Alcea

Over Alcea

Stokroos, vervolg Dodonaeus, vorm, moeskruiden, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,

Geschreven en opgezet door Nico Koomen.

Joost van Ravelingen, vervolg van Dodonaeus of Dodoens, cruydt-boeck, 1644.

HET XXVII. CAPITEL.

Van de Tamme Maluwe oft Winter-Roosen.

Gheslachten.

De gheslachten van Maluwe zijn menigerhande. Van dese sullen wy het Tam eerst beschrijven, te weten Winter-Roosen; ende daer nae de andere, die Wildt zijn, in het volghende Capitel.

Ghedaente.

De Tamme Maluwe, wiens bloemen hier te lande Winter-Roosen oft Herfst-Roosen genoemt worden, heeft groote, ronde uyt den groenen wat witachtighe bladeren: de welcke grooter, rouwer ende oneffener zijn dan de bladeren van de Wilde Maluwen. Den steel oft stam schiet recht om hoogh op, ende is enckel ende slecht, somtijdts meer dan ses oft seven voeten langh; ende daer aen hanghen beneffens de onderste bladeren, op korte steelkens schoone groote bloemen, veel grooter, maer anders van maecksel de ghemeyne oft Wilde Maluwe-bloemen ghelijck, somtijdts enckel, ende niet meer dan vijf bladeren hebbende; somtijdts iae seer dickwijls dobbel ende veelbladigh, van veelderley verwe, te weten sommige wit, sommighe roodt, lijfverwigh, licht roodt, schoon roodt oft bruynroodt, sommige peersch blinckende, sommighe soo bleeckroodt, dat sy bijnae wit zijn. Als de bloemen gheresen zijn, soo komen de platte saden voort, die in ronde koeckskens als keeskens tsamen ghehoopt ende in een gedrongen, ende met vellekens bewonden zijn. De wortel is langh ende dick, witachtigh, taey, ende licht om buyghen, diep ind’aerde sinckende.

Plaetse.

De Tamme Maluwe wordt in de hoven ghesaeyt ende onderhouden: te verghefs salmense elders soecken.

Tijdt.

Dit cruydt brenght sijnen steel voort het tweede iaer nae dat het ghesaeyt is, ende bloeyt dan in Hoymaendt ende Oogstmaendt. Als het saedt volkomen ende rijp gheworden is, dan wordt den steel dor; maer de wortel blijdt somtijdts ettelijcke iaeren langh levende; ende brenght in ’t Vooriaer wederom nieuwe bladeren ende steelen voort.

Naemen.

Men noemt dese soorte ghemeynlijck met den naem van haer bloemen Winter-Roosen ende Herfst-Roosen: dan tot onderscheyt van de ander maghmense Tamme Maluwe heeten, in ’t Griecks eyghentlijck Malache; ende in ’t Latijn Malva; maer tot onderscheyt van de Wilde Malache cepeute, in ’t Latijn Malva hortensis, van sommighe Rosa ultramarina, ende Rosa hyemalis; te weten de ghene die enckele bloemen heeft Enckele Winter-Roosen; ende de ander Dobbel Winter-Roosen, in ‘t Latijn Malva hortensis [1018] multiplico flore. Ende dit is die Roose, die Plinius in het 4.capitel van sijn 21.boeck seydt uyt eenen maluwachtighen stam te spruyten, ende moesachtighe bladeren te hebben (in ’t Latijn folia oleracea, waer voor sommige boecken qualijck gheschreven stont Olea oft Oleacea) die sommighe Moseceuroa noemen. De Hooghduytschen noemense Garten Pappeln, Herbstrosz, ende Ehrnrosz; de Fransoysen Rose d’outre mer, Malve de iardin ou cultivee, de Enghelsche Holy Hocke.

By de bastaerdt oft oneygene naemen, die in de boecken van Dioscorides staen, wordt de Maluwe met de naevolghende naemen oock gheheeten; te weten van Pythagoras Anthema, van Zoroastres Diadesina, van de Egyptenaers Chocortes, van andere Aegos splen, oft Oura myos, dat is in ’t Latijn Caprae splen ende Urina muris.

Aerd, Kracht ende Werckinghe.

Tamme Maluwe, oft Winter-Roosen-cruydt, is middelmatigh warm ende vochtigh, doch wat min dan de Wilde Maluwe: sy is oock slijmerigh ende lijmigh van stoffe ende sap, ghelijck de Wilde; als ’t in de bloemen, saedt ende wortel meest blijckt.

