Syringa
Over Syringa
Sering, vervolg Dodonaeus, vorm, heesters, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,
Geschreven en opgezet door Nico Koomen.
Joost van Ravelingen, vervolg van Dodonaeus of Dodoens, cruydt-boeck, 1644.
HET XVII. CAPITEL. Van Lillach oft Blauwe Syringa. Ghedaente. De Blauwe Syringa, die eyghentlijck ende meest Lillach gheheeten wordt, is oock een heesterachtigh ghewas, dat seer veel tacken oft dunne, rechte, seer ghetackte, ende in ledekens oft knoopkens ghedeylde struycken van haer wortel uytgeeft, oock met ledekens oft knoopkens onderscheyden, ghelijck de tacken van de Witte oft oprechte Syringa, doch korter ende leeger dan die: van binnen oock met een wit, licht ende voos mergh vervult, maer van buyten met een niet soo grauwe oft rosse schorsse bedeckt. De bladeren spruyten oock twee tseffens uyt elck ledeken oft knoopken, ende staen recht teghen malkanderen over, ende zijn breedt, voor spitsch, effen ende glat, grooter, harder, groener, ende meer blinckende dan die van de Witte Syringa. De bloemen zijn kleyn, druyfs-gewijs oft tros-gewijs versamelt, van een dun langhworpigh halsken haer selven elck in vier kleyne bladerkens ontluyckende, licht blauw van verwe: daer nae volghen platte, langhworpighe Hauwkens, bruyn peersch, als sy rijp zijn, in ’t midden met een velleken oft vliesken afgescheyden: ende daer in liggen ghemeynlijck vier smalle langhworpighe bruyn rosse saden. De wortel verspreyt haer selven in veele faselinghen Plaetse. Dit ghewas is in de hoven van dese landen oock uyt ander vremde landen ghebroght; ende aldaer allengheskens ghemeyn gheworden. Tijdt. Lillach bloeyt in ’t laetste van April, ende in de Meymaendt. Naem. De nieuwe Cruydtbeschrijvers noemen dit ghewas Lillach, sommighe oock Syringa caerulea in ’t Latijn, dat is Blauwe Syringa. Dan het woordt Lillach wordt van sommighe Ben vertaelt: maer het Ben van Serapio ende van de andere Arabische Meesters, dat is Glans unguentaria oft Balanos myrepsica van de Griecken, daer dese onse teghenwoordighe Blauwe Syringa oft Lillach nochtans seer veel van verschilt; ’t welck beneffens de andere teeckenen hier uyt klaerlijcken blijcken sal, dat dese Syringa gheen Note voort en brenght; al is ’t saecke, dat Matthiolus haer heeft doen uytschilderen als oft sy een Note voortbroght; ’t welck nochtans tegen de waerheydt strijdt: want sy en heeft anders geen vruchten dan een kleyne hauwe oft saedthuysken; wiens saedt oock geene vettigheydt oft olieachtigheydt in en heeft. Daer en tegen soo is de Glans unguentaria de vrucht van een gheboomte als de Tamarisch-boom, ende is soo groot als een Haselnote: ende uyt haer keerne kanmen een olieachtigh sap douwen, gelijckmen uyt de Bittere Amandelen pleegh te doen: welck sap seer veel geacht wierdt om by de kostelijcke salven ende olien te vermengen, als Dioscorides betuyght: (1221) selfs hedensdaeghs en is dat niet heel veracht: want men pleegh met de voorseyde Olie van Glans unguentaria, met noch andere welrieckende dinghen vermenght zijnde, de handtschoenen, kleederen, ende veel meer andere dinghen eenen goeden ende ieflijcken reuck te doen krijghen. Aerd, Kracht ende Werckinghe. Dese blauwe Syringa en wordt teghen gheenerhande sieckten ghebruyckt; daerom zijn haer krachten ende eygentheden onbekent ende onversocht. BIIVOEGHSEL. In alle landen is dese heester hedensdaeghs veel geacht, om den wille van haer lieflijcke bloemen: dan men ghelooft, datse in Afrijcken van selfs in ’t wildt groeyt: Lobel noemtse nochtans Syringa caerulea Lusitanica, al ofse in Portugael eyghentlijck wies: anders Ostryx Theophrasti Matthiolo, ende Lilac oft Lilac Matthioli; anders Syringa caeruleo flore. Dan het is valsch, dat haer vrucht de Pistacien ghelijckt, die Oleum de Ben heet, als Matthiolus seer qualijck gheschreven heeft, ende Dodoneus eensdeels vermaent. Dan van de Glans unguentaria sullen wy by de Indische cruyden breeder spreken. Eenighe noemen dese Lillak in ’t Latijn Gauda vulpina Turcarum: ende seggen datse ’t selve ghewas is daer Bellonius af vermaent, segghende: In Turckijen wordt in de hoven onderhouden een heester met bladeren als Veyl, die altijdts groen blijven, met violette bloemen, om een langh steelken wassende, soo dick als eenen Vossensteert: waer sy den naem oock voeren. Dan onse teghenwoordighe blauwe Syringa en is niet altijdt groen, maer verliest haer bladeren teghen den winter, ghelijck de Witte. |
