Petrus Nylandt 2

Over Petrus Nylandt 2

Nederlandtse Herbarius of Kruydt-boek (1682) met de vorm van de kruiden of planten, plaats, tijd, teelt, aard en krachten, medicinaal gebruik, deel 2.

Caryophillate, in ’t Latijn Caryophillata, Herba Benedicta, Sanaminda.

Gedaente.

Caryophillate heeft zwart-groene, ruyg-achtige, ende rondom de kanten saegh-wijs gekerfde bladeren, die aen lanckachtige steelkens drie ofte vijf te samen voort komen, waer van de onderste de kleynste zijn. Tusschen de bladeren spruyten andere steelen, omtrent twee voeten hoogh, ende in verscheyde zijde scheuten gedeelt zijn. Op wiens toppen geele bloemkens te voorschijn komen, na-latende ronde ende rouwe Zaedt-bollekens. De Wortel is van veel roodtachtige veselingen gemaeckt, die niet onaengenaem van reuck zijn.

Plaetse.

Dit Kruydt wast gaerne in donckere lommerachtige plaetsen.

Tijdt.

Het brenght sijn Bloemen in May ende Juny voort.

Aert en Krachten.

Caryophillate is verwarmende ende verdroogende in den tweeden graedt, versterckende ende een weynigh t’samentreckende van krachten, ende het wordt onder de Wondt-kruyden gerekent.

Medicinael gebruyck.

Voor zijde-pijn, Maegh-pijn, swackheyt van de Herzenen, Herte ende Lever, ende om het geronnen Bloedt in het Lichaem te doen scheyden: Neemt van de wortelen vier loot, van de bladeren twee handen vol, koockt dit te samen in Water ofte Wijn tot een pint, ende laet hier van twee ofte driemael des daegs drincken. Dodonaeus.

Voor versche ende oude Wonden: Bereydt van de wortelen ende bladeren met Wijn een af-ziedsel, waer mede ghy de wonden wasschen zult. Dodonaeus.

Caryophillata, in het Latijn Caryophillata, Herba Benedicta, Sanaminda. (Geum urbanum)

Vorm.

Caryophillata heeft zwartgroene, ruigachtige en rondom de kanten zaagsgewijs gekerfde bladeren die aan langachtige steeltjes met drie of vijf tezamen voort komen waarvan de onderste de kleinste zijn. Tussen de bladeren spruiten andere stelen uit van ongeveer zestig cm hoog die in verschillende zijscheuten gedeeld zijn. Op hun toppen komen gele bloempjes te voorschijn waarna ronde en ruwe zaadbolletjes volgen. De wortel is van veel roodachtige vezels gemaakt die aangenaam van reuk zijn.

Plaats.

Dit kruid groeit graag in donkere, schaduwachtige plaatsen.

Tijd.

Het brengt zijn bloemen in mei en juni voort

Aard en krachten.

Caryophillata is verwarmend en verdrogend in de tweede graad, versterkend en wat tezamen trekkende van krachten en het wordt onder de wondkruiden gerekend.

Medicinaal gebruik.

Tegen zijdepijn, maagpijn, zwakheid van de hersens, hart en lever en om het gestolde bloed in het lichaam te laten scheiden: Neem van de wortels vier lood, van de bladeren twee handen vol, kook dit tezamen in water of wijn tot een pint en laat hiervan twee of drie keer per dag drinken. Dodonaeus.

Tegen verse en oude wonden: Maak van de wortels en bladeren met wijn een afkooksel waarmee ge de wonden wassen zal. Dodonaeus.

Kalfs-voet, Arons-baert, Pape-kullekens, in ’t Latijn Arum.

Gedaente.

Kalfs-voet heeft groote, effene ende blinckende breede bladeren, die met eenigh zwartachtige placken bevleckt zijn, achter met twee ende voor met een punt spits toe-loopende, ende yeder op een besondere steel voort-komende. Tusschen dese bladeren spruyt een steel omtrent een spanne hoogh, voort-brengende een lanckwerpigh (92) omwentsel, als een scheede, de gedaente van een Hase-oor by na uytbeeldende. Uyt ’t midden van de welcke een lanckachtig doddeken, purper-blaeuw van verwe, te voorschijn komt, waer na sich eerst een groen, ende namaels een root Druyfachtigh gewas vertoont, dat van veel besien, hardtachtigh zaet in sich besluytende, t’samen geset is. De knobbelachtige wortel is hier ende daer met veselingen behangen.

Plaetse.

Dit Gewas komt hier te Lande voort in de Bosschen, onder de Hagen ende op donckere schaduwachtige plaetsen.

Tijdt.

De bladeren spruyten vroegh in de Lente uyt, de Bloem vertoont sich in Juny, ende de Besien neffens het zaet worden in July ofte Augustus rijp.

Aert en Krachten.

Kalfs-voet is warm ende droogh in den derden graet, openende, dun makende, den Urijn drijvende, ende verdeylende van krachten. Fuchsius, Brunfelsus.

Medicinael gebruyck.

Voor Podagra ende Heup-gichte: Neemt van de versche wortelen soo veel van nooden is, stootse kleyn, doet’er by Koe-mist, vermenght het te samen, ende leght het pap-wijs op. Dodonaeus.

Voor alderhande Vergift: Neemt poeyer van de Wortel een vierendeel loots, Theriakel een half vierendeel loots, vermenght dit te samen, ende geeft het met Wijn in. Ofte neemt sap van de bladeren, een lepel vol, Wijn-azijn twee lepels vol, vermengt zijnde, laet het op een reys gebruycken. Matthiolus.

Voor Engborstigheyt ende Hoest, uyt fluymige vochtigheden ontstaen: Neemt van dese Wortel een vierendeel loots, Candy Suycker een half loot, vermenght dit te samen, ende laet het in twee reysen gebruycken. Dodonaeus.

Om de Maent-stonden der Vrouwen te verwecken: Neemt een half loot van het poeyer van de Wortelen, ende geeft het met Wijn in. C. Durantus.

Voor Water-sucht, lang-durende Koortsen, ende verstoptheyt des Ingewants: Neemt van de Wortel een half vierendeel loots, zout van Alsem, van Wijn-steen van elcks tien greyn, menght dit te samen, ende geeft het op een reys in. Dodonaeus.

Voor vlacken des Aengesichts: Stoot de gedrooghde Wortel kleyn, doet’er by Roosen-water, laet het wederom in de Son droogen, wederhaelt dit driemaels, daer na wrijft de vlacken met dit poeyer, ofte vermenght het met Roosen-water, ende bestrijckt daer mede. P. Crescentius.

Kalfsvoet, Aronsbaard, Papenkulletjes, in het Latijn Arum. (Arum maculatum)

Vorm.

Kalfsvoet heeft grote, effen, blinkende en brede bladeren die met enige zwartachtige plekken bevlekt zijn, van achter lopen ze met twee en van voor met een punt spits toe en elk komt op een eigen steel voort. Tussen deze bladeren spruit een steel van ongeveer een zeventien cm hoog op die langwerpige omwindsels voort brengt, als een schede die de vorm bijna van een hazenoor uitbeeld. Uit het midden hiervan komt een langachtig dotje te voorschijn die purperblauw van kleur is. Daarna vertoont zich eerst een groene en daarna een rood, druifachtig gewas dat van veel bessen tezamen gesteld is die hardachtig zaad in zich hebben. De knobbelachtige wortel is hier en daar met vezels behangen.

Plaats.

Dit gewas komt hier te lande voort in de bossen, onder de hagen en op donkere, schaduwachtige plaatsen.

Tijd.

De bladeren spruiten vroeg in de lente uit, de bloem vertoont zich in juni en de bessen met het zaad worden in juli of augustus rijp.

Aard en krachten.

Kalfsvoet is warm en droog in de derde graad, openend, dun makend, de urine af drijvend en verdelend van krachten. Fuchsius, Brunfelsus.

Medicinaal gebruik.

Tegen jicht en heupjicht: Neem van de verse wortels zoveel als nodig is, stamp ze klein, doe er koemest bij, meng het tezamen en leg het papgewijs op. Dodonaeus

Tegen allerhande vergif: Neem van het poeder van de wortel een vierendeel lood, van teriakel een half vierendeel lood, meng dit tezamen en geef het met wijn in. Of neem een lepel vol sap van de bladeren, van wijnazijn twee lepels vol, als het vermengd is laat het in een keer gebruiken. Matthiolus.

Tegen engborstigheid en hoest die uit fluimvocht ontstaan is: Neem van deze wortel een vierendeel lood, van kandijsuiker een half lood, meng dit tezamen en laat het in twee keer gebruiken. Dodonaeus.

Om de maandstonden van de vrouwen te verwekken: Neem een half lood van het poeder van de wortels en geef het met wijn in. C. Durantus.

Tegen waterzucht, lang durende koortsen en verstopping van het ingewand: Neem van de wortel een half vierendeel lood, van zout van alsem en van wijnsteen elk tien grein, meng dit tezamen en geef het in een keer in. Dodonaeus.

Tegen vlekken in het aangezicht: Stamp de gedroogde wortel klein, doe er rozenwater bij, laat het weer in de zon drogen, herhaal dit drie keer, wrijf daarna de vlekken met dit poeder, of vermeng het met rozenwater en bestrijk daarmee. P. Crescentius.

Harts-tonge, in ’t Latijn Bistorta.

Gedaente.

Uyt de lanckachtige ende dicke wortel de welcke met veel veselingen behanghen is, spruyten op lanckachtighe steelkens, lanckwerpige, ende met (93) veel zenuwen door-lopene bladeren, die aen de bovenste zijde groen, ende aen de onderste grauw van verwe zijn. Tusschen dese bladeren komen andere ronde steelen voort, omtrent een voet hoogh op-schietende, oock met diergelijcke, doch veel kleynder bladeren bewassen. De Lijf-verwige Bloemen komen aerwijs op de toppen der steelen te voorschijn, die van drie-kantigh ende blinckent zaet gevolght worden.

Plaetse.

Dit Gewas vint men in de schaduwachtige Boschen, op vochte ende vette gronden. In de Hoven geplant, wast het weelderigh genoegh.

Tijdt.

Het brenght sijn Bloemen in May ende Juny voort, ende daer na wordt het zaet rijp.

Aert en Krachten.

Dit Kruyt ende voornamentlijck de wortel is kout ende droogh tot in den derden graedt, sterckelijck t’samen-treckende, zweet-drijvende ende de besmettinge wederstaende van krachten. Matthiolus.

Medicinael gebruyck.

Voor overvloedige Maent-stonden, Buyck-loopen, Brakingen, ende om het Mis-vallen van Kinde te beletten: Neemt poeyer van de gedrooghde wortel een vierendeel loots, ende geeft het met roode Wijn, Weegbree-sap, ofte met gestaelt Water in. Ofte bereydt een afziedsel van de wortel met Wijn ofte Water, ende laet’er dickwils af drincken. Matthiolus.

Voor bloedigh Tant-vleesch ende losse Tanden: Neemt het sap uyt de wortel ende bladeren geparst, ende wascht de Mont daer mede. Fuchsius.

Voor pest ende besmettelijcke sieckten: Neemt poeyer van de wortel een vierendeel loots, ende geeft het met bequaem nat in, om het zweeten de bevorderen. C. Durantus.

Om het Bloeden te stelpen: Neemt het poeyer van de wortel ende stroyt het in de wonden.

Brunfelsus.

Hertstong, in het Latijn Bistorta. (Persicaria bistorta)

Vorm.

Uit de langachtige en dikke wortel die met veel vezels behangen is spruiten op langachtige steeltjes langwerpige en met veel zenuwen doorlopen bladeren die aan de bovenkant groen en aan de onderkant grauw van kleur zijn. Tussen deze bladeren komen andere ronde stelen voort die ongeveer dertig cm hoog opschieten en ook met dergelijke, maar veel kleinere bladeren begroeid zijn. De vleeskleurige bloemen komen aargewijs op de toppen van de stelen te voorschijn. Ze worden door driekantig en blinkend zaad gevolgd.

Plaats.

Dit gewas vindt men in de schaduwachtige bossen, op vochtige en vette gronden. In de hoven geplant groeit het weelderig genoeg.

Tijd.

Het brengt zijn bloemen in mei en juni voort en daarna wordt het zaad rijp.

Aard en krachten.

Dit kruid en voornamelijk de wortel is koud en droog tot in de derde graad, sterk tezamen trekkend, zweet drijvend en de besmetting weerstaande van krachten. Matthiolus.

Medicinaal gebruik.

Tegen overvloedige maandstonden, buiklopen, braken en om het misvallen van het kind te beletten: Neem van het poeder van de gedroogde wortel een vierendeel lood en geef het met rode wijn, weegbreesap of met gestaald water in. Of maak een afkooksel van de wortel met wijn of water en laat er dikwijls van drinken. Matthiolus.

Tegen bloedig tandvlees en losse tanden: Neem het sap dat uit de wortel en bladeren geperst is en was de mond daarmee. Fuchsius

Tegen pest en besmettelijke ziekten: Neem van het poeder van de wortel een vierendeel lood en geef het met goed nat in om het zweten de bevorderen. C. Durantus.

Om het bloeden te stelpen: Neem het poeder van de wortel en strooi het in de wonden.

Brunfelsus.

Verckens-broot, in ’t Latijn Cyclamen, Panis Porcinus, Arthenita.

Geslachten.

Daer worden verscheyde soorten van dit gewas in de Hoven der Kruydt-beminners onderhouden, wy sullen alleen hier twee geslachten van Verckens-broodt beschrijven, die in Nederlandt in ’t wilde voort komen, te weten, Verckens-broodt met bladeren van Veyl, ende Verckens-broodt met ronde bladeren.

Gedaente.

De eerste soorte verkrijght breede, gehoeckte, ende aen de kanten een weynigh geschaerde bladeren, die van de Klim-op ofte Veyl eenighsints gelijck, op lanckachtige steelkens rustende, wiens bovenste zijde doncker-groen, ende met witachtige placken besprenght, maer de onderste purperachtigh van verwe is. Tusschen de bladeren spruyten besonder teere steelkens voort wiens toppen met purperachtige of bleek-roode bloemen beladen zijn, die wel nederwaerts afhangen, maer (94) de bladeren zijn bovenwaerts om gebogen. Dese bloemen vergane zijnde, krinckelen sich de steelkens om, voort-brengende kleyne zaet-bollekens. De wortel is platachtig rondt, op sommige plaetsen eenige veselingen uytwerpende, van buyten zwart, ende van binnen wit.

De tweede soorte verschilt van de voorgaende door dien de bladeren niet gehoeckt nochte merckelijck met placken besprenckelt en zijn, oock is de wortel veel kleynder als van de eerste soorte.

Plaetse.

Dese Gewassen worden in sommige Bosschen van Walsch Nederlandt gevonden, ende van daer in de Hoven ghebracht.

Tijdt.

Dese soorten van Verckens-broot bloeyen in September, ende daer na verkrijgen sy nieuwe bladeren, die den geheele Winter overblijven.

Aert en Krachten.

Verckens-broot is verwarmende ende verdroogende in den derden graet, afvagende, openende, doorsnijdende ende verdrijvende van krachten. Galenus, Mesue.

Medicinael gebruyck.

Voor Klieren, Krop-sweeren ende andere harde Geswellen: Neemt de wortel, vermenghtse onder andere genees-middelen hier toe dienende, ende leghtse pap-wijs op. Galenus.

Voor schellen op de Oogen: Neemt het sap met Honingh vermenght, ende druypt het in de Oogen. Dodonaeus.

Om de Herzenen te suyveren: Neemt het sap van de wortelen ende haelt het door de Neus-gaten op. Dioscorides.

Voor Kackhielen, Podagra ende verstuyckte Leden: Neemt de wortelen soo veel genoegh is, ziedse in Water om de Leden ende Voeten daer in te baden. Dodonaeus.

Voor de Geel-sucht ende om de Maent-stonden te bevorderen: Neemt een vierendeel loots van de fijn gestooten wortel, ende geeft het met Wijn in, hier op moet men het zweeten bevorderen. Matthiolus, Galenus.

Voor Water-sucht: Neemt het uytgheparste sap uyt de wortel, koockt het soo langh dat ’t de dickte van Honingh verkrijgt, ende geeft hier van een schrupel zwaer met eenigh nat in, om het zweeten te bevorderen.

Voor doofheydt ende tuyten der Ooren: Neemt van de versche wortel een loot, snijtse kleyn ende doet’er by Olie van Kamillen, van Roosen, van bittere Amandelen, Wijn van elcks een once, zied dit te samen een reys ofte twee op, door gezegen zijnde, steeckt hier van eenige droppelen met Boom-wol in de Ooren. Ofte neemt van dese wortel een loot, kernen van Persen, bittere Amandelen van elcks een half loot, stoot het te samen in een Mortier, en laet het in een mutsjen Brandewijn weecken, daer na uyt-geparst zijnde, druypt hier van eenigh droppelen in de Ooren. Ravelingius.

Varkensbrood, in het Latijn Cyclamen, Panis Porcinus, Arthenita. (Cyclamen hederifolium en Cyclamen purparescens)

Geslachten.

Er worden verschillende soorten van dit gewas in de hoven van de kruidbeminnaars geteeld, wij zullen alleen hier twee geslachten van varkensbrood beschrijven die in Nederland in het wild voort komen, te weten, varkensbrood met bladeren van klimop en varkensbrood met ronde bladeren.

Vorm.

De eerste soort krijgt brede, gehoekte en aan de kanten wat geschaarde bladeren die wat op die van de klimop of veyl lijken. Ze rusten op langachtige steeltjes wiens bovenste zijde donker groen en met witachtige plekken bevlekt, maar de onderste purperachtig van kleur is. Tussen de bladeren spruiten aparte tere steeltjes voort wiens toppen met purperachtige of bleek rode bloemen beladen zijn, die wel naar beneden hangen, maar de bladeren zijn naar boven omgebogen. Als deze bloemen vergaan zijn kringelen de steeltjes zich om en brengen kleine zaadbolletjes voort. De wortel is platachtig rond die op sommige plaatsen enige worteltjes uitwerpt, van buiten zwart en van binnen wit.

De tweede soort verschilt van het voorgaande doordat zijn bladeren niet gehoekt of opmerkelijk met plekken besprenkeld zijn, ook is de wortel veel kleiner dan van de eerste soort.

Plaats.

Deze gewassen worden in sommige bossen van Waals Nederland gevonden en vandaar in de hoven gebracht.

Tijd.

Deze soorten van varkensbrood bloeien in september en daarna krijgen ze nieuwe bladeren die de gehele winter overblijven.

Aard en krachten.

Varkensbrood is verwarmend en verdrogend in de derde graad, afvegende, openend, doorsnijdend en verdrijvend van krachten. Galenus, Mesue.

Medicinaal gebruik.

Tegen klieren, kropzweren en andere harde zwellen: Neem de wortel, meng ze onder andere geneesmiddelen die hiertoe dienen en leg ze papgewijs op. Galenus.

Tegen schellen op de ogen: Neem het sap dat met honing vermengd is en druppel het in de ogen. Dodonaeus.

Om de hersens te zuiveren: Neem het sap van de wortels en haal het door de neusgaten op. Dioscorides.

Tegen kakhielen, jicht en verstuikte leden: Neem van de wortels zoveel als genoeg is, kook ze in water om de leden en voeten daar in te baden. Dodonaeus.

Tegen de geelzucht en om de maandstonden te bevorderen: Neem een vierendeel lood van de fijn gestampte wortel en geef het met wijn in, hier op moet men het zweten bevorderen. Matthiolus, Galenus.

Tegen waterzucht: Neem het uitgeperste sap uit de wortel, kook het zo lang dat het de dikte van honing krijgt en geef hiervan een scrupel zwaar met wat nat in om het zweten te bevorderen.

Tegen doofheid en tuitende oren: Neem van de verse wortel een lood, snij ze klein en doe er olie van kamillen bij en van rozen, bittere amandelen en wijn van elk een ons, kook dit tezamen een of twee keer op, als het door gezeefd is steek hiervan enige druppels met katoen in de oren. Of neem van deze wortel een lood, van kernen van perziken en bittere amandelen elk een half lood, stamp het tezamen in een mortier en laat het in een mutsje brandewijn weken, als het daarna uitgeperst is, druppel hiervan enige druppels in de oren. Ravelingius.

Varen, in ’t Latijn Filix.

Geslachten.

De Varen, die onder de Latijnse naem Filix bekent zijn, worden in drie gheslachten onderscheyden, te weten, Varen-Manneken, Varen-wijfken, ende groot, wildt ofte Water-varen.

Gedaente.

Varen-manneken brenght voort dunne middel-steelen, die met bleeck-groene hardtachtige, doch brosse bladeren, vleugel-wijs uytgespreyt, bewassen zijn. Yeder bladt is rondtom de kanten (96) saegh-wijs gekerft, ende van achteren met vuyle stippelen besprenght, die ten onrechte van sommige voor het zaet aengesien worden, want dit Gewas geen bloemen nochte zaet voort brenght. De wortel is van veel tuyten ofte geveselde vlocken ofte klauwen vergadert, dick ende bruyn.

Varen-wijfken brenght een enckelde, gestreepte ofte kantige steel voort, met kleynder bladeren, als die van Varen-manneken bewassen. De wortel is lanckwerpigh, zwart en omtrent een vinger dick.

Groot-Varen verkrijght veel ende hooge steelen, die met veel bladeren vleugel-wijs bewassen zijn, dese zijn die van Varen-wijfken eenighsins gelijck, maer aen de kanten niet gekerft. Omtrent de toppen van de steelen komt een lanckwerpigh scheysel, een vergaderingh van toekomende zaedt uytbeeldende, te voorschijn, hoewel dit geslacht van Varen mede onvruchtbaer is. De wortel is dick ende groot, met veel dicke zwarte faselingen bewassen.

Plaetse.

De eerste ende tweede soorte groeyt onder de Hagen, Heggen, ende in de Bosschen op dorre schaduwachtige plaetsen. Groot Varen wast op vochte ende donckere lommerachtige gewesten.

Tijdt.

Uyt de wortel van dese Kruyden spruyten in de Lente nieuwe scheuten uyt, die den geheele Somer groen en groeyende blijven.

Aert en Krachten

De wortelen van Varen zijn warm ende droogh van aert, openende ende een weynigh t’samen-treckende van krachten. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor verstoptheyt van de Mildt ende Lijf-moeder: Neemt van de wortel vier loot, kneustse, snijtse kleyn ende koocktse in Wijn tot een pint, ende laet hier van tweemael des daeghs drincken. Dodonaeus.

Voor de Wormen des Buycks: Neemt de wortel, koocktse in Water, maeckt het soet met Honingh, ende laet hier van drincken. Dioscorides.

Voor Verbrantheyt: Neemt Varen-manneken-wortel soo veel van nooden is, stootse kleyn in een Mortier met wat Roosen-water, druckt het sap daer uyt, waer me.de ghy de huyt sult besmeeren. Fuchsius

Varen, in het Latijn Filix. (Dryopteris filix-mas, het vrouwtje Athyrium filix-femina en Osmunda regalis)

Geslachten.

De varens, die onder de Latijnse naam Filix bekend zijn, worden in drie geslachten verdeeld, te weten, varen mannetje, varen wijfje en grote, wilde of watervaren.

Vorm.

Varen mannetje brengt dunne middenstelen voort die met bleek groene, hardachtige, doch brosse bladeren bekleed en vleugelvormig uitgespreid zijn. Elk blad is rondom de kanten zaagsgewijs gekerfd en van achteren met vuile stippels besproeit die ten onrechte door sommige voor het zaad aangezien worden, want dit gewas brengt geen bloemen of zaad voort. De wortel is van veel tuiten of gevezelde vlokken of klauwen tezamen gezet die dik en bruin zijn.

Varen wijfje brengt een enkele, gestreepte of kantige steel voort die met kleinere bladeren dan die van het varen mannetje begroeid zijn. De wortel is langwerpig, zwart en ongeveer een vinger dik.

Grote varen krijgt veel en hoge stelen die met veel bladeren vleugelvormig begroeid zijn, ze zijn die van het varen wijfje wat gelijk, maar aan de kanten niet gekerfd. Omtrent de toppen van de stelen komt een langwerpig scheiding die een verzameling van komend zaad uitbeeld te voorschijn, hoewel dit geslacht van varen ook onvruchtbaar is. De wortel is dik en groot, met veel dikke en zwarte vezels begroeid.

Plaats.

De eerste en tweede soort groeien onder de hagen, heggen en in de bossen op dorre, schaduwachtige plaatsen. Grote varen groeit op vochtige en donkere, schaduwachtige gewesten.

Tijd.

Uit de wortel van deze kruiden spruiten in de lente nieuwe scheuten uit die de gehele zomer groen zijn en groeien blijven.

Aard en krachten

De wortels van varen zijn warm en droog van aard, openen en een weinig tezamen trekkend van krachten. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Tegen verstopping van de milt en baarmoeder: Neem van de wortel vier lood, kneus ze, snij ze klein en kook ze in wijn tot een pint en laat hiervan tweemaal per dag drinken. Dodonaeus.

Tegen de wormen van de buik: Neem de wortels, kook ze in water, maak het zoet met honing en laat hiervan drinken. Dioscorides.

Tegen verbranding: Neem van varen mannetje wortel zoveel als nodig is, stamp ze klein in een mortier met wat rozenwater, druk het sap daar uit waarmee ge de huid zal besmeren. Fuchsius.

Boom-varen, in ’t Latijn Polypodium.

Gedaente.

De Boom-varen is van bladeren, die van Varen manneken eenighsins gelijck, behalven datse niet gekertelt ofte gekerft zijn. De wortel is lanck, ende dwars voort kruypende.

Plaetse.

Dit Gewas vintmen aen de struycken van oude vermeluwde Boomen, ende meest aen de Wilgen-boomen, maer die aen de oude Eycken-struycken groeyen, worden voor de beste gehouden. Het wast oock aen de kanten van de Bouw-landen onder de Boomen ende Hagen.

Tijdt.

Het is het gantsche Jaer door groen, ende in de Lente brenght het nieuwe scheuten voort.

Aert en Krachten.

De Boom-varen is verdroogende van aert, openende, den Buyck sachtelijck weeck makende, en de galachtige ende slijmerige vochtigheden afsettende van krachten. Galenus, Dioscorides.

Medicinael gebruyck.

Voor een slijmige Borst, langh-duurende Koortsen ende verstoppinge des Ingewants: Neemt van de wortel vier loot, lange Rosijnen gepelt zijnde een half vierendeel, zied dit te samen in genoeghsaem Garsten-water tot een pint, ende laet hier van twee mael daeghs drincken. Dodonaeus.

Boomvaren, in het Latijn Polypodium. (Polypodium vulgare)

Vorm.

De boomvaren lijkt met zijn bladeren enigszins op die van het varen mannetje, behalve dat ze niet gekarteld of gekerfd zijn. De wortel is lang en kruipt dwars voort.

Plaats.

Dit gewas vindt men aan de struiken van oude vermolmde bomen en meestal aan de wilgenbomen, maar die aan de oude eiken groeien worden voor de beste gehouden. Het groeit ook aan de kanten van de bouwlanden onder de bomen en hagen.

Tijd.

Het is het gehele jaar door groen en in de lente brengt het nieuwe scheuten voort.

Aard en krachten.

De boomvaren is verdrogend van aard, opent, maakt de buik zacht week en zet de galachtige en slijmige vochtigheid af van krachten. Galenus, Dioscorides.

Medicinaal gebruik.

Tegen een slijmige borst, lang durende koortsen en verstopping van het ingewand: Neem van de wortel vier lood, van lange rozijnen die gepeld zijn een half vierendeel lood, kook dit tezamen in voldoende gerstewater tot een pint en laat hiervan twee maal per dag drinken. Dodonaeus.

Bingel-kruydt, in ’t Latijn Mercuriales.

Geslachten.

Van dit Kruydt worden twee soorten gevonden. Te weten, tam ende wildt Bingel-kruydt. De tamme soorte is wederom in Bingel-kruydts Manneken ende Wijfken onderscheyden. (97)

Gedaente.

Bingel-kruydt Manneken verkrijgt matelijcke hooge steelen, door eenige ledekens onderscheyden, in sommige zijde scheuten verdeelt, ende met lanck-achtige breede ende voor spits toe-loopende bladeren, die aen de kanten saegh-wijs ghekerft zijn, bewassen. Omtrent de oorsprongh der bladeren spruyten kleyne, ronde ende rouwe bollekens, twee op een steel aen malkanderen gevoeght, waer van yeder een kleyn rondt zadeken in sich besluyt. De Wortel is teer ende veselachtigh.

Bingel-kruydt Wijfken is den voorgaende soorte van steelen, bladeren ende wortel wel gelijck, maar verschilt nochtans van de selve, door dien de mosachtige bloemen Aer ofte Druyf-wijs te voorschijn komen.

Wildt Bingel-kruydt heeft teere vierkante gheknoopte steelen omtrent een spanne hoogh, sonder eenige zijde scheuten opschietende. Uyt yeder lidt van dese steelen spruyten twee over malkanderen staende bleeck-groene bladeren, grooter als die van tam Bingel-kruydt. De zaet-bollekens zijn die van Bingel-kruydt Manneken gelijck. Het heeft lange ende verre uyt-gespreyde veselachtige Wortelen. Dit Gewas is onlieflijck van reuck.

Plaetse.

Tam Bingel-kruydt vint men in de Moes-hoven, ende op lommerachtige ofte donkere plaetsen. Wildt Bingel-kruydt groeyt hier te Lande in de Bosschen ende schaduwachtige Gewesten.

Tijdt.

Dese Kruyden staen op haer beste in Juny.

Aert en Krachten.

De Bingel-kruyden zijn warm ende droog in den eersten graet, af-vagende ende verteerende van krachten. Galenus.

Medicinael gebruyck.

Om de Galachtige ende Waterachtige vochtigheden af te setten: Bereydt een af-ziedsel van dit Kruyt, ende geeft hier van te drincken. Dioscorides.

Om den harden Buyck week te maecken: Wordt dit Kruydt onder de Kleysterien vermenght. Ofte neemt de murw gesoden bladeren, ende leghtse pap-wijs op den buyck. Dodonaeus.

Voor pijn in de Blase ende de Urijn af te drijven: Neemt de bladeren murw gesoden zijnde, ende leghtse warm op het Gemacht. Fuchsius.

Voor loopende Oogen: Neemt van de bladeren soo veel van nooden is, stootse kleyn met oude witte Wijn, ende leghtse op de oogen. Dodonaeus.

Voor Schurfheyt ende wilt Vuur: Neemt sap van de bladeren, ende Azijn, vermenght het te samen, ende bestrijckt het daer mede. Galenus.

Voor alle Geswellen: Neemt de groene bladeren, stootse in een Mortier, doet’er by Verckens-reusel, ende leght het pap-wijs op. Fuchsius.

Om de Maendt-stonden te verwekken: Neemt van het sap een once, fijn gestooten Nardus-zaet een half vierendeel loots, Wijn (98) soo veel genoegh is, vermenght zijnde, laet het op een reys in nemen. Joh. Stocker.

Bingelkruid, in het Latijn Mercuriales. (Merculialis perennis en Mercurialis annua)

Geslachten.

Van dit kruid worden twee soorten gevonden. Te weten, tam en wild bingelkruid. De tamme soort is wederom in bingelkruid mannetje en wijfje verdeeld. (is tweehuizig)

Vorm.

Bingelkruid mannetje krijgt matig hoge stelen die in enige leden gedeeld en in sommige zijscheuten verdeeld zijn. Ze zijn met langachtige brede en voor spits toe lopende bladeren begroeid die aan de kanten zaagsgewijs gekerfd zijn. Omtrent de oorsprong van de bladeren spruiten kleine, ronde en ruwe bolletjes uit, twee op een steel aan elkaar gezet waarvan elk een klein en rond zaadje in zich heeft. De wortel is teer en vezelachtig.

Bingelkruid wijfje is het voorgaande soort van stelen, bladeren en wortel wel gelijk, maar verschilt er nochtans van doordat de mosachtige bloemen aar- of druifvormig te voorschijn komen.

Wild bingelkruid heeft tere, vierkantige en geknoopte stelen van een zeventien cm hoog die zonder enige zijscheuten opschiet. Uit elk lid van deze stelen spruiten twee tegenover elkaar staande bleek groene bladeren uit die groter zijn dan die van tam bingelkruid. De zaadbolletjes zijn die van bingelkruid mannetje gelijk. Het heeft lange en ver uitgespreide, vezelachtige wortels. Dit gewas is onaangenaam van reuk.

Plaats.

Tam bingelkruid vindt men in de moeshoven en op schaduwachtige of donkere plaatsen. Wild bingelkruid groeit hier te lande in de bossen en schaduwachtige gewesten.

Tijd.

Deze kruiden staan op hun best in juni.

Aard en krachten.

De bingelkruiden zijn warm en droog in de eerste graad, afvegende en verterende van krachten. Galenus.

Medicinaal gebruik.

Om de galachtige en waterachtige vochtigheid af te zetten: Maak een afkooksel van dit kruid en geef hiervan te drinken. Dioscorides.

Om de harde buik week te maken: Wordt dit kruid onder de klysma’s gemengd. Of neem de murw gekookte bladeren en leg ze papgewijs op de buik. Dodonaeus.

Tegen pijn in de blaas en om de urine af te drijven: Neem de bladeren die murw gekookt zijn en leg ze warm op het gemach. Fuchsius.

Tegen lopende ogen: Neem van de bladeren zoveel als nodig is, stamp ze klein met oude, witte wijn en leg ze op de ogen. Dodonaeus.

Tegen schurft en wild vuur: Neem sap van de bladeren en azijn, meng het tezamen en bestrijk het daarmee. Galenus.

Tegen alle zwellen: Neem de groene bladeren, stamp ze in een mortier, doe er varkensreuzel bij en leg het papgewijs op. Fuchsius.

Om de maandstonden te verwekken: Neem van het sap een ons, van fijn gestampt narduszaad een half vierendeel lood, van wijn zoveel als genoeg is, meng het en laat het in een keer in nemen. Joh. Stocker.

(95) Salomons-zegel, in ’t Latijn Polygonatum, Sigillum Salomonis.

Gedaente.

Uyt de lanckwerpige, witte geknoopte wortel, die met veel veselingen behangen is, spruyten lange effene steelen, sonder eenige zijde-scheuten, de welcke met lanckwerpige, breede ende gribde bladeren bewassen zijn. Uyt den oorsprongh van yeder bladt komen twee ofte drie nederwaerts afhangende, lanckwerpige, holle witte bloemen, die van eerst groene ende daer na zwarte Besien ghevolght worden. Hier te Lande vint men mede een soorte die voorgaende in alles gelijck, behalven dat de bloemen wel-rieckend zijn.

Plaetse.

Salomons-zegel wast in de Bosschen ende aen de kanten van de gebouwde Landen, op donckere en schaduwachtige plaetsen, ende werdt daervan daen in de Hoven gebracht.

Tijd.

Dit Kruydt bloeyt in May ende Juny, ende de Besien worden in Augustus rijp.

Aert en Krachten.

Dit Gewas is van gemengelde eygenschap, ofte als sommige schrijven, warm ende droogh van aert, afvagende ende een weynigh t’samen-treckende van krachten. Galenus.

Medicinael gebruyck.

Voor sproeten ende Placken des Aengesichts: Neemt de versche wortelen van Salomons-zegel, stootse kleyn ende strijckt het op het Aengesicht. Andere distilleren een Water van de wortel, om het Aengesicht daer mede te wasschen. Matthiolus.

Om de Wonden te heelen: Neemt de versche wortelen, stootse kleyn ende leghtse pap-wijs op. Dioscorides.

Om de taye en waterachtige vochtigheden des Lichaems te suyveren: Hier toe gebruycken sommige 12,13,14 ofte 15 Besien van dit Gewas, de welcke van onderen ende van boven purgeeren, de selve kracht wordt het afziedsel van de bladeren ofte een vierendeel loots van het poeyer in-genomen, toe-geschreven. Joh. Schroderus.

Voor ’t Graveel geronne Bloedt, ende opgestopte Maent-stonden: Neemt van het gedistileert Water van de wortel twee oncen, ende neemt het in een reys in. Ravelingius.

Salomonszegel, in ’t Latijn Polygonatum, Sigillum Salomonis. (Polygonatum multiflorum, Polygonatum odoratum)

Vorm.

Uit de langwerpige, witte en geknoopte wortel, die met veel vezels is behangen, spruiten lange en effen stelen zonder enige zijscheuten. Ze zijn met langwerpige, brede en geribde bladeren begroeid. Uit de oorsprong van elk blad komen twee of drie naar beneden hangende, langwerpige, holle witte bloemen. Die worden eerst door groene en daarna door zwarte bessen gevolgd. Hier te lande vindt men ook een soort die het voorgaande in alles gelijk is, behalve dat de bloemen wel riekend zijn.

Plaats.

Salomonszegel groeit in de bossen en aan de kanten van de bebouwde landen op donkere en schaduwachtige plaatsen en wordt vandaar in de hoven gebracht.

Tijd.

Dit kruid bloeit in mei en juni en de bessen worden in augustus rijp.

Aard en krachten.

Dit gewas is van gemengde eigenschap of, zoals sommigen schrijven, warm en droog van aard, afvegend en wat tezamen trekkend van krachten. Galenus.

Medicinaal gebruik.

Tegen sproeten en plekken van het aangezicht: Neem de verse wortels van Salomonszegel, stamp ze klein en strijk het op het aangezicht. Anderen distilleren een water van de wortel om het aangezicht daarmee te wassen. Matthiolus.

Om de wonden te helen: Neem de verse wortels, stamp ze klein en leg ze papgewijs op. Dioscorides.

Om de taaie en waterachtige vochtigheid van het lichaam te zuiveren: Hiertoe gebruiken sommigen 12, 13, 14 of 15 bessen van dit gewas wat van onderen en van boven purgeert. Dezelfde kracht wordt het afkooksel van de bladeren toe geschreven, of een vierendeel lood van het ingenomen poeder. Joh. Schroderus.

Tegen de bij de nierstenen gestolde bloed en opgestopte maandstonden: Neem van het gedistilleerde water van de wortel twee ons en neem het in een keer in. Ravelingius.

Stinckende Gouwe, in ’t Latijn Chelidonia Major.

Geslachten.

De Kruyt-beschrijvers hebben de Gouwe in twee soorten af-gedeelt, die beyden in gedaente seer veel verschillen. Te weten groote ofte stinckende Gouwe, ende kleyne Gouwe, van de laetste Besien in ’t vijfde Deel.

Gedaente.

Groote ofte stinckende Gouwe schiet met teere, ronde ende getackte steelen omtrent anderhalven voet hoogh op. De bleeck-groene ende gekerfde bladeren zijn aen een middel-ribbe t’samen gevoeght. De geele bloemkens komen op de toppen van de steelen te voorschijn, die van smalle hauwkens, met geelachtigh kleyn zaet gevult, gevolght worden. De Wortel is geel van verwe. Dit Kruydt gesneden ofte geopent zijnde, geeft van sich een scherp, bitter ende geel sap.

Plaetse.

Dit Kruydt groeyt weeldrich in schaduwachtige plaetsen, neffens de wegen, onder de hagen, ende by oude timmeragie.

Tijdt.

Het bloeyt van April tot diep in de Somer, ende ondertusschen wordt het zaet rijp.

Aert en Krachten.

Dit Gewas is verwarmende ende verdroogende in den derden graedt, ende geweldigh af-vagende van krachten. Fuchsius.

Medicinael gebruyck.

Voor duyster ghesicht ende schille op de Oogen: Neemt van het sap twee oncen, Honingh een loot, ziedt dit te samen een reys ofte twee op, de schuym wel af-nemende, ende druypt dit dickwils in de Oogen. Dioscorides, Galenus.

Voor Buyck-pijn ende pijn des Lijf-moeder: Neemt dit geheele Kruydt soo veel van nooden is, stoot ofte hackt het kleyn, ende maeckt het met Olie van Kamillen-bloemen in een panne heet, ende leght het pap-wijs op de Navel van de Buyck. Dodonaeus.

Voor de Geelsucht ende verstoptheyt des Ingewants: Neemt de bladeren, hacktse kleyn, ende bereydt met Eyeren een struyf hier van, ’t welck ghy de Siecken dickwils sult laten eeten. Ofte bereydt een afziedtsel van de wortel, om daer dickwils van te drincken. Matthiolus.

Voor versche Wonden: Neemt het sap ende druypt het in de Wonden. Clusius.

Voor Ambeyen: Neemt het gestooten Kruydt, ende leght het op het fondament. Joh. Stocker

Om de Wratten te verdrijven: Bestrijcktse dickwils met het sap van het kruydt, soo vergaen sy seer haest. P. Bayrus.

Stinkende Gouwe, in ’t Latijn Chelidonia Major. (Chelidonium majus en kleine Ranunculus ficaria)

Geslachten.

De kruidbeschrijvers hebben de gouwe in twee soorten verdeeld die beiden in vorm zeer veel verschillen. Te weten grote of stinkende gouwe en kleine gouwe, van de laatste zie in het vijfde deel.

Vorm.

Grote of stinkende gouwe schiet met tere, ronde en vertakte stelen ongeveer vijf en veertig cm hoog op. De bleek groene en gekerfde bladeren zijn aan een middensteel tezamen gevoegd. De gele bloempjes komen op de toppen van de stelen te voorschijn die door smalle hauwen gevold worden en met geelachtig, klein zaad gevuld zijn. De wortel is geel van kleur. Als dit kruid gesneden of geopend wordt geeft het een scherp, bitter en geel sap af.

Plaats.

Dit kruid groeit weelderig in schaduwachtige plaatsen, naast de wegen, onder de hagen en bij oude werkplaatsen.

Tijd.

Het bloeit van april tot diep in de zomer en ondertussen wordt het zaad rijp.

Aard en krachten.

Dit gewas is verwarmend en verdrogend in de derde graad en geweldig afvegend van krachten. Fuchsius.

Medicinaal gebruik.

Tegen slecht zien en schellen op de ogen: Neem van het sap twee ons, van honing een lood, kook dit tezamen een of twee keer op, het schuim er wel af nemen, en druppel dit dikwijls in de ogen. Dioscorides, Galenus.

Tegen buikpijn en pijn van de baarmoeder: Neem van dit gehele kruid zoveel als nodig is, stamp of hak het klein en maak het met olie van kamillebloemen in een pan heet en leg het papgewijs op de navel van de buik. Dodonaeus.

Tegen geelzucht en verstopping van het ingewand: Neem de bladeren, hak ze klein en maak hiervan met eieren een struif wat ge de zieke dikwijls zal laten eten. Of maak een afkooksel van de wortel om daar dikwijls van te drinken. Matthiolus.

Tegen verse wonden: Neem het sap en druppel het in de wonden. Clusius.

Tegen aambeien: Neem het gestampte kruid en leg het op het fondament. Joh. Stocker

Om de wratten te verdrijven: Bestrijk ze dikwijls met het sap van het kruid, dan vergaan ze zeer snel. P. Bayrus.

(99) Aerdt-mosch, in ’t Latijn Muscus Terrestris.

Geslachten.

Hoewel’er veel soorten van Aert-mosch zijn, nochtans zijn de volgende meest bekent. Als gemeyne Aert-mosch, groot Aert-mosch, twee soorten van kleyn Aert-mosch, Heyde-mosch, ende Mosch daer men de Kleder besemkes van maeckt.

Gedaente.

Gemeyne Aert-mosch, ’t welck van sommige ook Water-mosch genaemt wordt, verspreyt sich verre ende wijt op de aerde, hayrigh van gedaente, ende witachtigh van verwe.

Groot Aerdt-mosch heeft lange, getackte, ende uyt den geelen groenachtige ranckskens, met dickachtige hayrkens bekleedt, ende met veel uyt-spruytende veselingen aen de aerde bevestight. Behalve dese ranckskens komen noch andere te voorschijn, die in drie ofte vier aer-wijse topkens, het bloeysel van de Hasel-noten gelijck, gedeelt zijn.

Kleyn Aert-mosch verschilt seer veel in groote van de voorgaende soorte.

Heyde-mosch heeft veel witte bladekens ende roode bloemkens, van gedaente de kleyne Heyde eenighsints gelijck

Mosch daer men de kleder besemkes van maeckt brenght voort veel tacxkens, omtrent drie palmen lanck, uyt den geelen purper van verwe, met veel hayr-wijse bladerkens dicht bewassen, ende op elck tacxken staen ronde bollekens als op ’t Vlas.

Plaetse.

De eerste soorte vint men in vochte ende woeste Bosschen. Groot ende kleyn Aert-mosch groeyt in dorre ende steenachtige Bosschen. Heyde-mosch wordt te vergeefts dan in de Heyde gesocht. De laetste soorte wordt in de Bosschen van Nederland versamelt.

Tijdt.

In de Maent Juny worden de soorte van Mosch op haer beste gevonden.

Aert en Krachten.

De Aerdt-mosch is verkoelende van aert ende stoppende van krachten. Dan de Wolfs-klaeuwen of groote Aert-mosch is seer goet tegen het Graveel ende zweeringe der nieren. Hieronimus Tragus.

Medicinael gebruyck.

Voor het Flerecijn der Voeten: Neemt Aert-mosch soo veel van nooden, stoot het met Wijn in een Mortier, ende leght het pap ofte plaester-wijs op de voeten. Dodonaeus

Aardmos, in het Latijn Muscus terrestris. (Muscus vormen)

Geslachten.

Hoewel er veel soorten van aardmos zijn, nochtans zijn de volgende het meeste bekend. Als gewoon aardmos, groot aardmos, twee soorten van klein aardmos, heidemos en mos waar men de klerenbezempjes van maakt.

Vorm.

Het gewone aardmos dat door sommige ook watermos genoemd wordt verspreidt zich ver en wijd op de aarde, is harig van vorm en witachtig van kleur.

Groot aardmos heeft lange, vertakte en uit het gele groenachtige rankjes die met dikachtige haartjes bekleed zijn en met veel uitspruitende vezels aan de aarde bevestigd. Behalve deze rankjes komen noch andere te voorschijn die in drie of vier aar-vormige topjes, het bloeisel van de hazelnoten gelijk, gedeeld zijn. (Lycopodium clavatum)

Klein aardmos verschilt zeer veel in grootte van het voorgaande soort.

Heidemos heeft veel witte blaadjes en rode bloempjes, van vorm de kleine heide enigszins gelijk (Pogonatum urnigerum)

Mos waar men de klerenbezempjes van maakt brengt veel takjes voort van ongeveer dertig cm lang die uit het gele purper van kleur en met veel haarachtige blaadjes dicht begroeid zijn, op elk takje staan ronde bolletjes als op het vlas.

Plaats.

De eerste soort vindt men in vochtige en woeste bossen. Groot en klein aardmos groeit in dorre en steenachtige bossen. Heidemos wordt alleen in de heide gezocht. De laatste soort wordt in de bossen van Nederland verzameld.

Tijd.

In de maand juni worden de soorten van mos op hun best gevonden.

Aard en krachten.

Aardmos is verkoelend van aard en stoppend van krachten. Dan de wolfsklauwen of groot aardmos is zeer goed tegen de nierstenen en zweren van de nieren. Hiëronymus Tragus.

Medicinaal gebruik.

Tegen de jicht in de voeten: Neem van aardmos zoveel als nodig is, stamp het met wijn in een mortier en leg het pap of pleistergewijs op de voeten. Dodonaeus.

Longen-mosch, in ’t Latijn Muscus Pulmonarius.

Gedaente.

Dit Gewas is een mede-soorte van Mosch, dick, tay, schub ofte schelferachtigh, gerimpelt ende wijt uytgespreyt, boven groen, onder witachtigh, ende door seer kleyne ledekens aen de aerde bevestight.

Plaetse.

Dit Kruydt vint men op de oude Boomen, steenachtige gronden, ende schaduw-achtige Gewesten.

Aert en Krachten.

Longen-kruydt is seer verdroogende ende matelijck verkoelende van aert, ende een weynigh t’samentreckende van krachten. Lobel.

Medicinael gebruyck.

Voor Bloet-spouwen, rooden loop, ende onmatige Maent-stonden: Neemt van het gedrooght Mosch, fijn gestooten zijnde, een vierendeel loots, ende geeft het met gestaelt water in. Dodonaeus.

Voor Geelsucht: Bereydt een afziedsel hier van in water, in het welcke ghy voor een reys een half loot Rhabarber sult laten weecken, ende neemt het nuchteren in. P. Crescentius.

Longenmos, in het Latijn Muscus pulmonarius. (Lobaria pulmonaria)

Vorm.

Dit gewas is een mede soort van mos, dik, taai, schub- of schelferachtig, gerimpeld en wijd uitgespreid, die boven groen en onder witachtig is en door zeer kleine leden aan de aarde bevestigd is.

Plaats.

Dit kruid vindt men op de oude bomen, steenachtige gronden en schaduwachtige gewesten.

Aert en Krachten.

Longkruid is zeer verdrogend en matig verkoelend van aard en wat tezamen trekkend van krachten. Lobel.

Medicinaal gebruik.

Tegen bloedspuwen, rode loop en onmatige maandstonden: Neem van het gedroogde mos dat fijn gestampt is een vierendeel lood en geef het met gestaald water in. Dodonaeus.

Tegen geelzucht: Maak een afkooksel hiervan in water dat ge voor een keer in een half lood rabarber zal laten weken en neem het nuchter in. P. Crescentius.

Gulden Weder-doot, Gulden-hayr, in ’t Latijn Muscus Capillaris Aureus.

Gedaente.

Dit Gewas brenght voort kleyne steelkens, met korte, uyt den groenen (100) bleeck-geele hayr-wijse bladekens bewassen, uyt de welcke wederom andere kale ende zwartachtige steelkens voort-spruyten, wiens toppen met kleyne af-hangende Koren-wijse scheyfelen beladen zijn. De Wortel is seer dun ende kleyn.

Plaetse.

Men vint het op oude Boomen, vochte plaetsen, ende steenachtige gronden.

Aert en Krachten.

Gulden Weder-doot is verdroogende van aert, tusschen hitte ende koude matelijck gestelt. Dodonaeus.

Gulden wederdood, (tegen de dood) gulden haar, in het Latijn Muscus capillaris Aureus. (Campylium stellatum)

Vorm.

Dit gewas brengt kleine steeltjes voort die met korte, uit het groene bleek gele, haarachtige blaadjes begroeid zijn waaruit weer andere kale en zwartachtige steeltjes voortspruiten wiens toppen met kleine afhangende korenvormige schalen beladen zijn. De wortel is zeer dun en klein.

Plaats.

Men vindt het op oude bomen, vochtige plaatsen en steenachtige gronden.

Aard en krachten.

Gulden wederdood is verdrogend van aard, tussen hitte en koude matig gesteld. Dodonaeus.

Boom-mosch, in ’t Latijn Muscus Arborens, Usnea.

Gedaente.

Boom-mosch is anders niet als hayr-wijse vergaderinge, aen de tacken ende struycken der Boomen nederwaert af-hangende, dickwils seer onder malkanderen verschillende, want het eene is korter, langer en dunner als het ander, doch altemael gemeynlick witachtigh van verwe.

Plaetse.

Dit wert nergens dan aen de Boomen ende Struycken gevonden.

Aert en Krachten.

Boom-mosch is verkoelende ende verdroogende van aert, ende t’samen-treckende van krachten. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor roode Loop, Bloet-spouwen ende onmatige Maent-stonden: Neemt de Mosch van de Eycken-boomen een vierendeel loots, ende geeft het met roode Wijn in. Dodonaeus.

Voor de witte Vloet der Vrouwen: Neemt Boom-mosch soo veel van nooden is, bereydt hier van met water een badt, waer in de siecke eenige tijdt des daeghs zitten sal .Dioscorides.

Voor het bloeden uyt de Neus ende Wonden te stelpen: Neemt Mosch van Eycken ofte Wilde Pruymen-boomen, steeckt het in de Neus-gaten, ofte gestooten zijnde, stroyt het op de Wonden. Dodonaeus.

Boommos, in het Latijn Muscus arborens, Usnea. (Usnea barbata)

Vorm.

Boommos is niet anders dan haarvormige verzameling die aan de takken en struiken van de bomen naar beneden afhangen en dikwijls zeer onder elkaar verschillen, want het ene is korter, langer en dunner dan het andere, doch alle gewoonlijk witachtig van kleur.

Plaats.

Dit wordt alleen aan de bomen en struiken gevonden.

Aard en krachten.

Boommos is verkoelend en verdrogend van aard en tezamen trekkend van krachten. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Tegen rode loop, bloedspuwen en onmatige maandstonden: Neem van het mos van de eikenbomen een vierendeel lood en geef het met rode wijn in. Dodonaeus.

Tegen de witte vloed van de vrouwen: Neem van boommos zoveel als nodig is, maak hiervan met water een bad waarin de zieke enige tijd per dag zal zitten. Dioscorides.

Om het bloeden uit de neus en wonden te stelpen: Neem mos van eiken of wilde pruimboom, steek het in de neusgaten, of stamp het en strooi het op de wonden. Dodonaeus.

Kampernoellie, Duyvels-broot, Padde-stoelen, in ’t Latijn Fungus.

Geslachten.

Van de Kampernoellien worden hier te Lande meest de volgende soorte gevonden, te weten, vroege Kampernoellie, spade Kampernoellie, vergiftige Kampernoellie, ronde Kampernoellie ofte Wolfs-veest, half ronde swarte Kampernoellie, Zee-Kampernoellie ende Boom-Kampernoellien. De Kruydt beminde Leser kan meer soorten van dese gewassen by de vermaerde Kruydt-beschrijvers C. Clusius ende Lobel beschreven vinden.

Ghedaente.

De vroege Kampernoellie ofte Padde-stoelen van de Lente zijn lanckwerpigh rondt van maecksel, de groote van een middelbare Henne-ey bereyckende, van binnen gelijck oock de steel, hol ende bruyn van verwe, van buyten gherimpelt ende bruyn-geel van verwe.

De spade Kampernoelie ofte Padde-stoelen van de Herfst zijn platachtigh rondt, bovenwaerts verheven ende onder uytgheholt door vele dunne vellekens, van de steel tot het midden uytloopende, af-gescheyden, onder roodtachtigh ende boven op bleek ofte witachtigh van verwe. Van dese zijn sommige groot, ende andere kleynder.

Vergiftige Kampernoellie zijn ofte lanck-werpigh rondt ende van binnen hol, gelijck hooge hoedekens, ofte schotel-wijs plat van gedaente, bruyn-geel, ofte witachtigh van verwe, met graeuwe ofte zwarte placken besprenckelt.

Ronde Kampernoellie ofte Wolfs-veest, beelt uyt de gedaente van een groote ronde Bal, sonder eenige steel aen de aerde gevestight, witachtigh van verwe, ende van binnen met voos mergh vervult, dese ghedrooght zijnde geeft van sich een seer fijn stof.

De half ronde swarte Kampernoellie beelt uyt een niet seer diepe kelck, van buyten bruyn, ende van binnen zwarter van verwe, (101) dese oock gedrooght zijnde geeft fijn stof van sich.

De Zee-Kampernoellie is eerst gelijck als een groote, ronde witte Bol ofte Ajuyn, met een dubbelde schorsse bekleedt, in sich besluytende een zware, taye, ende koude vochtigheyt, in stede van wortelen is het met een ofte twee zenuwen onder versien. Dese Bol wordt daer na paersachtigh, ende open gaende brenght een rechte, ronde vose steel voort, omtrent een palme hoog, met sommige placken besprenght, op de top van de steel komt een gerimpelt topken te voorschijn

Boom-Kampernoellie is een krom, half rondt een hardt gewas, sich seer vast aen de struycken der Boomen bevestigende. By dese soude oock kunnen gestelt worden de Judas-ooren, die aen de Vlier-struycken groeyen, maer van dese hebben wy by de Vlier-boom in ’t Eerste Deel gehandelt.

Plaetse.

De drie eerste soorte wassen in vochte Beemden, Bosschen ende uyt verrotte struycken van de Boomen. Wolfsveest bemindt openluchtige, sandige ende vochte plaetsen. De half ronde Kampernoellien groeyen in dorre woeste plaetsen ende drooge Bosschen. Zee-Kampernoellien vint men in de Zee-duynen. De Boom-Kampernoellien soude men te vergeefs dan aen de oude Boomen soecken.

Tijdt.

De eerste soorte spruyt in April uyt de Aerde, de tweede ende derde soorte in Augustus ofte September, na dat het geregent heeft, soo oock de ronde, half ronde ende Zee-Kampernoellien.

Aert en Krachten.

De Kampernoellien zijn seer kout ende vocht van aert, ende daerom de schadelijcke gewassen aldernaest by komende, in ’t korte, de beste Kampernoellien brengen geen voordeel aen de ghesontheyt. Galenus.

Wolfs-veest ghedrooght zijnde is sonder eenige scherpigheyt verdroogende van aert, ende wordt nuttelijck gebruykt om het bloeden der wonden te stelpen. Plinius.

Kampernoelie, duivelsbrood, paddenstoelen, in ’t Latijn Fungus. (Cantharellus, wolfsveest is Lycoperdon gigantea e.a.)

Geslachten.

Van de kampernoelie worden hier te lande meestal de volgende soorten gevonden, te weten, vroege kampernoelie, late kampernoelie, vergiftige kampernoelie, ronde kampernoelie of wolfsveest, half ronde zwarte kampernoelie, zeekampernoelie en boomkampernoelie. De kruid beminnende lezer kan meer soorten van deze gewassen bij de vermaarde kruidbeschrijvers C. Clusius en Lobel beschreven vinden.

Vorm.

De vroege kampernoelie of paddenstoelen van de lente zijn langwerpig rond van vorm die de grootte van een middelbaar kippenei bereiken, van binnen zijn ze net als de steel hol en bruin van kleur, van buiten gerimpeld en bruingeel van kleur.

De late kampernoelie of paddenstoelen van de herfst zijn platachtig rond, boven verheven en onder uitgehold en door vele dunne velletjes die van de steel tot het midden uitlopen ingedeeld, onder roodachtig en bovenop bleek of witachtig van kleur. Van deze zijn sommige groot en andere kleiner.

Vergiftige kampernoelies zijn of langwerpig rond en van binnen hol, gelijk hoge hoedjes, of schotelvormig plat van vorm, bruingeel of witachtig van kleur en met grauwe of zwarte plekken besprenkeld. (Coprinus)

Ronde kampernoelie of wolfsveest beeld de gedaante van een grote ronde bal uit die zonder enige steel aan de aarde bevestigd is, witachtig van kleur en van binnen met voos merg gevuld als die gedroogd worden geeft het een zeer fijne stof af.

De half ronde zwarte kampernoelie beeld een niet zo diepe kelk uit die van buiten bruin en van binnen zwarter van kleur is, ook deze geeft als het gedroogd is een fijn stof van zich af.

De zeekampernoelie (Phallus impudicus) is eerst gelijk als een grote, ronde witte bol of ui die met een dubbele schors bekleed is en in zich een zware, taaie en koude vochtigheid heeft, in plaats van wortels is het met een of twee zenuwen vanonder voorzien. Deze bol wordt daarna paarsachtig en als het open gaat brengt het een rechte, ronde en voze steel voort van een tien cm hoog die met sommige plekken bevlekt is, op de top van de steel komt een gerimpeld topje te voorschijn

De boomkampernoelie (elfenbankje) is een krom, half rond en hard gewas die zich zeer vast aan de struiken van de bomen bevestigt. Hierbij zou ook gezet kunnen worden de Judasoren die aan de vlierstruiken groeien, maar hiervan hebben we bij de vlier in het eerste deel gehandeld.

Plaats.

De drie eerste soorten groeien in vochtige beemden, bossen en uit verrotte struiken van de bomen. Wolfsveest bemint open, luchtige, zandige en vochtige plaatsen. De half ronde kampernoelies groeien in dorre, woeste plaatsen en droge bossen. Zeekampernoelie vindt men in de zeeduinen. De boomkampernoelie zou men tevergeefs dan alleen aan de oude bomen zoeken.

Tijd.

De eerste soort spruit in april uit de aarde, de tweede en derde soort in augustus of september nadat het geregend heeft, zo ook de ronde, half ronde en zeekampernoelie.

Aard en krachten.

De kampernoelies zijn zeer koud en vochtig van aard en daarom komen ze de schadelijke gewassen zeer dicht bij, in het kort, de beste kampernoelies brengen geen voordeel bij aan de gezondheid. Galenus.

Als wolfsveest gedroogd is is het zonder enige scherpheid verdrogend van aard en wordt nuttig gebruikt om het bloeden van de wonden te stelpen. Plinius.

Winde, in ’t Latijn Convolvulis.

Geslachten.

Dit Kruydt is in groote ende kleyne Winde onderscheyden.

Gedaente.

De groote Winde heeft seer lange steelen, waer mede het sich aen de bystaende Kruyden, Heesteren ofte Heggen bevestight. De bladeren zijn lanckwerpigh ende wat breedtachtigh van maecktsel, die van de Klim-op yets gelijckende. Tusschen de bladeren brenght het voort witte klock-wijse bloemen, na de welcke kantigh bruyn zaet, in dunne zaet-huyskens beslooten, volght. De wortelen zijn seer langh, op verscheyde plaetsen nieuwe scheuten uyt-werpende.

De kleyne Winde is de voorgaende gelijck, maer in alles kleynder, ende de witte bloemen zijn met bleeck-purper roode streepen gevlackt.

Plaetse.

De eerste soorte vindt men omtrent de Hagen, Heggen, ende oock wel aen de water-kant onder het Riet. De tweede soorte groeyt aen de kanten van de Koren-velden.

Tijdt.

Sy bloeyen beyde in de Somerse Maenden.

Aert en Krachten.

Winde is warm ende droogh van aert, verteerende ende ontdoende van krachten.

Medicinael gebruyck.

Voor het Graveel: Bereydt een Badt van de bladeren van Winde, ende laet de siecken daer eenige tijdt in sitten. Ravelingius.

Winde, in ’t Latijn Convolvulis. (Calystegia sepium en de kleine Convolvulus arvensis)

Geslachten.

Dit kruid is in grote en kleine winde verdeeld.

Vorm.

De grote winde heeft zeer lange stelen waarmee het zich aan de bijstaande kruiden, heesters of heggen bevestigt. De bladeren zijn langwerpig en wat breedachtig van vorm die wat op die van de klimop lijken. Tussen de bladeren brengt het witte klokvormige bloemen voort waarna kantig bruin zaad volgt dat in dunne zaadhuisjes zit. De wortels zijn zeer lang die op verschillende plaatsen nieuwe scheuten uitwerpen.

De kleine winde is het voorgaande gelijk, maar in alles kleiner en de witte bloemen zijn met bleek purperrode strepen bevlekt.

Plaats.

De eerste soort vindt men omtrent de hagen, heggen en ook wel aan de waterkant onder het riet. De tweede soort groeit aan de kanten van de korenvelden.

Tijd

Ze bloeien beide in de zomerse maanden.

Aard en krachten.

Winde is warm en droog van aard, verterend en ontdoet van krachten.

Medicinaal gebruik.

Tegen de nierstenen: maak een bad van de bladeren van winde en laat de zieke daar enige tijd in zitten. Ravelingius.

Brionia.

Gedaente.

De Brionie heeft seer lange steelen ofte rancken, met uytwassende klauwierkens als aen de Wijngaert, behangen, ende met breedtachtige, diep gesneden, vijf-hoeckige bladeren beladen. De kleyne witte bloemkens komen als een trosken by een vergadert te voorschijn, na de welcke ronde Besien, die eerst groen, ende namaels root zijn, volgen. De Wortel is langh dick, wit en seer bitter.

Plaetse.

Dit Gewas vint men op schaduwachtige plaetsen, aen de Heggen ende Hagen, op sandige gronden. Het wordt oock wel om de Prieelen tot beschuttinge voor de Son geplant.

Tijdt.

Het bloeyt in May, ende de Besien worden in de Herfst rijp.

Aert en Krachten.

De Brionie is warm ende droogh in den tweeden graedt, van krachten de galachtige, slijmerige ende waterachtige vochtigheden sterckelijck van onderen en van boven afsettende. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor Water-sucht: (103) Neemt van de Brionie-wortel een loot, bereydt’er met schoon Water een af-ziedsel van om op een reys in te nemen. Ofte neemt sap uyt de wortel geparst een once, Olie van Koper-root ofte Swavel een vierendeel loots, vermenght dit te samen ende geeft hier van met Wijn een vierendeel loots in. S. Clossaeus.

Voor opstijginge van de Lijf-moeder, ende om de Maent-stonden te verwecken: Neemt

Saeculae Brioniae 20 greyn, ende geeft het met bequaem nat in, oock is een Badt van de wortel bereydt hier toe seer dienstigh. Joh. Schroderus.

Voor placken van de Huyt: Bestrijckt de plaetse met sap uyt de wortel gheparst. Dioscorides.

Voor Blauw geslagen ofte gestooten placken, ende om het geronnen bloedt te doen scheyden: Stoot Brionie-wortel met Wijn ende leght het pap-wijs op. Dioscorides.

Brionia. (Bryonia dioica)

Vorm.

Bryonia heeft zeer lange stelen of ranken die met uitgroeiende klauwieren als aan de druif behangen en met breedachtige, diep gesneden, vijfhoekige bladeren bekleed zijn. De kleine witte bloempjes komen als een trosje bijeen verzamelt te voorschijn. Hierna volgen ronde bessen die eerst groen en daarna rood zijn. De wortel is lang, dik, wit en zeer bitter.

Plaats.

Dit gewas vindt men op schaduwachtige plaatsen, aan de heggen en hagen op zandige gronden. Het wordt ook wel om de priëlen tot beschutting tegen de zon geplant.

Tijd.

Het bloeit in mei en de bessen worden in de herfst rijp.

Aard en krachten.

Bryonia is warm en droog in de tweede graad, van krachten zet het de galachtige, slijmerige en waterachtige vochtigheid sterk van onderen en van boven af. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Tegen waterzucht: Neem van de brioniawortel een lood, maak er met schoon water een afkooksel van om in een keer in te nemen. Of neem van het sap dat uit de wortel geperst is een ons, van olie van koperrood of zwavel een vierendeel lood, meng dit tezamen en geef hiervan met wijn een vierendeel lood in. S. Clossaeus.

Tegen opstijgingen van de baarmoeder en om de maandstonden te verwekken: Neem

van Saeculae Brioniae 20 grein en geef het met goed nat in, ook is een bad die van de wortel gemaakt is hiertoe zeer nuttig. Joh. Schroderus.

Tegen plekken van de huid: Bestrijk de plaats met sap dat uit de wortel geperst is. Dioscorides.

Tegen blauw geslagen of gestoten plekken en om het gestolde bloed te laten scheiden: Stamp brioniawortel met wijn en leg het papgewijs op. Dioscorides.

Lijnen, in ’t Latijn Viorna, Vitis nigra Fuchsit.

Gedaente.

Dit Gewas verkrijght seer lange, geknoopte, gestreepte, en wat rootachtige rancken, waer mede het sich aen het bystaende geboomte bevestight. De bladeren zijn breedtachtigh, rondtom met vier ofte vijf kleyne kervinge gesneden, ende komen gemeenlijck vijf by een, aen een middel-steel gevoeght, voort. De welrieckende witte bloemkens komen tros-wijs te voorschijn, de welcke gepluckt zijnde krijgen een witte wolachtige ofte pluymachtige hayrigheydt. Daer na brengt het plat ronde, ende bruyn-roode Besien voort. De wortel is met veel faselingen behangen.

Plaetse.

Het wast tusschen Hagen en Heggen, alwaer het sich aen oprecht ende omwindt

Tijdt.

Het bloeyt in May, Juny ofte July.

Aert en Krachten.

Dit Kruydt is seer heet van aert, scherp van smaeck, ende bijtende ofte blaren treckende van krachten, maer het wordt selden tot eenige ghebreecken ghebruyckt. Ravelingius.

Lijnen, in het Latijn Viorna, Vitis nigra Fuchsit. (Clematis vitalba)

Vorm.

Dit gewas krijgt zeer lange, geknoopte, gestreepte en wat roodachtige ranken waarmee het zich aan het bijstaande geboomte bevestigt. De bladeren zijn breedachtig en rondom met vier of vijf kleine kerven ingesneden en komen gewoonlijk met vijf bijeen aan een middensteel voort. De wel riekende, witte bloempjes komen trosgewijs te voorschijn en als die geplukt worden krijgen ze een witte wolachtige of pluimachtige haarachtigheid. Daarna brengt het plat ronde en bruinrode bessen voort. De wortel is met veel vezels behangen.

Plaats.

Het groeit tussen hagen en heggen waar het zich aan opricht en omwindt.

Tijd.

Het bloeit in mei, juni of juli.

Aard en krachten.

Dit kruid is zeer heet van aard, scherp van smaak en bijtend of blaren trekkend van krachten, maar het wordt zelden in enige gebreken gebruikt. Ravelingius.

Wolfs-besien, in ’t Latijn Uva Lupina, Herba Paris.

Gedaente.

De Wolfs-besie brenght voort een dunne ronde steel, omtrent een spanne hoogh opschietende, waer aen alleen vier bruyne bladeren, kruys-wijs over malkanderen staende, voorkomen. Dese zijn lanckwerpigh rondt, ende met Aderkens door loopen. Op de top van de steel draeght het een grasverwige gesternde Bloem, die gevolght wordt van een Besie, als die van Dul-makende Nachtschaye, ende is met kleyn witachtigh zaet op-gevult. De Wortel is langh, lidt-wijs onderscheyden, langhs de aerde uyt-gespreyt, en op sommige plaetsen nieuwe scheuten voort-brengende

Plaetse.

Dit Gewas wordt in de Nederlanden in sommige donkere bosschen gevonden.

Tijdt.

Het bloeyt in April, ende de Besie wordt in May rijp.

Aert en Krachten.

De Besie ende de bladeren van dit Kruydt zijn kout en droogh van aert, ende door een besondere kracht wederstaende het vergift ende pestige sieckten. Matthiolus. C. Durantus.

Medicinael gebruyck.

Voor krancksinnigheyt: Hier tegen wordt gepresen een half lepelken vol van dit Kruydt, met eenigh bequaem nat, twintigh dagen achter een nuchteren ingenomen. B. Sardus.

Voor vergift, voornamentlijck van Arsenicum ofte Rotte-kruydt, Pest ende besmettelijcke Sieckten: Neemt van het zaet ofte kruydt een half vierendeel loots op een reys in. Fuchsius, Lobel.

Voor Pest-buylen ende heete Geswellen: Neemt het gestooten Wolfs-besie-kruyt ende leght het op. Matthiolus.

Wolfsbes, in het Latijn Uva lupina, Herba paris. (Paris quadrifolia)

Vorm.

De wolfsbes brengt een dunne, ronde steel voort die ongeveer een zeventien cm hoog opschiet waaraan alleen vier bruine bladeren voort komen die kruisgewijs tegenover elkaar staan. Die zijn langwerpig rond en met adertjes doorlopen. Op de top van de steel draagt het een graskleurige, sterachtige bloem die door een bes gevolgd wordt als die van de dol makende nachtschade, het is met klein, witachtig zat gevuld. De wortel is lang, lidvormig gedeeld en spruit langs de aarde uit die op sommige plaatsen nieuwe scheuten voort brengt.

Plaats.

Dit gewas wordt in Nederland in sommige donkere bossen gevonden.

Tijd.

Het bloeit in april en de bes wordt in mei rijp.

Aard en krachten.

De bes en de bladeren van dit kruid zijn koud en droog van aard en door een bijzondere kracht weer staat het vergif en pestige ziekten. Matthiolus. C. Durantus.

Medicinaal gebruik.

Tegen krankzinnigheid: Hiertegen wordt geprezen een half lepeltje vol van dit kruid dat met enig goed nat twintig dagen achtereen nuchter ingenomen wordt. B. Sardus.

Tegen vergif, voornamelijk van arsenicum of rattekruid, pest en besmettelijke ziekten: Neem van het zaad of kruid een half vierendeel lood in een keer in. Fuchsius, Lobel.

Tegen pestbuilen en hete zwellen: Neem het gestampte wolfsbes kruid en leg het op. Matthiolus.

(104) Onder-haven, Aert-veyl, in ’t Latijn Hedera Terrestris.

Gedaente.

Dit Kruydt brenght voort lanckachtige, kantige, dunne steelkens, neffens de aerde uyt-gebreydt, dese zijn met rondtachtigh, breede, gerimpelde ende gekerfde bladeren, twee tegen malkanderen overstaende, bewassen. De bloemkens, die omtrent de oorspronck van de bladeren voort-komen, zijn purper van verwe, opene helmkens uyt-beeldende. De wortel is veselachtigh.

Plaetse.

Het wast overvloedigh op donckere schaduwachtige plaetsen, neffens de Hagen ende Wegen.

Tijdt.

Het draeght sijn Bloemen van April tot diep in de Somer.

Aert en Krachten.

Onder-have is heet ende droogh van aert, bitter van smaeck, openende ende af-vagende van krachten. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor Geel-sucht ende Heup-gichte: Neemt van de gedroogde bladeren een half vierendeel loots, ende geeft dit eenige dagen achter een met bequaem nat in. Dodonaeus.

Voor doovigheyt ende tuyten der Ooren: Neemt sap van Onder-have ende steeckt het, warm gemaeckt zijnde, met wol in de Ooren. Dodonaeus.

Voor verkoutheyt van de Herzenen: Neemt het sap van dit Kruydt, ende treckt het door de Neus-gaten op, dit lost veel vochtigheden uyt de herzenen.

Voor ’t Graveel, verstoptheyt van de Lever, Milt ende Lijfmoeder: Bereydt een afziedtsel van dit Kruydt met Water ofte Wijn, ende laet hier van drincken. Ofte gebruyckt het gedistilleert Water van Onder-have ofte de Conserf van de Bloemen bereydt. Sommige neemen van de bloemen van Onder-have soo veel van nooden is, ende gieten’er Brandewijn op, ende geven hier van een lepel ofte twee vol nuchteren in. Brunfelsus, Fuchsius.

Voor vuyle Zweeren van de Keel: Neemt het afziedsel in Water ofte Wijn bereydt, ende gorgelt daer mede.

Voor inwendige Wonden ende Quetsuren: Bereydt een afziedtsel van dit Kruydt met water, maeckt het soet met Honingh van Roosen, ende laet hier van vier oncen teffens gebruycken. Ravelingius.

Voor pijn ende Swellinge van de Milt: Koockt de bladeren in Azijn, ende leghtse warm op de lincker zijde. Dodonaeus.

