Chenopodium
Over Chenopodium
Druivenkruid, vorm, kruiden, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,
Joost van Ravelingen. Vervolg van Dodonaeus of Dodoens. Cruydt-boeck, 1644.
Geschreven en omgezet door Nico Koomen.
HET XIII. CAPITEL. Van Druyven-cruydt. Ghedaente. Druyven-cruydt is een kleyn ghewas, niet veel hoogher dan een spanne, recht op wassende ghelijck een heesterken, met eenen eenighen Steel: den welcken nochtans in meer kleyne sijd-schuetkens oft tackskens verspreydt wordt ende verdeylt: de welcke aen beyde sijden verciert zijn met diep ghesneden oft ghekerfde ende gherimpelde Bladers, van ghedaente die van Kruys-cruydt ghelijck: langhs die tackskens komt het Saet voort; het welcke druyfs-ghewijs by een ghehoopt ende vergaert is. De wortel verbreydt haer heel in faselingen. Dit gantsche cruydt wanneer het rijp wordt, soo verandert het in geel-groene verwe. Het is goedt en lieffelijck van reuck: ende is heel met eene gommachtige taye vochtigheydt beset, met de welcke de handen van de gene die dat plucken willen, heel vocht ende vet worden. Dan eer dat het sijnen volkomen wasdom heeft, ende oock als het eerst uytter aerder komt ghesproten, dan zijn de Bladeren aen de onderste zijde wat roodachtigh van verwe. Plaetse. Druyven-cruydt groeyt in Italien ende Vranckrijck aen de loopende oft stroomende wateren ende fonteynen: men vindt het oock in sandachtigh ende droogh landt, ende daer de Olijf-boomen staen: het wast ghewillighlijck in de hoven. Alle iaer saeytmen dat op nieuw, want het vergaet des winters. Tijdt. In de Ooghstmaendt ende in September komt het tot sijn volkomen grootte ende rijpheydt. [43] Naemen. Dit cruydt heet in ’t Latijn Botrys, nae den Grieckschen naem Botreus: nae den welcken dat selve in ’t Hooghduytsch oock Traubenkraut ende Krottenkraut; in ’t Nederduytsch Druyven-cruydt ende Piment genoemt wordt: in ’t Italiaensch Botri; in ’t Fransch Pymen; in ’t Spaensch Bien granada; in ’t Enghelsch Oke oft Hierusalem. Het wordt oock Artemisia, dat is Bijvoet, ghenoemt, ghelijck Dioscorides ende Plinius betuygen: ende het schijnt onder dat gheslachte van Bijvoet te wesen, het welcke den toenaem van Monoclonos (dat is een-steeligh) heeft: want behalven die voornoemde twee soorten van Bijvoet, die van ons in ’t voorgaende Capitel beschreven zijn, soo tuyghen Dioscorides en Plinius datter noch een ander oft derde soorte van Bijvoet ghevonden wordt; in voeghen dat de ghene die Dioscorides Bijvoet met eenen steele noemt (in ’t Griecks Monoclonos, oft Unicaulus in ’t Latijn) de selve van Plinius in ‘t 17.cap. van ‘t 25. Boeck den naem van Botrys ende Ambrosia geseydt wordt te hebben. Ende voorwaer de beschrijvinge die sy van dat cruydt geven, komt met dit ons Duyven-cruydt heel over een: want sy seggen dat het een teer cruydt is, een-steligh, vol van kleyne bloemkens, geelachtigh van verwe, beter ende aengenaemer van reucke dan de twee voorseyde geslachten van Bijvoet. Sulcks is voorwaer ons Druyven-cruydt. Bovendien soo komt met onse meyninghe heel wel over een dat Dioscorides schrijft, dat Botrys oock Artemisia ende Ambrosia ghenoemt wordt. Aerd. Druyven-cruydt is heet en droogh in den derden graed, ende is machtigh om dun te maken, te openen, te door-snijden, oft door te dringhen. Kracht ende Werckinghe. Druyven-cruydt met wijn ghedroncken, soo Dioscorides ende Paulus Egineta schrijven, is nut ende goedt voor de ghene die soo kort van adem zijn, dat sy dien niet herhalen oft scheppen en konnen anders dan met den rechten halse, diemen Orthopnoici noemt. Het is oock seer nuttelijck voor de anborstige menschen ende die etterachtige fluymen uytspouwen. Het verweckt de maendt-stonden oock, ende drijft de naegheboorte af. Van de Bladeren maecktmen met suycker een menginge diemen Conserve heet: die tegen de voornoemde gebrecken oock seer nut is. Ander ghebruyck. Ghedaen by het vleesch van ’t welckmen het sop pleegh te eten, maeckt dat vleesch ende dat sop veel aenghenamer van smaeck. Dit selve cruydt gedrooght zijnde wordt tusschen de