Den rooden wijn, daer dese bloemen, in sonderheydt de roode, in ghesoden zijn, stopt den onmatighen vloet der maendtstonden, als daer eenighe andere dinghen de selve kracht hebbende by ghedaen worden.

De bladeren, wortelen ende saden van dit cruydt vermoghen al ’t selve datmen met die van de Wilde Maluwe kan doen; de welcke dickwijler ende meer gebruyckt worden dan dese Tamme.

BIIVOEGHSEL.

De Enckele ende de Dobbele Winter-Roosen komen van eenerhande saedt voort: want, als Lobel betuyght, ’t saedt van de onderste dobbel bloemen, die aen den steel ghestaen hebben, brenght ghemeynlijck voorts enckele bloemen; maer d’opperste, dobbel bloemen. Hy noemtse in ’t Latijn Malva Rosea fruticosa; ende twijffelt oftse den Anadendromalache van Galenus is. De Dobbele noemt hy Malva Rosea multiplex. Sommighe heetense Malache cepaea ende Malva sativa; in Italien Malva maggiore ende Malvoire d’un gambo solo. Men heetze oock Hof-Maluwe, in het Latijn Malva Romana ; somtijdts oock, maer oneyghentlijck, Bismalva. De bloemen van dese Tamme Maluwe wordt Winter-Roosen gheheeten, om datse de Roose van ghedaente, maer niet van reuck, ghelijckt, ende om datse seer spade bloeyt, ende dickwijls in ’t laetste van de Oogstmaendt. Sy is seer verscheyden van verwe, als Dodoneus oock vermaent heeft, soo wel de Enckele als de Dobbele: dan de ghene die dobbel ende voller van bladeren is, is meestendeel de schoon roode Pioen-bloemen van verwe ghelijck. Sy is oock wit, bleeck-roodt, lijfverwigh; somtijdts oock doncker bruyn oft bijnae swart: van welcke verwe heel luttel andere bloemen ghevonden worden; sommighe zijn ghespickelt, ende met verscheyden verwen verciert.

Noch van de krachten van Hof-Maluwe oft Winter-Roosen.

Dese Hof-Maluwe heeft noch veele andere krachten, de welcke sy met de Wilde Maluwe ghemeyn heeft: daerom de ghene die de selve weten willen, sullen het volghende capitel ende sijn Bijvoeghsel moghen lesen. Doch tot meerder voldoeninghe sullen wy hier noch ettelijcke krachten van de selver verhaelen, die daer niet vermaent en zijn, maer nochtans daer eenighe ghemeynschap mede hebben. Maer voor allen is het te weten, dat de Hof Maluwe hoe die meer waterachtighe vochtigheydt heeft, hoe haer kracht minder is. Daerom salmen de Wilde Maluwe voor bequaemer achten om soo wel in spijse als teghen de sieckten te ghebruycken. Lobel seydt dat de Winter-Roosen meer ghelijckenisse met de Witte Maluwe hebben, dan met de Wilde, soo wel in krachten als in ghedaente. ‘Tsaedt, seydt hy, van de Winter-Roosen is dat van Witte Maluwe ghelijck, maer grooter: ende wordt van veele ghebruyckt in stede van Wittle Maluwe-saedt: oock hebben de wortels de kracht niet onghelijck de Witte Maluwe. Waerom datmen voor seker soude moghen segghen, schrijft den selven Lobel, dat dit ghewas eer de oprechte Anadendromalache van Galenus waer, dan de Boomachtighe Maluwe, daer wy in ’t volghende Capitel van spreken sullen.

Het water, daer Maluwe in ghesoden heeft, ghedroncken breeckt den steen, ende doet slapen.

Plinius schrijft dat Maluwe in wijn ghesoden seer goedt is met een klisterie gheset teghen het roodtmelizoen oft de ghebreken van ’t fondament, oft oock daer mede ghestooft.

Sap van Maluwe tot een half pondt toe ghedroncken, oft water daer de wortels ende bladers in gesoden zijn, dat eenighe dickigheyt heeft, is sonderlinghen goet, lauw ghedroncken, de ghene die van de swaere melancolijcke vochtigheden overvallen zijn: maer de ghene die dul zijn, gheeftmen acht oncen; ende teghen de vallende sieckte gheeftmen tien oncen van ’t sap oft water daer Maluwe in ghesoden heeft.

