Adam Lonicers Vollstandiges Krauterbuch

Adam Lonicers

Der Arzneykunst Doctors, und weyland ersten ordinary Physikus zu Frankfort am Mayn,

Vollstandiges Krauter-Buch oder das Buch über alle drey Reiche der Natur.

Erstens die Destillirkunst, sodann van von Baumen, Stauden, Hecken, Krutern, Getraiden, Gewurzen u. s. w. mit ihren eigentlichen Abbildungen, Beschreibungen, und Benenungen in deutscher, griechischer, lateinischer, franzosischer, italianischer und spanischer Sprache.

Zweytens

von allen Gattungen der Thiere der Erde, Vogeln der Luft, Fische in den Wassern, und Wurmern, Metallen, Erz, Edelgesteinen, Gummi und gestandenen Saften.

Alles in deutlichen Abbildungen,

mit Beschreibung ihrer Eigenschaften, Wirkungen, und nutzlichen Gebrauch, zum Besten der Aerzte, Wundarzte, Apotheker, Landwirthe, Gartner, und jedes Hausvaters in Stadten und auf dem Lande. Von Herrn Peter Uffenbach, der Arzneykunst Doctor, aufs fleißigste übersehen, und mit drey vollsstandigen Registern bereichert; nachmals mit einer Zugabe von den neuest entdeckten Beobachtungen vermehrt.

Von Balthasar Ehrhart, der Arzneykunst Doctor rc.

Nun aber aufs neue Verbessert, und nach der heutigen Mundart eingerichtet.

Mit mehr als tausend Figuren von Kräutern, Thieren, Vogeln und andern.

Augsburg,

Im Verlag der Joseph-Wolffischen Buchhandlung, 1783.

Adam Lonicers Doctor in de geneeskunde, en vervolgens eerste gewone arts in Frankfurt am Main, Compleet kruidenboek of het boek van alle drie de koninkrijken van de natuur. Eerst de kunst van het distilleren, daarna van bomen, struiken, heggen, kruiden, granen, specerijen enz. met hun actuele afbeeldingen, beschrijvingen en namen in het Duits, Grieks, Latijn, Frans, Italiaans en Spaans. Ten tweede van alle soorten dieren van de aarde, vogels van de lucht, vissen van de wateren en wormen, metalen, ertsen, edelstenen, gommen en sappen. Alles in duidelijke illustraties, met een beschrijving van hun eigenschappen, effecten en nuttige toepassingen, ten behoeve van artsen, chirurgen, apothekers, boeren, tuiniers en elke huisbewoner in stad en land. Nauwkeurig over het hoofd gezien door de heer Peter Uffenbach, de doctor in de geneeskunde, en verrijkt met drie volledige registers; daarna aangevuld met een toevoeging van de meest recent ontdekte waarnemingen. Van Balthasar Ehrhart, doctor in de geneeskunde enz. Maar nu weer verbeterd en opgezet volgens het huidige dialect. Met meer dan duizend figuren van kruiden, dieren, vogels en anderen. Augsburg, in de uitgeverij van de Joseph Wolffische Buchhandlung, 1783.

Von Destillirung oder Abziehung der Wasser aus allerhand Gewachsen, so bey, vielfaltigen Krankheiten und Gebrechen des menschlichen Körpers gebraucht werden mögen, wie solche durch künstliche Brennofen, auf mancherley Art und Weise, sehr fein und künstlich mit Gelassen und Instrumenten, können zubereitet werden, ein gründlicher, deutlicher und nothwendiger Unterricht, mit derselben eigentlichen Abbildungen zur Einleitung dieses Kräuterbuchs, aufs sorgfältigste beschrieben und vorgezeichnet.

Van het destilleren of extraheren van het water uit allerlei planten die voor verschillende ziekten en aandoeningen van het menselijk lichaam kunnen worden gebruikt, zoals die op verschillende manieren in kunstovens kunnen worden bereid, heel fijn en kunstmatig met vaten en instrumenten, een grondige en, duidelijke en noodzakelijke instructie, met dezelfde feitelijke illustraties aan het begin van dit kruidenboek, zeer zorgvuldig beschreven en geschetst.

Weil der Gebrauch der gebrannten Wasser, so von allerhand Kräutern und Gewachsen durch die Kunst der Destillirung abgezogen werden, überall, an allen Orten, so gar gemein ist, dass auch die geringsten Leute sich der Destillirung, zum wenigsten mit etlichen gebrauchlichen Kräutern, bedienen: so habe ich für gut angesehen, zum Eingang dieses Kräuterbuchs, eine kurze Einleitung und Bericht des Destillirens, wie solches auf mancherley und künstliche Art und Weise geschehen mochte, zu beschreiben. [2]

Omdat het gebruik van gedestilleerd water, dat door de kunst van het distilleren uit allerlei kruiden en planten wordt gewonnen, overal en op alle plaatsen zo gewoon is dat zelfs de gewoonste mensen dit distilleren gebruiken, in ieder geval met wat gewone kruiden: dus ik dacht dat het passend was om aan het begin van dit kruidenboek een korte introductie en beschrijving van distilleren te beschrijven, hoe zoiets op verschillende en kunstmatige manieren zou kunnen worden gedaan. [2]

Von der Kunst.

Und ist anfänglich zu merken, dass die Destillirung der Krauter und anderer Simplicien und Compositen, vielerlei Nutzbarkeit hat; weil hierdurch mancherley edle Arzneyen, für allerhand schweren Gebrechen gut zu gebrauchen, auf vielfaltige Weise bereitet werden können, davon weitläufig in den Tractaten, so vom Destilliren, und der ausgangen, gehandelt wird. So ist solches doch auch, sonderlich dem armen und gemeinen Mann, auch denjenigen, welche im Fall der Nöth keine Medicos oder Apotheker bey sich haben, oder solche zu ersuchen, nicht Vermögen haben, dienlich, damit sie nicht gar Hulflos gelassen werden, sondern mit gebrannten Wassern, welche sie über Jahre behalten, ober bey andern Leuten finden können, schnelle Hilfe nach Gelegenheit haben mochten. So sind auch die gebrannten Wasser zu vielen innerlichen Leibesschwachheiten, für sich selbst, oder mit Syrupen vermischet, und auch äußerlich überzuschlagen, zu gebrannten nützliche und dienlich.

Zudem so werden viele herrliche und kräftige Oele von Gewürzen und Saamen, als von Zimmet, Nägelein, Anissaamen, und dergleichen andern vielen, auch viel gewaltige Extracten und Compositen oder vermischten Sachen, mit merklichem Nutzen der Kranken, durch das Destilliren zuwege gebracht.

Diese Kunst des Destillirens ist fast eine neue, und nicht so gar alte Erfindung, den alten Griechischen und Lateinischen Medicis unbekannt, und gar nicht im Gebrauch gewesen. Denn es haben die alten Griechen und Lateiner ihre Tranke in der Arzney alle von Kräutern und Brunnenwasser gesotten, und von keinem Gebrauch der destillirten Wasser Wissenschaft gehabt. Solche Kunst ist von den Chymisten oder Alchymisten, welche mit Schmelzung der Metalle, und Verwandlung derselbigen in die Tinctur Goldes, mit grosser Kunst und Fleiss gearbeitet haben, hergenommen, weiche mancherley Oefen als Instrument dazu gebraucht, wie furnemlich in den vier Büchern des Philosophi Geberi, welcher ein Araber gewesen, und von der Alchymie geschrieben, zu sehen ist.

Etliche sagen, es sey das Destilliren der Wasser von den Kräutern ungefähr durch einen Medicum erfunden worden, welcher sich ein Römisches Kohlkraut, das ist, Benetam, hat kochen, in eine Schussel anrichten, und auf den Tisch setzen lassen; als er aber Geschäfte halber nicht alsobald zu Tische sitzen konnte, liest er das Kraut mit einer andern zinnernen Schussel zudecken, dass es warm bleiben sollte. Da er nun zu Tische kam, und die bergedeckte Schussel abgehoben, hat er gesehen, dass die oberste Schussel voller Feuchtigkeit und Wassertropffen, welche sich aus dem Kraut über sich gezogen hatten, gehangen, gleiches Geschmacks und Geruchs mit den Kraut. Diesem hat er nun nachgedacht, und Gelasse von Bley und Zinn machen lassen; in welche er Krauter gethan, und auf einen Ofen in die Warme gesetzet, und versuchet, ob er möge den Saft durch die Hitze des Feuers heraus bringen; und da ihm solches natrlichen Weise gerathen, hat er folgends besser und fleißiger nachgedacht; und sind also von Tag zu Tag, durch ihn und andere sinnreiche Ingenia, Oefen und Instrumente je langer, je künstlicher und subtiler erdacht worden.

