Gart der Gesundhei 2
Over Gart der Gesundhei 2
benecz ccclxiii Ca Spinachia latine·grece asperache. (Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel asperach·id est spinachia spτicht das diþ seÿ kalte und feücht an dem ende des ersten grades·(Diþ kraute ist beÿ uns gemein·diþs gesotten unnd geessen senfftiget den bauch und benÿmmet daz weethůmb d bτust und der lungen·(Die bτŭe von dÿsem kraut getruncken laxieret auþ die bôsen feüchtung und machet ein senfften adem·(Hie ist zů mercken das sôlich gemŭse stetigs unnd alle tage geessen ist nitt nücz wan sie bτingen vil melancolÿ dem menschen alþs uns bewert der meÿster Averrois in dem funftez bůch colliget genannt do er spτichet das alle museer bτingen melancoly on allein die do gemachet werden von lactuca·und boτagine·(Wôlicher groþ wethůmb hette in dem rucken der esse benecz mŭser·Auch wôlicher verhårtet wåre in dem leibe der esse dÿser mŭser und trincke dÿe bτŭe davon es hilffet auch on zweýfel· |
(1) Spinazie, 364ste kapittel. Spinachia Latijn. Grieks asperache. (Spinacia oleracea) Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel asperach, id est Spinacia, spreekt dat dit is koud en vochtig aan het eind van de eerste graad. Dit kruid is bij ons algemeen, dit gekookt en gegeten verzacht de buik en beneemt de (2) pijn van de borst en de longen. De brei van dit kruid gedronken laxeert uit de kwade vochtigheid en maakt een zachte adem. Hier is te merken dat zulke moes steeds en alle dagen gegeten is niet nuttig want ze brengen veel melancholie de mensen zoals ons beweert de meester (3) Averrois in het vijfde boek colliget genaamd die er spreekt dat alle moes brengen melancholie, uitgezonderd alleen die er gemaakt worden van sla en bernagie. Wie grote pijn heeft in de rug die eet spinaziemoes. Ook wier er verhard is in het lijf die eet deze moes en drinkt de bouillon daarvan, het helpt ook zonder twijfel. |
Vorm.
Spinazie is een eenjarig, groen bloeiend groentegewas. De bladeren zijn lang gesteelde, breed eirond tot deltavormig. Het blad kan een paar maanden na het zaaien geoogst worden, wel oogsten voordat er bloei of zaad in komt.
Naam.
(1) Dodonaeus; ‘Tegenwoordig wordt dit kruid in Nederduits spinagie genoemd, in het Hoogduits Spinet, in het Frans espinars, in het Engels spinache, in het Spaans espinaca, in het Italiaans spiniacci en daarvan komt de Latijnse naam Spinachia, hoewel dat het sommige het Spinacheum olus noemen en andere Hispanicum olus, dat is Spaans moeskruid, Fuchsius noemt het in het Grieks Spinachia, van de Arabische meesters en van Serapio is het Hispanac genoemd’.
Spinacia is genomen van het Latijn spina: een stekel, de zaden zijn gestekeld, scherpzaad. Beter naar het land waar het gevonden werd, Spanje.
Uit Perzisch aspanakh (esfenaj) kwam het Arabisch isfinakh dat, via Arabisch van Andalusië, isbinakh werd in de 11de eeuw. Daar volgde, omdat de zaden in spitsen uitlopen, een naam die aanleunde tegen het Latijnse spina: doorn, het werd spinachium via oud-Frans espinache in 1331 en daaruit vervormd tot Frans epinard, zo komt het ook in midden-Hoogduitse Spinat en midden-Nederlands spinag(i)e of spinaetse voor. Binetsch bij Bock, Spinat bij Fuchs, Spinnat ‘uber Rhein’ bij Bock.
Gebruik.
Herbarius in Dyetsche; ‘Spinagie of spinachya is koud en nat op het einde van de eerste graad. Het vermurwt het lichaam en is goed tegen pijn van de borst, de longen en tegen pijn die van rode gal en van bloeden komt. Haar voedsel is beter dan van melde en haar kracht is bijna gelijk aan de kracht van melde. In hun beiden is de kracht om af te drogen, af te wassen en de rode gal te overwinnen. Je eet het in stamppot of kookt het in vers vlees.
Ze zijn ook goed tegen pijnen van de rug die van het bloedletsel komt. Ze verzachten de kamergang en verlichten, ze stijven de toiletgang en daarom moet je spinazie daarvoor niet gebruiken. Als je ze ook beide eet (2) dan zijn ze goed voor de adem in de borst en de hete longen. Spinazie is een van de warme groenten die als je verstopt bent in de zomer kan eten als je het aldus klaar maakt: ‘Neem spinazie, biet, melde, sla en bernagie, kook het in vers vleessap en eet het’. Maar in een lichaam dat zeer heet is en dat meer verkoeling nodig heeft mag je daar postelein bij doen zodat je meer naar het toilet kan gaan. In een lichaam dat verstopt is uit de hitte van de maag mag je daar bingelkruid met rozijnen bij mengen. In de winter moet je deze stamppot nemen als: ‘Neem water, peterselie, kleine brandnetel, venkel en spinazie, maak het klaar als voor’. Nooit zal een getemperd lichaam verse, rouwe kruiden nemen of het moet sla, postelein of bernagie zijn om in hete tijden de hitte van het bloed en het branden van de maag of van de lever te bedwingen. (3) Averroys zegt in het vijfde boek zijn van zijn colliget dat warme moes zwaarmoedig maakt, uitgezonderd sla en bernagie, daarom moet je ze niet dikwijls eten.’
Herbarijs; ‘Spinacia, dat is spinagie, en is koud en vochtig. En die het kookt met varkensvlees en eet maakt de loop murw en gedronken is het goed voor de zieke kelen van bloed en van gal’.
Belgisch Kruidboek gebruikt het net zoals de Herbarijs; ‘maekt den buik week en de bladen op gezwellen gelegd, doen den brand scheiden’.
wurmkraut ccclxv Semen lumbτicoτum latine arabice kanbel·grece albasan· (Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel kanbel·id est semen lumbτicoτum·beschreibett uns und spτichet auch das diser [400] same seÿ fast klein beÿ nahe als sandt und ist gel geleich dem saffran·(Avicenna in seÿnem anderen bůch in dem capitel kanbel spτichet das diser same seÿ heiþ an dem dτitten grade·und sein same gleiche als sandt und hatt ein rotte hülse über dem samen·(Item dÿses sames eingetruncken mit geiþmilch tôdtet die würm in dem leÿbe·(Diser same wechset in dem lande coτasceni unnd der felt daselbest von hÿmmel mit regen·und die selbigen sameln den wan es geregent hat und findet man des die mennig auff dem weissen ertrich·(Diser same ist selczen in teütschen landen und dar für nÿmmett man wurm kraut der do wechþet in jndia und in cecilia und des kommet die mengegen wenedig·(Dises kraut stosset man mitt still und samen und treibet auch auþ die würme der bitterkeit halben die es an jm hat·also das die würme lebendig uud todte von dem menschen geen·und diþs ist sunderlichen gůtte genüczet dem jungen kindern·und findet man alle zeÿt beÿ den kramern· |
(1) Wormkruid 365ste kapittel. Semen lumbricorum Latijn. Arabisch kanbel. Grieks albasan. (Artemisia maritima, var. cina) Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel kanbel, id est semen lumbricorum, beschrijft ons en spreekt ook dat dit [400] zaad is erg klein bijna als zand en is geel gelijk de saffraan. Avicenna in zijn andere boek in het kapittel kanbel spreekt dat dit zaad is heet aan de derde graad en zijn zaad gelijk als zand en heeft een rode peul over de zaden. (2) Item, dit zaad ingedronken met geitenmelk doodt de wormen in het lijf. Dit zaad groeit in het land Corasceni en dat valt daar van de hemel met regen en diezelfde verzamelen het dan als het geregend heeft en vindt men dat de menigte op het witte aardrijk. Dit zaad is zelden in Duitse landen en daarvoor neemt men wormkruid dat er zo groeit in India en in Cecilia en dat komt de menigte als nodig is. Dit kruid stoot men met steel en zaden en drijft ook uit de wormen vanwege de bitterheid die het aan zich heeft alzo dat de wormen levend en dood van de mensen gaan en dit is uitzonderlijk goed genuttigd de jonge kinderen en vindt men altijd bij de kraam. |
Vorm.
Alles uit Dodonaeus; ’ Het gebeurt soms dat men onder de geslachten van alsems ook dat kruid rekent dat men Sementina in het Latijn noemt nochtans is dat geenszins met de drie eerste geslachten van alsem te vergelijken, maar behoort veel eerder of onder de vreemde alsems gerekend te worden of voor enig ander geslacht gehouden te worden.
Sementina groeit rechtop met zijn steel die daarna in vele takken als wieken verdeeld en verspreid wordt waaraan vele kleine bladeren groeien, maar noch veel meer zaadjes die al is het dat ze heel klein zijn nochtans zo overvloedig in het getal zijn dat dit gehele gewas met al zijn takjes gans vol van zaad schijnt te wezen.
Sementina is een buitenlands gewas en groeit niet hier te lande, maar het zaad dat in hete landstreken in de hoven gezaaid wordt komt overvloedig en gewillig genoeg voort.
Naam.
(1) Semenzena wordt dit kruid in het Italiaans (om de menigte van zijn zaad) genoemd en daarom ook in het Latijn Sementina, in het Frans barbotine. Het zaad wordt overal Semen sanctum en Semen contra lumbricos genoemd, van sommige ook Semen Zedoariae, dat is zeewarzaad. In het Italiaans wordt dit kruid Semen santo ende Sementina genoemd, in het Latijn ook Semen contra vermes of alleen Semen contra.
Gebruik.
Dit kruid is geweldig bitter van smaak en om die oorzaak is het ook heet en droog van aard.
(2) Het is zeer goed en nuttig tegen de wormen van de kinderen en doodt alle wormen die in het ingewand mogen groeien, op welke manier dat men dat gebruikt. Maar het zal wat nuttiger en beter wezen als men daar wat rabarber bij doet want op die manier worden niet alleen de wormen gedood, maar ook van onder, nadat ze dood zijn, met de kamergang afgedreven wat in alle manieren noodzakelijk is, gemerkt dat het niet genoeg is dat men de wormen doodt maar men moet ze ook uitdrijven en kwijt maken.
Zeewarzaad doodt de wormen door zijn bitterheid. Maar gelijk dat zeer heet is zo verhit het ook zeer gemakkelijk het lichaam en bloed. En daarom is het goed het in te geven met enige verkoelende wateren of siropen waarmee zijn hitte getemperd wordt. Het water daar dit zaad te weken gestaan heeft is alzo nuttig gedronken als of men dat zaad zelf in nam. Men mag dat de kinderen met suiker bereid ingeven’.
blumen von arabienalso genant ccclxvi c Scicados latine·grece sahadis·arabice ascukodos· (Serapio in dem bůch aggeratoτis in dem capitel ascukodos id est scicados arabicum spτichet das dises wachþs in der jnseln die da heisset in grekeþ sahadis·diþ geleichet satureÿe·(Diascoτides in dem capitel sticados spτicht das disses wachs in einer jnseln in dem lande arabien darjnn nennet man sticados von des er den namenn hatt·(Item Avicenna in dem andern bůche in dem capitel sticados spτichet das diþ seÿ heiþ an dem ersten grade unnd trucken [401] an dem anderen·dise blůmen ist man nüczen in der erczneÿ· (Dise blůmen dienen fast wol dem haubt·ein sack gemachet und darauff gelegt·disen sacculum mache also·nymme diser blůmen und bleter von loτbeerbaumm ÿegkliches ein lot·roþmarin maioτon betonien bleter ÿeklichs ein hant vol·rot rosen ein halbe hant vol gariofili dz sind någelen ein quintin·muscaten blŭe ein halb quintin·dise müsche under einander·und stoþ die ein wenig und mache dises in ein såcklein einer spannen lang unnd bτeÿtt·für die herτen nÿmm rote seÿden·für das gemeÿn volck schlechter·und leg den auff das haubt·es senfftigett allen schmerczen·und wår es sache daz du grosse hÿche hetest in dem haubt solt du disen sack voτhÿn bespτengen mit rosenwasser und darnach auff legen·(Dise blůmen gesotten in wein unnd den getruncken benemen allen schmerczen der gelyder und der gewerbe·(Von disem blůmenn lÿse pandecta das ·lxvij·capitel·findest du vil tugent von sticado arabico·(Item wein darjnn gesoten ist dises kraut ist wôτmen den magen und das gedårm und ist auch gůt wider den kalttenn seÿch·und wider die bestopffung lebern und milczes· |
(1) Lavendel alzo genaamd, 366ste kapittel. Scicados Latijn. Grieks sahadis. Arabisch ascukodos. (Lavandula stoechas) Serapio in het boek aggeratoris in het kapittel ascukodos, id est scicados arabicum, spreekt dat dit groeit in een eiland en die heet in Grieks sahadis, dit lijkt op Satureja. Dioscorides in het kapittel sticados spreekt dat dit groeit in een eiland in het land Arabië en daarin men het noemt sticados waarvan het de naam heeft. Item, Avicenna in het andere boek in het kapittel sticados spreekt dat dit is heet aan de eerste graad en droog [400] aan de andere, deze bloemen is het die men nuttigt in de artsenij. (2) Deze bloemen dienen erg goed het hoofd, een zak gemaakt en daarop gelegd, dit zakje maak je alzo; neem deze bloemen en bladeren van laurierboom, van elk een 16, 7gram, rozemarijn, majoraan en betonie bladeren, van elke een hand vol, rode rozen, een halve hand vol, gariofili, dat zijn kruidnagels, een 1, 67 gram, muskaatbloemen, een half van 1,67gram, deze meng onder elkaar en stoot die een weinig en maak dit in een zakje van een dertien cm lang en breed, voor de heren neem rode zijde en voor dat gewone volk slechter en leg dat op dat hoofd, het verzacht alle smarten en is het zo dat u grote hitte heeft in het hoofd zal u deze zak voorheen besprengen met rozenwater en daarna opleggen. Deze bloemen gekookt in wijn en dan gedronken beneemt alle smarten van de leden en de wervels. Van deze bloemen lees Pandecta dat 67ste kapittel vindt u veel deugd van sticado arabico. Item, wijn daarin gekookt is dit kruid is verwarmend de maag en de darmen en is ook goed tegen de (3) koude plas en tegen de verstopping van lever en milt. |
Vorm.
Dodonaeus; ‘Stichas heeft een korte struik als de lavendel en ook houtachtig, maar dunner die in vele dunne tere takjes of twijgen verdeeld wordt en in de rondte begroeid zijn met langwerpige, smalle, witachtige of grijze bladeren die kleiner zijn dan die van de lavendel en op hun top dragen ze dichte hoofdjes of aren ineengedrongen, kort en dik waaruit purperkleurige of bruin blauwe kleine bloemen spruiten en zichzelf vertonen en daarin steekt zwartachtig zaad. De wortels zijn houtachtig’.
Naam.
Dodonaeus; ‘Dioscorides noemt dit kruid Stichas en andere (waaronder Galenus ook een is) noemen het Stoechas, in het Latijn Stoechas, de Hoogduitsers noemen het Stichas-kraut en de Nederlanders ook stichas-cruydt, de Spanjaarden tomani, cantuosso en cantuello, de Italianen stoebade en de Engelse French lavender. De bloem van dit kruid wordt in de apotheken gewoonlijk Stoechados genoemd. Dit is een mooi, zeer goed en lieflijk ruikend kruid en de aren ervan worden alom te koop gevonden met naam van Stoechas Arabica of Stoechados Arabicum. Spanje, Languedock en de eilanden recht tegenover Marseille gelegen die men vroeger Stoechades plag te noemen en eigenlijk de eilanden van Hyeres genoemd zijn en wel twee dagreizen van Marseille zijn gelegen brengen een grote menigte van dit Stichaskruid voort’.
Stoechas officinarum zou, volgens Dioscorides, naar het huidige Iles d'Hyeres bij Toulon, de oude Stoechades, genoemd zijn omdat ze daar veel groeiden. Stoechas, Engels French lavender, Spanish lavender, Stoechas lavender, sticadoue, sticados of topped lavender. Wordt vaak Franse lavendel genoemd, kuiflavendel, vlinderlavendel, Duits Schopf Lavendel.
Gebruik.
Herbarius in Dyetsche; ‘Stycados van Arabien, dat is Sticados arabicum. Dat is heet en droog in de derde graad zoals Pandecta zegt. Maar Johannes Mesue zegt dat het heet is in de eerste graad en droog in de tweede. Het is tezamen gezet van aardachtige koude delen die het weinig zuurheid geven en van vuurachtige, fijne delen waarvan scherpte en bitterheid komt. Maar de scherpte is groter dan de bitterheid en de bitterheid is groter dan de zuurheid. Daarom verteert het en verfijnt de verstoppingen, het opent en droogt af, laat naar toilet gaan en beschermt tegen verrotting vanwege zijn zuurheid en versterkt de hersens, de zenuwen, het hart en de ingewanden. Het mag niet gegeven worden aan diegene die rode gal in de maag hebben want het verstoort die rode gal, het geeft dorst en een krachtig branden. Ook is het de galachtige tegengesteld en laat naar toilet gaan, daarom moet je er sal gemma of myrobolani indi of kebuli bij mengen want zij vermeerderen de toiletgang.
Sticados van Arabië laxeert de zwarte gal en slijm, het zuivert de hersens, de zenuwen en de leden waar de zinnen of het verstand in rusten. (2) Vooral is het goed tegen ziekten van het hoofd. Aldus gebruikt: ‘Neem van de bloemen van sticados van Arabië een half drachme of een drachme; leg het een nacht te weken in wei met rozijnen, daar doe je twee drachmen van zwarte mirabolanen of kebulen bij en als het gezuiverd is doe je er een drachme diasinicoms of dyasene bij, van cassiafistelen twee drachmen en drink het tegen voor genoemde om te purgeren etc.’ Doe een spons in het water waar de bloemen van sticados arabicum, majoraan en Valeriana celtica in gekookt zijn en leg dat op het hoofd of was het hoofd daarmee, dat is goed tegen koude ziekten van het hoofd.
Olie van sticados arabicum versterkt en verwarmt de hersens en zenuwen en maakt ze levendig. Rook waarin het afkooksel van sticados van Arabië is opent de verstoppingen van de neusgaten.
Wijn, waar het in gekookt is met hertstongen en zeeui, is goed tegen verstoppingen van de lever, van de milt en van de ingewanden. Sticados van Arabië verzacht de pijn van de zenuwen, van de spierbundels en van de gewrichten of verzamelingen van de leden, hoe je het ook geeft volgens Mesue en Serapio’.
Herbarijs; ‘Sticados is heet en droog in de eerste graad en heeft kracht te verduwen. En gekookt in wijn en dragant (Astragalus), dat zuivert de borst. En verwarmt de levensorganen. En het is goed tegen de steen en laat (3) goed urine maken en verdunt de vochtvermenging. En alles dat binnen het lichaam is verbeterd en zuivert’.
reynblûmen oder motenkraut ccclxvii ca Sticados citrinum latine et grece·arabice sceha· (Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel sceha·idest sticados citrinum beschτeibet uns und spτicht auch·das dises seÿ ein kraut und geleÿchet dem wôτmůt an den bletern·und hat einen samen geleych dem abτotano·(Item dises kraute das ist bitter geleÿch dem wôτmůtt·unnd doch nicht also gar bitter·(Item dises kraut das ist auch auþ der massen heÿþ und auch gar trucken an dem dτÿtten grade·(Item dises krautes geeþsen das schadet dem magen·[402] (Item die wirdigen meister spchen gemeinklich das dÿses krattue auch tôdtet dÿe wurme jn dem leibe auþwendig oder jnwendig genüczet·und würcket auch fast meer wan wurmkraut·(Item wôlichs sihe dises krautes gar vil ÿsset das wirte balde feÿst·(Item diþ kraut gesotten mit wurm kraut in wasser und das getruncken tôdtet auch dÿe würme in dem bauch und treibet sÿe auþ gar måchtigklichen. (Platearius dÿses kraut geleichet wurm kraut an der gestaltt und beÿ nahe an der tugent·und fast gůt genüczet aussen an dem leibe und auch jnwendig zů tôdten damit dÿe würm·(Der meister Johannes mesue spτichet das sticados seÿ zweÿerhande·Eines heisset sucados citrinu davon diþ capitel saget·Das ander heisset sticados arabicum·von disem lese pandecta das·lxvj·capitel das sich anhebet Asculodos· |
(1) Rijnbloemen of mottenkruid, 367ste kapittel. Sticados citrinum Latijn en Grieks. Arabisch sceha. (Helichrysum arenarium) Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel sceha, id est sticados citrinum, beschrijft ons en spreekt ook dat dit is een kruid en lijkt op de (2) alsem aan de bladeren en heeft een zaad gelijk de abrotanum. Item, dit kruid dat is bitter gelijk de alsem en toch niet alzo erg bitter. Item, dit kruid dat is ook uitermate heet en ook erg droog aan de derde graad. Item, dit kruid gegeten dat (3) schaadt de maag. [402] Item, de eerwaardige meesters spreken algemeen dat dit kruid ook (4) doodt de wormen in het lijf uitwendig of inwendig genuttigd, en werkt ook erg meer dan wormkruid. Item, welk vee dit kruid erg veel eet dat wordt gauw vet. Item, dit kruid gekookt met wormkruid in water en dat gedronken doodt ook de wormen in de buik en drijft ze uit erg machtig. Platearius, dit kruid lijkt op wormkruid aan de gestalte en bijna aan de deugd en erg goed genuttigd buiten aan het lijf en ook inwendig te doden daarmee de wormen. De meester Johannes Mesue spreekt dat sticados is tweevormig. Een heet sucados citrinun daarvan dit kapittel zegt. De andere heet sticados arabicum en van deze lees Pandecta dat·66ste kapittel dat zich aanheft Asculodos. |
Vorm.
Zandstrobloem is een witwollig en kruidachtige plantje van 15‑30 centimeter hoog. De gele bloemen zijn klein en staan in schermvormige trossen. Dit is een inlandse strobloem die op zandige en zonnige heuvels groeit. Verder naar Z. Europa. (Helichrysum arenarium, synoniem Gnaphalium stoechas)
Naam.
(1) Dodonaeus; ‘‘Dit kruid wordt in Hoogduitsland omdat het zoveel aan de kant van de Rijn en in de omliggende landen plag te groeien gewoonlijk Rheinblumen genoemd en ook Junglin, Mottenblume en Mottenkraut en daarvan heeft het in Nederland de naam ook gekregen, te weten Rhijnbloemen of Reyn-bloemen en motten-cruyt en daarom noemen sommige het ook Tinearia (mot) in het Latijn, dan de apothekers noemen het Stoechas en Stichas citrina. De Rijnbloemen hebben de naam mottekruid gekregen omdat de bloemen er van in de kleerkasten gelegd de kleren bewaren van motten en schieters’. Mottenblumen bij Bock. Groeiplaats Rheinblumen, Rheinblumen bij Bock.
Engels golden stoechas, midden-Hoogduits Stechader of Stichaskraut, Sticardos, Stoechas, Borghardes of Bruchardes uit burchumath van Dioscorides.
Helichrysum, de Griekse helios betekent ‘zon’, en chrusos is ‘goud’, zo wordt met dit woord en de plant de gouden zon gevormd. Het is onze strobloem en vandaar winterbloem.
Gebruik.
De geur is zoet. Het kruid smaakt zwak kruidig en matig samentrekkend, iets bitter. Het plantje werd vroeger in de artsenij gebruikt. Als onsterfelijke plant wordt de gele zandstrobloem gebruikt om er rouwkransen van te maken.
Herbarius in Dyetsche; ‘Mottencruyt of wynterbloemen zeggen sommige of Sticados citrinum of Absinthium marinum. Die is heet in de tweede en droog in de derde graad. Het heeft kleine zaadjes, net als de (2) averone, het is ook vol zaden en bitter als alsem. Het heeft een zware geur en stopt niet zoals de alsem. Zijn kracht is anders dan de kracht van alsem want het is (3) slecht voor de maag. Het doodt de (4) wormen in het lichaam meer dan alsem als het van buiten gelegd of van binnen genomen wordt. Als je mottenkruid met honing eet doodt het de wormen en verdrijft ze met een zachte purgering. Als het ook met lenzen (die lenticula of Lens heten) gekookt wordt doet dit hetzelfde.
De kracht van mottenkruid is om te snijden en de winden te veranderen.
Tegen het uitvallen van het haar: ‘Neem de as hiervan en meng het met olie van deze plant of met oliën van amandelen en strijk het er op’. Olie van mottenkruit laat de baard die langzaam groeit sneller groeien.
Als je het kookt met azijn voorkomt het dat de knagende blaren zoals herpes en karbunkel komen (dat is een kleine donkere blaar met groenheid of geelheid of ook met grote roodheid, het is de allerheetste blaar).
Tegen hete blaren van het wit van de ogen (dat heet ophtalmia) (a) ontvang daarvoor de rook van het het kooksel van mottenkruid met rozenwater want het verandert de blaren.
Tegen moeilijk ademhalen: ‘Neem wijn waar het in gekookt is’.
Als je het kookt met alsem in water en het mengt met wat honing en het eet dan trekt het de wormen uit en doodt ze.
In wijn gekookt met bijvoet en peterseliezaad laat het plassen en de stonden komen.
Als je olie van dit kruid op de aderen van de handen en de voeten strijkt voor de aanvang van de koorts is het goed tegen koude of tegen het schudden.
Deze olie is ook goed tegen steken van de schorpioenen of van andere venijnige dieren. Wijn waar dit kruid in gekookt is met dragagantum en met wat suiker vanwege de bitterheid verwarmt de borst en de geestelijke leden. Ook is het goed tegen aandrang tot waterlozing, tegen dysurie en als je er hertstongen bij doet ook tegen verstoppingen van de milt en van de lever.
Als een zieke van zijn ziekbed op staat dan is het goed om zijn zenuwen te versterken met water waar dit kruid met lavendel in gekookt is’.
(a) Oogontsteking.
felckumel ccclxviii C Sileos arabice vel ascegelios·grece siseli·latine siler montanum. (Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel siseleos beschreibet uns und spτichet·das diþ sey ein kraut und hat bletter geleiche dez fenchel·allein feltkummel ein wenig lenger und grôbere bletter hat wan fenchel·unnd hat ein langen stengel·und oben an der spiczen hatt es ein krone darjn ist samen der ist bτeit·und der hat auch gar eÿnen scharpffen gerauche· (Item dises kraut ist heiþ und auch gar trucken an dem ende des ersten grades·(Der meister paulus spτichet das diþs krautte ist [403] von einander teylen die groben feüchtung·und sunderlichen die feüchtung die zůsamen gelauffen sind geleÿch dem geleberten blůt treÿbet es auþ måchtigklichen·(Felltkümmel getruncken mit wein ist fast gůt für den gebτesten genant zů latein diabetica passio·daz ist der do fast hårmet wider seinen willen·und ist auch fast gůt also genüczet asmaticis·das sind die do fast keychen·(Item felltkümel getruncken mit wein und darunder gemüschet langen pfeffer·ist gůt epilenticis·daz ist die fallend sucht·(Diascoτides spτicht·wer felltkümel und pfeffer kôτner nüczt mit wein d pfindet kein kelte des wÿnters so er über fellt geet·(Wôlches mensche oder unvernünfftiges thiere yþset felltkümel·und wenn das mensch oder thiere mit seinem gemahel zů schaffen hat es empfåhet bald davon und wirt schwanger·(Item felltkümel gebulferet und mit gebτaten feygen vermüschet ist gůtt wider bestopffung lebern und milczes und der nÿeren und auch der blasen·und wein darein dann gesoten ist diser same·ist gůt wider den kalten seÿch· |
(1) Veldkummel, 368ste kapittel. Sileos Arabisch vel ascegelios. Grieks siseli. Latijn siler montanum. (Laserpitium siler) Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel siseleos beschrijft ons en spreekt dat dit is een kruid en heeft bladeren gelijk de venkel, alleen veldkummel een weinig langer en grotere bladeren heeft dan venkel en heeft een lange stengel en boven aan de spits heeft het een kroon daarin zijn de zaden en dat is breed en het heeft ook erg een scherpe reuk. Item, dit kruid is heet en ook erg droog aan het einde van de eerste graad. De meester Paulus spreekt dat dit kruid is [403] van (2) elkaar delen de grove vochtigheid en vooral die vochtigheid die tezamen gelopen is gelijk het gestolde bloed drijft het uit machtig. (3) Veldkummel gedronken met wijn is erg goed voor het gebrek genaamd in Latijn diabetica passio, dat is die er erg plast tegen zijn wil, en is ook erg goed alzo (4) genuttigd astmatici, dat zijn die er erg kuchen. Item veldkummel gedronken met wijn en daaronder gemengd lange peper is goed epilenticis, (5) dat is de vallende ziekte. Dioscorides spreekt wie veldkummel en peperkorrels nuttigt met wijn die ontvangt (6) geen koudheid in de winter als hij over het veld gaat. (7) Welke mens of onverstandig dier eet veldkummel en als die mens of dier met zijn gemaal te doen heeft ontvangt het gauw daarvan en wordt zwanger. Item, veldkummel gepoederd en met gebraden vijgen vermengt is goed tegen verstopping van de lever en milt en de nieren en ook de blaas, wijn daarin dan gekookt is dit zaad is goed tegen de koude plas. |
Vorm.
Een meerjarig kruid, 30-100cm. De meest kale stengel is fijn gerimpeld, in doorsnede rondachtig. Grondbladeren zijn 1m, meestal 30-50 cm groot, de stengelbladeren worden naar boven toe smaller. In omvang zijn de bladeren driehoekig, en twee- driemaal geveerd, de deelblaadjes liniaal/lancetvormig en gaafrandig, vaak met een wat donkergekleurde korrelige rand, blauwgroen. De bloemen staan in 20- tot 50-stralige schermen. De vrucht is 6-12mm lang en is breed gevleugeld, ruikt naar kummel of venkel, smaakt bitterder en scherper.
Naam.
(1) Platearius spreekt van ‘Siseleos sive siler montanum’.
Dodonaeus; ‘de eerste van deze kruiden wordt gewoonlijk in het Latijn Siler montanum genoemd en daarvan is de bedorven naam Sermontaine gekomen die zowel in Frankrijk als in Vlaanderen van de gewone man gebruikt wordt, sommige apothekers noemen het Seseleos. Lobel noemt het Siler montanum officinarum en Seseli Massiliense van Matthiolus, in het Engels Siler montain, het plag ook veldkomijn te heten en ook Salmontain en Sutmontain met bedorven namen’.
Velthaber in midden-Hoogduits, Wiltkomel bij Tabernaemontanus, Bergkummel, seselikruid, bergeppe, ezelskomijn, Frans sermontaine, seseli des pharmaciens, Engels mountain-caraway.
Gebruik.
Herbarius in Dyetsche; ‘Wylt comijn of breed comijn, dat is Platociminum of komijn van de rustende of Siler montanum, dat is Syseleos en dit is allemaal dezelfde plant die heet en droog is op het einde van de tweede graad zoals Pandecta en Avicenna zeggen. Het heeft de kracht om (2) de slijmachtige taaie en verwoestende vochtvermenging in te snijden en ook te ontbinden, daarom opent het alle verstoppingen en wegen van het lichaam, het laat plassen en de stonden komen. Ook is het goed tegen ademnood en tegen alle gebreken van slijm. Het zaad van karwij doe je in de medicijnen. Het heeft kracht die diuretica genoemd wordt. (dat is om de urineweg te openen)
(3) Tegen aandrang tot waterlozing en dysurie: ‘Neem wijn waar dit zaad in gekookt is’ en ook is dit goed tegen verstopping van de lever, van de milt, van de nieren en van de blaas. Tegen hetzelfde is ook goed om het poeder van deze zaden met droge vijgen te mengen.
Om de stonden te laten komen ontvang je van onderen de rook van dit kruid en van averone. (3) Als je dit kruid in wijn kookt en onder de navel omtrent de schaamstreek pleistert is dat goed tegen aandrang tot waterlozing en dysurie.
(4) Tegen astma (dat is ademgebrek) en tegen (5) vallende ziekte: ‘Neem wijn waar karwij in gekookt is met de wortel van Iris’.
(6) Serapio zegt uit de macht van Dyaf dat de kracht van deze wortel of zaad is dat het verwarmt.
Wijn waar het in gekookt is laat plassen en helpt tegen ademgebrek of tegen versmachting van de baarmoeder, ook laat het de stonden komen. Hetzelfde is ook goed tegen oude hoest, tegen ziekte van het verteren, tegen krampen in de buik of tegen de zwakke lever. (6) Als je de zaden of de wortels met peper in wijn neemt dan beschermt het de mensen tegen koude in de lucht.
(7) Als een mens of enig ander dier van dit kruid eet, als hij minnen wil of als hij mint, dan helpt het terstond om te ontvangen volgens Pandecta, Serapio en Avicenna.
Wijn waar deze wortel of het zaad in gekookt is, is goed tegen pijn in de rug.
Water waar het in gekookt is met rozen is goed tegen hoofdpijn’.
Herbarijs; ‘Semontanum of siseleos, dat is sermonterne, het is heet en droog in de 2de graad. (a) En heeft kracht te verduwen, beide van complexen en van substantie. Het is goed voor de blaas en de baarmoeder en van het zaad ervan zal kiezen dat bitter is, dat is de beste en 4 jaar blijft het goed.
En die het eet, het versterkt die hersens en bestrijdt de vallende ziekte. En gekookt in gezouten water en daarmee vrouwen beneden gestoofd laat hun stonden komen, het verzacht de loze aandrang tot plassen en geneest korte adem en oude hoest dat van vochtigheden komt. En verwarmt de leden ’s winters, gemengd met peper en gedronken, dat verteert de koude.’
(a) ; de zin is aldus; bevordert de spijsvertering door de aard van de werking (heet en droog) en door de stof zelf. (bitter)
kameln heüweDas ccclxix Capi Squinantum latine·grece squinuna·arabice adcher· In dem ůûch pandectarum in dem·xvij·capitel daz sich anhebt adecher idest squinantum beschreiben uns die meister und spτechen·das dises kraut seÿ heÿþs und trucken an dem ersten grad. Dises finndet man in dem lande affrica und un apulia·und weret neün jare·(Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel adech spτicht·das dises kraut habe gar subtil stengel·geleÿch spicanardi·und wechþet auch gar gern in den jnseln und auff den wÿsen·unnd in den landen do dises wåchþt findet man es allenthal [404] ben steend geleÿch dem graþe in teütschen landen·(Dises kraute hat oben dýck büschlen und einen gůten gerauch·sein wurczel ist fast tieff in dem erdtrich·dÿe blůmen bleter und wurcz nüczet man in der erczneÿ·(Diascoτides spτicht·das dise blůmen sind fast gůt genüczet für den stein·und machen wol hårmen·und benymmet die geschwulst·und ist gůt genüczet dem d do blůt speÿet und dienet fast wol den lenden·(Squinantum nüczet man in mangen confecten zů den obgeschτiben kranckeÿten·(Die wurczel von disem kraut gemüschet mit pfeffer ÿegklichs auff ein halb quintin·ist fast gůt ydτopicis·und auch die zerknüschete gelyder an jn haben·(Item das ôl gemachet von squinantum·dienet auch fast wol den reüdigen und der schoτfechtigen haudt domit geschmieret·(Galienus spτicht·das dises kraut gar gůt seÿe dem magen und auch dem flüssigen bauche·genüczet mit hônig wasser·(Item Avicenna spτicht·das dises krauts blůmen sind fast stopffen·und darumb dienet es do wol den flüssen von blûten· (Dise blůmen purgieren auch das haubt domit gezwagen· (Item die wirdigen meister sprechen·das squinantum nit genüczet sol werden allein·sunder mit zůsacz als in dem confecte·oder auch mit andern wurczeln·oder specereýen·die do auþs der massen gar wol dienet zů der kranckeÿt darzů man es dann bτauchen wil·und heysset darumbe kameln heüwe·wann in dem landen do es wåchþet do essen es die kåmelthier geleÿch als die pfårde das heüwe essen in teütschen landen·(Item squinantum ist purgieren und auch reÿnigen ein kalte feüchtigkeÿt genant flegma mit polipodio engelsŭþs genant und mit coloquintida vermenget· |
(1) Kamelenhooi. Dat 369ste kapittel. Squinantum Latijn. Grieks squinuna. Arabisch adcher. (Cymbopogon schoenanthus) In het boek Pandecta in het 17de kapittel dat zich aanheft adecher, id est squinantum, beschrijven ons de meesters en spreken dat dit kruid is heet en droog aan de eerste graad. Deze vindt men in het land Afrika en in Apulië en duurt negen jaar. Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel adech spreekt dat dit kruid heeft erg subtiele stengels gelijk spica nardi en groeit ook erg graag in de eilanden en op de weiden en in de landen daar dit groeit vindt men het [404] overal staan gelijk het gras in Duitse landen. Dit kruid heeft boven dikke bosjes en een goede reuk, zijn wortel is erg diep in het aardrijk, de bloemen, bladeren en wortel nuttigt men in de artsenij. Dioscorides spreekt dat deze bloemen zijn erg goed genuttigd voor de (6) steen en maken (5) goed plassen en beneemt de gezwellen en is goed genuttigd die er bloedspuwen en dient erg goed de lenden. Squinantum nuttigt men in vele confecties tot de opgeschreven ziektes. De wortel van dit kruid gemengd met peper, van elk op een half van 1,67gram, (4) is erg goed hydropisis en ook die gekneusde leden aan zich hebben. Item, de olie gemaakt van squinantum dient ook erg goed de (7) ruige en de schurftige huid daarmee gesmeerd. Galenus spreekt dat dit kruid erg goed is de maag en ook de vloeiende buik, genuttigd met honing water. Item, (3) Avicenna spreekt dat dit kruid zijn bloemen zijn erg stoppend en daarom dient het goed tot de vloeden van bloed. Deze bloem purgeert ook dat hoofd, daarmee gedweild. Item, de eerwaardige meesters spreken dat squinantum niet genuttigd zal worden alleen, vooral met toevoeging zoals in de confectie of ook met andere wortels of specerijen dat uitermate erg goed dient tot de ziekte daartoe men het dan gebruiken wil en heet daarom kamelenhooi want in het land daar het groeit daar eten het de kamelen gelijk zoals de paarden dat hooi eten in Duitse landen. (2) Item, squinantum is purgeren en ook reinigen een koude vochtigheid genaamd flegma met Polypodium, engelzoet genaamd, en met kolokwint vermengt. |
Vorm.
Baardgras is een grove en hoge pollen vormende, overblijvend pluimgras. Dit is een groot geslacht van mogelijk meer dan tweehonderd soorten die wijd verspreid in beide halfronden voorkomen, behalve in koudere gebieden.
Naam.
(1) Dodonaeus; ‘Welriekende bies, meest kemels-hoy, kemels-stroo of kemels-voeder genoemd en gewoonlijk Schoenanthum in het Latijn, maar eigelijk Juncus odoratus, dat is welriekende bies, in het Grieks Schoenos aromaticos of Schoenu anthos, in het Hoogduits Candisch heuw en in de apotheken en in het Italiaans Squinanthun, is het beste onder alle biezen en is Schoenanthos genoemd naar de bijzondere roosachtige reuk van zijn bloemen. Het groeit veel in Afrika waar de kamelen de topjes ervan zeer graag eten’.
Kameelhooi, Duitse Kameelheu of –stroh, Engelse camel’s hay, grass.
Duitse Wohlriechende Binse. Engels squinant of sweet rush geranium grass, lemongrass.
Schoenanthus, van Schoenus, een biesachtige plant, anthos, ‘bloem’, bloemrus.
Andropogon komt van Grieks aner, ‘een man’, en pogon, ‘een baard’. Baardgras, in het Engels heet het beard grass en in Duits Bartgras.
Gebruik.
Verschillende soorten zijn al sedert de oudste tijden in cultuur om de aromatische bladeren die rijk zijn aan etherische oliën. Enkele van deze grasoliën hebben ingang gevonden in de parfumerie en verwante industrie zodat de cultuur van deze grasoliegewassen in deze eeuw sterk uitgebreid is. Ze behoren tot de goedkoopste en meest gebruikte etherische oliën en worden als zodanig verwerkt in goedkope parfums en zepen, ze zijn ook belangrijk als grondstof voor de duurdere synthetische reukstoffen. Door destillatie met waterdamp wordt de etherische olie eruit gewonnen. Dit is het lemongras of siri-oil-plant.
Herbarius in Dyetsche; ‘Squynantum, dat is kaf, hooi of stro dat de kamelen eten, gewoonlijk heet het kaf dat de kamelen eten en is heet en droog in de tweede graad volgens Pandecta en Avicenna. In Arabië vind je het en je zal diegene kiezen die witachtig en hard is, die steken moet je wegwerpen. (2) Het heeft voornamelijk de kracht om slijm te purgeren, maar dat niet alleen maar met medicijnen die slijm purgeren zoals boomvaren of schijtkruid. Dit kruid is stoppend en daarom is het goed tegen het (3) bloeden van darmen of van nieren.
(4) Tegen waterzucht die uit koude zaken komt drink wijn je waar kameelhooi en boomvaren in gekookt is dat met het sap van aardrook en suiker gemengd is.
Tegen krampen en pijn van de verscheurde spieren, een groep zenuwen: ‘Neem wijn waar het met peper in gekookt is’.
Tegen menstruatiepijn die uit grote vochtigheid of vanwege onthouding komt zit je in het afkooksel van wijn waar kameelhooi, weegbree en herderstasje in gekookt zijn. Kameelhooi is een kruid net zoals Cyperus en men vindt het in de weiden. Men oogst het hele kruid en als het droog is dan wordt het wit. Wat je ervan geeft zijn de bladeren, bloemen en wortels. Avicenna zegt dat er twee soorten kameelhooi zijn, dat is diegene die geen zwarte vruchten geeft en op een kruid lijkt dat paardenstaart heet. De andere is van Arabië en die heeft een goede geur en heeft een grotere kracht.
Als je kameelhooi in wijn kookt en met bijvoet op de baarmoeder of daar omtrent legt laat het de stonden komen en helpt tegen aandrang tot (5) waterlozing en dysurie. Wijn waar kameelhooi in gekookt is met venkelzaad laat plassen. De wortel is stoppend, daarom geef je het tegen de bloedende loop, Serapio.
De bloem hiervan stopt iets, het verwarmt, het vermurwt, het breekt de (6) steen en het opent de monden van de aderen. Het laat plassen, de stonden komen en verandert gezwellen, het is ook goed tegen het bloed spuwen en tegen maagpijn.
(7) Olie van kameelhooi is goed tegen jeuk. Kameelhooi stopt, daarom is de bloem goed tegen het bloeden waar het onder of rond de mond gelegd goed is’.
also genant ccclxx ca Scammonea latine·grece Diagridium·arabice scamonea. (Der meister Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel [405] scamonea beschreibet uns und spricht das diþ seÿ ein baume und habe gar vil este unnd dÿe geen alle auþ einer wurczel·und auff dem esten ist klepfericht materie also das die anhanget geleich dem leyme·und diþs hatt eckicht bletter die geleichen der gundelrebe·allein das die von dez scamonea weicher sind·(Die bletter haben dτeÿ ecken und hatt weiþ blůmen die sind rotunde und hole geleich eÿner pfeiffen und haben ein starken gerauch·Diser bauz hat ein wurczel eins daumen dick unnd die ist weiþ und hatt einen starcken gerauch und die ist jnwendig vol milch·und die milch samelt man also·man beschneidett die rinden über der wurczel·und wundet die mit scharpffen waffen und umb die wurczel macht man grůben und lassen die milche in lôffel lauffen und giesenn die in ein geschirre·Ettlich graben um die wurczeln und streüwen der bletter in die grûbe das die milch darein tropff·und lassen dan die feüchtung trucken werden und diþ heisset man scamonea·Und diþs ist der beste scamonea der lauter unnd linde ist und klepffericht geleich als das man den ochsen heüteen schabett·Auch geleichet dises einem schwamme und dises bτinget man auþ asia·darjnne liget ein landt das heisset musÿe in dem wechþsett auch gar vil·(Item scamonea wirt gar dick gefelschet mit spτingckraut milch unnd diþ ist gar balde tôdten den menschen d disses nüczet·(Item etliche nemen milch von spτingkrautte und müschen darunder gersten mele und machen das geleich dem scamonea·Diseer also gemachtt·ist nitt gůt und sol auch nit genüczet werden in der erczneÿe· (Item die wirdigen meister sprechen das dÿser Scamonea nit gůt sey der da kommet auþ dem landen Senis und palestinna·wan der ausser den landen kommet der ist gemüschet mit der milche titimalli und auch mit gersten mel. (Item der meister Galienus spτichet und des geleichen·Paulus das scamonea seÿ heiþe und auch trucken an dem dτittenn grade·(Item hie ist zů wissen·das scamonea voτhin bereit soll werden ee dan man den nüczett in der erczneÿ·wann scamonea an jr selbs ist kein nücz unnd ist auch soτgklichen zů bτauchenn·wan sÿe bτinget dem magen schaden und auch deþ geleichen der lebern und benÿmmet den luste zů essen und bringet auch dem menschen angst und not in dem leibe und darumb soll er voτhin rectificieret werden als hernach geschrÿben steet· (Item die meÿster spτechen auche das dem scamonea sein boþheit beleibet dreissig oder·xl·jare aber die bereit und auch rectificieret wirt zů der erczneÿ die verleüset jr krafft auch gar balde und darumb wan man die nüczen wil [406] in der erczneÿ so sol die voτhine rectificiert werden und nÿmmer gebτaucht werden an jrer selbest·anders sie bτinget grossen schaden dem leibe als obgeschrÿben steett·und damit kalt schweiþ schwindel und als grossen flusse des leÿbes biþ das der mensch von onmacht stirbet·Und darumb reficiere den voτhin also·nÿmme ein kutten apffel und schneÿde den buczen oben abe und mach darein ein grůbe und thů scamonea dareine und lege abgeschnitten deckel widerumb auff den apffel unnd mache darumb einen teygen und lege den in ein bachoffen der nit zů heiþ seye und laþ die darjnne ligen einen halben tag so bereitet siche scamonea in den kütten und jm wirt sein boþheit genommen also das sie darnach keinen schadeu bτingen mag als dan oben verzeichet steet·Item die meister spechen das voτ zeitten scamonea·seÿ sigillieret woτden in den landen da her er dan bτacht wirt aber in disen zeiten beleibet es nahe·Ob aber diþ die ursach seÿe das man den selbigen zů dÿsenn zeÿten also wol getrawe dz wirte hie nahe gelassen·Item diþ ist der beste scamonea der do hat dise fünff nachgezeichneten eÿgenschafft an jm·(Die erste ist das er ein farb habe die klar seÿ·(Die ander eygentschafft ist dz der sol pτobieret werden mit der speicheln in dem munde·ist es sach das der wirt als milche so ist der gůt·ist des nit so ist er gefelschet·(Die dτitte ist das der leichtliche zerbτech und sich bald laþe bulverifieren·(Die vierd ist das der leicht seÿ am gewichtt· (Die fünfft ist das die einen gůtten gerauch hab·Und der scamonea der dise eÿgentschafft an jm nit hatt der sol nitt·(Disen mage man behalten zwenczig jar unverseret an seiner tugent· (Der meister paulus spτicht dz scamonea treibe auþ coleram und zeühet die an sich auþ den anderen·und sein würckung ist starcke und auch gar scharpffe· (Item scamonea ist den herczen wider und benÿmmet jme auch sein kraftt und wôlicher heisser und truckneer natur ist dez bτinget er gern febτes· (Auch spτechen die meister das die selbigen die scamomeaz bτanchen sich hŭten sôllen voτ gar heissem wetter unnd auch voτ garr grosser kelte·(Item scamonea genüczet mit kütten latwergen laxieret senfftigklichen und reÿniget auch damit die bôsen feüchtigkeÿt·(Item scamonea sol nÿmmer genüczet werden fŭr sie selbs sunder alle zeÿt mit zůsacz genant mastix so bτinget er auch dester mÿnder dem leibe schaden· (Item lese auch in dem bůch genant pandecta in dem capitel das sich anhebet scamonea do findest dn die tugent und auch die untugent von der scamonea· (Item scamonea vermengett mit eþsig vudnnt rosenôle und [407] domit das haubt geschmieret benÿmmet groþ haubtweethumb. (Item·scamonea mit eþsig vermenget und domit geschmierett den verwunndeten grÿndt ist jn bald trücknen· |
Alzo genaamd, 370ste kapittel. (1) Scammonea Latijn. Grieks Diagridium. Arabisch scamonea. (Convolvulus scammonia) De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel [405] scammonia beschrijft ons en spreekt dat dit is een boom en heeft erg veel takken en die gaan alle uit een wortel en op de takken is kleverige materie alzo dat die aanhangt gelijk de lijm en dit heeft hoekige bladeren die gelijken op de hondsdraf, alleen dat die van de scammonia weker zijn. De bladeren hebben drie hoeken en heeft witte bloemen die zijn rond en hol gelijk een pijp en hebben een sterke reuk. Deze boom heeft een wortel een duimdik en die is wit en heeft een sterke reuk en die is inwendig vol melk en dat melk verzamelt men alzo; men besnijdt de bast boven de wortel en verwondt die met een scherp wapen en om de wortel maakt men groeven en laat de melk in lepels lopen en gieten die in een vat. Ettelijke graven om de wortels en strooien de bladeren in de groeven zodat de melk daarin druppelt en laten dan die vochtigheid droog worden en dit noemt men scammonia. En dit is de beste scammonia die zuiver en taai is en kleverig gelijk zoals dat men de ossenhuid schaaft. Ook lijkt dit op een zwam en dit brengt men uit Azië, daarin ligt een land dat heet Musie waarin ook erg veel groeit. Item, scammonia wordt erg vaak vervalst met springkruidmelk en dit is erg gauw doden de mens die het nuttigt. Item, ettelijke nemen melk van springkruid en mengen daaronder gerstemeel en maken dat gelijk de scammonia. Deze alzo gemaakt is niet goed en zal ook niet genuttigd worden in de artsenij. · Item, de eerwaardige meesters spreken dat deze scammonia niet goed is die er komt uit het land Senis en Palestina want dat uit die landen komt dat is gemengd met de melk titimalli en ook met gerstemeel. Item, de meester Galenus spreekt en desgelijks Paulus dat scammonia is heet en ook droog aan de derde graad. Item, hier is te weten dat scammonia daarvoor bereid zal worden eer dat men dat nuttigt in de artsenij want scammonia aan zichzelf is geen nut en is ook zorgelijk te gebruiken want ze brengt de maag schade en ook desgelijks de lever en beneemt de lust te eten en brengt ook de mensen angst en nood in het lijf en daarom zal het daarvoor verbeterd worden zoals hierna geschreven staat. Item, de meesters spreken ook dat de scammonia zijn boosheid blijft dertig of 40 jaar, maar die (2) bereid en ook verbeterd wordt tot de artsenij die verliest zijn kracht ook erg gauw en daarom als men die nuttigen wil [406] in de artsenij zo zal die daarvoor verbeterd worden en nimmer gebruikt worden aan zichzelf, anders ze brengt grote schade het lijf als opgeschreven staat en daarmee koud zweet, duizeligheid en alzo grote vloed van het lijf totdat de mens van onmacht sterft. En daarom (2) verbeter het daarvoor alzo; neem een kweeappel en snij die buik boven af en maak daarin een groef en doe scammonia daarin en leg de afgesneden deksel er wederom op de appel en maak daarom een deeg en leg dat in een bakoven die niet te heet is en laat die daarin liggen een halve dag, zo bereidt zich scammonia in de kwee en hem wordt zijn boosheid ontnomen alzo dat ze daarna geen schade brengen mag zoals dan boven getekend staat. Item, de meesters spreken dat vroeger scammonia is verzegeld geworden in de landen daar het vandaan gebracht wordt, maar in deze tijden blijft dat na. Of dit de oorzaak is dat men diezelfde in deze tijden alzo goed vertrouwt dat wordt hierna gelaten. Item, dit is de beste scammonia die er heeft deze vijf na getekende eigenschappen aan zich. De eerste is dat het een verf heeft die helder is. De andere eigenschap is dat er zal geprobeerd worden met speeksel in de mond, is het zo dat het wordt als melk dan is dat goed, is dat niet zo is het vervalst. De derde is dat het gemakkelijk breekt en zich gauw laat verpoederen. De vierde is dat het licht is aan gewicht. De vijfde is dat die een goede reuk heeft. En de scammonia die deze eigenschappen aan zich niet heeft die zullen niets. Deze mag men behouden twintig jaar onveranderd aan zijn deugd. De meester Paulus spreekt dat scammonia drijft uit gal en trekt die aan zich uit de andere en zijn werking is sterk en ook erg scherp. Item, scammonia staat het hart tegen en beneemt hem ook zijn kracht en wie er van hete en droge natuur is die brengt het graag koortsen. Ook spreken de meesters dat diezelfde die scammonia gebruiken zich hoeden zullen van erg heet weer en ook voor erg grote koudheid. Item, scammonia genuttigd met marmelade laxeert zachtjes en reinigt ook daarmee de kwade vochtigheid. (3) Item, scammonia zal nimmer genuttigd werden voor zichzelf, uitgezonderd alle tijd met toevoeging genaamd mastiek en zo brengt het ook des te minder het lijf schade. Item, lees ook in het boek genaamd Pandecta in het kapittel dat zich aanheft scammonia, daar vindt u de deugd en ook de ondeugd van de scammonia. Item, scammonia vermengt met azijn en met rozenolie en [407] daarmee dat hoofd gesmeerd beneemt grote hoofdpijn. Item, scammonia met azijn vermengt en daarmee gesmeerd de verwonde schurft is hem gauw drogen. |
Zie kapittel 140 over diagridium. (2) Bereide scammonia heette diagridium.
Vorm.
Scammonia is een bladverliezende en meerjarige plant. Wit/purperen bloemen en windende stengels. Het stamt uit de Levant en W. Azië.
Gebruik.
Dit is een purgeermiddel, dat gedroogd in de handel komt. De gom is het ingedroogde melksap dat bij Smirna en Aleppo uit de blootgelegde wortel door insnijdingen gewonnen wordt. Die gom is bruingeel tot donkerbruin of zwartgroen. De stof lost zich volledig in ether op. Het wordt gebruikt als een drastisch afvoermiddel. Scammonium wordt in een kweeappel gebraden tot dat die appel murw is, dat wordt Dyagridium genoemd.
Naam.
(1) Dodonaeus; ‘De Grieken noemen dit gewas Scammonia, de Latijnse schrijvers meestal Scammonium, welke naam ze nochtans niet alleen het kruid zelf, maar ook het sap er van wat gedroogd en dik geworden is plegen te geven. Sommige geven het ook de Griekse naam Scambonia rhiza, andere noemen het Colophonion. Het sap van de wortel dat noch ruw en onbereid is wordt in de apotheken Scammonea genoemd en als het in een (2) kweeappel gekookt is en verbeterd dan noemt men het daar Diagredium of Diagridium als of men Dacrydion zei wat zoveel betekent als in onze taal traantje, in het Latijn Lacrymula. Hier te lande heeft dit kruid en zijn sap anders geen namen dan de voor vermelde Scammonia, Scammonea, Scammony, Scammonium en Diagridium of Diagredium’.
Scammonia, het Engelse scammony komt van oud-Frans escamonee of scamonee, dit van Latijn scammonea en dit van Grieks skammonia, Grieks skamma: het opgegravene. Of van Grieks skam(m)onia: bindkruid.
Convolvulus stamt van het Latijnse convolvo, ‘verstrengelen’, als een verwijzing naar de verstrengelende groeiwijze.
Gebruik.
Herbarius in Dyetsche; ‘Scamonea is heet en droog in de derde graad. Het is een sap van een kruid dat over de zee groeit. Nooit zal iemand zo slecht zijn dat hij scammonia aan iemand geeft dan nadat het goed klaar gemaakt is naar de aanwijzingen van de dokters, anders zou het iedereen doden. Klaar gemaakte scammonia heet dyagridium, dat laxeert de rode gal sterk en trekt het bloed af van de openingen. Het gewicht dat je per keer van dyagridium mag geven (dat is goed klaar gemaakte scammonia) is tussen drie grein of gerstekorrels tot tien korrels toe. (3) Als je scammonia geeft moet je daar altijd wat van een gom die mastiek genoemd wordt bij mengen om de openingen van de aderen te sluiten. Als je alleen scammonia neemt heeft het de kracht om te openen. Het is ook goed dat je scammonia mengt met medicijnen die de kracht hebben om het hart, de maag en de lever te versterken zoals saffraan, kaneel, nardus en rood sandaalhout’.
Gebτant helffenbaynDas ccclxxi Capit Spodium latine et grece·arabice Abaisir· Die meister spτechen gemeÿnigklichen·das spodium seÿ gebτennt baÿn von einem elephanten thier·(Hie ist zů wercken dz ein elephant hatt baÿn die seind fast teycht·und die selben baÿne werden nit gebτennet·sunder die baÿn die im jn marck haben·und die heÿssen spodium so sÿ gebτennet sind·Dÿse werden gar dÿck gefelschet als mit hundts baÿn oder auþ mårmelstein gebτenntt·(Dises ist das beste bulfer von den baÿnen das do leÿcht ist und teÿcht und vermüschet mit schwarczem bulfer·(Dises bulfer genüczet mit wegrich saffte ist fast gůt den die do mit not neczen. (Item dises bulfer ist auch gůt für alle über flüssige flüsse vonn blůtten·als der nasen menstrua oder blůtenden wunden wie die sein mügen benÿmmet spodium des genüczet mit wegrich safft·(Platearius Plinius und Cassius felix spτechen·das spodium gût seÿ für alle zerbτochne gelÿder in dem leybe·und sunderlich für den bτuch über dem gemåcht wie die wåren das heÿlet dises gångklichen·darauþ gemachet pflaster und darauff gelegt·des geleÿchen dises ein getrunncken mit wegrÿchsafft·(Item helffenbaÿn gebulfert und das vermenget mit wegbτeÿte·safft·ist gůt wider den blůtgange unden auþ und oben auþ in die nasþlôcher gethon·(·B·j·) [408] |
(1) Gebrande olifantenbeen, knekelas. Dat 371ste kapittel. Spodium Latijn en Grieks. Arabisch Abaisir. De meesters spreken gewoonlijk dat spodium is gebrande been van een olifant dier. Hier is op te merken dat een olifant heeft benen die zijn erg dicht en diezelfde benen worden niet gebrand, uitgezonderd die benen die in zich merg hebben en die noemen ze spodium zo het gebrand is. Deze worden erg vaak vervalst zoals met hondenbeen of uit marmersteen gebrand. Dit is dat beste poeder van de benen dat er licht is en dicht en vermengt met zwart poeder. Dit poeder genuttigd met weegbreesap is erg goed die er met nood plassen. (2) Item, dit poeder is ook goed voor alle overvloedige vloeden van bloeden zoals de neus. menstruatie of bloedende wonden, waar die zijn mogen, beneemt spodium, dat genuttigd met weegbreesap. Platearius, Plinius en Cassius Felix spreken dat spodium goed is voor alle gebroken leden in het lijf en vooral voor de breuk over het geslacht, waar die is, dat heelt deze geheel, daaruit gemaakt pleister en daarop gelegd, desgelijks op deze ingedronken met weegbreesap. Item, olifantsbeen gepoederd en dat vermengt met weegbreesap is goed tegen de bloedgang onderuit en boven uit, in die neusgaten gedaan. [408] |
Zie kapittel 172.
Vorm.
(1) Knekelas, beenas of wit spodium, zijn meestal de verbrande beenderen van dieren of van wit verbrand ivoor of geprepareerde hertenhoorn. Dat ontstaat door het te heet te maken waarbij de organische materialen verbranden en de mineralen in de vorm van knekels over blijven. Als je het wrijft blijft er poeder over dat voor het grootste deel uit fosferzure kalk bestaat. Het werd als meststof, poets- en poliermiddel gebruikt.
Spodium is vaak gebrand ivoor. Het heeft een lang medisch gebruik. Hippocrates bijvoorbeeld in het medische poëem van Salerno; ‘wie weet waarom spodium het bloeden stopt?’ In deze zaak verwijst hij naar as van ossenbeenderen.
Naam.
Spodium is Latijn voor as of roet en wordt ook gebruikt voor gebrande beenderen in de vermenging met as.
Gebruik.
Herbarius in Dyetsche; ‘Spodium of gebrand ivoor is koud in de derde graad en droog in de eerste. Spodium is olifantenbeen dat van binnen merg heeft. Maar olifantentanden verbrand je niet. Die spodium moet je kiezen die bleekachtig is en zeer licht en dat sommige zwartachtige delen heeft is het ook goed, maar van weinig krachten.
(2) Spodium is goed tegen de rode bloedgang (dat is rode bloedgang) en tegen het bloed spuwen als je het zo geeft: ‘Neem poeder van spodium met weegbreewater of met het sap van weegbree’. Poeder van spodium dat je in de neus blaast stopt het bloeden van de neus volgens Platearius’.
Ein gummi also genantCcclxxii Cap Serapinum grece et latine·arabice Sachabengi· (Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel sachabengi·idest Serapinum beschτeibett uns unnd spτicht·das dises seÿ ein gummi eines baumes·und geleÿchet dem gummi galbano mitt seiner gestalt·und dises ist das beste das do klar ist·und das do auþwenig rot ist und jnnwenig weiþ·sein gerauch ist fast starck beÿ nahe dem asa fetida·(Plinius in seinem capitel Serapinum·spτicht·das dises seÿ heÿþ unnd trucken an dem dτitten grad·und wenn man dises zerlåþt in rauttensafft·und den genüczet bτicht den stein der lange zeÿt in d blasen gelegen ist·und machet wol hårmen·(Serapinum dienett fast wol den flüssigen augen und die tunckel sind·und sunderlich zů den feelen der augen·zů disen mache diþs also. Nÿmm serapinum ein quintin und zerlasse das in dem safft celidonie auf zweÿ lot und müsche darund zucker zwey lot·und frauen milch dτeü quintin·und lege dises über die augen mit einem colloτio·es hilffet on zweÿffel·(Diascoτides spτichet·daz serapinum gůt seÿ dem alten hůsten·unnd raumet die bτust unnd benymmet die groben feüchtung auþ der blasen·und ist sunderlichen gůt epilenticis spasmaticis·dises gummi getruncken mit wein·(Dises gummi gemüschet mit rosen ôle·unnd domitt die lamen gelÿder geschmierett·hilfft fast wol·(Serapinum ist gůt wider weethumb d milcz·und ist gût wider das gegicht davon ein salbe gemachet mit leinôle auff die weethumb des milcz und der gichtigen gelÿder geschmieret·(Dises ist auch gůt wider gebÿþs der vergifftigen thiere·den bÿþs domit geschmieret·(Item serapinum gerochen ist gůt wider auffstossung der můter·genant suffocatio matricis· [409] |
Een gom alzo genaamd. 372ste kapittel. (1) Serapinum Grieks en Latijn. Arabisch Sachabengi. (Ferula persica of Ferula szoritsiana) Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel sachabengi, id est Serapinum, beschrijft ons en spreekt dat dit is een gom van een boom en lijkt op de gom galbanum met zijn gestalte en dit is de beste dat je helder is en dat er aan de buitenkant rood is en inwendig wit, zijn reuk is erg sterk, bijna de asa foetida. Plinius in zijn kapittel serapinum spreekt dat dit is heet en droog aan de derde graad en als men dit oplost in ruitensap en dan nuttigt breekt het de steen die lange tijd in de blaas gelegen is en maakt goed plassen. (2) Serapinum dient erg goed de vloeiende ogen en die donker zijn en vooral tot het vel der ogen, tot deze maak dit alzo: Neem serapinum, 1,67 gram, en los dat op in het sap van stinkende gouwe, twee maal 16, 7 gram, en meng daaronder suiker, twee maal 16, 7 gram, en vrouwenmelk, drie maal 1,67 gram, en leg dit over de ogen met een oogzalf, het helpt zonder twijfel. (3) Dioscorides spreekt dat serapinum goed is de oude hoest en ruimt de borst en beneemt de grove vochtigheid uit de blaas en is uitzonderlijk goed (4) epileptici spasmatici, deze gom gedronken met wijn. Deze gom gemengd met rozenolie en daarmee de (5) lamme leden gesmeerd helpt erg goed. Serapinum is goed tegen pijn van de (6) milt en is goed tegen de jicht, daarvan een zalf gemaakt met lijnolie en op de pijn van de milt en de jichtige leden gesmeerd. Dit is ook goed tegen (7) beten van de vergiftige dieren, de beet daarmee gesmeerd. (8) Item, serapinum geroken is goed tegen uitstoting van de baarmoeder, genaamd suffocatio matricis. [409] |
Alles uit Dodonaeus.
Vorm.
Sagapanum is een sap of gom die uit een geslacht en vorm van Ferula vloeit die in Medië groeit en die (als Galenus schrijft) ook Sagapenum genoemd wordt op Panax lijkt. En de beste van deze gom is zoals Mesue schrijft die gemakkelijk in het water smelt of vaneen gaat en van smaak scherp, van kleur helder en geel van buiten en wit van binnen die wat van reuk op look lijkt of gedeeltelijk tussen Galbanum en Laser, als Dioscorides zegt, ruikt.
Naam.
(1) Deze gom heet in het Grieks Sagapenon, in het Latijn Sagapenum, Sagapenicum en Sagapenium, bij Plinius Sacopernium, bij Galenus Opos Sagapenon, dat is in het Latijn Sagapeni succus en in onze taal sap van Sagapanum, in de apotheken is het Serapinum genoemd.
Gebruik.
Sagapenium is warm tot in de derde graad en droog tot in de tweede en verteert zeer krachtig.
Sagapenum een vierendeel lood zwaar ingenomen maakt de buik week en jaagt door de kamergang de taaie slijmachtige vochtigheden en alle rauwe onverteerde fluimen af en ook de gal of dat gele water en is daardoor zeer goed tegen alle koude oude weerspannige ziekten en zuivert de hersens en is zeer goed tegen alle pijn en weedom van het hoofd en tegen de (4) m. s. en vallende ziekte. Deze gom op dezelfde manier is ook zeer goed tegen alle (5) kramp, lamheid, spanning, trekking en weedom van de zenuwen gebruikt. (3) Item tegen de kortheid van adem, langdurende verouderde koude hoest, pijnen en weedom van de zijden en borsten is Sagapenum ook zeer goed want het zuivert de borst van alle taaie koude fluimen. Sagapenum geneest ook de hardheid, verstopping en winden van de (6) milt en niet alleen van binnen ingenomen, maar ook van buiten er op gelegd en gestreken. Tegen alle huiverachtige en koude verouderde en diergelijke koortsen is deze gom ook zeer goed gebruikt. Sagapenum met honingwater gedronken verwekt de maandstonden en jaagt de dode vruchten af en met wijn ingenomen is het zeer goed tegen alle (7) beten en steken van alle slangen en venijnige gedierten. Deze gom geroken of de rook daarvan ontvangen is zeer goed tegen (8) dat omdraaien en opstijgen van de baarmoeder. Sagapenum in azijn geweekt verteert, verdrijft en laat scheiden alle harde koude oude gezwellen en klieren en alle hardheid omtrent de leden en gewrichten en is zeer goed vermengd in alle zalven en pleisters die vermurwen. (2) Sagapenum maakt ook het gezicht helder en neemt alle beginnende schellen, littekens en vlekken van de ogen, met sap van ruit gemengd en in de ogen gedruppeld en is nuttig om de schemering ervan te laten vergaan die van grove vochtigheden hun oorsprong hebben. Het belet ook het uitvallen van het haar’.
erczwobel ccclxxiii C Squilla vel cepe muris latine·grece Salla·arabice Haurifel·vel haulachach· (Die meister spτechen dz dises seÿ ein kraut und hat bleter geleÿch den blawen lÿlgen·und an der wurczeln ist ein groþ zwÿbel und darauþ machet man eþsig·unnd denn nennet man acetum squilliticum·(Der meister Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel haurifel beschτeibet uns unnd spτicht·das dises krautes tugent sey heýþs machen stercklichen·und wenn dises zwobel in der erczneye genüczet sol werden so sol man dÿ voτhÿn bτaten oder sieden·unnd darnach bτauchen in der ercznei wann sÿ ist gar stercklich würcken in dem menschen der sÿ bτauchet unbereÿtet oder on zůsacz·Und darumb heÿssen etlich meister die squilla muris·quia interficit mures·(Diascoτides spτichet·das erczzwÿbeln zů vil sachen gůt seÿen wenn die bereÿtt werden als du ÿecz gehôτt hast·und spτicht·wenn man die baten wil so muþ man einen teÿg machen und den darumb kleÿben oder leÿmen·und die also in einen bachofen legenn·oder do in heÿþs åschen trechen·so bτatten sÿ recht·und můþ auch wol gebτaten werden und durch auþs und wo daz nit geschåhe so wåre sÿ mit soτgen zů nüczen· (Item der meister Avicenna in seinem andern bůch in dem capitel squilla beschτeÿbet uns und spτicht·das die sey heÿþ und trucken an dem andern grad·(Dise zwobel hat in jr ôle daz ist schwarcz·dises ôle mit hônige gemüschet und auff die kalen haut gestrÿchen·machet har wachsen. (Item acetum squilliticum ist gůt genüczet dem keÿchenden und der einen alten hůsten håte· (Johannes mesue spτicht·das squille gůt sind dem haubte·die genüczet mit specereÿen und doch also·das sÿ voτhÿu bereÿtt werden wie voτsteet·(Item Platearius spτicht·das dises ôle auch gar gůt seÿe die lamen gelÿder domit geschmieret·(Item d eþsig davon in dem mund gehalten heylet auch das bôþ fleÿsch·(B·ij·) [410] (Serapio spτicht das man dises zwobel so sÿ gebτaten ist nücze gar in vil confecten·und sunderlichen in die wol riechennden specereÿen·(Item wôlcher ein gancze ercz zwobeln henckt über die hauþ thŭre·dem hauþs mag kein vergifftig thiere schaden zů gefŭgen·(Item Squilla ist gůt genüczet ad appolexiam dz ist für den schlag·und auch sunderlichen ad epilentiam·(Diþ zwobel in wein gesoten und den getruncken·benymmet alle kranckheÿt des leÿbes jnnwenig·und sunderlich für die bôsen hÿczigen lebern dienet sÿ fast wol·(Item Squilla bereÿtet als voτ geschriben steet·und mit wôτmůt und mastix in eþsig und wasser gesoten und mit zucker sŭþ gemacht·ist gůt wider bestopffung lebern und milczes·unnd ist auch gůtt wider wassersüchtigkeit·und wider miþfarben genant ÿctericia·Und ist auch seer machen hårnen und bτinget auch den frawen jr feüchtung flüssig·unnd treÿbet auþ das todt kÿndt genant aboτfum· |
(1) Zeeajuin, Zeeui, 373ste kapittel. Squilla vel cepe muris Latijn. Grieks Salla. Arabisch Haurifel vel haulachach (Urginea maritima, vroeger Scilla maritima) De meesters spreken dat dit is een kruid en heeft bladeren gelijk de blauwe lelies en aan de wortels is een grote bol en daaruit maakt men azijn en dat noemt men acetum squilliticum. De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel haurifel beschrijft ons en spreekt dat dit kruid zijn deugd is sterk heet te maken en als deze bol in de artsenij genuttigd zal worden dan zal man (2) die voorheen braden of koken en daarna gebruiken in de artsenij want het is erg sterk werken in de mensen die het gebruiken onbereid of zonder toevoeging. En daarom noemen ettelijke meesters die squilla muris quia interficit mures. Dioscorides spreekt dat zeeajuin tot veel zaken goed is als die bereid wordt zoals u dan net gehoord hebt en spreekt als men die braden wil zo moet men een deeg maken en dan daarom kleven of lijmen en die alzo in een bakoven leggen of zo in hete as dragen, zo braden ze goed en moeten ook goed gebraden worden en door en door en als dat niet gebeurt dan is het met zorg te nuttigen. Item, de meester Avicenna in zijn andere boek in het kapittel squilla beschrijft ons en spreekt dat die is heet en droog aan de andere graad. Deze bol heeft in hem olie dat is zwart en deze olie met honing gemengd en op de kale huid gestreken maakt haar groeien. Item, acetum squilliticum is goed genuttigd de (3) kuchende en die een oude hoest heeft. Johannes Mesue spreekt dat squille goed zijn het hoofd, die genuttigd met specerijen en toch alzo dat ze voorheen bereid worden zoals voor staat. Item, Platearius spreekt dat deze olie ook erg goed is de lamme leden daarmee gesmeerd. Item, de azijn daarvan in de mond gehouden heelt ook dat kwade vlees. [410] Serapio spreekt dat men deze ui zo ze gebraden is nuttigt erg in veel confecties en vooral in die goed ruikende specerijen. Item, wie een ganse zeeui hangt over de huisdeur, dat huis mag geen vergiftig dier schaden toevoegen. Item, Squilla is goed genuttigd ad beroerte, dat is voor de slag, en ook uitzonderlijk tegen epilepsie. (4) Deze ui in wijn gekookt en dan gedronken beneemt alle ziektes van het lijf inwendig en vooral voor die kwade hete lever dient ze erg goed. Item, Squilla bereidt als voorgeschreven staat en met alsem en mastiek in azijn en water gekookt en met suiker zoet gemaakt is goed tegen verstopping van lever en milt en is ook goed tegen waterzucht en tegen miskleur genaamd hydropsisis. En is ook zeer maken urine en brengt ook de vrouwen hun vochtigheid vloed en drijft uit dat dode kind genaamd abortus. |
Vorm.
De zeeui heeft een zware en vaak meer dan zeven kilogram wegende, kogelvormige bol die boven de grond groeit. Hieruit verschijnen lange en lancetvormige bladeren, maar voor die bladmassa zie je al de meter hoge bloemstengels optorenen die met druiventrosjes van groen/purper gestreepte, stervormige bloemen zijn behangen in september en oktober.
Naam.
(1) Dodonaeus; ‘Deze soort van ui wordt in Brabant zee-aiuyn of ui van over zee genoemd, in Hoogduitsland Meerzwibel. In het Grieks heet het Scilla en in het Latijn ook Scilla, maar in de apotheken Squilla. Scilla is hier te lande van sommige squille en van andere eerdt-aiuyn genoemd en van andere ook muysen aiuyn, dat is Cepa muris, maar beter zeeui, dat is Cepa maris of Cepa marina, als Lobel het noemt, die het in het Nederduits squille noemt of Spaanse zeeui en in het Latijn ook Scilla Hispanica flosculis stellaria naar de sterachtige bloempjes’.
Scille betekent ik verdeel, de schalen zijn gemakkelijk van de bollen af te halen. In het Engels heet de plant squill, dit stamt van het Latijnse squilla, dit weer van het Griekse skilla: scilla. In Capitulare de villis komt een squillam voor.
Urginea heeft zijn naam van de stam Beni Urgin, die in Algerije leefde waar Steinheil in 1848 deze plant vond.
Gebruik.
De middelste vlezige schalen werden wel verzameld, Bulbus Scillae. Ze zijn zeer scherp zodat ze op de huid blaren veroorzaken. Dat merk je als de bol zonder handschoenen aan verwerkt wordt. Na drogen is de schil hoornachtig, doorschijnend en reukloos. Het smaakt slijmig, bitter en bevat een 22% suiker, om die reden werd het vroeger in Griekenland wel voor brandewijnbereiding gebruikt. Dit is een oud en nog steeds populair vergif dat gebruikt wordt om ratten te verdelgen, vooral de bruine rat. De zwarte neemt lokaas vergiftigd met de zeeui niet of slecht op. De zeeui bevat behalve de gifstoffen ook braak verwekkende stoffen. Hierdoor is dit voor de mensen en dieren, die kunnen braken, betrekkelijk ongevaarlijk, het gif wordt uitgebraakt voordat het kan werken. Voor knaagdieren (dus ook konijnen) die niet kunnen braken is het echter dodelijk. Dioscorides beschrijft dat het bij slangenbeten als omslag gebruikt moet worden, bij plassen en maagpijnen waar het eten onverteerd in blijft liggen. Bij grote dosis veroorzaakt het braken en nierenreiniging en bij een nog grotere hoeveelheid de dood.
Scilla is een oud geneesmiddel, volgens N. Eloy werd deze door Epimenides in de 6de eeuw v. Chr. in de geneeskunde ingevoerd. Volgens Plinius heeft Pythagoras er een heel boek over geschreven, dat verloren ging. Hippocrates noemde scilla een voortreffelijk middel bij astma, bronchitis en een sterk diureticum. Galenus maakt er ook gewag van en Dioscorides heeft de plant beschreven.
Platearius ; ‘alio nomine cepula marina dicitur’.
De oude schrijvers wijzen niet op de giftigheid, ook deze boeken niet, de Herbarijs waarschuwt wel van de squillen die op de akker groeien, die zijn giftig. Dat heeft hij van Platearius; ‘Squilla que sola reperitur nisi sola plantana mortifera est’. Wat is dan die zeeui die op het veld groeit?
Herbarius in Dyetsche; ‘Squilla is heet en droog. Het heet ook Cepe muris omdat het de muizen doodt. Het is wilde ui of eyuyn van over zee. Het is samengesteld van vurige delen die het aan de buitenkant grote scherpte geven. En van aardachtige delen die verbrand het bitterheid geven. En luchtige delen geven het een soort netheid. Zeeui is snijdend, verzwerend, verbrandend, verterend en de materie naar buiten trekkend, haar grove taaie delen verkleint het en beschermt tegen verrotting en bederving. (2) Zeeui wordt gerechtvaardigd van kwaadheid als je het breekt en met azijn klaar maakt zodat het de grove aanhangende en diep ingedrongen materie gemakkelijk kan uit drijven. Het is beter dat je zeeui eerst braadt of kookt en dan geeft zodat zijn sterkheid en scherpte verminderd wordt. Gebraden tussen kolen of in deeg of met slijk omwonnen en zo in de haard gelegd totdat het gebraden is geeft het zeer goed en is een grote hulp of kracht. Acetum squiliticum of azijn van zeeui maak je aldus: ‘Snij de ui die Squilla heet in ronde schijven of plakken en hang elk aparte plak veertig dagen in de schaduw aan een draad tot ze droog zijn, daarna neem je een hand vol en dat doe je in een glas, daar doe je zeer sterke azijn op en hang het zo veertig dagen in de zon’. Met deze azijn was je de mond en het geneest loszittende tanden, het maakt het murwe tandvlees hard en trekt alle verrotting en het stinken van de mond weg.
(3) Gekookte zeeui die met azijn klaar gemaakt is en te drinken gegeven versterkt tracheam arteriam (dat is de weg in de keel die naar de borst of de longen gaat) en verheldert de stem. Ook is het goed tegen slechte vertering, het opent haar verstopping, ook tegen zwarte gal, tegen het vallen en tegen vallende ziekte. Het breekt ook de steen in de blaas en is goed tegen de beklemming van de baarmoeder, tegen blaren van de milt en tegen ischialgie (dat is de pijn die langs de heup naar beneden gaat). Het geeft ook een goede kleur en scherpt het gezicht.
Tegen slecht horen doe je in de oren het sap van dit gewas.
(4) Gewoonlijk is het tegen alle ziekten van het lichaam goed en vooral tegen zweren vanbinnen. Het is ook goed tegen waterzucht, tegen geelzucht, tegen aandrang tot waterlozing en tegen jicht volgens Avicenna, Pandecta en Serapio’.
Herbarijs; ‘Squilla, dat zijn squillen, en zijn heet en droog in de 2de graad. En ze laten schijten en braken en zuiveren de borst en de longen van grove lijmige vochtvermenging en geneest benauwdheid. En pleister ervan geneest giftige beten. En men zal oppassen van squillen die op de akker groeien, want ze brengen de dood in’.
sandelholcz ccclxxiiii Sandalum grece et latine·arabice sandal· (Dises ist ein holcz also geheissen·Unnd die wirdigen meister spτechen gemeÿnigklich·das dises bτacht werde auþ dem lande sÿria genant·Und ist dτeyerhende·Eins weýþ·der ander rott·d dτitt zÿtrin farbe·unnd der beþte ist der citrin farbe an jm hat·darnach der rott·darnach der weÿþ. (Der meister Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel Sandalum beschτeibet unns unnd spτichet·das do der cÿtrine unnd auch der rott sind kalt an dem dτitten grade·unnd trucken an dem anderen·Die weÿþs ist kalt und trucken an dem andern [411] grad·Der cÿctrin farbe hat benymmet die flüsþ die sich fast ziehen in die gelider und sterckt auch dem magen·(Der meister ÿsaac spτicht·das sandel gestossen und gemüschet mit rosenwasser und aussen an geschmieret an das hercz benymmet die hÿcze·(Item darunder gemüschet ein wenig kampffer und domit die schlåffe geschmieret·benymmet das haubtwee das sich erhebt von hÿcze·(Der rot sandel gemüscht mit nachtschaten safft·und das bodogram das ist fŭþweetumm domit geschmieret hilffet fast wol· (Sandel genüczet benymmet dz siedend geblŭt beÿ dem herczen·das do kommet von zoτn·(Sandalum citrinum ist zů allen dinngen der beþte und mer wolriechenden. (Sandel genüczt mit zucker benymmet den durst·und bestopffet alle flüsse die überschwencklichen sind dem geblŭte·(Sandel gebulfert und gesotten in wasser·und dann darunder gemüschett zucker und den sÿropel genüczt benymmet bôse hÿcze·und macht auch gar gůt natürlich geblŭte. (Der meister avicenna in dem bůch genant de viribus coτdis·spτicht·daz der sandel auch krefftiget das hercz·und machet gůt geblŭt·(Item sandel gebulfert·und vermüschet in endivien wasser·unnd die lebern domit geschmieret ist auch gůt wider die hÿcze der lebern·unnd ist auch die lebern stercken·(Item rot sandel gebulfert und mit kampffer in rosenwasser vermenget·und den schlaff domit geschmieret ist auch gůt wider weethumb des haubtes· |
(1) Sandelhout, 374ste kapittel. Sandalum Grieks en Latijn. Arabisch sandal. (Santalum album) Dit is een hout alzo geheten. En de eerwaardige meesters spreken gewoonlijk dat deze gebracht wordt uit het land Syrië genaamd. (2) En is drievormig. Een witte, de andere rood en de derde citroenkleurig en de beste is die citroenkleurige verf aan zich heeft, daarna de rode en daarna de witte. De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel Sandalum beschrijft ons en spreekt dat de citroen en ook de rode zijn koud aan de derde graad en droog aan de andere. De witte is koud en droog aan de andere [411] graad. Die citroenkleurige verf heeft beneemt de vloed die zich trekken in de leden en versterkt ook de maag. De meester Isaac spreekt dat sandelhout gestoten en gemengd met rozenwater en buiten aan gesmeerd aan dat hart beneemt de hitte. Item, daaronder gemengd een weinig kamfer en daarmee de slaap gesmeerd beneemt de hoofdpijn dat zich verheft van hitte. (5) Het rode sandelhout gemengd met nachtschade sap en de podagra, dat is voetenpijn, daarmee gesmeerd helpt erg goed. Sandelhout genuttigd beneemt dat kokend bloed bij het hart dat je komt van toorn. Sandalum citrinum is tot alle dingen de beste en meer welriekend. Sandelhout genuttigd met suiker beneemt de dorst en verstopt alle vloeden die omdraaien het bloed. Sandelhout gepoederd en gekookt in water en dan daaronder gemengd suiker en de siroop genuttigd beneemt kwade hitte en maakt ook erg goed natuurlijk bloed. De meester Avicenna in het boek genaamd de viribus cordis spreekt dat het sandelhout ook versterkt dat hart en maakt goed bloed. Item sandelhout gepoederd en vermengt in andijviewater en de (3) lever daarmee gesmeerd is ook goed tegen de hitte van de lever en is ook de lever versterkend. (4) Item, rood sandelhout gepoederd en met kamfer in rozenwater vermengt en de slaap daarmee gesmeerd is ook goed tegen pijn van het hoofd. |
Vorm.
De sandaalboom is een kleine boom die tien tot vijftien meter groot wordt uit O. Indië. De stam haalt zelden dertig centimeter doorsnede. De cultuur heeft oorspronkelijk enige moeilijkheden gegeven omdat sandelhout een wortelparasiet is en voor zijn goede ontwikkeling een ‘gastplant’ nodig heeft.
Naam.
(2) Dodonaeus; ‘Sandelhout is drievormig, rood, wit en bleekgeel. De bomen van alle drie zijn slecht van elkaar te onderscheiden. Het rode groeit bij de Ganga, te weten in Tanasarim en in sommige landen die aan de zee palen en heeft de minste reuk en wordt uit Malakka elders verzonden. Het wit sandelhout dat men in de apotheken vindt is ook zonder reuk en al vindt men er enig welriekend hout dat men voor wit sandelhout verkoopt, dat is niet echt want van alle de echte soorten, zegt dezelfde Garcias, is het merg of binnenste hout alleen welriekend en het buitenste ruikt niet of zeer weinig. Dan het echte witte sandelhout groeit meest in het eiland Timor met het bleke, doch veel overvloediger en wordt ook uit Malakka in deze landen gezonden en is goed van reuk, buiten witachtig en binnen bijna geelachtig. Het bleke heeft de beste reuk van allen en is zwaar, vast, knoopachtig, binnen geel en met een zoete reuk die de hersens verkwikt, zegt Clusius, en laat een goede smaak op de tong na. Dan het wordt hier te lande zelden gebracht, zoals Garcias ook betuigt, omdat het in Indien zelf duurder is dan men dat hier te lande zou kunnen verkopen’.
Van Santalum album komt het witte sandaalhout, Lignum santali album. White of East Indian sandalwood.
Lignum santolinum rubrum, of rood sandaalhout, wordt van Pterocarpus santalinus verkregen.
De gele of citroenkleurige komt ook van Santalum album en van Santalum freycinetianum.
(1) Dodonaeus; ´Deze drie soorten van hout heten in Indien chandama en sercanda (niet serincada of zerincada) in Arabië sandal, in het Grieks Santalon, in het Latijn Santalum, in de apotheken Sandalum, in het Frans sandal, in het Italiaans sandali, in het Duits ook sandelholz’.
Santalum levert het sandelhout, Duits Sandelholz en het Engelse sandal wood, Frans bois de santal. De naam sandel komt van oud-Frans sandal en dat van middeleeuws Latijn sandalum, dat van het Arabisch sandal en dit van het Perzische chandal wat stamt uit het Sanskriet chandana of candana, candras: glanzend. Of candana: brandend hout, omdat het gebruikt werd voor wierook.
Gebruik.
Overeenkomstig de grootte en de ouderdom van de boom is het binnenhout, dat normaal licht is, donker of roodachtig geaderd. Hoe hoger de kleur des te beter is de kwaliteit. Stukken van het hout variëren in grootte naar de omstandigheden. Het komt in stukken van ongeveer een meter lengte en zeven tot dertig centimeter dikte in de handel. Zaagsel van sandelhout, in linnen kussentjes genaaid en bij de kleren gelegd, geeft daaraan een aangename geur die er lang in blijft. Sandelhout dankt zijn geur en geneeskrachtige eigenschappen aan een etherische olie die gebruikt wordt om fijne bloemengeuren als van rozen en jasmijn vast te leggen. Op die wijze krijgt men verschillende soorten van reukwerk.
Maerlant; ‘Sandalum, dus lezen wij, is een boom die komt van Indië, als ons Platearius zegt, die drie soorten hout te dragen pleegt, het is wit, vaal en rood. De vale heeft de reuk groot. De rode is het duurst en ruikt meer als men het breekt in stukken. Poeder is goed van sandaal opdat het gemengd zij met rozenolie. (3) Nu merk dit als de lever is verhit een pleister gemaakt daarmee buiten gelegd op die plaats van de lever, dit is men denkt goed. Echt is ook dat poeder goed om te slapen die niet slapen kan en tegen de hoofdzweren nochtans dan moet men het mengen, dat verstaat, met olie van mandragora en met slasap. Nog een deugd heeft het zonder spot, men neme poeder van sandaal en de schors van venkel en Arabische gom, suiker en wit maanzaad soms, poeder van zoethout mede en dit stampt men met grote werkzaamheid goed tezamen en men doet simpel siroop daartoe. Dit is uitermate goed tegen hete zweren die wee doen en tegen dorst vanwege hete reden en ook tegen de lever mede. De droge borst is mede goed en hem die de borst wee doet, ook is het goed tegen (4) voorhoofd zweren als het van hitte komt die deren, dit noemt men dyasandali. En al is ook de zaak dat men het maakt op een andere manier, maar dus is het beste zoals ik het zei. Wil men ook dat het goed slapen doet, neem poeder van mandragora daar toe’.
Herbarius in Dyetsche; ‘Sandalum is sandalen en dat is koud in de derde en droog in de tweede graad. Van sandaalhout zijn er drie soorten als een witte, een rode en een gele. De beste is de gele en daarna komt de rode, na de rode is de witte het beste. Sandalen zijn goed tegen pijnen van de maag en lever die van rode kleuren komen. Rode sandalen zijn kouder dan de witte en de gele, ook helpen ze want ze verbieden de loop van de vochtvermenging in de leden. Ze zijn goed tegen hartkramp bij koortsen als je het in andijviewater te weken legt en daar mee het hart bestrijkt. (3) Als je ook zo de lever bestrijkt die door de koorts verwarmd is, is het goed.
(4) Als je poeder van rode sandalen met wat kamfer en rozenwater mengt en dit op de slapen van het hoofd strijkt helpt het tegen hoofdpijn die uit koude zaken komt.
(5) Het poeder van rode sandalen dat met nachtschadenwater of posteleinwater of met donderbaardwater gemengd is goed tegen jicht die uit hete zaken komt’.
also genant ccclxxv c Sene arabice·grece·et latine· (In dem bůch genant circa instans beschτeiben uns die meister und spτechen auch·das dises seý ein kraut und wechþt in babylonien·und in arabien·und in lombardien·Das ist heyþ und auch gar trucken an dem andern grad·(Item seneth sol für sich selbst nicht genüczet werden über ein quintin·aber mit einem zůsacz als mit wenig ÿngwer mag man des wol nemen·ein lot·(Die meister spτechend gemeynigklichen·das senet fast (·B·iij·) [412] gůt seÿ domit zů benemen die melancoleÿ·unnd für die fallende sucht genant epilentia·und auch sunderlichen für quartanam· (Galienus spτichet·das seneth genüczet mit hŭner bτŭ ein halb lot laxiert senfftigklich·(Senet gesoten mit kåþ wasser und darunder gemüschet spica und das getruncken nŭchter oder des abendes so einer schlaffen wil geen·machet gůt senfft stůlgång· (Item senet treÿbet leÿchtlichen auþ die verbτennten coleram·und reyniget das hÿrn und kreffttiget das hercze und die leber·und sunderlichen benymmet seneth die stÿche des milczen·(Senet reÿniget die gelÿder des leÿbes·und sunderlichen die lungen·(Platearius·Wôlcher sich besoτgete voτ der ausseczigkeit od an dem leÿb håte gar einem herten grindt der nücze senet mit dem safft fumus terτe in der wochen dτeÿ od vier mal·(Der meister Johannes mesue spτicht·das die bletter von senet genüczet sollen werde mit den stengeln·(Item·senet bτinget auch frrüde und benÿmmet das bôþ traurig geblŭte von dem herczen·(Item·senet stercket das gesicht und gehôτde·unnd benÿmmet auch die bôsen alten febτes·(Item wein darein gesoten ist senet mit wenig ÿngwer vermennget·ist gůt wider bestopffung leber und milczes·und ist auch gůt wider onmåchtigkeit des herczen. (Item ein sÿrop gemachet von senet und von hÿrþzungen mit poτriþ vermenget in wasser gesoten·und mit zucker sŭþ gemachet ist auch gůt wider die obgeschτibnen kranckeÿt· |
(1) Senna, 375ste kapittel. Sene Arabisch·Grieks en Latijn. (Senna alexandrina en Senna italica) In het boek genaamd Circa instans beschrijven ons de meesters en spreken ook dat dit is een kruid en groeit in Babylonië en in Arabië en in Lombardije. Dat is heet en ook erg droog aan de andere graad. Item, senna zal van zichzelf niet genuttigd worden over een 1,67 gram, maar met een toevoeging zoals met weinig gember mag men dat goed nemen een 16, 7 gram. De meesters spreken algemeen dat senna erg [412] goed is daarmee te benemen de (2) melancholie en voor de vallende ziekte genaamd (3) epilepsie en ook vooral voor de (4) vierdaagse malariakoorts. (Galenus spreekt dat senna genuttigd met hoenderbouillon, een half van 16,7 gram, laxeert zachtjes. Senna gekookte met kaaswater en daaronder gemengd spica en dat gedronken ’s ochtend of ‘s avonds zo iemand slapen wil gaan maakt goede zachte stoelgang. Item, senna drijft lichtjes uit de verbrande gal en reinigt de hersens en versterkt het hart en de lever en vooral beneemt senna de steken van de milt. Senna reinigt de leden van het lijf en vooral de longen. Platearius. Wie zich bezorgt voor de huiduitslag of aan het lijf heeft erg een harde schurft die nuttigt senna met het sap van aardrook in de week drie of viermaal. De meester Johannes Mesue spreekt dat de bladeren van senna genuttigd zullen worden met de stengels. Item, senna brengt ook vreugde en beneemt dat kwade treurige bloed van het hart. Item, senna versterkt dat gezicht en gehoor en beneemt ook de kwade oude koorts. Item, wijn daarin gekookt is senna met weinig gember vermengt is goed tegen verstopping lever en milt en is ook goed tegen onmacht van het hart. Item, een siroop gemaakt van senna en van hertstongen met bernagie vermengt in water gekookt en met suiker zoet gemaakt is ook goed tegen de opgeschreven ziekte. |
Vorm.
Een struikachtige plant van een a twee meter hoog met vertakte licht groene twijgen. Grote tros gele bloemen in juni. Bladeren zijn geveerd met 4-6 paar deelblaadjes, de bovenste is puntig.
Senna italica is afkomstig uit Egypte. Levert de Aleppo of Italian senne.
Naam.
(1) Dodonaeus; ‘Dit kruid is overal en zowel in de apotheken als elders met de naam Sena bekend die in de boeken van de Griekse schrijver Actuarius en bij de laatste Latijnse schrijvers ook gevonden wordt. De Perzen noemen het Abalzemer, zo men in de boeken van Mesue aangetekend vindt.’
Het Arabische sanā of sena is in de uitspraak sene in Europese spraken gekomen. Over midden-Latijn sene werd het in Spaans senes, in Nederlands senne, Duits Sen(n)es, oud-Frans senne en later sena tot midden-Engels senee, tot senna.
Gebruik.
De eerste medische vermelding van senna stammen uit de 8ste eeuw en uit de Arabische omgeving. De profeet Mohammed werd de deze woorden geciteerd: „Haltet euch an Sennesblätter und Kümmel, denn beide heilen jede Krankheit, ausgenommen den Tod.“. Toch schrijft Platearius er al over: ‘ arbor est nascens in confinijs babylonie et in arabia; cuius folie medicine usui competunt’.
Herbarius in Dyetsche; ‘Sene is heet en droog en groeit over de zee. (2) Senebladeren zijn goed tegen ziekten die uit zwaarmoedigheid komen, (3) tegen vallende ziekte, tegen het in onmacht gaan en ook tegen verstopping van de lever en van de milt. (4) Sene is ook goed tegen vierde daagse koorts (dat is een koorts die de vierde dag komt) en tegen de loop van de aambeien. Een siroop die gemaakt is van senebladeren, van hertstongen en van bernagie dat je tezamen kookt en met suiker mengt is ook goed tegen voor genoemde ziekte. Het gewicht dat je van sene in een keer geeft is tussen een half tot een heel ons dat je met wat gember mengt’.
Herbarijs; ‘Senre, dat is senie, en zijn bladeren van een boom en komen van Damascus en zijn heet en droog van samengesteldheid. En ze purgeren en niet erg. En voornamelijk purgeren ze (2) melancholie (zwarte gal) en dolheid en (4) vierdaagse malariakoorts en het overblijfsel van de vochtvermenging en melancholie in de milt en harteuvel en die in onmacht vallen van vochtvermenging daar deze ziektes allen uitkomen zoals van melancholie. En dit laat jicht schijten in de heup en in de handen van melancholie geneest het. En men geeft het met drank en met likkepot die purgeren melancholie een drachme of anderhalf drachme en niet meer’.
Also genantDas ccclxxvi Capi Spicanardi latine et grece·arabice simbel vel solob· (Item der meister Serapio in dem bůche aggregatoτis in dem capitel simbel idest spica beschτeibet uns und spτicht·das der seÿ zweýerhandt·Eine ist spicanardi·die ander spica celtica·Das erst wechþt in jndia auff einem berge haneam genant·und dises ist auch der beþt der do frÿsch ist und auch fett und darzů gar rot von farben·und auch wol riechenden beÿ nahe als cÿppτessen. (Der meÿster Plinius in dem [413] capitel spicanardi spτicht·das d seÿ heÿþ an dem ersten grad·und trucken an dem andern·(Diascorides spτicht·dz spicanardi genüczet machet wol hårmen·davon getruncken stopffet den fluþ des bauchs·(Spicanardi gesotten und darauþ gemachet ein pflaster und der frauwen geleget für jr schame·benymmet menstruum und benymmet auch der matricen jr bôse feüchtung·und reyniget die·(Platearius spicanardi getruncken mit kaltem wasser benymmet onmacht des herczen und also genüczet benymmett das des herczen zÿttern·(Spicanardi geleget in laugen und das hare domit gezwagen macht har wachþen·und ist auch gar gůt also genüczet für das es nit auþfellt·(Spicanardi dienet wol zů dem erczneÿen die do dienend zů den augen·(Galienus in dem achtenden bůch genant simplicium farmacarum beschτeibt uns und spτicht·daz spicanardi gůt seÿ dem magen und auch der lebern. (Es ist ein ôle dz heÿsset oleum nardinum·oder oleum de spica·dises ôle reüchet fast wol unnd starck·und ist zů vil sachen gůt·und sunderlich zů den lamen gelÿdern die domit geschmieret. (Des geleichen ist es gůt bodagrisis arteticis·das sind die dÿe do gichtig sind in den fŭssen und an andern gelydern· |
Alzo genoemd. Dat 376ste kapittel. (1) Spica nardi Latijn en Grieks. Arabisch simbel vel solob. (Nardostachys jatamansi) Item, de meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel simbel, id est spica, beschrijft ons en spreekt dat dit is tweevormig. Een is spica nardi en de ander spica celtica (Valeriana saliunca). De eerst groeit in India op een berg Haneam genaamd en dit is ook de beste die er vers is en ook vet en daartoe erg rood van verf en ook goed ruikend, bijna als cipres. De meester Plinius in het [413] kapittel spica nardi spreekt dat dit is heet aan de eerste graad en droog aan de andere. (2) Dioscorides spreekt dat spica nardi genuttigd maakt goed plassen, daarvan gedronken stopt de vloed van de buik. Spica nardi gekookt en daaruit gemaakt een (3) pleister en de vrouwen gelegd voor hun schaamte beneemt menstruatie en beneemt ook de baarmoeder hun kwade vochtigheid en reinigt die. (4) Platearius, spica nardi gedronken met koud water beneemt onmacht van het hart en alzo genuttigd beneemt het dat hart sidderen. (5) Spica nardi gelegd in loog en dat haar daarmee gedweild maakt haar groeien en is ook erg goed alzo genuttigd voor dat het niet uitvalt. (6) Spica nardi dient goed tot de artsenijen die je dienen tot de ogen. Galenus in het achtste boek genaamd simplicium farmacarum beschrijft ons en spreekt dat spica nardi goed is de maag en ook de lever. Er is een olie dat heet oleum nardinum of oleum de spica, deze olie ruikt erg goed en sterk en is tot veel zaken goed en vooral tot de (7) lamme leden, die daarmee gesmeerd. Desgelijks is het goed podagra artetica, dat zijn die er jichtig zijn in de voeten en aan andere leden. |
Spica celtica komt in het volgende kapittel.
Vorm.
Uit de wortelstokken ontwikkelen zich in het voorjaar de bovengrondse vertakkingen. Boven de bladeren verschijnt in augustus een geurende, roze bloem. Deze nardus is afkomstig uit de hoger gelegen berggebieden van Nepal, de Himalaya regionen.
Naam.
Dodonaeus; ‘De hele en reine Nardus die alom in de medicijnen gebruikt wordt met naam van Nardus Indica die in Oost-Indië cahzbara of, als andere schrijven, cahzcara genoemd wordt en in Arabië sembul, simibel, sumbel, tembul en sembul Indi of zumbul Indi, dat is Spica Nardi of aar van Indien, anders Nereider Indië, dan ze heeft soms de toenaam satieck of satiach naar een haven van Bengala die Satigam heet vanwaar ze dikwijls hier te lande gezonden wordt. Want, zoals het schijnt, dat is onze Nardus vulgaris of Nardus officinarum, in het Nederduits, Hoogduits en Engels spicke narde genoemd, in het Frans aspic d’oultre mer, in het Italiaans spigo en spigo nardi, in het Spaans aziembar of espigesil. Ze is ook de Nardus Gangitis van Anguillara, de Nardoustachys of Nardo stachys van de Grieken die Stachys en Spica Nardi heet, dat is aar, al is het dat ze een wortel is want uit een begin van de wortel komen andere zijworteltjes of behaarde vezels net zoals men ziet in de wortels van lelies of in de wortelklister van look die in Italië spigo d’aglio heten.’
Nardus, oud-Hoogduits Narda, midden-Hoogduits Narde, komt van middeleeuws Latijn spica nardi en dit van Latijn spicae nardi bij Plinius, dit van bijbel Grieks nardostachus of nardoustachus, (stachus: korenaar) Dioscorides noemde het Ganges nard, en het laatste van het Hebreeuwse woord in het Hooglied, nerd, naird, nard of nerdh, met verwante woorden als het Perzische nardin, Akkadisch lardu en Sanskriet naladam’de welriekende. Oud-Indisch nalada: geurgevend. In Indisch zou na, in samengestelde woorden, zoveel als welriekend betekenen.
De Hindoes kennen het als jatamansee.
Gebruik.
De wortelstokken en aarachtige wollen stengels worden gedroogd voordat de bladeren zich ontvouwen. Hieruit wordt een roze/rode, zoet ruikende en exquise zalf of olie gewonnen. De zalf zou nu, net als in vroegere tijden, in albasten kruiken vervoerd worden. Het had een helende werking en bezat krachten om vele gebreken te genezen, was versterkend en werkte vergif tegen. Dit alles was reden genoeg om geachte burgers met deze en andere welriekende oliën te zalven. Nardus komt voor in Hooglied 1:12, 4:13/14, Markus 14:3, Joh.12: 3. Een zinnebeeld van goddelijke verheerlijking. Dioscorides beschreef het als nardus van de Ganges.