Onderhave, aardveil, in het Latijn Hedera terrestris. (Glechoma hederaceae)

Vorm.

Dit kruid brengt langachtige, kantige en dunne steeltjes voort die op de aarde uitgespreid liggen. Ze zijn met rondachtige, brede, gerimpelde en gekerfde bladeren begroeid die twee tegenover elkaar staan begroeid. De bloempjes die bij de oorsprong van de bladeren voort komen zijn purper van kleur die op een open helmpje lijken. De wortel is vezelachtig.

Plaats.

Het groeit overvloedig op donkere, schaduwachtige plaatsen, naast de hagen en wegen.

Tijd.

Het draagt zijn bloemen van april tot diep in de zomer.

Aard en krachten.

Onderhave is heet en droog van aard, bitter van smaak, openend en afvegend van krachten. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Tegen geelzucht en heupjicht: Neem van de gedroogde bladeren een half vierendeel lood en geef dit enige dagen achtereen met goed nat in. Dodonaeus.

Tegen doofheid en tuitende oren: Neem het sap van onderhave en steek het warm gemaakt met wol in de oren. Dodonaeus.

Tegen verkoudheid van de hersens: Neem het sap van dit kruid en trek het door de neusgaten op, dit lost veel vochtigheid uit de hersens.

Tegen de nierstenen, verstopping van de lever, milt en baarmoeder: Maak een afkooksel van dit kruid met water of wijn en laat hiervan drinken. Of gebruik het gedistilleerde water van onderhave of de konserf die van de bloemen gemaakt is. Sommigen nemen van de bloemen van onderhave zoveel als nodig is en gieten er brandewijn op en geven hiervan een lepel of twee vol nuchter in. Brunfelsus, Fuchsius.

Tegen vuile zweren van de keel: Neem het afkooksel dat in water of wijn gemaakt is en gorgel daarmee.

Tegen inwendige wonden en kwetsingen: Maak een afkooksel van dit kruid met water, maak het zoet met honing van rozen en laat hiervan vier ons gelijk gebruiken. Ravelingius.

Tegen pijn en zwellen van de milt: Kook de bladeren in azijn en leg ze warm op de linkerzijde Dodonaeus.

Vijf-vinger kruyt, in ’t Latijn Quinquefolium.

Geslachten.

Dit Kruydt is hier te Lande onder drie soorten bekent, te weten gemeyn, kruypende ende water Vijf-vinger-kruydt, welke laetste soorte wy in het vijfde deel beschrijven sullen. De meerder soorten van dit (105) Kruydt begeert te ondersoecken, besie de vermaerde Kruydt-beschrijvers Clusius ende Lobel.

Gedaente.

Gemeyn Vijf-vinger-kruydt heeft recht opstaende ronde steelen. De bladeren zijn lanckachtigh, rondom de kanten gekerft, aen de onderste zijde witachtigh, ende altijdt vijf by een vergadert. De bloemkens, die op het opperste van de steelen voort-spruyten, zijn geel van verwe. De wortel is langh, van buyten zwart, ende van binnen roodtachtigh.

Kruypende Vijf-vinger kruydt heeft dunne ende ter aerde kruypende steelkens, die met gladde groene bladeren, de voorgaende soorte eenighsins gelijck, bewassen zijn. De Bloemkens zijn kleyn ende geel. De Wortel is langh ende dun, ende daer-en-boven spruyten uyt de steelen op veel plaetsen dunne veselingen, waer mede het sich aen de aerde bevestight.

Plaetse.

De eerste soort vint met hier te lande onder andere Kruyden by de Hagen ende Heggen, ende langhs de Wegen. De tweede soorte wast op de Bouw-landen.

Tijdt.

Dese Kruyden bloeyen in May ende Juny.

Aert en Krachten.

Vijf-vinger-kruydt verdrooght in den derden graedt, ende is matelijck gestelt in hitte ende koude, ende begaeft met een t’samen-treckende kracht. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor vuyle Zeeren van de Mont: Bereydt een afziedtsel van dit Kruydt, ende spoelt de Mondt daer mede. Dodonaeus.

Voor Teeringh, Bloet-spouwen, Bloet-pissen ende Sinckinge: Neemt van de gedrooghde Wortel een vierendeel loots, stoot het fijn ende geeft het met bequaem nat in. Matthiolus, Brunfelsius.

Voor alderhande Buyck-loopen: Koockt de Wortel in Soete-melck, ende laet hier van dickwils drincken. Plinius.

Voor Scheursel: Neemt het ghestooten Kruydt, ende leght het op

Om het Bloeden te stempen: Hier toe wordt seer gespresen het gestooten Vijf-vinger-kruydt.

Voor Buyck-pijn: Neemt van het sap twee lepelen vol, ende geeft het in. Ravelingius.

Voor de Kancker: Neemt bladeren van Vijf-vinger-kruydt, stootse kleyn in een houte Mortier met een houten stamper, doet’er by Verckens-reusel ende wat Wijns, ende leght dit te samen pap-wijs op. Apulejus.

Voor ontstekinge der Oogen: Druypt het sap van Vijf-vinger-kruydt in de Oogen. Joh. Schroderus.

Eynde van ’t Derde Deel.

Vijfvingerkruid, in het Latijn Quinquefolium. (Potentilla reptans, Potentilla recta)

Geslachten.

Dit kruid is hier te lande in drie soorten bekend, te weten gewoon, kruipende en water vijfvingerkruid, waarvan de laatste soort in het vijfde deel beschrijven zal worden. Die meer soorten van dit kruid wil onderzoeken, zie de vermaarde kruidbeschrijvers Clusius en Lobel.

Vorm.

Gewoon vijfvingerkruid heeft recht opstaande, ronde stelen. De bladeren zijn langachtig en rondom de kanten gekerfd, aan de onderkant witachtig en staan altijd met vijf bijeen. De bloempjes die op het opperste van de stelen uitspruiten zijn geel van kleur. De wortel is lang, van buiten zwart en van binnen roodachtig.

Kruipend vijfvingerkruid heeft dunne en op de aarde kruipende steeltjes die met gladde, groene bladeren begroeid zijn die wat op de vorige soort lijken. De bloempjes zijn klein en geel. De wortel is lang en dun, daarboven spruiten uit de stelen op veel plaatsen dunne vezels uit waarmee het zich aan de aarde bevestigt.

Plaats.

De eerste soort vindt met hier te lande onder andere kruiden bij de hagen en heggen en langs de wegen. De tweede soort groeit op de bouwlanden.

Tijd.

Deze kruiden bloeien in mei en juni.

Aard en krachten.

Vijfvingerkruid verdroogt in de derde graad en is matig gesteld in hitte en kou en begaafd met een tezamen trekkende kracht. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Tegen vuile zeren van de mond: Maak een afkooksel van dit kruid en spoel de mond daarmee. Dodonaeus.

Tegen tering, bloedspuwen, bloedplassen en zinkingen: Neem van de gedroogde wortel een vierendeel lood, stamp het fijn en geef het met goed nat in. Matthiolus, Brunfelsius.

Tegen allerhande buiklopen: Kook de wortel in zoete melk en laat hiervan dikwijls drinken. Plinius.

Tegen breuken: Neem het gestampte kruid en leg het er op.

Om het bloeden te stempen: Hiertoe wordt zeer geprezen het gestampte vijfvingerkruid.

Tegen buikpijn: Neem van het sap twee lepels vol en geef het in. Ravelingius.

Tegen kanker: Neem bladeren van vijfvingerkruid, stamp ze klein in een houten mortier met een houten stamper, doe er varkensreuzel en wat wijn bij en leg dit tezamen papgewijs op. Apulejus.

Tegen ontsteking van de ogen: Druppel het sap van vijfvingerkruid in de ogen. Joh. Schroderus.

Einde van het derde deel.

Het Vierde Deel

Des

Nederlantschen Kruydt-Boecks,

Beschryvende

De Geslachten, Gedaente, Plaetse, Tijt, Aert, Krachten ende Medicinael gebruyck van alderhande Kruyden, ende Planten die in de Nederlanden op magere, steen- ende sandtachtige opene Plaetsen groeyen.

Het Vierde Deel

Van het

Nederlandse Kruidboek

Beschrijft

De geslachten, vorm, plaats, tijd, aard, krachten en medicinaal gebruik van allerhande kruiden en planten die in Nederland op magere, steen- en zandachtige open plaatsen groeien.

(106) Honts-tonge, in ’t Latijn Cynoglossum, Lingua canis.

Gedaente.

E Honts-tonge heeft lanckwerpige, breede, ende met sachte wolachtigheydt bedeckte bladeren, tusschen de welcke een grijsachtige ronde steel, in verscheyde zijde tackskens verdeelt, omtrent anderhalve voet hoog op schiet. Op dese steelen komen purper-roode bloemen te voorschijn. Het zaet is kleyn in rouwe schildekens, vier by een gevoeght, beslooten, tusschen de welcke een stekelingh priemken voort-spruyt. De wortel is dick, diep in de Aerde sinckende, van buyten bruyn, ende van binnen wit ende met lijmigh sap vervult.

Plaetse.

Dit Kruydt wast in de Nederlanden op sandtachtige ende ongebouwde plaetsen, neffens de Wegen ende Paden.

Tijdt.

Het bloeyt in Juny ofte July, het tweede ofte derde Jaer na dat het voor-gekomen is.

Aert en Krachten.

De Honts-tonge verkoelt ende verdrooght in den tweeden graet, en is dickmakende, pijn stillende en een weynigh vermurwende van krachten. Brunfelsus.

Medicinael gebruyck.

Voor Verbrantheyt: Neemt het sap van dit geheele Kruyt, vermenght het met gesmolten Varckens-reusel ende bestrijckt het daer mede. Dioscorides.

Voor inwendige Speenen: Neemt de wortel, die onder de assche gebraden is, snijt hier van de gedaente van een set-pil, ende steecktse in het Fondament. Dodonaeus, Camerarius.

Voor sweerende Wonden ende zeere Beenen: Neemt dit Kruydt gestooten zijnde, ende leght het op. C. Durantus. (107)

Om slaep te verwecken, ende de dunne scherpe sinckingen te beletten: Neemt van de Pillen in de Apotheken van dese wortel bereydt 10 greyn, ofte een half schrupel, ende geeftse twee uuren na het avontmael in. Dispens. Augustan.

Hondstong, in het Latijn Cynoglossum, Lingua canis. (Cynoglossum officinale)

Vorm.

Hondstong heeft langwerpige, brede en met zachte wolachtigheid bedekte bladeren. Daartussen schiet een grijsachtige, ronde steel van ongeveer vijf en veertig cm hoog op die in verschillende zijtakken verdeeld is. Op deze stelen komen purperrode bloemen te voorschijn. Het zaad is klein en in ruwe schildjes besloten en met vier bijeen gevoegd waartussen een stekelig priempje voortspruit. De wortel is dik en zinkt diep in de aarde, van buiten bruin en van binnen wit en met lijmig sap gevuld.

Plaats.

Dit kruid groeit in Nederland op zandachtige en ongebouwde plaatsen, naast de wegen en paden.

Tijd.

Het bloeit in juni of juli, het tweede of derde jaar nadat het voort gekomen is.

Aard en krachten.

Hondstong verkoelt en verdroogt in de tweede graad en is dik makend, pijn stillend en wat vermurwend van krachten. Brunfelsus.

Medicinaal gebruik.

Tegen verbranding: Neem het sap van dit gehele kruid, meng het met gesmolten varkensreuzel en bestrijk het daarmee. Dioscorides.

Tegen inwendige aambeien: Neem de wortel die onder de as gebraden is, snij hiervan de vorm van een zetpil en steek het in het fondament. Dodonaeus, Camerarius.

Tegen zwerende wonden en zere benen: Neem dit gestampte kruid en leg het op. C. Durantus.

Om slaap te verwekken en de dunne, scherpe zinkingen te beletten: Neem van de pillen in de apotheken die van deze wortel gemaakt zijn 10 grein of een half scrupel en geef ze twee uren na het avondmaal in. Dispens. Augustan.

Reur-kruydt, in ’t Latijn Filago.

Geslachten.

Van dit Gewas worden twee soorten gevonden, te weten, groot en kleyn Reur-kruydt.

Gedaente.

Groot Reur-kruydt brenght voort omtrent anderhalve span hooge steelen, met lanckwerpige, smalle grijse bladekens bewassen, ende op de toppen met bleeck-geele bloemkens versien, die daer na door de windt verwayen. Dit geheele Kruydt is met een sachte wolachtigheydt bedeckt. De wortel is seer veselachtigh.

Kleyn Reur-kruydt is van steelen ende bladekens de voorgaende soorte wel gelijck, maer de bloemkens komen niet op de toppen maer langhs de steelen omtrent de oorsprongh der bladeren te voorschijn.

Plaetse.

Reur-kruydt wast hier te Lande op sandtachtige woeste plaetsen, ende omtrent de uytgedrooghde grachten.

Tijdt.

Het bloeyt van May af tot in Augustus.

Aert en Krachten.

Dit Kruydt is verdroogende van aert, ende een weynigh t’samen-treckende van krachten. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor het blauw geslagen ofte gestoten placken: Fruyt dit Kruyt in de Olie ende leght het Plaester-wijs op. Lobel.

Voor alderhande Buyck-loopen ende onmatige Maent-stonden: Neemt van dit Kruydt drie handen vol, zied dit op in een pint roode Wijn tot dat een derden deel versoden is, ende laet hier van dickwils een weynigh drincken. Dodonaeus.

Voor de Kancker: Neemt gedistilleert Water van dit Kruydt, maeckt hier in doecken nat, ende leghtse dickwils op. Dodonaeus.

Roerkruid, in het Latijn Filago. (Antennaria dioica, Gnaphalium arenarium)

Geslachten.

Van dit gewas worden twee soorten gevonden, te weten, groot en klein roerkruid.

Vorm.

Groot roerkruid brengt ongeveer vijf en twintig cm hoge stelen voort die met langwerpige, smalle en grijze bladen bekleed en op de toppen met bleek gele bloempjes voorzien zijn die daarna door de wind weg waaien. Dit gehele kruid is met een zachte wolachtigheid bedekt. De wortel is zeer vezelachtig.

Klein roerkruid is van stelen en blaadjes het voorgaande soort wel gelijk, maar de bloempjes komen niet op de toppen maar langs de stelen omtrent de oorsprong van de bladeren te voorschijn.

Plaats.

Roerkruid groeit hier te lande op zandachtige, woeste plaatsen en omtrent de uitgedroogde grachten.

Tijd.

Het bloeit van mei af tot in augustus.

Aard en krachten.

Dit kruid is verdrogend van aard en wat tezamen trekkend van krachten. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Tegen blauw geslagen of gestoten plekken: fruit dit kruid in de olie en leg het pleistergewijs op. Lobel.

Tegen allerhande buiklopen en onmatige maandstonden: Neem van dit kruid drie handen vol, kook dit op in een pint rode wijn totdat een derde deel verkookt is en laat hiervan dikwijls wat drinken. Dodonaeus.

Tegen kanker: Neem gedistilleerd water van dit kruid, maak hierin doeken nat en leg ze vaak op. Dodonaeus.

Herts-gespan, in ’t Latijn Cardiaca.

Gedaente.

Herts-gespan heeft doncker-roode, vierkante steelen, twee voeten ofte hoger op-schietende, ende met breedtachtige, diep gesneden, zwart-groene bladeren bewassen. Omtrent de oorsprongh der bladeen komen in ’t ronde purper-verwige bloemen uyt scherpe huyskens voort, van gedaente die van de Doove-netelen gelijck. De wortel is met veel veselingen behangen.

Plaetse.

Dit Kruydt groeyt op sant- ende steenachtige gronden.

Tijdt.

Het bloeyt van Juny tot diep in de Herfst, ende in de Lente spruyten uyt de overgeblevene wortel nieuwe steelen ende bladeren voort.

Aert en Krachten.

Dit Gewas is warm in den tweeden, ende droogh in den derden graedt, afvagende, een weynigh t’samen-treckende, ende den Urijn af-drijvende van krachten. Fuchsius.

Medicinael gebruyck.

Voor verstoptheyt des Ingewants, swaren arbeydt der Vrouwen, ende om den Urijn ende Maent-stonden te verwecken: Neemt van de gedroogde bladeren, fijn ghestooten, een vierendeel loots, ende geeft het met Wijn in. Dodonaeus.

Voor gekrompen ofte getrocken Leden: Bereydt een Badt van dit Kruydt om de Leden daer in te baden. Dodonaeus.

Voor Buyck-pijn ende pijn des Lijf-moeders: Neemt van dit Kruydt soo veel van nooden is, fruyt het in de Boter, ende leght het pap-wijs op de Buyck. C. Durantus.

Voor de Wormen des Buycks: Neemt bladeren van Herts-gespan een handt vol, ziedse in Olie van Alsem, ende bindt het op de Navel. Fuchsius.

Om Wonden te genesen, ende het Bloeden te stelpen: Neemt de bladeren, stootse kleyn ende leghtse op. Dodonaeus.

Hartgespan, in het Latijn Cardiaca. (Leonurus cardiaca)

Vorm.

Hartsgespan heeft donker rode, vierkantige stelen die zestig cm of hoger opschieten en met breedachtige, diep gesneden, zwartgroene bladeren begroeid zijn. Omtrent de oorsprong van de bladen komen in het rond purperkleurige bloemen uit scherpe huisjes voort die van vorm gelijk zijn als die van de dove netelen. De wortel is met veel vezels behangen.

Plaats.

Dit kruid groeit op zand- en steenachtige gronden.

Tijd.

Het bloeit van juni tot diep in de herfst en in de lente spruiten uit de overgebleven wortel nieuwe stelen en bladeren voort.

Aard en krachten.

Dit gewas is warm in de tweede en droog in de derde graad, afvegend, wat tezamen trekkend en de urine af drijvend van krachten. Fuchsius.

Medicinaal gebruik.

Tegen verstopping van het ingewand, zware arbeid van de vrouwen en om de urine en maandstonden te verwekken: Neem van de gedroogde bladeren die fijn gestampt zijn een vierendeel lood en geef het met wijn in. Dodonaeus.

Tegen gekrompen of vertrokken leden: Maak een bad van dit kruid om de leden daarin te baden. Dodonaeus.

Tegen buikpijn en pijn van de baarmoeder: Neem van dit kruid zoveel als nodig is, fruit het in de boter en leg het papgewijs op de buik. C. Durantus.

Tegen wormen van de buik: Neem van de bladeren van hartsgespan een hand vol, kook ze in olie van alsem en bindt het op de navel. Fuchsius.

Om wonden te genezen en het bloeden te stelpen: Neem de bladeren, stamp ze klein en leg ze op. Dodonaeus.

Herts-hoorn, Gravinne-kruydt, in ’t Latijn Herba Stella, Coronopus.

Geslachten.

Van dit Gewas worden in de Nederlanden twee soorten gevonden, te weten gemeen ende kruypende Herts-hoorn.

Gedaente.

De eerste soorte brenght voort veel rouwe, ende ghelijck als met hayr begroeyde bladeren, langhs de Aerde sterrewijs uytgespreydt, van maecksel lanckwerpigh ende smal, doch op sommige plaetsen door uytstekende afhanghsels een Herts-hoorn uytbeeldende. Tusschen dese bladeren spruyten ronde steelkens, wiens toppen eerst met bloemkens ende daer na met zaedt, ghelijck aen de Weegbre, beladen zijn. De wortel is langh, wit, ende met veselingen behangen.

Kruypende Herts-hoorn verkrijgt straks uyt de wortel dunnen ende lange steelkens, die neffens de aerde uyt gespreydt leggen, ende met kleyn lanckwerpige, gesneden (109) maer kale bladerkens bewassen zijn, aen de oorsprongh van de welcke kleyne witte bloemkens te voorschijn komen, na-latende kleyn zaet, in rouwe huyskens besloten.

Plaetse.

Dese Kruyden groeyen op drooge, zandachtige woeste plaetsen, ende langhs de Wegen ende Dijcken van Brabant, Vlaenderen ende andere Provintien.

Aert en Krachten.

Herts-hoorn is kout ende droogh van aert, ende t’samen-treckende van krachten, ende in werkinge met de Weegbre over een komende. Dodonaeus.

Onder andere krachten die het met de Weegbre gemeen heeft, wordt het seer gepresen om de Koortsen te verdrijven, te weten gestooten zijnde ende op de Pols gebonden. Lobel.

Hertshoorn, gravinnekruid, in het Latijn Herba Stella, Coronopus. (Plantago coronopus en Coronopus squamatus, eerder Coronopus ruellii)

Geslachten.

Van dit gewas worden in Nederland twee soorten gevonden, te weten, gewoon en kruipende hertshoorn.

Vorm.

De eerste soort brengt veel ruwe en als met haar begroeide bladeren voort die op de aarde stervormig uitgespreid liggen, van vorm zijn ze langwerpig en smal, doch op sommige plaatsen vormen ze door uitstekende aanhangsels een hertshoorn. Tussen deze bladeren spruiten ronde steeltjes uit wiens toppen eerst met bloempjes en daarna met zaad net als bij de weegbree bezet zijn. De wortel is lang, wit en met vezels behangen.

Kruipende hertshoorn krijgt straks uit de wortel dunne en lang steeltjes die op de aarde uitgespreid liggen en met kleine, langwerpige, gesneden maar kale bladertjes begroeid zijn. Aan de oorsprong hiervan komen kleine witte bloempjes te voorschijn die klein zaad nalaten dat in ruwe huisjes zit.

Plaats.

Deze kruiden groeien op droge, zandachtige, woeste plaatsen en langs de wegen en dijken van Brabant, Vlaanderen en andere provincies.

Aard en krachten.

Hertshoorn is koud en droog van aard en tezamen trekkend van krachten, komt in werking met de weegbree overeen. Dodonaeus.

Onder de andere krachten die het met de weegbree gemeen heeft wordt het zeer geprezen om de koortsen te verdrijven, te weten als het gestampt is en op de pols gebonden wordt. Lobel.

Paronychia.

Gedaente.

Dit Kruydeken brenght voort uyt sijn dunne veselachtige wortel wat breedt-achtige kleyne bladekens, gelijck dit van Muur, tusschen de welcke dunne steelkens omtrent drie ofte vier duymen hoogh op schieten, die met witte ofte graeuwachtige bloemkens beladen zijn, na dese volgen platte hauwkens, waer in seer kleyn zaet beslooten ligt.

Plaetse.

Het groeyt hier te Lande op steenachtige grondt, vervallen muragien, ende neffens de kanten van sandige wegen ende Ackers.

Tijdt.

Het bloeyt van April tot diep in de Somer.

Aert en Krachten.

Dit Kruydt is tot Medicyne weynigh ondersocht, ende wert gelooft seer goedt te zijn om de Nijn-nagels te genesen.

Paronychia. (een anjerachtige, Paronychia argenta)

Vorm.

Dit kruidje brengt uit zijn dunne, vezelachtige wortel wat breedachtige kleine blaadjes voort, net als die van muur, waartussen dunne steeltjes van ongeveer drie of vier duimen hoog opschieten die met witte of grauwachtige bloempjes bezet zijn. Hierna volgen platte hauwtjes waarin zeer klein zaad besloten ligt.

Plaats.

Het groeit hier te lande op steenachtige grond, vervallen muurtjes en naast de kanten van zandige wegen en akkers.

Tijd.

Het bloeit van april tot diep in de zomer.

Aard en krachten.

Dit kruid is als medicijn weinig onderzocht, er wordt geloofd dat het zeer goed zou zijn om de fijtnagels te genezen.

Duysent-koren, in ’t Latijn Herniaria.

Gedaente.

Dit Gewas heeft dunne, teere ende geknoopte steelkens, op de aerde verspreyt leggende, roodtachtigh van verwe, ende met kleyne bladekens, als die van Tijm, bewassen. Aen de oorsprongh van de bladekens komen veel kleyne geel ofte witachtige bloemkens voort, na-latende seer kleyn zaet, Druyf-wijs by een vergadert. De wortel sinckt diep in de aerde.

Plaetse.

Men vint dit Kruyt op sandachtige ende openluchtige plaetsen.

Tijdt.

Het is met zaet in July ende Augustus beladen.

Aert en Krachten.

Duysent-koren is verkoelende ende merckelijck verdroogende van aert, heelende ofte de wonden toe-sluytende, ende de Urijn af-drijvende van krachten. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor Darm-breucken ofte Scheursel: Neemt van het gedroogde ende gepulveriseerde Kruyt een vierendeel loots, ende laet dit eenige dagen achter een in-nemen. Ofte neemt het versche Kruydt, stoot het kleyn, ende legt het pap-wijs op. Dodonaeus.

Voor het Graveel, ende om de Steen te breken: Neemt van het poeyer van dit Kruydt een vierendeel loots, ende geeft het met Wijn in. Dodonaeus, Joh. Schroderus.

Duizendkoren, in het Latijn Herniaria. (Herniaria glabra)

Vorm.

Dit gewas heeft dunne, tere en geknoopte steeltjes die op de aarde uitgespreid liggen, roodachtig van kleur en met kleine blaadjes begroeid, net als die van tijm. Aan de oorsprong van de blaadjes komen veel kleine, geel of witachtige bloempjes voort die zeer klein zaad nalaten dat druifvormig bijeen is gesteld. De wortel zinkt diep in de aarde.

Plaats.

Men vindt dit kruid op zandachtige en open, luchtige plaatsen.

Tijd.

Het is met zaad in juli en augustus beladen.

Aard en krachten.

Duizendkoren is verkoelend en opmerkelijk verdrogend van aard, helend of de wonden toe sluitend en de urine af drijvend van krachten. Dodonaeus

Medicinaal gebruik

Bij darmbreuken of breuken: Neem van het gedroogde en verpoederde kruid een vierendeel lood en laat dit enige dagen achtereen innemen. Of neem het verse kruid, stamp het klein en leg het papgewijs op. Dodonaeus.

Tegen de nierstenen en om de steen te breken: Neem van het poeder van dit kruid een vierendeel lood en geef het met wijn in. Dodonaeus, Joh. Schroderus.

Donder-baert, in ’t Latijn Sempervivum, Sedum, Aizon.

Geslachten.

Donder-baert is hier te Lande in drie soorten onderscheyden. Te weten gemeyn ofte groote Donder-baert, Kleyne Donder-baert ofte Bladeloose ende Muur-peper.

Gedaente.

Gemeyn Donder-baert heeft dicke, sappige, voor spits toe-loopende, ende in ’t ronde vergaderde bladeren, op verscheyde plaetsen door de wortel sich verbreydende in andere soodanige ronde vergaderinge van bladeren. In ’t midden van des spruyt somstijdts een hooge steel, van even soodanige bladeren t’samen geset, ofte met de selve bewassen, boven aen de top eenige zijde tackens uyt werpende, die met (110) doncker-purpere Bloemen beladen zijn. De wortel is seer veselachtigh.

Kleyne Donder-baert ofte Bladeloose brenght voort veel teere ende dunne steelkens, omtrent een palme hoogh opschietende, de welcke met kleyne, lanckwerpige, smalle, voor botte, gelijvige ende vol sappige bladekens bewassen zijn. Op de toppen van de steelen komen kleyne witte bloemkens te voorschijn. Dese steelen ende bladekens zijn gemeenlijck wat roodtachtigh van verwe. De wortel verspreydt sich langhs de aerde, ende is aen de selve door kleyne veselingen gevestight.

Muur-peper heeft korter ende dunder steelkens als de voorgaende soorte, ende oock met veel kleynder bladeren, die scherp van smaeck zijn, bewassen. Op de toppen van de steelkens brenght het kleyne geele bloemkens voort. De wortel is veselachtigh.

Plaetse.

Dese Kruyden vint men aen de oude Muuragien ende Daken der Huysen, Bladelooze komt ook wel voort omtrent de Dijcken, op openluchtige Gewesten.

Tijdt.

Alle de soorten van Donder-baert zijn het geheelen jaer door groen, ende brengen haer bloemen in de Somerse Maenden voort.

Aert en Krachten.

Groot ende kleyn Donder-baert zijn verkoelende in den derden graedt, dick-makende ende een weynigh t’samen-treckende van krachten. Dodonaeus

Muur-peper is seer scherp ende geweldigh verwarmende ende verdroogende van aert, van buyten maeckt het de huyt root ende vol bladeren. Joh. Schroderus.

Medicinael gebruyck.

Voor roode loopende Oogen, ontstekinge ende vuurige Puysten: Neemt het sap van gemeyn Donder-baert, ende bet de Oogen hier dickwils mede, ofte leght het met doecken op. Galenus, Dioscorides, Plinius.

Voor Flerecijn uyt hitte ontstaen: Neemt van de bladeren van groot Donder-baert soo veel van nooden is, stootse kleyn, doet’er by Gersten-meel ende leght het pap-wijs op. Dodonaeus.

Voor heete Koortsen: Neemt van het sap van groot Donder-baert een once, Carduus Benedictus-water twee oncen, witte Suycker een half loot, vermenght dit te samen, ende laet hier van dickwils een lepel vol gebruycken.

Voor groote Hooft-pijn in de Koortsen: Neemt van het sap van groot Donder-baert twee oncen, Olie van Roosen een once, Roosen-azijn een half once, vermenght dit te samen en leght het met doecken op het Voor-hooft.

Voor Krop-zweren: Neemt Muur-peper soo veel van nooden is, stoot het kleyn, doet’er by Verckens-reusel ende leght het op. Dioscorides.

Voor ontstekinge van de Lever: Neemt sap van Donder-baert met Azijn, ende leght het met doecken op. P. Crescentius.

Voor verbrantheydt: Bereydt een salf van het sap van dit Kruydt, Olie van Roosen ende Wasch, ende bestrijckt het daer mede. P. Crescentius.

Voor het bloeden uyt de Neus: Neemt van het sap soo veel van nooden is, ende bint het met doecken voor het voor-hooft, op de slapen ende neck. P. Crescentius.

Om de Slijmerige en Galachtige vochtigheden door het braecken te suyveren: Neemt sap van Muur-peper een half loot, ende geeft het met eenigh bequaem nat in. Ravelingius.

Voor de Scheur-buyck: Neemt Muur-peper een handt vol, koockt dit in een pint Soete-melck tot dat een derdendeel verzoden is, ende laet hier van nuchteren een roemertje vol drincken. Fuchsius.

Donderbaard, in het Latijn Sempervivum, Sedum, Aizon. (Sempervivum tectorum, Sedum album of reflexum en Sedum acre)

Geslachten.

Donderbaard is hier te lande in drie soorten verdeeld. Te weten gewone of grote donderbaard, kleine donderbaard of bladloze en muurpeper.

Vorm.

Gewone donderbaard heeft dikke, sappige en voor spits toe lopende en in het rond verzamelde bladeren die zich op verschillende plaatsen door de wortel verspreiden, in andere net zulke ronde verzameling van bladeren. In het midden hiervan spruit soms een hoge steel op die met net zulke bladeren tezamen gezet of met die begroeid zijn. De steel werpt boven aan de top enige zijtakjes uit die met donker purperen bloemen voorzien zijn. De wortel is zeer vezelachtig.

Kleine donderbaard of bladloze brengt veel tere en dunne steeltjes voort die ongeveer een tien cm hoog opschieten en met kleine, langwerpige, smalle en voor botte, stevige en vol sappige blaadjes begroeid zijn. Op de toppen van de stelen komen kleine witte bloempjes te voorschijn. Deze stelen en blaadjes zijn gewoonlijk wat roodachtig van kleur. De wortel verspreidt zich langs de aarde en is er door kleine worteltjes aan bevestigd.

Muurpeper heeft kortere en dunnere steeltjes dan het voorgaande soort en is ook met veel kleinere bladeren begroeid die scherp van smaak zijn. Op de toppen van de steeltjes brengt het kleine, gele bloempjes voort. De wortel is vezelachtig.

Plaats.

Deze kruiden vindt men aan de oude muren en daken van de huizen, bladloze komt ook wel voort omtrent de dijken op open, luchtige gewesten.

Tijd

Alle soorten van donderbaard zijn het gehele jaar door groen en brengen hun bloemen in de zomerse maanden voort.

Aard en krachten.

Groot en klein donderbaard zijn verkoelend in de derde graad, dik makend en wat tezamen trekkend van krachten. Dodonaeus

Muurpeper is zeer scherp en geweldig verwarmend en verdrogend van aard, van buiten maakt het de huid rood en vol blaren. Joh. Schroderus.

Medicinaal gebruik.

Tegen rode, lopende ogen, ontsteking en vurige puisten: Neem het sap van gewone donderbaard en bet de ogen hier dikwijls mee, of leg het met doeken op. Galenus, Dioscorides, Plinius.

Tegen jicht die uit hitte is ontstaan: Neem van de bladeren van grote donderbaard zoveel als nodig is, stamp ze klein, doe er gerstemeel bij en leg het papgewijs op. Dodonaeus.

Tegen hete koortsen: Neem van het sap van grote donderbaard een ons, van Carduus Benedictus water twee ons, van witte suiker een half lood, meng dit tezamen en laat hiervan dikwijls een lepel vol gebruiken.

Tegen grote hoofdpijn in de koortsen: Neem van het sap van grote donderbaard twee ons, van olie van rozen een ons, van rozenazijn een half ons, meng dit tezamen en leg het met doeken op het voorhoofd.

Tegen kropzweren: Neem van muurpeper zoveel als nodig is, stamp het klein, doe er varkensreuzel bij en leg het op. Dioscorides.

Tegen ontsteking van de lever: Neem sap van donderbaard met azijn en leg het met doeken op. P. Crescentius.

Tegen verbranding: Maak een zalf van het sap van dit kruid, olie van rozen en was en bestrijk het daarmee. P. Crescentius.

Tegen het neusbloeden: Neem van het sap zoveel als nodig is en bind het met doeken voor het voorhoofd, op de slapen en nek. P. Crescentius.

Om de slijmerige en galachtige vochtigheid door het braken te zuiveren: Neem van het sap van muurpeper een half lood en geef het met enig goed nat in. Ravelingius.

Tegen de scheurbuik: Neem van muurpeper een hand vol, kook deze in een pint zoete melk totdat een derde deel verkookt is en laat hiervan nuchter een roemertje vol drinken. Fuchsius.

Fie-kruydt, in ’t Latijn Sophia.

Gedaente.

Dit gewas schiet op met ronde harde steelen, omtrent anderhalve voet hoogh, de welcke met seer smalle witachtige (111) bladekens, als snippelinge, bewassen zijn. Omtrent het bovenste tot de top van de tackskens komen kleyne bleeck-geele bloemkens ordentlijck te voorschijn, die van lanckwerpige hauwkens, met roodtachtigh kleyn zaet gevult, gevolght worden. De wortel is hardt, wit, diep in de aerde sinckende, ende ter zijde eenige veselingen uyt-werpende.

Plaetse.

Het wast op steen ende zandachtige grondt ende op ongebouwde plaetsen.

Tijdt.

Het bloeyt van Juny tot in den Herfst, ende ondertusschen wordt het zaet rijp.

Aert en Krachten.

Dit Kruydt is met eenige verkoelinge, verdroogende van aert, ende t’samentreckende van krachten. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor alderhande Buyck-loopen ende Bloedt-gangh: Neemt van het zaet een vierendeel loots, stoot het fijn, ende geeft het met roode Wijn ofte gestaelt Water in. Dodonaeus.

Voor het gheronnen Bloet in ’t Lichaem: Neemt een vierendeel loots van het zaet, ende laet het met Wijn in-nemen. Dodonaeus.

Voor Wonden ende Been-breucke: Neemt dit Kruydt, stoot het kleyn, ende leght het pap ofte plaester-wijs op. Dodonaeus.

Fiekruid, in het Latijn Sophia. (Descurainia sophia)

Vorm.

Dit gewas schiet op met ronde, harde stelen van ongeveer vijf en veertig cm hoog die met zeer smalle, witachtige blaadjes, als veertjes, begroeid zijn. Omtrent het bovenste tot de top van de takjes toe komen kleine, bleek gele bloempjes regelmatig te voorschijn die door langwerpige hauwtjes gevolgd worden waarin roodachtig klein zaad zit. De wortel is hard, wit en zinkt diep in de aarde en werpt ter zijde enige vezels uit.

Plaats.

Het groeit op steen en zandachtige grond en op ongebouwde plaatsen.

Tijd.

Het bloeit van juni tot in de herfst en ondertussen wordt het zaad rijp.

Aard en krachten.

Dit kruid is met enige verkoeling verdrogend van aard en tezamen trekkend van krachten. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Tegen allerhande buiklopen en bloedgang: Neem van het zaad een vierendeel lood, stamp het fijn en geef het met rode wijn of gestaald water in. Dodonaeus.

Tegen het gestolde bloed in het lichaam: Neem een vierendeel lood van het zaad en laat het met wijn innemen. Dodonaeus.

Tegen wonden en beenbreuken: Neem dit kruid, stamp het klein en leg het pap- of pleistergewijs op. Dodonaeus.

Sene-groen, In-groen, in ’t Latijn Bugula.

Gedaente.

Dit Kruydt brenght voort breed ende lanckachtige groene bladeren, die aen de kanten een weynigh gesneden, ende aen de onderste zijde somtijdts wat doncker root van verwe zijn, tusschen dese spruyten vierkante holle steelen, met twee over malkander staende bladeren bewassen. Omtrent (112) de oorspronck der bladeren, aen de steelen komen blaeuwe bloemen te voorschijn. De wortel is seer veselachtigh.

Plaetse.

Het groeyt op steenachtige, doch wat vochte ende openluchtige gronden. In de Hoven geplant, aert het seer wel.

Tijdt.

Het draeght sijn bloemen in May.

Aert en Krachten.

De Sene-groen is met eenige warmte zeer verdroogende van aert, ende t’samentreckende van krachten. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor Wonden ende Quetsuren: Bereydt een afziedsel van dit Kruydt om daer van te drincken, ende leght het gestoten Kruyt van buyten op. Fuchsius.

Voor verstoptheyt des Ingewants: Neemt van de bladeren vier handen vol, ziedse in water tot een pint, maeckt het soet met Suycker, ende laet hier van dickwils drincken. C. Bauhinus.

Voor Zeeren ende Sweeringe der schamelijcke Leden: Neemt het sap, ende wascht ofte betse hier mede. Dodonaeus.

Zenegroen, ingroen, in het Latijn Bugula. (Ajuga reptans)

Vorm.

Dit kruid brengt brede en langachtige, groene bladeren voort die aan de kanten wat ingesneden en aan de onderkant soms wat donker rood van kleur zijn. Hiertussen spruiten vierkantige, holle stelen uit die met twee over elkaar staande bladeren begroeid zijn. Omtrent de oorsprong van de bladeren, aan de stelen komen blauwe bloemen te voorschijn. De wortel is zeer vezelachtig.

Plaats.

Het groeit op steenachtige, doch wat vochtige en open, luchtige gronden. Als het in de hoven geplant wordt groeit het zeer goed.

Tijd.

Het draagt zijn bloemen in mei.

Aard en krachten.

Het zenegroen is met enige warmte zeer verdrogend van aard en tezamen trekkend van krachten. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Voor wonden en kwetsingen: Maak een afkooksel van dit kruid om daarvan te drinken en leg het gestampte kruid van buiten op. Fuchsius.

Tegen verstopping van het ingewand: Neem van de bladeren vier handen vol, kook ze in water tot een pint, maak het zoet met suiker en laat hiervan dikwijls drinken. C. Bauhinus.

Tegen zeren en zweren van de schaamdelen: Neem het sap en was of bet ze hiermee. Dodonaeus.

Bruynelle, in ’t Latijn Prunella.

Gedaente.

Dit Gewas heeft vierkante gehayrde ofte ruyge steelen, met breede ende lanckachtige bladeren, die van wilde Munte gelijck, doch mede wat ruygh bewassen. Op de toppen van de steelen komen bruyn-blaeuwe ofte doncker-purpere bloemen aer-wijs te voorschijn. De wortel is uyt veel veselingen te samen geset.

Plaetse.

Het wast hier te Lande op zandt ende steenachtige gronden, in sommige Beemden ende Bosschen.

Tijdt.

Het bloeyt in de Somerse Maenden.

Aert en Krachten.

Bruynelle is verwarmende ende verdroogende van aert, afvagende ende t’samen-heelende van krachten. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor in ende uytwendige Wonden, verzeringe van de Longe, ende om het geronnen Bloedt te scheyden: Neemt dit geheele Kruydt, ende bereidt’er met Wijn een afziedsel van, ende laet hier van drincken, ofte gebruyckt twee oncen t’effens van het gedistilleert Water van Bruynelle. Dodonaeus.

Voor Voorts-etende sweeringe van de Mondt ende schamelijcke Leden: Neemt het sap van dit Kruydt ende waschtse hier mede. Dodonaeus.

Bruinelle, in het Latijn Prunella. (Prunella vulgaris)

Vorm.

Dit gewas heeft vierkantige, behaarde of ruige stelen die met brede en langachtige bladeren begroeid zijn die op die van de wilde munt lijken, maar wat ruiger. Op de toppen van de stelen komen bruinblauwe of donker purperen bloemen aarvormig te voorschijn. De wortel is uit veel vezels tezamen gezet.

Plaats.

Het groeit hier te lande op zand en steenachtige gronden, in sommige beemden en bossen.

Tijd.

Het bloeit in de zomerse maanden.

Aard en krachten.

Bruinelle is verwarmend en verdrogend van aard, afvegend en tezamen helend van krachten. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Voor in- en uitwendige wonden, verzeerde longen en om het gestolde bloed te scheiden: Neem dit gehele kruid en maak er met wijn een afkooksel van en laat hiervan drinken, of gebruik twee ons gelijk van het gedistilleerde water van bruinelle. Dodonaeus .

Tegen voort etende zweren van de mond en schaamdelen: Neem het sap van dit kruid en was het hiermee. Dodonaeus.

Winter-groen, in ’t Latijn Pyrola.

Gedaente.

Winter-groen brenght voort uyt fijn dunne veselachtige Wortel 5, 6 ofte 7 lanckachtige steelkens, die yeder met een breedt, glat ende hardtachtigh blat beladen zijn. Tussen dese bladeren spruyt een hooge steel voort, de welcke met witte (113)bloemkens, in ’t midden veel draeykens uyt-werpende, verciert is. Na de bloemkens volgen vijf-hoeckige zaet-bollekens met seer kleyn zaet gevult.

Plaetse.

Dit Kruydt wordt hier te Lande in de Zandt-duynen van Hollandt, Zeelandt ende Vlaenderen gevonden, als oock in de Boschachtige gewesten.

Tijdt.

Het blijft des Winters ende Somers altijdt groen, ende draeght sijn cierlijcke Bloemkens in Juny ende July.

Aert en Krachten.

Winter-groen is merckelijck verdrogende ende een weynigh verkoelende van aert, t’samentreckende ende heelende van krachten. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor in- ende uytwendige Quetsuren: Bereydt een afziedsel van dit Kruydt alleen met Wijn ofte andere Wondt-kruyden daer by gedaen, ende laet’er van twee ofte driemael daeghs een roemertje vol in-nemen. Fuchsius.

Voor Verbrantheyt: Neemt de groene Bladeren, gestoote zijnde, legtse plaester-wijs op. Dodonaeus.

Voor Bloet-spouwen, overtollige Maent-stonden ende alderhande Bloet-ganck: Neemt van de Bladeren vier handen vol, snijdtse kleyn, ende koocktse in gestaelt water, tot dat’er een pint overblijft, doorgezegen zijnde, doet’er by Syroop van Myrten-besien, twee oncen, van Queen een once, vermenght dit te samen, ende laet hier van tweemael daeghs drincken. Ravelingius.

Wintergroen, in het Latijn Pyrola. (Pyrola rotundifolia)

Vorm.

Wintergroen brengt uit fijne, dunne en vezelachtige wortels 5, 6 of 7 langachtige steeltjes voort die elk met een breed, glad en hardachtig blad bezet zijn. Tussen deze bladeren spruit een hoge steel voort die met witte bloempjes versierd is die in het midden veel meeldraadjes uit werpt. Na de bloempjes volgen vijfhoekige zaadbolletjes die met zeer klein zaad gevuld zijn.

Plaats.

Dit kruid wordt hier te lande in de zandduinen van Holland, Zeeland en Vlaanderen gevonden, als ook in de bosachtige gewesten.

Tijd.

Het blijft ‘s winters en zomers altijd groen en draagt zijn sierlijke bloempjes in juni en juli.

Aard en krachten.

Wintergroen is opmerkelijk verdrogend en wat verkoelend van aard, tezamen trekkend en helend van krachten. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Tegen in- en uitwendige kwetsingen: Maak een afkooksel van dit kruid alleen met wijn of waar andere wondkruiden bij gedaan zijn en laat er twee of drie maal per dag een roemertje vol van innemen. Fuchsius.

Tegen verbranding: Neem de groen gestampte bladeren en leg ze pleistergewijs op. Dodonaeus.

Tegen bloedspuwen, overtollige maandstonden en allerhande bloedgang: Neem van de bladeren vier handen vol, snij ze klein en kook ze in gestaald water tot dat er een pint overblijft, als het door gezeefd is doe er twee ons siroop van myrtenbessen bij, van kwee een ons, meng dit tezamen en laat hiervan twee keer per dag drinken. Ravelingius.

Nagel-kruydt, Muyzen-oor, in ’t Latijn Pilosella.

Geslachten.

Dit Gewas is in groote ende kleyn Nagel-kruydt onderscheyden.

Gedaente.

Groot Nagel kruydt verkrijgt (114) dunne, hayrige, ende neffens de aerde kruypende steelen, op sommige plaetsen veselachtighe Wortelkens uytwerpende. De bladeren zijn lanckwerpigh, breedachtige, ende gelijck de steelen, met hayr beset, aen de bovenste zijde groen ende onder witachtigh van verwe. De geele Bloemen komen yeder op een besonder steelken voort, van gedaente, hoewel kleynder, die van Havicks-kruydt gelijck, die daer na neffens het zaet in stuyfkens verwayen. De Wortel is met veel veselingen behangen.

Kleyn Nagel-kruydt is van Bladeren de groote soorte wel gelijck, maer witter van verwe, ende sachter in ’t aentasten. Oock brenght het maer een steel voort wiens top met vier ofte vijf by een vergaderde bloemkens uyt witte ofte purperachtige draeykens gemaeckt beladen is.

Plaetse.

Dese Kruyden groeyen hier te Lande op drooge ende sandtachtige heuvelen ende dijcken.

Tijdt.

Sy bloeyen meest in de Maenden Juny ende July.

Aert en Krachten.

Nagel-kruyt is warm ende droogh in den tweeden graedt, t’samen-treckende ende af-vagende van krachten. Matthiolus, Brunfelsus.

Medicinael gebruyck.

Voor alderhande Buyck-loopen: Neemt drie handen vol van dit Kruydt, koocktse in een pint gestaelt water, tot dat een derden deel verzoden is, ende laet hier van drincken. Matthiolus.

Voor d’Armbreucken ofte Scheursels: Bereydt een afziedsel van dit Kruydt in water, ende laet hier van eenige dagen achter een drincken. Fuchsius.

Voor Wonden en Quetsuren: Bereyt een afziedsel met Wijn, om daer van twee ofte driemael des daeghs een roemertje vol van te gebruycken, ende stroyt het poeyer van de bladeren in de Wonden. Dodonaeus.

Voor Zeeren ofte sweeringe aen de Beenen: Neemt gedistilleert water van dit Kruydt een pont, Roosen-honingh, Lytargirium, Myrrhen van elcks twee oncen, laet dit te samen drie daghen in de Sonne staen, daer na door gedaen zijnde, leght het met doecken op de seere Beenen. Baptista Sardus.

Voor vuyle seeren van ’t Tant-vleesch: Neemt Water daer dit Kruydt in gezoden is, ende wascht ofte spoelt de mondt daer mede. Jog. Schroderus.

Nagelkruid, muizenoor, in het Latijn Pilosella. (Hieracium murorum, Hieracium pilosella)

Geslachten.

Dit gewas is in groot en klein nagelkruid verdeeld.

Vorm.

Groot nagelkruid krijgt dunne, harige en naast de aarde kruipende stelen die op sommige plaatsen vezelachtige worteltjes uit werpen. De bladeren zijn langwerpig, breedachtig en net als de stelen met haar bezet, aan de bovenkant groen en onder witachtig van kleur. De gele bloemen komen elk op een apart steeltje voort die van vorm, hoewel kleiner, op die van havikskruid lijken waarvan daarna ook het zaad in pluizen weg waait. De wortel is met veel vezels behangen.

Klein nagelkruid is van bladeren de grote soort wel gelijk, maar witter van kleur en zachter in het aanvoelen. Ook brengt het maar een steel voort wiens top met vier of vijf bijeen verzamelde bloempjes uit witte of purperachtige draadjes gemaakt is.

Plaats.

Deze kruiden groeien hier te lande op droge en zandachtige heuvels en dijken.

Tijd.

Ze bloeien meestal in de maanden juni en juli.

Aard en krachten.

Nagelkruid is warm en droog in de tweede graad, tezamen trekkend en afvegend van krachten. Matthiolus, Brunfelsus.

Medicinaal gebruik.

Tegen allerhande buiklopen: Neem drie handen vol van dit kruid, kook ze in een pint gestaald water tot dat een derde deel verkookt is en laat hiervan drinken. Matthiolus.

Voor de armbreuken of breuken: Maak een afkooksel van dit kruid in water en laat hiervan enige dagen achtereen drinken. Fuchsius.

Voor wonden en kwetsingen: Maak een afkooksel met wijn om daarvan twee of driemaal per dag een roemertje vol van te gebruiken en strooi het poeder van de bladeren in de wonden. Dodonaeus.

Voor zeren of zweren aan de benen. Neem van het gedistilleerde water van dit kruid een pond, van rozenhoning, lytargirium en myrrhe van elk twee ons, laat dit tezamen drie dagen in de zon staan en als het daarna door gezeefd is, leg het met doeken op de zere benen. Baptista Sardus.

Tegen vuile zeren van het tandvlees: Neem water waar dit kruid in gekookt is en was of spoel de mond daarmee. Jog. Schroderus.

Swart Bilsen-kruydt, in ’t Latijn Hyoscyamus Niger.

Gedaente.

De steelen van dit Gewas zijn redelijck dick ende hoogh, in zijde tacken verdeelt, met groote, lange, breede, witachtige, ende aen de kanten diep gesneden sachte bladeren bewassen, ende met seer veel bloemen ordentlijck beladen. Dese Bloemen beelden uyt de gedaente van kleyne opene Korfkens, ende sy zijn aen de kanten geel-achtigh, met eenige paerse aderkens doortogen, in ’t midden uyt den blaeuw-paerssen zwartachtigh van verwe. Na dese volgen lanckwerpigh- ronde Zaet-knoppen, boven met Doornen gewapent, ende met kleyn bruyn Zaet gevult. De witachtige Wortel is dick ende langh.

Plaetse.

Het groeyt hier te Lande op sandtachtige ongebouwde plaetsen.

Tijdt.

Het bloeyt in de Somerse Maenden, ende ondertusschen wordt het Zaet rijp.

Aert en Krachten.

Dit Kruyt is kout in den vierden graedt, slaep makende ende pijn stillende van krachten, maer wordt nimmer meer inwendigh gebruyckt. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor alderhande Geswellen: Neemt Bilsen-kruydt, kleyn gesneden ofte gestooten zijnde, Schapen drek van elcks soo veel van noden is, vermenght het met Azijn, ende leght het pap-wijs op. Ravelingius.

Voor pijn der voeten: Neemt de Wortel ofte Bladeren van dit Kruydt, ghesooten zijnde, bint het op de voeten. C. Durantus. (115)

Voor pijn in de Ooren: Neemt Bilsen-sap, een deel, Olie van Roosen twee deelen, ende druypt het in de Ooren. Dodonaeus.

Zwart bilzekruid, in het Latijn Hyoscyamus Niger. (Hyoscyamus niger)

Vorm.

De stelen van dit gewas zijn redelijk dik en hoog en in zijtakken verdeeld. Ze zijn begroeid met grote, lange, brede, witachtige en aan de kanten diep gesneden, zachte bladeren en met zeer veel bloemen regelmatig bezet zijn. Deze bloemen beelden de gedaante uit van kleine open korfjes en zijn aan de kanten geelachtig met wat paarse adertjes doortrokken, in het midden uit het blauwe paars zwartachtig van kleur. Hierna volgen langwerpig-ronde zaadknoppen die van boven met dorens gewapend en met klein bruin zaad gevuld zijn. De witachtige wortel is dik en lang.

Plaats.

Het groeit hier te lande op zandachtige, ongebouwde plaatsen.

Tijd.

Het bloeit in de zomerse maanden en ondertussen wordt het zaad rijp.

Aard en krachten.

Dit kruid is koud in de vierde graad, slaap makend en pijn stillend van krachten, maar wordt nimmer meer inwendig gebruikt. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Tegen allerhande zwellen: Neem bilzekruid dat klein gesneden of gestampt is, van schapendrek van elk zoveel als nodig is, meng het met azijn en leg het papgewijs op. Ravelingius.

Tegen pijn van de voeten: Neem de gestampte wortel of bladeren van dit kruid en bind het op de voeten. C. Durantus.

Tegen pijn in de oren: Neem van bilzesap een deel, van olie van rozen twee delen en druppel het in de oren. Dodonaeus.

Steen-ruyte, in ’t Latijn Ruta Muraria, Capillus venerus communis.

Gedaente.

Dit Gewas heeft ronde tere steelkens, met kleyne gekerfde Bladerkens, die van de Wijnruydt eenighsins gelijck, bewassen, dese zijn aen de bovenste zijde glat ende groen, maer aen de onderste bleeck, ende met stippelkens beset. De Wortel is uyt zwarte veselingen gemaeckt.

Plaetse.

Men vindt dit Kruydt hier te Lande aen oude ende vervallen Muragien.

Tijdt.

Het blijft het gheheele Jaer door in ’t leven.

Aert en Krachten.

Steen-ruyte is middelmatig gestelt in hitte ende koude, nochtans verdroogende van aert, ende de dicke taye slymerigheden van de Borst dun ofte rijp makende van krachten. Het wordt in de Apoteken voor oprecht Capillus veneris gebruyckt. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor Hoest, verstoptheydt des Ingewants, ende het Graveel: (116) Neemt van de bladeren vier handen vol, ziedse op in anderhalf pint Wijns, tot dat een derden deel versoden is, doorgezegen zijnde, doet’er by drie oncen Syroop van Capillus veneris, ende laet hier van tweemael daeghs een roemertje vol drincken.

Voor quade ende vochte Schurftheyd des Hoofts: Neemt van de bladeren soo veel van nooden is, ziedse op in Looge, ende wascht het Hooft daer mede. Dodonaeus.

Steenruit, in het Latijn Ruta Muraria, Capillus venerus communis (Adiantum capillus-veneris en Asplenium ruta-muraria)

Vorm.

Dit gewas heeft ronde, tere steeltjes die met klein gekerfde blaadjes begroeid en wat op die van de wijnruit lijken, deze zijn aan de bovenkant glad en groen, maar aan de onderkant bleek en met stippels bezet. De wortel is uit zwarte vezels gemaakt.

Plaats.

Men vindt dit kruid hier te lande aan oude en vervallen muren.

Tijd.

Het blijft het gehele jaar door in het leven.

Aard en krachten.

Steenruit is middelmatig gesteld in hitte en koude, nochtans verdrogend van aard en de dikke, taaie slijmerigheid van de borst dun of rijp makende van krachten. Het wordt in

de apotheken voor de echte Capillus veneris gebruikt. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Tegen hoest, verstopping van het ingewand en de nierstenen: Neem van de bladeren vier handen vol, kook ze op in anderhalf pint wijn totdat een derde deel verkookt is, als het door gezeefd is doe er drie ons siroop van Capillus veneris bij en laat hiervan tweemaal per dag een roemertje vol drinken.

Tegen kwade en vochtige schurft van het hoofd: Neem van de bladeren zoveel als nodig is, kook ze op in loog en was het hoofd daarmee. Dodonaeus.

Weder-doodt, in ’t Latijn Polytrichon, Trichomanes.

Gedaente.

Weder-doot verkrijght dunne, ronde, ende doncker bruyne steelkens, met kleyne ronde bladekens ordentlijck bewassen, de welcke aen de kanten eenighsints gekerft, ende aen de onderste zijde met rouwe stippelkens beset zijn. De Wortel is uyt bruyne veselingen te samen geset.

Plaetse.

Dit Kruydt groeyt op steenachtige, doch vochtige grondt, ende ook wel aen oude vervallen Muragien.

Tijdt.

Het vergaet des Winters niet, maer blijft langh in ’t leven.

Aert en Krachten.

Weder-doot is de Steen-ruyte ofte Capillus veneris in aert ende krachten ghelijck. Galenus, Dioscorides. Boven dien schrijft Tabernaemontanus dat het gedistilleert water van dit Gewas besonderlijck dienstigh is voor de gene, wiens Lever begint te verotten.

Wederdood, (tegen de dood) in het Latijn Polytrichon, Trichomanes. (Asplenium trichomanes)

Vorm.

Wederdood krijgt dunne, ronde en donker bruine steeltjes die met kleine, ronde blaadjes ordelijk begroeid zijn, aan de kanten wat gekerfd en aan de onderkant met ruwe stippels bezet zijn. De wortel is uit bruine vezels tezamen gezet.

Plaats.

Dit kruid groeit op steenachtige, doch vochtige grond en ook wel aan oude vervallen muren.

Tijd.

Het vergaat ‘s winters niet, maar blijft lang in het leven.

Aard en krachten.

Wederdood is de steenruit of Capillus veneris in aard en krachten gelijk. Galenus, Dioscorides. Bovendien schrijft Tabernaemontanus dat het gedistilleerde water van dit gewas bijzonder dienstig is voor diegene wiens lever begint te verrotten.

Sondauw, in ’t Latijn Ros Solis Rorella.

Gedaente.

Dit Kruydt heeft kleyne, rondtachtige, ende Lepel-wijse bladekens, yeder op een besonder steelken rustende. Dese zijn van roodtachtigh van verwe, ende met (117) hayrachtige Wolle beset. Aen de ruyghte van de Bladeren vint men in het heetste van de Somer eenige vochtigheydt als droppelen waters. Tusschen dese bladeren spruyten andere kale steelkens voort, met witte Bloemkens beladen. De Wortel is uyt dunne veselingen gemaeckt.

Plaetse.

Het wast op sandtachtige, openluchtige, doch vochte plaetsen. Men vint het oock overvloedigh op de veenachtighe gronden van Hollandt.

Tijdt.

Het draeght zijn Bloemen in May ende Juny.

Aert en Krachten.

Dit Kruydt is seer heet ende droogh van aert, ende naer het oordeel van Dodonaeus, tot in den vierden graedt, verdeylende, dun makende, ende af-vagende van krachten. Dodonaeus, Lobel.

Medicinael gebruyck.

Voor flauwhertigheyt: Neemt een handt vol van dit gedroogdt Kruydt, giet’er op een half pintje van de beste Brandewijn, ende laet het te samen staen weecken, geeft van dese Brandewijn een lepel vol ofte twee op een reys in. Joh. Schroderus.

Voor de Teeringh, Pest ende Vallende sieckte: Geeft van het gedistilleert Water van Sondauw twee oncen in. Andere prijsen noch meer de vochtigheyt die men des Somers van de bladeren vergadert. C. Bauhinus.

Sondauw, in ’t Latijn Ros Solis Rorella. (Drosera rotundifolia)

Vorm.

Dit kruid heeft kleine, rondachtige en lepelvormige blaadjes die elk op een apart steeltje rusten. Deze zijn roodachtig van kleur en met haarachtige wol bezet. Aan de ruigte van de bladeren vindt men in het heetste van de zomer enige vochtigheid als waterdruppels. Tussen deze bladeren spruiten andere kale steeltjes voort die met witte bloempjes bezet zijn. De wortel is uit dunne vezels gemaakt.

Plaats

Het groeit op zandachtige, open, luchtige, doch vochtige plaatsen. Men vindt het ook overvloedig op de veenachtige gronden van Holland.

Tijd.

Het draagt zijn bloemen in mei en juni.

Aard en krachten.

Dit kruid is zeer heet en droog van aard en naar het oordeel van Dodonaeus tot in de vierde graad, verdelend, dun makend, en afvegend van krachten. Dodonaeus, Lobel.

Medicinaal gebruik

Tegen flauwheid: Neem een hand vol van dit gedroogde kruid, giet er een half pintje van de beste brandewijn op en laat het tezamen staan weken, geef van deze brandewijn een lepel vol of twee in een keer in. Joh. Schroderus.

Tegen tering, pest en vallende ziekte: Geef van het gedistilleerde water van zonnedauw twee ons in. Andere prijzen noch meer de vochtigheid die men ‘s zomers van de bladeren verzamelt. C. Bauhinus.

Erysimum.

Geslachten.

Dit gewas brenght voort dunne ende taye steelen, die met lanckachtige, ende diep gesneden bladeren bewassen zijn. Omtrent, ende op de toppen van de steelen ende zijde-tackskens komen veel geele bloemkens te voorschijn, die van kleyne ende lanckwerpige dunne hauwkens, met kleyn ende scherp zaet gevult, gevolght worden. De wortel is lang ende met veselingen behangen.

Plaetse.

Het groeyt in de Nederlanden op woeste steenachtige ende vocht plaetsen ende langhs de wegen.

Tijdt.

Het bloeyt in July ende Augustus, ende ondertusschen wordt het zaet rijp.

Aert en Krachten.

Erysimum is warm ende droogh in den derden graet, dun makende, openende, ende de Borst suyverende van krachten. Galenus.

Medicinael gebruyck.

Voor verouderde Hesigheyt: Hier tegen wordt als een besonder genees-middel gepresen de Syroop van Erysimum. Lobel.

Voor verouderde Hoest, Kortamigheyt, taye fluymen op de Borst, Geel-sucht ende Buyck-pijn: Neemt van het zaet, fijn gestooten zijnde, soo veel van nooden is, ende doet’er by gesuyverde Honingh, tot dat het wordt als een Syroop, ende laet hier van dickwils licken, ofte geeft hier van een lepel vol teffens in. Dodonaeus.

Erysimum. (Sinapis arvensis)

Vorm.

Dit gewas brengt dunne en taaie stelen voort die met langachtige en diep gesneden bladeren begroeid zijn. Omtrent en op de toppen van de stelen en zijtakjes komen veel gele bloempjes te voorschijn die door kleine en langwerpige dunne hauwtjes gevolgd worden en met klein en scherp zaad gevuld zijn. De wortel is lang en met vezels behangen.

Plaats.

Het groeit in Nederland op woeste, steenachtige en vochtige plaatsen en langs de wegen.

Tijd.

Het bloeit in juli en augustus en ondertussen wordt het zaad rijp.

Aard en krachten.

Erysimum is warm en droog in de derde graad, dun makend, openend en de borst zuiverend van krachten. Galenus.

Medicinaal gebruik.

Tegen verouderde heesheid: Hiertegen wordt als een bijzonder geneesmiddel geprezen de siroop van Erysimum. Lobel.

Tegen verouderde hoest, kortademigheid, taaie fluimen op de borst, geelzucht en buikpijn: Neem van het zaad dat fijn gestampt is zoveel als nodig is en doe er gezuiverde honing in tot dat het als een siroop wordt en laat hiervan dikwijls likken, of geef hiervan een lepel vol gelijk in. Dodonaeus.

Teskens-ofte Borsekens-kruydt, in ’t Latijn Bursa Pastoris.

Gedaente.

Teskens-kruydt verkrijgt lanckwerpige ende aen de kanten diep gesneden bladeren, langhs de Aerde uytgespreyt, die van rakette eenighsins gelijck. Tusschen dese spruyten recht opstaende steelen, die in zijde-tackskens verdeelt, met kleynder bladeren bewassen, ende langhs de toppen met witte bloemkens ordentelijck bewassen zijn. Na de bloemkens volgen platte ende kantige zaet-hauwkens, een tasken uytbeeldende. De wortel is langh ende met eenige veselingen behangen.

Plaetse.

Dit Kruydt wordt hier te Lande overvloedigh gevonden langhs de wegen op sandt- ende steenachtige gronden.

Tijdt.

Het bloeyt in de Somerse Maenden, ende ondertusschen wordt het zaedt rijp.

Aert en Krachten.

Dit Gewas is verkoelende ende verdroogende van aert, ende t’samen-treckende van krachten. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck

Voor Bloet-pissen, (118) Roode-loop ende alderhanden Bloet-ganck: Neemt van dit Kruyt een hant vol, Weegbre-bladeren een halve handt vol, zied dit te samen in een half pint Regen-water tot de helft, door gedaen zijnde, doet’er by roode Bolus een vierendeel loots, ende laet het de twee reysen in nemen. Brunfelsus.

Voor bloeden uyt de Neus: Neemt van de bladeren, gekneust zijnde, soo veel van nooden is, steecktse in de Neus-gaten ende bindtse onder de Ockselen ende op in Neck. Fuchsius.

Voor het bloeden der Wonden: Neemt de bladeren ende kleyn gestooten zijnde, legtse pap ofte plaester-wijs op. Dodonaeus

Voor Geel-sucht: Neemt de gestooten bladeren ende bindtse onder de palm van de Voeten. Ravelingius.

Voor Koortsen: Neemt de ghestooten bladeren ende bindtse op de Pols. C. Durantus.

Tasjeskruid of borsekenskruid, in het Latijn Bursa pastoris. (Capsella bursa-pastoris)

Vorm.

Tasjeskruid krijgt langwerpige en aan de kanten diep uitgesneden bladeren die langs de aarde uitgespreid liggen en wat op die van de raket lijken. Hiertussen spruiten recht opstaande stelen voort die in zijtakjes verdeeld en met kleinere bladeren begroeid en langs de toppen met witte bloempjes regelmatig begroeid zijn. Na de bloempjes volgen platte en kantige zaadhauwtjes die een tas uitbeelden. De wortel is lang en met enige vezels behangen.

Plaats.

Dit kruid wordt hier te lande overvloedig gevonden langs de wegen op zand- en steenachtige gronden.

Tijd.

Het bloeit in de zomerse maanden en ondertussen wordt het zaad rijp.

Aard en krachten.

Dit gewas is verkoelend en verdrogend van aard en tezamen trekkend van krachten. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Tegen bloedplassen, rode loop en allerhande bloedgang: Neem van dit kruid een hand vol, van weegbreebladeren een halve hand vol, kook dit tezamen in een half pint regenwater tot de helft, als het doorgezeefd is doe er van rode bolus een vierendeel lood bij en laat het in twee keer in nemen. Brunfelsus.

Tegen bloedneus: Neem van de gekneusde bladeren zoveel als nodig is, steek het in de neusgaten en bind ze onder de oksels en op de nek. Fuchsius.

Tegen bloedende wonden: Neem de klein gestampte bladeren en leg ze pap of pleistergewijs op. Dodonaeus.

Tegen geelzucht: Neem de gestampte bladeren en bind ze onder de palm van de voeten. Ravelingius.

Tegen koortsen: Neem de gestampte bladeren en bind ze op de pols. C. Durantus.

Steen-breeke, in ’t Latijn Saxifraga.

Geslachten.

Onder de naem van Steen-breeck zijn hier te lande drie soorten bekent, te weten, groote, kleyne ende Gulden Steen-breecke.

Gedaente.

Groote Steen-breecke brengt voort een hooge steel, die hoekigh ende met diepe streepen door regen is, aen dese spruyten zijde steelkens, met bruyn-groene ende rondtom de kanten gekerfde bladeren, die altijdt twee tegen over malkanderen staen, bewassen. Op de toppen van de steel komen witte bloemkens, krans wijs by een vergadert, te voorschijn. Het zaet is dat van de Eppe gelijck. De wortel is langhwerpigh, wit ende scherp van smaeck.

Kleyne Steen-breecke is de voorgaende soorte van wortelen ende onderste bladeren, hoewel sy kleynder zijn, seer gelijck, maer de bladeren die aen de steelen voort komen, zijn lanckwerpigh, smal, ende geensins gekerft. In de bloemkens ende zaden vint men weynigh onderscheyt.

Gulden Steen-breecke heeft rondachtige bladeren, die aen de kanten een weynigh gesneden zijn. De steelkens schieten omtrent een palme hoogh op, wiens toppen moet gout-geele bloemkens beladen zijn, nalatende kleyne ronde zaedt-bollekens, met rootachtigh zaet gevult. De wortel is veselachtigh, ende spreydt sich diep in de Aerde uyt.

Plaetse.

De twee eerste soorte vint men hier te Lande op openluchtige, sandtachtige Lants-douwen. De derde soorte groeyt in Brabandt, ende elders op sandtachtige magere grondt, doch die somtijdts met water overloopen wordt.

Tijdt.

De groote ende kleyne Steen-breecke bloeyen meest in July ende Augustus. De Gulde Steen-breecke draeght haer bloemen in April ende May.

Aert en Krachten.

De wortelen en ’t zaet van groote ende kleyne Steen-breecke is verwarmende ende verdroogende in den derden graedt openende ende den Urijn afdrijvende van krachten. De werkinge van de gulden Steen-breecke is tot noch toe onversocht. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor Graveel, de Steen, Buyck-pijn, Geel ende Water-sucht: Neemt van de wortel ofte ’t zaet een vierendeel loots, ende geeft het met Wijn in. Dodonaeus.

Om de Maent-stonden te verwecken, ende de Na-geboorte af te drijven: Neem van de gedrooghde wortelen drie loot, van ’t zaet een loot, koockt dit te samen in een pint Wijn tot dat een derden deel versoden is, door gedaen zijnde, laet het in drie reysen gebruycken. Dodonaeus.

Voor langhduurende Koortsen: Neemt van de wortel ende ’t zaedt van elcks een half vierendeel loots, fijn gestooten zijnde, geeft het met bequaem nat in. Fuchsius.

Voor Sproeten ende Placken des Aengesichts: Neemt het sap uyt de bladeren geparst, ende bestrijckt het Aengesicht daer mede. Dodonaeus. (116)

Voor vuyle Wonden: Neemt het sap uyt de bladeren geparst, wascht de Wonden daer mede, ende leght de gestooten bladeren daer op. Brunfelsus.

Steen-breeke, in ’t Latijn Saxifraga. (Sanguisorba officinalis, Pimpinella saxifraga, Chrysosplenium alternifolium)

Geslachten.

Onder de naam van steenbreek zijn hier te lande drie soorten bekend, te weten, grote, kleine en gulden steenbreek.

Vorm.

Grote steenbreek brengt een hoge steel voort die hoekig en met diepe strepen doorregen is. Hieraan spruiten zijsteeltjes uit die met bruingroene en rondom de kanten gekerfde bladeren begroeid zijn die altijd twee tegenover elkaar staan. Op de toppen van de steel komen witte bloempjes te voorschijn die kransgewijs bijeen verzameld zijn. Het zaad is dat van de eppe gelijk. De wortel is langwerpig, wit en scherp van smaak.

Kleine steenbreek is het voorgaande soort van wortels en onderste bladeren zeer gelijk hoewel ze kleiner zijn, maar de bladeren die aan de stelen voort komen zijn langwerpig, smal en niet gekerfd. In de bloempjes en zaden vindt men weinig onderscheid.

Gulden steenbreek heeft rondachtige bladeren die aan de kanten wat ingesneden zijn. De steeltjes schieten ongeveer een tien cm hoog op wiens toppen moet goudgele bloempjes bezet zijn en kleine, ronde zaadbolletjes na laten die met roodachtig zaad gevuld zijn. De wortel is vezelachtig en verspreid zich diep in de aarde uit.

Plaats.

De twee eerste soorten vindt men hier te lande op open, luchtige, zandachtige landouwen. De derde soort groeit in Brabant en elders op zandachtige, magere grond die soms door het water overstroomd word.

Tijd.

De grote en kleine steenbreek bloeien meestal in juli en augustus. De gulden steenbreek draagt haar bloemen in april en mei.

Aard en krachten.

De wortels en het zaad van grote en kleine steenbreek zijn verwarmend en verdrogend in de derde graad, openend en de urine afdrijvende van krachten. De werking van de gulden steenbreek is tot noch toe niet onderzocht. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Tegen nierstenen, de steen, buikpijn, gele- en waterzucht: Neem van de wortel of het zaad een vierde deel lood en geeft het met wijn in. Dodonaeus.

Om de maandstonden te verwekken en de nageboorte af te drijven: Neem van de gedroogde wortels drie lood, van het zaad een lood, kook dit tezamen in een pint wijn totdat een derde deel verkookt is, als het door gezeefd is laat het in drie keer gebruiken. Dodonaeus.

Tegen langdurende koortsen: Neem van de wortel en het zaad van elk een half vierendeel lood en als het fijn gestampt is geeft het met goed nat in. Fuchsius.

Tegen sproeten en plekken van het aangezicht: Neem het sap dat uit de bladeren geperst is en bestrijk het aangezicht daarmee. Dodonaeus.

Tegen vuile wonden: Neem het sap dat uit de bladeren geperst is, was de wonden daarmee en leg de gestampte bladeren daar op. Brunfelsus.

Alssem, in ’t Latijn Absinthium.

Geslachten.

Drie soorten van dit Gewas worden hier te lande gevonden, te weten, gemeene ofte breet-bladige, Roomse, ofte smal-bladige ende Zeealsem, van de Roomse alssem besie het Zevende Deel, van de laetste soorte in het volgende Vijfde Deel.

Gedaente.

De gemeene Alssem brenght voort een hooge ende houtachtige steel, in verscheyde zijde-tackskens verdeelt, ende met diep gesneden ofte gekerfde bladeren bewassen, de welcke aen de onderste zijde wat grijsachtigh van verwe zijn. De bloemen zijn geele knopkens, langhs de toppen van de steelen voort spruytende. De wortel is houtachtigh ende wijdt uyt-gespreydt.

Plaetse.

De gemeyne Alssem vindt men op sant, steen- en Bergachtige ongebouwde plaetsen. En wordt oock in de Hoven onderhouden.

Tijdt.

De gemeene Alssem bloeyt in July ende Augustus.

Aert en Krachten.

De gemeene Alssem is verwarmenden in den tweeden, ende verdroogende in den derden graedt, bitter van smaeck, openende, door-snijdende, afvagende ende wat t’samen-treckende van krachten.

Medicinale gebruyck.