HET XVII. KAPITTEL. Van Lillach of blauwe Syringa. (Syringa vulgaris) Gedaante. De blauwe Syringa die eigenlijk en meest lillach genoemd wordt is ook een heesterachtig gewas dat zeer veel takken of dunne, rechte, zeer getakte en in leden of knoopjes gedeelde stammen van haar wortel uitgeeft die ook met leden of knoopjes onderscheiden zijn net zoals de takken van de witte of echte Syringa, doch korter en lager dan die en van binnen ook met een wit, licht en voos merg vervult, maar van buiten met een niet zo grauwe of roze schors bedekt. De bladeren spruiten ook twee tegelijk uit elk lid of knoopje en staan recht tegenover elkaar en zijn breed, voor spits, effen en glad, groter, harder, groener en blinken meer dan die van de witte Syringa. De bloemen zijn klein, druif of trosvormig verzameld die van een dun langwerpig halsje zichzelf elk in vier kleine blaadjes ontluiken en licht blauw van kleur en daarna volgen platte, langwerpige hauwtjes die bruinpaars zijn als ze rijp zijn en zijn in het midden met een velletje of vliesje afgescheiden en daarin liggen gewoonlijk vier smalle langwerpige bruin roze zaden. De wortel verspreidt zichzelf in vele vezels Plaats. Dit gewas is in de hoven van deze landen ook uit ander vreemde landen gebracht en daar geleidelijk aan algemeen geworden. Tijdt. Lillach bloeit op het eind van april en in de meimaand. Naam. De nieuwe kruidbeschrijvers noemen dit gewas Lillach en sommige ook Syringa caerulea in het Latijn, dat is blauwe Syringa. Dan het woord Lillach wordt van sommige als Ben vertaald, maar het Ben van Serapio en van de andere Arabische meesters, dat is Glans unguentaria of Balanos myrepsica van de Grieken, daar deze onze tegenwoordige blauwe Syringa of Lillach nochtans zeer veel van verschilt wat naast de andere tekens hieruit duidelijk blijken zal dat deze Syringa geen noot voortbrengt, al is het zo dat Matthiolus het heeft laten schilderen als of ze een noot voortbrengt wat nochtans tegen de waarheid strijdt want ze heeft geen andere vruchten dan een kleine hauw of zaadhuisje wiens zaad ook geen vetheid of olieachtigheid bevat. Daartegen is de Glans unguentaria de vrucht van een boom als de tamarinde boom en is zo groot als een hazelnoot en uit haar kern kan men een olieachtig sap duwen net zoals men uit de bittere amandelen plag te doen welk sap zeer veel geacht wordt om bij de kostelijke zalven en oliën te vermengen, als Dioscorides betuigt, en (1221) zelfs tegenwoordig is dat niet heel veracht want men plag met de voor vermelde olie van Glans unguentaria met noch andere welriekende dingen vermengt de handschoenen, kleren en veel meer andere dingen een goede en lieflijke reuk te laten krijgen. Aard, kracht en werking. Deze blauwe Syringa wordt tegen geen ziekten gebruikt en daarom zijn haar krachten en eigenschappen onbekend en niet onderzocht. BIJVOEGING. In alle landen is deze heester tegenwoordig veel geacht vanwege haar lieflijke bloemen, dan men gelooft dat ze in Afrika vanzelf in het wild groeit, Lobel noemt het nochtans Syringa caerulea Lusitanica al of het eigenlijk in Portugal groeit en anders Ostryx Theophrasti Matthiolo en Lilac of Lilac Matthioli, anders Syringa caeruleo flore. Dan het is vals dat haar vrucht op de pistache lijkt die Oleum de Ben heet, als Matthiolus zeer kwalijk geschreven heeft en Dodonaeus eensdeels vermaant. (Moringa) Dan van de Glans unguentaria zullen we bij de Indische kruiden uitvoeriger spreken. Enige noemen deze Lillak in het Latijn Gauda vulpina Turcarum en zeggen dat ze hetzelfde gewas is daar Bellonius van vermaant en zegt: ‘In Turkije wordt in de hoven een heester onderhouden met bladeren als klimop die altijd groen blijven, met violette bloemen die om een lang steeltje groeien en zo dik zijn als een vossenstaart waarvan ze de naam ook voeren’. Dan onze tegenwoordige blauwe Syringa is niet altijd groen, maar verliest zijn bladeren tegen de winter net zoals de witte. |
Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/