Van de kunst.

En in eerste instantie moet worden opgemerkt dat het distilleren van de kruiden, en andere enkelvoudige en composieten, vele toepassingen heeft omdat op deze manier verschillende edele medicijnen, die voor allerlei ernstige kwalen kunnen worden gebruikt, op verschillende manieren kunnen worden bereid, wat uitgebreid wordt behandeld in de verhandelingen, zoals distilleren en de uitgangen. Dit is dus ook nuttig, vooral voor de arme en gewone man, ook voor degenen die, in geval van nood, geen Medici of apotheker bij zich hebben of er niet om kunnen vragen zodat ze niet volledig hulpeloos achterblijven, maar met gedestilleerd water, dat ze jarenlang bewaren of kunnen vinden bij andere mensen, die snel hulp willen als de gelegenheid zich voordoet. Op dezelfde manier zijn de gedestilleerde wateren nuttig en nuttig voor veel interne zwakheden van het lichaam, voor zichzelf of vermengd met siropen, en ook om extern over te gieten, voor gedestilleerd water. Bovendien worden vele prachtige en krachtige oliën van specerijen en zaden, maar ook van kaneel, nagels, anijszaden en dergelijke, vele andere, ook vele krachtige extracten en composieten of gemengde dingen, met merkbaar voordeel voor de zieken gebracht ongeveer door destillatie. Deze kunst van het distilleren is bijna een recente en niet zo oude uitvinding, onbekend bij de oude Griekse en Latijnse Medici, en helemaal niet in gebruik. Want de oude Grieken en Latijnen kookten hun dranken in medicijnen uit kruiden en bronwater en hadden geen kennis van het gebruik van gedestilleerd water. Dergelijke kunst is ontleend aan de chemici of alchemisten, die met grote vaardigheid en ijver werkten bij het smelten van metalen en deze omvormden tot de tinctuur van goud, die verschillende ovens als instrumenten gebruikten, zoals voornamelijk in de vier boeken van de filosofie Geberi, die een Arabier was, en geschreven heeft van Alchemie, kan worden gezien. Sommigen zeggen dat het distilleren van water uit kruiden ongeveer werd uitgevonden door een Medici, die een Romeinse kool had, dat wil zeggen benetam, gekookt, in een kom gedaan en op tafel gezet; maar toen hij vanwege zaken niet snel aan tafel kon gaan zitten, liet hij de kool met een andere tinnen kom af te dekken zodat het warm bleef. Toen hij bij de tafel kwam en de afgedekte kom optilde, zag hij dat de bovenste kom vol vocht zat en dat de druppels water, die uit de kruiden waren gezogen, dezelfde smaak en geur hadden als de kruiden. Daar heeft hij nu aan gedacht en vaten van lood en tin laten maken; waarin hij kruiden deed en ze in de warmte op een fornuis zette en probeerde of hij het sap door de hitte van het vuur naar buiten kon brengen; en aangezien dit hem natuurlijk overkwam, dacht hij beter en ijveriger na over het volgende; en dus van dag tot dag, door hem en andere ingenieuze genie, ovens en instrumenten, hoe langer, hoe kunstmatiger en subtieler ze werden bedacht.

Dese werde nun gleich die Erfindung des Destillirens, oder der gebrannten Wasser, diesem Medico, oder den Alchymisten zugeschrieben: so ist doch ohne allen Zweifel dies, durch Bemerkung der Wurkung der Natur, abgenommen worden, welche, durch Kraft und Hitze der Sonnen, die irdischen, wasserichten und feuchten Dampfe ber sich zieht und hinauftreibet bis in die mittelste Region der Luft, da sie in einen Nebel und Wolken zusammen getrieben werden; so sich dann derselbige ausbreitet und schmelzt in Regen, Schnee oder Hagel, fallt er wiederum herab zur Erden. Gleicher Weise ist es auch im Menschen, da von der Feuerstatt der Leber die Pfann oder Capell des Magens erhitzet, und die innerlichen Dampffe durch natürliche, oder äußerliche zufällige Hitze ins Haupt und Hirnschale, als einen Destillirhelm, auffsteigen, und durch Kalte desselbigen zusammen getrieben, [3] zu Rosz und Schleim werden, in die Nase, als den Schnabel des Destillirhelms, und Hals wiederum herab fallen, durch Schnupffen, Husten und Ruspern ausgefeget werden muss. Also haben die Alten die Krauter, Blumen, Wurzeln, oder andere Materie, von welcher sie eine Feuchte und Wasser abziehen wollten, in ein größeres Geschirr, so unten in die Runde weit, und mit einem Bauch versehen war, zusammen gethan, welches Instrument der proportion der Sphaeren, darinnen Wasser und Erdreich ist, gleich kommt. So nun solche Feuchte von der untergelegten Hitze dnn und subtil worden, wird sie uber sich getrieben; derohalben sie nach der Proportion der mittlern Region der Luft eine kühle Statt verordnet haben, da sich die Dampffe und Vapores von der Kalte densirt, in Wasser zerlassen, durch solch Ober Gelass , als das Haupt gesammelt, ausgeführt, und hernach zum Gebrauch behalten werden, nach Anzeigung dieser hierneben gesetzten Figur.

Und begiebt sich im Destilliren, dasz jederzeit das Subtileste, Dunneste, Leichteste und Flüssigste, so zuerst ist an solcher Materie, so du zu destilleren vorhast, zu allererst von der Hitze aufgetrieben wird. Nach solcher Wasserigkeit und rohen angedauerten phlegmatischen Feuchtigkeit folgen am nachsten eine besser gedauete Materie, zarter und subtiler; folgends eine Fettigkeit und Olitat, welche auch etwann aus hartem Gebein aufgetrieben werden mag. Und zuletzt pflegen die Künstler und Alchymisten auch das vierte Element, und endlich das fünfte Wesen, Quinta essentia genannt, abzuziehen, wie solches weiter in vollkommenen Büchern der Alchymie angezeiget wird, und hier unser Vorhaben nicht ist. Denn hierinnen wollen wird allein dem gemeinen Mann zu Gutem den furnehmsten Gebrauch zu Destillieren auf das leicheste und künstlichste furschreiben.

Dus werd de uitvinding van distilleren, of van gedestilleerd water, toegeschreven aan deze Medici of aan de alchemisten: toch is dit zonder enige twijfel ontleend aan observatie van de werking van de natuur die door de kracht en hitte van de zon die terrestrische, waterige en vochtige dampen die drijven op naar het middelste deel van de lucht terwijl ze samen worden geblazen in een mist en wolken; dus dan verspreidt hetzelfde zich en smelt het in regen, sneeuw of hagel en valt het weer naar de aarde. Hetzelfde geldt voor de mens, aangezien het hart van de lever de pan of het kapsel van de maag verwarmt en de interne dampen stijgen door natuurlijke of toevallige externe hitte in het hoofd en de schedel, als een destilleer helm en worden door de kou samengedreven [3] tot roet en slijm en vallen in de neus, als de snavel van de destilleer helm, en de keel op zijn beurt en die moeten worden weggeveegd door te snuffelen, hoesten en te rochelen. Dus de ouden deden de kruiden, bloemen, wortels of andere materie waaruit ze vocht en water wilden verwijderen in een grotere schaal, zo breed in de ronde en aan de onderkant en voorzien van een buik, wat een instrument in verhouding is tot de sferen waarin water en aarde zijn. Wanneer zulk vocht door de onderliggende hitte dun en subtiel is geworden wordt het over je heen gedreven omdat ze een koele plaats hebben bepaald in overeenstemming met het aandeel van het middelste deel van de lucht, aangezien de dampen en Vapores door de kou worden verdikt en in water opgelost, verzameld door een hoger vat als het hoofd, uitgevoerd en daarna bewaard voor gebruiken, naar aangeven van de hiernaast gezette figuur. En het gebeurt bij het destilleren dat het subtielste, dunste, lichtste en meest vloeibare ding altijd zo extreem is in dergelijke materie, zoals je van plan bent het te distilleren, wordt het allereerst opgeblazen door de hitte. Na zo'n waterig en rauwe, ongeraffineerd, flegmatisch vocht volgt een beter blijvende materie, delicater en subtieler; de volgende een vettigheid en olieachtigheid die ook kan worden opgewekt uit arde botten. En ten slotte hebben de kunstenaars en alchemisten ook de neiging om het vierde element af te trekken en tenslotte het vijfde wezen, Quinta essentia genaamd, zoals dat verder wordt aangegeven in perfecte alchemieboeken en dat is hier niet onze bedoeling. Want hier wil ik alleen de gewone man het edelste gebruik op de gemakkelijkste en meest kunstmatige manier van destilleren voor te schrijven.