Herbarius in Dyetsche; ‘Spica nardi is heet in de eerste en droog in de tweede graad. Van Spica zijn er drie soorten, als Spica nardi, de tweede is Spica celtica, dat is de Roomse Spica. De derde is Spica montana die op de bergen groeit. (Valeriana montana of V. phu) Hier wordt verteld van nardus wiens zelfstandigheid van drie soorten zelfstandigheid tezamen is gezet. Die eerste is een stoppende zelfstandigheid. De tweede is niet zo’n grote scherpe zelfstandigheid. De derde zelfstandigheid gaat wat naar bitterheid toe.
(2) Als je nardus in wijn kookt en drinkt laat het plassen, het geneest het bijten van de maag en stopt het lichaam. Het versterkt het hoofd en is voor de mond, de maag en de lever zeer goed. De kracht van nardus, uit de woorden van Serapio, is afdrogend en goed voor de mond, de maag, ook de lever zoals net vermeld.
Als nardus gekookt en gedronken of aan de buitenkant gelegd wordt laat het plassen en verdroogt de vochtvermenging die naar de darmen komen. Ook is het goed tegen vochtvermengingen die in het hoofd of in de borst verzameld zijn.
De sterkste soort van de drie soorten Spica is Judica of nardus waar hiervan gesproken wordt. Diezelfde Serapio, uit de macht van Dioscorides zegt, dat de kracht van nardus heet en droog is, ook laat het plassen en daarom als je het drinkt dan stopt het ‘t lichaam.
(3) Als je van haar een soort klysma of een pil maakt (dat is een poppetje met manen) met olie van rozen en je doet dat in de baarmoeder stopt het de stonden en verdroogt de vochtigheden die naar de mond van de baarmoeder lopen.
(4) Als je nardus met koud water drinkt dan stopt het of voorkomt het in onmacht gaan. Ook is het goed tegen hartkramp, tegen verhitting van de lever, tegen geelzucht en tegen nierziekten.
Als een vrouw in het kooksel van deze plant in het water zit dan help het tegen hete blaren van de baarmoeder.
(5) Deze nardus is goed tegen het uitvallen van het haar en wenkbrauwen en vanwege haar zuurheid laat het ‘t haar groeien.
(6) Poeder van nardus dat met het poeder van thutia in rozenwater gemengd is, is goed om in de oogmedicijnen te doen.
Tegen krachteloze hersens hou je nardus voor de neus.
Tegen doofheid van koude zaken: ‘Neem olie van nardus’. Wijn waar het in gekookt is, is goed tegen verstopping van de lever en van de milt.
(7) Voor de jichtige en diegene die jicht hebben is olie van nardus de beste medicijn volgens Avicenna en Serapio’.
Maerlant kent wel de eerste, maar gebruikt de andere Nardus.
Maerlant; Nardus, als ik hoor van lieden, is een kruid dat groeit in Syrië en in het landschap van Indië. Dat van Syrië, zeggen ze, dat is beter dan dat van Indië. Zijn wortel is kort, zoals wij het vinden, zwart en bros en daarbij vet, naar cipres ruikt het beter dan naar enig ander kruid. Zijn bladeren waar ze gaan uit zijn scherp en heet en dragen aren alsof het een soort koren ware en dat ruikt uitermate wel. Zijn bloemen beter dan ook wat iel. Heet en droog is zijn natuur en is goed tegen bezwijmende ziekte en ook tegen hartaanval en neem dit en daarbij gemengd suiker en men kookt beide in rozenwater tot het gereed is en wordt een siroop daartoe goed. Die koude reuma pijn doet of die zwakke hersens heeft is het goed dat men ze te ruiken geeft. Tegen koude of kramppijnen in de maag dat de koude humeuren doen zal men nardus in wijn zieden en geef het zulke lieden. Van de (hauw) aar van nardus mede maakt men een zalf van grote duurte in de manier, als ik het gok, dat men van de jeneverboom olie maakt, zoals is beschreven hierboven bij de bomen benevens’.
RomschspyckDas ccclxxvii Cap Spica celtica latine·arabice simbel romana·grece celtica· (Item Plinius in dem captitel spica celtica·beschτeibet uns und spτicht·das die wachþ in jllirico und in dem lande sÿrica und auch in ÿtalia·Dises hat kleine zincklein auff der erden·die sind dÿck·und dises sameln die selben leüt mit der wurczeln·und geleÿchet auch spicanardi·unnd dise werden auch in kleine büschelen gemachtet·und sind von farben weyþ·als uns auch die meister beschτeiben in dem bůch circa instans·(Auch ist ein ander spica die ist auch genant spica mon (·B·iiij·) [414] tuosa·und wechþt in cicilia·und geleÿchet den schwårteln in den bletern unnd hat keinen samen·die bleter sind spiczig und doτnig. Die wurczel sind schwarcz und geleÿchen der goldwurcz·und diser tugent ist geleÿch spica celtice. (Galienus in dem achtenden bůch genant simplicium farmacarum·in dem capitel nardus celtica spricht·das dises geleÿche an de gestalt spica nardi·und auch an jr tugent·allein das die natur spicenardi seÿ mer hÿczigen·Und ist in aller jrer tugent mÿnder dan spicanardi·on allein in d tugent des harmes·wann spica celtica ist mer von natur vil hårmen zů machen dann spicanardi· (diascoτides ist auch diser meinung·und spτicht·das spica romana idest celtica geleÿchet an jrer tugent spicanardi·allein dz spica celtica mer der mennschen machet hårmen dann spicanardi·(Auch ist dises dem magen beþser wenn sÿ gekochet wirt mitt wôτmůt und den also genüczet· |
(1) Keltische Valeriaan. Dat 377ste kapittel. Spica celtica Latijn. Arabisch simbel romana. Grieks celtica. (Valeriana saliunca (vroeger Valeriana celtica) Item, Plinius in het kapittel spica celtica beschrijft ons en spreekt dat dit groeit in Illiricium en in het land Syrië en ook in Italië. Dit heeft kleine afleggers op de aarde, die zijn dik en dit verzamelen diezelfde mensen met wortels en lijkt ook op spica nardi en dit wordt ook in kleine bosjes gemaakt en zijn van verf wit zoals ons ook de meesters beschrijven in het boek Circa instans. Ook is er een andere spica die is ook genaamd spica [414] montuosa en groeit in Cicilie en lijkt op de zwaardlelies in de bladeren en heeft geen zaden, de bladeren zijn spits en doornig. De wortels zijn zwart en lijken op de affodil en dezer deugd is gelijk spica celtica. Galenus in het achtste boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel nardus celtica spreekt dat deze gelijkt aan de gestalte spica nardi en ook aan zijn deugd, alleen dat de natuur van spica nardi is meer verhitten. En is in al zijn deugd minder dan spica nardi, uitgezonderd alleen in de deugd van de urine, want spica celtica is meer van (2) natuur veel plassen te maken dan spica nardi. Dioscorides is ook deze mening en spreekt dat spica romana, id est celtica, lijkt aan zijn deugd spica nardi, alleen dat spica celtica meer de mensen maakt plassen dan spica nardi. Ook is dit de maag beter als ze gekookt wordt met alsem en dan alzo genuttigd. |
Vorm.
Valeriaan heeft oneven geveerd bladeren, de deelblaadjes zijn lancetvormig en vrij gelijk. De kleine trechtervormige, lila/roze bloemen staan in een scherm in juni, hoe meer ze openen, hoe witter ze worden. Zijn geur overwelmt de hof en tuin. De wortel heeft korte, ondergrondse uitlopers.
Naam.
(1) Dodonaeus; ‘Nardus celtica, Nardus Galatica of Nardus Gallica groeit op de bergen van Ligurië (dat is bij Genua) die daar saliunca genoemd wordt en ook in Istrië of Slovenië, zegt Dioscorides. Voorts zo wordt deze Franse Nardus soms Spica Romana of Roomse spike in het Arabisch sembul rumi genoemd, anders Spica Gallica of Spica. Dan de naam Spica en Nardus Italica, in het Italiaans spigo wordt aan onze gewone lavendel in de apotheken meegedeeld wiens medesoort in onze taal spick, in het Italiaans nardo spica Italiano genoemd wordt, in het Frans aspick, in het Engels Frens spick narde en van Matthiolus Pseudonardus wat een Stoechas Arabica van Mesue is. De inwoners van die landen noemen het Speyck, de Hongaren bechy fin, dat is bloem van Wenen omdat ze van Wenen gezonden wordt’.
Uit de Alpen werd het naar de oriënt gebracht waar het in zenuwversterkende baden gebruikt werd.
In de middeleeuwen was dit de Spica celtica, in midden-Hoogduits Romiszspica, in de apotheken als romischer of welscher Spike, dus de ‘vreemde’ of ‘buitenlandse spike’. Echte Speik, van spica celtica, Latijn spica; aar, celtica; Keltisch. Spiknarden, celtische- of romische Narde, Romeszspica of Ronspick.
Gebruik.
Herbarius in Dyetsche; ‘Roems spica, Spica celtyca of Spica romana groeit in Syrië. Het is heet en droog van samengesteldheid. Het is een plant die lange bladeren heeft en rood van kleur is. Het heeft gele bloemen. De beste Roomse Spica is die vers is, goed van reuk en met veel wortels die niet gemakkelijk breken. Wat je van Spica celtica in de medicijnen geeft zijn de wortels, de steeltjes of takjes en de bloemen want in haar is goedheid van reuk. Roomse spica rooi je uit met de wortels en maak er mutsjes van die een hand groot zijn. Wijn waar roomse spica in gekookt is laat plassen en met alsem gekookt is het zeer goed voor de maag.
Tegen hete blaren van de lever, tegen geelzucht en verhitting van de maag: ‘Neem het water waar deze spica in gekookt is’.
Als het gedronken wordt met wijn dan is het goed tegen de blaar van de milt en tegen pijn van de buik, van de blaas en van de nieren.
Azijn, waar Roomse Spica in gekookt is, is goed tegen venijnige beten.
De eigen kracht van Spica is als je het drinkt dat het de stonden stopt. (2) Dyaf zegt dat haar kracht is om de urineweg te openen en de zwellingen van de lever te genezen.
Water, waar Roomse Spica met alsem in gekookt is, is goed tegen geelzucht en geneest de milt, de blaas en de nieren. Maar de venijnige beten helpt het met wijn.
Roomse Spica gaat in zalven.
Alle soorten van Spica zijn zeer goed voor milt en laten allen plassen. Ook verbieden ze de blaren van de baarmoeder te komen als je in haar kooksel zit.
Ze zijn ook goed tegen de pijn van de nieren, verbieden het lopen van de materiën om naar de darmen te gaan en hebben een eigen kracht om de overvloedige loop van de baarmoeder te stoppen.
Roomse Spica is heter dan Spica montana, anders dan dat Roomse Spica de urine meer laat komen en volgens Serapio en Pandecta ook beter is voor de maag’.
Ein gummi also genantCcclxxviii Ca Stoτax latine·grece sugia·arabice Melachac· (Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel melachac idest stoτax·beschτeibt uns und spτicht·das dez seÿ dτeÿer handt·Eine ist genant liquida·die ander sicca·die dτitt calamita·Und spτicht·das stoτax sey ein grosser baum der hat bletter geleÿch den weyssen lilgen·unnd hat groþs frücht als die pτumen·unnd die frucht hat zwů rÿnden. Die ausser ýþset man und die hat an jr bitterkeit·die ÿnner rÿnden ist an dem keren·und die ist feÿþt·darauþ trucket man ôl·Die rÿnden dÿser [415] frucht ist geheyssen stoτax sicca·unnd das gummi das von dÿsem baume fleüsset ist genant stoτax calamita·(Item stoτax liquida das ist die fettung die do kommet von den mirτa·Auch spτechen etlich meister·das stoτax liquida seÿ die heffen stoτacis sicce· (Galienus in dem achtenden bůch genant simplicium farmacaůum·in dem capitel stoůax spůicht·daz diser aller tugent seÿ heÿþ machen und waých machen und zeÿtig machen·(Auch spůicht Galienus in seinem fünfften bůch genant epidimiarum·das stoτax seÿ auþ den stucken die do tôdten geleÿch dem Jusquiano·(Averrois in seinem fünfften bůch genant Colliget·in dem capitel storax spτichet·das stoτax calamita seý heÿþ in dem andern grad und trucken an dem ersten·(Galienus spτichet·das dise dτeü wÿe man die nüczet gůt sind dem flusþ des haubtes·und davon getruncken bτinget menstruum·und der rauch calamite d geleÿchet dem rauch des weÿssen weÿrachs· Serapio spτicht·das der rauche stoτacis gůt sey den in die nasen gelassen·wann der benymmet alle flüþ des haubtes·Also genüczet und aussen an dem leÿbe domitt geschmieret·benymmet den bôþen grÿndt·(Item stoτax calamita mit laudano und mit stoτace liquida vermüschet·davon gerochen ist gůt dem fliessenden hÿren oder auff kolen geleget·den rauch gerochen ist besser·(Item wein darein vermüschet ist storax mit ÿngwer und den gegurgelt·ist gůt für den zapffen beÿ d gurgeln d vol feüchtigkeit und dÿck ist·wirt davon klein· |
(1) Storax. 378ste kapittel. Storax Latijn. Grieks sugia. Arabisch Melachac. (Styrax officinalis) Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel melachac, id est storax, beschrijft ons en spreekt dat dit is drievormig. (2) Een is genaamd liquida, de ander sicca en de derde calamita. En spreekt dat storax is een grote boom die heeft bladeren gelijk de witte lelies en heeft grote vruchten zoals de pruimen en die vrucht heeft twee huiden. De buitenste eet men en die heeft aan zich bitterheid, de binnenste bast is aan de kern en die is vet en daaruit drukt men olie. De bast van deze [415] vrucht is genoemd storax sicca en de gom dat van deze boom vloeit is genaamd storax calamita. Item, storax liquida dat is het vette die je komt van de mirre. Ook spreken ettelijke meesters dat storax liquida is de hessen van storacis sicce. Galenus in het achtste boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel storax spreekt dat deze aller deugd is heet maken en week maken en rijp maken. Ook spreekt Galenus in zijn vijfde boek genaamd epidimiarum dat storax is uit de stukken die je doden gelijk het bilzekruid. Averrois in zijn vijfde boek genaamd colliget in het kapittel storax spreekt dat storax calamita is heet in de andere graad en droog aan de eerste. Galenus spreekt dat deze drie als men die nuttigt goed zijn de (3) vloed van het hoofd en daarvan gedronken brengt (4) menstruatie en de rook van calamite die lijkt op de rook van de witte wierook. (2) Serapio spreekt dat de rook van storax goed is dat in de neus gelaten want het beneemt alle vloed van het hoofd. Alzo genuttigd en buiten aan het lijf daarmee gesmeerd beneemt de (5) kwade schurft. Item, storax calamita met laudanum en met storax liquida vermengt en daarvan geroken is goed de (2) vloeiende hersens, of op kolen gelegd en de rook geroken is beter. (6) Item, wijn daarin vermengd is storax met gember en dan gorgelen is goed voor de huig dat bij het gorgelen vol vochtigheid en dik is, het wordt daarvan klein. |
Vorm.
De storax is een kleine boom of grote struik van twee tot zeven meter hoog. Als de boom volop in bloei staat is alsof die met sneeuw bedekt is door de witte en geurende bloemen. Ook het blad is aan de onderkant witviltig behaard. De helkleurige vrucht is eveneens met een witte vacht bedekt en heeft de vorm van een kers, maar is niet eetbaar vanwege de vele zaden.
Naam.
(1) Dodonaeus; ‘In het Grieks heet deze traan Styrax omdat het uit de boom traant als kekels, in het Spaans estoraque, in het Italiaans storace en in de apotheken Storax calamita, misschien omdat diegene die uit Pamphylië gebracht werd aan sommige rietpijpen, dat is calami, kleefden en zo verkocht werd’
Storax komt van het Griekse sturax, ‘de storaxgom’ en ‘storaxboom’, dit van Hebreeuws tzori, ‘gom van terebint en mastik’. Storax is een algemene naam. De gom werd in rieten manden: in calamis, verzameld, waardoor het de naam verkreeg van Styrax kalamites.
Gebruik.
Door insnijdingen te maken in de takken loopt er een vloeistof uit in kleine druppels, tranen. Die druppels zijn in wijn oplosbaar. In de R.K. Kerk worden deze druppels gebruikt voor wierook.
Maerlant; ‘ Storax, zegt Jacob en Isidorus, Platearius en Plinius, is een boom in Arabië en de granaatboom gelijkende bijna. Voor oogsttijd als de oost ster rijst, alzo als ons de letters wijzen, valt er uit menige traan dat moet men hebben en ontvangen voor het gemengd wordt met de aarde. Dat zachtste is van de grootste waarde dat men van de twijgen kan halen dat ziet men wit en rein te wezen, maar met de zon werd het blond, vet en goed ruikende te aller stonde. Dat is de beste die samen ontgaat en waar zoete lucht uit gaat. Als men ze behandelt gelijk het is het beste ding bekend waar men van mag gewagen voor zwakke en koude magen’.
Herbarius in Dyetsche; ‘Het IX kapittel is van storax calamyta. Storax is soms nat, soms droog en alle beide zijn ze heet in de eerste graad, droog in de tweede waarvan je de (2) rode storax zal kiezen. Het is goed tegen koudheid en krachteloosheid van de hersens.
Met laudanum en storax liquida tezamen gemengd en als een soort reukappel voor de neus gebonden is het zeer (3) goed voor de hersens. Tegen hetzelfde is beter om dit op de kolen te leggen en het zo te ruiken.
(6) Wijn waar je storax in kookt en gorgelt verdroogt de nattigheid die in de keel zit en heet vinila.
Pillen die van storax gemaakt zijn, zijn goed tegen koudheid van de maag en van de reuma van het hoofd.
(4) Als je de rook daarvan onder in de mond van de baarmoeder ontvangt is het goed tegen het opklimmen, wat de verwurging van de baarmoeder genoemd wordt, en het is goed tegen draaiingen van de baarmoeder of het verzakken door het via de neus te ruiken.
(5) Storax liquida is zeer goed om in pleisters te doen tegen een soort ziekte van het hoofd die tinea heet (dat is een ziekte in het hoofd en is schurft van het hoofd met schellen en korsten, met uitvallen van het haar en met een asachtige kleur en ijselijke geur).
Ook is het goed tegen puisten op het hoofd en voor veel pleisters die het geurend maakt’.
Herbarijs; ‘Confice rubea en storax rubea is heet en droog. En heeft kracht te versterken de vochtvermenging en te laten verteren en te helen. En 30 jaar kan men ze goed houden’.
(2) Platearius zegt; ‘Storax alia calamita alia rubea alia liquida que proprie sigia dicitur’. Dodonaeus zegt dat de apothekers drie soorten storax kennen; ‘Storax calamita, Styrax liquida en Styrax rubra.’ Liquidambar orientale, Mill. (oosters) levert storax liquida. De styrax liquida of sigia of myrrhe stacte wordt verkregen door het uitpersen van de schors van de boom. Want na voorgaande bewerking overblijft wordt dan in de handel gebracht als styrax rubra, storax rubea en volgens de Herbarijs ook als conficerubea.
Dodonaeus; ‘‘Styrax wordt veel geacht om in de teriakels en andere geneesmengsels te doen, het verwarmt, maakt murw, geneest de hoest, katarren, heesheid, hoofdpijn en het moeilijk spreken dat van ruwheid van de keel komt. Van buiten of van binnen gebruikt is het goed tegen de verstopping en hardheid van de baarmoeder en verwekt de maandstonden. Een pilletje ervan gemaakt met wat Veneetsche terpentijn en opgezwolgen maakt zachte stoelgang. Styrax is ook goed gedaan bij de zalven die de gezwellen en vooral van de zenuwen te laten scheiden en de vermoeidheid benemen. Het wordt ook op kolen gelegd en gebrand om er zwartsel of roet van te krijgen net zoals men van wierook doet dat tot dezelfde dingen dient daar het wierookroet toe gebruikt wordt. Styraxolie werd in Syrië gemaakt en is zeer verwarmend en zacht makend, dan het maakt pijn en zwaarheid in het hoofd of laat te veel slapen. Deze olie en de Styrax zelf is nuttig tegen het koude vergif zoals scheerling en meer andere diergelijke kwade dingen’.
Schwebel ccclxxix ca Sulphur latine et grece·arabice chibur vel Albusac· (Die meister spτechen·das sulphur heÿþ und trucken sej an dem vierden grad·und ist erdtrich·und durch die hÿcze des feüwers so wirt dises gekochet unnd verwandelt in schwebel·(Auch ist schwebel das man do nennet sulphur vivum·das ist genant lebentiger schwebel·und d kommet auþ der erden·und der wirt nitt mit künsten bereÿtet als d erste·sunder er ist an jm selber wie er auþ der erden kommet·und d kommet auþ den landen melosda und lipara genanntt·sein tugent ist subtil machen und an sich ziehen.(Diascoτides spτicht·das lebentiger schwebel gebulfert treÿbet auþ vergifft·des mit einem eÿes todtern eingenommen·Dises ist sunderlichen gůt für die pestilenczen·und hat mangem menschen domit geholffen und wenn man dises genüczet so sol man darnach ettwas bτauchen das do stůlgěng bτinge·als dann ist dÿafenicanis dÿacharchami electuarium de succo rosarum·und man sol auch darnach sich hŭten voτ [416] schweynem fleysch·milche·und wein·als lanng die nature vermercket ein soliche vergifft sich verczogen haben·(Platearius·schwebel gestossen und darunder gemüschet kynds harm und die ausseczigen haudt domit gesalbet hilfft on zweifel·(Item schwebel treÿbet auþ den eÿtter d auff der bτust lange zeÿt gelegen hat und benymmet das keÿchen mit einem weÿchen eÿe eingenommen. (Plinius wôlche frau den rauch låþt unden auffgeen·der treÿbet auþ das todt kynd und reÿniget die můter·(Avicenna in seinem andern bůch in dem capitel sulphur beschτeibet uns und spτicht auch·daz schwebel gebulfert und gemüschet mit essig und die unreÿnen haudt domit geschmieret·reÿniget die von allem unflat·(Item·ein salben gemachet von schwebel und mit wÿþnÿþ wurczel und mit leinôle und mit wachþ ist gůt wider das gegicht genant paralisis·und wider das gegicht in den fŭssen und ander gelyder domit geschmiert. |
(1) Zwavel 379ste kapittel. Sulphur Latijn en Grieks. Arabisch chibur vel Albusac. De meesters spreken dat Sulphur heet en droog is aan de vierden graad en is aards en door de hitte van het vuur zo wordt dit gekookt en verandert in zwavel. Ook is zwavel dat men zo noemt Sulphur vivum, dat is genaamd levende zwavel en dat komt uit de aarde en dat wordt niet met kunsten bereid zoals de eerste, vooral is het zo van zichzelf zoals het uit de aarde komt en dat komt uit de landen Melosda en Lipara genaamd, zijn deugd is subtiel maken en aan zich trekken. Dioscorides spreekt dat levende zwavel gepoederd drijft uit vergif, dat met een eierdooier ingenomen. Dit is uitzonderlijk goed voor de pest en heeft vele mensen daarmee geholpen en als men dit nuttigt zo zal man daarna wat gebruiken dat de stoelgang brengt zoals dan is diafenicanis, diacharchami, electuarium de succo rosarum, en men zal ook daarna zich hoeden voor [416] varkensvlees, melk en wijn zolang de natuur bemerkt dat een zulk gif zich getogen heeft. Platearius, zwavel gestoten en daaronder gemengd kinderenplas en de huiduitslag huid daarmee gezalfd helpt zonder twijfel. Item, (2) zwavel drijft uit de etter dat op de borst lange tijd gelegen heeft en beneemt dat kuchen, met een week ei ingenomen. Plinius, welke vrouw de rook laat onder opgaan dat drijft uit dat dode kind en reinigt de baarmoeder. Avicenna in zijn andere boek in het kapittel Sulphur beschrijft ons en spreekt ook dat zwavel gepoederd en gemengd met azijn en de onreine huid daarmee gesmeerd reinigt die van alle niet flatteuze. (3) Item, een zalf gemaakt van zwavel en met witte nieswortel en met lijnolie en met was is goed tegen de jicht genaamd paralisis en tegen de jicht in de voeten en andere leden, daarmee gesmeerd. |
Vorm.
Zwavel is een niet-metaal met een heldergele kleur. Als zelfstandig element is het geurloos. Zwavel wordt in de buurt van vulkanen gevonden, vaak bij solfaten. Op aarde komt zwavel als verbinding in grote hoeveelheden voor in mineralen zoals pyriet, galena, sfaleriet, gips en bariet. Ook in verbinding met gips, keukenzout en bitumineuze leistenen. In alle levende wezens komt zwavel voor omdat de aminozuren methionine, cysteïne en cystine zwavelverbindingen bevatten. Dat wil zeggen dat de meeste eiwitten zonder zwavel niet kunnen bestaan. Omdat aardolie ontstaan is uit organismen is het voorkomen van niet elementair zwavel daarin niet vreemd. Waar veel zwavelwaterstof in de natuur ontstaat, bijvoorbeeld riolen, of opgelost in het water van bronnen, zet zich daar gemakkelijk zwavel af. Het wordt bij 120 graden vloeibaar, S.g. 2, en meestal geel van kleur, brandt gemakkelijk met een blauwe vlam die een verstikkende reuk geeft, zwaveldioxide.
Naam.
(1) Zwavel is een scheikundig element, S, atoomnummer 16, sulfer, brimstone, sulphur, solfer, sulver of solver. Dit komt van Latijn sulfur, in oud-Frans was het solfre, Frans soufre, bij Kilian was het solfer, sulphur, van Gallisch soulfre, solfer of swevel, van solfer, sulphureus, vermoedelijk afgeleid van het Indo-Europees *suel- laten opzwellen of koken.
Engels brimstone, midden Engels brinston, oud Noors brennisteinn, van branden en steen.
Gebruik.
Zwavel wordt gebruikt voor de bereiding van buskruit en zwavelzuur, voor het bleken van stro en wollen goederen. ‘To put fire in your heart, and brimstone in your liver’ Shakespeare in Twelfth Night, 3,2,21-2. Als je enig beest of enig deel hiervan, in welke kleur het ook mag zijn, in wit wil veranderen, scheer de haren weg en berook het gene wat is geschoren met de rook van zwavel, witte haren zullen daar groeien. Je kan hetzelfde doen met bloemen.
Het wordt in de bijbel en bij Homerus als rookmiddel vermeld. Het is een van de vier elementen, nl. het brandbare principe. De zwavelsteen wordt gesmolten, wat over blijft wordt gedestilleerd, wordt de damp vast is dat de bloem van zwavel, is de temperatuur in de ontvanger zo hoog dat het gesmolten afgetapt kan worden, dan heb je pijpzwavel. Wegens haar brandbaarheid wordt het gebruikt bij buskruit bereiding, lucifers. Verder als bloem van zwavel bij schimmelbestrijding en als geneesmiddel.
Herbarius in Dyetsche; ‘Sulfur, dat is solfer of swavel, dat is heet en droog in de vierde graad. Er zijn twee soorten zwavel, zoals levende zwavel en dat komt uit zwavelaarde en dooie zwavel die kunstmatig gemaakt wordt. Die heeft niet zo’n grote kracht. Die zwavel moet je kiezen die groen is, het heeft de kracht om te ontbinden en te verteren.
Also genant.Das Ccclxxx Capitel Sal armoniacum latine·grece Volsodar·arabice Nusadar· (Serapio beschτeÿbt uns und spτicht·das sal armoniacum wirt auþ steinen gezogen die sind fast klar und hertte·und domit salczig·und darumb ist er fast beýsend·Auch findet man sal armoniacum der do gezogen ist auþs schwarczem gesalcznen stein·und der låþt sich gern bulferifiern· (Item diser ist der beþte der do klar ist und weÿþs der sol ach genüczet werden in der erczneÿ·(Sal armonicaum ist heiþ und trucken an dem vierden grad· (Sal armoniacum benÿmmet die groben feüchtung und reyniget die·und ist sunderlichen gůt uvule·das ist das blat das einen für die kelen scheüþt·des bulfers mitt einem hôlczlein darein gelassen·(Auch ist dises bulfer gůt squinantie·das ist ein geschweere in der kelen·(Platearius·sal armoniacum benÿmmet das weÿþ das übersogen ist auf dem augapffel·dises genüczett mit schellwurcz safft und dz also in die augen gelassen benymmt das feel darjnn·Und heÿþt darumb sal armoniacum·wann es wirt funden in armenia·(Auch machet man sal armoniacum aus gemeÿnem salcz·(Item sal armoniacum zerlassen in roþenwasser mit kampher vermengt und getrücknet in der sunnen·und das bulfer vermenget mit holler ôle·und domit das antlicz geschmieret ist abnemen die ungestaltkeit des antlyczes·als dye ausseczigen beflecket sind· [417] |
Zout ammoniak. 380ste kapittel. Sal ammoniacum Latijn. Grieks Volsodar. Arabisch Nusadar. Serapio beschrijft ons en spreekt dat sal ammoniacum wordt uit stenen getrokken die zijn erg helder en hard en daarmee zoutig en daarom is het er erg bijtend. Ook vindt men sal ammoniacum dat er getrokken is uit zwarte zoute steen en dat laat zich graag verpoederen. Item, dit is de beste die er helder is en wit en die zal ook genuttigd worden in de artsenij. Sal ammonicaum is heet en droog aan de vierde graad. Sal ammoniacum beneemt de grove vochtigheid en reinigt die en is vooral goed uvule, dat is de huig dat iemand voor de keel schuift, dit poeder met een houtje daarin gelaten. Ook is dit poeder goed squinantie, dat is een zweer in de keel. Platearius, sal ammoniacum beneemt dat witte dat overtrokken is op de oogappel, dit genuttigd met stinkende gouwe sap en dat alzo in die ogen gelaten beneemt dat vel daarin. En heet daarom sal ammoniacum want het wordt gevonden in Armenië. Ook maakt men sal ammoniacum uit gewoon zout. Item, sal ammoniacum opgelost in rozenwater met kamfer vermengt en gedroogd in de zon en dat poeder vermengt met vlierolie en daarmee dat aangezicht gesmeerd is afnemen de onaantrekkelijkheid van het aangezicht zoals dat van huiduitslag bevlekt is. [417] |
Zie kapittel 393.
Sal armoniacum wordt door de oude beschreven als een soort zout. De Gart zegt dat men het ook uit gewoon zout kan maken. Er is geen verwijzing naar het maken van salpeter. Het betekent dan ook zout uit Armenië.
Het is nu bekend als ammoniumchloride. Vroeger als Muriate of ammonium of zout van Ammon en als sal ammoniac. Volgens de folklore werd het gemaakt van het roet van verbrande kamelenmest bij de tempel van Jupiter Ammon in Libië, tijdens de middeleeuwen ook van vulkanen in midden Azië.
De sal ammoniacum dat in vulkanische rotsen gevormd wordt komt eruit via rook waarna het kristalliseert. Het is zeer goed oplosbaar in water zodat het verdwijnt met de eerste regen als het niet eerst verzameld wordt.
Het werd gebruikt in medicijnen en verven.
Trackenblůt Das Ccclccci Capitel Sanguis dτaconis latine·grece sindeÿchitegilos·arabice demalachoem· (Der meister Serapio in dem bůch aggregatoτis in den capitel Malchaoem idest Sanguis dτaconis beschτeibet uns und spricht·das dises seÿ ein safft eins baumes also geheÿssen·und diser baum hat lange eþte und kleine bleter geleÿch dem coτiander·und jr farbe ist rot und haben einen starcken gerauch·und in dem spÿczen der eþte sind kronen die sind rund geleÿch dem fennchel·und die haben weyþ blůmen zů dem ersten unnd leczten jres gewåchþes so werdend die blůmen goldtfarb·dises wåchþet an vil frembden steten·(Der meister Constantinus beschτeibet unns und spτicht·das der saffte dÿses baues seye geheÿssen sanguis dτaconis·und diser safft ist rott geleÿch als des menschen blůtt· (Sanguis dτaconis ist kalt und trucken an dem dτitten grad und dises ist das beþte dz jnnwenig klar ist·(Wer do seer blůtt der thů dises bulfer in die nasen und reÿbe dann die nasen daz der safft darjnn anhange·es stopffet die adern·und benymmet das blůtten on schaden·(Dises bulfer gemüschet mit eÿeþ weÿþ unnd rosenwasser und die schlåffe do mit bestrichen·benymmet das nasen blůten·(Wer do blůt renset der neme dises bulfers und gummi arabicum·und müsche dises mit rosenwasser unnd das also eingetruncken·(Sanguis dτaconis genüczet benymmet dz rott oder durchgang·also das blůtt mit dem stůlgang geet·(Einem zapffen gemachet von disem saffte und darunder gemüschet safft von tåschenkraut·benymmet den frawen menstruum·Dises in das gemåchtte gestecket ein gancz nacht geleÿch einem zapffen· [418] |
(1) Drakenbloed. Dat 381ste kapittel. Sanguis draconis Latijn. Grieks sindeÿchitegilos. Arabisch demalachoem. (Daemonorops draco) De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel Malchaoem, id est Sanguis draconis, beschrijft ons en spreekt dat dit is een sap van een boom alzo geheten en deze boom heeft lange takken en kleine bladeren gelijk de koriander en zijn verf is rood en heeft een sterke reuk en in de spits van de takken zijn kronen die zijn rond gelijk de venkel en die hebben witte bloemen in het begin en laatste van hun gewas dan worden die bloemen goudkleurig, deze groeit aan veel vreemde plaatsen. De meester Constantinus beschrijft ons en spreekt dat het sap van deze boom is geheten sanguis draconis en dit sap is rood gelijk zoals het mensenbloed. Sanguis draconis is koud en droog aan de derde graad en dit is de beste dat inwendig helder is. Wie er zeer bloedt die doet dit poeder in de neus en wrijft dan de neus zodat het sap daarin aanhangt, het stopt de aderen en beneemt dat bloeden zonder schade. Dit poeder gemengd met eierenwit en rozenwater en de slaap daarmee gestreken beneemt dat neusbloeden. Wie er bloed vloeit die neemt dit poeder en gom arabicum en meng dit met rozenwater en dat alzo ingedronken. Sanguis draconis genuttigd beneemt de rode of doorgang alzo dat het bloed met de stoelgang gaat. Een pen gemaakt van dit sap en daaronder gemengd sap van tasjeskruid beneemt de vrouwen menstruatie, dit in dat geslacht gestoken een ganse nacht gelijk een klysma. [418] |
Vorm.
De drakenbloedpalm groeit op Java en Sumatra. De lange, dunne stengels zijn buigzaam. De bladeren hebben stekelige stengels net als de bast die platte dorens heeft. De bessen zijn ter grootte van een kers. Als ze rijp zijn dan zijn ze bedekt met een roodachtige, gomachtige substantie die er op verschillende manieren afgehaald wordt, stomen of schudden in zakken. Een mindere soort wordt verkregen door de vruchten te koken. Het komt in knopen die als een halsketting gevormd zijn op de markt, bedekt met hun bladeren, tear dragons blood, of in smalle ronde stukjes van een 25cm lang en gepakt in bladeren en vezels van riet. Andere vormen komen in onregelmatig klompen of in rood poeder, lump, stick, reed, tear of saucer dragon's blood. Levert het bruine en witte drakenriet.
Een andere mogelijkheid is dat het gewoon van lak komt als een rode kleurstof en wel van Phytolacca esculenta.
Naam.
Dracaena cinnabar, (vermiljoenrood) leverde het drakenbloed dat al bekend was bij Theophrastus, Plinius en Dioscorides als kinabari. Dit was afkomstig uit Socotra en nabij gelegen Afrikaanse en Arabische landen.
Middeleeuws Sanguis draconis of Demathan kwam eerder van Calamus draco of zoals het nu heet; Daemonorops draco.
Dodonaeus vermeldt het drakenbloed onder Dracaena draco die uit de Canarische eilanden stamt; ‘Clusius noemt deze boom Draco arbor in het Latijn, dat is drakeboom, in Italië noemt men het ook dragone albero, maar de traan of vochtigheid die daaruit vloeit heet Sanguis Draconis en in Italië sanguo de drago als of men drakenbloed zei en men houdt dat voor het echt Cinnabrion Dioscoridis (anders Cinnabrion herba of Connabaris) of misschien Gadensis arbor Posidonii zoals Clusius zegt.’
Dracaena is genomen van het Grieks drákaina: een vrouwelijke draak en wel hierom, als de drakenboom verwond wordt levert het een melkachtig rood sap dat na gedroogd te zijn een harde gom wordt die dezelfde samenstelling en vorm heeft als de substantie die drakenbloed genoemd wordt. De ouden geloofden dat in de vrucht een draak besloten lag die door verwonding dit rode sap zou leveren en bij oude afbeeldingen zie je dan ook een klein draakje afgebeeld op de vrucht of het blad staan.
Drakenboom, Duitse Kanarische Drachenbaum, Engelse dragon-plant, dragon blood-tree, Canary Islands dragon tree, Franse sandragon, dragonnier en totem.
Gebruik.
Dodonaeus; ‘‘Zijn vrucht is zeer goed om de dorst te verslaan, hetzij er enige koorts is, hetzij geen. Dan zijn traan of drakenbloed is nuttig om alle vrouwelijke vloeden te stoppen en rodeloop en ook het bloedspouwen en allerlei bloedgang en andere vloeden of buiklopen. En het heeft alle krachten van de bloedsteen, die hematiet genoemd wordt. Is ook goed gedaan bij de dingen die men tegen de gebreken van de ogen bereidt en met was gemengd geneest het de verbranding van het huis en alle puisten en blaren’.
Ein gummi also genantCcclxxxii Cap Sarcocolla grece·arabice anzaros·latine Anzaruta· (Der meister Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel Anzaros idest sarcocolla·beschτeibet uns und spτichet·das dises sey ein gummi eines doτnigen baumes·und der wåchþt in dem lande persia·dises gummi geleÿchet den weyssen weÿrauch sein farbe ist rôttelat unnd fast bitter·(Und dises ist das beste das sich bald låþt bτechen·Diþs gummi ist heÿþ und trucken an dem vierden grad·(Sarcocolla genüczet in die pflaster zů den wunden·und sein tugent ist zeytigen und aufflôsen und verczeren·(Der meister Diascoτides spτicht·das sarcocolla ecze auþs das faul fleysch in dem wunden·(Platearius Sarcocolla gemüschet mit ammidum·das ist krafft meel·und weÿssen zucker dises treÿbet auþ die feüchtung und eÿtter auþs den augen für alle andere erczneÿ·(Sarcocolla gemüschet mit hônig und auff die wunden geleget reyniget sÿ. (Item·Sarcocolla ist auþ der massen fast gůt genüczt für das feel in den augen·wann es baysset die auff und reyniget auch die von den unfladt darauþ fliessende·(Item·Sarcocolla sol auch nit genüczet werden in den leÿbe für sich selbert·wann Diascoτides spτicht auch wer sarcocollam ein nemme an jm selbs und thåte jm auch keinen zůsacz dem würden seine har alle auþfallen und jm enstŭnden auch darnach gar groþs kranckheÿten der ursachen halben das es auch durchdτinge mit nagen und rÿschen alle jnnerliche gelyder·und wenn man das auch nüczen wil so sal man das voτhÿn bereÿtten mit ôl de kerfa oder rosarum·(Item der meister Paulus in dem capitel Sarcocolla beschτeybet uns auch und spτichet·wer von disem gummi machett ein pflaster unnd auch darunnder müschet das weýþs von einem eÿe·und das gelegt auff die schlåffe·benÿmmet das [419] überflůssig blůt auþ der nasen· (Dises gummi gebulfert und gemüschet mit rosenwasser und das gedôτret an der sunnen und darnach aber mit rosenwasser bereÿtet und das in das fleckig aug geton benÿmmet die flecken darauþ·und machet klare augen. (Item den rauch von sarcocolla unden herauff gelassen ist auch gůt wider die weetummen des arþsdarmþ genant tenasmon. |
Een gom alzo genaamd. 382ste kapittel. (1) Sarcocolla Grieks. Arabisch anzaros. Latijn Anzaruta. (Astragalus sarcocolla of Penea sarcocolla) De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel Anzaros, id est Sarcococca, beschrijft ons en spreekt dat dit is een gom van een doornige boom en die groeit in het land Perzië, deze gom lijkt op de witte wierook, zijn verf is roodachtig en erg bitter. En dit is de beste dat zich gauw laat breken. Deze gom is heet en droog aan de vierde graad. Sarcococca genuttigd in de pleisters tot de wonden en zijn deugd is rijpen en oplossen en verteren. (2) De meester Dioscorides spreekt dat Sarcococca eet uit dat vuile vlees in de wonden. Platearius, Sarcococca gemengd met amidium, dat is krachtmeel, en witte suiker, dit drijft uit de(3) vochtigheid en etter uit de ogen voor alle andere artsenij.(2) Sarcococca gemengd met honing en op de wonden gelegd reinigt ze. (3) Item, Sarcococca is uitermate erg goed genuttigd voor dat vel in de ogen want het bijt die uit en reinigt ook die van de onfraaiheid die daaruit vloeit. Item, Sarcocolla zal ook niet genuttigd worden in het lijf op zichzelf want Dioscorides spreekt ook wie Sarcococca inneemt op zichzelf en deed er ook geen toevoeging bij die zal al zijn (4) haar uitvallen en hem ontstaan ook daarna erg grote ziektes, vanwege de oorzaak dat het ook doordringt met nijd en rijst alle innerlijke leden en als men dat ook nuttigen wil zo zal men dat voorheen bereiden met olie de kers of rosarum. Item, de meester Paulus in het kapittel Sarcococca beschrijft ons ook en spreekt wie van deze gom maakt een pleister en ook daaronder mengt dat witte van een ei en dat gelegd op de slaap beneemt dat [419] overvloedige bloed uit de neus. (3) Deze gom gepoederd en gemengd met rozenwater en dat gedroogd aan de zon en daarna echter met rozenwater bereidt en dat in dat vlekkerige oog gedaan beneemt de vlekken daaruit en maakt heldere ogen. Item, de rook van Sarcococca onderop gelaten is ook goed tegen de pijnen van de aarsdarm genaamd tenasmonem. |
Naam.
(1) Astragalus sarcocolla Dymock, een struik die in Iran en Perzië groeit. Daar is echter weinig van bekend.
Dodonaeus; ‘‘Sarcocolla is een gom van een doornachtig gewas dat in Perzië groeit die het beste is als het geelachtig is, bitter van smaak en kleine klontjes of op korrel als wierook lijkt. Plinius hield de witte nochtans voor de beste. Ze heet in het Grieks, in het Latijn en in de apotheken Sarcocolla en in andere talen sarcocolle’.
Gebruik.
Dodonaeus; ‘‘De naam van deze gom wijst genoeg uit welke krachten ze heeft want ze is zeer geschikt om de (2) wonden toe te helen en te genezen en ook om alle zeren te zuiveren, hoe vuil en verrot ze ook mogen zijn en laten er vers vlees in groeien en vooral als men het klein stoot en dat poeder ervan in strooit of dat men het erop legt met wat honig. Ze is goed tegen de katarren en zinkingen die op de ogen vallen; verdrijft (3) de schellen en geneest de schemering, littekens en andere gebreken ervan als het vier of vijf dagen in ezelinnenmelk geweekt is en elke dag het melk vernieuwen en het oude weg gieten. Binnen het lijf genoten jaagt ze af de rouwe, taaie, grove vochtigheden en slijmerigheden die hun plaats genomen hebben in de ledematen en uiterste leden, ze zuivert de hersens, de zenuwen, de borst en de longen en is zeer goed tegen de verouderde hoest en benauwdheid en is zeer nuttig voor al diegene die met slijmerigheden en waterige overvloedigheden verladen zijn, te weten een vierendeel lood of wat meer tegelijk ingenomen. (4) Maar die het te veel gebruiken worden kaal. Ze is ook wat traag in het werken en beroert diegene die een hete en met gal verladen maag hebben en daarom moeten ze zich wachten om deze gom binnen het lijf te gebruiken, dan men bevordert haar kracht door er wat gember of Cardamomum bij te doen. Anders is het geschikt om het lichaam vet te maken en het menselijk zaad te vermeerderen. Dan boven alles is het goed om de verrotte en etterachtige zeren van de oren te genezen als men een doek in honigwater nat maakt en met het poeder van deze gom bestrooit en in het oor steekt’.
Wasser edechszDas ccclxxxiii Ca Stincus latine et grece· (Avicenna in seinem anderen bůch in den capitel stincus spτichet·das dises seý ein thierlein·und das findet man in den båchen in egipten und lombardien. Dises ist gestalt geleých dem heüschτecken·allein das nit flügel hat.(Dise thierlein sind die beþten die in dem meÿen gefangen werden und so sÿ werffen·unnd die grossen sind besser denn die kleinen. (In dem bůch circa instans beschτeiben uns die meister und sprechen·das dises seÿ heÿþ unnd trucken in dem dτitten grad·und spτechen·das dises seÿ ein fischlein·und geleÿchet dem vergifftigen thier lacerta genant·die ÿenhalb dem meere gefangen werden sind die beþten·(Dise fischlein salczet man und darnach so låþt man die dôτren·(Avicenna libτo ut supτa spτicht·das dises gůt seÿ den erkalteten gelÿdern·die von der fettung schmieret·(Das wasser darjnnen die gesalczen sind meret coitum darumb vil mer sein fleÿsch geessen an den schwånczen·(Dise fischlein geessen mit diamargariton odeτ diapenidion meret fast seer coitum·das ist fleÿschliche begerung·(Dises thierlein hat in dem schwånczlein kein vergifft·(In den apotecken findest du die·wann die werden gebτauchet zů vil erczneÿen· [420] |
Waterhagedis, skink. Dat 383ste kapittel. Stincus Latijn en Grieks. (Stillens marinus) (Lacerta stincus) Avicenna in zijn andere boek in het kapittel Scincus spreekt dat dit is een diertje en dat vindt men in de beken in Egypte en Lombardije. Dit is gesteld gelijk de sprinkhanen, alleen dat het geen vleugels heeft. Deze diertjes zijn de besten die in de mei gevangen worden en zo ze werpen en de grote zijn beter dan de kleine. In het boek Circa instans beschrijven ons de meesters en spreken dat dit is heet en droog in de derde graad en spreken dat dit is een visje en lijkt op het vergiftige dier lacerta genaamd en die aan deze kant van de zee gevangen worden zijn de beste. Dit visje zout men en daarna zo laat men die drogen. Avicenna libro ut supra spreekt dat dit goed is de verkouden leden, die met het vet gesmeerd. Dat water daarin die gezouten zijn vermeerdert coïtus, daarom veel meer zijn vlees gegeten aan de staart. Deze visjes gegeten met diamargariton of diapenidion vermeerdert erg zeer coïtus, dat is vleselijke begeerte. Dit diertje heeft in de staart geen vergif. In de apotheken vindt du die want het wordt gebruikt tot veel artsenijen. [420] |
Vorm.
Ze zwemmen min of meer in het zand. Ze zijn vijftien cm lang met violette, naar de dood zwarte banden. De onderkant is grauwachtig groen. Dit beest werd vroeger gedroogd en tussen aromatische kruiden verpakt en in de apotheken gebracht waar het voor bijgelovige gebruiken aangewend werd. Het stond als afrodisiacum en krachtig werkend middel bij verschillende ziektes in grote roep.
Naam.
Dit is de zee of waterhagedis, Duits Meerstinz, Erdkrokodil of Stinzomarin. Stink, skink, Engelse skink, van midden Nederlands schenken, uitschenken, van Latijn scincus, van Grieks skinkos; soort hagedis.
Gebruik.
Dodonaeus als hij over Orchis spreekt; ‘De tweede soort van Satyrium, Erythronium toegenoemd, heeft zaad dat op het lijnzaad lijkt, maar groter dan dat, sterk en vast, blinkend en glad wat ook geloofd wordt geschikt te zijn om de begeerlijkheid en macht van vleselijke verzameling te bevorderen net zo goed als de Semcus, dat is Egyptische hagedis of aard krokodiltje. Het zaad van deze bloem heeft dezelfde kracht om de onkuisheid te verwekken die de Scincus of kleine aardkrokodil plag te betonen’.
Deze kleine zogenaamde aardkrokodil uit steenachtige gebieden van Arabië, Egypte etc. kwam vroeger dood en gedroogd over Marseille of uit Italië over Venetië als een werkzaam artsenijmiddel naar onze apotheken en men vindt nog tegenwoordig hier en daar er exemplaren van. De beste zijn groot, dik en lang, wit, zwaar en niet beschadigd. Het was een bekend afrodisiacum om in de meisjeskamer te gebruiken en werd daarom door boerenknechten wel op de apotheek onder de naam Stinke-Marie gevraagd om ze heimelijk te gebruiken. http://www.textlog.de/medizin-stincus.html
Gartenkole oder sedeneyCcclxxxiiii Cap Satureia latine·grece Tÿmbτa arabice Sahanc· (Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel sahanc idest satureia·spτicht das diþes seÿ ein kraut das wechþt geren an der steinigen erden·Auch so wåchþt dises in den gårten und das ist nicht als gar krefftig an seiner würckung·Dises ist heiþ und auch trucken an dem vierden grad·(Avicenna spτicht auch·das dises kraut gar gůt seÿ der erkalteten bτust·(Item von disem kraut getruncken ist gůt sincopizantibus das ist die in onmåcht fallen·(Item dises genüczet ist auch gar gůt wider dÿe bôsen lebern milcz und magen. (Item von disem kraut getruncken reÿniget auch den frawen jr matricen·(Auch machet dÿses resch die man zů den frawen. (Item die schwangern frawen sollen sich hŭten voτ disem kτaute und auch voτ seinem gerauch·(Item satureia gesoten in wein und auch die do geleget auff die weetumm der gelyder die gichtig sind·ist auþ der massen gar gůt darzů·(Ettlich meister spτechen auch·wenn man es ist henncken an den halsþ·ist auch gar gůt wider der zeene weethumb Serapio· [421] |
Bonenkruid. 384ste kapittel. Satureia Latijn. Grieks Tÿmbza. Arabisch Sahanc. (Satureja hortensis) Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel sahanc, id est Satureja, spreekt dat dit is een kruid dat groeit graag aan de stenige aarde. Ook zo groeit dit in de tuin en dat is niet alzo erg krachtig aan zijn werking. Dit is heet en ook droog aan de vierde graad. Avicenna spreekt ook dat dit kruid erg goed is de (2) verkouden borst. Item, van dit kruid gedronken is goed syncope, dat is die in onmacht vallen. Item, dit genuttigd is ook erg goed tegen de kwade lever, milt en (3) maag. (4) Item, van dit kruid gedronken reinigt ook de vrouwen hun baarmoeder. Ook maakt dit ritsig de mannen tot de vrouwen. (5) Item, de zwangere vrouwen zullen zich hoeden voor dit kruid en ook voor zijn reuk. Item, Satureja gekookt in wijn en ook die gelegd op de pijn van de leden die jichtig zijn is uitermate erg goed daartoe. Ettelijke meesters spreken ook als men dit hangt aan de hals is het ook erg goed tegen de tandpijn, Serapio. [421] |
Vorm.
Het is een klierige eenjarige plant met lancetvormige bladeren. Wit/roze kleine bloempjes monteren dit kruid op. Bonenkruid wordt iets later dan de bonen gezaaid zodat ze gelijk geoogst kunnen worden.
Naam.
(1) Dodonaeus; ‘‘Met de Thymbra (Satureja montana of Satureja thymbra) die we in het voorgaande kapittel beschreven hebben heeft Satureja of keule zeer grote gelijkenis want ze is eigenlijk vrij gelijk met die soort van Thymbra daar Dioscorides van vermaant in het kapittel van de Thymbra en zegt: ‘Satureja mag eigenlijk van zaad voortkomend genoemd wezen, gemerkt dat ze op Thymbra in alles zeer goed gelijkt die elk jaar opnieuw gezaaid moet wezen, anders dan de voor vermelde gewone Thymbra die vele jaren overblijft en niet gauw vergaat. Dit gewas is in het Latijn Satureja genoemd, Columnella noemt het Cunila welke naam van sommige aan de wilde soort van Origanum, dat is de grove marjolein, ook toegeschreven wordt, maar te onrecht want deze Satureja is de echte Cunila van alle oude schrijvers, de Hoogduitsers noemen het Garten Isope, Kunell, Saturey en Sadaney, de Brabanders keulen of keule welke naam ook verdraaid schijnt te wezen en gemaakt is van het Latijnse Cunila. In de apotheken Saturegia en in het Italiaans heet ze savoreggia omdat ze goed is om bij de sausen te doen of Satureja omdat ze de mens vervult of verzadigt’.
Satureja is of zo genoemd naar het Arabisch sattar wat gegeven werd aan lipbloemige, of verwant met saturare: bezadigen, omdat het als toekruid gebruikt werd. Of het is afgeleid van de bokkige en hanige Sater: Satyrus, vanwege zijn duivelachtige eigenschappen in lichamelijke liefde. Met basilicum, peterselie, selderij en lavas behoort het tot de afrodisiaca.
Satereia bij Hildegard, Saturey bij Bock.
Conela, Gardkomel, Gardkonnele, Gartenkole, van Latijn cunila.
Gebruik.
Dodonaeus; ‘‘Keule of Satureja maakt dun en kan de winden zeer krachtig verdrijven en ontdoen en daarom wordt ze zeer nuttig gedaan en gekookt bij de bonen, Turkse bonen en andere diergelijke plukvruchten die zeer winderig en rauw zijn en ze geeft een zeer goede reuk en smaak al hetgeen daar ze bij gedaan en mee gegeten wordt en daarom zei Dioscorides ook dat ze veel beter en nuttiger was om in de spijs te gebruiken dan de Thymbra. De verse keule klein gesneden met peterselie en tezamen met bonen geroosterd wordt voor een zeer goed eten gehouden.
Dit kruid dat warm gemaakt is en van buiten op de buik gelegd laar de wurgingen, (4) krimpingen en opstijging van de baarmoeder die van winderigheden veroorzaakt zijn in korte tijd ophouden en vergaan. (5) De zwangere vrouwen moeten zich wel wachten om dit kruid in de spijs te gebruiken, ja alleen al om eraan te ruiken.
Het poeder van deze kruiden met wijn gedronken geneest de gebreken (2) van de borst, van de longen en van de blaas en verwekt de maandstonden en laat water maken, (3) versterkt de maag, verwekt de lust om eten en helpt de spijs verteren en bovendien beneemt het de walging, ook verscherpt ze het gezicht en verdrijft de winden van de buik.
Sommige gebruiken de soorten van keule in hun spijzen in plaats van peper vanwege van zijn bijster scherpe smaak.
spτebern ccclxxxv ca Soτbes latine· (Galienus in dem andern bůch genant de alimentis·spτicht·daz dises seÿ ein frucht vonn natur kalt und auch trucken in dem dτitten grad·(Item dise frucht nüczet man in den herbst so sÿ am zeÿtigisten sind·und sol sÿ auch auff henncken mit jren eþten so werden sÿ zůmal mürb·Ettlich leüt schneÿden sÿ von einander in dem mittel auff das sÿ balde mürb werden·und denn so mag man sÿ ein ganczes jar behalten. Ir tugent ist auch kŭlen und stopffen unnd stercken·dise frucht ist auch gar gůt für das bauchwee·(Soτbe und nåspelein sind gar nahe einer natur·Dise frucht ist fast sŭsser zů essen denn die nåspelein·(Item·Wôlcher den blůtgang håte der nücze auch dise frucht·Aber hie ist zemercken das sÿ den mannen baþ bekommen denn den frawen· |
Sorben, 385ste kapittel. Sorbes Latijn. (Sorbus domestica) Galenus in het ander boek genaamd de alimentis spreekt dat dit is een vrucht van natuur koud en ook droog in de derde graad. (5) Item, deze vrucht nuttigt men in de herfst zo ze het rijpst zijn en zal ze ook ophangen met zijn eigen takken dan worden ze gelijk murw. Ettelijke mensen snijden ze van elkaar in het midden open zodat ze gauw murw worden en dan zo mag men ze een gans jaar behouden. Zijn deugd is ook (2) verkoelen en stoppen en versterken, deze vrucht is ook erg goed voor de buikpijn. (4) Sorbus en mispels zijn erg nabij een natuur. Deze vrucht is erg zoeter te eten dan de mispels. Item. Wie de (3) bloedgang heeft die nuttigt ook deze vrucht. Maar hier is te merken dat ze de mannen beter bekomt dan de vrouwen. |
Vorm.
Heeft geveerde bladeren, aan de vruchttwijgen meestal met 5-7 paar en aan looftwijgen soms tot 10 paar deelblaadjes van 3-8cm lang, langwerpig/ovaal met een elliptisch topblaadje, donkergroen en aan de onderzijde meestal witachtig behaard, gezaagd en soms dubbel gezaagd met toegespitste tanden. De twijgen zijn eerst behaard en worden al gauw kaal. Knoppen zijn glanzend geel/groen en wat kleverig en aan de top behaard. Bloemen staan in 12cm brede en viltig behaarde trossen en zijn wit in mei, bloem is 12-18mm in diameter met 5 stijlen. Vruchten zijn groot en peervormig, 2-3cm in diameter die in september rijp worden, geel/groen en aan de zonkant rood. De peerlijsterbes is een vrij grote boom van 10-18m en meer die vrijstaand veel overeenkomst vertoont met Pyrus. Is afkomstig uit W. en Z. Europa, N. Afrika en W. Azië.
Naam.
(1) Dodonaeus; ‘De eerste soort van deze bomen heet in het Latijn eigenlijk Sorbus, in het Grieks Oë en Ove, in onze taal sorbenboom en van sommige tamme sorbenboom, in het Hoogduits Sperwerbaum, Speirbaum, Sporbaum en ook Spierling, hier te lande soms sprebeeren of spreeuwbezien. De bessen of vruchten van deze bomen en eigenlijk van de eerste en echte sorbenboom heten in het Grieks Oon of Ovon en in het Latijn Sorbum, in onze taal sorben, in het Hoogduits Speierlingh en Sporapffel’.
Sorbus komt van Latijn sorbere: drinken, sorbeo: slurpen of adsorberen, samentrekken, gebruik bij diarree, dit naar de sorb-appel, Sorbus domestica. Of vanwege de samentrekkende smaak van de vruchten, eventueel van Keltisch sor: rauw.
Spirboum bij Hildegard, vele Duitse namen zijn afleidingen van sper: spar, wat een slechte, dorre vrucht betekent die eerst door verrotten eetbaar wordt.
Gebruik.
Dodonaeus; ‘‘Sorben zijn koud en droog en daarom tezamen trekkend van aard, doch meer en sterker als ze noch hard en rouw, vers of onrijp zijn dan als ze murw en zacht geworden zijn want om haar murw en week te maken plag men ze in lauwe of niet heel koude plaatsen ergens op te hangen of tussen stro of kaf te laten liggen en deze sorben zo murw geworden worden voor spijs toegelaten en gegund diegene die te week en te vloeiend van buik zijn of enige loop hebben, (2) want ze stoppen die vloed en maken de buik hard. Dan indien ze enig voedsel bij brengen dat is heel weinig en daartoe ook heel dik, grof en koud. Daarom zal men ons van deze en van alle andere diergelijke vruchten wachten en die geenszins of zeer zelden en zeer weinig tegelijk voor spijs innemen en niet anders dan als een medicijn gebruiken tegen de voor vermelde gebreken zoals weekheid van de buik en enige buiklopen want de sorben stoppen alle vloeden van de buik zoals (3) rodeloop en diergelijke buiklopen en ze bedwingen ook alle braken, overgeven en opwerpen van de maag. Ze stelpen ook het bloed dat uit de neus of ergens elders uit, hetzij door kwetsing, hetzij door enige andere oorzaak vloeit, te weten als ze afgeplukt zijn eer ze rijp zijn en in de zon of anderszins gedroogd en tot de noodzakelijkheid bewaart zijn geweest. Dan men mag ze op verschillende manieren gebruiken, te weten van binnen voor spijs of ook van buiten papvormig opgelegd of men drinkt het water daar ze in gekookt zijn en dit alles naar de gelegenheid en naar de eis van het gebrek en van de plaats zelf die gebrekkig is.
De sorben en zowel wilde als tamme zijn koud in de eerste en droog in de derde graad en dienen niet anders dan in hete tijden van het jaar de hete en jonge mensen die veel inwendige hitte hebben en worden van sommige vrouwen en van de kinderen graag gegeten. (4) Ze zijn van krachten en werkingen de mispels vrij gelijk, maar niet zo heel sterk, zegt Galenus. (5) Dan ze worden in vele landen met hele bossen opgehangen en gedroogd of overdwars gesneden in de zon te drogen gelegd of in zoete wijn gekonfijt of te vermurwen gelegd, zoals gezegd is. Maar dan zijn ze niet zo geschikt om te stoppen zoals heel droge of onrijpe en niet murw in het begin van de maaltijd gebruikt. De wilde soort is Sorbus torminalis genoemd omdat ze geschikt is om alle buikvloeden en de rodeloop te genezen.
sauwurcz ccclxxxvi c Scrofularia sive Castrangula sive strangularia latine· (Der meister Paulus in dem capitel scrofularia·spτicht·dz dises seÿ ein kraut mit einer rotunden wurczel·und spτeÿdet sich langes die erden·dise wechþet auff hertem grunde·und fast gern under den doτnen·Dises findet man gemeynigklich in dem summer·die wurczel ist sŭþ·die seüe wŭlen das erdtrich darnach auff· (Dise wurczel also gedôτret und gebulfert und also gemüschet mit hônig unnd also davon gemachet ein electuarium·dises electuarium genüczet des abendes und auch des moτgens·also das [422] man zwů od dτei stund darauf faste·treÿben hýn die dτŭþen die den leüten wachþen an dem hålsen·Oder nymme dises bulfers unnd weÿczen meel·und müsche die zůsamen wie klôczer und eþse die·darauff trincke einen gůten trunck fiernÿgþ weins gar bald darnach·so wirt du schwÿczen·diser schweÿþ treÿbt hÿn die dτŭsen· |
(1) Helmkruid, 386ste kapittel. Scrofularia sive Castrangula sive strangularia Latijn. (Scrophularia nodosa) De meester Paulus in het kapittel Scrophularia spreekt dat dit is een kruid met een ronde wortel en spreidt zich langs de aarde, deze groeit op harde grond en vast erg graag onder de dorens. (2) Deze vindt men algemeen in de zomer, de wortel is zoet en de zwijnen woelen dat aardrijk daarnaar open. Deze wortel alzo gedroogd en gepoederd en alzo gemengd met honing en alzo daarvan gemaakt een likkepot, deze likkepot genuttigd ‘s avonds en ook ’s morgens alzo dat [422] men twee of drie stonden daarop vast (3) drijft heen de klieren die de mensen groeien aan de hals. Of neem dit poeder en tarwemeel en meng die tezamen als klonten en eet die, daarop drink een goede dronk vurige wijn erg gauw daarna zo wordt u zwetend en deze zweet drijft heen de klieren. |
Hier worden geen knobbels aan de plant gezien, dan zal wel Scrophularia auriculata bedoeld zijn. Zie kapittel 238. De namen komen overeen, maar de bladeren op de afbeelding zijn duidelijk gezaagd en het groeit op harde grond en onder dorens, dat klopt niet met de helmkruiden die op vochtige of waterachtige gronden groeien. Dodonaeus over Scrophularia montana; ‘Allergrootste berg speenkruid wordt van Fabius Columna in het Latijn Scrofularia montana maxima genoemd die in Italië negentig cm hoog wordt en is een medesoort van dovenetels of Galeopsis zulke als Clusius Lamium Pannonicum maximum of allergrootste Oostenrijkse Galeopsis noemt en Bauhinus de naam van Scrofularia flore geeft omdat dat de bloemen in sommige soorten bleekgeel zijn, doch meest paarsachtig’.
Vorm.
De hele plant heeft een onaangename geur, als de vlier. De bladeren zijn eirond en glad, dubbel en scherp gezaagd, van de lagere zijn de zagen het grootst. Stengel met vierkante hoeken.
De kleine bloemen zijn rond, bruin en groen, ze worden door wespen bestoven. De bloemen staan in regelmatig gevorkte trossen. Wortel is bolachtig, witte knollen, meestal rond en aan elkaar verbonden door vezels. Deze knollen lijken op zwellingen bij ziektes en zouden bij de ouden goed zijn tegen deze ziektes en vandaar de naam van het geslacht. Helmkruid is een meerjarig en houtig gewas en wordt tot 120cm hoog op vochtige en beschaduwde plaatsen.
Naam.
(1) Dodonaeus over speenkruid of water helmkruid; ‘‘Dit eerste kruid wordt in het Diets groot speenkruid genoemd en wordt overal in het Latijn Scrophularia genoemd, maar ze geven het een toenaam Major als of men zei grote Scrophularia of groot klierkruid omdat te onderscheiden van het klein speenkruid wat we boven Scrophularia minor, dat is klein klierkruid genoemd hebben. Het heet ook Millemorbia, Ferraria, Castrangula, in het Hoogduits Braunwurtz, Saurwurtz, Grosz feigwurtzenkraut’.
Het wordt overal in het Latijn Scrophularia genoemd, maar ze geven het een toenaam Major als of men zei grote Scrophularia of groot klierkruid omdat te onderscheiden van het klein speenkruid wat we Scrophularia minor, dat is klein klierkruid boven genoemd hebben, in het Italiaans scrofolaria, in het Frans scrophulaire, in het Hoogduits Sauwurtz. Het heet ook Millemorbia, Ferraria en Castrangula’.
Scrophularia is zo genoemd door Linnaeus omdat het de scrofula: kropgezwel, zou genezen, hemorroïden, dat naar de nodosa: knollige wortel. (2) Het Latijnse woord scrofa betekent een zeug (Sus scrofa) een dier dat geacht werd aan een zwelling en ontaarding van de halslymfeklieren te lijden, dat is een kliergezwel aan de hals. De plant werd als geneesmiddel tegen zulke kliergezwellen gebruikt, vandaar sogewortele, bij Dodonaeus zoeghenwortele. Hiertoe werd het kruid om de hals gehangen zodat het de harde gezwellen of scrofulen zou genezen. Bij Hildegard von Bingen heette het Seuwurtz, Sauwurz of Sauwurtz: varkens- of zeugwortel, vanwege de genezing van etterende gezwellen bij dieren.
Gebruik.
(3) Dodonaeus; ‘Groot speenkruid wordt zeer geprezen van vele in de harde zwellen van de klieren of kropzweren die in het Latijn Strumae, in het Grieks Choerades en daarna gewoonlijk bij de meesters Scrofulae genoemd worden. Ze houden het ook zeer goed in het smartelijk gezwel van de spenen of aambeien. Ja, daar zijn er sommige die dit kruid zoveel toeschrijven dat het maar alleen aan de hals gehangen of anders bij ons gedragen de spenen genezen zou kunnen, maar ik vrees dat ze het al te veel zonder grote reden vertrouwen. Maar andere gebruiken wat meer reden die de wortel van dit kruid dat met ongezouten boter gestampt is in een vochtige plaats daar de zon niet komt de tijd van vijftien dagen laten staan en daarna dat op een langzaam of slap vuur koken en na het doorzeven tot hun gebruik bewaren en als het nood is de kropzweren of klieren en ook de spenen of aambeien daarmee strijken en daar goede baat bij vinden.
De wortel van dit speenkruid schijnt uit doordringende deeltjes te bestaan en daarom is het goed om die op de kropzweren en aambeien te leggen, maar ik geloof dat diegene die uit de vorm van de kruiden hun kracht willen afmeten dit, net als bij meer gewassen, erbij versierd hebben.
Sommige houden het ervoor dat het zaad van beekschuim gestampt en met honing gemengd als een pleister op het voorhoofd gelegd het lopen van de ogen beneemt.
Blůtkraut Das Ccclxxxvii Capitel Sanguinaria latine· (Die meister spτechen·dz dises kraut seÿ gar von grossen tugenden. Dises kraut hat underscheÿde mit dem kraut centumnodia genant·wann die meister nenen dz selb auch sanguinaria·diþ kraute hat einen langen stengel gar nahe eines arms lang·und hat rott knôõpff an dem stengel·Dises krautes wurczel ist an dem besten in der erczneÿ·und die ist von natur warm und auch trucken. (Dÿse wurczel gehalten in der hende thůt als vil als ein pτobiereter blůtstein·also das die wurcz gegraben sey zwÿschen den zweyen unser frawen tag·dise wurczeln weret auch ein ganczes jare· (Wôlcher blůt speÿet der eþse diser wurczel·(Wôlcher fast auþ der nasen blůtet·der halte dise wurczel in der handt sÿ stillet on zweÿfel·(An wôlchen enden dises kraut wechþt darumb ist alles kraut sichter voτ den schlangen als weÿt ein man geschτeÿten mag·(Item dises kraut gesoten mit wegbτeÿte wasser·ist gůt wider den blůtgange der do geet auþ der nasen und auþ dem muude·und wid dem blůtgang des gedårms·(Item blůtkraut ist kalt und feücht bej dem andern grade pandecta·(Du solt wissen dz dises kraut nit ist dz blůtkraut das man nennet pera pastoτis·od centumnodia·und die underscheyd merck bey den figuren· |
(1) Bloedkruid. Dat 387ste kapittel. Sanguinaria Latijn. (=Rumex sanguineus) De meesters spreken dat dit kruid is er van grote deugden. Dit kruid heeft onderscheid met het kruid centumnodia genaamd want de meesters noemen deze ook sanguinaria, dit kruid heeft een lange stengel bijna een arm lang en heeft rode knoppen aan de stengel. Dit kruid zijn wortel is een van de beste in de artsenij en die is van natuur warm en ook droog. Deze wortel gehouden in de hand doet zoveel als een beproefde bloedsteen alzo dat de wortel gegraven is tussen de twee onzer vrouwen dagen, deze wortel duurt ook een gans jaar. (2) Wie bloed spuwt die eet deze wortel. Wie erg uit de neus bloedt die houdt deze wortel in de hand, ze stelpt zonder twijfel. Aan welke einden dit kruid groeit daarom is alle kruid zeker voor de slangen zo ver als een man schrijden mag. Item, dit kruid gekookt met weegbreewater is goed tegen de bloedgang die je gaat uit de neus en uit de mond en tegen de bloedgang van de darmen. Item, bloedkruid is koud en vochtig bij de andere graad, Pandecta. U zal weten dat dit kruid niet is dat bloedkruid dat men noemt pera pastoris of centumnodia en dat onderscheidt merk bij de figuren. |
Zie kapittel 302. Bij Bock is het bloedkruid Amaranthus blitum.
seesamszkrautDas ccclxxxviii ca Sisamus latine·grece sisaminum arabice semissem· (Diascoτides capitulo Sisamminum der spτicht·das dises gewåchþe habe in jme vil fettung·[423] (Von sisamo machet man ôle daz heisset oleum sisaminum·Das ôle dienet zů vil sachen auþwenig·(Averτoτis in dem fünfften bůch colliget spůicht dz sisamus sey heiþ in dem ersten grade und feücht an dem andern·(Für die warczen an dem leÿbe wo dÿe wåren oder von was sachen die kåmen streÿche dÿses ôle darüber sÿ vergeend·(Die verhertet haudt oder bôsen rauden die do kommen von der melancoleÿ·streich dises ôle darüber es hilft die verzeren·Dises ôle findest du in den apotecken·Dises ôle gemischet mit rosenôle und die schlåff an dem haubt damit bestichen benymmet das darauþ das sich erhaben hatt von der hÿcze der sunnen· |
(1) Sesam. Dat 388ste kapittel. Sisamus Latijn. Grieks sisaminum. Arabisch semissem. (Sesamum orientale) Dioscorides capitulo Sisamminum die spreekt dat dit gewas heeft in zich veel vet. [423] Van sesam maakt men olie dat heet oleum sisaminum. Deze olie dient tot veel zaken aan de buitenkant. Averrois in het vijfde boek colliget spreekt dat sesam is heet in de eerste graad en vochtig aan de andere. Voor de wratten aan het lijf waar die zijn of van welke zaken die komen strijk deze olie daarover, ze vergaan. (2) De verharde huid of kwade ruigte die je komt van de melancholie, strijk deze olie daarover, het helpt die verteren. Deze olie vindt u in de apotheken. (3) Deze olie gemengd met rozenolie en de slaap aan het hoofd daarmee bestreken beneemt dat daaruit dat zich verheven heeft van de hitte van de zon. |
Vorm.
Vierkante stengels en kort gesteelde bladeren. De bloemen staan afzonderlijk in de oksels van de bovenste bladeren en zijn wit, dikwijls licht paars of roodachtig gekleurd. De bloemen lijken wel wat op die van het vingerhoedskruid. De vierkante doosvrucht springt van boven naar beneden open (sesam open u) De cultuur is zeer gemakkelijk. De platte zaden zijn klein, 3mm lang en 1,5mm breed en wit, geel, bruin of zwart al naar gelang de cv.
Naam.
(1) Dodonaeus; ‘Dit gewas is in het Grieks Sesamon of Sisamon genoemd, in het Latijn ook Sesamum en Sisamum of soms Sesama, in de apotheken van deze Duitse landen is het onbekend en daarom heeft het hier ook geen eigen naam, de Italianen noemen het ook sesamo of sosimano’.
Het woord sesamum is genomen van sēsámon of sesame, een oude Griekse naam, dit is een Semitisch leenwoord die door Hippocrates uit het Arabisch is aangenomen, Arabische semsen of simsim, Aramees shūmshĕmā, laat Babylonisch shawash-shammu, dat van Assyrisch shamash-shammū, van shaman shammī; plantolie, en dit uiteindelijk van Akkadisch samassammu.
Gebruik.
Dodonaeus; ‘‘Zaad van Sesama (zegt Galenus ‘De aliment.facult.) is vet en daarom als het weg gelegd wordt, wordt het bijster gauw olieachtig en daarom ook al diegene die dat eten worden daarmee gauw vervuld, het keert of werpt de maag om en wordt traag verteert en geeft het lijf een vet voedsel. Hieruit blijkt dan dat het de delen van de maag (zoals de woorden van dezelfde Galenus luiden) geen sterkte of kracht kan geven net zoals ook andere vette dingen niet kunnen doen. Het is dik van sap en daarom gaat het niet gauw door de darmen of ganse ingewand. Daarom wordt dat zelden, ja nimmermeer alleen gegeten, maar men maakt er met honig koekjes van die men Sesamidas noemt. Het wordt ook op het brood gestrooid en is warm van aard waarom dat ook dorst verwekt.
Dan dezelfde Galenus in de boeken ‘De facult. Simpl.’ zegt er aldus van: ‘Sesamum heeft niet weinig lijmigheid en vetheid in zich waarom dat ook de zweetgaten stopt en zacht makend is en matig warm. Dezelfde kracht heeft ook de olie die ervan gemaakt wordt en insgelijks ook het water daar het kruid in gekookt is.
Sesamum is een kwade spijs voor de maag, zoals Dioscorides betuigt, het maakt een sterke adem wanneer het in het kauwen tussen de tanden blijft steken, het verdrijft de dikke gezwellen of grofheid van de zenuwen als het daarop gelegd wordt en hetzelfde geneest de kwetsingen of blutsingen van de oren, alle verhitting, verbranding, smarten van de leden en de beten van de slangen en vooral van die gehorende slang die men Cerastes noemt. (3) Met olie van rozen gemengd verzoet het de hoofdpijn die uit grote hitte gekomen is. Al het voor vermelde doet het kruid zelf of de bladeren in wijn gekookt. Maar vooral is het goed tegen de verhitting en pijn van de ogen.
spargen ccclcccix c Sparagus latine et grece arabice nalion vel halion· (Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel Nalion idest sparagus spτicht·das dises seÿ ein gewåchþ·des frucht und samen wirt genüczet in d erczneÿ·Der same weret eÿn ganczes jare unverseret an seÿner natur·(Dise frucht gesoten mit fleisch und geessen ist fast gůt für dz verstopffet oder verhertet milcze·des geleichen die bestopffunge der lebern thůt sÿ auff·(Für die gelesucht jctericia genant seüde die wurczel von disem gewåchþe in wein und trincke den es hilfft on zweÿfel·(Von d bτŭe do spargen jnnen gesoten sind die ist gůt dem munde damit gewåschen und benÿmmt alles wee der zeen·(Von disem kraut lÿse pandectam dz fünff hundertt und dτeü und seczigist capitel dz sich auhebet Nalion do findest du die warheit. (Item spargen sind von warmer und feüchter natur·(Item wein darjnn gesoten ist spargen wurczel oder samen ist gůt wider bestopffung lebern milczes und der nÿeren·Und ist auch gůt wider den kalten seich·und wider die geelsucht·und wider das gegicht genant sciatica·und ist auch seer machen hårmen·(C·j·) [424] |
Asperge, 389ste kapittel. Sparagus Latijn en Grieks. Arabisch nalion vel halion. (Asparagus officinalis) Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel Nalion, id est Asparagus, spreekt dat dit is een gewas diens vruchten en zaden worden genuttigd in de artsenij. (2) Dat zaad blijft een gans jaar onveranderd aan zijn natuur. Deze vrucht gekookt met vlees en gegeten is erg goed voor de (3) verstopte of verharde milt, desgelijks de verstopping van de lever doet ze open. Voor de (4) geelziekte ictericia genaamd kook de wortel van dit gewas in wijn en drink het dan, het helpt zonder twijfel. Van de bouillon daar asperge in gekookt is die is goed de mond daarmee gewassen en (3) beneemt alle pijn van de tanden. Van dit kruid lees Pandecta dat vijfhonderd en drie en zestigste kapittel dat zich aanheft Nalion, daar vind u de waarheid. Item, asperges zijn van warme en vochtige natuur. (2) Item, wijn daarin gekookt is asperge wortel of zaad is goed tegen verstopping van lever, milt en de nieren. En is ook goed tegen de koude plas en tegen de geelziekte en tegen de jicht genaamd sciatica en is ook zeer maken plassen. [424] |
Vorm.
Asperge is een sterk wortelend kruid waarvan de dikke, onderaardse toppen gegeten worden. Als de toppen uitgroeien vormen ze lange stammetjes die bedekt zijn met fijn groen blad. De kleine gele bloemen vallen vrijwel niet op, wel weer de mooie bessen die eerst groen zijn en later rood worden.
Naam.
(1) Dodonaeus; ‘De tamme soort van dit kruid wordt in het Grieks Asparagos genoemd en soms Aspharagos en in het Latijn insgelijks ook Asparagus en Asparagus hortensis seu sativus, in de apotheken Sparagus en Speragus en hier te lande Asperges en soms corael-cruydt, dat is Herba Coralli omdat de bessen corael-root zijn, als gezegd is, in het Hoogduits Spargen. De naam Asparagus is dit kruid toegeëigend geweest alleen omdat de knoppen of jonge scheuten er van alle andere van smaak, malsheid en lieflijkheid te boven gaan, want bij de Grieken en Latijnen betekent de naam Asparagos of Asparagus eigenlijk alle jonge spruiten, scheuten en uitbotten van allerhande gewas en vooral als ze noch teer en mals en noch niet geschoten of in hoge harde stelen veranderd zijn net zoals de eerste botten of scheuten van hop, wilde wijngaard, klis, bramen, zuurbes of Berberis, vlier en van vele andere diergelijke soorten van gewas. Voorts heten de tamme asperges hier te lande soms spargel’.
Uit midden-Latijn sparagus en Italiaans sparagio kwam vroeg Hoogduits Spargen of Sparjes en sinds 1516 is het Spargel.
Gebruik.
Herbarius in Dyetsche; ‘Spargus is heet en droog, (3) het heeft kracht om de verstoppingen van de lever, van de milt en van de nieren te openen. Het droogt op, vooral het zaad of de wortels.
Tegen aandrang tot waterlozing, (4) de geelzucht en de pijn langs de heup naar beneden: ‘Neem wijn waar de wortel in gekookt is’.
(3) Tegen tandpijn was je de tanden met de wijn waar deze wortel met bertram in gekookt is. Als de wortel met een toe helend of gelijk kooksel gekookt en gegeten wordt dan vermurwt dit het lichaam en laat plassen.
Het kooksel van wijn waar het in gekookt is en dit gedronken en op de gebeten plaats gedaan is goed tegen beten van de venijnige dieren. Als je het zaad drinkt geeft dit dezelfde werking als de wortels.
Men zegt dat het kooksel van de zaden de honden doodt. Sommige zeggen als je de horens van een schaap in de aarde begraaft dat daar asperges groeien.
De eigen kracht van asperge is om de pijn van de lendenen te verdrijven die van slijm of winden komen en de pijn van koliek want het vermurwt het lichaam.
Als een mens daar te veel van neemt dan krijgt hij een geneigdheid om te walgen.
De wortel en het zaad zijn diuretica (dat is dat het plassen bevordert) ze geven weinig voedsel en zijn slecht te verteren. Ook zijn ze van afdrogende kracht, nochtans verwarmen ze nog wat en verkoelen duidelijk. (2) Daarom ontstoppen ze de nieren en de lever volgens Pandecta en Serapio. Platearius zegt dat de asperge heet en droog gesteld is waarvan de wortels en zaad in de medicijnen nuttig zijn.
Als je de topjes van asperge voor ze zaad hebben met vlees kookt of met water zijn ze goed tegen verstoppingen van de lever en van de milt, ook tegen aandrang tot waterlozing en de dysurie. Ook tegen pijn van de maag, van de darmen en tegen onderbuikspijn.
Gewoonlijk is het water waar dit zaad in gekookt is tegen die genoemde dingen ook goed.
(2) Het zaad kan je een jaar goed houden’.
sodanella also genantcccxc Ca Soldanella latine·grece Azar arabice chachille· (Seτapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel chachille spτicht·das dises sey ein kraut beÿ nahe den kressen·(Dÿses kraut das mag man essen geleich andern gesoten můþkreuttern·Dises kraut das wåchþet gern an feüchten enden und ist heÿsser und truckner complexion·(Dises kraut das hat ein blůûmen geleich der haselwurcz·und ein fast lange wurczel·Dise wurczel hatt krafft zů laxieren und zů reÿnigen flegmam und coleram nigram·(Dises kraute unnd wurczel ist zů vil måchtig und würcket mit groþsem gewalt·darumb so soll es nit allein genüczet weτden sunder mit andern kreütern so mag man es wol nüczen· (Dise wurczeln gebulfert und des eingenommen zweÿ quintin mit zucker bτinget stůlgånge behende·und über zweÿ quintin so soll des nitt eingenommen werden·wann es machet blůte speÿen·[425] |
Soldanella alzo genaamd. 390ste kapittel. Soldanella Latijn. Grieks Azar. Arabisch chachille. (Calystegia soldanella) Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel chachille spreekt dat dit is een kruid bijna de kers. Dit kruid dat mag men eten gelijk andere gekookte moeskruiden. Dit kruid dat groeit graag aan vochtige einden en is van hete en droge samengesteldheid. Dit kruid dat heeft een bloem gelijk de mansoor en een erg lange wortel. Deze wortel heeft kracht te laxeren en te reinigen flegma en zwarte gal. Dit kruid en wortel is te veel machtig en werkt met groot geweld en daarom zo zal het niet alleen genuttigd worden, uitgezonderd met andere kruiden zo mag men het goed nuttigen. Deze wortel gepoederd en dat ingenomen twee maal 1, 67 gram met suiker brengt stoelgang behendig en over twee maal 1, 67gram zo zal dit niet ingenomen worden want het maakt bloedspuwen. [425] |
Vorm.
Het vlezige blad is niervormig en licht hoekig. Stengels met 1 wit/roze bloem van juni tot september. Meerjarig. Mooi als het kruid is, een pest voor akkerbouw.
Naam.
(1) Dodonaeus; ‘De nieuwe kruidbeschrijvers noemen dit kruid Soldanella, dan op vele plaatsen is het meest bekend met de naam zeewinde, in het Latijn Convolvulus marinum. Het is de Crambe thalassia van Dioscorides en daarom noemen sommige het op het Latijns ook Brassica marina, dat is zeekool.
De Hoogduitsers noemen het nu Meer Winde, de Fransen chou de mer, de Italianen cavolo marino, de Spanjaarden soldanello of vetca marina, de Engelse zeecole, de Arabische meesters noemen het azar en chachylle en sodonella met bedorven namen. Serapio schrijft ervan dat ze de kers bijna gelijk en dat de wortel zeer gebruikelijk is, maar al te krachtig is en de bloemen op die van de hazelwortel lijken, dan de bladeren lijken meer op die. Maar uit zijn woorden is niet veel bescheid aangaande dit kruid te halen.
Berg soldanella, zegt Lobel, groeit op hoger bergen en wordt van de Duitse meesters Soldanella montana genoemd en groeit veel omtrent Innsbruck. Deze heeft dikachtige bladeren die wat tezamen trekken en daarna wat bitterachtig van smaak zijn, anders de bladeren van de zeewinde heel gelijk waarvan dat ze ook de naam gekregen heeft. De bloem is blauw en die van de kleine Gentianelle gelijk. Diergelijk gewas noemt Clusius Soldanella alpina en zegt dat sommige het Lunaria caerulea, dat is blauw maankruid, noemen en verhaalt er ettelijke soorten van’.
Gebruik.
Dodonaeus; ‘Zeewinde lost sterk allerhande waterachtige ruwe overvloedigheden door de kamergang en opent de verstopping van de lever en wordt daarom goed gehouden om de waterzuchtige in te geven, dan ze is de maag hinderlijk en moeilijk en beroert die zeer, keert hem om en veroorzaakt krampen en zou daarom de zieke eerder letsel dan voordeel doen.
Hetzelfde betuigt Dioscorides ook en zegt; “het hele gewas is de maag tegen en lastig, scherp van aard en maakt de buik al te week en ontstelt die te zeer als het gekookt en in spijs genomen is. Daarom plegen sommige dit gewas met het vleessap te koken en hopen alzo de scherpte en het geweld ervan eensdeels te temmen, verdoven of bedwingen’.
Serapio betuigt dat dit kruid veel in spijs gebruikt wordt en in sommige landen plag men de bladeren met de steeltjes van deze zeewinde te zouten en met hele tonnetjes te verkopen en overal te zenden en dan sautenelle te noemen en als die gekookt zijn zeer smakelijk zijn en voor salade gebruikt worden. In de medicijnen, als gezegd is, is ze niet zo goed om te gebruiken, nochtans nemen sommige het dik en vet sap van deze zeewinde en laten dat goed stijf worden door het verkoken wat ze zeer goed achten om de waterzuchtige in te geven of van buiten op de buik te leggen, want zo drijft het in sterke mensen al het geel water uit de zijde. Zelfs Brasavola geeft het de kinderen het gewicht van een drachme of meer in met konserf van rozemarijn of van salie. Andere nemen het water daar zeewinde in gekookt is met rabarber in om het water van de leverzuchtige te lossen. Andere nemen tot hetzelfde doel het poeder van de droge bladeren en geven dat met rabarber en kubeben in wijn te drinken. In dit poeder van de zeewinde mag men anijszaad, kaneel, gember en veel suiker mengen en dat met enig sap of nat ingeven en dan zal dat werken zonder geweld of hindernis’.
ein same von einem baum also genantDas cccxci Ca Sumach latine·grece riþkitin·arabice barso· (Der meÿster spτechendt·das dises seÿ kalt in dem zweÿtten grad·und trucken an dem dτitten·Dises ist ein kraut und wechþet geren beý den felþen·Dz beste von disem baume daz ist die rÿnden von dem samen als Galienus spτicht·(Dise rinden von dem samen sol man bulferifieren unnd das ein nemen mitt dem saffte sanguinaria sive centum nodia·es stillet zůhandt alles blůten in der nasen oder in den wunden. (Die do blůt speÿend von grosser feüchtung die sý haben umb die bτust die sôllen nüczen pillilen gemachet von Sumach und von gummi arabicum und rosenwasser·und der nüczen ein quintin·(Für daz grymmen in den bauch sol man nemen sumach und gersten mele und dz sieden in regen wasser und dises unden ein nemen geleich einem klistiere es hilffet· |
(1) Sumak. Dat 391ste kapittel. Sumach Latijn. Grieks riþkitin. Arabisch barso. (Rhus coriaria) De meesters spreken dat dit is koud in de tweede graad en droog aan de derde. Dit is een kruid en groeit graag bij de (2) rotsen. Dat beste van deze boom dat is de bast van de zaden zoals Galenus spreekt. Deze bast van de zaden zal men verpoederen en dat innemen met het sap sanguinaria sive centum nodia, (2) het stilt gelijk alle bloeden in de neus of in de wonden. Die er bloedspuwen van grote vochtigheid die ze hebben om de borst die zullen nuttigen pillen gemaakt van sumak en van gom arabicum en rozenwater en dat nuttigen een 1, 67 gram. Voor dat grommen in de buik zal men nemen sumak en gerstemeel en dat koken in regenwater en dit onder innemen gelijk een klysma, het helpt. |
Vorm.
Het blad is oneven geveerd met 9-15 deelblaadjes. De takken zijn zeer mergrijk. De onaanzienlijke groenachtige bloemen staan in losse trossen. De rode vrucht is dicht behaard. Een struik/kleine boom van 6m met een min of meer ronde kroon.
Naam.
Matthiolus; Rhus Graecorum, cui (ut scribit Plinius lib. XXIIII.cap. XI) Latinis non est inditum nomen, Sumach officinalis vulgo vocatur, vocabulo nimirum a Mauritanis accepto’.
(2) Dodonaeus; ‘Smak groeit op steenachtige gronden zegt Dioscorides. Archigenes bij Galenus (lib.viii.de Med.secund.loca) betoont dat ze in Syrië groeit en daar beter is dan elders.
(1) Dit gewas wordt in het Grieks Rhous genoemd en in het Latijn heeft het geen eigen naam, maar heet ook naar het Griekse Rhus, zegt Plinius. Theodorus Gaza geeft het nochtans een naam in het Latijns, te weten Fluida wat zoveel betekent als de Griekse, dat is al of men vloeiend kruid zei. De Arabieren noemen het sumach, de Nederlanders smack die de Arabische naam ineen trekken of verkorten. In de apotheken is het met de Arabische naam Sumach bekend, als gezegd is.
De bladeren van deze heester worden in het Grieks Rhous byrsodepsice genoemd en in het Latijn Rhus coriaria en daarvan zegt men ook Rhus coriarium of Rhoën coriariam. In Spanje bij Salamanca wordt het veel geteeld en men snijdt er elk jaar de jonge spruiten tot de wortel toe af als ze vijf en veertig cm hoog zijn en daarna droogt men die en men maakt er een poeder van wat de leerlooiers gebruiken en daarom heet het Rhus coriarium, in het Latijn Rhus en Rhos, dan de huidenvetters van deze landen noemen het smacke die daarmee ook soms hun leer bereiden op de wijze van Spanje, hoewel dat men de schorsen van de eikenbomen hier te lande meer gebruikt die misschien naar het gelijke gebruik van de echte Rhus in onze taal gewoonlijk runt of rint genoemd worden.’
Nederlandse sumak, Duitse Gerber-Sumach, Smack of Sumach. Dit woord stamt uit Frans sumac in 13de eeuw en gaat via het middeleeuwse apothekerslatijn terug op Grieks sommaca, van Arabisch summaq: de struik, (sommaq, summak of sumaki) een afleiding van het Aramese samaka: heestersoort, Syrische summaq: rood.
Rhus komt van rhous: de Griekse naam van de soort wat vloeien betekent omdat het de rodeloop en de stonden van de vrouwen stopt. Al de ouden gebruikten de bladeren voor het looien van leer dat naar zijn vaderland Syrië, Rhus syriacus heet.
Gebruik.
De werking van de plant is bloedstelpend vanwege het hoog gehalte aan looistof. Ook bij de Gart is dat bekend. (2)
Herbarijs; ‘Sumac is koud in de 2de graad en droog in de 3de. En het is zaad van een zekere boom en heeft kracht de vochtvermenging te verteren en (2) bloed in de neus te stremmen; Neem merg van vlier en nat het in het sap van sanguinaria, dat is borsa pastoris, (Capsella) en strooi daarop gemalen sumak en steek het in de neusgaten, het zal stremmen.
Echter die bloed spuwt van grote ziekte binnen de borst, die zal men pillen geven gemaakt van sumak en van gom van Arabië en van rozenwater.
Tegen de bloeddiarree; drink regenwater waarin gekookt is sumak en atanasia (Tanacetum).
Echter heeft de zieke snijding en krampen beneden de navel, dan heeft hij de bloedzucht in de laagste darmen, voor die zal men sumak en gerstemeel tezamen koken in regenwater en het beneden geven met klysma’s. Het verbetert de maag en het verzacht de zweren in de lever en stremt rode gal en braakt dat ervan af komt en stremt bloed uit welke plaatsen het komt.
En drank ervan gemaakt en de mond daarmee gewassen, dat versterkt tandvlees en heelt gekloven lippen, verpoedert en met zeem gemengd.
Galenus zegt; zalven ervan gemaakt stremt jeuk in de ogen. En drank ervan gedronken geneest wonden in de darmen die van vochtvermenging komen. En voor sumak mag men nemen wortels van zuring, dat is acetosa’.
Salcz cccxcii Ca Sal conmune latine·Arabice malck· (Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel malck spτicht dz do seÿ mangerleÿ salcz·etliche kommet auþ der erden·etliches auþ dem salcz wasser·Dz môτ ist an eÿnem ende meer salczig dann an dem andern·und sunderlich wo dz môτe still steet·wenn du darein würffest einem lebendgen fisch so stirbt er darjnn umb des willen dz es zů vil ist von salcz·(Die tugent von dem salcze ist den menschen behüten voτ faulung des leibes·und ist auch verzeren unnd auþ eczen das faule fleisch·(Diascoτides spτichet das salcz reýniget unnd auflôset die schwåren feüchtigunge·beneme das faul fleisch auþ den wunden·(Salcz gemüschet mit baumôle benymmet das jucken an der haut·die damit geschmieret·Des geleichen die ausseczigkeit an dem leibe damit geschmieret ist fast gůt für ein geschwere in dem halþe squinancia genant·Nÿmm salcz ein lot eþsig hônig und baumôle ÿegkliches ein lot·dises müsche under einander und schmiere die kelen damit und nÿmm des ein weinig in dem mund und schliche dz es benÿmmt squinanciam gar bald für dz blat d kelen uvula genant so müsche salcz und baumôle und einand und schmiere die kelen damit und streich des in die kelen es hilfft.(Salcz ist warm und trucken an seiner natur· |
(1) Zout, 392ste kapittel. Sal conmune Latijn. Arabisch malck. (Sal) Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel malck spreekt dat er is vele soorten zout, ettelijke komt uit de aarde, ettelijke uit het zoute water. De zee is aan een eind meer zoutig dan aan het andere en vooral waar de zee stil staat want als u daarin werpt een levende vis zo sterft die daarin vanwege dat het is te veel van zout. De deugd van het zout is de mensen behoeden voor vervuiling van het lijf en is ook verteren en uiteten dat vuile vlees. Dioscorides spreekt dat zout reinigt en lost op de zware vochtigheid en beneemt dat vuile vlees uit de wonden. Zout gemengd met olijvenolie beneemt dat jeuken aan de huid, die daarmee gesmeerd. Desgelijks de huiduitslag aan het lijf daarmee gesmeerd en is erg goed voor een zweer in de hals squinancia genaamd. Neem zout, 16, 7 gram, azijnhoning en olijvenolie, van elk een lood, deze meng onder elkaar en smeer de keel daarmee en neem dat in weinig in de mond en slik het, het beneemt squinancia erg gauw, voor de huig in de keel uvula genaamd zo meng zout en olijvenolie onder elkaar en smeer de keel daarmee en strijk dat in de keel, het helpt. Zout is warm en droog aan zijn natuur. |
Vorm.
Zout is een delfbaar lichaam en kan ontbonden worden door water zodat het daarin niet gezien wordt, is niet rekbaar door de hamer en heeft iets in zich waardoor het aan het zintuig smaak en gevoel geeft. Wanneer het in een koude, natte platte staat dan smelt het in korte tijd tot water.
Naam.
Zout, NaCl., natriumchloride, steenzout, wordt ook haliet genoemd, naar Grieks hals: zee of zout. Zie de vele verbindingen met het woord ‘hall’ die wijzen op zout, Halle, Hallein, Hallstadt etc. In Duits Salz, zie Salzburg.
Latijn sal, zout, Engels salt, Duits Salz, Frans sel.
Gebruik.
Zout is een voor de mens onontbeerlijk mineraal. Het werd op verschillende manieren gewonnen. In de Bronstijd al in Halstatt te Oostenrijk waar het zelfs in mijnen gewonnen werd waar werktuigen, kleding en zelfs mensen daar gevonden zij die door het zout geconserveerd waren. Met name de Hallstatt-cultuur dolf in de buurt van Salzburg diepe schachten in de Kalkalpen. Ook werd het uit zeewater, meren of bronnen gewonnen.
Het komt vaak in de Bijbel voor. Het is onmisbaar voor de mens in de voeding en ook als conserveringsmiddel. Hoe belangrijk het was kan je zien dat de gasten vroeger met zout en brood werden uitgenodigd.
Herbarius in Dyetsche; ‘Sout is sal in het Latijn en is heet en droog in de tweede graad. Als je zout, azijn en olie in het water oplost en lauw drinkt en dan een veer of pen in de mond steekt laat het je overgeven.
Tegen pijn die uit winden komt moet je zakjes maken van zout dat in een pan geroosterd is, dat moet je warm op die plaats leggen.
Van zout en honing maak een suppoost tegen verstoppingen van de afgang’.
Das cccxciii Ca Sal gemma latine· (Die meyster spτechen das dises darumb heÿsse sal gemma wann gemma ist als vil als edel stein·unnd dises kommet auþ der erden und ist ein adern auþ der erden·Dises ist heÿþ und tru (C·ij·) [426] cken an dem dτitten grad. (Sal gemma ist an seiner natur würcken geleich dem sal armonico·und darumb lýse in disem bůch das capitel·ccclxxx·do findest du von dem sale armoniaco·und alle tugent die dz selbig lernet die hat sal gemma auch·on alleÿne zů zåpflein suppositoτia genant·die do dienen zů dem grossen und scharpffen febτes·do ist sal gemma besser dan sal armonea. |
Dat 393ste kapittel. Sal gemma Latijn. (Zout van edelsteen) De meester spreken dat dit daarom heet sal gemma want het is zo veel als edelsteen en dit komt uit de aarde en is een ader uit de aarde. Dit is heet en droog [426] aan de derde graad. Sal gemma is aan zijn natuur werken gelijk de sal ammoniacum en daarom lees in dit boek dat kapittel 380 daar vindt u van de sal ammoniacum en alle deugd die dezelfde geleerd heeft die heeft sal gemma ook, uitgezonderd alleen tot de klysma suppositoria genaamd die je dienen tot de grote en scherpe koortsen dan is sal gemma beter dan sal ammoniacum. |
Gemma is een edelsteen. Sal gemma is dan zoveel als rotszout of korrelig zout, Sodium chloride. Rock salt, Duits Bergsalz, Frans sal gemme, sel marin, soude muriate.
Seyffen cccxciiii C Sapo latine et grece· (Die meister der erczneÿ spτechen·das seÿffen gar zů vil sachen gůt seÿ·und sunderlichen damit zů reÿnigen faule wunden. Sapo ist heysser und truckner natur·(Mit seÿffen geschmieret die grýntigen haut benymmet den grÿndt und dôτret den fast·Seÿffen machet die haudt weÿþs die damit gewåschen. (Suppositoτia dz sind zåpfflein gemachet von seÿffen und darzů gemischet bulfer von d wurczel esula·das ist wolffs wurcz dise suppositoτia würckent gar fast die unden gehalten·(Wõlcher an dem leib ein gelÿd het dz sich entzündet von hicze der leg darauf seÿffen sÿ zeühet die hÿcze darauþ und machet dz gelÿd wid kommen zů natürlicher hicz. Aber man sol die seÿffen nit zů lang lassen auff dem gelÿd sunder bald davon dz sÿ nit zů vil hicze an sich ziehe·(Der meister rasis spτicht·dz seiffen mach reÿn die wunden und ziehe darauþ den eÿtter·(Auch so weÿchet seÿffen auff die hertten geschweren darauff geleget· |
(1) Zeep, 394ste kapittel. Sapo Latijn en Grieks. (Sapo) De meesters van de artsenij spreken dat zeep erg tot veel zaken goed is en uitzonderlijk daarmee te reinigen vuile wonden. Sapo is hete en droge natuur. (2) Met zeep gesmeerd de schurftige huid beneemt die schurft en droogt die erg. Zeep maakt de huid wit, die daarmee gewassen. (3) Suppositoria dat zijn pennen gemaakt van zeep en daartoe gemengd poeder van de wortel esula, dat is wolfsmelk, deze suppositoria werken zeer erg, die ondergehouden. Wie aan het lijf een lid heeft dat zich ontsteekt van hitte die legt daarop zeep, ze trekt die hitte daaruit en maakt dat lid wederom komen tot natuurlijke hitte. Maar men zal die zeep niet te lang laten op dat lid en vooral gauw daarvan zodat ze niet te veel hitte aan zich trekt. De meester Rasis spreekt dat zeep maakt rein de wonden en trekt daaruit de etter. Ook zo weekt zeep op de harde zweren, daarop gelegd. |
Vorm.
Zepen worden ook gemaakt uit klieren van geslachte dieren. In Homerische tijden was zeep niet bekend en nog lange tijd gebruikte men om te wassen houtas, natuurlijke soda en plantenafkooksels.
Mogelijk hebben de Feniciërs de zeep uitgevonden. Mogelijk van de as van een plant. De profeet Jeremia zegt; ”ofschoon je je wast met nitre, alkaline zouten en neem je veel zeep (borith). Het laatste materiaal was zonder twijfel in gebruik en was waarschijnlijk de ‘borak’ van de Arabieren van de tegenwoordige tijd dat van de as van zoutkruiden uit de desert komt en andere planten.
In Pompeii werd de zaak van een zeepmaker uitgegraven. Plinius noemt het een uitwendig geneesmiddel en acht het geschikt tot verfraaiing van het haar. Hij prijst vooral de zeep van geitenvet en houtas en verhaalt dat de Germanen in het bezit waren van een harde en zachte zeep. Hij vermeldt dat ze de zeep gebruikten als artsenijmiddel voor de buitenkant en als haarverschoningsmiddel. Ook Galenus verhaalt van Germaanse reinigingsmiddelen zodat zeep bij de Germanen in gebruik was die de Romeinen leerden kennen.
