Buxus

Over Buxus

Palmboom, vervolg Dodonaeus, vorm, heesters, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,

Geschreven en opgezet door Nico Koomen.

Joost van Ravelingen, vervolg van Dodonaeus of Dodoens, cruydt-boeck, 1644.

HET XXII. CAPITEL.

Van Bucksboom oft Palmboom.

Gheslacht.

Den Palmboom, anders Bucksboom gheheeten, is tweederley, Groot ende Kleyn.

Ghedaente.

1. Den Gemeynen oft Grooten Bucksboom wast recht over eynde ghelijck een kleyn boomken, ende heeft struycken somtijdts soo dick als een schenckel, maer selden soo dick als een deye van een mensch; de welcke haer wederom in andere dunner tackskens verdeylen. De bladeren zijn bijnae soo groot als de Myrtus bladeren, doch harder ende dicker, breedt, maer langhworpigh, gladt, effen, ende blinckende, doncker groen van verwe. De bloemen groeyen tusschen de bladeren ende dunne rijskens; ende zijn geelachtigh oft grasverwigh: ende daer nae volghen de vruchten oft saden, die rondtachtigh zijn, soo onlieflijck ende haetelijck van smaeck, dat geenerhande gedierte dat selve eten oft smaecken wil; ghelijck Theophrastus betuyght in sijn derde boeck. Het hout van dit boomken is bijster hardt, vast ende dicht, doch tot alle wercken nut ende bequaem: want het laet hem seer wel snijden ende in aller voeghen handelen ende wercken; daer-en-boven is het oock seer swaer van ghewicht, ende teghen de ghewoonte van meest alle ander hout, in ’t water gheworpen zijnde niet vlottende, maer ten gronde gaende: van verwe bleeckgeel: seer ghedurigh ende langh levende, ende niet lichtelijck verrottende oft vergaende, ende bijnae nimmermeer eenigh letsel van wormen oft meluwen ghevoelende.

2. De Kleynen Bucksboom is een neer kleyn boomachtigh ghewas, niet over de twee oft dry voeten hoogh wassende, maer met sijn overvloedighe bijster dunne rijskens, die meest vande wortel, somtijdts van een kleyn struycksken voortkomen, haer dickwijls seer breedt uytspreydende. De bladeren zijn wat ronder ende lichter groen, ende wat kleyner dan de bladeren van den Grooten: anders oock den voorgheschreven ghelijck.

Plaetse.

De Bucksboomen groeyen gheerne omtrent hooghe koude gheberghten; ende op andere schaduwachtighe donckere koele plaetsen.

Tijdt.

De bladeren van Bucksboom en verwelckeren niet haest, oft en vallen niet af, maer blijven groen alsoo ’s winters als somers. Dan in April krijght hy ghemeynlijck nieuwe bottekens oft uytspruytselen, ende somtijdts oock sijn bloemkens..

Naem.

Dit gheboomte, met sijn kleyne mede-soorte, wordt gheheeten in ’t Griecks Pyxos; in ’t Latijn Buxus; in ’t Nederduytsch Bucksboom, oft, als den ghemeynen man dat qualijcken noemt, Palmboom; in ’t Hooghduytsch Buchszbaum oft Bucxbaum; in ’t Fransch Buys; in ’t Italiaensch Bosso; in ’t Enghelsch Boxe, Buxs oft Bartree; in ’t Beemsch Pirsspan.

1. De eerste soorte heet Grooten Bucksboom; in ’t Latijn eyghentlijck Buxus, oft Buxus maior.

2. De ander soorte heet Kleynen Bucksboom; ende magh in ’t Griecks Chamaepyxos, ende in ’t Latijn Humibuxus oft Humilis Buxus, dat is Leeghen oft Neeren Bucksboom, ghenoemt worden.

Aerd, Kracht ende Werckinghe.

De bladeren van Bucksboom zijn met eenighe drooghte tsamentreckende van nature; ’t welck haeren smaeck claerlijck bewijst.

