Carum

Over Carum

Karwij, vervolg Dodonaeus, vorm, schermbloemen, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,

Joost van Ravelingen. Vervolg van Dodonaeus of Dodoens. Cruydt-boeck, 1644.

Geschreven en omgezet door Nico Koomen.

HET IV. CAPITEL.

Van Carwi oft Witte Comijn.

Ghedaente.

Carwi staet op met een recht steelken anderhalven voet hoogh, oft langher, vierkantigh, met ledekens oft kniekens ghescheyden, van binnen hol, in ettelijcke sijd-tackskens ghedeylt ende verspreydt: aen de welcke wassen kleyne bladerkens, van ghedaente die van de geele wortelen oft Wilde Pastinake ghelijck, maer veel teerer ende kleyner dan die. De bloemkens [482] zijn kleyn, wit, in wijde kranskens verspreyt staende. Het saedt is wat swartachtigh, langhworpiger dan het Anijs-saedt. De wortel is een spanne langh, ghelijfvigh ende volsappigh, maer dun van smaeck de Pastinake ghelijck, meestendeel wit, somtijdts oock wel, maer selden, geel.

Plaetse.

Dit cruydt wast in vette ende lustighe grasachtighe velden, ende in de weyen die dickwijls met water besproeyt zijn, ende van beken oft rivieren overloopen worden; ende wordt met groote menighte in Duytschlandt ende Behemen ghevonden. Het wast oock bijster veel in het landt Caria.

Tijdt.

Van Mey af tot de Oogstmaendt toe brenght dit cruydt sijn bloemen voort, ende maeckt sijn saedt rijp.

Naem.

Wy noemen dit cruydt hier te lande Carwi, nae den Grieckschen naem Caros: den welcken gekomen is van het landtschap Carien, daer het met groote menighte pleegh te wassen, soo Dioscorides betuyght. In ’t Latijn heet het Carum oft Careum, in de Apoteken Carvi. Simeon Zethy heeft het den naem Carnabadion ghegheven; de Hooghduytschen noemen ’t Kum, Kummel, Weiszkummel; de Italiaenen Caro ende Carvi; de Spaegniaerts Caravea, ende met een bijvoeghsel Alkarauca; de Enghelsche Caruwayes.

Aerd, Kracht ende Werckinghe.

Het saedt van Carwi, als Galenus schrijft, verwarmt ende verdrooght by nae in den derden graed, ende heeft een matelijck scherpe eyghentheydt oft kracht.

Het verdrijft de windachtigheden, ende is de maghe ende den monde seer aenghenaem; helpt ende vervoordert de verdouwinghe ende verteeringhen der spijsen; doet oock pissen; ende wordt ghemenght by de Antidota, oft dinghen diemen teghen verghift ende andere quade sieckten pleegh te bereyden.

De wortel ghesoden zijnde, is soo goet om te eten als de Pastinaken oft Caroten.

BIIVOEGHSEL.

Sommighe noemen dit cruydt oock Suycker-Peen in onse taele: nochtans isser een ander cruydt met dierghelijcke naem meer bekent, te weten Sisarum, dat wy hier nae beschrijven sullen, met naeme van Suycker-wortels. Andere noemen ’t oock Hof-Comijn.

Het saet van Carwi is wat scherp op de tonghe; ende heeft eenighen aenghenaemen reuck. Het cruydt selve bloeyt in Mey een iaer nae dat het ghesaeyt is. Men saeyt het in Mey in suyver ende wel ghemeste aerde; nochtans vindtmen ’t op verscheyden dorre beemden van Hooghduytschlandt, alwaer dat Wisen kummel ghenoemt wordt, maer elders in vochte landen. Sommighe houden ’t voor de Caria radix, daer Julius Cesar van vermaent: met de welcke sijn krijghs-volck sich selven in Albanien ende daer omtrent beholpen heeft, by ghebreck van broodt, de wortel met melck vermenghende.

Muttelina, in Hooghduytschlandt Barwurtz ghenoemt, in Switserlandt Mutry, dat daer ghebruyckt wordt, om de Kaesen te bewaeren, is een middel-soorte tusschen Carum ende Meum.

Aerd, Kracht ende Werckinghe.

Men pleegh dit saedt te ghebruycken in de selve ghebreken daer den Anijs in ghebesicht wordt: want het is doorsnijdende, openende, verteerende, ende uytdrijvende: het verwarmt de mage, ende maeckt oock eenen goeden aedem.

Het is seer goet by nae in allerhande ghebreken van de moeder, ende van den buyck.

Het poeder oft meel van dit saedt wordt vermenght by die plaesters diemen maeckt teghen de gheswillen, blutsen, ende gheslaghen leden des lichaems.

Dit selve saedt wordt oock nuttelijck by het broodt gedaen; ende gheeft den kaes beteren smaeck dan den Comijn.

Alsmen dit saedt dickwijls ghebruyckt in de spijse, soo maeckt sy het ghesicht klaer ende scherp.