Mogelijk was deze zeep een mengsel van vet en as, later met asloog. Door het gebruik van gebrande kalk voor loog werden betere zepen verkregen. Een menging van vet en as werd een honderd jaar geleden door de Kabylen nog op de markt van Algerije gebracht. Nadat de zeepbereiding van huishouding naar de ambachtelijke nijverheid overgegaan was schijnt het honderden jaren en door de middeleeuwen heen zonder bijzondere ontwikkelingen zo gebleven zijn. Bij de hofstaat van Karel de Grote behoorde een zeepmakerij. In de 9de eeuw had Marseille een belangrijke zeephandel, in de 15de eeuw Venetië en 17de eeuw Genua, Savona en Marseille, de laatste was in die tijd de belangrijkste fabrieksplaats ter wereld. Enorme vooruitgang kreeg de zeepindustrie toen Chevreul de natuur van het vet en daarmee het wezen van het verzepingsproces leerde kennen en zo ook de ontwikkeling van de soda-industrie. Een verdere ontwikkeling kwam door de invoering van palmolie en kokosolie.
Naam.
Plinius verhaalt dat zeep, gemaakt van talk en as, een uitvinding was van de Galliërs. Deze zeep werd niet zo gebruikt voor persoonlijke verzorging maar meer om een afwasbare roodachtige tint op het haar te geven. Harde en zachte zepen, voegt hij toe, werden veel gebruikt door de mensen in het Noorden, de mannen meer dan de vrouwen. Een treffend voorbeeld dat de gecultiveerde Romeinen hun woord sapo leenden van de Barbaren.
(1) Zeep heette in midden-Nederlands zepe en in 1288 sepe, vergelijk het oud-Hoogduits Seifa (nu Seife) oud-Engels sape, (nu soap) Het stamt uit Germaans saipo(n) dat reeds in de Romeinse tijd in het Latijn werd overgenomen als sapo, een middel om de haren hoogblond te kleuren. Omdat de betekenis in oud-Engels en oud-Hoogduits ook hars is, zal de zeep oorspronkelijk een vloeibaar harsmiddel geweest zijn met de grondbetekenis "het druppelende".
Derhalve berust Plinius bewering dat de zeep een uitvinding van de Galliërs zou zijn, wellicht op een vergissing. Hij zegt: " Gallorum hoc inventum rutilandis capillus fit ex sebo et cinere., duobis modis spissus ac liquidus, uterque apud Germanos majore in usu viris quam feminis". Wel zal zijn naam, Latijn sapo, met zijn Romaanse afstammelingen, Frans savon, Italiaans sapone etc. wel uit het Germaans ontleed zijn.
Gebruik.
Herbarius in Dyetsche; ‘Sapo of seepe is heet en droog, volgens sommige is het heet in de vierde en droog in de derde graad. Zeep is goed en als je verbrand bent door water of vuur zal je het er terstond op leggen en drie of vier uren daarop laten. (2) Zeep is ook goed tegen schurft als je die plaatsen waar de schurft is ermee bestrijkt. Zeep wit de leden die met haar gewassen zijn.
(3) Als je pillen van oude zeep maakt dat met het poeder van de wortels van Euphorbia besproeid is en van onder in het fondament steekt laat het naar toilet gaan’.
springwurczDas cccxcv Ca (T)Itimallus latine et grece·Arabice xencua. (Der meister serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel xencua·idest titimallus beschτeibet uns und spτicht·daz mangerleÿ kreüter sind die do milch in jne habend geleÿch der spτingwurcz·und auch die selbigen tugent haben als spτingwurczel·und der uτsachen halben·daz spτingwurcz allein hie verzeichnet steet so wôllen wir von jrer tugent ettwas sagen·und da [427] mit der andeτn tugent der geleichen·(Der meÿsteτ Serapio spτicht dz titimallus einem stengel habe eines armes lang oder mer und ist von farben rôtelat·(Diser stengel hat bleter geleich den oliven dann das die lenger sind an der spτingwurcz und dicker·die wurczel ist grob und scharpff und an dem gipffel des krautes do hangend knôff geleich den rautenknôpffen allein dz sÿ grôsser sind an der spτingwurczen·In den kôpffen do ist samen·Die tugent des samens ist dz ez ståtigklichen auþtreÿbet oben und unden·und der ist auch mangem menschen soτgklichen zů gebτauchen·des geleichen auch die milche davon·doch so mag man jr strengigkeÿt wol milttern· wenn die bereitet werden als hernach geschτiben steet·(Galienus in dem achtenden bůch genant simplicium farmacoτum in dem capittel titimallus beschτeibet uns und spτicht·dz alle tugent d kreüter die do milich geben sind hiczigen und trucken machen byþ an dem vierden grad·und sunderlichen titimallus mer dann die anderen·und treÿbet auch fast ståtigklichen auþs die überflüssigen flegma·und auch coleram·und bτinget vomitum·(Item in dem bůch genant circa instans in dem capitel titimallus beschτeibett uns die meister und spτechend·das titimallus purgieτe flegmam und coleram· Die milch die sol man sameln in dem mittel des meÿen·und an dem anfang des summers und man sol die bletter oben ab bleczen und die milch sameln in ein glaþ·unnd wann die milch die haut des menschen berŭret·als an den henden oder anders·wo so sol man die bald wåschen mit nachtschadten wasseτ oder mit einem andern wasser dz do kŭlet oder es bτinget schaden an der haut wann sÿ beÿsset do die haut auff unnd enthicziget die do also sere dz einen beduncket sÿ entzünde sich·(Dise milch die weret zwen monat·und die sol nÿmmer nit allein gebτauchet werden in der erczneÿ sunder mit einem zůsacz also·nÿmm die milch von der spτnigwurcz und thů darzů gummi arabicum oder tragantum·und thů dises zůsamen in ein eÿerschalen und secze daz beÿ dem feüweτ in die kolen und lasse dises ein wenig erwallen·darnach so mag man es thůn in erczneÿ auff ein lot. (Platearius der spτicht daz esula und laureola auch geleÿche sind der spτingwurcz in d erczneÿ·(Galienus in seinem achtenden bůch beschτeibet uns und spτicht·dz die wurczel titimallus gůt seÿ den zenen·die do in eþsig gesotten und den do in dem munde gehalten·und heÿlet do auch die blatern in dem munde. (Der saft oder die milch davon die ist sterckeτ und heÿlet auch gar balde die lôcher in dem zenen und ezcet auch do auþ das faule fleisch auþ den wunden·(C·iij·) [428] (Der saffte gestrichen wo vil hare wechþt und den gemischet mit ôle verzeret es·und machet kale und bloþ·(Der safft mit õle gemenget benÿmmet acrocoτdines dz sind die eτhabnen zåpflein ane den leÿbe geleÿch den wårczen·und die selben kommendt geren von überflüssiger flegma·(Auch so benÿmmt diser saft od milch von spτingwurcze foτmicas dz sind kleine spiczige blatern·und heissent dτŭþs blattern und die stecken in der haut·zů zeÿten so schweτen sÿ·ettwann so verschwinden sÿ·darüber gestrichen·(Dises vertreÿben auch den bôsen grÿndt darüber gestrichen·(Auch so benymmet es ulcera carbunculosa und cancoτosa·das sind dÿe bĐsen schwarczen blatteren·die do dem karfunckelstein geleichend· (Auch so dienet dises den fisteln und heÿlet die von grunde dises darein gelassen mit eÿner spτüczen·und alle dise obgenante stucke die heÿlend alle kreüter die do milch in jnen haben und sunderlichen dÿe milich davon·Unnd under jn allen so ist titimalli sterker an der krafft und tugent·(Die bletteτ und früchte von spτingwurcz sind nit also krefftig als die milch·und sunderlichen damit zů purgieren. (Item die bleter und die fruchte davon gewoτffen in einen weÿer do vil fische jnnen seind wôlcheτ fisch dann des krauts oder wurczeln ÿsset d selb wirt also vol davon das er dz weiþ do übersich keτet geleich als ob er tod wåre·und er erholet sich doch widerumbe unnd schadet jm nichcz·dise fische die magst du dann fahen mit den henden. (Item ein getranck gemachet von spτingwurczeln kraut mitt klein wolffsmilch wurczeln genant esula minoτ·und mit klein rosýn veτmenget·mit wasser gesotten dareýn wenig·eþsigs vermenget seye·mit zucker sŭþ gemachet·das ist gůt wider das fieber quotidian und wider die weetagem des gedårmen genant colica·Und ist auch gůt also genüczet wider das gegicht· |
Springkruid. Dat 395ste kapittel. Titimallus Latijn en Grieks. Arabisch xencua. (Euphorbia characias) De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel xencua, id est titimallus, beschrijft ons en spreekt dat er vele kruiden zijn die er melk in zich hebben gelijk het springkruid en ook dezelfde deugd hebben als springwortel en dat vanwege de oorzaak dat springwortel alleen hier genoemd staat zo willen we van zijn deugd wat zeggen en [427] dat met de anderen hun deugd vergelijken. De meester Serapio spreekt dat titimallus een stengel heeft een arm lang of meer en is van kleur roodachtig. Deze stengel heeft bladeren gelijk de olijven, dan dat die langer zijn aan het springkruid en dikker, de wortel is groot en scherp en aan de top van het kruid daar hangen knoppen gelijk de ruitenknoppen, alleen dat ze groter zijn aan het springkruid. In de koppen daar zijn de zaden. De deugd van de zaden is dat het steeds uitdrijft boven en onder en die is ook vele mensen zorgelijk te gebruiken, desgelijks ook de melk daarvan, toch zo mag men zijn strengheid goed verminderen als die bereid wordt zoals hierna geschreven staat. Galenus in het achtste boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel titimallus beschrijft ons en spreekt dat alle deugd van de kruiden die er melk geven zijn verhitten en droog maken tot aan de vierde graad en vooral titimallus meer dan de anderen en drijft ook erg steeds uit de overvloedige flegma en ook gal en brengt vomitum. Item, in het boek genaamd Circa instans in het kapittel titimallus beschrijven ons de meesters en spreken dat titimallus purgeert flegma en gal. De melk die zal men verzamelen in het midden van de mei en aan de aanvang van de zomer en men zal de bladeren boven af blazen en de melk verzamelen in een glas en als die melk de huid van de mensen beroert zoals aan de handen of ergens anders dan zal men die gauw wassen met nachtschadenwater of met een ander water dat je verkoelt of het brengt schade aan de huid want het bijt je de huid open en verhit die alzo zeer dat iemand denkt dat het ontsteekt. Deze melk die duurt twaalf maanden en die zal nimmer niet alleen gebruikt worden in de artsenij uitgezonderd met een toevoeging alzo; neem de melk van het springkruid en doe daartoe gom arabicum of tragant en doe deze tezamen in een eierschaal en zet dat bij het vuur in de kolen en laat dit een weinig wellen, daarna zo mag men het doen in artsenij op een lood. Platearius die spreekt dat esula en laureola ook gelijk zijn het springkruid in de artsenij. Galenus in zijn achtste boek beschrijft ons en spreekt dat de wortel titimallus goed is de tanden, die dan in azijn gekookt en dan zo in de mond gehouden, en heelt je ook de blaren in de mond. Het sap of de melk daarvan die is sterker en heelt ook erg gauw de gaten in de tanden eet ook uit dat vuile vlees uit de wonden. [428] Het sap gestreken waar veel haar groeit en dan gemengd met olie verteert het en maakt kaal en bloot. Het sap met olie gemengd beneemt acrocordines, dat zijn de verheven blaartjes aan het lijf gelijk de wratten en diezelfde komen graag van overvloedige flegma. Ook zo beneemt dit sap of melk van springkruid formicas, dat zijn kleine spitse blaren en heten klierblaren en die steken in de huid, sommige tijd zo zweren ze en soms zo verdwijnen ze, daarover gestreken. Dit verdrijft ook de kwade schurft, daarover gestreken. Ook zo beneemt het ulcera carbunculosa en cancorosa, dat zijn de kwade zwarte blaren die op de karbonkelsteen lijken. Ook zo dient dit de etterwonden en heelt die van grond, dit daarin gelaten met een sproeiertje, en alle deze opgenoemde stukken die helen alle kruiden die er melk in zich hebben en vooral de melk daarvan. En onder hen allen zo is titimalli sterker aan de kracht en deugd. De bladeren en vruchten van springkruid zijn niet alzo krachtig als de melk en vooral daarmee te purgeren. Item, de bladeren en de vruchten daarvan geworpen in een vijver daar veel vissen in zijn, welke vis dan dit kruid of wortel eet diezelfde wordt alzo vol daarvan dat die het witte omdraait gelijk alsof het dood is en verhaalt zich toch wederom en hem schaadt het niet, deze vis die mag u dan vangen met de handen. Item, een drank gemaakt van springwortel kruid met kleine wolfsmelkwortels, genaamd esula minor, en met klein rozijnen vermengt en met water gekookt daarin weinig azijn vermengd is en met suiker zoet gemaakt dat is goed tegen de vierdaagse malariakoorts en tegen de pijnen van de darmen genaamd koliek. En is ook goed alzo genuttigd tegen de jicht. |
Zie kapittel 141 voor springwurz.
Vorm.
Een meerjarige kruidachtige plant met verhoute basis, meestal behaard, 30-100cm. De krachtige opgaande stengels zijn niet vertakt en boven dicht bebladerd. Gaafrandige bladeren zijn lineaal/lancetvormig, 13cm lang en 1 cm breed. Grote bloemen zijn eindstandig, geelgroen, februari-juli. Groeit in Garigues, braak en weidevelden in M. Zeegebied.
Naam.
Maar er zijn vele soorten van Tithymalus, elk naar de schrijver en zijn woonplaats.
Platearius; ‘Titimallus ca et sic in III gradu Herba est cuius species sunt multe. Est enim una species que esula dicitur alia laureola alia cataputia de quibus dictum est. Modo dicendum est de illa specie que anabula vocatur’. Hij vermeldt ook dat er veel soorten zijn die veel op elkaar lijken.
In kapittel 141 is al over springkruid gesproken, in kapittel 158 over esula of wolfsmelk zodat deze wel op de anabula van Platearius zal slaan. Dioscorides; ‘Tithymali genera septem, quorum masculus characias apellatur’.
(1) Dodonaeus; De Italianen noemen ze tithymalo en tortumaglio met de bedorven naam van Tithymallus, de Spanjaarden leche trosna en arnaballo, misschien naar de oude naam Anabulla, die de Characias plag te hebben. In het Latijn zijn ze tegenwoordig meest bekend met de naam Tithymallus die van het Griekse Tithymalos gekomen is want de eigen Latijnse naam is (zo Plinius betuigt) Lactaria en Lactuca caprina, recht als of men melkkruid of geitensla zei en dat naar het voor vermelde melkachtig sap daar ze vol van zijn’.
Gebruik.
Herbarijs;’ Titimalus is heet en droog in de 3de graad. En dit is een groen kruid en heeft bladeren als wilgen en als men het breekt of snijdt dan vloeit er melk uit. En dat is heet en vochtig’.
Voor alle Tithymallen, Dodonaeus; ‘Maar voor allen heeft het sap van wolfsmelk mannetje en ook van al zijn medesoorten en alle andere geslachten van wolfsmelk in zich een zeer sterke en geweldige kracht om de buik week te maken en het lichaam door de kamergang te purgeren en te zuiveren want als men daar maar een klein beetje van inneemt kan dat alle galachtige en ook waterachtige en slijmachtige of pituiteuze vochtigheden uit het lijf jagen, maar het beroert de maag geweldig zeer en ontsteekt het ganse ingewand en daarom wachten zich de geleerde en voorzichtige dokters zeer goed van het gebruik van dat sap en vooral van binnen in het lichaam.
Zelfs van buiten het lichaam wordt het voorschreven sap niet onschadelijk of zonder vrees gebruikt, gemerkt dat het door zijn geweldige scherpe en doorbijtende, in etende of knagende kracht dat deel van het lichaam daar het opgestreken wordt zeer gemakkelijk kwetsen en meer ontsteekt, ja gans bederven kan. Hoe krachtig dat dit sap is blijkt hieruit voldoende genoeg dat wanneer het met olie vermengd is (die nochtans eensdeels de kracht en bijtende scherpte daarvan beneemt en verzoeten kan) op de huid gestreken wordt die ruig of met haar begroeid is niet alleen het haar daaruit laat vallen, maar ook die gans kaal en bloot laat en de wortels van het haar heel verbrandt en weg neemt en vooral als men die plaats er dikwijls mee bestrijkt. De vruchten en bladeren van deze soorten van wolfsmelk, hoewel dat ze zachter en zwakker zijn, nochtans kunnen ze in staande wateren of in vijvers geworpen de vissen tot een bezwijming brengen en op het water laten drijven al of ze half dood waren, zo Galenus daarvan schrijft, maar dan moet men zeer veel van deze vruchten of bladeren nemen omdat de kracht daarvan door de menigte water gauw verspreid wordt of verdwijnt.
DormentillDas cccxcvi Cap [429] Toτmentilla vel poτentilla vel cacaphilon grece·arabice buseke·latine bistoτta vel consolida rubea· (In dem bůch Pandectarum·in dem hundert und dτitten capitel bistoτta genant beschτeiben uns die meister unnd spτechen dz Bistoτta idest Toτmentilla seÿe kalt unnd trucken an dem dτitten grad·(Toτmentilla die geleicheichet dem krautte fünff fingerblat genant·allein das toτmentill hat siben bleter·Darumb so heÿssend es ettlich meister eptaselon quasi septem folia·Dye wurczeln ist rot und knodigt·und geleichet auch dem galgan. Man findet auch ein ander kraut daz geleichet an den blettern der scharpffen lattich bletteren allein die farb von bistoτta die ist auff einer seÿten hymmelblaw und auff der andern seÿtten grün und hat ein blůmen die ist rott und hat ein rote wurczeln·Etlich heissend sÿ bardana minoτ etlich lappa minoτ·unnd dises geleichet toτmentilla in jrer tugent und krafft·(Toτmentilla hat krafft zů stercken die empfahung d frawe so sÿ mit jre gemahel zů schicken gehabt hat die voτhin in wein gesoten und getruncken·(Item nÿmm toτmentill wurczeln und wegrich kraute und nücze daz mit den saffte des wegrichs des abents unnd des moτgens·dises ist fast gůtt dissurijs·daz ist der kalt seich. (Die wurczel gesoten in regenwasser unnd den tampff unden auff gelassen und darnach des bulfers gemischt mit hônig und darnach als ein pflaster geleget auff dem bauch hilfft den frauwen dz sÿ dester baþ empfahen mügen·(Wer dz rot hette der bulfer die wurczeln und trincke das mit wein es hilffet·(Die wurczeln ist gůt genüczt für alle vergifft die gebulfert und daz getruncken mit wein·(Wlcher den dτittåglichen rÿten hett der trincke von diser wurczeln und von dem kraut es hilffet·(Der saft von toτmentill gemischet von camillen ôle und gestrichen an den menschen wo dz gesüchte an dem menschen wŭtet es hilfft·(Item toτmentillen wasser mit gebulfert thucien vermenget ist gůt wider die fliessenden augen·die thucia soll voτ geleget sein dick mal in rosen wasser·(Item toτmentilla gebulferet mitt sauerampffer wasser genüczet das ist gůtte wider die pestilencz· (C·iiij·) [430] |
(1) Tormentil. Dat 396ste kapittel. [429] Tormentilla vel potentilla vel cacaphilon Grieks. Arabisch buseke. Latijn bistorta vel consolida rubea. (Potentilla erecta) In het boek Pandecta in het honderd en derde kapittel bistorta genaamd beschrijven ons de meesters en spreken dat bistorta, id est tormentilla, is koud en droog aan de derde graad. (2) Tormentil die lijkt op het kruid vijf vingerblad genaamd, alleen dat tormentil heeft zeven bladeren. Daarom zo noemen het ettelijke meesters eptaselon quasi septemfolia. De wortel is rood en knopig en lijkt ook op de galigaan. Men vindt ook een ander kruid dat lijkt op de bladeren op de scherpe slabladeren, alleen de kleur van bistorta die is op een zijde hemelblauw en op de andere zijde groen en heeft een bloem die is rood (4) en heeft een rode wortel. Ettelijke noemen het bardana minor, ettelijke lappa minor, en dit lijkt op tormentil in zijn deugd en kracht. (3) Tormentil heeft kracht te versterken de ontvangenis van een vrouw zo ze met haar gemaal te doen gehad heeft, die voorheen in wijn gekookt en gedronken. Item, neem tormentilwortels en weegbreekruid en nuttig dat met het sap van weegbree ‘s avonds en ’s morgens, dit is erg goed (5) dissuris, dat is de koude plas. (3) De wortel gekookt in regenwater en de damp onderop gelaten en daarna dat poeder gemengd met honing en daarna als een pleister gelegd op de buik helpt de vrouwen dat ze des ter beter ontvangen mogen. Wie de rodeloop heeft die verpoederd de wortels en drinkt dat met wijn, het helpt. De wortels is goed genuttigd voor alle vergif, die gepoederd en dat gedronken met wijn. Wie de derdedaagse malariakoorts heeft die drinkt van deze wortels en van het kruid, het helpt. Het sap van tormentil gemengd met kamilleolie en gestreken aan de mensen waar die ziekte aan de mensen woedt, het helpt. (6) Item, tormentilwater met gepoederd thucia vermengt is goed tegen de vloeiende ogen, de thucia zal daarvoor gelegd zijn vele malen in rozenwater. (7) Item, tormentil gepoederd en met zuringwater genuttigd dat is goed tegen de pest. [430] |
Vorm.
De tormentil heeft rode stengeltjes die op het eind opgericht zijn. De bladeren zijn gedeeld, zittend of kort gesteeld, de lagere bladen zijn vijftallig. Het is een laag blijvend gewasje van 15-30cm hoog waaraan gele bloempjes verschijnen van juni tot en met augustus. (4) de bloemen zijn geel, de wortel is wel rood.
Naam.
Dodonaeus; ‘In onze tijden en wat daarvoor heeft dit kruid de naam Tormentilla op het Latijns gekregen en sommige noemen het naar het getal van de bladeren die gewoonlijk zeven aan een steel groeien Heptaphyllon in het Grieks en in het Latijn Septifolium dat zoveel betekent of men in het Nederduits zevenblad zei. De Hoogduitsers noemen het Birckwurt en Rot heylwurtz, in meest alle andere landen is het met de naam van tormentille bekend. Dit kruid is tormentilla genoemd omdat het poeder van de wortel of het water daar die in gekookt is geweest de pijn van de tanden die eigenlijk torment in de Romeinse taal plag genoemd te wezen verdrijven kan en ook de pijn die men door sommige vergiftige dingen lijdt’.
Tormentil is afgeleid van Frans tormentille, van middeleeuws Latijn tormentilla, van tormentum: kwaal, foltering, smart of kwelling, een plant gebruikt tegen menstruatie, overvloedige bloedwateren, buikpijn, tandpijn of krampen. Deze wortel werd vanouds daartoe gebruikt. Tormentil bij Bock.
In het Engels komt de naam septfoil voor, het plantje heeft meestal verdeelde bladen zodat op elke bladsteel zeven blaadjes voorkomen, Duits Siebenbletter, -fingerkraut.
Gebruik.
De wortel is bijzonder dik, van buiten rood en van binnen eerst wit, maar verkleurt ook al spoedig rood, het is de Duitse Blutwurz en de Engelse blood root. Hieruit werd een verfstof gemaakt, zogenaamd tormentilrood. Die wortel bevat ook een hoge hoeveelheid aan looistoffen, 20%. , dat net zo goed was als eikenbast. De wortel werd eerst in water gekookt en na het afkoelen werd het leer erin gedaan. Het kleurt het leer rood. Vanwege de samentrekkende werking is het de schijtwortel, weewortel en meerwortel (meer en wee, ‘ziekte van het vee dat gepaard gaat met bloedwateren’) Het is een van de bekendste geneesmiddelen en wordt gebruikt tegen kiespijn, ingewandstoornissen en als pijnstiller. De wortel, in hete melk gekookt, werd wel gebruikt bij vrouwenziektes, verder werd het aan kalveren en kinderen gegeven om hun losse delen van binnen te binden.
Herbarius in Dyetsche; ‘Tormentylle of tormentilla. (2) Pandecta zegt dat het een kruid is dat gelijk is aan Pentaphyllum (dat is vijfblad) anders dan dat tormentil zeven bladeren heeft, alzo v blad heeft vijf bladeren. Ook de bladeren van tormentil zijn op de beide zijden behaard en heeft het een rode, ruwe, klonterige wortel, net als galigaan, maar het heeft geen scherpheid. (4) Haar bloem is rood. Men oordeelt dat het koud en droog is in de derde graad. (3) Het heeft de kracht om te helen en het ontvangen van een vrucht te versterken.
Het poeder daarvan dat met het poeder van Iris op de wonden gelegd wordt heelt.
(3) Als je wijn drinkt waar tormentil en valeriaan in gekookt zijn doet het veel om te ontvangen. Een spons in het kooksel van tormentil, melisse en van wolkruid in wijn geduwd en zo op de baarmoeder gelegd, ook als ze daar op zit na de purgering, zeven of zes dagen lang, helpt veel om te ontvangen.
(5) Tegen dysurie (dat is alle uren plassen met pijn) en tegen furie (dat is niet kunnen plassen): ‘Neem wijn waar tormentil in gekookt is’. Om de stonden te stoppen leg je een spons op de baarmoeder die in het kooksel van dit poeder met regenwater geweest is of neem twee delen tormentil en een deel honing en zalf het op de buik. Want dat helpt om te ontvangen. Als je het poeder van tormentil en Spica met het schaafsel van hazenoren en wat wit suiker mengt en er een soort suikerwerk van maakt en hiervan met wijn drinkt helpt het om te ontvangen.
Tegen het walgen vanwege een uitgeputte maag kook je het poeder van tormentil met het wit van een ei en neem het in.
(6) Tegen blindheid van de ogen kook je tormentil met tuchia, met gewreven en gezuiverde kalmijn of zinkerts en gebruik het. Hetzelfde is ook goed tegen lepe ogen, tegen rode ogen en tegen ophtalmia. Tormentil water doet hetzelfde.
(7) Het poeder daarvan is goed tegen kanker en tegen het venijn, hetzij pestachtig of van gedierte, als je het van binnen met zuringwater in neemt volgens Pandecta.
klee cccxcvii Ca Trifolium latine·grece lotos vel zhτat vel lotus arabice handachuca vel chua vel cuff· (Serapio in dem capitel handachuca beschτeibet uns und spricht·das do seÿe zweÿerhandt klee·Eine zåme·die ander wilde·Die wilde hat einen stengel zweÿer arm lang·und hat vil cincken·und hat einen samen der geleichet fenugrecum·dz ist siben gezeÿte samen·allein das d an d wilden kle kleiner ist·Die heimischen klee sind uns wol bekant und wachþen gern in den gårten und haben einen dünnen stengel mit bletern der sind dτeü an einem stil·(Diascoτides spτicht·dz auch ein ander gewåchþ seÿ dz klee heisse·und die wachsen auf dem wasser·Diþ kraut hat einen stengel geleich den bonen und hat einen weissen samen·Dises kraut hat von natur dz es sich erczeÿget so die sunn aufgeet und wenn sÿ nÿder geet so tunckt es sich wider under das wasser. (In babilonien machen sÿ bτott auþ disem samen·und dz stercket und temperieret dem menschen sein geblŭt·Trifolium ist heÿþ an dem ersten grade·(Klee gesoten in wasser und dz getruncken ist gůt der einen erkalteten magen håtte·und dises wasser ist auch gůt d do het daz darm gegichte·Dises wasser geleget mit einem tŭchlein do der tarant gebissen het oder ander vergifftige thiere benymmet jm den schmerczen davon·Der samen der wilden klee ist besser und stercker in der krafft dann das krautte·(Der same gestossen und das bulfer gestreüwet auff das verwundet oder zerschτunden gemåcht hilft fast wol. (Platearius diser same gesoten in wein und den getruncken an dem anfang d wassersucht benymmet sÿ zůhant. Der same gesoten und dem tampff unden auff gelassen hilfft d verstopfften matrice und reÿniget sÿ. (Diascoτides spτicht dz des heÿmischen klee samen und seine bletter gesoten in wasser und dz getruncken hilfft den die ein geschwer haben an d bτust·und ist auch gůt wider dem blůtgang und wider sant valentins suchte und wid wassersüchtung·(Der [431] tercianam håtte der trinck von klee samen und von dem kraute mit wein gesoten es hilfft· |
(1) Klaver, 397ste kapittel. Trifolium Latijn. Grieks lotos vel zhrat vel lotus. Arabisch handachuca vel chua vel cuff. (Trifolium pratense) Serapio in het kapittel handachuca beschrijft ons en spreekt dat het is tweevormig. Een tamme en het andere wild. (Lotus corniculatus). De wilde heeft een stengel van twee armen lang en heeft veel bochten en heeft een zaad dat lijkt op fenugrecum, dat is zevengetijde zaden, (Trigonella foenum-graecum) alleen dat die aan de wilde klaver kleiner is. De geteelde klaver is ons goed bekend en groeit graag in de tuin en heeft een dunne stengel met bladeren die zijn drie aan een steel. (4) Dioscorides spreekt dat ook een ander gewas is dat klaver heet en die groeit op het water. (Nymphaea of Nelumbo) Dit kruid heeft een stengel gelijk de bonen en heeft een wit zaad. Dit kruid heeft van natuur dat het zich vertoont als de zon opgaat en als die neer gaat dan duikt het weer onder dat water. In Babylonië maken ze brood uit deze zaden en dat versterkt en tempert de mensen zijn bloed. Trifolium is heet aan de eerste graad. Klaver gekookt in water en dat gedronken is goed die een verkouden maag heeft en dit water is ook goed die er heeft de darmjicht. Dit water gelegd met een doekje daar de tarantella gebeten heeft of ander vergiftig dier beneemt het de smarten daarvan. De zaden van de wilde klaver is beter en sterker in de kracht dan dat kruid. Het zaad gestoten en dat poeder gestrooid op dat verwonde of ontstoken geslacht helpt erg goed. Platearius, dit zaad gekookt in wijn en dan gedronken aan de aanvang van de waterziekte beneemt ze gelijk. (2) Dat zaad gekookt en de damp onderop gelaten helpt de verstopte baarmoeder en reinigt ze. (3) Dioscorides spreekt dat de geteelde klaverzaden en zijn bladeren gekookt in water en dat gedronken helpt die een zweer hebben aan de borst en is ook goed tegen de bloedgang en tegen Sint Valentijns ziekte (vallende ziekte) en tegen waterzucht. Die [431] de derdedaagse malariakoorts heeft die drinkt van klaverzaden en van het kruid met wijn gekookte, het helpt. |
Vorm.
Deelblaadjes zijn breed, ovaal en omgekeerd hartvormig, vaak met een wit blok. De planten gaan 's avonds slapen, de bladen zien er dan uit alsof ze midden in het avondgebed in slaap zijn gevallen met gevouwen handen, vele planten hebben zich volledig ineengerold net als een paraplu en de bloemen hebben hun kopjes naar de aarde gebogen zodat geen dauw of plotselinge stortbui hun meeldraden zal verrassen. Plinius vertelt al dat ze met naderend slecht weer een teken geven door de bladeren te vouwen.
De purper/roze en ronde hoofden van klaver zijn opgaand in hun jonge dagen maar bij ouder worden hangen ze moe en vervagen van kleur waarna een bruine bedekking de ontwikkelende zaden bedekt.
Naam.
(1) Vooral de witte en rode klaver of samen zijn ze de beemdklavers. Dodonaeus; ‘Dit gewas is hier te lande eigenlijk klaveren genoemd en tot verschil van de andere soorten die we in de navolgende kapittels beschrijven zullen gewone klaver of beemdklaver, in het Latijn Trifolium pratense, in het Hoogduits Wisenklee en Fleyschblumen. De Engelse noemen de klavers ook klaver en herbe trifoglie, de Hungaren lo here omdat ze de paarden er mee voeden, andere zeggen dat ze klaver genoemd zijn als kalverkruid omdat de kalveren er zo vet van worden. Andere noemen ze cleveren’.
Klaver, Kle, Klee, Klehe, Klewer, Oud-Hoogduits Chleo komt van Chlewes: gekloofd blad, oorspronkelijk wel Chlewesblat, Chleoplat, vergelijk ons kloven en Engels cleave: splijten, de gespleten bladeren. De naam klaver stamt waarschijnlijk uit het Fries, hoewel de oorsprong onzeker is.
Trifolium is afgeleid van Grieks triphullon: letterlijk drieblad, zo ook Latijn tres, tria: drie, en folium: blad, driebladig, dit werd in Angelsaksisch trifoil, Engels trefoil, in Frans trèfle des prés en Duits Dreiblatt.
(4) Opvallend dat de Gart hier spreekt van de Egyptische boon, Nymphaea, die wel Lotus genoemd werd, daar zou je een verwarring verwachten.
Gebruik.
Dodonaeus; ‘De bladeren en bloemen van de beemdklavers zijn koud en droog van aard en men zegt dat het water daar die in gekookt zijn en van onder met een klysma ingegoten, mits er honig bij te vermengen, alle knaging en smarten van de darmen en maagpijn verzoeten en de taaie slijmerige vochtigheden die daaraan hangen af schrabben en afvagen of uitleiden kan en dat het kruid zelf pleistervormig van buiten opgelegd zeer nuttig en geschikt is om de ontstekingen en verhitting te verkoelen en te genezen.
Hetzelfde kruid wordt veel van de ossen en ander groot vee gegeten, maar is het beste voeder voor de jonge kalveren en lammeren.
De bloemen van de klavers zijn de bijen zeer aangenaam.
Het is ook zeker, zegt Plinius, dat de klavers zichzelf intrekken als of ze verschrikken en dat de bladeren te berge staan en zichzelf oprichten als er enig onweer of storm van wind zal opstaan of aankomt.
scharpfkleDas cccxcviii Ca Trifolium acutum latine· (Die meister spτechendt·da diser klee seÿ an den bletern spiczig unnd nit als gar rotunde als die voτ disem capitel·darumb sÿ scharpff klee heÿssend·(Diser scharpffer klee ist von natur warm und trucken an dem ersten grad·(Diascoτides der spτicht·das diser klee zů vil sachen gůt seÿe und sunderlichen der same·(Wôlicher nicht lust håte der essen der siede disen samen… ein und trincke den dτeÿ abent nach einander·darnach nÿmm gestossen ÿngwer ein quintin ein mit eþsig auch dτeý abent·und tåglichen an dem moτgen warm so wirt du schwiczen·und was bôses in dem magen oder auþs dem magen ist dz geet mit dem schweÿþ aller hin·(Wôlcher dz gegicht hette in dem rucken oder den d krampfe zôhe·der neme dise klee ein handt vol·herba paralisis eÿn halbe handt vol·dise zweÿ seüde in wein und schmiere die gelÿder damit·das gegicht und der krampff mag dir nit geschaden und verzeühet sich gar bald und dises schmieren sol geschehen in dem zů nemen des mones· |
(1) Scherpe klaver. Dat 398ste kapittel. Trifolium acutum Latijn. (Psoralea bituminosa) De meesters spreken dat deze klaver is aan de bladeren spitser en niet als erg rond zoals die voor dit kapittel en daarom ze scherpe klaver heet. Deze scherpe klaver is van natuur warm en droog aan de eerste graad. Dioscorides die spreekt dat deze klaver tot veel zaken goed is en vooral het zaad. (2) Wie niet lust heeft te eten die kookt deze zaden… in en drinkt dat drie avonden na elkaar, daarna neem gestoten gember een 1, 67gram in met azijn, ook drie avonden en dagelijks aan de morgen warm dan gaat u zweten en wat voor kwaads er is in de maag of uit de maag is dat gaat met het zweet alle heen. (3) Wie de jicht heeft in de rug of die de kramp roert die neemt deze klaver een hand vol, Primula, een halve hand vol, en deze twee kook in wijn en smeer de leden daarmee, de jicht en de kramp mag je niet beschadigen en vertrekt zich er gauw en dit smeren zal geschieden in het toenemen van de maan. |
Alles uit Dodonaeus; ‘
Vorm.
Grote klavers schieten uit de aarde dunne tere twijgen of stelen die meestal overeind staan en negentig cm hoog of hoger worden waaruit lange dunne steeltjes als zijtakjes spruiten daar drie langwerpige bijna voor spitse bladeren aan groeien die breder, groter en bruiner of donkerder groen zijn dan de gewone klaverbladeren, dan de bladeren die uit de wortel voor het uitspruiten van de stelen voorkomen zijn niet zo langwerpig, maar ronder van vorm en uit de oorsprong van deze bladeren spruiten wederom andere dunne steeltjes die kleiner zijn dan de kransjes van Scabiosa, maar vol van mooie blauwe of hyacintkleurige bloemen. Daarna volgt langwerpig zaad of, als Dioscorides zegt, breed, ruig of harig en aan de ene zijde of aan zijn top als in een scherpe spits eindigt.
Naam.
(1) Deze soort van klaveren die we in onze taal grote klaver noemen is in het Grieks eigenlijk Triphyllon genoemd en, als Dioscorides schrijft, Oxytriphyllon, bij vele andere Menyanthes, bij andere Asphaltion, bij noch andere Cnicion en bij Nicander ook Tripetelon, in het Latijn Trifolium acutum aut odoratum en tegenwoordig Trifolium bituminosum. Dan in onze voorvaders tijden was het met de naam scherpe klavers genoeg bekend naar de Latijnse en Griekse voor vermelde namen, de Engelsen noemen het treacle claver’.
Gebruik.
Deze grote klavers zijn warm en droog tot in de derde graad als het bitumen, zoals Galenus betuigt, daarom genezen ze de pijn van de zijden die uit verstopping zijn oorsprong heeft en verwekken de maandstonden van de vrouwen en laten gemakkelijk veel plassen.
Hippocrates zegt dat de klavers zowel ingenomen als van buiten opgelegd of van onder ingestoken niet alleen de maandvloed van de vrouwen verwekken, maar ook de vrucht en nageboorte laten voortkomen: ‘Als een vrouw na het baren niet goed gezuiverd is (zegt hij) geef haar dan van klaver met witte wijn te drinken want die laten de maanden en ook de vrucht voortkomen’. Elders schrijft hij er aldus van: ‘Dezelfde klavers opgelegd laten de maandstonden uitbreken of voortkomen en jagen de vrucht uit het lijf’.
Dioscorides schrijft er aldus van: ‘De bladeren met de bloemen of het zaad van deze klavers met water gedronken verzoeten de pijn en weedom van de zijde of pleuris en zijn goed diegene die hun water kwalijk maken kunnen of de druppelplas hebben en die met de vallende ziekte besmet zijn en diegene die het water beginnen te laden en de vrouwen die van de baarmoeder ziek zijn’. Dan van het zaad moet men gewoonlijk drie vierendeel lood en van de bladeren een heel lood of half ons tegelijk ingeven.
Reynfar cccxcxix C [432] Tanacetum grece et latine· (Die meÿster spτechen das dises seÿ ein kraute das hatt gar kleine bleter beÿnahe den fenchel·unnd einen kleinen samen und wechset geren auff den hohen bergen gån mittem tag·und hat ein blůmen die ist sŭþs geleich als das hônig·(Tanacetum ist von natur heÿþs und trucken an dem ersten grad·und dises kraut ist gůt genüczt für den stein·und des geleichen der same·Und ist auch sunderlichen gůt stranguiriosis·dz ist die do mit not neczen·(Wôlicher febτes het wie die wåren der neme dises safftes ein mit wegrich wasser auf zweÿ quintin er genÿset·(Wôlche frawen jre kinder leibhåfftig und frisch behalten wôllen die sollen die kinder über dem rauch halten dises krautes der benymmet jn alle zůfållige sucht und alle bôse gespenþt des teüfels und mag jn nit geschaden·(Dises krautes wurczeln gesoten mit baumôle unn die gichtigen gelÿder damit geschmieret benymmet das gegicht darauþ·(Platearius die wurczeln mit hônig eingenommen ist fast gût allen verlamten gelýderen·(Plinius wôlicher febτes hette der nucze dise wurczel mit rosenôle und schmiere sich damit er genÿset·(Cassius felix reÿnfar ist gůt den frawen dÿe mit kinderen geend·den samen genüczet mit zucker·(Item dises kraut gedôτret und gestossen zů bulfer und das die frauwen eingenommen mit wein auff ein halbe lot reÿniget jne die můter. (Item reÿnfar mit hônig genüczet ist gůt wider die würm. (Item reÿnfar in wein gesoten ist gût wider den stein in dem lenden und auch in der blasen sundegen·und also genüczet bτinget den frawen jr feüchtigkeit menstruum genant·und ist auch gůt wider das fieber quotidian und quartan· |
(1) Reinvaarn, 399ste kapittel. [432] Tanacetum Grieks en Latijn. (Tanacetum vulgare) De meesters spreken dat dit is een kruid dat heeft erg kleine bladeren bijna de venkel en kleine zaden en groeit graag op de hoge bergen gaan midden op de dag en heeft een bloem die is zoet gelijk zoals de honing. Tanacetum is van natuur heet en droog aan de eerste graad en dit kruid is goed genuttigd voor de steen en desgelijks het zaad. (2) En is ook uitzonderlijk goed stranguiriosis, dat is die er met nood plassen. (3) Wie koortsen heeft en welke dat zijn die neemt dit sap in met weegbreewater op twee quintin, hij geneest. (4) Welke vrouw haar kinderen levenskrachtig en fris behouden wil die zullen die kinderen over de rook houden, dit kruid dat beneemt hen alle toevallige ziektes en alle kwade gespinst van de duivels en mag je niet beschadigen. Dit kruid zijn wortel gekookt met olijvenolie en de jichtige leden daarmee gesmeerd beneemt de jicht daaruit. Platearius, die wortel met honing ingenomen is erg goed alle verlamde leden. (3) Plinius, wie koorts heeft die nuttigt deze wortel met rozenolie en smeer zich daarmee, hij geneest. Cassius Felix, reinvaarn is goed de vrouwen die met kinderen gaan, de zaden genuttigd met suiker. (5) Item, dit kruid gedroogd en gestoten tot poeder en dat de vrouwen ingenomen met wijn op een half lood reinigt hen de baarmoeder. (6) Item, reinvaarn met honing genuttigd is goed tegen de wormen. Item, reinvaarn in wijn gekookt is goed tegen de steen in de lenden en ook in de blaas bijzonder en alzo genuttigd brengt het de vrouwen hun vochtigheid menstruatie genaamd en is ook goed tegen de vijf en vierdaagse malariakoorts. |
Vorm.
Boerenwormkruid is een vaste plant met grote, meer dan een meter lange, holle stengel. De planten groeien rechtop en laten in juni en juli boven aan gouden bloemknopjes zien. De bladeren zijn dubbel geveerd en ingesneden in heldergroen.
Naam.
(1) ) Dodonaeus; ‘In onze tijden wordt dit kruid Tanacetum genoemd, sommige noemen het Athanasia, dat is onsterfelijk omdat de bloem niet gauw vergaat, maar lange tijd staat en bloeit’.
Tanacetum, de naamsafleiding is onzeker, de naam komt voor in Capitulaire de villis, 795 na Chr., als tanazitam. In middeleeuws Latijn was het beroemd als athanasia, dat is hetzelfde Grieks woord voor onsterfelijkheid, athanasia, maar in oud-Frans leed het in woord en werd via althanasie tot tanesie, nu tanaisie, en kwam zo in Engelse handen waar het tansy werd.
De naam athanasia verwijst naar een passage in Lucians Dialogen met de goden, waarin Jupiter, die over Ganymedes sprak, aan Mercury verzocht, "breng hem weg en als hij gedronken heeft van onsterfelijkheid (athanasia) breng hem dan bij ons terug als bediende". Ganymedes, die schitterende jongeling en de kopdrager van de goden werd onsterfelijk en om die reden werd de plant door de ouden gebruikt om dode lichamen te conserveren. Het kruid is mogelijk onsterfelijk genoemd naar de lange bloei. Het behoort tot de immortellen, herba immortalis, omdat de bloem gedroogd nog lang goed blijft en niet verwelkt. Onsterfelijk omdat het vlees ermee werd ingewreven zodat insecten verdreven werden. Of van taenae: lang gerekt, akeesthai: helen, naar zijn geneeskracht.
(b) ‘De Hoogduitsers noemen het Reinfarn, de Nederlanders reinvaarn. Vanwege de gelijkheid die dat met varenkruid heeft wordt het reinvaarn genoemd’.
In het Duits wordt het Reinfarn genoemd. In oud-Hoogduits van 1100 komt het woord Reyn(o)fano voor dat in midden-Hoogduits en midden-Nederlands rein(e)vane of Reinefare, werd. H. Hildegard von Bingen noemde het Reynfan. De plant groeit op rainen: akkers, Rain, dat in oud IJslands rein is en in het Keltisch roen: weg, het is een groenstrook tussen twee akkers of weilanden. Fan betekent een vaan, dus als een vaan of vlag. Samengevat staat het gewas als een vaan in een verhoging van de berm.
Gebruik.
De zeer sterk geurende bladeren van boerenwormkruid werden wel in pannenkoekenbeslag gedaan om die wat meer smaak te geven. Die geur verdrijft vliegen en vlooien en als strooimiddel hield het de vliegen uit huizen en kerken. Het vlees werd er wel mee ingewreven om het zo langer goed te houden. In de 16de eeuw werd de olie ervan als middel tegen wormen gebruikt, boerenwormkruid Nog wordt het gebruikt door de aanwezige Oleum tanaceti als wormdrijvend middel. Het zou ook heil brengen bij ongeregelde menstruatie. In grotere dosis zou het kunnen leiden tot abortus en tot inwendige bloedingen waaraan men zelfs kan overlijden. Volgens Culpeper was vrouwe Venus zo aardig om zwangere vrouwen met de Tanacetum te plezieren want er zou geen beter kruid voor hen zijn dan dit. Volgens hem leek het wel alsof dit voor hen geschapen is. Als je het kruid kneust en op de navel legt behoedt het tegen misgeboorte. En is de baarmoeder niet zoals die moet zijn, drink dan gewoon bier met dit kruid. ‘Let those woman that desire children love this herb, it is their best companion, their husband excepted’.
Herbarius in Dyetsche; ‘Reyvaen, athonasia of Tanacetum wordt soms ameos genoemd, maar ameos is anders. Het is een kruid waarvan het zaad in medicijnen gebruikt wordt. Het is heet en droog in de derde graad.
Tegen buikpijnen die uit winden ontstaan zijn en om te laten plassen en ook om bij vrouwen hun stonden te laten komen kook reinvaarn in wijn als het uit koudheid komt en in water als het uit hete zaken komt.
(6) Als het sap van reinvaarn met honing gemengd is doodt het de brede wormen in de buik (die ascarides cucurbitini heten) die van grove slijm komen. Het zuivert ook je nieren en de openingen die mezeraye heten, daarom is het goed tegen niergruis.
(2) Tegen aandrang tot waterlozing of voor degene die met moeite plassen is het bijzonder goed om reinvaarn met venkelzaad, peterseliezaad, aspergezaad en zaad van alkekengi met afgeschuimde honing te drinken.
(3) Gekookte reinvaarn met hertstong, sennebladeren, peterseliezaad, venkelzaad, Bruscus, asperge, rozijnen en zoethout dat met suiker gezoet is is goed tegen vierde daagse malariakoorts door ‘s morgens en ‘s avonds telkens een half glaasje te drinken. Daarna neem je deze pillen die van de hoop van de pillen van lazuli en de pillen van rabarber gemaakt worden, van elk een half drachme; dyagridij (dat is klaargemaakte scammonia) drie grein; meng het met de siroop van hertstong en maak er negen pillen van. Dan neem je per keer een of twee drachmen van metridatum met wijn in. Tegen plekken (zoals morfeem) en die een kleur geeft als liniditas, kook reinvaarn in water met tarwemeel en een beetje honing, meng het tezamen en strijk het erop.
(5) De rook die van onder in de baarmoeder ontvangen wordt van reinvaarnsap dat gekookt is met laudanum zuivert de baarmoeder.
Tegen ontsteltenis van de borst en adem en om de etter er gemakkelijk uit te spuwen, kook reinvaarn met het poeder van Iris in afgeschuimde honing.
Reinvaarn dat met munt en een beetje galigaan gekookt is helpt tegen het walgen en het omkeren van de maag’.
Herbarijs; ‘Tanacetum of tente, dat is reynevane, en is heet en droog in de 2de graad. En is goed in wonddranken. En zuivert wonden. En is goed gedronken tegen vuile diepe etterwonden. En is goed tegen wee doen in het lichaam’.
(4) Teilinck zegt dat in Neder-Bretanje het volksgeloof bestaat dat wie op Paasmaandag en dinsdag een tas reinvaarntee drinkt, het Boze wezen (koorts) gedurende het hele jaar verdrijft.
Terra sigillataDas cccc Capi Terτa sigillata latine·grece lempnia fragidus·arabice teumacen vel humatum vel terimatin· (Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel teumacen idest tera sigillata·beschτeibet uns und spτicht dz terτa sigillata graben werde beÿ dem môτ do kein baum wechþt noch kein kraute od do auch kein stein ist·(Dise gegrabne erden tůt man in wasser·dises rŭret man fast wol dz das wasser geleich dick wirdt·und darnach so låþt man dises ein weil steen so lang bÿþ das es sich ein wenig senckt zů grunde und schütt dann dises oben ab. Darnach so nÿmm dann die glepserig materien darauþ und würft hin die kÿþligen materien·dise feÿþte oder glepserige materien sol trucken werden daz es wirdt als wachþ·darnach so machet man kleine trociscos darauþ un [433] sigilliert die oben und leget die in die lüffte und nit an die sunnen also lang dz die dürτe und hertt werden·(Platearius in dem capitel terτa sigillata beschτeibet uns unnd spτichet·das diþ seÿ kalt und trucken getemperieret. (Diascoτides spτicht daz terτa sigillata eingenommen mit wein benymmet die vergiffte des menschen·(Item terτa sigillata ist fast gůt gebτauchet für die pestilenz·(Wer von terτa sigillata trüncke und darnach in eÿnem getranck tôdliche gifft neme dem fert sÿ oben auþ und bτinget jm keinen schaden·(Dises ist auch güt genüczet d do gebissen wirt von einem vergifftigen thiere·(Serapio spτicht dz und allen eτczneÿen keine also gůt seÿ domit alle flüsse des bltes zů stopffen als do ist terτa sigillata· (Terτa sigillata geleget auff die gebτenten haut·machet das kein blasen auflauffen mag und es heÿlet auch bald davon· (Terτa sigillata eingenommen der do gefallen wåre oder in jm håtte geliebert blůt od het zerknüste gelider er genÿþt zůhant. (Ein salben gemacht von terra sigillata und mit dem weissen eines eÿes und auff den schlaff geschmieτet und auff die stýren ist stillen den fluþ des geblŭttes auþ der nasen·(Ein pflaster gemachet von terτa sigillata und mit rosenôle und eþsig und mitt einem eyes weiþ auff den magen gelegt ist gůt wider dem fluþ der stůlgång· |
(1) Terra sigillata. Gezegelde aarde. Dat 400ste kapittel. Terra sigillata Latijn. Grieks lempnia fragidus. Arabisch teumacen vel humatum vel terimatin. Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel teumacen, id est terra sigillata, beschrijft ons en spreekt dat terra sigillata gegraven wordt bij de zee daar geen boom groeit noch geen kruid en waar ook geen steen is. Deze gegraven aarde doet men in water en dit roert men erg goed zodat dat water gelijk dik wordt en daarna zo laat men dit een tijdje staan zo lang totdat het zich een weinig bezinkt tot de grond en schudt dit dan boven af. Daarna zo neem dan de kleverige materie daaruit en werpt heen de kiezelige materie, deze vette of kleverige materie zal droog worden totdat het wordt als was, daarna zo maakt men kleine koekjes daaruit en [433] verzegelt die boven en legt die in de lucht en niet aan de zon alzo lang totdat die droog en hard worden. Platearius in het kapittel terra sigillata beschrijft ons en spreekt dat dit is koud en droog getemperd. Dioscorides spreekt dat terra sigillata ingenomen met wijn beneemt dat vergift van de mensen. Item, terra sigillata is erg goed gebruikt voor de pest. (2) Wie van terra sigillata drinkt en daarna in een drank dodelijk gif inneemt die vaart ze boven uit en brengt hem geen schade. Dit is ook goed genuttigd die er gebeten wordt van een vergiftig dier. Serapio spreekt dat onder alle artsenijen geen alzo goed is daarmee alle (3) vloeden van het bloed te stoppen zoals dan is terra sigillata. Terra sigillata gelegd op de gebrande huid maakt dat geen blazen oplopen mogen en het heelt ook gauw daarvan. Terra sigillata ingenomen die er gevallen is of in hem heeft gestold bloed of gekneusde leden, het geneest het gelijk. Een zalf gemaakt van terra sigillata met het wit van een ei en op de slaap besmeert en op het voorhoofd is stillen de vloed van het bloed uit de neus. Een pleister gemaakt van terra sigillata en met rozenolie en azijn en met een eierenwit op de maag gelegd is goed tegen de vloed van de stoelgang. |
Vorm.
Terra sigillata is nu een vaatwerk van rode of roodbruine kleur met een glanzend oppervlak dat ofwel vlak en onversierd is, ofwel (meestal) versierd met decoratieve en of beeldende reliëfs. Het werd steeds vervaardigd uit fijne leemsoorten met behulp van een pottenbakkerswiel. Vanwege de overeenkomst in kleur tussen het Romeinse aardewerk en een bepaald soort geneeskrachtige aarde van Lemnos die men in de Renaissance in gestempelde houders bewaarde, kreeg het antieke materiaal de 'moderne' naam terra sigillata ('gestempelde aarde'). In de zestiende eeuw werd deze rode aarde van Lemnos door artsen uit West-Europa herontdekt. Op verschillende plaatsen in Europa waar vergelijkbare rode aarde voorkwam, ging men deze exploiteren en er werd zelfs vaatwerk van gemaakt, vooral in de zeventiende eeuw, waaraan genezende kracht werd toegeschreven. Zowel de aarde als het aardewerk dat ervan werd gemaakt kreeg een stempel. Het werd daarom gestempelde aarde, in het Latijn terra sigillata genoemd. Vanwege de overeenkomst in kleur tussen het Romeinse aardewerk en de terra sigillata uit de zeventiende eeuw, en omdat ook het Romeinse aardewerk vaak gestempeld was, hebben negentiende eeuwse archeologen de 'moderne' term op het Romeinse aardewerk overgedragen.
Naam.
(1) Terra; aarde, sigillata; verzegeld. Een rode, zachte, dichte aarde. Er zijn drie vormen. Volgens Galenus is er een heilig en wordt door niemand aangeraakt dan door een priester. De ander is een rode aarde die door kunstenaars gebruikt wordt, de derde wordt gebruikt door wevers.
Gebruik.
Van Beverwijck ’Bolus Armenia en Sigillum Lemnium (zo genoemd omdat in oude tijden op die aarde van het eiland Lemnos het beeld van de Godin Diana gedrukt was) worden om goede redenen die te zien zijn bij Matthiolus in zijn 5de boek op Dioscorides kapittel 73 voor een en dezelfde gehouden hoewel dat in de apotheken elk apart te vinden is. (2) Geneest de beten van de slangen en ander venijnig gedierte, helpt tegen pestachtige koortsen, beneemt de krachten van de vergiftige dranken, weerstaat verrotting, (3) stelpt het bloedspuwen, rodeloop en zinkingen Het wordt niet ver van de stad Vassy in het landschap van Champagne en ook bij Cuysel in Bourgogne aarde gegraven die de Armeense bolus gelijk is.’
Ein wurczel also genantCccci Ca Tapsia grece et latine·arabice mezaharan· (Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel tapsia beschτeibt uns und spτicht dz dises sey ein stamm der hat bletter geleich dem fenchel·und oben an den ôsten hat dises kronen geleich als dÿlle und hat ein weisse blůmen und einen breÿten samen der geleichet dem liebstickel·Die wurczel ist weÿþ und dick und hat grobe rinden·und dise wurczel hat einen scharpffen gerauch. (Von disem kraut samelt man die dτenen oder die tropffen also. Man grebt umb dz kraut ein tieffe hüle und schneidet die rin [434] den umd den stammen ab und decket die grůben zů mit bτetern umb des willen dz man do des moτgens die tran oder tropffen reÿn müg finden·und dann den andern tag so ist die feüchtung ein wenig geestanden·die hebet man auff und låþt die do trucken werden·Dises safftes tugent ist groþ·(Diascoτides der spτicht. Wenn man den safft dises krautes und wurczeln sameln wil so sol man dz antlicz nit gån dem windt keren wann der saft zeτschwôllet das antlicz unnd die hende·(Diser rinden und wurczeln safft mit mulsa des moτgens nŭchtern eingenommen purgiert oben unnd onden auþ·(Item diser wurczeln sol man nit nüczen über dτeü halleτ gewichte·oder viere·und des safftes nitt über zweÿ haller gewichte·und wôlcher darüber des einnÿmmet dem bτinget es den todt·(Isaac in dem bůche genant viaticum in dem capitel de moτpfea beschreibet uns gar ein gůts ungent für den gebτesten der ausseczigkeit also·Nÿmm tapsie·elleboτum album et nigrum·senff samen·radten·bertram·ÿegkliches ein quintin·eufoτbij scamonee salis armoniaci sandarace ÿegkliches·xiiij·gersten kôτner schwår costi coloquintide rauten alaun stafisagrie nitri·yegklichs einem halben scrupel·dises gebulferet und getemperieret mit eþsig und wåsche die haut damit es benymmet alle maledeÿ von dem leybe. (Item diþs ist seer hiczen und hat wenig feüchtung in jm·Serapio·(Dises kraut mit schüsselblůme in wein gesoten und auff dz gegicht in dem beÿnen geleget genant sciatica stillet die wetumb·(Tapsien fast gestrichen auff die haut do dz har auþfelt machet wider har wachþen· |
(1) Thapsia. 401ste kapittel. Tapsia Grieks en Latijn. Arabisch mezaharan. (Thapsia garganica) Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel tapsia beschrijft ons en spreekt dat dit is een stam en die heeft bladeren gelijk de venkel en boven aan de twijgen heeft deze kronen gelijk als dille en heeft een witte bloem en een brede zaden die lijkt op maggiplant. De wortel is wit en dik en heeft grove bast en deze wortel heeft een scherpe reuk. Van dit kruid verzamelt men de tranen of druppels alzo: Men graaft om dat kruid een diepe geul en snijdt die [434] bast om de stam af en dekt de groeven toe met planken vanwege dat men dat ’s morgens die traan of druppel rein mag vinden en dan de volgende dag zo is die vochtigheid een weinig gestold en die heft men op en laat die zo droog worden. Dit sap zijn deugd is groot. Dioscorides die spreekt: (2) Als men dat sap van dit kruid en wortels verzamelen wil zo zal men dat aangezicht niet aan de wind keren want het sap zwelt op dat aangezicht en de handen. (3) Deze bast en wortelsap met wijn en honing ‘s morgens nuchter ingenomen purgeert boven en onderuit. Item, deze wortels zal men niet nuttigen over drie haller gewicht of vier en het sap niet over twee haller gewicht en wie daarover dat inneemt die brengt het (4) de dood. Isaac in het boek genaamd viaticum in het kapittel de morfea beschrijft ons erg een goede zalf voor de gebreken van de (5) huiduitslag alzo: Neem thapsia, Helleborus album en nigrum, mosterdzaden, zwarte kummel, bertram, van elk 1, 67 gram, Euphorbium, scammonea, zout ammoniacum, sandarak, van elk 14 gerstekorrels zwaar, costus, kolokwint, ruit, aluin, staverzaad, (Delphinium) nitrum, van elk een halve van 0, 065gram, dit gepoederd en getemperd met azijn en was de huid daarmee, het beneemt alle boosaardigheid van het lijf. Item, dit is zeer verhitten en heeft weinig vochtigheid in zich. Serapio. Dit kruid met sleutelbloemen in wijn gekookt en op de jicht in de benen gelegd genaamd sciatica stilt de pijn. Thapsia erg gestreken op de huid daar dat haar uitvalt maakt wederom haar groeien. |
Vorm.
Een meerjarige van 50-125cm hoog. Gele bloemen in juli/augustus. Is afkomstig uit het Westelijk M. Zeegebied, N. Afrika. Het sap kan huidirritatie geven.
Naam.
Dodonaeus; ‘Deze Thapsia van Dioscorides is van Lobel ook beschreven en Turbith Gallicum of Turbith cinericum officinarum genoemd en heet Thapsia in het Grieks naar het eiland Thapsus hoewel dat het tegenwoordig op de berg Garganus in Apulië en meer andere plaatsen van Italië gevonden wordt, dan zo Lobel betuigt heet het ook zo naar haar vlammende hitte die ze als ze aan het lichaam gehouden wordt inbrandt, ja ook van ver en voornamelijk een die daartegen over staat’.
Gebruik.
Dodonaeus; ‘Thapsia en vooral de schors van de wortels is heet tot vol in de derde graad met een overvloedige vochtigheid die oorzaak is dat ze gemakkelijk bederft en niet lang bewaard kan worden. Deze schorsen van de wortels van Thapsia omtrent een vierendeel lood of minder zwaar ingenomen maken (3) kamergang en jagen daardoor af de taaie koude fluimen en grove humeuren en soms ook de gele cholerieke vochtigheden die het niet alleen uit de maag (die deze wortel heel zuivert) of borst, maar ook uit de verre leden haalt en naar zich trekt en is daardoor goed tegen de kortheid van adem, verstopping van borsten, koliek, verouderde pijn in de zijde, kramp en spanning van de zenuwen, jicht en weedom van de uiterste leden en gewrichten. (5) Deze wortel met olie vermengt geneest de kwade schurftige hoofden wanneer dat haar uitvalt en laat dat haar wederom groeien als het daarop gestreken wordt. De wortel van Thapsia met wierook en was vermengd scheidt dat gestolde bloed en verdrijft alle blauw geslagen of gestoten vlekken en plekken. Het sap van de wortels met honing neemt af de sproeten en alle plekken en kwade schurftigheden van het aanzicht. Hetzelfde sap met zwavel vermengt laat alle koude en harde gezwellen scheiden, daarop gestreken. Van deze wortel met olie en was wordt een zalfje gemaakt dat zeer goed is tot alle verouderde pijn van het hoofd, van de zijden en van de uitwendige leden.
(2) Als men het sap van deze wortel verzamelt of uit het middelste trekt dan komt diegenen die dat doet grote zwellen in het aanzicht aan en de handen worden vol puisten. En als deze ingenomen wordt dan maakt het zo grote winden, opblazen, walgen en beroerten in het lichaam en als ze te veel ingenomen wordt dan kwetst ze de darmen en de inwendige leden.
frucht also genantDas ccccii Capi Tamarindi arabice et latine grece oxifenicia· (Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel tamarindus beschτeibt uns und spτichet dz diþ vil wachþ in dem lande cesarien·und dise bleter geleichen den weyden bletern·und diþ bτinget man vil auþ jndien·die frucht ist rot und hat auch vil marcks [435] geleich dem cassia fistula·und diþs marck hat ein farb gleich dem saffran·und ist sŭþ geleich dem hônig. (Dise frucht nüczet man in d erczneÿe so dÿe kôτner herauþ kommen und sind frisch besser dann alt. (Der meister paulus in dem capitel de tamarindo spτicht dz die sind kalt und trucken an dem andern grad·(Tamarindi treÿbet auþ coleram und beneme dz bτechen·auch benemen sÿ dz jucken d haut·(Tamarindi gesoten in wasser und dz getruncken benÿmmt den durst·(Avicenna in seinem bůch genant de viribus coτdis spτicht dz tamarindi krefftigen das hercz und machen dem gůt geblŭt. (Für die uτschlechten variole genant die gar gefård sind den kinden·nÿmm tamarinden iubübe datteln ÿegklichs geleich vil und seüde diþ mit linsen bτŭ und gibe dz dem siechen zů trincken es hilfft· |
(1) Tamarinde. Dat 402de kapittel. Tamarindi Arabisch en Latijn. Grieks oxifenicia. (Tamarindus indica) Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel Tamarindus beschrijft ons en spreekt dat dit veel groeit in het land Cesarien en deze bladeren lijken op de wilgenbladeren en dit brengt men veel uit Indië, de vrucht is rood en heeft ook veel merg [435] gelijk de Cassia fistula en dit merg heeft een verf gelijk de saffraan en is zoet gelijk de honing. Deze vrucht nuttigt men in de artsenij zo de korrels eruit komen en zijn verser beter dan oud. De meester Paulus in het kapittel de tamarindo spreekt dat die zijn koud en droog aan de andere graad. (2) Tamarindus drijven uit coleram en benemen dat braken, ook benemen ze dat jeuken van de huid. Tamarindus gekookt in water en dat gedronken beneemt de dorst. Avicenna in zijn boek genaamd de viribus cordis spreekt dat Tamarindus versterken dat hart en maken die goed bloed. Voor de oerslechte variole genaamd die erg gevaarlijk is de kinderen, neem tamarindebast, jujube en dadels, van elk gelijk veel, en kook dit met linzen brei en geef dat de zieken te drinken, het helpt. |
Vorm.
De tamarinde is een grote boom met even geveerde, twintig tot veertig zacht licht groene deelblaadjes. De bloempjes komen aan enkelvoudige, eindelingse trosjes, ze zijn geel met rood geaderd. De dik gesteelde peulen zijn veranderlijk van vorm, drie tot twintig centimeter lang. Deze peul bestaat uit een dunne harde buitenste vruchtwand en een holte die door dwarse tussenschotten in vier tot twaalf kamertjes is verdeeld. Elk kamertje is opgevuld met vruchtmoes en bevat een zaad.
Naam.
(1) Dodonaeus; ‘De naam Tamar-Indi betekent zo veel al of men dadels van Indien zei, het zijn nochtans geen vruchten van een boom die op de dadelboom lijkt, maar veel eerder op een pruimboom. De boom daar de tamar-inden aan groeien heet in Indien puli, ambili, chincha (de stenen chincharo, in het Arabisch abes) in het Latijn bij sommige Oxyphoenix, dat is zure dadels, of Palma silvestris, dat is wilde dadels, in het Italiaans dattib d’Indio, hoewel dat het eigenlijk geen dadels zijn. In Egypte heet ze deresilde’.
Tamarindus komt van Arabisch tamar hindi. Tot het Arabisch tamr: dadel, behoort tamr hindi: Indische dadel.
De tamarinde, Engels tamarind, Franse tamarinier en Duitse Tamarinden.
Gebruik.
Dit vruchtmoes komt in de handel als een deegachtige, zwartbruine massa dar vermengd is met zaden en een aantal vezels. De reuk is eigenaardig zoetzuur, de smaak vrij zuur. Men gebruikt de ruwe moes, die appel-, wijnsteen- en citroenzuur bevat, in de geneeskunde om er een laxeermiddel uit te bereiden. Zilverwerk in dit moes gekookt is schitterend blank te krijgen.
Herbarius in Dyetsche; ‘Tamarindi (2) laxeert gal en bedwingt haar verbranding. Het zuivert het bloed en is goed tegen het opblazen of zwellen van de lever en de van maag. Tamarinde is een medicijn die goed werkt tegen hete, scherpe koortsen die het lichaam vermurwen of zuiveren tot het nieuw is. Het gewicht dat je van tamarinde geeft is van een half tot een heel ons. Je moet het geven met het sap van venkel of van andijvie of van eppe of met wei van geitenmelk’.
HonigtawDas cccciii Ca Tereniabin grece et latine. (Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel tereniabim·idest mel roτis beschτeÿbet uns und spτicht dz dises seÿ ein tawe der do fellet von dem hÿmmel·und geleichet dem koτnichten hônig·und der tawe fellet geren auff die baum·(In dem lande genant coτastem·und gån der sunnen auffgang·Dise baum haben grûne bleter und grŭne doτen·und rote blůmen und die blůmen bτingen kein frucht·Sein tugent ist den bauch weÿchen und der bτust feüchtung zůgeben·und ist sunderlichen gůt genüczet dem die do bôse unnatürlichen hicz in jn haben·und dises ist der beste tereniabin der do weÿþ ist und neüwe·(Plinius beschτeibet uns und spτicht·das tereniabin genüczet mit fenchel saft benymmet die geschwulst jnnwendig des leÿbes·Und benymmet auch sunderlichen die geschwulst die sich erhebet von der heÿssen febτes. Also genüczet benÿmmet auch den durst·(Item hônig tawe genüczet mit klein rosÿn benymmet den durst·und ist auch gůt wider die hÿcze des fiebers mit endivien wasser genüczet·[436] |
Honingdauw. Dat 403de kapittel. Tereniabin Grieks et Latijn. (Alhagi maurorum) Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel tereniabim, id est mel roris, beschrijft ons en spreekt dat dit is een dauw die er valt van de hemel en lijkt op de korrelige honing en de dauw valt graag op de bomen. In het land genaamd Corastem en tegen de zonsopgang. Deze boom heeft groene bladeren en groene dorens en rode bloemen en die bloemen brengen geen vrucht. Zijn deugd is de buik weken en de borst zijn vochtigheid te geven en is vooral goed genuttigd die er de kwade onnatuurlijke hitte in zich hebben en dit is de beste tereniabin die er wit is en nieuw. Plinius beschrijft ons en spreekt dat tereniabin genuttigd met venkelsap beneemt de gezwellen inwendig van het lijf. En beneemt ook vooral de gezwellen die zich verheffen van de hete koortsen. Alzo genuttigd beneemt het ook de dorst. Item, honingdauw genuttigd met kleine rozijnen beneemt de dorst en is ook goed tegen de hitte van de koorts met andijviewater genuttigd. [436] |
Zie kapittel 267. Dit komt van een doornige boom zoals van Alhagi maurorum. Ook komt er manna van Tamarix hispida en Tamarix nilotica, die zijn echter niet gedoornd. Die planten zweten door middel van de steek van een schildluis, Coccus mannaiparus, een taaie en zoete suiker en slijm bevattende substantie af. Dit wordt door de monniken van de Sinaï verzameld en uitgegeven als het manna van Israël. Door de bedoeïen wordt dit manna verzameld, schoongemaakt van blad en vuil, gekookt en in leren zakken bewaard waarin het een jaar goed blijft of op de markt gebracht wordt. Ze gebruiken het als een honig op ongerezen brood en dippen hun brood erin. Deze manna wordt in kleine hoeveelheden gevonden en niet in zulke hoeveelheden dat er een leger mee gevoed kan worden.
Vorm.
De kameeldoorn is een dwergachtige, 1m, en doornige en meest altijd bladloze plant die in de deserts van W. Azië groeit, Kaukasus tot W. Himalaya. Groeit aan de rand van kuilen, barre en droge plaatsen, zoutachtige gronden. Het bloeit in juli.
Het gewas levert, met andere soorten, een soort van manna die Perzische- of alhagimanna genoemd wordt. Dat manna wordt verzameld door de bosjes te schudden. Dat gebeurt na de bloei en regentijd. Het zou een manna van de bijbel kunnen zijn, Num. 11: 7. Baruch 1: 10. Deze manna van het Apocryfische boek van Baruch verwijst naar iets dat gebeurde lang nadat het manna in de wildernis viel en als brood gegeten werd door de Israëlieten. Hier was het verkregen door geld te betalen zodat er weinig twijfel is over een gomachtige stof die van bomen verkregen werd uit de Levant. Zulke gom of manna is het verstolde sap dat uit de bast of van de bladeren komt van de Sinaï manna, Alhagi maurorum of van de manna tamarisk, Tamarix mannifera en de bloemes, Fraxinus ornus.
Dodonaeus; ‘‘Algul, Agul, Alhagi of Trunschibin is een gewas daar die van Perzië hun Manna op verzamelen, met vele rode doorntjes rond de zestig cm hoog die omtrent Aleppo ook groeit met ronde, tere takjes’.
Naam.
Alhagi is zo genoemd naar zijn naam in Mauritië.
Kameeldoornstruik, Engelse Alhagi manna plant en camel’s thorn.
ein wurczeln also genantcccciiii capit Turbit arabice·grece et latine caricamion· (Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel turbit beschτeibt uns und spτicht·das dises sey ein wurczel die wechþt beÿ dem môτe und hat bleter geleich der kressen und hatt einen stammen der ist lang·(Ettliche meister spτechen dz dises kraut hab ein blůme die verwandlet sich dτeÿ mal des tags·An dem moτgen ist sÿ weiþ·an dem mittag ist sÿ purpurfarben·und umm vesperzeit ist sÿ rot·(Diþ krautes wurczel nüczet man in d erczneÿ·(Der meister paulus in seinem bůch in dem capitel turbit beschτeibt uns und spτicht dz die seÿ heÿþ und trucken an dem dτitten grad·(Johannes mesue spτicht·dz die wurcz turbit komme von einem kraut dz jn ime hat milch geleÿch dem titimallo od esule·So die turbit ÿe frischer ist so sÿ ÿe mer würckt und wenn die alt ist so wirt sÿ getemperiert in jrer natur·(Hie ist zů wissen dz turbit nit sol genüczet werden in keiner erczney sÿ seÿ dann voτ rectificieret also.(Der wurczeln rinden sol man oben abschaben biþ auf dz weiþ darnach die wurczel conficieren mit lauterm mandelôle·und wenn man die nüczen wil so sol man sÿ nüczen mit jngwer vermenget. Und also genüczet benymmet die groben feüchtung und treibet die leichtlich auþ dem menschen durch dem stůlgang·(Platearius·turbit purgiert dem magen und raumet die bτust·(Wôlcher diser wurczeln in dem monat einest nüczet d wirt nit ausseczig·Und wer diser wurczeln bτauchet d sol meyden fisch und schweinen fleisch·(Item turbit mit wenig zucker und wenig ÿngwer genüczet ist wider weetumb des gedårmen·und weetumb der fŭþs und der hende genant bodagra und cÿrogra·(Item turbit gebulfert mit hônig ist bôþ fauls fleisch in wunden verzeren· |
(1) Turbith. 404de kapittel. Turbit Arabisch. Grieks en Latijn caricamion. (Operculina turpethum, vroeger heette het Ipomoea turpethum) Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel turbith beschrijft ons en spreekt dat dit is een wortel die groeit (2) bij de zee en heeft bladeren gelijk de kers en heeft een stam die is lang. Ettelijke meesters spreken dat dit kruid heeft een bloem die verandert zich driemaal per dag. Aan de morgen is ze wit, aan de middag is ze purpergekleurd en om vespertijd is ze rood. Dit kruid zijn wortel nuttigt men in de artsenij. De meester Paulus in zijn boek in het kapittel turbith beschrijft ons en spreekt dat dit is heet en droog aan de derde graad. Johannes Mesue spreekt dat de wortel turbith komt van een kruid dat in hem heeft melk gelijk de titimallus of esule. Zo de turbith verser is zo ze meer werkt en als die oud is dan zo wordt ze getemperd in zijn natuur. Hier is te weten dat turbith niet zal genuttigd worden in geen artsenij tenzij het dan daarvoor verbeterd is alzo: De wortel zijn bast zal men boven afschaven tot op het witte, daarna de wortel mengen met zuivere amandelolie en als men die nuttigen wil zo zal men het nuttigen met gember vermengt. En alzo genuttigd beneemt de grove vochtigheid en drijft die licht uit de mensen door de stoelgang. Platearius, turbith purgeert de maag en ruimt de borst. Wie deze wortels in de maand eens nuttigt die krijgt geen huiduitslag. En wie deze wortels gebruikt die zal mijden vis en varkensvlees. Item, turbith met weinig suiker en weinig gember genuttigd is tegen pijn van de darmen en pijn van de voeten en de handen genaamd podagra en cÿrogra. Item, turbith gepoederd met honing is kwaad vuil vlees in wonden verteren. |
Vele soorten werden turbith genoemd. Ook vele wolfsmelk planten heten zo. Dodonaeus beschrijft vele planten die het turbith zouden kunnen leveren. Deze plant is van de Convolvulaceae die meer purgerende kruiden levert. De meeste soorten openen in de morgen en verflensen tegen de avond. Volgens de Gart opent de bloem wit en verkleurt dan tot purper en daarna wordt ze rood. Dat zal wel niet helemaal kloppen, maar bij deze planten kan dat min of meer gebeuren. Dodonaeus zegt ervan; ‘Turbith is een gewas dat een wortel heeft die noch groot noch lang is, de steel is een zeventien cm hoog en soms langer en zo dik als een vinger die langs de aarde kruipt als klimop en brengt bladeren voort als die van de Althaea of witte maluwe, de bloemen zijn ook die van de witte maluwe gelijk die uit het witte roodachtig van kleur zijn en dikwijls ook gans wit of bleek wit’.
Vorm.
Wordt een paar meter hoog met witte bloemen in augustus. Komt uit India. De wortel was in de middeleeuwen bekend als Turbita. De stof komt in cilindrische stukken van 1.5-5cm in diameter. Het centrale houtachtige gedeelte wordt verwijderd door de bast aan een kant te openen. Van buiten zijn ze grijsbruin met diepe voren in de lengte. Het heeft een grappige geur en smaak.
(2) Dodonaeus; ‘Turbith groeit omtrent de zeekant, doch niet zo dichtbij zee dat de zeebaren dat raken of besproeien zouden mogen, ja het wordt soms bij de twee of drie mijlen ver van zee gevonden en dat in ongebouwde en heel wilde, maar eerder vochtige dan droge gewesten. Voorts zo groeit Turbith in Cambodja, in Surrate, in het eiland Dio, in Bazaim en op andere daarbij liggende gewesten, maar meestal in Guzarate vanwaar dat met grote menigte in Perzië, Arabië, Klein Azië en Portugal gebracht en verzonden wordt. Maar diegene die in Cambodja groeit wordt voor de beste Turbith gehouden’.
Naam.
(1) Dodonaeus; ‘Turbith wordt dit gewas meest overal genoemd, te weten zowel in Arabië, Perzië en Turkije als in deze landen, dan in Guzarata noemt men het Barcaman en in het landschap Canara waarin de stad Goa ligt wordt het Tiguar genoemd’.
Duits Turbid, Turbidt of Turbith, Turpeth of Turpith, Engelse turpeth, fue vao, St. Thomas lidpod, scammonia.
Gebruik.
Dodonaeus; ‘De Indische dokters houden Turbith voor een waterlossend ding wat alle waterachtige en slijmerige vochtigheden purgeren en van onder afvegen kan en als de mens die men dat ingeven wil geen koorts heeft plag men er gember bij te doen en anders geeft men dat zonder gember met het sap of afkooksel van een jong hoen of alleen met water te drinken.
Mesue verhaalt dat Turbith warm is in de derde graad en de dikke taaie pituiteuze vochtigheden uit het lijf drijven en die uit de maag, borst, zenuwen en ook verdere leden halen en uitleiden kan, dan omdat die wat traag in het werken is en dat hij daarom de maag soms beroert en omkeert daarom raadt hij ons aan dat men er gember, mastiek en andere diergelijke drogen of specerijen bij zou voegen en vermaant ook dat men er olie van zoete amandelen bij plag te doen of de amandelen zelf of ook suiker zodat het lichaam door het gebruik van Turbith niet te slap, te mager of te zwak wordt en hij schrijft ook dat sommige andere Turbith met dadels, zoete amandels en meer andere dingen vermengen en er een Electuarium van maken of bereiden dat in de apotheken veel gevonden en van de ervaren dokters dikwijls gebruikt wordt voor een zeer krachtig en nuttig antidotum wat op zijn Grieks overal Diaphoenicon en konserf van dadels bij de gewone man genoemd wordt.
Voorts zo wordt van Turbith zelf omtrent een drachme zwaar, min of meer (naar de eis en krachten van de zieke of van de ziekte) tegelijk ingegeven en ten hoogste twee drachmen, dat is een half lood. Maar als men dat kookt of te week stelt om dat water dan te gebruiken en in te geven dan mag men er wel drie of vier drachmen tegelijk van nemen.
terpentin ccccv ca [437] Terbentina vel arboτ grani viridis latine grece tebintum vel albotin·arabice botin· (Die meister spτechen gemeÿnigklich das terpentin seÿ heiþ und trucken von natur·unnd kommet von einem baum der wechþt auff den hohen beτgen·unnd der baum bτinget fruchte die ist grŭn·Der beste terpentin ist weiþ und zåhe·und hat ein gestalt an der farbe geleÿch als glaþ·(Dises genüczet gůt den die do haben einen kalten hůsten und dienet sunderlichen wol ptisicis·das ist die dz abnemen haben·Und terpentin also genüczet sol voτhin bereitet werden mit hônig unnd zucker geleich als ein latwerg·und aussen auf die bτust geleget geleich einen pflaster·(Terpentin gemischet mit hônig und auf die bôsen schwarczen blatern gelegt benÿmmt das wee davon und weichet sÿ behend·(Item in allen ungenten die man machet den leib damit zů wårmen oder hÿczigen mag man terpentin darunder mischen das gibt von natur dem selbigen ungenten temperierunge und nüczung dem leýbe dester baþ. (Terpentin auff glŭende kolen geleget und den tampff genommen unden herauff zů dem arþdarm benymmet die weetagen do selben so man begeret zů stůl zů geen und vermag dz nit zů volbτingen genant tenasmon·auch so ist diser rauch unden herauff gůt den frawen dem jr můter heτ auþgeet·und oben zů riechen dem jr můter aüffsteigen ist·Die erste kranckeÿt nennet sich pτecipitatio matricis·die ander suffocatia matricis· |
(1) Terpentijn, 405de kapittel. [437] Terbentina vel arbor grani viridis Latijn. Grieks tebintum vel albotin. Arabisch botin. (Pistacia terebinthus) De meesters spreken gewoonlijk dat terpentijn is heet en droog van natuur en komt van een boom die groeit op de hoge bergen en de boom brengt vrucht die is groen. De beste terpentijn is wit en taai en heeft een gestalte aan de verf gelijk als glas. Dit genuttigd goed die er hebben een koude hoest en dient uitzonderlijk goed ptisicis, dat is die dat afnemen hebben. En terpentijn alzo genuttigd zal daarvoor bereid worden met honing en suiker gelijk als een likkepot en buiten op de borst gelegd gelijk een pleister. Terpentijn gemengd met honing en op die kwade (2) zwarte blaren gelegd beneemt de pijn daarvan en weekt ze behendig. Item, in alle zalven die men maakt het lijf daarmee te verwarmen of verhitten mag men terpentijn daaronder mengen, dat geeft van natuur dezelfde zalven tempering en nuttigt het lijf des ter beter. (3) Terpentijn op gloeiende kolen gelegd en de damp genomen onderop tot de aarsdarm beneemt de pijnen dezelfde zo men begeert te stoel te gaan en mag dat niet volbrengen genaamd tenasmon, ook zo is deze rook onderop goed de vrouwen die hun baarmoeder er uitgaat en boven te ruiken die hun baarmoeder aan het opstijgen is. De eerste ziekte noemt men precipitatio matricis en de ander suffocatia matricis. |
Vorm.
Terebint is een bladverliezende struik/boom van twee tot vijf meter hoog. Groeit op de leemheuvels van Syrië, Palestina en het Arabische vasteland. Het blad lijkt wel wat op die van de es of lijsterbes, is meer roodachtig van kleur. De kleine bloemen worden gevolgd door bruine vruchten. Als de bast gesneden wordt vloeit er terpentijn uit de wond. Die gom geurt als jasmijn en aan de lucht blootgesteld wordt die doorzichtig.
Naam.
(1) Dodonaeus; ‘‘Deze boom wordt hier te lande terbenthijn-boom of termenthijn-boom genoemd naar het Griekse Terminthos of, zo hij soms ook genoemd wordt, Terebinthos en daarnaar heet het in het Latijn Terebinthus, in het Duits Termentijn, in het Engels terpentine tree, de Arabieren botin of albotin. Hij heet ook Arbor Grani viridis omdat de vrucht Granum viride genoemd wordt, want Bellonius schrijft dat een soort van deze vrucht zo mooi blauw is dat ze alle andere blauwe verven te boven gaat en wordt ook van sommige voor Bel Serapionis, Avicennae & Rhazis gehouden. In Italië heet de hars Ragia Terebintina of Termentina in het Grieks Rhetine Termenthine en in het Latijn Terebinthina of Resina Terebinthina. Andere noemen hem naar het Arabisch gluten albotin en die zeggen dat de vrucht een groene kern heeft’.
Terpentineboom, de Duitse Terpentinepistazie, Engels terebinth komt van oud-Fans terebinthe en dat van Latijn terebinthus wat van Grieks terebinthos is afgeleid.
Het is de oorsprong van terpentine, Duits Terpentin, Engelse turpentine. Dit komt van Frans terbentine en dat van Latijn terebinthina (resina) en dat van Grieks terebinthine rhetine: de gom van terebint.
Gebruik.
Vroeger leverde de boom bij de Semitische volkeren het hooggeschatte terpentijnhars. Wat men echter bij de Romeinen en ook nu nog onder terpentijn verstaat wordt van Pinus, Picea of Larix gewonnen.
Maerlant; ‘Pistacia terebintus, als men ons zegt, is een boom die te groeien pleegt hoog en heeft schone bladeren, genoeglijk is zijn schaduw. Uit deze boom, uit zijn huid loopt een soort sap uit dat aardig goed te ruiken pleegt. Platearius die zegt het, dat men zal nemen gerstemeel en hiervan niet te veel en daarvan een pleister maken die (2) zweren hadden die niet braken, hij doet ze scheuren, dat is bekend. Men zegt dat men meer wierook van wint, maar dat is in dat hete land, hier is terebintus in andere dingen bekend’.
Herbarius in Dyetsche; ‘Terbentina of termentine is heet en droog. De geur van terpentijn die je vanonder aan de aars ontvangt is goed tegen tenasmone (dat is graag naar toilet willen gaan zonder te kunnen) ook als je de geur daarvan ontvangt (3) onder de baarmoeder is het goed tegen verwurging of opklimming van de baarmoeder en tegen omdraaiing of ter zijde zakken van de baarmoeder. Zo is de geur boven aan de mond goed om te ruiken of een klysma die onder in de baarmoeder gezet is van katoen dat in terpentijn is om gedraaid goed tegen verwurging van de baarmoeder.
(2) Om de blaren te breken maak je van terpentijn en van gerstemeel een pleister’.
weynsteinDas ccccvi Capi Tartarus grece et latin· (Platearius circa instans in dem capitel tartarus beschτeibt uns und spτicht·das der seÿe heiþ und trucken an dem vierden grad·und dises ist der beste der do von dem lautteren starcken wein kommet·(Weinstein dienet fast wol zů alten gebτesten und wunden und eczet auþ faules fleische·(Item ein gůtt ungent ad moτpheam et adimpetiginem sive serpiginem·Nymme eþsig ein halbe maþs unnd thů darunder des besten weÿnsteins und lasse den über nacht darjnn steen beÿssen·darnach so secze den also zů den feüwer und müsche darunder ôle von nuþsen und lasse das also steen ein kleine weil·Mit disem ungent schmiere die maledeÿeten haute du genÿsest zůhant·(Weτ geren mager wår der neme weinstein und mastix ÿegkliches geleich vil und nücze dz mit dÿapenidion od ander electuarium·Dises nüczen die saτraceni für die fettung des leÿbes·[438] |
(1) Wijnsteen. Dat 406de kapittel. Tartarus Grieks en Latijn. Platearius en Circa instans in het kapittel tartarus beschrijven ons en spreken dat het is heet en droog aan de vierde graad en dit is de beste die er van de (2) zuivere sterke wijn komt. Wijnsteen dient erg goed tot oude gebreken en wonden en eet uit vuil vlees. (3) Item, een goede zalf tegen morpheam en adimpetiginem sive serpiginem: Neem azijn, een halve maat en doe daaronder de beste wijnsteen en laat dat over nacht daarin staan baden, daarna zo zet het den alzo bij het vuur en meng daaronder olie van noten en laat dat alzo steen een kleine tijd. Met deze zalf smeer de boosaardige huid, u geneest gelijk. Wie er graag mager is die neemt wijnsteen en mastiek, van elk gelijk veel, en nuttig dat met dÿapenidion of andere likkepot. Dit nuttigen de Saracenen voor de vetheid van het lijf. [438] |
Vorm.
Wijnsteen komt van nature voor in vruchten, onder andere druiven en kan in wijnvaten en -flessen uitkristalliseren. Wijnsteen, tartarus, is opgelost aanwezig in druivensap en zet zich tijdens de gisting af op de vaten. Als dat gezuiverd wordt levert het de cremor tartari, crème de tartre, cream of tartar en cremortart, KHC4H4O6. (Kaliumwaterstoftartraat). Het is kleur- en reukloos, smaakt zwak zuur en lost moeilijk op in water. Het geeft bij het neutraliseren met potas kaliumtartraat wat in de wolververij gebruikt werd en voor de bereiding van wijnsteenzuur en braakwijnsteen, verder om te verzilveren en te vertinnen, geneesmiddel bij de bereiding van wijn, in de farmaceutische industrie, in tandpasta, in vuurwerk en bij de bereiding van glas.
Naam.
(1) Tartarus, van oud Frans tartre, van midden latijns tartarum, van laat Grieks tartaron; tartas wat zich met een korst bedekt aan de binnenkant van vaten, mogelijk van Semitische oorsprong. De betekenis van bedekking van de tanden is pas vermeld in 1806. Wijnsteen, Duits Weinstein, Engels tartar, Frans tartre.
Gebruik.
Herbarius in Dyetsche; ‘Tartarus is wijnsteen en is heet en droog in de vierde graad. Circa Instans zegt van in de derde graad. (2) Wijnsteen die van de puurste wijn is, is de beste. (3) Van wijnsteen, goudschuim, notenolie en wat azijn tezamen gemengd dat bij het vuur op de wijze van zalf gemaakt is maak je een medicijn tegen diverse soorten van kwade schurft.
Als je het poeder van wijnsteen in het eten geeft verteert en vermindert het de vettigheid.
Poeder van wijnsteen, te weten twee drachmen, met honing van rozen, conserven van rozen en wat mastiekpoeder of dergelijke maakt dat je vijf of zes keer naar toilet gaat’.
ein baum also genantDas ccccviii Ca Tamariscus latine·grece mirica vel bτuca·arabice cafa· (Serapio in dem bůch aggregatoτis capitulo de Cafa idest tamariscus agrestis spτicht·dz der seÿ zweýerhandt baum·eÿner wÿlde·der ander zåme·Der wilde heisset cafa·der zåme heisset zů latein tamariscus domestica·grece nadahar·arabice athel·Von disen beÿden findest du in dem bůch pandecta von ÿegklichen ein besunder capitel·Von dem heimischen tamarisco lÿse dz·lxix·capitel athel genant von dem wÿlden tamarisco lÿse daz cxx·capitel cafa genant·d wild tamariscus wechþt in dem wassern fast hoch und schlecht auff. (Tamariscus ist warme und trucken in seiner natur·(Item wein darjnnen gesoten ist tamariscus ist gůt wid bestopffung lebern und milczes·und ist vil machen hårmen·und ist gůtt wider den kalten seich·Der zåme wechset in dem lande babilonia und in fenis·und der geleichet dem wilden an d gestalt on allein haben dise underscheidlich früchte wann d heimisch hatt frücht die sind rotund gleich dem galôpfeln der wild hat frücht sind nit als gar rotund sunder långelat· (Avicenna in seinem andern bůch in dem capitel tamariscus spτicht daz dises von natur seÿ auflôsen die verherttunge des milczes und d lebern·(Plinius in dem capitel tamariscus spτicht dz dise seÿ heÿþ und trucken an dem andern grad·Die rinden von disen beÿden baumen und auch die wurczel sind fast nücz und gůt wider verhertung des milczes·auch hat die frucht alle tugent an jr die do hat die wurczel·(Diascoτides die bleter gestoten in wein und den getruncken benymmet die geschwulst von dem milcz·(Von disen baumen machet man trinckgeschirτ als becher und kôpff darauþ gar gesunt ist zů trincken für die weetagen und süchte die zich erhebet von der melancoley·(Von diser wurczeln getruncken benymmet alle unflåtigkeit des leibes jnwendig und auch auþwendig [439] (Galienus in dem sibenden bůch genant simplicium farmacoτum in dem capitel tamariscus spτicht das dÿse rinden gesotten in wein und den getruncken benemen die verhårtung des milcz. (Den mundt gewåschen mitt disem wein benymmet das weetumb der zene und des zanfleisch· |
(1) Tamarix. Dat 407de kapittel. Tamarix Latijn. Grieks mirica vel bruca. Arabisch cafa. (Myricaria, Tamarix cv) Serapio in het boek aggregatoris capitulo de cafa, id est tamariscus agrestis, spreekt dat er zijn twee soorten bomen, een wilde en de andere tam. De wilde heet cafa, de tamme heet in Latijn tamariscus domestica, Grieks nadahar, Arabisch athel. Van deze beiden vindt u in het boek Pandecta van elk een apart kapittel. Van de geteelde Tamarix lees het 69ste kapittel athel genaamd, van de wilde Tamarix lees dat 120ste kapittel cafa genaamd, (2) de wilde Tamarix groeit in de waters erg hoog en recht op. Tamarix is warm en droog in zijn natuur. (2) Item, wijn daarin gekookt is Tamarix is goed tegen verstopping van lever en milt en is veel maken plassen en is goed tegen de koude plas. De tamme groeit in het land Babylonië en in Phoenicië en die lijkt op de wilde aan de gestalte dan alleen hebben deze verschillende vruchten want de geteelde heeft vruchten die zijn rond gelijk de galappels, de wilde heeft vruchten die zijn niet als erg rond en vooral langwerpig. (2) Avicenna in zijn andere boek in het kapittel Tamarix spreekt dat dit van natuur is oplossen de verharding van milt en de lever. Plinius in het kapittel Tamarix spreekt dat dit is heet en droog aan de andere graad. De bast van deze beide bomen en ook de wortels zijn erg nuttig en goed tegen verharding van de milt en ook heeft de vrucht alle deugd aan zich die er heeft de wortel. Dioscorides, de bladeren gestoten in wijn en dan gedronken beneemt de gezwellen van de milt. (3) Van deze bomen maakt men drinkgerei zoals bekers en koppen daaruit erg gezond is te drinken voor de pijnen en ziektes die zich verheft van de melancholie. Van deze wortels gedronken beneemt alle onflatteuze van het lijf inwendig en ook uitwendig. [439] Galenus in het zevende boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel Tamarix spreekt dat deze bast gekookt in wijn en dan gedronken beneemt de verharding van de milt. De mond gewassen met deze wijn beneemt de pijn van de tanden en het tandvlees. |
Vorm.
(2) Tamarix cultivars groeien aan zee en waterkanten, hoewel het ook op Myricaria germanica kan slaan die vroeger Tamarix germanica heette. Myricaria heeft meer een noot en zal dus de geteelde zijn.
Dodonaeus; ‘‘De gewone Tamarix boom, (Myricaria) te weten die klein en laag blijft, groeit aan de kanten van de lopende wateren en op plaatsen die soms onder het water liggen en daar de vloed overloopt en soms ook omtrent de poelen, meren en staande wateren en meestal in steenachtige of gruisachtige grond, want het bemint de vochtige aarde daar veel zavel en steen is. Men vindt hem veel in Hoogduitsland en in de landen die daaraan palen en in Italië, Spanje en zelfs ook in Griekenland. Dan de grote tamarisboom groeit in Syrië en in Egypte en ook in een eiland omtrent Arabië dat Tylos heet, zoals Theophrastus betuigt’. Dat zal wel dezelfde zijn die volgens de Gart in Babylonië groeit en een Tamarix cv is.
Naam.
Dodonaeus; ‘Dit heesterachtig of boomachtig gewas is in het Latijn Tamarix genoemd of Myrica, in de apotheken Tamariscus, van Octavius Horatianus Murica, in het Grieks Myrice en in onze taal tamarisch-boom, in het Hoogduits Tamarischen holtz, Tamarischenbaum en Portz, in het Frans tamaris of tamarisque. De gewone en kleine soort van dit gewas die weke en tere twijgen heeft of, zoals Dioscorides zegt, diegene die in Griekenland en in Italië groeit wordt van sommige voor de wilde tamarisboom gehouden en Myrica silvestris in het Latijn of Myrce agria in het Grieks van dezelfde Dioscorides genoemd.
De andere grote soort van tamarisboom die hard en vast hout heeft zoals dat van Ilex of enig andere sterke boom en in Syrië, Egypte en Arabië groeit is van dezelfde Dioscorides tamme tamarisboom genoemd geweest, in het Grieks Myrice hemeros, dat is in het Latijn Myrica sativa of Myrica urbana. En de vruchten of noten van deze grote tamarisboom worden in Egypte chermasel genoemd zoals dezelfde Bellonius betuigt.
In al deze landen is dit gewas goed bekend en veel geacht, dan het is meestal wild en kan niet goed in de hoven aarden en vooral de soort die in Duitsland groeit die Tamariscus Germanicus heet en Duitse tamaris, (Myricaria) als Lobel zegt, dan de Franse soort wordt er weelderig en groot en deze heet Tamariscus Gallicus (Tamarix gallica) in het Latijn of Languedocksche Tamaris. Voorts zo wordt dit gewas in het Latijn soms Brya silvestris genoemd en daarnaar in het Italiaans brua en bruca, maar meest tamarico, in het Frans heet het tamarisque en bruyere sauvage, in het Hoogduits Birtzenbestz en Tamarischenbaum, in onze taal tamarisk, tamariss en Tamarix boom, maar meest tamarisch boom’.
Dat zijn twee soorten tamarisk, de eerste is Myricaria germanica, de tweede Tamarix cv.
Plinius vermeldt dat de tamarisk de murike van Dioscorides was. De tamarisk was bij de Grieken en Romeinen bekend onder de naam Myrica
Tot het Arabische tamr: dadel, Hebreeuws tamar: palmboom, behoort tamr hindi: Indische dadel, dat als naam in Europa kwam. Een afleiding uit tamr is het Latijnse tamariscus dat bij Pallidius in 4de eeuw voorkomt, dat de struik Tamarix (zo al in de 1ste eeuw na Chr.) betekent en als midden-Hoogduits Tamris al in 1210 voorkomt.
Gewoonlijk wordt het geslacht zo genoemd naar de rivier Tamaris, nu Tambro, aan de rand van de Pyreneeën, waar deze struik veel voorkomt.
Gebruik.
Herbarius in Dyetsche; ‘Tamariscus dat is heet en droog in de eerste graad.
(2) Wijn waar tamarisk in gekookt is, is goed tegen verstopping van de lever, van de milt en tegen aandrang tot waterlozing en ook tegen pijn in de blaas die veel laat plassen (dat heet dysurie) het is ook diuretica. (dat is dat het de kracht heeft om verstoppingen van de lever, nier of blaas te openen)
Als je het poeder van de van tamariskschors kookt en veel in het eten geeft is dat tegen diezelfde ziekten ook goed. De drank waar tamarisk in gedaan is, is ook tegen hetzelfde goed.
De schors van tamarisk is van de grootste kracht’.
mer disteln ccccviii c Tribuli marini latine· (Die meister spτechen das dise distelen werden genüczet in dem ungent agrippe genannt·auch zů vil anderen ungenten. (Dise disteln sind von nature warm und trucken an dem andern grade·(Der safft von disen distelen ist fast gůt ÿdτopicis das sind die wassersüchtigen den bauch damit gestrichen·Auch alle ander geschwulsten dÿe sich erhaben hond von kelte benÿmmet diser safft die damitt gestrichen·(Hie ist zů wiþsen das dise disteln nit gůt sind in den leib zů nüczen·Aber auþwendig des leibes mag man die wol nüczen· |
(1) Waternoten, 408ste kapittel. Tribuli marini Latijn. (Trapa natans) De meesters spreken dat deze distels worden genuttigd in de (2) zalf agrippe genaamd en ook tot veel andere zalven. Deze distels zijn van natuur warm en droog aan de andere graad. Het sap van deze distels is erg goed hydropisis, dat zijn de waterzuchtige, de buik daarmee bestreken. Ook alle ander gezwellenen die zich verheffen hebben van koudheid beneemt dit sap, die daarmee bestreken. Hier is te weten dat deze distels niet goed zijn in het lijf te nuttigen. Maar uitwendig het lijf mag men die goed nuttigen. |
Vorm.
De waternoot heeft drijvend blad waarvan de bladsteel in het midden opgezwollen is en het blad zo een groter drijfvermogen geeft. De ruitvormige en leerachtige bladeren bezitten een getande bladrand. De bladeren die onder water zitten zijn veerdelig en zeer fijn haarvormig. De kleine, witte bloemen zijn elk afzonderlijk gesteeld. Die geven, naar de verhouding van de plant en bloem, een grote en donkere vrucht. Die vrucht is hardschalig als een noot, eenzadig en met een blijvende schaal gekroond en bezet met 4 stekels die gevormd zijn door de blijvende kelkbladen. De vrucht valt van de plant en blijft over in de plas. Het jaar erop kiemt ze weer en geeft planten.
Naam.
(1) Dodonaeus; ‘‘In Brabant worden de noten of vruchten van dit watergewas gewoonlijk waternoten genoemd, in Hoogduitsland Wassernusz, Weihernusz, Seenusz, Stachelnusz en Spitsznusz, in Frankrijk macres. De Giekse naam is Tribolos enydros en de Latijnse Tribulus aquaticus, Tribulus aquatilis of Tribulus lacustris, in de apotheken Tribulus marinus. Sommige noemen die noten ook soms in het Latijn Castanea aquatiles, dat is waterkastanje, omdat ze goed en zoet om te eten zijn als kastanje. Sommige noemen het zee distelen of meer distelen (dat is in het Latijn Tribuli marini) of voet treedt’.
Tribulus, van treis; drie, en ballo; laten zien, de zaadpeulen hebben drie hoeken, marini; van de zee of water.
Trapa is afgeleid van Latijn calcitrapa, wat hetzelfde is als caltrops: een oud 4tandig instrument dat in oorlogstijd gebruikt werd om bergkrijgers tegen te houden. Het wapen had vier spinachtige punten net als deze vrucht die gewapend is met vier hoorns, vergelijk Frans chausse-trape: voetangel, oud-Hoogduits Trapo: val, zie Centaurea calcitraps, Engels water caltrops, tribule aquatique.
Gebruik.
Dodonaeus; ‘Waternoten of water Tribuli zijn verkoelend van aard en hebben een vochtige koude stof dat wateriger is dan die van de aard Tribulus waarin de koude aardachtigheid de overhand heeft, als Galenus zegt. Daarom zijn die, te weten de bladeren ervan, zeer goed om alle hete en vurige gezwellen en zweren te genezen, als een pleister er op gelegd. Die bladeren zijn ook goed gebruikt tot de zweren en verhitting van de mond en de spruw, tegen de verrotting en tot de zwellingen van de amandelen, huig en keel. (2) Het sap van die waternoten wordt ook nuttig verzameld en bewaart om in de zalven en medicijnen die tot de ogen dienen te vermengen.
De inwoners van Thracië omtrent de Strymon, als Plinius betuigt, maken hun paarden met de bladeren van de waternoten vet, dan ze zelf, te weten de mensen van dat land, leven bij de kern van de waternoten en maken er een zeer goed en aangenaam brood van wat de buik stopt en hard maakt.
Tegenwoordig worden de waternoten, dat zijn de kernen ervan als gezegd is, waterkastanjes genoemd en zelfs gedroogd en gemalen of gestampt en tot meelachtig poeder gebracht en worden soms in grote hongersnood en in dure tijden gegeten en er worden koekjes en andere broodjes van gebakken die niet onlieflijk van smaak zijn.
