Lagenaria
Over Lagenaria
Kauwoerde, vervolg Dodonaeus, vorm, komkommers, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,
Geschreven en opgezet door Nico Koomen.
Joost van Ravelingen, vervolg van Dodonaeus of Dodoens, cruydt-boeck, 1644.
HET VI. CAPITEL. Van Cauwoorden. Gheslachten. De Cauwoorden zijn oock tweederhande, Tam ende wildt: de Tamme sullen wy eerst beschrijven: ende die zijn eygentlijck maer eenerhande; want al is het saecke dat de sommige Groote sommighe Kleyne, ende sommighe Lange gheheeten worden, nochtans en zijn die malkanderen van steelen ende voorder ghedaente gheenssins onghelijck. Ghedaente. De Cauwoorden hebben langhe, ranckachtige ende gekante steelen, met veele aenwassende sijd-tackskens; de welcke hun selven met haer klauwierkens [1044] aen al de staken, hagen, tuynen oft boomen, ende aen al t gene daer sy by wassen vast maeckende ende hechtende, seer hoogh op schieten ende groot wassen. De bladeren zijn seer groot ende breedt, bovenwaerts een weynighskens scherp, de bladeren van Groot Klissen in grootte bijnae gelijck, maer sacht ende als met een witte donsachtige wolle, mitsgaders de rancken ende de kleyne steelkens, daer die bladeren op wassen, bespraeyt oft bedeckt, ghelijckmen aen de bladeren van Witte Maluwe pleegh te sien. De bloemen spruyten uyt den oorsprongh oft schoot van dese bladeren, ende zijn wit, elck in vijf bladerkens gesneden. Nae de bloemen volgen de vruchten, die seer veel in ghedaente van malkanderen verschillen. A. Want somtijdts zijn sy bijnae ghemaeckt als Flesschen, met hun breede uytpuylende buycken, ende hun lange halsen; de welcke daer sy de buycken naest zijn, ghemeynlijck wat smaller zijn. B. Somtijdts zijn dese vruchten heel buyckigh ende dick, maer en hebben geenen hals, alleen het onderste is breeder dan het bovenste, soo dat sy dan eenighsins een Peere schijnen te ghelijcken. C. Somtijdts zijn sy seer langh ende dun. Ende van sulcke Cauwoorden spreekt Plinius in t 5.capitel van sijn 19.boeck, seggende, De Cauwoorde krijgt dusdanige gedaente daer sy toe gedwongen wordt, ende dickwijls ghelijckt sy een gekronckelde Slanghe oft Draeck: maer als sy erghens aen vast hanght, ende vry oft onbedwongen wassen magh, dan heeftmense wel neghen voeten langh sien worden. Voort soo is de schorse van alle Cauwoorden eerstelijck groen, ende met een dun sacht hayrken bekleedt, ende naemaels geelachtigh ende schier kael als sy rijp zijn, daer beneffens oock seer hardt ende houtachtigh: maer t vleesch ende t binnenste mergh is wit. De saeden, die daer in schuylen, zijn langhworpigh, plat, in een gedouwt, voorwaerts spitsch oft scherp eyndende, achterwaerts breedt, ende aen het smalste eynde twee verheven hoeckskens bijnae als horenkens hebbende: de schelle daer van is hard ende wit: ende dit saedt is met wit soet-smaeckende mergh vervult. Plaetse. De Cauwoorden pleghen in de hoven ghesaeyt ende onderhouden te worden. Tijdt. Dese vruchten worden eerst in de Oogstmaendt oft Herfstmaendt, dat is omtrent het beginsel vanden Herfst rijp, maer in warmer landouwen vroeger, in sonderheydt de gene diemen Vroeg Cauwoorden noemt. Dese Vroege Cauwoorden, ende oock de Vroege Concommers, worden aldus door konste ghemaeckt, als de oude schrijvers Quintilij geheeten, ons geleert hebben: Doet in oude manden oft onnutte potten wel gesifte aerde, die met mest oft dreck vochter gemaeckt ende wel gemengt zij; ende steckt daer de saeden t zy vande Concommeren in heel vroegh in t iaer, te weten in t beginsel van de Lente: ende alsser eenige schooone daghen zijn dat de Sonne schijnt, ende de locht tamelijcken warm is, ende eenighe soete regenen vallen, dan salmen dese manden oft teylen, daer dit saedt in is, in de locht stellen, ende de selve wederom omtrent den Sonnen ondergangh onder t dack brengen, ende van de koude des nachts beschutten: ende dit moet aldus dickwijls iae ghedurigh ghedaen worden, mits de aerde, als den noot dat vereyschen sal, somtijdts met water besproeyende. Maer als de koude heel vergaen is, ende dat het niet meer en vriest, salmen de voorseyde teylen oft manden in goede vette wel omgeroerde aerde in een goedt bedt van den hof graven, soo dat sy ghelijck met de aerde staen: ende dan moetmense voorts oeffenen nae behooren. Soo doende sullen sy vroegh vruchten dragen. Dit zijn de woorden vande voorseyde oude schrijvers. Naemen. De vruchten van dit ghewas heeten in onse tael Cauwoorden; in t Hooghduytsch Kurbs; in t Fransoys Courge; in t Italiaensch Zucca; in t Spaensch Calabazza; in Beemsch Tijkcw. A. De eerste soorte, die Flesch-ghewijse vruchten draeght, heet Cucurbita prior, dat is Eerste Cauwoorde, oft, als andere segghen, Flesch Cauwoorden. B. De ander soorte met peers-ghewijse vruchten heet Cucurbita latior, dat is Breeder Cauwoorde. C. De derde met langhe ende somtijdts slangs-ghewijse vruchten wordt Cucurbita longior oft Langhe Cauwoorden gheheeten. In t Latijn zijn sy allegader Cucurbita, Cucurbita edulis ende Cucurbita sativa geheeten, van Plinius Cucurbita Cameraria, om datse bequaem zijn om de prieelen, percken, gewelfselen ende andere hofwercken te beklimmen ende bekleeden: maer de gene die leegh wast ende nergens aen steunende oft vast houdende ter aerden verspreyt light oft