Een sacksken vol van dit saedt, warm op den buyck gheleydt, verdrijft de windachtigheden des buycks, als het lichaem eerst wel ghepurgeert is.

Het cruydt selve noch versch ende teer oft malsch zijnde, wordt als de Spinagie ghesoden ende ghegeten.

Het saedt is best om de winden te verdrijven, ende doet water maecken; maer die krachten hebben de bladers oock.

De Wilde Swijnen zijn seer greetigh nae dese wortelen: ende daerom bederven sy de landen seer daer die pleghen te wassen.

HET IV. KAPITTEL.

Van karwij of witte komijn. (Carum carvi)

Gedaante.

Karwij staat op met een recht steeltje van vijf en veertig cm hoog of langer, vierkantig en met leden of knietjes gescheiden en van binnen hol, in ettelijke zijtakjes gedeeld en verspreidt waaraan kleine bladertjes groeien die van gedaante die van de gele wortels of wilde pastinaak gelijk zijn, maar veel teerder en kleiner dan die. De bloempjes [482] zijn klein en wit en staan in wijde kransjes verspreidt. Het zaad is wat zwartachtig en langwerpiger dan het anijszaad. De wortel is een zeventien cm lang, stevig en volsappig, maar dun van smaak en de pastinaak gelijk en meestal wit en soms ook wel, maar zelden, geel.

Plaats.

Dit kruid groeit in vette en lustige grasachtige velden en in de weiden die dikwijls met water besproeid worden en van beken of rivieren overlopen worden en wordt met grote menigte in Duitsland en Bohemen gevonden. Het groeit ook bijster veel in het landt Caria.

Tijd.

Van mei af tot augustus toe brengt dit kruid zijn bloemen voort en maakt zijn zaad rijp.

Naam.

We noemen dit kruid hier te lande carwi naar de Griekse naam Caros die gekomen is van het landschap Carië daar het met grote menigte plag te groeien zo Dioscorides betuigt. In het Latijn heet het Carum of Careum en in de apotheken Carvi. Simeon Sethi heeft het de naam Carnabadion gegeven, de Hoogduitsers noemen het Kum, Kummel en Weiszkummel, de Italianen caro en carvi, de Spanjaarden caravea en met een bijvoegsel alkaravea en de Engelse caruwayes.

Aard, kracht en werking.

Het zaad van karwij, als Galenus schrijft, verwarmt en verdroogt bijna in de derde graad en heeft een matige scherpe eigenschap of kracht.

Het verdrijft de winderigheden en is de maag en de mond zeer aangenaam en helpt en bevordert de verduwing en vertering van de spijzen, laat ook plassen en wordt gemengd bij de antidota of dingen die men tegen vergif en andere kwade ziekten plag te bereiden.

De wortel die gekookt is is zo goed om te eten als de pastinaken of caroten.

BIJVOEGING.

Sommige noemen dit kruid ook suikerpeen in onze taal, nochtans is er een ander kruid met diergelijke naam meer bekend, te weten Sisarum, dat we hierna beschrijven zullen met naam van suikerwortels. Andere noemen het ook hofkomijn.

Het zaad van karwij is wat scherp op de tong en heeft enige aangename reuk. Het kruid zelf bloeit in mei een jaar nadat het gezaaid is. Men zaait het in mei in zuivere en goed gemeste aarde, nochtans vindt men het op verschillende dorre beemden van Hoogduitsland waar dat Wisen kummel genoemd wordt, maar elders in vochtige landen. Sommige houden het voor de Caria radix daar Julius Caesar van vermaant waarmee zijn krijgsvolk zichzelf in Albanie en daar omtrent beholpen heeft bij gebrek van brood en vermengden de wortel met melk.

(Meum mutellian) Muttelina, in Hoogduitsland Barwurtz genoemd en in Zwitserland Mutry dat daar gebruikt wordt om de kazen te bewaren is een middelsoort tussen Carum en Meum.

Aard, kracht en werking.

Men plag dit zaad te gebruiken in dezelfde gebreken daar anijs in gebruikt wordt want het is doorsnijdend, openend, verterend en uitdrijvend, het verwarmt de maag en maakt ook een goede adem.

Het is zeer goed bijna in allerhande gebreken van de baarmoeder en van de buik.

Het poeder of meel van dit zaad wordt vermengd bij die pleisters die men maakt tegen de gezwellen, blutsingen en geslagen leden van het lichaam.

Dit zaad wordt ook nuttig bij het brood gedaan en geeft de kaas betere smaak dan komijn.

Als men dit zaad dikwijls gebruikt in de spijs dan maakt ze het gezicht helder en scherp.

Een zakje vol van dit zaad warm op de buik gelegd verdrijft de winderigheden van de buik als het lichaam eerst goed gepurgeerd is.

Het kruid zelf dat noch vers en teer of mals is wordt als de spinazie gekookt en gegeten.

Het zaad is best om de winden te verdrijven en laat water maken, maar die krachten hebben de bladeren ook.

De wilde zwijnen zijn zeer gretig naar deze wortels en daarom bederven ze de landen zeer daar die plegen te groeien.

Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/