Ceratonia

Over Ceratonia

Sint Jans brood, vervolg Dodonaeus, vorm, heesters, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,

Geschreven en opgezet door Nico Koomen.

Joost van Ravelingen, vervolg van Dodonaeus of Dodoens, cruydt-boeck, 1644.

HET XXIX. CAPITEL.

Van Sint Ians-broodt.

Ghedaente.

De Ceratonia, dat is ’t ghewas daer het Sint Jans-broodt aen groeyt, wordt oock gherekent in het ghetal van de heesteren oft boomen die hauwen draghen. Selfs dit is eenen tamelijcken grooten ende hooghen boom, in seer veele tacken verspreydt. De bladeren zijn langhworpigh, ende van veele tsamen vergadert, ende ghelijck wiecken uytghespreydt, als de Esschen-bladeren, te weten ses, seven, acht oft neghen bladerkens aen een ribbeken recht teghen malkanderen overstaende: van de welcke elck bijsonder breedtachtigher, harder ende ronder is dan de Esschen-bladeren. De vruchten zijn platte kromachtighe hauwen, somtijdts meer dan eenen voet langh, ende omtrent eenen duym breedt: ende daer in leydt dat saedt; ’t welck groote breede platte kastaniebruyne keernkens oft steenkens zijn. Dese hauwen zijn soet van smaeck, ende worden van sommighe ghegeten; doch niet voor dat sy langh ghepluckt ende droogh gheweest zijn: want als sy volkomen rijp zijn, dan zijn sy onlieflijck van smaeck, ende onbequaem om geten te worden.

Veranderinghe. In Indien ende andere landouwen van Orienten zijn dese hauwen soo vol Honigh-soete vochtigheyt, dat de selve daerom in de voorschreven landen seer veel in stede van Honigh oft Suycker ghebruyckt pleghen te worden, om daer Gember ende verscheyden vruchten mede te confijten, soo Matthiolus verhaelt.

Aristobulus seyde (als Strabo in sijn 15.boeck schrijft) dat in Indien een gheboomte ghevonden wordt, dat niet seer groot is, maer heel groote hauwen voortbrenght, by de tien vinghers langh, met veel soet sap als Honigh vervult: dan de ghene die daer van geten hebben, en sullen de doodt niet wel konnen ontgaen: ’t welck van de versche ende noch niet volkomentlijck ghedrooghde hauwen in die landen misschien waerachtigh soude mogen wesen.

Plaetse.

Dese hauwen en wassen hier te lande niet, dan somtijdts in de hoven van eenighe cruydt-beminners: maer in heete landouwen zijn sy ghemeyn ghenoegh, naementlijck in het rijck van Napels, te weten in het landtschap Pouglien, ende in verscheyden gewesten van Spaegnien, op rouwe ongebouwde plaetsen. Sy wassen oock wel in Indien, ende meer andere landouwen aen den Oosten gheleghen, als voorseydt is.

Tijdt.

Dit gheboomte bloeyt korts nae den Winter: in ’t beghinsel van de Lente komen de vruchten voort, die omtrent den Herfst rijp worden.

Naem.

Den boom selve, daer dese hauwen aen wassen, wordt in ’t Griecks Ceratonia gheheeten; in ’t Latijn oock Ceratonia; in ’t Spaensch Garono.

De vrucht oft hauwe wordt ghenoemt in ’t Griecks Ceration; in ’t Latijn Siliqua oft Siliqua dulcis; in sommighe Apoteken Xylocaracta; in andere Apoteken Carobe oft Carobole met Italiaensche naemen: die van Pouglien heetense Salequa; de Spaegniaerts Alfarobas oft Algarovas, oft alleenlijck Garonas; de Hooghduytschen Sant Johans brot; dat is in ’t Latijnsch Sancti Iannis panis, in onse tael Sint Jans-broodt; ende met anders gheenen naem en is sy hier te lande bekent.

Aerd, Kracht ende Werckinghe.