Deze waternoten van Dodonaeus beschreven worden in vreemde landen noch veel meer gezocht dan in deze Neder of Hoogduitse gewesten. Want in Italië worden ze in de hete as gebraden en zo op het eind van de maaltijd gegeten als andere noten of kastanjes, dan zowel op die manier genoten als wanneer er koeken of brood van gebakken wordt geven ze het lichaam zeer weinig voedsel en maken grote verstopping in de buik, als eensdeels te kennen gegeven is.
Dan dezelfde waternoten dienen veel beter om voor een geneesmiddel te gebruiken want door hun verkoelende en enigszins tezamen trekkende kracht dienen ze bijna zo goed als de aard Tribulus om de vermeerdering van de hete gezwellen te beletten en om alle zinkingen te verhoeden.
Die waternoten gepoederd en met wijn ingenomen zijn goed diegene die bloed plassen en die niergruis hebben en stoppen allerhande buikloop en daarom worden ze in de zalf van Agrippa ook gedaan.
Sommige gebruiken ze het liefst als ze noch vers zijn en verzekeren dat ze dan zeer nuttig zijn om de steen te laten rijzen’.
ein sceyn also genantDas ccccix Cap Tucia latine et grece·arabice thucia· (Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel thucia spτicht das thucia seÿe ein stein unnd kommet auþ der eτden auch kommet thucia auþ dem ofen·(Thucia hat mancherhande farb·der ein ist weiþ·der ander grün·der dτitte citrin farbe·Der weiþ ist der beste unnd der subtilest·sein tugent ist kelten·(Auch spτechen ettlich meister das thucia komme auþ dem metallen als auþ golde silber und auþ bleÿ·Der auþ bley kommet ist der beste nach dem ersten·(Thucia soll genüczet werden zů der erczneÿen der augen·(Ettlich meisteτ sprechen das diþ gemacht werde mit künsten von etlichen kreüttern und blettern·als von den blettern des feÿgen baums· (Item von dem blettern der maulberen·dise gedôτret in einen offen und darnach gebulveτt·abeτ diþ hat nit als groþ krafft als das von jme selber wechset an dem erdtrich oder an dem metallen (D·j·)[440] (Von thucia lÿse das bůch Pandecta dz vc·lxxxvj·capitel findest du wie dÿþs gemachet wirt oder wo dz her kommet· |
Een schijn alzo genoemd. Tuchia. Dat 409de kapittel. Tucia Latijn en Grieks. Arabisch thucia. Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel thucia spreekt dat thucia is een steen en komt uit de aarde, ook komt thucia uit de oven. Thucia heeft vele kleuren, de ene is wit, de andere groen, de derde citroenkleurig. De witte is de beste en de subtielste, zijn deugd is verkoelen. Ook spreken ettelijke meesters dat thucia komt uit het metaal zoals uit goud, zilver en uit blei. Dat uit blei komt is de beste na de eerste. Thucia zal genuttigd worden tot de artsenijen van de ogen. Ettelijke meesters spreken dat dit gemaakt wordt met kunsten van ettelijke kruiden en bladeren zoals van de bladeren van de vijgenboom. Item, van de bladeren van de moerbei, deze gedroogd in een oven en daarna gepoederd, maar dit heeft niet alzo grote kracht zoals dat van zichzelf groeit aan het aardrijk of van de metalen. [440] Van thucia lees dat boek Pandecta dat 586ste kapittel vindt u hoe dit gemaakt wordt of waarvan het komt. |
Vorm.
Zinkoxyde of zinkwit is ook wel bekend als philosophische wol, wit niets en zinkbloem. Zinkoxyde ontstaat bij verbranding van het zink. Het is een wit en fijn poeder dat onoplosbaar is in water en ethanol. Zinkoxide ontstaat door verbranden van zink. Als pigment in verf is zinkwit enigszins transparant, in tegenstelling tot titaanwit, dat volledig dekkend is. Zinkzalf is een vrij te verkrijgen zalf ie bestaat uit zinkoxide en vaseline. Het wordt toegepast tegen een breed scala aan huidaandoeningen. Zinkzalf heeft een verkoelend, dekkend en adstringerend effect. Voor veel mensen is het bekend als de zalf tegen geïrriteerde babybilletjes.
Naam.
Tuchia zou uit de fijnste vonken van de koperovens afkomstig zijn, het is wit en heel licht. Zinkoxide of zinkwit is ook wel bekend als philosophische wol, wit niets en zinkbloem. Het wordt in Duitsland Nichtes genoemd, - vandaar het spreekwoord ’Nichtes ist die augen gut’ omdat het goed zou zijn voor de ogen. Een karakteristiek spreekwoord in Toscane zegt: ‘Nulla, fa bene agli occhi’, niets doet de ogen goed,’. De Roemenen bevelenn apa de nimic, ‘water van niets’, aan. De Hongaarse boeren verstaan onder het semmi, ‘niets’, het nihil philosphorum of zinkoxide dat ze als het opgelost is in de ogen druppelen.
Gebruik.
Herbarius in Dyetsche; ‘Tuchia verkoelt en stopt, het vult de zweren met vlees, het heelt en droogt. Tuchia maak je aldus: ‘Gebruik het veel of was het in rozenwater en dan doe je het waar je wil of je maakt er een oogzalf of een medicijn voor de ogen van’. De kracht van gewassen tuchia is zeer goed om in de ogen te lopen en tegen veel andere oogziekten.
Het poeder van tuchia verdroogt de zweren van de manlijke roede en verteert daar de vochtigheid, Pandecta’.
Herbarijs; ‘Asabattara is heet en droog in de 4de graad. En het zijn schillen die van het koper vallen waar men mee smeedt. Dit laat bij de vrouwen hun stonden komen en laat goed urine maken en helpt diegene die gevallen zijn (epilepsie) en zuivert wonden’.
In Asabattara zien we aes; koper, battitura, van battere; hamerslag. Het zijn de schilfers van de verbrande korst metaal die onder het smeden er afspatten. Mogelijk is er in geschrapt omdat iemand asabaccara gelezen heeft en dit niet met koperschilfers kon overeen brengen. Dioscorides zegt ook; ‘Pariter duas aeris squammae facit species’ en verwijst naar Galenus (lib.9 de simple.medicament facultatibus) en naar Paulus Aegineta (lib. 70) en naar Aetius (lib.2)
Maar het gebruik stemt wel overeen met Asarum. Herbarius in Dyetsche zegt over Asarum; ‘Wilde Nardus of asarum is heet en droog in de derde graad. Doet de stonden der vrouwen komen, het doet ook pis lossen’. Het meest lijkt de beschrijving van de Gart er op; ‘Asarum grece, backara vel nardus agrestis latine. Heet en droog in de derde graad’, en is de gebruikswijze hetzelfde als in de Herbarijs. Die vermeldt verder ook niets over het gebruik bij de ogen.
Neszeln cccx Ca (U)Rtica latine·grece ÿgnidalis vel acalifex arabice huiure vel varikstatum vel sarich· (Der meÿsteτ Avicenna in seinem andern bůch in dem capitel uτtica beschreibet uns und spτicht das uτtica unnd jr same sind heÿþ an dem anfang des eτsten grades·und trucken an dem andern·der same ist nit als gar trucken als daz kraut ist·(Galienus in seinem bůch genant de cibis in dem capitel Uτtica und auch in dem sechsten bůch genant simplicium farmacoτum in dem capitel acalifex beschτeibet uns und spτichet das dises krauts bleter und same gebτauchet werde in der erczneÿ und ist von natur tringen die feüchtigkeÿt des menschen und sunderlich mit schwiczen·(Nesseln genüczet bτinget lust und begird und reÿczet dem menschen zů unkeüscheÿt· (Nesseln samen ist gůt calculosis das ist die stein haben und sunderlichen in den lenden·(Diascoτides spτicht dz nessel gesoten und die haut da mit gewåschen heilet den bõsen grÿndt. (Nesseln gesotten und die gestossen und aussen auff dem bauch gelegt weichet jn·(Nesseln samen gebulfert und den getruncken mit wein vertreibt den stein in den lenden·(Den samen gestossen und gemischt mit hõnig und also genüczet mit wein benÿmmet den alten hůsten unnd raumet die bτust·(Serapio der same von nesseln genüczet mitt hônig bτinget reýczunge zů unkeüscheyt·(Nesseln bletern gestossen unnd davon gemacht ein pflaster und das gelegt auff eins dobenden hundes bÿþe heÿlet den auff stund· (Item die bleter gestossen und darunder gemengt salcz und das gelegt auff faul alt schaden als ein pflaster reÿniget die unnd eczet dz faul fleisch auþ·(Des gleichen thůt auch der same gebulfert und in faul wunden gestreüwet friþet sÿe zůhandt· (Die bletter geleget auff der [441] frauwen heimlicheÿt bτinget die můter zů recht·Nesselnsamen mit hônig genüczt benÿmmt daz keichen und treibet hin die geschwer von der bτust·(Neþeln bletern gesoten und die gemischt mit mirτen und das geleget auff dem frauwen bauch bτinget menstruum·(Der meister Rasis spτicht das ôle von nesseln genüczt weichet dem bauche unnd treÿbet hin die grobe feüchtung·(Johannes mesue spτicht dz nesseln samen geessen mit zwÿbeln oder mit dem dottern eins eÿes bτinget lustung den mannen und auch den frauwen·(Der same gebulveret und gestreüwet in den schaden cancer genant benymmet den czů hant·(Item Isaac spτicht das nesseln beneme die grobe feüchtung und macht harmen und benÿmmet daz lenden wee·(Avicenna spτichet das nesseln mitt wein gestoten und den getruncken hilffet den die schwere edumen unnd vertreibet den alten hůsten und ist gůt den erkalten lungen·(Platearius. Nesseln mit wein getruncken hilffet dem man der mit seinem weÿbe nit wol gemein kan sein·noch baþ hilffet der same mitt pfeffer gestossen unnd den mit hônig gemischet und genüczt·(Nesseln mit baumôle gesoten unnd die haut damit gestrichen wirt schwiczen zůhant·(Item nesseln samen gesamelt in der erne der ist zů allen obgeschτiben gebτesten gůtt und fast besser dann zů andern zeÿten·(Platearius nesseln wurczeln mit starckem wein gestossen und dz gelegt auff das milcz gleich eÿnen pflaster benymmet dÿe geschwulst davon·(Dises genüczet zů der sucht podagra genant und die fŭþ damit gestrichen hilffet fast wol·(Item nesseln bleter gestossen mit salcz und darvon gemachet ein pflaster reÿniget die unreinen wunden und ist auch sunderlichen gar gůtte zů dem geschweren·(Item ôle von nesseln gelassen in die oτen benÿmmet auch jne die geschwulst unnd trücknet alle flieþenden geschwere·(Die meyster spτechen auch dz do seÿ ein ander gestalt der nesseln unnd die heisset in grexen archangelica das ist eÿter nesseln unnd die ist meer heÿsser natur· (Item wer der starcken suchte warten ist oder hat als dann ist apoplexia der siede eytter neþeln mit wein unnd trincken den dick es vergeet jm·(Item der selben nesseln samen mit hônig gesoten unnd getruncken unnd auch über die lenden gesalbet und gepflastert benÿmmet die lenden sucht·(Der selbigen tranck benÿmmet auch den froste von dem menschen und vertreibt do mit den hůsten den also getruncken und gesalbet·(Auch machet er gesundt die lungen und benÿmmet auch des leibes geschwulst·(Galienus eÿter neþseln bleter mit salcz wol gestoþen und über bôse geschwern ge (D·ij·) [442] legt und gebunden heilet davon auch reÿniget diþ eÿter nesseln geschweτn unnd faul wunden·(Eÿter nesseln bleter in ôle gesoten heilent wunden von dem dobenden hund gebissen·(Diascoτides wenn dz hirn feücht ist und allen tag treüffet und fleüþet der trincke uber eÿter nesseln samen mit gůtem wein gesoten und auch die stirn und dz haubt damit bestrichen·(Wôlicher nit gehôτen mag der sol der selbigen nesseln wurczel in wein oder in wasser sieden und daz trincken es hilfft·(Johannes mesue eÿter nesseln gestossen mit salcz und mit eÿer todttern und mit hôner schmalz gemengt und in dem schweiþ bade die haut damit bestrichen zweÿ oder dτeü male nach einander vertreibet dz gucken und raude haut·(Platearius eÿter nesseln fast in die nasen gelassen wirt von stunden an blůten·(Plinius wôlicher nit schwiczen mag der siede eÿtter nesseln mit baumôle und bestreiche damit die haut er wirt schwiczen on zweifel. (Cassus felix nesseln in eþsig und salcz gesoten und dz genüczet reÿniget den schleÿme auþ dem magen und tůdtet auch die würm darjnne die von unzeitigen obs kommen. (Isaac eÿter nesseln mit baumõle gesoten und die geschwollen fŭsse damit bestrichen vertreibt die geschwulst davon·(Item Albertus spτicht wer dise neþeln mit einem kraut genant gerbel tregt in seiner hant ist sicher voτ seÿnen vemden und voτ fantaseÿ· |
(1) Brandnetels, 410de kapittel. Urtica Latijn. Grieks ÿgnidalis vel acalifex. Arabisch huiure vel varikstatum vel sarich. (Urtica dioica) De meester Avicenna in zijn andere boek in het kapittel Urtica beschrijft ons en spreekt dat Urtica en zijn zaad is heet aan de aanvang van de eerste graad en droog aan de andere, het zaad is niet als erg droog zoals dat kruid is. Galenus in zijn boek genaamd de cibis in het kapittel Urtica en ook in het zesde boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel acalifex beschrijft ons en spreekt dat dit kruid zijn bladeren en zaad gebruikt wordt in de artsenij en is van (2) natuur verdringen de vochtigheid van de mensen en uitzonderlijk met zweten. Brandnetels genuttigd brengt lust en begeerte en hitst de mensen op tot onkuisheid. Brandnetelzaden is goed calculosis, dat is die de steen hebben en vooral in de lenden. Dioscorides spreekt dat brandnetels gekookt en de huid daarmee gewassen heelt de kwade schurft. Brandnetels gekookt en die gestoten en buiten op de buik gelegd weekt die. Brandnetelzaden gepoederd en dan gedronken met wijn verdrijft de steen in de lenden. De zaden gestoten en gemengd met honing en alzo genuttigd met wijn beneemt de oude hoest en ruimt de borst. (3) Serapio, het zaad van brandnetels genuttigd met honing brengt ophitsing tot onkuisheid. Brandnetelbladeren gestoten en daarvan gemaakt een pleister en dat gelegd op een (4) dolle hond beet heelt die op stond. Item, de bladeren gestoten en daaronder gemengd zout en dat gelegd op vuile oude schade als een pleister reinigt die en eet dat vuile vlees uit. Desgelijks doet ook dat zaad, gepoederd en in vuile wonden gestrooid vreet ze op gelijk. (5) De bladeren gelegd op de [441] vrouwen heimelijkheid brengt de baarmoeder recht. Brandnetelzaden met honing genuttigd beneemt dat kuchen en drijft heen de zweer van de borst. Brandnetelbladeren gekookt en die gemengd met mirre en dat gelegd op de vrouwenbuik brengt menstruatie. De meester Rasis spreekt dat olie van brandnetels genuttigd weekt de buik en drijft heen de grove vochtigheid. (3) Johannes Mesue spreekt dat brandnetelzaden gegeten met uien of met de dooier van een ei brengt lust de mannen en ook de vrouwen. Dat zaad gepoederd en gestrooid in de schade kanker genaamd beneemt dat gelijk. Item, Isaac spreekt dat brandnetels beneemt de grove vochtigheid en maakt plassen en beneemt de lendenpijn. Avicenna spreekt dat brandnetels met wijn gestoten en dan gedronken helpt die er zwaar ademen en verdrijft de oude hoest en is goed de verkouden longen. Platearius. (3) Brandnetels met wijn gedronken helpt de man die met zijn wijf niet goed algemeen kan zijn, noch beter helpt het zaad met peper gestoten en dat met honing gemengd en genuttigd. Brandnetels met olijvenolie gekookt en de huid daarmee gestreken wordt zweten gelijk. Item, brandnetelzaden verzamelt in de oogst dat is tot alle opgeschreven gebreken goed en erg beter dan in andere tijden. Platearius, brandnetelwortels met sterke wijn gestoten en dat gelegd op de milt gelijk een pleister beneemt de gezwellen daarvan. (6) Dit genuttigd tot de ziekte podagra genaamd en de voeten daarmee gestreken helpt erg goed. Item, brandnetelbladeren gestoten met zout en daarvan gemaakt een pleister reinigt de onreine wonden en is ook uitzonderlijk erg goed tot (7) de zweren. Item, olie van brandnetels gelaten in de oren beneemt ook die de gezwellen en droogt alle vloeiende zweren. (8) De meesters spreken ook dat er is een andere vorm van brandnetels en die heet in Grieks archangelica, (Urtica pilulifera) dat is etter brandnetels en die is meer hetere natuur. Item, wie de sterke ziekte wacht is of heeft een beroerte die kookt etter brandnetels met wijn en drinkt die vaak, het vergaat hem. Item, dezelfde brandnetelzaden met honing gekookt en gedronken en ook over de lenden gezalfd en gepleisterd beneemt de lendenziekte. Dezelfde drank beneemt ook de koude van de mensen en verdrijft die met de hoest, die alzo gedronken en gezalfd. Ook maakt het gezond de longen en beneemt ook het lijf zijn gezwellen. Galenus etter brandnetelbladeren met zout goed gestoten en over kwade zweren [442] gelegd en gebonden heelt daarvan, ook reinigt deze etter brandnetels zweren en vuile wonden. Etter brandnetelbladeren in olie gekookt helen wonden van de dolle hond gebeten. Dioscorides, als de hersens vochtig zijn en elke dag druipt en vloeit die drinkt daarvoor etter brandnetelzaden met goede wijn gekookt en ook dat voorhoofd en dat hoofd daarmee bestreken. Wie niet horen mag die zal dezelfde brandnetelwortel in wijn of in water koken en dat drinken, het helpt. Johannes Mesue, etter brandnetels gestoten met zout en met eierendooiers en met hoedervet gemengd en in het zweetbad de huid daarmee bestreken twee of driemaal na elkaar verdrijft de schele en ruige huid. Platearius, etter brandnetels erg in de neus gelaten wordt van stonden af aan bloeden. Plinius, wie niet zweten mag die kookt etter brandnetels met olijvenolie en bestrijk daarmee de huid, hij wordt zweten zonder twijfel. Cassus Felix, brandnetels in azijn en zout gekookt en dat genuttigd reinigt het slijm uit de maag en doodt ook de wormen daarin die van onrijpe ooft komen. Isaac, etter brandnetels met olijvenolie gekookt en de gezwollen voeten daarmee bestreken verdrijft de gezwellen daarvan. Item, Albertus spreekt wie deze brandnetels met een kruid genaamd duizendblad draagt in zijn hand is zeker voor zijn vijanden en voor fantasie. |
Vorm.
Een beschrijving is niet nodig, men vindt deze plant op de tast. Brandnetels kunnen steken, die stekels staan schuin opgericht, door ze van onderaan naar boven toe vast te pakken voelt men die stekels niet, in hun jeugd steken ze evenals met oud worden minder.
Naam.
(1) Dodonaeus; ‘Deze kruiden worden in het Grieks Acalyphe genoemd of ook Cnide omdat ze met hun schadelijke wolligheid stekend zijn en naar die brandende en bijtende kracht heten ze ook in het Latijn Urtica, in het Hoogduits Nessel, in het Nederduits netelen, in het Engels nettel.
De naam Urtica is gekomen van het woord Uro wat bij de Latijnen branden betekent als de poëet en dokter Macer betuigt en zegt;
‘Urtica heeft de naam gekregen van het branden.
Want als men die aanraakt ontsteekt ze onze handen’.
Daarvan is ook de Nederduitse naam gekomen want men noemt deze kruiden hier te lande brandende of hete netels en soms ook bern-netelen.
Urtica, is afgeleid van Latijn uro: branden. Alle groene delen van deze planten zijn bedekt met korte, prikkelende haren en met brandharen.
De naam netel is een oud woord dat alleen in west Germaanse spraken te vinden is en gaat terug op een woord dat ook in het oud-Hoogduits Nezzila gevonden wordt, midden-Hoogduits Nezzel en in tegenwoordig Duits Nessel, oud-Engels netele en Engelse nettle, Zweeds nassla: wat branden of jeuken betekent, meestal met een woord als brandend ervoor. Maar Angelsaksisch netel, van naedl, betekent in dezelfde taal ook een naald, vergelijk oud-Duits Nezzi: getwijnd garen. Deze woorden voeren op Germaans natilon terug, een verkleining hiervan zien we in het Noorse brenne-nata. Het woord behoort tot het Indogermaanse ned: tezamen draaien of knopen, een naam die verwant is met net, neteldoek. Dat ook de Germanen netten uit netels maakten leert ons de verwantschap van de namen: het Gotische nati, het Angelsaksische net, (het net) netele, de netel en nessel. Ook het naaien schijnt hiervan zijn oorsprong te hebben zoals we zien in Pruisische naam voor de netel, noatis en Lets natra.
Het woord behoort tot het Indogermaanse ned, ‘tezamen draaien’ of ‘knopen’, een naam die verwant is met net en neteldoek.
(8) Dodonaeus; ‘‘Het derde geslacht wordt in Brabant hete netels genoemd, in Hoogduitsland Heyter Nesselen omdat het zo heet en brandend in het aanraken is, in het Latijn Urtica urens minima, dat is allerkleinste brandende netels’.
Urtica urens is de kleine netel of Duitse kleine Nessel. Eiternessel bij Hildegard en Bock. Eitar is in oud Hoogduits gif.
Gebruik.
Jong werden ze zelfs als groente gegeten en werden wel geplukt om er soep van te maken. Ze bevatten veel kalk, fosfor en ijzer, het is een van de zeldzame planten die vitamine D bevat, wat gebruikt wordt voor de vorming van de beenderen. Medisch werd de brandnetel ook gebruikt, het blad bevat ijzer en werkt zo bloedvormend en bloedreinigend, wordt gebruikt tegen het bloed opgeven. Al bij de ouden werd de brandnetel gebruikt ter stimulering. Ook werd het gewas wel als uitwendige prikkel gebruikt op het lichaam om die te stimuleren bij verlamde delen. Netelvuur verwekt liefdesvuur. Zo kwam het kruid voor in minnedranken die moeders mengden voor de bruiloftsdag van hun dochters zoals verhaald wordt in de sage van Tristan en Isolde waar de werking noodlottig uitviel.
Herbarius in Dyetsche; ‘Netel of Urtica is heet in het begin van de derde en droog in de tweede graad. Het zaad is van mindere droogheid dan het kruid, dat is de kracht van de netel. Het is verzwerend, tot zich trekkend, ontbindend en verbrandend. In haar is de kracht om te openen en (2) sterk af te drogen.
(7) Als je netelen met radijs kookt en dan met meel van lijnzaad mengt breekt het de blaren die bijna rijp zijn.
De as van netelen is goed tegen kanker. (4) Dezelfde as dat met zout gemengd is, is goed tegen zweren die van hondenbeten komen of van andere zweren en tegen kanker.
Tegen wrijving van de zenuwen maak je een pleister van netel en zout.
De gestampte bladeren van de netel zijn goed tegen het bloeden van de neus.
Het gebroken zaad dat in de neus geblazen wordt opent sterk de verstopping van de neusgaten in de hersens. Het gebroken zaad dat met ui gemengd is zuivert de borst van grove vochtvermenging. (3) Als je het zaad in wijn kookt verwekt het tot onkuisheid. Het poeder van het zaad met een vers ei genomen is voor hetzelfde goed. (3) Het opent ook de mond van de baarmoeder zodat de baarmoeder het sperma kan ontvangen. Als je het met ui mengt en met eieren eet doet dit hetzelfde. (5) Als je het onder in de baarmoeder met mirre doet dan laat het de stonden komen en opent het de baarmoeder. Hetzelfde gebeurt ook als je haar kooksel met wat mirre drinkt. Of als je van de gestampte bladeren van netelen, mirre en wat wijn een soort pleister maakt en die op de baarmoeder pleistert opent het de baarmoeder en laxeert slijm en grove vochtvermenging, niet met de kracht van purgeren die in de netelen is, maar met haar afdroging. Olie van netelen is tegen hetzelfde goed en ook helpt het als je het op (6) jichtige leden zalft.
Popjes of pillen die van onder in het einde gedaan worden die van honing en poeder van netelen gemaakt zijn laten naar het toilet gaan.
(3) De netelen hebben wat winderigheid in zich om onkuisheid te verwekken vooral als het gedronken wordt met zoete wijn volgens Avicenna, Pandecta en Serapio’.
Herbarijs; ‘Urtica, dat is de netele. Ze is heet in de 3de graad. En gestampt en gepleisterd op de (3) lies poort, dat is vulva, en op de lendenen geeft macht tot wellust en laat goed urine maken.
En ze is goed tegen koude jicht en tegen leden die slapen en tegen de (6) jicht en tegen onderbuikspijn is het dat men ze stampt en erop legt en dat men het drinkt. En ze verlicht verse loop en stopt droge. Ze zuivert de borst van taaie fluimen en geneest de dagelijkse koorts. En is goed tegen de witte vloed en tegen de geelzucht.
Netelen gestampt en het sap gewrongen in verse wonden droogt ze en geneest ze. En het sap gemengd met het wit van een ei stopt bloed van wanen (uitgroei in de huid), dat komt omdat men het erop legt.
Echter het sap in de mond gehouden droogt en geneest de huig die van grote versheid komt.
Olie van olijven daar netelen in gekookt zijn laat goed zweten is het dat men het lichaam daarmee zalft. En netelen gestampt en op de aambeien gelegd geneest ze’.
Zie kapittel 69.
Vorm.
De gekweekte vormen zijn meestal meerjarigen en worden als schaduwplanten gebruikt, het zijn echte bodembedekkers. De tegenovergestelde verfrommelde bladeren zijn van een doffe groene kleur.
Het zijn lage planten die meestal vertakt zijn aan de voet, velen zijn onkruiden. Paars, geel, purper, gevlekte of witte bloemen.
Naam.
(1) Dodonaeus; ‘Deze kruiden worden gewoonlijk in het Nederduits dovenetels genoemd, in het Hoogduits Tode Nessel en Taube Nessel, in het Italiaans ortica morta, in het Frans ortie morte, in het Latijn noemt men ze ook Urtica iners en Urtica mortua. Dan Plinius zegt dat die soort van netels die niet branden of heet is Lamium genoemd wordt.
De tweede soort mag men in het Latijn Urtica iners altera noemen, in het Nederduits tweede of stinkende dovenetels. Deze soort schijnt eensdeels overeen te komen met dat gewas wat bij de Grieken Galiopsis of Galeobdolon genoemd plag te wezen, in het Latijn Urtica labeo’.
De plant verschijnt in de 10de eeuw als blind of dumb nettles. In de 15deeeuwse Gart verschijnt het als Urtica mortua: dode netel. Ze werden met de brandnetels wel in dezelfde groep geplaatst, maar branden niet of zijn dood. Sinds die tijd heeft het een verbinding met dood. Franse ortie morte, Duitse Dodte Nessel en het Engelse dead nettle hebben een universeel testament van dat uiterlijk.
Lamium van Plinius zou van het Griekse laimos afgeleid kunnen zijn: de keel of muil, en is daardoor verbonden met lamos: een groot hol. Lamia is een vampier, vergelijk. Grieks lamos: muil dat verbonden is met Latijn lemures of nachtgeesten. Een verterend monster met hoofd en borst van een vrouw en lichaam en staart van een serpent, een vampire of heks
Waarschijnlijk is het woord verbonden met Lamia: de koningin van Libië, wiens naam door de Grieken werd gebruikt om kinderen af te schrikken die ze zou verslinden. Lamia was de mooie Libische koningin die door Zeus bemind werd. Uit jaloersheid roofde Hera al haar kinderen en sinds die tijd rooft Lamia de kinderen van anderen om ze te doden. Daarom werd haar naam gebruikt om kinderen bang te maken.
Gebruik.
Dodonaeus; ‘‘Dovenetels worden van sommige in alles de hete netels van aard en krachten gelijk gehouden, sommige willen zeggen dat ze veel droger en warmer van aard zijn dan de hete netels.
De bladeren, het sap, de steel en het zaad van de dovenetels, naar het zeggen van Dioscorides, zijn krachtig om alle hardigheden te vermurwen en om alle kroppen, klieren, bloedzweren en andere zwellen te verteren en te laten scheiden, zelfs kanker en de zwellen die achter de oren plegen te komen, maar om dat te doen moet men er een pleister of papje van maken en dat zo lauw op die plaats de tijd van twee dagen lang houden. Het water daar deze dingen in gekookt zijn wordt ook voor zeer goed gehouden om daarmee te stoven of te baden in dezelfde gebreken.
Hetzelfde zaad en bladeren zijn ook zeer goed om de voortsetende zweren, kanker en vervuilde verrotte zeren te genezen met zout gestampt en daar opgelegd. Plinius schrijft ook hetzelfde van de Galiopsis in het 9de kapittel van zijn 27ste boek; ‘de bladeren, zegt hij, en de stelen genezen alle hardigheden en kanker met azijn gestampt en opgelegd en ook de kropzweren of klieren. Ze verteren en laten scheiden allerhande groeisels en het gezwel achter de oren. Men plag de wonden en zeren ook met het sap of afkooksel van deze bladeren te stoven of te baden. Hetzelfde gewas geneest ook alle verrottende zeren en kankerachtige zweren.
yszern kraut ccccxii c Verbena vel berbena vel sacra herba latine·grece gerobotanum vel peristerion·arabice alhea· (Der meister Diascoτides in dem capitel gerebotanum idest verbena beschτeibet uns und spτicht das der seÿ zweÿerhand·Eins wechþt krumm·dz ander schlechte·Das erste nennet man pitagoτas czů latein centrum galli unnd die wechset krump·Dÿe ander nennet man zů latein gallanacia oder verbena dise beÿde kreütter haben bletter die sind weÿþfare unnd sind gekerffet geleich dem coτiander bletter und haben einen stamm eins arms lang unnd eÿn lange wurczel die ist dünne·(Galienus in dem achtenden bůch genant simplicium farmacoτum in dem capitel peristerion·idest verbena spτichet das die seÿ truckener nature unnd ist fast gůtte genüczet zů feüchten oder fliessenden wunden oder zů alten schaden·(Diascorides spτichet das dÿe wurczel seÿ gůtte mit wein getruncken für die gelesucht·und hilfft auch also getruncken dem keichenden. (Jssern kraut gestossen unnd als ein pflasteτ gelegt auff die wunden heilet und trücknet sÿ zůhandt·(Jssern krautes saft mit wein getruncken benymmet die vergifft in dem menschen· (Die bleter und wurczel geleget in wein und den getruncken benÿmmet tercianam· (Item der bletter eÿn quintin (D·iij·) [444] in wein gethan und den also laþsen steen vier tag und den darnach in dem munde gehalten heilet die geschwere darjnn·(Diþ kraut gesoten in wasser und in einer wirtschatf der gest damit begossen machet sÿ frôlich und wol gemůt·(Wôlicher tercianam het der neme diser bletter dτü und dτeÿ wurczeln und laþ die steen in wein übernacht und trinck den an dem anfang des fiebers es vergeet jme zůhant·und der quartanam het der nem vier bleter und vier wurczel·(Platearius wôlicher diþ kraut beÿ jm tregt und kommet zů einem siechen und fraget jn wie es jm gang antwurt er wol so genÿset er·antwurte er aber übel so stirbet er·Dises findet man auch geschτÿben in dem passionario·(Der meister paulus spτicht·das eÿsen kraute gesotten mitt wasser und dz genüczt reÿnigt den frauwen jr můter und bτinget jn menstruum·(Den samen mit fenchelsafft gemischt und dz gelassen in die augen reÿniget sÿ und machet ein klar gesicht. (Plinius spτicht dz beÿde verbena als die krumm und die schlechten haben alle ein natur auch spτicht er dz verbena zů vil dingen gůt seÿ und sunderlichen gůtt zů der lebern und zů dem erhaben oder zerschwollen milcz und ist auch gar gůt der siechen lungen·(Item eÿsen kraut unnd wurczeln gestossen unnd auch davon getruncken vertreybet den stein und dises ist auch gar an vil menschen beweret woτden·(Item eÿsen kraut auþ der erden gebτochen so die sunne ist jm wider mitt benonien kôτner umbhangen unnd also an den hals gehencket ist auch vertreiben die fallendt sucht Albertus magnus de virtutibus herbarum·(Item Albertus spτichet auch so man das voτgeschτiben kraut ist legen in ein taubhauþ do sind vil tauben sich sameln· |
(1) IJzerkruid, 412de kapittel. Verbena vel berbena vel sacra herba Latijn. Grieks gerobotanum vel peristerion. Arabisch alhea. (Verbena officinalis) De meester Dioscorides in het kapittel gerebotanum, id est Verbena, beschrijft ons en spreekt dat het is tweevormig. Een groeit krom en de ander recht. De eerste noemt men Pythagoras en in Latijn centrum galli en die groeit krom. De andere noemt men in Latijn gallanacia of Verbena en deze beide kruiden hebben bladeren die zijn witkleurig en zijn gekerfd gelijk de korianderbladeren en hebben een stam van een arm lang en een lange wortel die is dun. Galenus in het achtste boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel peristerion, id est Verbena, spreekt dat die zijn van droge natuur en is erg goed genuttigd tot vochtige of vloeiende wonden of tot oude schade. Dioscorides spreekt dat de wortels zijn goed met wijn gedronken voor de geelziekte en helpt ook alzo gedronken de kuchende. (4) IJzerkruid gestoten en als een pleister gelegd op de wonden heelt en droogt ze gelijk. IJzerkruid en zijn sap met wijn gedronken beneemt het vergif in de mensen. Die bladeren en wortel gelegd in wijn en dan gedronken beneemt derdedaagse malariakoorts. Item, de bladeren een 1, 67 gram [444] in wijn gedaan en den alzo laten staan vier dagen en dan (3) daarna in de mond gehouden heelt de zweren daarin. Dit kruid gekookt in water en in een gezelschap de gasten daarmee begoten maakt ze vrolijk en welgemoed. (5) Wie de derdedaagse malariakoorts heeft die neemt deze bladeren drie en drie wortels en laat die staan in wijn overnacht en drink dat aan de aanvang van de koorts, het vergaat hem gelijk, en die de vierdaagse malariakoorts heeft die neemt vier bladeren en vier wortels. Platearius, wie dit kruid bij hem draagt en komt bij een zieke en vraagt hem hoe het met hem gaat en antwoordt hij goed, dan geneest hij, antwoordt hij echter moeilijk, dan ze sterft hij. Dit vindt men ook geschreven in de passionario. De meester Paulus spreekt dat ijzerkruid gekookt met water en dat genuttigd reinigt de vrouwen hun baarmoeder en brengt hun menstruatie. De zaden met venkelsap gemengd en dat gelaten in de ogen reinigt het en maakt een helder gezicht. Plinius spreekt dat beide Verbena, zoals de kromme en de rechte, (een Veronica soort) hebben alle een natuur, (2) ook spreekt hij dat Verbena tot veel dingen goed is en uitzonderlijk goed tot de lever en tot de verheven of gezwollen milt en is ook erg goed de zieke longen. Item, ijzerkruid en wortels gestoten en ook daarvan gedronken verdrijft de steen en dit is ook erg aan veel mensen ondervonden geworden. Item, ijzerkruid uit de aarde gebroken zo de zon is hem tegen en met pioenkorrels omhangen en alzo aan de hals gehangen is ook verdrijven de vallende ziekte, Albertus Magnus de virtutibus herbarum. Item, Albertus spreekt ook zo men dat voorgeschreven kruid is leggen in een duiventil daar zullen veel duiven zich verzamelen. |
Vorm.
Het kruid heeft tegenoverstaande en lancetvormige bladeren waarvan de middelste bladeren het diepst zijn ingesneden. Opmerkelijk is dat de bladeren en zijtakken kruisgewijs tegenover elkaar staan.
Bleke, blauwe bloemen in aren, klein in verhouding tot de plant in juli/augustus.
Naam.
Dodonaeus heeft twee soorten Verbena, de ene Verbena officinalis en de andere een Veronica als Veronica prostata; ‘Men noemt beide deze kruiden in het Latijn Verbenaca omdat men ze in plaats van Verbena, dat is strooikruid, bij de ouders plag te gebruiken om de vloeren van de huizen en kerken daarmee te bestrooien en te versieren en daarom zijn ze van sommige ook Verbenae genoemd geweest.
Want de ouders plegen de naam Verbena te aan alle kruiden geven die men van de altaren of heilige en gewijde plaatsen plag te nemen die bij de Romeinen van de consul of enige Praetor van de stad geplukt of afgesneden plegen te worden en werden daarom ook Sagmina genoemd met welke naam ze het gewoon gras ook plegen te noemen wanneer dat omtrent het kasteel van Rome geplukt was, als Livius ons leert. Plinius getuigt insgelijks ook in het 2de kapittel van zijn 22ste boek dat Verbenae en Sagmina hetzelfde ding plag te betekenen. Van diergelijke kruiden spreekt Terentius ook in Andria en zegt; ‘neemt de Verbenas van het altaar’, met welke woorden Terentius verstaat dat men niet het ijzerkruid of Verbenaca zou nemen, maar enige van die kruiden die van heilig of gewijd land gehaald zijn en op de altaren van de ouders gelegd plegen te worden, want in de komedie van Menander (waaruit Terentius zijn Andria in het Latijn overgezet heeft) stond geschreven in het Grieks het woord Myrsine, zo Donatus zegt, wat geen ijzerkruid betekent, maar de mirt wiens bladeren veel plegen te dienen om de kerken mee te versieren en de altaren mee te bestrooien en daarom mag het woord Verbena voor geen eigen naam gehouden worden.
1. De eerste soort wordt in het Nederduits ijzerkruid of ijzerhard genoemd, in het Hoogduits Eisenkraut, Eisenhart, Eiserich, in het Spaans verbena, vegebaom, in het Italiaans verminacula, berbena en berbenaca, in het Frans vervaine en in het Boheems werbena, men noemt het in het Grieks Peristereon en Peristereon orthos, dat is omdat van de andere te onderscheiden.
Rechtopstaand ijzerkruid wordt in het Latijn Verbenaca recta en in de apotheken Verbena genoemd. Ze wordt ook genoemd, zo men onder de bastaardnamen vindt, Hiera botane en Herba sagminalis en ook Trygonion, Bounion, Philtrodotes en zo men bij Apuleius vindt Crista gallinacea, Columbina, Ferraria, Exupera, Matricalis en Herculania. Maar met die laatste namen is ze niet zo zeer bekend als met de eerste zodat men die met recht bastaardnamen mag noemen.
Plinius heeft deze eerste soort ijzerkruid mannetje of Verbenaca Mas genoemd en de ander soort of het liggende ijzerkruid voor wijfje gehouden en schrijft aldus in het 9de kapittel van zijn 25ste boek; ‘ijzerkruid is tweevormig, want het heeft soms heel veel bladeren en die soort wordt wijfje genoemd en soms met heel weinig bladeren die men mannetje noemt. Want men ziet overal dat het recht opstaand ijzerkruid niet veel bladeren heeft en het ander of het liggende met een grote menigte van bladeren begroeid is.
Deze kruiden zijn in het Grieks Peristereon genoemd, naar het zeggen van Dioscorides, omdat de duiven daar zeer graag omtrent zijn en daar zeer groot behagen in nemen en om dezelfde oorzaak noemt men ze ook soms in het Latijn Columbina al of men duifkruid zei. En Apuleius schrijft dat de duiven deze kruiden zeer graag plegen te eten’
Volgens Virgilius komt het woord Verbena van viriditas: groenheid, Keltisch terfaen, Sanskriet vardh: groeien. Of uit herba veneris: Venuskruid. Of, en meer waarschijnlijk, is dit woord ontleend aan het Keltisch ferfean of ferfain, een verwijzing naar het wegvoeren van stenen omdat het gebruikt werd als een middel tegen blaasstenen. Dit komen we nog tegen in het Engelse woord voor dit kruid, vervain, Frans herbe a tous maux: kruid tegen alle lijden.
In de historie was dit een beroemde plant. Dit is voor ons zeer eigenaardig als we naar dit droge, takkerige en stijve kruid omzien. Het is mogelijk dat het als een bijzondere plant werd beschouwd vanwege zijn harde stengels en medische eigenschappen. De naam ijzerhard, Duits Eisenhart, Eisenblume bij Kilian, Eisenkraut bij Bock, Isena bij Hildegard en Iserich bij Bock, (is: hard of taai, takjes zijn taai en moeilijk breekbaar) heeft het gekregen omdat de metaaldraadachtige stengels van deze planten zo hard zijn dat de zeis er stomp van wordt. Een andere mogelijkheid zou zijn omdat het gebruikt werd om er ijzer mee te harden. Het kruid zou wonden, die door ijzeren voorwerpen waren toegebracht, genezen.
De plant wordt ook peristereon genoemd, het kruid lokt de duiven aan, (Griekse peristera is duif) vergelijk Duits Taubenkraut, Italiaans verbena en erba colombina, Engels pigeons grasse of columbine omdat de duiven het graag eten volgens Gerard of er verheerlijkt in zijn zoals Apuleius schrijft: "Verbena, qua columbae unice delectantur. Een herba columbaria" "Dat is duyvencruyt". Duiven trokken de kar van Venus.
Dodonaeus over de tweede soort; ‘De andere soort is van ons in het Latijn Verbenaca supina, dat is liggend ijzerkruid genoemd en, als voorzegd is, voor Verbenaca Femina of ijzerkruid wijfje van Plinius gehouden. Dan Dioscorides heeft het eigenlijk Hiera botane genoemd en van de eerste geheel afgezonderd. Hetzelfde heeft Apuleius ook gedaan en schrijft van die twee op apart op verschillende plaatsen. Maar Plinius verhaalt in het 9de kapittel van zijn 25ste boek dat sommige geen onderscheidt tussen de Verbenaca en Hiera botane maken, maar die twee voor een soort gewas houden omdat ze alle beide dezelfde werking hebben. Van diezelfde mening schijnt Galenus en ook Paulus Egineta te wezen, want Galenus in zijn boeken van de krachten der ongemengelde geneesdingen vermaant van geen ander kruid dan van Peristereon, zonder van de Hiera botane te vermanen en insgelijks ook Paulus in het 7de boek spreekt nergens anders van dan van Peristereon alleen. Maar Scribonius Largus schrijft dat Hiera botane Veronica betekent, dan dat mag door dwaling van de uitschrijvers gekomen zijn die in plaats van Verbena Veronica geschreven hebben. Voorts zo wordt deze tweede soort van ijzerkruid van de Grieken Peristeren hyptios of Verbenaca supina in het Latijn genoemd, dat is liggend ijzerkruid, van sommige Verbenaca altera en van anderen Columbina supina. Bij Apuleius heeft het deze navolgende namen in het Latijn, te weten Licinia, Lustrago, Militaris, Verupedium, Crista gallinacea en Demetria en voorts deze Griekse bastaard toenamen die bij Dioscorides gevonden worden, te weten Chamaelycos, Sideritis, Kouritis, Phersephonion en meer anderen’.
Van Ravelingen bij Dodonaeus; ‘De eerste soort van ijzerkruid heet in het Latijn somtijds Feria, Colunbiaris en Peristereon orthios en Herba sacra, Herba sanguinalis of beter Sagminalis en soms ook Trixago. Men noemt ze alle beide in het Nederduits ook wel verbene. Anders heten ze Communis Verbena en Sacra recta en in het Engels verveyne. Liggend ijzerkruid wordt van sommige Cincinalis genoemd en van Lobel klein Spaans ijzerkruid, in het Latijn Sacra Verbenea Hispanica minor en Verbenaca Supina Clusij. Dit kruid heeft in het Grieks een zeer heerlijke naam, te weten Hiera, dat is heilig kruid, als of dat een waardig, heilig en zuiver makend kruid is want men gebruikte de verbenen in oude tijden zowel in de ceremoniën van peis en vrede als van twist en oorlog om de altaren daarmee te vegen en te reinigen waarvan dat eerder de naam Verbena gekregen heeft dan van Herbena als Lobel betuigt’.
Gebruik.
Het was een heilig kruid, ieraboton, herba sacra. Ook Hildegard von Bingen laat ‘Ysena’ gebruiken bij (3) verzweringen en bij gezwellen in de hals.
Herbarijs; ‘Verbena, dat is yserne. En gekookt in wijn laat goed urine maken. Of gestampt en op de blaas gelegd helpt de steen te breken.
(2) En ze is goed voor de ziektes van de zijden, van de lever en van de borst en helpt diegene die tering hebben en geelzucht en de zere ogen, als men haar sap met warm water te drinken geeft.
(3) Het sap van ijzerkruid in de mond gehouden geneest dat mondeuvel (spruw) en de wonden van de mond en zuivert die van allerlei verrotting.
(4) En ijzerkruid gestampt en op een verse gelegd wond geneest ze. (5) En het sap gedronken met warm water voor de aankomst van de derdedaagse malariakoorts geneest ze en van de vierdaagse malariakoorts. En gestampt ijzerkruid en op de pols gebonden voor de aankomst van de koorts helpt zeer’.
feyeln cccciii Ca Viola latine·grece leucis arabice feneflig vel fenefig· (Item in dem bůch circa instans beschτeiben uns die meister und sp [445] rechen daz feÿeln sind kalt in dem ersten grad und feücht an dem ende des andern grads·(Feÿeln sôllen gesamelt werden in dem merczen unnd die trücknen an der sunnen·(Deτ sÿropel von feÿeln soll baþ gesotten werden wann sÿropel von andern blůmen·(Diascoτides in dem capitel leucis idest viola beschτeibet uns und spτicht das feÿeln sind uns wol bekant und dise blůmen werden in der erczneÿe genüczt und die werent ein jare·(Dise blůmen benemen geschwulst von dem magen und das wasser von dýsen blůmen ist gar gůtt für das geschwere in dem hals genant squinancia das gargaisieret·(Der safft von feÿeln kraut benymmet alle erhaben geschwulst die do kommet von hicz·(Des sames getruncken zweÿ quintiu mitt wein bτingt den frauwen menstruum·(Die wurczeln gesoten mit wein und die geleget auff das eτhaben milcz benymmet die geschwulst davon und machet das trucken·(Auch ist diþ sunderlichen gůt genüczet podagricis darüber gelegt als ein pflaster·(Platearius der weÿssen feÿeln gesoten und die geleget auff den bauch der frauwen treibet auþ das todt kindt und benymmet d matricen jr geschwulst unnd auch damit gebeet unden auff reÿniget die matricen und bτinget menstruum·(Der meister Johannes mesue spτicht dz feÿeln benemen haubtwee das do kommet von hicz und machen růwen und schlaffen·und senfftigen auch die bτust und benemen uvulam·das ist das blat in der kelen und auch squinanciam und dises thůt sunderlich der sÿropel von feÿeln·(Die meister spτechen gemeinklich dz do seÿ dτeÿerhande feÿeln·Eÿner ist weÿþ·die ander schwarcz·dye dτitte pfeller far·und haben alle ein krafft in der erczneÿ·(Feÿeln sind gůt gestossen und auff daz verhicziget gelid gelegt an dem leibe·(Veÿeln gerochen oder das kraut auff dem haubt getragen vertreibet die trunckenheit. (Veÿeln in wasser gesoten und getruncken benymmet dz schwerenden zanfleisch·(Veÿeln kraut gesoten und dem bauch nÿderhalb dem nabel mit gebeet hilffet der zerschwollen můter· (Veÿeln wurczeln gestossen mit eþsig und getruncken hilft dem zerschwollen milczen darauf gelegt·(Dises hilfft auch der sucht podagra darauff geleget·(Platearius feÿel kraut und die wurczel gestossen mit wasser und das getruncken hilffet fast wol die kinder an dem hůsten und ob sÿ schwere etemen. (Veÿeln ôle ist czů manchen sachen gůt und sunderlich dz in die oτen gestossen hilft für allerhand wee darjnn·und benymmet das haubtwee das daran gestrichen·(Mit dem ôle den bauch gestrichen vertreÿbet die spulwürme darein vermenget wurmkraut·(Item ein sýrop (D·iiij·) [446] gemachet von veÿeln blůmen also·nymme feyeln blůmen dτeÿ handt foll und gesoten in waþser und durch geschlagen unnd auch sŭþ gemachet mitt zucker ist fast gůtte wider die hicz des fiebers und bτinget auch stûlgang und ist fast gůt wider die verhiczt leber Platearius· |
(1) Violen, 413de kapittel. Viola Latijn. Grieks leucis. Arabisch feneflig vel fenefig. (Viola odorata) Item, in het boek Circa instans beschrijven ons de meesters en spreken [445] dat violen zijn koud in de eerste graad en vochtig aan het eind van de andere graad. Violen zullen verzameld worden in de maart en die drogen aan de zon. (2) De siroop van violen zal beter gekookt worden dan siroop van andere bloemen. Dioscorides in het kapittel leucis, id est Viola beschrijft ons en spreekt dat violen zijn ons goed bekend en deze bloemen worden in de artsenijen genuttigd en die duren een jaar. (6) Deze bloemen benemen gezwellen van de maag en dat water van deze bloemen is erg goed voor de zweer in de hals genaamd squinancia, dat gorgelen. Het sap van violen kruid beneemt alle verheven gezwellen die je komen van hitte. Dat zaad gedronken twee quintin met wijn brengt de vrouwen menstruatie. De wortels gekookt met wijn en die gelegd op de verheven milt beneemt de gezwellen daarvan en maakt dat droog. Ook is dit uitzonderlijk goed genuttigd de podagricus, daarover gelegd als een pleister. Platearius, de witte violen gekookt en die gelegd op de buik van de vrouwen drijft uit dat dode kind en beneemt de matrix zijn gezwellen en ook daarmee gebaad onderop reinigt de matrix en brengt menstruatie. (4) De meester Johannes Mesue spreekt dat violen benemen hoofdpijn dat je komt van hitte en maakt rust en slapen en verzacht ook de borst en beneemt uvulam, dat is de huig in de keel, en ook keelontsteking en dat doet vooral de siroop van violen. ‘(7) De meesters spreken algemeen dat er zijn drie soorten violen. Een is wit, de ander zwart, de derde felle kleur en hebben alle een kracht in de artsenij. Violen zijn goed gestoten en op dat verhitte gelid gelegd aan het lijf. Violen geroken of dat kruid op het hoofd gedragen verdrijft de dronkenschap. Violen in water gekookt en gedronken beneemt dat zwerende tandvlees. Violenkruid gekookt en de buik onder de navel meet gebaad helpt de gezwollen baarmoeder. Violenwortels gestoten met azijn en gedronken helpt de gezwollen milt, daarop gelegd. Dit helpt ook de ziekte podagra, daarop gelegd. Platearius, vioolkruid en de wortel gestoten met water en dat gedronken helpt erg goed de kinderen bij het hoesten en als ze zwaar ademen. (3) Violenolie is tot vele zaken goed en vooral dat in de oren gestoten helpt voor allerhande pijn daarin en beneemt de hoofdpijn, dat daaraan gestreken. Met de olie de buik gestreken verdrijft die spoelwormen daarin, vermengt met wormkruid. (2) Item, een siroop [446] gemaakt van violenbloemen alzo; neem violenbloemen drie hand vol en kook het in water en doorgeslagen en ook zoet gemaakt met suiker is erg goed tegen de hitte van de koorts en brengt ook stoelgang en is erg goed tegen de verhitte (5) lever, Platearius. |
Zie kapittel 432. De afbeelding geeft duidelijk een viool weer.
Vorm.
Het maarts viooltje is een overblijvend plantje met hartvormige blaadjes dat in schaduwrijke plaatsen groeit. De bloemen zijn tweezijdige symmetrisch, violetblauw en zeer kort gespoord. Bloeit van maart tot mei. De zaaddoosjes barsten in 3 delen open waardoor de zaden eruit geslingerd worden. Stengelloze plant, wortelstok met lange en dunne, wortelende uitlopers. Er zijn vormen met witte, lila, purperrode en zwavelgele bloemen.
Naam.
(1) Dodonaeus; ‘De viool wordt in het Grieks Ion en Ion porphyroun geheten, dat is purperkleurige viool of in het Latijn Viola purpurea. Theophrastus noemt ze Ion melan en Mananion, dat is in het Latijn Viola nigra of zwarte viool om de zwartachtige purperen kleur die men in de bloemen ziet. Plinius schrijft dat deze bloemen alleen van de andere violen met de gewone naam Ion afgezonderd en verscheiden is en dat daarna de purperkleurige kleren in het Latijn Ianthinae vestes genoemd plegen te wezen. In de apotheken is deze bloem met de Latijnse naam Viola bekend, maar het kruid zelf of de bladeren, stelen en wortels worden aldaar Violaria en Mater Violarum, dat is Moeder der violen genoemd. In het Nederduits noemt men ze violetten, in het Hoogduits Blaw Violen of Mertzen Violen, in het Frans insgelijks ook violette de Mars, dat is Viola Martia of maartse viool omdat ze meestal in de maand maart plegen te bloeien.
De violen hebben hun naam Ion in het Grieks gekregen, zo Nicander in zijn boek Geoponica schrijft en als Hermolaus vertelt, naar sommige nimfen van het landschap Ionia die aan Jupiter allereerst deze bloemen gegeven en hem daarmee vereerd hebben. Andere verzekeren (immers zo de poëten versieren) dat de violen hun naam Ion in het Grieks gekregen hebben naar de jonkvrouw Jo, want nadat Jupiter zijn beminde Jo in een koe veranderd had om haar alzo voor zijn huisvrouw Juno te verbergen zo heeft de aarde tot voedsel en nooddruft van haar deze bloem voortgebracht en daarvan hebben de violen altijd de naam van die jonkvrouw Ion behouden. Zelfs geloven sommige dat de Latijnse naam Viola daarvan noch zijn oorsprong heeft als of men Viola in plaats van Vitula zei, dat is jonge koe of kalf, mits de letter t wegwerpen. Servius schrijft ook dat de viool daarom in Latijn Vaccinium genoemd is geweest naar de naam van deze jonkvrouw Jo die in een koe veranderd was, want het woord Vacca betekent een koe als blijkt in de uitlegging van de Bucolica van Virgilius die de voornoemde Servius gemaakt heeft, nochtans op andere plaatsen van Virgilius schijnt het dat hij de violen van de Vaccinia verscheiden heeft als twee soorten bloemen te wezen want hij schrijft daar aldus van in zijn tiende Ecloga:
‘De violen zijn zwart en de Vaccinia mede’.
Oude schrijvers noemden het welriekende viooltje ion melan: viola nigra, zwarte viool. Eenmaal komt het viooltje voor bij de beschrijving in de Odyssee van de wonderbare, zelfs de goden verbazende natuur van de grot van Calypso, waar het gewasje groeit in de weiden.
Bij de Grieken en Romeinen werd later een gans aantal van welriekende bloemen ion of viola genoemd. Het Griekse ion leukon werd in Grieks-Romeinse omzetting Leucojum. Dit woord betekent eigenlijk wit viooltje. (7) Tot in de 16de eeuw en nog later heette het viooltje, het bolgewas Leucojum en de muurbloem, Matthiola annua, in alle kruidboeken viola en werden alleen door bijwoorden onderscheiden. Ons viooltje werd zwarte of purperen viool genoemd, de leukoje de witte of de bleke, de muurbloem de gele. Verder heette de nachtviool viola matronalis en zo waren er wel meer "viooltjes".
Ion (ionon) betekent warmen, de neus wordt verwarmd met een welriekende geur, net zoals de roos zijn geur uitstroomt. Het betekent bloeien als teken van warmte, een welriekende plant. Het is de eerste geur, de eerste bloem.
Het viooltje is Grieks. Het heet in die taal ion, dit werd in het Latijns viola. Duits heeft der Viol, in Zuidduits komt das Veiele voor en in Noordduits das Veilchen. Fyoel, Feyal, Feygal, Feyhel in midden Hoogduits.
Gebruik.
Als gorgeldrank is de siroop goed tegen keelontstekingen en goed voor de ademhalingswegen. Violensiroop werd in Duitsland in de gehele middeleeuwen gemaakt en diende als bijzondere lekkernij, ook voor medische doeleinden. Behalve de eigenschappen van de wortels om het braken en de ontlasting te bevorderen beval men een bloedzuiverend aftreksel van bloembladeren aan bij chronisch huiduitslag.
Maerlant; ‘Viola dat kruid staat koud in de eerste nature graad. Twee jaar kan je het goed houden dat opdat je het doet in een zuiver vat, maar het beste is de nieuwe en groene. (2) Men maakt dusdanig doende siroop dat men heet violaet dat uit violen met koken bestaat in water en duw het door een kleed en met suiker is het dus gereed. Wordt het genomen van violen groene dan is het dan van betere doene. (a) Het is goed als men heeft de koorts het lichaam te ontbinden mede maakt men olie van violaat. (3) Dus daarmede, dat men verstaat, men kookt in olie de bloemen en die olie die men er uit ziet komen die men duwt door een kleed dat is wat men violaat heet. (4) Men zalft hem die zijn hoofd zweert als dat hem van hitte deert, voorhoofd en slaap zalft men daarmede dat is voor hem grote behoud’.
Herbarius in Dyetsche; ‘Violen, violetten of Viola zijn koud en nat in de eerste graad.
Van violen maak je siroop, suiker en olie. (2) De siroop van violen maak je aldus: ‘Kook violen in water, dan doe je het door een doek en meng er suiker bij, dat is siroop. Of van het sap van de violenbloemen en suiker maak je een siroop van violen. Of van de bloemen van violen die een nacht lang in lauw water gelegd zijn maak je na de zuivering met suiker een siroop van violen’. Maar van het sap van de bloemen en suiker maak je de beste siroop.
(3) Olie van violen maak je al kokende: ‘Doe de bloemen van violen in olijvenolie wat na de zuivering olie van violen genoemd wordt’.
(5) Tegen verhitting van de lever zalf je aan de buitenkant op de lever olie van violen.
(4) Tegen hoofdpijn die van hete zaken komt en om te slapen strijk je olie van violen op de slapen van het hoofd en op het voorhoofd.
(a) Siroop van violen heeft de kracht om te verzachten, te verkoelen en te bevochtigen en daarom is het goed in scherpe koortsen, vooral in de dagelijkse, derdedaagse of om de dag. Suiker van violen maak je net als suiker van rozen door het sap van violen met wit suiker te mengen. Of de bloembladeren klein te snijden en met wit suiker te mengen en zo een vijftien dagen in de zon laten hangen om het drogen te volbrengen.
(6) Op hete, beginnende blaren stamp je de bloemen of het kruid van violen en leg het erop.
(4) Om te laten slapen in scherpe koortsen was je de voeten in het afkooksel van violenkruid en de slapen van het hoofd of doe daar een spons in en duw het erop.
Als je de bloemen en bladeren van violen, van bernagie en van sla met vers vlees kookt is het een goed eten in de koorts.
Het afkooksel van violen is goed om op schurftige plaatsen te leggen en tegen schurft.
Als je violenbloemen ruikt of het sap op het voorhoofd strijkt geneest het de hoofdpijn die van hete zaken komen.
Tegen blaren in de borst en de longen kook je violen met verfijnd suiker, dat is ook goed tegen hoest die uit hete zaken komt en het verzacht de borst, ook is het goed tegen brandende of hete maag.
De siroop van violen is goed tegen pijn van de nieren, het laat plassen en laxeert de gal volgens Avicenna, Platearius en Serapio’.
Herbarijs; ‘Herba violaria is koud in de eerste graad. (4) En is goed tegen hete hoofdpijn gepleisterd. Het is goed in klysma’s tegen harde loop dat van gal komt. Of diegene die liggen in hete ziekte. Het is goed op alle hete plaatsen, het is goed in wonddranken.
En de violen zijn koud in de eerste graad en vochtig in het midden van de andere graad. En sommige zeggen dat ze meer koudheden heeft dan vochtigheden. En 2 jaar blijven ze goed. Maar het is beter dat men ze elk jaar vernieuwt.
En violen zijn trekkende met hun vettigheid. En laten schijten, maar niet zeer. En helpen tegen blaren binnen die men als pleuris of zijdepijn uitscheldt. En ze maken het lichaam murw. (4) En violen geroken verzacht de hoofdpijn die van hitte komt. En violen met suiker gekookt doen hetzelfde.
(3) En van violen maakt men olie zoals men het van rozen doet en men noemt het oleum vyolateum en men maakt het aldus; Neem violen en kook ze in zuivere olie van olijven in een vat die in een ander vat staat dat met water op het vuur staat en daarna uitpersen, dit is olie vyolaet.
Ook zo maakt men het 40 dagen in de zon zonder vuur die beter is. En is goed voor die zijn hoofd zwaar is dat men daarmee de slaap en het voorhoofd en de voeten bestrijkt, dit laat de zieke slapen.
(2) Dit is siroop vyolaet; Neem violen en kook het in water en dan duw het uit door een doek en dan doe er suiker in, dit is goed gebruikt tegen de koorts. En het kruid gekookt maakt goed bloed. En is goed tegen hete hoest en droge.
Tegen schurft; stamp violen en leg ze erop. Violen gestampt en gelegd op wonden daar been uit gaat, het trekt het uit en zuivert de wonden’.
Belgisch Kruidboek; ‘De welriekende violette werd eerst ten tyde der Romeinen in België, van Italië overgebracht; de bloemen die alhier meest in april worden geplukt, om riekende waters mede te distilleren en syroop te bereiden, bezitten een borstverzachtend middel en worden gebruikt voor buikpyn, kwalen der kinderen en zieke menschen. Het sap uit de driekleurige of veld-violetten geperst en gestooten, is zeer dienstig om op vurige geswellen en wonden te leggen en den brand te verdryven; dit sap wordt ook met de oogzalve gemengd, en het zuivere sap alleen doet de vlekken der oogen verdryven, den brand verkoelen en het gezicht versterken’.
karten die die weber bτauchen zů dem wüllen tůch ccccxiiii C Virga pastoτis vel cardo fullonum latine grece dipseus·arabice persenda vel dÿpsacos vel harsiarbat· (Der meister Avicenna in seinem andern bůch in dem capittel virga pastoτis beschτeÿbet uns unnd spτichet das der seÿe zweÿerhand·Eins menlich·dz ander frauwelich·und diþs ist auch aller meÿster meynunge·(Diascoτides spτicht das dipseus idest virga pastoτis·seye der man·Dises hatt ein langen stamme vol doτn und die bletter geleÿchen dem lattich unnd die bleter sind jnwendig scharpff und auch auþwendig·auch sind die bletter zůsamen gezogen·also das sýe alwegen regenwasser in jn haben und auch dem dauwe·und darumb heisset sÿ Diascoτides in grexum dÿpseus·das ist als vil gespτochen zû teütsch als doτsten·An dem gipffel hat es heübter die sind scharpff unnd sind auch lengelicht·(Auch spτechen ettlich meister das in dem stamm wachsen kleine würmlin. (Serapio spτicht das virga pastoτis dÿe frauwelich heiþ zů latein centumnodia oder cauda vulpis dýe hat einen kleinen stengel unnd wechset gleich auff als ein rõτlin·und diser findest du in dem capitel sanguinaria·(Virga pastoτis ist von natur kalt und auch trucken an dem dτitten grade· (Item dises kraut gebulvert und das genüczet mit erbeiþ bτŭe stopffet die flüþ die sich zů vil eÿgen·als sunderlich die flüþ der frauwen·(Item dises kraut gestossen unnd gelegt auff das haubt benÿmmet frenesim das ist ein geschwere oben auff den hiren·(Item [447] Avicenna spτicht das der saffte von virga pastoτis gelassen in die oτen tôdtet auch die würm in den oτen und benÿmmet den fluþ der oτen·(Platearius ein pflaster gemachet von dem kraute und das geleget auff dem magen benÿmmet auch die geschwulst davon·(Item dises stopfet auch alle flüþ und blůtenden wunden unnd auch sunderlich den fluþ der frauwen menstruum genant·(Item virga pastoτis gesoten mit wein und darnach gestossen und das als ein pflaster geleget hinden an den afftern vertreibet emoτroidas und seissuras das ist ein fluþ des understen darmes davon wachþen feÿgblatern·(Auch vertreibet das die warczen·(Item die würme die do wachsen in d růten der karten die an des menschen hals gehencket vertreÿbet quartanam·(Item karten bleter in eþsig gesotten mitt eÿes weiþ vermenget unnd auff den bauch geleget bestopfet den fluþ der stůlgenge· |
(1) Kaarden die de wevers gebruiken tot de wollen doeken, 414de kapittel. Weverskaarde. (2) Virga pastoris vel cardo fullonum Latijn. Grieks dipseus. Arabisch persenda vel dÿpsacos vel harsiarbat. (Dipsacus fullonum) De meester Avicenna in zijn andere boek in het kapittel virga pastoris beschrijft ons en spreekt dat het is (3) tweevormig. Een mannelijk en de ander vrouwelijk, en dit is ook aller meesters mening. Dioscorides spreekt dat Dipsacus, id est virga pastoris, is de man. Deze heeft een lange stam vol dorens en de bladeren lijken op de sla en de bladeren zijn inwendig scherp en ook uitwendig, ook zijn die bladeren tezamen getrokken alzo dat ze altijd regenwater in zich hebben en ook de dauw en daarom noemt Dioscorides ze in Grieks dÿpseus, dat is zo veel gesproken in Duits als dorstig. Aan de top heeft het hoofdjes die zijn scherp en zijn ook langachtig. Ook spreken ettelijke meesters dat in de stam groeien kleine wormpjes. (3) Serapio spreekt dat virga pastoris de vrouwelijke heet in Latijn centum nodia of cauda vulpis, die heeft een kleine stengel en groeit gelijk op als een pijp en deze vindt u in het kapittel sanguinaria. Virga pastoris is van natuur koud en ook droog aan de derde graad. Item, dit kruid gepoederd en dat genuttigd met erwtenbouillon stopt de vloed (6) die zich te veel tonen zoals vooral de vloed van de vrouwen. Item, dit kruid gestoten en gelegd op dat hoofd beneemt phrenitis, dat is een zweer boven op de hersens. Item, [447] Avicenna spreekt dat het sap van virga pastoris gelaten in de oren doodt ook de wormen in de oren en beneemt de vloed van de oren. (6) Platearius, een pleister gemaakt van het kruid en dat gelegd op de maag beneemt ook de gezwellen daarvan. Item, dit stopt ook alle vloed en (7) bloedende wonden en ook uitzonderlijk de (6) vloed van de vrouwen menstruatie genaamd. (4) Item, virga pastoris gekookt met wijn en daarna gestoten en dat als een pleister gelegd achter aan het achterste verdrijft hemorroïden en seissuras, dat is een vloed van de onderste darmen daarvan groeien aambeien. Ook verdrijft het de wratten. (5) Item, de wormen die er groeien in de stelen van de kaarden die aan de mensen hals gehangen verdrijft de vierdaagse malariakoorts. Item, kaardenbladeren in azijn gekookt met eierenwit vermengt en op de buik gelegd verstopt de vloed van de stoelgang. |
Vorm.
Weverskaarde heeft langwerpige bladeren die er ruw uitzien doordat ze in vakjes verdeeld zijn. De hele plant is gestekeld. De bladeren zijn zittend, tegenoverstaand en kruisvormig. Het is een tweejarige plant, het eerste jaar wordt er een bladrozet gevormd en in het tweede jaar openen lila en gedoornde bloemen.
Naam.
(1) Dodonaeus; “De tamme soort van dit gewas noemen we Dipsacus sativus, dat is tamme kaarde. De wilde soort heet Dipsacus silvestris, dat is wilde kaarde.
Beide heten in het Latijn Dipsacus naar de Griekse naam en Labrum Veneris ook naar de Griekse Dipsacos en Aphrodites loutron, soms ook Carduus Veneris, te weten Dipsacus alsof men dorstig kruid zei omdat de bladeren zichzelf van onder zo dicht ineen sluiten dat ze de nattigheid die daarvan door regen of dauw valt zo lang behouden en bewaren al of ze dorstig waren en altijd water nodig hebben en Labrum Veneris omdat de voor vermelde zo tezamen gevoegde bladeren op een bekken of spoelvat (in het Latijn labrum, in het Grieks genoemd) schijnen te lijken en ook altijd met water of vochtigheid voorzien zijn. De apothekers noemen ze Virga pastoris en Carduus fullonum. Hier te lande heten ze kaerden en volders kaerden, in Hoogduitsland Karten Distell, Bubenstrahel en Weberkarten’.
Dipsacus is een woord dat afgeleid is van het Griekse dipsao: dorst, een verwijzing naar de holte die gevormd wordt door de bladeren, vergelijk diabetes met een symptoom waarvan men ook dorst krijgt.
De bladeren verenigen zich stengelomvattend en vormen zo een dauw/regenreservoir, vandaar dat dit lijkt op een badkuip, het is de Venus wasbekken. De holte werd vergeleken met het bad van Venus en om die reden werd het door de Romeinen labrum veneris genoemd en bij Grieken Aphrodites loutron.
Het werd gebruikt door vollers, vollers- of volderskaarde of wevers, weverskaarde, Duits Weberkarde, Tuchkart,om te ruwen. Daarmee werd het wol of katoen gekaard, kaardenbol, kaardendistel, Kartendisteln bij Bock. Ons kaarde of karde kwam in midden-Nederlands als caerde voor in 1293-94, vergelijk hierbij het midden-Hoogduits Karte en het oud-Hoogduits Charta. Het oud-Saksische Karda betekent kaardendistel en dit woord stamt eveneens uit volkslatijn Carduus: distel. Uit dit Latijnse carduus kwam verder carrere: wat wol omslaan betekent, hieruit ontstond het Italiaans cardo en Franse chardon. Van de kaardendistel ging de naam over naar het nagemaakte werktuig waarmee de doekmakers de wol uitvlokten, de ijzeren wolkarde. Kaarden heeft nu de betekenis van kammen.
Duitse Hirtenstab, Franse verge á bergier en verge á pastour is gelijk met de Engelse shepherd’s rod of staff en Italiaanse verga da pastore. Dit is een vertaling van de Latijnse virga pastoris. Schaapherders zouden de lange stengels gebruikt hebben om hun kudde de goede richting uit te drijven.
Gebruik.
(1) De rijpe hoofdjes worden ontdaan van de vruchten en in de textielindustrie gebruikt voor het kaarden of gladstrijken van het geweven laken, dus voor het in een richting strijken van de aan de oppervlakte liggende wolhaartjes. Mogelijk zijn ze al gebruikt door de Romeinse fullers of vollers. Voor het grovere werk werden later wel ijzeren kaarden gebruikt, maar zelfs nu nog, voor fijn werk als biljartlakens, wordt de natuurlijke kaardenbol gebruikt.
De kaardenbol heeft tegenovergestelde vergroeide bladeren waarin bijna altijd water staat. Daarom noemt men de plant benitier, dat is ‘wijwatervat’. Kinderen nemen van dit water met de toppen van hun vinger en maken het kruisteken. Wie er zich mee het gelaat wast, wordt schoon indien hij jong, en wordt jong indien hij oud is. Aan dat venuswater werden wonderbare werkingen toegeschreven, het zou wratten wegwerken en vlekken, het gold in de cosmetica als een kuur voor ontstoken ogen.
Herbarius in Dyetsche; ‘Virga pastoris of wilde carden verkoelt en verdroogt in het begin van de derde graad, de wortel daarvan droogt in de tweede graad. (3) Van kaardenbol zijn er twee soorten als man en vrouw. (4) Het sap daarvan, met goudschuim gemengd, geneest de kloven van de aars, lopende gaten en aambeien vanbinnen.
(5) De wormen die je in het waterbakje van deze planten vindt die in een leer gebonden en aan de hals gehangen worden daarvan zegt men dat het de vierdedaagse koorts geheel geneest.
Kaardenbol heeft macht om te verslaan, vlees te maken en is tegen (6) verhitting van de krop of van de mond van de maag als het gestampt wordt met rozenwater en het daarop gelegd wordt. Hetzelfde is ook goed tegen erispilam (dat is een vurige, galachtige blaar) en tegen oude blaren want het verslaat en voorkomt de vochtvermenging om naar de leden te lopen. Het is ook een van de beste medicijnen tegen vurige blaren van de rode gal die zichzelf verspreiden en van lid tot lid lopen. Ook is het goed tegen andere zweren waar vochtvermengingen naar toe lopen.
Het sap daarvan heelt verse wonden en geneest zweren van de oren. Is er ook nog etter in dan verdroogt het die.
(6) Als je kaardenbol en weegbree tezamen stampt en op de baarmoeder legt stopt het de overvloedige loop van de stonden.
Als je het afkooksel daarvan met bolus armenus te drinken geeft geneest het de zweren van de darmen en het bloed spuwen, met het sap van weegbree gemengd geneest het de loop van de vochtvermenging waar dat ook is. Hetzelfde is ook goed tegen de (7) oude loop van het bloed, vanwege gal.
Gekookt met wijn is het goed om te drinken tegen druppelplas want het laat sterk water maken. Hetzelfde is goed als je het een uur voor de aanvang van de koortsen drinkt en in koortsen die niet dagelijks zijn.
Ook is dit goed tegen venijnige beten.
Het sap hiervan is goed in de lopende gaten van de baarmoeder volgens Pandecta en Serapio’.
Herbarijs, In de verzamellijst van de letter V wordt Virga pastoris genoemd, het kapittel werd overgeslagen.
Bij Platearius vinden we Virga pastoris.
Belgisch Kruidboek; ‘Deze planten hebben den griekschen naem Dipsacus, die in het Vlaemsch Dorstkruid bediedt, verkregen, omdat de bladeren zoo digt aen de stengels gesloten zyn, dat zy altoos het regenwater blyven behouden. Men vindt in de werken van Plinius, dat de wortels… de kloven, fistelen en loopende gaten van den aersdarm genezen. De kundige Lobel zegt dat de tamme Kaerdistels een drooge kracht bezitten en tegen den kanker en voortetende zweringen mogen gebruikt worden’.
Baldrian cccxv c Valeriana latine fu·arabice grece lichinis· (Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel fu·idest valeτiana spτicht das dises seÿ ein kraute unnd hatt auch gar kleine lengelichte bleter·(Etlich meÿster spτechen das dÿse bleter geleichen den eppich bletern·Diþ kraut hat ein weiþe blůmen·Sein wurczel ist gleich einem zopff mit hare·(Plinius in dem capitel fu spτicht das dÿses seÿe heÿþ in dem dτitten grade unnd trucken an dem anfang des andern·(Paulus spτicht das die wurczel von disem krautte gebτauchet werde [448] in der erczneÿ·(Dise wurczel macht schwiczen von der getruncken· Auch machet sÿ fast wol harmen·(Stranguiriosis und dissurus das sind die mit nott oder trôpflingenn neczen·Auch die den kalten seich haben ist fast gůt über dise wurczel getruncken·Dise wurczel und das kraut haben gar ein starken gerauch. (Die kaczen reÿben sich an dises kraut und werffen dar wider jren samen·und darumb sol diþ verwaret werden voτ den kaczen dz zů erczneÿ gebτauchet sol weτden·(In dem bůch circa instans beschτeiben uns die meister und spτechen dz dise wurczel gedoτret weret dτeü jar unverseret an jrer natur·(Dÿse wurczel sol in dem augst gesammelt werden·(Baldτian und weiþwurcz under einander gemischet mit rücken mele tôdtet die meüþe·(Baldτian mit fenchelsamen unnd eppesamen in wein gesoten ist sere machen harmen·und ist auch gůt wider lenden weethumb und bτingt auch frauwen feüchtung genant menstruum· |
(1) Valeriaan, 415de kapittel. Valeriana Latijn. Fu Arabisch. Grieks lichinis. (Valeriana phu) Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel fu, id est Valeriana, spreekt dat dit is een kruid en heeft ook erg kleine langachtige bladeren. Ettelijke meesters spreken dat deze bladeren gelijken de selderijbladeren. Dit kruid heeft een witte bloem. Zijn wortel is gelijk een bos met haren. Plinius in het kapittel fu spreekt dat dit is heet in de derde graad en droog aan de aanvang van de andere. Paulus spreekt dat de wortel van dit kruid gebruikt wordt [448] in de artsenij. Deze wortel maakt zweten, daarvan gedronken. (2) Ook maakt ze erg goed plassen, stranguriam en dissurus, dat zijn die met nood of druppelend plassen. Ook die de koude plas hebben is het erg goed van deze wortel gedronken. Deze wortel en dat kruid hebben erg een sterke reuk. De katten wrijven zich aan dit kruid en werpen daartegen hun zaden en daarom zal dit bewaard worden voor de katten dan tot de artsenij gebruikt zal worden. In het boek Circa instans beschrijven ons de meesters en spreken dat deze wortel gedroogd duurt drie jaar onveranderd aan zijn natuur. Deze wortel zal in de augustus verzameld worden. Valeriaan en witte nieswortel onder elkaar gemengd met roggemeel doodt de muizen. Valeriaan met venkelzaden en selderijzaden in wijn gekookt is zeer maken (3) plassen en is ook goed tegen lendenpijn en brengt ook vrouwen vochtigheid genaamd menstruatie. |
Vorm.
Onderste bladeren zijn lang gesteeld en langwerpig/eivormig, gaafrandig of aan de voet soms wat ingesneden, niet tot zwak behaard en blauwachtig/groen, stengelbladeren geveerd met elliptische en gaafrandige deelblaadjes. Opstaande stengels zijn dik, rond en hol. Trossen met witte en sterk geurende, soms wat roze gekleurde bloempjes in juni/juli. Plant zonder uitlopers.
Naam.
(1) Dodonaeus; ‘Deze kruiden worden overal in het Latijn Valeriana genoemd, in het Grieks Phu, de Nederduitsers noemen het naar het Latijnse valeriaene.
De eerste of tamme soort van dit gewas wordt in onze taal gewoonlijk grote valeriaan genoemd of speerkruid of ook Sint Joriskruid, in het Hoogduits Gross Baldrian, in het Frans valeriane, in het Engels setwal. In de apotheken is ze bekend met de naam Valeriana hortensis, Valeriana major, Valeriana sativa of ook Valeriana domestica, sommige andere noemen het in het Latijn Marinella, Amantilla, Valentiana, Genicularis, Herba Benedicta en Theriacaria. Theophrastus Paracelsus noemt het Terdina, dan Dioscorides schrijft ook dat sommige het in het Grieks Nardos agria, dat is wilde Nardus en in het Latijn Silvestris Nardus of Rustica Nardus noemen. Bij Plinius wordt ze insgelijks ook Nardus Cretica genoemd. Aangaande de naam Phu, zo schijnt dit kruid met de beschrijving die Dioscorides van de Phu geeft genoeg overeen te komen, niet tegenstaande dat ze zulke kleine bloemen heeft en kleiner dan de narcissen. Deze soort wordt soms negentig cm hoog en de bloemen daarvan ruiken goed, dan de gevezelde wortel ervan, zegt Lobel, heeft de reuk van Nardus met wat kwade reuk gemengd wat een zekerder teken is dat dit gewas de Phu is van de ouders en dat ze die naam heeft gekregen, zegt hij, vanwege de kwade reuk dat zoveel betekent als phoe. Sommige hebben deze kruiden catte-cruydt willen noemen omdat de katten die en vooral de kleine soort ervan zo graag eten’.
Nardus, oud-Hoogduits narda en midden-Hoogduits narde komt van middeleeuws Latijn spica nardi en dit van Latijn spicae nardi bij Plinius, dit van bijbel Grieks nardostachus of nardoustachus, (stachus: korenaar) dit van nardos uit het Hebreeuwse woord in het Hooglied, nerd, naird, nard of nerdh, met verwante woorden als het Perzische nardin, Akkadisch lardu en Sanskriet naladam. Oudindisch nalada: geurgevend. Een plant van weelde bij de Ouden waaruit men een kostbare zalf bereidde waarmee de vrouwen een welriekende geur aan het hoofdhaar gaven.
Katzenwurzel bij Bock.
Uit midden-Latijn valeriana is Duits Baldrain voortgekomen, vergelijk midden-Noordduits Boldrain dat in het Letse buldrijans verder ontleend is, b wordt vaak voor v, (zie Vaccinium uit Baccinium en Verbascum uit Barbascum) Hildegard von Bingen; ‘der Baldrian’.
Gebruik.
Herbarius in Dyetsche; ‘Valeriaen of Valeriana is heet in de tweede en droog op het einde van de tweede graad. Haar kracht is gelijk aan de kracht van nardus. Veel mensen noemen het valeriaan, wilde nardus of nardus agrestis. De wortel van valeriaan moet je in medicijnen nemen. (2) Het heeft macht om de weg van de urine te openen. Dyaf zegt dat phu (dat is valeriaan) van een hete kracht is, het laat de plas of urine komen. Het kooksel daarvan (3) verzacht de pijn van de zijde en beroert om stonden te laten komen.
Tegen koude urine: ‘Neem wijn waar valeriaan met peterseliewortel in gekookt is’.
Als je valeriaan met eppe in wijn kookt en onder de navel pleistert laat het plassen.
Tegen maagpijn die uit koude zaken komt en om de maag te versterken: ‘Neem wijn waar valeriaan in gekookt is’.
Om de vertering van de maag meer te versterken en haar pijn te verzachten: ‘Neem wijn waar valeriaan, mastiek en munt in gekookt is’.
Tegen het letsel van de borst dat uit koude zaken komt: ‘Neem wijn waar valeriaan, de wortel van Iris, zoethout en dragagantum in gekookt is’, want dit helpt zeer om in te snijden en de grove, taaie vochtsmenging uit te roeien door het uit te spuwen. Hetzelfde is ook goed tegen droge hoest die uit koude zaken komt.
Om de overvloed van de baarmoeder op te drogen was daar omtrent met een spons die in water gedrenkt is dat met valeriaan en bijvoet gekookt is.
Tegen verstopping van de lever en van de milt die uit koude zaken komen: ‘Neem wijn waar valeriaan en de bloemen van Tamarisk in gekookt zijn’ volgens Pandecta, Dioscorides en Avicenna’.
Herbarijs; ‘Fu of amantilla of potentilla of ormentilla of wit zedeware of wegewise, valeriane, het is allemaal hetzelfde. Het is heet in de eerste graad en droog in de 2de . En in de zomer verzamelt men de wortels en droogt ze en men kan ze 3 jaar goed houden.
Die ziek is in de borst zal men ze te drinken geven met wijn, gekookt. En ze is goed tegen blaren die binnen in de zijde groeien. En is goed in alle wonddranken’.
Platearius zegt; ‘Fu alio nomine valeriana dicitur.’
Herbarijs spreekt wel over Valariana phu, maar het gebruik stemt meer overeen met Potentilla, zie daar.
weinreben ccccxvi C Vitis latine·grece ampleus·arabice harim vel harm· (Hie ist auch zů wissen das in disem capitel die meyster uns beschτeiben von der weinreben unnd auch deþgeleichen von dem wein·(Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel Harim idest vitis beschτeibet uns und spτichet das der seÿe zweÿer hande·Die ein ist wilde·die ander zåme·Die zåm dz ist die rebe von dem wein und die ist zweÿerhanden·weiþ und schwarcz oder rotte·Die wilde heisset in grexum ampleus die hatt ein langen stamme der ist holczicht und scharpff und hat samen der gleichet den trauben [449] kôτner und wan sÿ zeitig werden so machen sÿ rot farbe· (In dem bůch pandectarum in dem capitel Fesera genant findet man vil tugent die uns beschτeiben werden durch die meister von dem weissen weinreben. Auch beschτeiben uns die meÿster in disem ÿeczgenanten bůch in dem capitel harim·Auch vil hübscher tugent von den weinreben unn dem wein·(Galienus spτicht das die wurczel von der weinreben gesoten und gemischt mit wücken unnd sÿben gezeÿde samen und damit gewåschen die unsauber und ausseczigen haut reÿniget die·(Die wurczel mit wein gesoten und auff die heissen geschwern geleget weichet sÿ und zeühet den eÿter hezauþ·(Mit reben eschen ein laugen gemacht und damit gewåschen den leib machet ein reÿn glatte haut·und benymmet die geschwern davon unnd behütet den menschen voτ bôsem grÿndt·(Plinius der safft der auþ der reben treüffet benymmet die rotten flecken an dem leÿbe·unnd machet dem antlücz eÿn hübsche farbe das damit gewåschen neün tage nach einander. (Das selbige wasser benymmet die warczen die dick damit gewåschen und darunder gemischet das wasser das sich auff den eÿchbaumen helt und auff den eÿchen bletern·(Die meÿster spτechen das der wein von den weissen reben ist heiþ an dem andern grade·unnd so eτ fast alte wirt so ist eτ heiþ an dem dτitten·(Der most von der weÿþen trauben ist heiþ an dem ersten grade·als dann spτichet Galienus in dem sechsten bůch genant simplicium farmacoτum·(Serapio spτicht das der saft von den blettern der weinreben sey fast gůtt den geschweren in den dårmen des getruncken und auffen an leÿbe damit gestrichen und ist auch fast gůt den die do blůt speyen·(Das wasser das auþ den reben treüffet getruncken mitt wein benÿmmet den stein·(Mitt disem wasser den leibe gewåschen heÿlet dÿe ausseczigkeit und reÿniget die haut·(Platearius die esche von dem weinreben gemischt mit eþsig und auf die feÿgwarczen gelegt heilet die zůhant·(Die esche gemischt mit rosenôle und rauten ôle und eþsig und das gelegt auff die heissen geschwern als dan ist heripula kelt die und sunderlich für das heÿþ milcze auþwendig darauff gelegt wie ein pflaster·(Die meister spτechen dz der saft von dem unzeitigen weinbern gût seÿ zů vil sachen·dem sol man also machen nÿmm unzeitig trauben und lege die in die sunnen dτeÿ tage oder vier unnd laþ sÿ welck weτden und darnach pτesse dem wein darauþ und behalte dem wol zůgedeckt·Die tugent diþ weins ist von natur stopffen und stercken und sunderlich stercket eτ den magen·unnd ist auch gůt den die nit deüwen mügen. Unnd man sol jn fast alt lassen [450] werde so ist er krefftiger wann neüwe·Auch macht er dem menschen lustig zů essen und ist sunderlich dem gůt die dem durchgang haben·(Serapio spτichet das weisser wein der alt sey und subtÿl mache gůt geblŭte und mache den menschen wol harmen allein das eτ das haubt krencket der vil trincket·(Und alle meister spτechen das es dem magen schedlich seÿ überflüssigen wein getruncken·(Item weissen lautern wein zÿmlichen getruncken jungk und alt leüte hat vil tugent an jme·er stercket die natur des menschen unnd stercket auch den ganczen leib·und machet wol deüwen unnd bτinget dem hirm und dem haubt gůt veτnunft·(Item d rote wein ist von natur stopffen und sunderlich der fast schwarcz ist und solicher wein macht grobe feüchtung und ist dem magen meer schedlich des vil getruncken wann des weissen·Und für dz rote od auþgang mag man wol nüczen roten wein auff das das sich der fluþ damit stopff·(Rabÿ moises ein meister der erczneÿ spτicht dz nichcz bessers seÿ die natur zů krefftigen wann gůter natürlicher wein der subtil lauter und alt seÿ und der zů einer gesunden zeÿt gewaschen seÿ· |
(1) Druiven, 416de kapittel. Vitis Latijn. Grieks ampleus. Arabisch harim vel harm. (Vitis vinifera) Hier is ook te weten dat in dit kapittel de meester ons beschrijven van de druiven en ook desgelijks van de wijn. Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel harim, id est Vitis, beschrijft ons en spreekt dat er zijn twee soorten. De een is wild en de andere tam. De tamme dat is de druif van de wijn en die is tweevormig, wit en zwart of rood. De wilde heet in Grieks ampleus en die heeft een lange stam die is houtachtig en scherp en heeft zaden dat lijkt op de [449] druivenkorrels en als ze rijp worden dan maken ze rode verf. In het boek Pandecta in het kapittel fesera genaamd vindt men veel deugd die ons beschreven worden door de meesters van de witte druiven. Ook beschrijven ons de meesters in dit net genoemde boek in het kapittel harim ook veel leuke deugd van de druiven en de wijn. Galenus spreekt dat de wortel van de druiven gekookt en gemengd met wikke en zevengetijden zaden en daarmee gewassen de onzuivere en huiduitslag huid reinigt die. De wortel met wijn gekookt en op de hete zweren gelegd weekt ze en trekt de etter eruit. Met druivenas een loog gemaakt en daarmee gewassen het lijf maakt een reine gladde huid en beneemt de zweren daarvan en behoedt de mensen voor kwade schurft. Plinius, het sap dat uit de twijgen druppelt beneemt de roden vlekken aan het lijf en maakt het aanzicht een mooie kleur, dat daarmee gewassen negen dagen na elkaar. Datzelfde water beneemt de wratten, die vaak daarmee gewassen en daaronder gemengd dat water dat zich op de eikenbomen houdt en op de eikenbladeren. De meesters spreken dat de wijn van de witte druiven is heet aan de andere graad en zo het erg oud wordt zo is het heet aan de derde. De most van de witte druiven is heet aan de eerste graad, zoals dan spreekt Galenus in het zesde boek genaamd simplicium farmacarum. Serapio spreekt dat het sap van de bladeren van de druiven is erg goed de zweren in de darmen, dat gedronken en buiten aan het lijf daarmee gestreken, en is ook erg goed die er bloedspuwen. Dat water dat uit de twijgen druppelt gedronken met wijn beneemt de steen. Met dit water het lijf gewassen heelt de huiduitslag en reinigt de huid. Platearius, de as van de druiven gemengd met azijn en op de aambeien gelegd heelt die gelijk. De as gemengd met rozenolie en ruitolie en azijn en dit gelegd op de hete zweren zoals dan is herispula verkoelt die en vooral voor de hete milt, uitwendig daarop gelegd als een pleister. De meesters spreken dat het sap van de onrijpe wijnbessen goed is tot veel zaken, die zal men alzo maken; neem onrijpe druiven en leg die in die zon drie dagen of vier en laat ze week worden en daarna pers de wijn daaruit en behoudt dat goed toegedekt. De deugd van deze wijn is van natuur stoppen en versterken en uitzonderlijk versterkt het de maag en is ook goed die niet verduwen mogen. En men zal hen erg oud laten [450] worden dan is het krachtiger dan de nieuwe. Ook maakt het de mensen lustig te eten en is uitzonderlijk die goed die de doorgang hebben. Serapio spreekt dat witte wijn die oud is en subtiel maakt goed bloed en maakt de mensen goed plassen, alleen dat het dat hoofd krenkt die het veel drinkt. (2) En alle meesters spreken dat het de maag schadelijk is overvloedig wijn te drinken. Item, witte zuivere wijn betamelijk gedronken jonge en oude mensen heeft veel deugd aan zich en versterkt de natuur van de mensen en versterkt ook het ganse lijf en maakt goed verduwen en brengt de hersens en het hoofd goed verstand. Item, de rode wijn is van natuur stoppen en vooral die er erg zwart is en zulke wijn maakt grove vochtigheid en is de maag meer schadelijk dat veel gedronken dan de witte. En voor de rode of uitgang mag men goed nuttigen rode wijn zodat ze zich de vloed daarmee stoppen. Rabby Moises, een meester der artsenij, spreekt dat niets beter is de natuur te versterken dan goede natuurlijke wijn die subtiel, zuiver en oud is en in een gezonde tijd gegroeid is. |
Zie kapittel 321 over rozijnen.
Vorm.
De druif heeft gelobde bladeren. Aan de andere kant zit een hechtrank die zich om elk steunpunt oprolt, zich verhout en zo muurvast komt te zitten. De fijn geurende bloemtrosjes leveren later de bessen. Dodonaeus; ‘Wilde wijngaard is van stammen, takken en van geknoopte of gelede ranken en ook van bladeren en klauwieren de tamme wijngaard heel gelijk, dan alleen zijn druif wordt niet volkomen, maar blijft altijd onrijp en scherp of wrang van smaak’.
Naam.
(1) Dodonaeus; ‘De tamme wijngaert wordt in het Grieks Ampelos oenophoros, in het Latijn Vitis vinifera genoemd als of men vruchtbare of wijndragende wijngaard zei of Ampelos hemeros, dat is tamme of geteelde wijngaard en dat meestal om die van de twee soorten van Bryonia ene Tamus te onderscheiden die ook wijngaarden of Ampeli genoemd worden, maar geenszins oenophori, dat is wijndragend. De Latijnse naam Vitis, als Varro betuigt, is gekomen quòd invitetur ad uvas pariendas, alsof de wijngaard verwekt en genood werd om druiven voort te brengen. In het Hoogduits heet het Weinreb, in het Engels vijnde of veintre’.
Vitis is een naam die afgeleid is van het Keltische woord gwyd, uitgesproken vid: beste van heesters. Vitis is verwant met vis: kracht, omdat de scheut krachtig groeit, of dat de stekken snel wortelen. Of omdat uit zijn druiven gewonnen drank veel kracht verleent.
Voor de oorsprong van het woord wijn moeten we uitkijken naar talen buiten de Indogermaanse talen, waarschijnlijk naar de bron van de druif en naar een Kaukasische taal in de regionen van Armenië en het oude Khaldiasche koninkrijk Urartu. Via het Hebreeuwse woord jain of jajin, Ethiopisch en Arabisch wain en verwante Semitische woorden, kwam over Grieks woinom dat verbonden is met oine: de druif en oinos: wijn, Germaans winam en zo werd het Engelse win geboren en gevormd tot wine, onze wijn en Duits Wein. Het Duitse Rebe komt in oud-Hoogduits voor als Reba en in midden-Hoogduits was dit Rebe, het komt overeen met het Latijnse repere: kruipen.
Gebruik.
Het uitgeperste zoete sap, de most, begint na enkele uren door inwerking van gistcellen troebel te worden en veroorzaakt de gisting. Zij zetten de druivensuiker om in alcohol, of wijngeest en koolzuurgas, wat laatste ontwijkt onder opbruisen uit het schuimende vocht. Het sap wordt wit als men het heeft laten gisten en rood als er ook schillen en stelen in gelaten zijn.
Maerlant; ‘Vitis, dat is de wijngaard, een boom nuttig en waard. Van buiten zo teder nochtans dat hij niet dragen kan zijn twijgen in geen land, dus geeft hem de natuur banden waarmee het zich zo vasthoudt zodat hij opwaarts kruipt met geweld. Zijn sap dat is wijn, soms wit en soms rood, de kracht ervan is groot. Wijngaard bloemen doden het serpent. Die traan die eruit rent is tegen de tong goed omdat het die genezen doet. Men zegt dat gemaakt mag zijn aldus getriakelde wijn die goed is als men wil weten tegen venijnige beten, beide, de tranen en zijn drank. Als het jaar is aangegaan ontdoet men de tronk bij de aarde en neemt eruit met grote voorzichtigheid van zijn merg uit de wond, maar pas op dat er per keer zijn niet meer dan drie vingers lang, dan neemt men triakel, niet slechte, en dit doet men in de wond en bind het zo vast terstond en bedekt dit met de aarde mede, maar verplant men ze naar een andere plaats dan verliest de wijn later die medicijn’.
Herbarius in Dyetsche; ‘Het XXII kapittel is van wijn of vinum en eeck (azijn) of acetum. Wijn is heet in de tweede graad en oude wijn is heet in de derde graad. Most is heet in de eerste graad. Het wordt duidelijk in welke graad elke wijn is, wijn verandert door de hitte van de ingewanden want als je wijn drinkt zonder (2) goede manieren is dat slecht voor de zenuwen en de zinnen.
Oude witte wijn veroorzaakt plassen maar het maakt wel hoofdpijn. En die hiervan veel neemt schilt de maag.
Rode wijn maakt oprispingen, het is slecht om te verteren en maakt kwade dromen.
Witte, kleine wijn is goed voor de maag. Het is beter in gezonde en zieke dan rode wijn die in het midden tussen wit en zwart is.
Zwarte wijn is grof spreidend of traag te verteren en maakt (2) dronken. Het maakt grof, groot vlees. Het is goed in het lichaam en het blaast op.
Zoete wijn is lang te veranderen, het blaast de maag op en het vermurwt of laxeert het lichaam net als de most en is goed voor de nieren en de blaas.
Azijn is koud in de eerste graad en droog in de derde, het heeft macht om door te gaan, te verfijnen of te verkleinen en te stoppen vanwege zijn kwaliteit. Azijn is goed tegen overgeven in de loop als je rozen en eikenschors neemt en dit tezamen in azijn kookt en daarin wol drenkt en dit zo op de maag of navel legt.
Als je vlees met azijn eet geeft dat appetijt.
Als azijn de maag vol vindt dan laxeert het die, vindt hij die leeg dan herstelt of bedwingt hij het. Azijn is goed tegen phrenitis (dat is een soort van hete blaar voor in de hersens) die je voelt als je krabt omtrent de palm van de hand of in de holte van de voeten waarin je zout en azijn tezamen in doet volgens Platearius en Serapio etc’.
Herbarijs; ‘Uva, dat zijn wijnbesien en zijn er in 2 soorten, de ene zuur en de ander zoet. De zure of de groene die zijn koud. En de rijpe of de zoete die zijn heet en maken goed bloed en voeden beter dan vijgen.
En van de zure maakt men verjus en dat maakt goede appetijt’.
Verjus; sap van onrijpe druiven.
MauerpffefferDas ccccxvii Ca Vermicularis vel herba crassula latine et grece· (In dem bůch Pandectarum in dem capitel crassula beschτeiben uns die meister und spτechen das diþ kraut zweÿerhandt seÿ·eins groþ·das ander klein·Das groþ hat bleter zehe und feÿst und umbher sind sÿ rauhe. (Der safft von dem kraut ist nücze czů vil sachen dÿe hÿczig sind·dz ist ein kranckheit d kinder die in geverde ist also dz jn die haut abgeet under dem armen und zwischen dem beinen allenthalben dem sol man dise bleter stossen und darunder mischen rosenôle und reynbergen speck und dz trücken durch ein tůch und den sieden [451] mit gůtem wein der weiþ seÿ unnd darzů mischen mastix und olibanum·yegkliches ein quintin unnd damit die kinder schmieren es hilffet on zweifel·(Die mÿnder vermicularis nennen die meister satirion sůch in dem capitel also genannt findest du sein tugent·(Vermicularis ist kalt in dem dτitten grad und ist wenig trucken·(Vermicularis ist gar gůt wider dz freischem und wider hiczige blattern darauff gelegt·(Diþs kraute veτmenget mit wegtredt und auff das podogram geleget benÿmmet die weethumb·Dises ist auch gůt wider gebτant gelÿder darauff gelegt· |
Muurpeper. Dat 417de kapittel. Vermicularis vel herba crassula Latijn en Grieks. (Sedum acre) In het boek Pandecta in het kapittel crassula beschrijven ons de meesters en spreken dat dit kruid tweevormig is, de een groot en de ander klein. De grote heeft bladeren taai en vast en om zich zijn ze ruw. Het sap van het kruid is nuttig tot veel zaken die heet zijn, dat is een ziekte van de kinderen die in gevaar zijn alzo dat hen de huid afgaat onder de armen en tussen de benen geheel, die zal men deze bladeren stoten en daaronder mengen rozenolie en Reinbergen spek en dat drukken door een doek en dan koken [451] met goede wijn die wit is en daartoe mengen mastiek en olibanum, van elk een quintin, en daarmee de kinderen smeren, het helpt zonder twijfel. De kleinere vermicularis noemen de meesters satirion, zoek in het kapittel alzo genaamd vind u zijn deugd. Vermicularis is koud in de derde graad en is weinig droog. Vermicularis is erg goed tegen de stuipen en tegen hete blaren, daarop gelegd. Dit kruid vermengt met varkensgras en op de podagra gelegd beneemt de pijn. Dit is ook goed tegen gebrande leden, daarop gelegd. |
Afbeelding lijkt op Telephium.
Vorm.
Zeer kleine blaadjes zijn eivormig/driehoekig en 1.5-4.5mm lang, aan de voet ongeveer 1.5mm breed, groen en dik en staan verspreid meestal in 2-3 rijen rechtop langs de stengeltjes. Kruipende stengels tot opgericht en wortelend, vertakt. Kleine trosjes met 2-3 takken en elk met 2-3 donkergele bloemen van 1cm in doorsnede met lijn/lancetvormige, spitse en vlak liggende bloemblaadjes, eivormige kelkblaadjes met verlengde voet in juni/juli.
Naam.
Dodonaeus; ‘De Nederduitsers noemen dit kruid muurpeper, de Hoogduitsers Maurpfeffer en Katzentraublin, de Fransen pain d’oisaeu, de Engelsen stone crop en stone hore. Het is van Dioscorides voor de derde soort van Aeizoon gerekend geweest en daarom is het van sommige ook op het Latijn Sempervivum tertium genoemd dan, zo Plinius schrijft, de Latijnen noemen dat Illecebra. Het heeft ettelijke medesoorten die onder de geslachten van donderbaard verward plegen te zijn en ook bladloos noemen en Vermiculata of Vermicularis, naar hun wormvormige bladeren’.
Muurpeper, Duitse Scharfer Mauerpfeffer bij Bock, Steinpfeffer bij Cordus, Erdpfeffer bij Hildegard naar zijn peperachtige smaak.
Dodonaeus kent maar 1 soort muurpeper, wel 2 soorten Crassula. De eerste is Sedum alba die ook vermucilaris genoemd werd, Dodonaeus; ‘‘Men noemt het ook Vermicularis of Vermiculata is het ook meegedeeld vanwege de wormvormige gedaante der bladeren. De andere soort van kleine donderbaard is in Nederland bladeloose genoemd en van de apothekers Crassula minor en daar voegen de daarbij de toenaam minor, dat is kleine, om die van de smeerwortel te onderscheiden die ze Crassula major noemen´. Die heet nu Hylotelephium telephium.
Sedum is afgeleid van Latijn sedere: zitten, en zo zit het gewas op stenen, kliffen en muren. Of van het Latijnse sedare: pijnstillend, naar de genezende krachten die het toegeschreven werd door de Romeinse schrijvers. Of van ophouden, het stopt de bliksem, de reden waarom ze nog op het dak geplant wordt en Donnerkraut genoemd wordt. Sedum is een naam die bij Plinius verschijnt.
Gebruik.
Dodonaeus; ‘’ Dit kruidje is zeer scherp en geweldig verwarmend van krachten. Van buiten opgelegd maakt de huid rood en maakt daar blaren of bleinen op en haalt die op en maakt ze vol zeren en hete puisten.
Muurpeper, naar het zeggen van Dioscorides, met enig vet of smeer op de kropzweren en klieren gedaan lost op en verdeelt die en geneest ze gauw.
Het sap van muurpeper met azijn of met enig ander nat uitgetrokken laat braken of overgeven en lost alle dikke, grove, slijmachtige en galachtige vochtigheden uit het lichaam en daardoor worden er menige van de vierdaagse malariakoortsen genezen en van vele dergelijke langdurige kwalen bevrijd.
