Baccharis

Over Baccharis

Struikaster, vorm, afkomst, etymologie of naamgeving, vermeerderen, cultuurvariëteiten.

Uit J. C. Krausse.

Een geslacht van sierlijke meerjarige planten die hoofdzakelijk gekweekt worden om de opvallende witte vruchtpluimen en sommige soorten om hun altijdgroene bladeren. Soms worden ze brooms genoemd vanwege hun kleine dunne bladeren, maar zijn geen echte 'brooms.'

Ze zijn struik- of half heesterachtig met kleverige of geschubde twijgen.

Bladen staan afwisselend en zijn meestal gezaagd, bladhoudend of –verliezend, kort gesteeld of zittend en staan aan de stengels.

Bloemhoofdjes zijn klein en wit of geelachtig, 2huizig, vrouwelijke bloemen met draadvormige bloemkroon, mannelijke bloemen met buisvormige bloemen en smalle teruggeslagen kroonlobben, geen straalbloemen.

Asteraceae, Senecio klasse.

Zaden met vruchtpluis.

Meer dan 250 soorten zijn beschreven, de meeste groeien in Z. Amerika.

Baccharis halimifolia, L. (met blad als Halimus) Bladen ovaal en weinig getand, zeer kort gesteeld, stevig en 3.5-7cm lang bij 2-3.5cm breedte meestal omgekeerd eivormig met spitse en soms stompe top, aan bloeitwijgen gaaf, overigens onregelmatig grof getand, matglanzend aan beide zijden.

Bloemen zijn geel/wit, de talrijke bloemhoofdjes vormen een grote eindstandige pluim, juli.

Vruchten met blijvend wit vruchtpluis.

Eis een struik die tot 4m kan komen met vierkante iets glanzend geschubde twijgen..

Een plant van de zeekust, die hier in de winter beschermd moet worden, meestal vriezen de twijgen in wat geen ramp is want de bloemen verschijnen aan dit jaar gevormde twijgen in kleine, dicht bijeen staande hoofdjes die dakvormig geplaatst zijn.

Komt uit O. N. Amerika en wordt 2m hoog. Komt soms verwildert voor.

Naam.

Struikaster, kruisstruik, Engelse pencil tree, consumption weed, cotton-seed tree of groundsel tree, Duitse Kreuzstrauch ofwel kruiskruid, -boom.

Vermeerderen.

Zaaien gaat moeiteloos in koude kassen, 5 graden. Het zaad kiemt onregelmatig.

Ook zomerstek van kruidachtige scheuten gaat probleemloos. Neem in juni/juli 7cm lang topstek, het mag een beetje houtig zijn. Gebruik ook gezond blad, zonder schimmeldelen. Planten in 4 delen gezeefde turfgrond met 1 deel zand, aangieten, plastic erover heen en elke week even controleren op vochtigheid, droogte, schimmels. Laat het plastic er dan een paar uur af zodat het blad wat opdroogt en bedek het dan weer. Na enkele weken is het stek geworteld, oppotten. Ze bloeien nog hetzelfde jaar.

Naam, etymologie.

Baccharis, bakkharis, een uit de wortel gewonnen welriekende olie werd bij de Bacchusfeesten gebruikt. (zie Asarum) Men is het er niet over eens welk kruid dit is. Het moet een welriekend kranskruid en waarschijnlijk een lipbloemige zijn dat door de naam, ook bij Dioscorides, wordt aangewezen. Sommi­ge denken aan Gnaphalium sanguineum, Asarum europaeum, Conyza nutans, Salvia sclarea, Cyclamen europaeum, Valeriana celtica, Digitalis purpurea of iets dergelijks.

Van Beverwijck Ԃaccharis is zo liefelijk van reuk dat men eertijds van haar wortels, zoals Plinius betuigt, welriekende zalven plag te maken en waarvan ook gewag gemaakt wordt bij de Griekse poet van blije einde spelen Aristophanes. Is ook in voorleden tijden gehouden geweest voor geschikt om alle toverijen en bezweringen te beletten en de kwade tongen machteloos te maken. Zulks blijkt uit de prins van de Latijnse poten Virgilius in zijn herdersdichten

'--Baccare frontem. Cincgite, ne vati noveat mala lingua futuro, waar hij het kind van de burgemeester Asinius Pollio geluk wenst 'it tibi prima puer nullo munuscula cultu. Errantesque hederas, passium cum Baccare tellus. Mixtaque ridenti colocasia sundet acantho.'