Voor een swacke Mage, die met Galachtige vochtigheden overladen is, verstoppinge van de Lever, ende langh-duurende Koortsen: Neemt alle morgen een brockje van de Conserf van Alssem in, ofte neemt gemeyne Alssem twee handen vol, ziedt het in schoon water tot een pint, doet’r by drie oncen Syroop van Alssem, ende laet hier van tweemael ’s daeghs een roemertje vol in-nemen, hier toe dient mede de Alssem-wijn. Ondertussen bestrijckt de buyck met Olie van Alssem. Dodonaeus.

Voor Buyck-pijn ende Wormen: Neemt van de Bloemen van Alssem een handt vol, Comijn-zaet een half loot, ziedt dit te samen in Wijn tot een pint, ende laet hier van drincken, ende bestrijckt de Navel van de Buyck met Olie, van Alssem bereydt. C. Durantus.

Voor Geelsucht: Bereydt een afziedsel van dit Kruydt met water, ende laet hier van drincken. Dioscorides.

Voor blauw-geslagen ofte gestoten Placken: Neemt de gestoten bladeren met Honingh vermenght ende leght het op. Fuchsius

Voor pijn der Ooren: Koockt de gemeyne Alsem in water, ende ontfanght de damp in de Ooren. Dodonaeus.

Voor pijn des Lijfs-moeders: Neemt gemeyne Alsem twee handen vol, ziedt het (117) in een pint Wijns tot dat een derdendeel verzoden is, ende laet hier van een roemertje vol tseffens gebruycken. Fuchsius.

Alsem, in het Latijn Absinthium. (Artemisia absinthium, Artemisia pontica en Seriphidium maritimum)

Geslachten.

Drie soorten van dit gewas worden hier te lande gevonden, te weten, gewone of breedbladige, Roomse of smalbladige en zeealsem, van de Roomse alsem zie het zevende deel, van de laatste soort in het volgende vijfde deel.

Vorm.

De gewone alsem brengt een hoge en houtachtige steel voort die in verschillende zijtakjes verdeeld en met diep gesneden of gekerfde bladeren begroeid is die aan de onderkant wat grijsachtig van kleur zijn. De bloemen zijn gele knopjes die langs de toppen van de stelen voort spruiten. De wortel is houtachtig en wijd uitgespreid.

Plaats.

De gewone alsem vindt men op zand, steen- en bergachtige, ongebouwde plaatsen. En wordt ook in de hoven geteeld.

Tijd.

De gewone alsem bloeit in juli en augustus.

Aard en krachten.

De gewone alsem is verwarmend in de tweede en verdrogend in de derde graad, bitter van smaak, openend, doorsnijdend, afvegende en wat tezamen trekkend van krachten.

Medicinaal gebruik.

Voor een zwakke maag die met galachtige vochtigheden overladen is, verstopping van de lever en lang durende koortsen: Neem elke morgen een brokje van het konserf van alsem in. Of neem van gewone alsem twee handen vol, kook het in schoon water tot een pint, doe er drie ons siroop van alsem bij en laat hiervan tweemaal per dag een roemertje vol innemen, hier toe dient ook de alsemwijn. Bestrijk ondertussen de buik met olie van alsem. Dodonaeus.

Tegen buikpijn en wormen: Neem van de bloemen van alsem een hand vol, van komijnzaad een half lood, kook dit tezamen in wijn tot een pint en laat hiervan drinken, bestrijk de navel van de buik met olie die van alsem gemaakt is. C. Durantus.

Tegen geelzucht: Maak een afkooksel van dit kruid met water en laat hiervan drinken. Dioscorides.

Voor blauw geslagen of gestoten plekken: Neem de gestampte bladeren die met honing vermengd zijn en leg het op. Fuchsius

Tegen oorpijn: Kook de gewone alsem in water en ontvang de damp in de oren. Dodonaeus.

Tegen pijn van de baarmoeder: Neem van gewone alsem twee handen vol, kook het in een pint wijn tot dat een derde deel verkookt is en laat hiervan een roemertje vol gelijk gebruiken. Fuchsius.

Quendel, in ’t Latijn Serpillum.

Gedaente.

De Quendel heeft dunne, harde steelkens, met kleyne groene bladekens, als die van Tijm, dicht bewassen. Op de toppen van de steelkens komen purper-roode bloemkens te voorschijn. De Wortel is dun ende veselachtigh.

Plaetse.

Dit Kruydt groeyt op zant- ende savelachtige gront, op ongebouwde plaetsen, ende aen de kanten van de Ackers.

Tijdt.

Het bloeyt in de Somerse Maenden.

Aert en Krachten.

De Quendel is warm ende droogh tot in den derden graedt, fijn van deelen, openende en door-snijdende van krachten. Fuchsius.

Medicinael gebruyck.

Voor Buyck-pijn, Graveel, opgestopte Maent-stonden, ende om de Herzenen te verstercken:

Neemt Quendel twee handen vol, koockt het in Wijn tot een pint, ende laet hier van een roemertje vol drincken. Ofte neemt het gedistilleert water van het selve Kruydt, ende geeft’er drie oncen van in. Dioscorides, Fuchsius, C. Bauhinus.

Voor drayinge ende pijn des Hoofts: Neemt Quendel-water een half mutsje, Roosen-azijn een once, ende bint dit met doecken voor het voor-hooft. Dodonaeus.

Om de Maent-stonden ende de Urijn af te drijven: Bereydt een badt van Quendel, ende laet de siecke daer eenige tijdt in sitten. Dodonaeus.

Quendel, tijm, in het Latijn Serpillum. (Thymus serpyllum)

Vorm.

De quendel heeft dunne en harde steeltjes die met kleine groene blaadjes, als die van tijm, dicht begroeid zijn. Op de toppen van de steeltjes komen purperrode bloempjes te voorschijn. De wortel is dun en vezelachtig.

Plaats.

Dit kruid groeit op zand- en zavelachtige grond, op ongebouwde plaatsen en aan de kanten van de akkers.

Tijd.

Het bloeit in de zomerse maanden.

Aard en krachten.

De quendel is warm en droog tot in de derde graad, fijn van delen, openend en doorsnijdend van krachten. Fuchsius.

Medicinaal gebruik.

Tegen buikpijn, niersteen, opgestopte maandstonden en om de hersens te versterken:

Neem van quendel twee handen vol, kook het in wijn tot een pint en laat hiervan een roemertje vol drinken. Of neem het gedistilleerde water van hetzelfde kruid en geef er drie ons van in. Dioscorides, Fuchsius, C. Bauhinus.

Tegen draaiing en pijn van het hoofd: Neem van quendelwater een half mutsje, van rozenazijn een ons en bindt dit met doeken voor het voorhoofd. Dodonaeus.

Om de maandstonden en de urine af te drijven: Maak een bad van quendel en laat de zieke daar enige tijd in zitten. Dodonaeus.

Al-goede, Lammerkensooren, in ’t Latijn Tota Bona.

Gedaente.

Dit Kruydt heeft veel dicke steelen. De bladeren zijn van ghedaente die van Kalfs-voet gelijck, wit ofte grijsachtigh van verwe. Aen de toppen draeght het gras-groene ende Druyf-wijs by een vergaderde bloemen, gelijck aen de Melde te voorschijn komt. De Wortel is langh, dick, wijt uyt-gebreydt, ende van binnen geel.

Plaetse.

Het wast op savelachtige ongebouwde plaetsen, langhs de wegen ende aen de kanten van de Ackers.

Tijdt.

Het bloeyt in July.

Aert en Krachten.

Dit Gewas is matelijck verdroogende en verwarmende van aert, af-vagende, ende daer door den stoel-ganck verweckende van krachten. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor versche ende oude Wonden ende Zeeren: Neemt van de groene bladeren soo veel van nooden is, stootse kleyn ende leghtse op. Dodonaeus.

Al goede, lammetjesoren, in het Latijn Tota bona. (Chenopodium bonus-henricus)

Vorm.

Dit kruid heeft veel dikke stelen. De bladeren zijn van vorm gelijk als die van kalfsvoet, wit of grijsachtig van kleur. Aan de toppen draagt het grasgroene en druifvormig bijeen verzamelde bloemen, gelijk als bij melde te voorschijn komen. De wortel is lang, dik, wijd uitgebreid en van binnen geel.

Plaats.

Het groeit op zavelachtige, ongebouwde plaatsen langs de wegen en aan de kanten van de akkers.

Tijd.

Het bloeit in juli.

Aard en krachten.

Dit gewas is matig verdrogend en verwarmend van aard, afvegend en daardoor verwekt het de stoelgang van krachten. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Voor verse en oude wonden en zeren: Neem van de groene bladeren zoveel als nodig is, stamp ze klein en leg ze op. Dodonaeus.

Deur-was, in ’t Latijn Perfoliata.

Gedaente.

Dit Kruydt heeft een dunne, ronde steel in verscheyde zijde-tackskens gedeelt. Dese steelen worden soo nauw van de bladeren omvangen, datse het midden van de bladeren schijnen te doorboren. De bladeren zijn breet, geribt, ende bleeck-groen van verwe. Op de toppen van de steelen komen geelachtige bloemkens, krans ofte kroons-wijs by een vergadert, te voorschijn, die van zwartachtigh zaet gevolght worden. De Wortel is dun ende met weynigh veselingen behangen.

Plaetse.

Het groeyt op savelachtige gront, aen de kanten van sommige Ackers, ende wort hier te Lande veel omtrent de Maes-kant gevonden, ende om sijn aerdigheyt in de Hoven gezaeyt.

Tijdt.

Het bloeyt in Juny ende July.

Aert en Krachten.

Deur-was is warm ende droogh van aert, bitter van smaeck, en t’samen-treckende van krachten. C. Bauhinus.

Medicinael gebruyck.

Om wonden te heelen: Neemt de bladeren van Deur-was, stootse kleyn ende leghtse op, ende laet (121) ondertussen van het afziedtsel van dit Kruyt drincken. C. Bauhinus.

Voor Scheursels ende uytpuylende Navels van jonge Kinderen: Neemt van de bladeren soo veel van nooden is, stootse kleyn met Wijn, doet’er by wat meels, tot dat het als een pap wordt, ende bint het daer op. Dodonaeus.

Doorwas, in het Latijn Perfoliata. (Bupleurum rotundifolium)

Vorm.

Dit kruid heeft een dunne en ronde steel die in verschillende zijtakjes verdeeld is. Deze stelen worden zo dicht door de bladeren omkleed dat ze het midden van de bladeren schijnen te doorboren. De bladeren zijn breed, geribd en bleek groen van kleur. Op de toppen van de stelen komen geelachtige bloempjes te voorschijn die krans- of kroonsgewijs bijeen verzameld zijn en die door zwartachtig zaad gevolgd worden. De wortel is dun en met weinig vezels behangen.

Plaats.

Het groeit op zavelachtige grond, aan de kanten van sommige akkers en wordt hier te lande veel bij de Maaskant gevonden en om zijn aardigheid in de hoven gezaaid.

Tijd.

Het bloeit in juni en juli.

Aard en krachten.

Doorwas is warm en droog van aard, bitter van smaak en tezamen trekkend van krachten. C. Bauhinus.

Medicinaal gebruik.

Om wonden te helen: Neem de bladeren van doorwas, stamp ze klein en leg ze op, laat ondertussen van het afkooksel van dit kruid drinken. C. Bauhinus.

Tegen breuken en uitpuilende navels van jonge kinderen: Neem van de bladeren zoveel als nodig is, stamp ze klein met wijn, doe er wat meel bij tot dat het als een pap wordt en bind het daar op. Dodonaeus.

Kleyn Santorie, in ’t Latijn Centaurium Minus.

Gedaente.

Dit Kruydt heeft dunne kantige steelkens, omtrent een spanne hoogh opschietende, ende met bladeren, als die van St. Jans-kruydt, bewassen zijnde. De bloemkens, die op het opperste van de steelkens groeyen, zijn roodachtigh van verwe. Na dese brenght het voort kleyne lanckwerpige zaet-huyskens, met seer kleyn zaet gevult. De Wortel is dun ende hardt.

Plaetse.

Het wordt hier te lande veel op drooge ende zandtachige velden omtrent de Zee-duynen gevonden.

Tijdt.

Het draeght sijn bloemkens in July ende Augustus.

Aert en Krachten.

Dit Kruydt is warm ende droogh in den tweeden graedt, openende, af-vagende ende de dicke vochtigheden dun-makende van krachten. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor verstoptheyt van de Lever, Milt ende Gal-blaes, Geel-sucht, Scheurbuyck, Gicht, opgestopte Maent-stonden, langh-duurende Koortsen, ende wormen des Buycks: Neemt van dit Kruydt soo veel van nooden is, bereydt hier van met Water ofte Wijn een afziedtsel, ende laet hier van tweemael des daeghs een roemertje vol drincken. Hier toe is mede dienstigh het gedistilleert Water van dit Kruydt een once teffens in-genomen. Galenus, Dioscorides, Joh. Schroderus.

Voor Wonden ende Quetsuren: Neemt het gestoten Kruydt, ende leght het op. Mesue.

Voor Water-sucht: Neemt van het gedrooghde Kruydt een vierendeel loots, Carvi ende Anijs-zaet van elcks tien greyn, stoot dit tot een fijn poeyer, ende geeft dit met Wijn ofte eenigh ander nat in. Matthiolus.

Voor Sproeten ende Placken van de Huyt: Wascht deselve dickwils met het afziedtsel van dit Kruydt. Dioscorides.

Voor duyster gesicht: Neemt sap van kleyne Santorie, gesuyverde Honingh van elcks even veel, ende druypt hier van een weynigh in de oogen. Fuchsius.

Voor Fenijn: Het sap met Azijn ingenomen, doet het ingenomen fenijn scheyden. Ravelingius.

Kleine santorie, in het Latijn Centaurium Minus. (Centaurium erythraea)

Vorm.

Dit kruid heeft dunne, kantige steeltjes die ongeveer een zeventien cm hoog opschieten en met bladeren als die van St. Jans-kruid begroeid zijn. De bloempjes, die op het opperste van de steeltjes groeien, zijn roodachtig van kleur. Hierna brengt het kleine, langwerpige zaadhuisjes voort die met zeer klein zaad gevuld zijn. De wortel is dun en hard.

Plaats.

Het wordt hier te lande veel op droge en zandachtige velden omtrent de zeeduinen gevonden.

Tijd.

Het draagt zijn bloempjes in juli en augustus.

Aard en krachten.

Dit kruid is warm en droog in de tweede graad, openend, afvegend en de dikke vochtigheden dun makend van krachten. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Tegen verstopping van de lever, milt en galblaas, geelzucht, scheurbuik, jicht, opgestopte maandstonden, lang durende koortsen en wormen van de buik: Neem van dit kruid zoveel als nodig is, maak hiervan met water of wijn een afkooksel en laat hiervan tweemaal per dag een roemertje vol drinken. Hiertoe is mede dienstig als van het gedistilleerde water van dit kruid een ons tegelijk ingenomen wordt. Galenus, Dioscorides, Joh. Schroderus.

Voor wonden en kwetsingen: Neem het gestampte kruid en leg het op. Mesue.

Tegen waterzucht: Neem van het gedroogde kruid een vierendeel lood, van karwij en anijszaad van elk tien grein, stamp dit tot een fijn poeder en geef dit met wijn of enig ander nat in. Matthiolus

Tegen sproeten en ple.kken van de huid: Was die dikwijls met het afkooksel van dit kruid. Dioscorides.

Tegen slecht zien: Neem sap van kleine santorie en gezuiverde honing, van elk even veel en druppel hiervan wat in de ogen. Fuchsius.

Tegen venijn: Het sap dat met azijn ingenomen wordt laat het ingenomen venijn scheiden. Ravelingius.

Twee-bladt met Ajuynachtige Wortel, in ’t Latijn Bifolium Bulbosum.

Gedaente.

Dit Gewas brenght alleen twee breede ende geribde bladeren, over malkanderen (122) staende, ende die van gemeene Weghbree gelijck. De steel is ront, een spanne hoogh, ende van het midden tot aen de top ordentlijck met kleyne groen geelen ofte uyt den groenen witachtige bloemkens beladen. De Wortel is als een kleyne Ajuyn, onder veel veselingen voort-brengende.

Plaetse.

Dit Kruydt wordt in de Dalen van de Zee-duynen gevonden.

Tijdt.

Het draeght sijn bloemen in May ende Juny.

Aert en Krachten.

Soo veel van de krachten van dit Kruydt bekent is, wordt het van sommige gepresen om alle wonden ende quetsuren haestelijck te genesen ende toe te heelen. Dodonaeus.

Tweeblad met uiachtige wortel, in het Latijn Bifolium bulbosum. (Listera ovata)

Vorm.

Dit gewas brengt alleen twee brede en geribde bladeren voort die tegenover elkaar staan en op die van de gewone weegbree lijken. De steel is rond, een zeventien cm hoog en van het midden tot aan de top ordelijk met kleine groengele of uit het groene witachtige bloempjes bezet. De wortel is als een kleine ui waaronder veel vezels voort komen.

Plaats.

Dit kruid wordt in de dalen van de zeeduinen gevonden.

Tijd.

Het draagt zijn bloemen in mei en juni.

Aard en krachten.

Zoveel als van de krachten van dit kruid bekend is, wordt het door sommige geprezen om alle wonden en kwetsingen snel te genezen en toe te helen. Dodonaeus.

(207) Slaep-makende Nacht-schaye, in ’t Latijn Solanum Somniferum.

De Slaep-makende Nacht-schaye heeft dickte ronde, hartachtige steelen van omtrent drie voeten hoogh, die met langhwerpigh breede sachte bladeren bewassen zijn. De bloemkens de welcke aen de oorsprongh der bladeren rondtom de steel voort komen, zijn bleeck-geel van verwe, van vijf bladekens gemaeckt, en in ’t midden met eenige kleyne draeykens verciert. Na dese volgen de vruchten ofte Safferaen-geele Besien met kleyn zaet gevult, die in ruyge blaeskens, de gedaente van salf-buskens uytbeeldende, beslooten zijn. De wortel is lang en houtachtigh.

Plaetse.

Het is van vreemt zaet in sommige Hoven aengewonnen.

Tijdt.

Het bloeyt laet in de Somer, maer de Besien worden hier te Lande selden rijp.

Aert en Krachten.

Dese Nacht-schaye is merckelijck, ofte in den derden graedt verkoelende van aert, pijn-stillende en slaep verweckende van krachten. Maer te veel van dese Besien, of meer dan twaelf ingenomen, maken rasernye en ydelheyt van hoofde. Dioscorides, Galenus.

Slaapmakende nachtschade, in het Latijn Solanum somnferum.

(Scopolia carniolica)

Vorm.

De slaap makende nachtschade heeft dikke ronde, hardachtige stelen van ongeveer negentig cm hoog die met langwerpig brede, zachte bladeren begroeid zijn. De bloempjes komen aan de oorsprong van de bladeren rondom de steel voort, ze zijn bleek geel van kleur en van vijf blaadjes gemaakt, in het midden met enige kleine meeldraadjes versiert. Hierna volgen de vruchten of saffraangele bessen die met klein zaad gevuld zijn en in ruige blaasjes zitten die de vorm van een zalfbusje uitbeeldend. De wortel is lang en houtachtig.

Plaats.

Het is van vreemd zaad in sommige hoven voort geteeld.

Tijd.

Het bloeit laat in de zomer, maar de bessen worden hier te lande zelden rijp.

Aard en krachten.

Deze nachtschade is opmerkelijk of in de derde graad verkoelend van aard, pijnstillend en slaap verwekkend van krachten. Maar teveel van deze bessen,of meer dan twaalf ingenomen maken razernij en leegheid van het hoofd. Dioscorides, Galenus.

Fonteyn-kruydt, in ’t Latijn Fontinalis, Potamogeton. Geslachten.

VAn dit Water-kruydt worden drie soorten gevonden. Te weten, gemeyn, groot ende kleyn Fonteyn-kruydt.

Gedaente.

Uyt de Wortel van het gemeyn Fonteyn-kruydt, dewelcke aen de gront van ’t water door veel, faselingen bevestight is, spruyten dunne, lange ende geknoopte steelen, waer aen lanckwerpige bladeren op dunne steelkens, ende boven op het water drijvende te voorschijn komen. De lijf-verwige ofte bleeck-roode bloemkens komen voort op dunne steelkens, boven het water uyt-stekende, aerwijs, gelijck de bloemen van de Herts-tonge by een vergadert zijnde, de welcke van kleyne ronde knopkens daer hart zaet in besloten is, gevolght worden.

De tweede soorte heeft langer witter geknoopte wortelen ende steelen als de voorgaende, oock zijn de steelen met langer ende smalder bladeren bewassen, de welcke met een harde middel-ribbe versien, nimmermeer boven het water te voorschijn komen. De bloemen die roodtachtigh ende in dicke aere vergadert zijn, steken alleen boven het water uyt.

De derde soorte ofte kleyn Fonteyn-kruydt verkrijght veel dunne ende in verscheyde zijde-tackskens afgedeylde steelen, met breede ende lanckwerpige bladeren, doch kleynder dan die van de eerste soorte, bewassen, omtrent de oorspronck van dese zijde-tackens brenght het op eenige (123) steelkens eerst witte ende moschachtige bloemkens, ende daer na platte zaden voort. Dit Kruydt is mede, behalven de toppen van de steelen en eenige bladeren, met het water bedeckt.

Plaetse.

Het eerste ende tweede Fonteyn-kruydt wordt overvloedigh in stil-staende wateren gevonden. Het derde wast in bracke ofte zoute ondiepe wateren, omtrent Dordtrecht in Hollandt.

Tijdt.

Groot Fonteyn-kruydt bloeyt in Juny ende July, maer het gemeyn ende kleyn Fonteyn-kruydt in Augustus ofte September.

Aert en Krachten.

Fonteyn-kruydt is verkoelende ende t’samen-treckende van aert ende krachten. Galenus, Dioscorides.

Medicinael gebruyck.

Voor alderhande Buyck-loopen: Neemt Fonteyn-kruydt twee handen vol, koockt dit op in een pint roode Wijn, tot dat een derdendeel verzoden is, ende laet hier van een kleyn roemerken twee ofte driemael daeghs drincken. Plinius.

Voor het Flerecijn: Neemt van de bladeren soo veel van nooden is, fruytse in Olie, Azijn ende Soete-melck, ende leghtse lauw op de pijnlijcke leden. Dodonaeus.

Voor heete ende voort-etende vervuylde Zeeren ende Sweeringen: Neemt het sap van de bladeren met Honingh ende Azijn vermenght, ende doecken hier in nat gemaeckt, sult ghy over de zeeren ende zweeringe op leggen. Dioscorides, Plinius.

Voor heete opdrachtigheden des Aengesichts: Neemt van de bladeren soo veel genoegh is, stootse kleyn, ende leghtse papwijs op het aengesicht. Dodonaeus.

Fonteinkruid, in het Latijn Fontinalis, Potamogeton. (Potamogeton natans, compressus, pusillus)

Geslachten.

Van dit waterkruid worden drie soorten gevonden. Te weten, gewoon, groot en klein fonteinkruid.

Vorm.

Uit de wortel van het gewone fonteinkruid die aan de bodem van het water door veel vezels bevestigd is spruiten dunne, lange en geknoopte stelen uit waaraan langwerpige bladeren op dunne steeltjes te voorschijn komen die op het water drijven. De vleeskleurige of bleek rode bloempjes komen voort op dunne steeltjes die boven het water uitsteken en aarvormig, net als de bloemen van hertstong bijeen verzameld zijn. Ze worden door kleine, ronde knopjes gevolgd waarin hard zaad zit.

De tweede soort heeft langere, wittere en geknoopte wortels en stelen dan het voorgaande, ook zijn de stelen met langere en smallere bladeren begroeid die met een harde middensteel voorzien zijn en nimmer boven het water tevoorschijn komen. De bloemen, die roodachtig en in dikke aar verzameld zijn, steken alleen boven het water uit.

De derde soort of klein fonteinkruid krijgt veel dunne en in verschillende zijtakjes gedeelde stelen die met brede en langwerpige bladeren begroeid zijn, maar kleiner dan die van de eerste soort. Omtrent de oorsprong van deze zijtakjes brengt het op enige steeltjes eerst witte en mosachtige bloempjes en daarna platte zaden voort. Dit kruid is ook, behalve de toppen van de stelen en enige bladeren, door het water bedekt.

Plaats.

Het eerste en tweede fonteinkruid worden overvloedig in stil staand water gevonden. Het derde groeit in brakke of zoute, ondiepe wateren bij Dordrecht in Holland

Tijd.

Groot fonteinkruid bloeit in juni en juli, maar het gewoon en klein fonteinkruid in augustus of september.

Aard en krachten.

Fonteinkruid is verkoelend en tezamen trekkend van aard en krachten. Galenus, Dioscorides.

Medicinaal gebruik.

Tegen allerhande buiklopen: Neem van fonteinkruid twee handen vol, kook dit op in een pint rode wijn tot dat een derde deel verkookt is en laat hiervan een klein roemertje twee of drie keer per dag drinken. Plinius

Tegen jicht: Neem van de bladeren zoveel als nodig is, fruit ze in olie, azijn en zoete melk en leg het lauw op de pijnlijke leden. Dodonaeus.

Tegen hete en voort etende vervuilde zeren en zweren: Neem het sap van de bladeren dat met honing en azijn vermengd is en maak doeken hier in nat die ge over de zeren en zweren zal leggen. Dioscorides, Plinius.

Tegen hete uitslag van het aangezicht: Neem van de bladeren zoveel als genoeg is, stamp ze klein en leg ze papgewijs op het aangezicht. Dodonaeus.

Plompen, in ’t Latijn Nymphaea.

Geslachten.

De Plompen zijn in groote ende kleyne onderscheyden. De groote draeght ofte witte ofte geele bloemen (Nuphar), onder de kleyne die geele bloemen voort-brenght sullen wy tot een mede-soorte stellen het Kruydt ’t welck hier te Lande Vorschen-beet genaemt wordt

Gedaente.

Uyt de seer dicke ende knobbel-achtige wortel van de witte Plompen, die aen de gront door veel faselingen gehecht is, spruyten lange, ronde, gladde ende voose steelen, waer op groote en breede bladeren, die meestendeel boven op het water drijven, te voorschijn komen. De witte bloemen, die van veel lanckwerpige bladeren ghemaeckt, ende in ’t midden met veele veselingen verciert zijn, komen mede op soodanige steelen elck besonder voort, dese vergaen zijnde, wordt der selven plaetse door groene ronde bollekens, waer in zwartachtigh blinckent zaet beslooten is, vervult

De Geele Plompen verschillen van de voorgaende soorten, door dien de bladeren lanckwerpiger, ende de steelen niet rondt maer kantigh zijn. Oock zijn haer geele bloemen alleen van vijf rondtachtige (124) bladeren t’samen geset, in ’t midden van de welcke een bolleken, boven spits toe-loopende, voort spruyt, waer in de zaden, die oock grooter als van de witte Plompen zijn, beslooten leggen.

De kleyne Plompen spruyten op de selve Maniere als de groote voort, maer de bladeren zijn veel kleynder, de groot van een palme van de handt bereyckende. De geele bloemen vertoonen sich sterre-wijs, van gedaente die van Speen-kruydt niet ongelijck. Het zaedt wordt mede in bollekens als die van de groote geele Plompen bewaert.

Vorschen-beet heeft korte ronde bladeren, de welcke gemeynlijck niet grooter en zijn, dan de nagel van een duym, andersints de gedaente van Plompen-bladeren seer wel uyt druckende. De bloemen bestaen uyt drie bladeren, die meestendeel wit, ende in ’t midden wat geelachtigh van verwe zijn, boven de bladeren op lange steelkens uyt-stekende.

Plaetse.

De Groote Plompen groeyen in de Poelen, Grachten ende traegh-loopende Revieren. De kleyne geele Plompen en de Vorsche-beet wert hier te Lande in stilstaende Wateren gevonden.

Tijdt.

Alle de soorten van Plompen brengen haer bloemen in May ofte Juny voort. Alleen de Vorschen-beet bloeyt in July ofte Augustus.

Aert en Krachten.

De wortel ende het zaet van de Plompen zijn verkoelende ende verdroogende sonder eenige scherpigheydt tot in den derden graedt. De bloemen ende bladeren zijn verkoelende ende vocht-maekende van aert en krachten. De smaeck van de kleyne geele Plompen bewijst ghenoeghsaem dat sy eenige warmte in haer hebben. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor ontvloeyinge des Zaets, onmatige Maent-stonden ende Buyck-loopen: Neemt van het zaet ofte wortel van Plompen een vierendeel loots, ende geeft het met Wijn Tint op een reys in. Andere gebruycken Conserf van de bloemen bereydt. Galenus, Dioscorides.

Om het bloeden te stelpen: Neemt versche Plompen-bladeren, stootse kleyn, ende leghtse plaester-wijs op de wonden. Theophrastus.

Voor heete Koortsen, droogen Hoest, ende ontstekinge des Ingewants: Neemt ghedistilleert Water van witte Plompen-bloemen, een pint, Syroop van de selve twee oncen, menght dit te samen ende laet hier van dickwils drincken.

Voor pijn van de Milt: Neemt Wortelen van de Plompen twee loot, ziedtse op in een half pint witte Wijn, om voor twee reysen te gebruycken. Plinius.

Voor Hooft-pijn, ende ontstekinge van de Lever, Mildt ofte Nieren: Neemt het gedistilleert Water van witte Plompen-bloemen soo veel van nooden is, doecken hier in nat gemaeckt zijnde, sult ghy voor het voor-hooft binden, ofte op de rechter ofter lincker-zijde ofte op de lenden leggen. Dodonaeus.

Plompen, in het Latijn Nymphaea. (Nymphaea alba, Nuphar lutea, Hydrocharis morsus-ranae)

Geslachten.

De plompen zijn in grote en kleine verdeeld. De grote draagt of witte of gele bloemen, onder de kleine die gele bloemen voortbrengt zullen we tot een mede soort stellen het kruid dat hier te lande kikkerbeet genoemd wordt.

Vorm.

Uit de zeer dikke en knobbelachtige wortel van de witte plomp die aan de grond door veel vezels vastgehecht is spruiten lange, ronde, gladde en voze stelen uit waarop grote en brede bladeren te voorschijn komen die voor het grootste deel bovenop het water drijven. De witte bloemen, die van veel langwerpige bladeren gemaakt en in het midden met veel meeldraadjes versierd zijn, komen ook op zulke stelen elk apart voor. Als die vergaan zijn wordt dezelfde plaats ingevuld door groene, ronde bolletjes waarin zwartachtig, blinkend zaad zit.

De gele plomp verschilt van het voorgaande soort doordat de bladeren langwerpiger en de stelen niet rond maar kantig zijn. Ook zijn haar gele bloemen alleen van vijf rondachtige bladeren tezamen gesteld waarvan in het midden een bolletje voort spruit die van boven spits toe loopt waarin de zaden liggen die ook groter zijn dan die van de witte plompen.

De kleine plompen spruiten op dezelfde manier als de grote voort, maar de bladeren zijn veel kleiner die de grootte van een palm van de hand bereiken. De gele bloemen vertonen zich stervormig en zijn van vorm vrijwel gelijk als die van het speenkruid. Het zaad wordt ook in bolletjes bewaard als die van de grote, gele plomp.

Kikkerbeet heeft korte ronde bladeren die gewoonlijk niet groter zijn dan de nagel van een duim, verder lijken ze veel op de vorm van de plompenbladeren. De bloemen bestaan uit drie bladeren die voor het grootste deel wit en in het midden wat geelachtig van kleur zijn en boven de bladeren op lange stelen uitsteken.

Plaats.

De grote plompen groeien in de poelen, grachten en traag lopende rivieren. De kleine gele plompen en de kikkerbeet wordt hier te lande in stilstaand water gevonden.

Tijd.

Alle soorten van plompen brengen hun bloemen in mei of juni voort. Alleen de kikkerbeet bloeit in juli of augustus.

Aard en krachten.

De wortel en het zaad van de plompen zijn verkoelend en verdrogend zonder enige scherpheid tot in de derde graad. De bloemen en bladeren zijn verkoelend en vochtig makend van aard en krachten. De smaak van de kleine gele plomp bewijst voldoende dat het enige warmte in zich heeft. Dodonaeus.


Medicinaal gebruik.

Tegen ontvloeien van het zaad, onmatige maandstonden en buiklopen: Neem van het zaad of wortel van plompen een vierendeel lood en geef het met wijntint in een keer in. Andere gebruiken konserf die van de bloemen gemaakt is. Galenus, Dioscorides.

Om het bloeden te stelpen: Neem verse plompenbladeren, stamp ze klein en leg ze pleistergewijs op de wonden. Theophrastus.

Tegen hete koortsen, droge hoest en ontsteking van het ingewand: Neem een pint gedistilleerd water van witte plompenbloemen, siroop van dezelfde bloemen twee ons, meng dit tezamen en laat hiervan dikwijls drinken.

Tegen pijn van de milt: Neem van de wortels van de plompen twee lood, kook ze op in een half pint witte wijn om in twee keer te gebruiken. Plinius.

Tegen hoofdpijn en ontsteking van de lever, milt of nieren: Neem van het gedistilleerde water van witte plompenbloemen zoveel als nodig is, de doeken die hierin nat gemaakt zijn zal ge voor het voorhoofd binden of op de rechter of de linker zijde of op de lenden leggen. Dodonaeus.

Water-linsen ofte Eenden-kroost, in ’t Latijn Lens Palustris.

Gedaente.

De Water-linsen zijn anders niet als kleyne bladekens, in groote menighten des Somers op ’t water drijvende, de welcke uyt het midden in plaetse van steelen ofte wortelen eenige dunne witte faselingen uyt-werpen.

Plaetsen.

Dit Kruydt werdt overvloedigh in Poelen ende stil-staende Grachten gevonden.

Tijdt.

Het komt in de Somerse maenden boven op het water drijvende te voorschijn.

Aert en Krachten.

Eenden-kroost is vochte makende ende verkoelende by na tot in den tweeden graedt. Galenus.


Medicinael gebruyck.

Voor Hooft-pijn, opdrachtinge des aengesichts, ende heete Geswellen: Neemt Water-linsen soo veel (125) van genoegh is, ende leghtse van buyten op, de selve dickwils vernieuwende.

Voor hitte ende roodigheyt der Oogen als mede onstekinge des Levers: Neemt ’t gedistilleert Water van Water-linsen, ende wascht de oogen dickwils daer mede, ofte leght het met doecken op de rechter zijde. Ravelingius.

Voor ’t Flerecijn: Neemt een goet deel Water-linsen, maecktse warm in een arde ofte ysere pot, ende slaetse met een linnen doeck pap-wijs om de Voeten. Ick hebbe een Man gekent die door dit middel van het Podagra, waer mede hy dickmaels gequelt was, volkomen genesen is gheweest.

Waterlinzen of eendenkroos, in het Latijn Lens palustris. (Lemna minor)

Vorm.

De waterlinzen zijn niets anders dan kleine blaadjes die in grote menigte zomers op het water drijven en uit het midden, in plaats van stelen of wortels, enige dunne, witte vezels uitwerpen.

Plaats.

Dit kruid wordt overvloedig in poelen en stil staande grachten gevonden.

Tijd.

Het komt in de zomerse maanden boven op het water drijvend te voorschijn.

Aard en krachten.

Eendekroos is vochtig makend en verkoelend bijna tot in de tweede graad. Galenus.

Medicinaal gebruik.

Tegen hoofdpijn, vlekken in het aangezicht en hete zwellen: Neem van waterlinzen zoveel als genoeg is en leg het van buiten op, dit moet vaak vernieuwd worden.

Tegen hitte en roodheid van de ogen als mede ontsteking van de lever: Neem het gedistilleerde water van waterlinzen en was de ogen daar dikwijls mee of leg het met doeken op de rechter zijde. Ravelingius.

Tegen jicht: Neemt een goed deel waterlinzen, maak ze warm in een aarden of ijzeren pot en sla ze met een linnen doek papgewijs om de voeten. Ik heb een man gekend die door dit middel van de jicht, waarmee hij vaak gekweld was, volkomen genezen werd.

Water-nooten ofte Minck-ysers, in ’t Latijn Tribulus Aquaticus.

Gedaente.

De Wortel van dit Gewas zijn met veel hayr-wijse veselingen aen de grondt gevestight, lange steelen, op veel plaetsen met de selfde ruyghte bewassen, voort-brengende. Op het opperste van dese steelen, die aldaer dicker, als onder het water zijn, komen de breede ende aen de kanten wat geschaerde bladeren, elck op een besonder steelken groeyende, te voorschijn. Tusschen ende onder dese wassen de bloemkens, die van Nootkens beset, gevolght worden. Dese besluyten in sich een witte kerne, niet onlieflijck van smaeck.

Plaetsen.

In Brabant ende sommige andere Gewesten van Nederlandt vint men dit Gewas in de Vyvers ende stil-staende klare Wateren.

Tijdt.

Dit Kruydt bloeyt in de maent Juny, ende sijn vruchten worden in Augustus volkomen ende rijp.

Aert en Krachten.

De Water-noten zijn verkoelende van aert, ende eenighsints t’samen-treckende van krachten. Galenus.

Medicinael gebruyck.

Voor Bloedt-pissen, ’t Graveel ende alderhande Buyck-loopen: Neemt gedrooghde Water-nooten een vierendeel loots, fijn gestooten zijnde, laet het met Wijn in-nemen. Om de Steen ofte Graveel af te setten, gebruycken sommige de selve alse noch versch zijn, waerom oock de ervaren Genees-meester Leonardus Fuchsius de versche Water-nooten in sijn gedistilleert Water tegen de Steen ende Graveel voor-schrijft.

Waternoten of minkijzers, in het Latijn Tribulus aquaticus. (Trapa natans)

Vorm.

De wortels van dit gewas zijn met veel haarachtige vezels aan de grond bevestigd. Die brengen lange stelen voort en zijn op veel plaatsen met dezelfde ruigte begroeid. Op het opperste van deze stelen, die daar dikker dan onder het water zijn, komen de brede en aan de kanten wat geschaarde bladeren die elk op een apart steeltje groeien te voorschijn. Hiertussen en hieronder groeien de bloempjes die door nootjes gevolgd worden. Deze hebben een witte kern in zich die niet onaangenaam van smaak is.

Plaats.

In Brabant en sommige andere gewesten van Nederland vindt men dit gewas in de vijvers en stil staand, helder water.

Tijd.

Dit kruid bloeit in de maand juni, zijn vruchten worden in augustus volkomen en rijp.

Aard en krachten.

De waternoten zijn verkoelend van aard en enigszins tezamen trekkende van krachten. Galenus.

Medicinaal gebruik.

Tegen bloedplassen, nierstenen en allerhande buikloop: Neem van de gedroogde waternoten een vierendeel lood, als ze fijn gestampt zijn laat het met wijn innemen. Om de steen of niersteen af te zetten gebruiken sommige die als ze noch vers zijn waarom ook de ervaren geneesmeester Leonardus Fuchsius de verse waternoten in zijn gedistilleerd water tegen de steen en niersteen voorschrijft.

Water-duysent-bladt, in ’t Latijn Millefolium Aquaticum.

Geslachten.

Van dit Kruydt verhaelt Dodonaeus maer een soorte, Lobel voegt’er de volgende, die mede in Nederlandt gevonden worden, noch by, tweede Water-duysent-bladt, derde Water-duysent-bladt, ende Water-duysent-bladt met geele Gehelmde Bloemkens.

Gedaente.

De eerste soorte van Water-duysent-bladt brenght voort uyt een enckelde ende slechte wortel een lange dunne steel, die met veel bladeren bewassen is. Dese bladeren zijn veder ofte pluym-gewijs aen een middel-ribbe t’samen-gevoeght, de Venckel-bladeren, hoewel veel meer gesnippelt, niet ongelijck, ende onder en boven het water voort-spruytende. De bloemen komen boven de steel kroons-wijs, gelijck aen de Aert-duysent-bladt, te voorschijn.

De tweede soorte van Lobel aengemerckt, heeft seer lange steelen, die hier en daer gebogen zijn. De bladeren gelijcken die van de Verckens-venckel seer wel. De kleyne mosachtige bloemkens komen aen dunne steelkens aer-wijs voort.

De derde soorte is de voorgaende seer gelijck, maer de bloemkens ende zaet huyskens komen met die van de Water-hanen-voet over een.

Water-duysent-bladt met geele Gehelmde Bloemkens heeft seer dunne steelkens ende bladekens, waer van de steelkens (126) rood-achtigh, ende een voet ofte anderhalf hoogh zijn, langhs de welcke geele bloemen groeyen, gelijck beslooten helmkens, die onder en uyt-steckende hoornken hebben.

Plaetse.

De eerste ende tweede soorte van Water-duysent-bladt wordt in Nederlandt in de Poelen ende stil-staende Grachten gevonden. De derde soorte wast veel in Zeelandt ende Vlaenderen. De vierde soorte groeyt overvloedigh in de Grachten van Vlaenderen, tusschen Gent ende Antwerpen.

Tijdt.

Water-duysent-bladt bloeyt in May ende Juny.

Aert en Krachten.

Dit Gewas is verdroogende ende wat t’samen-treckende, hebbende alle de krachten van geele Gerwe ofte Aert-duysent-bladt. Dodonaeus.

Waterduizendblad, in het Latijn Millefolium aquaticum. (Myriophyllum aquaticum, Hippuris vulgaris, Nymphoides peltata?)

Geslachten.

Van dit kruid verhaalt Dodonaeus maar een soort, Lobel voegt er nog de volgenden bij die ook in Nederland gevonden worden, tweede waterduizendblad, derde waterduizendblad en waterduizendblad met gele, gehelmde bloempjes.

Vorm.

De eerste soort van waterduizendblad brengt uit een enkele en slechte wortel een lange, dunne steel voort die met veel bladeren begroeid is. Deze bladeren zijn veder of pluimvormig die aan een middensteel tezamen gevoegd zijn en wat op de venkelbladeren lijken, hoewel ze veel meer gedeeld zijn en onder en boven het water uitspruiten. De bloemen komen boven de steel kroonsgewijs te voorschijn, net als bij aard duizendblad.

De tweede soort die Lobel opmerkt heeft zeer lange stelen die hier en daar gebogen zijn. De bladeren lijken zeer goed op die van de varkensvenkel. De kleine mosachtige bloempjes komen aan dunne steeltjes aargewijs voort.

De derde soort is het voorgaande zeer gelijk, maar de bloempjes en zaadhuisjes komen met die van de waterhanenvoet overeen. (Ranunculus batrachium)

Waterduizendblad met gele, gehelmde bloempjes heeft zeer dunne steeltjes en blaadjes waarvan de steeltjes roodachtig en een vijf en veertig cm hoog zijn waarlang gele bloemen groeien, gelijk gesloten helmpjes die vanonder een uitstekend hoorntje hebben.

Plaats.

De eerste en tweede soort van waterduizendblad worden in Nederland in de poelen en stil staande grachten gevonden. De derde soort groeit veel in Zeeland en Vlaanderen. De vierde soort groeit overvloedig in de grachten van Vlaanderen, tussen Gent en Antwerpen.

Tijd.

Waterduizendblad bloeit in mei en juni.

Aard en krachten.

Dit gewas is verdrogend en wat tezamen trekkend, heeft alle krachten van gele gerwe of aard duizendblad. Dodonaeus.

Water-violieren, in ’t Latijn Viola Palustris.

Gedaente.

Dit Gewas geeft dunne ende rechte steelen uyt dunne, lange ende zwarte faselingen voort-spruytende. De bladeren gelijcken die van de Gerwe ofte Aerdt-duysent-bladt, hoewel sy grooter ende wijder uyt-gespreyt zijn, dese omvatten in groote menighte het onderste van de steelen. Aen de toppen van de steelen krijght het witte bloemen, die in ’t midden geel, soet van reuck ende van vijf bladekens t’samen geset zijn, de welcke altijdt vier ofte vijf tegen malkanderen over staen.

Plaetse.

Water-violieren vint men hier te Lande in de Poelen, Grachten ende stilstaende Wateren.

Tijdt.

Dit Water-kruydt brenght sijn bloemen in May ende Juny voort.

Aert en Krachten.

De Water-violieren verkoelen ende verdroogen, maer sy zijn tot noch toe van geen Kruydt-beschrijvers voor eenige gebreecken voor-geschreven.

Waterviolieren, in het Latijn Viola palustris. (Hottonia palustris)

Vorm.

Dit gewas geeft dunne, rechte stelen die uit dunne, lange en zwarte vezels voort spruiten. De bladeren lijken op die van de gerwe of aard duizendblad, hoewel ze groter en wijder uitgespreid zijn. Deze omvatten in grote menigte het onderste van de stelen. Aan de toppen van de stelen krijgt het witte bloemen die in het midden geel, zoet van reuk en van vijf blaadjes tezamen gesteld zijn waarvan er altijd vier of vijf tegenover elkaar staan.

Plaats.

Waterviolieren vindt men hier te lande in de poelen, grachten en stil staande wateren.

Tijd.

Dit waterkruid brengt zijn bloemen in mei en juni voort.

Aard en krachten.

De waterviolieren verkoelen en verdrogen, maar ze zijn tot noch toe door geen kruidbeschrijvers voor enige gebreken voorgeschreven.

Biesen, in ’t Latijn Juncus.

Geslachten.

De soorte van Biesen, die hier te Lande gevonden worden, zijn de navolgende: Matten Biesen, sachte Biesen, scherpe biesen, kleyne Biesen, kleyne water-Biesen met tackens van Paerde-staert, ende wel-rieckende Water-biesen.

Gedaente.

De Matte Biesen is de aldergrootste van allen, in plaetse van bladen, rechte, ronde, lange ende spits-opgaende steelen, met wit ende voos mergh gevult, voort-brengende, waer aen een weynigh beneden de top aen een zijde korte kleyne steelkens voort-komen, met kleyn zaet als kleyne aen een hangende Druyfkens beladen. De Wortel is met veel veselingen beset.

De sachte Biesen zijn de voorgaende van gedaente seer gelijck, alleen verschillen sy in de groote, want dese zijn kleynder, korter ende dunner.

De derde soorte ofte scherpe Biesen is de voorgaende van groote wel gelijck, maer de steelen ende spruyten allegader niet uyt de wortel, want sommige uyt de zijden ende schooten van de ander voort-komen, gelijck men in Lisch-ende Venckelachtige gewassen geschieden siet.

De kleyne Biesen, in ’t Latijn Juncellus genaemt, is de kleynste van allen, nauwelijcks anderhalve palme langh, met een kleyne korte wortel, teere ayrkens, met bloemkens van een staende, ende boven sonder spits

Kleyne Water-biesen met tackens van Paerde-staert, heeft een wortel met veel veselingen begroeyt, ende naeckte halmen, die de gemeyne Biesen gelijck zijn, maer met Druyfachtige knoppen scherp op gaende, ende elck beneden hebbende eenen knoop.

Wel-riekende Water-biesen heeft effene ronde steelen, die in leden hier ende daer afgescheyden zijn, aen welkers oorspronck (127) andere dunne steelkens, eenige kleyne smalle bladekens voort-brengende, uyt-spruyten. De bloemkens zijn wit, kroons-wijs te voorschijn komende, de welcke van witachtigh zaet, ‘t welck boven wat platter ofte breeder dan onder is, gevolght worden. De Wortelen zijn heel dunne zwarte veselingen.

Plaetse.

De drie eerste soorten van Biesen worden op vochtige ende dickwils met water bevloeyde plaetsen gevonden. De kleyne Biesen groeyen op dorre ende zandachtige Heyden. De kleyne Water-biesen met tackens van Paerde-staert wassen over-vloedigh in stil-staende ende sacht loopende Wateren omtrent Ooster-weel buyten Antwerpen. De Wel-rieckende Water-biesen worden in veel beeckskens, als mede in sommige Kruydt-hoven groeyende gevonden.

Tijdt

De Wel-rieckende Water-biesen bloeyen in Juny ende July, maer het zaet wordt in Augustus rijp.

Aert en Krachten.

De Biesen zijn van een gemengelde aert ende gestaltenisse, te weten, eensdeels gemaeckt van aerdachtige koude, ende eensdeels van waterachtige tamelijcke warme stoffen. De Wel-rieckende Water-biese is warm ende droogh van aert, ende de Water-eppe van krachten gelijck. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Om slaep te verwecken wordt het zaedt voornamentlijck van Matten-bies in gegeven. Galenus.

Voor Buyck-loop ende overvloedige Maent-stonden: Neemt zaet van Biesen, drooght het in een panne over vuur, ende geeft hier van een vierendeel loots met Wijn in. Lobel.

Voor Bloet-spouwen, pijn van de Maegh, Longh, Lever en Nieren, Water-sucht en Stuypen: Neemt van de Wortel van Wel-rieckende Water-biese een vierendeel loots, stoot het tot een fijn poeyer, doet’er by 10 greyn gestooten witte Peper, te samen vermenght zijnde, geeft het met eenigh bequaem nat in. Deselfde wortel van Wel-rieckende Water-biese wordt mede onder de Preservativen vermenght. Ravelingius.

Biezen, in ’t Latijn Juncus.

Geslachten.

De soorten van biezen die hier te lande gevonden worden zijn de navolgende: mattenbies (Schoenoplectus lacustris) zachte bies (Juncus) scherpe bies (Schoenoplectus tabernaemontani) kleine bies (Carex) kleine waterbies met takjes van paardestaart (Eleocharis) en wel riekende waterbies. (Bolboschoenus maritimus)

Vorm.

De mattenbies is de allergrootste van allen, in plaats van bladen brengt het rechte, ronde, lange en spits opgaande stelen voort die met wit en voos merg gevuld zijn waaraan iets beneden de top aan een zijde korte, kleine steeltjes voortkomen die met klein zaad als kleine aaneen hangende druifjes bezet zijn. De wortel is met veel vezels bezet.

De zachte biezen zijn het voorgaande van vorm zeer gelijk, alleen verschillen ze in grootte want deze zijn kleiner, korter en dunner.

De derde soort of scherpe bies is het voorgaande van grootte wel gelijk, maar de stelen spruiten niet alleen uit de wortel, want sommige komen uit de zijden en scheuten van de ander voort, net als men bij de lis en venkelachtige gewassen ziet.

De kleine bies, in het Latijn Juncellus genoemd, is de kleinste van allen, nauwelijks vijftien cm lang en met een kleine, korte wortel, tere aartjes en met bloempjes die uit elkaar staan en boven zonder spits zijn

Kleine waterbies met takjes van paardenstaart heeft een wortel die met veel vezels begroeid is, naakte halmen die gelijk als de gewone biezen zijn maar met druifachtige knoppen scherp opgaand en elk heeft beneden een knoop.

Wel riekende waterbies heeft effen, ronde stelen die in leden hier en daar verdeeld zijn waaraan hun oorsprong andere, dunne steeltjes komen die enige kleine, smalle blaadjes voort brengen. De bloempjes zijn wit en komen kroonsgewijs te voorschijn die door witachtig zaad gevolgd wordt dat van boven wat platter of breder dan vanonder is. De wortels zijn heel dunne, zwarte vezels.

Plaats.

De drie eerste soorten van biezen worden op vochtige en dikwijls met water bevloeide plaatsen gevonden. De kleine biezen groeien op dorre en zandachtige heide. De kleine waterbiezen met takjes van paardenstaart groeien overvloedig in stil staand en zacht lopend water bij Oosterweel buiten Antwerpen. De wel riekende waterbiezen worden in veel beekjes, als mede in sommige kruidhoven gevonden.

Tijd.

De wel riekende waterbiezen bloeien in juni en juli, maar het zaad wordt in augustus rijp.

Aard en krachten.

De biezen zijn van een gemengde aard en gestalte, te weten, eensdeels gemaakt van aardachtige koude en eensdeels van waterachtige tamelijk warme stoffen. De wel riekende waterbies is warm en droog van aard en de watereppe van krachten gelijk. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik

Om slaap te verwekken wordt het zaad, voornamelijk van mattenbies, in gegeven. Galenus.

Tegen buikloop en overvloedige maandstonden: Neem zaad van biezen, droog het in een pan over vuur en geef hiervan een vierendeel lood met wijn in. Lobel.

Tegen bloedspuwen, pijn van de maag, long, lever en nieren, waterzucht en stuipen: Neem van de wortel van wel riekende waterbies een vierendeel lood, stamp het tot een fijn poeder, doe er 10 grein gestampte witte peper bij, mengt het tezamen en geef het met enig goed nat in. Dezelfde wortel van wel riekende waterbies wordt ook onder de preservatieven vermengd. Ravelingius.

Water-kersse, in ’t Latijn Nasturcium Aquaticum.

Gedaente.

De Water-kersse heeft een dicke ende holle steel, die veel zijde-scheuten, met lange ryen van lanckwerpigh ronde bladeren aen een middel-scheute bewossen voort brenght. De bladeren zijn van smaeck de Hof-kersse seer gelijck. De kleyne witte bloemen spruyten aen ’t opperste ende langs de steelen en de zijde scheuten aer-wijs de een d’ander volgende voort, dese af-gevallen zijnde, komen dunne, ronde ende lanckachtige hauwkens, geel kleyn zaet in sich besluytende, te voorschijn. Onder aen de steel, soo verre hy niet water bedeckt is, siet men veel witte veselingen uyt-spruyten.

(128)

Plaetse.

Dit Kruydt werdt in de Nederlanden overvloedigh in klare Grachten ende Beeckskens gevonden.

Tijdt.

De Water-kersse brenght sijn bloemen in de Somerse Maenden voort, ende ondertusschen wordt het zaet rijp.

Aert en Krachten.

De Water-kersse is warm ende droogh in den tweeden graet, dun-makende ende openende van krachten. Galenus.

Medicinael gebruyck.

Voor de Scheur-buyck: Neemt Water-kersse, drie handen vol, snijtse kleyn, ende koocktse in Melck ofte Wijn tot een pint, ende laet hier van eenige dagen achter een drincken. Dodonaeus.

Voor ’t Graveel, verstoptheyt van Lever ende Milt, ende om de Maent-stonden te verwecken: Neemt Water-kersse ende koockt het in Wijn op voorgaende wijse, waer van men alle morgen een roemertje vol drincken sal. Andere bereyden tot de voor-verhaelde gebreecken van de bladeren een Salaet met Olie, Azijn ende Sout. C. Durantus.

Voor Sproeten ende Placken des Huyts: Neemt Water-kersse-kruydt soo veel van nooden is, stoot het kleyn, ende leght het des nachts op de Sproeten ofte Placken ende wascht de huyt wederom af met Vlier ofte Boonen-bloeysel-water. Matthiolus.

Waterkers, in het Latijn Nasturcium aquaticum. (Rorippa nasturtium-aquaticum)

Vorm.

De waterkers heeft een dikke en holle steel die veel zijscheuten geeft die met lange rijen van langwerpig ronde bladeren aan een middenscheut voort brengt. De bladeren zijn van smaak de hofkers zeer gelijk. De kleine witte bloemen spruiten aan het opperste en langs de stelen en de zijscheuten aarvormig voort waarbij de een de ander volgt. Als die afgevallen zijn komen er dunne, ronde en langachtige hauwtjes te voorschijn waarin klein geel zaad zit. Onder aan de steel, voor zover die niet met water bedekt is, ziet men veel witte vezels uitspruiten.

Plaats.

Dit kruid wordt in Nederland overvloedig in heldere grachten en beekjes gevonden.

Tijd.

De waterkers brengt zijn bloemen in de zomerse maanden voort en ondertussen wordt het zaad rijp.

Aard en krachten.

De waterkers is warm en droog in de tweede graad, dun makend en openend van krachten. Galenus.

Medicinaal gebruik.

Tegen de scheurbuik: Neem van waterkers drie handen vol, snij ze klein en kook ze in melk of wijn tot een pint en laat hiervan enige dagen achtereen drinken. Dodonaeus.

Tegen de nierstenen, verstopping van lever en milt en om de maandstonden te verwekken: Neem waterkers en kook het in wijn op voorgaande wijze waarvan men elke morgen een roemertje vol drinken zal. Andere maken tegen de voor vermelde gebreken van de bladeren een salade met olie, azijn en zout. C. Durantus.

Tegen sproeten en plekken van de huid: Neem van waterkerskruid zoveel als nodig is, stamp het klein en leg het ‘s nachts op de sproeten of plekken en was de huid wederom af met vlier- of bonenbloemen water. Matthiolus.

Winter-kersse, in ’t Latijn Nasturtium Hyemale.

Gedaente.

De bladeren van de Winter-kersse zijn van gedaente die van de gemeyne Rapen gelijck, maer glat ende doncker-groen. De gestreepte steel schiet omtrent anderhalve voet hoogh op, ende is aen sijn toppen met geele bloemkens beladen, na de welcke lanckwerpige zaet-hauwkens volgen. De Wortel is matelijck dick ende langh.

Plaetse.

Het groeyt op vochte plaetsen, langhs de Wegen ende in de Moes-hoven.

Tijdt.

Het bloeyt in May ende Juny.

Aert en Krachten.

De Winter-kersse komt in aert, krachten ende gebruyck met de Hof ende Water-kersse over een. Dodonaeus.

Winterkers, in het Latijn Nasturtium hyemale. (Barbarea vulgaris)

Vorm.

De bladeren van de winterkers zijn van vorm als die van de gewone rapen, maar glad en donker groen. De gestreepte steel schiet ongeveer vijf en veertig cm hoog op en is aan zijn toppen met gele bloempjes bezet. Hierna volgen langwerpige zaadhauwtjes. De wortel is matig dik en lang.

Plaats.

Het groeit op vochtige plaatsen, langs de wegen en in de moeshoven.

Tijd.

Het bloeit in mei en juni.

Aard en krachten.

De winterkers komt in aard, krachten en gebruik met de hof en waterkers overeen. Dodonaeus.

Boelkens-kruydt, in ’t Latijn Eupatorium.

Geslachten.

Van dit Kruyt wordt in de Nederlanden twee soorten gevonden, het eerste is Boelkens-kruydts-manneken, ende het ander Water-boelkens-kruyt, ofte Wijfken, genaemt.

Gedaente.

De eerste soorte van Boelkens-kruydt wast met ronde roodachtige steelen, drie ofte meer voeten hoogh, dewelcke met lanckwerpige ende rondom de kanten gekerfde bladeren, vijf ofte zes aen een steelken (129) gevoeght, behangen zijn. Op het opperste der steelen komen mosachtige, lijf-verwige ende in ronde sachte kroonkens vergaderde bloemkens te voorschijn. De wortel is seer veselachtigh.

Water-boelkens-kruydt heeft een bruyn-roode steel, in veel zijde-scheuten verdeylt, ende omtrent drie voeten hoogh op-schietende. De bladeren zijn die van de voorgaende soorte seer wel gelijckende, maer nochtans wat breeder. Aen de toppen van de steelen spruyten vier ofte vijf kleyne bladekens, rondom de steel sterre-wijs t’samen gevoeght, tusschen de welcke een knop, een kleyne geele met zwart, vermenghde bloem voort-brengende, te voorschijn komt. De bloemen zijn die gedaente de Ganse-bloemen niet ongelijck, na desen volght plat, lanckwerpigh, boven rouw ende stekent zaedt.

Plaetse.

De eerste soorte wordt meest gevonden omtrent de Grachten ende kanten van Beeckskens, Revieren ende andere vochte plaetsen. De tweede soorte wast veel in Grachten, stil-staende Wateren, ende altijdt onder water leggende plaetsen.

Tijdt.

De steelen ende bladeren van Boelkens-kruydt spruyten alle jaren in de Lente uyt de selfde wortel voort, ende in Julius ende Augustus draeght het sijn bloemen. Water-boelkens-kruydt bloeyt den geheelen Somer door.

Aert en Krachten.

Beyde de geslachten van Boelkens-kruydt zijn warm ende droogh in den tweeden graedt, bitter van smaeck ende openende, doorsnijdende, een weynig t’samen-treckende, ende het bloet-suyverende van krachten, ende sy worden onder de Wondt-kruyden gerekent. Gesnerus, Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor verstoptheydt van de Lever, Milt ende Gal-blase: Neemt van de bladeren drie handen vol, koocktse in een pint water, tot dat een derdendeel verzoden is, doorgezegen zijnde, maeckt het soet met Suycker, waer van men tweemael daeghs een roemertje vol van drincken sal. Dodonaeus.

Voor de Wormen des Buycks: Neemt het uytgeperste sap van de bladeren een loot, oude Mee een once, menght dit te samen om op een reys te gebruycken. Dodonaeus.

Voor derdendaeghse Koortsen ende opstoppinge der Maent-stonden: Neemt Boelkens-kruydt twee handen vol, koockt het in sestien oncen Wijn, tot dat ses oncen daer van verzoden zijn, hier van sult ghy de helft voor het aen komen des Koorts, ofte des avonts om de Maent-stonden af te drijven, in-geven. C. Durantus.

Voor Wonden en Quetsuren: Drinckt twee ofte driemael’s daeghs van het afziedtsel van Water-boelkens-kruydt, met Water ofte Wijn bereydt. Fuchsius.

Boelkenskruid, in het Latijn Eupatorium. (Eupatorium cannabinum, en Bidens tripartia)

Geslachten.

Van dit kruid worden in Nederland twee soorten gevonden, het eerste is boelkenskruid mannetje, het andere wordt waterboelkenskruid of wijfje genoemd.

Vorm.

De eerste soort van boelkenskruid groeit met ronde, roodachtige stelen een meter of meer hoog. Die is met langwerpige en rondom de kanten gekerfde bladeren bekleed waarvan er vijf of zes aan een steeltje staan. Op het opperste van de stelen komen mosachtige, vleeskleurige en het rond, zachte kroontjes verzamelde bloempjes te voorschijn. De wortel is zeer vezelachtig.

Waterboelkenskruid heeft een bruinrode steel die in veel zijscheuten verdeeld is en ongeveer negentig cm hoog opschiet. De bladeren zijn die van het voorgaande soort zeer gelijk, maar nochtans wat breder. Aan de toppen van de stelen spruiten vier of vijf kleine blaadjes uit die rondom de steel stervormig tezamen gevoegd zijn waartussen een knop komt die een kleine gele, met zwart vermengde, bloem voort brengt. De bloemen lijken qua vorm veel op die van de ganzebloemen. Hierna volgt plat, langwerpig, van boven ruw en stekend zaad.

Plaats.

De eerste soort wordt meestal gevonden omtrent de grachten en kanten van beekjes, rivieren en andere vochtige plaatsen. De tweede soort groeit veel in grachten, stil staand water en altijd onder water liggende plaatsen.

Tijd.

De stelen en bladeren van boelkenskruid spruiten alle jaren in de lente uit dezelfde wortel voort, in juli en augustus draagt het zijn bloemen. Waterboelkenskruid bloeit de gehele zomer door.

Aard en krachten.

Beide geslachten van boelkenskruid zijn warm en droog in de tweede graad, bitter van smaak en openend, doorsnijdend, wat tezamen trekkend en het bloed zuiverend van krachten, ze worden onder de wondkruiden gerekend. Gesnerus, Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Tegen verstopping van de lever, milt en galblaas: Neem van de bladeren drie handen vol, kook ze in een pint water totdat een derde deel verkookt is, als het door gezeefd is maak het zoet met suiker waarvan men twee keer per dag een roemertje vol van drinken zal. Dodonaeus.

Tegen de wormen van de buik: Neem van het uitgeperste sap van de bladeren een lood, van oude mede een ons, meng dit tezamen om in een keer te gebruiken. Dodonaeus.

Tegen malaria en opstopping van de maandstonden: Neem van boelkenskruid twee handen vol, kook het in zestien ons wijn totdat zes ons daarvan verkookt zijn, hiervan zal ge de helft voor het aankomen van de koorts, of ‘s avonds om de maandstonden af te drijven, ingeven. C. Durantus.

Voor wonden en kwetsingen: Drink twee of drie keer per dag van het afkooksel van waterboelkenskruid dat met water of wijn klaar gemaakt is. Fuchsius.

Water-Andoren ofte Malrove, in ’t Latijn Marrubium Palustre.

Gedaente.

De Water-malrove heeft vierkante hoge steelen met zwart-groene, lange, gerimpelde ende rondom de kanten gekerfde, doch geensints hayrachtige bladeren bewassen. De witte bloemkens komen rondom de steelen aen de oorsprongh der bladeren uyt veel rouwe-knopkens te voorschijn. De Wortel is seer veselachtigh.

Plaetse.

Dit Kruyt groeyt hier te Lande aen de kanten van de Water-grachten.

Tijdt.

Water-andoren bloeyt in July ende Augustus.

Aert en Krachten.

Dit Kruydt is verkoelende van aert, ende sterckelijck t’samen-treckende van krachten. Dodonaeus.

Waterandoren of malrove, in het Latijn Marrubium palustre. (Stachys palustris)

Vorm.

De watermalrove heeft vierkantige, hoge stelen die met zwartgroene, lange, gerimpelde en rondom de kanten gekerfde, maar zeker niet haarachtige bladeren begroeid zijn. De witte bloempjes komen rondom de stelen aan de oorsprong van bladeren uit veel ruwe knopjes te voorschijn. De wortel is zeer vezelachtig.

Plaats.

Dit kruid groeit hier te lande aan de kanten van de watergrachten.

Tijd.

Waterandoren bloeit in juli en augustus.

Aard en krachten.

Dit kruid is verkoelend van aard en sterk tezamen trekkend van krachten. Dodonaeus.

Geel-lisch, in ’t Latijn Pseudo-Iris.

Gedaente.

Geel-lisch brengt voort lange bladeren, aen beyde zijden met een hooghachtige rugh uyt-puylende, tusschen de welcke steelen spruyten, die, als van het ander Lisch, effen, rondt ende binnen hol zijn. (130) Op dese steelen komen veel geele bloemen, eenige gelijckenisse met de andere soorten van Lisch hebbende, te voorschijn, desen haer plaetse wordt daer na vervult door lanckwerpige ende drie-hoeckige zaet-huyskens, in de welcke seer veel breedt ende plat zaet beslooten leydt. De Wortel is bleeck-roodtachtigh van verwe, lanck ende geknoopt, als mede in verscheyde af-setsels verdeelt.

Plaetse.

Dit kruydt wordt hier te Lande in vochte ende broeckachtige Beemden, ende aen de kanten van de staende Wateren wassende gevonden.

Tijdt.

Geel-lisch draeght sijn bloemen in May ende Juny.


Aert en Krachten.

Dit Gewas is kout ende droogh tot in den tweeden graet, en t’samen-treckende van krachten. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor alderhande Buyck-loopen, overvloedige Maent-stonden, Bloedt-spouwen ende pissen: Neemt van de wortel twee oncen, koocktse in een pint roode Wijn ofte gestaelt Water, tot dat een derdendeel verzoden is, ende laet hier van tweemael des daeghs drincken. Sommige gelooven, dat indien men de wortel by hem draeght, de voor-verhaelde gebreken daer door genesen worden. Dodonaeus, Lobel.

Gele lis, in het Latijn Pseudo-Iris. (Iris pseudoacorus)

Vorm.

Gele lis brengt lange bladeren voort die aan beide zijden met een hoogachtige rug uitpuilen. Hiertussen spruiten de stelen uit die, als van de andere lis, effen, rond en van binnen hol zijn. Op deze stelen komen veel gele bloemen te voorschijn die enige gelijkenis met de andere soorten van lis hebben. Hun plaats wordt daarna vervuld door langwerpige en driehoekige zaadhuisjes waarin zeer veel breed en plat zaad zit. De wortel is bleek roodachtig van kleur, lang en geknoopt en ook in verschillende nieuwe scheuten verdeeld.

Plaats.

Dit kruid wordt hier te lande in vochtige en broekachtige beemden en aan de kanten van staand water al groeiend gevonden.

Tijd.

Gele lis draagt zijn bloemen in mei en juni.

Aard en krachten.

Dit gewas is koud en droog tot in de tweede graad en tezamen trekkend van krachten. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Tegen allerhande buiklopen, overvloedige maandstonden, bloedspuwen en plassen: Neem van de wortel twee ons, kook ze in een pint rode wijn of gestaald water totdat een derde deel verkookt is en laat hiervan twee maal per dag drinken. Sommige geloven dat als men de wortel bij zich draagt de voorverhaalde gebreken daardoor genezen worden. Dodonaeus, Lobel.

Kalmus, in ’t Latijn Acorus.

Gedaente.

Dit Gewas heeft lange bladeren, die van Geel-lisch eenighsints ghelijck, maer smalder. De wortel is mede langh, geknoopt, van binnen wit, wat bitter ende scherp van smaeck, ende niet onlieflijck van reuck.

Plaetse.

Het groeyt aen de kanten van de Water-grachten.

Aert en Krachten.

De Kalmus-wortel is warm ende droogh in het begin van den derden graedt, fijn van deelen, openende, dun-makende, ende de Urijn drijvende van krachten. Galenus.

Medicinael gebruyck.

Voor Buyck-pijn, verslijmde Maegh, geswollen Milt, Koude-pissen, Scheur-buyck, lamme ofte gekrompen Leden, ende om de Maent-stonden te verwecken: Bereydt een afziedsel van de wortel in Water ofte Wijn, ende laet hier van drincken, ofte weeckt de gesneden wortel in Brande-wijn, ende neemt hier van alle morgen een weinigh in. Ofte stoot de gedrooghde wortel tot poeyer, ende laet hier van een vierendeel loots met bequaem nat in-nemen. Dioscorides, Matthiolus, C. Bauhinus.

Voor koude ende dicke Slymigheden van de Borst: Neemt van het poeyer van de wortel soo veel van nooden is, vermenght het onder gesuyverde Honingh, ende laet hier van dickwils licken. Dodonaeus.

Voor Pest ende besmettelijcke Lucht: Eet alle morgen nuchteren een stuckje van de Geconfijte Kalmus-wortel. Dit is oock (131) goet om een slappe maegh te verstercken. Ravelingius.

Kalmoes, in het Latijn Acorus, (Acorus calamus)

Vorm.

Dit gewas heeft lange bladeren die vrijwel gelijk zijn als die van de gele lis, maar smaller. De wortel is ook lang, geknoopt en van binnen wit, wat bitter en scherp van smaak en niet onaangenaam van reuk.

Plaats.

Het groeit aan de kanten van de watergrachten.

Aard en krachten.

De kalmuswortel is warm en droog in het begin van de derde graad, fijn van delen, openend, dun makend en de urine drijvend van krachten. Galenus.

Medicinaal gebruik.

Tegen buikpijn, verslijmde maag, gezwollen milt, koude plas, scheurbuik, lamme of gekrompen leden en om de maandstonden te verwekken: Maak een afkooksel van de wortel in water of wijn en laat hiervan drinken. Of week de gesneden wortel in brandewijn en neem hiervan elke morgen wat in. Of stamp de gedroogde wortel tot poeder en laat hiervan een vierendeel lood met goed nat innemen. Dioscorides, Matthiolus, C. Bauhinus.

Tegen koude en dikke slijmigheid van de borst: Neem van het poeder van de wortel zoveel als nodig is, meng het onder gezuiverde honing en laat hiervan dikwijls likken. Dodonaeus.

Tegen pest en besmettelijke lucht: Eet elke morgen nuchter een stukje van de gekonfijte kalmuswortel. Dit is ook goed om een slappe maag te versterken. Ravelingius.

Wederick, in ’t Latijn Lisimachium, Salicaria.

Geslachten. Wederik, in het Latijn Lisimachium, Salicaria. Geslachten. De Wederick is onder drie-mede soorten in de Nederlanden bekent. Als oprecht Wederick, Bastaert Wederick, ende Water Wederick.

Gedaente.

Oprecht Wederick wast met geknoopte, ende een weynig gekante steelen, omtrent drie voeten hoogh, recht op. Dese zijn aen yeder knoop ofte lidt met drie ofte vier geschicktelijck over malkanderen staende, lange, smalle bladeren bewassen. De geele bloemen komen op de toppen der steelen te voorschijn, wiens plaetse daer na van rondt zaet vervult wordt. De wortel is dun, wijdt ende breedt uyt-gespreydt, op veele plaetsen nieuwe scheuten voort-brengende.

Bastaert-Wederick met purpere bloemen is tweederley, waer van de eerste heeft hooge ronde steelen, met smalle bladeren, die aen de kanten geschaert, ende die van de Willegen-boom niet ongelijck zijn. De bloemkens zijn van vier bladekens ghemaeckt, ende purper-roodt van verwen, ende op het eynde der steelen voort-spruytende. Dese af-gevallen zijnde, worden van smalle hauwkens met kleyn zaet gevult, ’t welck in eenige wolachtigheydt gewickelt is, gevolght. De Wortel is van seer veel dunne veselinge t’samen geset.

Van dit geslacht vint men noch een ander soorte, de voorgaende van gedaente wel gelijck, maer in groote seer veel verschillende.

De tweede Bastaert Wederick met purpere bloemen, wordt gemeenlijck Pertijcke genaemt, ende verkrijght vierkante, geknoopte, ende recht op-wassende steelen, de welcke omtrent yeder knoop met twee over malkanderen staende bladeren, die van oprecht Wederick seer gelijck, beset zijn. De purper-roode bloemkens komen als aen de Lavender, aen het eynde der steelen te voorschijn. Na desen volght het zaedt in kleyne zaedt-huyskens beslooten. De wortel is seer dick, hardt ende van buyten zwart.

Water Wederick heeft een recht, ende by de twee voeten hooge steel, door eenige ledekens onderscheyden, van het midden tot de top van dese steel spruytende uyt yeder lit twee over-malkanderen staende lanckwerpige bladeren, die van de oprecht Wederick seer wel gelijckende. Omtrent de oorspronck der bladeren komen op korte steelkens vijf ofte zes ruyge hoofdekens voort, kleyne moschachtige bloemkens vertoonende. De wortel sinckt diep in de aerde, uyt fijn ledekens veel veselingen uyt-werpende.

Plaetse.

Oprecht ende Bastaert Wederick vercieren de vochte kanten van de velden, Water-grachten ende Dijcken deser landen. De Water Wederick wast in slooten ende grachten van Hollandt ende andere Provintien.

Tijdt.

Dese Kruyden dragen haer bloemen in de Somerse Maenden.

Aert en Krachten.

Wederick, ende voornamentlijck de oprechte soorte, is kout ende droogh van aert, ende sterckelijck t’samen-treckende van krachten. Galenus.

Medicinael gebruyck

Voor bloet-spouwen, Roode-loop ende onmatige Maent-stonden de vrouwen: Neemt van het afziedtsel der bladeren met water bereydt een pint, Syroop van Mijrten-besien drie oncen, menght dit te samen, ende laet hier twee ofte drie mael des daegs van drincken. Ofte neemt van het sap der bladeren een once, roode Wijn twee oncen, vermenght het om in een reys in te nemen. Dioscorides.

