Sertularia

Over Sertularia

Zeemos, vervolg Dodonaeus, vorm, varens, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,

Geschreven en opgezet door Nico Koomen.

Joost van Ravelingen, vervolg van Dodonaeus of Dodoens, cruydt-boeck, 1644.

HET XIX. CAPITEL.

Van Zee-Mosch.

Gheslacht.

Nae de Boom-Mosschen ende Eerdt-Mosch volght den Zee-Mosch; den welcken oock veelerhande is: dan wy sullen daer van dry soorten in dit Capitel beschrijven.

Ghedaente.

1. Het eerste gheslacht van Zee-Mosch is een seer leegh gewas, selden hooger dan de breedde van twee vinghers wordende; ende is anders niet dan een vergaderinghe van veele witachtighe aen een hangende dunne sachte aders-ghewijse gheschickte hayrkens.

2. Het tweede gheslacht van Zee-Mosch is anders niet dan veel bijster dunne hayrs-ghewijse vlechtingen oft tuyten, een spanne min oft meer hoogh wordende, somtijdts in luttel sijd-tackskens verdeylt, niet aders-ghewijs gheschickt, maer elck bijsonderlijck van een hooft oft oorsprongh voortkomende, ende haer selven verspreydende, van ter sijden heel korte ende dunne hayrkens uytgevende. Van verwen is desen Mosch den voorgaende bijnae ghelijck.

3. Den derden Zee-Mosch is oock leegh, ende heeft als sommighe breedachtighe bladerkens, die rondom gesneden oft gesnippelt zijn, uyt eenen oorsprongh beghinnende, ende haer selven breedt ende wijt verspreydende. Ende waer ‘t sake dat hy soo kort niet en waer, men soude hem eenighsins mogen vergelijcken met dien Mosch die aen de schorssen van de Eycken ende andere boomen pleegh te groeyen, ende daer seer vast aen te houden. Van verwen is hy de voorgaende twee Zee-Mosschen wat ghelijck, doch een weynighsken witter dan die.

Plaetse.

Dese soorten van Mosch worden gelooft aen de steenrotsen ende aen den gront van de Zee te groeyen, ende oock aen veele andere dingen die in de Zee ghevonden worden: want men siet de derde soorte van desen Zee-Mosch somtijdts aen kleyne stuckskens hout oft aen eenighe rancken ende tacken van oude gheboomte wassen, ende haer selven daer aen met heel dunne veselinghskens als wortelkens vast maken. Men vindtse ghemeynlijck aen ’t strandt ende oever van de Zee, in sonderheydt nae eenighen storm oft onweder, ende meest in den tijdt van den Herfst. Het ghebeurt oock dickwijls, dat met dese Zee-Mosschen een soorte van Vloyen door de Zee-baren op ’t landt gheworpen wordt, diemen Zee-Vloyen, in ’t Latijn Pulices marini, pleegh te noemen, maer nerghens meer dan met de derde soorte.

Dese Zee-Vloyen en zijn anders niet dan kleyne beestkens als Crabbekens oft Garnaren; de welcke aen haer steertkens oock ettelijcke kleyne aenhanghselkens hebben, ghelijck de Crabben oft Zee-Creeften doen. Dan sy zijn somtijdts soo kleyn, dat haer ledekens niet onderscheyden oft bekent en konnen worden dan van de ghene die een scherp ende goedt ghesight hebben; ghelijck Rondeletius oock schrijft, die betuyght, dat dusdanighe Vloyen met ’t ghene dat de Zee voor overvloedigh ende overtolligh ghemeynlijck pleegh op te worpen, als haer selven suyverende, dickwijls ghevonden worden.

Naem.

Alle dese gheslachten van ghewas zijn eygentlijck soorten van Zee-Mosch, ende moeten soo ghenoemt worden, in ’t Latijn Muscus marinus; in ’t Hooghduytsch Meer-Mosz; in ’t Fransoys Mousse de mer; in ’t Enghelsch Zea Mosse. Den Grieckschen naem is Bryon thalassion.

1. Dan den eersten van dese dry komt met den Zee-Mosch van Dioscorides veel beter over een dan eenighe van de andere twee; selfs oock veel meer dan de Corallina, die tot nu toe voor den Zee-Mosch gehouden ende soo ghenoemt is gheweest, daer sy nochtans harder is van hayr, ende in sommige tackskens verdeylt pleegh te worden; ’t welck tegen den aerd van het hayr oock strijt, dat in gheen sijd-tackskens verdeylt en pleegh te worden. Daerom salmen de eerste soorte vrijelijck Eersten Zee-Mosch oft Zee-Mosch van Dioscorides noemen; in t Latijn Muscus marinus primus. Elianus in sijn 13. boeck verhaelt onder de cruyden, die in de Zee wassen, behalven de Mosschen ende Fuci, noch andere soorten van ghewas, die hy Triches in ’t Griecks, dat is Hayren, noemt: dan hoedanigh die soorten van hayr moghen wesen, dat en kanmen uyt sijne woorden niet verstaen. Daerom en magh men oock niet versekeren, oft desen Eersten Zee-Mosch onder die Triches oft Zee-hayren van Elianus te rekenen is, oft niet. [777]

2. De tweede soorte en weet ick gheenen anderen naem te gheven dan Tweeden Zee-Mosch, in ’t Latijn Muscus marinus secundus.