(164) 'Baccharis is naar het schrijven van Dioscorides een welriekend kruid en geschikt om in de kransen en tuiltjes te gebruiken, hetzelfde betuigt Virgilius ook. Dan Dioscorides beschrijft het met ruwe, harde, dicht bijeen groeiende bladeren die van grootte middelmatig tussen die van de viool en tussen die van wolkruid. De steel is kantig en vijf en veertig cm hoog, wat ruwachtig en heeft sommige zijsteeltjes of aanwassende takjes. De bloemen zijn purperkleurig en trekken wat naar het witte en zijn goed van reuk. De wortels lijken op die van het zwart nieskruid en aangaande de reuk lijken ze op Cinamomum of kaneel.

Dit gewas is in deze tijden niet bekend en daarom heeft het in onze taal geen eigen naam, in het Grieks plag men het Baccharis of Paccharis te noemen als of men Pancharis zei naar het goeddunken van sommige, in het Latijn is het ook bekend met de naam Baccar, dan sommige hebben het Nardus rusticus genoemd zoals Plinius betuigt in het 6de kapittel van zijn 21ste boek, ja Plinius zelf noemt het zo in het 12de kapittel van zijn 12de boek, maar in het 19de kapittel van zijn 21ste boek schrijft hij dat het zo te onrecht genoemd wordt en zegt aldus: 'sommige hebben de Baccharis met grote dwaling Barbarica genoemd en insgelijks ook moeten van hun dwaling geleid en op de rechte weg gebracht worden al diegene die het Rusticus Nardus genoemd hebben want er is een ander kruid met diergelijke toenaam, te weten hetgeen dat de Grieken Asaron noemen' (Asarum) Dezelfde Plinius in het 21ste kapittel van het voor vermelde boek verklaart dat de Baccharis van sommige Perpensa genoemd werd. Maar indien de Perpensa geen ander gewas is dan het Asarum zoals men onder de bastaard en valse namen van Asarum geschreven vindt dan zijn die dit verzekeren ook in zo'n grote dwaling als of ze de Baccharis Asarum noemen. Want Baccharis en Asarum verschillen zeer veel van elkaar als Plinius betuigt zoals de beschrijvingen van beide die kruiden bijeen gebracht zijn uitwijzen en duidelijk aantonen kunnen. Daarom zijn de apothekers ook zeer verdoold die de Asarum of mansoor Asara bacara noemen met een naam die van Asarum en Baccharis gemaakt en verzameld schijnt te wezen net alsof Asarum en Baccharis dezelfde kruiden zijn. Welke dwaling hieruit zijn oorsprong schijnt genomen te hebben omdat onder de valse en bastaard namen van Asarum het woord Baccharis ook gevonden wordt of omdat Crataevas de oude kruidbeschrijver Baccharis ook Asarum noemt en dat is bij Dioscorides geenszins het Asarum of mansoor, maar de Baccharis, zoals de beschrijving van beide voldoende bewijst.

Asarum van Crataevas; ԔAsarum, zegt hij, is een welriekend gewas en bekwaam om er tuiltjes, meien of kransen van te maken, de stelen zijn geknield, dat is in leden of knoopjes verdeeld, de bladeren zijn dicht en veel bijeen en de bloemen purperkleurig, de wortel is goed van reuk en de zwarte nieswortel gelijk en komt van reuk met Cinamomum of kaneel overeen. Het groeit in ruwe en droge gewesten. Uit welke woorden zeer merkelijk en duidelijk is dat Asarum van Crataevas hetzelfde gewas is met de Baccharis van Dioscorides en zeer verschilt van de mansoor of Asarum van dezelfde Dioscorides en dat het Asarum te onrecht onder andere bastaardnamen de naam Baccharis toegeschreven wordt.

Voorts zo vermaant Virgilius in zijn 7de Ecloga van dit voorschreven kruid ook en rekent dat onder de kranskruiden en noemt dat ook Baccharis. Dan dezelfde naam Baccharis wordt van sommige ook toegeschreven aan een zalf die van Atheneus in het 15de boek vermaand wordt die misschien van de wortels van dit kruid mag geweest zijn en daarnaar genoemd was.

Linnaeus heeft de naam Baccharis aan dit geslacht gegeven. Een soort noemt hij Baccharis dioscoridis, (Dioscorides, Griekse geneesheer en botanist, 40-90 na Chr.) echter zonder afdoende bewij­zen.

Zie verder: volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/ en: volkoomen.nl