‘Tselve sap is oock seer goedt teghen de swillinghen ende krimpinghen des buycks, ende kromheydt van den hals, lauw daer mede ghestreken. ‘Tsap, daer Maluwe in ghesoden heeft, maeckt de sweetgaten veerdigh, ende heeft een verdeylende ende morwmaeckende kracht.

Het ghedistilleert water van de Maluwe is nut teghen alle de inwendighe heete ghebreken, die van brandende kortsen komen. ‘Tselve versoet ende verkoelt de zeeren van de longeren ende van de sijden: daerom is het seer nut in het pleuris, ende in de ghebreken van de longeren. Het is alle het inghewant behulpsaem, ende in sonderheyt de blase ende nieren.

HET XXVII. KAPITTEL.

Van de tamme maluwe of winter rozen. (Alcea rosea)

Geslachten.

De geslachten van maluwe zijn menigvuldig. Van deze zullen we het tam eerst beschrijven, te weten winterrozen en daarna de andere die wild zijn in het volgende kapittel.

Gedaante.

Tamme maluwe wiens bloemen hier te lande winterrozen of herfstrozen genoemd worden heeft grote, ronde uit de groene wat witachtige bladeren die groter, ruwer en oneffen zijn dan de bladeren van de wilde maluwen. De steel of stam schiet recht omhoog op en is enkel en recht en soms meer dan honderd tachtig of twee meter tien lang en daaraan hangen naast de onderste bladeren op korte steeltjes mooie grote bloemen die veel groter maar anders van vorm op de gewone of wilde maluwebloemen lijken en zijn soms enkel en hebben niet meer dan vijf bladeren en soms, ja zeer dikwijls dubbel en veelbladig en van vele kleuren, te weten sommige wit, sommige rood, vleeskleurig, licht rood, mooi rood of bruinrood, sommige blinken paars en sommige zo bleekrood dat ze bijna wit zijn. Als de bloemen gevallen zijn komen de platte zaden voort die in ronde koekjes als kaasjes tezamen gehoopt en ineengedrongen en met velletjes omwonden zijn. De wortel is lang en dik, witachtig, taai en gemakkelijk om te buigen die diep in de aarde zinkt.

Plaats.

Tamme maluwe wordt in de hoven gezaaid en onderhouden, te vergeefs zal men ze elders zoeken.

Tijd.

Dit kruid brengt zijn steel het tweede jaar voort nadat het gezaaid is en bloeit dan in juli en augustus. Als het zaad volkomen en rijp geworden is dan wordt de steel dor, maar de wortel blijft soms ettelijke jaren lang leven en brengt in het voorjaar wederom nieuwe bladeren en stelen voort.

Namen.

Men noemt deze soort gewoonlijk met de naam van haar bloemen winter-roosen en herfst-roosen, dan tot onderscheidt van de andere mag men ze tamme maluwe noemen en in het Grieks eigenlijk Malache en in het Latijn Malva, maar tot onderscheidt van de wilde Malache cepeute en in het Latijn Malva hortensis, van sommige Rosa ultramarina en Rosa hyemalis, te weten diegene die enkele bloemen heeft enkele winterrozen en de andere dubbele winterrozen, in het Latijn Malva hortensis [1018] multiplico flore. En dit is die roos die Plinius in het 4de kapittel van zijn 21ste boek zegt uit een maluweachtige stam te spruiten en moesachtige bladeren heeft (in het Latijn folia oleracea waarvoor sommige boeken kwalijk geschreven stond Olea of Oleacea) die sommige Moseceuroa noemen. De Hoogduitsers noemen het Garten Pappeln, Herbstrosz en Ehrnrosz, de Fransen rose d’outre mer, malve de jardin of cultivee en de Engelse holy hocke.

Bij de bastaard of oneigen namen die in de boeken van Dioscorides staan wordt de maluwe met de volgende namen ook genoemd, te weten van Pythagoras Anthema, van Zoroastres Diadesina, van de Egyptenaars Chocortes en van andere Aegos splen of Oura myos, dat is in het Latijn Caprae splen en Urina muris.

Aard, kracht en werking.

Tamme maluwe of winterrozenkruid is middelmatig warm en vochtig, doch wat minder dan de wilde maluwe en ze is ook slijmerig en lijmig van stof en sap gelijk de wilde wat in de bloemen, zaad en wortel meest blijkt.

