Sanguisorba

Over Sanguisorba

Pimpinella, Vervolg Dodonaeus, vorm, kruiden, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,

Geschreven en omgezet door Nico Koomen.

Joost van Ravelingen. Vervolg van Dodonaeus of Dodoens. Cruydt-boeck, 1644.

HET XXI. CAPITEL.

Van de Pimpinelle.

Gheslachten.

De Pimpinelle die wy hier beschrijven sullen, is seer verscheyden van de Pimpinelle die Saxifraga oft Steenbreke toeghenaemt wordt; waer van wy handelen sullen in de beschrijvinghe van de cruyden die kroonsghewijse bloemen draghen. Dan dese, daer wy nu af spreken, heeft twee soorten: de eene is kleynder, ende wordt ghemeynlijck in de hoven ghevonden, de andere is grooter ende is heel wilt van aerd.

Ghedaente.

1. Tamme Pimpinelle heeft langhworpige bladeren, van vele bladerkens aen een steelken staende by een vergadert; van de welcke elck bladt alleen rondachtigh is, aen de kanten wat ghekertelt, een weynigh rouw oft hayrigh: tusschen de bladeren spruyt eenen steel, niet heel sonder bladeren, een weynigh ghevoort oft gestreept; op ’t sop van den welcken ronde koppekens staen, die kleyne purpure bloemkens voort-brengen, ende daer nae kantige sadekens, by een als kleyne druyfkens vergadert. De wortel is lanck. Dit cruydt is de Pompoenen oft Concombers eenighsins ghelijck van reuck.

2. De Wilde Pimpinelle is in alle haer deelen grooter dan de Tamme; ende de bladeren zijn grooter ende breeder dan die van de Tamme. Den steel is langher, ende somtijdts dry voeten hoogh. De bollekens met de bloemkens zijn oock grooter, doncker purpur van verwe. Het saet insghelijcks is oock kantigh ende grooter. De wortel is noch langher. Dan dese soorte en heeft gantsch gheene lieflijckheydt van reuck.

Plaetse.

1. De Tamme Pimpinelle komt voordt op sommighe rouwe, steenachtighe ende berghachtighe plaetsen, alsmen siet meest over al in Behemerlandt, Duydtschlandt ende Nederlandt. In de hoven wordtse oock dickwijls ghesaeyt.

2. De Wilde wast liever in de beemden ende poelachtige landen; ende is seer gemeyn, niet alleen in Nederlandt, maer oock in Duytschlandt, Behemerlandt, Oostenrijck ende Hongarijen, ende veel meer ander ghewesten.

Tijdt.

Beyde de Pimpinellen bloeyen in Braeckmaendt, somtijdts oock vroegher, ende dickwijls tot in de Ooghstmaendt.

Naemen.

Dit cruydt wort van de nieuwe Cruydt-beschrijvers Pimpinella op ’t Latijnsch ghenoemt, ende sy gheven dat eenen toenaem Sanguisorba, om dat daer mede van de andere Pimpinella te onderscheyden: dan men heeft het dickwijls ghevonden alleen met den naem Sanguisorba oft Sanguinaria. Gesnerus hadde het liever Peponella ghenoemt, om dat het den reuck van den Pompoen soo nae by schijnt te komen, als voorseyt is. Andere noemen ’t Pampinula oft Bipennula; ende meer andere Solbastrella: de Hooghduytschen noemen ’t Rolbleskraut, Herr Gotts bartlin, Blutkraut, Megelkraut; de Nederduydtschen Pimpinelle; de Fransoysen Sanguisorbe; de Enghelsche Burnet.

1. De eerste soorte noemtmen eyghentlijck Tamme oft Kleyne Pimpinelle; in ’t Latijn Pimpinella Sanguisorba.

2. De tweede soorte is ghenoemt Wilde oft Groote Pimpinelle; in ’t Latijn Pimpinella sanguisorba maior.

Sideritis altera. Dese soorten van Pimpinelle komen [145] seer wel over een met de tweede Sideritis van Dioscorides: want het bladt van de Pimpinelle, besonder van de Kleyne, dat wy gheseyt hebben dat van vele rondom ghekertelde bladerkens ghemaeckt is, ghelijckt seer wel het bladt van Trichomanes; ’t welck een soorte van Varen-cruydt is, ende Pterion pleegh ghenoemt te wesen: het saet is oock ghekant, ronder ende herder dan het saet van de Beete. Voorts, soo komen alle de ander deelen van de Pimpinelle met de tweede Sideritis over een; selfs oock de krachten, als het ghenoeghsaem blijckt uyt de beschrijvinghe van de tweede Sideritis: want Dioscorides beschrijftse inde naervolghende maniere: De tweede Sideritis, seght hy, heeft dunne tacken, by de dry voeten hoogh: de bladeren ghelijcken die van Varen-cruydt, aen beyde sijden langhs de kanten ghedeylt: op ’t sop van de tacken gheeft het langhe dunne uytschietselen, op de welcke ronde bollekens staen, waer in saet steeckt, als dat van de Beete, maer ronder ende herder.