Voor bloeden uyt de Neus: Neemt bladeren van Wederick, stootse ende steecktse in de Neus-gaten. Dodonaeus.

Voor pijn van de Maegh: Neemt van de wortelen vier loot, giet’er op een pint goede Wijn, laet dit eenige tijdt staen weecken, ende daer na gebruyckt er’s morgens een roemertje vol van. Fuchsius. (132)

Voor Ulceratien ende gaten in de Keel: Neemt sap van de bladeren twee oncen, Honingh van Roosen een once, t’samen vermenght zijnde, sal men hier van dickwils een lepel vol door slicken, ende yets onder een Gorgel-water doen. Ravelingius.

Voor de Wormen der Kinderen: Neemt de bladeren van Wederick soo veel van nooden is, ziedtse op in oude Mee, ende geeft hier van twee ofte drie lepelen vol seffens in. Matthiolus.

Voor Hooft-pijn: Neemt de bloemen en weecktse in goede Wijn-azijn, laet het eenige tijdt staen, daer na neemt doecken in desen Azijn nat gemaeckt, ende bintse voor het Hooft. Dodonaeus.

Wederik, in het Latijn Lisimachium, Salicaria. (Lysimachia vulgaris, Chamerion angustifolium, Epilobium parviflorum, Lythrum salicaria)

Geslachten.

De wederik is onder drie mede soorten in Nederland bekend. Als echte wederik, bastaard wederik en water wederik.

Vorm.

Echte wederik groeit met geknoopte en wat kantige stelen ongeveer negentig cm hoog recht op. Deze zijn aan elke knoop of lid met drie of vier geschikte en over elkaar staande, lange, smalle bladeren begroeid. De gele bloemen komen op de toppen van de stelen te voorschijn wiens plaats daarna door rond zaad gevolgd wordt. De wortel is dun, wijd en breed uitgespreid die op vele plaatsen nieuwe scheuten voortbrengt.

Bastaard wederik met purperen bloemen is er in twee soorten waarvan de eerste hoge, ronde stelen heeft met smalle bladeren die aan de kanten geschaard zijn en die veel op die van de wilg lijken. De bloempjes zijn van vier blaadjes gemaakt en purperrood van kleur die op het eind van de stelen uitspruiten. Als die afgevallen zijn worden ze door smalle hauwtjes gevolgd die met klein zaad gevuld en in enige wolachtigheid gewikkeld is. De wortel is van zeer veel dunne vezels tezamen gezet.

Van dit geslacht vindt men noch een andere soort die het voorgaande van vorm wel gelijk is, maar in grootte zeer veel verschilt. De tweede bastaard wederik met purperen bloemen wordt gewoonlijk partijke genoemd en krijgt vierkantige, geknoopte en recht opgroeiende stelen die bij elke knoop met twee tegenover elkaar staande bladeren begroeid zijn die veel op die van de echte wederik lijken. De purperrode bloempjes komen als bij de lavendel aan het einde van de stelen te voorschijn. Hierna volgt het zaad dat in kleine zaadhuisjes zit. De wortel is zeer dik, hard en van buiten zwart.

Water wederik heeft een rechte en tegen de zestig cm hoge steel die door enige leden gedeeld is. Van het midden tot de top van deze steel spruiten uit elk lid twee tegenover elkaar staande langwerpige bladeren uit die zeer veel op die van de echte wederik lijken. Omtrent de oorsprong van de bladeren komen op korte steeltjes vijf of zes ruige hoofdjes voort die kleine mosachtige bloempjes vertonen. De wortel zinkt diep in de aarde die uit fijne leden veel vezels uitwerpt.

Plaats.

Echte en bastaard wederik versieren de vochtige kanten van de velden, watergrachten en dijken van deze landen. De water wederik groeit in sloten en grachten van Holland en andere provincies.

Tijd.

Deze kruiden dragen hun bloemen in de zomerse maanden.

Aard en krachten.

Wederik, en voornamelijk de echte soort, is koud en droog van aard en sterk tezamen trekkend van krachten. Galenus.

Medicinaal gebruik.

Tegen bloedspuwen, rode loop en onmatige maandstonden van de vrouwen: Neem van het afkooksel van de bladeren dat met water gemaakt is een pint, van siroop van myrthenbessen drie ons, meng dit tezamen en laat hier twee of drie maal per dag van drinken. Of neem van het sap van de bladeren een ons, van rode wijn twee ons, meng het om in een keer in te nemen. Dioscorides.

Tegen een bloedneus: Neem bladeren van wederik, stamp en steek ze in de neusgaten. Dodonaeus.

Tegen maagpijn: Neem van de wortels vier lood, giet er een pint goede wijn op, laat dit enige tijd staan weken en gebruik er daarna ’s morgens een roemertje vol van. Fuchsius.

Tegen blaren en gaten in de keel: Neem van het sap van de bladeren twee ons, van honing van rozen een ons als het tezamen vermengd is zal men hiervan dikwijls een lepel vol door slikken en iets ervan in een gorgelwater doen. Ravelingius.

Tegen wormen van de kinderen: Neem van de bladeren van wederik zoveel als nodig is, kook ze op in oude mede en geef hiervan twee of drie lepels vol gelijk in. Matthiolus.

Tegen hoofdpijn: Neem de bloemen en week ze in goede wijnazijn, laat het enige tijd staan, neem daarna doeken die in deze azijn nat gemaakt zijn en bind ze voor het hoofd. Dodonaeus.

Krabbe-klauw, in ’t Latijn Stratiotes Aquatilis.

Gedaente. Dit Kruydt heeft lange, smalle, spitse bladeren, uyt een kort hoofdeken voort-spruytende, die aen de kanten met scherp stekende doornkens gewapent zijn. De bloemen die tusschen de bladeren op besondere steelkens voort komen, zijn wit, uyt drie bladekens t’samen geset, in ’t midden met geele draeykens versien. De wortelen zijn langh, ronde, witte draeykens, als Pesen ofte Wormen, die oock van de Landt-loopers ende Quacksalvers daer voor in haer Flesschen aen het onkundigh volck dickwils getoont worden.

Plaetse.

Dit Kruydt wordt in de Water-kuylen, Slooten ende grachten van verscheyde Provintien van Nederlandt wassende gevonden.

Tijdt.

Het draeght sijn bloemen in Juny, July ende Augustus.

Aert en Krachten.

Krabbe-klauw is droog ende kout van aert. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor Bloedt-pissen ende sweeringe der Nieren: Neemt Krabbe-klauw, zied het in Water ofte wrangen Wijn, ende laet hier van tweemael ’s daeghs een roemertje vol drincken. Dioscorides.

Voor verhittinge ende sweeringe van de versche Wonden: Neemt van dit Kruydt soo veel genoegh is, stoot het kleyn ende leght het op de Wonden. Dodonaeus.

Krabbenklauw, in het Latijn Stratiotes aquatilis. (Stratiotes aloides)

Vorm.

Dit kruid heeft lange, smalle en spitse bladeren die uit een kort hoofdje voort spruiten en aan de kanten met scherp stekende dorens gewapend zijn. De bloemen die tussen de bladeren op aparte steeltjes voort komen zijn wit en uit drie blaadjes tezamen gesteld en in het midden met gele meeldraadjes voorzien. De wortels zijn lange, ronde, witte draadjes, als pezen of wormen die ook door de landlopers en kwakzalvers daarvoor in hun flessen aan het onkundige volk dikwijls getoond worden.

Plaats.

Dit kruid wordt in de waterkuilen, sloten en grachten van verscheidene provincies van Nederland al groeiend gevonden.

Tijd.

Het draagt zijn bloemen in juni, juli en augustus.

Aard en Krachten.

Krabbeklauw is droog en koud van aard. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Tegen bloedplassen en zweren van de nieren: Neem krabbeklauw, kook het in water of wrange wijn en laat hiervan twee keer per dag een roemertje vol drinken. Dioscorides.

Tegen verhitting en verzweren van de verse wonden: Neem van dit kruid zoveel als genoeg is, stamp het klein en leg het op de wonden. Dodonaeus.

Serpents-tonge, in ’t Latijn Sagittalis, Serpentaria aquatica.

Geslachten. Van dit Waterkruyt vint men twee soorten, niet in gedaente, maer alleen in groote verschillende, te weeten groote ende kleyne Serpents-tonge.

Gedaente.

Dit Kruydt verkrijght driekantige effenen lange steelen, voort-brengende op yeder van de selve een driekantigh bladt, de spits van een Pijl uyt-beeldende. Tusschen dese spruyt een andere ronde vose steel, hier en daer met drie by een staende bloemen beladen, desen zijn van drie bladekens gemaeckt, wit van verwe, ende in ’t midden met roodtachtige draeykens verciert. De bloemen vergaen zijnde, komen groene, rouwe ende ronde bollekens te voorschijn. De Wortel is wit ende veselachtigh.

Plaetse.

Serpents-tonge-kruydt groeyt hier te Lande overvloedigh in stil-staende Wateren ende sacht-loopende Beecken.

Tijdt.

Het bloeyt in May, ende het zaedt wordt in July rijp.

Aert en Krachten.

Sommige stellen dit Kruydt kout van aert te zijn, ende in krachten met de water Weg-bree over een komende. De smaeck is droogh ende t’samen-treckende.

Serpentstong, in het Latijn Sagittalis, Serpentaria aquatica. (Sagittaria sagittifolia)

Geslachten.

Van dit waterkruid vindt men twee soorten, niet in vorm, maar alleen in grootte verschillend, te weten grote en kleine serpentstong.

Vorm.

Dit kruid krijgt driekantige, effen en lange stelen die op elk van de stelen een driekantig blad voort brengen dat de spits van een pijl uitbeeldt. Hiertussen spruit een andere ronde, voze steel voort die hier en daar met drie bijeen staande bloemen bezet is, die zijn van drie blaadjes gemaakt, wit van kleur en in het midden met roodachtige meeldraadjes versiert. Als de bloemen vergaan zijn komen groene, ruwe en ronde bolletjes te voorschijn. De wortel is wit en vezelig.

Plaats.

Serpentstongkruid groeit hier te lande overvloedig in stil staand water en zacht lopende beken.

Tijd.

Het bloeit in mei en het zaad wordt in juli rijp.

Aard en krachten.

Sommige stellen dat dit kruid koud van aard is en in krachten met de waterweegbree overeen komt. De smaak is droog en tezamen trekkend.

Adders-tonge ofte Speer-kruyt, in ’t Latijn Ophioglossum.

Gedaente.

Dit Kruydt brengt voort uyt veselachtige wortelen niet meer dan een bladt, ’t welck gemeynlijck een vinger langh, breedtachtigh ende voor spits toe-loopende is, sonder eenige ribbe, andersints de bladeren van Water We-bree seer wel gelijckende. (133) Uyt den steel van het bladt komt een recht-opstaende priemken, geelachtigh van verwe, ende saegh-wijs gekertelt, te voorschijn. Lobel heeft dit kruydt in Engelandt met drie, vier ofte ses tonghskens gesien. In plaetse van zaedt valt uyt de scheuren van het priemken ofte tonghsken, als dat rijp is, een meelachtigh poeyer.

Plaetse.

Dit Kruydt groeyt hier te Lande in vochte poelachtige Beemden ende Weyen.

Tijdt.

Speer-kruydt spruyt uyt omtrent May, in July siet men sijn tonghsken, ende daer na vergaet het geheel.

Aert en Krachten.

Dit Kruydt is matelijck kout ende droogh in den tweeden, ofte soo andere willen, in den derden graet, het wordt onder de voornaemste Wondt-kruyden gerekent. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor ghequetste Darmen, Bloedt-spouwen ende Bloedt-brakingen: Neemt gedrooghde ende fijn gestooten Adders-tonge-bladeren een vierendeel loots, Water van Paerde-staert-kruyt twee oncen, neemt dit te samen op een reys in. Dodonaeus.

Voor heete Koortsen, ontstekinge van de Lever ende alle inwendige hitte: Neemt bladeren van dit Kruydt vier handen vol, koocktse in Garsten-water tot een pint, doet’er by Syroop van Violen ofte Limoenen drie oncen, vermenght zijnde, laet hier van dickwils drincken. C. Bauhinus.

Voor onmatige Vloeden der Vrouwen: Neemt poeyer van de bladeren een vierendeel loots, geeft het in met Water van Eycken bladeren gedistilleert, C. Durantus.

Voor versche Wonden, Kloven ende quade Sweeringe: Neemt bladeren van Speer-kruydt soo veel van nooden is, steltse eenige tijdt in Olie van Olyven te weecken, doet’er by een weynigh Olie van Tarpentijn, ende gebruyckt desen Olie tot de verhaelde gebreecken. Ravelingius.

Voor tranende ende loopende Oogen: Neemt van de bladeren een handt vol, ziedse op in een half pintje Wijn, ende wascht de Oogen daer mede. Dodonaeus.

Addertong of speerkruid, in het Latijn Ophioglossum. (Ophioglossum vulgatum)

Vorm.

Dit kruid brengt uit een vezelachtige wortel niet meer dan een blad voort die gewoonlijk een vinger lang, breedachtig en voor spits toe loopt, zonder enige middensteel, anders lijkt het zeer veel op de bladeren van waterweegbree. Uit de steel van het blad komt een rechtopstaand priempje te voorschijn die geelachtig van kleur en zaagsgewijs gekarteld is. Lobel heeft dit kruid in Engeland met drie, vier of zes tongetjes gezien. In plaats van zaad valt uit de scheuren van het priempje of tongetje een meelachtig poeder als dat rijp is.

Plaats.

Dit kruid groeit hier te lande in vochtige, poelachtige beemden en weiden.

Tijd.

Speerkruid spruit uit omtrent mei, in juli ziet men zijn tongetje en daarna vergaat het geheel.

Aard en krachten.

Dit kruid is matig koud en droog in de tweede of, zoals anderen willen, in de derde graad. Het wordt onder de voornaamste wondkruiden gerekend. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Tegen gekwetste darmen, bloedspuwen en bloedbraken: Neem van gedroogde en fijn gestampe adderstongbladeren een vierendeel lood, van water van paardestaartkruid twee ons, neem dit tezamen in een keer in. Dodonaeus.

Tegen hete koortsen, ontsteking van de lever en alle inwendige hitte: Neem van de bladeren van dit kruid vier handen vol, kook ze in gerstewater tot een pint, doe er drie ons siroop van violen of limoenen bij, meng het en laat hiervan dikwijls drinken. C. Bauhinus.

Tegen onmatige vloeden van de vrouwen: Neem van het poeder van de bladeren een vierendeel lood, geef het in met water dat van eikenblad gedistilleerd is, C. Durantus.

Voor verse wonden, kloven en kwade zweren: Neem van de bladeren van speerkruid zoveel als nodig, laat ze enige tijd in olie van olijven weken, doe er wat olie van terpentijn bij en gebruik deze olie tot de vermelde gebreken. Ravelingius.

Tegen tranende en lopende ogen: Neem van de bladeren een hand vol, kook ze op in een half pintje wijn en was de ogen daarmee. Dodonaeus.

Water Slangen-kruydt, in ’t Latijn Dracunculus palustris, Arum palustre.

Gedaente.

Water Slangen-kruydt heeft een lange, kruypende, ende in veel ledekens verdeelde wortel, door veel veselingen in de gront gevestight. Uyt dese wortel spruyten lanckachtige breede bladeren, die van Kalfsvoet ofte Arum, hoewel kleynder, eenigsins gelijck, aen de oorsprongh van dese bladeren spruyten anderen op korte, ronde ende vose steelkens staende, wederom uyt. De bloemen, dat kleyne witte, oock wel roode draeykens zijn, komen op de top van de steelen, ende uyt een van de kleynste bladeren te voorschijn, die daer na van Besien druyf-wijs t’samen ghevoegt, eerst groen, ende rijp geworden root van verwe, gevolght worden. In dese Besien leyt kleyn lanckwerpigh zwart zaed beslooten.

Plaetse.

Dit Kruydt wast in broeckige ofte poelachtige plaetsen.

Tijdt.

De Besien worden in de Herfst rijp.

Aert en Krachten.

Dit Kruydt komt in aert en krachten met Aron ofte Kalfs-voet over een, hoewel het wat slapper in sijn werckinge is. Dodonaeus.

Water slangenkruid, in het Latijn Dracunculus palustris, Arum palustre. (Calla palustris)

Vorm.

Waterslangenkruid heeft een lange, kruipende en in veel leden verdeelde wortel die door veel vezels in de grond bevestigd is. Uit deze wortel spruiten langachtige, brede bladeren, die van kalfsvoet of Arum wat gelijk zijn maar kleiner. Aan de oorsprong van deze bladeren spruiten weer anderen uit die op korte, ronde en voze steeltjes staan. De bloemen, dat kleine witte, ook wel rode draadjes zijn, komen op de top van de stelen en uit een van de kleinste bladeren te voorschijn die daarna door bessen gevolgd worden die druifgewijze tezamen gesteld zijn, eerst groen en bij rijpheid worden ze rood van kleur. In deze bessen ligt klein, langwerpig zwart zaad besloten.

Plaats.

Dit kruid groeit in broekachtige of poelachtige plaatsen.

Tijd.

De bessen worden in de herfst rijp.

Aard en krachten.

Dit kruid komt in aard en krachten met Arum of kalfsvoet overeen, hoewel het wat slapper in zijn werking is. Dodonaeus.

Water-klaveren, in ’t Latijn Trifolium palustre.

Gedaente.

Uyt de witte voose ende gheknoopte wortel van dit Water-kruydt spruyten groene, gladde ende voose steelen, omtrent anderhalve voet hoogh opschietende, wiens toppen met drie breede ende dicke bladeren, die van de Boonen seer gelijck, beladen zijn. De witte en somtijts lijf-verwige bloemkens, met veder-wijse witte ofte lijf-verwige draeykens verciert, staen van ’t midden tot den top van de steel geschicktelijck tegen malkanderen over gevoeght. Dese (134) afgevallen zijnde, komen ronde blaeskens ofte zaedt-huyskens, geel ofte rosachtig zaedt in sich besluytende, te voorschijn.

Plaetse.

De Water-klaveren bloeyen in de Maent July.

Aert en Krachten.

Dit Kruydt is warm ende droogh van aert, ende afvagende, door-snijdende, ende de dicke vochtigheden dun makende van krachten. Galenus.

Medicinael gebruyck.

Voor Scheur-buyck: Neemt van de bladeren van dit Kruydt vier handen vol, koocktse, kleyn gesneden zijnde, in een mengelen soete Melck ofte Wijn, tot dat een derdendeel versoden is, ende laet van dit afziedsel alle morgen een roemertje vol drincken. Dodonaeus.

Waterklaver, in het Latijn Trifolium palustre. (Menyanthes trifoliata)

Vorm.

Uit de witte, voze en geknoopte wortel van dit waterkruid spruiten groene, gladde en voze stelen van ongeveer vijf en veertig cm hoog op wiens toppen met drie brede en dikke bladeren bezet zijn die veel op die van de bonen lijken. De witte en soms vleeskleurige bloempjes, die met veervormige witte of vleeskleurige meeldraadjes versierd zijn, staan van het midden tot de top van de steel toe geregeld tegenover elkaar. Als deze afgevallen zijn komen ronde blaasjes of zaadhuisjes waarin geel of rozeachtig zaad in zit te voorschijn.

Plaats.

Waterklaver bloeit in de maand juli.

Aard en krachten.

Dit kruid is warm en droog van aard en afvegend, door snijdend en de dikke vochtigheden dun makend van krachten. Galenus.

Medicinaal gebruik.

Tegen scheurbuik: Neem van de bladeren van dit kruid vier handen vol, snij ze klein en kook ze in een mengsel zoete melk of wijn tot dat een derde deel verkookt is en laat van dit afkooksel elke morgen een roemertje vol drinken. Dodonaeus.

Gemeen ofte Deck-riet, in ’t Latijn Arondo.

Gedaente.

Uyt de lange, geknoopte, ende wijt uytgebreyde wortelen van gemeen Riet spruyten veel halmen, die in ettelijcke ledekens afgedeelt, van binnen hol, ende met een dun vliesken bekleedt zijn, voort-brengende omtrent de ledekens ofte knoopen lange rouwe bladeren. Op de toppen van dese halmen komen in plaetse van bloemen sachte en wijdt-verbreyde Aeren, van sommige Riet-pluymen genaemt, te voorschijn.

Plaetse.

Gemeen Deck-riet wast in Nederlandt overvloedigh aen de kanten van stil-staende Wateren ende wijde Revieren.

Tijdt.

Uyt de wortel spruyten in ’t Voorjaer nieuwe halmen, ende de Riet-pluymen vertoonen sich in het laetste van de Somer.

Aert en Krachten.

Het gemeen Riet is middelmatigh verkoelende van aert, afvagende ofte suyverende van krachten. Galenus.

Medicinael gebruyck.

Voor verstuyckte Leden: Neemt van de wortel van Deck-riet soo veel van nooden is, stootse kleyn met Azijn, ende leght het pap-wijs op de verstuyckte Leden, dit beneemt de pijn van de selve. Ravelingius.

Voor ’t Graveel: Neemt ghedrooghde Riet-wortelen een vierendeel loots, fijn gestooten zijnde, geeft het met Wijn ofte Bier in. Ofte distilleert van de wortelen van Riet met de wortelen ende struycken van Boonen een Water, waer van men vier oncen op een reys in geven sal.

Voor Schurftheyt des Hoofts ende ’t uytvallen des Hayrs: Neemt assche van Riet gebrant, mengt’et met Azijn, ende bestrijckt het Hooft daer mede. P. Bayrus.

Gewoon of dekriet, in het Latijn Arondo. (Phragmites australis)

Vorm.

Uit de lange, geknoopte en wijd uitgebreide wortel van gewoon riet spruiten veel halmen die in ettelijke leden verdeelt, van binnen zijn ze hol en met een dun vliesje bekleed. Ze brengen omtrent de leden of knopen lange, ruwe bladeren voort. Op de toppen van deze halmen komen in plaats van bloemen zachte en wijd uitgespreide aren te voorschijn die door sommigen rietpluimen genoemd worden.

Plaats.

Gewoon dekriet groeit in Nederland overvloedig aan de kanten van stil staand water en wijde rivieren.

Tijd.

Uit de wortels spruiten in het voorjaar nieuwe halmen en de rietpluimen vertonen zich op het eind van de zomer.

Aard en krachten.

Het gewone riet is middelmatig verkoelend van aard, afvegend of zuiverend van krachten. Galenus.

Medicinaal gebruik.

Tegen verstuikte leden: Neem van de wortel van dekriet zoveel als nodig is, stamp ze klein met azijn en leg het papgewijs op de verstuikte leden, dit neemt de pijn ervan weg. Ravelingius.

Tegen de nierstenen: Neem van de gedroogde rietwortels een vierendeel lood en als ze fijn gestampt zijn geef het met wijn of bier in. Of distilleer van de wortels van riet met de wortels en stengels van bonen een water waarvan men vier ons in een keer ingeven zal.

Tegen schurft van het hoofd en het uitvallen van het haar: Neem as dat van riet gebrand is, meng het met azijn en bestrijk het hoofd daarmee. P. Bayrus.

Lisch Dodde, in ’t Latijn Typha palustris.

Gedaente.

Uyt de knoopachtige witte wortelen van dit Gewas spruyten lange, smalle, drie-kantige ende spitse bladeren, tusschen de welcke een rechte, hooge, vaste ende gladde steel voort komt, de welcke aen het opperste met een aer van moschachtige bloemen beladen is. Dese af-gevallen zijnde, vertoont sich een dicke ende lange vergaderinge van wolachtigheydt, die men een Dodde noemt, bruyn-paers van verwe, die oock eyndelijck door de windt verstoven wordt.

Plaetse.

Lisch Dodde vind men hier te lande in ondiepe stil-staende Wateren, als mede aen de kanten van seer wijde Revieren.

Tijdt.

Het geen wy Dodde noemen, vertoont sich in July ende Augustus.

Aert en Krachten.

De krachten van dit Gewas zijn weynigh bekent, nochtans stellen sommige het middelmatigh tusschen verwarmende ende verkoelende, ende daer by matelijck verdroogende van aerdt. Dodonaeus.

Lisdodde, in het Latijn Typha palustris. (Typha angustifolia)

Vorm.

Uit de knoopachtige witte wortels van dit gewas spruiten lange, smalle, driekantige en spitse bladeren waartussen een rechte, hoge, vaste en gladde steel voortkomt die aan het opperste met een aar van mosachtige bloemen bezet is. Als die afgevallen is vertoont zich een dikke en lange verzameling van wolachtigheid die men een dodde noemt, bruinpaars van kleur die ook uiteindelijk door de wind weg waait.

Plaats.

Lisdodden vindt men hier te lande in ondiepe, stil staand water, als mede aan de kanten van zeer wijde rivieren.

Tijd.

Hetgeen wij dodden noemen, vertoont zich in juli en augustus.

Aard en krachten.

De krachten van dit gewas zijn weinig bekend, nochtans stellen sommige het middelmatig tussen verwarmend en verkoelend en daarbij matig verdrogend van aard. Dodonaeus.

(135) Riet-gras, in ’t Latijn Platanaria, Gramen arundiaceum.

Gedaente.

Riet-gras brenght voort lange, smalle, rouwe ende drie-kantige snijdende bladeren, tusschen de welcke een effene steel op-schiet, dragende omtrent de top ende langs de steel bol-wijs ronde bloemen, d’een boven d’ander staende, ende doncker-groen van verwe. De wortel is veselachtigh.

Plaetse.

Dit gewas wordt in Hollandt, Brabandt ende andere Provintien op broeckige vochte plaetsen gevonden.

Tijdt.

Riet-gras draeght sijn ronde bloemen in July ende Augustus.

Aert en Krachten.

Dit Kruydt is kout ende droogh van aert, maer het wordt tot geen Medicijne gebruyckt. Dodonaeus.

Rietgras, in het Latijn Platanaria, Gramen arundiaceum. (Sparganium erectum)

Vorm.

Rietgras brengt lange, smalle, ruwe en driekantige snijdende bladeren voort waartussen een effen steel opschiet. Die draagt omtrent de top en langs de steel bolvormige, ronde bloemen waarvan de een boven de ander staat en donker groen van kleur zijn. De wortel is vezelachtig

Plaats.

Dit gewas wordt in Holland, Brabant en andere provincies op broekachtige, vochtige plaatsen gevonden.

Tijd.

Rietgras draagt zijn ronde bloemen in juli en augustus.

Aard en krachten.

Dit kruid is koud en droog van aard, maar het wordt niet als medicijn gebruikt. Dodonaeus.

Beecke-boom ofte Waterpungen, in ’t Latijn Becabunga.

Gedaente.

Beecke-boom verkrijgt ronde ende dickachtige steelkens, de welcke in enige zijde-scheuten gedeelt, ende met dicke, rontachtige, bruyn-groene bladeren bewassen zijn. De schoon-blaeuwe bloemkens, van vier bladekens gemaeckt, komen omtrent de top van de steelen, zijde-scheuten, ende oorsprongh de bladeren te voorschijn. Het zaedt is in huyskens ofte blaeskens, als dat van Guychel-heyl beslooten. De wortel is wit, sich wijdt ende breedt verspreydende ende door veel dunne veselingen in de grondt bevestigende.

Plaetse.

Dit Kruydt groeyt hier te Lande overvloedigh omtrent de kanten van stilstaende ende lopende Wateren.

Tijdt.

Dit kruydt bloeyt in Juny, July ende Augustus, ende ondertusschen wordt het zaet rijp.

Aert en Krachten.

Beecke-boom is warm ende droogh in den tweeden graet, openende ende suyverende van krachten. Fuchsius, Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor ’t Graveel ende schortheyt van de Blaes: Neemt Beeke-boom drie handen vol, Aspergies-wortelen drie loot, koockt dit te samen in Wijn, soo veel van nooden is, tot dat’er een pint over blijft, hier van sult ghy twee mael daeghs een roemertje vol gebruycken. Ravelingius.

Voor Scheur-buyck: Bereydt van de bladeren van dit Kruydt een afziedsel, gelijck van Water-kerssen ende Water-klaveren voorgeschreven is, om op deselfde maniere te gebruycken. Andere bereyden tot dien eynde van de bladeren met Olie ende Azijn een Salaet.

Voor verstopte Maent-stonden: Bereydt van dit Kruydt met Wijn een afziedsel, ende laet’er alle dagen twee reysen een roemertje vol van drincken. C. Bauhinus.

Beekeboom of waterpungen, in het Latijn Becabunga. (Veronica beccabunga)

Vorm.

Beekeboom krijgt ronde en dikachtige steeltjes die in enige zijscheuten gedeeld en met dikke, rondachtige, bruingroene bladeren begroeid zijn. De mooie blauwe bloempjes, die van vier blaadjes gemaakt zijn, komen omtrent de top van de stelen, zijscheuten en oorsprong van de bladeren te voorschijn. Het zaad is in huisjes of blaasjes opgesloten, net als dat van guichelheil. De wortel is wit die zich wijd en zijd verspreidt en door veel dunne vezels in de grond bevestigd is.

Plaats.

Dit kruid groeit hier te lande overvloedig omtrent de kanten van stilstaand en lopend water.

Tijd.

Dit kruid bloeit in juni, juli en augustus en ondertussen wordt het zaad rijp.

Aard en krachten.

Beekeboom is warm en droog in de tweede graad, openend en zuiverend van krachten. Fuchsius, Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Tegen de nierstenen en verscheurdheid van de blaas: Neem van beekeboom drie handen vol, van aspergewortels drie lood, kook dit tezamen in wijn, zoveel als nodig is totdat er een pint over blijft en hiervan zal ge twee maal per dag een roemertje vol gebruiken. Ravelingius.

Tegen scheurbuik: Maak van de bladeren van dit kruid een afkooksel, net als bij waterkers en waterklaver voorgeschreven is om op dezelfde manier te gebruiken. Andere maken tot dat doel van de bladeren met olie en azijn een salade.

Tegen verstopte maandstonden: Maak van dit kruid met wijn een afkooksel en laat er alle dagen twee maal een roemertje vol van drinken. C. Bauhinus.

(136) Lepel-bladen, in ’t Latijn Cochlearia.

Gedaente. Dit Kruydt brengt voort uyt fijn dunne, ende veselachtige wortel, veel blinckende, dicke, rondtachtige ende somtijdts wat geknakte bladeren, op lanckachtige steelkens rustende, tusschen de welcke andere steelen voortspruyten, die onder met kleyne bladekens, ende tot aen de top met witte bloemkens bewassen zijn. De bloemkens afghevallen zijnde, komt het zaet, dat van de Kerssen niet ongelijck, in kleyne zaet-huyskens voort

Plaetse.

Lepel-bladen-kruydt wast overvloedigh in Hollandt, Vrieslandt, Zeelant, ende andere Provintien van Nederlandt aen de Zee-kant, ende des selfs Dijcken.

Tijdt.

Het draegt bloemen in April ende May, het zaedt wordt in Juny rijp.

Aert en Krachten.

Dit Kruydt is warm ende droogh in den tweeden graedt, opent, wederstaet de verrottinge, ende maeckt de taye ende rauwe vochtigheden vluchtigh. Schroderus.

Medicinael gebruyck.

Voor Scheurbuyck: Neemt het uytgeparste sap van de bladeren, Rinse Wijn van elcks een half pint, ende drinckt hier van alle morgen een roemertje vol. Hier tegen dient oock Conserf, Syroop, Geerst, ende Water van Lepel-bladen bereydt.

Voor een verstopte ende geswollen Milt: Neemt Lepel-bladen drie handen vol, koockt het op in een pint Wijn, tot dat een derden deel versoden is, ende geeft hier van twee mael daeghs te drincken. Dodonaeus.

Voor vuyl ende bedorven Tant-vleesch: Neemt gedistilleert water ofte sap van Lepel-bladen een mutsjen, Sout van Salpeter een half vierendeel loots, Honingh van Roosen een once, menght dit te samen om het Tant-vleesch daer mede te wasschen.

Lepelbladen, in het Latijn Cochlearia. (Cochlearia officinalis)

Vorm.

Dit kruidt brengt uit fijne, dunne en een vezelachtige wortel veel blinkende, dikke, rondachtige en soms wat geknakte bladeren voort die op langachtige steeltjes rusten. Hiertussen spruiten andere stelen voort die vanonder met kleine blaadjes en tot aan de top met witte bloempjes begroeid zijn. Als de bloempjes afgevallen zijn komt het zaad dat veel op die van de kers lijkt in kleine zaadhuisjes voort.

Plaats.

Lepelbladenkruid groeit overvloedig in Holland, Friesland, Zeeland en andere provincies van Nederland aan de zeekant en hun dijken.

Tijd.

Het draagt bloemen in april en mei, het zaad wordt in juni rijp.

Aard en krachten.

Dit kruid is warm en droog in de tweede graad, opent, weerstaat de verrotting en maakt de taai en rauwe vochtigheden vluchtig. Schroderus.

Medicinaal gebruik.

Tegen scheurbuik: Neem van het uitgeperste sap van de bladeren en van zure wijn van elk een half pint en drink hiervan elke morgen een roemertje vol. Hiertegen dient ook het konserf, siroop, geest en water dat van lepelbladen gemaakt is.

Tegen een verstopte en gezwollen milt: Neem van lepelbladen drie handen vol, kook het op in een pint wijn tot dat een derde deel verkookt is en geef hiervan twee maal per dag te drinken. Dodonaeus.

Tegen vuil en bedorven tandvlees: Neem van het gedistilleerde water of sap van lepelbladen een mutsje, van zout van salpeter een half vierendeel lood, van honing van rozen een ons, meng dit tezamen om het tandvlees daarmee te wassen.

Docke-bladeren ofte Pestilentie-wortel, in ’t Latijn Petasites.

Gedaente.

Het eerste, ’t welck van dit Kruydt te voorschijn komt, zijn de Mosch- ende rootachtigh ofte lijverwige bloemen, op een voose ende holle steel, in een dicke aere vergadert, voort-spruytende. Dese vergaen zijnde, volgende bladeren, elck op een besonder dickte, ende omtrent anderhalven voet hoogen steel rustende. De eerste uyt-komende zijn de Hoef-bladers van gedaente seer gelijck, maer ouder geworden, zijn het zeer groote ende breede bladeren, aen beyde zijden wat witachtigh, maer meest aen de onderste. De wortel is dick ende lanck, van buyten zwartachtigh, maer van binnen wit.

Plaetse.

Docke-bladeren vint men hier (137) te Lande aen de kanten van de Poelen, Grachten ende Rivieren, als mede langhs de Dijcken ende in vochte Weyen.

Tijdt.

De bloemen van dit Kruydt siet men in het laetste van Maert, daer na spruytende de bladeren voort die tot in de Winter staen blijven.

Aert en Krachten.

De wortel van Docke-bladeren, die meest gebruyckt wordt, is warm ende droogh in den tweeden graet, opent en drijft het zweet. Galenus, C. Bauhinus, Fuchsius.

Medicinael gebruyck.

Voor Pest ende besmettelijcke sieckten: Neemt van de schorsse der wortelen van Dockebladeren vier loot, giet hier op een half pint goede Wijn-azijn, laet dit eenige tijdt te samen staen weecken, daer na neemt van desen Azijn een once, Wijn-ruyte sap een half once, van de beste Theriakel een vierendeel loots, menght dit te samen om voor een reys te gebruycken. Ravelingius.

Voor opstijginge van de Lijf-moeder en pijn in de Buyck: Neemt van de gedroogde wortel, Zever-zaet, wortel van Angelica van elcks 20 greyn, stoot dit tot een fijn poeyer, ende vermenght het met Wijn soo veel van nooden is om op een reys in te nemen. Idem.

Voor opgestopte Maent-stonden: Neemt gedrooghde Pestilentie-wortel, Seven-boom, van elcks een half vierendeel loots, geeft dit met poley-water in. J. Stocker.

Voor quade Ulceratien: Neemt het poeyer van dese wortel ende stroyt het in de Ulceratien ofte Sweeringe. Dioscorides.

Dokkebladeren of pestilentiewortel, in het Latijn Petasites. (Petasites hybridus)

Vorm.

Het eerste dat van dit kruid tevoorschijn komt zijn de mos- en roodachtige of vleeskleurige bloemen die op een voze en holle steel voorspruiten. De bloemen zijn in een dikke aar tezamen gesteld. Als die vergaan zijn volgen de bladeren die elk op een aparte, dikke en ongeveer vijf en veertig cm hoge steel rusten. Die het eerst uitkomen lijken qua vorm veel op die van de hoefbladeren, maar als ze ouder worden zijn het zeer grote en brede bladeren die aan beide zijden wat witachtig zijn maar het meest aan de onderkant. De wortel is dik en lang, van buiten zwartachtig, maar van binnen wit.

Plaats.

Dokkebladeren vindt men hier te lande aan de kanten van de poelen, grachten en rivieren, als mede langs de dijken en in vochtige weiden.

Tijd.

De bloemen van dit kruid ziet men op het eind van maart, daarna spruiten de bladeren voort die tot in de winter staan blijven.

Aard en krachten.

De wortel van dokkebladeren, die meestal gebruikt wordt, is warm en droog in de tweede graad, opent en drijft het zweet af. Galenus, C. Bauhinus, Fuchsius.

Medicinaal gebruik.

Tegen pest en besmettelijke ziekten: Neem van de schors van de wortels van dokkebladeren vier lood, giet hier op een half pint goede wijnazijn, laat dit enige tijd tezamen staan weken, neem daarna van deze azijn een ons, van wijnruit sap een half ons, van de beste theriakel een vierendeel loots, meng dit tezamen om in een keer te gebruiken. Ravelingius.

Tegen opstijging van de baarmoeder en pijn in de buik: Neem de gedroogde wortel, zeveraad en wortel van Angelica, van elk 20 grein, stamp dit tot een fijn poeder en meng het met wijn zoveel als nodig is om in een keer in te nemen. Idem.

Tegen opgestopte maandstonden: Neem gedroogde pestilentiewortel en van zevenboom, van elk een half vierendeel lood en geef dit met poleiwater in. J. Stocker.

Tegen kwade blaren: Neem het poeder van deze wortel en strooi het in de blaar of zweer. Dioscorides.

Persen-kruydt, in ’t Latijn Persicaria.

Gedaente.

Dit Kruydt heeft tamelijcke hooge, ronde ende geknoopte steelen, met lange, breede ende bruyn-groene bladeren bewassen, die van de Perse ofte Wilgen-boom niet ongelijck, behalven dat dese, op het midden van yeder bladt, met zwart-bruyne placken getekent zijn. De bloemen die op de toppen van de steelen te voorschijn komen, zijn wit ofte meest purperachtigh aer-wijs by een vergadert, die van bruyn breedt zaedt gevolght worden. De wortel is geel ende veselachtigh.

Lobel voeght hier noch een ander soorte by, die hy kleyn kruypend Persick-kruydt, in ’t Latijn Persicaria pusilla repens noemt, ’t welck viermael kleynder is, ende langhs de aerde kruypende, andersints de voorgaende seer gelijck.

Plaetse.

Persen-kruydt groeyt in vochtige Kuylen ende Grachten, ofte aen der selver kanten.

Tijdt.

Het draeght sijn bloemen in July ende Augustus.

Aert en Krachten.

Dit Kruydt is verkoelende ende een weynigh verdroogende van aert, belettende alle verhittinge omtrent de wonden ende zweeringe, van buyten opgeleyt. Dodonaeus.

Perzikkruid, in het Latijn Persicaria. (Persicaria maculosa)

Vorm.

Dit kruid heeft tamelijk hoge, ronde en geknoopte stelen die met lange, brede en bruingroene bladeren begroeid zijn die veel op de perzik of wilgenboom lijken, behalve dat deze op het midden van elk blad met zwartbruine plekken getekend zijn. De bloemen, die op de toppen van de stelen te voorschijn komen, zijn wit of meestal purperachtig en aarvormig bijeen verzameld die door bruin en breed zaad gevolgd worden. De wortel is geel en vezelachtig.

Lobel voegt hier noch een ander soort bij die hij klein kruipend perzikkruid noemt, in het Latijn Persicaria pusilla repens dat vier maal kleiner is en langs de aarde kruipt, anders het voorgaande zeer gelijk. (P. minor)

Plaats.

Perzikkruid groeit in vochtige kuilen en grachten of aan hun kanten.

Tijd.

Het draagt zijn bloemen in juli en augustus.

Aard en krachten.

Dit kruid is verkoelend en wat verdrogend van aard, belet alle verhitting omtrent de wonden en zweren als het van buiten opgelegd wordt. Dodonaeus.

(138) Dotter-bloemen, in ’t Latijn Caltha palustris.

Gedaente.

De schoon-groene bladeren van dit gewas zijn breedt, rondtachtigh, ende rondom de kanten een weynigh geschaert, tusschen de welcke ronde steelen, in verscheyde zijde-scheuten verdeelt, voort-komen, die met blinckende gout-geele bloemen beladen zijn, de welcke af-gevallen zijnde, wordt der selven plaets door drie ofte vier kleyne hauwkens, ghelijck aen Akeleyen-kruydt, vervult, kleyn geel zaet in sich behoudende. De Wortel is seer veselachtigh.

Plaetse.

Dit Kruydt wast hier te Lande overvloedigh op broekige ende vochte Beemden ofte Weyen.

Tijdt.

Dit Kruydt is het geheele jaer door meest groen, in de Lente ofte wat later sijn bloemen voort-brengende.

Aert en Krachten.

De Dotter-bloemen schijnen een weynigh warm van aerdt te zijn, ende Lobel getuyght, dat die dit kruydt gesmaeckt hebbende, lichtelijck gelooven sullen, dat het selve in-genomen de pijne van de Nieren ende Lendenen versoeten kan, soo verre als die vervult ende vervuylt zijn met groove ende windachtige slijmigheden. Lobel.

Dotterbloemen, in het Latijn Caltha palustris. (Caltha palustris)

Vorm.

De mooi groene bladeren van dit gewas zijn breed, rondachtig en rondom de kanten wat geschaard. Daartussen komen ronde stelen voort, die in verschillende zijscheuten verdeeld en met blinkend goudgele bloemen bezet zijn. Als die afgevallen zijn wordt het op dezelfde plaats door drie of vier kleine hauwtjes, hetzelfde als aan akelei, gevuld waarin klein geel zaad zit. De wortel is zeer vezelachtig.

Plaats.

Dit kruid groeit hier te lande overvloedig op broekachtige en vochtige beemden of weiden.

Tijd.

Dit kruid is het gehele jaar door meestal groen die in de lente of wat later zijn bloemen voort brengt.

Aard en krachten.

De dotterbloemen schijnen wat warm van aard te zijn en Lobel getuigt dat diegene die dit kruid geproefd hebben gemakkelijk geloven zullen dat als dit ingenomen wordt het de pijn van de nieren en lendenen verzachten kan, voor zover als die gevuld en vervuild zijn met grove en windachtige slijm. Lobel.

Water Vijf-vinger-kruydt, in ’t Latijn Quinquefolium aquaticum.

Gedaente.

Water Vijf-vinger-kruydt heeft kale steelen, niet hayrachtigh, als het gemeyn Vijf-vinger-kruydt. De bladeren, die altijdt op een steelken vijf by een staen, zijn lanckachtigh, aen de kanten gekerft, ende aen de bovenste zijde groen, maer aen de onderste aschverwig. De bruyn-roode bloemen komen op de opperste der steelen ghemeenlijck twee by een te voorschijn, die van een doncker-root ende hart bolleken, van gedaente een Aert-besie eenighsints gelijckende, gevolght worden. De wortel verspreydt sich door veel veselingen wijt uyt.

Plaetse.

Dit Kruyt vint men hier te Lande in Kuylen, Grachten ende omtrent stilstaende Wateren.

Tijdt.

Water Vijf-vinger-kruydt draegt sijn bloemen van May af den gheheelen Somer door.

Aert en Krachten.

De aert ende krachten van dit kruydt kunt ghy in het derde Deel deses (K)ruydt-boecks by het gemeyn Vijf-vinger-kruydt beschreven vinden.

Water vijfvingerkruid, in het Latijn Quinquefolium aquaticum. (Potentilla palustris)

Vorm.

Water wijfvingerkruid heeft kale stelen die niet haarachtig zijn als het gewone vijfvingerkruid. De bladeren, die altijd op een steeltje met vijf bijeen staan, zijn langachtig en aan de kanten gekerfd, aan de bovenkant groen, maar aan de onderkant askleurig. De bruinrode bloemen komen op het opperste van de stelen gewoonlijk met twee bijeen te voorschijn. Ze worden door een donkerrood en hard bolletje gevolgd die van vorm wat op die van de aardbei lijkt. De wortel verspreidt zich door veel vezels wijd uit.

Plaats.

Dit kruid vindt men hier te lande in kuilen, grachten en omtrent stil staand wateren.

Tijd.

Water vijfvingerkruid draagt zijn bloemen vanaf mei de gehele zomer door.

Aard en krachten.

De aard en krachten van dit kruid kunt ge in het derde deel van dit kruidboek bij het gewone vijfvingerkruid beschreven vinden.

Water-navel-kruydt, in ’t Latijn Cotyledon aquatica.

Gedaente.

Uyt de dunne veselingen van dit kruyd spruyten dunnen ende voort-kruypende steelen, de welcke op sommige plaetsen wederom door kleyne veselingen aen de aerde gevestight worden. Uyt dese steelen ofte rankskens groeyen ronde ende schotel-wijse bruyn-groene bladeren, aen de kanten hier en daer wat gesneden, ende in ’t midden op een kleyn steelken rustende. Onder dese bladeren schuylen seer kleyne witachtige bloemkens.

Plaetse.

Water-navel-kruydt wast hier te Lande op vochte en poelachtige gronden.

Tijdt.

Dit Kruydt brenght sijn bloemen in July voort.

Aert en Krachten.

De krachten van Water-navel-kruydt zijn tot noch toe onbekent, ende wordt ten onrechte voor oprecht Navel-kruydt van sommige gebruyckt.

Waternavelkruid, in het Latijn Cotyledon aquatica. (Hydrocotyle vulgaris)

Vorm.

Uit de dunne vezels van dit kruid spruiten dunne en voort kruipende stelen die op sommige plaatsen weer door kleine vezels aan de aarde bevestigd worden. Uit deze stelen of rankjes groeien ronde en schotelvormige, bruingroene bladeren die aan de kanten hier en daar wat ingesneden zijn en in het midden op een klein steeltje rusten. Onder deze bladeren schuilen zeer kleine, witachtige bloempjes.

Plaats.

Waternavelkruid groeit hier te lande op vochtige en poelachtige gronden.

Tijd.

Dit kruid brengt zijn bloemen in juli voort.

Aard en krachten.

De krachten van waternavelkruid zijn tot noch toe onbekend en het wordt ten onrechte door sommigen voor het echte navelkruid gebruikt.

Zee-alssem, in ’t Latijn Absynthium Marinum.

Gedaente.

De Zee-alssem is van bladeren, bloemen ende zaet den Roomse Alsem niet ongelijck. De wortel van dit Kruydt is hardt ende houtachtigh. (139)

Plaetse.

Dit Kruydt wast veel aen de Zee-oever van Hollandt, Zeelandt ende Vlaenderen.

Tijdt.

Zee-alssem bloeyt in July ende Augustus.

Aert en Krachten.

Dit gewas is heet ende droogh in den tweeden graedt, af-vagende, suyverende, ende een weynigh t’samen-treckende van krachten. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor Wormen des Buycks: Neemt Zee-alssem twee handen vol, koockt het in een pint Water tot een derden deel verzoden, maeckt het zoet met Suycker ofte Honingh, ende drinckt hier van drie oncen nuchteren. Plinius, Dioscorides.

Zeealsem, in het Latijn Absynthium Marinum. (Seriphidium, Artemisia maritimum)

Vorm.

De zeealsem is van bladeren, bloemen en zaad de roomse alsem vrijwel gelijk. De wortel van dit kruid is hard en houtachtig.

Plaats.

Dit kruid groeit veel aan de zeeoever van Holland, Zeeland en Vlaanderen.

Tijd.

Zeealsem bloeit in juli en augustus.

Aard en krachten.

Dit gewas is heet en droog in de tweede graad, afvegend, zuiverend en wat tezamen trekkend van krachten. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Tegen wormen van de buik: Neem van zeealsem twee handen vol, kook het in een pint water tot een derde deel verkookt is, maak het zoet met suiker of honing en drink hiervan drie ons nuchter. Plinius, Dioscorides.

Zee-muur, in ’t Latijn Alsine Marina.

Gedaente.

Zee-muur heeft rode knoopachtige korte steelen, in veel zijde-tackskens verdeylt, met dicker bladeren, als die van ons gemeyne Muur, gewassen. Op de toppen van de steelen ende zijde scheuten komen de witte bloemkens te voorschijn, na de welcke wat breedtachtige ende kantige zaedt-huyskens, met drie ofte vier zaden gevult, voort-spruyten.

Plaetse.

Dit Kruydt wordt aen de Zee-kanten ende Dijcken gevonden.

Tijdt.

Het verliest nimmermeer sijn bladeren, maer in de Lente verkrijght het nieuwe scheuten, ende draeght als dan sijn bloemkens.

Aert en Krachten.

De Zee-muur wordt noyt tot eenigh genees-middel ghebruyckt, hoewel dat sommige voor Schurftheyt besigen willen.

Zeemuur, in ’t Latijn Alsine Marina. (Honckenya peploides)

Vorm.

Zeemuur heeft rode, knoopachtige en korte stelen die in veel zijtakjes verdeeld en met dikke bladeren als die van onze gewone muur begroeid zijn. Op de toppen van de stelen en zijscheuten komen de witte bloempjes te voorschijn waarna wat breedachtige en kantige zaadhuisjes voort spruiten die met drie of vier zaden gevuld zijn.

Plaats.

Dit kruid wordt aan de zeekanten en dijken gevonden.

Tijd.

Het verliest nimmer zijn bladeren, maar in de lente krijgt het nieuwe scheuten en draagt dan zijn bloempjes.

Aard en krachten.

De zeemuur wordt nooit in enig geneesmiddel gebruikt, hoewel sommige het tegen schurft gebruiken willen.

Zee-winde ofte Sautenelle, in ’t Latijn Soldanella, Brassica Marina.

Gedaente.

De Zee-winde kruypt met fijn dunne ende roodtachtige steelen ofte ranckskens langhs de aerde, die met kleyne breede, wat rondtachtige ende blinckende bladeren van gedaente de klim- op bladeren niet ongelijck, beladen zijn. Dese zijn bitter ende zoutachtigh van smaeck. De bloemen zijn bleeck-purper ofte licht lijf-verwige klockskens, na de welcke ronde ende met zwart zaet op-gevulde zaet-huyskens volgen.

Plaetse.

Dit Kruydt groeyt aen de Zee-oever ende siltige gronden van Hollandt, Zeelandt ende Vlaenderen.

Tijdt.

In de Somerse maenden draegt dit Kruydt sijn bloemen.

Aert en Krachten.

Zee-winde is warm ende droogh inden derden graedt, het water door den stoel-ganck geweldigh af-drijvende. Dodonaeus, C. Bauhinus.

Medicinael gebruyck.

Voor Water-sucht, Lever-sucht ende Scheur-buyck: Neemt van de bladeren van Zee-winden (140) drie vierendeel loots, Rabarber anderhalf vierendeel loots, Kaneel, Gember van elcks tien greyn, laet dit te samen een nacht in schoon water weecken, daer na ziedt het een of tweemael op, door gezegen zijnde, doet’er een loot witte Suycker in, ende geeft het op een reys in. Dit drijft in stercke menschen het geel Water uyt den lijve. Ofte neemt poeyer van de bladeren een vierendeel loots, Conserf van Roosmarijn ofte Salie een half loot, menght dit te samen om op een reys in te nemen. Dodonaeus, Brafavola, Weierus.

Zeewinde of sautenelle, in het Latijn Soldanella, Brassica Marina. (Calystegia soldanelle)

Vorm.

Zeewinde kruipt met fijne, dunne en roodachtige stelen of rankjes langs de aarde met kleine, brede en wat rondachtige en blinkende bladeren begroeid is die qua vorm veel op de klimop bladeren lijken. Die zijn bitter en zoutachtig van smaak. De bloemen zijn bleek purper of licht vleeskleurige klokjes waarna ronde en met zwart zaad opgevulde zaadhuisjes volgen.

Plaats.

Dit kruid groeit aan de zeeoever en ziltige gronden van Holland, Zeeland en Vlaanderen.

Tijd.

In de zomerse maanden draagt dit kruid zijn bloemen.

Aard en krachten.

Zeewinde is warm en droog in de derde graad en zet het water door de stoelgang geweldig af. Dodonaeus, C. Bauhinus.

Medicinaal gebruik.

Tegen waterzucht, leverzucht en scheurbuik: Neem van de bladeren van zeewinde drie vierendeel lood, van rabarber anderhalf vierendeel lood, van kaneel en gember elk tien grein, laat dit tezamen een nacht in schoon water weken, kook het daarna een of twee maal op en als het door gezeefd is doe er een lood witte suiker in en geef het in een keer in. Dit drijft in sterke mensen het gele water uit het lijf. Of neem van het poeder van de bladeren een vierendeel lood, konserf van rozemarijn of salie een half lood, meng dit tezamen om in een keer in te nemen. Dodonaeus, Brafavola, Weierus.

Wier, in ’t Latijn Fucus Marinus.

Gedaente.

Dit Zee-kruydt brenght voort seer lange, vliesachtige, platte ende omtrent een halve vinger breede steelen groen van verwe, ende lijmigh in ’t aentasten, die in enige zijde-scheuten verdeelt zijn, maer geen bladeren, nochte eenige gelijckenissen van de selven worden aen dit Ghewas bespeurt.

Plaetse.

Omtrent het Eylandt Wieringen, in de Zuyder-Zee gelegen, wordt dit Ghewas veel gevonden, waer van oock het Eylandt schijnt sijn naem van gekregen te hebben.

Tijdt.

In de Somer ende Herfst wordt dit Kruydt van de Zee aen strant op gheworpen.

Aert en Krachten.

De eygenschappen van dit Kruydt zijn tot noch toe onbekent, maer het wordt veeltijts op sommige plaetsen tot bevestinge der Zee-dijcken gebruyckt.

Wier, in het Latijn Fucus Marinus. (Zostera marina)

Vorm.

Dit zeekruid brengt zeer lange, vliesachtige, platte en omgeveer een halve vinger brede stelen voort die groen van kleur en lijmig in het aanvoelen en in enige zijscheuten verdeeld zijn. Geen bladeren of iets wat erop lijkt wordt er in dit gewas gezien.

Plaats.

Omtrent het eiland Wieringen, in de Zuiderzee gelegen, wordt dit gewas veel gevonden waarvan ook het eiland zijn naam zou gekregen hebben.

Tijd.

In de zomer en herfst wordt dit kruid door de zee aan het strand opgeworpen.

Aard en krachten.

De eigenschappen van dit kruid zijn tot noch toe onbekend, maar het wordt vaak op sommige plaatsen tot bevesting van de zeedijken gebruikt.

Eppe ofte Juffrouw-merck, in ’t Latijn Apium.

Geslachten.

Van dit Gewas worden in de Nederlanden twee soorten gevonden, het eene wordt Eppe ofte Juffrouwmerck, en het ander wilde Eppe genaemt.

Gedaente.

De eerste soorte verkrijgt tamelijck hooge, ronde, gestreepte, holle, ende geknoopte steelen, met veel zijde-scheuten versien ende blinckende groene bladeren die rondtom de kanten gekerft zijn, bewossen. Op de toppen van de steelen komen de witte bloemkens, krans- ofte kroons-wijs voort, seer kleyn zaet, dat van Pieter-celie niet ongelijck, nalatende. De wortel is met veel veselingen behangen.

Wilde Eppe verschilt van voorgaende soorte, om dat de steelen omtrent de gront bruyn-root de bladeren kleynder, het zaedt plat rondt, als dat van Dille, ende de wortelen in meerder lange wortelen gedeelt zijn, oock is dit Kruydt met een melck wit sap vervult, ’t welck daer uyt vloeyt, wanneer het gesneden ofte gequetst wordt.

Plaetse.

Beyde soorte van Eppe worden in Hollandt, Brabandt ende elders in vochte plaetsen, neffens de Meeren en stil-staende Wateren gevonden. (141)

Tijdt.

De bloemen van dese Kruyden komen in Juny te voorschijn, ende het zaedt wordt in July ofte Augustus rijp.

Aert en Krachten.

Het zaet ende de wortelen van Juffrouw-merck is warm en droogh by na in den derden graedt, door-snijdende, suyverende ende openende van krachten, waerom oock de wortel onder de vijf openende wortelen gerekent wordt. Fuchsius.

Medicinael gebruyck.

Voor verstoptheyd van de Milt ende Lever, Geel-sucht ende langhduurende Koortsen: Neemt wortelen van Eppe vier loot, bladeren twee handen vol, zaet een loot, koockt dit te samen in genoeghsaem Garsten-water tot een pint, door ghezegen zijnde, doet’er by Syrupus Byzantinus, in de Apotheken aldus ghenaemt, twee oncen, ende ghebruyckt hier van tweemael des daeghs een roemertje vol. Dodonaeus.

Om de Maendt-stonden te verwecken: Bereydt het voorgaende afziedtsel, ende doet’er by Syroop van Byvoet, ende gebruyckt het op de voor-verhaelde maniere. Fuchsius.

Voor sweeringe van de Mont, Amandelen-ende Keele: Neemt Garsten-water een mutsje, sap van Eppe drie loot, Honingh van Roosen twee loot, menght dit te samen om hier mede de Mont te wasschen ofte gorgelen.

Voor derdendaeghse Koortsen: Neemt sap van Eppe, Salie, goede Wijn-azijn van elcks een once, ende neemt dit eenige tijdt voor het aen-komen van de koorts in. Ravelingius.

Voor het Graveel ende den Urijn af te drijven: Neemt zaet van Eppe, Daucus, Pietercelie van Macedonien van elcks een derdendeel van een vierendeel loots, stoot het tot een fijn poeyer, ’t welck ghy met oude Mee ofte Rinse Wijn in geven sult. J. Stocker.

Voor vuyle Zeeren ende Sweeringe: Hier toe wordt gemeenlijck van de Wondt-heelders de Salf van Eppe bereydt gebruyckt. Dispens. August.

Voor Buyck-pijn ende weedom van de Lijf-moeder: Neemt wilde Eppe-bladeren, Byvoet, , van elcks even veel, maecktse heet in een pot ofte panne, besproeytse met Roode Wijn ende leghtse op de Buyck Dodonaeus.

Voor Na-ween der Kraem-vrouwen: Neemt wilde Eppe-bladeren twee handen vol, Byvoet, Kamille-bloemen van elcks een handt vol, kleyn gesneden zijnde, doet’er by vier Doyers van Eyeren, Olie van Lelien soo veel van nooden is, maeckt dit te samen heet in een panne, ende leght het pap-wijs op de Buyck ende navel. Ravelingius.

Voor opstoppinge van den Urijn: Neemt wilde Eppe-bladeren drie handen vol, Glas-kruydt twee handen vol, koocktse murw in Wijn, daer by doende Olie van Scorpioenen twee oncen, leght het pap-wijs op de Schamelheyt. Taberna Montanus.

Eppe of juffrouw-merk, in het Latijn Apium, (Apium graveolens en Peucedanum palustre )

Geslachten.

Van dit gewas worden in Nederland twee soorten gevonden, het ene wordt eppe of juffrouw merk en het ander wilde eppe genoemd.

Vorm.

De eerste soort krijgt tamelijk hoge, ronde, gestreepte, holle en geknoopte stelen die van veel zijscheuten voorzien en met blinkend groene bladeren begroeid die rondom de kanten gekerfd zijn. Op de toppen van de stelen komen de witte bloempjes, krans- of kroonsgewijs voort die zeer klein zaad geven dat op die van peterselie lijkt. De wortel is met veel vezels behangen.

Wilde eppe verschilt van voorgaande soort omdat de stelen bij de grond bruinrood, de bladeren kleiner, het zaad plat rond, als dat van dille, en de wortels in meer lange wortels gedeeld zijn. Ook is dit kruid met een melkwit sap gevuld dat er uit loopt wanneer het gesneden of gewond wordt.

Plaats.

Beide soorten van eppe worden in Holland, Brabant en elders in vochtige plaatsen, naast de meren en stil staand water gevonden.

Tijd.

De bloemen van deze kruiden komen in juni te voorschijn en het zaad wordt in juli of augustus rijp.

Aard en krachten.

Het zaad en de wortels van juffrouw-merk is warm en droog bijna in de derde graad, doorsnijdend, zuiverend en openend van krachten waarom ook de wortel onder de vijf openende wortels gerekend wordt. Fuchsius.

Medicinaal gebruik.

Tegen verstopping van de milt en lever, geelzucht en langdurende koortsen: Neem van de wortels van eppe vier lood, van de bladeren twee handen vol, van zaad een lood, kookt dit tezamen in voldoende gerstewater tot een pint, als het doorgezeefd is doe er twee ons Syrupus Byzantinus bij, wat in de apotheken zo genoemd wordt, en gebruik hiervan twee maal per dag een roemertje vol. Dodonaeus.

Om de maandstonden te verwekken: Maak van het voorgaande een afkooksel, doe er siroop van bijvoet bij en gebruik het op de voor vermelde manier. Fuchsius.

Tegen zweren van de mond, amandelen en keel: Neem van gerstewater een mutsje, van sap van eppe drie lood en van honing van rozen twee loot, meng dit tezamen om hiermee de mond te wassen of te gorgelen.

Tegen malaria: Neem sap van eppe, salie en goede wijnazijn, van elk een ons en neem dit enige tijd voor het aankomen van de koorts in. Ravelingius.

Tegen de nierstenen en om de urine af te drijven: Neem zaad van eppe, Daucus en peterselie van Macedonië, van elk een derde deel van een vierendeel lood, stamp het tot een fijn poeder dat ge met oude mede of Rinse wijn in zal geven. J. Stocker.

Tegen vuile zeren en zweren: Hiertoe wordt gewoonlijk door de wondhelers de zalf die van eppe gemaakt wordt gebruikt. Dispens. August.

Tegen buikpijn en pijn van de baarmoeder: Neem van wilde eppebladeren en van bijvoet van elk even veel, maak het heet in een pot of pan en besproei het met rode wijn en leg het op de buik Dodonaeus.

Voor de naweeën van de kraamvrouwen: Neem van wilde eppebladeren twee handen vol, van bijvoet en kamillebloemen elk een hand vol, als ze klein gesneden zijn doe er vier dooiers van eieren, olie van lelien bij zoveel als nodig is, maak dit tezamen heet in een pan en leg het papgewijs op de buik en navel. Ravelingius.

Tegen opstoppingen van de urine: Neem van wilde eppebladeren drie handen vol, van glaskruid twee handen vol, kook het murw in wijn en doe daar twee ons olie van schorpioenen bij, leg het papgewijs op de schaamstreek. Taberna Montanus.

Water-eppe, in ’t Latijn Sium, Apium aquatile.

Geslachten.

De Water-eppe is hier te lande tweederley, te weten groote ende kleyne Water-eppe.

Gedaente.

De eerste ofte groote Water-eppe schiet met lange, dicke, gestreepte, kantige ende holle steelen, die in leden onderscheyden zijn, wel vier ofte vijf voet hoogh, dese steelen werpen na boven enige zijde-scheuten uyt. De bladeren zijn lanckwerpigh, sterck van reuck ende aen de kanten saegh-wijs geschaert, veel by een, ende altijdt twee tegen malkanderen over, aen een midden-steel groeyende. De witte bloemkens komen op het opperste der steelen kroons ofte krans-wijs te voorschijn, waer na het zaedt voort komt. De wortelen zijn zwarte hayr-wijse veselingen.

De kleyne Water-eppe is de voorgaende van reuck ende gedaente wel gelijck, maer schiet soo hoogh niet op, de bladeren zijn teerder ende meerder gesneden, ende de bloemen (142) zijn uyt den geelen groen van verwe.

Plaetse.

De groote Water-eppe groeyt in dese Landen in loopende Wateren, oock wel doch seer selden in stilstaende Wateren. De kleyne soorte is van Lobel in vochte Grachten, Moerasschen ende staende Wateren, niet verre van Antwerpen, omtrent de Schelde wassende, gevonden.

Tijdt.

Water-eppe bloeyt in July ende Augustus.

Aert en Krachten.

Water-eppe is seer verwarmende van aert, openende en doorsnijdende van krachten. Galenus


Medicinael gebruyck.

Om de maent-stonden te verwecken, den Arbeyt der barende Vrouwen te verlichten, ende Nageboorte en doode Vrucht af te drijven: Neemt van de bladeren een handt vol, koockt het in witte Wijn tot een mutsje nat, ende geeft het op een reys in. P. Aegineta.

Voor het Graveel: Neemt Water-eppe-bladeren twee handen vol, koocktse in een pint oude Mee tot dat een derdendeel versoden is, ghebruyckt hier van tweemael daeghs een roemertje vol. C. Bauhinus.

Voor verstoptheyt van de Milt, Geel ende Water-sucht: Neemt van de bladeren vier handen vol, koocktse in Garsten-water soo veel van nooden is tot een pint, van ’t welck men, met Suycker soet gemaeckt zijnde, een goeden teug twee mael daeghs drincken sal. Theophrastus.

Water eppe, in het Latijn Sium, Apium aquatile. (Sium latifolium, Berula erecta)

Geslachten.

Van de watereppe zijn hier te lande twee soorten, te weten grote en kleine water eppe.

Vorm.

De eerste of grote water eppe schiet met lange, dikke, gestreepte, kantige en holle stelen uit die in leden verdeeld zijn en wel meer dan een meter of anderhalve meter hoog worden. Deze stelen werpen naar boven toe enige zijscheuten uit. De bladeren zijn langwerpig, sterk van reuk en aan de kanten zaagsgewijs geschaard, ze staan met veel bijeen en altijd twee tegenover elkaar aan een middensteel. De witte bloempjes komen op het opperste van de stelen kroons- of kransgewijs te voorschijn waarna het zaad voort komt. De wortels zijn zwarte, haarachtige vezels.

De kleine watereppe is het voorgaande van reuk en vorm wel gelijk, maar schiet niet zo hoog op, de bladeren zijn teerder en meer gesneden, de bloemen zijn uit het gele groen van kleur.

Plaats.

De grote water-eppe groeit in deze landen in lopend water en ook wel, maar zeer zelden, in stil staand water. De kleine soort is door Lobel in vochtige grachten, moerassen en staand water niet ver van Antwerpen, omtrent de Schelde, groeiend gevonden.

Tijd.

Watereppe bloeit in juli en augustus.

Aard en krachten.

Watereppe is zeer verwarmend van aard, openend en doorsnijdend van krachten. Galenus.

Medicinaal gebruik.

Om de maandstonden te verwekken, de arbeid van de barende vrouwen te verlichten en nageboorte en dode vrucht af te drijven: Neem van de bladeren een hand vol, kook het in witte wijn tot een mutsje nat en geef het in een keer in. P. Aegineta.

Tegen de nierstenen: Neem van watereppebladeren twee handen vol, kook ze in een pint oude mede totdat een derde deel verkookt is en gebruik hiervan twee keer per dag een roemertje vol. C. Bauhinus.

Tegen een verstopte milt, geel- en waterzucht: Neem van de bladeren vier handen vol, kook ze in gerstewater zoveel als nodig is tot een pint waarvan men, als het met suiker zoet is gemaakt, twee maal per dag een goede teug zal drinken. Theophrastus.

Phellandrium.

Gedaente.

Dit Gewas heeft een dicken, hollen, geknoopten groene steel, drie voeten ofte hooger boven het water op-schietende ende aldaer in verscheyde zijde-scheuten verdeelt, aen de welcke teerder ende meer gesneden bladeren, als aen de Pietercelie voort-spruyten. Op de toppen van de steelen komen witte bloemkens krans ofte kroons-wijs te voorschijn, waer na de welrieckende ende bruynachtigh zaet volght. De wortelen zijn zwarte veselingen aen het onderste van de steel uyt de ledekens voort komende.

Plaetse.

Dit Kruydt wordt onder de Water-eppe wassende gevonden.

Tijdt.

Phellandrium bloeyt in Juny ende July, ende ’t zaedt wordt in Augustus rijp.

Aert en Krachten.

Dit Kruydt is warm ende droogh van aert, ende van krachten, de Water-eppe in alles gelijck. Dodonaeus.

Phellandrium. (Oenanthe aquatica)

Vorm.

Dit gewas heeft een dikke, holle, geknoopte en groene steel die negentig cm of hoger boven het water opschiet en aldaar in verscheidene zijscheuten verdeeld is. Daaraan komen teerdere en meer gesneden bladeren dan als aan de peterselie. Op de toppen van de stelen komen witte bloempjes krans- of kroonsgewijs te voorschijn waarna wel riekend en bruinachtig zaad volgt. De wortels zijn zwarte vezels die aan het onderste van de steel uit de leden voort komen.

Plaats.

Dit kruid wordt al groeiend onder de watereppe gevonden.

Tijd.

Phellandrium bloeit in juni en juli en het zaad wordt in augustus rijp.

Aard en krachten.

Dit kruid is warm en droog van aard en van krachten het water eppe in alles gelijk. Dodonaeus.

Penninck-kruydt, in ’t Latijn Nummularia.

Gedaente.

Dit Gewas heeft dunne en lange steelen, die langhs de aerde sich verspreyden, ende met breede ronde blleren, die van de Maeghde-palm by na gelijck, beladen, dese staen altijdt twee tegen malkander over, ende aen de oorspronck der selve komen de geele bloemen, van vijf bladekens gemaeckt, op besonder steelkens te voorschijn. Het zaet dat seer kleyn is, wordt in kleyne ronde zaet-huyskens bewaert.

Plaetse.

Penninck-kruydt groeyt neffens de Water-grachten ende Kuylen, ende in de vochte Weyen en Bosschen.

Tijdt.

Het draeght sijn bloemen van May af den geheelen Somer door.

Aert en Krachten.

Dit Kruydt is verkoelende ende verdroogende van aert, ende een weynigh t’samen-treckende van krachten. ’t Wordt onder de Wont-kruyden gerekent. C. Bauhinus.


Medicinael gebruyck.

Voor Wonden ende Quetsuren: Neemt Pennink-kruydt vier handen vol, koockt het in water ende Wijn soo veel van nooden is, door-gezegen zijnde, laet hier van twee ofte driemael daeghs een goeden dronck van drincken, ondertusschen leght het gestooten Kruydt op de Wonde. Fuchsius.

Voor Gescheurtheyt, alderhande Buyck-loopen ende onmatige Vrouwlijcke Vloeden: Neemt gedrooght Penninck-kruydt (143) een vierendeel loots, en geeft dit, fijn gestooten zijnde, met Wijn ofte gestaelt Water in. Dodonaeus.

Voor droogen Hoest ende Quetsinge der Longe: Neemt van de bladeren drie ofte vier handen vol, koocktse op in Garsten-water soo veel van nooden is, neemt van dit afziedtsel een pint, maeckt het soet met gesuyverde Honingh, ende geeft hier van tweemael daeghs een roemertje vol te drincken. Matthiolus.

Voor Ontstekinge ende Swellinge van de Keel: Neemt van de bladeren twee handen vol, Geyten-melck een pint, koockt dit te samen tot dat een derdendeel verzoden is, ende laet hier mede gorgelen. Dodonaeus.

Penningkruid, in het Latijn Nummularia. (Lysimachia nummularia)

Vorm.

Dit gewas heeft dunne en lange stelen die zich langs de aarde verspreiden en met brede, ronde bladeren bezet zijn die vrijwel gelijk zijn als die van de maagdenpalm. Ze staan altijd twee tegenover elkaar. Aan hun oorsprong komen de gele bloemen die van vijf blaadjes gemaakt zijn op aparte steeltjes te voorschijn. Het zaad is zeer klein en wordt in kleine, ronde zaadhuisjes bewaard.

Plaats.

Penningkruid groeit naast de watergrachten en kuilen en in de vochtige weiden en bossen.

Tijd.

Het draagt zijn bloemen van mei af de gehele zomer door.

Aard en krachten.

Dit kruid is verkoelend en verdrogend van aard en wat tezamen trekkend van krachten. Het wordt onder de wondkruiden gerekend. C. Bauhinus.

Medicinaal gebruik.

Tegen wonden en kwetsingen: Neem van penningkruid vier handen vol, kook het in water en wijn zoveel als nodig is, als het doorgezeefd is laat hiervan twee of driemaal per dag een goede dronk van drinken, leg ondertussen het gestampte kruid op de wond. Fuchsius.

Tegen breuken, allerhande buiklopen en onmatige vrouwelijke vloeden: Neem van gedroogd penningkruid een vierendeel lood en geef dit als het fijn gestampt is met wijn of gestaald water in. Dodonaeus.

Tegen droge hoest en kwetsingen van de longen: Neem van de bladeren drie of vier handen vol, kook ze op in gerstewater zoveel als nodig is, neem van dit afkooksel een pint, maak het zoet met gezuiverde honing en geef hiervan twee maal per dag een roemertje vol te drinken. Matthiolus.

Tegen ontsteking en zwellen van de keel: Neem van de bladeren twee handen vol, van geitenmelk een pint, kook dit tezamen totdat een derde deel verkookt is en laat hiermee gorgelen. Dodonaeus.

Speen-kruydt ofte kleyne Gouwe, in ’t Latijn Chelidonium Minus, Scrophularia minor.

Gedaente.

Dit Kruydt brenght voort blinckende groene ende rontachtige bladeren. De geele bloemkens ende zaet-huyskens zijn die van Hane-voet ofte Boter-bloemen gelijck, maer kleynder. De wortel is veselachtigh, die met eenige knobbelkens ofte bollekens behangen zijn.

Plaetse.

Speen-kruydt groeyt seer veel op vochte ende waterachtige plaetsen, aen de kanten van Water-grachten ende Kuylen.

Tijdt.

Dit Kruydt spruyt in Maert uyt, in April draeght het bloemen, ende in May vergaet het wederom, ende vertoont sich van dat jaer niet meer.

Aert en Krachten.

Dodonaeus stelt dit Kruydt heet ende droogh van aert te zijn, anderen kout ende vochtigh, Sacht-makende ende verdeylende van krachten. Dodonaeus, Schroderus.

Medicinael gebruyck.