Op dezelfde manier ingenomen laat ook alle vergif en kwaad dat men in het lichaam zou mogen hebben, hetzij gegeten, hetzij gedronken met het braken uitwerpen.
erde epfel ccccxviii C Vulgago vel vulsago vel panis poτcinus vel malum teτre·latine grece lentopodion vel ciclaminus arabice buthoτmarien vel alcharinchav vel artanita. (Plinius in dem capitel ciclamen idest vulgabo beschτeibet unns und spτicht das dises hab bletter geleich der haselwurcz und wirt durch ettlich genant zů teütsch haselwurcz·Die bleter sind gekerbet wie die gundelrebe·und haben mancherley farb·(Die wurczel ist auþwendig swarczelicht und rundt·und in der mitte zůsamen getruckt wie ein kůche·Die blůmen haben purpeln farbe·(Auch spτichet Plinius das ciclamen oder vulfago seÿ heiþ unnd trucken an dem dτitten grade·Die wurczel nüczet man in der erczneÿ·und die sind zů vil sachen gůt·Dise wurczel soll man sameln in dem herbst und die zů schneiden und an enen fadem reÿen unnd auff hencken und die lassen trucken werden gleich dem schwertlin wurczeln·Dise wurczel hat groþ tugent an jr als man dan geschτiben findet in dem pandeckt in dem cxiiij·capittel·das sich anhebet buthoτmarien·(Der meÿster Serapio spτicht dz diser wurczel tugent seÿ reinigen und auf thůn bestopffung·(Diascoτides spτicht daz dise wurczel seÿ auch gůt genüczet mitt wasser unnd die eingetruncken wann sÿe vertreÿbet dÿe geschwulste des bauches·unnd benÿmmet [452] die bôse flegma von einem menschen davon sich erhebt die waþersucht·(Item also getruncken bτinget sÿ den frauwen jr blůme måchtigklichen·(Diascoτides spτicht auch wôliche frauwe schwanger wåre und über dise wurczel gieng die wirt ein todt kindt machen·(Dise wurczel geleget der frauwen an jr hüfft so sÿ gebeeren sol sÿ geberet zůhandt·(Item von disem wurczel getruncken mit wein treibet auþ vergift·(Der saft van dÿsem krautte gelassen in die nasen reyniget das haubte·(Dise wurczel reÿniget auch die můter für alle ander wurczel also genüczet·(Nÿmme die wurczel und schneide die klein würffelicht und thû seÿe in ein tûchlin und die frawe halt dises in jre scheme sÿ zeühet an sich vil unflats unnd reÿniget wol und bτinget frauwen feüchtigkeit genant menstruum· (Item wein darein gesoten ist ciclamen ist gůt wider bestopfung der milcz·(Item ciclamen gebulveτt und in die wunden der fisteln mit wicken gelegt ist das faule fleisch auþ reÿnigen·(Item diþs bulver in die nasen gethan ist auþ beÿssen das faul fleisch das darjnnen gewachsen ist·die kranckheÿt ist genant polipus· |
(1) Varkensbrood, 418de kapittel. Vulgago vel vulsago vel panis porcinus vel malum terre Latijn. Grieks lentopodion vel ciclaminus. Arabisch buthormarien vel alcharinchav vel artanita. (Cyclamen hederifolium) Plinius in het kapittel Cyclamen, id est vulgabo, beschrijft ons en spreekt dat deze heeft bladeren gelijk de mansoor en wordt door ettelijke genaamd in Duits haselwurcz. De bladeren zijn gekerfd zoals de hondsdraf en heeft vele kleuren. De wortel is uitwendig zwartachtig en rond en in het midden tezamen gedrukt zoals een koek. De bloemen hebben purperen kleur. Ook spreekt Plinius dat Cyclamen of vulfago is heet en droog aan de derde graad. De wortel nuttigt men in de artsenij en die is tot veel zaken goed. (2) Deze wortel zal men verzamelen in de herfst en die versnijden en aan een draad rijgen en ophangen en die laten droog worden gelijk de gladiolenwortels. Deze wortel heeft grote deugd aan zich zoals men dan geschreven vindt in de Pandecta in het 114de kapittel dat zich aanheft buthormarien. De meester Serapio spreekt dat deze wortel zijn deugd is reinigen en opendoen verstopping. Dioscorides spreekt dat deze wortel is ook goed genuttigd met water en die ingedronken want ze verdrijft de gezwellen van de buik en beneemt [452] de kwade flegma van een mens daarvan zich verheft de waterziekte. Item, alzo gedronken brengt ze de vrouwen hun bloemen machtig. Dioscorides spreekt ook welke vrouw zwanger is en over deze wortel gaat die wordt een dood kind maken. Deze wortel gelegd de vrouwen aan hun hoofd zo ze baren zal dan baart ze gelijk. Item, van deze wortel gedronken met wijn drijft uit vergif. Het sap van dit kruid gelaten in de neus reinigt dat hoofd. Deze wortel reinigt ook de baarmoeder voor alle andere wortels, alzo genuttigd: Neem de wortel en snij die klein werpig en doe het in een doekje en die vrouw houdt dit in haar schaamte, het trekt aan zich veel onflatteuze en reinigt goed en brengt vrouwen vochtigheid genaamd menstruatie. Item, wijn daarin gekookt is Cyclamen is goed tegen verstopping van de milt. Item, Cyclamen gepoederd en in de wonden der etterwonden met doeken gelegd is dat vuile vlees uitreinigen. Item, dit poeder in de neus gedaan is uitbijten dat vuile vlees dat daarin gegroeid is, die ziekte is genaamd polypus. |
Vorm.
Er zijn 2 bekende vormen, de vorm hederifolium heeft bladeren met meer motieven dan die van purparescens.
Het blad is ongelijk van vorm, ei tot hartvormig, 5-9 maal hoekig gelobd en onregelmatig getand, donkergroen met zilverwitte vlekken en van onderen bruin/groen tot groen. Bladstelen, bloemstelen en kelk zijn behaard. Bloemen van 1.5cm lengte, wat geurend en mooi roze/rood met donkerrood oogje, kelkslippen zijn langwerpig en kort toegespitst, wat getand. Eind augustus, begin september verschijnt met de komst of wat later dan de bladeren de 10cm lange steel met het sierlijke bloempje.
Naam.
Platearius; ‘quondam et cassamus et panis porcinus et malum terre alio nomine appellatur’.
(1) Dodonaeus; ‘Dit kruid voert hier te lande de naam verckens-broot of seugen-broot, in Hoogduitsland Schweinbrot en Erdtopffel, in Frankrijk pain de porceau, in Engeland sowbrede, de Grieken noemen het Kyclaminos en soms ook Kissophyllon, Kyssanthemon, in het Latijn plag men het te Tuber terrae en Terrae rapum te noemen en Marcellus noemt het Orbicularis, Apuleius noemt het ook Orbicularis en Palalia, Rapum porcinum en Terrae malum. De geleerde geven het in het Latijn ook de naam Cyclaminos, dan in de apotheken noemt men het gewoonlijk Cyclamen, Panis porcinus en Arthanita. De eerste soort heet in het Latijn eigenlijk Cyclaminos orbicularis, in het Nederduits varkensbrood met gesneden bladeren of met bladeren van klimop.
De namen varkensbrood, Duits Farkensbrod, Schweinkraut, -brot, Seubrot, Sweinkraut is een vertaling van middeleeuws Latijn panis porcinus: varkensbrood, omdat die dieren het eten. Is giftig, 10 gram zou voor de mens dodelijk zijn, voor zwijnen niet, wel weer voor vissen.
Aan de schijfvormige (orbicularis) knollen heeft het gewas ook zijn naam te danken, Cyclamen, wat een verbastering is van het Griekse kyklaminos of kyklos: een cirkel of schijf.
Oude schrijvers noemden het wel tuber terrae of terrae rapum: de bol of raap uit de aarde, zo ook malum terre; appel van de aarde. Daar heeft het Duitse namen aan te danken.
Gebruik.
Herbarijs; ‘Cyclamen is heet en droog in de 3de graad en sommige zeggen in de 4de graad en men noemt het zwijnenbrood of aardappel, de grootste zijn de beste. (2) En in de herfst zal men ze verzamelen en in 4 stukken snijden en dan met een draad in de schaduw hangen. Het heeft grote kracht alles te drogen en vers nog meer.
En tegen de aambeien die niet bloeden, maar van buiten scheuren, dan zal men het sap matigen met azijn, van elk even veel, en daarmee de aambeien bestrijken, dit verzacht zeer. En omdat ze hier in het land niet groeien, nog komen, zo hou ik ermee op om ervan te spreken. Nochtans kan men ze 4 jaar goed houden. Ik zou menen dat dit aardnoten zijn die veel ten noorden van Brugge groeien. En gebrand en gematigd met azijn is het goed op koten tegen de pijn van jicht en gelegd op die plaats daar het haar valt houdt het die vast’.
Bevat saponinen die de eigenschap hebben vetten op te lossen zodat de behandeling van de hoofdhuid zeker zinvol was.
Dolwurcz ccccxix C Uva versa latine et grece. (Die meisteτ spτechen das dises seÿ ein kraut und hat knôpf die sind über gestülpet·dz kraute und wurczel sind kalt und feüchte an dem andern grade·Diþ kraut und wurczel nüczt man in der erczneÿ·und ist gůt genüczet für grosse hicz auþwendig und jnwendig des leibs·aber sÿ macht und meτet die melancolÿ und darumb sôllen sich dÿe selbigen dises krauts und wurczel meÿden·(Diascoτides spτicht wôlicher groþ hicze habe der trinck auch von dÿser wurczeln mit gersten oder endivien wasser sÿ kŭlet fast wol·[453] (Item wôliche frauwe dÿses krauts oder wurzel nüczet die fellet geren in eÿn kranckheÿt mania genant das ist hirn wütig und darumb sôllen alle menschen diþs meÿden die von nature kalt und trucken sind und sunderlich die frauwen wann jr hÿren kalt und feücht ist·und dÿses krautte ein solich complex meτet und nit mÿndert· |
(1) Dolkruid, 419de kapittel. Uva versa Latijn en Grieks. (Paris quadrifolia) De meesters spreken dat dit is een kruid en heeft knoppen die zijn over gestulpt, dat kruid en wortel zijn koud en vochtig aan de andere graad. Dit kruid en wortel nuttigt men in de artsenij en is (2) goed genuttigd voor grote hitte uitwendig en inwendig het lijf, maar ze maakt en vermeerdert de (3) melancholie en daarom zullen zich dezelfden dit kruid en wortel mijden. Dioscorides spreekt wie grote hitte heeft die drinkt ook van deze wortels met gerst of andijviewater, het verkoelt erg goed. [453] Item, welke vrouw dit kruid of wortel nuttigt die valt graag in een ziekte (4) mania genaamd, dat is geestesdol, en daarom zullen alle mensen dit mijden die van natuur koud en droog zijn en uitzonderlijk de vrouwen want hun hersens koud en vochtig zijn en dit kruid een zulke samengesteldheid vermeerdert en niet vermindert. |
Uit Dodonaeus;
Vorm.
Aconitum pardalianches of beter wolfsbes. Paris quadrifolia.
Wolfsbes heeft een ronde en effen steel die ongeveer een zeventien cm hoog wordt waaraan vier rondachtige bladertjes groeien die kruisgewijze tegenover staan. Hiertussen groeit een mooie sterachtige bloem en in het midden daarvan komt een purperrood, vierkantig knopje voort dat een bruin besje wordt. De wortel is lang en dun die herwaarts en derwaarts groeit.
Naam.
Dit kruid wordt in Grieks Aconitum Pardalianches, Myoctonon, Thelyphonon en Cammoron genoemd. Tegenwoordig in Latijn Uva lupina of Uva versa. In Hoogduits Wolfsbeer, Einbeer of Dolwurtz. In Nederduits wolfsbes en dolwortel. In Frans raisin de reguard.
Kracht en Werking.
Van dit kruid schrijft men dat wanneer de schorpioenen dit kruid aan raken, dat ze hun kracht geheel verliezen en onmachtig worden en blijven totdat ze de bladeren van witte nieswortel aangeraakt hebben waardoor de schorpioenen hun kracht wederom terug krijgen.
Hindernis.
Dit kruid ingenomen doodt de mensen, wolven, zeugen en alle wilde en tamme beesten.
bτant lattich ccccxx c Ungula caballina latine grece et arabice phatanum· (Die meister spτechen das dises habe bτeÿtte bletter geleÿch den blettern nenufar dz sind seeblůmen bletter·Dyse bletter sind jnwendig grŭne und auþwendig weiþ·Von disem kraute steet geschτiben in dem bůche Plinij der so saget gar groþ tugent von disem kraute·(Bτantlattich ist fast gůt für fliessenden schaden die bleter darauff geleget·Auch ist diþs gůte den kinden die flüssig heübter haben dem zeühet vil schleimþ und feüchtung auþ. (Wôlicher sich gebτant hette mit feüwer od mit bulver der lege dise bletteτ auf den schaden sÿ ziehen alle hÿcz darauþ. (Der safft von disem kraute hat alle tugent wie das kraut·(Diser safft gemischet mit dem safft fumi terτe das ist erdtrich und damit geschmiert auch die flecken die die sunne gebτent hatt an dem leibe die raude veτgeet zůhant und machet die haut lauter und schône·[454] |
(1) Hoefblad, 420ste kapittel. Ungula caballina Latijn Grieks en Arabisch phatanum. (Tussilago farfara) De meesters spreken dat dit heeft brede bladeren gelijk de bladeren nenufar, dat zijn waterlelie bladeren. Deze bladeren zijn inwendig groen en uitwendig wit. Van dit kruid staat geschreven in het boek Plinius die ervan zegt erg grote deugd van dit kruid. (2) Hoefblad is erg goed voor vloeiende schade, de bladeren daarop gelegd. Ook is dit goed de kinderen die vloeiende hoofden hebben, dat trekt veel slijm en vochtigheid uit. (3) Wie zich gebrand heeft met vuur of met poeder die legt de bladeren op de schade, het trekt alle hitte daaruit. Het sap van dit kruid heeft alle deugd als dat kruid. Dit sap gemengd met het sap fumi terre, dat is aardrook, en daarmee gesmeerd ook de vlekken die de zon gebrand heeft aan het lijf, die ruwheid vergaat gelijk en maakt de huid zuiver en schoon. [454] |
Vorm.
Dodonaeus; ‘Op het eind van maart en omtrent het begin van april kan men de bloemen van dit gewas te zien komen die daarna bijster gauw met hun steeltjes vergaan en kort er na komen de bladeren uit de wortels voort die de hele zomer door gezien worden. En daarvan is het gekomen dat men geloofd heeft dat dit kruid geen bloemen voortbrengt, zoals Plinius ook geschreven heeft in het 6de kapittel van zijn 25ste boek’.
Naam.
(1) Dodonaeus; ‘Dit kruid wordt in het Grieks Bechion genoemd, in het Latijn ook Bechium, maar meest Tussilago, in de apotheken Farfara en Ungula caballina en soms Pata equina, van andere Populago of Farfarella, in Hoogduitsland heet het Roszhuf en Brantlattich, hier te lande hoefbladeren. De namen van dit gewas zijn menigvuldig en behalve de voor vermelde, te weten peerdts-klauwe en brandt-lattige of brandt-lattouwe en Sinte Carijns-cruydt of Sinte Quirijns-cruydt, in het Hoogduits Eiterziechen en Huflatich, Voorts zo is dit gewas Bechion en Tussilago naar zijn krachten genoemd, te weten omdat het de hoest genezen kan, het heet Populago en Farfara naar de gelijkenis van de bladeren met de witte populierbladeren, want de abeelboom of witte populier was in oude tijden op het Latijns Farfarus genoemd als blijkt uit Plautus in Poenulo’.
In 1150 komt Huoflatecha minor voor, Hoofkebladen. Dit woord is afgeleid van het oud-Hoogduits huof: hoef, een eeuw daarvoor werd het Rossehuf genoemd, kleine Rosshube, omdat het blad de vorm heeft van een hoef.
Huflatich of Hufletta minor bij Hildegard. In het Duits wordt het Huflattich genoemd, naar de hoefachtige vorm van het blad. Het tweede deel, lattich, heeft niets met lattich (van Latijn lactuca): sla, van doen. Dit woord behoort tot het midden-Latijns lapatica, van Grieks lapathon: ampher; bitter, dat verscheidene grootbladige planten omvat als klit en zuring. Zie Rumex, Arctium en Petasites.
Gebruik.
Dodonaeus; ‘Hoefbladeren die noch groen en vers zijn, zijn wat verkoelend van aard met enige droog makende kracht.
Die groene hoefbladeren gestoten en met honig gemengd genezen het wild vuur en allerhande gezwellen en zeren, daarop gestreken of gelegd.
Maar dezelfde hoefbladeren als ze droog zijn zijn ze wat verwarmend en droog makend en daardoor wat scherpachtig.
Deze droge hoefbladeren op gloeiende kolen gelegd en de rook die er van komt door een trechter of riet met open mond ontvangen is goed tegen de droge hoest en dampigheid op de borst of benauwdheid en kortheid van adem en doet zonder grote arbeid of pijn de blaren in de borst uitbreken.
Diergelijke kracht heeft ook de droge wortel van dit kruid als ze ontstoken en gebrand wordt en de rook ervan in de mond ontvangen wordt.
De wortel in honigwater gekookt en gedronken jaagt de dode vrucht en nageboorte af.
(2) Het kruid zelf is goed voor de lopende gaten als de bladeren erop gelegd worden en de kinderen die lopende ogen hebben.
(3) Die zich met vuur of ergens anders mee verbrand heeft zal deze bladeren op de verbranding leggen en zo zullen ze de hitte eruit trekken.
Plinius schrijft zijn Chameleuce diergelijke krachten ook toe en zegt dat de wortel daarvan op gloeiende kolen van cipreshout gelegd en de rook in de mond door een trechter ontvangen zeer goed is tegen de verouderde hoest.
Rondom de wortel van hoefbladeren groeit witachtig mos en indien ge dat verzamelt en zeer goed zuivert en daarna in een linnen doek windt met wat salpeter en alzo wat tijd laat koken in loog en in de zon verdrogen dan zal ge een zeer goede vonk hebben om te gebruiken in een vuurslag want het zal zo gemakkelijk vuur ontvangen dat het met de eerste slag zal vonken en ontsteken.’
Birck ccccxxi Ca Uibex latine et grece· (Platearius beschτeibet unns und spτicht das bircken seÿ heÿþ und trucken an dem dτitten grad. (Bircken laub gesoten in wasser unnd damit gewåschen eÿn fliessenden schaden trücket den on zweifel·(Die rinden von bircken gebτant unnd den rauch gelassen an fliessenden beÿn trücknet die unnd heilet·(Bircken rinden gestossen zů bulveτ und dz gestreüwet in ein faule wunden benÿmmet das faul fleische darauþ·(Wôlicher bôsen feüchten luft vertreiben wil als dann ist so die pestilencz regnieret·der bτenne die rinden von bircken unnd lasse den rauch allenthalben in dem hause rauchen er verzeret vil bôses lufftes darjnne· |
(1) Berk, 421ste kapittel. Vibex Latijn en Grieks. (Betula pendula) Platearius beschrijft ons en spreekt dat berken zijn heet en droog aan de derde graad. Berkenloof gekookt in water en daarmee gewassen een vloeiende schade droogt die zonder twijfel. De bast van berken gebrand en de rook gelaten aan vloeiende benen droogt die en heelt. Berkenbast gestoten tot poeder en dat gestrooid in een vuile wond beneemt dat vuile vlees daaruit. (2) Wie kwade vochtige lucht verdrijven wil zoals dan is zo de pest regeert die brandt de bast van berken en laat de rook geheel in het huis roken, het verteert veel kwade lucht daarin. |
Vorm.
De ruwe berk heeft op de jonge twijgen dan ook fijne harsachtige wratjes en ziet ervan onderen, door de gegroefde stam, er wat grover uit dan de zachte. Een geelwitte schors die in dwarse strepen afbladdert, oudere bomen zijn aan de voet ruwspletig en sterk verdikt. Een boom van 15-20m met bloei in april, mei.
Naam.
(1) Dodonaeus; ‘‘Deze boom heet hier te lande berckenboom, in Hoogduitsland Birckenbaum, in Frankrijk bouleau, in Bohemen bryza. Theophrastus noemt hem in het Grieks Semyda en andere noemen hem Semys en andere Semos. De Latijnse naam is Betula of, zoals andere zeggen, Betulla omdat ze dat woord zo in sommige boeken van Plinius geschreven vinden en zo noemen de Italianen die bij Trente wonen deze boom ook bedollo al is het zo dat het anders heel Italië door met de naam Betula bekend is. In het Latijn heet de berkenboom ook soms Semida, Vibex en Betulus, doch oneigenlijk, want de Betulus van Lobel is een soort van Carpinus in Italië daar deze gewone berk Betula, bettola en bidollo heet, de Engelse noemen hem birche tree, de Fransen ook soms bes, bouillet en bouilleau. Enige rekenen hem bij de olmen, dan hij lijkt van schors wat op de abeelboom en van bladeren op de beuk en van katjes op de hazelaar’.
Betula komt mogelijk, via batula, van het Latijnse batuare: slaan, de twijgen werden wel als levensroede gebruikt. Plinius lib. 16 cap.18: "Mirabili candore & tenuitate terribilis magistratuum virgis". Bij de Romeinen was de fasces een roedenbundel met een uitstekende bijl het symbool van heerschappij over leven en dood, van lijfstraffelijke gerechtspleging (fasces et secures) waarmee de lictoren voor de consuls uitgingen. Ze droegen de fasces of bijlbundels over de linkerschouder.
Berk, Duitse Birke. Birca bij Hildegard en in het Keltische betu of betva, een oer Indogermaanse naam en behoort tot de oudste boomnamen. Het woord komt niet alleen voor in de Germaanse spraken als bijvoorbeeld in het Angelsaksisch als beroc, beorc, birce of bire, maar ook in Slavische talen is het niet vreemd, in het Litouwse als berzas en Russisch bereza, (zie de naam van de rivier Beresina) In oud-Indisch werd het bhurjas genoemd, in Sanskriet bjurja. Etymologische hangt de boomnaam met de wortel bherag samen dat in Gotisch als bairths verschijnt en glanzend betekent, licht of wit. De berk is ook de lichte en glanzende, witte boom.
Gebruik.
Dodonaeus; Berken hebben in de medicijn geen gebruik en daarom is van haar natuur of krachten van niemand van de oude of nieuwe schrijvers iets aangetekend of vermaand geweest.
Dan de takjes van deze boom worden veel gezocht om er repen en hoepels van te maken daar men de tonnen en kuipen mee vast maakt of bindt waartoe ze net zo nuttig zijn, ja beter dan de twijgen of takjes van de wilgen.
Deze boom die in Gallia, dat is Frankrijk, veel groeit (zegt Plinius in het 18de kapittel van zijn 16de boek) is zeer wit en dun van twijgen waarvan de roeden van de rechters, bevelhebbers en burgemeesters en andere heren van de steden in oude tijden en vooral de bundels of Fasces van de consuls, gemaakt werden en daarom zijn deze twijgjes, zegt hij, in groot aanzien en van vele zeer gevreesd en in eer of eerbied gehouden. Net zo plegen tegenwoordig in deze landen de schoolmeesters en de ouders hun jonge kinderen of leerlingen met deze berkentwijgen te dreigen en in ontzag te houden.
Platearius zegt dat berkenstam heet en droog is in de derde graad. De bladeren zijn ook droog en bitter van smaak en daarom warm, afvegend, dun makend en versterkend van aard, maar de schors is meest verwarmend en zacht makend en vol bitumeuze vochtigheid.
Berkenloof in water gekookt droogt de lopende zeren als ze hiermee gewassen worden.
maisz ccccxxii Ca Usnea vel muscus arboτum latine·grece bτion vel bτium vel licena·arabice aunech vel alusne· (Galienus capitulo bτion spricht dz mancherleÿ maiþ seÿ·Ettlich maiþ wechset auch an den wol riechenden baumen als an der granaten·an der eÿchbaumen·an der andern baumen deþgleichen auff den steinen·Under dÿsen allen ist der maÿþ der beste der an den wol riechenden baumen wechset und weÿþfare ist·(Avicenna spτichet das maiþ seÿ von natur wol riechenden und ist warm an dem ersten grade und trucken an dem andern·(Maiþ stercket das hercz·(Maiþ gesoten mit wein und den getruncken machet schlaffen·(Diascoτides spτicht daz maiþ stopff alle blůt flüsse·(Maiþ gemischet mitt hônig und das in dem mundt gelassen benÿmmet die scherpff der zungen und der kele·(Maiþ gesote in wasseτ und die frauwen damit unden auff gebeet benÿmmet alles weethumb der můter·(Maiþ stopffet den frawen den weissen fluþ darauff geseþsen unnd damit gebeet·(Von maiþ lese dz bůch Pandecta dz lxxj·capitel findest du vil tugent die ons beschτeiben die hochgelerten meýster als Avicenna Galienus Serapio Dÿascoτides·(Maiþ und beÿfůþ in wein gesotten darvon genüczet ist gůt wider weethumb der můter·Das selben geleichen ist gůt der dampff darvon zů der můter unden herauff genommen·(Maiþ und schlüssel blůmen gesotten in leinôle darmit geschmieret die [455] vergicht gelider·ist die weetumb stillen·(Wein darein gesoten ist maiþ ist gůt zů stercken das gegicht· |
(1) Boommos, 422ste kapittel. Usnea vel muscus arborum Latijn. Grieks brion vel brium vel licena. Arabisch aunech vel alusne. (Usnea barbata) Galenus capitulo brion spreekt dat er vele soorten boommos is. Ettelijke boommos groeit ook aan de goed ruikende bomen zoals aan de granaten, aan de eikenbomen en aan de andere bomen, desgelijks op de stenen. Onder deze alle is het boommos de beste die aan de goed ruikende bomen groeit en witkleurig is. Avicenna spreekt dat boommos is van natuur goed ruikend en is warm aan de eerste graad en droog aan de andere. (2) Boommos versterkt dat hart. Boommos gekookt met wijn en dan gedronken maakt slapen. Dioscorides spreekt dat boommos stopt alle bloedvloeden. Boommos gemengd met honing en dat in de mond gelaten beneemt de scherpte van de tong en de keel. (3) Boommos gekookt in water en de vrouwen daarmee onderop gebaad beneemt alle pijn van de baarmoeder. Boommos stopt bij de vrouwen de witte vloed, daarop gezeten en daarmee gebaad. Van boommos lees dat boek Pandecta dat 71ste kapittel vindt u veel deugd die ons beschrijven de zeer geleerde meesters zoals Avicenna, Galenus, Serapio en Dioscorides. Boommos en bijvoet in wijn gekookt en daarvan genuttigd is goed tegen pijn van de baarmoeder. Datzelfde gelijk is goed de damp daarvan tot de baarmoeder van onderop genomen. Boommos en sleutelbloemen gekookt in lijnolie en daarmee gesmeerd die [455] jichtige leden is de pijn stillen. Wijn daarin gekookt is boommos is goed te versterken de jicht. |
Vorm.
Dodonaeus; Boommos is niets anders dan een harige verzameling van vele dunne gehakkelde en zeer menigvuldig gesneden en als onder elkaar gevlochten en verwarde bladachtige snippers die aan de schorsen van de bomen vast zijn en van de stammen en takken ervan nederwaarts af plegen te hangen. Een soort van dit mos is dunner en een ander dikker, een soort is korter en een ander langer, dan allen zijn gewoonlijk witachtig van kleur hoewel dat er soms ook een zwart mos gevonden wordt, maar dat is kleiner en dunner dan de andere. De beste en meest geprezen mossen, zegt Plinius, zijn de heel witte en daarna volgen de rosse en de slechtste, ja verachte zijn de zwarte. Men vindt dit mos aan de eiken, aan de witte en zwarte populieren, berken, olmen, appelbomen, peerbomen, pijnbomen, wilde pijnbomen, rode en witte dennenbomen, cederbomen, lorkenbomen en aan verschillende andere bomen. Dan het beste van allen (zegt Theophrastus) is hetgeen dat op de cederbomen groeit en daarna volgt dat van de populier en vooral als dat wit en welriekend is, maar het zwartachtige en het bruine mos wordt veracht. Matthiolus zegt dat mos dat op de pijnbomen, rode dennenbomen, witte dennenbomen en lorkenbomen in Italië groeit wel goed van reuk is, dan dat mos van de lorkenboom alle de andere verre van reuk te boven gaat’.
Naam.
Dodonaeus; Dit gewas heet in Nederland eigenlijk mosch, in Hoogduitsland Mosz en in Frankrijk du mousch, in Italië musco, in Spanje musgo de los arbolos. De Latijnse naam is Muscus en tot onderscheidt van de volgende soorten Muscus arboreus, dat is boommos, de Griekse is Bryon of Splanchnon, Spaghnos, en Hypnon, Oribasius noemt het Dorcadia botane, de Arabieren en apothekers Usnea’.
Herba musci barbata: baardkorstmos, Duits Bart- of Tellerflechte, Baummoos.
Maisz is een onbekende naam, mogelijk van mos.
Gebruik.
In de oudheid werden ook bij de Noorse volkeren de medische mosbitters gebruikt. Een thee ervan smaakt bitter, helpt tegen maag- en darmkrampen. Het bevat een eigenaardige zuur, usneazuur, die centrale motorische verlammingen oproept en een sterk visgif is. Of de bij ons inheemse Usnea barbata (baardig) (een verzamelnaam voor de inheemse soorten) dezelfde of een verwante zuur bevat is niet bekend. Het baardkorstmos was vroeger als herba musci barbata of barbae arboreum een geneeskrachtig kruid en gebruikt tegen hoesten, bloed- en slijmvloed.
Herbarius in Dyetsche; ‘Usnea dat is mos dat op de bomen als eiken, notenbomen en op de stenen groeit. Het beste mos van allen is die je op de notenbomen vindt, die heeft de allerbeste geur en is van een witte kleur, de slechtste is die naar het zwarte trekt. De smaak is gewoonlijk zuurachtig of bedwingend. De kracht van mos is dat het niet sterk verkoelt, maar omtrent lauwheid. Haar andere kracht is dat het ontbindt en vermurwd en vooral diegene die op de notenboom groeit. Sommige hebben gemeend dat het heet is in de eerste en droog in de tweede graad want Pandecta zegt uit de macht van Avicenna in het kapittel van Usnea, dat zwak begint, waar hij zegt dat Usnea het (2) hart versterkt zoals Avicenna in zijn boek van de krachten van de harten zegt.
(3) Tegen menstruatiepijn: ‘Neem wijn waar boommos met bijvoet in gekookt is en als een vrouw in het kooksel daarvan zit dan helpt het zeer tegen menstruatiepijn’. Hetzelfde doet het ook als een spons daarin geduwd en op de baarmoeder gelegd wordt.
Tegen jicht helpt zeer goed het kooksel van mos en van Primula veris in wijn waar je olie van bevergeil of van lijnzaad bij mengt.
Als je mos enige dagen in wijn te weken legt dan laat die wijn sterk slapen.
Als mos in een stoppende wijn (dat is in rode, grove wijn) te weken ligt dan verbetert het de maag en geneest het de loop of kamergang, ook stopt het ‘t over geven en laat de maag goed ruiken.
Avicenna zegt dat Usnea aromaticum (dat is mos die zeer aangenaam geurt) de verstoppingen opent en maakt van vochtig of murwachtig hard en vast vlees.
Als je het op hete blaren legt blust het haar branden en ontbindt de hardheid van de gewrichten.
Wijn, waar het in gekookt is, droogt op en zuivert het gezicht. Ook is het goed tegen hartkloppingen en tegen pijn van de lever, tegen het doorbreken of de zeerheid van de baarmoeder en laat ook de stonden komen volgens Pandecta, Avicenna en Serapio’.
victril ccccxxiii cap Victriolum latine·grece Calcitis vel Culcotar·vel Calcadis·arabice Zeg vel cachita· (Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel Zeg idest victriolum spτicht·das d victril seÿ machen frÿsch fleÿsch in den faulen wunden·Und ist zweÿer handt victril·Einer kumbt auþ babÿlonien·d ander auþ zÿpperen·und d auþ babÿlonien kumbt der ist der beþte·und wenn man den bτauchet so hatt er jnnwenig flecken·Aber der auþ cÿppern kommet der hat ein goldtfarbe·und der låþt sich bald bτechen·und ist fast vergifftt und hat jnnwenig flecken geleÿch den sternen· (Serapio spτicht·daz er hab gesehen in dem erdtrich dτey lang adern auff einander ligend·und die underst ader ist geheÿssen zeg nigrum·unnd die alchamisten heissen die marcka sÿta·Die ander darnach ist geheÿssen culcotar·Die dτitte ist geheÿssen zeg viride·und das ist victriolum od calcantum·(Der meister Paulus in dem capitel victriolum spτichet·das der seÿ heÿþ und trucken biþ an den vierden grad· (Diascoτides victriolum gebulfert und das gelassen in die blůtenden nasen stopffet die zůhant·(Item dises bulfer getruncken mit wasser·bτinget vomitum·(Dises bulfer ein genommen ein quintin mit hônigwasser tôdtet die wŭrm und treybet die auþs måchtigklich an dem menschen·(Victril gemüschet mit gestossen glaþ und hônig·darauþ gemachet klôczlein und also geleget do vil raczen lauffen·tôdtet die die des eþsen·(Auch mag man nemen auripigmentum oder arsenicum zwÿschen gebτaten speck·sterben die raczen gar bald· |
(1) Vitriool, 423ste kapittel. Victriolum Latijn. Grieks Calcitis vel Culcotar vel Calcadis. Arabisch Zeg vel cachita. Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel zeg, id est victriolum, spreekt dat de vitriool is maken vers vlees in de vuile wonden. En is tweevormig vitriool. Een komt uit Babylonië en de andere uit Cyprus en die uit Babylonië komt dat is de beste en als men die gebruikt zo heeft het inwendig vlekken. Maar die uit Cyprus komt die heeft een goudkleur en laat zich gauw breken en is erg vergiftig en heeft inwendig vlekken gelijk de sterren. Serapio spreekt dat hij heeft gezien in het aardrijk drie lange aders op elkaar liggen en de onderste ader is geheten zeg nigrum en de alchemisten noemen die marcka sÿta. De andere daarna is geheten culcotar. De derde noemen ze zeg viride en dat is victriolum of calcantum. De meester Paulus in het kapittel victriolum spreekt dat dit is heet en droog bij aan de vierde graad. (2) Dioscorides, victriolum gepoederd en dat gelaten in de bloedende neus stopt die gelijk. Item, dit poeder gedronken met water brengt vomitum. (3) Dit poeder ingenomen een 1,67 gram met honingwater doodt de wormen en drijft die uit machtig aan de mensen. Vitriool gemengd met gestoten glas en honing en daaruit gemaakt korrels en alzo gelegd daar veel ratten lopen, doodt die dat eten. Ook mag men nemen auripigmentum of arsenicum tussen gebraden spek, sterven de ratten erg gauw. |
Vorm.
Vitriool is een oude naam voor verschillende chemische producten zoals sterk zwavelzuur dat bekend was als vitrioololie. Zwavelzuur, H2SO4, is een sterk zuur dat bij kamertemperatuur een kleurloze, licht stroperige vloeistof is ('vitrioololie'). Het is in alle verhoudingen met water mengbaar. Zouten van dit zuur heten sulfaten. Zwavelzuur is niet alleen een sterk zuur, het is ook een sterke oxidator en een hygroscopisch (wateronttrekkend) middel. Zwavelzuur is een van de belangrijkste universeel toegepaste grondstoffen in de chemische industrie: in 1997 werd meer dan 130 miljoen ton geproduceerd. De gebruiksgebieden zijn dan ook veelzijdig: zuiveren van ertsen, productie van sulfaten, andere zuren (onder andere fosforzuur), Acetonperoxide, als katalysator, droogmiddel, ontstopper, als elektrolyt in loodaccu's voor auto's. Draag beschermende kleding en gezichtbescherming. Er is vaak een nevel van kleine zwavelzuurdruppeltjes die vrijkomt bij het werken met het geconcentreerde zuur. Deze vreten kleding en de huid aan door er water aan te onttrekken en de textielvezels en huid te oxideren.
Kopersulfaat was blauwe vitriool of kopervitriool, CuSO4.5 H2O.
Kopersulfaat wordt gebruikt om hout te conserveren, bij plantenziektes in de vroeger veel gebruikte Bordeauxsche of bordelese pap, (een oplossing van 2 gewichtsdelen koper (II)sulfaat, 1 deel kalk in 100 delen water), in de katoendrukkerij en ververij. In de geneeskunde gebruikte men het als ontsmettingsmiddel en als bloedstelpend middel en te etsen.
Het ijzersulfaat was groene vitriool.
IJzersulfaat vormt FeSO4. 7 H2O dat ijzervitriool wordt genoemd en lichtgroene kristallen vormt. Aan de vochtige lucht blootgesteld, bedekken deze kristallen zich met een bruin laagje ijzer(III)sulfaat. IJzervitriool wordt aangewend bij de bereiding van inkt, in ververijen, in de landbouw en dergelijke.
Naam.
Vitriool, middeleeuws Latijnse vitriolum; klein glas, van Latijn vitrum; glas, oude benaming voor geconcentreerd zwavelzuur.
Gebruik.
Herbarius in Dyetsche; ‘Dragagantum of vitrolum of koperrood is allemaal hetzelfde, het is van een soort mijn van de aarde. Het heeft de kracht om te verbranden en te benauwen. Circa Instans zegt dat het heet en droog is in de vierde graad, het heeft de kracht om te verteren, te ontsluiten, op te lossen en te breken.
Als je van koperrood een half drachme met hydromel drinkt verdrijft het de wormen.
Als je drachme koperroot drinkt zal je het letsel dat van de cantharel komt er uit spuwen.
(2) Het poeder van koperroot in de neus gedaan stopt het bloeden van de neus en zuivert de zweren van de neus.
(3) Het poeder van koperrood doodt de wormen in de oren volgens Pandecta’.
Herbarius in Dyetsche vermeldt eerder; ‘Dragagantum is een gom waarvan de witte, heldere en zuivere van de meeste kracht is. Maar dragantum met 1 ga gespeld is een soort aarde of een vrucht daarvan en heet vitriool of koperrood en dit is heet en droog in de vierde graad. Daarom moet je dit niet gebruiken want ze schrijven dat er groot onheil van kan komen. Daarom zeg ik dat ik van dragantum zal zwijgen maar van dragagantum, dat een gom is, steeds spreken’.
wynde ccccxxiiii ca Volubilis latine·grece Cussus arabice ÿeblech. (Meister Johannes mesue in dem capitel volubilis spτicht·dz (·E·j·) [456] mangerleÿ gestalt seÿ der wÿnde·Ettlich sind geheÿssen fumis arboτum·(Diser stamme hatt in jm milch·Sein blůmen ist gancz weÿþ unnd gestalt geleÿch als kleine glôcklein·Auch ist ein andere gestalt der wÿnde die spτeiden sich auff die erden·Dise blůmen sind fast klein und weÿþs farb·Auch ist ein andere wÿnde genant volubilis media·od volubilis lanuginosa·Von diser saget dises capitel·Dise bleter die sind weyþfarb und auff d einen seÿten rauch als ob baummwollen darauff wŭchþe·jr blůmen sind gestalt geleÿch kürbþen. (Dises krautes saffte vermüschet mit eruca safft·dz ist weÿsser senffkraut und die leÿn zeÿchen domit geschmieret·machet ein haudt geleÿch der andern· (Wôlcher an seinem leybe geleczet würde von vil geen·d stosþ diser blůmen unnd streÿche des safftes daran·er genÿset do zůhandt·(Von disen kreütern so sol niemant erczneÿen in dem leÿb er wisse dann die zû vermüschen mit andern stucken·wann all die kreüter die do in jne milch haben sind gifftig und soτgklichen zů nüczen· |
(21) Winde, 424ste kapittel. Volubilis Latijn. Grieks Cussus. Arabisch ÿeblech. (Calystegia sepium) Meester Johannes Mesue in het kapittel volubilis spreekt dat er [456] vele vormen zijn van de winde. Ettelijke zijn geheten fumis arborum. Deze stam heeft in zich melk. Zijn bloem is gans wit en gesteld gelijk als kleine klokjes. Ook is een andere gestalte van de winde die spreiden zich op de aarde. Deze bloemen zijn erg klein en witkleurig. Ook is een andere winde genaamd volubilis media of volubilis lanuginosa. Van deze zegt dit kapittel. Deze bladeren die zijn witkleurig en aan de ene zijde ruw alsof katoen daarop groeide, zijn bloemen zijn gesteld gelijk kouwoerden. Dit kruid zijn sap vermengt met Eruca sap, dat is wit mosterdkruid, en de littekens daarmee gesmeerd maakt een huid gelijk de andere. Wie aan zijn lijf gelet wordt van veel gaan die stoot deze bloemen en strijk het sap daaraan, het geneest dat gelijk. Van dit kruid zo zal niemand artsenij in het lijf nemen, hij weet dan die te vermengen met andere stukken want al die kruiden die erin zich melk hebben zijn giftig en zorgelijk te nuttigen. |
Het kan ook Convolvulus arvensis zijn die ook witte bloemen heeft, dat was de volubilis minor en Calystegia volubilis major, maar Calystegia is meer klimmend. Lanuginosa betekent wollig of zachtharig wat de Gart ook aangeeft, wat echter niet voor dit gewas geldt, deze soorten bevatten wel melk wat weer overeenkomt met de Gart. Andere winden komen daar ook niet mee overeen. Smilax kan het ook niet zijn want die is gedoornd. Dolichos is een bonensoort en is goed te eten, bevat ook geen melksap.
Vorm.
De grote bladen zijn pijlvormig, de lobben vaak stomp als afgesneden, in de herfst geel. Stengels klimmen als lianen tot 2-4m hoog. Enkelbloeiend met witte en soms roze bloemen, bloeit van juni tot de herfst. De bloemen sluiten tegen de avond. Meerjarig. Het sap van de planten is licht giftig en werd als laxeermiddel gebruikt.
Naam.
(1) Dodonaeus; ‘‘De Grieken noemen dit gewas Smilax leia, Galenus en Paulus noemen het ook Milax leia. De Latijnse naam is Smilax laevis, welke toenaam Laevis of zacht dit geslacht gegeven wordt omdat de twijgen of ranken daarvan geen stekels of doornen hebben, maar zacht en effen om aan te tasten zijn.
In onze taal heet het tegenwoordig winde en ook soms wrange, in het Hoogduits is het Windekraut genoemd. Dan om deze soort eigenlijk van de andere te onderscheiden mag men het grote zachte winde of grote klockskens winde noemen, in het Hoogduits Gross Windekraut en Grosss weisz Glocken, in het Italiaans vilucchio maggiore, in het Latijn Volubilis major en Smilax laevis major’.
Winden, de grote winde, windsel of klimop, de Duitse Wedewinde of Winde bij Hildegard is een naam voor meerdere klimplanten als kamperfoelie, Polygonum, winde en klimop. Dit stamt uit Germaans withiwindo: wat de band, touw of windende plant betekent.
Gebruik.
Dodonaeus; ‘Galenus is van mening dat deze zachte of klokjes winde bijna in krachten met de stekende winde overeen komt.
Dioscorides schrijft dat sommige geloven dat het zaad van deze winde met het Dorycinum gedronken veel gevaarlijke en vreemde dromen veroorzaakt.
Plinius meent dat dit kruid nergens toe nuttig of dienstig is, nochtans is het op sommige plaatsen heel bitter van smaak en vol melkachtig sap.
De wortel van dit gewas wordt van sommige gebruikt in al hetgeen daar de zwarte winde goed toe is, nochtans is ze minder melkachtig dan dit en eigenlijk onnut. Andere zeggen dat ze warm en droog van aard is en geschikt om te verteren en op te lossen.
De Italiaanse meesters betuigen dat het sap dat uit de bladeren van al deze soorten van winde (alzo wel van de kleine als van de grote) geduwd wordt de buik weekt en het lichaam zuivert en dat het zaad met wijn gedronken zeer laat plassen. Ze distilleren een water van de bloemen dat ze te drinken geven tegen de inwendige ontstekingen en van de bladeren distilleren ze een water tegen de druppelplas en geven daarvan ‘s morgens twee of drie ons tegelijk nuchter te drinken. Die Italianen raden diegene aan die hun water niet goed maken kunnen of met het niergruis gekweld zijn het water daar de bladeren van alle soorten van klokjes in gekookt zijn te zitten of te baden.
Deze winde is zeer geschikt om de priëlen van de hoven er mee te bekleden en te versieren’.
wilder zytwan Das ccccxxv Capitel Viticella vel vitis alba latine grece ampeleos·arabice fesera· (Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel fesera·beschτeibet uns und spτicht·daz dises seÿ ein stamm und hat bletter geleÿch den weinreben·und hatt treüblin die sind mit dem ersten rot·und so sÿ gezeÿtigen·sind sÿ gancz schwarcze·Sein wurczel ist fast groþ und dÿck in dem erdtrich·(Von disem gewåchþ ist geschτiben in disem bůche d·B·in dem acht und sechczigisten capitel das sich anhebet bτionia·und doch sein tugent nit genŭglichen erczelet·und sunderlichen von der wurczeln·(Darumb so merck [457] hie das dise wurczel unzelliche tugent an jr hat·das es war seÿ magst du lesen das bůch pandecta das·cclxvij·capittel das sich anhebet fesera·In disem capitel steet auch geschτiben·dz dise wurczel gebe den leÿbe gar auþ der massen gůte farb·auþwenig mit dem safft den bestrychen·(Item wôlcher dise wurczelen beÿ jme tregt von dem fleüsset alles bôþ davon einer schaden håte·(Item ein pflaster gemachet von diser wurczel zeühet an sich baÿn doren oder nagel·(Item dise wurczel dienet auch fast wol den bôsen blattern·die daz fleÿsch darjnn verczeren fagadenice genant· (Auch sunderlichen dienet dise wurczel dem bôsen grÿndt an dem leÿbe domit zů heÿlen·als d grinde vermüschet mit wŭrmlein also dann gar dick und auch manig mal geschicht den jungen kýnder das jn der gancz leÿb überzogen ist mit kleinen würmlein die in den schweÿþlôchern stecken·und auch mit jren heübtern herauþs sehen·(Für einen solchen gebτesten nÿmme auch diser wurczel und seüde die in laugen von eÿchemholcz gemachet·und wåsch domit das kÿndt über den ganczen leybe·und darnach nymme ein scharsach und schneyde auch dem wŭrmlein die heübter ab·darnach wåsche aber das kynd mit der genanten laugen·es genyset on zweÿfel·(Item gar vil ander tugent die dise wurczeln an jr hat magst du lesen des obgenanten bůchs capitel fesera genant· |
Heggenrank, dat 425ste kapittel. Viticella vel vitis alba Latijn. Grieks ampeleos. Arabisch fesera. (Bryonia dioica) Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel fesera beschrijft ons en spreekt dat dit is een stam en heeft bladeren gelijk de druiven en heeft trosjes die zijn in het begin rood en zo ze rijpen zijn ze gans zwart. Zijn wortel is erg groot en dik in het aardrijk. Van dit gewas is geschreven in dit boek de B in het acht en zestigste kapittel dat zich aanheft Bryonia, en toch zijn deugd niet genoeg verteld en vooral van de wortels. Daarom zo merk [457] hier dat deze wortel ontelbare deugd aan zich heeft en dat het waar is mag u lezen in dat boek Pandecta dat 267ste kapittel dat zich aanheft fesera. In dit kapittel staat ook geschreven dat deze wortel geeft het lijf erg uitermate goede kleur, aan de buitenkant met het sap die bestrijken. (2) Item, wie deze wortel bij hem draagt van hem vloeit alle kwaad daarvan iemand schade heeft. Item, een pleister gemaakt van deze wortel trekt aan zich been, doren of nagel. (3) Item, deze wortel dient ook erg goed de kwade blaren die dat vlees daarin verteren fagadenice genaamd. (4) Ook vooral dient deze wortel de kwade schurft aan het lijf daarmee te helen zoals de schurft vermengd is met wormpjes alzo dat erg vaak en ook menige maal geschiedt de jonge kinderen dat hun het ganse lijf overtrokken is met kleine wormpjes die in de zweetgaatjes steken en ook met hun hoofdjes eruit kijken. Voor een zulk gebrek neem ook deze wortel en kook die in loog van eikenhout gemaakt en was daarmee dat kind over het ganse lijf en daarna neem een schaar en snij ook de wormpjes de hoofden af, daarna was echter dat kind met de genoemde loog, het geneest zonder twijfel. Item, erg veel andere deugd die deze wortel aan zich heeft mag u lezen dat opgenoemde boek kapittel fesera genaamd. |
Zie kapittel 68. Dit is een herhaling. Of het gaat hier om Tamus of Dioscorea communis omdat de bladeren geheel anders gevormd zijn.
Ein fuchsz Das Ccccxxvi Capitel Vulpis latine· (Die meister spτechen·das dises gar ein betrügliches thier sej. Wenn es die hundt jagen so nymmet es den schwancz zwÿschen die baÿn·auff das der schwancz es an dem lauff nit hÿndere·und wenn es vermercket den hunden nit mügen entlauffen so hårmet es auff seinen schwancz und weret sich dann domit der hunnde·und von dem grossen gestancke den der schwancze hatt von dem seÿch·so mügen die hundt nicht beleÿben und lauffen von jm· (Die fettung und sein marck·ist fast gůt für den krampff spasmus zů latein genant·die gelÿder domit bestrÿchen·(Das blůt von dem fuchþen gedôτret unnd gebulferet dienet fast wol für den stein der lenden unnd der blasen·(Der meister Plinius in seinem acht und zweinczigi (·E·ij·) [458] sten bůch spτicht er·wôlicher die zungen von dem fuchþ beÿ jm habe·der wirt nicht blÿndt oder ist nit leÿden augen weetumb· |
(1) Een vos, dat 426ste kapittel. Vulpis Latijn. (Vulpes vulgaris) (2) De meesters spreken dat dit erg een bedrieglijk dier is. Want als de honden die opjagen zo neemt het de staart tussen de benen zodat de staart hem in de loop niet hindert en als het merkt dat hij de honden niet kan ontlopen dan plast het op zijn staart en weert zich daarmee de honden en van de grote stank van de staart die het heeft van de urine zo mogen de honden niet blijven en lopen van hem. (3) Het vet en zijn merg is erg goed voor de kramp spasmus in Latijn genaamd, de leden daarmee bestreken. (4) Dat bloed van de vos gedroogd en gepoederd dient erg goed voor de steen van de lenden en de blaas. (5) De meester Plinius in zijn acht en twintigste [458] boek spreekt, wie de tong van de vos bij zich heeft die wordt niet blind of lijdt niet aan ogenpijn. |
Vorm.
Een vos heet Vulpes en heet zo omdat die altijd opzij loopt, gaat nooit rechtuit maar altijd schuin en met bedrog. De vos stopt geregeld want zijn rechterpoten zijn korter dan zijn linkerpoten. Zijn beet is wat venijnig. Als hij hongerig is doet hij het geluid van een hond na. Serpenten, apen en vossen en alle andere gevaarlijke beesten hebben kleine ogen, maar schapen en ossen die simpel zijn, hebben grote ogen.
Naam.
(1) Vos, midden-Nederlands vos, oud-Engels en nu fox, in oud-Hoogduits fuhs, nu Fuchs, vergelijk oud-Noors fox, ‘bedrog’, het woord schijnt het dier met een staart te betekenen. Vossen, oorspronkelijk ‘beslapen’ naar het copuleren van de vos, vandaar ‘beetnemen’, ook ‘hard werken’ of ‘studeren’.
Gebruik.
Dit is een zonderling doortrapt dier. Wat een ander met geweld doet, voert hij het met list uit. Hij woont daarom aan de rand van de bossen bij de dorpen waar het hanen kan horen kraaien. Bij Aesopus wordt de vos al als slim betiteld, leugenachtig, onbetrouwbaar, vleier en verleider, onbeschaamd, jaloers en ijdel. Karaktertrekken die hem zijn gegeven en die hij de hele tijd behouden heeft. In de middeleeuwen ontwikkelde de fabel van de vos zich in grote hoeveelheden en treedt de priester als verpersoonlijking van de vos op. Reintje is het zinnebeeld van de list, geveinsdheid en valsheid, van de lust tot het plegen van overtredingen en gemene ridderlijkheid. Hem roemt het spreekwoord, hem prijst de sage, hem verheerlijkt het gedicht. Duitsland grootste dichter Goethe achtte hem een waardige held voor zijn gezangen.
Herbarius in Dyetsche; (2) ‘Vulpis of een vos is een schalks dier. Als de honden hem volgen dan verzamelt en verbergt hij zijn staart tussen zijn benen. En als het ziet dat hij hen niet kan ontgaan, dan verbergt het zijn staart en dan verzamelt hij zijn pis en werp het en sproeit het op de honden die hem volgen tegen welke pisstank de honden niet kunnen.
(3) Van vossensmeer en vossenmerg zegt men dat ze goed zijn tegen vertering van de zenuwen.
(4) Zijn bloed, zegt men, is diuretica (dat is dat het bevordert het plassen, dus tegen verstopping), daarom meent men dat het zeer goed is tegen steen van de nieren en van de blaas zoals Plinius in het achtentwintigste boek van de natuurlijke historie zegt, (5) daar zegt Plinius ook dat als iemand de tong van een vos in een ring had zou die geen blindheid in zijn ogen krijgen volgens Bartholomeus Anglicus’.
Maerlant; ‘Vulpes heet de vos in het Latijn. Schalkser beest mag er niet zijn, als de vos voor de honden vliedt slaat het dan door hun monden zijn ruwe bepiste staart en ontvliedt te woude waart’. Zijn huid is harig, ruig en heet, zijn staart is ruig en groot en als een hond hem bij de staart probeert te pakken krijgt hij zijn mond vol met haar en stopt. Als de honden hem na zitten draait hij zijn staart tussen de poten en als hij ziet dat hij niet meer ontsnappen kan draait hij zijn urine en vuiligheid in zijn ruige staart en slaat die in het gezicht van de honden. De stank van urine is erg voor de honden en daarom sparen de honden hem bijna.
Maerlant; ‘Ambrosius spreekt, als de vos ziet dat hem de dood tegemoet komt ziet hij dat hij bij een pijnboom komt en het sap dat er uit rent dat nuttigt hij en geneest al daar en leeft daarna menig jaar. 117) Heeft de eigenaardigheid dat hij als hij ziek is en bang is te moeten sterven naar een den gaat en het hars eet dat van de stam vloeit. Zo maakt hij zich gezond. De vos neemt het sap van hen die uit een dennenboom vliegen in zijn voedsel, zo herstelt hij zijn jeugd en verlengt zijn leven’.
Maerlant; ‘Experimentator zegt dat de das holen te maken pleegt waarin hij rusten zal en dan komt de vos en vos en maakt alles vies. Aldus denk aan menig goed dat een ander je al aandoet, want de vos, hij smelt er in en dan wil de das het meer of minder niet en vliedt daar vandaan en aldus zo blijft dat hol van reintje’. De vos is een stinkend beest en smerig en besmeert de plaatsen waar hij gewoonlijk verblijft en maakt die onbewoonbaar. Enigen zeggen dat de vos een stinkende muil heeft, hij stinkt ook van achteren. De vos jaagt met zijn adem veldmuizen uit hun holen zoals een hert serpenten verjaagt met zijn adem en verteert ze. De vos vecht met de das om zijn hol en vervuilt het dassenhol met urine en vuil en heeft zo het meesterschap over hem met fraude en bedrog, niet door kracht. Het hert is bevriend met de vos en vecht daardoor met de das en helpt de vos’.
Maerlant; ‘Experimentator zegt dat de das holen te maken pleegt waarin hij rusten zal en dan komt de vos en maakt alles vies. Aldus denk aan menig goed dat een ander je al aandoet, want de vos, hij smelt erin en dan wil de das het meer of minder niet en vliedt daar vandaan en aldus zo blijft dat hol van reintje’. De vos is een stinkend beest en smerig en besmeert de plaatsen waar hij gewoonlijk verblijft en maakt die onbewoonbaar. (117) Enigen zeggen dat de vos een stinkende muil heeft, hij stinkt ook van achteren. De vos jaagt met zijn adem veldmuizen uit hun holen zoals een hert serpenten verjaagt met zijn adem en verteert ze. De vos vecht met de das om zijn hol en vervuilt het dassenhol met urine en vuil en heeft zo het meesterschap over hem met fraude en bedrog, niet door kracht. Het hert is bevriend met de vos en vecht daardoor met de das en helpt de vos’.
Nederrijns moraalboek, Bestiaria d’Amour, rond 1250; ‘Want de vos is van zulke naturen dat als hij zeer hongerig is en hij niets te eten vindt dan wentelt hij zich in het roodste slijk dat hij vindt en als hij zo gewenteld is dan gaat hij opwaarts daar neer liggen en trekt de tong uit net alsof hij bloedt en dood is. En dan zo komen de eksters en denken de tong te eten. En als hij het voelt dan grijpt hij ze met de tanden bij het hoofd en doodt ze.’
Maerlant; ‘Met vossensmeer bestrijk je jouw ogen, men mag het zonder smart gebruiken, dat is een zaak waar men mede het slecht zien van de ogen verbetert. Men zegt ook, de vos is wijs, want zal hij over ijs gaan dat hij het oor op het ijs ligt om te horen of het dik is en is het dat hij het ontziet dan komt hij niet op het ijs. Als hij hongerig wordt, kan hij zich dood maken en steekt zijn tong uit de mond en zo menen vogels daar terstond dat het een kreng is en vallen hem zo aan waarbij hij er een begaat en waarbij hij de honger verslaat’.
Dit is een listig dier. Als hij honger heeft en niets te eten dan zoekt hij een warme plek op of als die er niet is een bundel droge halmen. Het is een vals beest en misleidend want als hij geen voedsel krijgt doet hij voor alsof hij dood is, de vogels komen bij hem als bij een kadaver en houdt de adem in en beweegt zich niet tot de vogels zich op hem als aas zetten. Dan vangt hij er een en vreet die want hij had de muil open en de tong stak eruit.
Maerlant; ‘Als vossen genieten of rijden liggen ze over hun zijden en verzamelen alzo, elk behelst de andere alzo vrolijk. De vossengal geeft raad aan hem die dat slecht hoort en het is voor het horen goed. Zijn vet mede laat wel horen en tegen jicht helpt het wel. Tegen hetzelfde euvel is goed zijn vel als men er de voet mede omwindt en men de vleeskant van binnen doet. Braadt zijn lever en drenk het in wijn, dat is goed tegen de kankerpijn. Lever en hart, beide is goed, om mee te stelpen de neusbloeding. Men geeft zijn hersenen veel te eten aan kinderen, men wil dat weten dat ze eeuwig van epilepsie zullen genezen wezen. Beide, zijn smeer en zijn vet is bij alle zieke lieden goed. Zijn longen gedronken ontbindt leden die men verkrompen vindt’.
ysop Das ccccxxvii Capitel (Y)Sopus latine et grece. (Die meister spτechen das dises kraut daz seÿ heÿþ unnd trucken an dem andern grad. (Diascoτides spτicht daz ÿsopus seÿ ein kraut und hat bleter bey nahe als boley·und einen langen stenngel·darauff blůmen geleich dem quendel·(In dem bůch genant circa instans beschτeiben uns die meister unnd spτechen auch·das dises krautte genüczet sol werden in der erzneÿ und nit die wurczeln·(In dem summer so diþs kraut blůmen hat so sol man es abschneyden und lassen doτren an dem schadten und nit an der sunnen·und wenn man das nüczen wil in den erczneyen·so sol man die bleter ab streÿffen von dem stengel unnd sol den stengel hÿnwerffen·Die bletter weren ein jare unverseeret an jrer tugent·(Diascoτides spτicht·das dises kraut gesotten mit feÿgen und hônig unnd das do genüczet·vertreÿbet den hůsten·Also genüczet hilffet es dem lungensüchtigen·(Isop gesoten unnd getruncken·vertreýbet die spulwŭrm·zů disen dingen ist sÿ gůt mit hônig gemüschet·(Platearius·Isopen safft getruncken mit oximel·waÿchet den verstopffeten bauch·(Isop safft mit kressen samen genüczet·laxieret senfftigklichen·(Plinius·wôlcher ein schônes antlicz wil haben·der trincke von ÿsop sÿ seÿe grüne oder dürτe·der gewÿnnet ein schôn lautter antlicz·(Isop gesoten mit lautterm schmalcze und mit trucknen feÿgen·und als ein pflaster auff die geschwulst des milczes geleget·vertreÿbett die zůhandt·(Isop mit wein getruncken raumet die bτust· (Isop in wasser gesoten unnd das schweerend zanfleÿsch darmit gewåschen·benymmet das zů handt·(Paulus spτicht·ÿsop [459] gesoten mit wein und darunder gemüschet fenchel samen·und dem getruncken benymmet das wee in dem magen und in den dårmen·(Wôlcher frawen jr můter unreÿn wåre·die sol sich båen unden auff mit ÿsop·reÿnigt sÿ on schaden·(Ysop und fenchelsamen in wein gesoten·ist gůt wider weethumb des magens platearius· |
(1) Hysop. Dat 427ste kapittel. Ysopus Latijn en Grieks. (Hyssopus officinalis) De meesters spreken dat dit kruid dat is heet en droog aan de andere graad. Dioscorides spreekt dat hysop is een kruid en heeft bladeren bijna als polei en een lange stengel en daarop bloemen gelijk de tijm. In het boek genaamd Circa instans beschrijven ons de meesters en spreken ook dat dit kruid genuttigd zal worden in de artsenij en niet de wortels. In de zomer zo dit kruid bloemen heeft dan zal man het afsnijden en laten drogen in de schaduw en niet aan de zon en als men dat nuttigen wil in de artsenijen dan zal men die bladeren afwrijven van de stengel en zal de stengel heen werpen. De bladeren duren een jaar onveranderd aan zijn deugd. (2) Dioscorides spreekt dat dit kruid gekookt met vijgen en honing en dat zo genuttigd verdrijft het hoesten. Alzo genuttigd helpt het de longzieken. (5) Hysop gekookt en gedronken verdrijft de spoelwormen, tot deze dingen is het goed met honing gemengd. Platearius. Hysopsap gedronken met honingazijn weekt de verstopte buik. Hysopsap met kerszaden genuttigd laxeert zachtjes. Plinius, wie een schoon aangezicht wil hebben die drinkt van hysop, hetzij groen of droog, die wint een schoon zuiver aangezicht. Hysop gekookt met zuiver vet en met droge vijgen en als een pleister op de gezwellen van de milt gelegd verdrijft die gelijk. (2) Hysop met wijn gedronken ruimt de borst. Hysop in water gekookt en dat zwerende tandvlees daarmee gewassen beneemt dat gelijk. Paulus spreekt, hysop [459] gekookt met wijn en daaronder gemengd venkelzaden en dan gedronken (3) beneemt de pijn in de maag en in de darmen. (4) Welke vrouw haar baarmoeder onrein is die zal zich baden onderop met hysop, het reinigt haar zonder schade. (2) Hysop en venkelzaden in wijn gekookt is goed tegen pijn van de maag, Platearius. |
Vorm.
Hysop is een halfheester met lancetvormig blad en gentiaanblauwe bloemen. Het bosje wordt een halve meter hoog en is geschikt voor versiering in de borders. Een geurende plant
Naam.
(1) Dodonaeus; ‘De apothekers en de gewone man noemen dit kruid meestal overal Hyssopus in het Latijn, ysope, hyssop en hysope in het Nederduits en in het Hoogduits Ispen. Deze soort noemt men gewoonlijk Hyssopus vulgaris, dat is gewone hysop’.
Hyssopus is een zeer oude naam die gebruikt werd door de Grieken. De naam hysop stamt van het Hebreeuws esob of azob, het Arabische azzof: heilig kruid. Het Hebreeuws ezob is zelf van Babylonische oorsprong en kwam over de Griekse bijbel Exodus 12: 22 en andere plaatsen in de Latijnse en andere talen.
Grieks hys: zwijn, ops: gezicht, de bloem heeft enige gelijkenis met een zwijnensnuit, de bovenlip is naar voren gestrekt en de onderlip afstaand. Duits heeft Ysop, Frans hysope, Engels en Nederlands hyssop. Klosterhysop bij Bock.
Volgens Dioscorides is Hyssopum een algemeen bekend kruid; ‘Hyssopum, herba nulli non cognita, duum generum est, montanum & hortense. Optimum est Cilicium’.
Matthiolus beeldt in zijn commentaar op Dioscorides Hyssopus officinalis af. Die komt overeen met de Hysopum domesticum van Pseudo-Mesues, stemt echter niet overeen met de hysop van de Bijbel en van de Grieken. Clusius zegt dit ook in zijn Antidotarium; ‘Hyssopum Graecorum herba est foliis & floribus origano similibus hodie incognitum. Hyssopum mesuae domesticum, est Hyssopum vulgare quod in hortis colitor’.
Dodonaeus; ‘‘Dan of deze soorten van kruiden voor de echte hysop van de ouders te houden zijn daaraan wordt zeer getwijfeld en dat niet geheel zonder redenen want al is het zaak dat in de tijden van Dioscorides de hysop een voor iedereen zeer bekend kruid was heeft daarom heeft hij het met geen merken of tekens beschreven, nochtans vindt men dat hij van de gedaante van de hysop op verschillende andere plaatsen sommige eigenschappen vermaant en aanraakt die met deze onze gewone hysop geenszins overeen komen. Bovendien zo is er een oude schilderij van de Hyssopus die we hebben laten namaken zo we die gevonden hebben in een zeer oud boek van de keizerlijke bibliotheek of boekkamer waarin hij beschreven wordt of geschilderd met brede bladeren die van de Origanum gelijk en met sommige hoofdjes die op de top van de roeden of steeltjes staan.
Uit alle deze tekens en redenen duidelijk en openlijk genoeg blijken kan dat deze kruiden al is het zo dat ze nu gewoonlijk tegenwoordig voor hysop gebruikt en aangezien worden nochtans niet de echte Hyssopus daar de oude kruidbeschrijvers van gesproken hebben. Echte hysop van de Grieken is naar de mening van Lobel niets anders dan de Engelse grove marjolein. En zo wordt de gewone grove marjolein ook voor Hyssopus Dioscoridis van sommige aangezien’.
Exodus 12:22, waar de Joden, vlak voor hun uittocht uit Egypte, opdracht kregen om een bundel hysop te nemen, deze in bloed in een schaal te dopen en daarmede de deurposten te besmeren. De hysop, in offerbloed gedoopt, was het zinnebeeld van de reinheid der ziel. ‘Besproei mij met hysop en ik zal gezuiverd worden, was mij en ik zal witter worden dan sneeuw’, Psalm 50, 8. Naar de bijbelse tekst schijnt het gebruikt te zijn als bezem of borstel en zou men veronderstellen dat het een bosje kleine takjes vormt. Het zou dan ook groeien op rotsen en muren en algemeen voorkomen. De hysop wordt telkens gebruikt bij zuiveringsrites en lijkt buiten zijn instrumentale waarde een eigen symbolische functie te hebben evenals de andere reinigingsmiddelen waar het mee genoemd wordt. De echte hyssop groeit daar niet. Sommige leden van de lipbloemen familie bezitten stoffen die ziektekiemen remmen of desinfecteren. Alleen bij Johannes past geen "Hysop". Mogelijk werd het daar gebruikt als een symbool, als symbool van zuiverheid werd de onreinheid van de wereld weggenomen.
De Yssopus die Dioscorides noemt is in ieder geval niet de nu bekende hysop maar waarschijnlijk de wilde marjolein, Origanum syriacum of Origanum maru, L, een lipbloemige.
Het is ook niet de hyssop van de Bijbel, de hysop groeit niet in Palestina.
Gebruik.
Hysop wordt aangeprezen bij longkwalen, winderigheid, wormen, geelzucht en bij de baarmoeder. Hildegard von Bingen en Lobel geven vrijwel dezelfde eigenschappen aan.
Bevat een kleurloze groengele etherische olie die goed tot dat doel gebruikt kan worden.
Herbarius in Dyetsche; ‘Ysoep, yspe of ysopus. Er zijn twee soorten zoals diegene die in het wild of in de bergen groeit en die in de hoven groeit. Het is heet en droog in de derde graad. Het is diuretica (dat het de kracht heeft om de verstopping van de urineweg te verdrijven) het heeft de kracht om te ontbinden, tot zich te trekken, te versterken en te verteren. (2) Het is goed voor de borst en de longen. Ook helpt het tegen astma (dat is moeilijk ademen) en tegen oude hoest als je het zo met Iris, met vijgen en zoethout kookt: ‘Neem hysopbladeren en Melissa, van elk een hand vol; wortels van Iris en van leliën, van elk twee ons; zoethout en alant die in het veld groeit, van elk een ons; vier vijgen; deze stamp je van onder wat, dan kook je het in wijn en water, van elk een pond; totdat een derde deel verkookt is, dat doe je door een doek en maak het zoet het met suiker of afgeschuimd honing en van deze siroop moet je ’s morgens en ‘s avonds telkens lauw een half glaasje nemen’. Als het klaar is: ‘Neem deze pillen, van de hoop van de pillen cantharel twee scrupel; van aggregatiuarum een scrupel; van agaritium een halve scrupel: van salis gemme een grein; meng het met de siroop van hysop en maak negen pillen’. De volgende dag neem je om te versterken: ‘Neem van het sap van hysop of dyaprassilom of dragagantum calidum’. Deze allen tezamen zijn goed tegen voor genoemde ontsteltenis die vooral van koude zaken komen.
(3) Tegen pijn in de maag of de darmen: ‘Neem wijn waar hysop, venkelzaad en peterseliezaad in gekookt zijn’. (4) Als je daar bijvoet in kookt dan zuivert het de baarmoeder van haar koude overvloedigheid. Als je met een spons op de baarmoeder een stoving maakt die in wijn geduwd is waar hysopbladeren, bijvoet en averone in gekookt zijn zuivert en verzacht het de baarmoeder van haar overvloedigheid.
Tegen koude catarre of koude vochtigheid van het hoofd dat naar beneden gaat en tegen het neervallen van de huig, gorgel met wijn waarin wat azijn, hysop, rozenbladeren en bertramwortel in gekookt zijn, daarna hef je de huig met de vinger op en werp er wat gebroken gember met bertram op. Avicenna´.
Herbarijs; ‘Isopus is heet en droog in de 3de graad en is een algemeen kruid die veel verspreid is en heeft grote kracht in het kruid, in de wortels en in de bloemen. En in de zomer als het bloeit zal men het verzamelen en in de schaduw hangen te drogen en zo kan men het een jaar goed houden.
Hysop en droge vijgen en honing zijn goed gestampt en gekookt tegen blaren in de longen en tegen )2’ zware adem en tegen benauwdheid en tegen oude hoest. En gekookt met azijn en de mond daarmee gewassen verzacht de tandpijn. En geneest de huig als men het in de mond houdt. En hysop in een bundel gehakt en op het hoofd gelegd is goed tegen de gezonken huig en tegen gebrek van koude in het hoofd.
(3) Hysop gekookt in wijn met venkelzaad geneest weeheid in de darmen en is voor de verkouden maag ook goed.
(4) Hysop gekookt in wijn of in bronwater zuivert de baarmoeder is het dat de vrouw daarin baadt tot de navel.
Het sap van verse hysop gedronken met oxymel is goed tegen het persen van de loop want het maakt licht en tegen (5) de wormen, tegen water, tegen geelzucht en purgeert taaie fluimen en de baarmoeder van haar vuilheid en het maakt een goede kleur in het aanzicht´.
wasser pfeffer Das ccccxxviii Capitel Ydτopiper sive Piper montanum·vel piperastrum latine et grece· (Die meister spτechen das diþ sey ein kraut geleÿch den mentastro·allein das weÿchere und bτeÿttere bleter hat·Dise bletter und wurczlen haben ein gerauch in dem munde geleych dem pfeffer·aber nit als gar scharpff· Diser stamm ist knodig in dem ist same geleych als unzeÿtig weintrauben·Dises kraut ist besser genüczet denn die wurczel·(Dises kraut gesoten mit der wurczeln in wasser und also auf die augen geleget·benymmet die bôsen feüchtung der augen lipotomia genant. (Galienus in dem achtenden bůch genant simplicium farmacarum· in dem capitel ÿdτopiper spτicht das ÿdτopiper sey heisser natur geleÿch dem pfeffer·aber nit als gar hýczigen·(Dises kraut und samen sind besser grŭn und frisch in der erczneÿ dan dürτ·(Augen die fast eÿttern den ist diþs kraute gar nücz aussen darauff geleget·also das es voτhÿn zerknüschet sey in einem môτsel steinen·und also feücht mit dem safft daτauff geleget·(Für die flechten an dev leÿbe·nÿmm dises krauts safft·mnd streÿch dem darauff des moτgens und des abents sÿ verzeren sich in dτey tagen·Od nymme den schleim von den zenen und streÿch den darauff·(Für den wůrm an den finger·nÿmm diþs kraut mit dem heüdtlein dz von den gesotten hertten eÿern geet·yegklichs geleÿch vil·und lege das darauff geleÿch einem pflaster·der wurm stÿrbt davon on zweÿfel·(·(E·iij·) [460] |
(1) Waterpeper. Dat 428ste kapittel. Ydropiper sive Piper montanum vel piperastrum Latijn en Grieks. (Persicaria hydropiper) De meesters spreken dat dit is een kruid gelijk de Menthastrum, alleen dat het wekere en bredere bladeren heeft. Deze bladeren en wortels hebben een reuk in de mond gelijk de peper, maar niet als erg scherp. Deze stam is knopig en daarin is zaad gelijk als onrijpe wijndruiven. Dit kruid is beter genuttigd dan de wortel. Dit kruid gekookt met de wortels in water en alzo op de ogen gelegd beneemt de kwade vochtigheid van de ogen lipotomia genaamd. Galenus in het achtste boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel ÿdropiper spreekt dat ÿdropiper is van hete natuur gelijk de peper, maar niet alzo erg heet. Dit kruid en zaden zijn beter groen en vers in de artsenij dan droog. Ogen die erg etteren die is dit kruid erg nuttig, buiten daarop gelegd alzo dat het voorheen gekneusd is in een vermorzelsteen en alzo vochtig met het sap daarop gelegd. Voor de vlekken aan het lijf neem dit kruid zijn sap en strijk dat daarop ‘s morgens en ’s avonds, ze verteren zich in drie dagen. Of neem het slijm van de tanden en strijk dat daarop. Voor de wormen aan de vinger neem dit kruid met het hoofdje dat van de gekookte harde eieren gaat, van elk gelijk veel, en leg dat daarop gelijk een pleister, de worm sterft daarvan zonder twijfel. [460] |
Zie kapittel 331.
Vorm.
Het blad is vaak loodzwart gevlekt en wuivend. Groen-rode bloem in losse en hangende aren, zelden opgaand in augustus/september. Waterpeper is een eenjarige die tot 50cm hoog wordt en op vochtige, stikstofrijke plaatsen groeit.
Naam.
(1) Dodonaeus; ‘‘Hier te lande noemt men dit kruid gewoonlijk waterpeper, in het Hoogduits Wasser Pfeffer of Munckenkraut. In het Latijn noemt men het Hydropiper of Piper aquaticum of ook Piper aquatile en in het Grieks Hydropeperi. De apothekers van deze tijden kennen dit kruid niet of immers ze gebruiken dat niet veel, dan het is gauw te herkennen door zijn hete kracht waarom het de volgende namen heeft, te weten Persicaria Hydropiper, Persicaria urens en Aquatile Piper urens, Piper montanum of eigenlijk Piper aquaticum.
Waterpeper moet je eens geproefd hebben, Engelse waterpepper, ook lake-weed, Duits Wasserpfeffer, Frans poivre d'eau
Gebruik.
Dioscorides beschrijft alleen Hydropiper. Ook Hildegard von Bingen beschrijft Ertpfeffer, Erdpfeffer, als een koortsmiddel.
Dodonaeus’; ‘Waterpeper is merkelijk warm en droog van aard, doch nochtans niet zo heet als peper, zo Galenus verzekert.
De bladeren met het zaad van peperkruid gestoten verteren en laten de koude gezwellen en oude hardigheden vergaan en laten ook dat gestolde bloed scheiden dat onder hetgeen dat blauw geslagen of gestoten ligt, daarop gelegd. Men houdt dit gewas voor warm en droog tot in de derde graad.
De bladeren van waterpeper gedroogd en gepoederd zijn ook goed in de spijzen in plaats van peper gebruikt net zoals het peperkruid.
Het is in het Frans culraige genoemd, zegt Lobel, omdat als iemand (met verlof gezegd) met deze bladeren zijn achterste veegt de billen zo ontstoken worden dat hij meent zijn zinnen te zullen missen.
Paracelsus zegt dat de bladeren van dit kruid door een hemelse kracht de kwade vuile zeren genezen kunnen.
Krausz dystelDas ccccxxix Cap Yringus vel centum capita latine·grece bÿoman·arabice astarucion vel secacul· (Diascoτides in dem capitel ÿringius beschτeybet uns unnd spτicht·das dises kraut seÿe fast doτnig·und die bleter ÿþset man mit salcze so die anheben zů wachþsen und jung sind·(Dÿse bleter sind bτeÿt unnd scharpff und haben einen gůten gerauch und ein gůte rôttlate farbe·Dises kraut hat vil zincken und auf den ist ein runder knnopff der ist auch scharpff und doτnig·Dÿe wurczel ist aufwenig schwarcz und jnnwenig weÿþ·Dise dÿstel wachþen gern an den steinigen bergen·(Die meister spτechen das krauþe dÿsteln sind warm und feücht an dem andern grad. (Item die wurczlen diser dÿstlen zerknüschet und auff heÿþs geschweeren geleget·benemmen auch die hÿcze davon·(Item. Von den blůmen getruncken benÿmmet squinantiam·das ist ein geschweer in der kelen· (Item der safft van den wurczlen getruncken·machet hårmen·(Item ein pflaster gemachett von diser wurczeln unnd auff die heÿssen geschweeren geleget benÿmmet die hÿcze davon und waÿchet·(Item krauþ dÿstlen wurczeln in hônig gebaÿsset davon dÿckmale genüczet·ist dem manne grosse freüde bτingen und seinen samen meren und zů unkeüscheÿt reÿczen·und ist auch gůt geblŭt machen·Und in diser geleychen krafft sind moτen genant pastinaca·[461] |
(1) Kruisdistel. Dat 429ste kapittel. Yringus vel centum capita Latijn. Grieks bÿoman. Arabisch astarucion vel secacul. (Eryngium campestre) Dioscorides in het kapittel ÿringius beschrijft ons en spreekt dat dit kruid is erg doornig en de bladeren eet men met zout zo die beginnen te groeien en jong zijn. Deze bladeren zijn breed en scherp en hebben een goede reuk en een goede roodachtige kleur. Dit kruid heeft veel zijscheuten en op die is een ronde knop en die is ook scherp en doornig. De wortel is aan de buitenkant zwart en inwendig wit. Deze distel groeit graag aan de stenige bergen. De meesters spreken dat de kruisdistel is warm en vochtig aan de andere graad. Item, de wortels van deze distel gekneusd en op hete (3) zweren gelegd beneemt ook de hitte daarvan. Item. Van de bloemen gedronken beneemt (4) squinantiam, dat is een zweer in de keel. Item, het sap van de wortels gedronken maakt plassen. Item, een pleister gemaakt van deze wortels en op de hete zweer gelegd beneemt de hitte daarvan en weekt. (2) Item, kruisdistel wortels in honing gebaad en daarvan vele malen genuttigd is de mannen grote vreugde brengen en zijn zaden vermeerderen tot onkuisheid rijzen en is ook goed bloed maken. En in deze gelijke kracht zijn penen genaamd pastinaak.[461] |
Vorm.
De wilde kruisdistel is minder glanzend dan vele anderen van zijn geslacht, het blad is meer bedekt door een zeegroen waas. De bloembol is sierlijk groenwit tot licht blauw in juli/augustus. De wilde is meer opgaand tot een halve meter en meer vertakt, heeft daardoor een bolvormige habitus die minder meegaand en meer doornig is dan de zeedistel.
Etymologie.
(1) Dodonaeus; ‘Dit geslacht van distels wordt in het Grieks Eryngion genoemd, in het Latijn net zo Eryngium en Plinius Erynge, in de apotheken Iringus. Het heeft onder de bastaardnamen ook de volgende namen, te weten Eryneris in het Grieks en Caryon, Gorginion, Hermion, Chlounion en Myracanthon, in het Latijn Capitulum Martis.
1. Het eerste geslacht heet Eryngium marinium, dat is zee Eryngium, maar in onze taal eigenlijk cruys-distel, eindeloos en meerwortel, in het Engels zea holy.
2. Het ander geslacht is van ons Eryngium campestre tot verschil van het voorgaande genoemd, dat is veld Eryngium, van Plinius in het 8ste kaptitel van zijn 22ste boek Centum capita, in Hoogduitsland Mansztrew, Brachendistell en Radendistel. Lobel zegt dat de Griekse filosofen meenden dat dit kruid Eryngium genoemd wordt en zoveel als een oprisping zeiden omdat de geiten die een takje of scheut van dit kruid afgebeten hebben en ingeslikt stil blijven staan als of ze verbaasd waren totdat ze met oprispen dat Eryngium weer uitgeworpen hebben, als Dodonaeus eensdeels vermaand heeft. Dan deze twee soorten worden in Frankrijk panicaut, paincault en ook inringes, sanemonde, salemonde en chardon testu genoemd, Eringion in het Grieks, in het Italiaans ruezo, iringo of iringio, in het Nederduits sunder ende, cruys-distelen of croesch-distelen’.
Theophrastus noemt het eryngos: geitenbaard, dit naar de vele worteldraden. Bij Plinius komt de naam centum capit voor naar de vele bloemhoofdjes.
Wilde kruisdistel of veldkruisdistel heeft stekelige bladeren die altijd in een kruis staan, het is de kruis- of croes distel, Duits Krauswurz. De oude naam is croes, zodat het woord kruisdistel een verbastering is van kroesen, in de betekenis van ruig. Dit naar de stekels of pinnen op het blad, het is een pinnige plant.
Eryngium is een tamelijk verouderde vorm van de naam van Dioscorides, eruggion. Dit woord is afgeleid van het Griekse eryganein: omhoogduwen, het zou winden en opgeblazenheid verdrijven, zou als boertjesverwekkend middel gebruikt zijn bij buikklachten.
Men vermeldt van de sea holly dat als een geit het in zijn mond neemt, het de geit stopt, stilstaat, waarna de hele kudde stopt, totdat de schaapherder het kruid uit zijn mond haalt.
Naar andere verklaringen is Eryngium met een Grieks woord voor lucht en een vogelnaam in verband te brengen, de wendehals, (Inyx) die ze naar zijn geroep zo genoemd hadden. De Inyx was de dochter van Peitho die door tovermiddelen Zeus had doen ontbranden in liefde voor Io. Daarom veranderde Hera haar in een vogel die als tovermiddel gebruikt wordt om liefde op te wekken. Men bond de vogel daartoe op een rad met vier spaken, dat men onder het uitspreken van toverwoorden ronddraaide. Jason zou dit middel van Afrodite geleerd hebben en daarmee het hart van Medea gewonnen hebben.
Op een draaitol gebonden en omgedraaid gold die als een liefdesmiddel en vooral om ontrouwe mannen terug te voeren. Eryngium heet hiernaar zoveel als windvogel of winddraaitol naar het spel dat de wind met de afgestorven plantendelen speelt, vergelijk de naam werveldistel, Duitse laufende Distel en de Franse chardon roulant.
Het is de oude mannentrouw, in het Duits Mannenstreu, hard ruw en stekelig, maar duurzaam in vorm en onveranderlijk van kleur. Door die vorm was het kruid vroeger het zinnebeeld van karaktersterkte. Vrouwen legden die in de bedde. De naam Manstruw komt eerst bij artsen in 15de eeuw voor, omdat een aftreksel van zijn wortel als versterking van mankracht gold. De wortels hadden vernieuwende krachten, ze herstelden de gebreken van de ouden en namen defecten bij de jongeren weg. Als A. Durer in 1493 zijn bruid een portret van hem schonk waar hij Mannertreu in de hand heeft, zo geeft de naam te denken. Als een man de plant bij zich draagt dan zal hij bij de vrouwen geliefd zijn. Deze plant heeft daardoor zijn naam mannstreu gekregen, een naam waarbij het laatste begrip niet ons trouw is, maar meer het ‘treu’ van de middeleeuwse tijd, meer in de betekenis van goed doen of genegenheid. Zie Shakespeare in the ‘Merry wives of Windsor’, v, 5, 23, hier was de eryngo een zinnebeeld voor trouw. De wortels werden klaar gemaakt met suiker en zijn dan de kissing comfets. De kandij van de wortels werd gebruikt als liefdesmiddel in Shakespeare 's dagen, het zijn de snow eringoes van Falstaff.
Gebruik.
Herbarius in Dyetsche; ‘Cruysdistel of Iringius is heet en vochtig in de eerste graad. Maar de vochtigheid is groter dan de hitte. (2) De wortel van dit kruid dat met honing gemengd is vermeerdert het sperma zeer en laat goed minnen, laat de mannelijke roede rijzen en geeft goed voedsel zoals Serapio in dit kapittel en Avicenna ervan zeggen.
De wortel van kruisdistel wordt met welriekende specerijen gegeten of met honing of suiker gekookt en gemaakt.
(2) De kruisdistel is een plant waarvan je de bladeren met warme groente zal mengen en het zal helpen. De wortel van kruisdistel is van dezelfde kracht als de baucia (dat is tamme pastinaak) De wortel van kruisdistel heet niet secacul, zoals sommige menen, want Serapio maakt er verscheidene kapittels van en kruisdistel zet hij onder de koude medicijnen, secacul onder de hete medicijnen. Dit zegt Symon Iannensis in zijn brief, secacul is een synoniem van kruisdistel.
Als het rouw gegeten wordt geneest het gomorroam (dat is het kwijt worden van de natuur) zoals Pandecta in hetzelfde kapittel zegt. Tegen opblazing van de maag en tegen blaren van de ogen en tegen andere hete blaren: ‘Neem de bladeren van kruiswortel en van weegbree en kook het in water en azijn’. Sommige zeggen dat de bloem van kruisdistel die van een purperen kleur is in water gekookt en zo gedronken (3) wordt goed is tegen blaren in de (4) keel en tegen vallende ziekte bij jonge kinderen.
Het sap dat op de hete blaren van de lendenen gestreken wordt geneest de kloppingen of het pulseren van de blaren, Pandecta.
Als het sap van witte kruisdistelwortel gedronken wordt dan geneest het steken of opblazing van de maag en laat de stonden komen. Ook laat het plassen.
Tegen pijn van de lever en van venijnige beten drink je wijn waar de wortel in gekookt is, Pandecta.
Serapio zegt in het kapittel van kruisdistel dat de echte kruisdistel in de lente boven in de top bloemen draagt die gelijk zijn aan de viool, anders dan dat ze groter zijn. Als de bloemen vallen hebben ze zaad als de cicer, dat is een soort erwt, die zwart zijn, vol van vochtigheid en met een zoete smaak. Dit zegt Serapio’.
sant Johanns krautDas ccccxxx capi Ypericon vel scoba regia latine grece ÿpericum vel Bÿumi vel attricum·arabice infaricon· (Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel infaricon idest ÿpericon beschτeibett uns und spτicht·das dises kraut geleyche an seinen blettern d rautten·und hat einen stengel einer spannen lang·und sein farbe ist weyþ und auch auþ der massen gar subtÿl·Sein same ist långelat als gersten kôτner·unnd ist schwarcz unnd reüchet geleÿch dem harcz·(Paulus in dem capitel ÿpericon spτicht·das dises sey gar heÿþ unnd auch trucken an dem dτitten grad·(Diascoτides spτicht·das dises kraut auch fast gůt sey mit dem samen darüber getruncken es bτingett den frawen jr blůmen·und machet auch gar seer hårmen·(Item zů den bôsen faulen wunnden ist es gar gůt gestossen·und darüber geleget geleych einem pflaster·(Dises kraut gedôτrrt mit dem samen unnd gebulferet unnd das getruncken mit wein dienet fast wol bodagricis das ist auch ein sucht der fŭsse· (Item·dises samens genüczett die quartanam habend darüber getrunncken mit wein hilffet sÿ fast wol·(Item dises kraut reÿniget die lebern und auch die nÿeren und benymmet den schmerczen der hüffte von dem getruncken mit wein. (Item dises kraut gestossen und geleget auf ein gebτennete glůt·zeühet dem vil hÿcze auþ und mÿnderet auch den schmerczen·[462] |
Hertshooi. Dat 430ste kapittel. Ypericon vel scoba regia Latijn. Grieks ÿpericum vel Bÿumi vel attricum. Arabisch infaricon. (Hypericum perforatum) Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel infaricon, id est Hypericum, beschrijft ons en spreekt dat dit kruid gelijkt aan zijn bladeren de ruit en heeft een stengel een zeventien cm lang en zijn kleur is wit en ook uitermate erg subtiel. Zijn zaad is langwerpig zoals gerstekorrels en is zwart en ruikt gelijk de hars. Paulus in het kapittel ÿpericon spreekt dat dit is erg heet en ook droog aan de derde graad. Dioscorides spreekt dat dit kruid ook erg goed is met de zaden daarvan gedronken het brengt de vrouwen hun bloemen en maakt ook erg zeer plassen. Item, tot de kwade vuile wonden is het erg goed gestoten en daarover gelegd gelijk een pleister. Dit kruid gedroogd met de zaden en gepoederd en dat gedronken met wijn dient erg goed podagricis, dat is ook een ziekte der voeten. Item,·deze zaden genuttigd die de vierdaagse malariakoorts hebben en daarvan gedronken met wijn helpt ze erg goed. Item, dit kruid reinigt de lever en ook de nieren en beneemt de smarten van het hoofd, van die gedronken met wijn. Item, dit kruid gestoten en gelegd op een verbrande gloed trekt die veel hitte uit en vermindert ook de smarten. [462] |
Zie kapittel 193.
Vorm.
Bladen zijn elliptisch ovaal met oliepuntjes, met sterke nerven en van een mooie groene kleur wat rood wordend bij ouderdom. Deze, het echte hertshooi, groeit met rechtop gaande stengels die tweekantig en hard, droog en sterk vertakt zijn. Tussen de platte ovale schaaltjes verschijnt een twijgje die aan de top gekroond wordt door een heldergele bloem. 5 kroonblaadjes met zwarte puntjes (oliekliertjes) en veel meeldraden. Bloeit in juli en augustus en soms tot eind september
Naam.
Dodonaeus; ‘Hypericon wordt van de Grieken ook Hypericon genoemd, de apothekers noemen het Perforata omdat de bladeren zoveel gaten en doorboord zijn, sommige noemen het Fuga daemonum als of men daarmee de boze geesten kon verdrijven. De Hoogduitsers noemen het Sant Johans kraut, de Nederlanders Sint Janskruid, de Engelsen S. Johans worte. Dit gewas wordt ook Androsaemum, dat is mansbloed, genoemd naar het sap wat uit de toppen, bladeren en bloemen van dit kruid plag te vloeien, dan om dezelfde oorzaak worden er noch sommige andere kruiden die ook bloedig sap hebben Androsaema of mansbloed genoemd zoals zijn hertshooi en de wilde Hypericonachtige ruit die we in de volgende kapittels beschrijven zullen. Dit kruid is van de Fransen mille pertuis genoemd en op het Latijns Millefora, naar de gaatjes der bladeren’.
De Hypericum is de yperikon of hypereikon van Dioscorides, verder askyron, en androsaimon of mannenbloed, duidelijk drie verschillende soorten. Welke daarvan onze plant is laat zich moeilijk onderscheiden omdat de Griekse flora ontzettend veel Hypericum soorten heeft. De naam androsaimon verklaart Dioscorides daaruit dat als het tussen de vinger gewreven kruid een bloedrood sap van zich geeft. Hetzelfde schrijft Plinius. Het eerste woord zou afgeleid zijn van yper: wat bij, en ereike: heide, betekent, naar zijn groei op arme en heideachtige plaatsen. Een andere afleiding is van huper: bij, en eikon: een verbeelding, verbeelding naar zijn veronderstelde kracht tegen geesten. Konrad von Megenberg schrijft in de 14de eeuw de hertshooi als Kunigskron en geeft vrijwel hetzelfde weer wat A. Magnus een jaar ervoor over de Corona regis of Konigskrone zegt (scoba regia).
Als je een diepgroen blad tegen het licht houdt, zie je daarin vele witte stipjes, oliekliertjes, waar de naam perforatum al op wijst.
Dodonaeus; ‘ ‘Sommige noemen het Fuga daemonum al of men daarmee de boze geesten kon verdrijven’. Oude Duitse namen zijn die vaak naar het bijgeloof verwijzen; Alfblut, Elfenblut, Hexenkraut, Jagemichel, Jageteufel, verdrijft de boze geesten, Teufelsfuchtel. Ph. Gandavensis zegt dat vroeger dit kruid gebruikt werd bij hysterie, hypochondrie en manie; vandaar dat het in oude tijden in de geneeskunde Jaag-den-duivel werd genoemd (barbaris Medicinae saeculis Fuga Daemonum appellata) omdat deze ziekten aan duivelsinterventie toegeschreven werden. Sommige geneesheren en bijgelovigen hebben deze dwaling in leven gehouden omdat deze list hun eigen onwetendheid dekt. Deze gemene sekte is nog niet helemaal uitgestorven (vilis haec secta necdum omnino periit).
Het is het Sint-Janskruid, Duitse St. Johanniskraut of -blut,’een Sonnewendkraut. Hertshooi van hars hooi, de olie in de plant.
Gebruik.
Hertshooi bevat verschillende stoffen die in het gebruik als wondmiddel verantwoord is.
Herbarijs; Ipericus is heet en droog in de 3de graad. Het heelt wonden snel. En is goed in wonddranken. En het zuivert de aderen van de lever’.
In de marge, van een andere hand geschreven, staat bij dit kapittel; Sent Janscruut’.
Dodonaeus; ‘Hypericon, als Galenus zegt, verwarmt en verdroogt door zijn dunne vorm en fijne stof.
Hypericon verwekt de maandstonden en laat plassen, wel verstaande als men de gehele vrucht gebruikt en niet het zaad alleen.
Dit kruid groen met zijne bladeren op de wonden gelegd brengt die tot heling en laat de liktekens komen en dat blijkt niet alleen in de wonden en zeren, maar ook in de verbranding.
Droog gestampt en opgestreken geneest het de vochtige en al te weke en verrottende zeren.
Dioscorides zegt dat dit kruid met wijn ingenomen de driedaagse en de vierdaagse malariakoortsen genezen kan.
Hij zegt ook dat het zaad van Sint-Janskruid veertig dagen achter elkaar met enige drank ingenomen de Sciatica geneest of de jicht in de heupen.
Sommige schrijven dat Sint-Janskruid, dat is onze Hypericon wat we nu beschrijven, zo zeer van de duivels gehaat wordt dat als men dat kruid ergens brandt alle boze geesten terstond daarvan weg lopen.
stern kraut oder krotenkrautccccxxxi ca Ynguirialis sive stellaria latine·grece Asterion vel Aster·arabice bubonum· (Plinius in dem capitel asterion idest ÿnguirialis spτicht·das dises seÿ ein kraut·und wåchþet zwÿschen den felþen und bey dem hertten erdtrich·(Dises kraut scheinet in der nacht geleÿch den sternen an dem hymmel·und scheinet also liecht dz dÿck d mensch wånet es seÿ ein gespenþt od betrügnuþ des teüfels·(Paulus in dem capitel aster spτichet·das dises seÿ ein kraut und hab långelat bleter·und an den spyczen hat es stern·dises kraut hatt in jm grossen tugent·(Galienus in dem sechþten bůch genant simplicium farmacarum in dem capitel aster beschτeibet uns und spτichet·das dises kraut von etlichen genennet wirt bubonium·das ist krotenkraut·wann bubo heisset ein krot·inde bubonium·Und heÿsset darumb bubonium·wann dises den kroten ein grosse erczneý ist·Und darumb wonen dÿe kroten und andeere vergiffttige thiere in den steinen und felþen·umb des krautes willen·wann die kroten leÿden zů zeÿten von den spÿnnen den tod·also die spÿnn stÿcht die krot·und die krot wirdet sÿgloþ·und wenn die spÿnn die kroten dÿck und manig male gestychet·unnd die krott sich nit gerechen mag so zerblået sich die krot das sÿ zů mittelst von einander fert·Und wenn ein soliche zerblåte krot beÿ dem kraut ist·so keüwet sÿ des und wirdt widerumb heÿl·Ist aber sach das ein solche geleczte krotte zů disem kraut nit kommen mag od nit doselbst wåchþet·so holet sÿ dann doselben ein anderes kraute und gibt es der geleczten kroten·Deþ geleychen andere vergifftige thiere erholen sich an disem kraut und werden davon gesundt·Auch vil ander tugent dÿ dises kraut an jm hat·wirt hÿe nach gelassenn umb der kürcze willen·[463] |
(1) Sterrenkruid of paddenkruid. 431ste kapittel. Ynguirialis sive stellaria Latijn. Grieks Asterion vel Aster. Arabisch bubonum. (Aster amellus) Plinius in het kapittel asterion, id est ÿnguirialis, spreekt dat dit is een kruid en groeit tussen de rotsen en bij het harde aardrijk. (3) Dit kruid schijnt in de nacht gelijk de sterren aan de hemel en schijnt alzo licht dat vaak de mens waant het is een gespenst of bedrog van de duivel. Paulus in het kapittel Aster spreekt das dit is een kruid en heeft langachtige bladeren en aan de spits heeft het sterren en dit kruid heeft in zich grote deugd. Galenus in het zesde boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel Aster beschrijft ons en spreekt dat dit kruid van ettelijke genoemd wordt (2) bubonium, dat is paddenkruid, want bubo heet een pad, en bubonium. En heet daarom bubonium want deze de pad een grote artsenij is. En daarom wonen de padden en andere vergiftige dieren in de stenen en rotsen vanwege dit kruid want de padden lijden soms van de spinnen de dood alzo dat de spin steekt de pad en de pad wordt levenloos en als die spin de pad vaak en menige maal steekt en die pad zich niet oprichten mag zo blaast zich die pad op zodat die van het middelste van elkaar gaat. En als een zulke opgeblazen pad bij het kruid is dan kauwt ze dat en wordt wederom heel. Is het echter zo dat zo’n gekwetste pad tot dit kruid niet komen mag of dat het daar niet groeit dan haalt ze daar een ander kruid en geeft het de gekwetste pad. Desgelijks andere vergiftige dieren verhalen zich aan dit kruid en worden daarvan gezond. Ook veel andere deugd die dit kruid aan hem heeft wordt hierna gelaten vanwege de kortheid. [463] |
Vorm.
Donkergroene en langwerpige kort behaarde bladeren met stompe top, de bovenste lancetvormig en spits. De stengels zijn aan de basis wat houtig, de plant is zo stevig en waait direct niet om, bovenaan vertakt. De talrijke en ca 4cm grote bloemen met lila/blauwe lintbloempjes en gele buisbloempjes, gewimperde omwindselblaadjes waarvan de buitenste naar buiten zijn ongebogen en de binnenste smaller met purper gekleurde vliezige randen komen in augustus/oktober
Naam.
(1) Dodonaeus; ‘‘Dit kruid hebben we sterre-cruydt in het Nederduits genoemd omdat die naam met de Griekse zeer goed overeen komt want de Grieken noemen het Aster Atticos en Boubonion, de Latijnen Aster Atticus, Bubonium en Inguinalis, sommige Asterion, Asteriscon en Hyophthalmon, de Hoogduitsers Megerkraut, Bruchkraut, Scartenkraut en Sternkraut. Die soort van sterrenkruid die purperen bloemen heeft wordt eigenlijk Aster Atticus genoemd en van ons sterrenkruid of sterrenkruid met purperen bloemen of ook sterrenkruid met brede bladeren, sommige geloven dat het de Flos Amellus is daar Virgilius van spreekt in het 4de boek van zijn Georgica en zegt bijna aldus:
‘daar is een bloem in het veld en is bekend in alle hoeken,
Die van de landman hier Amellus wordt genoemd,
Ge zal haar gauw vinden en hoeft niet lang te zoeken,
Omdat ze uit een kleine zode bijna een bosje verzamelt,
Van kleur is ze goudgeel, dan haar kant bezetten,
Veel bladeren blinkend blauwpaars uit het violette’ .
De naam sterrenkruid is niet gekomen naar de gedaante van de bloemen, maar van de bladeren die als een ster rondom de bloem staan zoals Dioscorides van de bloem van zijn Aster Attcius ook schijnt verklaard te hebben. Het heet Inguinalis ende Bubonium in het Latijn omdat het de gezwellen in de ergernis verdrijft, als Dodonaeus ook eensdeels te kennen geeft’.
Aster, de naam komt van het Latijn aster atticus, Griekse aster attikos: een ster, een verwijzing naar de bloemhoofdjes en de plaats Attica, Sternkraut en Sternblume, onze sterrenbloem en zo verder in alle talen.
Gebruik.
(2) Dodonaeus spreekt over salie; ‘Vergiftige of venijnige salie is die heel rode als vlammend en van vurigheid ontstoken bladeren heeft en gans dor en verbrandt schijnt te wezen. Parcus en andere vermanen van een salieboompje waaronder een pad lange tijd geschuild heeft en het zo vergiftig gemaakt heeft dat diegene die daarvan gegeten hebben daardoor gestorven zijn. Sommige zeggen dat men de salie omtrent ruit moet zetten om die te bevrijden van slangen, hagedissen en padden die gewoon zijn hun leger te maken omtrent de salie zoals men mag zien aan de bladeren die de punten dikwijls dor en droog hebben doordat de vergiftige beesten die beademd hebben of daaraan geweest zijn’.
Salie is het nest van de padden en dit zijn heksendieren. "Salvia bufonum nidus esse dicitur". Waar deze bron vandaan komt is niet zeker. Mogelijk is de Arabische naam bubonum verwisseld met bufonum. Konrad von Megenberg heeft het zeker uit een literaire bron vernomen als hij schrijft dat de padden graag salie eten, maar ze gaan er van weg als men er wijnruit bij zet. De Corburgse chymicus Jog. Poppe meent in zijn kruidboek, als men de saliebladeren goed bekijkt zien ze er als een paddenhuid uit. Dat hebben de ouden waargenomen en gevonden dat dit kruid de pad onder de tong (padgezwel, ranula) stilde en verdreef. Boccacia verhaalt in Decamerone in de 37ste vertelling de geschiedenis van twee geliefden, Simona en Pasquino in het kort als volgt, het liefdespaar wondelde in een tuin. Pasquino poetste zijn tanden met een salieblad en stierf daarop plotseling. Simona werd voor de moord op haar geliefde verdacht en bij het gerecht gehaald. Om te verklaren hoe haar geliefde omgekomen was bracht ze hen naar de tuin, trok van de salie een blad af en wreef er de tanden mee en al gauw was ze ook een lijk. De rechter vermoedde nu dat de oorzaak wel in de salie kon liggen en beval die op te rooien en te verbranden om nieuwe doodsoorzaken te voorkomen. Onder de wortels van die salie werd een grote pad gevonden die de salie geïnfecteerd had met zijn venijnige adem. Dit mag een waarschuwing zijn voor hen die gewend zijn om de salie rauw te eten, plant er dan ook ruit bij want hier komen padden niet bij.