Desen boom is wat warm, droogh ende tsamentreckende van naturen, (1233) seydt Galenus; van ghelijcken oock de vrucht oft hauwe, die wat soetigheyts in heeft

Sint Jans-broodt, dat is dese hauwe, noch versch gegeten, maeckt den buyck weeck ende los: maer is quaedt voor de maghe, als Dioscorides oock betuyght: maer de selve hauwen droogh wesende, maecken den buyck hardt, ende en letten de maghe niet soo seer; ende zijn beter ende bequaemer om eten dan de versche: sy doen oock de pisse ghemackelijck voortkomen, in sonderheyt als de steenen oft saden uytghenomen zijn.

Dan hoe ende in welcker voegen dese hauwen ghenomen oft gegeten worden, sy gheven altijdt quaet sap oft voedsel van haer, ende zijn hardt om verteren, ende en sincken niet haestelijck oft lichtelijck nae beneden.

BIIVOEGHSEL.

In Sicilien ende Spaegnien, ende oock in veele plaetsen van Italien, selfs niet verre van Genous wordt dit ghewas met groote menighte ghevonden: ende wordt daer somtijdts soo hoogh als eenen Esschen-boom, sich selven verre ende wijt met sijn tacken uytspreydende, ende soo de Sonne seer wel beschuttende, ende een goede schaduwe maeckende: waerom de landtlieden seer gheerne onder dien boom rusten oft slapen. De ribben van de bladeren zijn roodtachtigh; ende de bladeren selve zijn aen d’opperste sijde bruyn oft swartachtigh groen, ende aen d’onderste licht groen, elck bijsonder de bladeren van Cotinos ghelijckende. De hauwen zijn vol suyckerachtighe vochtigheyt, diemen daer aen ghestolt vindt als Candij Suycker. Aen den boom hanghende ende door den windt teghen een ghedreven zijnde gheven een groot gheluydt, midts datse nimmermeer heel vol mergh en zijn, maer ijdel ghelijck de Cassiepijpen. De saden zijn hardt, ende ghelijckende saden van Cassie seer wel. Desen boom magh ghegriffet worden op eenen Pruymboom oft Amandel-boom; want ghesaeyt zijnde komt hy wel haest ende lichtelijck voort, dan hy sterft te haest, oft en draeght dan gheen vruchten. Hy moet dickwijls begoten worden. De bloemen komen eerst voort als de Noten-bloeyser, ende zijn daer nae uyt den rooden peersch, als sy open gaen. Hy heet somtijdts Ceronia, Carobia Actuarii, Ceratia siliqua, Carobe à Chaldaeis by Lobel ; in ’t Enghelsch Siliektree; in ’t Spaensch Garovo ende Algarovo; in ’t Fransch Carougler; de vrucht heet Carouges; in ’t Hungersch Szent Jancs kenyere; in ’t Italiaensch Silique, Guastinelle, ende somtijdts oneyghentlijck Succamele oft Zuccamele. Prosper Alpinus noemtse Siliquae dulces, in ’t Egyptisch Carub, oft Carnub, ende oock Dit, ghelijck den Judas-boom in ’t Granateesch ghenoemt wordt. Den boom is in Egypten sulcks als den ghenen die in ’t rijck van Napels ende Sicilien groeyt. Hier te lande en heeft hy noch gheen vruchten voort ghebroght, dat wy weten.

Noch van de krachten.

Dit gheboomte is niet seer ghebruyckelijck in de medicijne, hoe wel dat de vrucht van sommighe in ’t laetste van de maeltijdt geten wordt, om de maghe te verstercken, ende de selve wel te doen verteeren; maer voor oft in ’t beghinsel van de maeltijdt geten pleeght sy sommighe menschen lichten stoelgangh te maecken, bijkants ghelijck de Cassie. Ende de selve wordt in water ghesoden: ende dat water ghedroncken, geneest den hoest.

Anders in Italien ende veel meer andere landen achtmen dese vruchten voor spijse van de kinders: selfs men gheeftse de verckens t’eten, om die vet te maecken: in ’t Rijck van Valentzen geeft mense de Ossen, Peerden ende meer andere werckende beesten.