Voor Speenen ofte Ambeyen: Neemt de knobbelige wortelkens van Speen-kruydt, bewintse in Wolle-kruydts-bladeren, leghtse onder de heete assche, stootse daer na kleyn, daer by doende Olie van Eyeren, Lijn-olie van elcks soo veel van nooden is, ende besmeer de Speenen hier mede. Andere nemen het sap van dit Kruydt, met Wijn vermenght, ende wasschen de Speenen dickwils hier mede. De knobbelachtige wortelkens worden ook wel alleen in de sack gedragen, om de Speenen te doen vergaen. Dodonaeus.

Voor koude Geswellen en Krop-klieren: Neemt Speen-kruydt soo veel van nooden is, stoot het in een Mortier ende leght het op. Dodonaeus.

Speenkruid of kleine gouwe, in het Latijn Chelidonium minus, Scrophularia minor. (Ficaria verna)

Vorm.

Dit kruid brengt blinkend groene en rondachtige bladeren voort. De gele bloempjes en zaadhuisjes zijn die van hanenvoet of boterbloemen gelijk, maar kleiner. De wortel is vezelachtig en met enige knobbeltjes of bolletjes behangen.

Plaats.

Speenkruid groeit zeer veel op vochtige en waterachtige plaatsen aan de kanten van watergrachten en kuilen.

Tijd.

Dit kruid spruit in maart uit, in april draagt het bloemen en in mei vergaat het weer en vertoont zich dat jaar niet meer.

Aard en krachten.

Dodonaeus stelt dit kruid heet en droog van aard is, anderen als koud en vochtig, zacht makend en verdelend van krachten. Dodonaeus, Schroderus.

Medicinaal gebruik.

Tegen spenen of aambeien: Neem de knobbelige worteltjes van speenkruid, windt ze in wollekruidbladeren, leg ze onder de hete as en stamp ze daarna klein, doe daar olie van eieren bij en lijnolie, van elk zoveel als nodig is en besmeer de aambeien hiermee. Anderen nemen het sap van dit kruid dat met wijn vermengd is en wassen de aambeien daar dikwijls mee. De knobbelachtige worteltjes worden ook wel alleen in een zakje gedragen om de aambeien te laten vergaan. Dodonaeus.

Tegen koude zwellen en kropklieren: Neem van speenkruid zoveel als nodig is, stamp het in een mortier en leg het op. Dodonaeus.

Groot Speen-kruydt, in ’t Latijn Scropularia major.

Gedaente.

Groot Speen-kruyt schiet op met matelijcke hooge recht op-staende ende vierkantige holle steel, doncker-purper van verwe, ende boven in enige zijde-scheuten verdeelt. Aen desen steel spruyten de breede (144) spits toe-loopende ende rontom de kanten gekerfde bladeren, altijdt twee tegen malkanderen over-staende. Op de top van de steel ende zijde-scheuten vertoonen sich veel kleyne doncker-purpere ende helm-wijse bloemkens, na latende kantige zaet-huyskens, met seer kleyn zaedt vervult. De Wortel is witachtigh ende met veel knobbelen behangen.

Plaetse.

Dit gewas vindt men hier te Lande aen de kanten van de Beemden ende op schaduwachtige Plaetsen.

Tijdt.

Het bloeyt in July ende Augustus.

Aert en Krachten.

Dit Kruydt komt in aert en krachten met het voorgaende Speen-kruydt ofte kleyne Gouwe over een.

Groot speenkruid, in het Latijn Scropularia major. (Scrophularia nodosa)

Vorm.

Groot speenkruid schiet met een matig hoge, recht opstaande en vierkantige holle steel op die donker purper van kleur en boven in enige zijscheuten verdeeld is. Aan deze steel spruiten de brede, spits toe lopende en rondom de kanten gekerfde bladeren uit die altijd twee tegenover elkaar staan. Op de top van de steel en zijscheuten vertonen zich veel kleine, donker purper en helmvormige bloempjes die kantige zaadhuisjes na laten die met zeer klein zaad gevuld zijn. De wortel is witachtig en met veel knobbels bezet.

Plaats.

Dit gewas vindt men hier te lande aan de kanten van de beemden en op schaduwachtige plaatsen.

Tijd.

Het bloeit in juli en augustus.

Aard en krachten.

Dit kruid komt in aard en krachten met het voorgaande speenkruid of kleine gouwe overeen.

Beeck-schuym, St. Anteunis-kruyt, Water-Betonie, in ‘t Latijn Betonica Aquatilis.

Gedaente.

Beeck-schuym heeft vierkante steelen, met lanckachtige, breede ende gerkerfde bladeren bewossen. De bloemen ende zaedt-bollekens komen in gedaente met die van groot Speen-kruydt over een. De wortelen zijn seer veel dunne veselingen.

Plaetse.

Dit Kruyt wast in de Nederlanden op vochte plaetsen, aen de kanten van de Water-grachten, Kuylen, Beecken ende Revieren.

Tijdt.

Het draeght bloemen in July ende Augustus.

Aert en Krachten.

Beek-schuym is warm ende droogh van aert, ende afvagende van krachten. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor oude, quade ende stinckende Zeeren ende Sweeringe: Neemt het sap van dit Kruydt met Honingh ghesoden, ende doet het in de Zeeren ofte Sweeringe. Dodonaeus.

Beekschuim, St. Anteuniskruid, water betonie, in het Latijn Betonica aquatilis. (Scrophularia auriculata)

Vorm.

Beekschuim heeft vierkantige stelen die met langachtige, brede en gekerfde bladeren begroeid zijn. De bloemen en zaadbolletjes komen in vorm met die van groot speenkruid overeen. De wortels zijn zeer veel dunne vezels.

Plaats.

Dit kruid groeit in Nederland op vochtige plaatsen aan de kanten van de watergrachten, kuilen, beken en rivieren.

Tijd.

Het draagt bloemen in juli en augustus.

Aard en krachten.

Beekschuim is warm en droog van aard en afvegend van krachten. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Tegen oude, kwade en stinkende zeren en zweren: Neem het sap van dit kruid dat met honing gekookt is en doe het in de zeren of zweren. Dodonaeus.

Conyza.

Geslachten.

Van dit Kruydt worden in de Nederlanden twee soorten gevonden, d’een stinckende ende’t ander Honing-rieckende Conyza genaemt.

Gedaente.

De steelen van stinckende Conyza zijn rondt, ende omtrent twee voeten hoogh. De bladeren, die elck besonder dicht om de steel bevestight, zijn lanckwerpigh ende een vinger breedt. De bloemen, die op de toppen van de steelen voort komen, geel, ende van gedaente de Kamille-bloemen niet ongelijck. De wortel werpt veel veselingen uyt. Dit geheel Kruyt is met een witte wolachtigheyt bedeckt, ende vuyl stinckende van reuck.

Honingh-rieckende Conyza krijgt dicke ghestreepte ende holle steelen, die met veel (145) lange ende diep gesneden bladeren begroeyt zijn. De bloemen zijn mede, als die van de voorgaende soorte, geel van verwe, ende een weynigh na den Honingh rieckende. De wortelen zijn zwarte veselingen.

Plaetse.

De eerste soorte vindt men in vochte Weyen, ende aen de kanten van loopende ende stil-staende Wateren. De tweede soorte groeyt veel op soodanige plaetsen in Hollandt.

Tijdt.

Dese Kruyden dragen haer bloemen in de Somerse Maenden.

Aert en Krachten.

Dese Kruyden zijn warm ende droogh van aert, maer worden eygentlijck tot geenderhande gebreken gebruyckt.

Conyza. (Inula conyzae, Pulicaria vulgaris de aangenaam riekende)

Geslachten.

Van dit kruid worden in Nederland twee soorten gevonden, de een wordt stinkende en de ander honing riekende Conyza genoemd.

Vorm.

De stelen van stinkende Conyza zijn rond en ongeveer zestig cm hoog. De bladeren, die elk apart dicht om de steel bevestigd zijn, zijn langwerpig en een vinger breed. De bloemen komen op de toppen van de stelen voort en zijn geel, van vorm lijken ze op die van de kamillebloemen. De wortel werpt veel vezels uit. Dit gehele kruid is met een witte wolachtigheid bedekt en vuil stinkend van reuk.

Honing ruikende Conyza krijgt dikke, gestreepte en holle stelen die met veel lange en diep ingesneden bladeren begroeid zijn. De bloemen zijn ook, als die van het voorgaande soort, geel van kleur en ruiken wat naar honing. De wortels zijn zwarte vezels.

Plaats.

De eerste soort vindt men in vochtige weiden en aan de kanten van lopend en stil staand water. De tweede soort groeit veel op zulke plaatsen in Holland.

Tijd.

Deze kruiden dragen hun bloemen in de zomerse maanden.

Aard en krachten.

Deze kruiden zijn warm en droog van aard, maar worden eigenlijk tot geen gebrek gebruikt.

Geyten-baert, Reynette, in ’t Latijn Regina prati, Ulmaria.

Gedaente.

Geyten-baerdt heeft hooge kantige ende purperachtige holle steelen. De bladeren aen een middel-ribbe gevoeght, zijn matelijck groot, hardt, rondom de kanten geschaert, aen de onderste zijde witachtigh ende aen de bovenste gerimpelt. De sneeu-witte bloemkens komen op de toppen van de steelen, tros-wijs by een vergadert, te voorschijn. Het zaet is kleyn ende kromachtigh. De wortel die sich wijt verspreyt, is van buyten zwart, van binnen bruyn-root sterck van reuck.

Plaetse.

Dit Kruydt wascht hier te Lande aen de kanten van de vochte ende lommerachtige Weyen, Water-grachten, Kuylen ende Revieren.

Tijdt.

Het draeght bloemen in Juny, July, ofte oock wel in Augustus.

Aert en Krachten.

Reynette is verkoelende en verdroogende van aert, t’samen-treckende ende zweet-drijvende van krachten. C. Bauhinus.

Medicinael gebruyck.

Voor alderhande Buyck-loopen, onmatige Maent-stonden ende Bloet-spouwen: Neemt de gedroogde wortel van reynette een vierendeel loots, geeft dit met roode Wijn ofte gestaelt Water in. Oock kan men van het Kruydt selve een afziedsel bereyden, ende daer van laten drincken. Dodonaeus.

Voor heete Koortsen: Neemt Water van de bladeren ende bloemen gedistilleert een pint, Syroop van Limoenen drie oncen, vermenght dit te samen, ende laet hier van dickwils drincken. Ondertusschen neemt het kruyt, stoot ofte hackt het kleyn, ende bindt het op de Pols. P.Potterus.

Voor versche Wonden, ende het Bloeden te stelpen: Neemt de versche wortelen soo veel van nooden is, stootse kleyn in een Mortier, ende leghtse papwijs op. Schroderus.

Geitenbaard, reinette, in het Latijn Regina prati, Ulmaria. (Filipendula ulmaria)

Vorm.

Geitenbaard heeft hoge, kantige en purperachtige, holle stelen. De bladeren zijn aan een middensteel gevoegd en zijn matig groot, hard en rondom de kanten geschaard, aan de onderkant witachtig en aan de bovenkant gerimpeld. De sneeuwwitte bloempjes komen op de toppen van de stelen trosgewijs bijeen verzameld te voorschijn. Het zaad is klein en kromachtig. De wortel verspreidt zich wijd en is van buiten zwart, van binnen bruinrood en sterk van reuk.

Plaats.

Dit kruid groeit hier te lande aan de kanten van de vochtige en schaduwachtige weiden, watergrachten, kuilen en rivieren.

Tijd.

Het draagt bloemen in juni, juli en ook wel in augustus.

Aard en krachten.

Reinette is verkoelend en verdrogend van aard, tezamen trekkend en zweet drijvend van krachten. C. Bauhinus.

Medicinaal gebruik.

Tegen allerhande buiklopen, onmatige maandstonden en bloedspuwen: Neem van de gedroogde wortel van reinette een vierendeel lood en geef dit met rode wijn of gestaald water in. Ook kan men van het kruid zelf een afkooksel maken en daarvan laten drinken. Dodonaeus.

Tegen hete koortsen: Neem een pint water dat van de bladeren en bloemen gedistilleerd is, van siroop van limoenen drie ons, vermeng dit tezamen en laat hiervan dikwijls drinken. Neem ondertussen het kruid, stamp of hak het klein en bindt het op de pols. P.Potterus.

Om verse wonden en het bloeden te stelpen: Neem van de verse wortels zoveel als nodig is, stamp ze klein in een mortier en leg het papgewijs op. Schroderus.

Paerdestaert, in ’t latijn Equisetum.

Geslachten. Hier te Lande is dit Kruydt in twee soorten onderscheyden, het eene wordt (146) groote, ende ’t ander kleyne Paerde-staert genaemt.

Gedaente.

De groote Paerde-staert schiet op met een ronde holle steel, met veel knopen lit-gewijs in malkanderen besluytende, versien, aen de knoopen komen in ’t ronde dunne biesachtige en in ledekens onderscheyden, harde bladerkens ofte steelkens voort. In plaetse van bloemen heeft het druyf-wijse uytspruytsels, op een besondere steel rustende. De wortel is wit, wijdt uytgespreydt, ende in veel knoopen gedeelt.

De kleyne Paerdestaert is de voorgaende van gedaente eenighsints gelijck, maer het blijft veel leger, oock zijn de steelen omtrent de ledekens ofte knoopen met meerder ende dunder bladerkens ofte steelkens bewossen. De bloemkens zijn wit ende de wortel zwartachtigh, lanck ende in veel knoopen ofte leden onderscheyden.

Plaetse.

Dese kruyden groeyen in vochte Weyen, Water-grachten ende Kuylen, nochtans wordt de kleyne soorte op sandtachtige vochte plaetsen meest gevonden.

Tijdt.

Beyde de soorten van Paerdestaert spruyten in ’t laetst van April ofte in ’t begin van May uyt.

Aert en Krachten.

Paerde-staert is kout ende droogh in den tweeden graedt, ende t’samen-treckende van krachten. C. Bauhinus.

Medicinael gebruyck.

Voor wonden ende sweeringe der Nieren, Blase ende Darmen: Neemt Paerde-staert drie handen vol, Wijn een pint, Garsten-water een half pint, koockt dit te samen tot een derden deel versoden is, ende laet hier van twee ofte drie mael daeghs drincken. Ofte neemt het sap van Paerde-staert, ende geeft hier van vier mael daeghs drie lepelen vol in. Dodonaeus.

Voor Bloetspouwen, Bloetpissen Buyck-loopen, onmatige Maent-stonden, ouden Hoest ende Engh-borstigheyt: Neemt gedrooghde Paerde-staert, stoot het heel fijn, ende gebruyckt hier van een vierendeel loots, met Wijn ofte Water van dit selfde Kruydt gedistilleert. Ofte neemt het uytgeparste sap drie oncen, roode Wijn twee oncen, vermenght het, ende geeft hier van dickwils twee lepelen vol in. Dioscorides.

Voor bloeden uyt de Neus: Neemt dit ghestooten Kruydt ende steeckt het in de Neus-gaten, ende bindt het voor het Voor-hooft. Dodonaeus.

Voor de Roose ende roode Puysten aen de schamelijcke Leden: Neemt gedistilleert Water van Paerde-staert vier oncen, Roosen-azijn een once, ende doecken hier in nat gemaeckt zijnde, sult ghy daer dickwils op leggen. Ravelingius.

Paardenstaart, in het Latijn Equisetum. (Equisetum hyemale en Equisetum arvense als kleine)

Geslachten.

Hier te lande is dit kruid in twee soorten verdeeld, het ene wordt grote en het andere kleine paardenstaart genoemd.

Vorm.

De grote paardenstaart schiet op met een ronde, holle steel die van veel knopen voor is en lidvormig in elkaar sluiten. Aan de knopen komen in het ronde dunne, biesachtige en in leden verdeelde harde blaadjes of steeltjes voort. In plaats van bloemen heeft het druifvormige uitspruitsels die op een aparte steel rusten. De wortel is wit, wijd uitgespreid en in veel knopen gedeeld.

De kleine paardenstaart is het voorgaande van vorm enigszins gelijk, maar het blijft veel lager, ook zijn de stelen omtrent de leden of knopen met meer en dunnere blaadjes of steeltjes begroeid. De bloempjes zijn wit en de wortel zwartachtig, lang en in veel knopen of leden verdeeld.

Plaats.

Deze kruiden groeien in vochtige weiden, watergrachten en kuilen, nochtans wordt de kleine soort op zandachtige, vochtige plaatsen het meest gevonden.

Tijd.

Beide soorten van paardenstaart spruiten op het eind van april of in het begin van mei uit.

Aard en krachten.

Paardenstaart is koud en droog in de tweede graad en tezamen trekkend van krachten. C. Bauhinus.

Medicinaal gebruik.

Tegen wonden en zweren van de nieren, blaas en darmen: Neem van paardestaart drie handen vol, van wijn een pint en van gerstewater een half pint, kook dit tezamen tot een derde deel verkookt is en laat hiervan twee of drie maal per dag drinken. Of neem het sap van paardenstaart en geef hiervan vier maal per dag drie lepels vol in. Dodonaeus.

Tegen bloedspuwen, bloedplassen, buiklopen, onmatige maandstonden, oude hoest en benauwdheid: Neem gedroogde paardestaart, stamp het heel fijn en gebruik hiervan een vierendeel lood dat met wijn of water dat van ditzelfde kruid gedistilleerd is. Of neem van het uitgeperste sap drie ons, van rode wijn twee ons, vermeng het en geef hiervan dikwijls twee lepels vol in. Dioscorides.

Tegen het bloeden uit de neus: Neem dit gestampte kruid en steek het in de neusgaten en bind het voor het voorhoofd. Dodonaeus.

Tegen de roos en rode puisten aan de schaamdelen: Neem van het gedistilleerde water van paardenstaart vier ons en van rozenazijn een ons, de doeken die hierin nat gemaakt zijn zal ge daar dikwijls op leggen. Ravelingius.

Water-peper, in ’t Latijn Hydropiper, Piper aquaticum.

Gedaente.

Dit Kruydt schiet omtrent anderhalf voet hoogh op, voort brengende ronde steelen, die in verscheyde zijde-scheuten (147) verdeelt, in veel leden onderscheyden, ende met lanckwerpige bladeren, die van de Persen-boom niet ongelijck, bewassen zijn. Uyt de oorsprongh der bladeren ende aen de toppen van de struycken, komen op lanckachtige steelkens purperachtigh of lijfverwige bloemkens, aer ofte druyf-wijs by een vergadert te voorschijn die van breetachtigh ende bruyn zaet gevolght worden. De wortel is seer geveselt.

Plaetse.

Water-peper groeyt in de Nederlanden op natte ende vochte plaetsen, in de Kuylen ende aen de kanten van Water-grachten ende Poelen.

Tijdt.

Dit Kruydt brenght sijn bloemen in July ende Augustus, ende daer na wordt het zaet rijp.

Aert en Krachten.

Water-peper is warm ende droogh in den derden graedt, verdroogende en scheydende van krachten. Galenus.

Medicinael gebruyck.

Voor placken des Huyts: Neemt van dit Kruydt, ende strijckt dat op de placken ’s morgens ende ’s avonts, soo sullen sy in korte tijdt vergaen. Dioscorides.

Voor de Fijt aen de Vingeren: Neemt Water Peper-kruydt, vellekens die tusschen de Eyeren ende Schalen leggen van elcks even veel, t’samen gestooten zijnde, leght het daer op. Dodonaeus.

Voor kalckachtigh Flerecijn ende koude Geswellen: Bereydt de navolgende Olie van Water-peper om daer mede te smeeren. Neemt sap van Water-peper, Lavas, Teskens-kruydt van elcks soo veel genoegh is, vijf Hoofden van zwarte Hamels, vijftien groene Kickvorschen, laet dit te samen met vier pont Olie in Balneo sieden, tot dat de beenders van een gaen, de Olie daer na door een doeck gedaen zijnde, bewaert tot het gebruyck. Lobel.

Voor de Weegh-luysen: Neemt Water-Peper-kruydt ende leght het in de Bedt-steden. Dodonaeus.

Waterpeper, in het Latijn Hydropiper, Piper aquaticum. (Persicaria hydropiper)

Vorm.

Dit kruid schiet ongeveer vijf en veertig cm hoog op en brengt ronde stelen voort die in verschillende zijscheuten verdeeld en in veel leden gedeeld zijn. Ze zijn met langwerpige bladeren begroeid die op die van de perzikboom lijken. Uit de oorsprong van de bladeren en aan de toppen van de twijgen komen op langachtige steeltjes purperachtige of vleeskleurige bloempjes aar- of druifvormig bijeen gesteld te voorschijn die door breedachtig en bruin zaad gevolgd worden. De wortel is zeer vezelig.

Plaats.

Waterpeper groeit in Nederland op natte en vochtige plaatsen, in de kuilen en aan de kanten van watergrachten en poelen.

Tijd.

Dit kruid brengt zijn bloemen in juli en augustus en daarna wordt het zaad rijp.

Aard en krachten.

Waterpeper is warm en droog in de derde graad, verdrogend en scheidend van krachten. Galenus.

Medicinaal gebruik.

Tegen huid plekken: Neem dit kruid en strijk dat ’s morgens en ’s avonds p de plekken, dan zullen ze in korte tijd vergaan. Dioscorides.

Tegen fijt aan de vingers: Neem waterpeperkruid, velletjes die tussen de eieren en schalen leggen, van elk even veel, als het tezamen gestampt is leg het daar op. Dodonaeus.

Tegen kalkachtig jicht en koude gezwellen: Maak de navolgende olie van waterpeper om daarmee te smeren. Neem sap van waterpeper, van maggi en tasjeskruid zoveel als genoeg is, vijf hoofden van zwarte geiten, vijftien groene kikkers, laat dit tezamen met vier pond olie in Balneo koken totdat de beenderen uit elkaar vallen, als de olie daarna door een doek gedaan is wordt het tot gebruik bewaard. Lobel.

Tegen wandluizen: Neem waterpeperkruid en leg het in de bedstede. Dodonaeus.

Water-munte, in ‘t Latijn Sisymbrium.

Gedaente.

Water-munte is door sijn kantige bruyn-roode steelen ende bladeren de Hof-munte seer gelijck, doch zwaerder van reuck, de wortel verspreydt sich mede wijt ende verre uyt.

Plaetse.

Dit Kruydt groeyt hier te Lande overvloedigh in ende aen de kanten van vochte Weyen.

Tijdt.

In de Lente spruyten nieuwe steelen ende bladeren uyt, ende de bloemen komen in de Somerse Maenden voort.

Aert en Krachten.

Watermunte is warm ende droogh van aert, ende in krachten met onsen Hof-munte seer wel over een komende. Dodonaeus.

Watermunt, in het Latijn Sisymbrium. (Mentha spicata)

Vorm.

Watermunt is door zijn kantige, bruinrode stelen en bladeren de hofmunt zeer gelijk, doch zwaarder van reuk, de wortel verspreidt zich ook wijd en ver uit.

Plaats

Dit kruid groeit hier te lande overvloedig in en aan de kanten van vochtige weiden.

Tijd.

In de lente spruiten nieuwe stelen en bladeren uit, de bloemen komen in de zomerse maanden voort.

Aard en krachten.

Watermunt is warm en droog van aard en komt in krachten met onze hofmunt zeer goed overeen. Dodonaeus.

Glidt-kruydt, in ’t Latijn Herba Judaica.

Gedaente.

Glit-kruyt heeft kantige en geknoopte steelkens, die somtijdts wat rootachtigh zijn. Uyt yeder lidt ofte knoopken spruyten breede, lange, spits toe-loopende ende uyt den groene witachtige bladeren, de welcke altijdt twee tegen malkanderen over staen, aen de oorspronck van dese komen twee blaeuwe bloemkens, dicht by een gevoeght, ende van gedaente die van Dooven Netelen gelijck, te voorschijn.

Plaetse.

Dit Kruydt groeyt in Hollandt ende andere Provintien omtrent de Water-grachten.

Tijdt.

Het bloeyt in Juny ende July.

Aert en Krachten.

Glidt-kruyt is verdroogende van aert, ende met eenige afvaginge wat t’samen-treckende van krachten.

Medicinael gebruyck.

Voor versche Wonden ende Scheursel: Neemt van dit Kruyt soo veel van nooden is, stoot het kleyn, ende leght het pap ofte plaester-wijs op. Dodonaeus.

Voor de Roos aen de Beenen: Neemt van de versche bladeren soo veel van nooden is, koocktse in schoon water, ende baeyt de voeten daer in. Clusius.

Glidkruid, in het Latijn Herba Judaica. (Sideritis scordioides)

Vorm.

Glidkruid heeft kantige en geknoopte steeltjes die soms wat roodachtig zijn. Uit elk lid of knoopje spruiten brede, lange en spits toelopende en uit het groene witachtige bladeren die altijd twee tegenover elkaar staan. Aan hun oorsprong komen twee blauwe bloempjes te voorschijn die dicht bijeen gevoegd zijn en qua vorm op die van de dove netelen lijken.

Plaats.

Dit kruid groeit in Holland en andere provincies omtrent de watergrachten.

Tijd.

Het bloeit in juni en juli.

Aard en krachten.

Glidkruid is verdrogend van aard en met enige afveging wat tezamen trekkend van krachten.

Medicinaal gebruik.

Tegen verse wonden en scheursel: Neem van dit kruid zoveel als nodig is, stamp het klein en leg het pap- of pleistergewijs op. Dodonaeus.

Tegen roos aan de benen: Neem van de verse bladeren zoveel als nodig is, kook ze in schoon water en baad de voeten daarin. Clusius.

Zee-sterre-kruydt, in ’t Latijn Tripolium.

Gedaente.

Zee-sterre-kruydt verkrijgt eerst lanckwerpige, breede, dickachtige, gladde groene bladeren, daer na brenght het voort een rechten ronde steel, een span ofte twee hoogh, met kleynder bladeren als de voorgaende bewassen, ende in verscheyde zijde-scheuten verspreydt, op de toppen van dese komen de bloemen te voorschijn, wiens middel-kruyne geel ende met Hemels-blauwen bladekens sterre-wijs beset is. Men (149) vint dit Kruydt oock met heel geele bloemen, als mede witte, ende dan is de middel-kruyne groen. De Wortel is wit ende houtachtigh.

Plaetse.

Dit Kruydt wast hier te Lande aen de Maes en Zee-kant van de Zeeuwse Eylanden.

Tijdt.

Het bloeyt in de Somerse Maenden.

Aert en Krachten.

Zee-sterre-kruydt is warm van aert, de Kamer-ganck ende den Urijn verweckende van krachten. Galenus, Dioscorides.


edicinael gebruyck.

Om de Waterachtige vochtigheden der Watersuchtigen door de Stoel-ganck ende den Urijn af te drijven: Neemt van de Wortel ofte des selfs schorsse een half loot, ende geeft het met Wijn op een reys in. Dioscorides.

Voor alderhande Wonden: Neemt het sap van de bladeren, druypt het in de wonden, ende leght’er de gekneusde bladeren boven op. Dodonaeus.

Zeesterrekruid, in het Latijn Tripolium. (Aster tripolium)

Vorm .

Zeesterrekruid krijgt eerst langwerpige, brede, dikachtige, gladde en groene bladeren. Daarna brengt het een rechte, ronde steel voort van een vijf en dertig cm hoog die met kleinere bladeren dan het voorgaande begroeid en in verschillende zijscheuten verspreid is. Op hun toppen komen de bloemen te voorschijn wiens middenkruin geel en met hemelsblauwe blaadjes stervormig bezet is. Men vindt dit kruid ook met geheel gele bloemen en ook witte, dan is de middenkruin groen. De wortel is wit en houtachtig.

Plaats.

Dit kruid groeit hier te lande aan de Maas en zeekant van de Zeeuwse eilanden.

Tijd.

Het bloeit in de zomerse maanden.

Aard en krachten.

Zeesterrekruid is warm van aard die de toiletgang en de urine verwekt van krachten. Galenus, Dioscorides.

Medicinaal gebruik.

Om de waterachtige vochtigheden van de waterzuchtige door de stoelgang en de urine af te drijven: Neem van de wortel of zijn schors een half lood en geef het met wijn in een keer in. Dioscorides.

Tegen allerhande wonden: Neem het sap van de bladeren, druppel het in de wonden en leg er de gekneusde bladeren bovenop. Dodonaeus.

Kali.

Geslachten.

Van dit Kruydt zijn twee soorten in de Nederlanden te vinden, ’t eene wordt Kali, ende het ander Witte Kali genaemt.

Gedaente.

De eerste soorte schiet een voet hoogh ofte wat meerder op, verspreyt in kromme, dicke ende dichte takskens, met vollijvige ende smalle bladeren bewassen, de struycken ende de bladeren zijn met veel steeckelingen ofte doornachtige priemkens gewapent. Tusschen de bladeren komen ronde en geel-groene bloemkens te voorschijn, ende na de selve plat zaet. De Wortel is houtachtigh, langhs de riesch van de aerden voort-kruypende.

Witte Kali heeft veel dunne bleck-groene steelkens, met seer veel dunne ende smalle bladekens begroeyt, maer met geen steekelingen beset. De Wortel is met veel veselingen behangen. Beyde de soorten van Kruyden zijn met scherp ende siltigh sap vervult.

Plaetse.

Kali wordt in de Nederlanden omtrent de Zee wassende gevonden. (148)

Tijdt.

Sy bloeyen in July ende Augustus.

Aert en Krachten.

Kali, ende voornamentlijck des selfs Assche, is heet ende droogh in den vierden graet, ende brandende van krachten. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Om de Urijn, Maentstonden ende alle Waterachtige vochtigheden door den Stoel-gangh af te drijven: Hier toe geven sommige een kleyn weynigh van dit Kruydt met eenigh nat in, maer het moet met groote voorsichtigheyt gebruyckt worden, want het andersints onverbeterlijcke schaden verwecken soude. Dodonaeus.

Voor overvloedigh ende uyt-wassent vleesch van de quade Zeeren ofte Zweeren: Neemt een weynigh van de Assche van Kali, ende strooyt het’er op. Avicenna.

Kali.(Salsola kali, Suaeda maritima de witte)

Geslachten.

Van dit kruid zijn twee soorten in Nederland te vinden, het ene wordt Kali en het andere witte Kali genoemd.

Vorm.

De eerste soort schiet een dertig cm hoog of wat meer op en verspreidt zich in kromme, dikke en dichte takjes die met vol stevige en smalle bladeren begroeid zijn. De takken en de bladeren zijn met veel stekels of dorenachtige priempjes gewapend. Tussen de bladeren komen ronde en geelgroene bloempjes te voorschijn en hierna plat zaad. De wortel is houtachtig en kruipt langs de oppervlakte van de aarde voort.

Witte Kali heeft veel dunne, bleekgroene steeltjes die met zeer veel dunne en smalle blaadjes begroeid zijn, maar zonder stekels. De wortel is met veel vezels behangen. Beide soorten van kruiden zijn met scherp en ziltig sap gevuld.

Plaats.

Kali wordt in groeiend in Nederland bij de zee gevonden.

Tijd.

Ze bloeien in juli en augustus.

Aard en krachten.

Kali, en voornamelijk zijn as, is heet en droog in de vierde graad en brandend van krachten. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Om de urine, maandstonden en alle waterachtige vochtigheden door de stoelgang af te drijven: Hiertoe geven sommige een klein beetje van dit kruid met wat nat in, maar het moet met grote voorzichtigheid gebruikt worden omdat het anders niet te verbeteren schade zal veroorzaken. Dodonaeus.

Tegen overvloedig en uitgroeiend vlees van de kwade zeren of zweren: Neem wat as van Kali en strooi het er op. Avicenna.

Alfs-rancken, in ’t Latijn Dulcamara.

Gedaente.

Alfs-ranck heeft dunne, harde ende houtachtige rancken, in verscheyde zijde-tackskens gescheyden, waer mede het sich om de boomen, heesteren ende diergelijcke steunselen bevestight. De schorsse van de jonge scheuten is groen, maer van de oude steelen buyten aschverwigh, ende inwendigh groen. Dese rancken zijn met voos mergh gevult. De bladeren zijn lanckwerpigh, effene ende voor spits-toeloopende, ende veeltijdts dicht aen het steelken, daer op sy voort komen, met kleyne afhanghsels versien. De violette ofte paerse bloemen hangen troswijs by een, met een geel uyt-staende priemken verciert, na dese volgen eerst groene ende daer na schoon roode Besien. De wortel is lanck, ende met veel veselingen behangen.

Plaetse.

Dit Kruydt groeyt hier te Lande overvloedigh op vochte plaetsen, omtrent de staende Water-grachten, Kuylen ende Revieren.

Tijdt.

Het bloeyt in Juny ofte July, ende in Augustus worden de Besien rijp.

Aert en Krachten.

Alfs-rancken is matelijck warm ende droogh van aert, openende, af-vagende ende verteerende van krachten. Dodonaeus.

Andere schrijven het de aert ende krachten van Nacht-schade ende Kriecken van over Zee toe. Lobel.

Medicinael gebruyck.

Voor verstoptheyt van de Lever, Water ende Geel-sucht: Bereydt een af-ziedtsel van de bladeren met Wijn ofte Water, ende laet hier van tweemael des daeghs een roemertje vol van drincken. Andere nemen de kleyn ofte gesneden rancken ofte wortelen, ofte neemt van de bladeren twee handen vol, Rhabarber een loot, gedrooghde Citroen-schillen een half loot, gesneden zijnde, doet het in een linnen sackje, ende hanght het op een mingelen goeden Wijn, ende laet hier alle morgen een roemertje vol van drincken. Dodonaeus. H. Tragus.

Voor die sicht door vallen ofte stooten van binnen beseert hebben: Neemt het uyt-gedruckte sap van Alfs-rancke een once, ende geeft het met wat Wijns op een reys in. C. Bauhinus.

Alfsranken, in het Latijn Dulcamara. (Solanum dulcamara)

Vorm.

Alfsrank heeft dunne, harde en houtachtige ranken die in verschillende zijtakjes gedeeld zijn waarmee het zich om de bomen, heesters en dergelijke steunen bevestigt. De schors van de jonge scheuten is groen, maar van de oude stelen van buiten askleurig en inwendig groen. Deze ranken zijn met voos merg gevuld. De bladeren zijn langwerpig, effen en lopen voor spits toe, vaak zijn ze dicht aan het steeltje waar ze uit voort komen met kleine aanhangsels voorzien. De violette of paarse bloemen hangen trosgewijs bijeen en zijn met een geel uitstaand priempje versiert. Hierna volgen eerst groene en daarna mooi rode bessen. De wortel is lang en met veel vezels behangen.

Plaats.

Dit kruid groeit hier te lande overvloedig op vochtige plaatsen, omtrent de staande watergrachten, kuilen en rivieren.

Tijd.

Het bloeit in juni of juli en in augustus worden de bessen rijp.

Aard en krachten.

Alfsrank is matig warm en droog van aard, openend, afvegend en verterend van krachten. Dodonaeus.

Andere schrijven het de aard en krachten van nachtschade en krieken van over zee toe. Lobel.

Medicinaal gebruik.

Tegen verstopping van de lever, water- en geelzucht: Maak een afkooksel van de bladeren met wijn of water en laat hiervan twee maal per dag een roemertje vol van drinken. Anderen nemen van de kleine of gesneden ranken of wortels, of nemen van de bladeren, twee handen vol, van rabarber een lood, van gedroogde citroenschillen een half lood, als ze gesneden zijn doe het in een linnen zakje en hang het op een mengsel goede wijn en laat hier alle elke morgen een roemertje vol van drinken. Dodonaeus. H. Tragus.

Voor diegene die zich door vallen of stoten van binnen bezeerd hebben: Neem een ons van het uitgedrukte sap van alfsrank en geef het met wat wijn in een keer in. C. Bauhinus.

Hadich, in ’t Latijn Ebulus.

Gedaente.

Hadich is van gedaente onsen gemeene Vlier-boom soo seer gelijck, dat het de naem van Wilde Vlier van sommige verkregen heeft. Alleen hier in verschillende, dat dit Kruydt veel leger blijft, de steelen alle jaer vergaen, ende de wortel niet houtachtigh, maer seer langh, ende omtrent een vinger dick is.

Plaetse.

Dit Kruydt wast op vette ende waterachtige gronden aen de kanten van de Velden ende Wegen.

Tijdt.

Het draeght bloemen in de (150) Somer, maer de Besien worden in de Herfst rijp.

Aert en Krachten.

De Hadich is van aert, krachten ende gebruyck den Vlier-boom seer gelijck. Dodonaeus.

Hadich, in het Latijn Ebulus. (Sambucus ebulus)

Vorm.

Hadich is van gedaante onze gewone vlierboom zo zeer gelijk dat het door sommigen de naam van wilde vlier gekregen heeft. Het verschilt alleen hierin dat dit kruid veel lager blijft, de stelen alle jaar vergaan en de wortel niet houtachtig, maar zeer lang en ongeveer een vinger dik is.

Plaats.

Dit kruid groeit op vette en waterachtige gronden aan de kanten van de velden en wegen.

Tijd.

Het draagt bloemen in de zomer, maar de bessen worden in de herfst rijp.

Aard en krachten.

De hadich is van aard, krachten en gebruik de vlierboom zeer gelijk. Dodonaeus.

Thalictrum.

Geslachten.

Dit Kruyt is hier te lande in twee soorten, te weten groot en kleyn Thalictrum onderscheyden.

Gedaente.

De eerste soorte schiet met een getackte, gestreepte, geknoopte, grasverwige ofte roodtachtige holle steel, omtrent twee voeten hoogh op, de welcke met veel breedtachtige, ende aen het eynde meest met twee sneden gekerfde, boven doncker ende onder bleeck-groene bladeren bewassen is. Op de top van de steel komen de kleyne bloemkens, van mosachtig bleeke draykens gemaeckt, te voorschijn, na de welcke drie-kantige hauwkens, met kleyn ront zaet gevult, volgen. De wortel is geel ender seer verre ende breedt in de aerde verspreyt.

De kleyne soorte is de voorgaende van gedaente gelijck, maer veel kleynder van maecksel, oock zijn de bloemkens van bleek geele draykens t’samen geset, ende de wortel dun, hardt ende zwartachtigh van verwe.

Plaetse.

Groot Thalictrum wordt in de Nederlanden aen de kanten van de vochte Velden, Water-grachten ende Beeckskens gevonden. De kleyne soorte groeyt hier te Lande in de Velden aen de Zee ghelegen.

Tijdt

In het Voor-jaer spruyten de bladeren ende steelen van dese Kruyden uyt de overgebleven wortel wederom voort, ende de bloemen vertoonen sich in July ende Augustus.

Aert en Krachten

Dese Kruyden zijn matelijck verwarmende ende verdroogende van aert, ende daer by met een besondere eygenschap begaeft, om den Buyck los en weeck te maecken. Galenus, Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor Wonden en Quetsuren: Neemt het sap van de bladeren ende druypt het in de Wonden, ende leght de gekneusde bladeren daer op. Dioscorides.

Om Stoel-ganck te verwecken: Neemt de bladeren van dit Kruydt ende vermengtse onder andere Moes-kruyden, ende laet de selve met malkanderen gekoockt zijnde, gebruycken, andere nemen het afziedtsel van de wortel met water bereydt, ende bevinden het selve krachtiger te zijn. Dodonaeus.

Thalictrum. (Thalictrum flavum, Thalictrum minus)

Geslachten.

Dit kruid is hier te lande in twee soorten verdeeld, te weten groot en klein Thalictrum.

Vorm.

De eerste soort schiet met een vertakte, gestreepte, geknoopte, graskleurige of roodachtige holle steel ongeveer zestig cm hoog op die met veel breedachtige, en aan het eind meestal met twee gesneden gekerfde van boven donker en onder bleek groene bladeren begroeid is. Op de top van de steel komen de kleine bloempjes te voorschijn die van mosachtige, bleke draadjes gemaakt zijn. Hierna volgen driekantige hauwtjes die met klein rond zaad gevuld zijn. De wortel is geel en is zeer ver en breed in de aarde verspreid.

De kleine soort is het voorgaande van vorm gelijk, maar veel kleiner van vorm, ook zijn de bloempjes van bleek gele draadjes tezamen gezet. De wortel is dun, hard en zwartachtig van kleur.

Plaats.

Groot Thalictrum wordt in Nederland aan de kanten van de vochtige velden, watergrachten en beekjes gevonden. De kleine soort groeit hier te lande in de velden die bij de zee zijn gelegen.

Tijd.

In het voorjaar spruiten de bladeren en stelen van deze kruiden uit de overgebleven wortel weer voort en de bloemen vertonen zich in juli en augustus.

Aard en krachten.

Deze kruiden zijn matig verwarmend en verdrogend van aard en daarbij met een bijzondere eigenschap begaafd om de buik los en week te maken. Galenus, Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Voor wonden en kwetsingen: Neem het sap van de bladeren en druppel het in de wonden, leg de gekneusde bladeren daarop. Dioscorides.

Om de stoelgang te verwekken: Neem de bladeren van dit kruid en vermeng ze onder andere moeskruiden, laat het als het met elkaar gekookt is gebruiken. Anderen nemen het afkooksel van de wortel dat met water klaar gemaakt is en vinden dat dit krachtiger is. Dodonaeus.

Weegh-bree, in ’t Latijn Plantago.

Geslachten.

De Weeghbree sullen wy in Lant ende Water Weegbree verdelen, de Lant Weeghbree heeft de navolgende mede-soorten, groote Weeghbree, kleyne Weeghbree ofte Honts-ribbe, Zee-weeghbree ende Roofachtige Weeghbree, de Water-weegbree (151) is in groote ende kleyne onderscheyden.

Gedaente.

Groot Weegbree heeft groote breede bladeren, met seven ribbekens, aen de onderste zijde uytstekende, versien, tusschen de welcke ronde steelen op-schieten, die van ’t midden tot aen de top met grasgroene ende aer-wijse bloemkens bewassen zijn. Het zaet is kleyn ende bruyn, de wortel wit, omtrent een vinger dick, ende met veel veselingen behangen.

Kleyne Weegbree heeft seer smalle ende niet boven anderhalve vinger breede bladeren, die oock door minder ribbekens verdeelt zijn. De steelen zijn kantigh, ende de bloemen wit.

Zee Weegbree heeft veel smalder, nochtans dicker bladeren als de voorgaende kleyne Weeghbree. De steelen ende bloemen als mede het zaet komt met de groote Weegbree over een.

Roosachtige Weegbree is van bladeren den grooten Weegbree seer gelijck, maer in ’t midden schiet op een korte steel, met veel kleyne bladeren bewassen, de gedaente van een Roose uyt-druckende.

Uyt de veselachtige wortel van groot Water Weeghbree spruyten op lange ende dicke steelen, breede ende voor spits toe-loopende bladeren, maer minder gezenuwt ofte met ribbekens versien, als de groote Landt Weeghbree. Tusschen dese bladeren wassen drie-kantige voose steelen, omtrent het uyterste in veel zijde-scheuten verdeelt, de welcke met witte bloemkens, uyt drie bladeren gemaeckt, beladen zijn, na desen volgen drie-kantige groene zaedt-knopkens.

Kleyn Water Weegh-bree heeft veel smalder bladeren, dunder ende kleynder steelen als de voorgaende soorte. Oock zijn de bloemen niet wit, maer incarnaet van verwe. De scherpe zaet-huyskens zijn die van Hanevoet ofte Botter-bloemen gelijck.

Plaetse.

De groote ende kleyne Weegh-bree wassen in de Velden ende aen de kanten van de Wegen. Zee Weeghbree wordt overvloedigh in Zeelandt ende Vrieslant op bracke ofte siltige gronden ghevonden. De Roosachtige Weeghbree wordt van de Lief-hebbers in de Hoven gheoeffent ende onderhouden. Water Weeghbree groeyt in ende neffens de kanten van de staende Wateren.

Tijdt.

Alle de soorten van Weeghbree spruyten in het Voor-jaer uyt, ende bloeyen in Juny, July ende Augustus.

Aert en Krachten.

Weeghbree verkoelt ende verdrooght in den tweeden graedt, vaeght af ende treckt te samen. Galenus.

Medicinael gebruyck.

Voor Buyck-loopen, Bloet-spouwen ende pissen, onmatige Maent-stonden ende Sweeringe van de Nieren ende Blase: Neemt de bladeren met de wortelen vier handen vol, koockt het in schoon Garsten-water ende Wijn tot een pint, ende een weynigh met Suycker soet gemaeckt zijnde, laet’er twee ofte drie (152) mael daeghs van drincken. Ofte neemt Weeghbree-zaet een vierendeel loots, gestoten zijnde, geeft het met Wijn in. Dodonaeus.

Voor Flerecijn uyt hitte ontstaen: Neemt Weeghbree-bladeren soo veel van nooden is, kneustse in een Mortier, ende slaetse pap-wijs om het pijnlijcke Lidt. Fuchsius.

Voor ontstekinge der Oogen: Neemt het sap of gedistilleert Water van dit Kruydt, ende druypt het dickwils in de Oogen.

Voor de Wormen des Buycks: Neemt Weeghbree-sap een lepel vol, geeft het met oude Mee in, ende leght de gekneusde bladeren op de Navel. Ravelingius.

Voor bloedigh Tant-vleesch: Neemt Weegbree met de Wortelen een handt vol, koockt het in een half pintje roode Wijn tot dat de helft verzoden is, doet’er by sap van Weeghbree een once, Sout van Salpeter een half vierendeel loots, menght dit te samen, ende wascht’er het tant-vleesch mede. C. Durantus.

Voor Steen in de Nieren: Neemt Water Weeghbree drie handen vol, maeckt’er met schoon water een afziedtsel van, ‘t welck ghy twee ofte driemael des daeghs gebruycken sult. Dit genees-middel is by geval hier toe krachtig bevonden van den vermaerden Lobel.

Weegbree, in het Latijn Plantago. (Plantago major, Plantago media of lanceolata, Plantago maritima, Alisma plantago-aquatica en Echinodorus ranunculoides)

Geslachten.

De weegbree zullen wij in land en water weegbree verdelen, de land weegbree heeft de volgende mede soorten, grote weegbree, kleine weegbree of hondsribbe, zeeweegbree en roofachtige weegbree, de waterweegbree (Alisma) is in grote en kleine verdeeld.

Vorm.

Grote weegbree heeft grote, brede bladeren met zeven ribben voorzien die aan de onderkant uitsteken. Tussen hen schieten ronde stelen op die van het midden tot aan de top toe met grasgroene en aarvormige bloempjes begroeid zijn. Het zaad is klein en bruin, de wortel is wit en ongeveer een vinger dik en met veel vezels behangen.

Kleine weegbree heeft zeer smalle en niet boven anderhalve vinger brede bladeren die ook door minder ribben verdeeld zijn. De stelen zijn kantig en de bloemen wit.

Zeeweegbree heeft veel smallere, nochtans dikkere bladeren dan de voorgaande kleine weegbree. De stelen en bloemen als mede het zaad komen met de grote weegbree overeen.

Roosachtige weegbree is van bladeren de grote weegbree zeer gelijk, maar in het midden schiet een korte steel op die met veel kleine bladeren begroeid is en de vorm van een roos uit drukt.

Uit de vezelachtige wortel van grote waterweegbree spruiten op lange en dikke stelen brede en voor spits toe lopende bladeren uit, maar met minder zenuwen of ribben voorzien dan het grote land weegbree. Tussen deze bladeren groeien driekantige, voze stelen uit die omtrent het uiterste in veel zijscheuten verdeeld en met witte bloempjes bezet en uit drie bladeren gemaakt zijn. Hierna volgen driekantige, groene zaadknopjes.

Kleine waterweegbree heeft veel smallere bladeren, dunnere en kleinere stelen dan het voorgaande soort. Ook zijn de bloemen niet wit, maar inkarnaat van kleur. De scherpe zaadhuisjes zijn die van hanevoet of boterbloemen gelijk.

Plaats.

De grote en kleine weegbree groeien in de velden en aan de kanten van de wegen. Zeeweegbree wordt overvloedig in Zeeland en Friesland op brakke of ziltige gronden gevonden. De roosachtige weegbree wordt door de liefhebbers in de hoven geteeld en onderhouden. Waterweegbree groeit in en naast de kanten van stil staand water.

Tijd.

Alle deze soorten van weegbree spruiten in het voorjaar uit en bloeien in juni, juli en augustus.

Aard en krachten.

Weegbree verkoelt en verdroogt in de tweede graad, veegt af en trekt tezamen. Galenus.

Medicinaal gebruik.

Tegen buiklopen, bloedspuwen en plassen, onmatige maandstonden en zweren van de nieren en blaas: Neem van de bladeren met de wortels vier handen vol, kook het in schoon gerstewater en wijn tot een pint en als het met wat met suiker zoet gemaakt is, laat er twee of drie maal per dag van drinken. Of neem van weegbreezaad een vierendeel lood en als het gestampt is geef het met wijn in. Dodonaeus.

Tegen jicht die uit hitte ontstaan is: Neem van weegbreebladeren zoveel als nodig is, kneus ze in een mortier en sla het papgewijs om het pijnlijke lid. Fuchsius.

Voor ontstoken ogen: Neem het sap of gedistilleerde water van dit kruid en druppel het dikwijls in de ogen.

Tegen wormen van de buik: Neem van weegbreesap een lepel vol, geef het met oude mede in en leg de gekneusde bladeren op de navel. Ravelingius.

Tegen bloedig tandvlees: Neem van weegbree met de wortels een hand vol, kook het in een half pintje rode wijn totdat de helft verkookt is, doe er een ons sap bij van weegbree, van zout van salpeter een half vierendeel lood, meng dit tezamen en was er het tandvlees mee. C. Durantus.

Tegen steen in de nieren: Neem van waterweegbree drie handen vol, maak er met schoon water een afkooksel van dat ge twee of drie maal per dag gebruiken zal. Dit geneesmiddel is bij toeval hiertoe krachtig gevonden door de vermaarde Lobel.

Motten-kruydt, in ’t Latijn Blattaria.

Gedaente.

Motten-kruyt heeft matelick hooge steelen die met lanckwerpige, aen de kanten gekerfde, doncker groene, gladde ende geaderde bladeren bewassen, ende boven in verscheyde zijde-tackskens verdeelt zijn. Aen de toppen van de steelen en de sijde-scheuten komen meestendeel geele bloemkens, van vijf bladekens t’samen geset, ende met eenige purpere draeykens in ’t midden verciert, te voorschijn. Hoewel men door oeffeninghe in de Hoven een werckelijck onderscheyt, soo wel in de verwe als maecksel der bloemen bevint. Het zwart ende kleyn zaet leyt in hardtachtigh zaet bollekens beslooten. De wortel is met veel aenhangende veselingen begroeyt.

Plaetse.

Dit Kruydt wordt hier te Lande aen de kanten van de Water-grachten, Kuylen, Dijcken ende loopende Wateren gevonden.

Tijdt.

Het bloeyt in de Somerse Maenden.

Aert en Krachten.

Motten-kruyt is heet en droogh van aert, bitter van smaeck, ende de verstopte kleyne aderkens des Ingewants openende van krachten. Lobel.

Mottenkruid, in het Latijn Blattaria. (Verbascum blattaria)

Vorm.

Mottenkruid heeft matig hoge stelen die met langwerpige en aan de kanten gekerfde, donker groene, gladde en geaderde bladeren begroeid en boven in verschillende zijtakjes verdeeld zijn. Aan de toppen van de stelen en de zijscheuten komen voor het grootste deel gele bloempjes te voorschijn die uit vijf blaadjes samen gesteld en met enige purperen meeldraadjes in het midden versierd zijn. Hoewel men door teelt in de hoven een werkelijk verschil, zowel in de kleur als in bloemvorm ziet. Het zwarte en kleine zaad ligt in hardachtige zaadbolletjes besloten. De wortel is met veel aanhangende vezels begroeid.

Plaats.

Dit kruid wordt hier te lande aan de kanten van de watergrachten, kuilen, dijken en lopend water gevonden.

Tijd.

Het bloeit in de zomerse maanden.

Aard en krachten.

Mottenkruid is heet en droog van aard, bitter van smaak en de verstopte kleine adertjes van het ingewand openend van krachten. Lobel.

Hanen-voet ofte Booter-bloemen, in ’t Latijn Ranunculus.

Geslachten.

Dit Kruyt wordt hier te Lande in Wilde ende vreemde Hanen-voet onderscheyden. De wilde Hanen-voet heeft de navolgende mede-soorten: Gemeyne Hanen-voet, Water Hanen-voet, Aeker Hanenvoet ende Egel-koolen. Van de vreemde soorte besie onder de Hof Bloemen-kruyden.

Gedaente.

Gemeyne Hanen-voet in ’t Latijn Ranunculus Pratensis genaemt, is wederom in kruypende Hanen-voet, ende Hanen-voet met recht-op staende steelen verdeelt.

Kruypende Hanen-voet heeft doncker-groene, ende met eenige witte placken, besprengelde, diep gekerfde bladeren, soo dat yeder uyt drie ofte oock wel uyt vijf bladeren gemaeckt schijnt te zijn. De steelen zijn rondt ende hayrigh, waer van sommige nederwaerts gebogen, ende door eenige uyt-wassende veselingen aen de aerde bevestight zijn. De gout-geele blinckende bloemen, van vijf bladekens aen een rondt hoofdeken t’samen gevoeght, ende met kleyne draeykens verciert, spruyten op de toppen van de steelen voort, na-latende veel kleyn zaet in een ronde bolleken beslooten. De Wortel is dun, wit ende seer veselachtigh. (153)

Gemeyn Hanevoet met recht opstaende steelen, verschilt alleen van de voorgaende soorte, door dien de steelen niet gebogen nochte met eenige ruyghte ofte hayrachtigheydt beset zijn.

Water Hanen-voet heeft breede, gladde, bleeckgroene, ende aen de kanten op sommige plaetsen diep gesneden bladeren, tusschen de welcke ronde, gelijvige, holle steelen voort komen, die aen de toppen met geel blinckende bloemen, maer kleynder als aen de gemeyne Hanenvoet, beladen zijn. De zaet huyskens zijn ronde hoofdekens, ende de wortel wit ende veselachtigh.

Acker Hanenvoet heeft seer kleyne gesneden bleeck-groene bladeren. De recht opstaende steelen zijn rondt, de zaet huyskens, waer in plat zaet beslooten is, met korte doornkens beset, ende de wortel van witte hayrwijse veselingen gemaeckt.

Egelkoolen, in ’t Latijn Ranunculus Flammula genaemt, wast omtrent ander halven voet hoogh op, voort brengende recht opstaende rootachtige ende op sommige plaetsen geknoopte steelen die met lange bladeren, somtijdts gekerft, somtijdts ongekerft, bewassen zijn. De bloemen, zaet huyskens, ende wortel, zijn weynigh van ons gemeyn Hanenvoet verschillende.

Plaetse.

Gemeyn Hanenvoet groeyt veel in de Beemden ofte Weyen van dese Landen. Water Hanenvoet op vochte ende moerachtige plaetsen. Acker Hanenvoet in de Zaylanden op natten grondt. Egel-koolen in de vochte Weyen van Hollandt ende andere Provincien.

Tijdt.

Alle dese soorten van Hanenvoet dragen haer bloemen in May ende Juny, ende daer na wordt het zaet rijp.

Aert en Krachten.

Alle de soorten van Hanenvoet zijn heet ende droogh in den derden graedt, ende de huyt openende ofte brandende van krachten, waerom het oock inwendigh niet gebruyckt wordt. Galenus.

Medicinael gebruyck.

Voor Wratten ende verharde Klieren: Neemt hanenvoet soo veel van nooden is, gestooten zijnde leght het op. Plinius.

Om de Herssenen door niesen te suyveren: Neemt de gedrooghde wortel, stootse fijn, ende haelt hier van een weyningh in de Neus-gaten op.

Voor Tant-pijn: Neemt de wortel ende steecktse in de pijnlijcke tant, maer sy doet de selve vermorselen. Dioscorides.

Hanenvoet of boterbloemen, in het Latijn Ranunculus. (Ranunculus repens, Ranunculus sceleratus, Ranunculus arvensis en Ranunculus flammula)

Geslachten.

Dit kruid wordt hier te lande in wilde en vreemde hanenvoet verdeeld. De wilde hanenvoet heeft de volgende mede-soorten: gewone hanenvoet, water hanenvoet, akker hanenvoet en egelkolen. Voor de vreemde soorten zie onder de hof bloemenkruiden.

Vorm.

Gewone hanenvoet, die in het Latijn Ranunculus pratensis genoemd wordt, is wederom in kruipende hanenvoet en hanenvoet met rechtop staande stelen verdeeld.

Kruipende hanenvoet heeft donker groene en met enige witte plekken bevlekte, diep gekerfde bladeren zo dat elk uit drie of ook wel uit vijf bladeren gemaakt lijkt te zijn. De stelen zijn rond en harig waarvan sommige naar beneden gebogen en door enige uitgroeiende vezels aan de aarde bevestigd zijn. De goudgele, blinkende bloemen, die van vijf blaadjes aan een rond hoofdje tezamen gevoegd en met kleine meeldraadjes versiert zijn, spruiten op de toppen van de stelen voort. Ze laten veel klein zaad na dat in een rond bolletje zit. De wortel is dun, wit en zeer vezelachtig.

Gewone hanenvoet met recht opstaande stelen, (Ranunculus lingua) verschilt alleen van het voorgaande soort doordat zijn stelen niet gebogen of met enige ruigte of haarachtigheid begroeid zijn.

Water hanenvoet heeft brede, gladde, bleek groene en aan de kanten op sommige plaatsen diep gesneden bladeren waartussen ronde, dikke en holle stelen voort komen die aan de toppen met gele, blinkende bloemen bezet zijn, maar kleiner dan aan de gewone hanenvoet. De zaadhuisjes zijn ronde hoofdjes, de wortel is wit en vezelachtig.

Akkerhanenvoet heeft zeer kleine, gesneden bleek groene bladeren. De recht opstaande stelen zijn rond, de zaadhuisjes zijn met korte dorentjes bezet waarin plat zaad zit. De wortel is van witte, haarachtige vezels gemaakt.

Egelkolen, die in het Latijn Ranunculus flammula genoemd worden, groeien ongeveer vijf en veertig cm hoog op. Ze brengen recht opstaande, roodachtige en op sommige plaatsen geknoopte stelen voort die met lange bladeren begroeid zijn die soms gekerfd en soms niet gekerfd zijn. De bloemen, zaadhuisjes en de wortels verschillen weinig van onze gewone hanenvoet.

Plaats.

Gewone hanenvoet groeit veel in de beemden of weiden van deze landen. Waterhanenvoet op vochtige en moerasachtige plaatsen. Akkerhanenvoet in de zaailanden op natte grond. Egelkolen in de vochtige weiden van Holland en andere provincies.

Tijd.

Al deze soorten van hanenvoet dragen hun bloemen in mei en juni en daarna wordt het zaad rijp.

Aard en krachten.

Alle soorten van hanenvoet zijn heet en droog in de derde graad en de huid openend of brandend van krachten waarom het ook inwendig niet gebruikt wordt. Galenus.

Medicinaal gebruik.

Tegen wratten en verharde klieren: Neem van hanenvoet zoveel als nodig is en als het gestampt is leg het op. Plinius.

Om de hersens door niezen te zuiveren: Neem de gedroogde wortels, stamp ze fijn en haal hiervan wat in de neusgaten op.

Tegen tandpijn: Neem de wortel en steek ze in de pijnlijke tand, maar ze laat die vermorzelen. Dioscorides.

Kees-kruyt, Gemeyn Maluwe, in ’t Latijn Malva.

Gedaente.

De Maluwe brenght voort verscheyde ronde steelen die met breede, rondtachtige ende rontom de kanten een weynigh geschaerde bladeren bewassen, ende met bleeck purperen ofte lijf-verwige bloemen, van vijf bladekens t’samen geset, verciert zijn. Na de bloemen komen platte en ronde (154) zaet-bollekens te voorschijn. De wortel is wit, ende lanck.

Plaetse.

Dit Kruyt groeyt hier te Lande op vochte en vette gronden.

Tijdt.

Het bloeyt in de Somerse Maenden ende ondertusschen wort het zaet rijp.

Aert en Krachten.

De Maluwe is matelijcke getempert in hitte ende vochtigheyt, verdeylende, versachtende ende vermurwende van krachten. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor Hoest, heessigheyt ende uyt-teeringe: Neemt van de wortel van Maluwe twee loot, van de bladeren twee handen vol, van ’t zaet een half loot, koockt dit te samen op in Soete-melck tot dat’er een pint van overigh blijft, van dese Melck sult ghy twee ofte driemael des daeghs een goeden dronck laten drincken. Fuchsius.

Voor steken van Spinnen, Wespen, Byen en ander ongedierte: Neemt de bladeren, stootse kleyn en leghtse op. Dodonaeus.

Voor pijn in de Ooren: Neemt het uytgedruckte sap van de bladeren, ende druypt het warm in de Ooren. C. Durantus.

Voor pijn in de Darmen, Blase ende Nieren: Neemt Maluwe-bladeren twee handen vol, Kamille-bloemen een handt vol, koockt dit op in een pint Bier, ende laet hier van drincken. Ravelingius.

Om harde geswellen te vermurwen: Neemt van de bladeren soo veel van nooden is, koocktse in schoon water tot datse murw zijn, ende leghtse papwijs op. Galenus.

Kaaskruid, gewone maluwe, in het Latijn Malva. (Malva sylvestris)

Vorm.

Maluwe brengt verschillende, ronde stelen voort die met brede, rondachtige en rondom de kanten wat geschaarde bladeren begroeid en met bleek purperen of vleeskleurige bloemen, die van vijf blaadjes tezamen gezet, versierd zijn. Na de bloemen komen platte en ronde zaadbolletjes te voorschijn. De wortel is wit en lang.

Plaats.

Dit kruid groeit hier te lande op vochtige en vette gronden.

Tijd.

Het bloeit in de zomerse maanden en ondertussen wordt het zaad rijp.

Aard en krachten.

De maluwe is matig getemperd in hitte en vochtigheid, verdelend, verzachtend en vermurwend van krachten. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Tegen hoest, heesheid en uittering: Neem van de wortel van maluwe twee lood, van de bladeren twee handen vol, van het zaad een half lood, kook dit tezamen op in zoete melk totdat er een pint van over blijft, van deze melk zal ge twee of drie maal per dag een goede dronk laten drinken. Fuchsius.

Tegen steken van spinnen, wespen, bijen en ander ongedierte: Neem de bladeren, stamp ze klein en leg ze op. Dodonaeus.

Tegen oorpijn: Neem het uitgedrukte sap van de bladeren en druppel het warm in de oren. C. Durantus.

Tegen pijn in de darmen, blaas en nieren: Neem van maluwebladeren twee handen vol, van kamillebloemen een hand vol, kook dit op in een pint bier en laat hiervan drinken. Ravelingius.

Om harde gezwellen te vermurwen: Neem van de bladeren zoveel als nodig is, kook ze in schoon water totdat ze murw zijn en leg ze papgewijs op. Galenus.

Heemst-wortel, witte Maluwe, in ’t Latijn Althaea.

Gedaente.

Heemst-wortel krijgt hooge en ronde steelen, met breede, rondtachtige, doch voor wat spits toeloopende sachte bladeren, dese zijn een weynigh aen de kanten geschaert. De witte ofte bleecke bloemen ende de zaet-bollekens, zijn die van de gemeyne Maluwe van maecksel seer gelijck. De wortel is lanck, tay, van binnen wit ende met een lijmigh sap vervult.

Plaetse.

Dit Kruyt vindt men op vochte ende vette gronden, ende het groeyt overvloedigh aen de kanten van ’t Y, omtrent Amsterdam.

Tijdt.

Uyt de overgeblevene wortel van dit Kruydt spruyten in ’t Voor-jaer nieuwe steelen ende bladeren voort, de bloemen vertoonen sich in July ende Augustus, ende daer na wordt ’t zaet rijp.

Aert en Krachten.

De witte Maluwe is middelmatigh warm, maer wat drooger als de gemeene Maluwe, vermurwende, scheydende, pijn stillende, ende de scherpe vochtigheden versachtende van krachten. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor ’t Graveel: Neemt van de bladeren twee handen vol, ofte van de wortel vier loot, koockt het op in een pint Wijn tot dat de helft versoden is, ende laet dit in twee reysen gebruycken. Fuchsius. (155)

Voor Sinckinge ende dunne Catharren die op de Borst vallen: Neemt Althae-suycker, ende laet hier van een stuckje dickwils in de Mont smelten, ’t welck men soetjens door slicken sal. Matthiolus.

Voor swaren Hoest: Neemt van de wortel drie loot, koockt het op in soete Melck tot een pint, waer van ghy tweemael des daegs een roemertje vol van innemen sult. Dodonaeus.

Voor alderhande koude Geswellen: Neemt van de wortel soo veel van nooden is, koocktse murw in Wijn, daer na stootse in een Mortier heel kleyn, doet’er by wat Verckens-reusel, ende leght het pap-wijs op. Galenus.

Heemst wortel, witte maluwe, in het Latijn Althaea. (Althaea officinalis)

Vorm.

Heemstwortel krijgt hoge en ronde stelen die met brede, rondachtige, doch voor wat spits toelopende, zachte bladeren begroeid zijn, deze zijn aan de kanten wat geschaard. De witte of bleke bloemen en de zaadbolletjes lijken zeer veel op die van de gewone maluwe. De wortel is lang, taai, van binnen wit en met een lijmig sap gevuld.

Plaats.

Dit kruid vindt men op vochtige en vette gronden, het groeit overvloedig aan de kanten van het IJ, omtrent Amsterdam.

Tijd.

Uit de overgebleven wortel van dit kruid spruiten in het voorjaar nieuwe stelen en bladeren voort, de bloemen vertonen zich in juli en augustus en daarna wordt het zaad rijp.

Aard en krachten.

De witte maluwe is middelmatig warm, maar wat droger dan de gewone maluwe, vermurwend, scheidend, pijn stillend en de scherpe vochtigheden verzachtende van krachten. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Tegen de nierstenen: Neem van de bladeren twee handen vol, of van de wortels vier lood, kook het op in een pint wijn totdat de helft verkookt is en laat dit in twee keer gebruiken. Fuchsius.

Tegen zinkingen en dunne catarre die op de borst vallen: Neem Althaesuiker en laat hiervan een stukje dikwijls in de mond smelten wat men zoetjes door slikken zal. Matthiolus.

Tegen zware hoest: Neem van de wortel drie lood, kook het op in zoete melk tot een pint waarvan ge twee maal per dag een roemertje vol innemen zal. Dodonaeus.

Tegen allerhande koude zwellen: Neem van de wortel zoveel als nodig is, kook ze murw in wijn, stamp ze daarna in een mortier heel klein, doe er wat varkensreuzel bij en leg het papgewijs op. Galenus.

Sigmaerts-kruydt, in ’t Latijn Alcaea vulgaris.

Gedaente.

Dit Kruydt heeft ronde steelen, omtrent drie voet hoogh opschietende. De bladeren zijn eenighsins die van Kees-kruydt gelijck, maer in vijf deelen gesneden. De bloemen ende het zaet komen seer wel met het voornoemde Kruydt over een. De wortel is slijmigh, matelijck dick, en van binnen wit.

Plaetse.

Het groeyt aen de kanten van de Velden, Hagen en Grachten.

Tijdt.

Het bloeyt in Juny ende July.

Aert en Krachten.

Sigmaerts-kruydt vergelijckt sich in aert en krachten met de gemeene Malva en Heemst-wortel, Dioscorides, Dodonaeus.

Sigmaartskruid, in het Latijn Alcaea vulgaris. (Malva alcea)

Vorm.

Dit kruid heeft ronde stelen die ongeveer negentig cm hoog opschieten. De bladeren zijn enigszins die van kaaskruid gelijk, maar in vijf delen gesneden. De bloemen en het zaad komen zeer goed met het voornoemde kruid overeen. De wortel is slijmig, matig dik en van binnen wit.

Plaats.

Het groeit aan de kanten van de velden, hagen en grachten.

Tijd.

Het bloeit in juni en juli.

Aard en krachten.

Sigmaartskruid vergelijkt zich in aard en krachten met de gewone Malva en heemstwortel, Dioscorides, Dodonaeus.

Water-patich, in ’t Latijn Lapathum Aquaticum.

Gedaente.

Dit gewas heeft ronde, bruyne holle steelen, met seer lange breedtachtige bladeren versien, op de eynde der steelen ende zijde-scheuten komen de bleeck-geele bloemkens in groote menighten voort, die van drie kantigh bruyn zaet, in dunne vellekens beslooten zijnde, gevolght worden. De wortel is van buyten zwart ende van binnen root van verwe.

Plaetse.

Water-patigh groeyt in ende aen de kanten van de Water-grachten ende Kuylen.T

Tijdt.

Het bloeyt in July ende Augustus, ende ondertusschen wordt het zaet rijp.

Aert en Krachten.

Dit kruydt is matelijck verkoelende ende merckelijck verdroogende van aert, ende daerom meerder t’samen-treckende van krachten als de Tamme Patich ofte Patientie. Het wordt voornamentlijck tegen Schurtftheyt soo wel uytwendigh als inwendigh gebruyckt.

Waterpatich, in het Latijn Lapathum aquaticum. (Rumex hydrolapathum)

Vorm.

Dit gewas heeft ronde, bruine holle stelen die met zeer lange, breedachtige bladeren voorzien zijn. Op het einde van de stelen en zijscheuten komen de bleek gele bloempjes in grote menigte voort die door driekantig, bruin zaad gevold worden dat in dunne velletjes zit. De wortel is van buiten zwart en van binnen rood van kleur.

Plaats.

Waterpatich groeit in en aan de kanten van de watergrachten en kuilen.

Tijd.

Het bloeit in juli en augustus en ondertussen wordt het zaad rijp.

Aard en krachten.

Dit kruid is matig verkoelend en opmerkelijk verdrogend van aard en daarom meer tezamen trekkend van krachten dan de tamme patich of patientie. Het wordt voornamelijk tegen schurft gebruikt en zowel uitwendig als inwendig.

Swarte Jacea, in ’t Latijn Jacea Nigra, Matresillon.

Gedaente.

Dit Kruyt brenght voort lanckwerpige ende aen beyde zijde gesneden hayrige bladeren, tusschen de welcke ronde ende harde steelen voort spruyten, met diergelijcke bladeren bewassen, ende op de toppen met ronde geschubde bollekens beladen, uyt wiens midden in plaetse van bloemen purper-roode draeykens, veel by een vergadert, te voorschijn komen. De wortel is hardt ende met veselingen behangen.Pl

aetse.

Het wordt in de Weyen, ende op grasachtige plaetsen gevonden.

Tijdt.

Het bloeyt in Juny ende July.

Aert en Krachten.

De Swarte Jacea is warm ende droogh van aert, ende komt in krachten met de Duyvels-beet over een. Dodonaeus.

Zwarte Jacea, in het Latijn Jacea Nigra, Matresillon. (Centaurea jacea)

Vorm.

Dit kruid brengt langwerpige en aan beide zijden gesneden, harige bladeren voort waartussen ronde en harde stelen uitspruiten die met dergelijke bladeren begroeid en op de toppen met ronde, geschubde bolletjes bezet zijn. Uit hun midden komen, in plaats van bloemen, purperrode draadjes te voorschijn die veel bijeen staan. De wortel is hard en met vezels behangen.

Plaats.

Het wordt in de weiden en op grasachtige plaatsen gevonden.

Tijd.

Het bloeit in juni en juli.

Aard en krachten.

Zwarte jacea is warm en droog van aard en komt in krachten met de duivelsbeet overeen. Dodonaeus.

Sint Jans Kruydt, in ’t Latijn Hypericum.

Gedaente.

Dit Gewas brenght voort veel steelen, omtrent een voet hoogh op-schietende, ende met veel +breetachtige bladekens bewassen, die tegen de Sonne gehouden, vol gaetjes schijnen te zijn. De geele bloemen (356) spruyten op de toppen van de steelen voort, ende zijn van vijf bladeren gemaeckt, ende in ’t midden met eenige draeykens verciert. Na de bloemen volgen lanckwerpige zaedt-knopkens, met seer kleyn zaet gevult. De wortel is hardt ende houtachtigh.

Plaetse.

Het groeyt hier te Lande aen de kanten van de Beemden, ende op grasachtige ende vochte Landts-douwen. Het wordt oock veel omtrent de Sandt-duynen van Hollandt gevonden.

Tijdt.

Het brenght sijn bloemen in Juny ofte July voort.

Aert en Krachten.

De Hypericum is warm ende droogh van aert, fijn van deelen, ende wordt onder de Wondt-kruyden gestelt. Galenus.

Medicinael gebruyck.

Om de Wonden te heelen: Neemt het sap van dit Kruydt, ende druypt het’er warm in, maer veel krachtiger is de Olie van de Bloemen bereydt. Fuchsius.

Voor langh-duurende Koortsen: Neemt een vierendeel loots van het ghedrooght St. Jans-kruydt, ende geeft het met Wijn voor het aenkomen van de koorts in. Dioscorides.

Voor Graveel, Bloetspouwen en Sciatica: Neemt van het zaet een vierendeel loots, ende laet het met Wijn ofte eenigh bequaem nat in nemen. Plinius.

Voor die sich van binnen gequetst hebben: Neemt een handt vol van de Bloemen, koockt het in een half pintje goedt Bier, tot dat een derdeel versooden is, door gezegen zijnde, doet’er by een stuck Boter, ende laet dit warm indrincken. Ravelingius.

Voor Geelsucht: Neemt de bladeren ende Bloemen van St. Jans-kruydt, koocktse in Wijn ofte Water, ende laet hier van alle morgen een roemertje vol drincken. Joh. Stocker.

Sint Janskruid, in het Latijn Hypericum. (Hypericum perfoliatum)

Vorm.

Dit gewas brengt veel stelen voort die ongeveer een dertig cm hoog op schieten en met veel breedachtige blaadjes begroeid zijn. Als men die tegen de zon houdt lijken ze vol gaatjes te zijn. De gele bloemen spruiten op de toppen van de stelen voort en zijn van vijf bladeren gemaakt en in het midden met enige meeldraadjes versierd. Na de bloemen volgen langwerpige zaadknopjes die met zeer klein zaad gevuld zijn. De wortel is hard en houtachtig.

Plaats.

Het groeit hier te lande aan de kanten van de beemden en op grasachtige en vochtige landouwen. Het wordt ook veel omtrent de zandduinen van Holland gevonden.

Tijd.

