Meum

Over Meum

Beerwortel, vervolg Dodonaeus, vorm, schermbloemen, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,

Joost van Ravelingen. Vervolg van Dodonaeus of Dodoens. Cruydt-boeck, 1644.

Geschreven en omgezet door Nico Koomen.

HET IX. CAPITEL.

Van Meum oft Beer-wortel.

Ghedaente.

Meum heeft groene bladeren, diep ende dicht ghesneden, ende in menighvuldighe hayrs-ghewijse snippelinghskens verdeylt, veel dunner dan de Venckel-bladeren, oock teerer ende smaller dan die. De steelkens zijn dun ende teer, anderhalven voet hoogh: op het tsop van [490] de welcke wassen ettelijcke kranskens met witte bloemkens: het saedt is kantigh, grooter dan dat van den Comijn, welrieckende, ende met eenighe scherpigheydt bitterachtigh van smaeck. De wortelen zijn een span langh, in meer deelen diep ende wijt verscheyden ende verbreyt, van buyten swartachtigh van binnen witachtiger, met eenen seer scherpen smaeck de tonghe bijtende ende van een haelende, van reuck swaerachtigh, met eenighe lieffelijckheydt daer by ghevoeght.

Plaetse.

Dit cruydt groeyt op veele velden van de bergachtighe ende openluchtighe landen van Italien, Hooghduytschlandt, Spaegnien ende Vranckrijck: dan men vindt het oock wel op ’t platte landt. Hier in Nederlandt wordt het selden ghevonden: het en is daer nochtans niet heel vremdt.

Tijdt.

De wortel van dit cruydt, de welcke menighe iaeren overblijft, brenght in het Vooriaer oft in de Lente nieuwe bladeren voort: daer nae spruyten de steelkens uyt, midtsgaders haer kranskens van bloemen. In de Hoymaendt worden de bloemen ende het saedt volkomen ende rijp.

Naem.

De Griecken noemen dit ghewas Meion oft Meon; in ’t Latijn heetmen ’t oock wel Meum; in ’t Italiaensch Meo; dan die van het landtschap Pouglien in Italien hebben dat Imperatrix oft Imperatrice ghenoemt, soo Matthiolus verhaelt: in Spaegnien is ’t by sommighe Sistra gheeeten, by sommige andere Pinello; in Duytschlandt Beerwurtz. Ruellius seydt, dat het in Vranckrijck den naem van Kromme oft Ghekronckelde Dille voert, oft Wilde Dille, op ’t Latijnsch Anethum tortuosum & silvestre. Hier te lande en heeft het gheenen eyghen naem, dan Meum, oft op ’t Hooghduytsch Beerwortel: sommighe Nederlandtsche Apotekers noemen ’t Foeniculus Porcinus oft Foeniculum Porcinum, dat is Verckens-Venckel; welcken toenaem nochtans van andere den Peucedanos oft Peucedamum toegheschreven wordt.

Plinius heeft de Cruydt-beschrijvers oorsaeck van dwalinghe ghegheven, ter wijlen hy schrijft dat Meum in Italien niet en pleegh te groeyen, maer alleen van de Medicijns, iae oock van luttel van dien ghesaeyt wierdt: als blijckt in het 23.capitel van sijn 20.boeck. Want uyt die woorden heeftmen ghelooft, dat het een vremdt ende uytlandtsch gewas in Italien was by tijden van Plinius; ende al was het saeke dat het in Italien seer ghemeyn ende over al te vinden was, nochtans is het langhen tijdt eer voor eenigh ander cruydt aenghesien gheweest, dan voor het oprecht Meum; ende soo hebben eenighe van die dat selve voor Daucus Creticus genomen, andere voor Seseli Creticum oft voor Tordylion: noch een ander heeft gelooft dat het een soorte van Libanotis was; hoe wel dat het oprecht Meum van de ouders is.

Aerd.

De wortelen van dit cruydt worden alleen gebruyckt; ende zijn warm in den derden graedt, droogh in den tweeden, daer-en-boven dun van deelen.

Kracht ende Werckinghe.

De wortelen van Meum zijn bequaem om het inghewant suyver te maecken, ende van alle verstoptheydt ende vervullinghe te verlossen; ende zijn de nieren ende de blase seer toeghedaen ende nut.

