Lora

Over Lora

Nawijn, vervolg Dodonaeus, vorm, klimplanten, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,

Joost van Ravelingen. Vervolg van Dodonaeus of Dodoens. Cruydt-boeck, 1644.

HET XXXIV. CAPITEL.

Van Lora oft Nae-Wijn.

In het ghetal van de Wijnen wordt gherekent die soorte van dranck, de welcke in ’t Griecksch Deuteria ende in ’t Latijn Lora gheheeten wordt. Desen is drijderleye, als Plinius schrijft in ‘t 10.capitel van sijn 14.boeck. De eerste soorte is, alsmen op de uytgheperste Wijndruyven soo veel waters giet als bedraeght het tiende deel van den Most diemen daer uyt geperst oft getreden heeft, ende het selve water op de keernen van de Wijnbezien eenen dagh ende eenen nacht gheleghen hebbende, daer nae wederom met de persse uytdouwt en in tonnen doet. De tweede soorte is, alsmen soo veel waters neemt als bedraeght het derde deel van den uytgepersten Wijn, ende dat water wederom uytghedruckt zijnde tot twee derde deelen versiedt. De derde soorte is uyt de ruydigheydt oft droessem van den Wijn ghedruckt.

1. De eerste soorte van Lora leert ons Columella oock maken; te weten, alsmen soo veel waters als het tiende deel van den uytghepersten Most bedraeght op de keernen van de wijnbezien giet: maer hy seydt daer noch toe; datmen daer by het schuym van de Sapa oft versoden Wijn pleegh te menghen ende insghelijcks oock de gist die onder in den Wijn-kuyl leydt; daer Plinius nochtans niet af en vermaent.

De keernen daermen dit water op giet, moeten wesen van de Wijnbezien; uyt de welcke den voorgaenden dagh Wijn gheperst is gheweest; ende dan moetmen die in dat selve water eenen nacht laeten weycken: des toekomende daeghs moetmen dat met voeten treden, ende t’samen ghemenght onder de persse legghen: ten laetsten ’t ghene dat daer uyt vloeyt moetmen in kuypen oft kruycken bewaeren.

Dioscorides seydt, datmen even soo veel waters alsser Most uyt de Druyven geperst was, om desen Nae-Wijn te maken, moet nemen: dan dat selve water op de keernen gheleghen hebbende ende uytghedruckt zijnde, tot de twee derde deelen versoden wordt; ende by elcke kruyck Wijns van hondert pondt omtrent dry pondt Sout bijghedaen wordt: ende soodanige Lora, seydt hy, is niet alleen Dentaria, maer oock Potimos gheheeten.

Maer Galenus in het tweede boeck van de Krachten der voedtselen leert ons twee verscheyden wijsen om desen Wijn te maken, de welcke seer van de voorgaende verschillen. De keernen, seydt hy, worden in kleyne kuypkens gheworpen, ende daer gietmen soo veel waters op, tot dat sy gantsch doorweyckt zijn, ende nat ligghen; ende als ons dat langh ghenoegh t’samen ghelegen schijnt te hebben, dan doetmen een gat open in ’t midden van den bodem van de tonne, soo dat al de vochtigheydt daer uyt vloeyt; ende dat wordt in stede van Wijn ghedroncken: daer nae gietmen wederom ander water op de selve keernen, doch in gheensins soo groote menighte als te voren; ende dat selve ghebruycktmen oock voor dranck. Den eersten dranck, seydt hy, wordt Stemphylitis, als ofmen Keern Wijn seyde, gheheeten; om dat keernen in ’t Griecksch Stemphyla genoemt zijn: welcken naem (als gheseydt is) de vellekens ende steelkens van de druyven, met al ’t ghene dat nae het perssen overghebleven is, begrijpt. Den anderen heeten de gene die eyghentlijck op de wijse van Athenen Griecksch spreken ghemeynlijck Deutaria, dat is tweeden Wijn, oft Nae-Wijn.

2. De tweede Lora daer Plinius af vermaent, schijnt van Dioscorides oock beschreven te wesen: nochtans en neemt hy niet effen soo veel waters als het derde deel van den Most bedraeght, ghelijck Plinius dede, maer neemt even soo veel waters alsser Most was: ende dat wordt t’samen vermenght, ende daer nae met sacht oft matigh vier ghesoden, tot dat het water gantsch versoden is: ende als het koudt gheworden is, bewaertmen dat in een ghepeckte tonne.

