Pennisetum
Over Pennisetum
Indiaans panikkoren, vervolg Dodonaeus, vorm, koren, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,
Geschreven en veropgezettaald door Nico Koomen.
Joost van Ravelingen, vervolg van Dodonaeus of Dodoens, cruydt-boeck, 1644.
HET XXVI. CAPITEL. Van Indiaensch Panick-koren. Behalven het voorbeschreven Panick-koren vindtmen noch een ander vremde mede-soorte van het selve, die den toenaem van Indiaensche Panick-koren voert. Ghedaente. Dit vremdt oft uytlandtsch Panick-koren brenght dicke halmen oft steelen voort, acht oft neghen voet hoogh, met veele knoopen lidts-ghewijs verdeylt: uyt elcke knoopen spruyten bijsondere harde, groote, langhe breede bladeren, de Riet-bladeren heel ghelijck; de aeren oft Riet-pluymen zijn dick ende dicht by een ghehoopt ende vergadert, wat rouw oft ruyghachtigh, somwijlen wat korter dan die van gemeyn Panick-koren, maer dicker: ende komen voort op ’t opperste vande halmen, ende uyt den oorspronck oft schooten vande bladeren, op korter ende dunner halmkens staende: het saedt is langhworpigh, in vlimmen, oft hayrs-gewijse bolsteren verwerret; door de welcke dese aerkens rouw [819] ende ruygh in ’t aentasten zijn. De wortelen zijn dick ende gheveselt, grooter dan die van Gemeyn Panick-koren. Plaetse. Dit ghewas is uyt Indien ghebroght, soo den naem uytwijst: ende wildt veel beter aerden in heete, dan in dese koude oft Noordtsche landen. Tijdt. In dese Nederlanden, hoe warm ende heet dat het iaer oock is, kan dit Koren selden ende naeuws in ’t laetste van den Somer tot volkomen rijpigheydt gheraecken in heeter ghewesten, rijpet veel eer. Naem. Wy noemen dit gewas in ’t Latijn Panicum Indicum, dat is Indiaensche Panick-koren: ende voorwaer sijn dichte ende in een ghedronghen aere wijst ghenoeghsaem uyt, dat het een soorte van Panick-koren is. Aerd, Kracht ende Werckinghe. Het is waerschijnelijck ende ghelooflijck, dat dit ghewas van krachten de ghemeyne soorte van Panick-koren ghelijckt, ende ghebruyckt mach worden in al ’t ghene daer het ghemeyn Panick-koren nut toe is. BIIVOEGHSEL. De groote aere van dit Indiaensche Panick-koren heeft eenighsins ghelijckenisse met het bloeyselr van de groote Fluweel-bloemen, als Lobel betuyght, die dat Panicum Indicum pannicula villosa noemt, ende daer de naevolghende mede-soorte van beschrijft. Blauw Indiaensch Panick-koren, in ’t Latijn Panicum caeruleum Indicum, is moghelijck Indicum Dioscoridis. Dit cruydt van vremdt saedt hier te lande in den Meert ghesaeydt zijnde, heeft halmen gheschoten voor de Oogstmaendt, rietachtigh, het Suycker-Riet ghelijck, een mans lenghde hoogh, meer dan eenen vinger dick, ende vol bleeck voos mergh, recht, gheknoopt; die seer nae die wortel (de welck dat kleyner heeft, te rekenen nae sijn selfs grootte, ende bijkants nae de grootte van het eerst Panick-koren) een schoone blauwe oft peersche verwe hebben, ende boven op de halmen oock ronde langhworpighe aeren, die in ’t opperste wat bot zijn, ghelijck Turcks koren: de bloemen zijn licht blaeuw, ende dicht ende net beset met langhworpigh rondt ende blauw graen, eenighsins ghelijckende de naeckte Haver, maer kleyner ende overvloediger. De bladers zijn rietachtigh; in welcker lenghde midden door loopt een streepe oft ribbeken, ende breede halm-knoppekens, wel totten halven toe hem selven omvangende: den smaeck is dien vanden Hirs ghelijck. Maer dit ghewas is selden te vinden. Dierghelijck Panick-koren is oock ’t ghene dat Clusius beschrijft, ende Panicum Americanum noemt. Dan den selven Clusius vermaent oock van een aere van dit Panick-koren, due uyt West-Indien ghebroght zijnde, wel anderhalven voet langh was, oft langer, met seer veele saeden (als voren beschreven zijn) seer dicht bewassen. |