Künstliche und gebräuchliche Destillir- und Brennofen zu verfertigen.

Von Bereiting des Leimes.

Schlage erstlich einen guten feisten Leimen wohl mit Tuchscheererstocken, und Pferdemist unter einander, darzu nimm ungebackene wohl getrocknete Steine, die sind besser, dann die gebackene; denn du kannst sie schneiden nach deinem Gefallen, und sie verbacken sich erst mit dem Leimen im Feuer zu einem starken dauerhaften Werk.

Form der Destillirofen.

Die runde Form, furnemlich innwendig, ist die beste und bequemste Art der Destillirofen, und soll also abgezeichnet werden, nach der Große des Kessels.

Om kunstmatige en gewone destilleer en brandovens te vervaardigen.

Van het bereiden van de lijm.

Eerst een goede vette lijm goed opkloppen met doekscheerderstokken en paardenmest bij elkaar, neem daartoe ongebakken goed gedroogde stenen, die zijn beter dan de gebakken; want je kunt ze snijden zoals je wilt en alleen met het lijmen in het vuur worden ze sterk en duurzaam.

Vorm van de destilleeroven. De ronde vorm, voornamelijk inwendig, is het beste en handigste type distilleerketel en moet daarom worden onderscheiden naar de grootte van de ketel.

Von der Form der Destillirkessel, und von was Materie dieselbigen gemacht werden sollen.

Der Kessel soll auch rund seyn, oben mit einem Abfasz, daran sich der hölzerne Deckel mit dem Loch, darein der Kolbenhals gehet, einschlieet, hie mit dem A verzeichnet, B. bedeutet des Kessels Hohe, C. wie hoch er mit Wasser solle gefullet werden, dienet nur zu einem Kolben, dieweil der Boden rund. Wo man aber viele Glaser oder Kolben zusammen stellet, muss der Boden flach seyn, wie hernach verzeichnet ist. Solche Kessel sollen von gutter Erde, davon die Goldschmiedstiegel gemacht werden, zugerichtet seyn, mit Salz und gestossenen Scherben von Schmelztiegeln vermischt. [4]

Van de vorm van de destilleerketel en van welke materie die gemaakt moet worden. De ketel moet ook rond zijn, met een afschuining aan de bovenkant waarop het houten deksel met het gat waarin de kolfhals gaat is ingesloten, hier gemarkeerd met de A, B. betekent de hoogte van de ketel, C. hoe hoog moet het worden gevuld met water en alleen wordt gebruikt om een ??kolf te maken, terwijl de bodem rond is. Maar waar veel glazen of kolven bij elkaar staan moet de bodem vlak zijn, zoals hierna aangegeven. Zulke ketels zullen gemaakt zijn van goede aarde waarvan de smeltkroezen van de goudsmid gemaakt zijn, vermengd met zout en gebroken scherven van smelttegels. [4]

Vom Deckel und Rost zum Destillirofen.

Der Deckel soll auch gehebe eingeschnitten seyn, und einem jeden Kolbenhals sein Loch in der Runde aufs genaueste ausgeschnitten.

Der Rost, auf welchem das Feuer liegt, soll nicht so breit seyn, als weit der Ofen ist, wie etliche haben; dann es giebt unstete Hitze, und braucht viel Kohlen. Der unterste Boden, darauf der Rost liegt, hie mit A. C. D. verzeichnet, soll auch von solchem Zeug oder Haffnererden, wie der Kessel, bereitet werden.

Oder du magst einen ganzen Boden von solcher Erden, an statt des Eisenrosts, mit vielen Löchlein durchstochen, gebrauchen, wie du beyderley Gestalten hie vorgezeignet siehest.

Van deksel en rooster tot destilleeroven.

Het deksel moet ook worden ingesneden en het gat in de ronde voor elke kolfhals moet zo nauwkeurig mogelijk worden uitgesneden. Het rooster waarop het vuur wordt gelegd moet niet zo breed zijn als de oven, zoals sommigen hebben; dan is er grillige hitte, en heeft veel kolen nodig. De onderste verdieping, waarop het rooster ligt, hier gemarkeerd met A.C.D., zal ook worden voorbereid door zoiets of Haffner aarde als de ketel. Of je kunt een hele vloer van zulke aarde gebruiken, in plaats van het ijzeren rooster, doorboord met veel kleine gaatjes, terwijl je beide soorten vormen tekent die hier worden getoond.

Von Destillirkesseln, oder Capellen.

Aus dieser Erden macht man auch Kessel zum Wasser, und Aschen, oder Sand.

Die zum Wasser gehren, habenn ein Ruhrlein, wie du hernach mit dem A. verzeichnet stehest, die nennet man Balneum Mariae.

Der andere mit dem B. wird eine Capell genannt, ist nicht zu hoch, mit einem breiten Rand, daran er hanget, aus= und einmzuheben nach Nothdruft. Es knnen beyde von Kupffer gemacht werden

Van destilleerketels of kapellen.

Van deze aarde maken ze ook ketels voor water en as of zand. Degenen die bij het water horen hebben een buisje, zoals je later zult zien bij de A., ze heten Balneo Mariae. De andere met de B. heet een kapel, is niet te hoog, met een brede rand, waaraan hij hangt, en tilt hem op als dat nodig is. Ze kunnen beide van koper zijn.

Von den Rauchohrlein.

Die Rauchohrlein drehet man auch von solcher Erden, in Ofen zu legen, die hitze zu dampffen oder zu vermehren, mit Luftgebung mit jedes besondern Zapflein, auf- und zuzustopffen. [5]

Van de rookoortjes.

De rookboortjes zijn ook uit dergelijke aarde gedraaid om in de oven te doen, te stomen of om de hitte te verhogen, te openen en te sluiten met luchttoevoer met elke een speciale kraan. [5]

Formirung des Ofens, bey Einsetzen des Kessels.

Im Einkleiben solcher Roste und Kessel soll der Ofen unten nicht so weit bleiben, wie er oben beym Kessel ist; soll vom Rost gegen die Wände des Ofens rings herum gewölbt seyn, damit er innerhalb am weitesten werde, wo er den Kessel am nächsten berühret, und immer dicker wird, bis zum Rost, nach dieser hieneben gesetzten Gestalt.

Vorming van de oven wanneer de ketel wordt geplaatst.

Bij het inlijmen van dergelijke roosters en ketels mag de oven niet zo ver onder als boven in de ketel blijven; zal van het rooster rondom tegen de wanden van de oven worden gebogen, zodat die het verste naar binnen zal zijn waar het de ketel het dichtstbij raakt en dikker en dikker worden tot aan het rooster, volgens deze figuur hiernaast.

Die Steine zu den Destillirofen zu bereiten.

Die Weite des Ofens, nach Grosse des Kessels, zu einem oder mehr Kolben, verzeichne aus ein Brett, in hierneben gesetzter Form, in die Runde. Die Dicke reist auch darum mit einem weiten Zirkel, nach deinem Gefallen. Je dicker aber der Ofen ist, desto besser kann er die Hitze behalten. Theile solche Runde in etliche gleiche Theile, der einem nach schneide ein Brettlein zu einem Muster, die Steine zum Ofen alle darnach zu schneiden, und nach aufgerissenem Zirkel alle an- und aufeinander zu setzen. Die ungebackene Steine feuchte in einem Keller ein wenig an, so last sich darein schneiden, wie, und was du willt.