Sissitieteris. Voorts, soo kan dese Pimpinelle seer wel wesen ’t selve cruydt dat Plinius in het 17.capitel van sijn 24.boeck seght Sissitieteris in Persien te heeten, om dat de Persiaenen hun selven daer mede pleghen vrolijck te maken ende te verheughen. Hy noemtse oock Protomedia ende Casignete, ende oock Dionysionymphas, om dat sy seer goet is om by den wijn te doen: want sy kan den wijn eenen goeden reuck ende bevallijcken smaeck geven. ’T gene dat wy nu segghen van dit cruydt, en strijt geensins tegen ’t ghene dat Plinius van dit cruydt van Sideritis op andere plaetsen van sijn boeck schrijft; die dat selve dickwijls verscheyden naemen gheeft: want het is dickwijls ghesien gheweest, dat de oude schrijvers van eenderhande cruydt met verscheyden naemen op besondere plaetsen ghesproken hebben; ’t welck alsdan lichter om doen gheweest is, ende dickwijlder ghesien is, als aen de schrijvers selve die cruyden daer sy af vermaenden niet wel ghenoegh bekent en waeren: het welck Plinius dickwijls ghebeurt is. Immers het blijckt genoegh, dat hy de Sideritis niet ghenoegh ghekent en heeft, ghemerckt dat hy daer van niet anders gheschreven en heeft dan ’t ghene dat andere daer af vermaent oft goet ghevonden hadden.

Aerd.

Dese Pimpinelle, behalven haer gheweldighe drooghmaeckende ende t’ samentreckende kracht, kan oock matelijcken verkoelen.

Kracht ende Werckinghe.

De Tamme oft Kleyne Pimpinelle heeft van buyten eenige lichte welrieckentheyt ende matelijcke kracht oft eyghentschap, de welcke sy afleyt wanneermense in den wijn doet: dan dese en blijft haer niet by wanneer sy droogh is, noch en wordt oock in haer sap oft in het water, daer sy in ghesoden is gheweest, niet ghevonden.

Dan dese Pimpinelle wort sonderlinghen gepresen ende krachtigh ghevonden in het ghenesen van de wonden ende quetsuren: ’t welck Dioscorides van sijne tweede Sideritis oock betuyght.

Sy stelpt het bloedt; ende daer van heeft sy den naem Sanguisorba op ’t Latijnsch ghekreghen, al oft sy het bloet inslorpen oft suyghen koste. Dese kracht blijckt oock in haer, soo wel van buyten opgeleyt, als van binnen in ’t lichaem ghenomen zijnde.

Voorts, soo ghebruycktmen van dit cruydt gemeynlijck het sap, oft het water daer het in ghesoden heeft, oft het poeder van de ghedrooghde bladeren.

Men stoot de Pimpinelle wel kleyn, ende men leydtse van buyten op de wonden, oft men menghtse met andere dinghen diemen van buyten pleegh te ghebruycken.

Pimpinelle doet alle buyck-loop ophouden, iae oock het roodmelisoen; ende is seer krachtigh om de vrouwelijcke vloeden te stelpen.

Tamme Pimpinelle wordt seer dickwijls in het salaet ghedaen; ende men ghelooft datse soo g’ eten zijnde veel doen kan om de menschen vrolijck te maken, ende hun ’t herte te verheughen: om de selve oorsake worptmense oock inde drinck-bekers by den wijn: want daer door wort den wijn smaeckelijcker ende eenighsins beter rieckende.

BIIVOEGHSEL.