HET XXVI. CAPITEL. Van Indiaans panikkoren. (Pennisetum glaucum) Behalve het voorbeschreven panikkoren vindt men noch een ander vreemde medesoort er van die de toenaam van Indiaanse panikkoren voert. Gedaante. Dit vreemde of buitenlands panikkoren brengt dikke halmen of stelen voort van twee meter veertig of twee meter zeventig hoog die met vele knopen lidvormig verdeeld is en uit elke knoop spruiten aparte harde, grote, lange brede bladeren die veel op rietbladeren lijken, de aren of rietpluimen zijn dik en dicht bijeen gehoopt en verzameld, wat ruw of ruigachtig en soms wat korter dan die van gewoon panikkoren, maar dikker en komen op het opperste van de halmen en uit de oorsprong of schoten van de bladeren voort die op kortere en dunnere halmpjes staan, het zaad is langwerpig en in vlimmen of haarvormige bolsters verward waardoor deze aartjes ruw [819] en ruig in het aantasten zijn. De wortels zijn dik en gevezeld en groter dan die van gewoon panikkoren. Plaats. Dit gewas is uit Indien gebracht zo de naam uitwijst en wil veel beter aarden in hete dan in deze koude of Noordelijke landen. Tijd. In deze Nederlanden, hoe warm en heet dat het jaar ook is, kan dit koren zelden en nauwelijks op het eind van de zomer tot volkomen rijpheid raken, in hetere gewesten rijpt het veel eerder. Naam. Wij noemen dit gewas in het Latijn Panicum Indicum, dat is Indiaans panikkoren, en voorwaar zijn dichte en ineen gedrongen aar wijst voldoende uit dat het een soort van panikkoren is. Aard, kracht en werking. Het is waarschijnlijk en geloofwaardig dat dit gewas van krachten op de gewone soort van panikkoren lijkt en gebruikt mag worden in al hetgeen daar het gewoon panikkoren nuttig toe is. BIJVOEGING. (Pennisetum glaucum) De grote aar van dit Indiaanse panikkoren heeft enigszins gelijkenis met het bloeisel van de grote fluweelbloemen, als Lobel betuigt, die dat Panicum Indicum pannicula villosa noemt, en daar de volgende medesoort van beschrijft. (Penicillaria solitaria) Blauw Indiaans panikkoren, in ’t Latijn Panicum caeruleum Indicum, is mogelijk Indicum Dioscoridis. Dit kruid is van vreemd zaad hier te lande in maart gezaaid en heeft voor augustus halmen geschoten, rietachtig en lijkt op suikerriet, een mannen lengte hoog en meer dan een vinger dik en vol bleek voos merg, recht en geknoopt die zeer naar die wortel (die dat kleiner heeft te rekenen naar zijn grootte en bijna naar de grootte van het eerste panikkoren) een mooie blauwe of paarse kleur heeft en boven op de halmen ook ronde langwerpige aren die in het opperste wat bot zijn als Turks koren, de bloemen zijn licht blauw en dicht en net bezet met langwerpig rond en blauw graan dat enigszins op naakte haver lijkt, maar kleiner en overvloediger. De bladeren zijn rietachtig en in haar lente loopt een streep of ribje middendoor en brede halmknopjes die hem wel tot de helft toe omvangen, de smaak is die van hirs gelijk. Maar dit gewas is zelden te vinden. (Cenchrus americanus) Diergelijk panikkoren is ook hetgeen dat Clusius beschrijft en Panicum Americanum noemt. Dan dezelfde Clusius vermaant ook van een aar van dit panikkoren die uit West-Indië gebracht is en wel vijf en veertig cm lang was of langer en met zeer vele zaden (als tevoren beschreven zijn) zeer dicht begroeid. |
Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/