigheyt der menschen niet gebruyckt: selfs als Galenus seydt, hy is heel fenijnigh ende verghiftigh van aerdt. Dioscorides betuyght oock dat den Iben-boom, die in Vranckrijck onder Narbonen hoorende, dat is in Languedock, wast, soo schadelijck ende vergiftigh is, dat selfs de gene die onder sijn schaduwe rusten oft slapen, daer af kranck worden, ende somtijdts oock sterven. Dan hier in Nederduytschlandt en is hy soo hinderlijck niet, ende sijn schaduwe en is den mensche niet schadelijck.

Theophrastus seydt dat de groote werckende beesten, als Peerden, Muylen, Esels, ende meer andere, die hy in ’t Griecks lophura zoa noemt (oft, soo Gaza dat woordt uytleydt, iumenta) sterven als sy de bladeren daer van gegeten hebben: maer dat de Ossen, Koeyen ende andere beesten, die hy in ’t Griecks merycazonta noemt (in ’t Latijn ruminantia, in onse tael enkende) daer gheen letsel oft quaet van en ghevoelen: hy voeght daer oock by, dat de vruchten oft bezien van desen boom van sommighe menschen geten worden, ende soet van smaeck ende onschadelijck zijn.

Dan Nicander in sijne Alexipharmaca stelt den Iben-boom oock onder de schadelijcke ende verghiftighe ghewassen: midts daer de remedie ende teghenbaete by voeghende: sijn woorden dies aengaende luyden aldus: Wacht u van den verghiftighen Iben-boom, die op den Bergh Octa wast, ende de Denne-boomen aensienlijck is, maer den mensche een harde doodt doet sterven: ten zy dat hy daer eenen uytermaeten grooten teugh van seer heeten ende stercken wijn opdrinckt, alsoo haest als hy ghevoelt dat hem de keele eng beghint te worden, ende toe te nijpen, al oft hy verworght wierdt, ende dat hy sijnen aedem niet ghemackelijck herhalen en kan.

Hier uyt blijckt hoe qualijck, dat de ongheleerde Apotekers hier voortijdts pleghen te doen, die de schorssen van desen Iben-boom in stede van den Tamarisch-boom ghebruyckten, ende de krancke menschen teghen veelerhande ghebreken, in sonderheyt van de milte, in gaven, niet alleen tot verargheringhe der selver sieckten, maer oock dickwijls tot verkortinghe van het leven der krancken, die niet door het ghewelt van haer kranckheyt, maer door de onwetentheyt van de Apotekers ter doodt ghebroght zijn gheweest. Dan hedensdaeghs en hoeven wy daer niet meer over te klaghen, ghemerckt dat den Tamarisch-boom over al alsoo wel bekent is gheworden, datter nu niemandt soo onwetende onder alle de Apotekers gevonden en wordt, die den Iben-boom voor den Tamarisch-boom aensien oft ghebruycken sal.

BIIVOEGHSEL.

In onse tael wordt dit gheboomte somtijdts oock Boogh-hout gheheeten, seydt Lobel, oft, als andere segghen, Yevenhout; in ’t Engelsch Yewtree; in ’t Fransch If; in ’t Hooghduytsch Ibenbaum; in ’t Latijn Milos Theophrasti, als geseydt is; ende Oplus van Crescentius. Het blijft altijdt groen. In Italien heet het oock Smilaca arbore, Mosso ende Tasso, ende oock Nasso; in ’t Latijn Arbor virosa, ende oock Taxus arbor, tot onderschil van het Wolle-cruydt dat by sommighe den naem Taxus herba voert, doch meestendeel Tapsus barbatus ghenoemt wordt.

Noch van de krachten.

De langhworpighe ronde bezien van den Iben-boom, die van de Stekende Winde oft Korael-cruydt ghelijck, worden van de kinderen in Enghelandt veel geten sonder hinder; doch sy zijn daer meer ghebruyckelijck om de Verckens te voeden; ende en zijn niet quaet van smaeck, maer smets, ende daer nae wat bitterachtigh. Ende de voghels die daer van geten hebben, worden verbaest, ende laten haer haest vanghen. De ghene die in andere landen ghegroeyt zijn, als Dioscorides te kennen gheeft, doen de voghels die daer van eten swart worden, oft ten minsten ruyen, ende haer vederen veranderen. Maer de menschen die daer van eten, krijghen ten minsten den buyckloop.