Dit is een seer lieffelijck cruydt in de maeltijden, om een vrolijck hert te maken den ghenen die om vreughdes wille vergadert zijn; want het ghesicht alleen van dit cruydt kan ons soo seer verquicken, besonder in rooden wijn ghedaen, dat den wijn daer door smakelijcker wordt; ende den reuck is oock seer behaeghlijck. Om dat de bladeren van dit cruydt aende sijden van de steelen thien oft twaelf teghen een als vleughelen verspreydt staen, daerom heeft Dioscorides dat met Varen-cruydt vergheleken dat Pterion oft Voghelcruydt ghenoemt is. De bloemkens zijn somtijdts lijfverwigh rood; in ’t midden van de welcke hanghen kleyne geele hayrkens. Het saet is drykantigh, maer de bloemkens van de Wilde Pimpinelle zijn bruyn-rood. Men vindt dese cruyden veel omtrent Vilvoorden ende Reinsburg. De bladeren van de Tamme Pimpinelle zijn van boven groen, van onder blauwachtigh; sy staen met ghelijcke ruymte van een, die van Gamanderlin oft Ooghentroost niet onghelijck, rondom ghekerft,ghemeynlijck met elf oft derthien kerfkens, staende twee en twee teghen malkanderen over. Dese bloemkens, die in ronde mosachtighe bollekens groeyen, zijn somtijdts licht-rood, somtijts oock geelachtigh, de welcke, nae dat de bloemen afghevallen zijn, de vrucht van den Adonis oft Moerbesie ghelijck zijn. De bladeren van Wilde Pimpinelle zijn somtijdts van grootte die van de Betonie ghelijck. In de hoven van Italien is de Tamme Pimpinelle gantsch niet ruygh, seght Fabius Columna, in der voegen dat het Latijnsch spreeckt-woort, Pimpinnella pilos habet, at Saxifraga nullos, (dat is Pimppinelle heeft hayren, Bevernelle en heefter gheen) niet volkomen waer is; al is ’t sake dat het nochtans ghemaeckt is om dese Pimpinelle van de Groote Steenbreke oft Bevernaert (die Fuchsius Groote Pimpinelle oft Pimpinella maior noemt) te onderscheyden, midts dat Bevernaert gheen ruyghe bladeren en heeft, als dese onse Pimpinelle ghemeynlijck doet. Voorts, soo is den selven Columna oock van ghevoelen, dat de Pimpinella anders niet en is dan de oprechte Sideritis altera van Dioscorides, ende de Sideritis terta Cratavae.

Stekelighe Pimpinelle, in ’t Latijn Pimpinella Spinosa, is elders bequaemer beschreven.

Ulmaria oft Reynette wort van sommighe voor een medesoorte van Pimpinelle ghehouden.

Naemen.

Men noemt dese cruyden oock Bipinella in ’t Latijn; in ’t Spaensch Freixinha; in ’t Italiaensch Pimpinella, Solbastrella, oft Sorbastrella; in ’t Hooghduytsch Blutvvurtz oft Blutkraut, nae ’t Latijnsch Sanguisorba.

Kracht ende Werckinghe.

Pimpinella is seer goedt teghen de beroert ende kloppinghe van ’t herte.

Het saet van Pimpinella ghepoedert, ende met wijn oft ghestaelt water inghenomen, oft (als sommighe schrijven) groen in de handt ghehouden, kan het bloet-spouwen, bloet-pissen, ende alle bloet-loopen ende andere onmatelijke vloeden doen ophouden.

De bladeren van Pimpinelle groen ghestooten ende op de wonden gheleydt, bewaren ende beschermen die van alle verhittinghe ende apostumatien.

Pimpinelle, als voorseyt is, is een seer goedt wondt-cruydt, ende wordt in de wondt-drancken teghen de verhittinghe oft overvloedighe bloedinghe ghebruyckt.

Dit cruydt is seer goedt in de ghebreken des herten ende van de Lever, maer dient sonderlinghen om den gheest te verquicken: daerom wordt het in Nederlandt, Enghelandt ende Vranckrijck dickwijls met olie ende azijn g’eten.

Pimpinelle wordt oock seer ghepresen in tijden van Peste: want met haer sap worden de quade hittighe kortsen verdreven.

Om dat sy soo goedt is om ’t bloedt te stelpen, heeft sy de naemen Sanguinaria ende Bloetvvurtz, dat is Bloedt-cruydt, ghekreghen.

De Wilde Pimpinelle, al en is sy soo welrieckende niet, als de Tamme, nochtans is sy seer goedt ende verheughelijck om in den wijn te legghen, besonder die in heete landen wast.

Men doet dit cruydt by de salven diemen ghebruyckt in de ghebreken des hoofts, en oock in de ghene diemen teghen den Cancker maeckt.