Bereid de stenen voor op de distilleerovens.

De breedte van de oven, volgens de grootte van de ketel, tot een of meer kolven, noteer het op een bord, in de vorm die hier is geplaatst, in het rond. De dikte gaat ook daarom met een brede cirkel naar jouw genoegen. Maar hoe dikker de oven, hoe beter deze de warmte kan vasthouden. Verdeel zo'n rondje in een aantal gelijke delen, snij een voor een plankje in een patroon, snij vervolgens alle stenen voor de kachel en leg ze allemaal op elkaar met behulp van een passer. De ongebakken stenen worden een beetje vochtig in een kelder zodat je ze kunt snijden hoe en wat je wilt.

Luftlocher.

Du sollt in den Ofen zur Seiten auch Luftlocher schneiden, obgemeldte Ruhrlein darein zu legen, darvon das Feuer Luft empfahe, oder gedampffet, und den Rauch ausgelassen werde, wie hierneben mit A. verzeichnet; deszgleichen ein Loch, die Kohlen hinein zu thun. Unterhalb des Rosts sollt du ihm sechs viereckichte Locher machen, halb so hoch, als der Ofen ist, vom Rost an bis zum Kessel, und einem jeden Loch einen geheb eingeschnittenen irrdenen Zapffen, in der Hitze mit einer Kluft aus- und einzuthun, das Feuer gebührlicher Weise damit zu regieren, und die Asche auszunehmen.

Luchtgaten.

Je moet ook luchtgaten maken in de zijkant van de kachel en er kleine buisjes in doen waaruit het vuur lucht ontvangt of verdampt en de rook wordt afgevoerd, zoals hier aangegeven met A.; ook een gat om de kolen in te doen. Onder het rooster moet je zes vierkante gaten maken, de helft van de hoogte van de oven, van het rooster tot de ketel, en in elk gat een aarden plug erin gesneden om te openen en te sluiten in de hitte met een gat uit en in te doen en het vuur op behoorlijke wijze te regeren en de as eruit halen.

ie man den Ofen auffuhren solle.

Setze den Stein also auf, dass die Fugen nicht auf einander kommen. Fülle den ersten Ring mit kleinen Steinlein aus, dass es den ersten Grund gebe, fahre also fort, so hast du einem solchen Ofen, wie du in hieneben gesetzter Form vorgezeichnet siehest. [6]

Hoe de oven uit te voeren.

Plaats de steen zo dat de voegen niet op elkaar komen te liggen. Vul de eerste ring in met kleine steentjes zodat het de eerste grond geeft, dus ga zo verder, dan heb je zo'n kachel als je in de hier gezette vorm getekend is. [6]

Ein anderer Ofen, der faule Heintz genannt, mit einer kupffernen, irrdenen oder eisernen Rohre, zu Kohlen, in der Mitte des Ofens, zu vier Kolben.

In diese Rohre, mitten im Ofen gesetzt, wirf die Kohlen, so gehen sie von den obern vier Luftlochlein, und unten von dem Aschenthurlein an. Wenn du die Rohre alsdann voll Kohlen schüttest, und mit dem Deckel zudeckest, so gehet die Operation, eine ganze Nacht durch ohne Sorge fort. Du sollt aber einem jeden Kessel seine Rohre verordnen, davon er gefüllt, und, so er ubersiedet, geleeret werden möge.

Diesen faulen Heintzen mag man zu Wasser und Sand oder Aschen brauchen.

Die Rohre mochte man auch nach Gelegenheit des Orts und Platzes, etwan auf em Ort, oder außerhalb an Öfen setzen.

Een andere oven, de luie Heintz genaamd, met een koperen, aarden of ijzeren buis, voor kolen, in het midden van de oven, voor vier kolven.

Plaats de kolen in deze pijpen die in het midden van de kachel zijn geplaatst zodat ze uit de bovenste vier kleine luchtgaatjes gaan en naar beneden door het kleine asdeurtje. Als je de pijpen vervolgens met kolen vult en afdekt met het deksel gaat de operatie de hele nacht zorgeloos door. Maar je moet elke ketel zijn pijpen toewijzen waaruit het kan worden gevuld en als het overkookt, geleegd. Deze luie Heintzen heb je misschien nodig voor water en zand of as. Afhankelijk van de locatie en ruimte kunnen de rieten ook geplaatst worden, bijvoorbeeld op een plek of buiten op kachels.

Ein Balneum Mariae in einem Zuber zuzurichten.

Eine solche Kohlrohre nagle und vermache auch in einem Zuber, schneide oben einen geheben vest passenden Deckel darein, wie du in die dieser nachgesetzten Figur siehest. Ist gebräuchlich, und ersparet viele Kohlen.

Zum Sand oder zu Aschen brauch irrdene Gefess, aber zum Wasser kupfferne Pfannen, welche doppelt seyn sollen, doch dermaßen in einander geschlossen, dass mans für den inner Theil der Capelle, darinnen das gehackte Kraut, rc. so man destilliren will, gethan [8] oder gelegt wird. B. ist der Falz, darauf der Helm gehrt. D. die Tieffe der Capelle. D. das unterste Gefe zum Sand oder zur Asche. Oder, so es kupffern, zum Wasser, in welchem das Ruhrlein. E. daraus das Wasser im Aufsieden lauft. F. das kleine Ruhrlein, mag unter sich gedrehet werden. Auf diese Gefess setze solcher Helm, wie du sie hiernach verzeichnet siehest. Die runden sind besser, und geben mehr Wasser, dann die spitzigen.

Bereid een Balneo Mariae in een kuip.

Een zo’n koolrietje nagel leg het in een kuip, knip een deksel dat precies aan de bovenkant past, zoals je in de onderstaande figuur ziet. Komt veel voor en bespaart veel kolen. Voor zand of as heb je aardewerken vaten nodig, maar voor water heb je koperen pannen nodig, die dubbel moeten zijn, maar zo aan elkaar gesloten dat je het binnenste deel van de kapel daar binnenin de gehakte kruiden, enz. kunt distilleren als je wilt [8 ] of wordt gelegd. B. is de vouw waar de helm op hoort. D. de diepte van de kapel. D. het laagste vat naar het zand of de as. Of, als het koper is, naar het water waarin het buisje zit. E. waaruit het water kookt. F. het buisje, kan onder zichzelf worden gedraaid. Zet op deze vaten zo'n helm op zoals u hierna aangeeft. De ronde zijn beter en geven meer water dan de spitse.

Mit einem Feuer und einem Helm zweyerley Wasser zu brennen.

Mache einen hohen spitzigen Helm in dem obern Theil, mache einen besondern Absatz, der die subtilen Spiritus, so etwas hoher hinauf steigen, und sich daselbst resolviren, empfahe, und durch einen sonderlichen Ausgang hinweg führe. Dieses Wasser ist subtiler und kräftiger, als das vom untern Schnabel gesammelt wird. Seine Form und Gestalt ist, wie hierneben stehet.

Twee wateren branden met een vuur en een helm.

Maak een hoge puntige helm in het bovenste deel, maak een speciale afvoer die de subtiele geesten aanbeveelt om wat hoger te stijgen en daarop te lossen, en weg te leiden door een speciale uitgang. Dit water is subtieler en krachtiger dan het water dat uit de onderste snavel wordt gehaald. De vorm en gestalte is zoals hiernaast beschreven.

Von denen Instrumenten, welche man zum Destilliren zur Hand haben soll.

Und erstlich von Fursetszglsern. [19]

Von denen Instrumenten, welche man zum Destilliren zur Hand haben soll. Und erstlich von Fursetzglasern. [19]

Fursetzglaser.

Der Fursetzglaser beste Art ist, welche die Feuchte vom Destillirhelm in der Mitte empfahen, durch ein Rohrlein, und oben, wie du hieneben verzeichnet siehest, geheb und ganz find, damit die warmen Spiritus nicht oben aussteigen.

Van die instrumenten die men bij de hand moet hebben om te distilleren.