Het hout wordt van sommighe voor soo quaet ghehouden, datse segghen, dat den wijn in de flesschen van dit hout ghemaeckt zijnde bewaert, de mensche die daer van drincken doet sterven. Het schrapsel wordt oock voor verghift ghehouden. Ende sommighe ghelooven dat dit ’t selve verghift was daer mede den Koningh Cativulcus hem selven ombroght, als Julius Cesar schrijft. Suetonius schrijft nochtans dat den Keyser Claudius het volck van Roomen met een openbaer ghebodt schrijftelijck vermaent ende verwittight heeft, dat teghen den beet van de vipier oft adderslanghen gheen beter saecke en is, dan het sap van den boom Taxus.

Den roock van gebrandt Iben-boom hout veriaeght de muysen.

De schaduwe van dese boomen is soo schadelijck niet in Enghelandt als elders: want daer pleeghmen die veel voor de Kercken te setten: ende daer onder schuylen de menschen dickwijls in de heetste tijden des iaers, sonder eenigh letsel daer van te ghevoelen.

Dan het hout is seer buyghsaem en vergaet oft en vermeluwet niet: daerom worden daer pijlen, schichten, boghen, koffers, kassen, voetbancken ende veele andere dinghen van ghemaeckt. De Turcken ghebruycken het binnenste ros hout alleenlijck tot de handthaven van hunne bogen, ende worpen het buytenste wit hout wegh. Sommighe branden dit hout om de vermufte oft bedompte plaetsen den quaden reuck te benemen: dan het Genever-hout is daer bequaemer toe.

HET X.KAPITTEL.

Van Taxus of ibenboom. (Taxus baccata)

Gedaante.

De ibenboom wordt groot en hoog en zijn stam is tamelijk dik en groeit recht overeind en is omtrent de top in ettelijke takken verdeeld en voorts heel zonder knopen of knoesten en is van buiten met een uit het witte besmeurde of grauwe schilferachtige gespleten en ruwe schors bekleed, dan het binnenste of het hout zelf is zwartachtig van kleur. De takken groeien terzijde uit en zijn in tere rankjes en twijgjes verspreid die aan beide zijden dicht bezet zijn met vele bijeen veervormig verzamelde en tegenover elkaar staande bladeren net zoals de rankjes van pekboom of mastboom waarvan elk blad apart smal is en veel op rozemarijnbladeren lijkt, maar langer, meer effen of kaler, donkerder groen en zonder reuk. De bloempjes groeien van het onderste van de takjes langs de bladeren en ook omtrent de toppen er van veel bijeen gehoopt en hangen naar beneden en zijn uit het gele grasachtig van kleur. En daarna volgen mooie ronde besjes die boven een kleine holte of putje vertonen net zoals men aan de krakebessen ziet waar ze van grootte en gedaante veel op lijken.

Plaats.

De ibenboom groeit in vele gewesten van Griekenland zoals in Arcadië en Macedonië, in sommige valleien of dalen van Italië, in Languedock en zelfs in Nederland in het Ardennen bos en ook op vele andere plaatsen daar het gezaaid of gezet is. Dan het groeit het liefst in donkere of schaduwachtige plaatsen.

Tijd.

In maart of april komen de bloempjes van ibenboom voort en dan volgen de nieuwe scheutjes en takjes. De rijpe vruchten vallen in de herfst op de aarde.

Naam.

Deze boom wordt in het Grieks van Dioscorides Smilax genoemd en van Theophrastus Milos, maar van Nicander in zijn Alexipharmaca Smilos, Galenus noemt hem ook Cactos. De Latijnse naam is Taxus, de Nederduitse iben-boom en de Hoogduitse Eybenbaum, de Italiaanse tasso, de Spaanse texo en taxo, de Franse yf, de Boheemse tis. In de ongeleerde apotheekwinkels, indien er tegenwoordig noch enige overgebleven zijn, wordt het Tamariscus genoemd en dat zeer kwalijk doch veel kwalijker werd zijn schors in plaats van de schors van de Tamarix boom gebruikt zoals hierna blijken zal. [1343]

Aard, kracht en werking.

De ibenboom wordt niet tot de nuttigheid van de mensen gebruikt en zelfs zoals Galenus zegt hij is heel venijnig en vergiftig van aard. Dioscorides betuigt ook dat de ibenboom die in Frankrijk onder Narbone groeit, dat is in Languedock, zo schadelijk en vergiftig is dat zelfs diegene die onder zijn schaduw rusten of slapen daarvan ziek worden en soms ook sterven. Dan hier in Nederduitsland is hij niet zo hinderlijk en zijn schaduw is voor de mens niet schadelijk.