(3) Dat oplichten in de nacht komt meer voor. Josephus in zijn Joodse oorlogen; ‘"In de vallei die noordwaarts de stad omringt, is er een plaats genaamd Baaras, daar groeit een wortel van dezelfde naam, die een kleur als vuur heeft en 's avonds glinstert als de stralen van de zon’. Zie Mandragora en Pioen. Dodonaeus; ‘1. De Eerste Aglaophotis is een soort van Fucus of zeemos die aan de diepe zeeklippen plag te groeien en van grootte de Myrica of Tamariscus gelijk is met de vrucht of zaadbol van de heul die omtrent het begin van de zomer opengaat en ‘ s nachts een vurige en bijna glinsterende schijn van zich plag te geven, men noemt het Aglaophoris marina, dat is zeeschijn.
2. De andere Aglaophoris is een aards gewas en wordt anders ook Cynospastus genoemd wat op de dag onder de andere kruiden plag te schuilen, maar glinstert ’s nachts als een ster en wordt dan zeer gemakkelijk gezien door zijn helder schijnende vurige glans die ze ver en wijdt verspreidt. Deze tweede Aglaophotis, in het Latijn Terrestris Aglaophotis, dat is aardglans of aardschijn of Cynospastus is geen ander kruid dan onze pioen daar we nu van spreken, want, zo Apuleius betuigt, de zaden of kernen van de pioen schijnen en lichten ‘s nachts als een kaars en plegen gewoonlijk ‘s nachts van de herders gevonden en uit de aarde gerukt te worden en uit de wildernis gehaald daar ze groeien. Voorts zo schrijven Theophrastus en Plinius dat men hier vroeger plag te gebieden dat men de pioen ‘s nachts zou plukken. Wat Achanus van zijn Aglaophotis ook verzekert’.
freyschem krautDas ccccxxxii cap Yacea vel herba clavellata latine·grece toτqueta·arabice marefolon· (Die meister spτechen·das dises kraut hab einen stengel geleich dem lafendel kraut mit kleinen spÿczigen bletern und hat blůmen die haben mangerleÿ farbe an jn·und sunderlichen diþ dτeÿ farben·geel·blaw·unnd weÿþs. (Platearius spτicht·das freÿschem krautt zů vil dingen gůtt seÿ·unnd sunderlichen das waþser davon gebτennet oder distillieret·Dises kraut wirt genüczt in der erczney und selten die wurczel·(Dises kraut ist heÿþ und feücht an dem dτitten grad·und ist von natur durchτingen und von einander teÿlen·(Dises kraut gesoten mit wein und den getruncken·treÿbet auþ die bôþen feüchtung·und benýmmet das freyschem in dem leÿbe·und treybet das auþ måchtigklichen· (Wôlichen kÿndern das freyschem gefårde ist·den sol man dises krautes ein wenig schneÿden in den bτeÿen·oder sol jm ein geben zů trinckend das freÿschem wasser·es genÿset zůhandt. (Nymme gamillen blůmmen·und sÿnawe und freÿschem kraut ÿegklichs ein gůte handt fol und seüde die in wein und trincke des acht moτgen nŭchter und gee in den acht tagen zwey mal in das bade·Dises tranck daz benÿmmet allen schleim und wåschet hÿnweg der sich lang zeÿt gesamlet hat zwÿschen feel und fleysch·Und dienet sundeτlichen wol den reüdigen menschen von disem krautte geessen unnd des wassers getruncken das darvon distilliert wirt·[464] |
(1) Driekleurig viooltje. Dat 432ste kapittel. Yacea vel herba clavellata Latijn. Grieks torqueta. Arabisch marefolon. (Viola tricolor) De meesters spreken dat dit kruid heeft een stengel gelijk het lavendelkruid met kleine spitse bladeren en heeft bloemen die hebben vele kleuren aan zich en vooral deze drie kleuren, geel, blauw en wit. Platearius spreekt dat viooltjeskruid tot veel dingen goed is en vooral dat water daarvan gebrand of gedistilleerd. Dit kruid wordt genuttigd in de artsenij en zelden de wortel. Dit kruid is heet en vochtig aan de derde graad en is van natuur doordringen en van elkaar delen. (2) Dit kruid gekookt met wijn en dan gedronken drijft uit de kwade vochtigheid en beneemt de stuipen in het lijf en drijft dat uit machtig. Welke kinderen de stuipen gevaarlijk is die zal men dit kruid een weinig snijden in de brei of zal hem ingeven te drinken dat viooltjeswater, hij geneest gelijk. Neem kamillebloemen en vrouwenmantel en viooltjeskruid, van elk een goede hand vol, en kook die in wijn en drinkt het acht morgens nuchter en ga in de acht dagen twee maal in dat bad. Deze drank dat beneemt alle slijm en wast weg dat zich lang tijd verzameld heeft tussen vel en vlees. (3) En dient bijzonder goed de ruige mensen van dit kruid gegeten en dat water gedronken dat daarvan gedistilleerd wordt. [464] |
Zie kapittel 413.
Vorm.
Een eenjarige van 10cm hoog die ook gemakkelijk over blijft en rozetjes vormt. Stengel is vierkant en vertakt. Bladen zijn ovaal en getand. De bloempjes zijn klein en driekleurig. De bloei is in mei tot…. de gehele zomer. In deze groep bestaat een enorme variatie aan kleur. Sommigen zijn tweekleurige, soms zelfs effen blauw of wit, zelfs zwart is mogelijk. Het driekleurige viooltje verschilt van andere violen door het feit dat de twee bovenste bloembladen opgaand zijn in plaats van voorwaarts.
Naam.
(1) Dodonaeus; ‘De eerste of gewone soort van dit gewas wordt in Frankrijk pensees genoemd en daarnaar worden deze bloemen in Brabant en in de andere daarbij liggende landen van Nederduitsland ook pensees genoemd, in het Hoogduits Freisschamkraut of ook Treifalticheit blumen zoals ook de Latijnse naam luidt, want men noemt ze in het Latijn niet alleen Viola tricolor vanwege de drie kleuren die in deze bloemen blijkt, maar ook Herba Trinitatis, anderen noemen het Herba clavellata. Sommige zijn ook van mening dat men het Jacea behoort te noemen, maar er is nochtans een andere soort van Jacea die de zwarte toegenoemd is die van ons voren beschreven is’. (Zie onder) Dan Theodorus Gaza noemt dit kruid (die het woordje Phlox of Phlogion in het Latijn overzet) Viola flammea als of men vlammende viool zei en met die naam is deze bloem bij de Latijnen tegenwoordig ook voldoende bekend geworden.
Vanouds werden de bloempjes als geneesmiddel gebruikt, bij kinderstuipen en toevallen, dat in het Duits Fraisen genoemd werd, vandaar de naam Fraisenblumchen voor het viooltje. Freissam bij Bock, Freisamkraut, wat op krampachtige aanvallen slaat als epilepsie, het behoort tot oud Hoogduits freisa: gevaar, schrikken, bederven. Daarmee stemt overeen dat de Letten haar gebruiken tegen schrikneurosen. Of het die stoffen bevat is niet bekend, wel dat Dioscorides de iov aanbeveelt tegen epilepsie bij kinderen, gaat het op hem terug?
Gebruik.
Dodonaeus; ‘De pensees zijn van aard wat koudachtig, doch niet heel merkelijk, maar bescheiden vochtig en hebben enig lijmachtig en taai sap als dat van de maluwe in haar en daarom zijn ze wat verzachtend of week makend van krachten, maar niet zo zeer als de maluwe.
Dit kruid is naar de mening van de nieuwe dokters zeer goed gebruikt in de koortsen en vooral van de jonge, ja noch zuigende kinderen en wordt geloofd de ziekte of vallende ziekte en de kramp en trekking van de leden van de heel jonge kinderen te genezen en te beletten zodat ze met die kwaal niet bevangen worden.
Men prijst dat kruid ook zeer in de ontstekingen en gebreken van de longen en van de borst.
Het is ook zeer goed tegen de schurft en jeuk van het lichaam.
Het kan ook de wonden en zweren of zeren dicht maken en genezen.
(2) Dit kruid plag in Hoogduitsland veel geacht en gezocht te wezen om de grote kracht die het geeft tegen de ziekte en Freissem van de jonge kinderen en vooral de bloemen daarvan in water te koken en dat de kinderen te drinken geven en daarnaar is dat in het Hoogduits Freysscham-kraut genoemd.
Om de borst en longen te zuiveren en de koorts en inwendige verhitting te genezen zal men de bloemen van dit kruid met de bladeren in water of wei koken en dat de zieke te drinken geven en is zeer behulpzaam diegene die kort van adem zijn.
De bladeren of het sap van de pensees ingenomen of van buiten gebruikt zijn zeer goed om de wonden te genezen en genezen de vallende ziekte van de jonge kinderen als ze schuimen door de materie uit te drijven.
In de Gart wordt duidelijk van het driekleurig viooltje gesproken.
Er is nog een andere Yacea of Jacea die we in de Herbarijs zien, Succisa pratensis, de duivelsbeet uit kapittel 261.
Herbarijs; ‘Iacea nigra is er in 2 soorten, wit en zwart. En de witte noemen sommige tremorseke of duvels bete. En de zwarte noemt men matefelloene. En beide helen ze wonden buiten en binnen. En zijn goed in wonddranken. En zijn goed gedronken tegen kwetsingen binnen en helen ze. En zijn goed gedronken die een breuk hebben. En kinderen in de navel. De matefellone, dat is Jacea nigra en duivelsbeet, dat is witte matefelloene’.
zytwan cccxxxiii ca (Z)Eduaria latine·grece Zerumbet· (Der meister paulus in dem capitel zeduaria·beschτeibt uns und spτicht·dz diþ seÿ heÿþ an dem dτitten grad und trucken an dem andern·Und spτicht auch das dises sey ein wurczel eines krautes das wechþet über môτe·und dise wurczel weret zehen jar unverseert an jrer natur·Dise wurczel ist gar tugenthafft domit zů hÿczigen dÿe fast kalter natur sind·(Serapio in dem bůche aggregatoτis in dem capitel zerumbet idest zeduaria·beschτeibt uns und spτichet·das dises seÿ ein wurczeln die ist rund und geleÿchet an seinem gerauch den jngwer·Dise wurcz kommet auþ dem lande fenis·(Dise wurczel benymmt den knoblach gerauch·und des geleychen der zwÿbeln gerauch·unnd des weins gerauch·Auch wem der atem fast stinckt·zů disen allen genüczet zÿtenan es hilffet·(Item zÿtwan ist gůt genüczt für vergifft·und sunderlich so die pestilencz regniert so sol man d wurczel auf ein halb quintin in dem mund halten·so einer in die lüfft geet oder beÿ den leüten·ist behŭtten den menschen voτ dem bôsen vergifftigen luftte d pestilencz·(Avicenna in seinem bůch genant de viribus coτdis beschτeibt uns und spτicht·das zÿtwan stercke das hercz und mach dem gůt geblüt und benymmet daz bôþ davon·(Plinius·zÿtwan ist fast gůt genüczet für den bôsen magen·wann er machet wol deüwen und bτinget lust zů essen·und erwôτmet alle jnnerliche gelýder davon getruncken·od des ein geessen mit einem weýchen eÿe·(Item zýtwan und galgan yegklichs geleÿch vil gebulfert·und also geessen benÿmmet den knoblachs gerauch·(Wein darein gesoten ist zytwan ist gůt wider den hůsten der von einer kalten materien kommet·Und ist auch gůt wider weetumb des magens unnd des gedårmen die do kommen von keltte und von wÿnde·(Item en salcz gemachet von zÿtwan und von galgan mit eþsig vermenget·bτinget lusten zů eþsen·[465] |
(1) Zedoar. 433ste kapittel. Zeduaria Latijn. Grieks Zerumbet. (Curcuma zedoaria) De meester Paulus in het kapittel zeduaria beschrijft ons en spreekt dat dit is heet aan de derde graad en droog aan de andere. En spreekt ook dat dit is een wortel van een kruid dat groeit over zee en deze wortel duurt tien jaar onveranderd aan zijn natuur. Deze wortel is erg deugdzaam daarmee te verhitten die erg koude natuur zijn. Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel zerumbet, id est zeduaria, beschrijft ons en spreekt dat dit is een wortels die is rond en gelijkt aan zijn reuk de gember. Dit kruid komt uit het land Phoenicië. Deze wortel beneemt de knoflook reuk en desgelijks de uien reuk en de wijn reuk. Ook wie er de adem erg stinkt, tot deze allen genuttigd zedoar, het helpt. Item, Zedoar is goed genuttigd voor vergif en vooral zo de pest regeert dan zal men de wortel op een half quintin in de mond houden zo iemand in de lucht gaat of bij de mensen is, het behoedt de mensen voor dat kwade vergiftige lucht van de pest. Avicenna in zijn boek genaamd de viribus cordis beschrijft ons en spreekt dat zedoar versterkt dat (2) hart en maakt die goed bloed en beneemt dat kwade daarvan. (3) Plinius, zedoar is erg goed genuttigd voor de kwade maag want het maakt goed verduwen en brengt lust te eten en verwarmt alle innerlijke leden, daarvan gedronken of dat opgegeten met een week ei. Item, zedoar en galigaan, van elk gelijk veel, gepoederd en alzo gegeten beneemt de knoflook reuk. Wijn daarin gekookt is zedoar is goed tegen het hoesten dat van een koude materie komt. (3) En is ook goed tegen pijn van de maag en de darmen die je komen van koud en van winden. (4) Item, een zout gemaakt van zedoar en van galigaan met azijn vermengt brengt lust om te eten. [465] |
Vorm.
Rode bloemen in juli.
Het werd als specerij door Arabieren in de 6de eeuw naar Europa gebracht. Bleef meestal zeldzaam en werd wel vervangen door gember. Is afkomstig uit vochtige plaatsen van O. Indië.
De ronde komt van Curcuma rotunda, die heet nu Boesenbergia rotunda.
Naam.
Dodonaeus; ‘Bij de geslachten van gember wordt Zedoaria gerekend en die is drievormig.
Gewone zedoar is een effen en langachtige wortel van omtrent een duim lang en een kleine vingerdik, van buiten wat askleurig en van binnen bruinachtig en sterk van reuk, doch lieflijker dan gember en heet en bitterachtig of vreemd van smaak, anders gember gelijk. Deze heet in de apotheken eigenlijk Zedoar of Zedoaria, in het Latijn Zedoaria vulgaris of Zedoaria officinarum, dat is Zedoaria van de apotheken, in Hoogduitsland Zitwen.
Blok zedoar is heel rond zoals de wortel van oosterlucie, buiten zwartachtig of bruin en soms askleurig, binnen wit en smaakt zoals de gewone Zedoaria. Deze wordt niet zoveel gevonden. Deze heet blok zedoar of zeduwar blok of ook blok zewal, in het Latijn Tuberosa Zedoaria of Truncosa Zedoaria en Zurumbeth Serapionis. Sommige zeggen dat deze ronde en de gewone lange Zedoaris van elkaar niet meer verschillen dan de lange Cyperus van de ronde en dat blok zedoar niets anders is dan een rond aanhangsel van gewoon of lang zedoar is wat ze zeggen dat het dagelijks blijkt als men ze beide aaneen gevonden vindt. Die houden ze beide ook voor zerumba of zerumbeth van de Arabieren of zeruba die, als Avicenna zegt, soms wat verschillen naar dat ze in lange of ronde stukjes gesneden worden. Immers de zerumba, als Serapio betuigt, heeft ronde wortels die van kleur en smaak op gember lijkt en uit China gebracht wordt.
De derde soort heet eigenlijk gedwar of geiduar daar de naam Zedoaria van verdraaid schijnt te wezen. Daarom mag ze echte Zedoaria heten want naar de vergelijking van deze wortels zijn de twee voorgaande kwalijk zeduwar of Zedoaria genoemd geweest’.
Mogelijk werd de naam ook gebruikt voor Curcuma.
Perzisch zadwar werd via Arabisch zidwar, satwâl of zadwâr in midden-Latijn zedoarium dat in Italiaanse zettovario en in laat Hoogduits Zitewar werd, in midden-Hoogduits Zitwer en tenslotte Zitterwurzel gaf. Zitvar of Zitvar en Zitwar bij Hildegard. Via oud-Frans zedoaire kwam het Engelse zedoary en onze zedoaria.
Gebruik.
Maerlant; ‘Zedoaria is droog en heet. Een kruid dat in de Oriënt staat, in Italië is het ook gevonden. (3) Het bitterste is het beste te alle stonden tegen pijn in de onderbuik en wind en tegen steken die men vindt die soms naar het (2) hart gaan is zedoaria goed te ontvangen. Maar bij wie zo steken beseft die hij het aan het hart heeft ziet dat hij zedoaria spaart want het trekt ter harte waart. (4) Zijn poeder in spijs gestrooid maakt goede appetijt’.
Dodonaeus; ‘Allerlei Zedoaria is zo goed tegen het vergif dat vele zeggen dat alle dingen die het vergif en de pest weerstaan daarom Zedoartica genoemd zijn.
yngwer ccccxxxiiii c Zinziber grece et latine·arabice theugibel· (Die meister beschτeibend uns das er seÿe heÿþ an dem dτÿtten grad und feücht an dem ersten·(Serapio in dem bůch aggregatoτis in dem capitel theugibel idest zinziber beschτeibt uns und spτicht·das dises sey ein gewåchþe und des wirt vil funden in arabia·Unnd die menschen des selben erdtrichs nüczen d bletter des yngwers zů vil dngen·geleÿcherweÿse als die teütschen nüczen die rauten bleter und selbe bleter·und die wurczel deþselben geleÿchen·Dise wurczel nüczet man in der erczneÿ·Und dises ist der beþte jngwer der jnnwenig fast weÿþ ist und nit lôcherig·und wôlcher sich låþt bulferen wenn man jn bτichet der sol nichcz·(Ingwer hat einen gůten gerauch und sol sein scharpff auff der zungen geleych dem pfeffer· (Der wirdig meister Galienus in seinem sechþten bůch genant simplicium farmacarum·in dem capitel zinziber spτichet das dise wurczel komme auþ jndien·unnd die selbigen darauþs sind die beþten·(Ingwer ist fast hÿczigen den menschen von natur·und hat an jm feüchtung·und darumb weret er nit lang·wenn er nit verwart wirt·also das er nit in gar feüchten enden steet·umb des willen das er dester mÿnder faul werde·(Ingwer weret zweÿ jar unverseret an seiner natur·(Der meister Platearius spτicht·das jngwer seÿ fast nücz dem bôsen magen·und sunderlichen dem magen d erkaltet ist·(Ingwer vermüschet in die kost ist fast gůt sincopizantibus das ist den do geschwÿndet·(Item jngwer ein halb lot genüczet mit eþsig des abents wenn du schlaffen wildt geen·des eingenommen auff einen trunck·benymmet auch die bôsen feüchtunge mit schwÿczen·also das man sich nach mitternacht wol decke und also schwycze. (Item jngwer ist allen menschen auþ der massen gar gůt genüczet die jnnerlich erkaltet sind· (Item wein darjnn gesoten ist jngwer und kümel·ist gůt wid die weetumb des magens und des [466] gedårmes die von wÿnde kommen und machet auch gar wol deûwen. |
(1) Gember, 434ste kapittel. Zinziber Grieks en Latijn. Arabisch theugibel. (Zingiber officinale) De meesters beschrijven ons dat het is heet aan de derde graad en vochtig aan de eerste. Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel theugibel, id est Zingiber, beschrijft ons en spreekt dat dit is een gewas en dat wordt veel gevonden in Arabië. En die mensen van hetzelfde aardrijk nuttigen de bladeren van de gember tot veel dingen, gelijkerwijze als de Duitsers nuttigen de ruitbladeren en saliebladeren en de wortel daarvan gelijk. Deze wortel nuttigt men in de artsenij. En dit is de beste gember die inwendig erg wit is en zonder gaatjes en welker zich laat verpoederen als men die breekt die zullen niets. Gember heeft een goede reuk en zal zijn scherp op de tong gelijk de peper. De waardige meester Galenus in zijn zesde boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel Zingiber spreekt dat deze wortel komt uit (2) India en dezelfde daaruit zijn de beste. Gember is erg verhitten de mensen van natuur en heeft aan hem vochtigheid en daarom duurt het niet lang als het niet verwarmd wordt alzo dat het niet in erg vochtige einden staat, vanwege dat het er des te minder vuil wordt. Gember duurt twee jaar onveranderd aan zijn natuur. De meester Platearius spreekt dat gember is erg nuttig de kwade maag en vooral de maag die verkouden is. Gember vermengt in de kost is erg goed sincopizantibus, (4) dat is die het duizelt. Item, gember een 8, 3 gram genuttigd met azijn ‘s avonds als u slapen wil gaan, dat ingenomen op een drank beneemt ook de kwade vochtigheid met zweten alzo dat men zich na middernacht goed toedekt en alzo zweet. Item, gember is alle mensen uitermate erg goed genuttigd die innerlijk verkouden zijn. (3) Item, wijn daarin gekookt is gember en kummel is goed tegen de pijn van de maag en de [466] darmen die van wind komen en maakt ook erg goed verduwen. |
Vorm.
Gember is een overblijvende kruidachtige plant die afkomstig is uit Tropisch Azië. Uit de vlezige wortelstok komt de tot een meter hoge bebladerde stengel die met lancetvormige bladeren bezet is. Daarnaast staan afzonderlijke bloemstengels die aan hun top een dikke aar van roodwitte bloemen dragen.
Naam.
Dodonaeus; ‘Deze wortel is hier te lande bekend met de naam gengebeer, gengber, gember en gimber, in Engeland genger. In het Latijn of in de apotheken heet het Zinziber of Gingiber, in het Grieks ook Singiber of Singiberis, in het Arabisch zingilel (kwalijk lengibel) in het Turks en Perzisch gengibil, in het Indiaans imgi en aliaa en groen adrac en droog sucte’.
Gember, Engelse ginger en in 1631 gingeberre, half 13de eeuw gingibere wat stamt uit oud-Frans gingibre van ca 1100 stamt (Frans nu gingembre). Dit komt weer uit Latijnse zingiberi en dat uit Grieks singiberis wat weer afgeleid is uit het Arabische zanjabil en dat weer uit Palisch singivera en die tenslotte uit Dravisch singi: gember +vera: wortel. (of van oud Indisch schringaverâm: hoornvormig)
Daartussen verschijnt het Sanskriet sringavera of singabera: gevormd als een hoorn, een verwijzing naar de wortels die als een gewei gevormd zijn.
Dodonaeus; ‘Het heet in Hoogduitsland Ingber en Ingwer’.
In het Duits ging vanaf de 11de eeuw het woord gingibere een andere kant op, in 1200 was het Ingeber en vervolgens werd het Ingewer, Ingebern bij H. Hildegard.
Gebruik.
De wortelstok levert in gekonfijte toestand de gember. Die heeft een fijne flexibele scherpte wat samengaat met zware sausen of marinades, ook wordt het verwerkt in fijne cakes. In gedroogde toestand werd het in de geneeskunde gebruikt. Gemberbrood was heel populair in Engeland. Shakespeare, Love's Labour Lost V, 1, ‘En als ik op deze wereld ook maar een stuiver bezat, dan zou ik die aan jou geven om gemberbrood te kopen’.
Maerlant; Gingiber, dat kruid dat staat heet in de derde graad en in de eerste graad is het nat. (2) Platearius zegt dat dit kruid komt van Indië hier. De wortel heet gember. Voor de witte die men als beste houdt tegen die borst, die is verkouden en tegen (3) koude magen is het goed gegeten alle dagen, het lichaam maakt het goed en kwade humeuren verdrijven doet, in wijn gekookt en gekauwd zegt men dat al dit verteert. Dygingiber die het kan maken is het best tegen alle deze zaken’.
Herbarius in Dyetsche; ‘Ghingber of Zingiber is heet in de derde en nat in de eerste graad. Het is een wortel die in de landen van over de zee groeit. De wijn waar gember met droge vijgen en passulen (dat zijn een soort rozijnen die sommige lieden krenten noemen) in gekookt zijn is goed tegen koude hoest en verkoudheid van de borst.
Als je gemberpoeder met droge vijgen neemt is dit ook tegen hetzelfde goed. De wijn waar gember en komijn in gekookt is, is goed tegen pijn van de (3) maag en van de darmen die uit winden komen, ook laat het goed verteren. Gemberpoeder dat met katoen op de aars gelegd wordt is goed tegen tenasmone (tenasmone is een ziekte van graag naar toilet willen gaan zonder toch te kunnen).
Als je het gemberpoeder in de neus blaast is dat goed tegen het (4) trillen, en werkt direct’.
Zucker ccccxxxv Ca Zucarum grece et latine· (Der wirdig meister galienus in dem bůch genannt de ingenio sanitatis beschτeibt uns und sprichet·das zucker wol genůczett müg werden in den erczneÿen die do auff thůn verstopffung oder auch domitt zů reÿnigen die jnnerlichen gelÿder·(Der meister paulus in seinem bůch in dem capitel zucarum spτichet·das zucker sey heyþ und feücht an dem ersten grad·sein tugent ist speÿþen waÿchen und laxiern·(Der meister Avicenna in seinem andern bůch in dem capitel zucarum beschτeibt uns und spτicht·daz deτ zucker senfftige und beneme die geschwulst des leÿbes·des genüczet in der kost oder für sich selb. (Item zucker gemüschet mit mandel ôle und das genüczet·benÿmmet colicam passionem·das ist das grymmen oder darm gesücht·(Die meister spτechen gemeÿnigklich·das so seÿ mangerleÿ zucker·ettlichs seÿ gestalt geleÿch als salcz in d herte und auch mit solchen klumpen·und auch in der selbigen grôþe·Ettliches ist weÿþ unnd klein·unnd das nennet man zucker taberzet·daz ist von dem lande also genant·und dises zucker ist weÿþ und reÿn·wann es wirt doselbst wol gesoten·Auch ist zucker das heÿsset zucker alusar·und das ist tauwe·und fellt von den hymmel·als dann geschτiben steet in dem·cccciij·capitel rereniabin·od in dem ·cclxvij·capitel manna·(Item zucker sol nit vil genüczet werden dem mennschen es wåre dann nott kranckeÿt halben·wann die meister spτechen·das zucker zů vil genüczet mache vil schleyms umb die bτust·und machet den gesunden dürsten und hellig·(Item aller gebachen zucker mit specereÿen krefftiget den menschen· (Item zucker ist gůt dem magen und der bτust·und ist gůt dem gedårme und nyeren und d blasen als Galienus ist bewåren in seinem bůch de ingenio sanitatis.[467] |
(1) Suiker, 435ste kapittel. Zucarum Grieks en Latijn. (Saccharum officinarum) De waardige meester Galenus in het boek genaamd de ingenio sanitatis beschrijft ons en spreekt dat suiker goed genuttigd mag worden in de artsenijen die je (2) opendoen verstoppingen of ook daarmee te reinigen de innerlijke leden. De meester Paulus in zijn boek in het kapittel zucarum spreekt dat suiker is heet en vochtig aan de eerste graad, zijn deugd is spijzen, weken en laxeren. De meester Avicenna in zijn andere boek in het kapittel zucarum beschrijft ons en spreekt dat de suiker verzacht en beneemt de gezwellen van het lijf, dat genuttigd in de kost of voor zichzelf. Item, suiker gemengd met amandelolie en dat genuttigd beneemt colicam passionem, dat is dat grommen of darmziekte. De meesters spreken gewoonlijk dat er zijn vele soorten suiker, ettelijke is gesteld gelijk als zout in de hardheid en ook met zulke klompen en ook in dezelfde grootte. Ettelijke zijn wit en klein en dat noemt men suiker taberzet, dat is van het land alzo genaamd, en deze suiker is wit en rein want het wordt daar goed gekookt. Ook is suiker dat heet suiker alusar en dat is dauw en valt van de hemel zoals dan geschreven staat in het 403de kapittel rereniabin of in het 267ste kapittel manna. Item, suiker zal niet veel genuttigd worden de mensen tenzij dat het is vanwege de ziekte want de meesters spreken dat suiker te veel genuttigd maakt veel slijm om de borst en maakt de gezonde dorstig en hellig. Item, alle gebakken suiker met specerijen versterkt de mensen. (3) Item, suiker is goed de maag en de borst en is goed de darmen en nieren en de blaas zoals Galenus ons beweerd in zijn boek de ingenio sanitatis. [467] |
Vorm.
Suikerriet, wordt een vijf meter hoog en is meerjarig, lijkt op maïs. Het blad is bamboeachtig, geeft vier tot zes dikke, bebladerde halmen. Afhankelijk van de vermeerderingswijze kan het tien tot zestien maanden na het planten geoogst worden.
Naam.
Dodonaeus; ‘Lobel noemt dit Riet Arundo Sacharina Indica, in onze taal suycker-riet met een zeer zoete vochtigheid in schuilt dat in het Latijn Saccharum en Succharum, in het Italiaans zuccaro, in het Frans sucre en in onze taal suycker heet’.
Zuchar bij Gessner, Zucura oud-Hoogduits. De naam saccharum, door Linnaeus gegeven, kan teruggevoerd worden op het Sanskriet karkara, sarkura: hagel, grind, tot kristallen verstarrende vloeistof. In de Praktik taal, dat aan het Sanskriet voorafging, werd het woord sakkara geschreven. De Arabieren introduceerden het uit India via Perzisch schakar en werd het sakkar of sukkar, dat met zijn lidwoord nog in het Spaans en Portugees als azucar is blijven bestaan. De Grieken namen het zo aan vanuit Klein-Azië en in oud-Grieks werd het sakchar of sakcharon. De Romeinen namen het aan van de Griekse schrijvers en het werd saccharum. Vanuit Sicilië dringt het Italiaanse zucchero noordwaarts en gaf het midden Latijns zuccarum of zuccara. Over de Alpen kwam het woord en de waar in 12de eeuw naar Duitsland en verschijnt als Cuccer, Zuccer of Zuker tot Zucker. Over het Franse cucre of sucre ontstaat het Nederlandse suker, zuiker en suker, het midden-Engels sucre en tegenwoordige sugar.
Dodonaeus; ‘Voorts zo heeft het suiker noch enige toenamen in de apotheken zoals Saccharum Tabarzeth dat van de Arabieren vermaand wordt wat niet anders betekent dan het beste en fijnste suiker. Egineta vermaant ook van een Sachar en dat is een Sal Indicum of Indiaans zout dat zoet van smaak is en dat is ons tegenwoordige suiker wat van de ouders zeer weinig bekend was en in tijden van Plinius bijster duur en Actuarius schijnt de eerste geweest te zijn die zijn siropen met suiker bereid heeft.’
Gebruik.
In the Tale of Sir Thopas vertelt Chaucer (1387) over lieflijke dingen.
"And roial spicerye’.
Of gyngebreed that was ful fyn’.
And lycorys, and eek comyn’.
With sugre that is trye" .
Suiker dat men probeerde is wel een opvallend detail.
Maerlant; ‘Zucara is warm en nat, Platearius zegt dat, soms is het wit en soms is het bruin. De witte is het beste in het gewoon want de bruine is al te heet. (3) Daarom geeft men het die aan ademhalen leed. Het is goed tegen de borst en tegen hoest en tegen dorst en die van hitte zijn hoofd zweert en die een (2) gesloten lichamen deert. Neem water, suiker en violen en kook ze tezamen zonder letten en drink het, het getuigt zijn kracht’.
Herbarius in Dyetsche; ‘Sucarum of suker is tussen heet en nat en gematigd in de eerste graad. Het heeft kracht om vochtig, murw of (2) verzachting in het lichaam te maken en wat te verkoelen als het witte suiker of driekantige suiker is. Het heeft ook de kracht om te verzachten, af te drogen en af te wassen want het maakt de (2) darmen vochtig met goede onthouding, (3) het verzacht de borst en is goed voor de maag’.
Register.
[2]
(A) Ron an dem∙xvj∙capitel benedicten wurcz am·clxxix·ca·
Antera dτ geel semelin bonen an dem·clxxx·ca·
in den rosen am∙xxvij∙c∙ bτenkraut am·clxxxiiij·ca·
Abschlag an dem∙xxx∙capitel bürckwurcz am·clxxxvij·ca·
Aloe an dem∙xxxvj∙capi· birsen an dem·ccix·capitel
Aloes ein holcz am∙xxxvif∙caּ bilsensamen am·ccxvij·ca·
Alaun an dem∙xlv∙capitel bτenwurcz am·ccxix·capitel
Altamia ein baum also genant bachmüncz an dem·cclij·cap·
an dem∙xlvij∙capitel bappelen an dem·cclfij·ca·
Alantwurcz am∙cliilj∙ca· bingelkraut am·cclx·cap·
Augentrost am∙clx∙capּ bτaunberen strauch·cclxiij·cap·
Attich an dem∙clxj∙ca∙ bisum an dem·cclxx·capitel
Ackeleÿ an dem∙clxij∙ca∙ benonien kõτner am·ccxcviij·ca
Asch an dem∙clxxvifj∙capi∙ boleÿ an dem·ccc·capitel
Augstein am∙ccxxij∙ca∙ burgel an dem·cccj·capitel
Andτon am∙cclvj∙capitel bibennel an dem·cccxv·capittel
Alraun man am·cclvij·ca· bÿren an dem·cccxxiiij·capitel
Alraun fraw am∙cclviij∙ca∙ bertram an dem·cccxxx·capitel
Apffel am∙cccxxv∙capitel bÿþmüncz oder lauþkraute an
Apostemen kraut am∙cccl∙cap∙ dem·ccclix·capitel
(B)Eÿfůþ an dem·j·capitel benecz an dem·ccclxiiij·capitel
Bauren eppich am·viij·c blůtkraut an dem·ccclxxxvij·cap
Boberellen am·xxiiij·ca baldτian an dem·ccccxv·capitel
Bethonien an dem·liij·ca· bτant lattich am·ccccxx·capitel
Bτuscus ein baum also genant birck an dem·ccccxxj·capitel
an dem·lix·capitel (C)Oτiander am·ciiij·cap
Bernklae an dem·lx·ca· Costen am·cvij· capitel
basilien an dem·lxv·capitel Cippτeþ am·cxj·capitel
balsam kraut am·lxvj·ca· Citrum ein baume also genant
bÿnsaugen am·lxix·capitel an dem·cxvj·capitel
buchþbaum am·lxx·capi· Cardamomum am·cxviij·cap·
behem ein wurcz also genannt Campffer an dem·cxix·capittel
an dem·lxxj·capitel Cassia fistula an dem·cxxvj·ca·
bτaunellen an dem·lxxij·ca· Cantarides würmlin also ge‚
balsam baum am·lxxv·ca· nant an dem·cxxviij·capitel
baumwolle am·lxxviii·ca· coτallen an dem·cxxx·capitel
butter an dem·lxxxij·cap· camedτeen an dem·cxxxviij·ca·
boτnwurcz an dem·xcvij·ca· creüczbaum an dem·cccx·capitel
blůtwurcz am·cix·capitel cÿtrin õpffel am·cccxxvij·capi·
bÿbergeÿlen am·cxxiiij·ca· (D)Ille an dem·xiiij·capitel
bleÿweiþ am·cxxxij·ca· Deüffels treck an dem
blûtstein am·clxxiij·capitel xlj·capitel [3]
Dannen schwam am·lj·capitel Füchtbalttern eppich
Dausent guldin au dem·lxxxiij an dem·ix·capitel
capitel Filczkraut an dem·xcij·c
Distel an dem·cj·capitel Felriþ an dem·clij·capitel
Daub an dem·cxliiij·capitel Fenchel an dem·clxxv·cap·
Dÿptan am·cxlvj·capitel Farnkraut am·clxxxiij·ca·
Dÿagridion ein saffte also ge= Floτamoτ ein kraut also genant
nant an dem·cxlix·cap· an dem·clxxxix·capitel
Dτagantum am·cl·capitel Feÿgen an dem·cxcj·cap·
Datteln an dem·clj·capi· Flachs an dem·ccxxxvj·ca·
Durchwachs an dem·cliij·cap· Fogels zunge am·ccxliiij·capi·
Drüþwurcz an dem·ccxxxviij· Fischbeÿn die die goldt schmid
capitel bτauchen an dem·ccxcvj·cap·
Deüfels abÿþ am·cclxj·ca· fünff finger kraut am·cccv·ca
Dosten an dem·cclxxxv·cap· feltkümmel am·ccclxviij·capi·
Daubenfûþ an dem·cccxij·capi· feÿeln an dem·ccccxiij·cap·
Doτmentil am·cccxcvj·cap· fuchs an dem·cccxxvj·ca·
Dolwurcz an dem·ccccxix·cap· freÿschem kraut am·cccxxxij·c·
(E)Ppich an dem·vj·capit· (G)Oldwurcz am·xx·ca·
Eÿbisch am·xij·capit Geel lilien am·xxj·cap
Enÿþ an dem·xv·cap· Gold am·xxj·cap·
Eÿchbaum an dem·xxxiij·capi· Gummÿ an dem·xliiij·cap·
Elephanten lauþ an dem·xxxiiij Granatzblům am·lxxiij·capi.
capitel gummi, an dem·lxxvij·capitel
Essig an dem·xlix·capitel Gamillen blůmen·lxxxiiij·cap·
Erbsich an dem·lv·capitel Gelb feÿel an dem·cv·ca·
Emblici ein frucht der mirabo/ Grexbech am·cxxxiiij·ca·
lonen an dem·clix·capitel Geÿþblat am·cxxxix·capi·
Epitimum die fasen auff dem kle Geÿþ an dem·cxlij·capitel
en an dem·clxix·capitel Gundelrebe am·clxiiij·cap·
Eufoτbium ein gummi also ge Gens zungen am·clxvij·ca·
nant an dem·clxx·capitel Gebτent ercz am·clxxj·ca·
Elephanten zan am·clxxlj·cap Gewant bonen am·clxxxj·cap·
Edus an dem·clxxiiij·capitel Gamandτe am·cxxvij·ca·
Erdτauch oder kaczen kerbeln Galgan am·cxcvilj·cap·
an dem·cixxvj·capitel Gummi arabicum am·ccj·cap
Erdtbern an dem·cxc·capitel Galbanum ein gummi also ge
Encian an dem·cxcix·capitel nant an dem·ccij·capitel
Enbelsûþ an dem·cccvij·capitel galôpffel an dem·cciij·ca·
Erbeÿþ an dem·cccxix·ca· gagates ein steÿn also genant
Erczwobel an dem·ccclxxiij·ca· an dem·cciiij·capitel
Erde ŏpffel an dem ccccxviij·c· granat ŏpffel am·ccvj·ca· [4]
graþ an dem·ccx·capitel (J)Oden leyme an den·lxxx
groþ klett an dem·ccxxvj·capit capitel
garbe an dem·ccliij·cap· Johannis blůmen an dem
gersten an dem cclxxxix·ca· cxciij·capitel
grensing an dem·cccxviij·capit· Johanns treübelein·cccxlj·cap·
gwendel an dem·cccxlviij·ca· (K)Noblach am·iiij·cap·
gebτante helffenbeÿn an dem·ccc Kuckuþlauch·xviij·ca
lxxj·capitel Kôcksilber am·xl·cap·
garten kole oder fenedeÿ an dem· Krafft mele am·xlij·cap·
ccclxxxiiij·capitel Kerbelen am·lxxxvj·capi·
(H)Olwurcz am·x·capi· Kürbiþ an dem·xcj·cap·
Haselwurcz am·ix·ca· Kichern an dem·xciiij·cap
Hirschwurcz·xxij·cap Küdtenbaum am·c·capitel
Habern an dem·xxix·capitel Kümmel an dem·cxiiij·ca·
Hauþwurcz an dem·lviij·capitel kürþbaum an dem·ccxx·ca·
Hagendoτn am·lxxiiij·ca· kesten baum an·cxxij·cap·
Hanff an dem·xc·capitel kürbiþ oder sehe am·cxxiij·cap·
Hunds zungen am·xcix·ca· kalmuþ an dem·cxxvij·ca·
Hercz gespan an dem·cvj·ca· kelerþhalþ an dem·cxxix·ca·
Hirþschwam am·cviij·ca· kapτen an dem·cxxxv·ca·
Hirtenpfeÿff am·cxciiij·capitel kalck an dem·cxxxvj·capi·
Han oder henne am·ccxj·capi· krebs an dem·cxliij·cap·
Hopffen an dem·ccxv·cap· kese an dem·cxlv·capitel
Harenkraut am·ccxvj·ca· klein schwwertlen oder wilde
Hanbotten am·ccxx·cap· schwertlen am·clxxxv·ca·
Hůflattich am·ccxlv·ca· koτen blůmen am·cxcij·ca·
haþ·an dem·ccxlviii·capitel kleinklett am·ccxxvij·ca·
hůnerdarm oder myer·cclxij·ca kress am·cclxxviij·capitel
heyde an dem·ccliiij·ca· keel an dem·cclxxxviij·cap·
holczõpffel am·cclxvj·ca· klein wegerÿch am·cccix·capi·
hÿmeltawe am·cclxvij·ca· klein rosÿn am·cccxxj·ca·
hŏnig an dem·cclxxiiij·cap· klebkraut am·cccxlv·ca·
haselnuþ am·ccixxx·ca· knabenkraut am·ccclv·ca·
harstrang an dem·cccxvij·ca· kamelnheüwe am·ccclxix·cap·
heÿmisch moτchen·cccxxviij·ca klee am·cccxcvij·capitel
hasenstrauch oder hasenhauþ.an karten die die weber bτauchen
dem·cccxxxiiij·capitel zů den wüllen tůch·ccccxiiij·cap·
hasenfůþ am·cccxxxv·ca· krauþ distell am·ccccxxix·capi·
hederich am·cccxliiij·capi· (L)Eberkraut am·civj·ca
holler an dem·cccxlvj·ca· Lattich am·ccxxiij·ca
hÿrþzungen am·ccclj·ca· Liebstickel·ccxxv·cap
honigtaw an dem·cccciij·capit· Loτberbaum am·ccxxviij·cap [5]
Lavendel am·ccxxxiiij·capittel Mŏτrettich am·cccxxxviij·cap·
Linaria ein kraut also genant Mŏτdisteln an dem·ccccviij·ca
an dem ccxxxv·capitel Maurpfeffer am·ccccxvii·cap·
Lÿnsen an dem·ccxxxvii·capit· Maiþ an dem·ccccxxij·capitel
Laudanum ein gummÿ an dem (N)Aterwurcz am·lxxxix·c·
ccxxxix·capitel Negelin an dem·cc·cap
Lasuerstein am·ccxl·capitel Negelin kraut oder be/
Licium ein saffte also genannt nedicta an dem·ccv·capitel
an dem·ccxlvj·capitel Nespelbaum am·cclxxxiiij·capit·
Lacta ein gummÿ also genant Nuþ an dem·cclxxxiiij·capitel
an dem·ccxlvij·capitel Nachtschad am·cccxlix·ca·
Lauch am·ccciij·capitel Nesseln an dem·ccccx·cap·
Lungenkraut am·cccxiiij·cap· (O)Dermÿnge am·v·cap·
(M)Eÿsterwurrcz an dem· Osterluczÿe am·xj·ca·
xxv·capitel Operment am·xlviij·c·
Mauþoτe am·xxviij·ca· Ochsenzung am·liiij·cap·
Mandelbaum an dem·xxxv·capi· Ochs oder rind am·lxxxj·cap·
Muschel also genannt an dem· Oleander ein baum·cclxxxvj·c·
lvij·capitel Olbaum an dem·cclxxx·ca·
Moτen an dem·lxii·capitel Os de coτde cervi ein beÿn das
Maurτautten am·lxxxviij·cap· man findet in dem herczen des
Mŏτdisteln am·cxxxj·capitel hÿrþen an dem·ccxcij·cap·
Meter an dem·clxxxvj·capitel Op opanatum ein safft an dem
Meÿblůmen am·ccxxx·capittel ccxciij·capitel
Mŏτlÿnsen am·ccxxxij·capitel Oτant also genant·ccxcv·cap·
Magnet·an dem·ccxlij·capitel Oτrich am·lvj·capit·
Můter kraut an dem·ccl·capit· Pfremen oder gÿnst·
Müncz an dem·cclj·capittel an dem·cxcvj·capi·
Maioτon an dem·cclv·capittel Perlin an dem·ccxiiij·cap·
Maulberen an dem·cclix·capit·` Poτþ an dem·cclxv·capitel
Mastix ein gummÿ also genant Petersilien auþ dem lande ma/
an dem·cclviij·capitel cedonie am·cclxxv·cap·
Mummia an dem·cclxix·xapittel Petersilgen am·ccciiij·capi·
Mirτa an dem·cclxx·capitel Popelbaum am·cccxiij·capitel
Muscaten blůmen am·cclxxj·ca Pτumen an dem·cccxx·ca·
Mirabolani ein frcht an dem Pinee also genannt an dem·ccc
cclxxiij·capitel xxij·capitel
Melonen en dem·cclxxvj·capi· Piscacea also genannt an dem
Muscaten an dem·cclxxxiij·capitel cccxxiij·capitel
Mÿnwen wurczen·ccxcvii·ca· Psillien kraut am·cccxxvj·
Magsamen an dem·ccxcix·cap· Pfeffer an dem·xxix·ca·
Maþlieben am·ccccxxxiij·capit· Pfersig kraut am·cccxxix·capi· [6]
petroleum ein ŏle also genant Sanickel am·cxlviij·capitel
an dem·cccxxxij·capitel Schwarcz nÿeþwurcz·clxvj·c·
pτunnkreþ an dem·ccclx.capit· Saw disteln am·clxviij·capi·
(R)Osenmarÿn·xxiij·cap Sÿben gezeÿdte am·clxxvii·ca
Rŏmsch kele an dem· Schluttenkraut oder gelbe sch/
lxiij·capitel werteln an dem·cxcv·cap·
Rŏdtelstein an dem·lxxvj·capit· Scharlach am·ccvij·capitel
Ritterspoτn am·xcvj·cap· Schlüsselblůmen am·ccxiij·ca·
Ringelblůmen am·xcviij·cap· Stoτcken schnabel am·ccxiiij·ca
Rot steinbτeche am·clxxxij·ca· Sŭþholcz an dem·ccxxiiij·capi·
Roþzagel am·ccxxj·capitel Silber glŭt am·ccxlj·capitel
raden an dem·cclxxvij·cap· Seeblůmen am·cclxxix·ca
rabenfůþ an dem·cccxj·capitel Sant cristoffels kraut·ccxciiij·
rautten am·cccxxxvj·cap· Selbe am·cccxlvij·capitel
rosen·am·cccxxxvij·capitel Senff samen an dem·ccclij·ca·
rettich am.cccxxxix.capitel Sefelbaum an dem.cccliij.cap.
růben·an dem·ccxl·capitel Steinbτrech an dem·ccclvj·cap
reubarbarum ein wurczel also Sebesten ein frucht·ccclvj·cap·
genant am·cccxlxij·capitel Salix ein weÿde am·ccclvij·ca
reuponticum ein wurczel also Spelcz an dem·ccclxiij·ca·
genant am·cccxliij·ca· Sticados blůmen von arabien
rocken koτen am.ccclxij.ca. also genant am.ccclxvj.ca
reinblůmen oder mottenkraut Scamonea also genant an dem
an dem·ccclxvij·capitel ccclxx·capitel
romsch spick am·ccclxxvij·cap· Seτapinum ein gummÿ also
reÿnfar an dem·cccxcix·ca· genant an dem·ccclxxii·ca·
(S)Tabwurcz am·ij·cap Sandelholcz am·ccclxxiiij·cap·
Sauerampffeτ an dem Sene also genant·ccclxxv·cap·
xiij·capitel Spica also genant·ccclxxvj·ca·
Schÿþmelde am·xvij·capitel Stoτax ein gummi also genant
Schlehen safft am·xxvj·ca· an dem·ccclxxviij·cap·
Schirling am·xxxj·capitel Schwebel an dem·ccclxxix·cap·
Sÿnauwe amÿxxxij·capitel Salarmoniacum also genant
Silber am·xxxix·capitel an dem·ccclxxx·capitel
Spieþglaþ an dem·xliij·capitel Sarcocolla ein gummi also ge
Schaffmulle an dem·lij·ca· nant an dem·ccclxxxij·capit·
Stilwurcze oder rasewurcz an Spτebern an dem·ccclxxxv·cap
dem lxviij·capitel Sauwurcz am·ccclxxxvj·capi·
Sÿn grŭn am lxxix·capitel Sesamþkraut am·ccclxxxviij·c
Schelwurcz am dem lxxxv·cap. Spargen an dem·ccclxxxix·cap·
Saffran am·cxxj·capitel Soldanella also genant an dem
Spτinckwurcz am·cxlj·capitel cccxc·capitel [7]
Sumach ein same von eÿnem Weÿþenkümmel am·cxv·capi·
also genant am·cccxcj·capitel Wilder saffran am·cxxxiij·cap·
Salcz an dem·cccxcij·capitel Wachs an demecxxxvij.capitel
Salcz an dem.cccxciij.capitel Weÿþs steinbτeche am·cxl·cap
Seÿffen an dem·ccciiij·capittel Wilde moτen am·cxlvij·capitel
Spτingwurcz am·cccxcc·cap· Weÿsser senff an dem·clv·capi·
Scharpff klee am·cccxcviij·ca· Wilde selbe an dem·clvij·capit·
Sant johanns kraut·ccccxxx·c· Wolffs milch am·clviij·capitel
Stern kraut oder krotten krau Weÿsse nÿeþwurcz am·cixx·
te an dem·ccccxxxj·capitel Wundtkraut am·clxxxviij·ca·
(T)Eschenkraut an dem· Wilder scharlach am·ccviij·ca·
lxvij·capitel Wegholer am·ccxviij·capit·
Tag und nacht·cccv·ca Weÿþ lilien an dem·ccxxix·cap·
Trackenblůt am·cccxxxj·capi· Weÿþ disteln am·ccxxxj·capit·
Terτa sigillata am·cccc·capitel Wilde klee am·ccxlix·capitel
Tapsia ein wurczel also genant Welisch nuþ am·cclxxxj·capitel
an dem·ccccj·capitel Wÿcken am·cclxxxvij·ca·
Tamarindi frucht also genant Weÿþs weÿrach am·ccxij·cap
an dem·ccccij·capitel Wegdτett an dem·cccij·capitel·
Turbit ein wurczel also genant Winttergrūn am·cccxvj·capit·
Teτpentin am·ccccv·capi· Wilder knoblach am·ccclxiij·c
Tamariscus ein baum also ge= Wantlauþ kraut am·ccclxj·ca·
nant an dem·ccccvij·capitel Wurmkraut an dem·ccclxv·cap·
Tucia ein stein also genant an Wassereÿdes am·ccclxxxiij·ca·
dem·ccccix·capitel Weÿnstein an dem·ccccxvj·ca·
Todt nesseln am·ccccxj·capitel Weinreben am·ccccxvj·ca·
(V)Igbone an dem·ccxxxiij· Winde an dem·ccccxxiiij·ca·
capittel Wilder zÿtwan am·ccccxxv·ca
Victril an dem·ccccxx= Wasser pfeffer am·ccccxxviij·c·
iij·capitel· (Y)E lenger ÿe lieber·cij·c·
(W)Ermůt am·iij·capite Ysen od ebich·clxiij·c·
Wilden eppich·vij·ca· Yþern kraut·ccccxij·c·
Walroτe am·xlxj·cap Ysop am·ccccxxvij·ca·
Wasser an dem·l·capitel Yngwer an dem·ccccxxiiij·cap·
Wasser wegerich am·lxj·capi· Wibeln am·ciij·ca·
Weÿþ kele an dem·lxj·capi· Zÿmmetrinden·cxiij·c·
Wunczerling am·lxxxvij·cap· Zeÿtloþ am·ccxij·cap
Wegwarten am·xciij·capitel· Zÿtwann an dem·ccccxxxiij·cap·
Walwurcz an dem·xcv·capitel Zucker am·ccccxxxv·capitel
Wulkraut an dem·cx·capitel Ziland
Wilder galgen am·cxij·capittel (Ein ende hat dises register) [8]
Dritteyl.
Dises ist das dτtteyl dises bůchs·und ist ein register zů finden kreüter die do laxieren dz ist stůlgång bτingen·(Item die do krefftigen und domit die wolriechenden·(Item von den gummi·(Item von den früchten·(Item von den samen. (Item von den wurczeln·(Item von den gestein·(Item von den thieren·und domit was von jn entspτinget· Zů den ersten von dem stucken die do laxiern den mennschen. Aloe also genant capi·xxxvj· Agaricus dannenschwamm·ca·lj. Cassia fistula also genant·c·xxv· Coloquintida kürbÿþs übersehe capit ·cxxiij· Cartamus wylder saffran·cap·cxxxiij· Diptamus dÿptam capit·cxlvj· Dÿagridion ein safft also genennet capit·cxlix· Esula wolffs milch·cap·clviij· Emblici ein frucht der mirabolanen capit·clix· Eufoτbium ein gummi also genant cap·clxx· Epithimum die fasen auff den kleen·clxix· Elleboτus albus·weÿsse nyeþwurcz capit·clxv· Elleboτus niger·schwarcz nÿþwurcz capit·clxvj· Hermodactilus zeÿtlosen·c·ccxij· Lapis lazuli lasur stein·ca·ccxl· Lacca ein gummi also genannt capit·ccxlvij· Mirabolani frücht also genant capit·cclxxiij· Manna hymmeltawe cap·cclxvij· Reubarbarum ein wurcz also genant·capit·cccxlij· Sene also genant capi·ccclxxv· Scamonea also genant·c·ccclxx· Turbit ein wurczel also genant capit·cccciiij· Tamarindi frücht also genant·capit·ccccij· Zuckarum zucker·cap·ccccxxxv· Von den die do kreftigen und wolriechenden· Anthos roþmarÿn cap·xxiij· Buglossa ocþen zung·cap·liiij· Boτago boτrich cap·lvj· Basilica basilien capit·lxv· Balsamita balsamkraut·c·lxvj· Balsamus balsambaum·c·lxxv· Cinamomum zymmetrÿnden cap·cxiij· Calamus aramaticus kalmuþ capit·cxxvij· Cubebe cubeben·capit·cxvij· Carvi weÿþ kümmel·cap·cxv· Cimminum kümmel cap·cxiiij· Cardamomum cardamomen·cap·cxviij· Crocus saffran cap·cxxj· Coτiandτum coτiander capi·ciiij· Feniculus fenchel cap·clxxv· Ficus feÿgenbaumm capi·cxcj· Gariofili någelein·capit·cc· Galanga galgen·cap·cxcviij· Genciana enczian·cap·cxcix· Lilium album weyþ lÿlgen·c·ccxxix· Lilium convalium meÿen ÿlûmen capit·ccxxx· Liquiricia sŭþholcz·cap·ccxxiiij· Lavendula lafendel·ca·ccxxxiiij·(·F·j·) [468] Maioτana maioτen·ca·cclv· Macis muscatblům·ca·cclxxj· Mirτa mirτe·capit·cclxx· Muscus bÿþem·cap·cclxxij· Nux muscata muscaten nuþ capit·cclxxxiij· Os de coτde cervi·baÿn von des hÿrþen hercze cap·ccxcij· Piper pfeffer capit·cccxxix· Pinee frücht also genant capit·cccxxij· Pulegium polay capit·ccc· Sandali sandelholcz ca·ccclxxiiij· Salina selbe cap·cccxlvij· Spicanardi also genant capit·ccclxxvj· Spica celtica rômisch spick cap·ccclxxvij· Viola feÿeln cap·ccccxiij· Ysopus ÿsop cap·ccccxxvij· Zeduar zÿttwan ca·ccccxxxiij· Zinziber ÿngwer ca·ccccxxxiiij· Zuckarum zucker·ca·ccccxxxv· Von den gummiAsa fetida teüfels dτeck ca·xlj· Camphoτa campher ca·cxix· Bidellium ein gummi also genant capit·lxxvij· Dτagantum ein gummi also genant capit·cl· Eufoτbium ein gummÿ also genant capit·lxx· Gummi arabicum also genant capit·ccj· Galbanum ein gummi also genant·cap·ccij· Laudanum ein gummi also genant capit·capit·ccxxxix· Mastix ein gummi also genant capi·cclxviij· Opopanax ein safft allso genant capit·ccxciij· Olibanum weisser weÿrach·c·ccxcj Serapinum ein gummi also genant capit·ccclxxviij· Stoτax ein gummi also genant capit·ccclxxviij· Sanguis dτaconis trackenblůtt capit·ccclxxxj· Terbentina repentina·ca·ccccx· Von den früchtenAmigdali mandel capi·xxxv· Citonia kütten cap·c· Castanea kesten cap·cxxij· Cappari cappern cap·cxxxv· Dactili dacteln ca·clj· Cerasum kýrþen cap·cxx· Fabe bonen ca·clxxx· Juiube hanbonen ca·ccxx· Lupini figbon ca·ccxxxiiij· Moτa celsi maulberen ca·cclix· Mala granata granat õpffel capit·ccvj· Meloni mÿlaunen ca·cclxxvj· Moτa bacci bτanbeer ca·cclxiij· Mala maciana holczôpffel cap·cclxvj· Mirabolani frücht also genant capit·ccxciij· Nux avellana haþelnuþs capit·cclxx· Nespili nespelen ca·cclxxxij· Oτobi wÿcken cap·cclxxxvij· Oτdeum geersten ca·cclxxxix· Olive oliven capit·ccxc· Pτune pτumen cap·cccxx· Pÿra pÿren cap·cccxxiiij· Poma ôpffel capit·cccxxv· Von den samenAnisi åniþ samen capit·xv· Aneti dyll samen cap·xiiij·[469] Apij eppich samen capit·vj· Endivie endiviensamen·ca·clxvij· Feniculi fenchelsamen·ca·clxxv· Jusquiami bÿlsensamen capit·ccxvij· Lini leynsamen ca·ccxxxvj· Levistici liebstückelsamen capi·ccxxv· Pionie benonien samen ca·ccxcviij· Petrosilini petersiligen samen·capit·ccciiij· Plantaginis wegrich samenca cccviij· Poτtulace bürgelsamen ca·cccj· Rute rautensamen ca·cccxxxvj· Sinapis senffkraut samen capit·ccclij· Urtice nesselsamen ca·cccc·x· Von den wurczeln.Aristologie holwurcz· die lang und die rotund·ca·x·und·cj· Althee eÿbisch wurczeln·ca·xij Aaron aaran wurrczel ca·xvj· Castus ein wurczel also genant·capit·cvij· Diptami dÿptanwurczel cqpit·cxlvj· Eleubτi weysse nÿeþwurcz und schwarcz nÿeþwurcz capi·clxv·und clxvj· Piretri bertramwurczel ca·cccxxx· Polipodij·ein wurczel also genant cap·cccvij· Reubarbari ein wurczel also genant. engelsüþ ca·cccxlij· Repontici also genant ca·cccxliij· Satirionis knabenkraut wurczeln cap·ccclv· Turbit ein wurczel also genant capit·cccciiij· Zeduarie zÿttwan ca·ccccxxxiij· Zinziberis jnngwer ca·ccccxxxiiij· Von dem gesteynCoτallus koτellen ca·cxxx· Margarita beerlein ca·ccxliij·· Alumen alaun ca·xlv· Bolus armenus rôttelstein capit·lxxvj· Lapis ematicis blůtstein capit clxxiij· Litargirum silberglitt ca·ccxlj· Lapis magnes magnet c·ccxlij· Sulphur schwebel ca·ccclxxix· Tucia ein stein also genant cap·ccccix· Terτa sigillata besigelte erde capit·cccc· Vitriolum vitril ca·ccccxxiij· Von den thyeren und was von jn entspτingen ist Bos ein rÿndt ca·lxxxj· Capτa ein geÿþ ca·clii· Cancer ein krebþ ca·cxiiiij· Columba ein taub ca·cxliiij· Castoτ ein bÿber ca·cxxiiij· Cervus ein hyrtþ ca·ccxcij· Edus ein bôcklein ca·clxxij· Elephant ein thier also genant capit·clxxij· Lepus ein haþ ca·ccxlviij· Kaseus kåþ ca·cxlv· Mel hônig ca·cclxxiiij· Spodium gebτennt helffenbayn capit·ccclxxj· Sapo seÿffen ca ·cccxciiij· Vulpis ein fuchþ ca·ccccxxvj· Bÿþem thier ca·cclxxij· Hie mercke das von den den allen in dysem register gesaget ist in einer gemeÿn·wann sÿ werden gemeÿnigklich gebτauchet zů erczneÿ·unnd ander vil (·F·ij·) [470] kreüter·wurczeln·samen·gummi·gestein sind·die ein ÿegklicher mercke in sunderheyt· |
Dit is dat derde deel van dit boek en is een register te vinden kruiden die je laxeren, dat is stoelgang brengen. Item, die je versterken en daarmee die welriekende. Item, van de gommen. Item, van de vruchten. Item, van de zaden. Item, van de wortels. Item, van de stenen. Item, van de dieren en daarmee wat van hen ontspringt. Tot de eerste van de stukken die er laxeren de mensen. Aloë, alzo genaamd, kapittel, xxxvj. Agaricus, dennenzwam, kapittel lj. Cassia fistula, alzo genaamd, kapittel xxv. Coloquintida kurbis over zee, kapittel cxxiij. Cartamus, wilde saffraan, cap cxxxiij. Diptamus, diptam, kapittel cxlvj. Dÿagridion, een sap alzo genoemd, kapittel cxlix. Esula, wolfsmelk, kapittel clviij. Emblici, een vrucht van de myrobalanen, kapittel clix. Euphorbia, een gom alzo genaamd, kapittel clxx. Epithimum, die vezels op de klaver, clxix. Elleborus albus, witte nieswortel, kapittel clxv. Elleborus niger, zwarte nieswortel, kapittel clxvj. Hermodactilus, tijdeloos, kapittel ccxij. Lapis lazuli, lazuursteen, kapittel ccxl. Lacca, een gom alzo genaamd, kapittel ccxlvij. Mirabolani, vrucht alzo genaamd, kapittel cclxxiij. Manna, hemeldauw, kapittel cclxvij. Reubarbarum, een kruid alzo genaamd, kapittel cccxlij. Sene alzo genaamd, kapittel ccclxxv. Scamonea, alzo genaamd, kapittel ccclxx. Turbit, een wortel alzo genaamd, kapittel cccciiij. Tamarindi, vrucht alzo genaamd, kapittel ccccij. Zuckarum, suiker, kapittel ccccxxxv. Van die je versterken en welriekende. Anthos, rozemarijn, kapittel xxiij. Buglossa, ossentong, kapittel liiij. Borago, bernagie, kapittel lvj. Basilica, basielkruid, kapittel lxv. Balsamita balsamkruid·c·lxvj· Balsamus balsamboom·c·lxxv· Cinamomum kaneel cap·cxiij· Calamus aramaticus kalmoes kapittel·cxxvij· Cubebe cubeben·kapittel·cxvij· Carvi, witte komijn, kapittel cxv. Cimminum, komijn, kapittel cxiiij. Cardamomum, kardemom, kapittel cxviij. Crocus, saffraan, kapittel cxxj. Coriandrum, koriander, kapittel ciiij. Feniculus, venkel, kapittel clxxv. Ficus, vijgenboom, kapittel cxcj. Gariofili, kruidnagels, kapittel cc. Galanga, galigaan, kapittel cxcviij. Gentiana, gentiaan, kapittel cxcix. Lilium album, witte lelie, kapittel, ccxxix. Lilium convalium, lelie der dalen, kapittel ccxxx. Liquiricia, zoethout, kapittel ccxxiiij. Lavendula, lavendel, kapittel ccxxxiiij. (·F·j·) [468] Majoraan, majoraan, kapittel cclv. Macis, muskaatbloem, kapittel cclxxj. Mirre, mirre, kapittel cclxx. Muscus, bizam, kapittel cclxxij. Nux muscata, muskaatnoot, kapittel cclxxxiij. Os de corde cervi, been van het hertenhart, kapittel ccxcij. Piper, peper, kapittel cccxxix. Pinee, vrucht alzo genaamd, kapittel cccxxij. Pulegium. Polei, kapittel ccc. Sandali, sandelhout, kapittel ccclxxiiij. Salina, salie, kapittel cccxlvij. Spica nardi, alzo genaamd, kapittel ccclxxvj. Spica celtica, Roomse spick kapittel ccclxxvij. Viola, violen, kapittel ccccxiij. Hysopus, hysop, kapittel ccccxxvij. Zeduar, zeduar, kapittel ccccxxxiij. Zinziber, gember, kapittel ccccxxxiiij. Zuckarum, suiker, kapittel ccccxxxv. Van de gom.Asa foetida, duivelsdrek, kapittel xlj. Camphora, kamfer, kapittel cxix. Bidellium, een gom alzo genaamd, kapittel lxxvij. Dragantum, een gom alzo genaamd, kapittel cl. Euphorbia, een gom alzo genaamd, kapittel lxx. Gom arabicum, alzo genaamd, kapittel ccj. Galbanum, een gom alzo genaamd, kapittel ccij. Laudanum, een gom alzo genaamd, kapittel ccxxxix. Mastiek, een gom alzo genaamd, kapittel cclxviij. Pioen, een sap alzo genaamd, kapittel ccxciij. Olibanum, witte wierook, kapittel ccxcj. Serapinum, een gom alzo genaamd, kapittel ccclxxviij. Storax, een gom alzo genaamd, kapittel ccclxxviij. Sanguis draconis, drakenbloed, kapittel ccclxxxj. Terbentina, terpentijn, kapittel ccccx. Van de vruchten.Amigdali, amandel, kapittel xxxv. Citonia, kwee, kapittel c. Castanea, kastanjes, kapittel cxxij. Cappari, kappers, kapittel cxxxv. Dactili, dadels, kapittel clj. Cerasum, kersen, kapittel cxx. Fabe, bonen, kapittel clxxx. Juiube, jujube, kapittel ccxx. Lupini, vijgbonen, kapittel ccxxxiiij. Mora celsi, moerbei kapittel cclix. Mala granata, granaatappel, kapittel ccvj. Meloni, meloenen, kapittel cclxxvj. Mora bacci, bramen, kapittel cclxiij. Mala maciana, houtappel, kapittel cclxvj. Mirabolani, vrucht alzo genaamd, kapittel ccxciij. Nux avellana, hazelnoot, kapittel cclxx. Nespili, mispels, kapittel cclxxxij. Orobi, wikke, kapittel cclxxxvij. Ordeum, gerste, kapittel cclxxxix. Olive, olijven, kapittel ccxc. Prune, pruimen, kapittel cccxx. Pÿra, peren, kapittel cccxxiiij. Poma, appel, kapittel cccxxv. Van de zaden.Anisi, anijszaden, kapittel xv. Aneti, dillezaden, kapittel xiiij. [469] Apij, selderijzaden, kapittel vj. Endivie, andijviezaden, kapittel clxvij. Feniculi, venkelzaden, kapittel clxxv. Jusquiami, bilzezaden, kapittel ccxvij. Lini, lijnzaden, kapittel ccxxxvj. Levistici, maggiplantzaden, kapittel ccxxv. Pionie, pioenzaden, kapittel ccxcviij. Petrosilini, peterseliezaden, kapittel ccciiij. Plantaginis, weegbreezaden, kapittel cccviij. Poetulace, posteleinzaden, kapittel cccj. Rute, ruitzaden, kapittel cccxxxvj. Sinapis. mosterdkruid zaden, kapittel ccclij. Urtice, brandnetelzaden, kapittel ccccx. Van de wortels.Aristologie, holwortel, de lange en de ronde, kapittel x en xj Althee, heemstwortels, kapittel xij. Aaron, arumwortel, kapittel xvj. Castus, een wortel alzo genaamd, kapittel cvij. Diptami, diptamwortel, kapittel cxlvj. Eleubri, witte nieswortel en zwarte nieswortel, kapittel clxv en clxvj. Piretri, bertramwortel, kapittel cccxxx. Polipodij, een wortel alzo genaamd, kapittel cccvij. Reubarbari, een wortel alzo genaamd, kapittel cccxlij. Repontici, alzo genaamd, kapittel cccxliij. Satirionis, orchideewortels, kapittel ccclv. Turbit, een wortel alzo genaamd, kapittel cccciiij. Zeduarie, zedoar, kapittel ccccxxxiij. Zinziberis, gember, kapittel ccccxxxiiij. Van de stenen.Corallus, koralen, kapittel cxxx. Margarita, parels, kapittel ccxliij. Aluin, aluin, kapittel xlv. Bolus armenus, rode steen, kapittel lxxvj. Lapis ematicis, bloedsteen, kapittel clxxiij. Litargirum, zilberschuim, kapittel ccxlj. Lapis magnes, magneet, kapittel ccxlij. Sulphur, zwavel, kapittel ccclxxix. Tucia, een steen alzo genaamd, kapittel ccccix. Terra sigillata, gezegelde aarde, kapittel cccc. Vitriolum, vitriool, kapittel ccccxxiij. Van de dieren en wat van hen ontspringt. Bos, een run, kapittel lxxxj. Capra, een geit, kapittel clii. Cancer, een kreeft, kapittel cxiiiij. Columba, een duif, kapittel cxliiij. Castor, een bever, kapittel cxxiiij. Cervus, een hert, kapittel ccxcij. Edus, een bokje, kapittel clxxij. Elephant, een dier alzo genaamd, kapittel clxxij. Lepus, een haas, kapittel ccxlviij. Kaseus, kaas, kapittel cxlv. Mel, honing, kapittel cclxxiiij. Spodium, gebrande olifantsbeen, kapittel ccclxxj. Sapo, zeep, kapittel cccxciiij. Vulpis, een vos, kapittel ccccxxvj. Bÿþem, muskus of bizam, kapittel cclxxij. Hier merk dat van dat alles in deze register gezegd is in het algemeen want ze werden gewoonlijk gebruikt tot artsenij en andere veel (·F·ij·) [470] kruiden, wortels, zaden, gom, gesteente zijn die iedereen opmerkt apart. |
….ses ist das vierde ….dises bůchs und saget uns… den farben des harms· (I)N den voτgenanten capiteln findest du geschriben wie man ratt gehaben mag wider …leÿ kranckheÿt·(Auff das man erkennen müg die natur d selbigen kranckheÿten·ist not zů wissen die natur und gestalt des harms·wann darauþ entsteet erkantnuþ der kranckheyt als der wirdig meister Avicenna spτicht in dem ersten teyl seines vierden bůchs·Wie mag man do die kranckheÿt des menschen abnemen so man die natur und complexion der kranckheyt nit entwaÿþ oder erkennen ist·Darumb beschτeiben unns die bewåreten meister der erczneÿ·als Avicenna Egidius Ysaac et cetera vil gůter lere von dem harm·domit man wissen mag eines yegklichen menschen kranckheÿt oder complexion·(Der hochgelert meister Constantinus spτichet·von dem harm ein voτrrede·das ein mensch seÿ zůsamen gefüget unnd gemachet von elementen·Wann von der erden hat d mensche truckenheÿt und keltte·Von dem wasser feüchtigkeit und keltte·Von dem lufft feüchtung und hÿcze·Von dem feüwer wÿrme und truckenheÿt·(Hie auþ sol man merckenn das auþ wÿrme ein yegklich ding rot wirt·auþ kelte weÿþ·auþ truckenheÿt dünn unnd auþ feüchtigkeit ein ding dÿck wirt·Auþ disen woτten mage ein ÿegklich mensch mercken auþ seinen harm von waz natur und complexion er sey·und was kranckheÿt in jm sündiget·also. Ist der harm rot und dÿck·so ist der mensch hyczig und vol geblŭttes·und von der complexion Sanguineus genant·Ist d harem rot und dünn·so ist der mensche hÿczig und dürτ·unnd von der complexion Colericus·Inn dem do sündiget die galle unnd wirt leÿchtlich in zoτn beweget unnd in die geelsucht ÿectericia genant·Item so der harm weyþ unnd dÿck ist·bedeütet ein kalte [471] natur und von der complexion Flegmaticus·d ist in jm sündiget vil wåsserigs geblŭts·und ståtigs geren alleine ist·Ist der harm weÿþ und dünn·bezeÿchnet das der mensch kalt von natur ist·und ein melancolicus deτ ist ståtigs traurig·unnd hatt in jm ein erdisch geblŭte·unnd ist allzeÿt blaÿch von farben· (Item der harm wirt geteylett in vier teÿl·Das erst ist d zÿrckel·der bedeütet kranckheÿte des haubtes·Das ander teyl ist nach dem zyrckel·bedeütet kranckheyt der bτust und der lungen· Das dτitteÿl od das mittel des harms bezeÿchnet kranckeit des magens·lebern·und milczes. Daz vierd teÿle das ist der boden des harms·bedeütet kranckheÿtt der nyeren·der blasen·und der matricen·Wie du die vier teýle des harmes befindest mitt materien vermüschet darnach magst du die kranckheÿten des menschen auþspτechen·die in den gelýdern ist sundigen·nach auþweÿsung der vier teyl des harms ÿeczberüret·(Item den harm sol man sehen des moτgens so er frÿsch gemachet ist woτden·und noch warem ist·Er sol sein wol verstopffet·auff das er nit bτeche oder werd als ein mårtel·so můþ man den harm in einem warmen wasser widerbτingen in sein erste gestalt·als er von dem mennschen kommen ist·und sich lassen nÿder schlagen·und darnach den harm besehen nach auþweysunge der vier teylung des harms· (D)Er harm wirt geteÿlet in neünczehen oder in zweÿnczig farben·Die erst farbe des harms ist weÿþs und klar subtile und durchsichtig als ein wasser·unnd ein weÿsser harm dÿcke als ein milch·und ein weisser harm als ein molcken·unnd ein blaÿcher harm als ein ÿngwer oder kamels haudt die farbe genant karops·Dise vier harm bezeÿchnen undeüwenlicheÿt des magens. (Item d harm blaÿch als halb gesoten fleÿsch·und d harm blaÿch als ein fleÿsch gancz gesoten bedeütet ein anbeginnung d deüwung des magens noch nit gar volbτacht·(Item der harm geel als ein unzeyttiger apffel·bezeÿchnet ein anbeginnde deüwung des magens volbτacht. (Item der harm gancz geel als zeýtig ôpffel·bedeütet volkomene deüwung des magens· (Des selben geleychen bezeÿchnet der rotte harm der do ist gestalt als ein unbauer goldt·Auch bedeütet der rot harm der do ist als ein klar goldt gestalt ein volkommene deüwung· (Item der harm gestalt als ein dünnes wåsserigs blůt oder als ein saffrane·unnd der harm gestalt als puer blût oder als wÿlder saffran·Oder der harm gestalt als ein flammen von grŭnen holcze·Oder der harme gestalt als ein flammen von trucknem holcze·Dise vier hårm bezeÿchnen übertretung der vollen kommenen deüwunge des ma (·F·iij·) [472] gens eines gesunden menschen·Aber sollicher harm von einem krancken menschen·bedeütet dz fieber und hÿcze der lebern· (Item der harm gestalt als ein roter schwarczer wein·oder als ein rote erden geneÿgett zü einer schwercze·bedeütet ein verbτennete feüchtigkeit·(Item der harm gestalt als ein bleÿ oder åschenfarbe·bezeÿchent ein tôdtliche feüchtigkeit· (Unnd der harm grŭn gestaltt als kôl·bedeüttet ein verbτennte tôdtliche feüchtigkeit·(Item der harm schwarcze als ein moτe·bezeÿchnet ein tõdlich feüchtigkeÿt·Oder der harm gancz schwarcz als ein kole bedeüttet auch ein verbτennte feüchtigkeit·(Item der hochgeleert meister Avicenna spτicht in dem zweÿeten teyl seines ersten bůchs·das der schwarcz harm kommet zů zeýten von keltte·so die natürlich hycze des menschen verczeret ist· (Auch kommet der schwarcz harme von bτennender hÿcze die do ist verczeren die natürlich hÿcze·und so des schwarczen harms wenig ist mit einem stinckenden gerauch·bedeütet groþ hÿcze d lungen und ist tđdtlich· (Item d schwarcz harm bezeÿchent auch zů zeÿten bestopffung des milczes darauþ kommet dÿe geelsucht·ursach dz die schwarcze feüchtigkeit nit mag zů dem milcze kommen·so zeühet sÿ sich zů den nÿeren·und blasen·solcher harm ist nit tôdtlich·(Auch so bedeütet der schwarcze harm ein verbτennte feüchtigkeit die in d zeÿt des kriegs als tempoτe crisis die natur des menschen die materj der kranckheÿt auþwerffen ist·der harm ist auch nit tôdtlich so ferτ des harms auff ein mal vil gehårmet wirt ist aber des wenig so ist es nitt gůt· (Auch der schwarcz harme der von einer unreÿnigen frauwen kommet·bedeütet ir zůfliessende feüchtigkeit genant menstruum der harm der ist auch nicht tôdtlichen· (Item·der schwarcze harm bedeütet zům dycker male das fiber quartanam·ist auch nit tôdlich·also dz des auff ein mal vÿl gehårmet sey· (Item der schwarcze harme bedeütet auch zů dem dÿcker male kranckheit der nyeren unnd der blasen·unnd ist auch nitt tôdtlichen· (Item so der harm beleÿfarb ist und darnach schwarcz wirt·bedeütet die meÿnung voτgeschτiben·von dem tôdtlichen schwarczen harm· (Item so der schwarcz harm mit bleÿfarb auch vermengt ist und für den gancz schwarcz gemachet bedeütet auch ein verleschunge d natürlichen hÿcze und krafft des menschen· (Item der harm gancz bleÿfarbe obnen unnd unnden ist bôser dann der oben blaÿch oder geel ist oder der unnden schwarcze oder [473] bleyfarb ist· (Item der harm schwarcz oder bleÿfarb darfür grŭn ist tôdlich als Isaac spτicht in dem bůch des harms· (Item so der zÿrckel des harms blaych ist bedeütet kranckeit des hÿrns als die fallenden sucht epilentia genant. (Item der harm gefårbet als bleÿ bedeütet zům dycker mal die wassersucht. (Item ein trŭber bleÿfarber harm bedeüttet den kalten seÿch·dissuria genant·(Item ein schwarczer dÿcker harm d voτhyn weýþ gewesen ist·und d selbÿg mensche weetummb faulet in der lÿncken seÿten·bedeütet ein bestopffung des milczes·(Item der harm rot und darnach bleÿfarbe und das umb den zýrckel kôτner hangen·bedeütet die lungensucht peripleumonia und ein apostem umb die bτust genant pleuresis. (Item der harm weÿþ od bleÿfarb·darjnn kleine weýsse stüplein faren·bedeütet das gegicht·(Item der harm bleÿfarb und in dem ein schwarczer santt auf dem grund ligt·bezeÿchnet d frawen flüþs menstruum genant· (Item der bleÿfarb harm von dem menschen der das abnemen hat pitis genant ist tôdlich· (Item bleÿfarber harm von dem unsÿnnigen mennschen frenesis genant ist tôdtlich·(Item d grŭn harm von einem kynde gemachet·bedeütt den krampff von keltte·als dan spτicht Avicenna in dem zweÿeten teÿle seines ersten bûchs·(Item d grün harm rechts von einem starcken fieber ist tôdlich·wann er bedeütet ein tôdtliche hÿcze·die do bτennend ist in dem menschen·(Item der harm grŭn so das mensch weetumb hat in dem magen·und auf dem grundt des harms ein substancz lýgt genant sedimen·bedeütet das der menschen in jm hat vergifft·(Item der harm grŭn nach grosseτ arbeÿt des menschen bedeütet den krampff·(Item der harm weÿþ und klar und dünn·bedeütet stopffungen des milczes· (Item der harm weÿþs mit einem bleyfarben zÿrckel·bedeütet haubtweetumb·oder die fallenden sucht· (Item der harm weÿþs mit einer vermenget auff dem grund·bedeütet verwundt nÿeren·und so der harm scharpffe ist an dem auþgang·bedeütet ein verwundete blasen·(Item d weÿþs harm od blaÿch darjnn ligt weÿþ sandt·bezeychnet den stein in der blasen·und ist der sandt rot bedeütet den steine in den nyeren·also das der harm auch dÿck und feÿþt seÿ·Und ist das mensch mit dem fieber beladen·bedeütet das abnemen in dem dτitten grad·So aber der harm oben alleine fett ist·bezeÿchnett hycze der nýeren·wôliche hÿcze die fettigkeit der nÿeren verczeren ist· (Item d harm weÿþ od blaich und stinckend unnd des wenig gemachet·ist tôdtlich· (Item der harm weÿþs oder (·F·iiij·) [474] blaÿch und dÿck·und darjnn vyl schaumes an dem zÿrckel hangt bedeütet ein feücht haubt und vil wynde in dem bauch·und so sich vil blasergin an den zyrckel hencken·bezeychnet ein schleÿmÿge bτust·(Item der weÿþ trübe harm als ein esels harm·und also langzeÿt beleÿbet·bedeüttet haubtweetumb. Item d harm wenig gemachet und gestalt als ein milch bedeütet das gegicht· (Item der harm blaich mit einer trŭben substancz unnd auff dem grund ein materj ligt genant ÿpostesis der nitt spÿcze übersich geet bezeÿchnet den selbigen menschen mit vil feüchtigkeýten beschwäret und sunderlich die gelÿger die under dem nabel sind·als nyeren und blasen et cetera·(Item in wôllichem harm dÿe grundtschafft weÿþ ist und spycze über sich geet bezeÿchnet gesundtheÿt des menschen·(Item der harm weiþ subtil und dünne als ein wasser bedeütett gemeÿnigklich dise kranckheÿt als Egidus spτicht in seinem bůch von dem harm mit namen wassersüchtung oder milczweetumb·oder nyeren weetummb·oder das gegicht an den gelÿdern oder die fallenden sucht oder ein erkaltte leber oder ein erkaltte můter·od das fieber cottidian od quartan et cetera· (Item der blaych dünne unnd klar harm·bezeÿchen geleÿch vil als der weÿþ yeczgenant·(Item der harm weýþ als ein millich und des wenig·bedeütet das gegicht oder den schlag genant appoplexia·Auch bedeütet diser zů zeÿten das darm gegicht so man weetumb vernymmet beÿ dem nabel·(Item des harm wenig gemachet auff ein male·bezeÿchnet stůlgång oder daz abnenem ptisis genant·odeτ ein bestopffung lebern und milczes·odeτ ein unverdeüwenliche feüchtigkeyt als Egidius spτicht·(Herwiderumb so des harmes vil gemachet wirdet·bezeÿchnet wider die obgenannten kranckheiten·als bestopffung der stůlgěng·und aufflôsung lebern und milczes·et cetera· (Item d harm blaÿch und geel und dÿck und sich über ein stunden nÿder sencket auff den grundt wie ein festigkeit·bedeütt bestopffung des milczes od nÿeren· (Item der harm geel darjnn materien faren geleÿch als hare·bedeütet nÿeren weetumb· (Item der harm rot und subtil·darinn kleine bückelein an dem zÿrckel sich zůsamen hencken·bedeütet ein apostem umb die bτuste genant pleuresis·oder d lungen genant peripleumonia·In den krannckheÿten sind zůfålle als das fieber unnd auch weetumb·in der bτust der hůste unnd ein kurczer athem·daran mann erkennen mag die ÿeczberŭrten kranckheÿten· (Item der harm rot und dünn voτ dem fieber und nach dem fieber bedeütet hÿcze der lebern und nÿeren·besunder so der mensche hycze vernymmet auþwenig an d [475] lebern und nyeren· (Item d harm rot und von dÿck bedeütet ein apostem der lebern od lungen und das fieber· (Item d harm rot und dÿck bedeütet zům dÿckern mal wassersucht·die do kommet von kelte und bestopffung d lebern· (Item der harm rott und geele und so an dem zirckel geel schaume hanget bezeychnet die mÿþfarben· (Item von der snbstancien und farben des harms ist genůg geredet· (Fürter zů offenbaren bedeütettnuþ der hårn darein vermenget sind ettlich materien als in dem zÿrckel· (Der zÿrckel dÿcke in der substancz·und wåsserig in d farb bezeÿchent weetumb in dem hindeτsten teÿl des haubtes· (Item der zÿrckel dÿcke in der substancz und purpuren farbe bedeütet weetumb in disem voτdersten teÿl des haubtes· (Item der zÿrckel geel oder rot und auch dünn bedeütet do weetummen in den rechten teyle des haubtes· (Item der zyrckel bleÿfarb und dyck in der substancze bedeüttet den schlage apoplexia genant·od sant Valenteins sucht epilentia genant· (Item der zÿrckel subtile unnd grŭn·bedeütet unsÿnnigkeytte·frenesis genannt als Avicenna spτicht in dem ersten teÿl des dτitten bůchs· (Item der zÿrckel schwarcz und darvoτ blaych ist tôdtlich· (Item der harm mit vil schaumes und mit grossen und kleinen blåþlin bezeÿchnet hýcz und winde und tåmpff die auþ dem magen in das hÿrn steygen darauþs d schnopffen kommet· (Item so auch wolcken in dem harm faren·bedeütet gebτesten d lebern· (Item wôlcher harm eÿter auf den grunde hat lygen·unnd domit stinckt bedeütet weetumb in den nyeren und blasen·(Item so auch blůt in dem harme lÿgt·das kommet von der lebern·oder vonn den nÿeren·oder von der blasen·oder do von der můter· (Item von dem eÿter genantt sanies der auff dem grund lýgt·und von dem roten und weÿssen sandt der auff dem grundt lygt·hast du hie voτ gehôτt· (Item materien als kleÿwen oder als schŭppen gestalt und also in dem harm erscheÿnet on das fieber bedeüttet ein grÿndttige blasen·Aber mit dem fieber bedeüttet er das abnemen ptisis genant· (Item so in dem harm fert geleÿch als har bezeÿchnet auch weetumb der nÿeren on fieber·und mit dem fieber der harm also mit har und ôle vermenget bezeÿchnett das abenemen·(Item·der frawen harm so das jnnen auff dem grunde lygt schwarczer sandt·bedeütet bestopffung der frawen flüþ genant menstruum·[476] (Item so aber d selb sandt in d frauen harm vermüschet ist mit schwercze und dÿck·und nit auff dem grund lÿgt·bezeÿchnet den fluþ menstruum gåncklich·(So aber solcher sandt in dem manns harm auff dem grund ligt bedeütet milcz weetumb· (Item kleine stüplein in dem grunde des harms und sich an dz haremglaþ henncket·bedeütet das gegicht in den fŭssen·genant bodogram·(Item so in einer frauwen harm schwÿmmet ein wolck·mit stüplein vermengett die auff und ab faren·bedeütett das die fraw schwanger seÿ. (Item wenn auff dem grundt des harms lÿgt ein weisse wolck oben spÿczig und auff den grunt dÿck in seiner substancz ist·bedeütet ein volkommen gesundtheÿtt des menschen·(Item so auff dem grund lygt ein weysse oder schwarcze oder rote materj oben auþs nit gespyczet·bezeÿchnett kranckheyt der gelÿder under dem nabel·als der blasen nÿeren et cetera·Alle dise fürgeschτibne meÿnungen des harms sind die wirdigen meister Avicenna egidus und Isaac et cetera beståttigen· |
….dit is de vierde. ….dit boek en zegt ons van de kleuren van de urine. In het voor genoemde kapittel vindt u geschreven hoe men raad hebben mag tegen allerlei ziektes. Zodat men herkennen mag die natuur van diezelfde ziektes is het nodig te weten de natuur en vorm van de urine want daaruit ontstaat de herkenning van de ziekte zoals de waardige meester Avicenna spreekt in het eerste deel van zijn vierde boek. Hoe mag men dan de ziekte van de mensen afnemen zo men de natuur en samengesteldheid van de ziekte niet onderscheidt of te herkennen is. Daarom beschrijven ons de bewezen meesters van de artsenij zoals Avicenna, Egidius, Ysaac et cetera veel goede leer van de urine daarmee men weten mag elke mens zijn ziekte of samengesteldheid. De zeer geleerde meesters Constantinus spreekt van de urine een voorrede dat een mens is tezamen gevoegd en gemaakt van elementen. Want van de aarde heeft de mens droogheid en koude. Van het water vochtigheid en koude. Van de lucht vochtigheid en hitte. Van het vuur warmte en droogheid. Hieruit zal men merken dat uit warmte elk ding rood wordt, uit koudheid wit, uit droogheid dun en uit vochtigheid een ding dik wordt. Uit deze woorden mag elk mens merken uit zijn urine van welke natuur en samengesteldheid hij is en elke ziekte in hem zondigt alzo: Is de urine rood en dik dan is de mens heet en vol bloed en van de samengesteldheid Sanguineus genaamd. Is de urine rood en dun dan is de mens heet en droog en van de samengesteldheid Colericus. In hem zo zondigt die gal en wordt gemakkelijk in toorn bewogen en in de geelziekte ÿectericia genaamd. Item, zo de urine wit en dik is betekent een koude [471] natuur en van de samengesteldheid Flegmaticus, dat is in hem zondigt veel waterig bloed en steeds graag alleen is. Is de urine wit en dun betekent dat die mens koud van natuur is en een melancholicus, dat is steeds treurig en heeft in hem een aards bloed en is altijd bleek van kleur. Item, de urine wordt gedeeld in vier delen. De eerst is de cirkel, dat betekent ziekte van het hoofd. Dat andere deel is na de cirkel en betekent ziekte van de borst en de longen. Dat derde deel of dat middelste deel van de urine betekent ziekte van de maag, lever en milt. Dat vierde deel dat is de boden van de urine en betekent ziekte der nieren, de blaas en de matrix. Hoe u die vier delen van de urine bevindt met materiën vermengt daarnaar mag u die ziektes van de mensen uitspreken die in de leden is zondigen naar uitwijzing van de vier delen van de urine, nu aangehaald. Item, de urine zal men zien ‘s morgens zo het vers gemaakt is geworden en noch warm is. Het zal zijn goed dicht gestopt, ook dat het niet breekt of wordt als een mengsel dan zo moet men de urine in een warm water terugbrengen in zijn eerste gestalte zoals het van de mensen gekomen is en zich laat neerslaan en daarna de urine bezien naar uitwijzing van de vier verdelingen van de urine. De urine wordt gedeeld in negentien of twintig kleuren. De eerste kleur van de urine is wit en helder subtiel en doorzichtig zoals een water, een witte urine dik als een melk, een witte urine als een wei, een bleke urine als een gember of kamelenhuid, die kleur is genoemd karops. Deze vier urine betekenen onverteerbaarheid van de maag. Item, de urine bleek als halfgekookt vlees, de urine bleek als een vlees gans gekookt betekent een begin van de vertering van de maag noch niet erg volbracht. Item, de urine geel als een onrijpe appel betekent een beginnende vertering van de maag volbracht. Item, de urine gans geel als en rijpe appel betekent volkomen vertering van de maag. Datzelfde gelijke betekent de rode urine die er is gesteld als een onzuiver goud. Ook betekent de rode urine die er is als een helder goud gesteld een volkomen vertering. Item, de urine gesteld als een dun waterig bloed of als een saffraankleur en de urine gesteld als puur bloed of als saffloer. Of de urine gesteld als een vlam van groenhout. Of de urine gesteld als een vlam van droog hout. Deze vier urine betekenen overtreding van de volkomen vertering van de maag [472] van een gezond mens. Maar zulke urine van een ziek mens betekent de koorts en hitte van de lever. Item, de urine gesteld als een rode, zwarte wijn of als een rode aarde geneigd tot een zwarte betekent een verbrande vochtigheid. Item, de urine gesteld als een lood of askleurig betekent een dodelijke vochtigheid. En de urine groen gesteld zoals kool betekent een verbrande dodelijke vochtigheid. Item, de urine zwart als een moor betekent een dodelijke vochtigheid. Of de urine gans zwart als een steenkool betekent ook een verbrande vochtigheid. Item, de hoog geleerde meesters Avicenna spreekt in het tweede deel van zijn eerste boek dat de zwarte urine komt soms van koudheid zo de natuurlijke hitte van de mensen verteerd is. Ook komt de zwarte urine van brandende hitte die je verteert de natuurlijke hitte en zo de zwarte urine weinig is met een stinkende reuk betekent grote hitte van de longen en is dodelijk. Item, de zwarte urine betekent ook soms verstopping van de milt daaruit komt de geelziekte, oorzaak dat de zwarte vochtigheid niet mag tot de milt kommen zo trekt het zich tot de nieren en blaas, zulke urine is niet dodelijk. Ook zo betekent de zwarte urine een verbrande vochtigheid die in de tijd van oorlog als tijdelijke crisis van de natuur van de mensen die de materie van de ziekte aan het uitwerpen is, de urine is ook niet dodelijk in zo ver de urine in een maal veel geplast wordt, is het echter weinig dan is het niet goed. Ook de zwarte urine die van een onreine vrouw komt betekent haar toevloeiende vochtigheid genaamd menstruatie, die urine die is ook niet dodelijk. Item, de zwarte urine betekent in vele malen de vierdaagse malariakoorts en is ook niet dodelijke alzo dat er op een maal veel geplast is. Item, de zwarte urine betekent ook in vele malen een ziekte van de nieren en de blaas en is ook niet dodelijk. Item, zo de urine loodkleurig is en daarna zwart wordt betekent de mening van de voorgeschreven van de dodelijke zwarte urine. Item, zo de zwarte urine met loodkleur ook vermengd is en voor die gans zwart gemaakt betekent ook een verliezen van de natuurlijke hitte en kracht des mensen. Item, de urine gans loodkleurig boven en onder is kwader dan die boven bleek of geel is of die onder zwart of [473] loodkleurig is. Item, de urine zwart of loodkleurig en daarvoor groen is dodelijk zoals Isaac spreekt in het boek van de urine. Item, zo de cirkel van de urine bleek is betekent ziekte van de hersens zoals de vallende ziekte epilentia genaamd. Item, de urine gekleurd als lood betekent in de meeste keren de waterziekte. Item, een troebele loodkleur urine betekent de koude plas, dissuria genaamd. Item, een zwarte dikke urine die voorheen wit geweest is en diezelfde mens pijn voelt in de linkerzijde betekent een verstopping van de milt. Item, de urine rood en daarna loodkleurig en dat er om de cirkel korrels hangen betekent de longziekte peripleumonia en een lopende zweer om de borst genaamd pleuris. Item, de urine wit of loodkleurig en daarin kleine witte stipjes varen betekent de jicht. Item, de urine loodkleurig en waarin zwart zand op de grond ligt betekent de vrouwenvloed, menstruatie genaamd. Item, de loodkleurige urine van de mensen die dat afnemen hebben pitis genaamd is dodelijk. Item, loodkleurige urine van de onzinnige mensen frenesis genaamd is dodelijk. Item de groene urine van een kind gemaakt betekent de kramp van koudheid zoals dan spreekt Avicenna in het tweede deel van zijn eerste boek. Item, de groene urine recht van een sterke koorts is dodelijke want het betekent een dodelijke hitte die er brandend is in de mensen. Item, de urine groen zodat een mens pijn heeft in de maag en op de grond van de urine een substantie ligt genaamd sediment betekent dat de mens in zich heeft vergif. Item, de urine groen na grote arbeid van de mens betekent de kramp. Item, de urine wit en helder en dun betekent verstopping van de milt. Item, de urine wit met een loodkleurige cirkel betekent hoofdpijn of de vallende ziekte. Item, de urine wit met een vermengt op de grond betekent verwonde nieren en zo de urine scherp is aan de uitgang betekent het een verwonde blaas. Item, de witte urine of bleek daarin ligt wit zand betekent de steen in de blaas en is het zand rood betekent de steen in de nieren alzo dat de urine ook dik en vet is. En is die mens met de koorts beladen betekent het dat afnemen in de derde graad. Zo echter de urine boven alleen vet is betekent hitte van de nieren welke hitte de vetheid van de nieren aan het verteren is. Item, de urine wit of [474] bleek en stinkend en dat weinig gemaakt is dodelijk. Item, de urine wit of bleek en dik en daarin veel schuim dat aan de cirkel hangt betekent een vochtig hoofd en veel winden in de buik en zo zich veel blaasjes aan de cirkel hangen betekent een slijmerige borst. Item, de witte troebele urine zoals een ezelsurine en alzo lange tijd blijft betekent hoofdpijn. Item, de urine weinig gemaakt en gesteld als een melk betekent de jicht. Item, de urine bleek met een troebele substantie en op de grond een materie ligt genaamd ÿpostesis die niet spits over zich gaat betekent dezelfde mens met veel vochtigheid bezwaart en vooral de leden die onder de navel zijn zoals nieren en blaas et cetera. Item, in welke urine de grondbedekking wit is en spits over zich gaat betekent gezondheid van de mens. Item, de urine wit en subtiel en dun als een water betekent gewoonlijk deze ziekte zoals Egidus spreekt in zijn boek van de urine en met namen waterzucht of miltpijn of nierenpijn of de jicht aan de leden of de vallende ziekte of een verkouden lever of een verkouden baarmoeder of de koorts cottidian of quartan et cetera. Item, de bleke, dunne en heldere urine betekent gelijk veel als de witte net genoemd. Item, de urine wit als een melk en dat weinig betekent de jicht of de slag genaamd appoplexia. Ook betekent deze soms de darmjicht zo men pijn verneemt bij de navel. Item, de urine weinig gemaakt in een maal betekent stoelgang of dat afnemen ptisis genaamd of een verstopping van lever en milt of een onverteerbare vochtigheid zoals Egidius spreekt. Daartegenover zo de urine veel gemaakt wordt betekent tegenover de opgenoemde ziektes zoals verstopping van de stoelgang en oplossing van lever en milt et cetera. Item, de urine bleek en geel en dik en zich over een stonde neer zinkt op de grond als een vastheid betekent verstopping van de milt of nieren. Item, de urine geel en daarin materiën varen gelijk als haren betekent nierenpijn. Item, de urine rood en subtiel en daarin kleine bultjes aan de cirkel zich tezamen hangen betekent een zweer om de borst genaamd pleuris of de longen genaamd peripleumonia. In die ziekten zijn toevallen zoals de koorts en ook pijn in de borst, de hoest en een korte adem daaraan men herkennen mag de net aangeroerde ziektes. Item, de urine rood en dun voor de koorts en na de koorts, betekent hitte van de [475] lever en nieren en vooral zo de mens hitte verneemt aan de buitenkant van de lever en nieren. Item, de urine rood en dik betekent een zweer van de lever of longen en de koorts. Item, de urine rood en dik betekent de meeste keren waterziekte die je komt van koudheid en verstopping van de lever. Item, de urine rood en geel en zo aan de cirkel geel schuim hangt betekent de miskleur. Item, van de substanties en kleuren van de urine is genoeg gepraat. Verder te openbaren de betekenis van de urine daarin vermengd zijn ettelijke materiën zoals in de cirkel. De cirkel dik in de substantie en waterig in de kleur betekent pijn in het achterste deel van het hoofd. Item, de cirkel dik in de substantie en purperen kleur betekent pijn in het voorste deel van het hoofd. Item, de cirkel geel of rood en ook dun betekent er pijnen in het rechterdeel van het hoofd. Item, de cirkel loodkleurig en dik in de substantie betekent de slag apoplexia genaamd of Sint Valentijns ziekte epilentia genaamd. Item, de cirkel subtiel en groen betekent onzinnigheid frenesis genaamd zoals Avicenna spreekt in het eerste deel van het derde boek. Item, de cirkel zwart en daarvoor bleek is dodelijk. Item, de urine met veel schuim en met grote en kleine blaasjes betekent hitte en winden en damp die uit de maag in de hersens stijgen daaruit het snuffen komt. Item, zo ook wolken in de urine varen betekent gebreken van de lever. Item, welke urine etter op de grond heeft liggen en daarmee stinkt betekent pijn in de nieren en blaas. Item zo ook bloed in de urine ligt, dat komt van de lever of van de nieren of van de blaas of van de baarmoeder. Item, van de etter genaamd sanies dat op de grond ligt en van het rode en witte zand dat op de grond ligt heeft u hiervoor gehoord. Item, materiën zoals kleien of als schellen gesteld en alzo in de urine verschijnt zonder de koorts betekent een schurftige blaas. Maar met de koorts betekent het dat afnemen ptisis genaamd. Item, zo er in de urine vaart gelijk als haar betekent ook pijn van de nieren zonder koorts en met de koorts de urine alzo met haar en olie vermengt betekent dat afnemen. Item, de vrouwenurine zo dat bij hen op de grond ligt zwart zand betekent verstopping van de vrouwenvloed genaamd menstruatie. [476] Item, zo echter datzelfde zand in de vrouwen urine vermengd is met zwart en dik en niet op de grond ligt betekent de vloed menstruatie geheel. Zo echter zulk zand in de mannen urine op de grond ligt betekent miltpijn. Item, kleine stipjes in de grond van de urine en zich aan dat urineglas hangt betekent de jicht in de voeten genaamd podogram. Item, zo in een vrouwenurine zwemt een wolk met stipjes vermengt die op en af varen betekent dat die vrouw zwanger is. Item, als op de grond van de urine ligt een witte wolk die boven spits is en onder zeer dik is in zijn substantie betekent een volkomen gezondheid van de mens. Item, zo op de grond ligt een witte of zwarte of rode materie boven uit niet spits betekent ziekte der leden onder de navel zoals de blaas, nieren et cetera. Al deze voor geschreven meningen van de urine worden door de eerwaardige meester Avicenna, Egidus en Isaac et cetera bevestigd. |
fFnff teyl, register. Zie index. Ziektes.
hyenach volget das fünfft teÿll und das leczte dyses bůchs·und ist ein register behend zů finden von allen kranckheÿten der menschen·auþwenig und jnwenig des ganczen leÿbes·und auch vil ander bewårter und hoflicher stuck·Und solt mercken dz in dÿsem register verzeychnett sind die paragrophi·Wann in ÿegklichem capitel findest du paragraphos in einem mer in dem andern mynder·nach dem daz capitel vil oder wenig tugent hat·Auch sind verzeÿchnet in disem register die meister die uns sollich erczneÿen geben des verzeychenten capitels·Und wenn du lÿsest pa·oder para·daz ist paragraphus·und denn zele in dem selbigen capitel oder zeÿchen selber die zale auff spacium der capittel·so darfft du dester mÿnd die paragraphos zelen·und die lerer also·Avi·das ist Avicenna·Ga·oder Gali·dz ist Galienus· Pla· Platearius· Pli· Plinius· Dias· Diascoτides·Ser·Serapio·pau.Paulus·et cetera·Und allemal die zale dobeÿ·als·j·ij·iij·iiij·v·vj·et cetera· |
Hierna volgt het vijfde deel en dat laatste van dit boek en is een register handig te vinden van alle ziektes van de mensen aan de buitenkant en inwendig het ganse lijf en ook veel ander beweerde en hoopvolle stukken. En zal merken dat in dit register getekend staan de paragrafen. Want in elk kapittel vind u paragrafen en in ene meer en in de andere minder naar dat het kapittel veel of weinig deugd heeft. Ook zijn hier opgetekend in dit register de meesters die ons zulke artsenijen geven in dat opgetekende kapittel. En als u leest pa of para, dat is paragraaf en dan tel in hetzelfde kapittel of teken zelf het getal op spatie van de kapittel zo hoeft u des te minder de paragrafen te tellen en de leraar zoals Avi, dat is Avicenna, Ga of Gali, dat is Galenus, Pla is Platearius, Pli is Plinius, Dias is Dioscorides, Ser is Serapio, Pau is Paulus et cetera. En allemaal dat getal daarbij zoals j, ij, iij, iiij, v, vj, et cetera. |
zů dem ersten für haubte weetumb von hÿcze kommend. Tot de eerste voor hoofdpijn dat van hitte komt.
