Erodium
Over Erodium
Kruipende ooievaarsbek, Vervolg Dodonaeus vorm, kruiden, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,
Joost van Ravelingen. Vervolg van Dodonaeus of Dodoens. Cruydt-boeck, 1644.Geschreven en omgezet door Nico Koomen.
HET IX. CAPITEL. Van Kruypende Oyevaers-beck oft vierde Oyevaers-beck. Gheslachten. Kruypende Oyevaers-beck krijght langhworpighe bladeren, met dunne, smalle ende menighvuldige kervinghen doorsneden ende ghedeelt, als oft sy van veel kleyne, die van Coriander ghelijckende, aen een steelken oft voetken vast ghemaeckt waren: de steelkens zijn rijsachtigh, dickwijls oock bleeck-rood: op ’t sop van de welcke sommige kleyne wijde oft verspreyde kroonkens wassen: uyt de welcke de bloemkens voorts komen, aen omghebooghde wat kromachtighe oft slimme steelkens, [83] ses oft seven by een, kleyn, rood, van vijf bladerkens: daer nae worden ’t kleyne Koppekens, met scherpe spitsige stekelinghskens oft priemkens ghebeckt: aen het onderste van de welcke ettelijcke blaeskens oft holle teskens staen, in de welcke langhachtighe kleyne Saeykens steken. De Wortel is teer en dun, wit, ende diep in der aerden sinckende. Niet alleen de bladeren van dit ghewas, maer oock de steelkens ligghen op der aerden verspreydt, ende kruypen dickwils wijt en breedt. Plaetse. Omtrent de weghen, paden, ende kanten van de beemden ende velden, ende oock dickwils in de ackers selve, op drooghe, dorre en sandachtighe plaetsen sietmen dit cruydt veel van selfs voortkomen: dan het en wast niet gheerne op vochte ende grasachtighe landen. Tijdt. Het bloeydt den gheheelen Somer door: selfs, des Winters zijn de bladeren noch groen. Naemen. In Nederlandt noemtmen dit cruydt eygentlijck Oyevaers-beck, om dat het, nae dat de bloemen vergaen, eenen priem voortbrenght die groote ghelijckenisse met den beck van den Oyevaer oft dierghelijcke scherp-ghebeckte voghelen heeft: daerom heet het oock in ’t Hooghduytsch oock Storckenschnabel: ende daerom oock in ‘t Griecks ende Latijn Geranium. Het wordt oock van sommighe Acus pastoris genoemt, dat is Herders-naelde, nae den voornoemden priem oft beck die nae de bloemen volght. Valerius Cordus geeft het den toenaem supinum, dat is Ligghende, oft Kruypende; ende daer nae maghmen dat oock in ’t Duytsch Kruypende oft Ligghende Oyevaers-beck noemen, om dat van de andere te onderscheyden: dan dat onderschil en is niet volkomen ghenoegh, gemerckt dat Duyven-voet (dat is de tweede soorte van Oyevaers-beck) alsoo wel kruypende ende ter aerden ligghende is, als dese soorte die wy nu beschrijven. Voorts, soo wort dit geslacht van Oyevaers-beck voor het Geranium ghehouden daer Plinius af vermaent, dat van hem voor alle de andere soorten van dit ghewas beschreven wordt in het elfste capitel van sijn 26.boeck, met dese naevolghende woorden: Geranion wordt van sommighe Myrrhis, van sommighe Merrhrys ghenoemt. Het ghelijckt de Cicuta, dat is Dulle-kervel; maer heeft kleynder bladeren ende korter steel, die rond is, van reuck ende smaeck lieffelijck oft ghenoeghelijck. Maer dat cruyt, ’t welck Plinius daer beschrijft, is de Myrrhis van de Griecken, die hy wat onbedachtelijck voor Oyevaers-beck ghehouden heeft. Aerd, kracht ende Vverckinghe. Dit cruydt en heeft gheene kracht die bekent oft van iemandt tot nu toe versocht is geweest. Dan het schijnt wat verkoelende te zijn, ende oock een weynighsken verdrooghende, met eenighe t’ samentreckinghe: ende daerom is het bequaem om de versche ende bloedighe