kruypt, heeft den selven Plinius Cucurbita Plebeia toegenoemt. [1045] Den Grieckschen naem van allen is Colocyntha ende Colocyntha edodimos, oft oock Colocyntha hemeros, oft, als andere schrijven, Colocynta, oft oock Sicyonia. Aerd, Kracht ende Werckinghe. Het vleesch oft binnenste mergh van de Cauwoorden is koudt ende vocht van aerd, van beydts tot in den tweeden graed. Tsap van de Cauwoorden met olie van Roosen vermenght, versoet de pijne ende ontstekinghe oft versweeringhe van de ooren, daer in ghedruypt. Het selve rauw vleesch van Cauwoorden ghestooten, ende paps-ghewijs gheleydt op alle heete apostumatien ende gheswillen, versoet de pijne: inder selver voeghen ghebruyckt versoeten sy den hooftsweer van de ionge kinderen; ende verkoelen den brandt van de ontsteken ende roode ooghen. Alsmen neffens een iongh kindt dat de kortse heeft een Cauwoorde, oft oock een Concommer, van de selfde lenghe als het kindt is leght oft hanght, ter wijlen dat het leydt en slaept, soo sal dat stracks van de kortse bevrijdt worden. Dit selve vleesch oft mergh van de Cauwoorden pleegh oock van sommighe ghesoden, ghebacken, oft andersins bereydt zijnde, ghegeten te worden: dan dat en gheeft den lijfve heel luttel voedsels, ende dat selve is koudt ende vocht. Daer-en-boven soo sincken ende slibberen de Cauwoorden ghemackelijck nae beneden, in sonderheyt als sy gesoden zijn; ende dan maecken sy den buyck oock weeck, ende doen lichten kamerganck hebben, soo wel om de groote gladdigheyt van haer stoffe, als oock uyt reden, dat alle vochte spijsen t selve doen, te weten die sonder tsamentreckinghe sulcks zijn. Maer als dese Cauwoorden, te weten hun rauw vleesch, soo in stucken ghesneden zijnde, in de panne gheroost oft ghebraden zijn, dan legghen sy veel af van hun eyghen vochtigheyt; ende daerom en sincken sy dan soo haestelijck niet nae beneden, noch en maecken den buyck soo haest niet weeck. Het saedt van de Cauwoorden versoet ende verkoelt de scherpigheyt oft brandt van de pisse, ende doet die tamelijcken haest voortkomen. BIIVOEGHSEL. De verscheydentheydt van dese drijderhande Cauwoorden is gheleghen alleenlijck in t verkiesen van t saedt; want sy komen allegader van eenerhande saedt voort, als wy hier nae betoonen sullen. De bloemen van de Cauwoorden zijn broosch, verganckelijck ende slap, maer groot, sterres-ghewijs ghedeylt, meestendeel wit, somtijdts bleeck oft geelachtigh van verwe, veel in t ghetal: hoe wel datter weynigh zijn die volkomen vruchten draghen: dan de goede zijn licht om kennen; want sy vertoonen aen haer onderste de ionghe scheyselen van de Cauwoordekens als kleyne knopkens. Het eerste gheslacht is van sommighe Platte oft Breede Cauwoorde ghenoemt; in t Griecks Sicys; in t Latijn Cucurbita lata aut sessilis; van andere Cucurbita stellata; van Lobel Cucurbita lagenaria, dat is Flesch Cauwoorde: anders Flesschen-saedt; in t Fransch Coucorde. Een van dese is grooter dan dander, diemen Cucurbita lagenaria maior noemt, dat is Groote Flesch-Cauwoorde; hoe wel datse oock ghemeynlijck kleyner is dan de Ronde, ende oock van de Langhe Cauwoorden, ende daerom Cucurbita minor in t Latijn, Klein Kurbs in t Hooghduytsch, Kleyne Cauwoorden in onse tael, ende in t Fransoys Petite Courge heet. Maer de ander soorte van Flesch-Cauwoorde magh eyghentlijck soo heeten, oft, als Lobel seydt, Cucurbita lagenaria minor, dat is Kleyne Flesch-Cauwoorde: de welcke het beste fatsoen van een Flesch heeft. Tsaedt, de bladers ende de bloemen zijn als dander, maer eeler ende teerer. Het tweede gheslacht is breeder, dicker ende ronder dan de Flesch-Cauwoorde; ende is daerom hier voortijdts Groote Cauwoorde ghenoemt gheweest, in t Latijn Cucurbita perticalis aut Cameraria maior, oft Cucurbita magna; in t Hooghduytsch Grosz Kurbs; in t Fransoys Grande Courge. Het derde gheslacht heet eyghentlijck Langhe Cauwoorde oft Slanghe Cauwoorde in Brabandt, nae haer ghedaente; in t Latijn Cucurbita anguina, oft, als Lobel seydt, Cucurbita sive Zuccha omnium maxima, oft Cucurbita oblonga; in Vranckrijck Calabasses oft Courge longue; in t Hooghduytsch Lang Kurbs; in Enghelandt Gourde. Men vindt noch andere vremde Cauwoorden, die heel kleyn, rondt, Appels-ghewijs zijn, ende andere die plat ende vlack zijn, als schildekens oft Campernoelien, Cucurbita capitata, ende in t Hooghduytsch Kopff Kurbs ghenoemt. Wilde Cauwoorden zijn in t volghende Capitel beschreven: dan den oprechten Coloquint wordt oock soo gheheeten; in t Latijn Cucurbita silvestris oft Cucurbita barbara. Bittere Cauwoorde, in t Latijn Cucurbita amara cathartica, is den Coloquint-appel, elders van ons beschreven, ende in t volghende Capitel wederom vermaent. Zee-Cauwoorde is den naem van de Citrulle, ende oock van de Coloquint; in t Latijn Cucurbita marina. Indische Cauwoorden, in t Latijn Cucurbita Indiaca, zijn voren in t Bijvoeghsel van de Pepoenen beschreven: dan beneffens dese zijnder noch andere Indiaensche mede-soorten van Cauwoorden, Budiecas ende Comolange gheheeten, elders verhaelt. Cucurbitularis is den naem van Veldt-Cypres. Oeffeninghe van de Cauwoorden. De Cauwoorden en konnen haer selven niet oprechten; ende sonder behulp van eenighe staken oft latten ende konnen sy niet klimmen, maer blijven langhs der aerden