3. De derde maghmen Muscus marinus tertius noemen, dat is Derden Zee-Mosch.

Aerd, Kracht ende Werckinghe.

Zee-Mosch, als Galenus tuyght, is ghemaeckt ende versamelt van verscheyden stoffe; te weten van een aerdachtighe ende van een waterachtighe, die beyde koudt zijn: want hy is t’ samentreckende van smaeck: ende op alle verhittinghen geleydt zijnde, verkoelt de selve merckelijck. ‘Tselve schrijft Dioscorides oock aengaende dit cruydt: dan hy voeght daer noch meer by; te weten, dat het de gicht oft flercijn van de voeten ghenesen kan, oft immers de smerte daer van matighen ende wat versoeten: want hy schrijft daer aldus van: Zee-Mosch heeft een seer stercken kracht om dick te maecken: ende daer door is hy goedt op de ontstekinghen ende ’t flercijn van de voeten, daer t’samentreckinghe van noode is, gheleydt.

BIIVOEGHSEL.

De gheslachten van Zee-Mosch zijn veelerhande, ende niet allen ten vollen bekent oft onderscheydentlijck beschreven: ende sommighe begrijpen daer mede alle de soorten van Corallina ende Fucus; oft Wierdt van de welcke wy sommighe in de naevolghende Capitelen beschrijven sullen, ende sommighe hier vermaent zijn. Andere willen daer by oock de soorten van Corael stellen, andere de Sponsien. Maer wy en konnen noch en moghen in dese Cruydt-boeck niet beschrijven al ’t ghene dat in de Zee oft in der aerden wasdom heeft. Het is ghenoegh, dat wy hier alleen beschrijven die soorten van ghewas die men cruyden magh noemen, oft ten minsten met de cruyden eenighe ghelijckenis oft ghemeynschap hebben.

Zee-Mosch van Clusius beschreven is oock seer getackt, ende in veele dunne hayrs-gewijse bladerkens, noch kleyner dan Camil-bladeren, verdeylt, eerst sacht ende buyghsaem, doorlochtigh alsmense teghen ’t licht houdt, onder groen, boven peersachtigh: droogh zijnde wordt het harder, maer blijft brack van smaeck: ende in ’t water geleydt, wordt het wederom slap. Sommige noemen dat t’onrecht Palma marina van Theophrastus: van de welcke wy in ’t laetste van dit gantsche Werck, van de Indische ende Vremde ghewassen ghehandelt hebbende, noch wat breeder spreken sullen; verhalende aldaer noch verscheyden andere soorten van Zee-ghewassen.

HET XIX. KAPITTEL.

Van zeemos. (Sertularia argentea en species)

Geslacht.

Na de boommossen en aardmos volgt zeemos die ook veelvormig is, dan we zullen drie soorten in dit kapittel er van beschrijven.

Gedaante.

1. Het eerste geslacht van zeemos is een zeer laag gewas dat zelden hoger dan de breedte van twee vingers wordt en is niets anders dan een verzameling van vele witachtige aaneen hangende dunne zachte aarvormige geschikte haartjes.

2. Het tweede geslacht van zeemos is niets anders dan veel bijster dunne haarvormige vlechtingen of tuiten die zeventien cm min of meer hoog worden en soms in weinig zijtakjes verdeeld zijn en niet aarvormig geschikt, maar elk komt apart van een hoofd of oorsprong voort en verspreidt zichzelf die van terzijde heel korte en dunne haartjes uitgeeft. Van kleur is dit mos de voorgaande bijna gelijk.

3. Derde zeemos is ook laag en heeft als sommige breedachtige bladertjes die rondom gesneden of gesnipperd zijn en uit een oorsprong beginnen en zichzelf breed en wijdt verspreiden. En was het zo dat hij niet zo kort was dan zou men het enigszins mogen vergelijken met dat mos dat aan de schorsen van eiken en andere bomen plag te groeien en daaraan zeer vast houden. Van kleur is het de voorgaande twee zeemossen wat gelijk, doch wat witter dan die.

Plaats.