3. De derde soorte van Nae-wijn wordt van Cassius Dionysus van Utica in sijne Geoponica oft Landtwinninghe aen den Keyser Constantinus bereydt als volght: welcke wijse met de ghene die Plinius beschrijft seel wel over een komt. De keernen oft steenen van de wijnbezien, seyt hy, moetmen, nae dat den Most afgeloopen is, stracks uytworpen, ende in kuypen leggen, ende stampen, oft met voeten treden: want de gist oft overvloedigheydt van ’t selve, in ’t Griecksch Thamna geheeten, wordt van de landt-lieden gebruyckt: ende sy bereyden daer van eenen niet onlieffelijcken dranck Lora geheeten: de welcke van hun ghemaeckt wordt van de keernen die noyt te voren onder de persse gheweest en hebben; te weten uyt de welcke den Most alleenlijck sonder eenighe perssinghe oft douwinghe ghevloeyt oft afgheloopen heeft. Want wat soude men daer uyt meer konnen ghedouwen, sonder daer water by te gieten, als sy eens onder de persse gheweest hadden?

BIIVOEGHSEL.

Dese Lora magh in onse tael Spoel-wijn oft Nae-wijn heeten. Als hy den heelen Winter ghestaen heeft, soo wordt hy afghetrocken in vaten, oft in aerde kruycken bewaert: dan hy moet binnen ‘siaers gedroncken worden: want hy verliest terstondt zijn kracht. [695]

De Lora is seer goedt voor de siecke menschen, die den Wijn soude moghen hinderen, ende de ghene die langhe sieck gheleghen hebben, ende beghinnen te bekomen.

De Wijnen van omtrent Venetien ende Ferrara, die roodt zijn door verwe oft konst, midts dat daer soo veel waters by ghedaen wordt, ende andere dinghen, die elck nae sijn behaghen daer by doet (als Aluyn, Sout ende eenighe cruyden) hebben groote ghemeynschap met de Lora, ende zijn niet stercker dan de middelbaere soorten van Bier van dese landen: immers merckelijcken slapper dan onse dicke oft Meertsche bieren: die met de Lora vergheleken zijnde, met recht Wijnen (dat is Gerste Wijnen) heeten moghen.

Slappen oft onstercken Wijn, oft Ghewaterden Wijn, in ’t Griecksch Adynamon, wierdt bijnae als de Lora gemaeckt. Men nam Water ende Most, van elcks even veel: de welcke men liet sieden met kleyn vier, tot dat alle ’t water ingesoden was, ende als ’t koudt gheworden was, soo wierdt het ghedaen in ghepeckte vaten, ende bewaert. Andere nemen Zee-water, Reghen-water, Honigh ende Most, van elcks even veel; ende t’samen ghemenght zijnde, soo vergieten sy ‘t, ende laeten ’t veertigh daghen in de sonne staen: ende wordt dan binnens iaers ghebruyckt van slappe ende van sieckte bekomende menschen. Dan dese Wijn soude alsoo wel onder ’t ghetal van de Sapa oft ghesoden Wijnen, als onder de Naewijnen gherekent moghen worden.

Bruyn-rooden Wijn oft Swarten Wijn van de Wilde Druyve is t’samentreckende, ende seer goedt teghen den buyck-loop ende slappigheydt van de maghe, ende tot alle de andere ghebreken, daer stoppinghe oft t’samentreckinghe van noode is. Desen wijn heeft van verwe ghemeynschap met Vin Tint, maer schilt daer nochtans ghenoegh van in krachten ende smaeck: want ionck zijnde soo is den Vin Tint lieffelijck ende soet: ende en krijght gheen wrange stoppende kracht dan als hy tamelijcken oudt is.

HET XXXIV. KAPITTEL.

Van Lora of nawijn.

In het getal van wijnen wordt die soort van drank gerekend die in het Grieks Deuteria en in het Latijn Lora genoemd wordt. Deze is drievormig zoals Plinius schrijft in het 10de kapittel van zijn 14de boek. De eerste soort is, als men op de uitgeperste wijndruiven zoveel water giet als het tiende deel van de most bedraagt die men er uit geperst of getreden heeft en het water op de kernen van de wijnbessen een dag en een nacht gelegen heeft en daarna wederom met de pers uitduwt en in tonnen doet. De tweede soort is als men zoveel water neemt als het derde deel van de uitgeperste wijn bedraagt en dat water wederom uitdrukt tot tweederde delen verkookt. De derde soort is uit de ruigheid of droesem van de wijn gedrukt.

1. De eerste soort van Lora leert ons Columella ook maken, te weten als men zoveel water als het tiende deel van de uitgeperste most bedraagt op de kernen van de wijnbessen giet, maar hij zegt er noch toe dat men daarbij het schuim van de Sapa of verkookte wijn plag te mengen en insgelijks ook de gist die onder in de wijnkuil ligt, daar Plinius nochtans niet van vermaant.

De kernen daar men dit water op giet moeten wezen van de wijnbessen waaruit de voorgaande dag wijn uit geperst is geweest en dan moet men die in datzelfde water een nacht laten weken en de volgende dag moet men dat met voeten treden en tezamen gemengd onder de pers leggen en tenslotte hetgeen dat er uit vloeit moet men in kuipen of kruiken bewaren.

