Hippocrepis

Over Hippocrepis

Paardijzer, vervolg Dodonaeus, vorm, onkruiden, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,

Geschreven en opgezet door Nico Koomen.

Joost van Ravelingen, vervolg van Dodonaeus of Dodoens, cruydt-boeck, 1644.

HET XIV. CAPITEL.

Van Peerdts-ijser.

Ghedaente.

Het cruydt dat in Italien van den ghemeynen man Sferra cavallo ghenoemt wordt, heeft veele steelkens die dun zijn, ende ter aerden verspreydt ligghen: kleyne [872] dunne teere bladeren, kleyner dan die van Securidaca: kleyne bloemkens, langh de steelkens wassende: ende daer nae langhworpighe hauwkens, breedtachtigh oft platachtigh van maecksel, ende een weynighsken omghekromt, aen d’een sijde ettelijcke diepe randen ende ghekerfde verdeylinghen hebbende, die met haer rondigheyt schier kleyne hoefijserkens ghelijcken. De wortel is langhachtigh.

Plaetse.

Men vindt dit cruydeken op sommighe woeste onghebouwde openluchtighe plaetsen van Italien ende Languedock.

Naem.

In Italien, als voorseydt is, wordt dit ghewas Ferro de cavallo oft Sferra cavallo gheheeten; in ’t Latijn Ferrum equinum, dat is Peerdts-ijser.

Aerd, Kracht ende Werckinghe.

Dit is een gantsch bitter ghewas in alle sijn deelen, ende de Securidaca van aerdt ghelijck.

BIIVOEGHSEL.

De hauwe van dit ghewas heeft doen verwonderen de ghevers van naemen, (seydt Lobel) die dat gheheeten hebben Sferro cavallo (oft beter Sferra cavallo) dat is te segghen Wederuytreckende een Hoefijser, oft liever Cruydt dat de Peerden vernaghelt, oft Vernaghel-cruydt, oft oock Ontnaghel-cruydt. Want men seydt dat de Peerden, die daer op treden, hun hoefijsers laten vallen. Dan wy, die gretigh waren om te versoecken, soo wy groote menighte van die omtrent Montpelliers ghevonden hadden, hebben ’t selve dickwijls te vergheefs versocht. De bloemkens zijn geel: anders is dit cruydt den Tribulus terrestris, Vogel-voet ende andere cruyden van witte bladerkens ghelijck. Dese hauwkens zijn innewaerts wat platachtigh, sickelachtigh, ende van sommighe met een Caecksbeen vergheleken: waer in dat saedt light, een hoefijser oft een halve Mane ghelijckende, waerom dat sommighe Italiaensche ende ander Alchimisten ’t selve Lunaria ende Lunaria minore ghenoemt hebben, verhopende daer mede wonder dinghen op het Quicksilver te wercken.

Dan Castor Durante, op alle dese dinghen niet achtende, seydt, dat het van krachten met de Securidaca over een komt (als Dodoneus oock schrijft) ende noemt het daerom Securidaca montana, dat is Bergh-Bijlkens-cruydt, om dat het op de hoogher berghen veel groeyt. De wortel spruyt iaerlijcks weder uyt.

Veranderinghe. Het en kan de koude van dese Noordsche landen, selfs van Enghelandt, niet wel verdraghen; ende wast liefst op heete gronden, niet verre van de Zee, seydt den selven Lobel. Dan in de bosschen van Anxi, in Walsch Nederlandt, groeyt dit cruydt van selfs, maer veel kleyner, ’t welck de koude seer wel verdraghen magh: ende is bitter van smaeck, ende van nature het Hedysarum ghelijck, als ’t ghene daer Dodoneus hier af vermaent: maer ’t ghene dat Lobel in Vranckrijck ghevonden heeft, en schijnt soo bitter niet te wesen, maer eer pluckgraenachtigh.