Sy doen het water lossen, ende genesen de droppelpisse, niet alleen in warm water gheweyckt oft ghesoden zijnde oft ghestooten, ende soo te drincken ghegeven, maer oock van buyten op het scham oft ghemacht, bijsonder van de ionghe kinderen, gheleydt: sy doen de steenen oock rijsen, ende drijven het graveel uyt.

Men houdtse oock voor seer bequaem om de windachtigheydt van de maeghe te verdrijven, ende de krimpinghen ende rommelinghen des buycks te doen vergaen; ende voorts oock om alle ghebreken ende quaelen des moeders te ghenesen; ende allerhande smerten oft weedom van de leden, ende het flercijn, ende dierghelijcke pijnen te versoeten.

De selve wortelen met Honigh ghestooten ende vermenght, ende een Electuarium oft leckinghe daer af ghemaeckt, zijn seer goedt om de catharren oft sinckinghen die op de borst vallen te ghenesen.

Een badstove bereydt daer dese wortelen in gesoden zijn gheweest, doet de vrouwen haer maendtstonden krijgen, als sy daer in sitten en baden.

Verkiesinghe.

Het beste Meum is dat omtrent den bergh Athamas van Thessalien wast, ende daerom Meum Athamanticum heet, ende oock ’t ghene dat in Spaegnien groeyt.

Hindernisse.

De wortelen van Meum met wat te groote menighte ghebruyckt, maecken pijn in ’t hooft: want, soo Galenus betuyght, door dien dat sy meer hitte dan drooghte hebben, daerom voeren ende heffen sy de rauwe vochtigheydt ende windachtighe hitte ten hoofde waert.

BIIVOEGHSEL.

Meum wordt onder de wortelen van Dioscorides beschreven; maer het cruydt selve en is ons niet langhe bekent gheweest: doch het schijnt, dat het is ’t ghene dat Dodoneus hier met dien naem beschreven heeft, wiens ghedaente met de beschrijvinghe van Dioscorides ghedaen seer wel over een komt: Meum, seydt hy, is van steelen ende bladeren de Dille ghelijck, maer dicker, ende dry voeten hoogh. De wortelen zijn langh, dun, welrieckende, de tonge verwarmende, herwaerts ende derwaerts, recht ende krom wassende; sulcks als is de ghene die wy voren beschreven hebben. Het wast in Macedonien, seydt den selven Dioscorides. De selve wortel is boven met veel hayr bewassen.

Italiaensch oft onwettelijck Meum, seydt Lobel, heeft grover ende ghelijfvigher kroonkens, ende eenen vuylachtighen reuck. De bladeren zijn by nae als die van onse soorte: de wortel is grooter, boven bruyn, die van Verckens-Venckel ghelijck, vuyl van reuck ende smaeck.

Meum van Slesingerlandt, in ’t Latijn van Camerarius Meum Silesiacum gheheeten, is van bladeren ende oock by nae van steelen den Scheerlinck ghelijck: dan de wortel blijft langh in ’t leven, ende is wat specerijachtigh van smaeck, menighvuldigh geknoopt, ende langhs der aerden voortkruypende, niet recht oft diep in d’aerde sinckende: de kranssen zijn wit; het saedt is langhworpigh.

Sommighe gheven de Kleyn Eerdtnoten oock den naem van Meum: andere houden den Apios voor het oprecht Meum. Het Thysselinum van Plinius, dat is het Apium silvestre, oft Wilde Eppe van Dodoneus, was hier voortijdts voor het oprecht Meum ghehouden: ende daerom noemt Lobel dat selve Meum van de Hollanders ende van die van Antwerpen: die daer in nochtans bedroghen zijn, als den selven Lobel betuyght.

Matthiolus hielt de Dille van Marsilien oft Foeniculum tortuosum voor het oprecht Meum van Dioscorides, ende gheloofde dat dit oprecht Meum in Italien niet en groeyde, daer het nochtans in Pouglien met menighte wast.

Naem.