vlidderende ende en konnen dan oock gheen vruchten voort brenghen: ende verschillen dies aengaende van de Concommeren, die wel aerden al liggen sy ter aerden. Daerom en salmen nerghens gheen Cauwoorden planten sonder daer staken oft ander behulp by te setten. De deught ende schoonheydt van de Cauwoorden is ghelegen in het saedt wel te kiesen: want van t saedt, dat omtrent den hals van de Cauwoorden light, groeyen de langhe, van t ghene dat in het midden light, groeyen de ronde, ende van het ander dat in de sijden light, komen de korte ende dicke. Dan om seer groote Cauwoorden te hebben, nemen sommighe het saedt dat in de middel is, ende steken dat met het scherp benedenwaerts in daerde. Die Cauwoorden, diemen bewaert om daer saedt van te hebben, salmen in t Koren moghen graven: want dan sullen sy rijp saedt krijghen, ende gheensins rotten. Tsaedt, dat in water gheworpen zijnde te gronde gaet, is goedt om saeyen; t ghene dat daer op vlot, is onnut. Maer men moet wel gade slaen dat daer gheen vrouwen by oft omtrent en komen daer sy ghesaeyt zijn, oft beghinnen te groeyen, in sonderheydt die haer stonden hebben: want sy souden haer den wasdom benemen, oft doen sterven; oft ten minsten bitter doen worden. Als de Cauwoorden ghespeent is, salmen daer een teyle met water by setten, omtrent een spanne verre van daer; ende daer door salmen bevinden datse uytnemende langh sullen worden, iae somtijdts op eenen nacht wel de lenghde van eenen halven voet aennemen sullen. In Indien aerden de Langhe Cauwoorden soo wel, t zy door den aerdt van den grondt ende locht, t zy door eenighe oeffeninghe die sy daer toe doen, datse daer in, vijf-en-twintigh daghen nae dat sy ghesaeyt zijn, rijpe vruchten draghen, als betuyghen de ghene die de selve landen beschrijven. Hier voortijdts, doen men de menschen verbrande in stede van te begraven, saeyden sommighe de Cauwoorden in de asschens van de menschen beenders, ende begotense dickwijls met olie; ende daer door kreghen sy in den tijdt van neghen daghen groote ende volkomen vruchten. [1046] Men gheeft de Cauwoorden alle dusdanighe kracht ende reuck alsmen begheert, midts datmen het saedt met eenighe vochtighe dinghen weyckt, eermen dat gaet saeyen. Sommighe maecken dat de Cauwoorden den buyck beroeren ende purgeren, leggende t saedt van de selve te weycken in water daer Rhabarber, Agaricus oft Scammonia in is, den tijdt van dagh ende nacht; ende dan saeyen sy dat saedt, t welck Cauwoorden voortbrenghen sal die al de selve krachten hebben sullen die de Wilde Cauwoorden hebben, iae noch beter, als sommighe versekeren. De Cauwoorden en sullen gheen saedt in hebben, alsmen t saedt, datmen saeyen wil, in Sesam olie weyckt. De vruchten worden langhen tijdt groen bewaert in een teyle daer droessem van witten wijn in is, oft alsmense in Pekel leght, oft in een tonne brenght, daer wat Azijn in is, doch soo dat sy den Azijn niet en ghenaken, de tonne altijdt wel dicht toe sluytende. Men hanghtse oock wel te drooghen, maer dat om den wille van het saedt; t welck daer uyt ghenomen wordt als den winter aen komt, ende met wat souts wel ghewreven, soo dat alle de slijmigheyt daer af gaet; ende dan bewaertmen dat in een drooghe plaetse, daer dat somtijdts dry iaren langh goedt blijft; anders bederft het haest door vochtigheyt. Noch van de Krachten. De Cauwoorden zijn goedt om eten, seydt Dioscorides, te weten ghesoden zijnde; want rauw ende onbereydt voor spijse in ghenomen, verwen ende verladen sy de maghe al te seer, ende doen die walghen ende braecken. De Cauwoorde moet versch, malsch ende soet van smaeck zijn; ende van alle de dry gheslachten zijn de Witte ende de Langhe Cauwoorden te verkiesen. Sy en hebben gheen sonderlinghen eyghentheydt in haer; maer nemen aen alle de krachten der dinghen daer sy mede vermenght worden: daerom alsmense met Mostaert oft Aiuyn eet, gheven sy scherpachtigh ende heet voedsel: met Veriuys ghegeten, volghen sy den aerdt van Veriuys; met soute dinghen vermenght zijnde, en gheven sy anders niet dan siltigh ende brack voedtsel. Daerom salmen de wijse van de Italiaenen volghen, die dese vrucht in kleyne stucken ghesneden zijnde, met vleesschop pleghen te sieden, ende met wat Veriuys ghemenght zijnde de kortsighe menschen voor spijse in gheven, ende de ghesonden menschen in de seer heete tijden. Sy doen daer oock altijdts wat souts by in het sieden, ende somtijdts oock wat groen cruydt, als Orega ende Petercelie, oft Peper, Saffraen ende andere specerijen. Dan de kortsighe menschen en moghense anders niet eten dan met Veriuys; ende dat als sy wel ghepurgeert ende in hun gantsche lichaem wel ghesuyvert zijn; anders souden hun de Cauwoorden schadelijck wesen. Maer als de menschen wel ghesuyvert zijn, soo dienen hun de Cauwoorden seer wel om den brandt van de vierighe kortsen te lesschen, om den dorst te verslaen, ende sachten kamergangh te maecken; ende soo ghebruyckt zijn sy seer nut de heete dorstighe ende oock de maghere menschen, die veel galle in t lijf hebben: want sy verkoelen de lever. Dan sy schaden de oude ende koude vochte menschen; want sy doen veele dunne we ende rauwe vochtigheden ende winden in den lijfve vergaderen, ende maecken de maghe slap; ende zijn bijster quaedt de ghene die krimpsel