wonden te ghenesen; ende nut om de beghinnende sweeringhen te beletten. BIIVOEGHSEL. Oyevaers-beck die nae de Muscus riect, in ’t langhe van Lobel beschreven, heeft de ghedaente van Duyven-voet: in ’t Latijn noemt hy dat Myrrhida Plinii, Rostrum Ciconiae, Acus moschata officinarum, oft oock Acus pastoris, ende Geranium moschatum; in ’t Fransoys Bec de Cicogne sentact le muse. Sommighe noemen ’t Moscatella, Muscatella. Dit cruydt wordt wat min ghevonden dan die ander, ende heeft oock vele teere steelkens, uyt een kleyne wortel voortskomende, de welcke rouw zijn; aen de welcke van middel opwaertse Bladeren groeyen, die van de wilde Kervel, Pimpernelle oft Scherlinck ghelijck, ende als die van den Reynvaer pluymwijs staende. Op d’ uyterste van de steelen groeyen purpure bloemkens, die op haer steelkens bollekens laten met becken uytwaerts ende innewaerts ghekromt, staende ghelijck den hals van eenen Oyevaer, welcke beckskens dun ende langh zijn, ghelijck een naelde, waer af dat het den naem heeft, ende oock van den ghemeynen man Acus moschata, dat is Muscusachtige Naelde, ghenoemt wordt; om den soeten reuck die sy heeft die van den Muscus ghelijck, alsmen die op de handen slaet: besonderlijck ‘smorghens ende ‘savonts. Ghemeyn Oyevaers-beck sonder reuck, purpur-rood. Dit is de voorgaende Muscus Oyevaers-beck soo ghelijck, datmen d’ een uyt d’ ander niet kennen en soude, ten waer dat naer de Muscus niet en roke, alsmen dat op de handen slaet, ghelijck de voorseyde doet. De bladers zijn oock kleynder, ende de steelkens roodachtigh. De bloemkens zijn min onghelijck die van ’t voorgaende. Lobel noemt dat Myrrhida van Plinius. Ghemeyn Oyevaers-beck sonder reuck, met vvitte bloemen. Men vindt dit cruydt overvloedigh in het sandigh landt by Antwerpen ende elders: het is ’t voornoemde gheslacht heel ghelijck, maer heeft schoone witte bloemkens. Kracht ende Werckinghe. Oyevaers-beck, die nae den Muscus rieckt, wordt seer ghepresen om te doen pissen. Ander achten hem veel teghen de opstijginghe van de moeder, van onderen ghebruyckt. |
HET IX. KAPITTEL. Van kruipende ooievaarsbek of vierde ooievaarsbek. (Erodium cicutarium) Geslachten. Kruipende ooievaarsbek krijgt langwerpige bladeren met dunne, smalle en menigvuldige kerven doorsneden en gedeeld als of ze van veel kleine en die van koriander gelijkende aan een steeltje of voetje vast gemaakt waren. de steeltjes zijn twijgachtig en dikwijls ook bleekrood waarvan op de top sommige kleine wijde of verspreide kroontjes groeien waaruit de bloempjes voortkomen aan omgebogen en wat kromachtige of kromme steeltjes met [83] zes of zeven bijeen, klein, rood en van vijf bladeren, daarna worden het kleine kopjes met scherpe spitse stekels of priempjes gebekt waarvan aan het onderste ettelijke langachtige blaasjes of holle tasjes zijn waar in kleine zaadjes steken. De wortel is teer en dun, wit en zinkt diep in de aarde. Niet alleen de bladeren van dit gewas, maar ook de steeltjes liggen op de aarde verspreid en kruipen dikwijls wijdt en breed. Plaats. Omtrent de wegen, paden en kanten van de beemden en velden en ook dikwijls in de akkers zelf op droge, dorre en zandachtige plaatsen ziet men dit kruid veel vanzelf voortkomen, dan het groeit niet graag op vochtige en grasachtige landen. Tijd. Het bloeit de gehele zomer door en zelf ’s winters zijn de bladeren noch groen. Namen. In Nederland noemt men dit kruid eigenlijk ooievaarsbek omdat het nadat de bloemen vergaan een priem voortbrengt die grote