Am·xiij·ca·Dias·am·viij·pa.
Am·xxxvj·ca·Dias·an dem·xix·und·xx·pa·
Am·xlix·ca·Dias·am·ix·pa·
Am·lv·ca·an dem ende·
Am·lxxij·ca·Isaac an dem·ij·und·x·para·
Am·clvj·ca·Dias·am·vij·pa·
Am·ccij·ca·Dias·am·iiij·pa·
Am·cclxxix·cap·an dem·iij·v·und·vj·para·
Am·cclxxxviij·ca·am·v·pa·
Am·cccj·ca·an dem ende· [477]
Am·cccxvij·ca·an dem·iij·pa
Am·cccxxxvij·ca·am·vj·pa·
Am·cccxlix·ca·am·viij·pa·
Am·ccclxvj·ca·am·iiij·pa·
Am·ccclxx·ca·beÿ dem ende·
Am·ccclxxiij·ca·Joh·mesue an dem·vij·pa·
Am·ccclxxiiij·ca·Isaac am·iiij·pa·und an dem ende·
Für haubtweetumb von keltte· Voor hoofdpijn van koudheid.·
Am·ij·ca·plate·am·x·pa·
Am·iij·ca·pita·am·xxiij·pa·
Am·xxxv·ca·Galie·am·xiij·pa·
Am·lj·Joh·me·am·ix·pa·
Am·lxxv·ca·Dias·am·xix·pa·
Am·lxxxiij·ca·Avic·am·vj·und·xxj·para·
Am·cxxj·ca·an den·xiiij·pa·
Am·ccxxxviij·ca·am·ix·pa·
Am·ccl·ca·am·viij·pa·
Am·cclj·ca·an·dem·xiij·pa·
Am·cclv·ca·am·vj·pa·
Am·cclxix·ca·Ra·am·iiij·pa·
Am·ccciij·ca·plate·am·xviij·pa·
Am·cccxxiij·ca·Galie·am·vj·pa·
Am·cccxxxvj·ca·am·xxvij·pa·
Das haubt zů reÿnigen. Dat hoofd te reinigen.
Am·xxv·ca·an dem ende·
Am·xxviij·ca·am·vij·pa·
Am·lxv·ca·am·ciiij·pa·
Am·cclv·ca·bey dem ende·
Am·cclxvij·ca·am·viij·pa·
Am·cccix·ca·plin·bey dem ende·
am·ccclxxciij·ca·am·vj·vij·pa·
Am·ccccviij·ca·am·x·pa·
Für den schwindel des haubts· Voor de duizeligheid van het hoofd.
Am·xv·ca·Avicen·am·iiij·pa·
Am·xlvj·Dias·am·xj·pa·
Am·lvj·ca·plate·am·iij·pa·
Am·lxv·ca·Dias·am·vij·pa·
Am·ciiij·ca·Avicen·am·v·par·
Am·cxviij·ca·am··v·pa·
Am·clxix·ca·am·v·pa·
Am·ccvj·ca·an dem ende·
Für die tobendem sucht voτn in dem haubt·frenesis genant. Voor de verdoofde ziekte voor in het hoofd, frenesis genoemd.
Am·xlix·ca·pau·am·xv·pa·
Am·clxx·ca·beÿ dem ende·
Am·cccxvij·ca·am·iiij·pa·
Am·ccccxiiij·ca·am·vij·pa·
(Für ein geschweere hÿnden in dem haubt litargia genant. Voor een zweer achter in het hoofd, litargia genaand.
Am·lij·ca·Sera·am·xiiij·pa·
Am·clxx·ca·beÿ dem ende·
Am·ccxxx·ca·beÿ dem enden·
Am·cclxxviij·ca·an dem ende·
Am·cccxlviij·Dias·am·viij·pa·
Am·ccclij·ca·an dem·x·pa·
Item für die tobenden sucht mania genant. Item, voor de verdovende ziekte, mania genoemd.
Am·lxx·ca·Dias·am·v·pa.
Am·clxv·ca·am·viij·pa··
Was dem menschen unsÿnnig machet. Wat de mensen onzinnig maakt.
Am·lxx·ca·an dem·vj·pa·
Am·xc·ca·pau·am·iiij·pa·
Am·ccccxix·ca·an dem·ende.
Was haubtweetum bτinget. Wat hoofdpijn brengt.
Am·iiij·ca·beÿ dem ende·
Am·xxxiij·ca·am·xvj·pa·
Am·ciiij·ca·am·xvj·pa·
Am·cxxij·ca·am·vij·pa·
Am·clj·ca·Rab·moy·am·ij·pa.
Am·clv·ca·an dem·iij·pa·
Am·clxxx·ca·an dem ende·
Am·cclxxx·ca·beÿ dem ende·
Am·cclxxxj·ca·Dia·am anfang·
Am·ccciij·am·iiij·pa·
Am·cccxlvj·ca·an dem ende·
Für das geschlagen und zerfallen haubt. Voor dat geslagen en gevallen hoofd.
Am·liij·ca·plate·am·xv·pa·
Item, voor für den erbgrÿndt auff dem haubt·[478] Item, voor de schurft op het hoofd.
Am·xl·ca·pau·an dem·vij·pa·
Am·cclvij·ca·am·x·pa·
Item für die blatern auff dem haubt d jungen kÿnder. Item, voor de blaren op het hoofd van de jonge kinderen.
Am·xcj·ca·am·x·pa·
Item für die leüþ unnd nÿþs auff dem haubt. Item, voor de luizen en neten op het hoofd.
Am·iiij·ca·Avice·am·iiij·pa·
Am·v·ca·Galie··am·x·pa·
Am·xl·ca·Sera·am·v·pa·
Am·xlv·ca·am·xij·pa·
Am·lxiij·ca·Dias·am·vij·pa·
Am·clv·ca·am·vj·pa·
Am·ccxxxiiij·ca·plini·an dem·iiij·und an dem·v·pa·
Am·ccclix·ca·Dias·am·v·pa·
Für die milben auff dem haubt. Voor de mijt op het hoofd.
Am·lxxxvj·ca·am·x·pa·
Wo von die leüsz wachþen an den kleÿdern. Waarvan de luizen groeien op de klederen.
Am·cxxij·ca·an dem ende·
Am·cxcj·ca·an dem·xj·pa·
Item·waz die schieppen tôdtet auff dem haubt. Item, wat de schilfers doodt op het hoofd.
Am·viij·ca·an dem·iiij·pa·
Am·lxiiij·ca·beÿ dem·ende·
Item·wem das har auþ fellet alopicia genant. Item, als dat haar uitvalt, alopicia genoemd.
Am·iij·ca·an dem ende·
Am·iiij·ca·an dem·iiij·pa·
Am·vj·ca·an dem ende·
Am·xx·ca·plin·an dem ende·
Wilt du machen har wachþen. Wil u maken haar groeien.
Am·ij·ca·Avi·am·v·und·vj·pa·
Am·viij·ca·beÿ dem ende·
Am·lxiij·ca·am·vij·pa·
Am·lxxxviij·ca·Jhannes mesue an dem·viij·pa·
Am·ciij·ca·Galie·am·vij·pa·
Am·cxxviij·ca·beÿ dem ende·
Am·clxxij·ca·am·iij·pa·
Am·cclxxx·ca·Dias·am·iiij·par·
Am·cccxxxviij·ca·am·viij·pa·
Am·cccxlvij·ca·am·viij·pa·
Am·ccclxxiij·ca·am·v·pa·
Am·ccclxxvj·ca·am·vj·pa·
Am·ccccj·ca·an dem ende·
Wilt du geel har machen Wil u geel haar maken.
Am·cccxlv·ca·an dem ende·
Am·ccccxj·ca·an dem anfang·
Wilt du machen rot har auff dem haubt. Wil u maken rood haar op het hoofd.
Am·xlvij·ca·Galie·beÿ dem ende·
Wilt du machen schwarczes hare auff dem haubt. Wil u maken zwart haar op het hoofd.
Am·xlvij·ca·an dem ende·
Am·clix·Joh·mes·am·v·pa·
Am·cciij·ca·am·xij·pa·
Am·cccxlvij·ca·am·xj·und·xv·p·
Wiltu haben gůte gedåchnuþ. Wil u hebben goede gedachten.
Am xxxiiij·c·pau·am·v·viij·p·
Am·xxxvij·ca·Isa·xiiij·xviij·pa·
Am·xlvj·ca·Avicen·am·ix·par·
Am·liiij·ca·pla·am·ix·pa·
Am·cxij·ca·Johan·mes·am·vj·pa·und an dem ende·
Am·clix·ca·beÿ dem ende·
Am·ccxj·ca·Aver·am·vj·pa·
Am·ccxxx·ca·an dem ende·
Am·cclxxxiij·ca·am·vj·pa·
Am·ccclij·ca·am·xj·pa·
Zů dem hyren. Tot de hersens.
Am·xiiij·ca·plini·am·xvj·pa·
Am·xxij·ca·platea·am·iiij·pa·
Am·xxxvij·c·dia·am·vij·xiij·p·
Am·xlvj·ca·am·viij·pa·am end·
Am·lxv·ca·am·v·und·xxiij·par·
Amcxxiiij·ca·Sera·am·ix·pa·
Am·cxcviij·ca·Dias·am·vij·pa·
Am·ccxlv·ca·am·vij·pa·
Am·ccxlv·ca·am·xj·pa·
Am·cclxx·ca·am·iiij·pa·
Am·cclxxij·c·ser·am·vijviij·ix·
Am·cclxxxiij·ca·am·vj·pa·
Am·cccxxx·ca·am·vij·pa·[479]
Am·ccclij·ca·beÿ dem ende·xvj·pa·
Am·ccclxxviij·ca·beÿ dem ende·
Am·ccccx·ca·Dias·am·xxxiiij·p·
Zů den augen. Tot de ogen.
Am·v·ca·an dem ende·
Am·xiij·ca·Sera·am·v·pa·
Am·xliij·ca·an dem ende·
Am·liij·ca·am·xvj·pa·
Am·lviij·ca·am ende·
Am·lxv·ca·am·xviij·pa·
Am·lxxxvij·ca·Sera·am·iiij·p·
Am·xcvj·ca·am·iij·pa·am·ende·
Am·clij·ca·am·v·vj·und·vij·pa·
Am·clx·ca·lyse das capitela auþ·
Am·clxxv·ca·am·ix·und·x·pa·
Am·ccvij·ca·dias·am·iiij·v·pa·
Am·ccxxxiiij·plat·am·ij·pa·
Am·cccl·ca·am·vj·pa·
Daz du nymmer blint werdest. Zodat u nimmer blind wordt.·
Am·ccccxxvj·ca·an dem ende·
Für die hÿcze der augen. Voor de hitte van de ogen.
Am·ij·ca·Dias·am·ccij·pa·
Am·xiiij·ca·plin·am·xiiij·pa·
Am·xxvj·ca·am·xj·pa·
Am·lxxij·ca·am·vj·pa·
Für die tunckeln augen. Voor de donkere ogen.
Am·xxiij·ca·Galie·am·iiij·par·
Am·xxviij·ca·Dia·am·iiij·pa·
Am·lxix·ca·am·ij·pa·
Am·lxxxv·ca·Galie·am·vj·pa·
Am·ciij·ca·pla·am·x·pa·
Am·cviij·ca·am·vj·pa·
Am·clxxv·ca·am ende·
Am·cxcvij·ca·am·v·pa·
Am·cc·ca·Sera·am·vj·pa·
Am·cclj·ca·am·xxj·pa·
Am·cccvj·ca·plin·beÿ dem ende·und am·xij·pa·
Für die bôsen feüchtung d augen lippotamia. Voor de kwade vochtigheid van de ogen, lippotamia.
Am·ccccxxviij·ca·am·ij·
Für die flecken oder feel in den augen. Voor de vlekken of vel in de ogen.
Am·xij·ca·Avi·am·viij·pa·
Am·xix·ca·am·xiiij·pa·
Am·xlv·ca·Sera·am·ix·pa·
Am·lxxxv·ca·Galie·und·Dias·am·v·und·x·pa·
Am·cv·ca·am·viij·pa·
Am·cxliiij·ca·beÿ dem ende·
Am·clij·ca·am·v·pa·
Am·cxcix·ca·an dem ende·
Am·ccxliij·ca·beÿ dem ende·
Am·ccxlvj·ca·am·iij·pa·
Am·cclj·ca·am·xxij·pa·
Am·ccclij·ca·am·xij·pa·
Am·ccclxxij·ca·am·iij·pa·
Am·ccclxxx·ca·plate·am·vj·pa·
Am·ccclxxxij·ca·am·vij·pa·
Für die rôte in den augen. Voor dat rode in de ogen.
Am·xliij··ca·Almans·beÿ dem end·
Am·xcvj·ca·am·ij·pa·
Am·cxiiij·ca·an dem·vj·pa·
Für das jucken der augen. Voor dat jeuken in de ogen.
Am·clxxv·ca·am·vj·pa·
Item dem die augen allezeÿtt trieffen. Item, de ogen die altijd druppelen.
Am·xx·ca·an dem·viij·pa·
Am·xxvj·ca·am·vij·pa·
Am·xxxvj·ca·am·xxix·pa·
Am·xlj·ca·an dem·x·pa·
Am·clij·ca·Diasco·am andern und an dem·viij·pa·
Am·xliij·ca·am·x·pa·
Am·cxxx·ca·Sera·am·v·pa·
Am·cccxxxvij·ca·am·xij·pa·
Am·cccxcvj·ca·beÿ dem ende·
Wôlcher wånete mucken für sein augen fliegen·genant scotomia. Wie meent dat er muggen voor zijn ogen vliegen, genoemd scotomia.
Am·cxxx·ca·Sera·am·vj·pa·
Am·cclxix·ca·Rasis·am·iiij·pa·
Für den eÿtter in den augen. Voor de etter in de ogen.
Am·xlix·ca·Dias·am·viij·[480]
Am·clij·ca·an dem·vj·par·
Am·ccxvij·ca·an dem·vij·pa·
Am·ccclxxxij·ca·Pla·am·v·pa·
Am·ccccxxviij·ca·am·v·pa·
Was die augen klar und schône machet. Wat de ogen helder en mooi maakt.
Am·iij·ca·an dem·xxj·pa·
m·xiij·ca·an dem·xiij·pa·
Am·xxj·ca·Dias·am·v·pa·
Am·xxxv·ca·Sera·am·xxv·pa·
Am·lix·ca·pan·am·v·pa·
Am·lxxxvij·ca·am·iiij·
Am·cxiiij·ca·am·viij·par·
Am·ccxxij·ca·am·v·pa·
Am·cccxxxvj·ca·am·xvj·und an dem·xx·pa·
Am·ccclxxxij·ca·beÿ dem ende·
Am·ccccxij·ca·am·xij·pa·
Was den augen schadet. Wat de ogen beschadigt.
Am·iiij·ca·Avicen·am·viij·pa·
Am·ccxxxvij·ca· beÿ dem ende·
Am·cccj·ca·am·viij·und·xvij·pa·
Für geschwulst der augen. Voor gezwellen van de ogen.
Am·xiij·ca·Sera·am·v·pa·
Am·cclxv·ca·plate·am·vij·pa·
Am·cccj·ca·an dem·xij·pa·
Dem die augen vol geschweeren sind. Die de ogen vol zweren zijn.
Am·ccxcj·ca·am·xj·pa·
Zů den oren. Tot de oren.
Am·iij·ca·Joh·mes·am·xj·par·
Am·xiij·ca·Sera·am·xv·pa·
Am·xiiij·ca·Avi·am·ij·pa·
Am·liij·ca·plate·am·xvij·par·
Am·lxiij·ca·am·vj·pa·
Am·xc·ca·paulus·am·iij·pa·
Am·xcj·cap·an dem·xij·pa·
Am·cxlvj·ca·am·ix·pa·
Am·ccxxxvj·ca·Dias·am·vj·pa·
Am·ccxlix·ca·am·vij·pa·
Am·cclvj·cap·am·xij·pa·
Am·ccciij·ca·an·dem·v·pa·
Am·cccv·ca·Glie·am·xij·pa·
Am·cccviij·ca·am·ix·pa·
Am·cccl·ca·an dem anfange an dem·ij·para·
Am·ccccxiij·ca·am·xx·pa·
Für die taubheÿt der oτen. Voor de doofheid van de oren.
Am·xv·ca·an dem·v·pa·
Am·lviij·ca·an dem ende·
Am·ccviij·ca·plate·am·vij·pa·
Am·ccccx·ca·Diasc·am·xxxv·pa·
Für den eÿtter in den oτen. Voor de etter in de oren.
Am·xx·ca·Avicen·am·vij·par·
Am·lxvij·ca·am·viij·pa·
Am·ciij·ca·plini·an dem ende·
Am·ccxv·ca·an dem·iij·pa·
Am·ccxxxiij·ca·am·x·pa·
Am·ccxxxviij·ca·am·iiij·pa·
Am·cccij·cap·am·ix·pa·
Am·cccxxxviij·ca·am·ix·pa·
Am·cccxlix·ca·am·vij·pa·
Für die wŭrm in den oτen. Voor de wormen in de oren.
Am·iij·ca·Joh·mes·am·xj·pa·
Am·xxviij·ca·Dias·am·vj·pa·
Am·xlix·capi·Dias·am·c·pa·
Am·xcviij·ca·am·viij·ps·
Am·clxxv·ca·am·xiij·pa·
Am·ccxvij·ca·am·iiij·pa·
Am·cclxxvij·ca·am·vij·pa·
Am·cccxxxj·ca·beÿ dem anfang·an dem·ij·pa·
Am·cccxxxvj·ca·am·xxv·pa·
Am·ccccxiiij·ca·Avic·am·viij·p·
Für die beülen hinder den oτen. Voor de builen achter de oren.
Am·j·ca·plate·am·xxvij·pa·
Am·clxxx·ca·am·vij·pa·
Am·ccxxxviij·ca·am·iiij·par·
am·cccix·c·bej·dem ende am·xiiij·p·
Für das sausen in den oτen. Voor dat suizen in de oren.
Am·xxviij·ca·am·vj·pa·
Am·xxxv·ca·Sera·am·xiiij·pa·
Am·lxxv·ca·Dias·am·ccij·par·[481]
Am·lxxxix·ca·jo·mes·am·vij·p·
Am·cxlij·ca an dem ende·
Am·clxv·ca·an·dem·vij·pa·
Am·cclj·ca·an dem·xiiij·pa·
Am·ccxcj·ca·an dem·x·pa·
Für geschweren an der nasen. Voor zweren aan de neus.
Am·cccix·ca·an dem anfang an dem·ij·pa·
Für das fleysch der nasen polipus genant· Voor dat vlees van de neus polipus genoemd.
Am·xlj·ca·Dias·am·xij·pa·
Am·xliij·ca·an dem·ix·pa·
Am·cxj·ca·Avicen·am·vij·pa·
Am·clxxj·ca·an dem ende·
Am·ccccxviij·ca·an dem ende·
Für den krebþ an der nasen. Voor de kanker van de neus.
Am·x·ca·Dias·am·xv·pa·
wôlchen die naþ verstopt wår. Bij wie de neus verstopt is.
Am·lxv·ca·an dem·xxiiij·pa·
Zů dem munde. Tot de mond.
Am·xviij·ca·plin·am·v·pa·
Am·lxxxiiij·ca·pla·am·vij·pa·
Am·xcix·ca·am·iij·pa·
Am·ccv·ca·Dias·am·vij·pa·
Am·ccccxij·ca·am·vij·pa·
Für die feüle in dem munde. Voor de vuilheid in de mond.
Am·x·ca·Dias·beÿ dem ende·
Am·xlv·ca·beÿ dem ende·
Am·lix·ca·pau·am·iiij·pa·
Am·lxxij·ca·an dem ende·
Am·cccvj·ca·an dem ende·
Am·cccviij·ca·am·vij·pa·
Am·cccxxxviij·ca·beÿ dem·ennde·
Am·ccclij·ca·plin·am·vj·pa·
Für die weÿssen blåtterlein in dem munde alcole genant. Voor de witte blaartjes in de mond alcole genoemd.
Am·xviij·ca·plin·am·iiij·pa·
Am·xlcij·ca·Sera·und·Galein·an dem·viij·par·
Am·xv·ca·beÿ dem ende·
Wôlcher einem hohen lessczen het geleich als wåren wårczen daran. Wie een hoog letsel heeft gelijk alsof er wratten aan waren.
Am·cl·ca·an dem·v·pa·
Zů der zungen gebτesten. Tot de tong gebreken.
Am·xxxvj·ca·am·xxj·pa·
Am·c·ca·an dem·xj·pa·
Am·ccj·ca·an dem vij·pa·
Am·cclj·ca·am·xvj·pa·
Am·cccvj·ca·an·dem ende·
Am·ccccxxij·ca·am·vj·pa·
Zů den zeenen. Tot de tanden.
Am·iiij·ca·beÿ dem ende·
Am·xx·ca·plin·beÿ dem ende·
Am·xxv·iij·c·dia·am·iij·und·ix·p·
Am·xlj·ca·Dias·am·xj·pa·
Am·lxxiij·ca·avi·am·vij·ix·pa·
Am·lxxx·ca·Dias·am·vij·pa·
Am·xcj·ca·am·xij·pa·
Am·cx·ca·an dem·vj·pa·
Am·clxxxix·ca·beÿ dem ende·
Am·ccij·ca·plin·am·ix·pa·
Am·ccxvij·ca·am·vj·pa·
Am·ccxxxix·ca·am·vj·pa·
Am·cclj·ca·an dem·xx·pa·
Am·ccliiij·ca·plate·am·iij·pa·
Am·cclix·ca·plin·am·ix·pa·
Am·cclxxvij·ca·am·xij·pa·
Am·ccc·ca·am·xvj·pa·
Am·cccj·ca·Sera·am·v·pa·
Am·ccciij·ca·am·v·pa·
Am·cccviij·ca·am·iiij·pa·
Am·cccxxx·ca·Galie·am·iij·pa·
Am·cccxxxvij·ca·am·vij·ix·pa·
Am·ccclij·ca·am·vij·pa·
Am·ccclix·ca·an·dem ende·
Am·ccclxxxiiij·ca·an dem ende·
Am·ccclxxxix·ca·am·iiij·pa·
Am·cccxcv·ca·am·viij·und·ix·p·
Am·ccccvij·ca·an dem ende·
Am·ccccxiij·ca·am·xv·pa·
Wilt du dz dir die bôsen zeen [482] auþfallen on weetumb. Wil u dat uw kwade tanden uit vallen zonder pijn.
Am·xliiij·capitel·an dem ennde.
Item·für das faul zanfleÿsch. Item, voor dat vuile tandvlees.
Am·x·ca·Diascoτ·beÿ dem ende.
Am·xij·ca·Serapi·an dem ende.
Am·xxxv·ca·Sera·am·viij·pa.
Am·xxxvj·ca·Dias·am·xxj·par.
Am·clxv·ca·an dem·iij·paragra.
Am·ccclxviij·ca·beÿ dem ende.
Am·ccclxxiij·ca·Pla·am·ix·pa·
Am·ccccxxvij·ca·am·xij·parag·
Item was jungen kinden leichtlich machet zeen wachþen. Item, wat jonge kinderen gemakkelijk maakt tanden groeien.
Am·ccxlviij·ca·am ende.
Wie du weÿþ zeen machest in dem munde. Hoe u witte tanden maakt in de mond.
Am·xxiij·ca·Diasco·am·xij·pa·
Am·cclxviij·ca·an dem ende·.
Am·ccxcvj·ca·an dem anfange an dem·ij·para·
Item. Wilt du einen wol rÿechenden mundt haben. Item, wil u een welriekende mond hebben.
Am·iij·ca·johannes mesue am·xvij·para·
Am·vj·capi·Glie·am·xij·para.
Am·xxxvij·ca·Avic·beÿ den ende.
Am·xxxciij·ca·Avicen·am·x·pa.
Am·ciij·ca·Plin·am·xiiij·para.
Am·ciiij·ca·Avicen·am·ix·para.
Am·cxij·ca·Diasco·am·viij·pa·
Am·cxvj·ca·Serap·am·vj·pa·
Amclxxvij·ca·an den·vj·para.
Am·cxcviij·ca·am·x·und·xj·par·
Am·cclj·ca·an dem·xv·para·
Am·cclxxij·ca·beÿ dem ende.
Am·ccccxxxiij·ca·an dem·iij·par.
Item·Zů dem antlicz. Item, tot het aangezicht.
Am·xv·ca·Avi·am·iij·para·
Am·xvj·capitel an dem ende·
Am·xxix·capitel an dem ende·
Am·xxxv·ca·Ga·se·am·xij·par.
Am·lxvj·ca bey dem ende.
Am·lxxj·ca·beÿ dem ende·
Am·lxxviij·ca·Sera·am·v·par·
Am·cvij·ca·Pla·am·viij·para.
Am·cxiij·ca·Diasco·am·vj·pa·
Am·cxiiij·ca·an dem·xv·pa.
Am·ccxlj·ca·beÿ dem ende·
Am·cclxxiiiij·ca·Pla·beÿ dem ende.
Am·cclxxvj·ca·an dem ende.
Am·ccxxxvij·ca·am·viij·pa.
Am·ccclxxx·ca·an dem ende.
Am·ccccxvj·ca·plin·am·vij·pa.
Am·ccccxxvij·ca·plin·am·ix·pa.
Für die beülen an dem halþ. Voor de builen aan de hals.
Am·xiij·capitel·am ende·
Am·xliiij·ca·pau·am·vj·par.
Item für ein geschweer in der kelen squinantia genant. Item, voor een zweer in de keel squinantia genoemd.
Am·xij·ca·avicen·am·vij·pa.
Am·xlix·ca·Diasc·am·xiij·
Am·c·capitel an dem·ij·para.
Am·cxxv·ca·plate·am·viij·par.
Am·clxj·ca·am·ix·para.
Am·clxx·ca·beÿ dem ende·
Am·cxx·cap·beÿ dem ende·
Am·ccxlvj·capitel am ende.
Am·ccxciij·ca·Diasco·am·v·pa.
Am·cccxxxviij·ca·am·v·para.
Am·ccclij·ca·an dem ende·
Am·ccclxxx·capitel·am·v·para.
Am·cccxij·ca·Dia·am·iiij·par·
Am·ccccxiij·ca·Dia·am·iiij·pa.
Am·ccccxxix·ca·am·v·par·
Item·Für den zapffen in dem halþe uvula genant. Item, voor de huig in de hals uvula genoemd.
Am·xxiij·capitel beÿ dem ende.
Am·cxlv·ca·Sera·am·x·pa·
Am·xlix·ca·Diasco·am·xiij·pa·
Am·xlvj·capitel am·viij·pa.
Am·clxj·capitel am·ix·para·
Am·ccxciij·capitel am·v·para·[483]
Am·ccclij·ca·an dem ende.
Am·ccclxxviij·ca·an dem ende.
Am·ccclxxx·ca·Dia·am·iiij·pa.
Am·cccxcij·Dia·am·iiij·pa·
Wem die spτache entgienge· Wie de spraak ontgaat.
Am·cxxij·ca·am·vj·pa·
Am·cxxiiij·ca·pla·am·xij·pa·
Am·cclxxviij·ca·Ga·am·ix·pa·
Wõlichem die kele rauch od scharpff wåre. Wie de keel ruw en scherp heeft.
Am·xlij·ca·am·ix·pa·
Am·c·ca·beÿ dem ende·
Am·cccxxv·ca·an dem ende.
Zů der stymme. Tot de stem.
Am·iiij·ca·an·dem·ix·pa·
Am·cx·ca·pau·am·iij·pa·
Am·ccxiiij·ca·Dia·am·xj·pa·
Am·ccxxiiij·ca·dia·am·xij·pa·
Für den schnopffen catarτus genant. Voor het snuffen catarrus genoemd.
Am·lxv·ca·bey dem ende.
Am·lxvj·ca·Dia·am·vij·pa.
Am·lxxx·ca·Dia·am·vj·pa·
Am·cxiij·ca·Dia·am·vij·pa.
Am·cxvij·ca·pau·am·viij·pa·
Am·cxxcj·ca·am·v·pa·
Am·ccxxxvj·ca·am·v·pa·
Am·ccvvvix·ca·am·v·pa·
Am·cclxvij·ca·an·dem·vijj·pa·
Am·cclxx·ca·Dia·an·dem·ij·pa·
Am·cclxxvij·ca·am·x·pa·
Am·ccc·ca·beÿ dem end an·ij·pa.
Am·cccxlviij·ca·pli·am·iij·pa·
Am·cccliij·cap·Ga·am·iiij·pa·
Am·ccclvj·capitel beÿ dem ende an den·lij·pa·
Für daz keychen und schwere ethemen. Voor dat kuchen en zware ademen.
Am·iii·ca·an dem·xix·pa·
Am·iiij·ca·an dem·xxij·pa·
Am·x·ca·Sera·am·iiij·pa.
Am·xj·ca·dia·am·viij·und·x·p.
Am·xvij·ca·Dia·am·xj·pa·
Am·xxxcj·ca·Dia·am·xxij·pa·
Am·xlj·ca·Sera·am·xvij·pa·
Am·xliiij·ca·an dem·vj·pa·
Am·xlviij·ca·Dia·am·vj·pa.
Am·liij·ca·an dem·xviij·pa·
Am·lxxxij·ca·an dem ende·
Am·lxxxiij·ca·Pla·am·v·pa·
Am·lxxxiiiij·ca·Avi·am·xj·pa·
Am·lxxxic·ca·Jo·me·am·vj·pa.
Am·cxxxiiiij·ca·beÿ dem ende.
Am·cliiij·ca·am·vij·pa·
Am·clxxxij·ca·an dem ende.
Am·ccij·ca·Dia·am·iij·pa.
Am·ccxv·ca·beý dem ende.
Am·ccxxxiij·ca·am·viij·pa·
Am·ccl·ca·an dem ende.
Am·cclxij·ca·am·v·pa·
Am·cclxvij·ca·Ra·am·vij·pa·
Am·cclxxxv·ca·Dia·am·ij·pa·
Am·ccc·ca·an dem·x·pa·
Am·cccxiiij·cap··Paulus beÿ dem ende an dem·iiij·pa·
Am·cccxxij·ca·am·v·pa·
Am·ccclij·ca·pli·am·xv·pa·
Am·ccclxxiij·ca·avi·am·vj·pa·
Am·ccclxxix·ca·an dem·v·pa.
Am·ccccx·ca·am·xiiiij·und·xx·pa.
Zů der brust geschwer pleuresis genant. Tot de borstzweer pleuris genoemd.
Am·x·ca·Dia·amm·xiiij·pa·
Am·xiiij·ca·pla·am·xj·pa·
Am·xxj·ca·Dia·am·vj·pa·
Am·xlij·ca·an dem ende.
Am·xliiij·ca·pau·am·x·p·
Am·lxxxij·ca·avi·am·v·pa·
Am·ccxxiiij·c·m·xj·pa·am·end.
Am·ccxlvij·ca·bey dem ende.
Am·ccxciij·ca·Dia·am·iiij·pa.
Am·ccclxxxiiij·ca·beÿ dem anfang (Gj·) [484]
Wo von ein mensch dempffig wirt umb die bτust. Waarvan een mens dampig wordt om de borst.
Am·cxxij·ca·an dem·vij·pa·
Für ein geschwere an der lungen peribleumonia genant. Voor een zweer aan de longen peripleumona genoemd.
Am·iiij·ca·Pla·am·xx·pa.
Am·xxxv·ca·Galie·und Pla·an dem·xviij·pa·
Am·lxxv·ca·am·xxx·pa·
Am·cxliij·ca·am ende.
Am·cxcj·Dia·am·iiij·pa·
Am·cccxxxvj·ca·am·x·pa·
Für dýe schwintsucht ptisis genant. Voor de duizeligheid ptisis genoemd.
Am·liij·ca·pla·an dem·xiij·pa·
Am·lxxvj·ca·Avi·am·v·pa·
Am·ccxxxiij·ca·am·xj·pa·
Am·cclv·ca·an dem·xviij·pa·
Am·cclvj·ca·Dia·am·vj·pa·
Am·cccviij·ca·an dem·xj·pa·
Am·ccccv·ca·an dem·ij·pa·
Zů der lungen. Tot de longen.
Am·ij·ca·beÿ dem ende.
Am·xvj·ca·Ga·am·vij·pa.
Am·liiij·ca·Ga·am·iij·pa·
Am·lxxv·ca·an dem·xxx·pa·
Am·cxcj·ca·Dia·am·iij·pa·
Am·cclxv·ca·Dia·an dem·iiij·und·viij·pa·
Am·cclxx·ca·an dem·iij·pa·
Am·cccxiiij·ca·an dem ende.
Am·cccxxiij·ca·Isaac am·v·pa.
Am·ccclij·ca·an dem·viij·pa.
Am·ccclxiiij·ca·an dem anfang.
Am·ccclxxv·ca·an dem·vij·pa·
Am·ccccx·ca·an dem·xxxj·pa·
Am·ccccxxvij·ca·am·v·pa·
Für den hůscen. Voor het hoesten.
Am·iiij·ca·Avi·am·ix·pa·
Am·xij·ca·Avi·am·viij·pa·
Am·xx·ca·avi·an dem·x·pa.
Am·xlij·ca·Dia·an dem·v·pa·
Am·xliiij·ca·pau·an dem·v·pa·
Am·xlviij·ca·Dia·am·viij·pa·
Am·lxxviij·ca·Dia·am·iiij·pa·
Am·lxxviij·ca·Ser·am·iiij·pa.
Am·cxj·ca·Avi·an dem·ix·pa·
Am·cxiiij·ca·Dia·am·vij·pa.
Am·cxlvj·ca·an dem·v·pa·
Am·cxlvij·ca·pla·am·iij·pa.
Am·cl·ca·an dem·iiij·pa·
Am·cliiij·ca·Dia·am·iiij·pa·
Am·cx·ca·Dia·am·iij·pa·
Am·cxcv·ca·an dem·v·pa·
Am·ccj·ca·an dem·iiij·pa·
Am·ccxx·ca·pla·am·iij·pa·
Am·cclvj·ca·Dia·am·xiiij·pa·
Am·cclxx·ca·Dia·am·ij·pa·
Am·cclxxviij·ca·am·viij·pa·
Am·cclxxx·ca·beÿ dem anfange und an dem·vij·pa·
Am·cclxxxiiij·ca·an dem ende.
Am·cclxxxviij·ca·am·vj·pa·
Am·ccxciij·ca·Dia·am·iiij·pa.
Am·ccciiij·capi·Macer an dem xvj·und·ix·pa·
Am·cccv·ca·an dem·viij·pa.
Am·cccxlviij·ca·pli·an·dem·iiij·und··xiiij·pa·beÿ dem ende·
Am·ccclxxij·ca·an dem·iiij·pa·
Am·ccccx·cap·Dia·an dem·viij·und·xx·und·xxx·pa·
Am·ccccxiij·ca·pla·am·xix·pa·
Am·ccccxxvij·ca·an dem·v·pa.
Am·ccccxxxiij·ca·beÿ dem ende.
Für die lebersucht. Voor de leverziekte.
Am·xxxv·ca·Sera·am·xix·pa·
Am·xxxvj·ca·Di·am·xvij·pa
Am·clvj·ca·an dem·iij·pa·
Am·clvij·ca·Dia·an dem·ij·pa·
Am·ccc·ca·an dem·xxiij·pa·
Dem die leber hÿczig wåre. [485] Diegene die de lever heet is.
Am·cxj·ca·Ser·an dem·v·pa.
Am·ccxxvj·cap·Avi·am·iij·pa·
Am·ccxcix·cap·an dem·iiij·pa·
Am·cccxlix·ca·an dem·x·pa·
Am·ccclx·ca·an den ende.
Am·ccclxxiij·capi·beÿ dem ende an dem·xiij·pa·
Am·lxxiiij·ca·beÿ dem ende.
Am·ccccxiij·ca an dem ende.
Für verstopffung leber und milcz. Voor de verstopping van lever en milt.
Am·j·ca·an dem·xxviij·pa.
Am·xv·ca·an dem ende.
Am·xxj·ca·an dem·xij·pa·
Am·lxvj·ca·an dem ende.
Am·lxxxiij·capitel circa instans an dem·viij·und·ix·pa·
Am·xcj·ca·Seτ·am·vij·pa·
Am·xciij·capitel an dem ende.
Am·cij·ca·Pli·am ende.
Am·cxlvij·ca·an dem·vij·pa·
Am·clvj·ca·an·dem·iiij·pa·
Am·clxxv·ca·an dem·iiij·pa.
Am·clxxvj·ca·an dem ende.
Am·ccxxv·ca·an dem·vij·pa·
Am·ccxxxiij·ca·an·dem·v·pa.
Am·ccclxxviij·ca·an dem ende.
Am·ccclxxv·ca·beÿ dem ende an dem·xij·pa·
Am·ccclxxxix·ca·an dem·ij·pa·und an dem ende.
Am·ccccvij·ca·an dem·iij·und·vj·un·xj·pa·
Am·ccccxviij·ca·beÿ dem end.
Zů dem herczen. Tot het hart.
Am··xxxvij·ca·Dia·am·vij·pa·
Am·xxxix·ca·an dem ende.
Am·liiij·ca·an dem ende·
Am·cxij·ca·Avi·an dem·xiij·pa·
Am·clxvij·ca·an dem·iij·pa.
Am·ccxliij·ca·am ende.
Für das zÿttern des herczen. Voor dat sidderen van het hart.
Am·xxxviij·capitel en dem·iiij·und·xij·pa·
Am·lvj·c·am·iiij·pa·beÿ dem end.
A·m·cvj·ca·Pla·an dem·v·pa·
Am·cxviij·ca·an dem·vij·pa·
Am·cxvij·ca·an dem·iiij·pa·
Am·cxxx·ca·an dem ende.
Am·clxix·ca·Jo·me·am·viij·p.
Am·cxcviij·ca·dia·am·viij·pa·
Am·ccxliij·ca·alber·am·ij·pa.
Am·cclxxj·ca·an dem ende.
Am·ccxcij·ca·pla·am·iij·pa·
Am·cccxxv·capitel beÿ dem end an dem·vij·pa·
Am·ccclxxvj·ca·pla·am·v·pa·
Für onmechtigkeit sincopis genant. Voor onmachtigheid sincopis genoemd.
Am·xxiij·ca·Diascoτides an dem·xxv·und·xxvij·pa·
Am·xxxviij·ca·an dem·vij·pa·
Am·cxvij·ca·pau·beÿ dem ende.
Am·cxviij·ca·an dem·iij·pa·
Am·cxcviij·capitel an dem·ix·pa·und an ende.
Am·ccl·ca·an dem·vj·pa·
Am·cclxix·ca·an dem ende.
Am·ccxcij·ca·am·ij·und·v·pa·
Am·cccxxxvij·ca·am·xiij·pa·
Am·ccclxxv·ca·beÿ dem ende.
Am·ccclxxv·ca·pla·am·v·pa.
Am·ccclxxxiiij·ca·an dem·iij·pa.
Am·ccccxxxiiij·ca·pla·am·ix·p·
Für das hercz gespanne. Voor ddat gespannen hart.
Am·liiij·ca·pla·am·vj·pa·
Am·cvj·ca·pla·an dem·v·pa.
Wôlicher nach einer kranckheit an seinem leibe oder gelÿder fast zÿttert. Wie na een ziekte aan zijn lijf of leden erg trilt.
Am·ccxlviij·ca·an dem·ij·pa·
Zů dem milcz (G·ij·) [486] Tot de milt.
Am·iij·ca·an dem·xx·pa·
Am·v·ca·Dia·an dem·vij·pa·
Am·xxj·ca·pla·am·ix·und·xj·p·
Am·xxxiij·ca·am ende.
Am·lx·c·dia·am·v·pa·am end.
Am·lxxxiij·ca·circa instans an den·x·pa·
Am·cij·ca·Pli·an dem·vij·pa.
Am·cv·ca·an dem ende.
Am·cxxj·ca·Avi·an dem·ix·pa.
Am·clxxviij·ca·Ga·am·vj·pa.
Am·cxcv·ca·an dem·ix·pa·
Am·ccij·ca·Dia·am·vi·pa·
Am·ccx·ca·Dia·an dem·v·pa.
Am·ccxv·ca·an dem ende.
Am·cclxxviij·ca·Ga·am·vij·p.
Am·ccc·ca·an dem·xix·pa·
Am·cccvij·ca·an dem·viij·pa·
Am·cccxlvj·ca·am·viij·pa·
Am·ccclj·ca·Dias·an dem·iij·und·iiij·und·viij·und·ix·pa·
Am·ccccvij·ca·an dem·viij·pa·
Am·ccccx·ca·Pli·am·xxiij·pa·
Am·ccccxiij·c·an dem·viij·xvij·pa·
Am·ccccxxvij·ca·an dem·x·pa·
Für das stechen in der seÿten. Voor dat steken in de zijde.
Am·cj·ca·an dem ende.
Am·ccxxxvj·ca·beÿ dem ende.
Am·cccix·ca·an dem·v·pa·
Zů dem erkalten magen. Voor de verkouden maag.
Am·j·ca·pli·an dem·xx·pa·
Am·ij·ca·pla·an dem·xi·pa·
Am·xxxvij·ca·Diascoτ·an·dem·x·und·xvj·pa·
Am·liij·ca·Dia·am·vij·pa·
Am·lv·ca·am·ix·und·xxj·pa·
Am·lxvj·ca·an dem·viij·pa·
Am·lxv·ca·am·xviij·pa·
Am·xcviij·ca·an dem·iiij·pa·
Am·cxiij·ca·Ga·an dem·ix·pa·
Am·cxxvj·ca·an dem ende.
Am·cxxvij·ca·an dem iij·pa·
Am·clxxxij·ca·an dem·vj·pa.
Am·cxcviij·ca·Dia·am·v·pa·
Am·ccxxviij·ca·an dem·bij·pa.
Am·ccxxxix·ca·an dem ende.
Am·ccl·ca·Isaac·am·vj·pa·
Am·cclj·ca·Avi·an dem·vj·pa·
Am·cclv·circa instans an dem vj·und·xij·pa·
Am·cclxxj·ca·circa instans an dem·viij·und·ix·pa·
Am·cccliij·ca·an dem·vj·pa·
Am·ccclviij·ca·beÿ dem ende.
Am·ccclxvjca·an dem ende.
Am·cccxcvij··ca·am·iiij·pa·
Am·ccccxxxiij·ca·pli·an dem·vj·und·viij·pa·
Am·ccccxxxiiij·c·pla·am·viij·p·
Für des magens auffstossen. Voor de maag zijn uitstoten.
Am·lxxiij·capitel Seτapio an dem·iiij·pa·
Für einen unreÿnen magen. Voor een onreine maag.
Am·iij·ca·Johannes mesue an dem·vij·und·xviij·pa·
Am·xx·ca·pla·am·xij·pa·
Am·cxlviij·ca·an dem·iiij·pa·
Am·ccccxxvij·ca·an dem ende.
Für den entzündten magen. Voor de ontstoken maag.
Am·cccj·c·an dem·iiij·pa·
Am·cccxxxvij·ca·an dem·xxiij·pa.
Für den zerschwollen magen. Voor de gezwollen maag.
Am·vj·ca·Dia·an dem·x·p·
Am·xxv·ca·an dem·v·pa·
Am·cclx·ca·pli·am·vij·pa·
Am·cccj·an dem·iiij·pa·
Am·ccciiij·ca·Ga·an dem·x·pa.
Am·cccxlix·ca·an dem·viij·pa·
Am·ccccxiiij·ca·pla·am·ix·pa·
Für den sot des magens. Voor het koken van de maag.
Am·xv·ca·beÿ dem ende.
Am·cxxij·ca·an dem·v·pa·[487]
Für den wassersucht …ÿdτopisis genant. Voor de waterzucht ydropisis genoemd.
Am·iij·ca·Avi·an dem·vj·pa·
Am·iiij·ca·Dia·am·xxj·pa·
Am·vj·ca·Ga·am·xvj·pa·
Am·xix·ca·an dem·vj·pa·
Am·xxij·ca·am ende.
Am·ciij·ca·Dia·an dem·ij·pa·
Am·cxxxiij·ca·am ende.
Am·cxxxviij·ca·Dia·am·iij·pa.
Am·clxx·Jo·me·am·vj·pa·
Am·clxxv·ca·an dem·xiiij·pa.
Am·clxxvj·ca·an dem·viij·pa·
Am·ccxxviij·ca·an dem·xj·pa.
Am·cclv·ca·am·xiij·pa·
Am·ccciij·ca·Pli·am·xvij·pa·
Am·ccclij·ca·am·ix·pa·
Am·cccxcvij·ca·am·vj·pa·
Am·ccccviij·ca·am·iij·pa·
Für die wassersucht von bôsen feüchtung. Voor de waterzucht van kwade vochtigheid.
Am·xxxvj·ca·an dem ende.
Am·xlj·ca·pau·beÿ dem ende.
Am·xlv·ca·Dia·am·vij·pa·
Am·lijk·ca·an dem·xvj·pa·
Am·liij·ca·Dia·am·xj·pa·
Am·xc·ca·an dem ende.
Am·cxiij·ca·Dia·am·viij·pa·
Am·cxxiij·an dem·xv·pa·
Am·cxxix·ca·an dem·ij·pa·
Am·clviij·ca am ende.
Am·clxj·ca·an dem·v·pa·
Am·cxcj·ca·am·vij·und·viij·p·
Am·ccxlij·ca·beý dem ende.
Am·ccxlvij·xa am ende.
Am·ccxciij·ca·beÿ dem ende.
Am·cccxxxvj·capitel an dem·xv·und·xxvj·pa·
Am·cccxlvj·ca·Ser·am·iiij·p·
Am·ccclix·ca·Ga·am·iij·pa·
Am·ccccxviij·ca·Dia·am·v·p·
Für dye gelesucht icte. Voor de geelziekte ictericiam.
….
Am·iij·ca·Avi·am·vj·pa.
Am·xvij·ca·Diasco·an·dem·iij·und·xiiij·pa·
Am·xx·ca·pla·an dem·xj·pa.
Am·xxj·ca·pla·an dem·xij·pa·
Am·xxxvj·ca·Jo·mesue an dem·xxx·pa·
Am·lvj·ca·pla·am·viij·pa·
Am·lxxxiij·ca·circa instans beÿ dem·xij·pa·
Am·lxxxv·ca·Ga·am·vij·pa·
Am·xcij·ca·Ser·an dem·iiij·pa·
Am·cij·c·pla·am·v·p·am ende.
Am··cxvij·ca·Seτ·am·vj·pa·
Am·cxxxviij·c·Ser·am·vj·pa·
Am·cx·lvj·ca·an dem·vj·pa·
Am·clvj·ca·an dem ende.
Am·cxcv·ca·an dem ende.
Am·ccxv·ca·an dem ende.
Am·ccxcvij·ca·an dem·ix·pa.
Am·cccvj·ca·an dem·x·pa·
Am·cccxxxvij·ca·am·xxiiij·pa·
Am·cccxlij·ca·an dem·ix·pa.·
Am·ccclxxxix·ca·an dem·iij·pa·und am dem ende.
Am·ccccxij·ca·an dem·iij·pa.
Für den bauch weethumb. Voor de buikpijn.
Am·iiij·ca·an dem·xxij·pa·
Am·v·ca·Dia·an dem·iiij·pa.
Am·viij·ca·an dem ende.
Am·xiiij·ca·Avi·an dem·vj·pa·
Am·xv·ca·Ga·am·x·pa·
Am·xx·capitel plinius an dem·xiij·pa·
Am·xxiij·ca·Dia·am·vij·pa.
Am·lxiij·ca·an dem ende.
Am·lx·ca·an dem·xvj·pa·
Am·lxxxvj·ca·Isa·am·vj·pa.
Am·cxxx·ca·Dia·am·vij·pa·
Am·clxj·ca·Dia·an dem·iij·pa.
Am·ccxxix·ca·am·vij·pa·(G·iij·) [488]
Am·ccxxxvij·ca·Ga·an·dem·iiij·und·vj·pa·
Am·cclx·ca·an dem·j·pa·
Am·ccxcvij·ca·an dem·ix·pa.
Am·cccvij·ca·an dem·vj·pa·
Für die würm in dem bauch. Voor de wormen in de buik.·
Am·iij·ca·Jo·me·an dem·ix·pa·
Am·iiij·ca·Pla·am·xvij·pa·
Am·xiij·ca·Dia·an dem·xj·pa·
Am·xvij·ca·Dia·am·xij·pa.
Am·xxxv·ca·an dem ende.
Am·xxxvj·ca·an dem ende.
Am·xliiij·capitel Pau·an dem xj·und·xij·pa·
Am·lxxxvj·ca·Isa·am·vij·pa·
Am·cij·Pli·beÿ dem ende.
Am·cxv·ca·Ga·an dem·iiij·pa·
Am·clvij·ca·an dem ende.
Am·clxxxiij·ca·an dem·iiij·pa·und am ende.
Am·clxxxvj·ca·an dem·vj·pa·
Am·cxij·ca·an dem ende.
Am·ccvvviij·ca·an dem·iiij·pa·
Am·cclj·ca·an dem·vij·pa·
Am·lix·ca·Dia·am·iiij·p.
Am·cclxxvij·ca·Dia·am·iiij·pa·
Am·ccc·ca·an dem·xxiiij·pa·
Am·cccix·c·am·xv·p·beÿ dem end.
Am·cccxviij·ca·an dem anfang.
Am·cccxxxvj·ca·an dem·xij·pa·
Am·cccxliij·capitel beÿ dem ende und an dem·viij·pa·
Am·cccl·ca·an dem·viij·pa·
Am·ccclviij·ca·am·v·pa·
Am·ccclxv·ca·das gancz capi·
Am·ccclxvij·ca·an dem·v·und vj·und·viij·pa·
Am·cccxcix·beÿ dem end an·x·p.
Am·cccx·ca·beÿ dem ende.
Am·ccccxiij·ca·beÿ dem ende.
Am·ccccxxiij·ca·an dem·viij·pa·
Am·ccccxxvij·ca·am·vj·pa·
Für die bτiden würme in dem leÿbe. Voor de brede wormen in het lijf.
Am·cvij·ca·Dia·am·vij·pa.
Für das grymmen oder dårme gegicht in dem bauck colica passio genant. Voor dat grommen of darmjicht in de buik colica passio genoemd.
Am·ij·ca·Dia·am·xxiiij·pa·
Am·xxviij·ca·an dem ende.
Am·xxxij·ca·Pli·an dem vj·pa.
Am·lj·ca·Jo·me·am·viij·pa.
Am·lix·ca·an dem ende.
Am·c·capitel an dem ende.
Am·cxxxj·ca·an dem ende.
Am·cxlvij·ca·an dem ende.
Am·cliiij·ca an dem ende.
Am·clxxxvj·ca·am anfang.
Am·cxcviij·va·beÿ dem ende.
Am·ccx·ca·Dia·am·viij·pa.
Am·ccxxx·ca·pli·an dem·iiij·pa.
Am·cclvj·ca·an dem ende.
Am·ccxciij·ca·am dem ende.
Am·cccica·am·xj·pa·am end.
Am·cccv·ca·beÿ dem ende.
Am·cccvij·ca·an dem·ix·pa·
Am·cccix·an dem ende.
Am·cccxj·ca·an dem·v·pa.
Am·cccxiij·ca·beÿ dem anfang.
Am·cccxv·ca·beÿ dem ende.
Am·cccxviij·cap·an dem·v·pa·beÿ dem anfang.
Am cccxxix·ca·an dem·v·pa·
Am·ccclvij·ca·an dem·iiij·pa.
Am·cccxcj·ca·an dem ende.
Am·cccxcv·ca·an dem ende.
Am·ccccxxxv·ca·am·iiij·pa
Den die bermůter grÿmmet. Die de baarmoeder gromt.
Am·ccxxxiij·ca·na·am ende.
Was wol deüwet. Wat goed verduwt.
Am·vj·ca·Isaac am·vij·pa·
Am·xv·ca·an dem·xviij·pa· [489]
Am·lxij·ca·an dem ende.
Am·xciij·capitel Serapio an dem·ij·pa·
Am·cvj·ca·an dem·iiij·pa·
Am·cxxvij·ca·an dem·v·pa·
Am·cclxviij·ca·an dem·vj·pa·
Für dz bτechen oben auþ vomitum genant. Voor dat braken bovenuit vomitum genoemd.
Am·vj·ca·an dem·x·pa·
Am·xiiij·ca·Avi·und plinius an dem·v·und·xv·pa·
Am·xxvj·ca·am ende.
Am·xlix·ca·pau·am·xvij·pa·
Am·lxxiij·ca·an dem ende.
Am·c·capit·Avicenna an dem·iiij·und·x·pa·
Am·cxviij·ca·an dem·vj·pa·
am·cc·ca·am ende.
am·ccj·ca·an dem·viij·pa·
am·ccxxviij·ca·am·iiij·pa·
am·cclxxxij·capitel almansoτ an dem·v·pa·
am·cccij·ca·an dem·iiij·pa·
am·cccxxiiij·ca·beÿ dem ende.
am·cccxlj·ca·an dem·iiij·pa·
am·ccccij·ca·an dem·iiij·pa·
wilt du dich machen bτechen oben auþ. Wil u maken braken boven uit.
am·cxvij·ca·Ser·am·xiij·pa·
am·xlix·ca·an dem·xviij·pa·
am·cxij·ca·am·iiij·pa·
am·cccxlvj·ca·Seτ·am·v·pa·
am·ccclix·ca·Diascoτides an dem iiij·pa·
am·ccccxxiij·ca·am·vij·pa·
Für den auþgang oder blůtegang dissenteria genant. Voor de uitgang of bloedgang dissenteria genoemd.
am·xiij·capitel plinius an dem ix·pa·
am·xvij·capitel Diascoτides an dem·vj·und·xvj·pa·
am·xxj·ca·pla·am·x·pa·
am·xxvij·ca·pau·am·iiij·pa·
am·xxxvij·ca·Serapio an dem xvij·pa·
am·xlij·capitel Diascoτides an dem·iiij·und·vj·pa·
am·lxxvj·ca·Ser·an dem·ix·pa.
am·cxv·ca·an dem·ix·par·
am·cxix·ca·Ser·am·vij·pa·
am·cxxxiiij·ca·pli·am·iiij·pa.
am·clxxiiij·ca·an dem·vij·pa·
am·clxxviij·ca·am ende.
am·cxciiij·ca·Dia·an dem·ij·pa·
am·ccix·ca·an dem·iij·pa·
am·ccxxj·ca·an dem·v·pa·
am·xlj·ca·Ser·an dem·iiij·pa·
am·ccxciiij·ca·an dem ende.
am·cccviij·ca·an dem·xiiij·pa.
am·cccxxij·ca·an dem·vj·pa·
am·cccxlvij·ca·an dem·vij·pa·
am·cccxvij·ca·an dem ende.
am·ccclxxj·ca·an dem ende.
am·ccclxxxj·ca·beÿ dem ende.
am·cccxcvj·ca·an dem·v·pa·
am·cccc·ca·an dem ende.
am·ccccxiiij·ca·an dem ende.
Für den auþgang der jungen kinder. Voor de uitgang van de jonge kinderen.
am·lxxviij·ca·Ser·am·iij·pa·
Was stůlgang bτinget. Wat stoelgang brengt.
am·j·ca·an dem·xxv·pa·
am·xvj·ca·pla·an dem·xij·pa·
am·xvij·capittel almansoτ an dem·xv·pa·
am·xxxv·ca·Ser·am·vj·pa·
am·liij·ca·Dia·an dem·xiij·pa.
am·lxiij·ca·am·ij·und·v·pa·
am·lxxxiij·pla·an dem·vj·par·
am·lxxxiiij·ca·andem·v·pa·
am·xciiij·ca·an dem·iij·pa·
am·cij·capitel platearius an dem iiij·pa·[490]
….
Am·cxxv·ca·Jo·mesue an dem iiij·und·v·pa·
Am·cxlix·ca·an dem·ix·pa·
Am·ccxxix·ca·am ende.
Am·cclx·capitel Galie·an dem vij·und·viij·pa·
Am·cclxxxvij·ca·an dem·viij·pa.
Am·ccxc·ca·Ser·am·v pa·
Am·ccxcviij·ca·an dem·v·pa·
Am·cccvij·ca·an dem·viij·pa·
Am·cccxxxvij·ca·am·xix·pa·
Am·ccclxv·capitel an dem·iiij·und·v·pa·
Am·cccxc·ca·am ende.
Wolcher grosz gelust hette zům stůlgaugk und doch nit geschaffen mocht genant tenasmon. Wie grote lust heeft tot stoelgang en het toch niet doen kan.
Am·lxv·ca·Dia·am·xiij·pa·
Am·lxxiijj·ca·Ser·am·v·pa·
Am·clxxxix·ca·dia·an dem·vj·p·
Am·ccj·ca·Ser·an dem·iij·pa·
am·cclxx·ca·an dem ende.
am·cclxxxv·ca·an dem·v·pa·
am·cccxviij·ca·an dem·iiij·pa·
am·cccliij·ca·Ga·am·iij·pa·
am·ccclxxxij·ca·an dem ende.
am·ccccv·ca·an dem·vj·pa·
Für die winde der dårme. Voor de wind in de darmen.
am·xv·ca·Ga·am·xvij·pa·
am·ciij·ca·Pli·an dem·xiij·pa·
am·cxiiij·ca·Dias·und·avi·an dem·vj·und·xiiij·pa·
am·cxv·ca·Ga·an dem·ij·pa.
am·ccvij·ca·an dem·vij·pa·
am·ccxcv·ca·an dem·viij·pa·
Für das lenden weethum. Voor de lendenpijn.
·am·iiij·ca·Pita·am·xxij·pa·
am·xxv·ca·dia·an dem·iiij·pa·
am·xxxvij·ca·an dem ende.
….
am·lxxxxvj·ca·Isa·an dem·v·pa·
am·xcij·ca·Ser·an dem·iij·pa·
am·cxxxj·ca·an dem·v·pa·
am·cliiij·ca·Ser·an dem·v·pa·
am·clxxxij·ca·an dem·iiij·pa·
am·clxxxiiij·ca·an dem·iij·pa.
am·cxcjca·pli·an dem·iiij·pa.
am·ccxij·ca·beÿ dem ende.
am·ccxxiiij·ca·Dia·am·vij·pa·
am·cclxiiij·ca·an dem ende.
am·cclxxij·ca·am·vj·und·vij·p·
am·cclxxvij·ca·an dem·viij·pa·
am·ccciij·ca·an dem·xvij·par·unnd beÿ dem ende.
am·ccciiij·ca·an dem·xij·pa·
am·cccxv·ca·an dem·v·pa·
am·cccliij·ca·an dem·viij·pa·
am·ccclx·ca·an dem·iiij·pa.
am·ccclxix·ca·an dem·iiij·pa·
am·ccccx·ca·Isaac an dem·xix·und·xxix·pa·
am·ccccxv·ca·an dem ende.
Für den blasen und lenden stein. Voor de blaas- en lendensteen.
am·j·capitel Dia·an dem·xvij·und·xxj·pa·
am·ij·ca·pla·am·xiij·pa·
am·v·ca·Ga·am·xvj·pa·
am·vj·ca·avi·am·v·und·viij·p.
am·xij·ca·avi·am·xiiiij·pa·
am·xxiiij·capitel Dias·an dem iij·und·viij·pa·
am·lxxij·ca·Ser·am·x·pa·
am·lxxxiiij·ca·avi·an dem·xiiij·pa·und am ende.
am·lxxxvj·ca·beÿ dem ende.
am·xij·ca·Dia·an dem·ix·pa·
am·cxvih·ca·Ser·am·v·pa·
am·cxl·ca·pla·am·vj·pa·
am·cxlij·ca·am·iiij·pa·
am·clxxij·ca·am·vj·pa·
am·clxxxij·ca·an dem·iiij·pa·[491]
Am·cxj·ca·an dem·iij·pa·
Am·ccxiiij·ca·am anfang.
Am·ccxvj·ca·an dem·ij·und·iij·p·
Am·ccxxviij·ca·Ga·am·xij·pa·
Am·ccxlviij·ca·an dem·iiij·pa·
Am·cclxiij·ca·pli·am·iij·pa·
Am·ccciiij·ca·an dem·v·pa·
am·ccxxxij·ca·am·iiij·pa·
Amcccxxxviij·capitel an dem·xij·und·xj·pa·
Am·cccxxxix·ca·an dem·iij·pa·
Am·cccxlviij·ca·Avi·an dem·xij·und·xiij·pa·
Am·cccliiij·ca·am·iij·und·vij·p·
Am·ccclxxij·ca·pli·am·ij·pa·
Am·cccxcix·ca·an dem ende.
Am·ccccx·c·an·dem·iiij·und·vij·p·
am·ccccxj·ca·an dem·ij·pa.
am·ccccxij·ca·beÿ dem ende.
am·ccccxxvj·ca·beÿ dem ende.
Für den nyeren stein. Voor de niersteen.
am·xxxv·capitel circa instans an dem·xxviij·pa·
am·cij·ca·an dem ende.
am·cxvj·ca·Jo·me·am·v·pa·
am·ccxx·ca·an dem ende.
am·cclxxvj·c·an dem·vj·und·vij·p.
Wer mit not neczet difficultas uτine genant. Wie met nood plast difficultas urine genoemd.
am·j·ca·Dia·am·xvj·pa·
am·ij·ca·pla·an dem·xiiiij·pa.
a·iiij·ca·Avi·am·x·pa·
am·v·ca·Ga·am·xvij·pa·
am·vj·ca·am·v·und·ix·pa·
am·xij·ca·avi·am·xiij·pa·
am·xv·ca·avi·an dem·ix·pa·
am·xx·ca·avi·am anfang·
am·xxiij·ca·Dia·am·ix·pa.
am·xxiij·ca·Dia·am·iij·pa·
am·xxxv·ca·Ga·am·xvij·pa·
am·lj·ca·Jo·me·an dem·x·pa·
am·liij·ca·an dem ende.
am·lxxvij·ca·pla·am·xj·pa·
am·lxxxiiij·ca·an dem·ix·pa·
am·lxxxvvj·ca·Isaac am·iiij·pa·
am·xcvij·ca·Ga·am anfang.
am·c·ca·Ser·an dem·ix·pa·
am·cxij·ca·Dia·an dem·x·pa·
am·cxxj·avi·an dem·xj·pa·
am·cxxij·ca·an dem·vj·pa·
am·clxxv·ca·dia·am·iij·pa.
am·cxc·ca·pli·an dem·iij·pa·
am·ccj·ca·an dem·x·pa·
am·ccx·ca·avi·an dem·iiij·pa·
am·ccliiij·ca·an dem·iiij·pa·
am·cclxxxiij·ca·an dem ende.
am·ccc·ca·an dem·xx·pa·
am·cccij·ca·am·xviij·pa·
am·ccciiij·ca·an dem·v·pa·
am·cccxxxviij·ca·am·iij·pa·
am·cccxlv·ca·Dia·am·iij·pa·
am·ccclx·ca·an dem·ij·pa·
am·ccclxxj·ca·an dem·iiij·pa·
am·ccclxxvj·ca·am·iij·pa·
am·ccccxv·ca·pau·am·vj·par·und an dem ende.·
am·ccccxxx·ca·an dem·iij·pa.
Wôlicher blůt seichet. Wie bloed plast.
am·cxiiij·ca·an dem ende.
Was blůtseichen machet. Wat bloedplassen maakt.
am·cclxxxvij·c·pau·beÿ dem ende.
Für dem kaltseich dissuria genant. Voor de druppelplas dissuria genoemd.
am·ij·ca·an dem·xiiij·pa·
am·xcij·ca·am ende.
am·cxj·ca·avi·am·v·pa·
am·cxxxviij·ca·na·am ende·
am·ccx·ca·na·am ende·
am·cclxxxv·ca·am·vj·pa·
am·ccclxv·ca·am·iiij··pa·
am·cccliij·ca·am·vij·pa·
am·ccclx·ca·am dem·v·pa·
am·cccxvij·ca·am ende.
am·cccxcvj·ca·am·iij·pa·[492]
Für das trôpflingen harmen stranguiria genant. Voor dat druppelend plassen stranguira genoemd.
Am·xiiij·ca·pau·am·ix·pa·
Am·xxj·ca·Dia·an dem·vj·pa·
Am·lxvj·ca·pla·an dem ·ix·pa·
Am·lxxv·ca·dia·an dem·xvj·pa·
Am·cxj·ca·Avi·na·am ende.
Am·cxiiij·ca·an dem·xiij·pa·
Am·cxl·ca·pli·an dem·v·pa·
Am·clxix·ca·an dem·vij·pa·
Am·cxcv·ca·an dem·viij·pa·
Am·cxvj·ca·an dem ende.
Am·cclxxvij·ca·pla·am·viij·p·
Am·cccij·ca·an dem·v·pa·
Am·cccv·ca·beÿ dem ende.
Am·cccxj·ca·an dem·iiij·pa·
Am·cccxviij·ca·am ende.
Am·cccxxxiiij·ca·am·iiij·pa·
Am·cccxxxix·ca·am·iiij·pa·
Am·cccxlviij·ca·am ende.
am·ccclviij·ca·am·vj·p·
Am·ccccxv·ca·an dem·vij·pa·
Dem d harm entgeet on seinen willen dÿabetica passio genant. Die de urine ontgaat tegen zijn wil dyabetica passio genoemd.
am·lxvj·ca·pla·an dem·x·pa·
am·cxj·ca·Avi·am·x·pa·
am·ccix·ca am ende·
am·cccliiij·ca·an dem·iiij·unnd v·para·
am·ccclxviij·ca·am·iiij·pa.
zů der blasen geschwulst und ungemach. Tot de blaaszweren en ongemak.
am·iiij·ca·pla·am·xix·pa·
am·xv·ca·an dem·xiij·pa·
am·xlj·ca·an dem·vij·pa·
am·ccxxiij·ca·an dem·ix·pa·
am·ccxlix·ca·an dem·iiij·pa·und an dem ende.
am·cclxv·ca·am ende.
am·cccic·ca·an dem·ix·pa·
So der frawen sucht verstopfet ist genant menstruum. Zo de vrouwenziekte verstopt is menstruatie genoemd.
am·j·capitel an dem·vj·und an dem·vij·pa·
am·ij·ca·Diascoτides an dem·xij·und·xix·pa·
am·iiij·ca·an dem·x·pa·
am·xiiij·ca·pau·an dem·xj·pa·
am·xv·ca·Galie·am·xj·pa·
am·xvj·ca·pla·an dem·xiij·pa·
am·xix·ca·an dem·xv·pa·
am·xx·ca·avi·an·dem·ij·pa·
am·xxxvj·ca·Ser·am ende.
am·xliiij·ca·pau·am·x·pa·
am·lix·ca·an dem·vij·pa·
am·lxxv·ca·Dia·am·xv·pa·
am·cxxiiij·ca·an dem·xv·pa·
am·cxxxviij·ca·pla·am·ij·pa·
am·ccxxxvj·ca·Ser·am·ij·pa·
am·cclj·ca·an dem·xix·pa.
am·ccixxxv·ca·an dem·vj·pa·
am·ccc·ca·an dem·vj·pa·
am·ccciij·ca·pla·am·viij·pa·
am·cccxlviij·ca·dia·an·dem·v·p·
am·ccclxxviij·ca·Ga·am·vj·pa.
am·ccccx·ca·an dem·xv·pa·
am·ccccxij·ca·pau·am·xj·pa.
am·ccccxviij·capi·Diascoτides an dem·vj·und·xij·pa·
So der frawen sucht zů flüþig ist. Zo de vrouwenziekte te zeer vloeit.
am·j·ca·Dia·am·xv·pa·
am·ij·ca·pla·an dem·xij·pa·
am·xiij·ca·Dia·am·x·pa·
am·xxvj·ca·an dem·vj·pa·
am·xxxiij·ca·Ser·und·Dias·an dem·ij·und·vij·pa·
am·lv·ca·Ser·am·iij·pa·
am·lxvij·ca·an dem·ix·pa·
am·xcv·ca·beÿ dem ende.
am·clvj·ca·beÿ dem ende.
am·cxvvj·ca·am ende. [493]
Am·cciij·ca·pla·am·viij·pa·
Am·cclxxxiij·ca·bey dem ende.
Am·ccxcviij·ca·an dem·viij·pa·
Am·cccj·ca·an dem·xix·pa·
Am·cccxiij·ca·an dem·v·pa·
am·ccclxxvj·ca·am·iiij·pa·
am·ccclxxxj·ca·an dem ende.
amccccxiiij·ca·am·vj·und·x·pa.
Für den weissen fluþ der frauwen. Voor de witte vloed van de vrouwen.
am·clxxiij·ca·am ende.
am·cclxiiij·ca·pau·am·iiij·pa·
am·ccccxxij·ca·an dem·viij·pa.
Was frawen nucz oder schade seÿ die mitt kinden geen oder kinder seügen. Wat de vrouw nuttig of schadelijk is die met kind gaat of kind zuigt.
am·vj·cap·Ga·an dem·xj·und xviij·und·xix·und·xx·pa·
am·l·ca·ÿpocras am·iij·pa·
am·c·ca·Ra·moÿ·am·vij·pa.
am·cv·ca·an dem·ix·pa·
am·cviij·capi·an dem·iiij·pa·und·am ende.
am·ccc·ca·an dem·vij·p·
am·cccxxxix·ca·an dem·iiij·pa·
am·cccliij·ca·an dem·xj·pa·
am·ccclxxxiiij·ca·am·vij·pa·
am·cccxcix·ca·an dem·viij·pa·
für krancheyt der můter matrix genant. Voor de ziekte van de baarmoeder matrix genoemd.
am·xiiij·ca·an dem ende.
am·xvij·ca·Dia·am·vij·pa·
am·xxj·ca·an dem ende.
am·xxv·ca·an dem·v·pa·
am·xxvj·ca·pau·am·iiij·pa·
am·xlix·ca·an dem·v·pa·
am·lv·ca·an dem·iij·pa·
am·lxv·ca·an dem·xj·pa·
am·lxvj·ca·an dem·xj·pa·
am·lxxv·ca·am·xvj·pa·
am·cvij·ca·na·am·ende.
am·cxcj·ca·Dia·am·v·pa·
am·ccxxviij·ca·beÿ dem ende.
am·ccxxxvj·ca·an dem·v·pa·
am·ccxxxix·ca·an·dem·vij·pa·
am·cclv·ca·an dem ende.
am·cclxxv·ca·an dem·v·pa·
am·cccxcix·ca·an dem·ix·pa·
am·cccxxxvj·ca·am·xj·und·xij·p.
am·cccxcvij·ca·an dem·v·pa·
am·ccccx·ca·an dem·xiij·pa·
am·ccccxviijk·ca·an dem·xj·pa·
am·ccccxxij·ca·am·vij·und·x·pa.
am·ccccxxvij·ca·bey dem ende.
So den frawen jr můter auff stoþt genant suffocacio matricis. Zo bij de vrouwen hun baarmoeder uitstoot genoemd suffocacio matricis.
am·xxxv·ca·an·dem·xxij·pa·
am·xlvj·ca·an dem·xiij·pa·
am·lvij·ca·avi·an·dem·vi·pa·
am·ccij·ca·Dia·am·v·pa·
am·ccl·ca·pli·an dem·vij·pa·
am·ccxcxviij·ca·an dem·ix·pa·
am·cccxxxij·ca·am ende.
am·ccclxxij·ca·an dem ende.
Was die frauwen fruchtbar machet. Wat de vrouwen vruchtbaar maakt.
am·j·ca·am·xxvj·pa·
am·xxiij·ca·am ende.
am·xxv·ca·Dia·an·dem·v·pa·
am·lxj·c·am·iij·pa·und·am end.
am·clxxxvj·ca·am ende·
am·cclxx·ca·beÿ dem ende.
am·ccc·ca·an dem ende.
am·cccxvij·ca·beÿ dem ende.
am·ccclxviij·ca·beÿ dem ende an dem·v·pa·
am·cccxvj·ca·am·ij·und·iiij·pa·
Was die frauwen unfruchtbar machet. Wat de vrouwen onvruchtbaar maakt.
am·lviij·ca·an dem·iiij·pa·
am·cccxxix·ca·pla·am·v·pa.
Was den frauwen gůt seÿ so sÿ kinder geberen.[494] Wat voor de vrouwen goed is zo ze kinderen baren.
Am·j·ca·Dia·an dem·viij·pa·
Am·x·ca·Ser·am·ix·und·xij·p·
am·lxv·ca·an dem·xij·pa·
am·xciij·ca·an dem·v·pa·
am·cviij·ca·na·am ende.
am·cciiij·ca·an dem·v·pa·
am·ccl·ca·circa instans am·iij·p.
am·ccxcv·ca·an dem anfang.
am·ccxcviij·ca·am·iiij·pa·
Zů der andern geburt secundina genant. Tot de andere geboorte secundina genoemd.
·am·iiij·ca·avi·am·xj·pa·
am·x·ca·Dia·an dem·xj·pa·
am·lxviij·ca·pla·am·vj·pa·
am·cv·ca·an dem·vj·pa·
am·cxiij·ca·Dia·am·iiij·pa.
am·cclvj·ca·an dem·viij·pa·
am·ccc·ca·an dem·viij·pa·
am·cccix·ca·an dem·xij·pa·
zů der todten geburt aboτsus genant. Tot de dode geboorte abortus genoemd.
am·j·ca·dia·am·ix·und·xxv·pa·
am·xj·ca·pli·an dem·ij·pa·
am·lv·ca·Ser·am·vij·pa·
am·lxxxiiij·ca·avi·am·xij·pa·
am·lxxxix·ca·Ga·an dem·x·pa·
am·cv·ca·an dem·vj·pa·
am·cxlvj·ca·am·xij·pa·
am·clxv·ca·an dem·xiij·pa·
am·clxxxiij·ca·an dem·iiij·pa·
am·ccxxv·an dem·iij·pa·
am·ccxxxiij·ca·an·dem·vj·pa·
am·cclvij·ca·an dem·xiij·pa·
am·cclxxviih·ca·Ga·am·vj·pa·
am·ccxcviij·ca an dem·iiij·pa·
am·cccxlv·v·beÿ dem end am·ix·p.
am·cccxj·ca·an dem·iiij·pa·
am·ccclxxiij·ca·an dem ende.
am·ccclxxix·ca·pli·an dem·vj·pa.
am·ccccxiij·ca·pla·am·x·pa·
Das ein frawe frôlich kinder gebere unnd gerůgklich zů der geburt komme. Dat de vrouwen vrolijk kinderen baren en rustig tot de geboorte komen.
am·c·ca·Rabÿ moÿ·am·vij·p·
am·ccccxviij·ca·am·viij·pa·
Wo von die frawen zů zeÿten die todten kinder geberen. Waarvan de vrouwen soms de dode kinderen baren.
am·ccccxviij·ca·Diascoτides an dem·vij·pa·
Was den frawen vil milche gibt die kinder seügen. Wat de vrouwen veel melk geeft die kinderen zuigen.
am·xiiij·ca·avi·an dem·iiij·pa·
am·xv·ca·avi·an·dem·vj·pa·
am·lxv·ca·dia·an dem·xvij·pa·
am·clv·ca·an dem·iij·pa·
am·clxxv·ca·Dia·am·ij·pa·
am·cccxxxviij·ca·an dem·x·pa·
Was den frawen die milche verschwindet. Wat bij de vrouwen de melk laat verdwijnen.
am·lxxxvij·ca·an dem·vij·pa·
am·cclxxvij·ca·pli·am·xiij·pa.
Wôliche frawe flecken hette under den augen die eÿnes kindes in gelegen wåre. Welke vrouwen vlekken hebben onder de ogen die in kraambed liggen.
am·ccxli·ca·an dem ende.
So die bτüste der frawen schweren. Zo de borsten van de vrouwen zweren.·
am·vj·ca·Gal·an dem·xiiij·pa·
am·vij·ca·Dia·an dem·viij·pa·
am·xx·ca·pla·an dem·x·pa·
am·xxiij·capitel diascoτides an dem·x·pa·
am·lxvj·ca·an dem ende.
am·cij·vapitel Galienus an dem iij·pa·
am·xcv·ca·an dem·vj·pa·
am·ccxvij·vapitel Platearius an dem·ix·pa·
am·cclj·ca·an dem·ix·pa·
am·ccij·ca·an dem·xix·pa·
Das die bτüst d junkfrauwen nit wachsen. Dat de borsten van jonkvrouwen niet groeien.
am·lxxxvij·ca·an dem·vij·pa·[495]
Wo von ein mensch lustig und fro wirt. Waarvan een mens lustig en vrolijk wordt.
Am·xx·ca·an dem·j·pa·
Am·xxiij·ca·Diasco·am·xj·und·xvij·und·xxiiij·pa·
Am·liiij·ca·Galie·am·iiij·pa.
Am·c·ca·an dem·viij·pa·
Am·cxxj·ca·avi·am·xij·pa·
Accxiiij·ca·am·ende·
Was dem menschen gůt blůt machet. Wat de mensen goed bloed maakt.
Am·xxiij·cap·an dem·xxj·unnd xxiij·pa·
Am·xxxviij·ca·am·xiij·pa·
Am·xxxix·ca·am ende·
Am·vj·ca·pla·am·ij·und·vij·pa.
Am·c·ca·an dem·viij·pa·
Am·cvj·ca·plate·am·v·pa·
Am·cxiij·ca·am ende·
am·cxxj·ca·avi·am·vj·pa·
am·cclxxij·ca·an dem ende·
am·ccxcj·ca·an dem ende.
am·ccxcvij·ca·am·xiij·und·vij·p.
am·ccclxxiiij·ca·am·x·pa·
am·ccccij·ca·beÿ dem ende·
am·ccccxxxiijj·ca·avi·am·v·pa·
Wôlcher blůt speyet genantt emoptoicus. Wie bloed spuwt genoemd emoptoicus.
am·xvij·ca·Dias·am·iiij·pa·
am·xxxiij·ca·Dias·am·vj·pa·
am·xxxv·ca·Sera·am·xx·pa·
am·xxxvj·ca·Dias·am·xviij·pa·
am·xlij·ca·Dias·und Serap·am iij·und·ix·pa·
am·liij·ca·Dias·am·ix·pa·
am·lxvij·ca·plin·am·x·pa·
am·lxx·ca·Dias·am·iij·pa·
am·xcv·ca·plate·am·iij·pa·
am·cxj·ca·avi·am·vj·pa·
am·cxxx·ca·Sera·am·iiij·pa.
am·clxxiij·ca·am·vj·pa·
am·clxxxvij·ca·am·ij·pa·
am·ccj·ca·am·ix·pa·
am·cclj·ca·Diascoτides an dem xij·par·
am·cclxv·ca·an dem ende.
am·xcj·ca·am·vij·pa·
am·cccj·ca·an dem·xiiij·pa·
am·cccij·ca·Dias·am·iij·pa·
am·ccciij·ca·ÿpocras am·xj·und·xx·par·
am·cccviij·ca·an dem·xiij·pa.
am·cccxxxvij·ca·am·xj·pa·
am·cccxlix·ca·an dem·iiij·pa·
am·ccclxxxj·ca·am·vj·pa·
am·ccclxxxvij·ca·am·iij·pa·
am·cccxcj·ca·beÿ dem ende.
Blůt stellen. Bloed stelpen.
am·ix·ca·an dem·ij·pa·
am·xxvij·ca·pau·am·iij·pa·
am·lxxxviij·ca·am ende.
am·clxxxvij·ca·am·iij·pa·
am·cciij·ca·an dem·xj·pa.
am·cccviij·ca·am·xvj·pa·
am·ccclxxj·ca·am·v·pa·
am·ccclxxxvij·ca·bey dem ende.
am·cccc·capit Serapio an dem ix·pa·
am·ccccxxij·ca·am·v·pa·
am·ccccxxiij·ca·am·vj·pa·
Item für das blůten auþs der nasen. Item, voor dat bloed uit de neus.
am·xxvj·ca·Gal·an dem ende.
am·xxvij·ca·an dem ende.
am·xliij·cap·an dem·xj·pa·und·am ende·
am·xlvij·va·platea·an dem·vj·und·vij·pa·
am·ciiij·ca·an·am ende.
am·cxiiij·ca·avicen·na·am ende·
am·clxxiij·ca·am·iiij·und·v·par·
am·cciij·ca·plateari·an dem·ix·und·xiij·pa·(J·j·) [496]
Am·ccxxj·ca·an dem ende.
Am·cclxix·ca·Rasis am·v·pa·
Am·ccc·ca·an dem·xv·pa·
Am·cccj·ca·beÿ dem einde.
Am·ccciij·ca·Cas·fe·am·xx·pa·
Am·cccxxxvj·ca·am·xvij·pa·
Am·ccclvij·ca·an dem·v·pa.
Am·ccclxxxj·ca·am·iiij·und·v·p.
Am·ccclxxxij·ca·pau·am·ix·pa.
Am·cccxcj·ca·an dem·iij·pa·
Am·cccc·ca·beÿ dem ende.
Wilt du das du blůttest auþ der nasen. Wil u dat u bloedt uit de neus.
Am·ccccx·ca·plat·beÿ dem ende.
Für fickblattern in dem afftern emoτroide genant. Voor de aambeien in het achterste emorroide genoemd.
Am·j·ca·la·am·xxvij·pa·
Am·xiij·ca·pli·an dem·xx·pa·
Am·xiiij·ca·Avi·und plate·an dem·vij·und·xij·pa·
Am·xxiij·ca·Dia·an dem·v·pa.
Am·xxvij·ca·an dem·ij·pa·
Am·xxxvj·ca·am·xxv·pa·
Am·lj·ca·am ende.
Am·ciij·ca·Ga·am·vj·pa·
Am·cx·ca·an dem ende.
Am·cx·ca·am ende.
Am·clxix·ca·an dem·v·pa·
Am·clxxxix·ca·am·v·pa·
Am·cccvj·ca·an dem·vj·pa·
Am·cccxxxj·ca·an dem ende.
Am·cccxlj·ca·an dem ende.
Am·cccl·c·am·v·p·und·am end.
am·ccccxiiijj·ca·beÿ dem ende.
Am·ccccxvj·ca·am·xiiij·pa·
Dem der arszdarme für den afftern geet. Die de aarsdarm voor het achterste gaat.
Am·j·ca·pla·am ende.
Am·xvj·ca·an dem·xiiij·pa·
Am·xxvj·ca·pau·am·iij·pa·
Am·xxviij·ca·Dia·und·Sera·an·v·und·viij·pa·
Am·cxxvij·ca·am ende.
am·cxxxiiij·ca·am ende.
Am·cccxlvij·ca·beÿ dem ende.
Für allerhand geschwer und blatern die do hiczig sind. Voor allerhande zweren en blaren die er heet zijn.
Am·iiij·ca·Avi·am·iij·pa··
Am·xij·ca·avi·an dem·v·par·
Am·xvj·ca·pla·am·viij··pa·
Am·xx·ca·Avicenna·an dem·iiij·und·v·pa·
Am·xxv·ca·Dia·am·viij·par·
Am·xxix·ca·Ga·am·iij·pa.
Am·xxxiij··ca·Serapio an dem·v·und·ix·pa·
Am·lxxxj·ca·pli·am·iiij·pa.
Am·lxxxiiij·ca·avi·am·iij·pa·
Am·xcv·ca·pli·an dem·vj·pa·
Am·cij·ca·an dem·iij·pa·
Am·cxxxvij·ca·an dem ende.
Am·clxvij·ca·an dem·vj·pa·
Am·cxcj·ca·am·vj·und·xiij·par·
Am·cxcij·ca·an dem·iiij·pa.
Am·ccvj·ca·an dem·iij·pa.
Am·ccxix·ca·an dem·iiij·unnd·v·und·vj·pa·
Am·ccxxj·ca·am·iiij·pa·
Am·ccxxiij·ca·am·xiiij·pa·
Am·ccxxvj·ca·Ga·am·vij·par·
Am·ccxlix·ca·Avi·am·vj·par·
Am·ccliij·ca·an dem·j·ij·iiij·j·vij·viij·pa·und am ende.
Am·cclxxxvij·ca·dia·am·iij·pa.
Am·ccxcix·ca·an dem·iiij·pa·
Am·cccix·ca·am·vj·pa·
Am·cccxiiij·ca·pla·am·iij·par·
Am·ccclix·ca·am·iiij·pa·
Am·ccccv·ca·an dem·iiij·pa·
Am·cccccx·ca·Ga·am·xxxij·pa·
Am·ccccxvj·ca·am·v·par·
Am·ccccxxix·c·am·iiij·und·vij·p. [497]
Für geschwern erhaben von kalter feüchtung. Voor zweren die verheffen van koude vochtigheid.
Am·ij·ca·Avi·an dem·vij·par·
am·xxiij·ca·Dia·an dem·vj·pa.
am·xxiiij·ca·Dia·an dem·vj·p·
am·lx·ca·Pla·an dem·iiij·par·
am·ccij·ca·pli·an dem·viij·pa·
am·cclxxxviij·ca·Isa·am·iij·p·
Wôlichen sein fŭsse vol bôser blatern wåren. Wie zijn voeten vol kwade blaren zijn.
am·lxviij·ca·an dem·iiij·para·
Wilt du blattern oder geschweren auffåczen. Wil u blaren of zweren uiteten.
am·iiij·ca·Avi·an dem·iij·pa·
Am·cxxviij·capittel an dem·vj·para unnd an dem ende.
Am·cxxxvj·capitel an dem ende·
am·clij·ca·an dem·ix·pa·
Am·clxxvij·capittel an dem·ij·und·iij·unnd·iiij·pa·
am·clxxxiiij·ca·an dem·ij·pa.·
am·clxxxv·ca·an dem ende.
am·ccxxxvj·ca·an dem·vj·par·
am·ccclij·ca·an dem·iiij·pa·
für den wolf an dem leÿbe. Voor de huidsmet aan het lijf.
am·v·ca·Dia·an dem·v·pa·
am·cxj·ca·avi·an dem·vij·par·
am·cxxxvj·ca·an dem·vj·pa·
am·cxxxix·ca·an dem·ij·pa·
am·cccv·cap·an dem·vij·pa·
Für den krebs. Voor de kanker.
am·v·ca·Ga·an dem·ix·pa·
am·viij·ca·an dem·ij·pa·
am·xxiij·ca·Dia·an dem·xvj·pa·
am·xlj·ca·avi·am·xviij·pa·
am·xliij·ca·av·dm·vij·pa·
am·xlv·ca·Dia·an dem·vj·pa
·am·lxxxvj·ca·Isa·am·viij·par·
am·ccxxxv·ca·Pau·am ende.
am·ccccx·ca·Jo·me·am·xviij·p.
für die fisteln. Voor de lopende gaten.
am·x·ca·Sera·an dem·viij·pa·
am·xj·ca·an dem·vj·pa·
am·xxix·capitel Galienus und Serapio am·iiij·und·xj·pa·
am·xliij·ca·an dem·vj·pa·
am·xlv·c·dia·am·vij·und·viij·p.
am·lj·ca·Jo·mes·na·am ende.
am·lxxxviij·ca·Johannes mesue an dem·viij·pa·
am·cxxxviij·ca·an dem·v·pa.
am·clxv·ca·am·ij·pa·am·ende.
am·clxxj·ca·an dem·iiij·pa.
am·clxxxv·capitel an dem·viij·pa·na·an dem ende.
am·clxxxviij·ca·am ende.
am·ccv·ca·Dia·am·vj·pa·
am·ccxij·capitel am·ix·pa·
am·cclix·capitel an dem·xj·p·na·am ende.
am·cclxij·ca·an dem·iiij·pa·
am·cccij·ca·pla·an dem·x·par·
am·cccviij·ca·an dem·viij·par·
am·cccxcv·ca·an dem·xv·pa·
am·ccccxviij·ca·beÿ dem ende.
Für alle alt schaden an dem leÿbe auþwendig. Voor alle oude schaden aan het lijf uitwendig.
am·xj·capitel plate·am·vj·pa·
am·xxij·ca·an dem·iij·pa·
am·lxxiij·ca·an dem·viij·pa.
am·clxxxj·capitel an dem·iiij·pa·na·am ende.
am·cxxvij·ca·an dem·iiij·pa.
am·ccliiij·ca·an dem ende.
am·cccij·ca·an dem ende.
am·cccxxxix·capittel an dem·v·pa·beÿ dem ende.
am·cccl·cap·an dem·iij·pa.
am·ccccxj·ca·am·xj·pa·
am·ccccxj·ca·beÿ dem ende.
am·ccccxij·ca·Ga·am·ij·pa. (H·ij·) [498]
Ein pfeÿl oder ein doτn auþ zů ziehen leichtlich. Een pijl of een doorn uittrekken gemakkelijk.
Am·x·ca·Diasco·am ende.
Am·xj·capitel Dia·am·ix·pa.
Am·xvij·ca·Dia·an dem·ix·pa.
Am·xxviij·ca·Ser·am·viij·pa.
Am·lv·ca·Ser·an dem·iiij·par·
Am·clxxxv·ca·an dem·v·para.
Am·cxcv·capit·an dem·xij·pa·bey dem ende.
Am·ccccxxv·ca·an dem·v·pa.
Item für ein blater genannt carbunculus. Item, voor een blaar genoemd carbunculus.
Am·ciiij·ca·Avi·am·iiij·pa.
Am·cccxcv·ca·am·xiiij·pa.
Item für das freÿschen der jungen kinde. Item voor de freyscham van de jonge kinderen.
Am·ccccxxxij·ca·an dem·v·pa·
Für das rot lauffen oder freischen herisipila genant. Voor de rode loop of freischam herispila genoemd.
Am·xlvij·ca·Galie·am·vij·pa.
Am·lxvij·ca·Dia·am·iiij·pa.
Am·lxix·capitel am ende.
Am·lxxxvij·ca·Ser·am·v·pa·
Am·xcj·c·am·xiij·p·beÿ dem ende.
Am·xciij·ca·an dem·v·pa·
Am·cix·ca·an dem·ij·pa·
Am·lxviij·ca·an dem·iij·pa·
Am·ccxxxv·ca·Pau·am·j·par·
Am·cclxxxvij·ca·pau·am·vj·p·
Am·cccj·ca·an dem·x·pa·
Am·cccvj·ca·Avi·am·iij·pa.
Am·cccx·ca·an dem ende.
Am·cccxxvj·ca·avi·am v·pa.
Am·cccliij·ca·an dem·x·pa·
Am·ccccxvj·ca·an dem·xv·pa·
Am·ccccxvij·ca·beÿ dem ende.
Am·ccccxxxij·ca·an dem·iiij·pa.
Für die pestilencz. Voor de pest.
Am·v·ca·Diascoτides an dem j·pa·und·na·am ende.
Am·xiij·ca·Pli·am·xviij·pa.
Am·xvj·ca·Dia·und Platearius an dem·vj·und·ix·pa.
Am·lxviij·capitel am ende.
Am·lxxvj·ca·Avi·an dem·iiij·vj·vij·und·viij·pa.
Am·lxxxix·capittel an dem·xij·pa·na·am ende.
Am·cxvj·ca·avi·am·viij·pa.
am·cxcj·c·am·xvij·pa·am ende.
am·ccxviij·c·am·viij·p·am end.
Am·cclvj·ca·Dia·am·vij·par·
Am·cclxxxj·capitel an dem·vij·und·viij·pa·
Am·cccxv·ca·an dem·iij·pa.
Am·cccxxvj·ca·am vij·pa.
Am·cccxliiij·ca·an dem ende.
Am·cccl·capitel an dem·xj·pa·bey dem ende.
Am·ccclxxix·ca·an dem·iij·par·
Am·cccxcvj·ca·an dem ende.
Am·cccc·ca·Dia·an dem·vj·pa·
Am·ccccxxxiij·ca·an dem·iiij·pa·
Item wer sicher wil sein voτ dτŭsen und geschwern. Item, wie zeker wil zijn voor klieren en zweren.
Am·xxiij·capittel Diascoτides an dem·xv·pa·
Am·ccxxvj·ca·an dem·v·pa·
Am·ccxxvij·ca·an dem·ij·pa.
Am·ccclxxxvj·ca·am ende.
Zů den unreÿnen wunden. Tot de onreine wonden.
Am·vj·ca·Ga·an dem·xvij·pa.
Am·ix·ca·am dem·iiij·pa.
Am·x·ca·an dem·vij·pa.
Am·xj·ca·an dem·iiij·pa.
Am·xx·capitel Plinius an dem xv·pa·
Am·xxxvj·ca·Ga·Joh·me·am·xxiij·xxvij·und·xxviij·pa.
Am·xxxix·capittel Serapio an dem·iij·und·iiij·pa·
Am·xliij·ca·Ga·am·xij·pa.[499]
Am·lix·ca·an dem·viij·pa·
Am·cxxxix·ca am ende.
Am·clxxxj·ca·an dem·iij·pa·
Am·cxcij·c·am·ij·p·am anfang.
Am·ccxij·ca·Jo·me·am·x·pa.
Am·ccliiij·capitel an dem·vij·para·am ende.
Am·cclvj·ca·an dem·x·pa.
Am·cccij·ca·Wilhel·am·viij·p.
Am·cccxlvij·ca·an dem·xij·pa·und an dem ende.
Am·cccliiij·ca·Ser·am·ix·pa.
Am·ccclxxxij·am·vj·pa·
Am·cccxciiij·ca·beÿ dem ende.
Am·ccccx·an dem·xxv·pa·
Am·ccccxxx·ca·an dem·iiij·pa·
Zů feüchten wunden. Tot vochtige wonden.
Am·xxiiij·ca·Dia·am·v·pa·
Am·cccliij·ca·an dem ende.
Am·ccccxxj·ca·an dem anfang.
Zů den frischen wunden. Tot verse wonden.
Am·xxij·c·pla·am·iij·und·iiij·p·
Am·xxviij·ca·Dia·am·ij·pa.
Am·xxxij·ca·pli·am·iij·pa.
Am·xxxiij·ca·Ser·am·iiij·par·
Am·xxxviij·ca·avi·am·ix·pa.
am·lxvij·ca·an dem·xij·pa·
am·lxxv·ca·Ser·am·xxxj·par·
am·cxlviij·ca·an dem·ij·pa.
am·clxxv·ca·an dem·xviij·pa·
am·clxxviij·ca·Dia·am·iij·pa·
am·clxxxviij·ca·avi·am·ij·pa·
am·ccliij·ca·an dem·viij·pa·
am·cclxv·ca·an dem·vj·pa.
am·cccij·ca·Isaac·am·vij·und·xx·pa·am ende.
am·cccvj·ca·Pla·am·ix·pa·
am·ccclvij·ca·an dem·iij·pa·
Wilt du das kein faul fleisch in den wunden wachse. Wil u dat er geen vuil vlees in de wonden groeit.
am·ccxxvj·ca·am·x·pa·am end.
am·ccxcj·an dem·vj·pa.
am·ccclxxxij·ca·an dem·iiij·pa.
Faule fleisch auþ zů åczen. Vuil vlees uit te eten.
am·ix·capitel an dem·iiij·para.
am·x·ca·Ser·an dem·vij·pa·
am·cx·ca·pla·an dem·iiij·par·
am·cxj·ca·avi·an dem·iij·pa.
am·cccciij·ca·beÿ dem ende.
am·ccccxxxviij·ca·an dem·vij·pa·
am·cccclxxxij·ca·an dem·iiij·pa.
am·ccccxcij·ca·am·ij·und·iij·pa.
am·cccciiij·ca·an dem ende.
am·cccc…ca·beÿ dem anfange.
Für das gucken. Voor het hikken.
am·xxxix·ca·Sera·an dem·ij·pa·
am·xlv·capitel an dem ende.
am·cxvj·capitel an dem·xiij·par·na·an dem ende.
am·ccxxxviij·ca·an dem·iij·pa·
am·ccc·capittel an dem·iiij·pa·
am·cccxlvi·ca·am·xij·pa·
am·cccxlix·ca·an dem·v·pa·
am·cccxcij·ca·an dem·iiij·pa.
am·ccccij·ca·an dem·iiij·pa·
am·ccccx·cap·Johannes mesue an dem·xxxvj·pa·
Wilt du ein wunde zů samen ziehen on alles hefften. Wil u een wond tezamen trekken zonder alles te heffen.
am·clxxviij·ca·an dem·iiij·pa.
am·ccliiij·ca·an dem vj·pa.
am·ccxci·ca·an dem vj·pa·
Wilt du haben fleisch wachþsen in den wunden. Wil u hebben vlees groeien in de wonden.
am·clxxxviij·ca·an dem·j·pa·.
am·ccxcj·capitel an dem·xij·pa·beÿ dem ende.
Für die auszseczigkeit. Voor de huiduitslag.
am·iiij·ca·avi·an dem vij·pa·
am·xi·ca·pla·an dem·vij·pa.
am·xx·ca·Avi·an dem·iij·pa.
am·xxxviij·ca·Se·am·ij·vj·pa (H·iij·) [500]
Am·lxxv·ca·Dia·am·xxxiiij·p·und an dem ende.
Am·lxxxv·ca·Ga·am·ix·pa.
Am·cxvj·capitel an dem ende.
Am·cxxviij·ca·Seτ·an·ij·p·
Am·cxxxvj·ca·an dem·vj·par·
Am·clxv·capitel an dem·ij·pa.
Am·clxv·ca·na an dem ende.
Am·clxxvj·capitel an dem·iiij·und·vj·unnd·vij·pa·
Am·ccxxvj·capitel an dem·ij·pa·
Am·ccxxvij·capittel an dem ende.
Am·cclxiij·ca·an dem·iiij·pa.
Am·cclxxvij·capitel an dem·xj·und·xviij·pa·
Am·cclxxxv·ca·an dem ende.
Am·ccciiij·ca·an dem·xj·pa.
Am·cccxlv·ca·an dem·vj·par·
Am·cccl·ca·Pli·am·vij·pa.
Am·ccclix·ca·beÿ dem ende.
Am·ccclxxv·ca·pla·am·viij·p·
Am·ccclxxix·capittel Plate·an dem·iiij·und·vij·pa·
Am·ccccj·ca·an dem·vj·pa·
Am·cccciiij·ca·pla·am·xj·pa.
Am·ccccvj·ca·an dem·iij·pa.
Am·ccccxvj·ca·Galienus an dem iiij·und·vj·und·xiij·pa.
Für dye bosen rauden moτphea genant. Voor de kwade ruigte morphea genoemd.
am·iiij·ca·avi·an dem·v·pa.
am·ix·capitel an dem·iij·pa.
Am·xij·ca·Avicenna Serapio an dem·iij·und·xv·pa.
am·xiij·ca·Ser·an dem·vj·pa.
am·xxxiiij·capittel Paulus an dem vj·und·vij·pa.
am·ciij··ca·pla·an dem·xij·par·
am·ccclxj·ca·an dem·ij·pa.
Was den menschen ausseczig machet. Wat de mensen huiduitslag geeft.
am·xxxiiij·ca·an dem·iij·pa·
Für die reüdigkeÿt. Voor de ruigheid.
am·viij·capitel an dem ende.
aw·x·ca·Serapio·am·vj·para.
am·ciij·capitel an dem vj·par.·na·an dem ende.
am.cxvij·ca·an dem·ij·pa.
am·cxvij·cap·Serapio an dem ij·und·iij·pa·
am·ccxlv·ca·an dem·ij·pa·
am·cclxiij·ca·am ende.
am·cclxxxix·ca·Dia·am·vj·pa·
am·cccilij·ca·Ga·am·ix·pa·
am·cccxlvj·ca·beÿ dem angang und an dem ende.
am·cccxlvij·ca·Dia·am·ciij·p·
am·cccl·capitel an dem·x·para.beÿ dem ende.
am cccliij·capitel an dem·xiiij·pa·und·beÿ dem ende.
am·ccclxix·ca·an dem·vij·pa.
am·ccclxx·ca·an dem ende.
am·ccclxxviik·ca·am·vj·pa.
am·ccclxxxviij·ca·beý dem ende.
am·cccxciiij·cap·an dem·iij·pa·beÿ dem anfang.
am·cccxcv·ca·an dem·xiij·par·
am·ccccx·ca·Dia·am·v·pa.
am·ccccxxxij·ca·an dem ende.
Zů den warczen. Tot de wratten.
am·v·ca·Dia·an dem·vj·pa.
am·xxxiiij·cap·an dem·x·para·an dem ende.
am·lx·ca·Dia·an dem·xv·pa.
am·ciij·ca·pla·an dem·xj·pa.
am·cxxxvj·ca·an dem·iiij·pa.
am·ccxl·ca·an dem·iij·pa.
am·ccccxiiij·ca·beÿ dem ende.
am·ccccxvj·ca·am·viij·pa.
Für die warczen acrocoτdines und scrofule genant. [501] Voor de wratten acrocordines en scrofule genoemd.
am·vij·capitel an dem·vj·pa.
am·xliiij·ca·an dem·viij·pa·
am·cxxxij·ca·an dem ende.
am·cxxxv·ca·an dem ende.
am·ccliij·ca·an dem·ix·pa·
am·ccxcij·ca·an dem ende.
am·cccxcv·ca·an dem·xj·pa.
Für aller hande hÿcze. Voor allerhande hitte.
am·xij·ca·Avi·an dem·iij·pa·
am·xiij·ca·Dia·am·ix·pa.
am·xxvj·Dia·am·viij·pa.
am·xxix·capittel Galienus an dem vij·und·viij pa·
am·xlix·ca·Dia·an dem·iij·para.
am·liiij·cap·Pla·am·v·pa·
am·lviij·ca·an dem·iij·pa.
am·lxvij·ca·am·j·und·v·pa·
am·cviij·ca·an dem·iij·pa.
am·clvj·ca·an dem·v·pa·
am·clxvij·ca·na·an dem ende.