Dit cruydt heet in sommighe Apoteken in Italien somtijdts Finochiella; in ’t Enghelsch Mew; ’t Catoloensch Pinillo olotoso. Den naem Beer-wortel oft Beerwurtz komt over een met dien van dat Barwurtz oft Mutry van de Switzers; ’t welck een middelsoorte tusschen Carwi ende Meum is, als in het Bijvoeghsel van Carwi gheseydt is.

Aerd, Kracht ende Werckinghe.

De wortelen van dit ghewas worden van sommighe soo veel gheacht, dat sy de selve alle de krachten van Venckel, Anijs, Dille, Comijn, ende meer andere cruyden toeschrijven; dan ghelijck dese niet te volghen en zijn, soo en moetmen oock niet ghelooven de ghene die in ghebreke van oprecht Meum de wortelen van Petercelie oft van Wilde Eppe derren ghebruycken.

HET IX. KAPITTEL.

Van Meum of baarwortel. (Meum athamanticum)

Gedaante.

Meum heeft groene bladeren die diep en dicht gesneden en in menigvuldige haarvormige snippels verdeeld zijn en veel dunner dan de venkelbladeren, ook teerder en smaller dan die. De steeltjes zijn dun en teer en vijf en veertig cm hoog met op de top er van [490] groeien ettelijke kransjes met witte bloempjes, het zaad is kantig en groter dan dat van komijn, welriekend en met enige scherpte bitterachtig van smaak. De wortels zijn een zeventien cm lang en in meer delen diep en wijdt verscheiden en verbreidt, van buiten zwartachtig en van binnen witter met een zeer scherpe smaak de tong bijten en vaneen halen en van reuk zwaarachtig dat met enige lieflijkheid bij gevoegd is.

Plaats.

Dit kruid groeit op vele velden van de bergachtige en open luchtige landen van Italië, Hoogduitsland, Spanje en Frankrijk, dan men vindt het ook wel op het platte land. Hier in Nederland wordt het zelden gevonden en is daar nochtans niet heel vreemd.

Tijd.

De wortel van dit kruid die menige jaren overblijft brengt in het voorjaar of in de lente nieuwe bladeren voort en daarna spruiten de steeltjes uit met hun kransjes van bloemen. In juli worden de bloemen en het zaad volkomen en rijp.

Naam.

De Grieken noemen dit gewas Meion of Meon, in het Latijn noemt men het ook wel Meum, in het Italiaans meo, dan die van het landschap Apulië in Italië hebben dat Imperatrix of Imperatrice genoemd, zo Matthiolus verhaalt, in Spanje is het bij sommige sistra genoemd en bij sommige andere pinello, in Duitsland Beerwurtz. Ruellius zegt dat het in Frankrijk de naam van kromme of gekronkelde dille voert of wilde dille en op het Latijns Anethum tortuosum & silvestre. Hier te lande heeft het geen eigen naam dan Meum of op het Hoogduits beerwortel, sommige Nederlandse apothekers noemen het Foeniculus Porcinus of Foeniculum Porcinum, dat is varkensvenkel welke toenaam nochtans van andere aan Peucedanos of Peucedamum toegeschreven wordt.

Plinius heeft de kruidbeschrijvers oorzaak van dwaling gegeven terwijl hij schrijft dat Meum in Italië niet plag te groeien, maar alleen van de dokters, ja ook van weinig van hen gezaaid werd als blijkt in het 23ste kapittel van zijn 20ste boek. Want uit die woorden heeft men geloofd dat het een vreemd en buitenlands gewas in Italië was ten tijde van Plinius en al was het zaak dat het in Italië zeer algemeen en overal te vinden was, nochtans is het lange tijd eerst voor enig ander kruid aangezien geweest, dan voor het echt Meum en zo hebben enige van die dat voor Daucus Creticus genomen en andere voor Seseli Creticum of voor Tordylion, noch een ander heeft geloofd dat het een soort van Libanotis was hoewel dat het ‘t echt Meum van de ouders is.

Aard.

De wortels van dit kruid worden alleen gebruikt en zijn warm in de derde graad en droog in de tweede en daarboven dun van delen.

Kracht en werking.

De wortels van Meum zijn geschikt om het ingewand zuiver te maken en van alle verstopping en vervulling te verlossen en zijn de nieren en de blaas zeer toegedaan en nuttig.