Het brengt zijn bloemen in juni of juli voort.

Aard en krachten.

Hypericum is warm en droog van aard, fijn van delen en wordt onder de wondkruiden gesteld. Galenus.

Medicinaal gebruik.

Om de wonden te helen: Neem het sap van dit kruid en druppel het er warm in, maar veel krachtiger is de olie die van de bloemen gemaakt is. Fuchsius.

Tegen lang durende koortsen: Neem een vierendeel lood van het gedroogde St. Janskruid en geef het met wijn voor het aankomen van de koorts in. Dioscorides.

Tegen nierstenen, bloedspuwen en jicht: Neem van het zaad een vierendeel lood en laat het met wijn of enig goed nat innemen. Plinius.

Voor diegene die zich van binnen gekwetst hebben: Neem een hand vol van de bloemen, kook het in een half pintje goed bier totdat een derde deel verkookt is, als het doorgezeefd is doe er een stuk boter bij en laat dit warm opdrinken. Ravelingius.

Tegen geelzucht: Neem de bladeren en bloemen van St. Jans-kruid, kook ze in wijn of water en laat hiervan elke morgen een roemertje vol drinken. Joh. Stocker.

Papen-kruydt, Paerde-bloemen, in ’t Latijn Taraxacum.

Gedaente.

Dit Kruydt heeft lanckwerpige, ende aen beyde zijden diep gesnede bladeren, die van Cichorey eenighzints gelijck, tusschen dese bladeren spruyten holle ende brosse steelkens, yder boven met een geele bloem, van veel bladekens, dicht by een ghevoeght, beladen, die daer na in wolachtige bollekens veranderen ende door de wint met het zaet verwayen. De wortel is langh, ende met melckachtig sap gevult.

Plaetse.

Het groeyt veel op grasachtige plaetsen.

Tijdt.

Het bloeyt in April ende May.

Aert en Krachten.

Dit Kruydt verkoelt ende verdrooght in den tweeden graet, het is bitter van smaeck, openende en afvagende van krachten. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor Koortsen ende om het Bloedt te suyveren: Neemt van (157) dit Kruydt drie handen vol, ziedt het in een pint wey, tot dat een derden deel versoden is, ende laet hier van dickwils drincken, ofte neemt van het sap uyt de bladeren geperst twee oncen, Syroop van Limoenen een once, vermenght zijnde geeft het op een reys in. Dodonaeus.

Voor de Vlecken van de Oogen: Neemt het melckachtigh sap van dit Kruydt, ende druypt het driemael daeghs in de oogen. Ravelingius, Joh. Schroderus.

Voor versche Wonden: Wascht deselve met het afziedsel van Papen-kruydt. Dodonaeus.

Papenkruid, paardenbloemen, in het Latijn Taraxacum. (Taraxacum officinale)

Vorm.

Dit kruid heeft langwerpige en aan beide zijden diep gesneden bladeren die wat op die van de cichorei lijken. Tussen deze bladeren spruiten holle en brosse steeltjes uit, elk heeft boven zich een gele bloem die van veel blaadjes gemaakt zijn en dicht bijeen staan. Daarna veranderen ze wolachtige bolletjes die door de wind met het zaad weg waaien. De wortel is lang en met melkachtig sap gevuld.

Plaats.

Het groeit veel op grasachtige plaatsen.

Tijd.

Het bloeit in april en mei.

Aard en krachten.

Dit kruid verkoelt en verdroogt in de tweede graad, het is bitter van smaak, openend en afvegend van krachten. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Tegen koortsen en om het bloed te zuiveren: Neem van dit kruid drie handen vol, kook het in een pint wei totdat een derde deel verkookt is en laat hiervan dikwijls drinken. Of neem van het sap dat uit de bladeren geperst is twee ons, van siroop van limoenen een ons en als het vermengd is geeft het in een keer in. Dodonaeus.

Tegen de vlekken van de ogen: Neem het melkachtig sap van dit kruid en druppel het drie maal per dag in de ogen. Ravelingius, Joh. Schroderus.

Voor verse wonden: Was die met het afkooksel van papenkruid. Dodonaeus.

Ganserick, in ’t Latijn Argentina.

Gedaente.

Dit Kruydt heeft dunnen ranckskens, die langhs de aerde kruypen. De bladeren zijn die van de Agrimonie eenighsints gelijck, aen de bovenste zijde groen, ende aen de onderste asch-verwigh ofte Silver-wit van verwe. De geele bloemkens komen op besonder dunne steelkens voort. De wortel is veselachtigh.

Plaetse.

Het groeyt hier te Lande op grasachtige plaetsen, ende aen de kanten van de Water-grachten.

Tijdt.

Het draeght sijn bloemen in Juny ende July.

Aert en Krachten.

Ganserick is matelijck verkoelende, maer verdroogende in den tweeden graedt, ende wat t’samen-treckende van krachten. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor Bloet-spouwen, overtollige Maent-stonden ende roode Loop: Bereydt een afziedtsel van dit Kruyt in gestaelt Water ofte roode Wijn, ende laet hier van drincken. Brunfelsus.

Om het bloeden der Wonden te stelpen: Stroyt’er het ghedrooght, ende fijn gestooten Kruydt in. Dodonaeus.

Voor bloedigh Tandt-vleesch, ende losse Tanden: Wascht het Tant-vleesch met het afzietsel van Ganserick met gestaelt Water ofte roode Wijn bereydt. Ravelingius.

Voor roode loopende Oogen: Wascht de Oogen met water daer dit Kruydt in gesoden is. Matthiolus.

Voor heete Koortsen: Neemt dit Kruyt, stoot het kleyn met Sout ende Azijn, ende leght het onder de Voeten, ende op de pols van de handen. Joh. Schroderus.

Ganzerik, in het Latijn Argentina. (Potentilla anserina)

Vorm.

Dit kruid heeft dunne rankjes die langs de aarde kruipen. De bladeren zijn die van de Agrimonie enigszins gelijk, aan de bovenkant groen en aan de onderkant askleurig of zilverwit van kleur. De gele bloempjes komen op aparte, dunne steeltjes voort. De wortel is vezelachtig.

Plaats.

Het groeit hier te lande op grasachtige plaatsen en aan de kanten van de watergrachten.

Tijd.

Het draagt zijn bloemen in juni en juli.

Aard en krachten.

Ganzerik is matig verkoelend, maar verdrogend in de tweede graad en wat tezamen trekkend van krachten. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Tegen bloedspuwen, overtollige maandstonden en rode loop: Maak een afkooksel van dit kruid in gestaald water of rode wijn en laat hiervan drinken. Brunfelsus.

Om het bloeden van de wonden te stelpen: Strooi er het gedroogde en fijn gestampte kruid in. Dodonaeus.

Tegen bloedig tandvlees en losse tanden: Was het tandvlees met het afkooksel dat van ganzerik met gestaald water of rode wijn gemaakt is. Ravelingius.

Tegen rode, lopende ogen: Was de ogen met water waar dit kruid in gekookt is. Matthiolus.

Tegen hete koortsen: Neem dit kruid, stamp het klein met zout en azijn en leg het onder de voeten en op de pols van de handen. Joh. Schroderus.

Wael-wortel, in ’t Latijn Symphytum.

Gedaente.

Dit Gewas heeft hooge, dicke, kantige, en holle steelen, die met lange, breede en spits toeloopende rouwe bladeren bewassen zijn. De Bloemen zijn lanckwerpigh, van binnen hol, ende bleeck-root ofte wit van verwe, die van zwart zaet ghevolght worden. De wortel is dick ende langh, van buyten zwart ende van binnen wit, een lijmigh sap in sich behoudende. (158)

Plaetse.

Het groeyt aen de kanten van de Water-grachten, ende vochtige plaetsen.

Tijdt

Het bloeyt in Juny ende July.

Aert en Krachten.

De Wael-wortel is matelijck koudt van aert, ende droogh in den tweeden graedt, dick makende, ende de scherpigheydt der vochtigheden versachtende van krachten. Fuchsius, C. Bauhinus.

Medicinael gebruyck.

Voor Bloet-spouwen, overtollige Maent-stonden, sweringen van de Longh ende Nieren: Neemt van de wortel twee oncen, kleyn gesneden zijnde, koockt het in schoon Water ofte soete-melck tot een pint, door gezegen zijnde, doet’er by twee oncen Syroop van Wael-wortel, ende laet hier van twee ofte driemael des daeghs drincken. Dodonaeus.

Voor scheursels der jonge Kinderen: Vermenght het poeyer van de gedrooghde wortel onder de pap, ende leght de gestooten wortel met Boonen-meel vermenght pap-wijs van buyten op. Fuchsius.

Voor pijn van ’t Flerecijn: Neemt versche Wael-wortel, kleyn geraspt zijnde, leght het plaester-wijs op de pijnlijcke Leden. Ravelingius.

Waalwortel, in het Latijn Symphytum. (Symphytum officinale)

Vorm.

Dit gewas heeft hoge, dikke, kantige en holle stelen die met lange, brede en spits toelopende, ruwe bladeren begroeid zijn. De bloemen zijn langwerpig, van binnen hol en bleek rood of wit van kleur. Ze worden door zwart zaad gevolgd. De wortel is dik en lang, van buiten zwart en van binnen wit die in een lijmig sap in zich heeft.

Plaats.

Het groeit aan de kanten van de watergrachten en vochtige plaatsen.

Tijd.

Het bloeit in juni en juli.

Aard en krachten.

De waalwortel is matig koud van aard en droog in de tweede graad, dik makend en de scherpheid van de vochtigheden verzachtend van krachten. Fuchsius, C. Bauhinus.

Medicinaal gebruik.

Tegen bloedspuwen, overtollige maandstonden, zweren van de longen en nieren: Neem van de wortel twee ons, als ze klein gesneden zijn kook ze in schoon water of zoete melk tot een pint, als ze doorgezeefd zijn doe er twee ons siroop van waalwortel bij en laat hiervan twee of drie maal per dag drinken. Dodonaeus.

Tegen breuken van jonge kinderen: Vermeng het poeder van de gedroogde wortel onder de pap en leg de gestampte wortel, dat met bonenmeel vermengd is, papgewijs van buiten op. Fuchsius.

Tegen de pijn van jicht: Neem verse waalwortel en als het klein geraspt is leg het pleistergewijs op de pijnlijke leden. Ravelingius.

Gras, in ’t Latijn Gramen.

Geslachten.

De geslachten van Gras zijn by na ontelbaer, maer wy sullen hier de meest bekende soorten die in ’t wilde wassen, beschrijven, te weten, Beemt-gras, Lidt-gras, Bies-gras, Oogentroost-gras, Gras met veel Bloemen, Gras van Parnaso ende Kreupel-gras.

De curieuse Kruydt-ondersoeckers konnen van meerder soorte van Gras haer genoegen vinden by de vermaerde Kruyt-beschrijvers Dodonaeus ende Lobel.

Gedaente.

Hoewel daer veel soorten van Beemt-gras zijn, nochtans hebben sy allegader smalle bladeren ende teere halmen, alleen in de bloemen verschillende. De wortelen zijn dun ende veselachtigh.

Plaetse.

Beemt-gras wordt in de Beemden ofte Weyen overvloedigh gevonden.

Tijdt.

Het bloeyt in Juny ende July.

Aert en Krachten.

Het wort tot geen Medecijnen, maer alleen tot voedtsel voor de Beesten gebruyckt.

Gras, in het Latijn Gramen. (Poa pratensis)

Geslachten.

De geslachten van gras zijn bijna ontelbaar, maar wij zullen hier de meest bekende soorten die in het wild groeien beschrijven, te weten, beemdgras, lidgras, biesgras, ogentroostgras, gras met veel bloemen, gras van Parnassus en kreupelgras.

De curieuze kruidonderzoekers kunnen meer soorten van gras hun genoegen vinden bij de vermaarde kruidbeschrijvers Dodonaeus en Lobel.

Vorm.

Hoewel er veel soorten van beemdgras zijn, nochtans hebben ze allemaal smalle bladeren en tere halmen, alleen verschillen ze in de bloemen. De wortels zijn dun en vezelachtig.

Plaats.

Beemdgras wordt in de beemden of weiden overvloedig gevonden.

Tijd.

Het bloeit in juni en juli.

Aard en krachten.

Het wordt niet als medicijn, maar alleen als voedsel voor de beesten gebruikt.

Lidt-gras, in ’t Latijn Gramen Medicatum.

Gedaente.

Lidt-gras heeft ronde halmen, die omtrent anderhalve voet hoogh, in vier ofte vijf leden verdeelt, ende met smalle spitse bladeren, kleynder als die van ghemeyn Riedt, bewassen zijn, op de top van de halmen draeght het in plaetse van Bloemen kleyne Riet-pluymen. De wortel is wit, seer langh, geknoopt, ende op verscheyde plaetsen nieuwe scheuten voortbrengende.

Plaetse.

Het groeyt op de Ackers ende aen der selver kanten.

Tijdt.

Het bloeyt in de Somerse Maenden.

Aert en Krachten.

De wortelen van Lit-gras zijn matelijck kout ende droogh van aert, openende ende een weynigh t’samen-treckende van krachten. Galenus.

Medicinael gebruyck.

Voor verstoptheyt ende quetsuren van de Nieren ende Blase, ende om het Graveel af te drijven: Neemt een goede deel van de wortelen, ziedtse in Wijn ofte Water ende laet hier van drincken. Galenus, Dioscorides.

Voor Wormen des Buycks: Hier tegen wordt van vele gepresen het afziedsel van de wortelen met water bereydt ende gedroncken. Dodonaeus.

Voor versche Wonden: Neemt Lidt-gras, stoot het kleyn ende leght het plaester-wijs op. Galenus, Dioscorides.

Lidgras, in het Latijn Gramen medicatum. (Elytrigia repens)

Vorm.

Lidgras heeft ronde halmen die ongeveer vijf en veertig cm hoog en in vier of vijf leden verdeeld en met smalle, spitse bladeren begroeid zijn die kleiner zijn dan die van het gewone riet. Op de top van de halmen draagt het. in plaats van bloemen. kleine rietpluimen. De wortel is wit, zeer lang en geknoopt die op verschillende plaatsen nieuwe scheuten voortbrengt.

Plaats.

Het groeit op de akkers en aan hun kanten.

Tijd.

Het bloeit in de zomerse maanden.

Aard en krachten.

De wortels van lidgras zijn matig koud en droog van aard, openend en wat tezamen trekkend van krachten. Galenus.

Medicinaal gebruik.

Tegen verstopping en kwetsingen van de nieren en blaas en om de nierstenen af te drijven: Neem een goed deel van de wortels, kook ze in wijn of water en laat hiervan drinken. Galenus, Dioscorides.

Tegen wormen van de buik: Hiertegen wordt door velen het afkooksel geprezen dat van de wortels met water klaar gemaakt is en gedronken. Dodonaeus.

Voor verse wonden: Neem lidgras, stamp het klein en leg het pleistergewijs op. Galenus, Dioscorides.

Bies-gras, in ’t Latijn Gramen Junceum.

Gedaente.

Dese soorten van Gras brengt voort seer dunne bies-achtige bladeren, tusschen (159) de welcke dunne geknoopte halmkens voort spruyten, dragende een sachte Rietpluyme. De wortel is veselachtigh.

Plaetse.

Het wast op drooge ende mageren grondt.

Tijdt.

Het bloeyt in Juny ende July.

Aert en Krachten.

Dit Kruydt wort tot geen Medecijne gebruyckt.

Biesgras, in het Latijn Gramen Junceum, (Juncus vormen)

Vorm.

Deze soorten van gras brengen zeer dunne biesachtige bladeren voort waartussen dunne, geknoopte halmpjes voort spruiten die een zachte rietpluim dragen. De wortel is vezelachtig.

Plaats.

Het groeit op droge en magere grond.

Tijd.

Het bloeit in juni en juli.

Aard en krachten.

Dit kruid wordt niet als medicijn gebruikt.

Gras met veel bloemen, in ’t Latijn Gramen Polyanthemum.

Gedaente.

Dit Gras brengt voort veel dunder ende korter bladeren, als het gemeen Beemt-gras, tusschen de welcke kale steelkens, omtrent een spanne hoogh opschieten, wiens toppen met bleeck-paersse bloemkens, kroon-wijs by een gevoeght, beladen zijn. De wortel is dun, langh, ende met veselingen behangen.

Plaetse.

Het wort veel op de Velden omtrent de Zee gelegen gevonden, ende om sijn aerdigheyt in de Hoven geplant.

Tijdt.

Het bloeyt in Juny, July ende Augustus.

Aert en Krachten.

De werckinge van dit Gras zijn tot noch toe onbekent.

Gras met veel bloemen, in het Latijn Gramen polyanthemum. (Armeria maritima)

Vorm.

Dit gras brengt veel dunnere en kortere bladeren voort dan het gewone beemdgras. Daartussen schieten kale steeltjes van ongeveer een zeventien cm hoog op wiens toppen met bleek paarse bloempjes kroonvormig bijeen gevoegd staan. De wortel is dun, lang en met vezels behangen.

Plaats.

Het wordt veel op de velden die bij de zee gelegen zijn gevonden en om zijn aardigheid in de hoven geplant.

Tijd.

Het bloeit in juni, juli en augustus.

Aard en krachten.

De werking van dit gras is tot noch toe onbekend.

Gras van Parnaso, in ’t Latijn Gramen Parnasum.

Gedaente.

Dese soorte van Gras heeft rontachtige, breede, spitse bladeren, bleeck groen van verwe, tusschen de welcke veel dunne, (160) kantige steelkens voort spruyten. Dese zijn yeder in ’t midden met een bladt bewassen, ende op het opperste een witte wel-rieckende bloemken van vijf bladerkens gemaeckt beladen, nalatende ronde ende spitse zaet-bollekens. De wortel is zwart ende met veel veselingen behangen.

Plaetse.

Dit Gras groeyt op mager ende vochte Beemden, ende wordt niet verre van de Zee-duynen in Hollandt gevonden.

Tijdt.

Het brenght sijn bloemkens in July voort.

Aert en Krachten.

Gras van Parnaso is verdroogende van aert, t’samen-treckende ende de Urijn af drijvende van krachten. Dioscorides.

Medicinael gebruyck.

Voor Graveel ende Steen: Neemt van ’t zaet een loot, gekneust zijnde koockt het in Wijn ofte Water tot een half pint, ende geeft hier van vier oncen teffens in. Plinius.

Voor duystere Oogen: Neemt het sap uyt de bladeren geperst, Rinse-wijn van elcks even veel, ende druypt hier van dickwils in de Oogen.

Om het bloeden der Wonden te stelpen, ende deselve te genesen: Neemt de groen gestooten bladeren van dit Gras, ende legtse plaester-wijs op. Ravelingius.

Gras van Parnassus, in het Latijn Gramen parnasum. (Parnassia palustris)

Vorm.

Deze soort van gras heeft rondachtige, brede en spitse bladeren die bleek groen van kleur zijn. Hiertussen spruiten veel dunne, kantige steeltjes voort die elk in het midden met een blad begroeid zijn. Op het opperste dragen ze witte, wel riekende bloempjes die van vijf blaadjes gemaakt zijn en ronde, spitse zaadbolletjes na laten. De wortel is zwart en met veel vezels behangen.

Plaats.

Dit gras groeit op magere en vochtige beemden en wordt niet ver van de zeeduinen in Holland gevonden.

Tijd.

Het brengt zijn bloempjes in juli voort.

Aard en krachten.

Gras van Parnassus is verdrogend van aard, tezamen trekkend en de urine af drijvend van krachten. Dioscorides.

Medicinaal gebruik.

Tegen nierstenen en de steen: Neem van het zaad een lood, als het gekneusd is kook het in wijn of water tot een half pint en geef hiervan vier ons tegelijk in. Plinius.

Tegen slecht zien: Neem het sap dat uit de bladeren geperst is en Rinse wijn, van elk even veel en druppel hiervan dikwijls in de ogen.

Om het bloeden van de wonden te stelpen en die te laten genezen: Neem de groen gestampte bladeren van dit gras en leg ze pleistergewijs op. Ravelingius.

Oogentroost-gras, in ’t Latijn Euphragia.

Gedaente.

Oogentroost-gras verschilt veel van de voorgaende soorte, want het heeft veel teere, ronde ende geknoopten steelkens, omtrent yeder lidt met twee over malkanderen staende, lanckwerpige smalle bladeren beset, ende op de toppen met kleyne witte bloemkens verciert, nalatende langwerpige zaet-huyskens. De wortel is dun ende geknoopt.

Plaetse.

Men vindt het aen de kanten van de Velden ende Water-grachten.

Tijdt.

Het draeght sijn bloemen in Juny ende July.

Aert en Krachten.

Oogentroost-gras is warm ende droogh in den tweeden graedt, en t’samen-treckende van krachten. C. Bauhinus.

Medicinael gebruyck.

Voor swacke Herzenen ende Memorie: Bereydt een Conserf van dit geheele Kruydt met Suycker, ende neemt hier van alle morgen de groote van een Notemuskaet in, ofte drinckt van de Wijn daer dit Kruydt in geweeckt heeft. C. Bauhinus, Fuchsius.

Voor duystere Oogen: Gebruyckt van de voorverhaelde Conserf ofte Wijn, ende wascht de Oogen dickwils met het Water van het Kruydt gedistilleert. C. Bauhinus.

Ogentroostgras, in het Latijn Euphragia. (Stellaria graminea)

Vorm.

Ogentroostgras verschilt veel van de voorgaande soorten, want het heeft veel tere, ronde en geknoopte steeltjes die bij elk lid met twee tegenover elkaar staan, langwerpige smalle bladeren bezet zijn. Op de toppen zijn ze met kleine witte bloempjes versierd die langwerpige zaadhuisjes nalaten. De wortel is dun en geknoopt.

Plaats.

Men vindt het aan de kanten van de velden en watergrachten.

Tijd.

Het draagt zijn bloemen in juni en juli.

Aard en krachten.

Ogentroostgras is warm en droog in de tweede graad en tezamen trekkend van krachten. C. Bauhinus.

Medicinaal gebruik.

Voor zwakke hersens en geheugen: Maak een konserf van dit gehele kruid met suiker en neem hiervan elke morgen de grootte van een notenmuskaat in, of drink van de wijn waar dit kruid in geweekt is. C. Bauhinus, Fuchsius.

Tegen blinde ogen: Gebruik van de voorverhaalde konserf of wijn en was de ogen dikwijls met het water dat van het kruid gedistilleerd is. C. Bauhinus.

Kreupel-gras, Verkens-gras, in ’t Latijn Polygonum, Centumnodia.

Gedaente.

Kreupel-gras heeft dunne, lange, geknoopte, en ter aerde kruypende steelkens, met veel kleyne smalle bladeren beset, tusschen de bladeren draeght het witte ofte lijf-verwige bloemkens, na latende driekantigh bruyn zaet. De wortel is dun ende langh.

Plaetse.

Het groeyt langhs de wegen, op vochtige plaetsen, ende wordt veel op de Kerck-hoven gevonden.

Tijdt.

Het bloeyt in Juny.

Aert en Krachten.

Dit Gras is verkoelende in den tweeden graedt, verdroogende ende t’samen-treckende van krachten. Dodonaeus, Fuchsius.

Medicinael gebruyck.

Voor Buyck-loopen, Bloet-spouwen, ende onmatige Maent-stonden der vrouwen: Neemt van het sap twee oncen, ende geeft het in, ofte bereydt een afziedtsel van dit Kruydt in Wijn, ende laet’er van drincken. Dioscorides, Brassa-vola.

Voor de Koorts: Neemt sap van Kreupel-gras twee oncen, ende geeft het een uure voor het aenkomen van de koorts in, ende bindt het gestooten kruydt op de pols. Dodonaeus.

Voor pijn ende sweeringe van de Ooren: Druypt het sap in de Ooren. P. Aegineta

Voor versche Wonden: Bindt het gestote kruydt op de Wonden. Dodonaeus.

Voor zijde-pijn: Neemt sap van Kreupel-gras, Olie van Roosen van elcks even veel, ende bestrijckt de pijnelijcke plaetse daer mede. Apulejus.

Voor pijn ende swellinge van de Borsten: Neemt van dit kruydt soo veel van nooden is, hackt het kleyn, fruyt het in de boter, ende leght het op. Brunfelsus.

Voor ’t Graveel: Bereydt een afziedtsel van dit kruydt, ende laet hier van drinken. Ravelingius.

Kreupelgras, varkensgras, in het Latijn Polygonum, Centumnodia. (Polygonum aviculare)

Vorm.

Kreupelgras heeft dunne, lange, geknoopte en op de aarde kruipende steeltjes die met veel kleine smalle bladeren bezet zijn. Tussen de bladeren draagt het witte of vleeskleurige bloempjes die driekantig, bruin zaad nalaten De wortel is dun en lang.

Plaats.

Het groeit langs de wegen op vochtige plaatsen en wordt veel op de kerkhoven gevonden.

Tijd.

Het bloeit in juni.

Aard en krachten.

Dit gras verkoelt in de tweede graad, verdrogend en tezamen trekkend van krachten. Dodonaeus, Fuchsius.

Medicinaal gebruik.

Tegen buiklopen, bloedspuwen en onmatige maandstonden van de vrouwen: Neem van het sap twee ons en geef het in. Of maak een afkooksel van dit kruid in wijn en laat er van drinken. Dioscorides, Brassa-vola.

Tegen koorts: Neem twee ons van het sap van kreupelgras en geef het een uur voor het aankomen van de koorts in en bindt het gestampte kruid op de pols. Dodonaeus.

Tegen pijn en zwerende oren: Druppel het sap in de oren. P Aegenita.

Voor verse wonden: Bindt het gestampte kruid op de wonden. Dodonaeus.

Tegen zijdepijn: Neem sap van kreupelgras, olie van rozen, van elk even veel en bestrijk de pijnlijke plaats daarmee. Apulejus.

Tegen pijn en zwelling van de borsten: Neem van dit kruid zoveel als nodig is, hak het klein, fruit het in de boter en leg het op. Brunfelsus.

Tegen de nierstenen: Maak een afkooksel van dit kruid en laat hiervan drinken. Ravelingius.

Maeghdelieven, in ’t Latijn Bellis.

Gelsaccten.

De Maeghdelieven worden in wilde ofte Velt Maeghdelieven, ende tamme ofte Hof-Maeghdelieven onderscheyden.

Gedaente.

De eerste soorte verkrijght veel lanckwerpigh, ronde, gelijvige gladde bladeren, tusschen de welcke kale steelkens voort spruyten, wiens top yeder met een bloem, van maecksel die van Kamille gelijck, beladen is. Het binnenste hoofdeken van dese Bloem is geel, ende rondom met witte, ofte eenighsints rootachtige bladeren beset. De wortel is veselachtigh.

De tweede soorte is de voorgaende (161) gelijck, alleen zijn de bloemen grooter ende met soo veel kleyne bladekens beset, dat men het binnenste hoofdeken niet sien kan, sy sijn van verwe somtijdts roodt, somtijdts wit, ende somtijdts gespickelt uyt beyde verwen bestaende.

Plaetse.

De Wilde Maegdelieven groejen in de weyen ende op de vochte plaetsen. De Tamme worden alleen in de Hoven ghevonden.

Tijdt.

De Kruyden bloeyen in April, May ende Juny.

Oeffeningh.

Op dat de tamme Maegdelieven dubbelt soude blijven, moet mense om het ander Jaer in October ofte Maert van een scheuren ende verplanten.

Aert en Krachten.

De Maeghdelieven zijn matelijck kout ende droogh van aert, ende worden onder de Wondt-kruyden gerekent. Dodonaeus schrijft datse een verkoelende ende vocht makende kracht hebben.

Medicinael gebruyck.

Voor Koortsen en verhittinge des Ingewants: Drinckt dickwils van het afziedtsel van dit Kruydt bereydt. Fuchsius.

Voor inwendige quetsuren: Hier toe gebruyckt het sap, afziedtsels ofte gedistilleert water van Maeghdelieven, oock wordt het sap nuttelijck onder de Salven ende Plaesters vermenght. Rondeletius, Lobel.

Voor versche Wonden: Druypt het sap in de Wonden, ende leght het ghestooten Kruydt daer boven op.

Voor het Flerecijn uyt hitte ontstaen: Neemt het gestooten Kruydt vermenght het met ongezouten boter, ende slaet het pap-wijs om de pijnelijcke plaetse. Dodonaeus.

Geslachten. Madelieven, in het Latijn Bellis. (Bellis perennis)

Geslachten.

De maagdelieven worden in wilde of veld maagdelieven en tamme of hof maagdelieven verdeeld.

Vorm.

De eerste soort krijgt veel langwerpig, ronde, stevige en gladde bladeren waartussen kale steeltjes voort spruiten wiens top elk met een bloem bezet is die qua vorm op die van de kamille lijkt. Het binnenste hoofdje van deze bloem is geel en rondom met witte of wat roodachtige bladeren bezet. De wortel is vezelachtig.

De tweede soort is het voorgaande gelijk, alleen zijn de bloemen groter en met zoveel kleine blaadjes bezet dat men het binnenste hoofdje niet meer zien kan, ze zijn van kleur soms rood, soms wit en soms gespikkeld die uit beide kleuren bestaan.

Plaats.

De wilde maagdelieven groeien in de weiden en op de vochtige plaatsen. De tamme worden alleen in de hoven gevonden.

Tijd.

De kruiden bloeien in april, mei en juni.

Teelt.

Opdat de tamme maagdelieven dubbel zullen blijven moet men ze om het andere jaar in oktober of maart vaneen scheuren en verplanten.

Aard en krachten.

De maagdelieven zijn matig koud en droog van aard en worden onder de wondkruiden gerekend. Dodonaeus schrijft dat ze een verkoelende en vocht makende kracht hebben.

Medicinaal gebruik.

Tegen koortsen en verhitting van het ingewand: Drink dikwijls van het afkooksel dat van dit kruid gemaakt is. Fuchsius.

Tegen inwendige kwetsingen: Hiertoe gebruikt men het sap, afkooksel of gedistilleerd water van maagdelieven, ook wordt het sap nuttig onder de zalven en pleisters gemengd. Rondeletius, Lobel.

Voor verse wonden: Druppel het sap in de wonden en leg het gestampte kruid daar bovenop.

Tegen de jicht die uit hitte ontstaan is: Neem het gestampte kruid, vermeng het met ongezouten boter en sla het papgewijs om de pijnlijke plaats. Dodonaeus.

Duytse Beeren-klauw, in ’t Latijn Spondylion Pseudacanthus.

Gedaente.

Dit Kruydt brenght voort een hooge, geknoopte, holle steel. De bladeren zijn in vijf ofte ses deelen gesneden, ende rontom de kanten gekerft. De steel en de bladeren zijn met een hayrachtige ruyghte beset. Op het opperste van de steel ende zijde-scheuten, draeght het krans-wijse witte bloemkens, na de welcke volght plat Zaet, dubbelt op malkanderen gevoeght. De wortel is wit ende langh.

Plaetse.

Het groeyt op vochte ende poelachtige plaetsen, als aen de kanten van de Velden.

Tijdt.

Het draeght sijn bloemen in Juny, en in July ofte Augustus wordt het zaet rijp.

Aert en Krachten.

De Spondylion is warm ende droogh van aert, openende en verdeylende van krachten.

Medicinael gebruyck.

Voor Engborstigheydt, Vallende Siekten, Geelsucht, Watersucht, ende opstijging van de Lijfmoeder: Neemt van het Zaet van dit Kruydt een vierendeel loots, stoot het fijn ende geeft het met eenigh bequaem nat in. Dioscorides, Galenus.

Voor de Slaep-sieckte: Leght een weynigh van het zaet op koolen, ende laet de siecken de roock ontfangen. Dodonaeus.

Om de Eeltachtige kanten der Fistels te verdrijven: Neemt de wortel schrapstse schoon en steektse in de Fistels. Dodonaeus

Duitse berenklauw, in het Latijn Spondylion pseudacanthus. (Heracleum sphondylium)

Vorm.

Dit kruid brengt een hoge, geknoopte en holle steel voort. De bladeren zijn in vijf of zes delen gesneden en rondom de kanten gekerfd. De steel en de bladeren zijn met een haarachtige ruigte bezet. Op het opperste van de steel en zijscheuten draagt het kransgewijze witte bloempjes waarna plat zaad volgt dat dubbel op elkaar is gevoegd. De wortel is wit en lang.

Plaats.

Het groeit op vochtige en poelachtige plaatsen als aan de kanten van de velden.

Tijd.

Het draagt zijn bloemen in juni en in juli of augustus wordt het zaad rijp.

Aard en krachten.

De Spondylion is warm en droog van aard, openend en verdelend van krachten.

Medicinaal gebruik.

Tegen benauwdheid, vallende ziekten, geelzucht, waterzucht en opstijging van de baarmoeder: Neem van het zaad van dit kruid een vierendeel lood, stamp het fijn en geef het met enig goed nat in. Dioscorides, Galenus.

Tegen de slaapziekte: Leg wat van het zaad op kolen en laat de zieken de rook ontvangen. Dodonaeus.

Om de eeltachtige kanten van de fistels te verdrijven: Neem de wortel en schraap die schoon en steek het in de fistels. Dodonaeus

Roode Ratelen, in ’t Latijn Fistularia.

Gedaente. Dit Kruydt heeft korte steelen met kleyne, gekerfde ende gekronkelde bladeren bewassen. De bloemen zijn van ghedaente de Hane-kammekens gelijck, root ofte witachtigh van verwe, na dese volgen breede zaet-huyskens, met plat ende bruyn zaet gevult. De wortel is dun ende veselachtigh.

Plaetse.

Het wast in de vochte Weyen ofte Velden.

Tijdt.

Het bloeyt in May ofte Juny.

Aert en Krachten.

Dit Kruydt is koudt ende droogh van aert, ende t’samen-treckende van krachten. Dodonaeus.

Rode ratelen, in het Latijn Fistularia. (Rhinanthus alectorolophus)

Vorm.

Dit kruid heeft korte stelen die met kleine, gekerfde en gekronkelde bladeren begroeid zijn. De bloemen zijn van vorm die van de hanenkammetjes gelijk, rood of witachtig van kleur. Hierna volgen brede zaadhuisjes die met plat en bruin zaad gevuld zijn. De wortel is dun en vezelachtig.

Plaats.

Het groeit in de vochtige weiden of velden.

Tijd.

Het bloeit in mei of juni.

Aard en krachten.

Dit kruid is koud en droog van aard en tezamen trekkend van krachten. Dodonaeus.

Bocks-baert, in ’t Latijn Barba-hirci, Coma.

Gedaente.

Dit Kruydt heeft een ronde steel, in eenige zijdescheuten gedeelt, met lange smalle, spitse bladeren bewassen, ende op de toppen met een geele ofte purper-blaeuwe Bloem, de Paerde-bloem van gedaente gelijck, versien. Dese Bloem doet sich met het opgaen van de Son wijt open, ende des namiddaghs sluytse sich wederom toe, ende eyndelijck wordtse neffens het langhwerpigh zwart zaet in stuyfkens voor de windt verwaeyt. De wortel is wit ende langh. Dit geheele Kruydt gequetst zijnde geeft een melckachtig sap van sich.

Plaetse.

Dit Kruydt wordt op ongebouwde ende vochte plaetsen, als Beemden ende Weyen gevonden.

Tijdt

Het bloeyt in Juny ende July.

Aert en Krachten.

De Bocks-baert is verkoelende van aert, ende wordt van sommige de krachten van Scorzonera toe geschreven.

Medicinael gebruyck.

Voor onstekinge van de Lever ende Nieren, Zijde-pijn, ende besmettelijcke Sieckten: Bereyt aan afzietsel van de wortel van Bocks-baert met water, ende laet hier van drincken, ofte geeft van het gedistilleert water van het selfde kruydt drie oncen t’seffens in. Ravelingius.

Om Wonden en Quetsuren te suyveren en te genesen: Neemt het sap van dit geheele kruydt, maeckt er doeckjes in nat, ende leght het op de Wonden. Ravelingius.

Boksbaard, in het Latijn Barba-hirci, Coma. (Tragopogon porrifolius en gele Tragopogon pratensis)

Vorm.

Dit kruid heeft een ronde steel die in enige zijscheuten gedeeld en met lange, smalle en spitse bladeren begroeid is. Op de toppen komen gele of purperblauwe bloem die qua vorm op die van de paardebloemen lijken. Deze bloem doet zich met het opgaan van de zon wijd open en sluit zich ’s middags weer toe en eindelijk wordt ze met het langwerpige zwarte zaad in pluisjes door de wind verwaaid. De wortel is wit en lang. Als dit gehele kruid verwond wordt geeft het een melkachtig sap van zich.

Plaats.

Dit kruid wordt op ongebouwde en vochtige plaatsen als beemden en weiden gevonden.

Tijd.

Het bloeit in juni en juli.

Aard en krachten.

De boksbaard is verkoelend van aard en het wordt door sommigen de krachten van Scorzonera toe geschreven.

Medicinaal gebruik.

Tegen ontsteking van de lever en nieren, zijdepijn en besmettelijke ziekten: Maak een afkooksel van de wortel van boksbaard met water en laat hiervan drinken, of geef van het gedistilleerd water van hetzelfde kruid drie ons gelijk in. Ravelingius.

Om wonden en kwetsingen te zuiveren en te genezen: Neem het sap van dit gehele kruid, maak er doekjes in nat en leg het op de wonden. Ravelingius.

Gansen-voet, in ’t Latijn Pes Anserinus.

Gedaente.

Dit Kruydt schiet omtrent twee voeten hoogh op. De bladeren zijn die van de Melde eenighsints gelijck, ende met fijn kervinge en hoecken een voet van een Gans uytbeeldende. De rootachtige bloemkens komen Druyf-wijs by een vergadert te voorschijn, die van kleyn zaet gevolgt worden. De wortel is veselachtigh.

Plaetse.

Het wast op vochte plaetsen, by de Mest-putten, en langhs de Wegen.

Tijdt.

Het brenght sijn bloemen in Juny ende July voort.

Aert en Krachten.

Gansen-voet is kout en vocht van aert, en mach tot alle gebreken uytwendigh gebruyckt worden, daer de gemeene Nachtscaye toe goet is. Fuchsius.

Ganzenvoet, in het Latijn Pes aserinus (Chenopodium rubrum en vormen)

Vorm.

Dit kruid schiet ongeveer zestig cm hoog op. De bladeren zijn die van de melde enigszins gelijk die met fijne inkervingen en hoeken een voet van een gans uitbeelden. De roodachtige bloempjes komen druifvormig bijeen verzameld te voorschijn die door klein zaad gevolgd worden. De wortel is vezelachtig.

Plaats.

Het groeit op vochtige plaatsen bij de mestputten en langs de wegen.

Tijd.

Het brengt zijn bloemen in juni en juli voort.

Aard en krachten.

Ganzenvoet is koud en vochtig van aard en mag tot alle gebreken uitwendig gebruikt worden waar de gewone nachtschade goed voor is. Fuchsius.

Loock sonder Loock, in ’t Latijn Alliaria.

Gedaente.

Dit Kruydt verkrijght eerst breede, rontachtige, spits toeloopende, en rontom de kanten saegh-wijs ghekerfde bladeren, tusschen de welcke dunne steelen, met diergelijcke maer wat langer en smalder bladeren bewassen, omtrent twee voeten hoogh opschietende. De bloemen die aen het opperste van de steelen voort komen, zijn kleyn en wit, nalatende lanckwerpige dunne hauwkens, met kleyn zaet gevult. De wortel is wit, lanckachtigh en hart.

Plaetse.

Het wordt aen de kanten van de Beemden, vochte Velden, en langhs de Wegen gevonden.

Tijdt.

Het bloeyt in April en May.

Aert en Krachten.

Loock sonder Loock is warm en droogh tot in het begin van den derden graedt, openende, verteerende, doorsnijdende, dun makende, ende verottinge ofte verdervinge wederstaende van krachten. Dodonaeus, Ravelingius.

Lobel schrijft het de krachten van Erysimum en Rakette toe.

Medicinael gebruyck.

Voor ’t Graveel ende Buyck-pijn: Koockt dit Kruydt in het afziedtsel, ’t welck men in klistieren tot de verhaelde gebreken gebruyckt. Dodonaeus.

Voor wonden van de Beenen en Schenkelen: Neemt de bladeren van dit Kruydt, stootse kleyn ende leghtse pap-wijs op. Ravelingius.

Eynde van het Vijfde Deel.

Look zonder look, in het Latijn Alliaria. (Alliaria petiolata)

Vorm.

Dit kruid krijgt eerst brede, rondachtige, spits toelopende en rondom de kanten zaagsgewijs gekerfde bladeren waartussen de dunne stelen, ook met dergelijke maar wat langere en smallere bladeren begroeit, ongeveer zestig cm hoog opschieten. De bloemen die aan het opperste van de stelen voort komen zijn klein en wit. Ze laten langwerpige, dunne hauwtjes na die met klein zaad gevuld zijn. De wortel is wit, langachtig en hard.

Plaats.

Het wordt aan de kanten van de beemden, vochtige velden en langs de wegen gevonden.

Tijd.

Het bloeit in april en mei.

Aard en krachten.

Look zonder look is warm en droog tot in het begin van de derde graad, openend, verterend, doorsnijdend, dun makend en de verrotting of bederving weer staande van krachten. Dodonaeus, Ravelingius.

Lobel schrijft het de krachten van Erysimum en raket toe.

Medicinaal gebruik.

Tegen de nierstenen en buikpijn: Kook dit kruid in het afkooksel dat men in klysma’s s tegen de voor vermelde gebreken gebruikt. Dodonaeus.

Tegen wonden van de benen en schenkels: Neem de bladeren van dit kruid, stamp ze klein en leg ze papgewijs op. Ravelingius.

Einde van het vijfde deel.

Het Seste Deel

Des

Nederlandtsen Kruydt-Boecks,

Beschryvende

De Geslachten, Gedaente, Plaetse, Tijt, Aert, Krachten ende Medicinael gebruyck van alderhande Distelen ende Doornachtige planten, soo wel die in de Nederlanden in ’t wilde opwassen, als die in de Hoven onderhouden worden.

Het Zesde Deel

Van het

Nederlandse Kruidboek

Beschrijft

De geslachten, vorm, plaats, tijd, aard, krachten en medicinaal gebruik van allerhande distels en doornachtige planten, zowel die in Nederland in het wild groeien, als die in de hoven geteeld worden.

Beemt-distel, in ’t Latijn Carduus Pratensis.

Geslachten.

VAn de Beemt-distel wordt hier te Lande twee soorten gevonden.

Gedaente.

De eerste soorte schiet met ronde steelen omtrent drie ofte vier voeten hoogh op, ende is met lanckwerpigh breede, gesneden, ende rontom met scherpe doornen gewapende bladeren bewassen. Op de toppen van de steelen draegt het lanckwerpigh ronde, rouwe Distel bollekens, uyt het midden van de welcke purpere bloemen te voorschijn komen. Het lanckwerpigh zaet leyt in hayrachtige wolligheyt beslooten. De wortel is zwart ende langh.

De tweede soorte is de voorgaende eenigsins gelijck, maer de bladeren zijn smalder, dieper gesneeden ende met scherper doornen beset, het zaet is kleyn ende wit, ende de wortel met veel veselingen behangen.

Plaetse.

Dese twee soorten van Beemdt-distel wordt in de Beemden ende op grasachtige plaetsen gevonden.

Tijdt.

Sy bloeien in July ende Augustus.

Aert en Krachten.

De Beemdt-distelen worden als onnut tot Medicijne, in geen gebreecken gebruyckt.

Beemddistel, in het Latijn Carduus Pratensis. (Cirsium arvense, Cirsium vulgare)

Geslachten.

Van de beemddistel worden hier te lande twee soorten gevonden.

Vorm.

De eerst soort schiet met ronde stelen ongeveer negentig of een meter twintig hoog op. Het is met langwerpig brede en gesneden bladeren begroeid die rondom met scherpe dorens gewapend zijn. Op de toppen van de stelen draagt het langwerpig ronde, ruwe distelbolletjes waaruit hun midden purperen bloemen te voorschijn komen. Het langwerpige zaad ligt in haarachtige wolligheid besloten. De wortel is zwart en lang.

De tweede soort is het voorgaande enigszins gelijk, maar de bladeren zijn smaller, dieper gesneden en met scherpere dorens bezet. Het zaad is klein en wit, de wortel is met veel vezels behangen.

Plaats.

Deze twee soorten van beemddistel worden in de beemden en op grasachtige plaatsen gevonden.

Tijd.

Ze bloeien in juli en augustus.

Aard en krachten.

De beemddistels worden niet nuttig in de medicijnen geacht en in geen gebrek gebruikt.

Gemeyne Wegh-distel, in ’t Latijn Carduus Silvestris.

Gedaente.

Dese Distel brenght voort veel ronde steelen ende zijde-scheuten, met veel lange, breede, ende diep gesneden bruyn-groene bladeren bewassen, de steelen ende bladeren zijn met scherp-stekende doornen beset, uyt de ronde ende steeckende Distel-bollen spruyten de schoone purpere bloemen. Het zaet is dat van de eerste soorte van Beemdt-distel gelijck. De wortel is kort ende met veel veselingen behangen.

Plaetse.

Dese Distel groeyt hier te Lande overvloedigh aen de kanten van de Wegen ende Velden.

Tijdt.

Gemeyne Wegh-distel draegt zijn bloemen in July ofte Augustus.

Aert en Krachten.

Dese Distel is warm van aert, maer wordt tot geen gebreken gebruyckt.

Gewone wegdistel, in het Latijn Carduus silvestris. (Cirsium dissectum?)

Vorm.

Deze distel brengt veel ronde stelen en zijscheuten voort die met veel lange, brede en diep ingesneden, bruingroene bladeren begroeid zijn. De stelen en bladeren zijn met scherp stekende dorens bezet. Uit de ronde en stekende distelbollen spruiten de mooie purperen bloemen. Het zaad is dat van de eerste soort van beemddistel gelijk. De wortel is kort en met veel vezels behangen.

Plaats.

Deze distel groeit hier te lande overvloedig aan de kanten van de wegen en velden.

Tijd.

De gewone wegdistel draagt zijn bloemen in juli of augustus.

Aard en krachten.

Deze distel is warm van aard, maar wordt in geen gebrek gebruikt.

(164)Witte Wegh-distel, in ’t Latijn Spina alba Silvestris.

Geslachten.

Van de Witte Wegh-distel vindt men hier te Lande twee soorten, d’een met breede, ende d’ander met smalle bladeren.

Gedaente.

De eerste soorte verkrijgt lange, breede, diep gesnede bladeren, de welcke aen de kanten met scherpe doornen beset, ende voorts met een sachte ende witte wolachtigheyt bekleet zijn. Tusschen dese bladeren spruyt een hooge steel voort, die met eenige hoeckachtige vellekens behangen, ende met scherpe doornen ghewapent is. Op de top van de steel ende zijde-scheuten, komen rouwe ofte doornachtige bollen te voorschijn, voort-brengende paersse bloemen, die van veel draeykens te samen geset zijn. Dese vergaen zijnde, bevatten de bollen in sich langhwerpigh zaet, in wolachtige dons bewonden. De wortel is wit, hardt ende diep in de aerde sinckende.

De tweede soorte is de voorgaende ghelijck, alleen in groote van de selve verschillende.

Plaetse.

De kanten van de Wegen, Ackers ende ongebouwde santachtige gronden zijn met dese Wegh-distelen beset.

Tijdt.

Sy bloeyen in Juny, July ende Augustus, ende ondertusschen wordt het zaet rijp.

Aert en Krachten.

Dese Kruyden zijn warm van aert, ende worden weynigh tot Medecijne gebruyckt. Galenus.

Witte wegdistel, in het Latijn Spina alba Silvestris. (Onopordum acanthium)

Geslachten.

Van de witte wegdistel vindt men hier te lande twee soorten, de ene met brede en de andere met smalle bladeren.

Vorm.

De eerste soort krijgt lange, brede en diep ingesneden bladeren die aan de kanten met scherpe dorens en verder met een zachte en witte wolachtigheid bekleed zijn. Tussen deze bladeren spruit een hoge steel voort die met enige hoekachtige velletjes behangen en met scherpe dorens gewapend is. Op de top van de steel en zijscheuten komen ruwe of doornachtige bollen te voorschijn die paarse bloemen voort brengen die van veel draadjes tezamen gezet zijn. Als die vergaan bevatten de bollen langwerpig zaad in zich dat in wolachtige dons gewonden is. De wortel is wit, hard en zinkt diep in de aarde.

De tweede soort is het voorgaande gelijk, het verschilt er alleen in grootte van.

Plaats.

De kanten van de wegen, akkers en ongebouwde, zandachtige gronden zijn met deze wegdistels bezet.

Tijd.

Ze bloeien in juni, juli en augustus en ondertussen wordt het zaad rijp.

Aard en krachten.

Deze kruiden zijn warm van aard en worden weinig als medicijn gebruikt. Galenus.

Dry-distel, in ’t Latijn Carlina Silvestris.

Gedaente.

Uyt de dunne wortel van dese Distel spruyt een recht opstaende ronde steel, die met lange, smalle, diep gesneden en rontom de kanten met scherpe doornen besette bladeren bewassen is. Op de toppen van de steelen heeft het rouwe ofte doornachtige knoppen ofte bollen, voort brengende hayr-wijse kruyne, de welcke rondtom met bleeck-geele bladekens beset is.

Plaetse.

De Dry-distel vindt men hier te Lande by de Wegen ende op ongebouwde plaetsen.

Tijdt.

Dit Gewas bloeyt in July ende Augustus.

Aert en Krachten.

Dry-distel is warm van aert, maer sijn besondere krachten ende werkinge zijn noch onbekent. Dodonaeus.

Driedistel, in het Latijn Carlina silvestris. (Carlina vulgaris)

Vorm.

Uit de dunne wortel van deze distel spruit een recht opstaande, ronde steel uit die met lange, smalle, diep gesneden en rondom de kanten met scherpe dorens bezette bladeren begroeid is. Op de toppen van de stelen heeft het ruwe of doornachtige knoppen of bollen die een haarvormige kruin voort brengen die rondom met bleek gele blaadjes bezet is.

Plaats.

De driedistel vindt men hier te lande bij de wegen en op ongebouwde plaatsen.

Tijd.

Dit gewas bloeit in juli en augustus.

Aard en krachten.

Driedistel is warm van aard, maar zijn bijzondere krachten en werkingen zijn noch onbekend. Dodonaeus.

Kruys-distel, in ’t Latijn Eryngium.

Geslachten.

Van dit Gewas vindt men in de Nederlanden twee soorten, het eene is (166) Zee-eryngium, ende het ander Velt-eryngium genaemt.

Gedaente.

De eerste soorte ofte Zee-eryngium brenght voort breedtachtige, gelijvige, ende uyt den graeuwen witachtige bladeren, die rondtom de kanten gehoeckt, ende op sommige plaetsen met scherpe doornen beset, ende aromatisch van smaeck zijn. Op de dicke, ronde, ende omtrent een voet hooge steelen komen ronde en rouwe ofte scherp-stekende bollekens te voorschijn, van onderen met ses stekende ende sterre-wijs staende bladekens beset, die neffens de knoppen ofte bollekens schoon blaeuw van verwe zijn. Uyt het midden van dese bollekens spruyten blaeuwe bloemkens, met witte uythangende draeykens verciert. De wortel is seer langh, geknoopt ende witachtigh van verwe.

Velt-eryngium heeft oock breede, diep gekerfde ende met scherpe doornen gewapende bladeren. De steel brenght veel zijde-scheuten voort. De scherpe bollekens ende bloemen zijn de voorgaende soorte gelijck, maer kleynder. De wortel is mede langh, maer niet gheknoopt, van buyten bruyn ende van binnen wit.

Plaetse.

Zee-eryngium groeyt op de Duynen van Zeelandt, Vlaenderen ende Hollandt, ende aen de kanten van de Zee. Velt-eryngium wordt gevonden in de Heyde, ende neffens de sandachtige Ackers ende Wegen.

Tijdt.

Beyde dese Distelen bloeyen hier te Lande in Juny ende July.

Aert en Krachten.

De wortel van Kruys-distel is getempert in warmte en matelijk verdroogende van aert, openende ende den Urijn drijvende van krachten. Galenus.

Medicinael gebruyck.

Voor Buyck-pijn, Geel, ende Water-sucht: Neemt van de wortel vier loot, koocktse op in Wijn ofte Water tot een pint, ende laet hier van dickwils gebruycken. Fuchsius.

Voor ’t Graveel: Neemt de gedrooghde wortel, Daucus-zaet van elcks een half vierendeel loots, fijn gestooten zijnde laet het met Wijn ofte oude Mee in nemen. Joh. Stocker.

Voor verstoptheyt ende verkoutheyt van de Lijf-moeder: Neemt van de wortel een vierendeel loots, Nardus-zaet een half vierendeel loots, stoot dit te samen tot een fijn poeyer, om met Poley-water in te geven. Dodonaeus.

Voor pijn voor ’t Hert: Neemt van de gedrooghde wortel een vierendeel loots ende laet het met gedistilleert water van Bornagie ende Confilie de Greyn in nemen. Matthiolus.

Kruisdistel, in het Latijn Eryngium. (Eryngium maritimum, Eryngium campestre)

Geslachten.

Van dit gewas vindt men in Nederland twee soorten, het ene wordt zee Eryngium en het andere veld Eryngium genoemd.

Vorm.

De eerste soort of zee Eryngium brengt breedachtige, stevige en uit het grauwe witachtige bladeren voort die rondom de kanten gehoekt en op sommige plaatsen met scherpe dorens bezet en aromatisch van smaak zijn. Op de dikke, ronde en ongeveer een dertig cm hoge stelen komen ronde en ruwe of scherp stekende bolletjes te voorschijn die van onderen met zes stekende en stervormige staande blaadjes bezet zijn. Ze zijn met de knoppen of bolletjes mooi blauw van kleur. Uit het midden van deze bolletjes spruiten blauwe bloempjes voort die met witte, uithangende draadjes zijn versierd. De wortel is zeer lang, geknoopt en witachtig van kleur.

Veld Eryngium heeft ook brede, diep gekerfde en met scherpe dorens gewapende bladeren. De steel brengt veel zijscheuten voort. De scherpe bolletjes en bloemen zijn het voorgaande soort gelijk, maar kleiner. De wortel is ook lang, maar niet geknoopt, van buiten bruin en van binnen wit.

Plaats.

Zee Eryngium groeit op de duinen van Zeeland, Vlaanderen en Holland en aan de kanten van de zee. Veld Eryngium wordt gevonden in de heide en naast de zandachtige akkers en wegen.

Tijd.

Beide distels bloeien hier te lande in juni en juli.

Aard en krachten.

De wortel van kruisdistel is getemperd in warmte en matig verdrogend van aard, openend en de urine drijvend van krachten. Galenus.

Medicinaal gebruik.

Tegen buikpijn, geel- en waterzucht: Neem van de wortel vier lood, kook ze op in wijn of water tot een pint en laat hiervan dikwijls gebruiken. Fuchsius.

Tegen nierstenen: Neem van de gedroogde wortel en van Daucuszaad elk een half vierendeel lood, als het fijn gestampt is laat het met wijn of oude mede innemen. Joh. Stocker.

Tegen verstopping en verkoudheid van de baarmoeder: Neem van de wortel een vierendeel lood en van narduszaad een half vierendeel lood, stamp dit tezamen tot een fijn poeder om met poleiwater in te geven. Dodonaeus.

Tegen pijn van het hart: Neem van de gedroogde wortels een vierendeel lood en laat het met gedistilleerd water van bernagie en confilie de grein innemen. Matthiolus.

Ever-wortel, in ’t Latijn Carlina Chamaeleon Albus.

Geslachten.

Dit Gewas wordt in groote ende kleyne Ever-wortel onderscheyden.

Gedaente.

De groote Ever-wortel verkrijght lange ende smalle bladeren, die aen (165) beyde zijden diep gesneden, aen de hoecken met scherpe doornen gewapent, ende in ’t midden met een root ribbeken versien zijn. Tusschen dese bladeren brenght het een steel voort, een spanne ofte meer hoogh, met gelijcke bladeren bewassen. Op de top van de steel spruyt eerst een rouw ende scherp stekent plat bolleken voort, ’t welck sich openende een breede bloeme vertoont, die in ’t midden van veel kleyne draeykens gemaeckt, ende rondtom met langhwerpige witachtige bladekens beset is. Na dese volght grauw ende dun zaet, in hayrachtige wolligheyt beslooten. De wortel is redelijck langh, voos ende gespleten, van verwe bruyn, van reuck sterck ende van smaeck wat bitterachtigh.

Kleyne Ever-wortel, van Lobel in ’t Latijn Carduus acaulus Septentrionalium genaemt, is de voorgaende van gedaente ende bladers gelijck, maer de kerven zijn minder ende botter, de bloemen purper, ende de bollekens, die van de gemeene Distel gelijck, veeltijdts sonder steel ende altemets met steelkens.

Plaetse.

De groote Carlina werdt hier te Lande in de Hoven van de Liefhebbers der Kruyden onderhouden. Maer de kleyne soorte groeyt aen de kanten van de Ackers van Walsch-Nederlandt.

Tijdt.

Beyde de soorten bloeyen in July ende Augustus.

Oeffeningh.

De groote Ever-wortel wordt in de Hoven op savelachtige grondt door het zaet aengewonnen.

Aert en Krachten.

De wortel van Carlina is warm ende droogh in den derden graedt, openende, de Urijn ende ’t zweet drijvende, ende het fenijn ende besmetting wederstaende van krachten. Brunfelsius.

Medicinael gebruyck.

Voor Pest, Zijde-pijn, spanninge der Zenuwen, verstoptheyt van de Lever, Mildt ende Maent-stonden, ende de Steen der Blase: Neemt van de gedrooghde wortel een vierendeel loots, fijn gestooten zijnde, geeft het met Wijn ofte eenigh ander nat in. Ofte neemt van de wortel een loot, ziedtse op in een half pintje Water ofte Wijn tot dat de helft versoden is, ende laet het op een reys gebruycken. Matthiolus, Brunfelsus.

Voor Koortsen uyt verstoptheden ontstaen: Neemt van het sap van dit gewas een loot, ende geeft het met Wijn ofte Water te drincken. Apulejus.

Voor Water-sucht: Neemt Ever-wortel, Maeghde-palm, Gamanderlin, ende Velt-cypres van elcks even veel, maeckt hier van een poeyer, van ’t welcke ghy met gewaterde Wijn een half loot ingeven sult. Ravelingius.

Voor Tandt-pijn: Neemt Ever-wortel, knautse ende houtse in de mont. Dodonaeus.

Ever-wortel, in ’t Latijn Carlina Chamaeleon Albus. (Carlina acaulis, de kleine Cirsium acaule)

Geslachten.

Dit gewas wordt in grote en kleine everwortel verdeeld.

Vorm.

De grote everwortel krijgt lange en smalle bladeren die aan beide zijden diep gesneden en aan de hoeken met scherpe dorens gewapend en in het midden met een rood ribje voorzien zijn. Tussen deze bladeren brengt het een steel voort van een zeventien cm of meer hoog die met gelijke bladeren begroeid is. Op de top van de steel spruit eerst een ruw en scherp stekend, plat bolletje voort. Als die zich opent laat het een brede bloem zien die in het midden van veel kleine meeldraadjes gemaakt en rondom met langwerpige, witachtige blaadjes bezet is. Hierna volgt grauw en dun zaad dat in haarachtige wolligheid zit. De wortel is redelijk lang, voos en gespleten, bruin van kleur, sterk van reuk en wat bitterachtig van smaak.

Kleine everwortel, die door Lobel in het Latijn Carduus acaulus Septentrionalium genoemd wordt, is het voorgaande van vorm en bladeren gelijk, maar de kerven zijn minder en botter, de bloemen purper en de bolletjes lijken meer op die van de gewone distels, vaak zonder steel en af en toe met steeltjes.

Plaats.

De grote Carlina wordt hier te lande in de hoven van de liefhebbers van de kruiden geteeld. Maar de kleine soort groeit aan de kanten van de akkers van Waals Nederland.

Tijd.

Beide soorten bloeien in juli en augustus.

Teelt .

De grote everwortel wordt in de hoven op zavelachtige grond door het zaad aangewonnen.

Aard en krachten.

De wortel van Carlina is warm en droog in de derde graad, openend, de urine en het zweet drijvend, het venijn en besmetting weer staande van krachten. Brunfelsius.

Medicinaal gebruik.

Tegen pest, zijdepijn, spanning van de zenuwen, verstopping van de lever, milt, maandstonden en de steen van de blaas: Neem van de gedroogde wortel een vierendeel lood, als het fijn gestampt is geef het met wijn of enig ander nat in. Of neem van de wortel een lood, kook het op in een half pintje water of wijn totdat de helft verkookt is en laat het in een keer gebruiken. Matthiolus, Brunfelsus.

Tegen koortsen die uit verstopping zijn ontstaan: Neem van het sap van dit gewas een lood en geef het met wijn of water te drinken. Apulejus.

Tegen waterzucht: Neem van everwortel, van maagdenpalm, gamander en van veldcypres van elk even veel, maak hiervan een poeder dat ge met een half lood gewaterde wijn ingeven zal. Ravelingius.

Tegen tandpijn: Neem everwortel, kauw het en hou het in de mond. Dodonaeus.

Bastaert Kruys-distel, in ‘t Latijn Eryngium Spurium quartum Dodonaei, Eryngium Montanum recentiorum Lobelii.

Gedaente.

Dit gewas verschilt veel van de oprechte Eryngium, en brenght voort aen sijn geknoopten en getackten steelen drie ofte vijf by een gevoeghde langhwerpige, smalle, en saegh wijs gekerfde bladeren. Op de toppen van de steelen draeght het krans-wijs by een vergaderde kleyne witte bloemkens, die van langhwerpigh, welrieckent, en scherp zaet gevolght worden. De wortel is langh en witachtigh.

Plaetse.

Dit Kruydt wordt in Vlaenderen is savelachtige gront, en buyten Brugge omtrent Blanckenberge veel gevonden.

Tijdt.

Het bloeyt in Juny ende July.

Aert en Krachten.

Dese Bastaert Eryngium is warm en droogh van aert, openende, verteerende en matelijck door-snijdende van krachten. Matthiolus.

Bastaard kruisdistel, in het Latijn Eryngium spurium quartum Dodonaei, Eryngium montanum recentiorum Lobelii. (Eryngium planum?)

Vorm.

Dit gewas verschilt veel van de echte Eryngium en brengt aan zijn geknoopte en vertakte stelen drie of vijf bijeen staande langwerpige, smalle en zaagsgewijs gekerfde bladeren voort. Op de toppen van de stelen draagt het kransgewijs bijeen verzamelde kleine witte bloempjes die door langwerpig, wel riekend en scherp zaad gevolgd wordt. De wortel is lang en witachtig.

Plaats.

Dit kruid wordt in Vlaanderen is zavelachtige grond en buiten Brugge omtrent Blanckenberge veel gevonden.

Tijd.

Het bloeit in juni en juli.

Aard en krachten.

Deze bastaard Eryngium is warm en droog van aard, openend, verterend en matig doorsnijdend van krachten. Matthiolus.

Sterre-distel, in ’t Latijn Carduus.

Gedaente.

De Sterre-distel brenght voort langh-werpige, diep gesneden ende met sachte wolachtigheydt bedeckte bladeren, tusschen de welcke de steelen voort spruyten, (167) die omtrent anderhalven voet hoogh opschieten, ende in verscheyde zijde-scheuten gedeelt zijn. De bladeren ofte steelen zijn met geen doornen beset, maer de langhwerpige bollekens, die sich op de toppen van de steelen vertoonen, zijn met de selve gewapent, uyt het midden van de welcken paersse ofte oock wel witte bloemen voort komen, ende daer na rondtachtigh plat zaet.

Plaetse.

Dese soorten van Distel vint men in Brabant ende Zeelant op ongebouwde plaetsen.

Tijdt.

Het draeght sijn bloemen in Juny, July ende Augustus, ende ondertusschen wordt het zaet rijp.

Aert en Krachten.

Sterre-distel is warm van aert, ende den Urijn sterckelijck drijvende van krachten. Van sommige wordt het alle de werckinge van Kruys-distel ofte Eryngium toegeschreven. Dodonaeus.

Medicinael gebrucyk.

Voor het Graveel en om den Urijn af te drijven: Neemt van het zaet een half vierendeel loots, fijn gestooten zijnde geeft het met Wijn in. Ofte neemt van de wortel twee handen vol, snijtse kleyn, ende koocktse op in genoeghsaem water tot een pint, door-gezegen zijnde, maeckt het zoet met Honingh, ende laet hier van drincken. Dodonaeus.

Voor verstoptheydt des Levers, onsuyverheydt des Bloets, langhduurende Koortsen, ende Pocken. Hier tegen gebruyckt het gedistilleert water van dit geheele kruydt, drie oncen t’effens ingenomen. Baptista Sardus.

Sterrendistel, in het Latijn Carduus. (Centaurea calcitrapa)

Vorm.

De sterredistel brengt langwerpige, diep gesneden en met zachte wolachtigheid bedekte bladeren voort. Daartussen spruiten de stelen voort die ongeveer vijf en veertig cm hoog opschieten en in verschillende zijscheuten gedeeld zijn. De bladeren of stelen zijn niet met dorens bezet, maar de langwerpige bolletjes, die zich op de toppen van de stelen vertonen, zijn daarmee gewapend. Uit hun midden komen paarse of ook wel witte bloemen voort en daarna rondachtig, plat zaad.

Plaats.

Deze soorten van distels vindt men in Brabant en Zeeland op ongebouwde plaatsen.

Tijd.

Het draagt zijn bloemen in juni, juli en augustus en ondertussen wordt het zaad rijp.

Aard en krachten.

Sterredistel is warm van aard en de urine sterk drijvend van krachten. Door sommigen wordt het alle werkingen van kruisdistel of Eryngium toegeschreven. Dodonaeus,

Medicinaal gebruik.

Tegen nierstenen en om de urine af te drijven: Neem van het zaad een half vierendeel lood, als het fijn gestampt is geef het met wijn in. Of neem van de wortel twee handen vol, snij ze klein en kook ze op in voldoende water tot een pint, als het door gezeefd is maak het zoet met honing en laat hiervan drinken. Dodonaeus.

Tegen verstopping van de lever, onzuiverheid van het bloed, langdurende koortsen en pokken. Hiertegen gebruik het gedistilleerde water van dit gehele kruid waarvan drie ons gelijk ingenomen wordt. Baptista Sardus.

Gulden-distel, in ’t Latijn Carduus Chrysanthemus.

Gedaente.

De Gulden Distel verkrijgt veel recht opstaende, ronde ende in verscheyde zijde-scheuten verdeelde steelen, die met langhwerpigh diep gesneden, ende met scherpe doornen gewapende doncker groene bladeren behangen zijn. Uyt de oorsprongh der bladeren komen geschubde bollekens te voorschijn, voort brengende goudt-geele bloemen, die van Cichorei seer wel gelijckende, na desen volght breedt ende plat zaet, maer in geen wolachtigheydt bewonden. De wortel is langh, omtrent een duym dick ende soet van smaeck. Dit gewas is met een melck-achtigh sap vervult.

Plaetse.

Dit kruydt wordt hier te Lande alleen by de Kruydt-beminders in de Hoven gevonden.

Tijdt.

Het bloeyt van Juny tot in den Herfst.

Oeffeningh.

De Gulden-distel wordt hier te lande van zaet, in vette en wel bereyde aerde gezaeyt zijnde, aengeteelt.

Aert en Krachten.

Dit gewas werdt selden tot Medecijne gebruyckt, nochtans werdt het selve een kracht, om den Urijn af te drijven, toe-geschreven. Plinius.

Gulden distel, in het Latijn Carduus Chrysanthemus. (Scolymus hispanicus)

Vorm.

De gulden distel krijgt veel recht opstaande, ronde en in verschillende zijscheuten verdeelde stelen die met langwerpig, diep gesneden en met scherpe dorens gewapende donker groene bladeren bekleed zijn. Uit de oorsprong van de bladeren komen geschubde bolletjes te voorschijn die goudgele bloemen voort brengen en veel op die van de cichorei lijken. Hierna volgt breed en plat zaad, maar het ligt niet wolachtigheid. De wortel is lang, ongeveer een duim dik en zoet van smaak. Dit gewas is met een melkachtig sap gevuld.

Plaats.

Dit kruid wordt hier te lande alleen bij de kruidbeminnaars in de hoven gevonden.

Tijd.

Het bloeit van juni tot in de herfst.

Teelt.

De gulden distel wordt hier te lande van zaad voort geteeld dat in vette en goed klaar gemaakte aarde gezaaid wordt.

Aard en krachten.

Dit gewas wordt zelden als medicijn gebruikt, nochtans wordt het een kracht om de urine af te drijven toe geschreven. Plinius.

Roomsche-distel, in ’t Latijn Carduus Spaerocephalus.

Geslachten.

Van dit Gewas worden hier te Lande meest twee soorten gevonden, te weten Niet-stekende ende scherpe Roomsche distelen.

Gedaente.

De eerste soorte brengt voort seer hooge steelen, met lange, breede, diep gesneden ende sterck-rieckende bladeren beladen, die aen de bovenste zijde groen, ende aen de onderste aschverwigh zijn. Op de toppen van de steelen komen ronde rouwe bollen voort, uyt de welcke kleyne witte bloemkens, in ’t midden met blaeuwe draeykens verciert, voort-spruyten. Het zaet is lanckwerpigh ende ruyghachtigh. De wortel is dick ende in veel zijde wortelen gedeelt.

De tweede soorte heeft kleynder steelen ende bladeren, maer die met seer scherpstekende doornen beset zijn, ende tusschen de bloemkens komen noch eenige harde stekelinge te voorschijn.

Plaetse.

De Roomsche-distel wordt hier (168) te Lande alleen in de Hoven onderhouden, en is aldaer van vreemt zaet voortgebracht.

Tijdt.

Dese Distelen dragen haer bloemen in Juny ende July, een jaer na datse gezaeyt zijn.

Oeffeningh.

Dit Gewas wil in savelachtige aerde gezaeyt zijn.

Aert en Krachten.

Roomsche-Distel is warm ende droogh van aert, maer zijn verdere krachten zijn tot noch toe onversocht gebleven. Dodonaeus.

Roomse distel, in het Latijn Carduus spaerocephalus. (Echinops sphaerocephalus)

Geslachten.

Van dit gewas worden hier te lande meestal twee soorten gevonden, te weten niet stekende en scherpe roomse distels.

Vorm.

De eerste soort brengt zeer hoge stelen voort die met lange, brede, diep gesneden en sterk riekende bladeren bezet zijn. Aan de bovenkant zijn ze groen en aan de onderkant askleurig. Op de toppen van de stelen komen ronde, ruwe bollen voort waaruit kleine witte bloempjes voort spruiten die in het midden met blauwe draadjes versierd zijn. Het zaad is langwerpig en ruigachtig. De wortel is dik en in veel zijwortels gedeeld.

De tweede soort heeft kleinere stelen en bladeren, maar die zijn met zeer scherp stekende dorens bezet. Tussen de bloempjes komen noch enige harde stekels te voorschijn.

Plaats.

De roomse distel wordt hier te lande alleen in de hoven geteeld en is daar van vreemd zaad voort gebracht.

Tijd.

Deze distels dragen hun bloemen in juni en juli, een jaar nadat ze gezaaid zijn.

Teelt.

Dit gewas wil in zavelachtige aard gezaaid worden.

Aard en krachten.

Roomse distel is warm en droog van aard, maar zijn verdere krachten zijn tot noch toe niet onderzocht. Dodonaeus.

Distel met wolachtige Bloemknoppen, Monnicks-kruyne, in ’t Latijn Carduus Eriocephalus.

Gedaente.

Dese Distel heeft seer hooge dicke steelen, met groote ofte lange diep-gesneden, ende met doornen gewapende bladeren bewassen, die aen de onderste zijde grijser, dan aen de bovenste zijn. De dicke bloem-bollen zijn met veel doornen ghewapent, doch met soo veel wolachtigheyt bedeckt, dat de selve maer een weynigh uytsteken, boven op dese knoppen sich de paersse bloemen, van veel draeykens t’samen geset, vertoonen. Het lanckwerpigh zaet leyt in wolachtigh hayr bewonden. De bruyne wortel is langh ende matelijck dick.

Plaetse.

Dit Gewas is in de Nederlanden van vreemt zaet in de Hoven aengegroeyt.

Tijdt.

Het bloeyt in Juny ende July.

Oeffeningh.

Dese Distel, om datse des winters vergaet, moet alle jaren in Maert ofte April in savelachtige aerde gezaeyt worden.

Aert en Krachten.

De wortel van dese Distel drijft mede den Urijn af. Lobel.

Distel met wolachtige bloemknoppen, monnikskruin, in het Latijn Carduus eriocephalus. (Cirsium eriophorum)

Vorm.

Deze distel heeft zeer hoge, dikke stelen die met grote of lange, diep ingesneden en met dorens gewapende bladeren begroeid zijn. Ze zijn aan de onderkant grijzer dan aan de bovenkant. De dikke bloembollen zijn met veel dorens gewapend, maar met zoveel wolachtigheid bedekt dat die maar weinig uitsteken. Boven op deze knoppen vertonen zich de paarse bloemen die van veel draadjes tezamen gezet zijn. Het langwerpige zaad ligt in wolachtig haar. De bruine wortel is lang en matig dik.

Plaats.

Dit gewas is in Nederland van vreemd zaad in de hoven geteeld.

Tijd.

Het bloeit in juni en juli.

Teelt.

Deze distel moet, omdat ze alle winters vergaat, alle jaren in maart of april in zavelachtige aarde gezaaid worden.

Aard en krachten.

De wortel van deze distel drijft ook de urine af. Lobel.

Wilde Carthamus, Wilde Bastaert Saffraen, in ’t Latijn Carthamus Silvestris, Attractilis.

Gedaente.

Uyt de matelijcke dicke wortel van de wilde Carthamus spruyt een rechte en boven-waerts in sommige zijde-scheuten verdeelde steel, de welcke met lanck-werpige, ghekerfde ende scherpe bladeren versien is. Op de toppen van de steelkens komen bollekens, met smalle ende scherp-stekende bladerkens beset, te voorschijn, ende daer uyt spruyten bleeck-geele ofte purpere bloemen, uyt veel kleyne draeykens t’samen geset. Het zaet is bruyn, bitter van smaeck, ende dat van oprechte Carthamus van gedaente gelijck.