klederen geleydt, niet alleen op dat de kleederen daer nae riecken souden; maer oock om die van de motten ende schieters te bewaren: waer in dit cruydt seer ghepresen wordt. BIIVOEGHSEL. Druyven-cruydt groeyt geerne op savelachtighen ende dorren grondt, oft in waterachtigh landt dat sandachtigh is ende in oft ontrent de loopende beken. Als ’t eens gesaeydt is, soo en behoeft het niet meer ghesaeydt te zijn; want het groeydt iaerlijcks meer dan men wel begheert, ende wast bijkans ghelijck een boomken. Naemen. Druyven-cruydt heeft sijnen naeme, om dat sijne bloemkens, die neffens, by ende boven de bladers seer vele in ’t ghetal wassen, van ghedaente ghelijck een eerst bloeyende Druyve zijn, maer bleeck-geel, ghelijck oock de gheheele plante gheelachtigh groen is. Oft het heet soo nae den lieffelijcken reuck, die sulcks is, al ofmen een Muscadel-druyve proefde. Sommighe segghen dat het in ’t Italiaensch Lisne heet, Camerarius seght, dat het Patientia ghenoemt wordt in sommighe plaetsen van Italien, maer Castor Durante en gheeft het gheenen anderen Italiaenschen naem dan Botri. In Meissenlandt noemtment Lungenkraut, om dat het de Longher seer goedt ende nut is: want om de ghebrecken der Longher te ghenesen knauwtmen dit cruydt, ende men swelghet in met wat wijns. Men maeckt daer oock een electuarie van met Honigh. Kracht en VVerckinghe. Den selven Castor Durante seght dat dit cruydt alle ghebrecken van den borst gheneest die van koude komen, ende de uytteerende helpt, ende die etter spouwen, ende die kort van borst zijn, soo wel wanneermen het water drinckt daer dit cruydt in ghesoden is, als wanneermen het poeder van dat selve ghedrooght zijnde met het af-sietsel van Soet-houdt oft Kalissi-houdt inneemt. Het water dat van dit cruydt ghedistilleert wordt, is seer goedt voor de borst, ende verweckt de maendt-stonden, ende doet pissen. Dit cruydt op een gloeyende tichel gheroost, ende met Malveseye oft anderen goeden wijn besproeyt, op den buyck gheleyt, stilt de pijn van de Moeder: maer is noch bequaemer om dat te doen, als daer bladers van Bijvoet ende Camille bloemen by ghedaen zijnde, al t’ samen met olie van Lelien ende doyeren van eyers gheroost worden. De krachten van Druyven-cruydt komen seer nae by die van den Thijmus, aengaende het verwecken van de maendt-stonden der vrouwen, ende van water te doen maken. |
HET XIII. KAPITTEL. Van druivenkruid. (Chenopodium botrys) Gedaante. Druivenkruid is een klein gewas, niet veel hoger dan een zeventien cm en groeit rechtop als een heestertje met een enige steel die nochtans in meer kleine zijscheutjes of takjes verspreid en verdeeld wordt, die aan beide zijden versierd zijn met diep gesneden of gekerfde en gerimpelde bladeren die van gedaante die van kruiskruid gelijk zijn, langs die takjes komt het zaad voort wat druifvormig bijeen gehoopt en verzameld is. De wortel verspreidt zich geheel in vezels. Dit ganse kruid wanneer het rijp wordt dan verandert het in geelgroene kleur. Het is goed en lieflijk van reuk en is geheel met een gommachtige taaie vochtigheid bezet die de handen van diegene die dat plukken willen heel vochtig en vet laat worden. Dan eer dat het zijn volkomen wasdom heeft en ook als het net uit de aarde komt gesproten dan zijn de bladeren aan de onderste zijde wat roodachtig van kleur. Plaats. Druivenkruid groeit in Italië en Frankrijk aan de lopende of stromende wateren en fonteinen, men vindt het ook in zandachtig en droog land en daar de olijfbomen staan, het groeit gewillig in de hoven. Alle jaar zaait men dat opnieuw want het vergaat in de winter. Tijd. In augustus en in september komt het tot zijn volkomen grootte en rijpheid. [43] Namen. Dit kruid heet in het Latijn Botrys naar de Griekse naam waarnaar dat in het Hoogduits ook Traubenkraut en Krottenkraut, in het Nederduits druivenkruid en piment genoemd wordt, in het Italiaans botri, in het Frans pymen, in het Spaans bien granada, in het Engels oke of Hierusalem. Het wordt ook Artemisia, dat is bijvoet, genoemd, zoals Dioscorides en Plinius