ende pijne in den buyck hebben. In t kort gheseydt, de Cauwoorden zijn quaedt in de koude ghebreken die van slijmerigheyt komen; want is t dat sy komen by quade vochtigheden, soo worden sy van de selve bedorven, ende maecken quaedt bloedt. Sy verminderen het mannelijck saedt, ende benemen den bijslapens lust. Gheroost oft ghefrijt zijnde zijn sy seer nut voor de blase; ende oock voor de borst ende longere; ende en zijn soo onghesont niet om eten als de Concommers: sy verkoelen tamelijck, maecken vochtigh de verdrooghde ende verhitte maghe, ende sy en worden niet qualijck verteert, soo verre de maghe te voren niet ontstelt oft met bedorven vochtigheden verladen en is gheweest; te weten alsmense in olie oft Boter roost, eerst in kleyne stucken ghesneden, ende in meel ghewentelt zijnde, ende dan met Veriuys bespraeyt, als sy uyt de panne ghenomen zijn, daer wat Saffraen, Peper, oft oock groene Petercelie ende Orega overstroyende. De Langhe Cauwoorden zijn de bequaemste om te confijten; daerom worden sy in stucken ghesneden, ende in Suycker gheconfijt zijnde, van de Portugiesen ende Spaegniaerts seer veel te koop ghebroght in dese Noordsche landen; ende die heeten sy Carbasade oft Calabassade; welcke Confituren seer goedt ende lieflijck zijn voor de dorstighe menschen, ende die met heete kortsen ghequelt zijn. Dan in ghebreke van dese dinghen ghebruycken sommighe veel nuttelijcker het sap van de Cauwoorden, douwende oft perssende de vochtigheydt uyt de versche vruchten, ende siedende dat in eenen nieuwen aerden pot sonder water in eenen heeten oven. Andere bedecken de versche Cauwoorden met Deech; ende steken dit sop tsamen in eenen heeten oven, midtsgaders het broodt; als t broodt ghenoegh ghebacken is, dan doen sy de Cauwoorde open, ende vergaderen het water dat daer in is. Andere snijden de Cauwoorden in kleyne stucken: doch sy en stampen oft perssen die niet, maer doense in eenen pot, die sy wel dicht toe decken, ende latense in den heeten oven sieden; ende bewaren het sap als voren. Dit water of sap wordt met Suycker ghedroncken om den brandt van vierighe kortsen te lesschen, om den dorst te verslaen, ende om den buyck weeck te maecken, ende om den hoest te versachten. Dit selve sap, met Honigh ende met wat Salpeter ghedroncken, doet sonder eenighe pijne oft moeyelijckheyt kamergangh hebben. Tselve doet oock den wijn die eenen heelen nacht langh in een uytghehoolde versche Cauwoorden ghedaen wordt, alsmen hem nuchteren drinckt. Water van onrijpe Cauwoorden gheconfijt vermagh al t selve. Dit ghewas dient oock seer wel van buyten opgheleydt; want die een hittighe lever heeft, sal dese Cauwoorden snijden ende drucken daer het sap uyt, ende menghen daer wat Azijn door; ende daer nae sal hy hier eenen doeck in netten, ende slaen dien alsoo van buyten aen t lijf over de hittighe lever, ende dit sal hem seer helpen. Het binnenste van de Cauwoorden ghestooten, oft het sap, oft het ghedistilleert water van de selve, op t flercijn van de voeten ghestrecken, versacht de pijne, als sy van hitte komt; is oock nut teghen den brant oft pijne van t hooft, met doeckskens op t voorhooft ghedaen; ende dient seer wel ghestreken op de bladeren oft bleynen die van hitte komen. Tselve sap van Cauwoorden alleen oft met olie van Roosen vermenght, is goedt op de verbrandtheydt, ende op t wildt vier, ende op alle verhitheydt ghestreken, ende dient seer wel in den brandende kortsen, aen de lendenen ende rughknocke ghesmeert. Teghen den heeten tandtsweer salmen den mondt met dit sap spoelen. Om te stillen den hooftsweer ghemenght met groote hitte, soodanigh als is die de Pickers in den Somer aenkomt, soo salmen op t voorhooft legghen sneden oft platen van Cauwoorden; ende de pijne sal vergaen. Tsaedt van Cauwoorden is den sade van Concommeren van krachten schier ghelijck. Tselve met wijn inghenomen ontsluyt de verstopte milte, lever oft nieren; ende gheneest de ghene die een verladen maghe hebben. Dit saedt salmen pellen, oft reynighen van de buytenste schellen, ende sieden dat in Gersten-water; ende dit water afgheseghen ende ghedroncken, is goedt de watersuchtighe, ende doet wel pissen. Van dit water wordt oock eenen Syroop met Suycker ghemaeckt, nut teghen alle kortsen. Droogh saedt van Cauwoorden ghestooten, ende in de holle wonden ghestroyt, doet de selve weder vol wassen; met wijn inghegheven, stopt den buyckloop. Schellen van Cauwoorden ghestooten, ende het sap daer uyt gedouwt, is goedt teghen de verbrandtheydt. Asschen van de drooghe Cauwoorde schorssen, gheneest de verbrandtheydt: suyvert ende gheneest de oude sweeren van de mannelijckheydt, die beginnen te verrotten, daer op ghestroyt. De ranckskens van de Cauwoorden, als sy oudt worden, met seer soeten wijn ende Azijn inghenomen, ghenesen het roodtmelizoen ende de ghequetste darmen. De bladeren van de Cauwoorden op de vrouwen borsten gheleydt, verdrooghen het soch: de selve ghestooten, ende t sap op de huyt van de Ossen, Peerden, Muylen oft Esels ghestreken, keert de Vlieghen, Horsels, Wespen ende Mugghen daer van. Selfs den roock van dese bladeren, als sy ghebrandt worden, verdrijft aldusdanighen vlieghende onghedierte. De bloemen van Cauwoorden in olie gheleydt ende voor de heete Sonne gestelt