Deze soorten van mos worden geloofd dat het aan de steenrotsen en aan de grond van de zee groeit en ook aan vele andere dingen die in de zee gevonden worden, want men ziet de derde soort van deze zeemos soms aan kleine stukjes hout of aan enige ranken en takken van oude bomen groeien en zichzelf daaraan met heel dunne vezeltjes als worteltjes stmaken. Men vindt ze gewoonlijk aan het strand en oever van de zee en vooral na enige storm of onweer en meest in de tijd van de herfst. Het gebeurt ook dikwijls dat met deze zeemossen een soort van vlooien door de zeebaren op het land geworpen wordt die men zeevlooien, in het Latijn Pulices marini, plag te noemen, maar nergens meer dan met de derde soort.

Deze zeevlooien zijn niets anders dan kleine beestjes als krabbetjes of garnalen die aan hun staartjes ook ettelijke kleine aanhangseltjes hebben gelijk de krabben of zeekreeften doen. Dan ze zijn soms zo klein dat hun leden niet onderscheiden of bekend kunnen worden dan van diegene die een scherp en goed gezicht hebben zoals Rondeletius ook schrijft die betuigt dat dusdanige vlooien met hetgeen dat de zee voor overvloedig en overtollig gewoonlijk plag op te werpen als zichzelf te zuiveren dikwijls gevonden worden.

Naam.

Al deze geslachten van gewas zijn eigenlijk soorten van zeemos en moeten zo genoemd worden, in het Latijn Muscus marinus, in het Hoogduits Meer-Mosz, in het Frans mousse de mer, in het Engels zea mosse. De Griekse naam is Bryon thalassion.

(Uva lactuca of Uva latissima) 1. Dan de eerste van deze drie komt met de zeemos van Dioscorides veel beter overeen dan enige van de andere twee en zelfs ook veel meer dan de Corallina die tot nu toe voor zeemos gehouden en zo genoemd is geweest, daar ze nochtans harder is van haar en in sommige takjes verdeeld plag te worden wat tegen de aard van het haar ook strijdt dat in geen zijtakjes verdeeld plag te worden. Daarom zal men de eerste soort vrij eerste zee-mosch of zee-mosch van Dioscorides noemen, in het Latijn Muscus marinus primus. Elianus in zijn 13de boek verhaalt onder de kruiden die in de zee groeien behalve mossen en Fuci noch andere soorten van gewas die hij Triches in het Grieks, dat is haren, noemt, dan hoedanig die soorten van haar mogen wezen dat kan men niet uit zijn woorden verstaan. Daarom mag men ook niet verzekeren of deze eerste zeemos onder die Triches of zeeharen van Elianus te rekenen is of niet. [777]

2. De tweede soort weet ik geen andere naam te geven dan tweede zeemos, in het Latijn Muscus marinus secundus.

3. De derde mag men Muscus marinus tertius noemen, dat is derde zeemos.

Aard, kracht en werking.

Zeemos, als Galenus betuigt, is gemaakt en verzameld van verschillende stof, te weten van een aardachtige en van een waterachtige die beide koud zijn want het is tezamen trekkend van smaak en als het op alle verhitting gelegd wordt verkoelt het die merkelijk. Hetzelfde schrijft Dioscorides ook aangaande dit kruid, dan hij voegt er noch meer bij, te weten dat het de jicht of flercijn van de voeten genezen kan of immers de smart ervan matigen en wat verzoeten want hij schrijft er aldus van: ‘zeemos heeft een zeer sterke kracht om dik te maken en daardoor is het goed gelegd op de ontstekingen en jicht van de voeten daar tezamen trekking nodig is’.

BIJVOEGING.

De geslachten van zeemos zijn veelvormig en niet alle ten volle bekent of onderscheidenlijk beschreven en sommige omvatten daarmee alle soorten van Corallina en Fucus of wier waarvan we sommige in de volgende kapittels beschrijven zullen en sommige hier vermaand zijn. Anderen willen daarbij ook de soorten van koraal stellen en anderen de sponzen. Maar we kunnen noch mogen in dit kruidboek niet al hetgeen beschrijven dat in de zee of in de aarde wasdom heeft. Het is genoeg dat we hier alleen die soorten van gewas beschrijven die men kruiden mag noemen of tenminste met de kruiden enige gelijkenis of gemeenschap hebben.

Zeemos van Clusius beschreven is ook zeer getakt en in vele dunne haarvormige bladertjes verdeeld die noch kleiner zijn dan kamillebladeren en eerst zacht en buigzaam, doorluchtig als men ze tegen het licht houdt, onder groen en boven paarsachtig en als het droog is wordt het harder, maar blijft brak van smaak en in het water gelegd wordt het wederom slap. Sommige noemen dat te onrecht Palma marina van Theophrastus waarvan we op het eind van dit ganse werk van de Indische en vreemde gewassen gehandeld hebben noch wat uitvoeriger spreken zullen en verhalen aldaar noch verschillende andere soorten van zeegewassen.

Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/