De sweeren van de borsten worden haest ghenesen met dit cruydt, alsmen het poeder van de ghedrooghde bladeren daer over stroyt, eer datmen te bedde gaet; ende des smorghens die met menschensmeer bestrijckt.

Het water van dit cruydt ghedistilleert, oft het sap uyt de versche wortelen gheperst, gheneest de wonden, neemt de placken van de huyt wegh, ende maeckt een schoon blinckende aensicht; ende wort ghepresen in de beten van de verghiftighe dieren.

In ’t kort, dese Pimpinelle heeft alle de krachten van de tweede Sideritis van Dioscorides, ende van de derde van Cratevas; in sonderheydt teghen de wonden, seght Columna; die daer oock by schrijft, datter niet beter en is tegen de sneden oft quetsuren in de handen met een mes ghedaen, dan dese bladeren gheknauwt zijnde oft ghestooten, daer op te legghen: want daer mede alleen sullen die wonden, sonder daer iet anders toe te doen, seer haest ende volkomentlijck toeheelen.

HET XXI. KAPITTEL.

Van de pimpinella. (Sanguisorba minor Pimpinella major )

Geslachten.

De pimpinela die we hier beschrijven zullen verschilt zeer van de pimpinella die Saxifraga of steenbreek genoemd wordt en waarvan we handelen zullen in de beschrijving van de kruiden die kroonvormige bloemen dragen. Dan deze, daar we nu van spreken, heeft twee soorten, de ene is kleiner en wordt gewoonlijk in de hoven gevonden, de andere is groter en is heel wild van aard.

Gedaante.

1. Tamme pimpinella heeft langworpige bladeren die van vele bladeren bijeen tezamen gesteld staan aan een steeltje en waarvan elk blad alleen rondachtig is en aan de kanten wat gekarteld en wat ruw of harig, tussen de bladeren spruit een steel niet geheel zonder bladeren en wat gevoord of gestreept, op de top er van staan ronde kopjes die kleine purperen bloempjes voortbrengen en daarna kantige zaadjes die als kleine druifjes tezamen bijeen gesteld zijn. De wortel is lang. Dit kruid is de pompoenen of komkommers enigszins gelijk van reuk.

2. Wilde pimpinella is in al haar delen groter dan de tamme en de bladeren zijn groter en breder dan die van de tamme. De steel is langer en soms negentig cm hoog. De bolletjes met de bloempjes zijn ook groter en donkerpurper van kleur. Het zaad insgelijks is ook kantig en groter. De wortel is noch langer. Dan deze soort heeft gans geen lieflijkheid van reuk.

Plaats.

1. Tamme pimpinella komt voort op sommige ruwe, steenachtige en bergachtige plaatsen als men ziet meest overal in Bohemen, Duitsland en Nederland. In de hoven wordt ze ook dikwijls gezaaid.

2. De wilde groeit liever in de beemden en poelachtige landen en is zeer gewoon en niet alleen in Nederland maar ook in Duitsland, Bohemen, Oostenrijk en Hongarije en veel meer andere gewesten.

Tijd.

Beide pimpinellen bloeien in juni en soms ook vroeger en dikwijls tot in augustus.

Namen.

Dit kruid wordt van de nieuwe kruidbeschrijvers op het Latijns Pimpinella genoemd en ze geven dat een toenaam Sanguisorba omdat daarmee van de andere Pimpinella te onderscheiden, dan men heeft het dikwijls alleen met de naam Sanguisorba of Sanguinaria gevonden. Gesnerus heeft het liever Peponella genoemd omdat het de reuk van de pompoen zo dicht bij schijnt te komen, als gezegd is. Andere noemen het Pampinula of Bipennula en meer andere Solbastrella, de Hoogduitsers noemen het Rolbleskraut, Herr Gotts bartlin, Blutkraut, Megelkraut, de Nederduitse pimpinelle, de Fransen sanguisorbe en de Engelsen burnet.