Ander veranderinghe. Fabius Columna heeft verscheyden soorten van dit ghewas ghevonden: dan het ghemeynste noemt hy Ferrum equinum haploceraton, om dat op elck steelken maer een hauwken en staet: ende een ander soorte, die kleyner is, maer veel hauwen heeft, tusschen de bladeren op langhe steelkens voortkomende, niet als in de ghemeyne, daer aen vast hanghende, te weten vier oft meer by een, dunner, rosachtigh, krom als een letter C, oft een halve Mane: dese segghe ick, noemt hy Ferrum equinum polyceratum: maer een ander soorte daer van heet hy Ferrum equinum comosum sive capitatum, om dat sy een menighte van vruchten op ’t sop van de rijskens voortbrenght: haer wortel is dick, houtigh, veselachtigh, bruyn, soetachtigh, als die vande hauwvruchten: daer uyt komen veele rijskens kruypende, ende ghetackt: daer aen wassen veele ghevleughelde bladeren, als die van de ghemeyne, eerst dry, daer nae aen elcke sijde dry, daer nae vijf oft ses, somtijdts op ’t sop een alleen, soo datter dertien aen een steelken ghevonden worden: die aen den grooten steel wassen zijn tweemael soo groot als de onderste: in de hoven heeftse acht bladeren, ende een op ’t uyterste van den steel. Wt het uyterste der bladeren ende steelen komen kaele steelkens, eenen halven voet langh, daer een trosken van bloemen afhanght, als die van Brem, oft Tweede Bijlkens-cruydt van Lobel, seven oft meer by een, eerst met groene aderkens doorreghen: de hauwen zijn in malkanderen verwerret als locken hayrs: daer nae de ghemeyne bijnae ghelijckende: dan de saden en zijn niet volkomen ringh rondt: maer de hauwen zijn als doorboort.

Krachten.

Het is gheseydt, dat dese cruyden ghelooft worden de Peerden te vernaghelen, als sy daer op oft over treden: ende dat het kracht heeft om de Alchimisten hunnen ghewenschten Steen der Wijsen te doen bekomen: dan al dit en schijnt Dodoneus met veele andere verstandighe niet ghelooft te hebben; die te vreden zijn datse krachtigh zijn om al ’t selve te doen dat de Bijlkens-cruyden vermoghen.

Sommighe prijsen het Ghemeyn Peerdts-ijsercruydt seer in de drancken diemen gheeft de ghene die van hooghe ghevallen, ende van binnen den lijfve ghequetst zijn.

Van buyten opgheleydt zijnde, gheneest het de wonden.

HET XIV. KAPITTEL. Van paardijzer. ( Hippocrepis comosa of Securigera securidaca)

Gedaante.

Het kruid dat in Italië van de gewone man sferra cavallo genoemd wordt heeft vele steeltjes die dun zijn en ter aarde verspreid liggen, kleine [872] dunne tere bladeren die kleiner zijn dan die van Securidaca, kleine bloempjes die aan lange steeltjes groeien en daarna langwerpige hauwtjes die breedachtig of platachtig van vorm en wat omgekromd zijn en aan de ene zijde ettelijke diepe randen en gekerfde verdelingen hebben die met hun ronding vrijwel op kleine hoefijzertjes lijken. De wortel is langachtig.

Plaats.

Men vindt dit kruidje op sommige woeste ongebouwde open luchtige plaatsen van Italië en Languedock.

Naam.

In Italië, als gezegd is, wordt dit gewas ferro de cavallo of sferra cavallo genoemd, in het Latijn Ferrum equinum, dat is peerdts-ijser.

Aard, kracht en werking.

Dit is een gans bitter gewas in al zijn delen en de Securidaca van aard gelijk.

BIJVOEGING.