De Egyptenaers ghebruycken van desen boom anders niet dan de hauwen: ende trecken daer den voorseyden uytnemenden soeten Honigh uyt: waer mede de Arabers, in stede van Suycker, hun Cassie-hauwen, die noch kleyn ende versch zijn, de Gember, de Myrobalanen, de Tamarinden, ende veele andere vruchten (als uyt Matthiolus voren vermaent is) pleghen te confijten: maer den selven Honigh ghebruycken sy oock veel in stede van oprechten Honigh, om in de klisterien te doen: ende sommighe nemen hem oock van boven in, om den buyck weeck te maecken: want hy werckt daer in niet min dan het mergh oft binnenste van de Cassie. Sy ghebruycken den selven Honigh oock teghen de ontstekinghe oft verhittinghe der nieren, buyten ende binnen te wercke ghestelt, als oock teghen den hoest, enghborstigheyt, soo wel als de Cassie.

Al ’t selve doen sy oock met het water oft afsiedsel daer dese hauwen in ghesoden zijn: ende dat afsiedsel maghmen in ghebrek van de Cassie ghebruycken.

HET XXIX. KAPITTEL.

Van Sint Jansbrood. (Ceratonia siliqua)

Gedaante.

Ceratonia is het gewas daar het Sint Jansbrood aan groeit en wordt ook gerekend in het getal van de heesters of bomen die hauwen dragen. Zelfs is dit een tamelijke grote en hoge boom die in zeer vele takken verspreid is. De bladeren zijn langwerpig en van vele tezamen gesteld en als wieken uitgespreid zoals esbladeren, te weten zes, zeven, acht of negen bladertjes aan een ribje die recht tegenover elkaar staan waarvan elk apart breder, harder en ronder is dan de esbladeren. De vruchten zijn platte kromachtige hauwen die soms meer dan dertig cm lang en omtrent een duim breed zijn en daarin ligt dat zaad wat grote brede platte kastanjebruine kerntjes of steentjes zijn. Deze hauwen zijn zoet van smaak en worden van sommige gegeten, doch niet voordat ze lang geplukt en droog geweest zijn, want als ze volkomen rijp zijn dan zijn ze onlieflijk van smaak en ongeschikt om gegeten te worden.

Verandering. In Indië en andere landstreken van Oriënt zijn deze hauwen zo vol honigzoete vochtigheid dat die daarom in de voorbeschreven landen zeer veel in plaats van honig of suiker gebruikt plegen te worden om er gember en verschillende vruchten mee te konfijten, zo Matthiolus verhaalt.

Aristobulus zegt (zoals Strabo in zijn 15de boek schrijft) dat in Indië een boom gevonden wordt dat niet zeer groot is, maar heel grote hauwen voortbrengt bij de tien vingers lang en met veel zoet sap als honig vervult, dan diegene die daar van gegeten hebben zullen niet goed aan de dood kunnen ontgaan, wat van de verse en noch niet volkomen gedroogde hauwen in die landen misschien waar zou mogen wezen.

Plaats.

Deze hauwen groeien hier te lande niet, dan soms in de hoven van enige kruidbeminnaars, maar in hete landstreken zijn ze algemeen genoeg, namelijk in het rijk van Napels, te weten in het landschap Apulië en in verschillende gewesten van Spanje op ruwe ongebouwde plaatsen. Ze groeien ook wel in Indië en meer andere landstreken in het Oosten gelegen, als gezegd is.

Tijd.

Dit geboomte bloeit kort na de winter en in het begin van de lente komen de vruchten voort die omtrent de herfst rijp worden.

Naam.

De boom zelf daar deze hauwen aan groeien wordt in het Grieks Ceratonia genoemd en in het Latijn ook Ceratonia, in het Spaans garono.

De vrucht of hauw wordt in het Grieks Ceration genoemd en in het Latijn Siliqua of Siliqua dulcis, in sommige apotheken Xylocaracta, in andere apotheken Carobe of Carobole met Italiaanse namen en die van Apulie noemen het salequa, de Spanjaarden alfarobas of algarovas of alleen garonas, de Hoogduitsers Sant Johans brot en dat is in het Latijns Sancti Jannis panis en in onze taal Sint Jans-broodt en met geen andere naam is ze hier te lande bekend.

Aard, kracht en werking.