En allereerst door voorzetglazen. [19] Van die instrumenten die men bij de hand moet hebben om te distilleren. En allereerst van de voorzetglazen. [19] Voorzetglazen. De voorzetglazen zijn van de beste soort, die het vocht van de distilleerhelm in het midden, via een kleine pijp, opnemen en omhooggaan, zoals hier afgebeeld, en ze heel en gelijk zijn zodat de warme geesten niet boven uitstijgen

Khulung zum Destilliren.

Etliche setzen solche Fursetzglser in kalt Wasser, den Abzug bald zu erkulen, dasz kein Spiritus mehr davon sich resolviren möge. Welche Erkuhlungen oder Refrigeria in andere Wege auch zuwege gebracht werden, nemlich, dass du ein kupffern Gelass machen lassest, wie ein gemeiner Brennhelm oder Alembik, hieneben mit dem B. und uber solchen Helm noch einen sonderlichen Ueberzug oder Hauben, mit A. verzeichnet, den vorigen Helm nicht berührend, darein thut man das kalte Wasser. Die Rohre der Hauben C. kühlet auch den Schnabel des Alembiks. Wenn das Wasser in dieser Hauben warm worden, lasset man es mit dem Hahnlein D. ab, und geuss wiederom kaltes hinein.

Koeling voor destillatie.

Sommigen zetten zo'n voorzetglas in koud water om het aftreksel snel af te koelen, zodat er geen geest meer uit kan komen. Welke koeling of Refrigeria er ook op andere manieren tot stand wordt gebracht, namelijk dat je een koperen vat laat maken, zoals een gewone brandhelm of alembiek, hiernaast met de B. en over zo'n helm een ??speciale hoes of kap, gemerkt met A, raak de vorige helm niet aan, doe er koud water in. De buizen van de kappen C. koelen ook de snavel van de alembiek. Wanneer het water in deze kap warm is geworden wordt het afgetapt met de kraan D, en wordt er weer koud water in gegoten.

Von Wasserziehern.

Oder flle eines solcher Wasserzieherlein, dieser hieneben gesezten Gestalt, voll Wasser, stecke es mit dem kürzesten Theil in obgemeldtes Gefäß, darinn das Wasser ist, lasz also auslauffen, so zeucht es das warme Wasser alles hernach; dann fülle es wieder mit kaltem.

Van watertrekkers.

Of vul een van deze kleine watertrekkers, deze ernaast geplaatste figuur, vol met water, doe het met het kortste deel in het bovengenoemde vat, waarin het water is, laat het eruit lopen, dan trekt het warme water alles naar binnen daarna; vul het dan weer met koud.

Mancherley Kuhlungen.

Andere ziehen eine große Rindsblase uber den Helm, binden sie unten wohl darum am Hals des Alembiks, füllen sie voll Wasser, lassen es auch, wenn es zu warm ist, mit einem angebundenen Zapflein ab, wie du hieneben siehest.

Die Kuhlungen alle dienen wohl, wo man zarte und reine Simplicia, als von Blumen, Krutern, Wurzeln, Fruchten, rc. oder vermischte Sachen, als Krafft- Wasser, Aquas vittae, und Scheidung der Quintae essentiae und dergleichen abziehen will.

Diverse koelingen.

Anderen trekken een grote koeienblaas over de helm, binden die om de hals van de alembiek eronder, vullen hem met water en als het te warm is laten ze hem eraf met een kraan eraan vastgemaakt, zoals je hier ziet. De koelingen doen het allemaal goed waar je delicate en pure simplicia wilt extraheren, zoals uit bloemen, kruiden, wortels, fruit, enz. of gemengde dingen, zoals krachtwater, aqua Vitae, en scheiding van de quinta essentia en dergelijke.

Serpentinen.

Es sollen auch die Spiritus des Weins von der Unmaßen Hitze und Erbrennung [9] solcher Geister abgezogen werden. Darzu dann die gemeine Weinbrenner mancherley kupferne Ruhrlein, wegen ihren Krümmung Serpentinen genannt, in Brauch haben, in die Wassergeschirr zum Abkühlen einzulegen, so wie du folgends etliche nacheinder siehest.

Von Doppelserpentinen, die Spiritus uber sich zu treiben.

In solcher Operaration ist dieses die beste Form der Oefen.

Serpentijnen.

De gedistilleerde dranken van de wijn moeten ook worden onttrokken aan de overmatige hitte en verbranding [9] van dergelijke gedistilleerde dranken. Bovendien gebruiken de gewone distilleerders verschillende koperen buizen, serpentines genoemd vanwege hun kromming, om waterschalen in te zetten om af te koelen, zoals je de volgende doet en meerdere na elkaar.

Van dubbele serpentijnen die de geest over zich heen drijven. In een dergelijke operatie is dit de beste vorm van ovens.

[10] Eine andere Kühlung zur Serpentine.

Folgender Weise gebrauchen die Welsche ihre Serpentine nebenzu, stellen den Destillirkessel allein auf einen Dreyfusz, zo, wie du hie verzeichnet siehest.

[10] Nog een afkoeling voor de Serpentine.

Zo gebruiken de Italianen hun serpentine ernaast, zet de distilleerketel alleen op een drievoet, zoals je hier getekend ziet.

Eine andere Art eines Destillirofens, mit einem irdenen Helm, und kufpernen Kuhlkesselein, sehr gebräuchlich, den man auch mit Holtz warm machen kann.

Een ander type distilleeroven, met een aarden helm en steeds koperen koelketeltje, heel gebruikelijk, dat ook met hout kan worden verwarmd.

Nun folget eine gemeine Art der Weinbrenner Kühlung der Spiritus des Weins. Es ist aber solche Kühlung, durch zwo kleine Rohren stracks unter sich gerichtet, viel zu schwach, wenn sie große Kessel, die viele Maie in sich fassen, einsetzen. [11]

Nu volgt een gewone manier van wijnbrand te koelen, de geest van de wijn. Maar zo'n koeling, die door twee kleine pijpen direct eronder wordt geleid, is veel te zwak als je grote ketels gebruikt die veel hoeveelheden hebben. [11]

Wie man durch die brennenden Sonnnenstralen mancherley Blumen in Wasser resolviren könne, welches den Geruch und die Qualität solcher Blumen habe.

Richte einen hohlen Feuerspiegel gegen die Sonne, setze das Glas, in welchem die Materie ist, so du digeriren oder subtil machen wilt, zwischen den Sonnenschein und den Spiegel, so, dasz die Sonnenstrahlen aus dem Spiegel gerade auf das Glas stecken, wie du hieroben siehest.

Hoe door de brandende zonnestralen verschillende bloemen kunnen worden opgelost in water met de geur en kwaliteit van dergelijke bloemen. Richt een holle spiegel van vuur op de zon, plaats het glas waarin de materie zit, wat je verteren of subtiel maken wil, tussen de zon en de spiegel, zodat de zonnestralen van de spiegel recht op het glas blijven plakken, zoals je hieronder ziet.

Ein anderes gebräuchliches und nützliches Instrument, wunderbarliche Geheimnisse künstlicher Destillation zuwege zubringen, mit gelinder Warme, durch den Dampf, Laum oder Qualm warmen Wassers.

Nog een ander en veelgebruikt en nuttig instrument om wonderbaarlijke mysteries van kunstmatige distillatie te verwezenlijken, met milde hitte, door de stoom, pluisjes of rook van warm water.

Richte dir ein Hölzern wohlpassendes Geschirr zu, unten mit einem Boden, der in der Mitte ein weit Loch habe, darein der Destillirkolben füglich möge gesetzt werden, und neben um mit vielen Löchlein durchbohret, dadurch der Dampf des warmen Wassers aufsteigen möge. Oben in dem hölzernen Gefess verschaffe des Kolben-Hals auch wohl mit einem hölzernen Boden, rings herum mit Tüchern geheb verstopft. [12] Setze es also auf einen Kessel mit einem Ranft, geheb in einander schliessende in einen Ofen eingekleibet, wie oben gelehrt, zu gebrauchen. Das Nebenrohrlein C. tragt das überlaufende Wasser ab, dem Ofen unbeschädigt, darinnen ist vornen noch ein Ruhrlein, D, eingesteckt, dessen Krumme man uber sich drehet, dardurch mehr Wasser in Kessel zu füllen; nach dieser Form und Gestalt.