De hauw van dit gewas heeft de gevers van namen zich laten verwonderen, (zegt Lobel) die dat sferro cavallo (of beter sferra cavallo) hebben genoemd, dat is te zeggen weer hoefijzer uittrekkend of liever kruid dat de paarden vernagelt of vernagelkruid of ook ontnagelkruid. Want men zegt dat de paarden die erop treden hun hoefijzers laten vallen. Dan wij die gretig waren om te onderzoeken en toen we een grote menigte er van te Montpelliers gevonden hadden hebben het dikwijls tevergeefs geprobeerd. De bloempjes zijn geel en anders is dit kruid de Tribulus terrestris, vogelvoet en andere kruiden van witte bladertjes gelijk. Deze hauwtjes zijn van binnen wat platachtig, sikkelachtig en van sommige met een kaakbeen vergeleken waarin dat zaad ligt dat op een hoefijzer of een halve maan lijkt waarom dat sommige Italiaanse en andere alchimisten het Lunaria en Lunaria minore genoemd hebben en hoopten daarmee wondere dingen op het kwikzilver te bewerken.

Dan Castor Durante die niet op al deze dingen let zegt dat het van krachten met de Securidaca overeen komt (als Dodonaeus ook schrijft) en noemt het daarom Securidaca montana, dat is berg bijltjeskruid, omdat het veel op de hoge bergen groeit. De wortel spruit jaarlijks weer uit.

Verandering. Het kan de koude van deze Noordelijke landen en zelfs van Engeland niet goed verdragen en groeit liefst op hete gronden niet ver van de zee, zegt dezelfde Lobel. Dan in de bossen van Anxi, in Waals Nederland, groeit dit kruid vanzelf, maar veel kleiner wat de koude zeer goed verdragen kan en is bitter van smaak en van natuur het Hedysarum gelijk zoals hetgeen daar Dodonaeus hier van vermaant, maar hetgeen dat Lobel in Frankrijk gevonden heeft schijnt niet zo bitter te wezen, maar eerder plukgraanachtig.

(Rhinolophus ferrumequinum) Andere verandering. Fabius Columna heeft verschillende soorten van dit gewas gevonden, dan het gewoonste noemt hij Ferrum equinum haploceraton omdat op elk steeltje maar een hauwtje staat en een andere soort die kleiner is, maar veel hauwen heeft die tussen de bladeren op lange steeltjes voortkomen en niet zoals in de gewone daaraan vast hangen, te weten vier of meer bijeen, dunner, rosachtig en krom als een letter C of een halve maan en deze, zeg ik, noemt hij Ferrum equinum polyceratum, maar een andere soort daarvan noemt hij Ferrum equinum comosum sive capitatum omdat ze een menigte van vruchten op de top van de twijgjes voortbrengt, haar wortel is dik, houtig, vezelachtig, bruin en zoetachtig als die van de hauwvruchten en daaruit komen vele rijsjes kruipen en getakt en daaraan groeien vele gevleugelde bladeren zoals die van de gewone, eerst drie en daarna aan elke zijde drie, daarna vijf of zes en soms op de top een alleen zodat er dertien aan een steeltje gevonden worden, die aan de grote steel groeien zijn tweemaal zo groot als de onderste en in de hoven heeft ze acht bladeren en een op het uiterste van de steel. Uit het uiterste van de bladeren en stelen komen kale steeltjes van vijftien cm lang daar een trosje van bloemen afhangt als die van brem of tweede bijltjeskruid van Lobel, zeven of meer bijeen en eerst met groene adertjes doorregen, de hauwen zijn in elkaar verward als lokken haar en daarin lijken ze bijna op de gewone, dan de zaden zijn niet volkomen ring rond, maar de hauwen zijn als doorboord.

Krachten.

Het is gezegd dat van deze kruiden geloofd wordt dat het de paarden vernagelt als ze er op of over treden en dat het kracht heeft om de alchimisten hun gewenste steen der wijzen te doen bekomen, dan dit alles schijnt Dodonaeus met vele andere verstandige niet geloofd te hebben die tevreden zijn dat ze krachtig zijn om al hetzelfde te doen dat de bijltjeskruiden vermogen.

Sommige prijzen het gewone paardijzerkruid zeer in de dranken die men geeft aan diegene die van hoog gevallen en van binnen het lijf gekwetst zijn.

Van buiten opgelegd geneest het de wonden.

Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/