gelijkenis met de bek van de ooievaar of diergelijke scherp gebekte vogels heeft en daarom heet het ook in het Grieks en Latijn Geranium. Het wordt ook van sommige Acus pastoris genoemd, dat is herdersnaald naar de voornoemde priem of bek die na de bloemen volgt. Valerius Cordus geeft het de toenaam supinum, dat is liggend of kruipend en daarnaar mag men dat ook in het Diets kruipende of liggende ooievaarsbek noemen omdat van de andere te onderscheiden, dan dat verschil is niet volkomen genoeg, gemerkt dat duivenvoet (dat is de tweede soort van ooievaarsbek) al zowel kruipt en ter aarde ligt als deze soort die we nu beschrijven. Voorts zo wordt dit geslacht van ooievaarsbek voor de Geranium gehouden daar Plinius van vermaant dat van hem voor alle andere soorten van dit gewas beschreven wordt in het elfde kapittel van zijn 26ste boek met deze navolgende woorden; ‘Geranion wordt van sommige Myrrhis en van sommige Merrhrys genoemd. Het lijkt op Cicuta, dat is dolle kervel, maar heeft kleinere bladeren en kortere steel die rond is en van reuk en smaak lieflijk of genoeglijk. Maar dat kruid, wat Plinius daar beschrijft, is de Myrrhis van de Grieken die hij wat onbedacht voor ooievaarsbek gehouden heeft. Aard, kracht en werking. Dit kruid heeft geen kracht die bekend of van iemand tot nu toe onderzocht is geweest. Dan het schijnt wat verkoelend te zijn en ook wat verdrogend met enige tezamen trekking en daarom is het geschikt om de verse en bloedige wonden te genezen en nuttig om de beginnende zweren te beletten. BIJVOEGING. (Erodium moschatum) Ooievaarsbek die naar muskus ruikt en in het lang van Lobel beschreven is heeft de gedaante van duivenvoet en in het Latijn noemt hij dat Myrrhida Plinii, Rostrum Ciconiae, Acus moschata officinarum of ook Acus pastoris en Geranium moschatum, in het Frans bec de cicogne sentact le muse. Sommige noemen het Moscatella of Muscatella. Dit kruid wordt wat minder gevonden dan die ander en heeft ook vele tere steeltjes die uit een kleine wortel voortkomen die rouw zijn waaraan van het midden opwaarts bladeren groeien die op die van wilde kervel, pimpernel of scheerling lijken en als die van de reinvaarn pluimwijs staan. Op de uiterste van de stelen groeien purperen bloempjes die op haar steeltjes bolletjes nalaten met bekken naar buiten en naar binnen gekromd als de hals van een ooievaar, welke bekjes dun en lang zijn als een naald waarvan dat het de naam heeft en ook van de gewone man Acus moschata, dat is muskusachtige naald genoemd wordt om dezelfde reuk die ze heeft die van de muskus als men die op de handen slaat en vooral ‘s morgens en ‘s avonds. Gewone ooievaarsbek zonder reuk, purperrood. Dit is de voorgaande muskus ooievaarsbek zo gelijk dat men de een niet uit de ander herkennen kan tenzij dat het niet naar muskus ruikt als men dat op de handen slaat zoals de voor vermelde doet. De bladeren zijn ook kleiner en de steeltjes roodachtig. De bloempjes zijn meer ongelijk dan die van de voorgaande. Lobel noemt dat Myrrhida van Plinius. Gewoon ooievaarsbek zonder reuk met witte bloemen. Men vindt dit kruid overvloedig in het zandig land bij Antwerpen en elders en is het voornoemde geslacht heel gelijk, maar heeft mooie witte bloempjes. (Geranium molle?) Kracht en werking. Ooievaarsbek die naar de muskus ruikt wordt zeer geprezen om te laten plassen. Andere achten hem veel tegen de opstijging van de baarmoeder van onderen gebruikt. |
Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/