Nochtans soo en heeft den Bucksboom in de medicijne gheen ghebruyck; ende van sijn werckinghe en wordt by de ouders oft ander wel ervaren ende verstandighe meesters niet sonderlinghs beschreven ghevonden. Ende al is ’t saecke dat sommighe vrouwen, ende andere ongheleerde, die hun onderwinden raedt te gheven tot sieckten die sy niet en kennen, ’t tsoppekens van den Bucksboom ingheven de ghene die van de Popelsije gheslaghen zijn, dat selve strijdt merckelijck teghen alle recht ende reden. Want Bucksboom is niet allen quaet voor de herssenen inghenomen; maer selfs de vruchten daer van, die nochtans niet seer sterck en riecken, zijn schadelijck, swaer ende moeyelijck voor ’t hooft ende herssenen, alsmense dickwijls rieckt oft voor den neuse houdt.

De ghene die het schrapsel van Bucksboom-houdt in stede van Guaiacum oft Pockhout besighen willen, zijn oock seer bedroghen.

Daerom salmen dit Bucksboom-hout alleen ghebruycken, om daer schoone ende langhdurende wercken ende beelden daer van te snijden: daer het seer bequaem ende dienstelijck toe is, als boven oock voorseydt is.

BIIVOEGHSEL.

In dese landen brenght den Bucksboom bijnae nimmermeer gheen saedt voort; ende hy en groeyt hier nerghens in ’t wildt; dan in warme landen krijght hy saedt, dat swart is, besloten in ronde huyskens, soo groot als Coriander: oft, als Lobel seydt, de besien met dry puckelkens zijn met een ghetandt kroonken gheteeckent, die seer weerachtighe, ghekronckelt ende bijnae gemaerbert zijn, heeten in ’t Fransch Brouchin, ende hier te lande by sommighe Provence-hout, om dat dit ghewas veel in Provencen groeyt, ende in Dolfiné, ende oock in de wildernissen van Switzerlandt ende elders. Voorts soo wordt den Palmboom van scheuten ende tackskens gheplant in ’t midden van November: maer men seydt voor seker, dat hy door sijnen vuylen stanck de locht bederft, ende de Bien doet sterven, oft ten minsten quaden Honigh doet vergaderen; daerom en doense niet wel die hem veel in hunne hoven setten; ten zy (1226) dat sy daer heele boskens van maecken willen, om daer met langheyt van tijden ghewin uyt te halen.

Buxus asininis, oft Spina Buxea, Pyxacantha, oft een soorte daer van, is voren van ons beschreven.

Noch van de krachten.

De oude meesters seggen ghelijckelijck, dat de Bucksboom warm is wel tot in den vierden graed, ende vochtigh in ’t beghinsel van den derden: dan die daer wel op letten wil, sal bevinden, dat hy niet soo vocht ende daer toe oock gheensins soo heet is.

Sommighe segghen, dat sy met het schrapsel van Palmhout ghesoden, ende ‘t water te drincken ghegheven, de Pocken ghenesen konnen: ende Lobel versekert, dat een arm Enghelsche dienstmaeght met desen dranck van de Pocken ghenesen is gheweest; maer dien dranck wordt van de rijcke lieden om sijnen onlieflijcken ende vuylen reuck veracht. Ende voorwaer den Palmboom is soo sterck van reuck, dat hy by de Biekorven wassende den Honigh eenen quaden reuck gheeft; den welcken ’t verstant beroert van de ghene die hem eten. Ende om de selve reden, alle de ghene die seggen dat dien Honigh nut is teghen de vallende sieckte, zijn bedroghen: want men bevindt datdie onder de Bucksboomen slaepen, krancksinnigh worden, oft immers daer van eenigh letsel in hun verstant behouden: soo datse oock in dwalinghe zijn, die dese bladeren drooghen, ende ’t poeder daer van met Lavendel water te drincken gheven de ghene die ijdel van hoofde zijn, oft met een langhe krancksinnigheyt ghequelt zijn. Andere sieden het schaefsel van dit hout in wijn, ende drincken dat teghen den onmatighen loop oft stoelganck. Andere willen daermede alle onreyne gheesten verdrijven; ende daerom, segghen sy, worden de tacken daer van in de Palme Sondaghen met andere cruyden omghedraghen.

Andere maecken Pater nosters, Lepels ende Hechten tot hun Messen van dit hout; ende draghen die over hun, ende ghelooven dat sy daer door kuyscher leven sullen, ende vrijer van alle vleeschelijcke lusten.