Am cclix·ca·beÿ dem ende.
am·cclix·ca·beÿ dem ende.
am·cclxxxix·ca·an dem·iij·pa·
am·cccj·capitel Serapio an dem vj·unnd·xix·para·
am·cccxxvj·ca·avi·am·iiij·pa·
am·cccxxxvij·cap·an dem·xxiij·und·xxv·pa·
am·cccxlj·ca·pla·am·vj·pa·
am·ccclvij·ca·am·vj·und·vij·pa.
am·ccclxxxiiij·capittel an dem·iij·unnd·ix·para·
am·ccccxiij·ca··an dem·xiij·pa·
am·ccccxix·ca·an dem·ij·pa·
Zů dem heÿligen feüwer. Tot het heilig vuur.
·am·xiij·ca·Ser·an dem·iiij·par·
Am·xvij·capittel Diascoτides an dem·iiij·pa·
am·xxvj·ca·Ga·an dem·x·pa·
am·xxxiij·ca·Ser·am·iij·pa·
am·lxiij·ca·Dia·am·iiij·pa·
am·lxvij·ca·an dem·xiik·p·na am ende.
am·lxxij·capitel an dem·ix·pa.
am·ciiij·ca·an dem ende.
am·clij·ca·an dem·iiij·pa·
am·clxiij·ca·an dem ende.
am·ccxxix·ca·Ser·am·xj·pa.
am·ccxxxij·ca·am ende.
am·ccxxxviij·ca·an dem ende.
am·cclxj·ca·am·iiij·pa·
am·cclxij·ca·paulus am·iij·pa.
am·cclxij·ca·paulus am·iij·pa.
am·ccxcix·ca·an dem ende.
am·cccj·ca·beÿ dem ende.
am·cccij·ca·an dem·xi·pa·
am·cccx·ca·Diascoτides an dem v·und·vij·pa·
am·cccviij·ca·an dem·x·pa·
am·cccxix·ca·pla·beÿ dem anfang.
am·cccxciiij·a·an dem·v·pa.
Zů den gebτanten gelidern. Tot de gebrande leden.
am·xij·ca·avi·an dem·ix·pa·
am·xlvij·ca·Ser·am·v·pa.
am·cx·ca·pla·beÿ dem ende.
am·ccxxij·ca·beý dem ende.
am·ccxxxvj·ca·an dem ende.
am·cclix·ca·Ga·am·viij·pa.
am·cccviij·ca·beÿ dem ende.
am·cccc·ca·an dem·ix·pa·
am·ccccxvij·ca·an dem ende.
am·ccccxx·ca·an dem·iij·pa·
am·ccccxxx·ca·an dem ende.’
Item was dem leÿbe natürliche hÿcz bτinget. Item, wat het lijf natuurlijke hitte brengt.
am·viij·capitel an dem·j·pa.
am·xv·ca·an dem·xvj·pa·
Was den durst veτtreÿbet. Wat de dorst verdrijft.
am·xv·ca·avi·an dem·vij·pa.
am·xxiij·ca·Dia·am·xx·pa·
am·lv·capitel Serapio an dem xiij·para·
am·xcj·ca·an dem ende.
am·xcliij·ca·an dem·iij·pa·
am·xcv·ca·an dem ende. [502]
am·c·am·iij·und·x·pa.
am·cxxv·ca·Jo·me·am·vj·pa.
am·cl·capitel an dem·iiij·pa.
am·ccxxiiij·capitel am vij·pa.
am·ccxxiiij·ca·beý dem anfang.
am·cccxxvj·ca·an dem ende.
am·cccxlj·capitel an dem anderen pa·und·beÿ dem ende.
am·ccclxxiiij·ca·an dem·viij·pa.
am·ccccij·ca·an dem·v·pa.
am·cccciij·capittel an dem ende.
Was lusten bτinget zů essen. Wat lust brengt om te eten.
am·iij·capitel an dem viij·pa·
am·xiij·ca·Serapio am·iij·pa.
am·xxiij·capittel an dem xvij·unnd·xxiij·pa·
am·lv·ca·Seτ·an dem·xj·pa.
am·c·capitel an dem vj·pa.
am·cxviij·capitel·beÿ dem ende.·
am·cccxlj·ca·Ser·an dem·iij·pa.
am·cccxcviij·ca·an dem·iiij·pa.
am·ccccxvj·ca·an dem·xvj·pa.
am·ccccxxxiij·ca·an dem end.
Wôlicher sein farb verleüset. Wie zijn kleur verliest.
am·vj·ca·Ga·am·xiij·pa.
am·liij·ca·pli·an dem ende.
am·lxxxviij·Jo·me·am·vj·p.
am·xij·capitel am vij·pa·
am·cxxj·ca·avi·am·v·pa.
am·clxxvij·ca·an dem·vj·pa.
am·cclj·capitel am·xj·pa
am·cclxxiij·capitel an dem·vij·pa·unnd am ende.
am·cclxxxiij·ca·an dem·iiij·pa.
am·ccccxxv·ca·an dem·iij·pa.
was coitum bτinget. Wat coitus brengt.
am·vj·capitel an dem xj·pa·
am·xv·ca·Ga·an dem xij·pa.
am·xxxv·capitel am vij·pa.
am·lviij·ca·an dem·iiij·pa.
am·lxij·ca·am·ij·und·iiij·pa·
am·lxxj·capitel am iiij·pa.
am·lxxviij·capitel an dem ende.
am·cxij·ca·avi·am·x·pa·
am·cxxj·ca·am·x·und·xiij·pa·
am·cxxiiij·c·am·xviij·p·beÿ end.
am·clv·capitel Ga·am·ij·pa.
am·cc·capittel Serapio an dem viij·pa·beÿ dem ende.
am·ccxvij·ca·Dia·am·iij·pa.
am·ccxliiij·capitel avicenna an dem·ij·und·iij·und·iiij·pa.
am·cclj·capitel an dem ende.
am·cclxxxiiij·ca·an dem anfang.
am·cccx·capitel am·iij·pa.
am·ccxx·ca·Dia·am iiij·pa·
am·cccxxiij·ca·an dem ende.
am·cccxxiij·ca·Ga·am·v··pa·
am·lij·ca·am·xiij·pa·
am·ccclv·ca·am·iiij·und·vj·pa.
am·ccclxxxviij·capitel avicenna an dem vj·und·vij·pa·
am·ccccx·ca·Ga·an dem·iij·und·ix·xvij·und·xxj·pa·
am·ccccxxix·ca·an dem ende.
Wider die unkeüscheit. Tegen de onkuisheid.
am·xiiij·ca·beÿ dem ende.
am·lij·capitel Serapio an dem ix·und·xj·pa·
am·lxx·ca·Pla·am·viij·pa·
am·lxxxvij·ca·Se·am·vj·pa.
am·ciiij·ca·Pli·am·xj·pa·
am·cxix·ca·Ser·an dem·vj·pa
am·ccxxiij·capittel an dem·vij·und·xij·pa·
am·cccj·ca·Pli·am·xvj·pa.
am·cccxxxvj·ca·am·v·und·vj·p.
Für die kranckheÿt gomoτrea genant das ist den jr natur entgeet on jren willen. Voor de ziekte gomorrea genoemd, dat is die hun natuur ontgaat zonder hun wil.
am·lij·ca·Sera·am·xiij·pa.
Was einer meyden sol d mit frauwen wil zů schicken haben. [503] Wat iemand vermijden zal die met vrouwen schik wil hebben.
Am·iiij·ca·Pla·an dem·xij·pa.
Für aller hande gebresten d schemde frawen und man. Voor allerhande gebreken aan de schaamte van vrouwen en mannen.
Am·j·ca·Dia·an dem·xv·pa.
Am·iiij·ca·avi·an dem·x·pa.
Am·xx·ca·pla·an dem·xiij·pa.
Am·xxxvj·ca·Ga·am·xxv·pa·
Am·xxxvij·ca·an dem·xix·pa.
Am·lxxxij·ca·am·vj·pa·
Am·lxxxviij·ca·Johannes mesue beÿ dem ende.
Am·xci·ca·am·xi·beÿ dem ende.
Am·xcvij·ca·am ende.
am·ciiij·ca·pli·am·x·pa·
am·clviij·ca·an dem·iiij·p.
am·clxxv·ca·an dem·xvij·pa.
am·ccxlj·ca·an dem·iiij·pa.
am·ccc·ca·an dem·viij·pa·
am·ccciij·ca·an dem·xxj·pa.
am.cccxcvij·ca·an dem·v·par·
Item wen sein gemecht zerschwollen wåre. Item, als je geslacht gezwollen is.
am·lix·capitel an dem·ix·para·beÿ dem ende.
am·xcvij·ca·beÿ dem enden.
am·cviij·ca·an dem·vij·pa.
am·ccxlix·ca·avi·am·viij·
am·cclj·ca·an dem·viij·pa.
am·cccxxxlij·ca·an dem ende.
Für dÿe teüfels lÿebe amoτreos genant. Voor de duivelse liefde amorreos genoemd.
am·cxciij·ca·das capitel auþ.
am·ccxcij·ca·am anfang.
Für aller hande geschwulst. Voor allerhande zwellen.
am·iiij·capittel avicenna an dem iij·pa·
am·xvij·capitel diascoτides an dem·iij·pa·
am·xxiij·ca·Dia·am·xix·pa·
am·xxix·ca·Sera·am·x·pa.
am·xxxj·ca·an dem·iij·pa·
am·lxxx·ca·Dia·am·iiij·pa·
am·lxxxj·ca·pli·an dem·iij·par·
am·clxv·capitel an dem·xxxj·p· beÿ dem ende.
am·clxviij·ca·an dem ende.
am·lxxcij·ca·an dem·v·pa·
am·clxxxv·ca·an dem·iiij·pa·
am·ccxvij·ca·Dia·am·v·pa.
am·ccxxliij·ca·Dia·am·viij·pa·
am·xxxij·ca·an dem ende.
am·ccliiij·ca·an dem·ij·pa.
am·ccc·ca·an dem·xx·pa·
am·cccij·ca·am·xij·pa·
am·cccviij·ca·am·iiij·pa·
am·cccix·ca·an dem·xiij·pa·
am·cccxliij·ca·an dem·iiij·pa·
am·ccccxiij·ca·am·vj·pa·
am·ccccxxxv·ca·an dem·iij·pa.
Item für das podagram an den fŭssen. Item, voor de podogram aan de voeten.
·am·xj·ca·pli·am·iij·pa·
am·xvj·ca·Dia·am·iiij·pa.
am·xvij·ca·Dia·am·ij·pa·
am·xxiij·ca·Dia·am·xiiij·pa.
am·xxiiij·ca·Dia·an·dem·ij·par·
am·xcj·ca·an dem·xj·pa·
am·xciij·ca·Ser·am·iij·pa.
am·xxj·ca·an dem ende.
am·cxxiij·ca·am ende.
am·cxl·ca·pli·am·iiij·pa·
am·clxv·ca·an dem·xix·pa.
am·clxxvj·ca·an dem·ix·pa.
am·clxxx·ca·Ser·am·ix·pa·
amcxcvj·ca·Jo·me·am·vj·pa.
am·ccxij·ca·pla·am·viij·pa.
am·cclxxxix·ca·Diasc·an dem v·para·
am·ccxxix·ca·an dem·xj·pa.
am·ccc·ca·an dem·xvj·pa·
am·cccv·ca·an dem·viij·pa·
am·cccxij·ca·an dem·v·pa.
am·cccxxx·ca·an dem ende. [504]
am·cccxi·an dem ende.
am·cccxlix·ca·an dem·xj·pa.
am·ccclxxiiij·ca·am·v·pa·
am·cccciiij·ca·beÿ dem ende.
am·ccccx·ca·pli·am·xxiiij·par·
Am·ccccxiij·capittel an dem·ix·und·xviij·para·
Am·ccccxvij·ca·an dem ende.
Am·ccccxxx·ca·am·v·par·
Für das gicht paralisis genant. Voor de jicht paralisis genoemd.
Am·ij·ca·Avi·am·viij·und·ix·p.
Am·xxij·ca·an dem·vj·pa·
Am·xlj·ca·Dia·an dem·viij·pa·
Am·xxxiiij·ca·pau·am·viij·pa.
Am·cvij·ca·an dem·vj·pa·
Am·cxxxviij·ca·an dem ende.
Am·cxlj·ca·an dem ende.
Am·ccxij·ca·pla·an dem·vij·pa·
Am·ccxiij·ca·das gancz capit·
Am·ccvviij·ca·an dem·vj·pa·
Am·cclxxviij·capitel an den·xij·para·beÿ dem ende.
Am·ccxcviij·ca·an dem ende.
Am·cccvij·ca·an dem ende.
Am·cccix·capitel am·vij·pa.
Am·cccxlvij·capitel paulus an dem·xix·und·xvj·pa·
Am·cccxlix·ca·beÿ dem ende.
Am·ccclv·ca·an dem·v·pa·
Am·ccclxvj·ca·beÿ dem ende.
Am·ccclxxij·ca·beÿ dem ende.
Am·ccclxxvj·ca·an dem ende.
Amccclxxia·ca·an dem ende.
Am·cccxcv·ca·an dem ende.
Am·cccxcix·ca·am·v·pa·
Am·ccccxxij·ca·beÿ dem ende.
Für das wŭtende gegicht in dem leybe. Voor de jicht dat woedt in het lichaam.
Am·xlj·ca·Dia·am·viij·para.
Am·cix·ca·an dem·iiij·pa·
Am·clxxij·ca·an dem·v·pa·
Am·cccxcvj·capitel an den·viij·par·beÿ dem ende.
Für die zerschwollen fŭsse. Voor de gezwollen voeten.
Am·liiij·ca·Pla·am·viij·para.
Am·ccccx·ca·beÿ dem ende.
Für das gegicht in den beÿnen sciatica genant. Voor de jicht in de benen sciatica genoemd.
Am·ccccj·ca·beÿ dem ende.
Item für die lamen glider. Item, voor de lamme leden.
Am·v·ca·Dias·am·viij·pa·
Am·xlvij·ca·Sera·am·v·par·
Am·lxxiiij·ca·an dem·v·pa.
Am·lxxx·ca·Avi·und·pla·am·iiij·und·xv·und·xxij·pa·
Am·cvj·ca·an dem·xj·pa·
Am·cvij·ca·an dem ende.
Am·cxlvj·ca·an dem ende.
Am·cliiij·ca·am·x·pa·
Am·clxxxiiij·ca·beÿ dem ende.
Am·ccxviij·ca·avi·am·v·par·
Am·ccxxviij·ca·am·xiij·par·
Am·cclxix·ca·Rasis am·iiij·pa.
Am·cclxxij·ca·Ga·am·x·pa·
Am·ccc·ca·an dem·ix·pa·
Am·cccxxx·capitel an dem·viij·para·beÿ dem ende.
Am·ccclxxij·ca·an dem·v·pa.
Am·ccclxxiij·ca·pla·am·viij·p.
Am·cccxcix·ca·pla·am·vj·par·
Item für die zerknisten glider. Item, voor de gekneusde leden.
am·iij·ca·Jo·me·am·xv·pa.
Am·v·ca·Ga·an dem·xij·pa·
Am·xij·ca·Sera·bey dem enden.
Am·xx·ca·Avi·an dem·vj·pa·
Am·liij·ca·Dia·am·iiij·pa·
Am·lxxxix·capitel Joha·mesue an dem·jx·pa·
Am·xcv·ca·an dem·iiij·pa·
Am·cxxxviij·ca·am·iiij·pa·
Am·clv·ca·beÿ dem ende.
Am·clxxxix·ca·an dem·iiij·pa·[505]
Am·cxcv·ca·an dem·vij·pa·
Am·cxcix·ca·an dem·xij·pa·
Am·cclij·ca·pli·am·iiij·pa·
Am·cccxlij·ca·an dem·xj·pa·
Am·cccxlij·ca·an dem·xj·pa·
Am·ccclxj·ca bey dem ende.
Am·ccclxix·ca·am·vj·pa·
Am·cccc·ca·an dem·xj·pa·
Für gelivert geblŭte. Voor gestold bloed.
Am·xxiiij·ca·am·vij·pa·
Am·xxxij·ca·Dia·an dem ende.
Am·lxxxvj·ca·an dem ende.
Am·cxiiij·ca·Dia·am·ix·pa·
Am·cxlviij·ca·an dem ende.
Am·cclv·ca·pli·am·v·pa·
Am·cccxlviij·ca·Dia·am·ix·p·
Wôlicher in dem leibe zerbτochen wåre. Wie in het lijf gebroken is.
am·xij·ca·an dem·xj·pa·
am·xvij·ca·am·vj·pa·
am·lxv·ca·Dia·am·x·pa·
am·cxj·ca·an dem·viij·pa·
am·cliij·ca·an dem ende.
am·cxcvij·ca·an dem·iij·pa·
am·cccxlij·ca·an dem·viij·pa.
am·ccclxxj·ca·an dem·vj·pa·
Für den bτuch der jungen kinder als zům dicker male geschicht den kneblin. Voor de breuk van de jonge kinderen zoals vaak gschiedt bij jonge knaapjes.
am·cliij·ca·an dem anfang.
Für das kalte. Voor de koude.
am·ij·ca·an dem ende.
am·iij·ca·an dem·x·pa·
am·xv·ca·Ga·am·xiiij·pa·
am·xxj·ca·pla·am·vj·pa·
am·xvij·cap·alman·an dem ende.
am·xxiij·ca·Dia·am·xiij·pa.
am·xxv·ca·Dia·am·viij·pa·
am·liij·ca·Dia·am·x·pa·
am·lv·ca·an dem·xij·pa·
am·lxxxiij·am·iiij·pa·
am·clxxxvj·ca·an dem·v·para·
am·ccvij·ca·pla·am·vj·pa·
am·cclxxix·ca·an dem·ij·pa·
am·cclxxxj·ca·an dem·ij·pa·an dem ende.
am·ccxcix·ca·an dem·xiiij·para·beÿ dem ende.
am·cccj·ca·Dia·an dem·xviij·pa.
am·cccij·ca·Ga·am·xvj·pa·
am·ccciiij·ca·an dem ende.
Am cccvj·ca·an dem·xj·pa·
am·cccviij·ca·Dia·am·ij·pa.
am·cccxxxvj·ca·am·xxiiij·pa.
am·cccxliiij·ca·an dem·iij·pa·
am·ccclxxv·ca·am·xj·pa·
am·cccxcix·an dem·vij·pa·
für febres genant quotidianas. Voor vijfdaagse malariakoortsen.
am·xlj·ca·an dem ende.
am·lj·ca·Jo·me·am·vij·pa·
am·cxlj·ca·am·iiiij·und·v·par·
am·clxj·ca·am·xj·pa·beÿ dem end.
am·cccxcv·ca·an dem ende.
am·cccxcix·ca·am ende.
Für febτes genant tercianas. Voor derdedaagse malariakoortsen.
am·clxvij·ca·am·v·pa·
am·ccxxiij·ca·an dem·xvij·par·beÿ dem ende
am·cccxlij·ca·an dem ende.
am·cccxcvj·ca·an dem·vij·pa·
am·cccxcvij·ca·an dem ende.
am·ccccxij·ca·an dem·vj·pa·
Für febτes quartanas. Voor vierdaagse malariakoorten.
am·vij·ca·Dia·an dem·x·pa·
am·xix·ca·an dem ende.
am·lxxv·ca·dia·am·xxj·pa.
am·cix·ca·an dem·iij·pa·
am·clxv·ca·am·xx·pa·
am·clxix·va·an dem·iiij·pa·
am·clxxxiiij·ca·an dem·iij·par·
am·ccxv·ca·an dem·iiij·pa·
am·ccxl·ca·an dem ende.
am·cclxiiij·ca·an dem·ij·pa·[506]
Am·cclxxvij·ca·am·xvij·pa·
Am·cccij·ca·Galie·am·xiiij·pa·
Am·cccvj·capi·an dem·vij·und·viij·par·
Am·cccvij·ca·an dem·x·pa·
Am·cccviij·ca·an dem ende.
Am·cccix·ca·an dem·xj·pa·
Am·cccxxix·ca·Sera·am·iiij·p·
Am·cccxxxix·ca·an dem ende·
Am·ccclxxv·ca·am·iij·pa·
Am·ccccxij·ca·am·ix·pa·
Am·ccccxiiij·ca·beÿ dem ende.
Am·ccccxxx·ca·bey dem ende
Wôlicher an seinem leÿbe zů tronsen wår von dem fieber. Wie aan zijn lijf te vrezen is voor de koorts.
Am·xciiij·ca·am·ij·pa·
Für den schlag appoplexia genant. Voor de slag appoplexia genoemd.
Am·xxij·ca·plate·am·vj·pa·
Am·xlj·ca·Dias·am·xiij·pa.
Am·cxxiij·ca·am·iiij·pa·
Am·ccxxx·ca·am·iij·pa·
Am·ccxxxiiij·ca·an dem ende·
Am·ccclij··ca·plate·am·xiiij·pa·
Am·ccclxxiij·ca·am·xij·pa·
Am·ccccx·ca·am·xxviij·pa·
Am·ccccxij·ca·an dem ende·
Was die fallenden such vertreÿbt epilentia genant. Wat de vallende ziekte verdrijft, epilentia genoemd.
Am·x·ca·Sera·am·v·pa·
Am·xxiij·ca·am·xxvij·pa·
Am·xxviij·ca·beÿ dem ende·
Am·xxxij·ca·plin·am·iiij·pa·
Am·xxxviij·ca·am·ende·
Am·xlvj·ca·am·xij·pa·
Am·liij·ca·Diasc·am·vj·pa·
Am·lvij·ca·avi·am·v·pa·
Am·lxxv·ca·Sera·am·xxv·pa·
Am·ciiij·ca·avi·am·vj·pa·
Am·cxvij·ca·an dem ende·
Am·cxxiiij·ca·Sera·am·x·pa.
Am·clxxxvij·ca·beÿ dem ende.
Am·cclv·ca·am·vij·pa·
Am·ccxcvij·ca·plate·an dem·vj·und·x·und·xj·pa·
Am·ccxcviih·ca·an dem·xij·und·xiij·pa·
Am·cccvj·ca·avi·am·v·pa·
Am·ccclix·ca·an dem·vj·pa·
Am·ccclxviij·ca·am·v·pa·
Am·ccccxij·ca·beÿ dem ende.
Was die fallenden sucht bτingt. Wat de vallende ziekte brengt.
Am·vj·ca·Galie·am·xix·pa·
Was die melancoley vertreibt. Wat de melancholie verdrijft.
Am·xvj·ca·plate·am·xj·pa·
Am·xxviij·ca·Halÿ·am·viij·p·
Am·xlvj·ca·an dem ende·
Am·lvj·ca·plate·am·v·pa·
Am·lxv·ca·Ser·am·xvij·xix·pa.
Am·ccxl·ca·Se·am·ij·und·iiij·p·
Am·cclxxiij·ca·Sera·am·vij·pa.
Am·cccxxxiiij·ca·an dem·j·pa·und·an dem ende·
Am·cccxlij·ca·am·v·pa·
Was schwåre treümme vertreybet. Wat zware dromen verdrijft.
Am·xxxviij·ca·avi·am·viij·pa·
Am·cxxx·ca·Dias·am·viij·par·
Am·ccxcij·ca·plate·am·iij·par·
Was den schlaff bτinget. Wat de slaap brengt.
Am·xiiij·ca·avi·und·plin·am·ij·und·xviij·pa·
Am·xxxv·ca·plate·am·xvij·pa·
Am·lxxxvj·ca·Isaac·am·iij·pa.
Am·cxix·ca·an dem·viij·pa·
Am·ccxvij·ca·an dem ende·
Am·ccxxiij·ca·Sera·am·ix·par·und an dem ende·
Am·cclvij·ca·avi·am·iij·unnd·vij·pa·beÿ dem ende·
Am·ccxcix·cap·an dem·viij·und·xij·par·
Am·cccxij·cap·am·iij·und·vj·pa·[507]
am·cccxiij·ca·an dem·vj·pa·
am·ccccxiij·ca·Jo·me·am·xj·p.
am·ccccxxij·ca·an dem·iiij·pa·
für vergift. Voor vergif.
am·ij·ca·Pla·an dem·xv·pa.
am·vj·capitel an dem·x·pa.
am·xv·ca·Galie·am·xv·pa.
am·xx·ca·Pli·an dem·xiiij·pa.
am·xxxiij·capittel Diascoτides an dem viij·und·xj·pa·
am·liij·ca·Dia·an dem·v·pa·
am·lxxv·ca·Ser·am·xxiiij·pa·
am·clxxix·ca·an dem·v·pa.
am·cxcv·capitel an dem·xj·pa.
am·cxcix·ca·Ser·am·x·pa·
am·cclxxxj·ca·Ga·am·vj·pa
am·ccc·capitel am·xxij·pa.
am·cccxxxvj·ca·pla·xix·pa.
am·cccxxxviij·ca·am·iiij·pa·
am·cccxl·ca·an dem·v·pa·
am·ccclxxix·ca·am·iij·pa·
am·cccxcvj·cca·an dem·vj·pa.
am·ccccv·ca·am·v·und·vij·pa.
am·ccccxij·ca·am dem·v·pa·
am·ccccxviij·ca·am·ix·pa·
Das dir kein zaubereÿ oder gifft schade. Dat je geen toverij of vergif beschadigt.
am·j·capitel am·x·pa·
am·liij·capitel an dem·v·pa·
Am·lxxiiij·ca·an dem·v·pa·
Am·lxxix·ca·an dem·iiij·pa·
Am·cxxx·ca·Dia·am·ix·pa.
Am·cclxj·capitel am vj·pa·
Am·ccxcv·ca·an dem ende.
Am·cccix·ca·an dem·iiij·pa·
Am·cccx·ca·an dem·ij·pa·
Für eins gifftigen thieres biþ. Voor een giftig dierenbeet.
·Am·ij·ca·Dia·am·xxj·pa·
Am·iiij·ca·pla·an dem·xv·pa.
Am·v·ca·Dia·am·ij·pa.
Am·x·ca·Dia·an dem·x·pa.
Am·xj·capitel an dem ende.
Am·xiij·ca·an dem·xij·pa·
Am·xxj·ca·Dia·am·vij·pa.
Am·xxiij·ca·Dia·am·viij·pa·
Am·lxxcij·ca·an dem ende.
Am·lxxij·capitel Ypo·an dem·iij·und·viij·pa·
Am·lxxvij·capi·an dem ende.
Am··clv·cap·an dem end.
Am·clxxxvij·ca·an dem·ij·par·
Am·cxcj·ca·an dem·xiiij·pa·
Am·ccli·ca·an dem·xviij·pa.
Am·cclx·v·ca·am v·pa·
Am·cclxxvij·va·Pli·am·xv·pa.
Am·cclxxxviij·ca·am ende.
Am·cccij·capitel an dem vj·und·xvi·para·
Am·cccxxxviij·ca·am·vij·pa.
Am·cccxlvij·ca·an·dem·x·pa.
Am·ccclij·ca·Pli·am v·pa.
Am·ccclxxij·ca·beÿ dem ende.
Am·cccxcvij·ca·an dem·iiij·pa.
Am·cccc·capitel am viij·pa·
Für bisz der dobendigen hunde. Voor de beet van een dolle hond.
Am·iiij·ca·pla·am·cv·pa·
Am·v·ca·Dia·an dem·iij·pa·
Am·xxxv·ca·an dem·xv·pa·
Am·xiij·ca·Ser·beý dem ende.
Am·lxxxvj·ca·an dem·xj·pa·
Am·clxxiiij·ca·an dem·iij·pa.
Am·clxxv·ca·am·viij·par·
Am·cxcix·ca·Ser·am·ix·pa.
Am·ccl·capitel an dem v·pa.
Am·cclj·ca·an dem·xviij·pa.
Am·cccviij·ca·an dem·xvij·pa.
Am·ccccx·ca·Serapio an dem x·und·xxxiij·pa·
Wo eÿn spÿnne oder wespe oder nater gestichet. Wie een spin of wesp of adder steekt.
Am·xiij·ca·Ser·am·xiiij·pa·(J·j·)[508]
Am·xxxj·ca·an dem ende.
Am·cviij·ca·an dem·ij·pa.
Am·ccc·ca·an dem·xiiij·pa·
Am·cccix·ca·am·iij·und·x·pa·
Item wôlicher ein spynnen geessen hette. Item, wie een spin gegeten heeft.
Am·xxxj·capitel am vj·pa.
Do ein bÿnen gestichet. Die een bij steekt.
Am·xij·ca·Avi·an dem·xij·pa.
Am·cccxlviij··ca·an dem·xiij·par·
Das die bÿnen·in dem stock beleÿben. Dat de bijen in de korf blijven.
Am·xxj·ca·Dia·am·viij·pa.
Am·clxxv·ca·an dem·xx·pa·beÿ dem ende.
Das kein gifftiges thiere in deinem hauþ beleibet. Dat geen giftig dier in je huis blijft.
Am·j·ca·Dia·an dem·xx·pa·
Am·ij·ca·Pla·avi·und·Dia·an dem·xvj·und·xviij·und·xx·pa.
Am·iiij·ca·pla·am·xvj·pa.
Am·lxxviij·ca·an dem anfange.
Am·lxxxix·ca·an dem ende·
Am·cxlvj·ca·an dem·x·pa·
Am·clxxiiij·capitel an dem·iiij·para·beÿ dem ende.
Am·clxxix·ca·an dem·vj·pa·
Am·cccix·ca·Ser·am·xj·p.
Am·cclxxvij·ca·am·xvj·pa·
Am·ccclxxviij·ca·an dem·xj·pa·
Das dir der teüfel keinen schaden zů fŭge. Dat de duivel je geen schade toevoegt.
Am·j·ca·Dia·an dem·xj·pa.
Am·lxx·ca·pla·an dem·ix·par·
Am·lxxix·ca·an dem·iij·pa.
Am·clxxix·ca·an dem ende.
am·cciiij··ca·Dia·am·iij·pa·
am·cclxj·ca·an dem·vj·par·
am·ccxcviij·capitel an dem·vj·und·vij·pa·
wolicher seynem leibe schlangen krotten oder ander gifftige thiere hette. Wie in zijn lijf slangen, padden of andere giftige dieren heeft.
Am·lxviij·ca·pla·an dem vij·pa·
Für den krampff spasmus genant. Voor de kramp spasmus genoemd.
am·xxj·ca·Pla·an dem·x·pa.
am·lxxiiij·ca·Galienus an dem vj·pa·beÿ dem ende.
am·lxxv·ca·Ser·am·xxviij·pa·
am·cvj·capitel am x·pa.
am·cxxiiij·ca·Ser·am·xiiij·pa·
am·clxix·ca·avi·an dem·xj·pa·
am·cccix·ca·an dem viij·pa·
am·cccxcviij·ca·an dem ende.
am·ccccxxvj·ca·am·ij·pa·
Das du nicht mŭde werdest von geen. Dat u niet moe wordt van gaan.
am·j·ca·Dia·und·Pli·an dem·xix·und·xxiij·pa·
am·v·ca·Ga·an dem·xiiij·pa.
am·cviij·ca·an dem·v·pa·
Für die dτunkenheýt. Voor de dronkenschap.
am·iij·ca·avi·am·xxj·pa·
am·xiij·ca·plinius am·xxj·pa·bey dem ende.
am·xxxv·cap·circa instans beÿ dem ende am·xxix·pa·
am·c·ca·pla·an dem·vj·pa·
am·ccciij·ca·an dem·xiij·pa·
am·cccxij·ca·an dem ende.
am·ccccxiij·ca·am·xiiij·pa.
Das dir das wasser nit schadet dz du trinckest in der hÿcz. Dat je het water niet schaadt dat je drinkt in de hitte.
am·iiij·ca·an dem ende.
Wo von du fast lachest. Waarvan u vast lacht.
am·vij·capitel an dem xj·pa·
Item wo von der mensch balde grae wirt. Item, waarvan een mens gauw grauw wordt.
am·cxix·ca·beÿ dem ende.
Wôlicher alle zeÿt jonck geschaffen wil sein·[509] Wie altijd jong geschapen wil zijn.
Am·clxxv·capittel an dem·xix·pa·an dem ende.
Am·cclxxiij·ca·an dem ende.
Wiltu ein schone lautere haut machen am leÿbe. Wil u een schone zuivere huid maken aan het lijf.
Am·xlvij·ca·Ga·am·ix·pa·
Am·cxxxij·ca·an dem·iij·pa·
Am·ccccvj·ca·an dem·iij·pa.
Am·cxliij·capitel am·ij·pa.
Am·clxx·ca·an dem v·und·xj·pa·beÿ dem ende.
Am·cccxl·ca·am·ij·und·xj·pa·
Wilt du ein schônes lautter angesicht machen. Wil u een schoon zuiver aanzicht maken.
Am·cxxxiiij·ca·an dem v·para.
Am·cl·capitel an dem end.
Für den harwurm an dem leibe. Voor de haarworm aan het lijf.
Am·v·ca·Galie am·xj·pa.
Am·lxxxvj·ca·an dem·x·pa·
Für den wurm an dem finger. Voor de worm aan de vinger.
Am·clxxxv·ca·an dem·vj·pa.
Am·ccc·ca·an dem·xviij·pa·
Am·cccxlvj·ca·an dem iij·pa.
Am·ccccxxviij·ca·an dem ende.
Item für faulung des geblŭtes der feüchtung in dem leib. Item, voor vervuiling van bloed van de vochtigheid in het lijf.
Am·iij·ca·Jo·mesue am·xiij·p·
Diegene die de gal overloopt.
Am·xiij·ca·Pli·am·xvij·pa·
Item für das schlicken singularis genant. Item, voor dat slikken singularis genoemd.
Am·xiiij·capitel Rabbÿ moÿses an dem·xiij·pa·
Am·lxxiij·capittel Serapio an dem iiij·und·vj·pa·
Wiltu das dir ein nagel auf dem finger oder zehen wachs. Wil u dat een nagel op de vinger of op de tanden groeit.
Am·xvij·capitel Diascoτides an dem·x·pa·
Item wie du ein nagel abeczest von dem finger oder von dem zehen. Item, hoe u een nagel afeet van de vinger of van de tanden.
Am·xlviij·ca an dem ende.
Item wilt du haben eÿn kale haudt an deÿnen leÿbe oder hare auþ áczen. Item, wil u hebben een kale huid aan uw lijf of haar afeten.
Am·xxvj·ca·Ga·am·xij·pa.
Am·xliiij·capittel Diascoτides an dem·ix·pa·
Am·cccxcv·ca·an dem·x·pa·
Den pferden wunden heÿlen auff dem ruck oder anderswo. De de paardenwonden helen op de rug of ergens anders.
Am·xj·ca·Pli·am·v·pa·
Am·ccccxj·ca·an dem·iiij·pa.
Item wilt du machen ein gůtte krefftigung von kÿrsen. Item, wil u maken een goede versterking van kersen.
am·cxx·ca·an dem ende.
Was dem siechen menschen grosse krafft bτinget. Wat de zieke mensen grote kracht brengt.
am·xlix·capitel Paulus an dem xvij para·
Was den krancken leüten gůte seÿ. Wat de zieke mensen goed is.
am·ccxj·capitel avicenna an dem anfang.
Item wilt du machen gar ein gůt kappen wasser. Item, wil u maken erg een goede koppenwater.
·am·ccxj·ca·an dem ende.
Item wôlicheτ erkaltet wåre an seinem leÿbe. Item, wie verkouden is aan zijn lijf.
·am·iiij·ca·Pla·an dem·ix·pa.
am·viij·ca·an dem·j·pa·
am·cvij·ca·avi·an dem·ix·pa·
am·cccxliij·ca·beÿ dem anfang.
am·ccclxxxiij·ca·avi·v·pa·
Wilt du das ein leÿn zeichen der andern haut geleich. Wil u dat likteken op de andere huid lijkt.
am·lxiij·c·m·viij·p·beÿ dem end.
am·lxxv·ca·Dia·am·xx·pa·
am·clv·ca·an dem·v·pa·
am·ccxxj·ca·Dia·am·viij·para.
am·cccviij·ca·am·xviij·pa.(J·ij·) [510] beÿ dem ende.
Am·ccccxxiiij·ca·an dem·ij·pa·
was den zoτen und traurigkeÿt·benýmmet. Wat de toren en treurigheid beneemt.
Am·cliiij·capitel an dem·xj·pa.
Am·ccxcj·capitel an dem·xiij·p.beÿ dem ende.
Am·ccclxxv·ca·an dem·x·pa.
Item was den menschen fast machet schwiczen. Item, wat de mensen vast maakt zweten.
Am·xix·ca·an dem·xj·para·
Am·xxiij·ca·an dem·xxvij·para.
Am·lv·c·Serapio am·vj·pa.
Am·lxviijca·an dem·viij·par·
Am·lxxvij·capitel beý dem ende.
Am·ccxxv·ca·Ga·am·v·pa·
Am·ccxxviij·ca·an dem·x·par·
Am·ccxlv·ca·an dem·iij·pa·
Am·cccxiij·ca·an dem·iij·pa.
Am·ccccxiij·ca·an an dem·vij·para.
Am·cccxv·ca·an dem·iiij·para.
Am·cccxliij·ca·an dem ende.
Am·ccccx·capitel an dem·xxij·p.und beÿ dem ende.
Am·ccccxv·ca·Pau·am·v·pa·
Am·ccccxxxiiij·ca·an dem·x·pa·
Item wôlicheτ fast stincket von schweiþ. Item, wie vast stinkt van zweet.
·Am·lxxv·ca·an dem·xxxij·pa.
Am·clxxvij·ca·am·vj·pa·
Am·cccliij·ca·Pla·am·xiij·pa·
Wilt du einen bôsen gerauche machen von teüfels trecke genant asa fetida. Wil u een kwade reuk maken van duivelsdrek genoemd asa foetida.
Am·xlj·ca·an dem·xvj·pa·
Das du wenest es lauffe alles vol stern. Dat u wenst dat alles loopt vol sterren.
Am·lxxxiij·ca·an dem ende.
Was die meüse tôdtet. Wat de muizen doodt.
Am·xl·ca·Serapio am·v·pa·
Am·clxv·ca·an dem·xvj·pa·
Am·ccccxv·ca·beÿ dem ende.
Wilt du daz dich die leüt hassen. Wil u dat de mensen u haten.
Am cxcvij·ca·an dem ende.
Was die fliegen tôdtet. Wat de vliegen doodt.
Am·clxv·ca·an dem·xvij·pa·
Item wie du deinen wein gůt machest. Item, hoe u ue wijn goed maakt.
Am·lxxv·capittel Dÿascoτdes an dem·xiiij·pa·
Item wilt du daz ein han ein gancze nacht kråe. Item, wil u dat een haan de hele nacht kraait.
Am·xxxvij·capittel Dÿascoτides an dem·xv·pa·
Item wilt du das der hagel nit in dein hauþ schlage. Item, wil u dat de hagel niet in uw huis slaat.
Am·cxxx·ca·an dem·iij·pa.
Item wilt du dauben fahen mit den henden. Item, wil u duiven vangen met de handen.
Am·clxv·ca·an dem·xxv·pa.
Item wie du vil tauben zůsamen bτingest. Item, hoe u veel duiven tezamen brengt.
Am·ccccxij·ca·an dem ende.
Wilt du das dein dauben wider zů hauþe fliegen. Wil u dat uw duiven weer naar huis vliegen.
Am·xxxviij·ca·an dem·v·pa.
Das dich die hund nicht an bellen. Dat uw hond niet blaft.
Am·xcix·capitel an dem·v·pa·beÿ dem ende.
Wilt du eÿnen esel scheÿssen machen. Wil u uw ezel aan het schijten maken.
Am·ccxxiij·capitel Platearius am·xvj·pa·beÿ dem ende.
Wilt di wissen ob eÿn maget jungkfrauwe seÿ oder nitt. Wil u weten of een maagd jonkvrouw is of niet.
Am·cciiij·ca·an dem ende.
Item wôlicher hübsche rede oder woτt wil spτechen. Item, wie mooie praatjes of woorden wil spreken.
Am·ccxlij·ca·an dem·v·pa·
Item wilt du das ein steÿne bτÿnn in dem wasser. Item, wil u dat een steen brandt in het water.
Am·cciiij·ca·Alber·am·iiij·pa·
Wie du ein gancz jare feüer [511] veτwarest in der eschen. Hoe u een gans jaar vuur bewaard in de as.
am·ccxviij·capitel am·ij·para·
Item wilt du in deiner handt glüende eysen tragen das es dich nit bτennet. Item, wil u in uw hand gloeiend ijzer dragen zodat het u niet brandt.
am·ccxlix·capitel Dÿascoτides an dem·x·par·beÿ dem ende.
Das eÿn todter leichnam in dem erdtrich unverzeret bleÿbe. Dat een dood mlichaam in het aardrijk onverterd blijft.
·am·lxxv·cap·an dem·xxij·par·
Das die motten dem tůche oder deinen kleÿdern nicht schaden zůfügen. Dat de motten de doeken of uw klederen geen schade toevoegen.
am·cxvj·ca·Ser·an dem·vij·p·
Wilt du gůt seÿffen machen. Wil u goede zeep maken.
am·cxxxvj·cap·an dem·vij·pa·
Wilt du quecksilber tôdten. Wil u kwikzilver doden.
am·xl·capitel an dem ende.
Item wôlichem quecksilber in den leib káme. Item, wie er kwikzilver in het lijf komt.
Am xl ca·Diascoτi·am·vj·pa·
Item wđlichem kinde der nabel zů ferτ auþgienge. Item, wiens kind de navel te ver uitgaat.
am·cliij·capi·an dem·j·pa·
Wđlicher ein geschwer hette in der wurczel eines nagels an henden oder an fŭssen. Wie een zweer heeft in de wortel van een nagel aan handen of aan voeten.
am·clxxij·capitel an dem·ij·para.
Zû geschwern in den dårmen oder weethum darjnn. Tot de zweren in de darmen of pijn daarin.
am·cxiiij·capitel an dem·v·pa beÿ dem ende.
am·cclvj·ca·an dem·xv·pa·
am·ccccxvj·ca·an dem·xj·pa·
Dem die haut abe geet von vil geen oder arbeÿt. Die de huid afgaat van veel gaan of arbeid.
·am·cclij·capitel an dem·ij·par·
Wôlicher nit wol schlinden mage. Wie niet slikken mag.
am·cclxxxix·capittel Dÿascoτides an dem·iiij·para·
Item wôlicher auff ein ader geschlagen wåre. Item, wie op een ader geslagen is.
am·ccxc·capitel an dem·viij·pa.
Item für den bτant des krautes nesseln. Item, voor de brand van de brandnetels.
am·ccxc·capitel bey dem ende.
Für geschweren in dem afftern. Voor zeren in het achterste.
am·xcj·capitel an dem·viij·pa.
Item für die schwarczen flecken an dem leÿbe. Item, voor de zwarte vlekken aan het lijf.
am·ccxcvij·ca·avi·am·xj·para.
Für ein kranckheÿt incubus genant das ist der in de schlaffe getrucket wirt das er weder reden noch schτeÿen mag. Voor een ziekte incubus genoemd, dat is die in de slaap gedrukt wordt zodat hij niet praten of schreien mag.
am·ccxcviij·ca·an dem·x·pa·
Für hicz des summers. Voor hitte van de zomer.
am·cccj·capitel an dem·x·para.
Für die zerschwollen kele. Voor de gezwollen keel.
am·cccv·capieel an dem·x·und·xiij·para·
Das die meüse oder andere thiere das bappeÿer nicht essen darauff geschτiben ist. Dat de muizen of andere dieren dat papier niet eten daarop geschreven is.
am·iij·capitel Johannes mesu·an dem·xiiij·pa·
Item eÿn gůtte wundt salbe zů machen. Item, een goede wondzalf maken.
Am cccxvj·ca·das gancz capit·
Dem den hals geschwollen wer. Die de hals gezwollen is.
am·cccxxviij·capi·beÿ dem ende.
Item für die flechten am leib. Item, voor de vlekken aan het lijf.
am·cccxxxiij·ca·an dem·vij·pa·
am·ccccxxviij·cap·bey dem ende.
Wôlicher in dem schlaff redet. Wie in de slaap praat.
am·cccxxxv·capit·an dem ende.
Was den knoblauch rauche vertreÿbet auþ dem hals. Wat de knoflook geur verdrijft uit de hals.
am·cccxxxvj·capitel platearius an dem·xviij·para·
am·ccccxxxiij·capitel an dem·iij·und·vij·para·(J·iij·)[512]
Für dÿe uτschlechten variole und moτbelli genant. Voor de oerslechte variole en morbelli genoemd.
Am·cccxxxvj·ca·an dem ende.
Am·cccxlj·ca·an dem·vj·para·
Am·cccxlix·ca·an dem ende.
Am·ccccij·va·an dem ende.
Item was die fisch todtet in dem wasser. Item, wat de vissen doodt in het water.
Am·ccccxj·ca·an dem ende.
Item was dye fisch bτinget in das necz. Item, wat de vissen brengt in het net.
Am·cccxxxvij·ca·an dem ende.
Item wilt du fisch fahen mit den henden. Item, wil u vis vangen met de handen.
Am·ccccxcv·capitel an dem·xvj·para·bey dem ende.
Item was einen stinckenden atem machet. Item, wat een stinkende adem maakt.
Am·cccxxxix·ca·beÿ dem anfang.
Item das die leüte wenen dz hauþ lauffe vol schlangen. Item, dat de mensen wanen dat het huis vol slangen loopt.
Am·xlvij·ca·an dem·xvij·para.
Item was den frauwen dÿe geburt hindert. Item, wat de vrouwen bij de geboorte hindert.
Am·ccclxj·capitel an dem ende·
Was die wantleüse tôdtet. Wat de wandluizen doodt.
Am·ccclxj·capitel an dem ende·
Was dem menschen grosse sucht und kranckheÿt bτinget. Wat de mense grote zucht en ziekte brengt.
Am·ccclxij·ca·an dem ende.
Für weethum in dem rucken. Voor pijn in de rug.
Am·ccclxiiij·ca·an dem ende.
Item was das fÿhe balde feÿst machet. Item wat dat veel gauw vast maakt.
Am·ccclxvij·ca·an dem·vj·pa.
Für die kelte des winters. Voor de koudheid van de winter.
Am·ccclxviij·ca·Dia·am·vj·p.
Für die hicz der sunnen. Voor de hitte van de zon.
Am·ccclxxxviij·ca·an dem ende.
Das den jungen kinden nitt bôses zůfal. Dat de jonge kinderen geen kwaads toevalt.
Am·cccxcix·ca·an dem·iiij·pa·
Item dz du sicher seÿest voτ deinen veinden. Item, dat u zeker bent voor uw vijanden.
Am·ccccx·capitel an dem ende.
Das dir das schτepffe eÿsen oder schτepff kopff nicht schade nach dem schτepffen. Dat u geen sscherpe ijzer of scherpe kop niet beschadigt na het schrappen.
Am·cclv·capitel am·iiij·pa·
Wôlicher man und frauwe begerent einen sun oder tôchter zů machen. Welke man en vrouw begeert een zoon of dochter te maken.
Am·cclx·capitel an dem·v·und·vj·para·
Am·ccclv·capittel an dem ende.
Was mager machet. Wat mager maakt.
Am·xvj·ca·Dia·an dem·v·para.
Am·ccv·cap·beÿ dem ende.
Am·ccix·ca·Serapio·am·ij·pa.
Am·ccxxix·ca·an dem ende.
Am·cccxxxv·ca·an dem·iij·par·
Am·ccccvj·ca·an dem ende.
Was magern leüten gůt seÿ. Wat voor magere mensen goed is.
Am·cclxxxvij·ca·an dem·v·para·
Was feÿst machet. Wat vet maakt.
Am·cclxxx·capittel an dem anfang und beÿ dem ende.
Was die flôhe tôdtet. Wat de vlooien doodt.
Am·cclxxxvj·ca·an dem·vj·pa.
Das du dein gest frolich und wol gemůt machest. Dat u uw gasten vrolijk en welgemoed maakt.
Am·ccccxij·ca·an dem·viij·par·
Wilt du wissen ob ein siecher sterbe oder genese. Wil uw eten of een ziekte sterft of geneest.
Am·ccccxij·ca·Pla·am·x·par·
So dem jungen kinden die haut abgeet under den armen. Zo bij de jonge kinderen de huid afgaat onder de armen.
Am·ccccxvij·ca·an dem·ij·par·
Die flecken zů vertreiben die von der sunnen kommen. De vlekken te verdrijven die van de zon komen.
Am·ccccxx·capitel an dem ende·
Was die raczen tôdtet. Wat de ratten doodt.
Am·ccccxxij·ca·an dem ende. [513]
Die würmlin zů vertreyben die in den schweiþlôchern stecken der jungen kinde. De wormpje te verdrijven die in de zweetgaatjes steken van de jonge kinderen.
Am·ccccxxv·ca·an dem·vij·pa·
Dysz sind die capitel der kreüter nach ordenung des alphabets. Kruiden op naam.
Dit is het kapittel van de kruiden naar ordening van het alfabet. 2de Duitse naam na het kapittelnummer is zo het staat in betreffende kapittel.
(1. Voorrede)
(1. Inleiding)
Arthemisia beÿfůþ an dem·j·cap. 1. Beyfucz. Bijvoet. (Artemisia vulgaris)
Abzotanum stabwurcz am·ij·ca· 2. Stabwurcz. Staafkruid. (Artemisia abrotanum)
Absinthium wermůt am·iij·cap. 3. Wôrmůt, Alsem. (Arthemisia absinthium)
Allium knoblach am·iiij·cap. 4. Knoblach. Knoflook.(Allium sativum)
Agrimonia odermÿnge am·v·c. 5. Odermynge, Agrimonie. (Agrimonia eupatoria)
Appium eppich an dem·vj·ca. 6. Eppich, Selderij. (Apium graveolens)
Appium silvestre wilde eppich an dem·vij·capitel. 7. Wilden eppich. Waterhanenvoet, wilde selderij. (Ranunculus sceleratus)
Appium rusticum bauren eppich an dem·viij·capitel. 8. Bauern eppich. Watermerk. (Sium latifolium)
Appium emoτroidarum fickblatern eppich an dem·ix·ca· 9. Feuchtblatern eppich. Speenkruid. (Ranunculus ficaria)
Astrologia rotunda holwurcz an dem·x·capitel. 10. Holwurcz. Holwortel. (Corydalis cava)
Aristologia longa osterlucÿ an dem·xj·capitel. 11. Osterluczie. Pijpbloem. (Aristolochia longa)
Aliea ÿbisch an dem·xij·capitel. 12. Eybisch. Heemst. (Althaea officinalis)
Acetosa saurampfer am·xiij·ca. 13. Zurig. Sauerampfer. (Rumex acetosella en Rumex acetosa)
Anetum dille am·xiiij·ca· 14. Dille. Dylle. (Anethum graveolens)
Anisum ånÿþ an dem·xv·cap· 15. Enysz. Anijs. (Pimpinella anisum)
Aarona aaron an dem·xvj·capi· 16. Aron. Aronstaf. (Arum maculatum)
Atriplex schÿþmelde am·xvij·ca. 17. Schyszmelde, Schijtmelde. (Chenopodium vulvaria)
Alleluia kuckeþlauch·xviij·ca· 18. Kuckuszlauch. Klaverzuring. (Oxalis acetosella)
Azarum haselwurcz am·xix·capi· 19. Haselwurcz. Mansoor. (Asarum europaeum)
Affodillus goltwurcz am·xx·ca. 20. Goldwurz. Affodillen. (Asphodelus ramosus)
Acorus geel lilien am·xxj·capi· 21. Geelb lylyen. Gele lis. (Calamus aromaticus)
Ambτosia hirczwurcz·xxij·cap. 22. Hyrczwurcz. Wilde averuit. (Artemisia campestris)
Anthos rosmarÿn am·xxiij·ca· 23. Roszmaryn. Rozemarijn. (Rosmarinus officinalis)
Alkekengi boberellen·xxiiij·cap· 24. Boberellen. Krieken over zee. (Physalis alkekengi)
Astrencz meisterwurcz·xxv·ca· 25. Meysterwurcz. Berendille. (Peucedanum ostruthium)
Accacia schleen safft am·xxvj·c· 26. Schlehensafft. Slehensap. (Prunus spinosa)
Antera das geel semlin in dem rosen an dem·xxvij capitel. 27. Das geel semlein in den rosen. Stuifmeel en meeldraden in rozen. (Antera van rozen)
Auricula muris meüþoτe an dem xxviij·capitel. 28. Mauszoτe. Guichelheil. (Anagallis arvensis)
Avena habern an dem·xxix·capi· 29. Habern. Haver. (Avena sativa)
Astromum astlauch am·xxx·cap· 30. Sjalot. Abschlag. (Allium ascalonicum)
Appollonaria schirling·xxxj·ca. 31. Schyrling. Scheerling. (Doronicum pardalianches)
Alchimilla sýnauwe·xxxij·cap· 32. Synaw. Vrouwenmantel. (Alchemilla vulgaris)
Arboτ glandis eÿchbaum an dem xxxiij·capitel. 33. Eychbaum. Eik. (Quercus robur)
Anacardus elephanten lauþ an dem·xxxiiij·capitel. 34. Elephanten lausz. Olifantenluis. (Semecarpus anacardium)
Amigdalis mandelbaum an dem xxxv·capitel. 35. Mandelbaum. Amandelboom. (Prunus dulcis)
Aloe an dem·xxxvj·capitel. 36. Aloe. Aloë. (Aloë perryi)
Aloes lignum ein holcz also genant an dem·xxxvij·ca· 37. Ein holz. Lignum aloe. (Aquilaria agallocha)
Aurum golt an dem·xxxviij·ca· 38. Gold. Goud. (Aurum)
Argentum silber·am·xxxix·cap· 39. Silver. Zilver. (Argentum)
Argentum vinum quecksilber an dem·xl·capitel. 40. Quecksilber. Kwikzilver. (Argentum vivum)
Asa fetida teüfels dzeck·xlj·cap· 41. Deüfels dreck. Duivelsdrek. (Ferula asa foetida)
Amidum krafft mele am·xlij·c· 42. Kraft mele. Krachtmeel. (Amidum)
Antimonium spieþglaþ an dem xliij·capitel. 43. Spies glasz. Spiesglas. (Antimonium)
Armoniacum ein gummy also genant an dem·xliiij·ca· 44. Gummy. Gom ammoniak. (Ammoniacum)
Alumen alaun an dem·xlv·cap. 45. Alumen. Aluin.(Aluin)
Ambτa walrode an dem·xlvj·ca· 46. Walroτe. (Amber)
Alcama eine baume also genant an dem·xlvij·capittel. 47. Alcamia. Henna. (Lawsonia inermis)
Arsenicum operment·xlviij·ca· 48. Operment, (Arsenicum)
Acetum eþsig an dem·xlix·capi· 49. Eszsig. Azijn. (Acetum)
Aqua wasser an dem·l·cap· 50. Wasser. Water. (Aqua)
Agaricus dannen schwamp an dem·lj·capitel· 51. Dannen schwamme. Dennenzwam. (Tricholoma psammopus)
Agnus castus schaff milche an dem·lij·capitel. 52. Schaffmule. Kuisheidsboom. (Vitex agnus castus)
B.
Betonica betonien am·liij·cap·53. Bethonien. Betonie. (Stachys officinalis)
Buglossa ochsenzung·liiij·cap· 54. Ochsenzungen. Ossetong. (Anchusa officinalis)
Berberis erbsich am·lv·capitel. 55. Erbsich. Zuurbes. (Berberis vulgaris)
Boτago poτrich am·lvj·ca· 56. Poτrich. Bernagie. (Borago officinalis)
Blacte bizancia muscheln·lvij·c. (J·iiij·) (514) 57. Muschel. (Mossel)
Barba jovis hauþwurcz·lviij·ca. 58. Hauszwurcz. Huislook. (Sempervivum tectorum)
Bτuscus ein baume also genant an dem·lix·capitel. 59. Bruscus. Stekende palm. (Ruscus aculeatus)
Bτanca uτsina bernklae·lx·cap· 60. Bernklaw. Berenklauw. (Heracleum sphondylium)
Barba silvana wasserwegerich an dem lxj·capitel. 61. Wasser wegrich. Waterweegbree. (Alisma plantago)
Baucia moτen am·lxij·cap· 62. Mozen. Peen. (Daucus carota ssp. sativus)
Bleta romschkôle am·lxiij·cap· 63. Reynisch kôl. Savoye kool. (Beta vulgaris)
Bleta alba weiþ kôle·lxiiij·capi. 64. Weysz kôl. Witte kool. (Brassica oleracea capitata)
Basilicon basilien am·lxv·ca· 65. Basilien. Basiel. (Ocymum basilicum)
Balsamita balsamkraut·lxvj·ca. 66. Balsam kraut. Balsemkruid. (Tanacetum balsamita)
Bursa pastoτis deschenkrautte an dem·lxvij·capitel. 67. Teschenkraut. Tasjeskruid. (Capsella bursa pastoris)
Bzitonia stickwurcz·lxviij·cap· 68. Stickwurcz oder raselwurcz. Heggenrank. (Bryonia dioica)
Barocus bÿnsauge am·lxix·cap. 69. Bynsaugen. Dove netel. (Lamium album)
Buxus buschbaum am·lxx·cap. 70. Buchszbaum. Buksboom. (Buxus sempervirens)
Behem ein wurczel also genant an dem·lxxj·capitel. 71. Behem. Avond en dag koekoekbloem. (Silene vulgaris)
Bτunella bτaunellen·lxxij·capi· 72. Braunellen. Brunel. (Prunella vulgaris)
Balaustia granalis blůme an dem·lxxiij·capitel. 73. Eyn geavats blûm. Granaatbloem. (Punica granatum)
Bedugar hagendoτn·lxxiiij·cap· 74. Hagendorn. Meidoorn. (Rosa canina)
Balsamus balsambaum·lxxv·ca· 75. Balsambaum. Balsemboom. (Commiphora gileadense)
Bolus armenus rõdtelstein an dem·lxxvi·capitel. 76. Rôdeistein. Rode steen. (Bolus armenus)
Bdellinn ein gummi am·lxxvij·ca· 77. Eyn gummy. Bdellium. (Commiphora africana)
Bombax baumwolle·lxxviij·ca· 78. Baumwolle. Katoen. (Gossypium arboreum)
Berwinca sÿngrün am·lxxix·ca. 79. Syngrün. Maagdenpalm. (Vinca minor)
Bitumen judaicum juden leÿme an dem·lxxx·capitel. 80. Iudenleym, jodenlijm. (Bitumen judaicum)
Bos ein ochs oder rindt·lxxxj·ca. 81. Eyn ochs oder riud. Een os of rund. (Bos)
Butirum butter an dem·lcccij·ca· 82. Butter. Boter. (Butirum)
C.
Centaurea tausent gulden an dem lxxxiij·capitel. 83. Dausent glüdeu. Duizend guldenkruid. (Centaurium erythraea)
Camomilla gamillen blůmen an dem·lxxxiiij·capitel. 84. Gamillen blûmen. Kamillenbloemen. (Matricaria chamomilla)
Celidonia schelwurcz·lxxxv·cap. 85. Schelwůrcz. Stinkende gouwe. (Chelidonium majus)
Cerifolium kerbeln am·lxxxvj·ca· 86. Kerbeln. Kervel. (Anthriscus cerefolium)
Cicuta wunczerling·lxxxvij·ca· 87. Wunczerling. Scheerling. (Cicuta virosa)
Capillus veneris mauerτautte an dem·lxxxviij·capitel. 88. Maurrauten. Muurruit. (Adiantum capillus veneris)
Colubτinia naterwurcz·lxxxix·ca. 89. Naterwurcz. Slangewortel. (Polygonum bistorta)
Canapis hanff an dem·xc·cap· 90. Hanf. Hennep. (Cannabis sativa)
Cucurbita kürbiþ am·xcj·ca· 91. Kürbisz. Courgette. (Lagenaria siceraria)
Cuscuta filczkraut oder seÿde an dem·xcij·capitel. 92. Fylczkraut. Warkruid. (Cuscuta europaea)
Cicoτea wegwarten am·xciij·c· 93. Wegwarten. Witlof. (Cichorium intybus)
Citrullus kÿchern am·xciiij·cap. 94. Kychern. Keker. (Cicer arietinum)
Consolida maioτ walwurcz an dem·xcv·capitel. 95. Walwôrcz. Smeerwortel. (Symphytum officinale)
Consolida regalis ritters blůmen an dem·xcvj·capitel. 96. Rittersporn. Ridderspoor. (Consolida regalis)
Cardo benedictus pzunwurcze an dem·xcvij·capitel. 97. Bornwůrcz. Driedistel. (Cnicus benedictus)
Caput monachi ringel blůmen an dem·xcviij·capitel. 98. Ringelblůmen. Goudsbloem. (Calendula officinalis)
Cinoglossa hundes zung·xcix·c. 99. Hundts zungen. Hondstong. (Cynoglossum officinale)
Citonia küttenbaum am·c·cap· 100. Küdten baum. Kwee. (Cydonia oblonga)
Cardo disteln an dem·cj·capitel. 101. Distel. Distel. (Carduus en Sonchus oleraceus)
Camepitheos ýe lenger ÿe lÿeber an dem·cij·capitel. 102. Camepÿtheos. Gamander. (Ajuga chamaepitys)
Cepe zwÿbeln an dem·ciij·cap· 103. Zwibeln. Uien. (Allium cepa)
Coziandτum coτiander am·ciiij·c· 104. Coτiander. Koriander. (Coriandrum sativum)
Cheuri geel feÿeln am·cv·ca· 105. Geel feyel. Muurbloem. (Erysimum cheiri)
Coτdiaca herczgespan·cvj·cap. 106. Herczgespan. Hartgespan. (Leonurus cardiaca)
Costus costen an dem·cvij·cap· 107. Costen. Kostus. (Costus speciosus, Auclandia costus, Saussurea lappa)
Cervibolitus hÿrczschwam an dem·cviij·capitel. 108. Hyrszschwammen. Hertezwam. (Elaphomyces cervinus)
Cripula blůtwurcz am·cix·cap. 109. Blůtwurcz. Zonnewende. (Heliotropium europaeum)
Caudela wulkraut am·cx·ca· 110. Wulkraut. Toorts. (Verbascum phlomodes)
Cipτessus cipτessen am·cxj·capi· 111. Cippτesz. Cipres. (Cupressus sempervirens)
Cyperus wilden galgen an dem cxij·capitel. 112. Wilder galgan. Wilde galigaan. (Cyperus longus)
Cinamomum zÿmmetrinden an dem·cxiij·capitel. 113. Zymetrinden oder kanel. Kaneel. (Cinnamomum zeylandicum)
Ciminum kümmel·cxiiij·ca· 114. Kümel. Kummel of komijn. (Cuminum cyminum)
Carvi weÿsser kümmel an dem cxv·capitel. 115. Weissen kümel. Witte kummel. (Carum carvi)
Cÿtrum ein baum also genannt an dem·cxvj·capitel. 116. Citrum. Citroen. (Citrus medica)
Cubebe cubeben an dem·cxvij·ca· 117. Cubeben. Cubeben. (Piper cubeba)
Cardamonum an dem·cxviij·ca· 118. Cardamom. Kardamon. (Elettaria cardamomum)
Camphoτa campher am·cxix·ca. (515) 119. Campher. Kamfer. (Cinnamomum camphora)
Cerasus kÿrþaum an·cxx·cap. 120. Kyrszbaum. Kersenboom. (Prunus cerasus)
Crocus saffran an dem·cxxj·cap. 121. Saffran. Saffraan. (Crocus sativus)
Castaneus kesten baum an dem cxxij·capitel. 122. Kestenbaum, Kastanje. (Castanes vesca)
Coloquintida kürbÿþ übeτ see an dem·cxxiij·capitel. 123. Kürbisz oder sehe. Kolokwint. (Citrullus colocynthis)
Castoτum bÿbergeÿln·cxxiiij·cap· 124. Bybergeil. Bevergeil. (Castoreum)
Cassiafistula an dem·cxxv·ca· 125. Cassia fistula. (Cassia fistula)
Cassea lignea an dem·cxxvj·cap. 126. Cassia lignea. (Cinnamomum cassia)
Calamus aramaticus kalmuþ an dem·cxxvij·ca· 127. Kalmus. Kalmoes. (Calamus aromaticus)
Cantaribes würmli also genant an dem·cxxviij·capitel. 128. Würmlin. Spaanse vlieg. (Cantharides)
Coconidion kellerþhals an dem cxxix·capitel. 129. Kelershalsz. Peperboompje. (Daphne mezereum)
Coτallus coτallen am·cxxx·cap· 130. Corallen. Koraal. (Corallus)
Cretanus môτedistelen an dem cxxxj·capitel. 131. Merdisteln. Zeevenkel. (Crithmum maritimum)
Cerusa bleÿweiþ am·cxxxij·capi. 132. Bleyweisz. Loodwit. (Cerusa)
Cartamus wilder saffran an dem cxxxiij·capitel. 133. Wilder safran. Saffloer. (Carthamus tinctorius)
Colofonia grex beche an dem·cxxxiiij·capitel. 134. Grex bech. Grieks pek.
Capparus cappeτn·cxxxv·capi· 135. Kapren. Kappertjes. (Capparis spinosa)
Calx calck an dem·cxxxvj·ca· 136. Kalcq. Kalk.
Cera wachs an dem·cxxxvij·cap. 137. Wachs. Was.
Camedτeos camedτen an dem cxxxviij·capitel. 138. Camedreen. Erenprijs. (Veronica chamaedrys)
Carifolium geÿþblatte an dem cxxxix·capitel. 139. Geyszblat. Kamperfoelie. (Lonicera caprifolium)
Cauda poτcina weiþ steinbτech an dem·cxl·capitel. 140. Weisse steinbreche. Witte steenbreek. (Lithospermum officinale)
Catapucia spτingwurcz an dem·cxlj·capitel. 141. Sprinckwurcz. Springkruid. (Euphorbia lathyrus)
Capτa geÿþ an dem·cxlij·ca· 142.Ein geisz. Een geit. (Capra)
Cancer krebs an dem·cxliij·cap· 143. Krebs. Kreeft. (Cancer)
Columba taub am·cxliiij·capit· 144. Daub, Duif. (Columba)
Caseus kese an dem·cxlv·ca· 145. Kese. Kaas, (Caseus)
D.
Diptamum diptan am·cxlvj·ca· 146. Diptan. Vuurwerkplant. (Dictamnus albus)
Daucus wilde moτen an dem cxlvij·capitel. 147. Wilde moren. Wilde peen. (Daucus sativus)
Diapensia sanickel·cxlviij·cap. 148. Sanickel. Sanikel. (Sanicula europaea)
Diagridion ein saft also genant an dem·cxlix·capitel. 149. Ein saft also genant. Diagridion. Diagridium. (Convolvulus scammonia)
Dτagantum an dem·cl·cap· 150. Dragantum. Tragant. (Astragalus tragacantha)
Dactilus dacteln am·clj·ca· 151. Dateln. Dadels. (Phoenix dactilifera)
Dens leonis felrÿþ an dem·clij·capitel. 152. Felrisz. Paardebloem. (Taraxacum officinale)
Durchwachs also genannt an dem·cliij·capitel. 153. Durchwachs. Doorwas. (Bupleurum rotundifolium)
E.
Enula campana alantwurcze an dem·cliiij·capitel. 154. Alantwurcz. Alant. (Inula helenium)
Eruca weisser senff am·clv·ca· 155. Weiss senf. Raket. (Eruca sativa)
Epatica lebber kraut·clvj·cap. 156. Leberkraut. Lieve vrouwe bedstro. (Galium odoratum)
Eupatoτium wilde selbe an dem clvij·capitel. 157. Wilde selbe. Leverkruid. (Eupatorium cannabinum)
Esula wolffes milche an dem clviij·capitel. 158. Wolfs milch. Wolfsmelk. (Euphorbia esula)
Emblici frucht der mirabolanen an dem·clix·capitel. 159. Ein frucht der mirabolanen. Mirabolanen. (Terminalia catappa, belerica, citrina en chebula, Phyllanthus emblica)
Eufragia augentrost·clx·capi· 160. Augentrost. Ogentroost. (Euphrasia officinalis)
Ebulus attich an dem·clxj·cap. 161. Attich. Kruidvlier. (Sambucus ebulus)
Egilops ackeley am·clxij·cap· 162. Ackeley. Akelei. (Aquilegia vulgaris)
Edera arboτea eÿfen oder ebich an dem·clxiij·capitel. 163. Yfen oder ebich. Klimop. (Hedera helix)
Edera terτestris gundelrebe an dem·clxiiij·capitel. 164. Gundelrebe. Hondsdraf. (Glechoma hederaceae)
Elboτus albus weiþ nÿeþwurcze an dem clxv·capitel. 165. Weisse nieszwurcz. Wit nieskruid. (Veratrum album)
Elboτus niger schwarcze nÿeþwurcz an dem·clxvj·ca· 166. Schwarcz niesswurcz. Zwart nieskruid, (Helleborus niger)
Endivia genþzunge·clxvij·ca· 167. Gensz zungen. Andijvie. (Cichorium endivia)
Endivia silvestris saudisteln an dem·clxviij·capitel. 168. Saw dysteln. Melkdistel. (Sonchus oleraceus)
Epithimum die fasen auff dem kleen an dem·clxix·cap· 169. Die fasen auf den kleen. Klein warkruid. (Cuscuta epithymum)
Eufoτbium ein gummi also genant an dem·clxx·cap· 170. Ein gummi als genant. Euphorbia. (Excoecaria agallocha)
Es ustum gebant årcz·clxxj·ca. 171. Gebτent ercz. Gebrand erts.
Ebur elephanten zan·clxxij·ca· 172. Elephanten zan. Olifanten tanden of ivoor.
Ematites bltstein·clxxiij·cap. 173. Blůtstein. Bloedsteen. (Haematiet)
Edus an dem·clxxiiij·capitel. 174. Edus. Geiten bokje.
F.
Feniculus fenchel am·clxxv·ca. 175. Fenchel. Venkel. (Foeniculum vulgare)
Fumus terτe erdtrich·clxxvj·ca. 176. Erdrauch oder kaczen kerbeln. Aardrook. (Fumaria officinalis)
Fenum grecum sÿben gezeÿde an dem·clxxvij·capitel. 177. Sibengezeytde. Zevengetijdenkruid. (Trigonella foenum-graecum)
Fraxinus åsch an dem·clxxviij·ca· 178. Asch, Es. (Fraxinus excelsior)
Filla benedictenwurcz·clxxix·ca· 179. Benedicten wurcz. Benediktenkruid. (Geum urbanum)
Faba bonen an dem·clxxx·ca· 180. Bonen. Bonen. (Vicia faba)
Faba inversa gewant bonen an dem·clxxxj·capitel. 181. Gewandt bonen. Klokbilzekruid. (Scopolia carniolica. Laburnum europaeum)
Filipendula rotsteinbτech an dem clcccij·capitel. 182. Rot steinbreche. Knolspiraea. (Filipendula vulgaris)
Fibex farn kraut am·clxxxiij·cap. 183. Farnkaut. Varen. (Dryopteris filix-mas, Athyrium felix-femina)
Flammula bτenkraut·clxxxiiij·ca· 184. Brenkraut. Egelkolen. (Ranunculus flammula)
Fagasmon klein schwerteln an dem·clxxxv·capitel. 185. Klein schwerteln oder wilde schwerteln. Kleine of wilde gladiool. (Gladiolus italicus)
Febτifuga meter am·clxxxvj·ca. 186. Meter. Mater. (Tanacetum parthenium)
Ferula bÿrckwurcz·clxxxvij·ca· 187. Byrcwurcz. (Ferula nodiflora)
Filago wuntkraut·clxxxciij·ca· 188. Wůndtkraut. Wondkruid. (Filago vulgaris)
Floτamoτ kraut also genant an dem·clxxxix·capitel. 189. Floramor. Amarant. (Amaranthus caudatus)
Frage erdbern am·cxc·capitel. 190. Erdbeeren. Aardbeien. (Fragaria vesca)
Ficus feÿgen an dem·cxcj·ca· 191. Feygen. Vijgen. (Ficus carica)
Floτes frumentoτum koτn blůmen an dem·cxcij··capitel. 193. Koτenblůmen. Korenbloemen. (Centaurea cyanus)
Floůes johannis johans blůmen an dem·cxciij·capittel. 193. Johanns blůmen. Hertshooi. (Arnica montanum)
Fistula pastoτis hirten pfeÿff an dem·cxciiij·capitel. 194. Hyrttenpfeyff. Engelwortel. (Angelica sylvestris)
G.
Gladiolus schlotten kraut oder geel schwerteln am·cxcv·ca· 195. Schluttenkraut oder Geelb schwerteln. Gladiool. (Iris pseudoacorus)
Genesta pfremmen am·cxcvj·ca. 196. Pfremen oder gynst. Brem of genest. (Cytisus scoparius)
Gamandτia gamandτe·cxcvij·c. 197. Gamandre. Gamander. (Teucrium chamaedrys)
Galanga galgen am·cxcviij·c· 198. Galgan. Galigaan. (Alpinia galanga)
Genciana encian am·cxcix·cap. 199. Encian. Gentiaan. (Gentiana lutea)
Gariofilus negelin·am·cc·cap· 200. Negelin. Kruidnagels. (Caryophyllus aromaticus)
Gummi arabicum am·ccjcap· 201. Gummi arabicum. Arabische gom.
Galbanum ein gummi also genant an dem ccij·capi· 202. Ein gummi also genant. Galbanum. (Ferula gummosa)
Galla galôpffel an dem·cciij·cap. 203. Galopfel. Galappel.
Gagates ein stein also genant an dem·cciiij·capitel. 204. Ein stein also genant. Gagates, git of gagaat.
Garioffilata negelin krautte an dem·ccv·capitel. 205. Negelin kraut of benedicta. Nagelkruid. (Sanguisorba minor)
Granatum granat ôpffel·ccvj·c· 206. Granat opfel. Granaatappel. (Punica granatum)
Gallitricum scharlach·ccvij·capi· 207. Scharlach. Scharlei. (Salvia sclarea)
Gallitricum agreste wilder scharlach an dem·ccviij·ca· 208. Wilder scharlach. Hanenkam. (Rhinanthus alectorolophus)
Gegners sive milium hÿrþen an dem·ccix·capitel. 209. Hyrsen. Hirs. (Milium effusum)
Gramen gramen am·ccx·capi· 210. Grasz. Gras.
Gallus sive gallina eýn han od henne an dem·ccxj·capitel. 211. Ein hane oder henne. Haan of hen. (Gallus)
H.
Hermodactilus zeÿtloþ an dem ccxij·capitel. 212. Zeitlosz. Tijdelozen. (Colchicum autumnale)
Herba paralisis schlüssel blůmen an dem·ccxiij·capitel. 213. Schluszelblomen. Sleutelbloemen. (Primula veris)
Herba rubea stoτckes schnabel an dem·ccxiiij·capitel. 214. Storckenschnabel. Reigersbek. (Erodium cicutarium)
Humulus hopffen am·ccxv·ca. 215. Hopfen. Hop. (Humulus lupulus)
Herba uτinalis haren krautte an dem·ccxvj·capitel. 216. Harn kraut. Stalkruid. (Ononis arvensis)
J.
Jusquiamus bilsensamen an dem ccxvij·capitel. 217. Bilsensamen. Bilzekruid. (Hyoscyamus niger)
Juniperus weghollerbaum an dem·ccxviij·capitel. 218. Wegholler. Jeneverbes. (Juniperus communis)
Incensaria bτenwurcz an dem ccxix·capitel. 219. Brennwurcz. Brandkruid. (Clematis flammula)
Juiube hanbotten am·ccxx·cap· 220. Hanbotten. Jujube. (Zizyphus vulgaris)
(Deel 2) Iparis vel cauda equina roþzagel an dem·ccxxj·ca· 221. Rosz zagel. Paardenstaart. (Hippuris vulgaris met Equisetum)
K.
Karabe augstein am·ccxxij·ca· 222. Augstein. Barnsteen.
L.
Lactuca lattich am·ccxxiij·cap· 223. Lattich. Sla. (Lactuca sativa)
Liquiricia sŭþholcze an dem ccxxiiij·capitel. 224. Suszholcz. Zoethout. (Glycyrrhiza glabra)
Levisticum liebstückel an dem ccxxv·capitel. 225. Liebstückel. Maggiplant. (Levisticum officinale)
Lappacium grosse klette an dem ccxxvj·capitel.(517) 226. Grosz klett. Grote klit. (Arctium lappa)
Lappa minoτ klein klet an dem ccxxvij·capitel. 227. Klein klett. Kleine klis. (Xanthium strumarium)
Laurus loτberbaum·ccxxviij·c· 228. Lorberboom. Laurier. (Laurus nobilis)
Lilium album weiþ lilien·ccxxix·ca. 229. Weisz lilien. Witte lelie. (Lilium candidum)
Lilium convallium meÿblůmen·ccxxxc. 230. Meyblomen. Lelie der dalen. (Convallium majalis)
Labτum veneris weÿþ disteln an dem·ccxxxj·capitel. 231. Weisz disteln. Mariadistel. (Silybum marianum)
Lenticula aque môτlÿnsen an dem·ccxxxij·capitel. 232. Merlinsen. Kroos. (Lemna minor)
Lupinus vigbone·ccxxxiij·cap. 233. Vygbone. Lupinen. (Lupinus albus)
Lavendula lavendel·ccxxxiiij·c· 234. Lavendel. Lavendel. (Lavendula angustifolia)
Linaria ein kraute also genant an dem·ccxxxv·capitel. 235. Ein krautt also genant. Vlasleeuwenbek. (Linaria vulgaris)
Linum flachs an dem·ccxxxvj·ca. 236. Flachs. Vlas. (Linum usitatissimum)
Lens lýnþ an dem·ccxxxvij·ca· 237. Lynsen. Lens. (Lens culinaris)
Laurea dτüþwurcz·ccxxxviij·ca. 238. Druszwurcz. (Scrophularia nodosa)
Laudanum ein gummi·ccxxxix·cap. 239. Ein gummi. Laudanum. (Cistus laudanum)
Lapis lasuli lasurstein·ccxl·cap· 240. Lasurstein. Lazuursteen. (Lapis lazuli)
Litargirum silberglid am·ccxlj·ca· 241. Silbergliet. Zilverschuim. (Litargirum)
Lapis magnes ein magnet an dem·ccxlij·capitel. 242. Ein magnet. Een magneet.
Lapis margarite berlin·ccxliij·c. 243. Perlin. Parels.
Lingua avis fogels zunge an dem·ccxliiij·capittel. 244. Fogelszunge. Varkensgras. (Polygala vulgaris)
Lappacium rotundum huff lattich an dem·ccxlv·capitel. 245. Huflattich. Hoefblad. (Petasitus hybridus)
Licium ein safft also genant an dem·ccxlvj·capitel. 246. Ein saft also genant. (Lycium barbarum)
Lacea ein gummi am·ccxlvij·cap. 247. Ein gummi also genant. Lak. (Phytolacca esculenta)
Lepus ein haþ an dem·ccxlviij·ca· 248. Ein hase. Een haas. (Lepus)
M.
Mellilotum wilder klee·ccxlix·ca. 249. Wilde klee. Honingklaver. (Lotus corniculatus)
Melissa můter kraut·ccl·capi· 250. Muterkraut. Citroenkruid. (Melissa officinalis)
Menta müncz an dem·cclj·cap· 251. Müncz. Munt. (Mentha species)
Mentastrum bachmüncz·cclij·ca· 252. Bachmyncz. Watermunt. (Mentha aquatica)
Malva bappeln am·ccliij·cap· 253. Bappeln. Kaasjeskruid. (Malva sylvestris e Alcea rosea)
Millefolium garbe an dem·ccliiij·c. 254. Garbe. Duizendblad. (Achillea millefolium)
Maioτana maioτon·cclv·cap· 255. Maioτon. Majoraan. (Origanum majorana)
Marubium andτon am·cclvj·ca· 256. Andτon. Andoren. (Marrubium vulgare)
Mandτagoτa alraun·cclvij·ca. 257. Alraun man. Alruin mannetje. (Mandragora vernalis)
Mandτagoτa alraun die frauwe an dem·cclviij·capitel. 258. Alraun vrouw. Alruin vrouwtje. (Mandragora autumnalis)
Moτacelsi maulbere·cclix·capi· 259. Moorbeer. Moerbei. (Morus nigra en alba)
Mercurialis bÿngel kraute an dem·cclx·capitel. 260. Byngelkraut. Bingelkruid. (Mercurialis perennis)
Moτsus dÿaboli teüfels abÿþ an dem·cclxj·capitel. 261. Teüfels abysz. (Succisa pratensis)
Moτsus galline hüner darme an dem·cclxij·capitel. 262. Hünerderm oder myer. Muur. (Stellaria media)
Moτabacci bτambernstrauch an dem·cclxiij·capitel. 263. Bzaünbernstrauch. Bramen. (Rubus fruticosus)
Mirica heýde an dem·cclxiiij·cap. 264. Heyde. Heide. (Calluna vulgaris)
Mirtus poτþ an dem·cclxv·capi· 265. Pors. Gagel. (Myrica gale)
Malmaciana holczôpfel an dem cclxvj·capitel. 266. Holczopfel. Houtappel. (Malus sylvestris)
Manna hymmeltawe·cclxvij·ca· 267. Hymeltawe. Hemeldauw of manna.
Mastix ein gummi also genant an dem·cclxviij·capittel. 268. Mastix. Mastiek. (Pistacia lentiscus)
Mummia an dem·cclxix·capit· 269. Mummia. Mummie.
Mirτa mirτe an dem·cclxx·cap· 270. Mirra. Mirre. (Commiphora mhyrra)
Macis muscaten blůmen an dem cclxxj·capitel. 271. Muscaten blûmen. Macis, notenmuskatenschaal. (Myristica fragrans)
Muscus bÿssum am·cclxxij·ca· 272. Bysum. Muscus. (Moschus moschiferus)
Mirabolam frucht also genant an dem·cclxxiij·capitel. 273. Ein frucht. Myrobalanen. (Terminalia catappa, belerica, citrina en chebula, Phyllanthus emblica)
Mel hônig an dem·cclxxiiij·capi· 274. Honig. Honing. (Mel)
Macedonia oder sinonum petersilien auþ dem lande macedonia an dem·cclxxv·capitel. 275. Petersylien ausz dem lande Macedonien. Peterselie uit Macedonie. (Smyrnium olusatrum)
Melon melonen am·cclxxvj·c· 276. Melonen. Meloenen. (Cucumis melo)
N.
Nigella raden am·cclxxvij·cap. 277. Raden. Zwarte kummel. (Agrostemma githago)
Nasturcium kresse·cclxxviij·cap· 278. Kress. Kers. (Lepidium sativum)
Nenufar seeblůmen·cclxxix·ca· 279. Seeblûmen. Waterlelies. (Nymphaea alba en Nuphar lutea)
Nux avellana haselnuþ an dem cclxxx·capitel. 280. Haselnuss. Hazelnoot. (Corylus avellana)
Nux usualis welschnuþ an dem cclxxxj·capitel. 281. Welysch nuss. Walnoot. (Juglans regia)
Nespilus nespelbaum an dem cclxxxij·capitel. 282. Nespelbaum. Mispel. (Mespilus germanica)
Nux muscata muscaten nuþ an dem·cclxxxiij·capitel. 283. Muscaten. Muskaat. (Myristica fragrans)
Nux jndia am·cclxxxiiij·capitel 284. Nux indica. Kokosnoot. (Cocos nucifera)
O. (518)
Oτiganum dosten am·cclxxxv·ca 285. Dosten. Marjolein. (Origanum vulgare)
Oleander ein baum also genant an dem·cclxxxvj·capitel. 286. Oleander. Oleander. (Nerium oleander)
Oτobi wicken am·cclxxxvij·ca. 287. Wycken. Wikke. (Lathyrus linifolius)
Olus kôle am·cclxxxviij·capi· 288. Keel. Witte kool. (Brassica olearcea, capitata)
Oτdeum gerst am·cclxxxix·cap· 289. Gerscen. Gerst. (Hordeum sativum)
Olivarum arboτ ôlbaume an dem·ccxc·capitel. 290. Olbaum. Olijvenboom. (Olea europaea)
Olibanum weysser weÿrauch an dem·ccxcj·capitel. 291. Weys weyrauch. Witte wierook. (Boswellia thurifera)
Os de code cervi ein beÿn das man findet in dem herczen des hirþen an dem·ccxcij·capitel. 292. Ein beyn dat man findet in dem herczen des hyrsczen. Een been dat men vindt in het hart van een hert. Hertenhart.
Oppopanacum ein safft an dem ccxciij·capitel. 293. Opopanacum ein sap. Opopanax. (Opopanax chironium)
Os mundi sant cristoffels kraute an dem·ccxciiij·capitel. 294. Sant cristofels kraut. Koningsvaren. (Osmunda regalis)
Oτant also genant am·ccxcv·ca. 295. Orant also genant. Leeuwenbek. (Antirrhinum majus)
Os sepie fischbeÿn die die goltschmid bτauchen am·ccxcvj·ca· 296. Fischbeyn die die goltschmid brauchen. Visbeen die de goudsmeden gebruiken. (Os sepia)
P.
Pÿonia mÿnwen wurczel an dem·ccxcvij·capitel. 297. Mynwen wurczen. Pioen. (Paeonia officinalis)
Pionia pionienkôτner·ccxcviij·ca· 298. Benonien korner. Pioenzaden. (Paeonia officinalis)
Papaver magsamen·ccxcix·ca· 299. Magzaden. Papaverzaden. (Papaver somniferum)
Polegium boleÿ an dem·ccc·cap· 300. Boley. Polei. (Mentha pulegium)
Poτtulaca burgel am·cccj·cap. 301. Burgel. Postelein. (Portulaca oleracea)
Pτoserpinata wegtrede·cccj·cap. 302. Wegdret. Varkensgras. (Herniaria glabra)
Poτrum lauch an dem·ccciij·ca· 303. Lauch. prei. (Allium porrum)
Petrosilinum petersilien·ccciiij·c· 304. Petersilgen. Peterselie. (Petroselinum segetum)
Paritaria tag und nacht·cccv·c· 305. Tag und nacht. Glaskruid. (Parietaria officinalis)
Pentafilon fünff finger kraute an dem·cccvj·capitel. 306. funf fingerkraut. Vijfvingerkruid. (Potentilla reptans)
Polipodium engelsŭþ·cccvij·ca· 307. Enbelsusz. Engelzoet. (Polypodium vulgare)
Plantago maioτ wegerich an dem·cccviij·capitel. 308. Wegerich. Weegbree. (Plantago major)
Plantago minoτ kleiner wegerich an dem·cccix·capitel. 309. Klein wegerich. Weebree. (Plantago lanceolata)
Palma cristi creüczbaum·cccx·c· 310. Creuczbaum. Wonderboom. (Ricinus communis)
Pes coτvi raben fůþ·cccxj·ca· 311. Rabenfusz. Ravenvoet. (Ranunculus auricomis)
Pes columbinus taubenfůþ·cccxij·c. 312. Daubenfusz. Amomum. (Datura metel?)
Populus arboτ popeln baume an dem·cccxiij·capitel. 313. Popelnbaum. Populier. (Populus nigra)
Pumonaria lungen krautte an dem·cccxiiij·capitel. 314. Lungenkraut. Longenmos. (Lobaria of Lichen pulmonarius)
Pimpinella bibenel am·cccxv·c· 315. Bibennel. Pimpernel. (Sanguisorba officinalis)
Pirola wintergrŭn·cccxvj·cap· 316. Wintergrun. Wintergroen. (Pyrola rotundifolia)
Peucedanum harstrang·cccxvij·ca. 317. Harstrang. Varkenskervel. (Peucedanum officinale)
Pτotentilla grensig cccxviij·cap. 318. Grensing. Ganzerik. (Potentilla anserina)
Pisa erbeÿþ an dem·cccxix·ca· 319. Erbeysz. Erwt. (Pisum sativum)
Pτuna pτumen an dem·cccxx·ca. 320. Prumen. Pruimen. (Prunus insititia en domestica)
Passule klein rosÿn·cccxxj·cap· 321. Klein rosin. Kleine rozijnen. (Vitis vinifera)
Pinee früchten also genannt an dem·cccxxij·capitel. 322. Ein frucht also genamt. Dennezaden of pingels. (Pinus cembra)
Piscacee also genant·cccxxiij·ca· 323. Also genant. Pistache. (Pistacia vera)
Pira bÿrn an dem·cccxxiiij·capi. 324. Byrn. Peren. (Pyrus communis)
Poma ôpffel an dem·cccxxv·ca· 325. Apfel. Appel. (Malus)
Psillium psillien kraut an dem cccxxvj·capitel. 326. Psillienkraut. Vlokruid. (Plantago psyllium)
Poma citrina citrÿn ôpffel an dem·cccxxvij·capitel. 327. Citrin opfel. Limoen. (Citrus medica limonium)
Pastinaca domestica heÿmisch moτen an dem·cccxxviij·ca· 328. Heymisch morchen. Pastinaak. (Pastinaca sativa)
Piper pfeffer an dem·cccxxix·ca. 329. Pfeffer. Peper. (Piper nigrum)
Piritrum bertram am·cccxxx·cap. 330. Bertram. (Anacayclus pyrethrum)
Persicaria pfersig kraut·cccxxxj. 331. Pfersichkraut. Perzikkruid. (Persicaria maculosa)
Petroleum ein ôle also genant an dem·cccxxxij·ca· 332. Petroleum ein ole also genant. (Petroleum)
Pτemula veris maþlilien an dem·cccxxxiij·capitel. 333. Masz lieben. Madelief. (Bellis perennis)
Pallacium lepoτis hasenstrauch an dem·cccxxxiiij·capitel. 334. Hasenstrauch oder hasenhausz. Streepzaad. (Crepis tectorum)
Pes lepozis hasenfŭþ·cccxxxv·c. 335. Hasenfûss. Hazenpootjes, klaver, (Trifolium arvense of beter Lampsana communis)
R.
Ruta rauten an dem·cccxxxvj·ca. 336. Rauten. Ruit. (Ruta graveolens)
Rosa rosen am·cccxxxvij·ca· 337. Rosen. Rozen. (Rosa species)
Raffanus oder radix merτettich an dem·cccxxxviij·cap· 338. Merrettich. Mierikswortel. (Armoracia rusticana)
Raffanus rettich·cccxxxix·cap· 339. Rettich. Radijs. (Raphanus sativus)
Rapa růb an dem·cccxl·ca· 340. Rûben. Rapen. (Brassica rapa)
Ribes johans treüblin·cccxlj·ca· 341. Johanns treüblein. Aalbes. (Ribes rubrum)
Reubarbarum ein wurczel·cccxlij·c. 342. Ein wurczeln also genant. Rhabarber. (Rheum rhabarbarum)
Reuponticum ein wurczel·cccxliij·c. 343. Ein wurczeln also genant. Rabarber. (Rheum rhaponticum)
Rapistrum hederich·cccxliiij·ca· 344. Hederich. Hederik. (Raphanus raphanistrum)
Rubea tinctura klebkraut an dem cccxlv·capitel. 345. Klebkraut. Walstro. (Rubia tinctorum)
S.
Sambucus holder an dem·cccxlvj·capitel. 346. Holler. Vlier. (Sambucus nigra)
Salvia selbe an dem·cccxlvij·c· 347. Selbe. Salie. (Salvia officinalis)
Serpillum quendel an dem·cccxlviij·capitel. 348. Gwendel. Tijm. (Thymus serpyllum)
Solatrum nachtschad an dem cccxlix·capitel. 349. Nachtschat. Nachtschade. (Solanum nigrum)
Scabiosa apostemen krautte an dem cccl·capitel. 350. Apostemen kraut. Beemdkruid. (Knautia arvensis)
Scolopendτia hÿrczzunge an dem·ccclj·capitel. 351. Tongvaren. (Asplenium scolopendrium)
Sinapis senff samen·ccclij·cap. 352. Senffsamen. Mosterdzaden. (Brassica nigra)
Savina sieben baum·cccliij·ca· 353. Sefelbaum. Savelboom. (Juniperis sabina)
Saxifraga steinbτech·cccliiij·c· 354. Steynbrech. Steenbreek. (Pimpinella saxifraga)
Satirion knaben krautt an dem ccclv·capitel. 355. Knabenkraut. Orchidee. (Orchis latifolia, Dactylorhiza maculata)
Sebesten ein frucht also genant an dem·ccclvj·capittel. 356. Ein frucht. Sebesten. (Cordia myxa)
Salix weÿde an dem·ccclvij·ca. 357. Ein weyde. Een wilg. (Salix alba)
Scoτdeon wilder knobelauch an dem·ccclviij·capitel. 358. Wylder knoblach. Wilde knoflook. (Allium scorodoprasum)
Stafisagria bÿþmüncz·ccclix·c. 359. Byszmuncz oder lausz kraut. Staverskruid of luiskruid. (Delphinium staphisagria)
Senacion pτunnkreþ·ccclx·c· 360. Pruunkresz. Waterkers. (Rorippa nasturtium-aquaticum)
Spatula fetida wantlauþ kraute an dem·ccclxj·capitel. 361. Wandtlausz kraut. Stinkende lis. (Iris foetidissima)
Siligo rocken koτn·ccclxij·cap. 362. Rockenkorn. Rogge. (Secale cerale)
Spelta spelcz am·ccclxiij·capi· 363. Spelcz. Spelt. (Triticum spelta)
Spinachia benecz am·ccclxiiij·c. 364. Benecz, Spinazie. (Spinacia oleracea)
Semen lumbτicozum wurm kraute an dem·ccclxv·capitel. 365. Wurmkraut. Wormkruid. (Artemisia maritima, var cina)
Sticados arabicum blůmen von arabien also genant·ccclxvj·ca. 366. Blumen von arabien. Lavendel. (Lavendula stoechas)
Sticados citinum rein blůmen an dem·ccclxvij·ca· 367. Reynblůmen oder motenkraut. Mottenkruid. (Helichrysum arenarium)
Sileos feltkümmel·ccclxviij·c· 368. Felckummel. Veldkummel. (Laserpitium siler)
Squinantum kameln heüwe an dem·ccclxix·capitel. 369. Kameln heüwe. Kamelen hooi. (Cymbopogon schoenanthus)
Scamonea also genant·ccclxx·c. 370. Also genant. Scammonea. (Convolvulus scammonia)
Spodium genant helffen beÿn an dem·ccclxxj·capitel. 371. Gebτant helffenbayn. Gebrande olifantenbeen. Ivoor.
Serapinum gummÿ also genant an dem·ccclxxij·capitel. 372. Ein gummi also genant. Serapinum. (Ferula persica of Ferula szoritsiana)
Squilla erczwobel·ccclxxiij·ca· 373. Erczwobel. Zeeui. (Urginea maritima)
Sandalum sandelholcz·cclxxiiij·c. 374. Sandelholcz. Sandelhout. (Santalum album)
Sene also genant am·ccclxxv·ca. 375. Also genant. Senna.(Senna alexandrina en Senna italica)
Spicanardi also genant·ccclxxvj. 376. Also genant Nardus. (Lavendula latifolia, Nardostachys jatamansi)
Spica celtica rômsch kôle an dem·ccclxxvij·capitel. 377. Romschspyck. Keltische valeriaan. (Valeriana celtica)
Stoτax gummi also genant an dem·ccclxxviij·capitel. 378. Ein gummi also genant. Storax. (Styrax officinalis)
Sulphur schwebel·ccclxxix·ca· 379. Schwebel. Zwavel. (Sulphur)
Salarmoniacum also genant an dem·ccclxxx·capitel. 380. Also genant. Zout ammoniak.
Sanguis dτaconis tracken blůt an dem·ccclxxxj·capitel. 381. Trackenblût. Drakenbloed. (Daemonorops draco)
Sarcocolla ein gummi ccclxxxij·c. 382. Ein gummi also genant. Vleesbes. (Astragalus sarcocalla)
Stinci wassereÿdes·ccclxxxiij·c. 383. Wasser edechsz. Waterhagedis, skink. (Stillens marinus)
Statureia gartenkôle·ccclxxxiiij·c. 384. Gartenkole oder sedeney. Bonenkruid. (Satureja hortensis)
Soτbe spτebern am·ccclxxxv·ca. 385.Spτebern. Lijsterbes. (Sorbus domestica)
Scofularia sauwurcz·ccclxxxvj·c. 386.Sauwurcz. Helmkruid. (Scrophularia nodosa)
Sanguinaria blůt krautte an dem·ccclxxxvij·capitel. 387. Blûtkraut. Bloedkruid. (Polygonum aviculare )
Sisanus sesamkraut·ccclxxxviij·c· 388. Seesamszkraut. Sesam. (Sesamus orientale)
Sparagus spargen·ccclxxxix·ca. 389. Spargen. Asperge. (Asparagus officinalis)
Soldonella also genant·cccxc·ca. 390. Sodanella also genant. Zeewinde. (Calystegia soldanella)
Sumach ein same von einem baum also genant am·cccxcj·ca. 391. Ein same von einem baum also genant. Sumak. (Rhus coriaria)
Sal commune salcz·cccxcij·capi· 392. Salc. Zout. (Sal)
Sal gemma also genant·cccxciij·c· 393. Sal gemma. Zout van rotsen.
Sapo seÿff an dem·cccxciiij·ca· 394. Seyffen. Zeep. (Sapo)
T.
Titinallus spτengwurcz cccxcv·c. 395. Springwurcz, Springkruid. (Euphorbia characias)
Toτmentilla toτmentill·cccxcvj·c· 396. Dormentill. Tormentil. (Potentilla tormentilla)
Trifolium klee am·cccxcvij·ca· 397. Klee. Klaver. (Trifolium pratense)
Trifolium acutum scharpff klee an dem·cccxcviij·capitel. 398. Scharpf kle. Scherpe klaver. (Psoralea bituminosa)
Tanacetum reÿnfare an dem·cccxcix·capitel. 399. Reynfar. Reinvaren. (Tanacetum vulgare)
Terτa sigillata am·cccc·cap· 400. Terra sigillata. Gezegelde aarde.
Tapsia ein wurczel also genant an dem·ccccj·capitel. 401. Ein wurczel also genant. Thapsia. (Thapsia garganica)
Tamarindi frucht also genant an dem·ccccij·capitel. 402. Frucht also genant. Tamarind. (Tamarindus indica)
Teremabin honig dauwe an dem cccciij·capitel. 403. Honigtaw. Honingdauw. (Alhagi maurorum)
Turbit ein wurczel als genant an dem·cccciiij·capitel. 404. Ein wurczeln also genant. Turbith. (Operculina turpethum, vroeger heette het Ipomoea turpethum)
Terbentina terpentin·ccccv·ca· 405. Terpentin. Terpentijn. (Pistacia terebinthus)
Tartarus weinstein·ccccvj·cap· 406. Weynsteen. Wijnsteen.
Tamariscus ein baum also genant an dem·ccccvij·ca· 407.Eein baum also genant. Tamarix. (Tamarix cv., Myricaria germanica)
Tribuli marini môτe disteln an dem·ccccviij·capitel. 408. Mer disteln. Waternoten. (Trapa natans)
Tucia ein stein also genant an dem·ccccix·capitel. 409. Ein sceyn also genant. Thucia.
U. V.
Uτtica nesseln an dem·ccccx·ca. 410. Neszeln. Brandnetels. (Urtica dioica)
Uτtica moτtua todt nesseln an dem·ccccxj·capitel. 411. Todt neszeln. Dove netels. (Lamium cv.)
Verbena eÿsen krautte an dem ccccxij·capitel. 412. Yszern kraut. Ijzerkruid. (Verbena officinalis)
Viola feyeln an dem·ccccxiij·cap. 413. Feyeln. Viloen. (Viola en andere ‘violen’)
Virga pastoτis karten die dÿe weber bτauchen am·ccccxiiij·ca· 414. Karten die die weber bτauchen zů dem wüllen tůch. Weverskaarde. (Dipsacus fullonum)
Valeriana baldτian·ccccxv·ca· 415. Baldrian. Valeriaan. (Valeriana phu)
Vitis weinreben am·ccccxvj·ca. 416. Weinreben. Druiven. (Vitis vinifera)
Vermicularis maueτ pfefer an dem·ccccxvij·capitel. 417. Mauerpffeffer. Muurpeper. (Sedum acre)
Vulgago erde apfel an dem·ccccxviij·capitel. 418. Erde epfel. Varkensbrood. (Cyclamen hederifolium)
Uva versa doτwurcz·ccccxix·ca. 419. Dolwurcz. Dolkruid. (Atropa bella donna)
Ungula caballina bτant latich an dem·ccccxx·capitel· 420. Bτant lattich. Klein hoefblad. (Tussilago farfara)
Uibex berck an dem·ccccxxj·cap· 421. Birck. Berk. (Betula alba)
Usnea maiþ an dem·ccccxxij·ca· 422. Maisz. Boommos. (Usnea)
Vitriolum vitril am·ccccxxiij·ca· 423. Victril. Vitriool.
Volubilis media winde an dem ccccxxiiij·capitel. 424. Wynde. Winde. (Calystegia sepium)
Viticella wilder zÿtwan oder stickwurcz am·ccccxxv·capitel. 425. Wilder zytwan. Heggerank. (Bryonia dioica)
Vulpis fuchs an dem·ccccxxvj·c· 426. Ein fuchsz. Vos. (Vulpis)
Y.
Ysopus ÿsop am·ccccxxvij·ca· 427. Ysop. Hysop. (Hyssopus officinalis)
Ydτopiter wasser pfeffez am ccccxxviij·capitel. 428. Waterpeper. (Persicaria hydropiper)
Ÿringus krauþs distel an dem ccccxxix·capitel. 429. Krausz dystel. Kruisdistel. (Eryngium campestre)
Ÿpericon sant Johans krautte an dem·ccccxxx·capitel. 430. Sant Johanns kruid. (Hypericum perforatum)
Ÿnguirialis steren krautt oder krotten kraut am·ccccxxxj·cap· 431. Stern kraut oder krotenkraut. Aster. (Aster amellus)
Ÿacea freÿschem kraut an dem ccccxxxij·capitel. 432. Freyschem kraut. Viool. (Viola tricolor)
Z.
Zeduaria zÿtwan an dem·ccccxxxiij·capitel. 433. Zzytwan. Zedoar. (Curcuma zedoaria)
Zinziber ÿngwer an dem·ccccxxxiiij·capitel. 434. Ygwer. Gember. (Zingiber officinale)
Zucarum zucker am·ccccxxxv·ca· 435. Zucker. Suiker. (Saccharum officinarum)
436. Register van de Duitse namen alfabetisch.
437. Register van de werking van planten, stenen en dieren.
438. Kleuren van de urine.
439. Register van ziektes en alle gebruiken.
440. Index van namen op alfabet.
(Gedzuckt und volendet diser Herbarius durch Hannsen schônsperger in der Keÿserlichen statt zů Augspurg an der mittwochen nach dem weÿssen suntag·Anno·M·cccc·und·in dem lxxxvij·jare. Gedrukt en voleindigd deze herbarius door Hannsen Schônsperger in de keizerlijke stad te Augsburg aan de midweek na de witte zondag Anno 1400 en in het 82ste jaar.
Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en : http://www.volkoomen.nl/