zijnde, aen de lendenen ghestreken, zijn goedt om de hitte van de nieren te verkoelen: sy dienen oock om de hooftsweer te verdrijven, sonderlinghen in de heete kortschen. De wortelen van Cauwoorden inghenomen dioen braecken. De Pelgrims van Vranckrijck, Italien ende Spaegnien, ende oock alle de reysende lieden van Asien ende Afrijcken pleghen de Breede oft Flesch Cauwoorden uyt te holen, ende van alle haer saedt ende vleesch ghesuyvert zijnde te ghebruycken, om daer wijn, olie oft andere vochtigheydt in te draghen: de welcke hun ghemackelijcker ende bequaemer zijn dan de glase oft aerde flesschen, die lastigh zijn ende lichtelijck breken. Maer daer toe is de Kleyne Flesch-Cauwoorde de allerbequaemste. De Visschers van Afrijcken ende van de omligghende landen ghebruycken dese Cauwoorde oock veel om hunne netten, die sy in de Zee oft Meeren uytgheworpen hebben, te heffen, lichten oft teeckenen, ghelijckmen hier te lande met het Corck pleegh te doen. |
HET VI. KAPITTEL. Van kauwoerden. (Lagenaria siceraria) Geslachten. De kauwoerden zijn ook tweevormig, tam en wild en de tamme zullen we eerst beschrijven en die zijn eigelijk maar eenvormig, want al is het zo dat de sommige grote sommige kleine en sommige lange genoemd worden, nochtans zijn die elkaar van stelen en verdere gedaante geenszins ongelijk. Gedaante. De kauwoerden hebben lange, rankachtige en gekante stelen met vele aangroeien zijtakjes die zichzelf met haar klauwiertjes [1044] aan alle staken, hagen, tuinen of bomen en aan al hetgeen daar ze bij groeien vast maken en hechten en zeer hoog opschieten en groot groeien. De bladeren zijn zeer groot en breed, bovenwaarts wat scherp en zijn de bladeren van grote klissen in grootte bijna gelijk, maar zacht en met de ranken en de kleine steeltjes daar die bladeren op groeien als met een witte donsachtige wol besproeid of bedekt net zoals men aan de bladeren van witte maluwe plag te zien. De bloemen spruiten uit de oorsprong of schoot van deze bladeren en zijn wit en elk is in vijf bladertjes gesneden. Na de bloemen volgen de vruchten die zeer veel in gedaante van elkaar verschillen. A. Want soms zijn ze bijna gemaakt als flessen met hun brede uitpuilende buiken en hun lange halzen die waar ze het dichtst bij de buiken zijn gewoonlijk wat smaller zijn. B. Soms zijn deze vruchten heel buikig en dik, maar hebben geen hals en alleen is het onderste breder dan het bovenste zodat ze dan enigszins op een peer schijnen te lijken. C. Soms zijn ze zeer lang en dun. En van zulke kauwoerden spreekt Plinius in het 5de kapittel van zijn 19de boek en zegt; De kauwoerde krijgt dusdanige gedaante daar ze toe gedwongen wordt en dikwijls lijkt ze op een gekronkelde slang of draak, maar als ze ergens aan vast hangt en vrij of onbedwongen groeien mag dan heeft men ze wel twee meter zeventig lang zien worden. Voort zo is de schors van alle kauwoerden eerst groen en met een dun zacht haartje bekleed en later geelachtig en vrijweel kaal als ze rijp zijn en daarnaast ook zeer hard en houtachtig, maar het vlees en het binnenste merg is wit. De zaden die daarin schuilen zijn langwerpig, plat, ineen geduwd en voorwaarts spits of eindigen scherp, achterwaarts breed en aan het smalste einde hebben ze twee verheven hoekjes bijna als horentjes, de schil er van is hard en wit en dit zaad is met wit zoet smakend merg vervuld. Plaatse. De kauwoerden plegen in de hoven gezaaid en onderhouden te worden. Tijd. Deze vruchten worden eerst in de augustus of herfstmaand, dat is omtrent het begin van de herfst rijp, maar in warmere landstreken vroeger en vooral diegene die men vroege kauwoerden noemt. Deze vroege kauwoerden en ook de vroege komkommers worden aldus door kunst gemaakt zoals de oude schrijvers Quintilij genoemd ons geleerd hebben: Doe in oude manden of onnuttige potten goed gezeefde aarde die met mest of drek vochtiger gemaakt en goed gemengd is en steek daar de zaden in, hetzij van komkommers, heel vroeg in het jaar, te weten in het begin van de lente en als er enige mooie dagen zijn dat de zon schijnt en de lucht tamelijk warm is en enige zoete regens vallen dan zal men deze manden of teilen daar dit zaad in is in de lucht stellen en die wederom omtrent de zonsondergang onder het dak brengen ene van de koude van de nacht beschutten en dit moet aldus dikwijls, ja steeds gedaan worden en de aarde als de nood dat vereisen zal soms met water besproeien. Maar als de koude heel vergaan is en dat het niet meer vriest zal men de voor vermelde teilen of manden in goede vette goed omgeroerde aarde in een goed bed van de hof graven zodat ze gelijk met de aarde staan en dan moet men ze voorts telen naar behoren. Als ge zo doet zullen ze vroeg vruchten dragen. Dit zijn de woorden van de voor vermelde oude schrijvers. Namen. De vruchten van dit gewas heten in onze taal cauwoorden, in het Hoogduits Kurbs, in het Frans courge, in het Italiaans zucca, in het Spaans calabazza, in Boheems tijkcw. A. De eerste soort die flesvormige vruchten draagt heet Cucurbita prior, dat is eerste kauwoerde of, als andere zeggen, fles kauwoerden. (Var.turbinata) B. De andere soort met peervormige vruchten heet Cucurbita latior, dat is bredere kauwoerde. C. De derde met lange en soms slangvormige vruchten