Sommighe gheleerde deses tijdts schrijven, dat de bladeren van Bucksboom in Looghe gheweyckt, oft de schavelinghen van ’t hout in Looghe ghesoden, het hayr geel maecken, alsmen ’t hooft daer mede wasschet.

Als de slanghen ghequetst oft ghewont zijn, soo eten sy de wortel van den Palmboom, te weten haer weeckste faselinghen; ende dan worden sy wederom ghesont, soo men seydt. Nochtans de selve wortel ghepoedert ende met eenighe spijse oft drank inghenomen, helpt de ghene die van de slanghen ghebeten zijn.

De wortelen van den Palmboom worden in alle de Duytsche landen veel gheacht, om daer verscheyden werck van te maecken ende te draeyen.

HET XXII. KAPITTEL.

Van buksboom of palmboom. (Buxus sempervirens)

Geslacht.

Palmboom, anders buksboom genoemd, is tweevormig, groot en klein.

Gedaante.

1. De gewone of grote buksboom groeit recht overeind als een klein boompje en heeft soms stammen zo dik als een schenkel, maar zelden zo dik als een dij van een mens die zich wederom in andere dunnere takjes verdelen. De bladeren zijn bijna zo groot als Myrtus bladeren, doch harder en dikker, breed, maar langwerpig, glad en effen en blinkend, donker groen van kleur. De bloemen groeien tussen de bladeren en dunne twijgjes en zijn geelachtig of graskleurig en daarna volgen de vruchten of zaden die rondachtig zijn en zo onlieflijk en hatelijk van smaak dat geen gedierte dat eten of proeven wil, zoals Theophrastus betuigt in zijn derde boek. Het hout van dit boompje is bijster hard, vast en dicht, doch tot alle werken nuttig en geschikt want het laat zich zeer goed snijden en op alle manieren behandelen en bewerken en daarboven is het ook zeer zwaar van gewicht en tegen de gewoonte van meest alle ander hout als het in het water geworpen wordt drijft het niet, maar gaat te gronde, van kleur is het bleekgeel en blijft zeer lang goed, verrot of vergaat niet gauw en heeft bijna nimmermeer last van wormen of meluwen.

(lage vorm) 2. De kleine buksboom is een laag en klein boomachtig gewas dat niet over zestig of negentig cm hoog groeit, maar met zijn overvloedige bijster dunne twijgjes die meest van de wortel en soms van een klein stammetje voortkomen zichzelf zeer breed uitspreidt. De bladeren zijn wat ronder en lichter groen en wat kleiner dan de bladeren van de grote, anders ook de voorbeschrevene gelijk.

Plaats.

De buksbomen groeien graag omtrent hoge koude bergen en op andere schaduwachtige donkere koele plaatsen.

Tijd.

De bladeren van buksboom verwelken niet gauw of vallen niet af, maar blijven groen alzo ’s winters als zomers. Dan in april krijgt het gewoonlijk nieuwe knoppen uit spruiten en soms ook zijn bloempjes.

Naam.

Dit geboomte met zijn kleine medesoort wordt in het Grieks Pyxos en in het Latijn Buxus genoemd, in het Nederduits bucksboom of zoals de gewone man dat kwalijk noemt palmboom, in het Hoogduits Buchszbaum of Bucxbaum, in het Frans buys, in het Italiaans bosso, in het Engels boxe, buxs of bartree, in het Boheems pirsspan.

1. De eerste soort heet grote buksboom, in het Latijn eigenlijk Buxus of Buxus major.

2. De andere soort heet kleine buksboom en mag in het Grieks Chamaepyxos en in het Latijn Humibuxus of Humilis Buxus, dat is lage of kleine buksboom genoemd worden.

Aard, kracht en werking.

De bladeren van buksboom zijn met enige droogte tezamen trekkend van nature wat hun smaak duidelijk bewijst.