Zet een houten goed passend bord klaar, met een bodem aan de onderkant, met in het midden een breed gat, waarin de destilleerketel kan worden geplaatst, en daarnaast met veel kleine gaatjes waardoor de stoom van het warme water kan stijgen. Aan de bovenkant van het houten vat moet de hals van de kolf ook een houten bodem hebben, rondom met doeken geheel dicht gestopt. [12] Dus zet het op een ketel met een rand, geheel in elkaar gelijmd in een oven om te gebruiken zoals hierboven beschreven. De zijpijp C. voert het overlopende water af, de kachel onbeschadigd, binnenin zit nog een pijpje, D, aan de voorkant ingestoken, waarvan je de kromming zelf omdraait zodat er meer water in de ketel kan; volgens deze vorm en gestalte.

Ein anders ohne Feuer künstlich zu arbeiten, zu gemeiner Digestion und Destillation.

Eine Kugel von Messing oder Kupffer bereitet man von zweyen Stucken, geheb aufeinader, oder an einem Stuck ganz rund mit einem kleinen Lochlein, da man die Materie hinein thut, zum Warmen, wie hernach gelehret wird. Solche Kugel lege auf den Boden in einem solchen Gefäß in Wasser, darüber ein gelöcherter hölzerner Boden, und darüber das Kolbenglas, mit seinen eingeschnittenen Boden, bleyernen Ring belegt, wohl verstopffet, wie vorgemeldet, und hieneben gesetzte Figur anzeigt.

Een andere om kunstmatig te werken zonder vuur, voor gemeenschappelijke vertering en distillatie.

Een bal van messing of koper wordt gemaakt uit twee stukken, de een op de ander, of een stuk helemaal rond met een klein gaatje, aangezien je het materiaal erin stop, om het op te warmen, zoals later zal worden geleerd. Leg zo'n bal op de bodem in zo'n vat in water, daarboven een geperforeerde houten basis en daarboven het kolfglas met zijn ingesneden basis, bedekt het met een loden ring, goed afgesloten, zoals eerder gemeld, en de figuur hiernaast erop wijst

Die Bereitung solcher Kugel zu der Warme ohne Feuer, nach der Lehre Herrn Waltheri Ryff, in seinem großen Destillirbuch, in welchem solches, und anders mehr, nach der Lange tractirt wird.

Nimm ungelöschten Kalk, so warm du ihn halten magst, einen Theil, Schwefel einen halben Theil, Salpeter einen Viertheil, schonen Alaun einen Achttheil, zerstoe jedes besonders zu Pulver, thue es alles in obgemeldte Kugel, vermache und veralte es geheb, dasz weder Luft noch Wasser hinein möge, so kann man hiemit gros Butten mit Wasser warmen, welches eine Art der natürlichen Wildbäder bekommt. Bedunket dich, dass das Wasser zu heisz werde, so lasse es durchs unterste Ruhrlein ab, schütte oben im Trichter wieder kaltes hinein.

Diese Kugel magst du auch zu vielen Helmen gebrauchen, in die Mitte auf einen strohernen Ring gelegt, zwischen dieselben gerichtet, faste die Kolbenhalse mit einem Boden, geheb darein geschnitten, und geheb in einen Absaß des Zubers gelegt, in der Mitte lasse ein Loch, Wasser durch einen Trichter zuzufüllen, solcher Gestalt, wie du in nächstfolgende Figur verzeichnet siehest. [13]

De bereiding van zo'n bol voor warmte zonder vuur, volgens de leer van de heer Waltheri Ryff, in zijn grote distilleerderijboek, waarin dergelijke en andere dingen in de lengte worden behandeld.

Neem ongebluste kalk, zo warm als je het kunt houden, een deel, zwavel een half deel, salpeter een kwart, mooie aluin een achtste deel, vermaal elk afzonderlijk tot poeder, doe het allemaal in de bovengenoemde bal, maak en soldeer het zodat er geen lucht meer in zit. Als er nog water in zit kun je er grote hoeveelheden mee opwarmen met water, dat een soort natuurlijk wildbad krijgt. Houd er rekening mee dat het water te heet zal zijn, dus laat het weglopen via het onderste pijpje en giet koud water terug in de trechter bovenaan. Je kunt deze bal ook voor veel helmen gebruiken, in het midden op een rieten ring plaatsen, tussen die opgericht, de kolfhalzen vastmaken met een bodem, erin snijden en in een bodem van de kuip leggen, een gat erin laten het midden om water bij te vullen door een trechter met de vorm die u in de volgende afbeelding getekend ziet. [13]

Der gemeine Destillirzeug, dieser Zeit bey den Weinbrennern, und anderer Destillirern am gebräuchlichsten oben mit der Kühlung mit kaltem Wasser. [14]

Het gebruikelijke distilleer werktuig, deze tijd bij de wijnbranders en andere distilleerders het gebruikelijkste en boven met koud waterkoeling. [14]

Ein künstlicher und nützlicher Destillirzeug, dadurch man mehr und kräftiger Wasser brennen mag, dann mit bleyernen oder irdenen Helmen. Desgleichen werden auch hierdurch künstliche Balsam, Terpentinöl, Muscatenöl, Wachholder öl, Aqua vitae, und dergleichen, mit gar leichter Warme und Schnelle destillirt.

Een kunstmatige en bruikbare distilleer werktuig, waarmee men steeds krachtiger water kan verbranden, dan met loden of aarden helmen. Op dezelfde manier worden hiermee kunstmatige balsem, terpentijnolie, nootmuskaatolie, jeneverbessenolie, aqua vita en dergelijke gedistilleerd, met zeer geringe hitte en snelheid gedestilleerd.

Diesen Ofen zu machen, setzet man ein eisernes Kreuz, welches die vier Wände begreift Uber dem Rost des Ofens, mit einer uber sich gehenden Schraube, also, wie hieneben verzeichnet ist.

Solche Schraube gehet unten durch den Hafen, mit einem Schraublein wohl angezogen, und verlutirt (verleimt,) dasz es Wasser halten möge. Darnach thut man das hierunter verzeichnete Instrument oder Kesslein, darinnen das Kolbenglas verfasset, in den Hafen, ist von subtilem Eisen, oder kupffernen Blechlein gemacht, unten mit einem Mutterlein, in die Schraube gehörig. An dem Glaichlein in der Mitte hat es einen hölzernen Reif, die obern blechene Aermlein bindet man oben mit einem Schnurlein zusammen, die das Kolbenglas satt und stat halten. Solcher Form und Gestalt, wie du hie vor Augen siehest.

Darnach stürzet man den Deckel darüber, der hat in der Mitte ein rund Loch, darein sich des Kolbenglases Hals füglich schicket, treibet also das Glas mit dem Instrument im Refflein auf oder ab, bis es sich recht in des Deckels Loch schicket, verlutirt als dann den Deckel auf de Hafen mit geweichtem Kass und lebendigem Kalk, auf ein Tuch gelegt, und darüber geschlagen, so stehet der Ofen also, wie du hierunten siehest.

Und wann dieser Deckel, dadurch der Alembic gehet, auch gemacht ist, wie ein Helm, wie hierneben zur linken Hand verzeichnet stehet; nemlich, mit einer Rohre oder Schnabel, so mag man zugleich zweyerley mit einander, als in dem Scherben oder Hafen, oder auch in Kolben, destilleren, jedertheils unverhindert. [15]

Om deze oven te maken, wordt een ijzeren kruis, dat de vier wanden overspant, met een overhangende schroef over het rooster van de kachel geplaatst, zoals hier afgebeeld. Zo'n schroef gaat door het vat naar beneden, goed vastgedraaid met een schroefje, en vastgelijmd (gelijmd) zodat hij water kan vasthouden. Vervolgens zet je het onderstaande instrument of de ketel, waarin het kolfglas is gevat, in de poort, gemaakt van subtiel ijzer of koperen plaatwerk, met daaronder een moer, behorend bij de schroef. In het midden van de kleine vaatje zit een houten ring, de bovenste tinnen armen zijn aan elkaar gebonden met een koordje, dat de glazen kolvenglas goed en stevig vasthoudt. Van een vorm en gestalte zoals u zich hier voor ogen ziet. Dan wordt er het deksel overheen gegooid, dat in het midden een rond gat heeft, waar de hals van de kolvenfles goed in past, zodat het glas met het instrument in reizen omhoog of omlaag wordt geduwd totdat het precies in het gat in het deksel past, dan lijm dan het deksel op de vat met geweekte kaas en levende kalk, op een doek gelegd en eroverheen gegooid, zo staat de oven zoals u hiernaast ziet.