wordt Cucurbita longior of lange kauwoerden genoemd. In het Latijn zijn ze allen Cucurbita, Cucurbita edulis en Cucurbita sativa genoemd en van Plinius Cucurbita Cameraria omdat ze geschikt zijn om de prieelen, perken, gewelven en andere hofwerken te beklimmen en te bekleden, maar diegene die laag groeit en nergens aan steunt of vast houdt en ter aarde verspreidt ligt of kruipt heeft dezelfde Plinius Cucurbita Plebeia toegenoemd. [1045] De Griekse naam van allen is Colocyntha en Colocyntha edodimos of ook Colocyntha hemeros of zoals andere schrijven Colocynta of ook Sicyonia. Aard, kracht en werking. Het vlees of binnenste merg van de kauwoerden is koud en vochtig van aard en van beide tot in de tweede graad. Het sap van de kauwoerden met olie van rozen vermengt verzoet de pijn en ontsteking of verzwering van de oren, daarin gedrupt. Hetzelfde rauw vlees van kauwoerden gestoten en papvormig op alle hete blaren en gezwellen gelegd verzoet de pijn en op dezelfde manier gebruikt verzoeten ze de hoofdpijn van de jonge kinderen en verkoelen de brand van de ontstoken en rode ogen. Als men naast een jong kind dat de koorts heeft een kauwoerde of ook een komkommer van dezelfde lengte als het kind is legt of hangt terwijl dat het ligt en slaapt zo zal dat straks van de koorts bevrijd worden. Dit vlees of merg van de kauwoerden plag ook van sommige gekookt, gebakken of anderszins bereidt gegeten worden, dan dat geeft het lijf heel weinig voedsel en dat is koud en vochtig. Daarboven zo zinken en slibberen de kauwoerden gemakkelijk naar beneden en vooral als ze gekookt zijn en dan maken ze de buik ook week en laten lichte kamergang hebben, zowel vanwege de grote gladheid van haar stof als ook uit reden dat alle vochtige spijzen hetzelfde doen, te weten zulks die zonder tezamen trekking zijn. Maar als deze kauwoerden, te weten hun rauw vlees zo in stukken gesneden in de pan geroosterd of gebraden dan leggen ze veel van hun eigen vochtigheid af en daarom zinken ze dan niet zo gauw naar beneden, noch maken de buik niet zo gauw week. Het zaad van de kauwoerden verzoet en verkoelt de scherpte of brand van de plas en laat die tamelijk gauw voortkomen. BIJVOEGING. De verschillen van deze drie soorten kauwoerden is alleen gelegen in het verkiezen van het zaad, want ze komen allen van hetzelfde zaad voort zoals we hierna betonen zullen. De bloemen van de kauwoerden zijn broos, vergankelijk en slap, maar groot en stervormig gedeeld en meestal wit, soms bleek of geelachtig van kleur en veel in het getal, hoewel dat er weinig zijn die volkomen vruchten dragen, dan de goede zijn gemakkelijk te herkennen want ze vertonen aan hun onderste de jonge scheden van de kauwoerden als kleine knopjes. Het eerste geslacht is van sommige platte of brede kauwoerde genoemd en in het Grieks Sicys, in het Latijn Cucurbita lata aut sessilis, van andere Cucurbita stellata en van Lobel Cucurbita lagenaria, dat is fles kauwoerde, anders flessenzaad, in het Frans coucorde. Een van deze is groter dan de ander die men Cucurbita lagenaria major noemt, dat is grote fles kauwoerde, hoewel dat ze ook gewoonlijk kleiner is dan de ronde en ook van de lange kauwoerden en daarom Cucurbita minor in het Latijn, Klein Kurbs in het Hoogduits, kleine kauwoerden in onze taal en in het Frans petite courge heet. Maar de ander soort van fleskauwoerde mag eigenlijk zo heten of, als Lobel zegt, Cucurbita lagenaria minor, dat is kleine fles kauwoerde die het de beste vorm van een fles heeft. Het zaad, de bladeren en de bloemen zijn als de ander, maar ijler en teerder. Het tweede geslacht is breder, dikker en ronder dan de fles kauwoerde en is daarom hier vroeger grote kauwoerde genoemd geweest, in het Latijn Cucurbita perticalis aut Cameraria major of Cucurbita magna, in het Hoogduits Grosz Kurbs en in het Frans grande courge. (Var. oblonga) Het derde geslacht heet eigenlijk in Brabant lange kauwoerde of slangen kauwoerde naar haar gedaante, in het Latijn Cucurbita anguina of, als Lobel zegt, Cucurbita sive Zuccha omnium maxima of Cucurbita oblonga, in Frankrijk calabasses of courge longue, in het Hoogduits Lang Kurbs en in Engeland gourde. Men vindt noch andere vreemde kauwoerden die heel klein, rond en appelvormig zijn en andere die plat en vlak zijn als schildjes of kampernoelies en Cucurbita capitata en in het Hoogduits Kopff Kurbs genoemd worden. Wilde kauwoerden zijn in het volgende kapittel beschreven, dan de echte kolokwint wordt ook zo genoemd, in het Latijn Cucurbita silvestris of Cucurbita barbara. Bittere kauwoerde, in het Latijn Cucurbita amara cathartica is de kolokwintappel en elders van ons beschreven en wordt in het volgende kapittel wederom vermaand. Zeekauwoerde is de naam van de citrul en ook van de kolokwint, in het Latijn Cucurbita marina. Indische kauwoerden, in het Latijn Cucurbita Indiaca, zijn tevoren in het bijvoegsel van de pepoenen beschreven, dan naast deze zijn er noch andere Indiaanse medesoorten van kauwoerden die budiecas en Comolange genoemd en elders verhaald zijn. Cucurbitularis is de naam van veldcipres. Teelt van kauwoerden. De kauwoerden kunnen zichzelf niet oprichten en zonder hulp van enige staken of latten kunnen ze niet klimmen, maar blijven langs de aarde