Theophrastus zegt dat de grote werkende beesten als paarden, muilen, ezels en meer andere die hij in het Grieks lophura zoa noemt (of, zo Gaza dat woord uitlegt, iumenta) sterven als ze de bladeren daarvan gegeten hebben maar dat de ossen, koeien en andere beesten die hij in het Grieks merycazonta noemt (in het Latijn ruminantia en in onze taal erkende) er geen letsel of kwaad van voelen en hij voegt er ook bij dat de vruchten of bessen van deze boom van sommige mensen gegeten worden en zoet van smaak en onschadelijk zijn.

Dan Nicander in zijn Alexipharmaca stelt de ibenboom ook onder de schadelijke en vergiftige gewassen omdat hij er de remedie en tegen middel bij voegt, zijn woorden wat dat aangaat luiden aldus: ‘Wacht u van de vergiftige ibenboom die op de berg Octa groeit en op dennenbomen lijkt, maar de mens een harde dood laat sterven tenzij dat hij daar een uitermate grote teug van zeer hete en sterke wijn opdrinkt zo gauw als hij voelt dat hem de keel eng begint te worden en toe te nijpen al of hij gewurgd werd en dat hij zijn adem niet gemakkelijk herhalen kan’.

Hieruit blijkt hoe kwalijk dat de ongeleerde apothekers hier vroeger plegen te doen die de schorsen van deze ibenboom in plaats van de Tamarix boom gebruikten en de zieke mensen tegen velerhande gebreken en vooral van de milt ingaven en niet alleen tot verergering van de ziekten, maar ook dikwijls tot verkorting van het leven van de zieke die niet door het geweld van hun ziekte, maar door de onwetendheid van de apothekers ter dood gebracht werden. Dan tegenwoordig hoeven we er niet meer over te klagen, gemerkt dat de Tamarix overal zo goed bekend is geworden dat er nu niemand zo onwetend onder alle apothekers gevonden wordt die de ibenboom voor de Tamarix aanziet of gebruiken zal.

BIJVOEGING.

In onze taal wordt dit geboomte soms ook booghout genoemd, zegt Lobel, of, als andere zeggen, yevenhout, in het Engels yewtree, in het Frans if, in het Hoogduits Ibenbaum, in het Latijn Milos Theophrasti, zoals gezegd is, en Oplus van Crescentius. Het blijft altijd groen. In Italie heet het ook smilaca arbore, mosso en tasso en ook nasso, in het Latijn Arbor virosa en ook Taxus arbor tot verschil met het wolkruid dat bij sommige de naam Taxus herba voert, doch meestal Tapsus barbatus genoemd wordt.

Noch van de krachten.

De langwerpige ronde besjes van de ibenboom die op die van de stekende winde of asperges lijkt worden van de kinderen in Engeland veel gegeten zonder hinder, doch ze zijn daar meer gebruikelijk om de varkens te voeden en zijn niet slecht van smaak, maar zonder smaak en daarna wat bitterachtig. En de vogels die daarvan gegeten hebben worden verbaast en laten zich gauw vangen. Diegene die in andere landen groeien, zoals Dioscorides te kennen geeft, laten de vogels die daarvan eten zwart worden of tenminste ruien en hun veren veranderen. Maar de mensen die daarvan eten krijgen tenminste buikloop.

Het hout wordt van sommige voor zo kwaad gehouden dat ze zeggen dat de wijn die in de flessen dat van dit hout gemaakt is bewaard wordt de mens die daarvan drinkt laat sterven. Het schrapsel wordt ook voor vergif gehouden. En sommige geloven dat dit hetzelfde vergif was waarmee koning Cativulcus zichzelf ombracht, zoals Julius Caesar schrijft. Suetonius schrijft nochtans dat keizer Claudius het volk van Rome met een openbaar gebod schriftelijk vermaand en verwittigd heeft dat tegen de beet van de viper of adderslangen geen betere zaak is dan het sap van de boom Taxus.

De rook van gebrand ibenboom hout verjaagt de muizen.

De schaduw van deze bomen is niet zo schadelijk in Engeland als elders want daar plag men die veel voor de kerken te zetten en daaronder schuilen de mensen dikwijls in de heetste tijden van het jaar zonder er enig letsel van te voelen.

Dan het hout is zeer buigzaam en vergaat of vermolmt niet en daarom worden er pijlen, schichten, bogen, koffers, kasten, voetbanken en vele andere dingen van gemaakt. De Turken gebruiken het binnenste ros hout alleen voor de handhaven van hun bogen en werpen het buitenste witte hout weg. Sommige branden dit hout om de muffige of bedompte plaatsen de kwade reuk te benemen, dan het jeneverhout is er beter voor.

Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/