Tuber
Over Tuber
Tubera, vervolg Dodonaeus, vorm, paddenstoelen, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,
Geschreven en opgezet door Nico Koomen.
Joost van Ravelingen, vervolg van Dodonaeus of Dodoens, cruydt-boeck, 1644.
HET XXIX. CAPITEL. Van de Eerdt-buylen oft Tubera. Ghedaente. De Tubera, dat is de Eert-buylen, zijn ettelijcke gebulte, oft ronde ballachtighe knobbelen, in d’aerde wassende, van de selve rondom bevat, omringelt ende bedeckt, sonder steel, bladeren, Veeselen oft hayrsghewijse aenwassinghen. Van buyten zijn sy swart oft bruyn ros, binnen in wit oft geelachtigh mergh hebbende, somtijdts soo groot als eenen Quee-appel, dickwijls oock grooter wordende. Plaetse. Men vindt dese Eert-buylen op drooghe, sandachtighe, savelachtighe plaetsen, daer kley ende leeg gheboomte pleegh te groeyen, als in Oostenrijck ende Hungarijen, ende verscheyden ghewesten van Italien. Plinius seydt, dat de plaetse daer sy wassen niet met allen verheven oft uytpuylende en is: dan den Poët Martialis betuygt in sijn gedichten, dat de aerde, daer sy pleghen te wassen, ghekloven ende dickwijls ghescheurt wordt, ende soo te kennen gheeft dat daer de voorseyde Eerdt-buylen onder schuylen. Tijdt. In den Herfst, als het seer reghent ende dickwijls dondert, groeyen dese Eerdt-buylen wel meest, als Plinius betuyght. Dioscorides seydt, datmense in de Lente ende in den Somer uyt-graeft ende uyt der aerden pleegh te halen. Naem. Dit ghewas heet in ’t Latijn Tubera oft Tubera terrestra, dat is Eerdt-buylen oft Eerdt-knobbelen; in ’t Griecks Idna; in ’t Italiaensch Tertuffi ende Tertufali; in ’t Spaensch Turmas de tierra, Tofenas ende Tuberas de terra; in ’t Fransch Trufle. [790] Aerd, Kracht ende Werckinghe. Dese Tubera oft Eerdt-buylen, als Galenus betuyght, moeten gerekent ende gheschat worden onder de dinghen die gheen merckelijcke oft bijsonder eygentheydt, smaeckelijckheydt oft kracht en hebben: alle welcke dinghen dat ghemeyns hebben, dat sy een voedsel van haer gheven dat oock noch warm, noch koudt, oft anders kennelijck en zy, doch alleen een weynighsken nae den kouden treckt. Den voornoemden Poët Martialis gheeft te kennen, dat sy in oude tijden ghegeten ende op tafel ghebroght, ende bijnae soo veel als de Campernoelien gheacht wierden. Dan Avicenna heeft neerstelijck gelet op den aerd van dit ghewas, ende daer waerachtiger af geschreeven, te weten dat sy eer van aerd eerdachtigh zijn, dan waterachtigh, ende gantsch gheene smaeckelijckheydt in haer en hebben: doch dat sy dick, swaer ende melanckolijck bloet ende gijl in ’t lichaem doen groeyen, ende hardt om verdouwen zijn: ende al te dickwijls genoten zijnde, het hooft ende zenuwen schadelijck zijn, ende een popelsije, gheraecktheydt ende vallende sieckte pleghen in te brenghen ende te veroorsaecken. BIIVOEGHSEL. In onse tael is dit ghewas van veele oock Swammen gheheeten. Het schijnt Tubera, dat is Buylen oft Knobbelen ghenoemt te wesen, om dat het bijnae anders niet dan ronde bulten en zijn, haer afkomste hebbende uyt de vettigheydt der aerden, de wortelen van Cyclamen, oft Eerdt-broot wat ghelijckende: welck Cyclamen in ’t Latijn oock somtijdts Tuber terrae gheheeten is. Dan soo wie begeert meer van de Tubera te weten, die lese Ruellius ende Plinius. Herts-Swammen wassen meest op plaetsen daer de Herten veel komen, ende zijn buyten bruyn, eerd-verwigh, alsoo groot als eenen ghemeynen Kaets-bal, wat ghebult ende oneffen: ’t vleesch is witachtigh, binnen vol heel bruyn swartsel. In ’t Latijn heeten sy Tubera cervina; in ’t Hooghduytsch eyghentlijck Hirtz-brunst; in onse tael oock wel Hertsspongien oft Hirten-Spongien; ende Cervi boletus in ’t Latijn; ende die soude by de Ronde Campernoelien gherekent moghen worden. Aerd, Kracht ende Werckinghe. Men eet de ghemeyne Swammen ghesoden, ghefreyt, ghestooft oft rauw: ende sy nemen alle smaeckelijckheydt van de sausen diemen daer by doet. Maer de Herts-Swammen worden in Bemerlandt ghebruyckt om den lust ende macht tot bijslaepen te vermeerderen, omtrent ’t ghewicht van een kroon oft anderhalf met wijn tseffens ghedroncken. Men seydt oock, dat dese de voesters veel melcks doen krijghen. Dese Herten spongien zijn soo koudt van aerdt, datse de Visschen doen sterven, in ’t water gheworpen zijnde, ende de menschen selver oock groote schade doen: nochtans zijnder sommighe diese knauwen, ende legghen op de steken oft beten van de Spinne-koppen, ende van allerley quaedt ghedrocht: ende met de selve op eenigh hittigh ghebreck aen ’t lijf gheleydt, trecken sy de hitte daer uyt, ende doen de gheswillen sincken. Nuchteren ghegheten, ghenesen sy ’t doncker ghesicht: ende helpen de ghene die van gaen oft van anderen arbeydt vermoeydt zijn. De vrouwen die van kinde niet verlossen en konnen, nemen daer soo veel tseffens van als een Erwte groot is, ende knauwen de helft, ende legghen de andere helft op den navel, ende sy sullen lichtelijck baeren, soomen seydt. Maer die noch langh te gaen hebben, en moetense niet ghebruycken: want sy souden haer kint quijt worden, ende selfs in stervens noot komen. EYNDE VAN HET VIJFTIENSTE BOECK. |