betuigen en het schijnt onder dat geslacht van bijvoet te wezen wat de toenaam van Monoclonos (dat is eenstelig) heeft, want behalve die voornoemde twee soorten van bijvoet die van ons in het voorgaande kapittel beschreven zijn getuigen Dioscorides en Plinius dat er noch een ander of derde soort van bijvoet gevonden wordt op die manier dat diegene die Dioscorides bijvoet met een steel noemt, (in het Grieks Monoclonos of Unicaulus in het Latijn) dezelfde van Plinius in het 17de kapittel van het 25ste boek de naam van Botrys en Ambrosia zegt te hebben. En voorwaar de beschrijving die ze van dat kruid geven komt met dit ons druivenkruid geheel overeen, want ze zeggen dat het een teer kruid is, eenstelig, vol van kleine bloempjes, geelachtig van kleur, beter en aangenamer van reuk dan de twee voor vermelde geslachten van bijvoet. Zulks is voorwaar ons druivenkruid. Bovendien komt met onze mening heel goed overeen dat Dioscorides schrijft dat Botrys ook Artemisia en Ambrosia genoemd wordt. Aard. Druivenkruid is heet en droog in de derde graad en is machtig om dun te maken, te openen, te doorsnijden of door te dringen Kracht en werking. Druivenkruid met wijn gedronken, zo Dioscorides en Paulus Egineta schrijven, is nuttig en goed voor diegene die zo kort van adem zijn dat ze die niet herhalen of scheppen kunnen anders dan met een rechte hals die men Orthopnoici noemt. Het is ook zeer nuttig voor de benauwde mensen en die etterachtige fluimen uitspuwen. Het verwekt de maandstonden ook en drijft de nageboorte af. Van de bladeren maakt men met suiker een menging die men konserf noemt die tegen de voornoemde gebreken ook zeer nuttig is. Ander gebruik. Gedaan bij het vlees waarvan het sap plag te eten maakt dat vlees en dat sap veel aangenamer van smaak. Dit zelfde kruid dat gedroogd is wordt tussen de klederen gelegd, niet alleen zodat de klederen daarnaar ruiken zouden, maar ook om die van de motten en schieters te bewaren waarin dit kruid zeer geprezen wordt. BIJVOEGING. Druivenkruid groeit graag op zavelachtige en dorre grond of in waterachtig land dat zandachtig is en in of ontrent de lopende beken. Als het eens gezaaid is dan behoeft het niet meer gezaaid te worden want het groeit jaarlijks meer dan men wel begeert en groeit bijna als een boompje. Namen Druivenkruid heeft zijn naam omdat zijn bloempjes die naast bij en boven de bladeren zeer veel in getal groeien van gedaante gelijk een net bloeiende druif zijn, maar bleekgeel zoals ook de gehele plant geelachtig groen is. Of het heet zo na de lieflijke reuk die zo is al of men een muskadeldruif proefde. Sommige zeggen dat het in het Italiaans lisne heet, Camerarius zegt dat het patientia genoemd wordt in sommige plaatsen van Italië, maar Castor Durante geeft het geen andere Italiaanse naam dan botri. In Meissenland noemt men het Lunghenkraut omdat het voor de longen zeer goed en nuttig is want om de gebreken van de longen te genezen kauwt men dit kruid en men zwelgt het in met wat wijn. Men maakt daar ook een likkepot van met honing. Kracht en Werking. Dezelfde Castor Durante zegt dat dit kruid alle gebreken van de borst geneest die van koude komen en de uitterende helpt en die etter spouwen en die kort van borst zijn, zowel wanneer men het water drinkt daar dit kruid in gekookt is als wanneer men het poeder er van dat gedroogd is met het afkooksel van zoethout of kalissihout inneemt. Het water dat van dit kruid gedistilleerd wordt is zeer goed voor de borst en verwekt de maandstonden en laat plassen. Dit kruid op een gloeiende tichel geroosterd en met malvesei of andere goede wijn besproeid en op de buik gelegd stilt de pijn van de baarmoeder, maar is noch beter om dat te doen als daar bladeren van bijvoet en kamillebloemen bij gedaan zijn en al tezamen met olie van leliën en dooiers van eieren geroosterd worden. De krachten van druivenkruid komen zeer dicht bij die van de tijm aangaande het verwekken van de maandstonden der vrouwen en van water te maken. |
Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/