vlinderen en kunnen dan ook geen vruchten voort brengen en verschillen wat dat aangaat van de komkommers die wel aarden al liggen ze ter aarde. Daarom zal men nergens kauwoerden planten zonder er staken of ander hulp bij te zetten. De deugd en schoonheid van de kauwoerden is gelegen in het zaad om dat goed te kiezen, want van het zaad dat omtrent de hals van de kauwoerden ligt groeien de lange en van hetgeen dat in het midden ligt groeien de ronde en van het ander dat in de zijden ligt komen de korte en dikke. Dan om zeer grote kauwoerden te hebben nemen sommige het zaad dat in het midden is en steken dat met de scherpe punt naar beneden in de aarde. Die kauwoerden die men bewaart om er zaad van te hebben zal men in het koren mogen graven want dan zullen ze rijp zaad krijgen en geenszins rotten. Het zaad dat in water geworpen is te gronde gaat is goed om te zaaien en hetgeen dat er op drijft is onnut. Maar men moet wel opletten dat er geen vrouwen bij of omtrent komen daar ze gezaaid zijn of beginnen te groeien en vooral die hun stonden hebben want ze zouden hun de wasdom benemen of laten sterven of tenminste bitter laten worden. Als de kauwoerden gespeend is zal men er een teil met water bij zetten omtrent een zeventien cm ver er van en daardoor zal men bevinden dat ze uitnemend lang zullen worden, ja soms op een nacht wel de lengte van een vijftien cm aannemen zullen. In Indien aarden de lange kauwoerden zo goed, hetzij door de aard van de grond en lucht, hetzij door enige teelt die ze er toe doen dat ze daar in vijf en twintig dagen nadat ze gezaaid zijn rijpe vruchten dragen, zoals diegene betuigen die deze landen beschrijven. Hier vroeger toen men de mensen verbrandde in plaats van te begraven zaaiden sommige de kauwoerden in de as van de mensenbeenderen en begoten ze dikwijls met olie en daardoor kregen ze in de tijd van negen dagen grote en volkomen vruchten. [1046] Men geeft de kauwoerden alle dusdanige kracht en reuk als men begeert, mits dat men het zaad met enige vochtige dingen weekt eer men dat gaat zaaien. Sommige maken dat de kauwoerden de buik beroeren en purgeren en leggen het zaad er van te weken in water daar rabarber, Agaricus of Scammonia in is de tijd van dag en nacht en dan zaaien ze dat zaad wat kauwoerden voortbrengen zal die al dezelfde krachten hebben zullen die de wilde kauwoerden hebben, ja noch beter zoals sommige verzekeren. De kauwoerden zullen geen zaad hebben als men het zaad dat men zaaien wil in sesamolie weekt. De vruchten worden lange tijd groen bewaard in een teil daar droesem van witte wijn in is of als men ze in pekel legt of in een ton brengt daar wat azijn in is, doch zo dat ze de azijn niet raken en de ton altijd goed dicht sluiten. Men hangt ze ook wel te drogen, maar dat vanwege het zaad wat er uit genomen wordt als de winter aankomt en met wat zout goed gewreven zodat alle slijmerigheid er af gaat en dan bewaart men dat in een droge plaats daar dat soms drie jaren lang goed blijft, anders bederft het gauw door vochtigheid. Noch van de Krachten. De kauwoerden zijn goed om te eten, zegt Dioscorides, te weten gekookt, want rauw en onbereid voor spijs ingenomen verkoelen en verladen ze de maag al te zeer en laten die walgen en braken. De woerde moet vers, mals en zoet van smaak zijn en van alle drie geslachten zijn de witte en de lange kauwoerden te verkiezen. Ze hebben geen bijzondere eigenschap in zich, maar nemen alle krachten van de dingen aan waar ze mee vermengd worden en daarom als men ze met mosterd of ui eet geven ze scherpachtig en heet voedsel en met sap van onrijpe druiven gegeten volgen ze de aard van die onrijpe druiven, met zoute dingen vermengt geven ze niets anders dan ziltig en brak voedsel. Daarom zal men de wijze van de Italianen volgen die deze vrucht in kleine stukken snijden en met vleessap plegen te koken en met wat sap van onrijpe druiven mengen de koortsige mensen voor spijs ingeven en de gezonde mensen in de zeer hete tijden. Ze doen er ook altijd wat zout bij in het koken en soms ook wat groen kruid als Origanum en peterselie of peper, saffraan en andere specerijen. Dan de koortsige mensen mogen ze niet anders eten dan met sap van onrijpe druiven en dat als ze goed gepurgeerd en in hun ganse lichaam goed gezuiverd zijn, anders zouden hun de kauwoerden schadelijk wezen. Maar als de mensen goed gezuiverd zijn dan dienen de kauwoerden hun zeer goed om de brand van de vurige koortsen te lessen, om de dorst te verslaan en zachte kamergang te maken en zo gebruikt zijn ze zeer nuttig de hete dorstige en ook de magere mensen die veel gal in het lijf hebben, want ze verkoelen de lever. Dan ze schaden de oude en koude vochtige mensen want ze laten vele dunne koude en rauwe vochtigheden en winden in het lijf verzamelen en maken de maag slap en zijn bijster kwaad diegene die krampen en pijn in de buik hebben. In het kort gezegd, de kauwoerden zijn kwaad in de koude gebreken die van slijmerigheid komen want is het dat ze komen bij kwade vochtigheden dan worden ze van die bedorven en maken slecht bloed. Ze verminderen het mannelijk zaad en benemen de bijslapen lust. Geroosterd of gefruit zijn ze zeer nuttig voor de blaas en ook voor de borst en longen en zijn niet zo ongezond om te eten