Dioscorides zegt dat men even zoveel water als er most uit de druiven geperst was om deze nawijn te maken moet nemen, dan dat water dat op de kernen gelegen heeft en uitgedrukt is tot de tweederde delen verkookt wordt en bij elke kruik wijn van honderd pond omtrent drie pond zout bijgedaan wordt en zodanige Lora, zegt hij, is niet alleen Dentaria, maar ook Potimos genoemd.

Maar Galenus in het tweede boek van de krachten van het voedsel leert ons twee verschillende manieren om deze wijn te maken die zeer van de voorgaande verschillen. De kernen, zegt hij, worden in kleine kuipjes geworpen en daar giet men zoveel water op totdat ze gans doorweekt zijn en nat liggen en als ons dat lang genoeg tezamen gelegen schijnt te hebben dan doet men een gat in het midden van de bodem van de ton open zodat alle vochtigheid er uit vloeit en dat wordt in plaats van wijn gedronken en daarna giet men wederom ander water op dezelfde kernen, doch in geenszins zo grote menigte als tevoren en dat gebruikt men ook voor drank. De eerste drank, zegt hij, wordt Stemphylitis genoemd, als of men kernen wijn zei, omdat kernen in het Grieks Stemphyla genoemd zijn welke naam (als gezegd is) de velletjes en steeltjes van de druiven met al hetgeen dat na het persen overgebleven is omvat. De andere noemen diegene die eigenlijk op de wijze van Athene Grieks spreken gewoonlijk Deutaria, dat is tweede wijn of nawijn.

2. De tweede Lora daar Plinius van vermaant schijnt van Dioscorides ook beschreven te wezen, nochtans neemt hij niet even zoveel water als het derdedeel van de most bedraagt zoals Plinius deed, maar neemt even zoveel water als er most is en dat wordt tezamen vermengd en daarna met zacht of matig vuur gekookt totdat het water gans verkookt is en als het koud geworden is bewaart men dat in een gepekte ton.

3. De derde soort van nawijn wordt van Cassius Dionysus van Utica in zijn Geoponica of landwinning aan keizer Constantinus bereid als volgt, welke wijze met diegene die Plinius beschrijft zeel goed overeen komt. De kernen of stenen van de wijnbessen, zegt hij, moet men nadat de most afgelopen is straks er uitwerpen en in kuipen leggen en stampen of met voeten treden, want de gist of overvloedigheid er van, in het Grieks Thamna genoemd, wordt van de landlieden gebruikt en ze bereiden er een niet onlieflijke drank van die Lora genoemd wordt en die van hun gemaakt wordt van de kernen die nooit tevoren onder de pers geweest hebben, te weten die uit de most alleen zonder enige persen of duwen gevloeid of afgelopen is. Want wat zou men daaruit meer kunnen duwen zonder er water bij te gieten als ze eens onder de pers geweest hadden?

BIJVOEGING.

Deze Lora mag in onze taal spoelwijn of nawijn heten. Als hij de hele winter gestaan heeft dan wordt hij afgetrokken in vaten of in aarden kruiken bewaart en dan moet hij binnen dat jaar gedronken worden want hij verliest terstond zijn kracht. [695]

Lora is zeer goed voor de zieke mensen die de wijn zou mogen hinderen en diegene die lang ziek gelegen hebben en beginnen bij te komen.

De wijnen van omtrent Venetië en Ferrara die rood zijn door kleur of kunst omdat er zoveel water bij gedaan wordt en andere dingen die elk naar zijn behagen er bij doet (als aluin, zout en enige kruiden) hebben grote gemeenschap met de Lora en zijn niet sterker dan de middelbare soorten van bier van deze landen, immers merkelijk slapper dan onze dikke of maartse bieren die met de Lora vergeleken met recht wijnen (dat is gerstewijnen) heten mogen.

Slappe of zwakke wijn of gewaterde wijn, in het Grieks Adynamon, werd bijna als de Lora gemaakt. Men nam water en most en van elk even veel die men liet koken met klein vuur totdat al het water ingekookt was en als het koud geworden was dan werd het in gepekte vaten gedaan en bewaard. Andere nemen zeewater, regenwater, honig en most en van elk evenveel en tezamen gemengd vergieten ze het en laten het veertig dagen in de zon staan en wordt dan binnen het jaar gebruikt van slappe en die van ziekte bijkomende mensen. Dan deze wijn zou alzo goed onder het getal van de Sapa of gekookte wijnen als onder de nawijnen gerekend mogen worden.

Bruinrode wijn of zwarte wijn van de wilde druif is tezamen trekkend en zeer goed tegen de buikloop en slapte van de maag en tot alle andere gebreken daar stopping of tezamen trekking nodig is. Deze wijn heeft van kleur gemeenschap met vin tint, maar verschilt er nochtans genoeg van in krachten en smaak, want als ze jong zijn dan is de vin tint lieflijk en zoet en krijgt geen wrange stoppende kracht dan als hij tamelijk oud is.

Geschreven en omgezet door Nico Koomen.

Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/