Deze boom is wat warm, droog en tezamen trekkend van naturen, (1233) zegt Galenus, en net zo is ook de vrucht of hauw die wat zoetigheids in heeft

Sint Jansbrood, dat is deze hauw die noch vers gegeten wordt, maakt de buik week en los, maar is slecht voor de maag, zoals Dioscorides ook betuigt, maar die hauwen die droog zijn maken de buik hard en letten de maag niet zo zeer en zijn beter en geschikter om te eten dan de verse, ze laten ook de plas gemakkelijk voortkomen en vooral als de stenen of zaden er uitgenomen zijn.

Dan hoe en op welke manier deze hauwen genomen of gegeten worden ze geven altijd kwaad sap of voedsel van zich en zijn hard om te verteren en zinken niet gauw of gemakkelijk naar beneden.

BIJVOEGING.

In Sicilië en Spanje en ook in vele plaatsen van Italië en zelfs niet ver van Genua wordt dit gewas met grote menigte gevonden en wordt daar soms zo hoog als een esboom die zichzelf ver en wijdt met zijn takken uitspreidt en zo de zon zeer goed beschut en een goede schaduw maakt waarom de landlieden zeer graag onder die boom rusten of slapen. De ribben van de bladeren zijn roodachtig en de bladeren zelf zijn aan de opperste zijde bruin of zwartachtig groen en aan het onderste lichtgroen en elk apart lijkt op de bladeren van Cotinus. De hauwen zijn vol suikerachtige vochtigheid die men daaraan gestold vindt als kandijsuiker. Als ze aan de boom hangen en door de wind tegen elkaar gedreven worden geven ze een groot geluid omdat ze nimmermeer heel vol merg zijn, maar los zoals de cassiepijpen. De zaden zijn hard en lijken zeer goed op de zaden van cassie. Deze boom mag geënt worden op een pruimboom of amandelboom want als het gezaaid wordt komt het wel gauw en gemakkelijk voort, maar vergaat te gauw of draagt dan geen vruchten. Het moet dikwijls begoten worden. De bloemen komen eerst voort zoals de notenbloemen en zijn daarna uit het rode paars als ze open gaan. Het heet soms Ceronia, Carobia Actuarii, Ceratia siliqua, Carobe à Chaldaeis bij Lobel, in het Engels siliektree, in het Spaans garovo en algarovo, in het Frans carougler, de vrucht heet carouges, in het Hongaars Szent Jancs kenyere, in het Italiaans silique of guastinelle en soms oneigenlijk succamele of zuccamele. Prosper Alpinus noemt het Siliquae dulces, in het Egyptisch carub of carnub en ook dit net zoals de Judasboom in Granada genoemd wordt. Den boom is in Egypte zulks zoals diegene die in het rijk van Napels en Sicilië groeit. Hier te lande heeft het noch geen vruchten voort gebracht dat wij weten.

Noch van de krachten.

Dit geboomte is niet zeer gebruikelijk in de medicijnen, hoewel dat de vrucht van sommige op het eind van de maaltijd gegeten wordt om de maag te versterken en die goed te laten verteren, maar voor of in het begin van de maaltijd gegeten plag ze bij sommige mensen lichte stoelgang te maken bijna als Cassie. En die wordt in water gekookt en dat water gedronken geneest de hoest.

Anders in Italië en veel meer andere landen acht men deze vruchten voor spijs van de kinderen en zelfs geeft men het de varkens te eten om die vet te maken, in het rijk van Valencia geeft men ze aan de ossen, paarden en meer andere werkende beesten.

De Egyptenaars gebruiken van deze boom niets anders dan de hauwen en trekken er de voor vermelde uitnemende zoete honig uit waarmee de Arabieren in plaats van suiker hun Cassie hauwen die noch klein en vers zijn, gember, myrobalanen, tamarinden en vele andere vruchten (als uit Matthiolus tevoren vermaand is) plegen te konfijten, maar die honig gebruiken ze ook veel in plaats van echte honig om in de klysma’s te doen en sommige nemen het ook van boven in om de buik week te maken want het werkt daarin niet minder dan het merg of binnenste van Cassia. Ze gebruiken die honig ook tegen de ontsteking of verhitting van de nieren, buiten en binnen te werk gesteld als ook tegen hoest, benauwdheid net zo goed als Cassia.

Al hetzelfde doen ze ook met het water of afkooksel daar deze hauwen in gekookt zijn en dat afkooksel mag men in gebrek van Cassie gebruiken.

Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/