als de komkommers, ze verkoelen tamelijk, maken vochtig de verdroogde en verhitte maag en ze worden niet slecht verteerd, zover de maag tevoren niet ontsteld of met bedorven vochtigheden verladen is geweest, te weten als men ze in olie of boter roostert en eerst in kleine stukken gesneden en in meel wentelt en dan met sap van onrijpe druiven besproeid als ze uit de pan genomen zijn en er wat saffraan, peper of ook groene peterselie en Origanum over strooit. De lange kauwoerden zijn de beste om te konfijten en daarom worden ze in stukken gesneden en in suiker gekonfijt van de Portugezen en Spanjaards zeer veel in deze Noordelijke landen te koop gebracht en die noemen ze carbasade of calabassade welke confituren zeer goed en lieflijk zijn voor de dorstige mensen en die met hete koortsen gekweld zijn. Dan in gebreke van deze dingen gebruiken sommige veel nuttiger het sap van de kauwoerden en duwen of persen de vochtigheid uit de verse vruchten en koken dat in een nieuwe aarden pot zonder water in een hete oven. Andere bedekken de verse kauwoerden met deeg en steken dit sap zo tezamen in een hete oven met het brood en als het brood genoeg gebakken is dan doen ze de woerde open en verzamelen het water dat er in is. Andere snijden de kauwoerden in kleine stukken, doch ze stampen of persen die niet maar doen ze in een pot die ze goed dicht toe dekken en laten die in de heten oven koken en bewaren het sap als tevoren. Dit water of sap wordt met suiker gedronken om de brand van vurige koortsen te lessen en om de dorst te verslaan en om de buik week te maken en om de hoest te verzachten. Dit sap met honig en met wat Salpeter gedronken laat zonder enige pijn of moeilijkheid kamergang hebben. Hetzelfde doet ook de wijn die een hele nacht lang in een uitgeholde verse kauwoerden gedaan wordt als men het nuchter drinkt. Water van onrijpe kauwoerden gekonfijt vermag al hetzelfde. Dit gewas dient ook zeer goed van buiten opgelegd want die een hete lever heeft zal deze kauwoerden snijden en drukken er het sap uit en mengen er wat azijn door en daarna zal hij hier een doek in net maken en die zo van buiten op het lijf slaan over de hete lever en dit zal hem zeer helpen. Het binnenste van de kauwoerden gestoten of het sap of het gedistilleerd water er van op de jicht van de voeten gestreken verzacht de pijn als ze van hitte komt en is ook nuttig tegen de brand of pijn van het hoofd met doekjes op het voorhoofd gedaan en dient zeer goed gestreken op de blaren of bleinen die van hitte komen. Hetzelfde sap van kauwoerden alleen of met olie van rozen vermengt is goed op de verbranding en op het wild vuur en op alle verhitting gestreken en dient zeer goed in de brandende koortsen, aan de lendenen en rugknokkels gesmeerd. Tegen de hete tandpijn zal men de mond met dit sap spoelen. Om de hoofdpijn te stillen die gemengd is met grote hitte zodanig zoals is die de pikkers in de zomer aankomt zal men op het voorhoofd sneden of platen van kauwoerden leggen en de pijn zal vergaan. Het zaad van kauwoerden is het zaad van komkommers van krachten vrij gelijk. Hetzelfde met wijn ingenomen ontsluit de verstopte milt, lever of nieren en geneest diegene die een verladen maag hebben. Dit zaad zal men pellen of reinigen van de buitenste schillen en koken in gerstewater en dit water gezeefd en gedronken is goed de waterzuchtige en laat goed plassen. Van dit water wordt ook een siroop met suiker gemaakt dat nuttig is tegen alle koortsen. Droog zaad van kauwoerden gestoten en in de holle wonden gestrooid laat die weer vol groeien en met wijn ingegeven stopt de buikloop. Schillen van kauwoerden gestoten en het sap er uit geduwd is goed tegen de verbranding. As van de droge woerdeschors geneest de verbranding, zuivert en geneest de oude zweren van de manlijkheid die beginnen te verrotten, daarop gestrooid. De rankjes van de kauwoerden als ze oud worden met zeer zoete wijn en azijn ingenomen genezen de rode loop en de gekwetste darmen. De bladeren van de kauwoerden op de vrouwenborsten gelegd verdrogen het zog en die gestoten en het sap op de huid van de ossen, paarden, muilen of ezels gestreken keert de vliegen, horzels, wespen en muggen er van. Zelfs de rook van deze bladeren als ze gebrand worden verdrijft dusdanig vliegend ongedierte. De bloemen van kauwoerden in olie gelegd en voor de hete zon gesteld en aan de lendenen gestreken zijn goed om de hitte van de nieren te verkoelen en dienen ook om de hoofdpijn te verdrijven en vooral in de hete koortsen. De wortels van kauwoerden ingenomen laten braken. De pelgrims van Frankrijk, Itali력n Spanje en ook alle reizende lieden van Azi덊 en Afrika plegen de brede of fles kauwoerden uit te hollen en van al haar zaad en vlees te zuiveren te gebruiken om er wijn, olie of andere vochtigheid in te dragen die hun gemakkelijker en beter zijn dan de glazen of aarden flessen die lastig zijn en gemakkelijk breken. Maar daartoe is de kleine fles woerde de allerbeste. De vissers van Afrika en van de omliggende landen gebruiken deze kauwoerden ook veel om hun netten die ze in de zee of meren uitgeworpen hebben te heffen, lichten of tekenen net zoals men hier te lande met het kurk plag te doen. |
Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/