Ze laat het water lossen en genezen de druppelplas en niet alleen in warm water geweekt of gekookt of gestoten en zo te drinken gegeven, maar ook van buiten op de schaam of geslacht en vooral van de jonge kinderen gelegd laten de stenen ook rijzen en drijven het niergruis uit.

Men houdt het ook voor zeer geschikt om de winderigheid van de maag te verdrijven en de krampen en rommelingen van de buik te laten vergaan en voorts ook om alle gebreken en kwalen van de baarmoeder te genezen en allerhande smarten of weedom van de leden en jicht en diergelijke pijnen te verzoeten.

Die wortels met honing gestoten en vermengt en een Electuarium of likking er van gemaakt zijn zeer goed om de katarren of zinkingen die op de borst vallen te genezen.

Een badstoof bereidt daar deze wortels in gekookt zijn geweest laat de vrouwen hun maandstonden krijgen als ze daarin zitten en baden.

Verkiezing.

Het beste Meum is dat omtrent de berg Athamas van Thessalie groeit en daarom Meum Athamanticum heet en ook hetgeen dat in Spanje groeit.

Hindernis.

De wortels van Meum met wat te grote menigte gebruikt maken pijn in het hoofd want, zo Galenus betuigt, doordat ze meer hitte dan droogte hebben daarom voeren en heffen ze de rauwe vochtigheid en windachtige hitte ten hoofde waart.

BIJVOEGING.

Meum wordt onder de wortels van Dioscorides beschreven, maar het kruid zelf is ons pas bekend geworden doch het schijnt dat het hetgeen is dat Dodonaeus hier met die naam beschreven heeft wiens gedaante met de beschrijving die van Dioscorides gedaan is zeer goed overeen komt: ‘Meum, zegt hij, is van stelen en bladeren de dille gelijk, maar dikker en negentig cm hoog. De wortels zijn lang, dun, welriekend en de tong verwarmend die herwaarts en derwaarts recht en krom groeien’, zoals is diegene die wij tevoren beschreven hebben. Het groeit in Macedonië zegt dezelfde Dioscorides. Die wortel is boven met veel haar begroeid.

Italiaans of onecht Meum, zegt Lobel, heeft grovere en steviger kroontjes en een vuilachtige reuk. De bladeren zijn bijna als die van onze soort en de wortel is groter en boven bruin die van varkensvenkel gelijk, vuil van reuk en smaak.

(Meum athamanticum) Meum van Silezië in het Latijn van Camerarius Meum Silesiacum genoemd is van bladeren en ook bijna van stelen de scheerling gelijk, dan de wortel blijft lang in het leven en is wat specerijachtig van smaak die menigvuldig geknoopt is en langs de aarde voorkruipt en niet recht of diep in de aarde zinkt, de kransen zijn wit en het zaad is langwerpig.

Sommige geven de kleine aardnoten ook de naam van Meum, andere houden de Apios voor het echte Meum. Het Thysselinum van Plinius is het Apium silvestre of wilde eppe van Dodonaeus en dit werd hier vroeger voor het echte Meum gehouden en daarom noemt Lobel dat ook Meum van de Hollanders en van die van Antwerpen die daarin nochtans bedrogen zijn zoals dezelfde Lobel betuigt.

Matthiolus hield de dille van Marseille of Foeniculum tortuosum voor het echte Meum van Dioscorides en geloofde dat dit echt Meum niet in Italië groeide daar het nochtans in Apulië met menigte groeit.

Naam.

Dit kruid heet in sommige apotheken in Italie soms finochiella, in het Engels mew, in Catalonië pinillo olotoso. De naam beerwortel of Beerwurtz komt overeen met die van dat Barwurtz of Mutry van de Zwitsers wat een middelsoort tussen karwij en Meum is als in het bijvoegsel van karwij gezegd is.

Aard, kracht en werking.

De wortels van dit gewas worden van sommige zoveel geacht dat ze die alle krachten van venkel, anijs, dille, komijn en meer andere kruiden toeschrijven, dan net zoals die niet te volgen zijn zo moet men ook niet geloven diegene die in gebreke van echte Meum de wortels van peterselie of van wilde eppe durven gebruiken.

Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/