Nochtans heeft de buksboom in de medicijnen geen gebruik en van zijn werking wordt bij de ouders of andere goed ervaren en verstandige meesters niets bijzonders beschreven gevonden. En al is het zo dat sommige vrouwen en andere ongeleerde die zich goed achten om raad te geven tot ziekten die ze niet kennen en topjes van buksboom ingeven aan diegene die van de m. s. geslagen zijn, dat strijdt opmerkelijk tegen alle recht en reden. Want buksboom is niet allen ingenomen voor de hersens kwaad, maar zelfs de vruchten er van, die nochtans niet zeer sterk ruiken, zijn schadelijk, zwaar en moeilijk voor het hoofd en hersens als men ze dikwijls ruikt of voor de neus houdt.

Diegene die het schrapsel van buksboomhout in plaats van Guaiacum of pokhout gebruiken willen zijn ook zeer bedrogen.

Daarom zal men dit buksboomhout alleen gebruiken om er mooie en langdurende werken en beelden van te snijden daar het zeer geschikt en nuttig toe is, als boven ook gezegd is.

BIJVOEGING.

In deze landen brengt buksboom bijna nimmermeer zaad voort en hij groeit hier nergens in het wild, dan in warme landen krijgt hij zaad dat zwart is en besloten is in ronde huisjes zo groot als koriander of, als Lobel zegt, de bessen zijn met drie pukkeltjes met een getand kroontje getekend die zeer knobbelachtig, gekronkeld en bijna gemarmerd zijn en heten in het Frans brouchin en hier te lande bij sommige Provence hout omdat dit gewas veel in Provence groeit en in Dolfiné en ook in de wildernissen van Zwitserland en elders. Voorts wordt de palmboom van scheuten en takjes geplant in het midden van november, maar men zegt voor zeker dat hij door zijn vuile stank de lucht bederft en de bijen laat sterven of ten minste slechte honig laat verzamelen en daarom doen ze niet goed die hem veel in hun hoven zetten, tenzij [1226] dat ze er hele bosjes van maken willen om daar op den duur winst uit te halen.

(Rhamnus) Buxus asininis of Spina Buxea, Pyxacantha of een soort er van is tevoren van ons beschreven.

Noch van de krachten.

De oude meesters zeggen allen gelijk dat de buksboom warm is wel tot in de vierde graad en vochtig in het begin van de derde, dan die daar goed op letten wil zal bevinden dat hij niet zo vochtig en daartoe ook geenszins zo heet is.

Sommige zeggen dat ze met het schrapsel van palmhout gekookt en het water te drinken gegeven de pokken genezen kunnen en Lobel verzekert dat een arme Engelse dienstmaagd met deze drank van de pokken genezen is geweest, maar die drank wordt van de rijke lieden om zijn onlieflijke en vuile reuk veracht. En voorwaar de palmboom is zo sterk van reuk dat als het bij de bijenkorven groeit de honig een kwade reuk geeft die het verstand beroert van diegene die het eten. En om dezelfde reden, al diegene die zeggen dat die honig nuttig is tegen de vallende ziekte zijn bedrogen, want men bevindt dat die onder de buksbomen slapen krankzinnig worden of immers daarvan enig letsel in hun verstand behouden zodat ze ook in dwaling zijn die deze bladeren drogen en het poeder daarvan met lavendelwater te drinken geven diegene die los van hoofd zijn of met een lange krankzinnigheid gekweld zijn. Andere koken het schaafsel van dit hout in wijn en drinken dat tegen de onmatige loop of stoelgang. Anderen willen daarmee alle onreine geesten verdrijven en daarom, zeggen ze, worden de takken daarvan in de palmzondagen met andere kruiden omgedragen.

Anderen maken rozenkransen, lepels en hechten tot hun messen van dit hout en dragen die bij zich en geloven dat ze daardoor kuiser leven zullen en vrijer van alle vleselijke lusten.

Sommige geleerde van deze tijd schrijven dat de bladeren van buksboom in loog geweekt of afschaafsel van het hout in loog gekookt het haar geel maken als men het hoofd daarmee wast.

Als de slangen gekwetst of gewond zijn eten ze de wortel van palmboom, te weten haar weekste vezels en dan worden ze wederom gezond, zo men zegt. Nochtans die wortel gepoederd en met enige spijs of drank ingenomen helpt diegene die van de slangen gebeten zijn.

De wortels van de palmboom worden in alle Duitse landen veel geacht om er verschillend werk van te maken en te draaien.

Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/