En wanneer dit deksel, waar de alembiek doorheen gaat, ook als een helm is gemaakt, zoals hier aan de linkerkant staat; men kan namelijk met een pijp of snavel twee dingen tegelijk destilleren, zoals in de scherf of pot of ook in kolven, elk ongehinderd. [15]

Ein Destillirofen, da man mit einem Feuer wohl zwey und dreyssig Helm haben, und mancherley Krauter destilliren kan.

Ein Destillirofen, einer Schnecken gleich, da man rings herum zwanzig Helm gebrauchen mag, haben alle rechte Warme, ausgenommen die zween untersten, darinnen man Mixturen, das ist, Krauter mit Wein oder Essig begossen, destillleren kann.

Een destilleeroven, waar men met een vuur wel twee en dertig helmen hebben en verschillende kruiden destilleren. Een distilleeroven, zoals een slak, aangezien je er twintig helmen omheen kunt gebruiken, hebben ze allemaal de juiste warmte, behalve de twee laagste, waarin je mengsels kunt distilleren, dat wil zeggen kruiden met wijn of azijn.

Ein gebräuchlicher Destillirofen mit vier Helmen, in dessen Mitte mag man einen kleinen Hafen oder Kachel einsetzen, und Sand darein thun, darein man einen Pelican, oder andere Circulation stellen kann.

Nachgesetzten Ofen mag man an eine Wand stellen, hat hin und wieder Locher, die man ausstopfen mag, wann der Ofen zu reinigen von nothen ist. [16]

Een gewone distilleeroven met vier helmen, in het midden waarvan je een kleine poot of kachel kunt plaatsen, en zand daarin doen waarin je een pelikaan kunt plaatsen of een andere circulatie. Volgende ovens kunnen tegen een muur worden geplaatst en hebben zo nu en dan gaten die je misschien wilt vullen als de oven moet worden schoongemaakt. [16]

Folgen nun fast gebruchliche Balnae Mariae mancherley Art.

Zum ersten ein Glas halb gefüllte, und gesetzt in ein Wasser, Balneum Mariae genannt, daraus einen gläsernen Helm also formiret, wie diese hieneben gesetzte Form anzeiget.

Auch mag man zinnerne Helme und Kolben gebrauchen, ist nicht so gar sorlich, als mit den gläsernen, welche leichtlich zerspringen von kaltem Wasser, so sie hei sind, auch von Heißem Wasser, wenn sie kalt sind. Von dnnem Kupfer, Kolben und Helm gemacht, und fast wohl verzeichnet, sind auch sehr gut.

Volgen nu Balneo Mariae van gebruikelijke vormen.

Ten eerste een halfgevuld glas en in water geplaatst, Balneo Mariae genaamd, waarin een glazen helm wordt gevormd zoals deze vorm ernaast laat zien. Ook kan men tinnen helmen en kolven gebruiken, is niet zo zorgelijk als met de glazen die gemakkelijk breken van koud water als ze heet zijn, ook van heet water als ze koud zijn. Gemaakt van dun koper, kolf en helm gemaakt en bijna goed gemerkt, zijn ook erg goed.

Zu etlichen Brenn-Oefen hat man solche Rost mit acht oder neun Ueberzwerchs-Eisen, oben zu geschärft, nicht zu weit, auch nicht zu eng, dass die Asche desto leichter Hintersich falle. Der soll eben nach des Ofens Runde formiret seyn, dass er sich gerecht darein schicke.

Een aantal brandovens heeft zulke roosters met acht of negen overdwarse ijzers, scherp van boven, niet te breed, ook niet te smal, zodat de as des te makkelijker achter je valt. Het moet gevormd worden naar de ronde van de oven, zodat het zichzelf er regelrecht in stuurt.

Darnach hat man kupfferne Kessel, zugleich weit und tief, mag doch wohl ein wenig tiefer seyn, und oben eine Rohre uber den Ofen ausgehend, damit das Wasser im Kessel siedend daselbst heraus lauffe, und der Ofen unbeschädigt bleibe.

Solchen kupffernen Kessel setzt man in den Ofen, dass er eine gute Spann unten uber dem Rost in den Ofen eingefasst sey.

In diesen Kessel soll man die obgenannte gläserne, oder zinnerne oder dünne kupferne verzinnte Kolben setzen. Und an solchen ist vonnothen, dasz man die bleyerne Ringe mit Tüchern umwickelt lege, damit die Kolben nicht vom Bewegen des Wassers uber sich steigen im Kessel.

Ueber die bleyernen Ringe zwey halbe Fassbodemlein in der Mitte gegen einander ausgeschnitten, um das Kolbenglas auf den Ofen gelegt, behalt die Warme desto besser und langer beysammen.

Auf den Kolben einen gläsernen Helm gesetzt, welche dann die beste sind zu diesem Werk, wohl verbunden und verstopft ringsum mit einer leinenen Binde, also, dass kein Dampf neben ausgehen mag, und ihm ein Für leger, oder ein rein Glas für geseszt, das Wasser zu empfahen, solcher Ofen wird genannt Balneum Mariae.

Daarna heb je koperen ketels, zowel breed als diep, het kan best een beetje dieper zijn, en een pijp die boven de oven uitkomt zodat het water in de ketel kokend eruit loopt en de oven onbeschadigd blijft. Een dergelijke koperen ketel wordt in de oven geplaatst zodat deze op een goede afstand onder het rooster in de oven staat. De bovengenoemde glazen, of tin of dunne koperen vertinde kolven moeten in deze ketel worden geplaatst. En in dergelijke gevallen is het noodzakelijk om de loden ringen met doeken te wikkelen, zodat de kolven niet vanwege het bewegen van het water over zichzelf heen stijgen in de ketel. Knip over de loden ringen twee kleine halve vatbodempje uit, in het midden tegenover elkaar, en leg ze op de oven rond het kolfglas, het houdt de warmte beter en langer vast. Zet een glazen helm op de kolf, dat is dan het beste voor dit werk, goed vastgebonden en rondom afgesloten met een linnen verband, zodat er geen stoom kan ontsnappen, en een voor licht of een schoon glas voor gezet dat water te ontvangen, zo'n oven heet Balneo Mariae.

Ein andere Art der DestillirOefen.

Es sind aber andere neue Formen leichter, dann jeztgemeldter Weise, nemlich, von ganzem Kupfer gemacht, also, dass man zween oder drey gläserne, zinnerne und kupfferne Kolben darein setzen mag. Solcher Ofen ist gemacht wie ein viereckichter oder dreyeckichter Kessel, mit drey oder vier eisernen Fugen, in der Mitte durch den Kessel eine kupfferne Rohre oder Schlauch, durch den Boden des Kessels gehend, unten am Boden mit einem eisernen Rostlein, mit scharffen Ecken, eng, dadurch die Asche falle. Oben wirft man die Kohlen hinein, hat zween oder drey Deckel uber einander, mit Luftlochern, da eines weiter ist, dann das andere, damit das Feuer regieret wird. So die Kolben in dem Kessel stehen, leget man einen ganzen Deckel, von Kupffer oder von Bley darzu gemacht, uber dem Kessel zusammen schließend, die Kolben, dass sie sich nicht bewegen können, wie im gemeinen Ofen oben mit dem Fassboden angezeiget. Der Deckel soll ein Loch haben, dass man warm Wasser, wann dessen von nothen, durch einen Trichter darein giessen möge. [17]

Een andere vorm van Destilleerroven.
Maar er zijn andere nieuwe vormen die lichter zijn zoals nu is gemeld, namelijk gemaakt van geheel koper, zodat je er twee of drie glazen, tinnen en koperen kolven in kunt doen. Zo'n oven is gemaakt als een vierkante of driehoekige ketel met drie of vier ijzeren poten, in het midden door de ketel een koperen pijp of slang die door de bodem van de ketel gaat, aan de onderkant met een ijzeren rozet met scherpe hoeken, smal, waardoor de as valt. Bovenaan gooi je de kolen erin, heb twee of drie deksels op elkaar met luchtgaatjes, aangezien de ene breder is, dan de andere, zodat het vuur beheerst wordt. Terwijl de kolven in de ketel staan, wordt een heel deksel, gemaakt van koper of lood, over de ketel gelegd, waarbij de kolven samen worden gesloten zodat ze niet kunnen bewegen, zoals aangegeven in de gewone oven met de bodem van de ketel erboven. Het deksel moet een opening hebben waardoor warm water indien nodig door een trechter kan worden gegoten. [17]

Eine andere Form.