1. De eerste soort noemt men eigenlijk tamme of kleine pimpinella, in het Latijn Pimpinella Sanguisorba.

2. De tweede soort is wilde of grote pimpinella en in het Latijn Pimpinella sanguisorba major genoemd.

Sideritis altera. Deze soorten van pimpinella komen [145] zeer goed overeen met de tweede Sideritis van Dioscorides, want het blad van de pimpinella en vooral van de kleine waarvan we gezegd hebben dat het van vele rondom gekartelde bladeren gemaakt is lijkt zeer goed op het blad van Trichomanes, wat een soort van varenkruid is en Pterion plag genoemd te wezen, het zaad is ook kantig, ronder en harder dan het zaad van de biet. Voorts komen alle ander delen van pimpinella met de tweede Sideritis overeen en zelfs ook de krachten, zoals het voldoende blijkt uit de beschrijving van de tweede Sideritis want Dioscorides beschrijft ze op de volgende manier; ‘de tweede Sideritis, zegt hij, heeft dunne takken bij de negentig cm hoog, de bladeren lijken op die van varenkruid en zijn aan beide zijden langs de kanten gedeeld, op de top van de takken geeft het lange dunne scheuten waarop die ronde bolletjes staan en waarin zaad steekt als dat van de biet, maar ronder en harder’.

Sissitieteris. Voorts zo kan deze pimpinella zeer goed hetzelfde kruid wezen dat Plinius in het 17de kapittel van zijn 24ste boek zegt Sissitieteris in Perzië te heten omdat de Perzen zichzelf daarmee vrolijk plegen te maken en te verheugen. Hij noemt het ook Protomedia en Casignete en ook Dionysiomphas omdat het zeer goed is om bij de wijn te doen want ze kan de wijn een goede reuk en bevallige smaak geven. Hetgeen dat we nu van dit kruid zeggen strijdt geenszins tegen hetgeen dat Plinius van dit kruid Sideritis op andere plaatsen van zijn boek schrijft die dat dikwijls verschillende namen geeft want het is dikwijls gezien geweest dat de oude schrijvers van een soort kruid met verschillende namen op aparte plaatsen gesproken hebben wat dan gemakkelijker om doen geweest is en vaker gezien wordt dan bij de schrijvers zelf die de kruiden waar ze van vermanen niet goed genoeg bekend waren wat Plinius vaak overkomen is. Immers het blijkt genoeg dat hij de Sideritis niet genoeg gekend heeft, gemerkt dat hij daarvan niets anders geschreven heeft dan hetgeen dat andere daarvan vermaand of goed gevonden hebben.

Aard.

Deze pimpinella, behalve haar geweldige droog makende en tezamen trekkende kracht, kan ook matig verkoelen.

Kracht en werking.

De tamme of kleine pimpinella heeft van buiten enige lichte welriekendheid en matige kracht of eigenschap die ze aflegt wanneer men het in wijn doet, dan dat blijft haar niet bij wanneer ze droog is, noch wordt ook niet in haar sap of in het water daar ze in gekookt is geweest gevonden.

Dan deze pimpinella wordt vooral geprezen en krachtig gevonden in het genezen van de wonden en kwetsingen, wat Dioscorides van zijn tweede Sideritis ook betuigt.

Ze stelpt het bloed en daarvan heeft ze de naam Sanguisorba op het Latijns gekregen al of ze het bloed opslurpen of zuigen kon. Deze kracht blijkt ook in haar en zowel van buiten opgelegd als van binnen in het lichaam genomen.

Voorts zo gebruikt men van dit kruid gewoonlijk het sap of het water daar het in gekookt heeft of het poeder van de gedroogde bladeren.

Men stoot de pimpinella goed klein en men legt het van buiten op de wonden of men mengt het met andere dingen die men van buiten plag te gebruiken.

Pimpinella laat alle buikloop ophouden, ja ook de rode loop en is zeer krachtig om de vrouwelijke vloeden te stelpen.

Tamme pimpinella wordt zeer dikwijls in de salade gedaan en men geloofd dat ze zo gegeten veel doen kan om de mensen vrolijk te maken en hun hart te verheugen en om dezelfde oorzaak werpt men het ook in de drinkbekers bij de wijn want daardoor wordt de wijn smakelijker en ruikt enigszins beter.

BIJVOEGING.