Plaetse.

Dit gewas wordt hier te Lande alleen in Kruydt-liefhebbers Hoven gevonden.

Tijdt.

Het bloeyt in July, ende het zaet wordt in Augustus ofte September rijp.

Oeffeningh.

Het moet alle Jaer in de Lente in wel bereyde Aerde gezaeyt worden.

Aert en Krachten.

Wilde Carthamus is verdroogende van aert, ende een weynigh verdeylende ofte verteerende van krachten. Galenus.

Wilde Carthamus, wilde bastaard saffraan, in het Latijn Carthamus silvestris, Attractilis. (Carthamus tinctorius)

Vorm.

Uit de matig dikke wortel van de wilde Carthamus spruit een rechte steel uit die van boven in sommige zijscheuten verdeeld is. Die zijn met langwerpige, gekerfde en scherpe bladeren voorzien. Op de toppen van de steeltjes komen bolletjes te voorschijn die met smalle en scherp stekende bladertjes bezet zijn. Daaruit spruiten bleek gele of purperen bloemen uit die uit veel kleine draadjes tezamen gezet zijn. Het zaad is bruin, bitter van smaak en dat van echte Carthamus van vorm gelijk.

Plaats.

Dit gewas wordt hier te lande alleen in kruidliefhebbers hoven gevonden.

Tijd.

Het bloeit in juli en het zaad wordt in augustus of september rijp.

Teelt.

Het moet alle jaren in de lente in goed klaar gemaakte aarde gezaaid worden.

Aard en krachten.

Wilde Carthamus is verdrogend van aard en wat verdelend of verterend van krachten. Galenus.

Carduus Benedictus.

Gedaente

Dit Kruyt heeft ronde en meest langs de Aerde kruypende steelen, met lange, diep gesneden ende met sachte doornkens gewapende bladeren bewassen, soo wel de bladeren als steelen zijn met een dunne wolachtigheyt bedekt. Op de toppen van de steelen spruyten ronde bollekens, met lange stekende bladerkens ende doornen beset, voort brengende geele bloemen. Daer na volght grauw lanckachtigh zaet, aen het bovenste eynde met kleyne doornkens versien. De wortel is wit ende met veel veselingen behangen.

Plaetse.

De Carduus Benedictus groeyt hier te lande alleen in de Hoven.

Tijdt.

Dit gewas draeght zijn bloemen in July ende Augustus, ende ondertusschen wordt het zaet rijp.

Oeffeningh.

Men zaeyt dit Kruydt alle jaer in Maert in ’t wassen van de Maen. (169)

Aert en Krachten.

De Carduus Benedictus is warm ende droogh in den tweeden graedt, openende, verdeylende, zweet-drijvende, de verrottinge ende besmettinge wederstaende van krachten. Galenus.

Medicinael gebruyck.

Voor verstoptheyt van de Lever, Mildt ende Lijf-moeder, vervuylde Maegh ende Wormen des Buycks: Neemt Carduus Benedictus twee handen vol, koockt dit in soo veel Wijns tot dat’er een pint overigh blijft, van ’t welcke men alle morgen een kleyn roemertje vol van drincken sal. Brunfelsus, Fuchsius.

Voor langhduurende Koortsen, besmettelijcke Sieckten ende de Pest: Neemt het poeyer van de bladeren een vierendeel loots, ende geeft het met gedistilleert Carduus Benedictus water te gebruycken, om warm toe-gedeckt zijnde, daer op te zweeten. Ofte neemt zout van Carduus Benedictus twintigh greyn, Syroop van het sap bereydt een once, gedistilleert water een half mutsjen, vermenght dit te samen om op een reys in te nemen.

Voor een benauwde ende fluymige Borst: Neemt Carduus Benedictus poeyer een vierendeel loots, ende geeft het met Wijn in. Dodonaeus.

Voor Water-sucht, Geelsucht ende flauwhertigheyt: Bereydt een afziedtsel van de bladeren in schoon water, ende laet hier van twee ofte driemael daeghs drincken. C. Durantus.

Voor Pleuris ofte Zijde-pijn: Neemt van het zaet een vierendeel loots, stoot het fijn ende geeft het met gedistilleert water van ’t selfde kruydt in. Dodonaeus.

Voor holle Zeeren ende loopende Gaten: Neemt van de groene bladeren twee handen vol, kneustse in een Mortier, doet’er by een vierendeel Verckens-reusel, laet het te samen op een sacht vuur opzieden, daer na druckt het door een doeck, ende vermenght’er soo veel Tarwen-meel onder als van noden sal zijn. Arnoldus de Villa Nova.

Voor Wonden: Indien men dit Kruydt in het begin van Juny versamelt, heeft het groote kracht om versche Wonden te genesen, maer op andere tijden niet. Joh. Schroderus.

Carduus Benedictus. (Cnicus benedictus)

Vorm.

Dit kruid heeft ronde en meestal langs de aarde kruipende stelen die met lange, diep ingesneden en met zachte dorens gewapende bladeren begroeid zijn. Zowel de bladeren als de stelen zijn met een dunne wolachtigheid bedekt. Op de toppen van de stelen spruiten ronde bolletjes voort die met lange, stekende bladertjes en dorens bezet zijn en gele bloemen voort brengen. Daarna volgt grauw, langachtig zaad dat aan de bovenkant met kleine dorens voorzien is. De wortel is wit en met veel vezels behangen.

Plaats.

Carduus Benedictus groeit hier te lande alleen in de hoven.

Tijd.

Dit gewas draagt zijn bloemen in juli en augustus, ondertussen wordt het zaad rijp.

Teelt.

Men zaait dit kruid alle jaren in maart met het wassen van de maan.

Aard en krachten.

Carduus Benedictus is warm en droog in de tweede graad, openend, verdelend, zweet drijvend, de verrotting en besmetting weer staande van krachten. Galenus.

Medicinaal gebruik.

Tegen verstopping van de lever, milt en baarmoeder, vervuilde maag en wormen van de buik: Neem van Carduus Benedictus twee handen vol, kook dit in zoveel wijn totdat er een pint over blijft waarvan men elke morgen een klein roemertje vol drinken zal. Brunfelsus, Fuchsius.

Tegen langdurende koortsen, besmettelijke ziekten en de pest: Neem van het poeder van de bladeren een vierendeel lood en geef het met gedistilleerd Carduus Benedictus water te gebruiken om, als men warm toegedekt is, daarmee te zweten. Of neem twintig grein zout van Carduus Benedictus, een ons siroop dat van het sap gemaakt is, van gedistilleerd water een half mutsje, meng dit tezamen om in een keer in te nemen.

Tegen een benauwde en fluimige borst: Neem van Carduus Benedictus poeder een vierendeel lood en geef het met wijn in. Dodonaeus.

Tegen waterzucht, geelzucht en flauwte: Maak een afkooksel van de bladeren in schoon water en laat hiervan twee of drie maal per dag drinken. C. Durantus.

Tegen pleuris of zijdepijn: Neem van het zaad een vierendeel lood, stamp het fijn en geef het met gedistilleerd water van hetzelfde kruid in. Dodonaeus.

Tegen holle zeren en lopende gaten: Neem van de groene bladeren twee handen vol, kneus ze in een mortier, doe er een vierendeel varkensreuzel bij, laat het tezamen op een zacht vuur opkoken, druk het daarna door een doek en meng er zoveel tarwemeel onder als nodig is. Arnoldus de Villa Nova.

Voor wonden: Indien men dit kruid in het begin van juni verzamelt heeft het grote kracht om verse wonden te genezen, maar op andere tijden niet. Joh. Schroderus.

Onsen Vrouwen Distel, Melck-distel, in ’t Latijn Carduus Mariae.

Gedaente.

Dese Distel heeft gladde, seer breede groote, rondom de kanten gekerfde ende met scherpe doornen gewapende bladeren, bleeck-groen van verwe, maer met veel Melck-witte strepen ende placken doorloopen, tusschen dese bladeren brenght het een hooge steel voort, wiens toppen met ronde ende scherp-stekende bollen beladen zijn uyt de welcke de paersse bloemen voort spruyten. Het platte ende bleeck-paers zaet leyt in wolachtigh hayr beslooten. De wortel is langh, dick ende wit. (170)

Plaetse.

Dit Gewas werdt dickwils in de Moes ende andere Hoven wassende gevonden.

Tijdt.

Het bloeyt in Juny ende July.

Aert en Krachten.

Melck-distel is warm ende droogh in den tweeden graedt, openende, ende de Urijn drijvende van krachten. Fuchsius.

Medicinael gebruyck.

Voor ’t Pleuris of Zijde-pijn, Graveel ende Geel-sucht: Neemt van het zaet een vierendeel loots, fijn gestooten zijnde geeft het met Carduus Benedictus, Pietercelie-water ofte Wijn in. Andere breyden van het selve een melckje, ende laten daer van dickwils gebruycken. Joh Schroderus.

Onze Vrouwen distel, melkdistel, in het Latijn Carduus Mariae. (Silybum marianum)

Vorm.

Deze distel heeft gladde, zeer brede, grote en rondom de kanten gekerfde en met scherpe dorens gewapende bladeren die bleek groen van kleur zijn, maar met veel melkwitte strepen en plekken doorlopen. Tussen deze bladeren brengt het een hoge steel voort wiens toppen met ronde en scherp stekende bollen bezet zijn. Hieruit spruiten paarse bloemen voort. Het platte en bleek paarse zaad ligt in wolachtig haar besloten. De wortel is lang, dik en wit.

Plaats.

Dit gewas wordt dikwijls groeiend in de moes- en andere hoven gevonden.

Tijd.

Het bloeit in juni en juli.

Aard en krachten.

Melkdistel is warm en droog in de tweede graad, openend en de urine drijvend van krachten. Fuchsius.

Medicinaal gebruik.

Tegen pleuris of zijdepijn, nierstenen en geelzucht: Neem van het zaad een vierendeel lood, als het fijn gestampt is geef het met Carduus Benedictus, peterseliewater of wijn in. Anderen maken daar een melkje van en laat daarvan dikwijls gebruiken. Joh Schroderus.

Artisocken, in ’t Latijn Cinara.

Gedaente.

Dit Gewas heeft breede, lankwerpige, ende diep gesneden aschverwige bladeren, tusschen de welcke een hooge steel voort komt, op wiens top sich een ronde ende boven spits toeloopende geschubde bol vertoont, de welcke sich openende een bloem, van blaeuw-paersse draden t’samen geset, te voorschijn brengt. Het bruyn ende lanckachtigh zaet is met wolachtigh hayr omwonden. De wortel is dick ende langh.

Plaetse.

De Artisocken worden in de Nederlanden overvloedigh onderhouden.

Tijdt.

In Augustus komen de geschubde ende stekende bollen te voorschijn.

Oeffeningh.

De Artisocken worden door de zy-scheuten der oude planten vermenighvuldigt, ende op moerachtige goede gront twee voeten wijdt van malkanderen verplant.

Aert en Krachten.

De Artisocken ende voornamentlijck der selver stoelen, zijn warm ende droogh in den tweeden graedt, ende den Urijn af-drijvende van krachten. Galenus.

Medicinael gebruyck.

Voor de Droppel-pisse, opstoppinge des Urijns, Water-sucht, ende quaet-aerdige ontvloeyinge des Zaets: Neemt van de Wortel van dit gewas vier loot, waschtse schoon, snijtse in kleyne schijven, ende koocktse in een pint wijns, tot dat de helft versoden is, ende laet die wijn in twee reysen gebruycken. Dit jaeght af door de Urijn alle vuyligheyt des bloets, soo dat de Urijn daer geweldigh af sinckt. Dodonaeus.

Artisjokken, in het Latijn Cinara. (Cynara scolymus)

Vorm.

Dit gewas heeft brede, langwerpige en diep ingesneden, askleurige bladeren. Daartussen komt een hoge steel voort op wiens top zich een ronde en boven spits toe lopende, geschubde bol vertoont. Als die zich opent brengt het een bloem te voorschijn die van blauw paarse draden tezamen gezet is. Het bruine en langachtige zaad is met wolachtig haar omwonden. De wortel is dik en lang.

Plaats.

De artisjokken worden in Nederland overvloedig geteeld.

Tijd.

In augustus komen de geschubde en stekende bollen te voorschijn.

Teelt.

De artisjokken worden door de zijscheuten van de oude planten vermenigvuldigd en op moerachtige goede grond zestig cm uit elkaar verplant.

Aard en krachten.

De artisjokken, en voornamelijk hun stoelen, zijn warm en droog in de tweede graad en de urine af drijvend van krachten. Galenus.

Medicinaal gebruik.

Tegen druppelplas, opstopping van de urine, waterzucht en kwaadaardige ontvloeien van het zaad: Neem van de wortel van dit gewas vier lood, was ze schoon, snij ze in kleine schijven en kook ze in een pint wijn totdat de helft verkookt is en laat die wijn in twee keer gebruiken. Dit jaagt door de urine alle vuilheid van het bloed af zodat de urine daar geweldig afzinkt. Dodonaeus.

Kaerden, in ’t Latijn Dipsacus, Labrum Veneris.

Geslachten.

Dit Gewas is in Tamme ende Wilde Kaerden onderscheyden, waer van de Wilde wederom tweederley zijn, te weten Groote ende Kleyne Kaerden.

Gedaente.

Tamme-kaerden brengt voort lange, breede, voor spits toeloopende, ende rontom de kanten saegh-wijs geschaerde bleeck-groene bladeren, tusschen dewelcke (171) een seer hooge steel voor spruyt, in verscheyde zijde-scheuten verdeelt, dese zijn met scherpe doornen gewapent, ende met eenige leden ofte knoopen versien, uyt de welcke altijdt twee tegen over malkanderen overstaende bladeren voort komen, dese bladeren zijn met haer eene eynde seer dicht aen de steel gevestight, ende rontom de kanten, als oock aen de middel-ribbe, met scherp-stekende doornkens versien. Op de toppen van de steelen komen langhwerpige ende steekende bollekens, die eygentlijck Kaerden genoemt worden, te voorschijn, tusschen de omgebogen stekelinge van dese bollekens, vertoonen sich witte bloemkens, een Byen-huysken niet ongelijck, waer in daer na bitterachtigh ende plat zaet ghevonden wordt. De wortel is wit ende matelijck langh.

De groote wilde soorte verschilt alleen van de voorgaende, door dien de rouwe bollekens van de selve met langer, slapper, ende rechter doornkens gewapent zijn, ende de bloemen niet wit, maer bleeck-paers van verwe zijn.

De kleyne wilde Kaerde is de groote soorte van de bladeren wel gelijck, maer de steel schiet veel hooger op, ende de bollekens ofte Kaerden zijn veel kleynder ende ronder.

Plaetse.

De tamme Kaerden vint men in de Hoven ofte Bouwlanden. De wilde soorten groeyen van selfs op waterachtige vochte gronden.

Tijdt.

Dese Kruyden bloeyen in Juny ende July, ende in de herfst vergadert men de Kaerden, te weten van de tamme soorten tot het gebruyck.

Aert en Krachten.

De Kaerden zijn kout ende droogh in den tweeden graedt, t’samen-treckende ende wat afvagende van krachten. Galenus.

Medicinael gebruyck.

Voor overvloedige Maent-stonden ende Buyck-loopen: Neemt van de bladeren een goet deel, ziedtse op in Azijn tot datse murw zijn, ende leghtse pap-wijs op de Buyck. Dodonaeus.

Voor bloedende Speenen ende Wratten van de selve: Neemt van de bladeren soo veel van nooden is, koocktse murw in Wijn, ende leghtse op het Fondament. Fuchsius.

Voor Fistelen ende loopende gaten van de Aersdarm: Neemt van de verse wortels koocktse tot datse murw zijn in Wijn, stootse in een Mortier tot een salfken. Matthiolus.

Voor roode ende schemerende Oogen, Placken ende Sproeten des Aengesichts: Vergadert het water, ’t welck tusschen twee Kaerden-bladeren behouden wordt, ende wascht u daer mede dickwils. Ravelingius.

Voor Ydelhoofdigheydt: Neemt van het gestooten Kruydt, ende bindt het op het kael geschoren Hooft. P. Crescentius.

Kaarden, in het Latijn Dipsacus, Labrum Veneris. (Dipsacus fullonum en Dipsacus pilosus)

Geslachten.

Dit gewas is in tamme en wilde kaarden verdeeld, waarvan de wilde wederom in tweeën gedeeld zijn, te weten grote en kleine kaarden. (D. sylvestris is nu ook D. fullonum)

Vorm.

Tamme kaarden brengen lange, brede en voor spits toelopende en rondom de kanten zaagsgewijs geschaarde, bleek groene bladeren voort. Hiertussen spruiten zeer hoge stelen voort die in verschillende zijscheuten verdeeld en met scherpe dorens gewapend zijn. Ze zijn voorzien van enige leden of knopen waaruit altijd twee tegenover elkaar staande bladeren voort komen. Deze bladeren zijn met hun ene eind zeer dicht aan de steel bevestigd en rondom de kanten, als ook aan de middensteel, met scherp stekende dorentjes voorzien. Op de toppen van de stelen komen langwerpige en stekende bolletjes, die eigenlijk kaarden genoemd worden, te voorschijn. Tussen de omgebogen stekels van deze bolletjes vertonen zich witte bloempjes die veel op een bijenhuisje lijken. Daarna wordt er bitterachtig en plat zaad in gevonden. De wortel is wit en matig lang.

De grote, wilde soort verschilt alleen van het voorgaande doordat zijn ruwe bolletjes met langere, slappere en rechtere dorentjes gewapend zijn, de bloemen zijn niet wit, maar bleek paars van kleur.

De kleine wilde kaarde is de grote soort van bladeren wel gelijk, maar de steel schiet veel hoger op en de bolletjes of kaarden zijn veel kleiner en ronder.

Plaats.

De tamme kaarden vindt men in de hoven of bouwlanden. De wilde soorten groeien vanzelf op waterachtige, vochtige gronden.

Tijd.

Deze kruiden bloeien in juni en juli en in de herfst verzamelt men de kaarden, te weten van de tamme soort voor het gebruik.

Aard en krachten.

De kaarden zijn koud en droog in de tweede graad, tezamen trekkend en wat afvegend van krachten. Galenus.

Medicinaal gebruik.

Tegen overvloedige maandstonden en buiklopen: Neem van de bladeren een goed deel, kook ze op in azijn totdat ze murw zijn en leg ze papgewijs op de buik. Dodonaeus.

Tegen bloedende aambeien en hun wratten: Neem van de bladeren zoveel als nodig is, kook ze murw in wijn en leg ze op het fondament. Fuchsius.

Tegen fistels of lopende gaten van de aarsdarm: Neem de verse wortels, kook ze totdat ze murw zijn in wijn, stamp ze in een mortier tot een zalfje. Matthiolus.

Tegen rode en schemerende ogen, plekken en sproeten van het aangezicht: Verzamel het water dat tussen twee kaardenbladeren vast gehouden wordt en was u daarmee dikwijls. Ravelingius.

Tegen leeghoofdigheid: Neem het gestampte kruid en bindt het op het kaal geschoren hoofd. P. Crescentius.

Cirsium.

Gedaente.

Cirsium brenght voort recht opstaende hooge steelen, die in verscheyde (172) zijde-tacken gedeelt, ende met breede, langhwerpige, voor spits toeloopende, ende met kleyne doornen gewapende bladeren bewassen zijn. Op de toppen van dese steelen siet men een vergaderinge van kleyne gesnippelde bladekens, uyt de welcke een rouw distel-bolleken voort komt, voort-brengende een purper-roode Bloem, van kleyne draeykens t’samen vergadert. De bloem vergaen zijnde, buyght sich het distel-bolleken nederwaerts. Het zaet is blinckende, dat van andere Distelen gelijck. De wortel verspreydt sich door veel veselingen, ende blijft lange in ’t leven.

Plaetse.

Dit Kruydt vindt men aen de Zee-kant van Zeelandt, Vlaenderen ende Hollandt.

Tijdt.

Het bloeyt in de Somerse Maenden.

Aert en Krachten.

De werckinge van dit gewas is tot noch toe verborgen ende niet ondersocht geweest. Dodonaeus.

Cirsium. (Carduus nutans)

Vorm.

Cirsium brengt recht opstaande, hoge stelen voort die in verschillende zijtakken gedeeld en met brede, langwerpige en voor spits toelopende, met kleine dorens gewapende bladeren begroeid zijn. Op de toppen van deze stelen ziet men een verzameling van klein verdeelde blaadjes waaruit een ruw distelbolletje voort komt die een purperrode bloem voort brengt die van kleine draadjes tezamen gezet is. Als de bloem vergaan is buigt het distelbolletje naar beneden. Het zaad is blinkend en lijkt op dat van de andere distels. De wortel verspreidt zich door veel vezels en blijft lang in het leven.

Plaats.

Dit kruid vindt men aan de zeekant van Zeeland, Vlaanderen en Holland.

Tijd.

Het bloeit in de zomerse maanden.

Aard en krachten.

De werking van dit gewas is tot noch toe verborgen en niet onderzocht. Dodonaeus.

Dauw-distel, Gansen-distel, Hasen-distel, in ’t Latijn Sonchus.

Geslachten.

Dit Gewas wordt in sachten, stekende ende Zee-Sonchus onderscheyden.

Gedaente.

De eerste soorte heeft een kantige holle ende somtijdts wat roodtachtige steel, met groene, bleecke, ende aen de kanten diep gesneden bladeren bewassen. Op de toppen van de steelen brenght het geele bloemen, van veel bladekens by een vergadert, voort. Het plat, kleyn ende langhwerpigh zaet leyt in wolachtige bollekens beslooten. De wortel is met veel veselingen behangen. De steelen ende bladeren behouden in sich een melckachtigh sap, ’t welck wanneer de selve gebroken worden te voorschijn komt.

De tweede soorte verschilt van de eerste, door dien sijn bladeren soo diep niet gesneden, maer rondom de kanten met scherpstekende doornkens beset zijn.

De Zee-Sonchus is de tweede soorte seer gelijck, maer zijn rootachtige steelen ende bladeren zijn met rouwe ende scherper doornen bewapent.

Plaetse.

De eerste ende de tweede soorte vindt men hier te Lande in de Ackers ende Moes-hoven. De derde soorte ofte Zee-Sonchus groeyt op de Ackers in Zeelandt ende Vlaenderen, de welcke niet verre van de Zee gelegen zijn.

Tijdt.

De Dauw-distel bloeyt in Juny ende July.

Aert en Krachten.

Dese Kruyden zijn kout ende droogh van aert, ende een weynigh t’samen-treckende van krachten. Galenus.

Medicinael gebruyck.

Voor Flerecijn uyt hitte ontstaen: Neemt de versche bladeren, stootse kleyn in een Mortier ende leghtse pap-wijs op. Dodonaeus.

Voor pijn der Ooren: Neemt het melckachtigh sap, maeckt het warm ende druypt het in de Ooren. Fuchsius.

Voor ontstekinge van het Fondament ende Schamelheyt: Neemt het uyt-gedruckte sap van de bladeren, ende leght het met Katoen op. Dioscorides.

Voor Graveel ende Geelsucht: Neemt van het uyt-geparste sap twee oncen, vermenght het met Wijn ende laet het innemen. Brunfelsius.

Voor swaren Arbeydt der Vrouwen: Neemt van het sap, Wijn van elcks even anderhalf once, soete Amandelen-olie een once, maeckt dit te samen lauw, ende geeft het op een reys in. Ravelingius.

Om het Melck in de Vrouwen Borsten te vermeerderen ende te verbeteren: Neemt van het sap twee oncen, vermengt het met Bier ende laet dit alle dagen gebruycken.

Dauwdistel, ganzendistel, hazendistel, in het Latijn Sonchus. (de zachte Sonchus oleraceus, stekende Sonchus asper, Sonchus arvenis var maritimus)

Geslachten.

Dit gewas wordt in zachte, stekende en zee Sonchus verdeeld.

Vorm.

De eerste soort heeft een kantige holle en soms wat roodachtige steel die met groene, bleke en aan de kanten diep gesneden bladeren begroeid is. Op de toppen van de stelen brengt het gele bloemen voort die van veel blaadjes bijeen gesteld gevormd zijn. Het platte, kleine en langwerpige zaad ligt in wolachtige bolletjes besloten. De wortel is met veel vezels behangen. De stelen en bladeren hebben een melkachtig sap in zich dat te voorschijn komt als het gebroken wordt.

De tweede soort verschilt van de eerste doordat zijn bladeren niet zo diep gesneden, maar rondom de kanten met scherp stekende dorentjes bezet zijn.

De zee Sonchus is de tweede soort zeer gelijk, maar zijn roodachtige stelen en bladeren zijn met ruwe en scherpere dorens bewapend.

Plaats.

De eerste en de tweede soort vindt men hier te lande in de akkers en moeshoven. De derde soort of zee sonchus groeit op de akkers in Zeeland en Vlaanderen die niet ver van de zee gelegen zijn.

Tijd.

De dauwdistel bloeit in juni en juli.

Aard en krachten.

Deze kruiden zijn koud en droog van aard en wat tezamen trekkend van krachten. Galenus.

Medicinaal gebruik.

Tegen jicht die uit hitte ontstaan is: Neem de verse bladeren, stamp ze klein in een mortier en leg ze papgewijs op. Dodonaeus

Tegen oorpijn: Neem het melkachtig sap, maak het warm en druppel het in de oren. Fuchsius.

Tegen ontsteking van het fondament en schaamdelen: Neem het uitgedrukte sap van de bladeren en leg het met katoen op. Dioscorides.

Tegen nierstenen en geelzucht: Neem twee ons van het uitgeperste sap, meng het met wijn en laat het innemen. Brunfelsius.

Voor de zware arbeid van de vrouwen: Neem het sap en wijn, van elk anderhalf ons, van zoete amandelolie een ons, maak dit tezamen lauw en geef het in een keer in. Ravelingius.

Om de melk in de vrouwenborsten te vermeerderen en te verbeteren: Neem van het sap twee ons, meng het met bier en laat dit alle dagen gebruiken.

Doorn-appel, in ’t Latijn Stramonia.

Gedaente.

Dit Gewas brengt voort een seer hooge ende dicke steel, die in enige (173) zijde-scheuten verdeelt is. De bladeren zijn groot, breedt, voor spits toeloopende ende aen de kanten op sommige plaetsen ghehoeckt, omtrent de oorsprongh van de welcke langwerpigh, getande knopkens voort-spruyten, voort brengende groote, ende klockswijse witte bloemen. Na de bloemen volgen ronde vruchten die met korte doornen versien zijn, in sich besluytende kleyn platachtigh zaet.

Plaetse.

De Doorn-appel wordt hier te Lande alleen in de Hoven gevonden ende onderhouden.

Tijdt.

Het bloeyt in Juny ende July.

Oeffeningh.

Men zaeyt dit gewas alle jaer in ’t laetste van Maert, ofte in ’t begin van April in savelachtige aerde.

Aert en Krachten.

Doorn-appel is kout in den vierden graedt, verdoovende, ’t gevoelen benemende, ende slaep verweckende van krachten. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Om pijn te stillen ende slaep te verwecken: Neemt van het zaet van Doorn-appel een once, kneust het een weynigh, giet’er een half pintje Brandewijn op, laet het t’samen staen weecken, daer na uyt-geparst zijnde, koockt het tot de helft van de Brandewijn versoden is, en geeft hier van op een reys een lepel vol in. P. Potterus.

Eynde van het Seste Deel.

Doornappel, in het Latijn Stramonia. (Datura stramonium)

Vorm.

Dit gewas brengt een zeer hoge en dikke steel voort die in enige zijscheuten verdeeld is. De bladeren zijn groot, breed en lopen voor spits toe, ze zijn aan de kanten op sommige plaatsen gehoekt. Bij hun oorsprong spruiten langwerpige, getande knopjes voort. Die brengen grote en klokvormige, witte bloemen voort. Na de bloemen volgen ronde vruchten die met korte dorens voorzien zijn en klein, platachtig zaad in zich hebben.

Plaats.

De doornappel wordt hier te lande alleen in de hoven gevonden en geteeld.

Tijd.

Het bloeit in juni en juli.

Teelt.

Men zaait dit gewas alle jaar op het eind van maart of in het begin van april in zavelachtige aarde.

Aard en krachten.

Doornappel is koud in de vierde graad, verdovend, meent het gevoel weg en verwekt de slaap van krachten. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Om pijn te stillen en slaap te verwekken: Neem van het zaad van doornappel een ons, kneus het wat, giet er een half pintje brandewijn op en laat het tezamen staan weken, als het daarna uitgeperst wordt, kook het tot de helft van de brandewijn verkookt is en geef hiervan in een keer een lepel vol in. P. Potterus.

Einde van het zesde deel.

Het Sevende Deel

Des

Nederlandtsen Kruydt-Boecks,

Beschryvende

De Geslachten, Gedaente, Plaetse, Tijt, Aert, Krachten ende Medicinael gebruyck van alderhande Medicinale ende rare Hof-kruyden ende Planten, die in de Nederlanden meest in de Hoven onderhouden worden.

Het Zevende Deel

Van het

Nederlandse Kruidboek

Beschrijft

De geslachten, vorm, plaats, tijd, aard, krachten en medicinaal gebruik van allerhande medicinale en rare hofkruiden en planten die in Nederland meestal in de hoven geteeld worden.

Bruyne Betonie, in ’t Latijn Betonica.

Gedaente.

It Kruyt brengt voort lange ende breedtachtige bladeren, die rontom de kanten gekerft zijn. Tusschen dese spruyten vierkante steelen, wiens toppen aer-wijs met roode ofte bleeck-purpere bloemkens beset zijn, na de welcke lanckwerpigh ende kantigh zaet volght. De wortel is met veel veselingen behangen.

Plaetse.

Het wordt hier te Lande in veel Hoven onderhouden.

Tijdt.

Het draeght sijn bloemen in Juny ende July.

Oeffeningh.

Het wordt door af-scheuren in April aengewonnen, ende op een vochte ende wat lommerachtige plaetse geplant.

Aert en Krachten.

De Betonie is warm ende droogh in den tweeden graedt, openende, door-snijdende, dun makende ende afvagende van krachten. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor alderhande koude gebreken van de Herzenen, verstoptheyt van de Lever, Mildt ende Lijf-moeder, Geelsucht ende Graveel: Bereydt een afziedtsel van Betonie met Suycker ofte Syroop van Betonie, ende laet hier van twee ofte driemael des daeghs een roemertje vol innemen. Hier toe dient mede Wijn van Betonie, des selfs gedistilleert water, ende de Conserf van de bloemen bereyt. Dodonaeus, Mathiolus, Brunfelsius.

Voor Hooft-wonde: Neemt de gestoten bladeren en leghtse op. Fuchsius.

Voor holle Sweeringe: Neemt de versche (175) bladeren, stootse kleyn met een weynigh zouts, ende leghtse op.

Om de taye Vochtigheden door het braeken uyt te drijven: Neemt van de gedroogde Betonie wortel een half loot, ende geeft het met Honingh-water in. Dodonaeus.

Bruine betonie, in het Latijn Betonica (Stachys officinalis)

Vorm.

Dit kruid brengt lange en breedachtige bladeren voort die rondom de kanten gekerfd zijn. Hiertussen spruiten vierkantige stelen op wiens toppen aarvormige met rode of bleek purperen bloempjes bezet zijn. Hierna volgt langwerpig en kantig zaad. De wortel is met veel vezels behangen.

Plaats.

Het wordt hier te lande in veel hoven geteeld.

Tijd.

Het draagt zijn bloemen in juni en juli.

Teelt.

Het wordt door afscheuren in april aangewonnen en op een vochtige en wat schaduwachtige plaats geplant.

Aard en krachten.

Betonie is warm en droog in de tweede graad, openend, door snijdend, dun makend en afvegend van krachten. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Tegen allerhande koude gebreken van de hersens, verstopping van de lever, milt en baarmoeder, geelzucht en nierstenen: Maak een afkooksel van betonie met suiker of siroop van betonie en laat hiervan twee of drie maal per dag een roemertje vol innemen. Hiertoe dient ook de wijn van betonie en het van de plant gedistilleerde water met de konserf die van de bloemen gemaakt is. Dodonaeus, Matthiolus, Brunfelsius.

Tegen hoofdwonden: Neem de gestampte bladeren en leg ze op. Fuchsius.

Voor holle zweren: Neem de verse bladeren, stamp ze klein met wat zout en leg ze op.

Om de taaie vochtigheid door het braken uit te drijven: Neem van de gedroogde betoniewortel een half lood en geef het met honingwater in. Dodonaeus.

Roomse Alsem, in ’t latijn Absynthium Ramonum.

Gedaente.

Uyt de menigvuldige wortelen van dit Gewas spruyten veel teere steelkens voort, met kleyne ende gesnippelde grijse bladekens dicht bewassen. De bloem-knoppen komen als aen de gemeene Alssem te voorschijn.

Plaetse.

Dit Kruydt wordt in de Apothekers Hoven onderhouden.

Tijdt.

In de Lente spruyt het uyt de overgebleven wortel wederom voort, ende in de Herfst draeght het zijn bloem-knoppen.

Oeffeningh.

Het wordt door zaet, maer meest door scheuren der wortelen aengeteelt.

Aert en Krachten.

De Roomse-Alsem is warm in den eersten ende droogh in den tweeden graedt, minder bitter als de ghemeene Alsem, t’samen-treckende ende dun makende van krachten. De verdere krachten ende het medicinael gebruyck, besie in het vierde deel by de gemeene Alsem.

Roomse alsem, in het Latijn Absynthium Ramonum. (Artemisia pontica)

Vorm.

Uit de vele wortels van dit gewas spruiten veel tere steeltjes voort die dicht met kleine en fijn gedeelde, grijze blaadjes begroeid zijn. De bloemknoppen komen als aan de gewone alsem te voorschijn.

Plaats.

Dit kruid wordt in de apothekers hoven geteeld.

Tijd.

In de lente spruit het uit de overgebleven wortel weer voort en in de herfst draagt het zijn bloemknoppen.

Teelt.

Het wordt door zaad, maar meestal door scheuren van de wortels voort geteeld.

Aard en krachten.

De roomse alsem is warm in de eerste en droog in de tweede graad, minder bitter dan de gewone alsem, tezamen trekkend en dun makend van krachten. De verdere krachten en het medicinale gebruik, zie in het vierde deel bij de gewone alsem.

Ambrosia.

Gedaente.

Dit Gewas brenght voort een steel, die niet hoogh op en schiet, maer in verscheyde tackskens gedeelt, ende met seer doorsneden witachtige bladeren, als die van de Byvoet, bewassen is. De geele ende mosachtige bloemen spruyten langhs de toppen van de tackskens geschicktelijk voort. Het ronde zaet leydt in bysonder steeckelige knopkens, die leger als de bloemen te voorschijn komen, ende nimmermeer bloeyen, beslooten. De wortel is dun ende omtrent een palme langh.

Plaetse.

Het wordt van de Kruydt-beminners in de Hoven geoeffent.

Tijdt.

In ’t laetste van de Somer brengt het sijn bloemen ende rijp zaet voort.

Oeffeningh.

Het moet vroegh in de Lente gezaeyt worden.

Aert en Krachten.

Dit Kruydt heeft een t’samen-treckende ende te rugh drijvende kracht. Galenus.

Ambrosia. (Artemisia campestris)

Vorm.

Dit gewas brengt een steel voort die niet hoog op schiet, maar in verschillende takjes gedeeld en met zeer doorsneden, witachtige bladeren begroeid is, net als die van bijvoet. De gele en mosachtige bloemen spruiten langs de toppen van de takjes geregeld voort. Het ronde zaad ligt in aparte stekelige knopjes besloten die lager dan de bloemen te voorschijn komen en nimmer bloeien. De wortel is dun en ongeveer een tien cm lang.

Plaats.

Het wordt door de kruidbeminnaars in de hoven geteeld.

Tijd.

Op het eind van de zomer brengt het zijn bloemen en rijp zaad voort.

Teelt.

Het moet vroeg in de lente gezaaid worden.

Aard en krachten.

Dit kruid heeft een tezamen trekkende en terug drijvende kracht. Galenus.

Synnauw, Onser vrouwen Mantel, in ’t Latijn Alchimilla.

Gedaente.

De Alchimilla heeft breede, rondtachtige, doch met sommige hoecken uytstekende ende rondtom de kanten saeghwijs gekerfde bladeren, dese zijn in ’t eerste te 176) samen gevouwen ofte in verscheyde ployen geschickt. De steelen zijn rondt, teer ende wat ruyghachtigh. Op de toppen van de steelkens komen veel by een vergaderde gras-verwige bloemkens te voorschijn, die van veel kleyne zaet, in kleyne zaet-huyskens beslooten gevolght worden. De wortel is bruyn ende met veel veselingen behangen.

Plaetse.

Het wordt hier te Lande in de Apothekers Hoven geplant.

Tijdt.

Dit Kruyt blijft lange tijt groen, en brengt sijn bloemen in May ende Juny voort.

Oeffeningh.

Het wordt door zaet ende het scheuren der wortelen vermenighvuldight, ende op vochte plaetsen geplant.

Aert en Krachten.

De Synnauw is matelick in hitte ende koude gestelt, maer verdrooght sterckelijck, ende heeft daerom een t’samen-treckende ende heelende kracht. Het werdt onder de voornaemste Wondt-kruyden gerekent.

Medicinael gebruyck.

Voor in- ende uytwenige Quetsuren ende Wonden: Bereyt een afziedtsel van dit Kruydt alleen, ofte met andere Wondt-kruyden vermenght, ende laet hier van dickwils drincken, ende druypt het in de Wonden. Brunfelsus.

Voor Bloet-spouwen, roode Loop, ende onmatige Vloeden der Vrouwen: Ziedt dit Kruydt in Water ofte Wijn, ende laet hier van drincken. C. Durantus.

Voor de witte Vloet der Vrouwen: Hier tegen wordt gepresen het gedistilleert water van Synnauw, drie oncen t’effens ingenomen. Dodonaeus.

Sinnauw, onze vrouwen mantel, in het Latijn Alchimilla. (Alchemilla vulgaris)

Vorm.

Alchemilla heeft brede, rondachtige, doch met sommige hoeken uitstekende en rondom de kanten zaagsgewijs gekerfde bladeren. Die zijn in het eerst tezamen gevouwen of in verscheidene plooien geschikt. De stelen zijn rond, teer en wat ruigachtig. Op de toppen van de steeltjes komen veel bijeen verzamelde graskleurige bloempjes te voorschijn die door veel klein zaad gevolgd worden wat in kleine zaadhuisjes zit. De wortel is bruin en met veel vezels behangen.

Plaats.

Het wordt hier te lande in de apothekers hoven geplant.

Tijd.

Dit kruid blijft lange tijd groen en brengt zijn bloemen in mei en juni voort.

Teelt.

Het wordt door zaad en het scheuren van de wortels vermenigvuldigd en op vochtige plaatsen geplant.

Aard en krachten.

Sinnauw is matig in hitte en koude gesteld, maar verdroogt sterk en heeft daarom een tezamen trekkende en helende kracht. Het wordt onder de voornaamste wondkruiden gerekend.

Medicinaal gebruik.

Voor in- en uitwendige kwetsingen en wonden: Maak een afkooksel van dit kruid alleen of met andere wondkruiden vermengt en laat hiervan dikwijls drinken en druppel het in de wonden. Brunfelsus.

Tegen bloedspuwen, rode loop en onmatige vloeden van de vrouwen: Kook dit kruid in water of wijn en laat hiervan drinken. C. Durantus.

Tegen de witte vloed van de vrouwen: Hiertegen wordt geprezen het gedistilleerde water van sinnauw waarvan drie ons tegelijk wordt ingenomen. Dodonaeus.

Sanikel, in ’t Latijn Sanicula.

Gedaente.

Dit Kruydt heeft breede, bruyn-groene gladde bladeren, rondtom de kanten (177) geschaert, ende in vijf deelen gesneden, tusschen dese spruyten rechte steelkens omtrent een voet hoogh, die onder wat rootachtigh van verwe zijn. Aen ’t opperste van de steelkens draeght het veel mosachtige kleyne knopkens, witte bloemkens voort brengende. Het zaet is rondt ende rouw. De wortel is onder in veel dunne veselingen verspreyt.

Plaetse.

De Sanikel wast weeldrigh in de Hoven, ende wordt oock in de Bosschen ende op schaduwachtige plaetsen gevonden.

Tijdt.

Dit Kruydt kan seer wel tegen de koude, in May ende Juny draeght het sijn bloemen, ende daer na wordt het zaet rijp.

Oeffeningh.

Het wort door ’t zaeyen ende verplanten onderhouden.

Aert en Krachten.

De Sanikel is warm ende droogh in den tweeden graedt, t’samen-treckende ende heelende van krachten. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor Wonden en sweerende Nieren: Neemt van ’t sap een once ende geeft het in, ofte neemt van de gedrooghde bladeren een vierendeel loots, ende laet het met eenig nat in nemen. Brunfelsus, Matthiolus, C. Durantus.

Voor Scheursel: Ziedt de bladeren in Wijn ofte Water, laet hier van drincken ende leght de gesoden bladeren van buyten op. Fuchsius.

Voor Bloet-spouwen ende roode Loop: Bereydt een afziedtsel van dit Kruyt, ende laet hier van dickwils drincken. Dodonaeus.

Voor sweeringe van de Keel: Neemt van het afziedtsel van dit Kruydt soo veel van nooden is, doet’er by wat Honingh ende gorgelt daer mede. Matthiolus.

Sanikel, in het Latijn Sanicula. (Sanicula europaea)

Vorm.

Dit kruid heeft brede, bruingroene en gladde bladeren die rondom de kanten geschaard en in vijf delen gesneden zijn. Hiertussen spruiten rechte steeltjes op van ongeveer een dertig cm hoog die onder wat roodachtig van kleur zijn. Aan het opperste van de steeltjes draagt het veel mosachtige, kleine knopjes die witte bloempjes voort brengen. Het zaad is rond en ruw. De wortel is onder in veel dunne vezels verspreid.

Plaats.

Sanikel groeit weelderig in de hoven en wordt ook in de bossen en op schaduwachtige plaatsen gevonden.

Tijd.

Dit kruid kan zeer goed tegen de koude, in mei en juni draagt het zijn bloemen en daarna wordt het zaad rijp.

Teelt.

Het wordt door het te zaaien en te verplanten geteeld.

Aard en krachten.

Sanikel is warm en droog in de tweede graad, tezamen trekkend en helend van krachten. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Voor wonden en zwerende nieren: Neem van het sap een ons en geef het in. Of neem van de gedroogde bladeren een vierendeel lood en laat het met enig nat innemen. Brunfelsus, Matthiolus, C. Durantus.

Tegen breuken: Kook de bladeren in wijn of water, laat hiervan drinken en leg de gekookte bladeren van buiten op. Fuchsius.

Tegen bloedspuwen en rode loop: Maak een afkooksel van dit kruid en laat hiervan dikwijls drinken. Dodonaeus.

Tegen zweren van de keel: Neem van het afkooksel van dit kruid zoveel als nodig is, doe er wat honing bij en gorgel daarmee. Matthiolus.

Onser Vrouwen-Melck-Kruydt, Longen-kruydt, in ’t Latijn Pulmonaria, Symphytum Maculosum.

Gedaente.

De bladeren van dit Gewas zijn breedachtigh, voor spits toeloopende, hayrigh, ende met witachtige placken besprenckelt. De steelen zijn kort ende mede ruygh. De bloemen zijn eerst root, ende daer na uyt den blaeuwen purperachtigh van verwe, oock wordt het met witte bloemen, volgens getuygenis van Lobel gevonden. Het zaet is zwart, als dat van Bornagie. De wortelen zijn bruyn ende met veselingen behangen.

Plaetse.

Dit Kruydt wordt van veele in de Hoven geplant ende onderhouden.

Tijdt.

Het bloeyt in May.

Oeffeningh.

Het wordt in April van een gescheurt, ende op een lommerachtige plaetse verplant.

Aert en Krachten.

Dit Kruydt is verkoelende ende verdroogende van aert, t’samen heelende ofte genesende van krachten. C. Bauhinus.

Medicinael gebruyck.

Voor Bloet-spouwen ende Teeringh: Neemt het uytgeperst ende gesuyvert sap van dit kruydt drie pont, (178) witte Suycker twee pont, ziedt dit te samen tot dat het een bequaem Syroop werde, van de welcke ghy op een reys een once met een half mutsje gedistilleert water van ’t selfde kruydt in geven sult. Ravelingius.

Onze Vrouwe melkkruid, longenkruid, in het Latijn Pulmonaria, Symphytum maculosum. (Pulmonaria officinalis)

Vorm.

De bladeren van dit gewas zijn breedachtig, lopen voor spits toe, zijn harig en met witachtige plekken besprenkeld. De stelen zijn kort en ook ruig. De bloemen zijn eerst rood en daarna uit het blauwe purperachtig van kleur, ook wordt het met witte bloemen gevonden, volgens getuigenis van Lobel. Het zaad is zwart, zoals dat van bernagie. De wortels zijn bruin en met vezels behangen.

Plaats.

Dit kruid wordt door velen in de hoven geplant en onderhouden.

Tijd.

Het bloeit in mei.

Teelt.

Het wordt in april uiteen gescheurd en op een schaduwachtige plaats verplant.

Aard en krachten.

Dit kruid is verkoelend en verdrogend van aard, tezamen helend of genezend van krachten. C. Bauhinus.

Medicinaal gebruik.

Tegen bloedspuwen en tering: Neem drie pond van het uitgeperste en gezuiverde sap van dit kruid, van witte suiker twee pond, kook dit tezamen totdat het een goede siroop wordt waarvan ge in een keer een ons met een half mutsje gedistilleerd water van hetzelfde kruid zal ingeven. Ravelingius.

Heydensch Wondt-kruydt, in ’t Latijn Solidago Sarracenia.

Gedaente.

Heydensch Wondt-kruyt brengt voort seer hooge, rechte, ronde, holle ende bruyn-roode steelen, met langhwerpige breedtachtige, spitse, ende rondtom ghekerfde bladeren begroeyt, ende wiens toppen met geele bloemen verciert zijn, die uyt het midden eenige draeykens uytwerpen, ende daer na door de windt in lichte stuyfkens verwayen. De wortel is in veel faselingen gedeelt.

Plaetse.

Dit kruydt wordt in de Hoven geplant, andersints bemindt het bosachtige ende vochte gewesten.

Tijdt.

Het bloeyt in July ofte Augustus.

Oeffeningh.

Het wordt hier te Lande door ’t zaeyen ende verplanten aengewonnen.

Aert en Krachten.

Heydensch Wondt-kruydt is warm ende droogh van aert, bitterachtigh van smaeck, openende ende te samen treckende van krachten. Ravelingius.

Medicinael gebruyck.

Voor versche ende oude Wonden ende Fistelen: Druypt het sap ofte stroyt het Poeder van dit kruydt in de quetsuren ofte loopende gaten. Tot dien eynde wordt dit kruydt oock in de Wondt-drancken gebruyckt. Dodonaeus.

Voor verstoptheyt van de Lever en Milt, Geel- ende Water-sucht: Bereyt een afziedtsel van dit Kruydt, maeckt het zoet met Suycker, ende laet hier van twee mael des daeghs een roemertje vol in nemen. Dodonaeus.

Voor vuyle sweeringe des Tandt-vleesch, ende van de Keel: Neemt van het afziedtsel van Heydensch Wondt-kruydt een half pint, Honingh van Roosen anderhalf once, vermengt dit te samen, ende laet hier mede gorgelen. Dodonaeus.

Heidens wondkruid, in het Latijn Solidago sarracenia. (Senecio sarracenicus, nu fluviatalis)

Vorm.

Heidens wondkruid brengt zeer hoge, rechte, ronde, holle en bruinrode stelen voort die met langwerpige, breedachtige, spitse en rondom gekerfde bladeren begroeid zijn. Aan hun toppen zijn ze met gele bloemen versierd die in het midden enige meeldraadjes uitwerpen en daarna door de wind in lichte pluizen weg waaien. De wortel is in veel vezels gedeeld.

Plaats.

Dit kruid wordt in de hoven geplant, anders bemint het bosachtige en vochtige gewesten.

Tijd.

Het bloeit in juli of augustus.

Teelt.

Het wordt hier te lande door het zaaien en verplanten voort geteeld.

Aard en krachten.

Heidens wondkruid is warm en droog van aard, bitterachtig van smaak, openend en tezamen trekkende van krachten. Ravelingius.

Medicinaal gebruik.

Voor verse en oude wonden en lopende gaten: Druppel het sap of strooi het poeder van dit kruid in de kwetsingen of lopende gaten. Tot dat doel wordt dit kruid ook in de wonddranken gebruikt. Dodonaeus.

Tegen verstopping van de lever en milt, geel- en waterzucht: Maak een afkooksel van dit kruid, maak het zoet met suiker en laat hiervan twee maal per dag een roemertje vol innemen. Dodonaeus.

Tegen vuile zweren van het tandvlees en van de keel: Neem van het afkooksel van heidens wondkruid een half pint, van honing van rozen anderhalf ons, meng dit tezamen en laat hiermee gorgelen. Dodonaeus.

Gulden-roede in ’t Latijn Virga Aurea.

Geslachten.

Van dit Kruydt vint men twee soorten, het eene met ongekerfde, ende het ander met saegh-wijse gekerfde bladeren.

Gedaente.

De eerste soorte van Gulden-roede heeft langhwerpige ende breedtachtige bladeren. De steelen schieten omtrent twee voeten hoogh op, ende sy zijn rondt, roodachtigh, ende in verscheyde zijde-tackskens verdeelt. De bloemen die aen ’t opperste van de steelen ordentelijck voort komen, zijn gout geel van verwe. De wortel is bruyn ende met veselingen behangen.

De tweede soorte verschilt alleen van de voorgaende, om dat de bladeren rondtom de kanten saeg-wijs gekerft ofte geschaert zijn. (179)

Plaetse.

Dit Kruydt wordt in de Apotheker Hoven geplant, andersints bemint het bosch- ende berghachtige gewesten ende een vette grondt.

Tijdt.

Het draeght zijn bloemen in July ofte Augustus.

Oeffeningh.

Het wordt in de Hoven als het Heydensch Wondt-kruydt aengeteelt.

Aert en Krachten.

De Gulden-roede is warm en droogh van aert, suyverende, t’samen-treckende ende den Urijn af drijvende van krachten. Dodonaeus. C. Durantus.

Medicinael gebruyck.

Voor alderhande Wonden ende quetsuren: Tot dien eynde werdt het onder de Wondt-drancken vermenght. Dodonaeus.

Voor ’t Graveel ende Steen: Bereydt een afziedtsel van dit kruydt in wijn, ende laet hier van drincken. C. Durantus.

Voor losse Tanden ende bedorven Tant-vleesch: Bereydt een afziedtsel van dit Kruydt in gestaelt water ofte roode wijn, ende wascht ofte spoelt de mont daer mede. Joh. Schroderus.

Gulden roede in het Latijn Virga aurea. (Solidago virgaurea)

Geslachten.

Van dit kruid vindt men twee soorten, het ene met ongekerfde en het andere met zaagsgewijs gekerfde bladeren.

Vorm.

De eerste soort van gulden roede heeft langwerpige en breedachtige bladeren. De stelen schieten ongeveer zestig cm hoog op, ze zijn rond, roodachtig en in verschillende zijtakjes verdeeld. De bloemen, die aan het opperste van de stelen ordelijk voort komen, zijn goudgeel van kleur. De wortel is bruin en met vezels behangen.

De tweede soort verschilt alleen van het voorgaande omdat de bladeren rondom de kanten zaagsgewijs gekerfd of geschaard zijn.

Plaats.

Dit kruid wordt in de apotheker hoven geplant, anders bemint het bos- en bergachtige gewesten en een vette grond.

Tijd.

Het draagt zijn bloemen in juli of augustus.

Teelt.

Het wordt in de hoven als het heidens wondkruid voort geteeld.

Aard en krachten.

Gulden roede is warm en droog van aard, zuiverend, tezamen trekkend en de urine af drijvend van krachten. Dodonaeus. C. Durantus.

Medicinaal gebruik.

Tegen allerhande wonden en kwetsingen: Tot dat doel wordt het onder de wonddranken vermengd. Dodonaeus.

Tegen de nierstenen en steen: Maak een afkooksel van dit kruid in wijn en laat hiervan drinken. C. Durantus.

Tegen losse tanden en bedorven tandvlees: Maak een afkooksel van dit kruid in gestaald water of rode wijn en was of spoel de mond daarmee. Joh. Schroderus.

Wilt Wolle-kruydt, in ’t Latijn Verbascum Silvestre.

Gedaente.

Dit Gewas brenght voort geknoopte houtachtige steelen ofte rijskens, met witachtige ruyghte bekleedt. Uyt yeder lit spruyten altijdt twee over malkanderen staende, ruyge ofte hayrige bladeren, die van onse gemeyne Salie eenighsints gelijck, maer grooter. Aen ’t opperste van de steelen draeght het geele bloemen, van gedaente de Doove Neetelen bloemen niet ongelijck. De wortel sinckt diep in de Aerde, ende is met veel faselingen behangen.

Plaetse.

Dit Gewas wordt hier te Lande van de Lief-hebbers der kruyden in de Hoven onderhouden.

Tijdt.

Het bloeyt in May ende Juny, en het zaet wordt in July rijp.

Oeffeningh.

Het wordt door zaet in de Hoven aengewonnen.

Aert en Krachten.

Dit Gewas komt in aert en krachten met ons gemeen wit Wolle-kruydt over een. Dodonaeus, Matthiolus.

Wild wolkruid, in het Latijn Verbascum silvestre. (Phlomis fruticans)

Vorm.

Dit gewas brengt geknoopte, houtachtige stelen of twijgjes voort die met witachtige ruigte bekleed zijn. Uit elk lid spruiten altijd twee tegenover elkaar staande, ruige of harige bladeren die op die van de gewone salie lijken maar groter zijn. Aan het opperste van de stelen draagt het gele bloemen die veel op die van de dove netelen lijken. De wortel zinkt diep in de aarde en is met veel vezels behangen.

Plaats.

Dit gewas wordt hier te lande door de liefhebbers van kruiden in de hoven geteeld.

Tijd.

Het bloeit in mei en juni, het zaad wordt in juli rijp.

Teelt.

Het wordt door zaad in de hoven aan gewonnen.

Aard en krachten.

Dit gewas komt in aard en krachten met ons gewoon wit wollekruid overeen. Dodonaeus, Matthiolus.

Scorzonera.

Gedaente.

De Scorzonera brenght voort langwerpige, spitse, ende aen de kanten een weynigh ghesneden, grijsachtige bladeren. De steelen zijn rondt, een voet ofte anderhalf, hoogh opschietende, ende op de toppen met een groote geele bloem, die van Papen-kruydt ofte de Paerde-bloem gelijck, beladen. Het zaet is langhwerpig. De wortel langh, van buyten zwartachtigh, van binnen wit, de welcke gequetst zijnde een melckachtig sap van sich geeft.

Plaetse.

Dit Kruydt wordt hier te Lande in Apothekers Hoven geoeffent ende onderhouden. (180)

Tijdt.

Het bloeyt hier te Lande in May ende Juny.

Oeffeningh.

Het wordt door ’t zaet aengewonnen, ’t welck men in het begin van April in de aerde werpt.

Aert en Krachten.

De Scorzonera is warm ende vocht in den eerste graedt, daer by besittende een besondere kracht tegen pest, besmettinge, ende alderhande vergift. Matthiolus.

Medicinael gebruyck.

Voor Pest, pestige Koortsen, ende diergelijcke besmettelijcke Sieckte: Neemt van ’t Kruydt met de wortel drie handen vol, snijt het kleyn, ziedt het in een pint goede Wijn-azijn tot dat de helft verzoden is, hier van geeft een ofte twee oncen t’effens in om het zweeten te bevorderen. Oock is seer dienstigh tot bevrijdingh van de voorverhaelde sieckten, alle morgen nuchteren een lepel vol van de selfde azijn ingenomen. Ravelingius.

Voor langh-duurende Koortsen, Swaermoedigheyt, vallende Sieckten, drayingen des Hoofts, Beten ofte Steken van venijnigh Gedierte, ende opstijginge des Lijfs-moeder: Laet van het afziedtsel van Scorzonera-wortel dickwils drincken, ofte een once van des selfs sap in neemen. Cardanus, Matthiolus, C. Durantus, Joh. Schroderus.

Voor duyster Gesicht: Neemt het melckachtigh sap van de wortel, ende druypt het in de Oogen. Dodonaeus.

Scorzonera. (Scorzonera hispanica)

Vorm.

Scorzonera brengt langwerpige, spitse en aan de kanten wat gesneden, grijsachtige bladeren voort. De stelen zijn rond en schieten een vijf en veertig cm hoog op. Op de toppen krijgen ze een grote gele bloem die op die van het papenkruid of paardebloem lijkt. Het zaad is langwerpig. De wortel is lang, van buiten zwartachtig en van binnen wit, als die gewond wordt geeft het een melkachtig sap af.

Plaats.

Dit kruid wordt hier te lande in apothekers hoven geteeld en onderhouden.

Tijd

Het bloeit hier te lande in mei en juni.

Teelt.

Het wordt door het zaad vermeerderd dat men in het begin van april in de aarde werpt.

Aard en krachten.

Scorzonera is warm en vochtig in de eerste graad, daarbij bezit het een bijzondere kracht tegen pest, besmetting en allerhande vergif. Matthiolus.

Medicinaal gebruik.

Tegen pest, pestige koortsen en dergelijke besmettelijke ziektes: Neem van het kruid met de wortel drie handen vol, snij het klein, kook het in een pint goede wijnazijn totdat de helft verkookt is en geef hiervan een of twee ons gelijk in om het zweten te bevorderen. Ook is het zeer goed om tegen de voorvermelde ziekten gevrijwaard te blijven als elke morgen nuchter een lepel van dezelfde azijn ingenomen wordt. Ravelingius.

Tegen lang durende koortsen, zwaarmoedigheid, vallende ziekte, draaiingen van het hoofd, beten of steken van venijnig gedierte en opstijging van de baarmoeder: Laat van het afkooksel van Scorzonerawortel dikwijls drinken of een ons van zijn sap innemen. Cardanus, Matthiolus, C. Durantus, Joh. Schroderus.

Tegen slecht zien: Neem het melkachtig sap van de wortel en druppel het in de ogen. Dodonaeus.

Vloy-kruydt, in ’t Latijn Psyllium.

Gedaente.

Dit Kruyt brenght voort seer veel teere steelkens, die met veel langhwerpige smalle, hayrige ofte ruyge bladeren bewassen zijn. Aen de toppen van de steelkens draeght het schelferachtige knopkens, waer uyt seer kleyne wolachtige witte bloemkens voort spruyten. Het zaet is bruyn en blinckende. De wortel is wit ende met sommige dunne veselingen behangen.

Plaetse.

Het wort in sommige Hoven gezaeyt, andersints komt het weeldrigh in vette grondt, voornamentlijck aen de Zee-kant voort.

Tijdt.

Het bloeyt in July ofte Augustus ende in October wordt het zaet rijp.

Aert en Krachten.

Het zaet van Vloy-kruydt, ’t welck alleen tot Medecijne gebruyckt wordt, verkoelt in den tweeden graedt, maer is middelmatigh gestelt in vocht-maken ende verdroogen. Daer-en boven heeft het een besondere kracht om de geele Gal af te drijven, ende des selfs scherpigheyt te versachten, maer het moet met voorsichtigheyt, volgens de getuygenis van Serapion ende Avicenna, inwendigh gebruyckt worden, want te veel ofte dickwils ingenomen zijnde, verweeckt bangigheyt ende bezwijmenisse aen het herte. Galenus, Matthiolus, Fuchsius.

Medicinael gebruyck.

Om de geele Gal in Buyck-loopen, Buyck-pijn, ende heete Koortsen af te setten: Neemt van drie tot(181) ses vierendeel loots van het zaet, weeckt het in genoegsaem water tot dat het slijmerachtigh wordt, door gewrongen zijnde doet’er by Siroop van Violen ofte van Roosen een once, ende laet dit op een reys in nemen. Joh. Schroderus.

Voor Flerecijn: Neemt van de slijmerigheyt met water uyt het zaet getrocken, Olie van Roosen soo veel van nooden is, menght dit te samen tot een salfken, ende bestrijckt ‘er de pijnelijcke plaetse mede. Dodonaeus.

Voor wildt Vuur, ende witte Schurft des Aengesichts: Treckt uyt het zaet met azijn een slijmerachtigheyt, ende bestrijckt het daer mede. Ravelingius.

Voor drooghte van de Tongh ende rouwigheyt van de Keel: Neemt van de slijmerigheyt van ’t zaet met Weeghbree-water uyt-getrocken, Syroop van Violen, van Porceleyn, van elcks een once, te samen vermenght zijnde, laet hier van dickwils licken.

Voor roode ofte ontsteken Oogen: Bet de Oogen dickwils met de slijmerachttigheyt van ’t zaet met Roosen-water uyt getrocken zijnde. Fuchsius.

Vlokruid, in het Latijn Psyllium. (Plantago psyllium)

Vorm.

Dit kruid brengt zeer veel tere steeltjes voort die met veel langwerpige, smalle, harige of ruige bladeren begroeid zijn. Aan de toppen van de steeltjes draagt het schilferachtige knopjes waaruit zeer kleine, wolachtige witte bloempjes voort spruiten. Het zaad is bruin en blinkend. De wortel is wit en met sommige dunne vezels behangen.

Plaats.

Het wordt in sommige hoven gezaaid, anders komt het weelderig in vette grond en voornamelijk aan de zeekant voort.

Tijd.

Het bloeit in juli of augustus en in oktober wordt het zaad rijp.

Aard en krachten.

Het zaad van vlokruid, dat alleen als medicijn gebruikt wordt, verkoelt in de tweede graad, maar is middelmatig gesteld in vocht maken en verdrogen. Daarboven heeft het een bijzondere kracht om de gele gal af te drijven en zijn scherpheid te verzachten, maar het moet met voorzichtigheid, volgens de getuigenis van Serapion en Avicenna, inwendig gebruikt worden, want als het teveel of te dikwijls ingenomen wordt, verwekt het bangheid en bezwijming aan het hart. Galenus, Matthiolus, Fuchsius.

Medicinaal gebruik.

Om de gele gal in buiklopen, buikpijn en hete koortsen af te zetten: Neem van drie tot zes vierendeel lood van het zaad, week het in voldoende water totdat het slijmig wordt, als het door gewrongen is doe er een ons siroop van violen of van rozen bij en laat dit in een keer innemen. Joh. Schroderus.

Tegen jicht: Neem van de slijmerigheid dat met water uit het zaad getrokken is en van olie van rozen zoveel als nodig is, meng dit tezamen tot een zalfje en bestrijk er de pijnlijke plaats mee. Dodonaeus.

Tegen wild vuur en witte schurft van het aangezicht: Trek uit het zaad met azijn een slijmachtigheid en bestrijk het daarmee. Ravelingius.

Tegen droogte van de tong en ruwheid van de keel: Neem van de slijmerigheid van het zaad dat met weegbreewater uitgetrokken wordt, siroop van violen en van porcelein, van elk een ons, meng het tezamen en laat hiervan dikwijls likken.

Tegen rode of ontstoken ogen: Bet de ogen dikwijls met de slijmachtigheid die van het zaad met rozenwater uit getrokken zijn. Fuchsius.

Steen-zaet, Peerlen-kruydt, in ’t Latijn Litospermum, Milium Solis.

Gedaente.

Dit Kruydt heeft ronde ende hartachtige steelen, in verscheyde zijde-tackskens gedeelt. De bladeren zijn lanckwerpigh, spits toeloopende, rouw, ende doncker-groen van verwe. Aen de oorspronck der bladeren spruyten witachtige bloemkens, die van wit, gladt ende hardt zaet gevolght worden. De wortel is dick, ende sinckt diep in de aerde.

Plaetse.

Het wordt hier te Lande in de Hoven gevonden.

Tijdt.

Het bloeyt van May tot diep in de Somer.

Oeffeningh.

Het wordt gezaeyt in ’t laetste van Maert ofte begin van April, in drooge ende savelachtige aerde.

Aert en Krachten.

Peerlen-kruydt ende voornamentlijck het zaet is warm ende droogh in den tweeden graedt, ende den Urijn af drijvende van krachten. Galenus.

Medicinael gebruyck.

Voor ’t Graveel ende de Steen: Neemt van het zaet een ofte anderhalf vierendeel loots, fijn gestooten zijnde geeft het met wijn in. Dioscorides.

Voor swaren Arbeydt der Vrouwen: Neemt van het fijn gepoeyert zaet een half loot, ende laet het met Vrouwen soch innemen. Matthiolus.

Voor alle daeghse Koortsen: Neemt een vierendeel loots ofte anderhalf, ende geeft het met eenigh bequaem nat voor het aenkomen van de koorts in. Joh. Schroderus.

Steenzaad, parelkruid, in het Latijn Litospermum, Milium solis. (Lithospermum officinalis)

Vorm.

Dit kruid heeft ronde en haarachtige stelen die in verschillende zijtakjes gedeeld zijn. De bladeren zijn langwerpig, lopen spits toe, ruw en donker groen van kleur. Aan de oorsprong van de bladeren spruiten witachtige bloempjes uit die door wit, glad en hard zaad gevolgd wordt. De wortel is dik en zinkt diep in de aarde.

Plaats.

Het wordt hier te lande in de hoven gevonden.

Tijd.

Het bloeit van mei tot diep in de zomer.

Teelt.

Het wordt gezaaid op het eind van maart of begin van april, in droge en zavelachtige aarde.

Aard en krachten.

Parelkruid en voornamelijk het zaad is warm en droog in de tweede graad en de urine af drijvend van krachten. Galenus.

Medicinaal gebruik.

Tegen de nierstenen en de steen: Neem van het zaad een of anderhalf vierendeel lood, als het fijn gestampt is geef het met wijn in. Dioscorides.

Voor zware arbeid van de vrouwen: Neem van het fijn gepoederde zaad een half lood en laat het met vrouwenzog innemen. Matthiolus.

Tegen alledaagse koortsen: Neem een vierendeel lood of anderhalf en geef het met enig goed nat voor het aankomen van de koorts in. Joh. Schroderus.

Mans-bloet, in ’t Latijn Androsaemon.

Geslachten.

Wy sullen twee soorten van dit Kruydt beschrijven, waer van het eerste van Dodonaeus, ende het ander van Lobel onder de naem Androsaemon is aengetekent.

Gedaente.

De Androsaemon van Dodonaeus heeft recht opstaende, ronde, ghestreepte harde steelkens, met bladeren drie ofte viermael grooter dan die van St. Jans kruydt bewassen, dese zijn eerst groen, ende in ’t laetste van de Somer doncker-groen van verwe, uyt de welcke, gewreven ofte geperst zijnde, een roodt sap te voorschijn komt. De bloemen zijn geel, ende worden van ronde bollekens, die eerst groen, daer na root, ende eyndelijck zwartachtigh van verwe zijn, ende bruyn zaet in sich besluytende, gevolght. De wortel is houtachtigh.

Lobel druckt zijn Androsaemon uyt met de Schilderye die Dodonaeus de wilde Ruyte met gedaente van Hypericum toegevoeght heeft, ende schrijft dat dit kruydt de waerachtiger Androsaemon geheeten wordt, om dat niet alleen de bloemen, maer oock de bladeren geperst ofte gewreeven zijnde, een bruyn-roodt sap geven. ’t Geheele ghewas is grooter en langer, hebbende minder, maer soo veel grooter bladers dan St. Jans kruydt, den welcken dat van bloemen ende zaet is gelijckende. De steelen zijn rootachtigh, dun, rondt, ende twee Cubitus hoogh.

Plaetse.

De Androsaemon wordt by de Lief-hebbers van Kruyden in de Hoven onderhouden.

Tijdt.

Dit Kruydt bloeyt in July ende Augustus.

Oeffeningh.

Het wordt door zaet aengewonnen, ende voort gekomen zijnde blijft langh in ’t leven.

Aert en Krachten.

Dit Gewas is warm ende droogh van aert, af vagende ende de galachtige vochtigheden af-jagende van krachten, soo dat het in aert, krachten, ende medicinael gebruyck met het Herts-hoy ofte Ascyrum in alles over een komt. Dioscorides, Dodonaeus.

Mansbloed, in het Latijn Androsaemon. (Hypericum androsaemum)

Geslachten.

Wij zullen twee soorten van dit kruid beschrijven, waarvan het eerste van Dodonaeus en het andere door Lobel onder de naam Androsaemon opgetekend is.

Vorm.

De androsaemon van Dodonaeus heeft recht opstaande, ronde, gestreepte en harde steeltjes met bladeren bekleed die drie of vier maal groter zijn dan die van het St. Jans kruid. Die zijn eerst groen en op het eind van de zomer donker groen van kleur. Als die gewreven of geperst worden komt een rood sap te voorschijn. De bloemen zijn geel en worden door ronde bolletjes gevolgd die eerst groen, daarna rood en tenslotte zwartachtig van kleur worden en bruin zaad in zich hebben. De wortel is houtachtig.

Lobel drukt zijn androsaemon uit met de schilderij die Dodonaeus aan de wilde ruit met de vorm van Hypericum gegeven heeft. Hij schrijft dat dit kruid de ware Androsaemon heet omdat niet alleen de bloemen, maar ook als de bladeren geperst of gewreven worden een bruinrood sap geven. (Hypericum hircinum ?) Het gehele gewas is groter en langer, heeft minder maar zoveel groter bladeren dan St. Jans kruid waar het van bloem en zaad op lijkt. De stelen zijn roodachtig, dun, rond en negentig cm hoog.

Plaats.

Androsaemon wordt door de liefhebbers van kruiden in de hoven geteeld.

Tijd.

Dit kruid bloeit in juli en augustus.

Teelt.

Het wordt door zaad aangewonnen en als hetvoort gekomen is blijft het lang in leven.

Aard en krachten.

Dit gewas is warm en droog van aard, afvegende en de galachtige vochtigheden afjagend van krachten, zo dat het in aard, krachten en medicinaal gebruik met het hertshooi of Ascyrum in alles over een komt. Dioscorides, Dodonaeus.

Scorpioen-kruydt, in ’t Latijn Scorpioides.

Gedaente.

Dit Kruydt brenght voort, sommige teer ende ter aerde leggende steelkens, met sommige langhwerpige ende wat breedtachtige bladeren bewassen. De geele bloemen zijn van gedaente die van Lathyrus ende Vitsen gelijck, na desen volgen rouwe, kromme ende omgeboogen hauwen, van lidtwijs aen een hangende zaden gemaeckt, ende de staert van een Scorpioen uytbeeldende. De wortel is dun.

Plaetse.

Het wordt hier te Lande alleen in de Hoven onderhouden.

Tijdt.

Het bloeyt in May ofte Juny.

Oeffeningh.

Het wordt alle Jaer in de Maent April gezaeyt.

Aert en Krachten.

Soo veel de krachten van dit Kruydt bekent is, soo dient het tot een haestigh genees-middel voor het steken van de Scorpioenen, te weten het gestooten kruydt daer op geleydt. Dioscorides.

Schorpioenkruid, in het Latijn Scorpioides. (Coronilla scorpioides)

Vorm.

Dit kruid brengt sommige tere en op de aarde liggende steeltjes voort die met sommige langwerpige en wat breedachtige bladeren begroeid zijn. De gele bloemen lijken qua vorm op die van de vitsen en Lathyrus. Hierna volgen ruwe, kromme en omgebogen hauwen die van lidgewijs aaneen hangende zaden gemaakt zijn en op de staart van een schorpioen lijken. De wortel is dun.

Plaats.

Het wordt hier te lande alleen in de hoven geteeld.

Tijd.

Het bloeit in mei of juni

Teelt.

Het wordt alle jaren in de maand april gezaaid.

Aard en krachten.

Zoveel van de krachten van dit kruid bekend is, zo dient het tot een haastig geneesmiddel tegen het steken van de schorpioenen, te weten door het gestampte kruid daarop leggen. Dioscorides.

Velt-cypres, in ’t Latijn Iva arthetica, Chamepitiis.

Gedaente.

Dit Kruydt heeft veel dunne ende langs de aerde kruypende geknoopte steelkens, die met lange, smalle, wat hayrachtige, ende in drie deelen gesneden bladeren bewassen zijn. De kleyne geele, ofte oock wel witte bloemkens komen omtrent de oorspronck der bladeren te voorschijn. Het zaet is kleyn ende de wortel dun. Dit geheele kruydt heeft een harstachtige reuck.

Plaetse.

Het wordt in de Apothekers Hoven onderhouden. (183)

Tijdt.

Het bloeyt in July ende Augustus, ende daer na wordt het zaet rijp.

Oeffeningh.

Het moet alle Jaer in de Maent April in goede savelachtige aerde gezaeyt worden.

Aert en Krachten.

De Velt-cypres is warm in den tweeden ende droogh in den derden graet, openende, dun makende ende den Urijn dryvende van krachten. Galenus, Matthiolus.

Medicinael gebruyck .

Voor Geel-sucht, verstoptheyt van de Lever, ’t Graveel, ende opgestopte Maent-stonden: Neemt van dit Kruydt twee handen vol, ziedt het op in een pint Wijn, tot dat een derdendeel versooden is, ende laet hier van twee ofte driemael des daeghs een roemertje vol van drincken. Dodonaeus, Matthiolus, Fuchsius.

Om de doode Vrucht af te drijven: Neemt Velt-cypres een handt vol, ziedt het in een half pint Wijn-azijn tot de helft, ende laet dit in twee reysen in nemen. Ravelingius.

Voor Flerecijn ofte Heup-gichte: Neemt van het gedrooghde ende fijn ghestooten Kruydt een vierendeel loots, ende geeft het met eenigh nat ettelijcke dagen achter een in. Joh. Stocker.

Voor koude gebreken van de Herzenen ende Zenuwen: Bereyt een afziedsel van dit kruydt met water, doet’er by wat Suycker ende laet hier van tweemael des daegs een goeden dronck innemen. Fuchsius.

Veldcipres, in het Latijn Iva arthetica, Chamepitiis. (Ajuga chamaepitys)

Vorm.

Dit kruid heeft veel dunne en langs de aarde kruipende, geknoopte steeltjes die met lange, smalle, wat haarachtige en in drie delen gesneden bladeren begroeid zijn. De kleine gele of ook wel witte bloempjes komen omtrent de oorsprong van de bladeren te voorschijn. Het zaad is klein en de wortel dun. Dit gehele kruid heeft een harsachtige reuk.