De rode wijn daar deze bloemen en vooral de rode in gekookt zijn stopt de onmatige vloed van de maandstonden als er enige andere dingen er bij gedaan worden die dezelfde kracht hebben.

De bladeren, wortels en zaden van dit kruid vermogen al hetzelfde dat men met die van de wilde maluwe kan doen die vaker en meer gebruikt worden dan deze tamme.

BIJVOEGING.

De enkele en dubbele winterrozen komen van hetzelfde zaad voort want, als Lobel betuigt, het zaad van de onderste dubbele bloemen die aan de steel gestaan hebben brengt gewoonlijk enkele bloemen voort, maar de opperste dubbele bloemen. Hij noemt ze in het Latijn Malva Rosea fruticosa en twijfelt of ze de Anadendromalache van Galenus is. De dubbele noemt hij Malva Rosea multiplex. Sommige noemen ze Malache cepaea en Malva sativa, in Italie Malva maggiore en Malvoire d’un gambo solo. Men noemt ze ook hof maluwe en in het Latijn Malva Romana, soms ook, maar oneigenlijk, Bismalva. De bloemen van deze tamme maluwe worden winterrozen genoemd omdat ze op de roos van gedaante lijkt, maar niet van reuk en omdat ze zeer laat bloeit en dikwijls op het eind van augustus. Ze verschilt zeer in kleur, als Dodonaeus ook vermaand heeft en zowel de enkele als de dubbele, dan diegene die dubbel en voller van bladeren is lijkt meestal op de mooie rode pioenbloemen van kleur gelijk. Ze is ook wit, bleekrood, vleeskleurig en soms ook donkerbruin of bijna zwart en van die kleur worden er heel weinig andere bloemen gevonden, sommige zijn gespikkeld en met verschillende kleuren versierd.

Noch van de krachten van hof maluwe of winter rozen.

Deze hof maluwe heeft noch vele andere krachten die ze met de wilde maluwe gemeen heeft en daarom diegene die dat weten willen zullen het volgende kapittel en zijn bijvoegsel mogen lezen. Doch tot meerder voldoening zullen we hier noch ettelijke krachten er van verhalen die daar niet vermaand zijn, maar nochtans er enige gemeenschap mee hebben. Maar voor allen is het te weten dat de hof maluwe hoe die meer waterachtige vochtigheid heeft hoe haar kracht minder is. Daarom zal men de wilde maluwe voor beter achten om zowel in spijs als tegen de ziekten te gebruiken. Lobel zegt dat de winterrozen meer gelijkenis met de witte maluwe hebben dan met de wilde en zowel in krachten als in gedaante. Het zaad, zegt hij, van de winterrozen is dat van witte maluwe gelijk, maar groter en wordt van vele in plaats van wit maluwe zaad gebruikt en ook hebben de wortels de kracht die vrij gelijk is met witte maluwe. Waarom dat men voor zeker zou mogen zeggen, schrijft dezelfde Lobel, dat dit gewas eerder de echte Anadendromalache van Galenus is dan de boomachtige maluwe daar we in het volgende kapittel van spreken zullen.

Het water daar maluwe in gekookt heeft gedronken breekt de steen en laat slapen.

Plinius schrijft dat maluwe in wijn gekookt zeer goed is met een klysma gezet tegen de rode loop of de gebreken van het fondament of ook daarmee gestoofd.

Sap van maluwe tot een half pond toegedronken of water daar de wortels en bladeren in gekookt zijn dat enige dikheid heeft is bijzonder goed lauw gedronken diegene die van de zware melancholische vochtigheden overvallen zijn, maar diegene die dol zijn geeft men acht ons en tegen de vallende ziekte geeft men tien ons van het sap of water daar maluwe in gekookt heeft. Hetzelfde sap is ook zeer goed tegen de zwellen en krampen van de buik en kromheid van de hals, lauw daarmee gestreken. Het sap daar maluwe in gekookt heeft maakt de zweetgaten vaardig en heeft een verdelende en murw makende kracht.

Het gedistilleerd water van maluwe is nuttig tegen alle de inwendige hete gebreken die van brandende koortsen komen. Hetzelfde verzoet en verkoelt de zeren van de longen en van de zijden en daarom is het zeer nuttig in het zijdepijn en in de gebreken van de longen. Het is het hele ingewand behulpzaam en vooral de blaas en nieren.

Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/