Dit is een zeer lieflijk kruid in de maaltijden om een vrolijk hart te maken bij diegene die om vreugdes wil tezamen gezet zijn, want het gezicht alleen van dit kruid kan ons zo zeer verkwikken en vooral in rode wijn gedaan dat de wijn daardoor smakelijker wordt en de reuk is ook zeer behaaglijk. Omdat de bladeren van dit kruid aan de zijden van de stelen tien of twaalf tegen een als vleugels verspreid staan daarom heeft Dioscorides dat met varenkruid vergeleken dat Pterion of vogelkruid genoemd is. De bloempjes zijn soms vleeskleurig rood en in het midden er hangen kleine gele haartjes. Het zaad is driekantig, maar de bloempjes van de wilde pimpinella zijn bruinrood. Men vindt deze kruiden veel omtrent Vilvoorden en Reinsburg. De bladeren van de tamme pimpinella zijn van boven groen en van onder blauwachtig en staan met gelijke ruimte van een en lijken veel op die van gamander of ogentroost, rondom gekerfd en gewoonlijk met elf of dertien kerfjes en staan twee en twee tegenover elkaar. Deze bloempjes groeien in ronde mosachtige bolletjes en zijn soms lichtrood, soms ook geelachtig die nadat de bloemen afgevallen zijn op de vrucht van Adonis of moerbei lijken. De bladeren van wilde pimpinella zijn soms van grootte die van betonie gelijk. In de hoven van Italië is de tamme pimpinella gans niet ruig, zegt Fabius Columna, op die manier dat het Latijnse spreekwoord, ‘Pimpinnella pilos habet, at Saxifraga nullus’(dat is pimpinella heeft haren en bevernel heeft er geen) niet volkomen waar is al is het zaak dat het nochtans gemaakt is om deze pimpinella van de grote steenbreek of bevernaard (die Fuchsius grote pimpinella of pimpinella major noemt) te onderscheiden omdat bevernaard geen ruige bladeren heeft zoals deze onze pimpinella gewoonlijk doet. Voorts zo is dezelfde Columna ook van mening dat de pimpinella niets anders is dan de echte Sideritis altera van Dioscorides en de Sideritis tertia Cratavas.

Stekelige pimpinella, in het Latijn Pimpinella Spinosa, is elders beter beschreven.

Ulmaria of reinette wordt van sommige voor een medesoort van pimpinella gehouden.

Namen.

Men noemt deze kruiden ook Bipinella in het Latijn, in het Spaans freixinha, in het Italiaans pimpinella, solbastrella of sorbastrella, in het Hoogduits Blutwurtz of Blutkraut naar het Latijnse Sanguisorba.

Kracht en werking.

Pimpinella is zeer goed tegen de beroert en klopping van het hart.

Het zaad van pimpinella gepoederd en met wijn of gestaald water ingenomen of (als sommige schrijven) groen in de hand gehouden kan het bloedspouwen, bloedplassen en alle bloedlopen en andere onmatige vloeden op laten houden.

De bladeren van pimpinella groen gestampt en op de wonden gelegd bewaren en beschermen die van alle verhitting en blaren.

Pimpinella, als voorzegd is, is een zeer goed wondkruid en wordt in de wonddranken tegen de verhitting of overvloedige bloeding gebruikt.

Dit kruid is zeer goed in de gebreken van het hart en van de lever, maar dient vooral om de geest te verkwikken en daarom wordt het in Nederland, Engeland en Frankrijk dikwijls met olie en azijn gegeten.

Pimpinella wordt ook zeer geprezen in tijden van pest want met haar sap worden de kwade hete koortsen verdreven.

Omdat ze zo goed is om het bloed te stelpen heeft ze de namen Sanguinaria en Bloetwurtz, dat is bloedkruid, gekregen.

Al ruikt de wilde pimpinella niet zo goed als de tamme, nochtans is ze zeer goed en heugelijk om in wijn te leggen en vooral die in hete landen groeit.

Men doet dit kruid bij de zalven die men gebruikt in de gebreken van het hoofd en ook in diegene die men tegen kanker maakt.

De zweren van de borsten worden gauw genezen met dit kruid als men het poeder van de gedroogde bladeren daarover strooit eer dat men te bed gaat en ‘s morgens die met mensensvet bestrijkt.

Het water van dit kruid gedistilleerd of het sap uit de verse wortels geperst geneest de wonden, neemt de plekken van de huid weg en maakt een mooi blinkend aanzicht en wordt geprezen in de beten van de vergifige dieren.

In het kort, deze pimpinella heeft alle krachten van de tweede Sideritis van Dioscorides en van de derde van Cratevas en vooral tegen de wonden, zegt Columna, die daar ook bij schrijft dat er niets beter is tegen de sneden of kwetsingen in de handen met een mes gedaan dan deze bladeren gekauwd of gestampt daar op te leggen want daarmee alleen zullen die wonden zonder er iets anders bij te doen zeer gauw en volkomen dicht helen.

Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/