Plaats.

Het wordt in de apothekers hoven geteeld

Tijd.

Het bloeit in juli en augustus en daarna wordt het zaad rijp.

Teelt.

Het moet alle jaren in de maand april in goede, zavelachtige aarde gezaaid worden.

Aard en krachten.

De veldcypres is warm in de tweede en droog in de derde graad, openend, dun makend en de urine drijvend van krachten. Galenus, Matthiolus.

Medicinaal gebruik.

Tegen geelzucht, verstopping van de lever, de nierstenen en opgestopte maandstonden: Neem van dit kruid twee handen vol, kook het op in een pint wijn totdat een derde deel verkookt is en laat hiervan twee of drie maal per dag een roemertje vol drinken. Dodonaeus, Matthiolus, Fuchsius.

Om de dode vrucht af te drijven: Neem van veldcypres een hand vol, kook het in een half pint wijnazijn tot de helft en laat dit in twee keer innemen. Ravelingius.

Tegen flerecijn of heupjicht: Neem van het gedroogde en fijn gestampte kruid een vierendeel lood en geef het met enig nat ettelijke dagen achtereen in. Joh. Stocker.

Tegen koude gebreken van de hersens en zenuwen: Maak een afkooksel van dit kruid met water, doe er wat suiker bij en laat hiervan twee maal per dag een goede dronk innemen. Fuchsius.

Eeren-prijs Manneken, in ’t Latijn Veronica Mas.

Geslachten.

Van dit Gewas worden hier te Lande meest twee soorten gevonden, te weten groote ofte kruypende ende kleyne ofte Velt Eeren-prijs Manneken. (184)

Gedaente.

Kruypende Eeren-prijs Manneken brenght voort teere ende langhs de aerde kruypende steelkens, een spanne ofte hooger opschietende, ende met breedtachtige, rondtom de kanten saeghs-wijs ghekertelde ende met kleyne wolachtigheyt bedeckte bladeren bewassen. De blaeuwen bloemkens komen langhs het opperste der steelkens ordentelijk voort, nalatende platte hauwkens, met rondt ende zwartachtigh kleyn zaet gevult. De wortel is veselachtigh.

Veldt Eeren prijs Manneken is de voornoemde soorte van ghedaente seer gelijck, maer in alles kleynder, nochte de bladeren met eenige hayrachtige ruyghte beset.

Plaetse.

De eerste soorte wordt van de Apothekers in de Hoven onderhouden, andersins groeyt het op savelachtige ende santachtige gronden. De tweede soorte wordt in de vochte Beemden ofte Velden gevonden.

Tijdt.

Sy bloeyen beyde in Juny ende July.

Oeffeningh.

Kruypende Eeren-prijs Manneken wil geplant ofte gezaeyt zijn op drooge ende openluchtige plaetsen.

Aert en Krachten.

Kruypende Eerenprijs Manneken is warm ende droogh van aert, t’samen treckende, den Urijn ende ’t zweet drijvende van krachten, ende wordt onder de Wondt-kruyden gerekent. Fuchsius.

Veldt Eerenprijs Manneken wordt tot geen Medicijne gebruyckt. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor verstoppinge van de Lever ofte Milt, Graveel, Schurftheyt ende Wonden: Bereydt een afziedtsel van dit Kruydt, ende laet hier van drincken, ofte neemt van het sap twee oncen, witte Wijn een once, ende laet dit op een reys innemen. Dodonaeus.

Voor besmettelijcke Koortsen: Neemt ghedrooght ende fijn ghestooten Eeren-prijs-Manneken, van de beste Theriakel van elcks een vierendeel loots, vermenght het met water van dit kruyt gedistilleert, ende neemt het in om het zweeten te verwecken. Matthiolus.

Voor Bloet-spouwen ende Teering: Neemt van het gedistilleert water van dit Kruydt drie oncen, maeckt het zoet met Suycker ende laet het gebruycken .Dodonaeus.

Voor vuyle Wonden ende Sweeren: Druypt’er het sap van dit Kruydt in, ende leght het gestooten Kruydt daer boven op. Fuchsius.

Ereprijs mannetje, in het Latijn Veronica mas. (Veronica officinalis, Veronica polita?)

Geslachten.

Van dit gewas worden hier te lande meestal twee soorten gevonden, te weten grote of kruipende en kleine of veld ereprijs mannetje.

Vorm.

Kruipend ereprijs mannetje brengt tere en langs de aarde kruipende steeltjes voort die een zeventien cm of hoger opschieten. Die zijn met breedachtige en rondom de kanten zaagsgewijs gekartelde en met wat wolachtigheid bedekte bladeren begroeid. De blauwen bloempjes komen langs het opperste van de steeltjes regelmatig voort. Ze laten platte hauwtjes na die met rond en zwartachtig, klein zaad gevuld zijn. De wortel is vezelachtig.

Veld ereprijs mannetje is de voornoemde soort van vorm zeer gelijk, maar in alles kleiner, ook zijn de bladeren niet met enige haarachtige ruigte bezet.

Plaats.

De eerste soort wordt door de apothekers in de hoven geteeld, anders groeit het op zavelachtige en zandachtige gronden. De tweede soort wordt in de vochtige beemden of velden gevonden.

Tijd.

Ze bloeien beide in juni en juli.

Teelt.

Kruipend ereprijs mannetje wil geplant of gezaaid worden op droge en open, luchtige plaatsen.

Aard en krachten.

Kruipend ereprijs mannetje is warm en droog van aard, tezamen trekkend, de urine en het zweet drijvend van krachten, het wordt onder de wondkruiden gerekend. Fuchsius.

Veld ereprijs mannetje wordt in geen medicijn gebruikt. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Tegen verstopping van de lever of milt, nierstenen, schurft en wonden: Maak een afkooksel van het kruid en laat hiervan drinken. Of neem van het sap twee ons, van witte wijn een ons en laat dit in een keer innemen. Dodonaeus.

Tegen besmettelijke koortsen: Neem gedroogde en fijn gestampte ereprijs mannetje, van de beste teriakel, van elk een vierendeel lood, meng het met water dat van dit kruid gedistilleerd is en neem het in om het zweten te verwekken. Matthiolus.

Tegen bloedspuwen en tering: Neem van het gedistilleerde water van dit kruid drie ons, maak het zoet met suiker en laat het gebruiken. Dodonaeus.

Tegen vuile wonden en zweren: Druppel er het sap van dit kruid in en leg het gestampte kruid daar bovenop. Fuchsius.

Eeren-prijs Wijfken, in ’t Latijn Veronica Faemina, Elatine.

Gedaente.

Dit Kruydt heeft teere ende langhs de aerde kruypende steelkens, met bladeren, die van Penninck-kruyt seer wel gelijckende bewassen, maer met een dunne wolachtigheyt bekleedt. Langhs de bladeren heeft het geele bloemkens met een achter afhangende horenken, als die wilt Vlas versien, ende ronde zaet-bollekens met zwart zaet gevult, nalatende. De wortel is veselachtigh.

Plaetse.

Het wordt gevonden in de Koren-velden, maer in de Hoven geset komt het frayer voort.

Tijdt.

Het bloeyt in May ofte Juny.

Aert en Krachten.

Dit Kruydt heeft een verdroogende en t’samen-treckende kracht. Dioscorides, Plinius.

Medicinael gebruyck.

Voor alderhande Wonden, Quetsuren, Kancker, quade Sweeringen, en voorts-eetende Zeeren: Neemt het sap van dit Kruydt, druypt het daer in, en leght het met doecken daer op. Lobel.

Voor Melaetsheyt: Neemt van dit sap een once, ofte van het gedistilleert water drie oncen ende geeft het in. Ravelingius.

Voor sinckinge die op de Oogen vallen: Neemt het gestooten Kruydt, ende bint het voor ’t hooft. Dioscorides.

Voor de roode Loop: Bereydt een afziedtsel van dit Kruydt, ende laet hier van drincken, oock wordt het nuttelijck onder de klisterien vermenght. Plinius.

Voor scheursel, uytsinckinge van de Lijf-moeder, (185) ende onmatige Maent-stonden: Neemt drie oncen van het gedistilleert water van dit Kruydt, en geeft het op een reys in. Ravelingius.

Voor vuyle sweeringe van de Mondt, en Keele: Neemt het geseyde water ende gorgelt daer mede. Ravelingius.

Ereprijs wijfje, in het Latijn Veronica faemina, Elatine. (Kickxia elatine)

Vorm.

Dit kruid heeft tere en langs de aarde kruipende steeltjes die met bladeren die veel op die van penningkruid lijken begroeid zijn, maar ze zijn met een dunne wolachtigheid bekleed. Langs de bladeren heeft het gele bloempjes met aan de achterkant een afhangend horentje voorzien zoals bij wild vlas. Ze laten ronde zaadbolletjes na die met zwart zaad gevuld zijn. De wortel is vezelachtig.

Plaats.

Het wordt gevonden in de korenvelden, maar als het in de hoven gezet wordt komt het fraaier voort.

Tijd.

Het bloeit in mei of juni.

Aard en krachten.

Dit kruid heeft een verdrogende en tezamen trekkende kracht. Dioscorides, Plinius.

Medicinaal gebruik.

Tegen allerhande wonden, kwetsingen, kanker, kwade zweren en voort etende zeren: Neem het sap van dit kruid, druppel het daarin en leg het met doeken daarop. Lobel.

Tegen melaatsheid: Neem van dit sap een ons, of van het gedistilleerde water drie ons, en geef het in. Ravelingius.

Tegen zinkingen die op de ogen vallen: Neem het gestampte kruid en bind het voor het hoofd. Dioscorides.

Tegen de rode loop: Maak een afkooksel van dit kruid en laat hiervan drinken, ook wordt het nuttig onder de klysma’s vermengd. Plinius.

Tegen breuken, uitzinking van de baarmoeder en onmatige maandstonden: Neem drie ons van het gedistilleerde water van dit kruid en geef het in een keer in. Ravelingius.

Tegen vuile zweren van de mond en keel: Neem het gezegde water en gorgel daarmee. Ravelingius.

Yser-kruydt, in ’t Latijn Verbena.

Geslachten.

Dit Gewas is in recht opstaende, en leggende ofte kruypende Yser-kruydt onderscheyden.

Gedaente.

Het gemeyn en recht opstaende Yser-kruydt brenght voort een kantige steel, in verscheyde zijde-tackens verdeelt, en met langhwerpige en diep gesneeden bladeren bewassen. Langhs het opperste der steelen groeyen. blaeuwachtige bloemkens. De wortel is langh en veselachtigh.

Leggende ofte kruypende Yser-kruydt is kleynder, teerder, ende de bladeren zijn dieper gekerft ofte geschaert als aen de voorgaende soorte.

Plaetse.

Beyde de soorten worden in de Hoven onderhouden, hoewel de eerste oock in ’t wilde by de wegen, hagen en water-grachten gevonden wordt. (186)

Tijdt.

Yser-kruydt bloeyt in July en Augustus.

Oeffeningh.

Dese Kruyden worden van zaedt ende af-scheuren der planten aengewonnen.

Aert en Krachten.

Yser-kruydt is warm ende droogh van aert, bitter van smaeck, en een weynigh t’samen-treckende van krachten. Brunfelsius.

Medicinael gebrucyk.

Voor Geel-sucht: Neemt van dit gedrooght kruydt een vierendeel loots, Wieroock een half vierendeel loots, fijn gestooten zijnde geeft het met oude wijn in. Dioscorides.

Voor Hooft-pijn: Neemt Yser-kruydt soo veel van nooden is, stoot het kleyn, doet’er wat Olie van Roosen en Azijn, en bint het voor ’t hooft. Dodonaeus.

Voor Tant-pijn, losse Tanden en sweeringe van de Mont: Spoelt ofte wascht de Mondt met het afziedtsel van dit kruydt in water ofte wijn bereydt. Dioscorides.

Voor ’t Graveel, vallende Sieckte, verstoptheyt van de Lever en Milt, en Melaetsheyt: Geeft van ’t uytgedrucke sap een once in, ofte laet van het afziedtsel met wijn bereydt drincken. Aetius.

Voor Teeringe: Neemt een vierendeel loots poeyer van Yser-kruydt, ende geeft het met eenigh bequaem nat in. Ravelingius.

Voor pijn van de Lever: Hier tegen gebruyckt een vierendeel loots van de bladeren, fijn gestooten zijnde, met wijn. Apulejus.

Voor versche en oude Wonden: Neemt het gestooten kruydt met Boter vermengt, ende leght het plaester-wijs op.Apulejus.

IJzerkruid, in het Latijn Verbena (Verbena officinalis, Veronica. austriaca subsp. teucrium)

Geslachten.

Dit gewas is in recht opstaande en liggende of kruipend ijzerkruid verdeeld.

Vorm.

Het gewone en recht opstaande ijzerkruid brengt een kantige steel voort die in verschillende zijtakjes verdeeld en met langwerpige en diep gesneden bladeren begroeid is. Langs het opperste van de stelen groeien blauwachtige bloempjes. De wortel is lang en vezelachtig.

Liggend of kruipend ijzerkruid is kleiner, teerder en de bladeren zijn dieper gekerfd of geschaard dan het voorgaande soort.

Plaats.

Beide soorten worden in de hoven geteeld, hoewel de eerste ook in het wild bij de wegen, hagen en watergrachten gevonden wordt.

Tijd.

IJzerkruid bloeit in juli en augustus.

Teelt.

Deze kruiden worden van zaad en afscheuren van de planten aangewonnen.

Aard en krachten.

IJzerkruid is warm en droog van aard, bitter van smaak en wat tezamen trekkend van krachten. Brunfelsius.

Medicinaal gebruik.

Tegen geelzucht: Neem van dit gedroogde kruid een vierendeel lood, van wierook een half vierendeel lood, als het fijn gestampt is geef het met oude wijn in. Dioscorides.

Tegen hoofdpijn: Neem van ijzerkruid zoveel als nodig is, stamp het klein, doe er wat olie van rozen en azijn bij en bind het voor het hoofd. Dodonaeus.

Tegen tandpijn, losse tanden en zweren van de mond: Spoel of was de mond met het afkooksel van dit kruid dat in water of wijn klaar gemaakt is. Dioscorides.

Tegen nierstenen, vallende ziekte, verstopping van de lever en milt en melaatsheid: Geef van het uitgedrukte sap een ons in, of laat van het afkooksel dat met wijn gemaakt is drinken. Aetius.

Tegen tering: Neem een vierendeel lood poeder van ijzerkruid en geef het met enig goed nat in. Ravelingius.

Tegen pijn van de lever: Gebruik hiertegen een vierendeel lood van de bladeren die fijn gestampt zijn met wijn. Apulejus.

Voor verse en oude wonden: Neem het gestampte kruid en meng het met boter, leg het pleistergewijs op. Apulejus.

Edel Lever-kruydt, in ’t Latijn Hepatica, Hepaticum trifolium.

Gedaente.

Dit Kruydt heeft breedtachtige bladeren, in drie deelen gesneden, yeder op een bysonder steelken voort komende. De bloemkens zijn van zes ofte seven, sterre-wijs rondtom een kleyn bolleken staende, bladerkens gemaeckt, dese komen dickwils in January ofte February op teere, ruygh en wat rootachtige steelkens te voorschijn. In de verwe van de bloemen bevindt men een groot onderscheydt, want men siet het met bleeck ofte Hemels-blaeuwe, violette, witte, lijfverwige, purper-roode, en dubbelde bruyn-blaeuwe bloemen. Het zaet is kleyn en wit, de wortel dun, zwart en seer geveselt.

Plaetse.

Het wordt hier te Lande alleen in de Hoven onderhouden.

Tijdt.

De bladeren kunnen seer wel tegen de koude van de Winter, ende de bloemen komen heel vroegh te voorschijn.

Oeffeningh.

Het wordt in April verplant.

Aert en Krachten.

Edel Lever-kruydt is kout en droogh van aert, en een weynigh t’samen-treckende van krachten. Lobel, Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Voor ontstekinge,(187) slappigheyt, en verstoptheyt van de Lever: Bereydt een afziedtsel van dit Kruydt met Water ofte Wijn, en laet hier van drincken, ofte gebruyckt des selfs gedistilleert water. Matthiolus, C. Durantus.

Voor Scheursels: Neemt van het ghedrooght ende gepoeyert Kruydt een halve lepel vol, ende laet het eenige dagen achter een met wrangen Wijn in nemen. Baptista, Sardus.

Voor in en uytwendige Wonden: Drinkt dickwils van ’t afziedtsel van Edel lever-kruydt, ende legt het gestooten kruydt van buyten op. Ravelingius.

Edel leverkruid, in het Latijn Hepatica, Hepaticum trifolium. (Hepatica nobilis)

Vorm.

Dit kruidt heeft breedachtige bladeren die in drie delen gesneden zijn en elk op een apart steeltje voort komen. De bloempjes zijn van zes of zeven blaadjes gemaakt die stervormig rondom een klein bolletje staan. Ze komen dikwijls in januari of februari op tere, ruige en wat roodachtige steeltjes te voorschijn. In de kleur van de bloemen ziet men een groot verschil, want men ziet het met bleke of hemelsblauwe, violette, witte, vleeskleurige, purperrode en dubbele bruinblauwe bloemen. Het zaad is klein en wit, de wortel dun, zwart en zeer vezelig.

Plaats.

Het wordt hier te lande alleen in de hoven geteeld.

Tijd.

De bladeren kunnen zeer goed tegen de koude van de winter en de bloemen komen heel vroeg te voorschijn.

Teelt.

Het wordt in april verplant.

Aard en krachten.

Edel leverkruid is koud en droog van aard en wat tezamen trekkend van krachten. Lobel, Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Tegen ontsteking, slapheid en verstopping van de lever: Maak een afkooksel van dit kruid met water of wijn en laat hiervan drinken, of gebruik het water dat hiervan gedistilleerd is. Matthiolus, C. Durantus.

Tegen scheuring: Neem van het gedroogde en gepoederde kruid een halve lepel vol en laat het enige dagen achtereen met wrange wijn innemen. Baptista, Sardus.

Voor in- en uitwendige wonden: Drink dikwijls van het afkooksel van edel leverkruid en leg het gestampte kruid van buiten op. Ravelingius.

Epimedium.

Dit Gewas brengt voort dunne ronde steelkens, aen de welcke breede, voor spitse, hartachtige, rondtom saegh-wijs gekertelde, bleeck-groene bladeren afhangen, die gemeenlijck drie aen een steelken gevoeght, en aen de kanten met eenighe doornachtige tandekens gewapent zijn. De bloemkens zijn uyt vier bladekens ghemaeckt, gespickelt met tusschen-loopende witte strepen, van de welcke de uyterste kanten ende averrechtse zijde root zijn, maer binnen zijn die geel, ende de draeykens die in ’t midden staen groen. De wortel verspreydt sich wijt ende verre, op sommige plaetsen nieuwe uyt-spruytsels voortbrengende, ende is onder met veel veselingen behangen.

Plaetse.

Dit Kruydt groeyt hier te lande alleen in de Hoven.

Tijdt.

Het bloeyt in de Somer.

Oeffeningh.

Het wordt door het af-scheuren der planten aengeteelt.

Aert en Krachten.

De wortel van dit Epimedium is wat droogende, en t’samen-treckende van smaeck, maer de bladeren zijn seer bitter, ende by na van smaeck den Chamelaea gelijck. Lobel.

Epimedium. (Epimedium alpinum)

Dit gewas brengt dunne, ronde steeltjes voort waaraan brede en voor spitse, hardachtige en rondom zaagsgewijs gekartelde, bleek groene bladeren afhangen die gewoonlijk met drie aan een steeltjes staan en aan de kanten met enige doornachtige tandjes gewapend zijn. De bloempjes zijn uit vier blaadjes gemaakt en gespikkeld met tussen lopende witte strepen, waarvan de uiterste kanten en averechtse kant rood zijn, maar van binnen zijn die geel en de meeldraadjes, die in het midden staan, groen. De wortel spreidt zich wijd en ver uit die op sommige plaatsen nieuwe uitspruitsels voortbrengt en vanonder met veel vezels behangen is.

Plaats.

Dit kruid groeit hier te lande alleen in de hoven.

Tijd.

Het bloeit in de zomer.

Teelt.

Het wordt door het afscheuren van de planten voort geteeld.

Aard en krachten.

De wortel van deze Epimedium is wat drogend en tezamen trekkend van smaak, maar de bladeren zijn zeer bitter en bijna van smaak de Chamelaea gelijk. Lobel.

Speer-wortel, in ’t Latijn Serpentaria.

Gedaente.

Speer-wortel verkrijgt een recht opstaende steel, omtrent twee ofte drie voeten hoogh, dick, rondt, en met veel spickelen als een Slangen-huydt verciert. De bladeren zijn langhwerpigh, groot ses ofte seven geschicktelijck by een gevoeght. Uyt de top van de steel komt voort een langhwerpige scheede, van buyten grasverwigh, van binnen uyt den blaeuwen ende rooden, en in ’t midden met een zwartachtig, spits stamperken versien, ’t welck daer na open gaende, plaetse geeft aen een druyfachtig tros, welcker Besien eerst groen en daer na root ende vol sappigh zijn, dese behouden in sich hardtachtigh zaet. De wortel is knobbelachtigh en dick.

Plaetse.

Dit gewas wordt in de Nederlanden in de Hoven geoeffent.

Tijdt.

Het bloeyt in Juny ende de Besien worden in Augustus rijp.

Oeffeningh.

Het wordt van bollekens ofte klisters van de wortel vermenighvuldight.

Aert en Krachten.

De Speerwortel komt in aert, krachten en medicinael gebruyck met de Kalfs-voet, in ’t derde Deel deses Boecks beschreven, seer wel over een. Galenus.

Speerwortel, in het Latijn Serpentaria. (Dracunculus vulgaris)

Vorm.

Speerwortel krijgt een recht opstaande steel die ongeveer zestig of negentig cm hoog wordt en met veel spikkels, als een slangenhuid, versierd is. De bladeren zijn langwerpig, groot en met zes of zeven geregeld bijeen gevoegd. Uit de top van de steel komt een langwerpige schede voort die van buiten graskleurig en van binnen uit het blauwe rood is. In het midden is het met een zwartachtig, spits stampertje voorzien. Als het daarna open gaat geeft het plaats aan een druifachtige tros wiens bessen eerst groen en daarna rood en vol sappig zijn. Die hebben hardachtig zaad in zich. De wortel is knobbelachtig en dik.

Plaats.

Dit gewas wordt in Nederland in de hoven geteeld.

Tijd.

Het bloeit in juni, de bessen worden in augustus rijp.

Teelt.

Het wordt van bolletjes of klisters van de wortel vermenigvuldigd.

Aard en krachten.

De speerwortel komt in aard, krachten en medicinaal gebruik met de kalfsvoet, die in het derde deel van dit boek beschreven is, zeer goed overeen. Galenus.

Alant-wortel, in ’t Latijn Helenium, Enula campana.

Gedaente.

Alant-wortel heeft seer groote, lange, breede, spitse bladeren, met een wolachtige ruyghte bedeckt, aen de kanten een weynigh geschaert, uyt den groenen witachtigen van verwe, maer aen de onderste zijde witter, als aen de bovenste. De steel schiet omtrent vier ofte vijf voeten hoogh op, en is aen de toppen met brede, ronde, geele bloemen versien. Het zaedt is (188) langhwerpigh, dun en smal. De wortel is dick en bitterachtigh van smaeck.

Plaetse.

Dit Kruydt wordt veeltijts om zijn wortel in de Hoven onderhouden.

Tijdt.

Het bloeyt in Juny ende July.

Oeffeningh.

De Alant-wortel plant men in February in goede en wel gemeste aerde drie voeten van een, en wil gaerne wassen op een lommerachtige plaetse.

Aert en Krachten.

De wortel van dit Gewas is warm en droogh in den tweeden graedt. Fernelius houdtse voor warm in den derden, ende droogh in den eerste graet. Van krachten isse openende, afvagende, het zweet drijvende, en het vergift of besmettinge wederstaende. Brunfelsus, Matthiolus.

Medicinael gebruyck.

Voor Amborstigheyt, verslijmde Borst, slappe Maegh, besmettelijcke Sieckte, en verstoptheyt van het Ingewant: Hier tegen gebruyckt alle morgen een stuckje geconfijte Alant-wortel, ofte neemt van de gedrooghde wortel een vierendeel loots, en geeft het met Wijn in. De Alant-wijn kan tot de selve gebreecken oock nuttelijck gebruyckt worden. Dioscorides, Dodonaeus, C. Durantus.

Voor Heup-gichte ofte Sciatica: Neemt de bladeren soo veel van nooden is, ziedtse murw in Wijn, ende leghtse van buyten op. Dioscorides.

Voor de Wormen: Laet van ’t afziedsel van de wortel drincken. Plinius.

Voor ’t Graveel ende opgestopte Maent-stonden: Bereydt een afziedtsel van de Wortel met Water ofte Wijn bereyt, en laet hier van een roemertje vol drincken. Dioscorides.

Voor oude Zeeren en vuyle Sweeringen: Koockt de wortel heel murw, stootse kleyn, doet’er by Honingh, leght het op de Zeeren ofte Sweeren. Dioscorides.

Voor Schurftheyt: Neemt de kleyn gestooten versche wortelen, vermengtse met Verckens-reusel, ende bestrijckt’er het Schurft mede. Ravelingius.

Alantwortel, in het Latijn Helenium, Enula campana. (Inula helenium)

Vorm.

Alantwortel heeft zeer grote, lange, brede en spitse bladeren die met een wolachtige ruigte bedekt en aan de kanten wat geschaard en uit het groene witachtige van kleur zijn, maar aan de onderkant witter dan aan de bovenkant. De steel schiet ongeveer honderd twintig of honderd vijftig cm hoog op en is aan de toppen met brede, ronde en gele bloemen voorzien. Het zaad is langwerpig, dun en smal. De wortel is dik en bitterachtig van smaak.

Plaats.

Dit kruid wordt vaak om zijn wortel in de hoven geteeld.

Tijd.

Het bloeit in juni en juli.

Teelt.

De alantwortel plant men in februari in goede en goed bemeste aarde negentig cm uit elkaar en wil graag op een schaduwachtige plaats groeien.

Aard en krachten.

De wortel van dit gewas is warm en droog in de tweede graad. Fernelius houd het voor warm in de derde en droog in de eerste graad. Van krachten is het openend, afvegend, het zweet drijvend en het vergif of besmetting weer staande. Brunfelsus, Matthiolus.

Medicinaal gebruik.

Tegen benauwdheid, verslijmde borst, slappe maag, besmettelijke ziektes en verstopping van het ingewand: Gebruik hiertegen elke morgen een stukje gekonfijte alantwortel. Of neem van de gedroogde wortel een vierendeel lood en geef het met wijn in. De alantwijn kan tegen dezelfde gebreken ook nuttig gebruikt worden. Dioscorides, Dodonaeus, C. Durantus.

Tegen heupjicht of sciatica: Neem van de bladeren zoveel als nodig is, kook ze murw in wijn en leg ze van buiten op. Dioscorides.

Tegen de wormen: Laat van het afkooksel van de wortel drinken. Plinius.

Tegen nierstenen en opgestopte maandstonden: Maak een afkooksel dat van de wortel met water of wijn gemaakt is en laat hiervan een roemertje vol drinken. Dioscorides.

Tegen oude zeren en vuile zweren: Kook de wortel heel murw, stamp ze klein, doe er honing bij en leg het op de zeren of zweren. Dioscorides.

Tegen schurft: Neem de klein gestampte, verse wortels, meng ze met varkensreuzel en bestrijk er de schurft mee. Ravelingius.

Bertram, in ’t Latijn Pyrethrum.

Gedaente.

Dit Kruydt brenght voort dickachtige steelkens, die omtrent een spanne hoogh opschietende, en met seer kleyn ghesnippelde bladeren, als die van Kamille, ofte Daucus bekleedt zijn. Op de toppen van de steelen draeght het een breede bloem, wiens kruyn geelachtigh, ende rondtom staende, langhwerpige, smalle bladekens aen de bovenste zijde witachtigh en aen de onderste wat purperachtigh van verwe zijn. Het zaet is dun en langhwerpigh. De wortel is tamelijck dick en langh, seer scherp ofte heet van smaeck.

Plaetse.

Het wordt in de Nederlanden nergens dan in de Hoven gevonden.

Tijdt.

Het bloeyt in de Somer.

Oeffeningh.

Het wordt van zaet en door de afgebroken wortelen aengeteelt.

Aert en Krachten.

De Bertram is heet en (189) droogh by na in den vierden graedt, dun makende, door-snijdende, en het zweet geweldigh drijvende van krachten. Brunfelsius, Fuchsius.

Medicinael gebruyck.

Voor Tandt-pijn: Neemt een stuckje van de wortel, en steekt het in de holle Tandt, ofte ziedt de wortel in azijn, de welcke ghy in de mond sult houden. Dioscorides, Galenus.

Voor langhduurende huyveringe in sommige Koortsen: Neemt olie daer de wortel in gesooden is, ende bestrijckt’er de rugh graedt, ende onder de voeten daer mede. Dioscorides.

Voor verkoude ende lamme Leden: Bestrijcktse met de voorseyde olie. Dioscorides.

Voor verouderde Hooft-pijn en Lammigheyt: Knauwt een weynigh van de wortel in de mondt, ende spouwt het quijl ghestadigh uyt. Brunfelsus.

Bertram, in het Latijn Pyrethrum. (Anacyclus pyrethrum)

Vorm.

Dit kruid brengt dikachtige steeltjes voort die ongeveer een zeventien cm hoog opschieten en met zeer klein verdeelde bladeren bekleed zijn, net als die van kamille of Daucus. Op de toppen van de stelen draagt het een brede bloem wiens kruin geelachtig en de rondom staande langwerpige, smalle blaadjes aan de bovenkant witachtig en aan de onderkant wat purperachtig van kleur zijn. Het zaad is dun en langwerpig. De wortel is tamelijk dik en lang, zeer scherp of heet van smaak.

Plaats.

Het wordt in Nederland nergens anders dan in de hoven gevonden.

Tijd.

Het bloeit in de zomer.

Teelt.

Het wordt van zaad en door de afgebroken wortels voort geteeld.

Aard en krachten.

Bertram is heet en droog bijna in de vierde graad, dun makend, door snijdend en het zweet geweldig af drijvend van krachten. Brunfelsius, Fuchsius.

Medicinaal gebruik.

Tegen tandpijn: Neem een stukje van de wortel en steek het in de holle tand, of kook de wortel in azijn wat ge in de mond zal houden. Dioscorides, Galenus.

Tegen lang durende huivering in sommige koortsen: Neem olie waar de wortel in gekookt is en bestrijk er de ruggengraat en onder de voeten daarmee. Dioscorides.

Tegen verkouden en lamme leden: Bestrijk ze met de voorvermelde olie. Dioscorides.

Tegen verouderde hoofdpijn en lamheid: Kauw wat van de wortel in de mond en spuw het kwijl steeds uit. Brunfelsus.

Wilde Bertram, wilde Dragon, in ’t Latijn Ptarmica, Pyrethrum Sylvestre, Draco Silvestris.

Gedaente.

Dit Gewas brengt voort dunne ronde steelkens van een voet ofte anderhalf hoogh, in eenige zijde tackskens gescheyden, en met lange, smalle, rondtom de kanten saegh wijs gekertelde bladeren bewassen. De bloemen groeyen aen ’t opperste van de tackskens, en zijn in ’t midden en rondtom met witte bladerkens beset, de gedaente, hoewelse kleyner zijn, van de stinckende Kamillen uytbeeldende. De wortel is veselachtigh, en wijt voort kruypende.

Plaetse.

Het wort in sommige Hoven geplant, andersints wordt het genoegh in sommige Beemden van Brabant gevonden.

Tijdt.

Het bloeyt in May, Juny en July.

Aert en Krachten.

De Ptarmica is warm ende droogh tot in den derden graedt, openende, verteerende, dun makende, en door snijdende van krachten. Fuchsius, Matthiolus.

Medicinael gebruyck.

Voor blaeuw geslagen ofte gestooten Placken: Neemt de versche bladeren en bloemen, gestooten zijnde leght se op. Dioscorides.

Om te doen Niesen: Neemt het poeyer van het gedrooght Kruydt ofte Bloemen, ende haelt het in de Neus-gaten op. Dioscorides.

Voor Tandt-pijn, Sinckingen, vallende Sieckte en Lammigheyt: De wortel gheknauwt zijnde, trekt veel vochtigheden uyt, waer door de genoemde gebreken genesen worden. Ravelingius.

Wilde bertram, wilde dragon, in het Latijn Ptarmica, Pyrethrum sylvestre, Draco silvestris. (Achillea ptarmica)

Vorm.

Dit gewas brengt dunne, ronde steeltjes van een vijf en veertig cm voort die in enige takjes gedeeld en met lange, smalle bekleed die rondom de kanten zaagsgewijs gekarteld zijn. De bloemen groeien aan het opperste van de takjes en zijn in het midden en rondom met witte blaadjes bezet, die de vorm van stinkende kamille uitbeelden, hoewel ze kleiner zijn. De wortel is vezelachtig en kruipt ver voort.

Plaats.

Het wordt in sommige hoven geplant, anders wordt het genoeg in sommige beemden van Brabant gevonden.

Tijd.

Het bloeit in mei, juni en juli.

Aard en krachten.

Ptarmica is warm en droog tot in de derde graad, openend, verterend, dun makend en door snijdend van krachten. Fuchsius, Matthiolus.

Medicinaal gebruik.

Tegen blauw geslagen of gestoten plekken: Neem de verse bladeren en bloemen die gestampt zijn en leg ze op. Dioscorides.

Om te laten niezen: Neem het poeder van het gedroogde kruid of bloemen en haal het in de neusgaten op. Dioscorides.

Tegen tandpijn, zinkingen, vallende ziekte en lamheid: Als de wortel gekauwd wordt trekt het veel vochtigheid uit waardoor de genoemde gebreken genezen worden. Ravelingius..

Roosen-wortel, in ’t Latijn Radix Rhodia.

Gedaente.

Uyt de wortel van dit Gewas spruyten veel rouwe steelkens, een spanne ofte wat hooger opschietende. Dese zijn met veel langhwerpige, breedtachtige, spitse, gelijvige, gladde, en rontom de kanten saegh-wijs gekertelde bladeren beset. De bleeke ofte groen-geele bloemkens komen, kroons- ofte krans-wijs by een gevoeght, te voorschijn. De wortel is dick ende knobbelachtigh, de welcke geknauwt ofte gewreven zijn de geheel de reuck heeft van een Roose.

Plaetse.

Het wordt hier te Lande in de Hoven van de Kruydt-beminners onderhouden.

Tijdt.

In de Lente spruyten de steelen voort, ende in de Somer draeght het somtijdts zijn bloemen.

Oeffeningh.

Het wordt door de wortelen aengeteelt, en wil in sant- ofte savelachtige aerde, ende op een lommerachtige plaetse geplant zijn.

Aert en Krachten.

Roosen-wortel is van getemperde natuure. Galenus en Aeginera houdense voor warm in den tweeden graet, en verteerende van krachten. Fuchsius schrijft dat het is warm ende droogh in den tweeden graedt. Dodonaeus schrijft het een verkoelende aerdt en kracht toe. (190)

Medicinael gebruyck.

Voor Hooft-pijn: Neemt van de bladeren van dit kruydt soo veel van nooden is, stoot het kleyn, doet’er by wat Olie van Roosen, en bindt het op ’t Voor-hooft en slapen des Hoofts. Dioscorides.

Rozenwortel, in het Latijn Radix Rhodia. (Rhodiola of Sedum rhodiola)

Vorm.

Uit de wortel van dit gewas spruiten veel ruwe steeltjes voort die een zeventien cm hoog of wat hoger opschieten. Deze zijn met veel langwerpige, breedachtige, spitse, dikke, gladde en rondom de kanten zaagsgewijs gekartelde bladeren bezet. De bleke of groengele bloempjes komen kroons- of kransgewijs bijeen gevoegd te voorschijn. De wortel is dik en knobbelachtig, als die gekauwd of gewreven wordt heeft het helemaal de geur van een roos.

Plaats.

Het wordt hier te lande in de hoven van de kruidbeminnaars geteeld.

Tijd.

In de lente spruiten de stelen voort en in de zomer draagt het soms zijn bloemen.

Teelt.

Het wordt door de wortels voort geteeld en het wil in zand- of zavelachtige aarde en op een schaduwachtige plaats geplant worden.

Aard en krachten.

Rozenwortel is van getemperde natuur. Galenus en Aeginera houden het voor warm in de tweede graad en verterend van krachten. Fuchsius schrijft dat het warm en droog is in de tweede graad. Dodonaeus schrijft het een verkoelende aard en kracht toe.

Medicinaal gebruik.

Tegen hoofdpijn: Neem van de bladeren van dit kruid zoveel vals nodig is, stamp het klein, doe er wat olie van rozen bij en bind het op het voorhoofd en slapen van het hoofd. Dioscorides.

Smeer-wortel in ’t Latijn Telephium, Crassula.

Geslachten.

Van dit Kruydt vindt men de volgende soorten, te weten, gemeene Smeerwortel, Spaense Smeerwortel, en kleyne Smeer-wortel, die altijdt groen blijft.

Gedaente.

De gemeene Smeer-wortel verkrijght recht opstaende, ronde, gladde steelen, die met dicke bladeren, die van de Hof-porceleyn eenighsints gelijck dicht bewassen zijn. De bleeck-geele bloemkens staen kroons-wijs by een gevoeght. De wortel is wit en knobbelachtigh.

Spaense Smeer-wortel heeft weyniger doch groter en gelijviger bladeren, die altijdt twee over malkanderen staen, en aen de kanten somtijdts een weynigh gesneden zijn. De bloemen zijn de voorgaende soorte gelijck, ende de wortel is mede knobbelachtigh.

De kleyne en altijts groene Smeer-wortel brenght voort dunne, teere, ende ter aerde huckende steeltjes, met kleynder en ronder bladeren als van de gemeene Smeer-wortel begroeyt. De bloemkens zijn root ofte purperachtigh. De wortel is veselachtigh.

Plaetse.

Dese soorten van Smeer-wortel worden in de Hoven onderhouden.

Tijdt.

Sy dragen haer bloemen in July ende Augustus.

Oeffeningh.

Sy worden door ’t planten ende afscheuren der wortelen aengeteelt, en moeten op schaduwachtige plaetsen, en in savelachtige aerde geplaetst zijn.

Aert en Krachten.

Voor witte Zeerigheyt ofte Schelferinge: Leght de gestooten bladeren ses uuren daer op, maer daer na moet het met Gersten-meel gestreken worden. Lobel.

Voor onsuyvere en ontsteken Wonden: Druypt het sap daer in, ende leght het ghekneust kruydt daer boven op. Ravelingius.

Voor inwendige Wonden, Sweeringen en Scheursels: Laet van het afziedtsel van dit Kruydt dickwils eenige tijdt langh drinken. Chabraeus.

Smeerwortel in ’t Latijn Telephium,

Crassula. (Hylotelephium, Hylotelephium anacampseros)

Geslachten.

Van dit kruid vindt men de volgende soorten, te weten, gewone smeerwortel, Spaanse smeerwortel en kleine smeerwortel die altijd groen blijft. (Andrachne telephium)

Vorm.

De gewone smeerwortel krijgt recht opstaande, ronde en gladde stelen die dicht begroeid zijn met dikke bladeren en wat op die van de hof porcelein lijken. De bleek gele bloempjes staan kroonsgewijs bijeen gevoegd. De wortel is wit en knobbelachtig.

Spaanse smeerwortel heeft minder, maar grotere en steviger bladeren die altijd twee tegenover elkaar staan en aan de kanten soms wat ingesneden zijn. De bloemen zijn het voorgaande soort gelijk en de wortel is ook knobbelachtig.

De kleine en altijd groene smeerwortel brengt dunne, tere en naar de aarde buigende steeltjes voort die met kleinere en rondere bladeren begroeid zijn dan die van de gewone smeerwortel. De bloempjes zijn rood of purperachtig. De wortel is vezelachtig.

Plaats.

Deze soorten van smeerwortel worden in de hoven geteeld.

Tijd.

Ze dragen hun bloemen in juli en augustus.

Teelt.

Ze worden door het planten en afscheuren van de wortels voort geteeld en moeten op schaduwachtige plaatsen in zavelachtige aarde geplant worden.

Aard en krachten.

Tegen witte zerigheid of schilfers: Leg de gestampte bladeren zes uren daarop, maar daarna moet het met gerstemeel bestreken worden. Lobel.

Tegen onzuivere en ontstoken wonden: Druppel het sap daarin en leg het gekneusde kruid daar bovenop. Ravelingius.

Voor inwendige wonden, zweren en breuken: Laat van het afkooksel van dit kruid dikwijls enige tijd lang drinken. Chabraeus.

Cyperus.

Geslachten

Van dit Gewas vindt met in de Hoven van Nederlandt twee soorten, het eene met ronde, en het ander met lange wortelen.

Gedaente.

De Cyperus met ronde wortelen brenght voort een drie-hoeckige gladde steel, en langwerpige smalle bladeren, met een uytpuylende rugge versien. Op de top van de steel staet een trots Riet-pluymen, daer kleyn zaet in beslooten is. De wortel is knobbelachtigh, door sommige faselingen aen een verbonden, lieffelijck van reuck, bitterachtigh van smaeck, van buyten bruyn en van binnen witachtigh.

De Cyperus met de lange wortelen is de voorgaende in alles gelijck, maer grooter. De wortelen zijn seer langh en geknoopt.

Plaetse.

Beyde de soorten worden in de Hoven onderhouden.

Tijdt.

In Juny, July en Augustus staen dese Kruyden in haer fleur.

Oeffeningh.

Sy worden door haer wortelen aengeteelt, en op vochte plaetsen geplant, maer de Cyperus met lange wortelen moet alle jaer eens verplant worden, of anders sal sy vergaen.

Aert en Krachten.

De Cyperus is warm en droogh in den tweeden graedt, sonder scherpigheyt openende, ende eenighsins t’samen-treckende van krachten. Galenus.

Medicinael gebruyck.

Voor Graveel, Water-sucht, opgestopte Maent-stonden, verkoutheyt van Lijf-moeder en Buyck-pijn: Neemt van de gedrooghde en fijn gestooten wortel een vierendeel loots, en geeft het met Wijn in. Oock kan men het afziedsel van de wortel tot een stovinge voor de genoemde gebreeken gebruycken. Galenus, Aegineta.

Voor verouderde ende voort-eetende Zeeren: Stopt’er het poeyer van de wortel in ofte vermenght het met Wijn en strijckt het daer op. Aegineta.

Cyperus. (Cyperus rotundus en longus)

Geslachten.

Van dit gewas vindt men in de hoven van Nederland twee soorten, het ene met ronde en het andere met lange wortels.

Vorm.

De Cyperus met ronde wortels brengt een driehoekige, gladde steel voort en langwerpige, smalle bladeren die met een uitpuilende rug voorzien zijn. Op de top van de steel staat een trotse rietpluim waar klein zaad in zit. De wortel is knobbelachtig en door sommige vezels aaneen gebonden, lieflijk van reuk en bitterachtig van smaak, van buiten bruin en van binnen witachtig.

De Cyperus met de lange wortels is het voorgaande in alles gelijk, maar groter. De wortels zijn zeer lang en geknoopt.

Plaats.

Beide soorten worden in de hoven geteeld.

Tijd.

In juni, juli en augustus staan deze kruiden in hun fleur.

Teelt.

Ze worden door hun wortels voort geteeld en op vochtige plaatsen geplant, maar de Cyperus met lange wortels moet elk jaar eens verplant worden, anders zal ze vergaan.

Aard en krachten.

Cyperus is warm en droog in de tweede graad, zonder scherpheid openend en enigszins tezamen trekkend van krachten. Galenus.

Medicinaal gebruik.

Tegen nierstenen, waterzucht, opgestopte maandstonden, verkoudheid van de baarmoeder en buikpijn: Neem van de gedroogde en fijn gestampte wortel een vierendeel lood en geef het met wijn in. Ook kan men het afkooksel van de wortel tot een stoving voor de genoemde gebreken gebruiken. Galenus, Aegineta.

Tegen verouderde en voort etende zeren: Stop er het poeder van de wortel in of vermeng het met wijn en strijk het daar op. Aegineta.

Soet-hout, in ’t Latijn Glycyrrhiza, Liquiritia.

Gedaente.

Soet-hout brengt voort hooge en getackte steelen, waer aen kleyne middel-steelkens voort-spruyten, die aen weder-zijden met veel langhwerpige, spitse, en donker groene bladerkens beset zijn ende altijdt uytgenomen het uyterste bladt, twee over malkanderen staen. De bleeck-blaeuwe bloemen komen veel en aer-wijs by een gevoeght, als de bloemen van de Vitsen, op korte steelkens te voorschijn, de welcke van kleyne zaedt-huyskens ghevolght worden. De wortelen zijn seer langh, van buyten bruyn, van binnen geel, en seer soet van smaeck.

Plaetse.

Dit gewas groeyt hier te Lande in de Hoven.

Tijdt.

Het draeght hier selden bloemen, en is daerom van sommige, maer te onrecht onvruchtbaer geoordeelt.

Oeffeningh.

Het wordt door de wortel vermenighvuldight, en wil gaerne in savelachtige aerde geplant zijn.

Aert en Krachten.

De wortelen van Soet-hout zijn matelijck gestelt tusschen verwarmende ende verkoelen, daer en boven hebbense een vocht-makende en versachtende kracht. Brunfelsius.

Medicinael gebruyck.

Voor Hoest, Heesheyt en Engborstigheyt: Hier tegen ghebruyckt het uytgedrooghde sap van de wortelen, ’t welck gemeenlijck drop van Soet-hout genaemt wordt, ofte Syroop van Soet-hout dickwils een weynigh door gheslickt, is hier toe seer dienstigh. Dodonaeus.

Voor sweeringe van de Nieren en Blaes, en koude Pisse: Bereydt een afziedtsel van Soet-hout, en laet daer van alleen ofte met Wijn vermenght, drincken. Joh. Stocker.

Zoethout, in het Latijn Glycyrrhiza, Liquiritia. (Glycyrrhiza glabra)

Vorm.

Zoethout brengt hoge en vertakte stelen voort waaraan kleine middensteeltjes voortspruiten die aan beide kanten met veel langwerpige, spitse en donker groene blaadjes begroeid zijn, uitgezonderd het laatste blaadje staan ze altijd met twee tegenover elkaar. De bleek blauwe bloemen komen veel en zijn aarvormig bijeen gevoegd en komen op korte steeltjes te voorschijn, net als de bloemen van de vitsen. Ze worden door kleine zaadhuisjes gevolgd. De wortels zijn zeer lang, van buiten bruin van binnen geel, zeer zoet van smaak.

Plaats.

Dit gewas groeit hier te lande in de hoven.

Tijd.

Het draagt hier zelden bloemen en is daarom door sommige, maar te onrechte, als onvruchtbaar beoordeeld.

Teelt.

Het wordt door de wortel vermenigvuldigd en wil graag in zavelachtige aarde geplant worden.

Aard en krachten.

De wortels van zoethout zijn matig gesteld tussen verwarmend en verkoelend, daarboven hebben ze een vocht makend en verzachtende kracht. Brunfelsius.

Medicinaal gebruik.

Tegen hoest, heesheid en benauwdheid : Gebruik hiertegen het uitgedroogde sap van de wortels dat gewoonlijk drop van zoethout genoemd wordt, of siroop van zoethout waarvan dikwijls wat door geslikt wordt is hiertoe zeer dienstig. Dodonaeus.

Tegen zweren van de nieren en blaas en koude plas: Maak een afkooksel van zoethout en laat daarvan alleen of met wijn vermengt drinken. Joh. Stocker.

Gentiaen, in ’t Latijn Gentiana.

Gedaente.

Dit Kruydt verkrijght lange, breede en geribde bladeren, die van de witte Nies-wortel seer gelijck, tusschen dese bladeren brenght het voort recht, holle en geknoopte steelen, en uyt yeder knoop ofte lidt twee over malkanderen staende bladeren, die na de top toe kleynder worden De bloemen zijn bleeck-geel, wit ofte met zwarte stippelen besprenckelt, van gedaente een stralende Sterre uytbeeldende, ende komen aen en rondom het opperste van de steel in verscheyde ryen te voorschijn. Het dun, plat, en bruyn zaet leyt in langhwerpige huyskens, daer de bloemen uyt zijn voort gekomen, beslooten. De wortel is dick, lang, van verwe geel en seer bitter van smaeck.

Plaetse.

Het soude hier te Lande elders te vergeefs, als in de Hoven gesocht worden.

Tijdt.

De bloemen komen in de Somerse Maenden te voorschijn, en het zaet wordt in de Herfst rijp.

Oeffeningh.

Het wordt in April in goede aerde en op een schaduwachtige plaetse ghezaeyt.

Aert en Krachten.

De Gentiaen, en voornamentlijck de wortel, is warm in den derden, ende droogh in den tweeden graedt, openende, dun-makende, afvagende, en de verdervinge wederstaende van krachten. Brunfelsus, Matthiolus, Galenus.

Medicinael gebruyck.

Voor Vergift, en beten van verwoet Gedierte: Neemt Gentiaen-wortel een half vierendeel loots, Wijn-ruyt twintigh greyn, Peper tien greyn, geeft dit te samen fijn gestooten zijnde met Wijn in. Dioscorides.

Voor verstoppinge van het Ingewandt, slappe Maegh, Wormen, Graveel, en opgestopte Maent-stonden der Vrouwen: Bereydt een afziedtsel met Water ofte Wijn (192) van de wortel, en laet hier van tweemael des daeghs een roemertje vol van drincken. Dioscorides, Galenus, Fuchsius.

Voor alderhande Koortsen: Neemt een vierendeel loots poeyer van de wortel, en geeft het met eenigh bequaem nat in.

Voor Zijde-pijn, en die van binnen gequetst zijn: Neemt van het sap ofte van de gedrooghde wortel een vierendeel loots, en laet het innemen. Dioscorides.

Voor placken van de Huyt: Bestrijcktse met het sap, ofte waschtse met het afziedtsel van de wortel. Dodonaeus.

Gentiaan, in het Latijn Gentiana. (Gentiana lutea)

Vorm.

Dit kruid krijgt lange, brede en geribde bladeren die zeer veel op die van de witte nieswortel lijken. Daartussen brengt het rechte, holle en geknoopte stelen voort. Uit elke knoop of lid komen twee tegenover elkaar staande bladeren voort die naar de top toe kleiner worden De bloemen zijn bleek geel, wit of met zwarte stippels besprenkelt, van vorm beelden ze een stralende ster uit. Ze komen aan en rondom het opperste van de steel in verschillende rijen tevoorschijn. Het dunne, platte en bruine zaad ligt in langwerpige huisjes besloten waar de bloemen uit voort zijn gekomen. De wortel is dik en lang, geel van kleur en zeer bitter van smaak.

Plaats.

Het zal hier te lande elders tevergeefs, dan in de hoven gezocht worden.

Tijd.

De bloemen komen in de zomerse maanden te voorschijn en het zaad wordt in de herfst rijp.

Teelt.

Het wordt in april in goede aarde en op een schaduwachtige plaats gezaaid.

Aard en krachten.

De gentiaan, en voornamelijk de wortel, is warm in de derde en droog in de tweede graad, openend, dun makend, afvegend en de berderving weerstaande van krachten. Brunfelsus, Matthiolus, Galenus.

Medicinaal gebruik.

Tegen vergif en beten van dolle dieren: Neem van gentiaanwortel een half vierendeel lood, van wijnruit twintig grein, van peper tien grein en geef dit tezamen als het fijn gestampt is met wijn in. Dioscorides.

Tegen verstopping van het ingewand, slappe maag, wormen, nierstenen en opgestopte maandstonden van de vrouwen: Maak een afkooksel met water of wijn van de wortel en laat hiervan tweemaal per dag een roemertje vol drinken. Dioscorides, Galenus, Fuchsius.

Tegen allerhande koortsen: Neem een vierendeel lood poeder van de wortel en geef het met enig goed nat in.

Tegen zijdepijn en die van binnen gekwetst zijn: Neem van het sap of van de gedroogde wortel een vierendeel lood en laat het innemen. Dioscorides.

Tegen plekken van de huid: Bestrijk ze met het sap of was ze met het afkooksel van de wortel. Dodonaeus.

Speer-kruydt, in ’t Latijn Valerina, Phu.

Gedaente.

Dit Kruydt brenght eerst voort langhwerpige breede en ongekerfde bladeren, tusschen de welcke een hooger, gladde holle en geknoopte steel voort spruyt, aen yeder knoop ofte lidt twee andere langer, en diep gesneeden bladeren die van de Pastinaken eenighsints gelijck, voortbrengen.op de top van de steel draeght het lijfverwige bloemkens, in verscheyde kransen by een vergadert. De wortel is een duim dick, meest bloot leggende, ende door veel veselingen aen de aerde bevestight.

Plaetse.

Het wordt alleen in de Hoven gevonden.

Tijt.

Het draeght sijn bloemen in May, Juny ende July.

Oeffeningh.

Het moet in vochte plaetsen geplant zijn, en by droog weder dickwils begoten worden.

Aert en Krachten.

De Valeriana is warm en droogh in den tweeden graedt, openende, zweet- ende Urijn drijvende van krachten. Matthiolus, Joh. Schroderus.

Medicinael gebruyck.

Voor Zijdepijn, en om de Maentstonden en Urin te verwecken: Bereydt een afziedtsel van de wortel en laet daer van drincken. Dioscorides, Galenus.

Voor Engh-borstigheyt: Neemt van de wortel twee oncen, Soethout een half once, uytgepelde lange Rosijnen ses loot, koockt dit in genoegsaem water tot een pint, en laet hier van tweemael daeghs een roemertje vol innemen. Ravelingius.

Voor verstpotheyt van Lever en Mildt, besmettelijcke Sieckten, Geelsucht en swakheyt van ’t Gesicht: Laet van het afziedtsel van de wortel drincken, ofte geeft van de gedrooghde en fijn gestooten wortel een vierendeel loots met eenigh bequaem nat in. Galenus, Brunfelsus, Fuchsius.

Voor oude Zeeren: Druypt’er het sap in, ende legt het gestooten Kruydt daer boven op. Matthiolus.

Speerkruid, in het Latijn Valerina, Phu. (Valeriana phu)

Vorm.

Dit kruid brengt eerst langwerpige, brede en ongekerfde bladeren voort waartussen een hoge, gladde, holle en geknoopte steel voort spruit waaraan elke knoop of lid twee andere langere en diep ingesneden bladeren voort komen die wat op die van de pastinaken lijken. Op de top van de steel draagt het vleeskleurige bloempjes die in verschillende kransen bijeen staan. De wortel is een duim dik, ligt meestal bloot en is door veel vezels aan de aarde bevestigd

Plaats.

Het wordt alleen in de hoven gevonden.

Tijd.

Het draagt zijn bloemen in mei, juni en juli.

Teelt.

Het moet in vochtige plaatsen geplant en met droog weer vaak begoten worden.

Aard en krachten.

Valeriaan is warm en droog in de tweede graad, openend, zweet- en urine drijvend van krachten. Matthiolus, Joh. Schroderus.

Medicinaal gebruik.

Tegen zijdepijn en om de maandstonden en urine te verwekken: Maak een afkooksel van de wortel en laat daarvan drinken. Dioscorides, Galenus.

Tegen benauwdheid : Neem van de wortel twee ons, van zoethout een half ons, van uitgepelde lange rozijnen zes lood, kook dit in voldoende water tot een pint en laat hiervan twee maal per dag een roemertje vol innemen. Ravelingius.

Tegen verstopping van lever en milt, besmettelijke ziekten, geelzucht en slecht zien: Laat van het afkooksel van de wortel drinken of geef van de gedroogde en fijn gestampte wortel een vierendeel lood met enig goed nat in. Galenus, Brunfelsus, Fuchsius.

Tegen oude zeren: Druppel er het sap in en leg het gestampte kruid daar bovenop. Matthiolus.

Vreemde ofte Grieckse Valeriana, in ’t Latijn Valeriana Graeca.

Gedaente.

Dit Kruydt heeft rechte, dunne, holle steelen, omtrent anderhalve voet (193) hoogh opschietende. De bladeren komen seer veel aen een middel-ribbe pluym-wijs vergadert, en tegen malkanderen over staende, als de Vitsen bladeren, te voorschijn, waer van yeder is langhwerpigh, in ’t midden breedtachtigh, voor spits, en achter met een rugge een weynigh uytpuylende. Op de top van de steel draeght het bleeck-blaeuwe bloemen, van vijf bladekens gemaeckt, en in ’t midden met eenige witte draeykens verciert, die aen het eynde met geelachtige nopkens beset zijn. Het zwart zaet leyt in kleyne bollekens beslooten. De wortel is geheel veselachtigh.

Plaetse.

Dit Kruydt wordt veel in de Hoven van Nederlandt onderhouden.

Tijdt.

Het bloeyt in de Somerse Maenden.

Oeffeningh.

Het wordt in April in wel gemeste aerde gezaeyt.

Aert en Krachten.

De vreemde Valeriana wordt voor geen gebreken gebruyckt.

Vreemde of Griekse valeriaan, in het Latijn Valeriana graeca. (Polemonium caeruleum)

Vorm.

Dit kruid heeft rechte, dunne en holle stelen die ongeveer vijf en veertig cm hoog opschieten. De bladeren komen zeer veel aan een middensteel en zijn pluimvormig verzameld, ze komen tegenover elkaar te voorschijn, net als bij de vitsen, waarvan elk langwerpig is en in het midden wat breedachtig, voor spits en achter puilt het met een rug wat uit. Op de top van de steel draagt het bleek blauwe bloemen die van vijf blaadjes gemaakt zijn en in het midden met enige witte meeldraadjes versiert die aan het einde met geelachtige helmknopjes bezet zijn. Het zwarte zaad ligt in kleine bolletjes besloten. De wortel is geheel vezelachtig.

Plaats.

Dit kruid wordt veel in de hoven van Nederland geteeld.

Tijd.

Het bloeit in de zomerse maanden.

Teelt.

Het wordt in april in goed bemeste aarde gezaaid.

Aard en krachten.

De vreemde valeriaan wordt voor geen gebrek gebruikt.

Mans-ooren, Hasel-wortel, in ’t Latijn Asarum.

Gedaente.

Dit Kruydt heeft ronde, breede en blinckende bladeren, onder dese schuylen op korte steelkens, die nochtans aen de steelen van de bladeren gehecht zijn, bruyn-purperen bloemen, van gedaente de zaedt-huyskens van Bilsen-kruydt gelijck, in de welcke daer na kleyn en kantigh zaet gevonden wordt. De wortelen zijn teer en wijt uyt spreydende.

Plaetse.

Het wordt veeltijdts in de Apothekers Hoven gevonden.

Tijdt.

Het verkrijgt in de Lente nieuwe bladeren en bloemen.

Oeffeningh.

Het wordt door het afscheuren der wortelen aengeteelt, en op lommerachtige plaetsen geplant.

Aert en Krachten.

De bladeren en wortelen van Hasel-wortel zijn warm en droog in den derden graet, openende, den Urijn afdrijvende, en de slijmachtige en galachtige vochtigheden van boven en van onderen af-jagende van krachten. Brunfelsus, Dodonaeus, Mesue.

Medicinael gebruyck.

Voor langdurende Koortsen, Flerecijn, Water- en Geel-sucht: Neemt van de gedrooghde en fijn gestoote wortelen een vierendeel loots, en geeft het met bequaem nat in. Ofte neemt van de selve wortel een tot drie vierendeel loots, weeckt het in Wijn, ofte Honingh-water soo veel genoegh is, gekoockt en door gezegen zijnde, laet het op een reys innemen. Ofte neemt van ses tot tien versche bladeren, stootse in een Mortier kleyn, doet’er wat Spaense Wijn, druckt het sap daer uyt, ’t welck ghy in een reys sult in geven. Dodonaeus.

Om het Sogh in de Vrouwen Borsten op te droogen: Neemt de bladeren, stootse kleyn met Wijn, en leghtse pap-wijs op de Borsten. Ravelingius. (194)

Voor Enghborstigheyt en Droppel-pisse: Neemt van de gedrooghde wortelen een loot, ziedse in een half pint Wijn tot dat de helft versoden is, en laet dit in twee reysen innemen. Fuchsius.

Voor duyster Gesicht: Neemt het sap alleen, ofte met bereyde Tutia vermenght, en druypt het in de Oogen. Ravelingius.

Mansoren, Hazelwortel, in ’t Latijn Asarum. (Asarum europaeum)

Vorm.

Dit kruid heeft ronde, brede en blinkende bladeren. Hieronder schuilen op korte steeltjes, die nochtans aan de stelen van de bladeren gehecht zijn, bruinpurperen bloemen die van vorm op de zaadhuisjes van het bilzekruid lijken. Daar wordt daarna klein en kantig zaad in gevonden. De wortels zijn teer en wijd uitgespreid.

Plaats.

Het wordt vaak in de apothekers hoven gevonden.

Tijd.

Het krijgt in de lente nieuwe bladeren en bloemen.

Teelt.

Het wordt door het afscheuren van de wortels voort geteeld en op schaduwachtige plaatsen geplant.

Aard en krachten.

De bladeren en wortels van hazelwortel zijn warm en droog in de derde graad, openend, de urine afdrijvend en de slijmachtige en galachtige vochtigheden van boven en van onderen afjagend van krachten. Brunfelsus, Dodonaeus, Mesue.

Medicinaal gebruik.

Tegen langdurende koortsen, jicht, water- en geelzucht: Neem van de gedroogde en fijn gestampte wortels een vierendeel lood en geef het met goed nat in. Of neem van dezelfde wortel een tot drie vierendeel lood, week het in wijn of honingwater zoveel als genoeg is, als het gekookt en door gezeefd is laat het in een keer innemen. Of neem van zes tot tien verse bladeren, stamp ze in een mortier klein, doe er wat Spaanse wijn bij, druk het sap daar uit dat ge in een keer zal in geven. Dodonaeus.

Om het zog in de vrouwenborsten op te drogen: Neem de bladeren, stamp ze klein met wijn en leg ze papgewijs op de borsten. Ravelingius.

Tegen benauwdheid en druppelplas: Neem van de gedroogde wortels een lood, kook het in een half pint wijn totdat de helft verkookt is en laat dit in twee keer innemen. Fuchsius.

Tegen slecht zien: Neem het sap alleen, of met klaar gemaakte tutia vermengd en druppel het in de ogen. Ravelingius.

Vincoorde, Maeghde-palm, in ’t Latijn Vinca Pervinca.

Gedaente.

Dit Kruydt is over al genoegh bekent, het heeft ranckachtige, dunne groene steelen. De bladeren staen twee tegen malkanderen over, sy blijven altijdt groen, van de gedaente en koleur de Laurier-bladeren eenighsints gelijck, maer kleynder. De bloemen zijn blauw, en altemets wit, van vijf bladeren gemaeckt, nochtans vindt men oock met dubbelde bloemen. De wortel is veselachtigh.

Plaetse.

Het wordt hier te Lande veeltijdts in de Hoven onderhouden, andersins komt het in de Bosschen, en onder de Hagen voort.

Tijt.

Het bloeyt in Maart, April en May.

Oeffeningh.

Het wil op vochte en lommerachtige plaetsen geplant zijn, en het wordt door ’t scheuren der planten aengeteelt.

Aert en Krachten.

De Vincoorde is matelijck warm, maer meerder verdroogende van aert, afvagende, en daerna t’samen-treckende van krachten. Het wordt onder de voornaemste Wondt-kruyden gerekent.

Medicinael gebruyck.

Voor alderhande Buyck-loopen en Vloeden: Neemt dit Kruydt, en bereydt’er met Wijn een afziedtsel van, om daer van te drincken. Dioscorides, Galenus.

Voor beten ofte steken van fenijnige Gedierte: Neemt het gestooten Kruydt, en leght het daer op. Galenus, Aegineta.

Voor de witte vloet der vrouwen: Neemt Vincoorde drie handen vol, ziedt het op in een pint Wijn ofte gestaelt Water, tot dat een derden deel versoden is, en laet hier van een roemertje vol innemen. Rondeletius.

Voor pijn der Ooren: Neemt het sap van dit Kruydt, en druypt het lauw in de Ooren. Ravelingius.

Vincoorde, maagdenpalm, in het Latijn Vinca pervinca. (Vinca minor)

Vorm.

Dit kruid is overal genoeg bekend, het heeft rankachtige, dunne, groene stelen. De bladeren staan met twee tegenover elkaar en blijven altijd groen, ze zijn van vorm en kleur de laurierbladeren enigszins gelijk, maar kleiner. De bloemen zijn blauw en af en toe wit, van vijf bladeren gemaakt, nochtans vindt men ook met dubbele bloemen. De wortel is vezelachtig.

Plaats.

Het wordt hier te lande vaak in de hoven geteeld, anders komt het in de bossen en onder de hagen voort.

Tijd.

Het bloeit in maart, april en mei.

Teelt.

Het wil op vochtige en schaduwachtige plaatsen geplant worden, het wordt door het scheuren van de planten voort geteeld.

Aard en krachten.

Vincoorde is matig warm, maar meer verdrogend van aard, afvegend en daarna tezamen trekkend van krachten. Het wordt onder de voornaamste wondkruiden gerekend.

Medicinaal gebruik.

Tegen allerhande buiklopen en vloeden: Neem dit kruid en maak er met wijn een afkooksel van om daarvan te drinken. Dioscorides, Galenus.

Tegen beten of steken van venijnig gedierte: Neem het gestampte kruid en leg het daar op. Galenus, Aegineta.

Tegen de witte vloed van de vrouwen: Neem van vincoorde drie handen vol, kook het op in een pint wijn of gestaald water totdat een derde deel verkookt is en laat hiervan een roemertje vol innemen. Rondeletius.

Tegen oorpijn: Neem het sap van dit kruid en druppel lauw in de oren. Ravelingius.

Fraxinella, Dictamnus Albus Officinarum.

Gedaente.

Dit Gewas verkrijght veel ronde steelen, die omtrent anderhalven voet hoog op schieten. De bladeren zijn langhwerpigh, hardt en spits, veel aen een middel-steelken ofte ribbeken, als die van Soet-hout, gevoeght. De bloemen zijn bleeck-purper van verwe, die Clusius oock sneeuw wit ghevonden heeft, en van vijf gestreepte bladekens gemaeckt, uyt het midden van de welcke eenige kromme hayr-wijse draeykens afhangen. Dese bloemen zijn onliefelijck en bockachtigh van reuck. Na yeder bloem volgen vijf by een gevoeghde, rouwe en rootachtige hauwkens, zwart en blinckend rondt zaet in sich besluytende. De wortelen zijn wit, omtrent een kleyne vinger dick, en in veel delen gescheyden.

Plaetse.

Het wordt in de Nederlanden alleen in de Hoven onderhouden.

Tijdt.

Het brenght sijn bloemen in Juny voort.

Aert en Krachten.

De wortel van dit gewas is warm en droogh in den tweeden graedt, openende, verteerende, dun makende en het zweet-drijvende van krachten. Dodonaeus.

Medicinael gebruyck.

Om de Maendt-stonden te verwecken, de Geboorte te bevorderen, de Na-geboorte en het Graveel af te drijven: Neemt van de gedrooghde wortel een vierendeel loots, en geeft het met Wijn in. Dodonaeus. (195)

Voor Vallende sieckte: Neemt van het zaet een vierendeel loots, stoot het fijn, en laet het met eenigh bequaem nat in nemen. Ravelingius.

Voor Stuypen en Wormen der Kinderen: Neemt van de gedrooghde en gepoeyerde wortel 20 greyn, en geeft het in.

Voor Flerecijn: Bestrijckt de pijnelijcke Leden met Olie daer de bloemen in geweekt en gekoockt zijn. Ravelingius.

Fraxinella, Dictamnus albus Officinarum. (Dictamnus albus)

Vorm.

Dit gewas krijgt veel ronde stelen die ongeveer vijf en veertig cm hoog opschieten. De bladeren zijn langwerpig, hard en spits en zijn met veel aan een middensteel of ribje gevoegd, net als die van zoethout. De bloemen zijn bleek purper van kleur die Clusius ook sneeuwwit gevonden heeft. Ze zijn van vijf gestreepte blaadjes gemaakt en uit hun midden hangen enige kromme, haarvormige meeldraadjes. Deze bloemen zijn onaangenaam en bokachtig van reuk. Na elke bloem volgen vijf bijeen gevoegde, ruwe en roodachtige hauwtjes die zwart en blinkend rond zaad in zich hebben. De wortels zijn wit en ongeveer een kleine vinger dik en in veel delen gescheiden.

Plaats.

Het wordt in Nederland alleen in de hoven geteeld.

Tijd.

Het brengt zijn bloemen in juni voort.

Aard en krachten.

De wortel van dit gewas is warm en droog in de tweede graad, openend, verterend, dun makend en het zweet drijvend van krachten. Dodonaeus.

Medicinaal gebruik.

Om de maandstonden te verwekken, de geboorte te bevorderen, de nageboorte en de nierstenen af te drijven: Neem van de gedroogde wortel een vierendeel lood en geef het met wijn in. Dodonaeus.

Tegen vallende ziekte: Neem van het zaad een vierendeel lood, stamp het fijn en laat het met enig goed nat innemen. Ravelingius.

Tegen stuipen en wormen van de kinderen: Neem van de gedroogde en gepoederde wortel 20 grein en geef het in.

Tegen jicht: Bestrijk de pijnlijke leden met olie waar de bloemen in geweekt en gekookt zijn. Ravelingius.

Alysson Galeni en Clussii.

Gedaente.

Dit Kruydt is den Andooren ofte Malroove seer gelijck, maer de bladeren zijn meer gerimpelt, en grijser, sonder enige reuck. De bloemkens zijn purper-blaeuw, uyt stekende huyskens voort komende. De wortel is hardt en houtachtigh.

Plaetse.

Het is van Spaens zaet in de Hoven van Nederlandt aengeteelt.

Tijdt.

Het bloeyt in Juny en July.

Aert en Krachten.

Dit Kruydt is matelijck verdroogende van aert, verteerende ende een weynigh afvagende van krachten. Galenus.

Alysson Galeni en Clussii. (Ballota hispanica)

Vorm.

Dit kruid is de andoren of malrove zeer gelijk (dan een lipbloemige) maar de bladeren zijn meer gerimpeld en grijzer, zonder enige reuk. De bloempjes zijn purperblauw waaruit stekende huisjes voort komen. De wortel is hard en houtachtig.

Plaats.

Het is van Spaans zaad in de hoven van Nederland voort geteeld.

Tijd.

Het bloeit in juni en juli.

Aard en krachten.

Dit kruid is matig verdrogend van aard, verterend en wat afvegend van krachten. Galenus.

Godts-gratie, in ’t Latijn Gratiola.

Gedaente.

Dit Gewas brenght voort veel vierkante steelkens, met seer veel langhwerpige smalle bladeren, als die van Ysoop, dicht bewassen. De witachtige ofte lijf verwige langhwerpige bloemkens komen omtrent de oorsprongh der bladeren op besondere steelkens te voorschijn, na de welcke kleyne ronde zaet-bollekens, met kleyn zaet gevult, volgen. De wortel kruypt wijt voort, is in leden onderscheyden, en met veel veselingen behangen.

Plaetse.

De Gratiola wordt hier te Lande alleen in de Hoven gevonden.

Tijdt.

Het bloeyt in July en Augustus.

Oeffeningh.

Het wordt door afscheuren der wortelen aengeteelt, en op vochte plaetsen in April geplant.

Aert en Krachten.

De Gratiola is verwarmende ende verdrogende van aert, bitter van smaeck, de water- en galachtige vochtigheden van onderen en van boven geweldigh uyt drijvende van krachten. Dodonaeus, Matthiolus.

Medicinael gebruyck.

Voor verstoptheyt van de Lever en Mildt, Flerecijn, langhduurende Koortsen, Wormen, quade Schurftheyt, Water- en Geelsucht: Hier tegen geeft van de gedrooghde en fijn gestoote bladeren een half vierendeel loots in, ofte neemt van de bladeren een half loot, laet het een nacht weecken in Wijn, op gekoockt en doorgesegen zijnde, geeft het nuchteren in, ofte neemt een half once bladeren van Gratiola, Sodonella een vierendeel loots, Anijs-zaet een half loot, gesuyverde Rosijnen een half once, ziedt dit te samen in (196) Wijn tot dat’er maer vijf oncen af.

over blijven, en dit sult ghy lauw in geven. Dodonaeus, Matthiolus, Joh. Wierus.

Gods gratie, in het Latijn Gratiola. (Gratiola officinalis)

Vorm.

Dit gewas brengt veel vierkantige steeltjes voort die met zeer veel langwerpige, smalle bladeren dicht begroeid zijn, net als die van de hysop. De witachtige of vleeskleurige, langwerpige bloempjes komen omtrent de oorsprong van de bladeren op aparte steeltjes te voorschijn. Daarna volgen kleine, ronde zaadbolletjes die met klein zaad gevuld zijn. De wortel kruipt wijd voort, is in leden verdeeld en met veel vezels behangen.

Plaats.

Gratiola wordt hier te lande alleen in de hoven gevonden.

Tijd.

Het bloeit in juli en augustus.

Teelt.

Het wordt door het afscheuren van de wortels voort geteeld en op vochtige plaatsen in april geplant.

Aard en krachten.

Gratiola is verwarmend en verdrogend van aard, bitter van smaak, drijft de water- en galachtige vochtigheden van onderen en van boven geweldig uit van krachten. Dodonaeus, Matthiolus.

Medicinaal gebruik.

Tegen verstopping van de lever en milt, jicht, lang durende koortsen, wormen, kwade schurft, water- en geelzucht: Geef hiertegen van de gedroogde en fijn gestampte bladeren een half vierendeel lood in. Of neem van de bladeren een half lood, laat het een nacht weken in wijn, als het opgekookt en doorgezeefd is geef het nuchter in. Of neem een half ons bladeren van Gratiola, van Soldonella een vierendeel lood, van anijszaad een half lood, van gezuiverde rozijnen een half ons, kook dit tezamen in wijn totdat er maar vijf ons over blijft en dit zal ge lauw ingeven. Dodonaeus, Matthiolus, Joh. Wierus.





Zie verder:

https://Volkoomen.nl