HET XXIX. KAPITTEL. Van de aardbuilen of Tubera. (Tuber cibarium) Gedaante. Tubera, dat zijn de aardbuilen, zijn ettelijke gebulte of ronde balachtige knobbels die in de aarde groeien en van die rondom omvat, omringd en bedekt worden, zonder steel, bladeren, vezels of haarvormige aanwassen. Van buiten zijn ze zwart of bruin ros en binnenin hebben ze wit of geelachtig merg dat soms zo groot is als een kweeappel en wordt dikwijls ook groter. Plaats. Men vindt deze aardbuilen op droge, zandachtige, zavelachtige plaatsen daar klei en laag geboomte plag te groeien zoals in Oostenrijk en Hongarije en verschillende gewesten van Italië. Plinius zegt dat de plaats daar ze groeien helemaal niet verheven of uitpuilt, dan de poëet Martialis betuigt in zijn gedichten dat de aarde daar ze plegen te groeien gekloven en dikwijls gescheurd wordt en zo te kennen geeft dat daar de voor vermelde aardbuilen onder schuilen. Tijd. In de herfst als het zeer regent en dikwijls dondert groeien deze aardbuilen wel meest, als Plinius betuigt. Dioscorides zegt dat men ze in de lente en in de zomer uitgraaft en uit de aarde plag te halen. Naam. Dit gewas heet in het Latijn Tubera of Tubera terrestra, dat is eerdt-buylen of eerdt-knobbelen, in het Grieks Idna, in het Italiaans tertuffi en tertufali, in het Spaans turmas de tierra, tofenas en tuberas de terra, in het Frans trufle. [790] Aard, kracht en werking. Deze Tubera of aardbuilen, als Galenus betuigt, moeten gerekend en geschat worden onder de dingen die geen merkelijke of bijzondere eigenschap, smakelijkheid of kracht hebben en alle dingen die dat gemeen hebben dat ze een voedsel van zich geven dat ook noch warm, noch koud of anders kenbaar is doch alleen wat naar het koude trekt. De voornoemde poëet Martialis geeft te kennen dat ze in oude tijden gegeten en op tafel gebracht en bijna zoveel als de kampernoelies geacht werden. Dan Avicenna heeft naarstig gelet op de aard van dit gewas en daar waarachtiger van geschreven te weten dat ze eerder van aard aardachtig zijn dan waterachtig en gans geen smakelijkheid in zich hebben, doch dat ze dik, zwaar en melancholisch bloed en gijl in het lichaam laten groeien en hard om te verteren zijn en al te dikwijls genoten het hoofd en zenuwen schadelijk zijn en een m. s. hersenbloeding en vallende ziekte plegen in te brengen en te veroorzaken. BIJVOEGING. In onze taal is dit gewas van vele ook zwammen genoemd. Het schijnt Tubera, dat is builen of knobbels genoemd te wezen omdat het bijna niets anders dan ronde bulten en afkomstig zijn uit de vettigheid van de aarde en wat op de wortels van Cyclamen of aardbrood lijken welke Cyclamen in het Latijn ook soms Tuber terrae heten. Dan zo wie begeert meer van de Tubera te weten die leest Ruellius en Plinius. (Elaphomyces cervinus) Hertzwammen groeien meest op plaatsen daar de herten veel komen en zijn buiten bruin, aardkleurig en zo groot als een gewone kaatsbal, wat bultig en oneffen, het vlees is witachtig en binnen vol heel bruin zwartsel. In het Latijn heten ze Tubera cervina, in het Hoogduits eigenlijk Hirtz-brunst, in onze taal ook wel hertsspongien of hirten-spongien en Cervi boletus in het Latijn en die zou bij de ronde kampernoelies gerekend mogen worden. Aard, kracht en werking. Men eet de gewone zwammen gekookt, gefruit, gestoofd of rauw en ze nemen alle smakelijkheid op van de sausen die men er bij doet. Maar de hertenzwammen worden in Bohemen gebruikt om de lust en macht tot bijslapen te vermeerderen omtrent het gewicht van een kroon of anderhalf met wijn tegelijk gedronken. Men zegt ook dat deze de voedsters veel melk laat krijgen. Deze herten sponzen zijn zo koud van aard dat ze de vissen laten sterven, in het water geworpen en de mensen zelf ook grote schade doen, nochtans zijn er sommige die ze kauwen en leggen ze op de steken of beten van de spinnen en van allerlei kwaad gedrocht en door die op enige heet gebrek van het lijf gelegd trekken ze de hitte er uit en laten de gezwellen zinken. Nuchter gegeten genezen ze het donker gezicht en helpen diegene die van gaan of van andere arbeid vermoeid zijn. De vrouwen die niet van kind verlossen kunnen nemen er zoveel tegelijk van als een erwt groot is en kauwen de helft en leggen de andere helft op de navel en ze zullen gemakkelijk baren, zo men zegt. Maar die noch lang te gaan hebben moeten ze niet gebruiken want ze zouden hun kind kwijt worden en zelfs in stervensnood komen. EINDE VAN HET VIJFTIENDE BOEK. |
Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/