Von den gemeinen Brennofelein, die man Rosenblüte nennet, werden etliche gemacht von gebrannter Erde, und von den Hafnern verglasurt, sind sehr schlecht, kosten wenig und mögen von einem Ort zum andern getragen werden. Aber die wohlriechende Kräutern verlieren leichtlich ihren guten Geruch und Kraft, oder werden brennend. Diese Form verhalt sich also, wie diese hiebenen gesetzte Figur anzeiget.

Eine andere Art.

Aber die andern werden gemacht mit gebackenen Steinen, und gutem bereitetem Leimen zusammen gesetzt. Zum ersten ein Heerd, darauf die Asche liege, so durch den Rost fallt, mit dem Aschenloch gemacht, einer halben Spannen hoch, über dasselbige einen Rost, dadurch die Asche in das jetzt gemachte Untertheil falle, bey dem Rost ein Kohlenloch, da man die Kohlen hinein lege, etwas hoher dann der Rost, dass die Kohlen hinein fallen, oben weit, und unten eng, damit die Kohlen nicht auf einmal verbrennen, und die Hitze desto großer werde. Ueber demselben Kolbenloch drey Finger hinauf soll eine runde kupfferne verzinnte Pfanne eingekleibet seyn, innwendig drey Finger tief, auf welche Pfanne ein rechter zinnerner gemeiner Helm gesetzt, wohl zuschließe. Man mochte wohl solche Pfanne in eine andere eiserne oder irdene Pfanne mit dem Sand oder Aschen setzen, die guthe Hitze zu verhüten, davon die Wasser abnehmen, brennend und ungeschmack werden.

Een andere vorm.

Van de gewone ovens, die rozenbloei worden genoemd, zijn sommige gemaakt van verbrande aarde en geglazuurd door de pottenbakkers, zijn erg eenvoudig, kosten weinig en kunnen van de ene plaats naar de andere worden vervoerd. Maar de geurige kruiden verliezen gemakkelijk hun goede geur en kracht of worden verbrand. Deze vorm gedraagt ??zich dus zoals aangegeven door deze figuur ernaast.

Een andere soort.

Maar de anderen zijn gemaakt met gebakken stenen en goed voorbereide lijm in elkaar gezet. Eerst een kachel, waarop de as ligt, dus door het rooster valt, gemaakt met het asgat, een halve span hoog, over hetzelfde rooster, zodat de as in het onderste deel valt dat nu gemaakt is, met het rooster een kolengat, omdat je de kolen erin doet, dan het rooster wat hoger, zodat de kolen erin vallen, breed van boven en smal van onder, zodat de kolen niet allemaal tegelijk verbranden en de warmte neemt toe. Boven hetzelfde kolven gat, drie vingers omhoog, moet een ronde koperen vertinde pan worden gelijmd, binnen drie vingers diep, op welke pan een goede tinnen gewone helm is geplaatst, goed dicht doen. Men zou zo'n pan best in een andere ijzeren of aarden pan met het zand of de as kunnen zetten om te voorkomen dat de gapende hitte ter verhoeden waaruit het water daalt, brandend en smakeloos wordt.

Eine geringe und leichte Form, ohne allen Kosten in der Eil, und fürs gemeine Bauersvolk, einen Brennofen zu machen.

Nimm einen großen, irdenen, wohl verglasten Hafen, spanne darüber ein starkes weis gewaschen leinenes Tuch, binde es mit Bandeln wohl um den Hafen, auf dasselbe lege zerhackte Krauter oder Blumen, so viel, dass es genug sey, darnach auf die Blumen oder gehackte Krauter lege ein stark rein Papier, darauf setze die Pfanne mit Kohlen, [18] doch am Grund einiger masen mit Aschen unterlegt. Oder nimm ein messingenes Becken darzu, das eben den Hafen obenaus Beschliesse, und umwinde es mit einer Binde, dass es geheb sey. Also werden die Blumen wegen der Hitze Wasser unter sich durch das Tuch in den Hafen oder Topff geben.

Der Hafen soll kühl stehen, mochtest ihn wohl in Wasser stellen; denn des gebrannten Wassers beste Kraft verruchte von der Warme, so von der Feuerpfanne kommt.

Er mochte auch wohl auf einen ehernen Morselstein gesetzt werden; oder mache unten ein Loch durch den Hafen, und lasse dadurch in ein Glaslein rinnen, wie du hieneben verzeichnet siehest.

Een kleine en gemakkelijke vorm, zonder enige haast, en voor de gewone boeren om een brandoven te maken.

Neem een grote, aarden, goed verglaasde pot, span er een sterke, witgekalkte linnen doek over, bind deze goed om de pot met banden, leg er voldoende gehakte kruiden of bloemen op, dan op de bloemen of gehakte kruiden leg een stuk stevig papier waarop de pan met kolen werd gezet, [18] maar met een klein beetje as op de bodem. Of neem een messing bak die de pot erboven afsluit en bind hem vast met een verband zodat het geheel is. Alzo worden de bloemen door de hitte water onder zich door de doek in de poort of pot zich zetten. De po moet koel blijven, je zou hem in water kunnen zetten; want de beste sterkte van het verbrande water zou vervagen door de hitte die uit de vuurpan komt. Hij kan net zo goed op een bronzen morzelsteen worden gezet; of maak een gat door de haven beneden en laat het in een glaasje lopen, zoals je hier getekend ziet.

Von Destillirung der Oele von Gewürzen und Saamen.

Vonn Gewürzen und allerhand Saamen, als von Nägelein, Zimmet, Muskatnuss, Anissaamen, Römisch Kimmel, Wieskümmel, Fenchelsaamen, und dergleichen, kann man allerley edle und kstliche Oele, welche ganz kräftige Wirkung geringer Quantitt haben, abziehen. Und dieweil solche Oele nun sehr gemein im Gebrauch seyn, und ihre Praeparation nicht allein den Apothekern, sonder auch den gemeinen Destillirkunstlern sehr bekannt ist, habe ich die Form und Weise der gemeinen Instrumente und des Ofens, samt der Destillation, hie beygesetzt.

Man bereitet einen gemeinen Destillirofen, wie zu einem einfachen Balneo Mariae pflegt gemacht zu werden, darein setze man eine kupfferne Blase, so ziemlich gros ist, da sie eine gemeine Maas oder sechs halte. Solcher Blasenhals oder Mund soll oben Handbreit weit seyn, und uber den Ofen heraus gehen, darauf stürzt oder decket man einen kupffernen Hut, welcher wohl darum einschliesze, solcher Hut soll eben ein Rohrlein haben, so Fingersdick weit ist, und eines halben Fingers lang uber sich gehet, daran steckt man die blechene Rohren, so auf die Art, wie folgende Figur ausweist, bereitet wird , dass sie in einen kupffernen Kolben, so auch einen Hut mit einen, Rohrlein oben hat, hinein gehen, daraufsetzt man eine andere auch dergleichen blechene Rohre oder Serpentin, welche durch ein Fass in ein Furlegerglas, darein die destillirte Materie fließet, ausgehet. Wenn man nun von Gewürz oder Saamen die Oele destilliren will, soll man die kupfferne Blase, so in dem Brennofen stehet, halb voll Brunnenwasser fllen, und darnach die Gewürze oder Saamen, davon man die Oele abziehen will, wohl zerstoßen, derselbigen ein Pfund oder zwey darein thun, die Instrumente oder Rohren an allen Orten, da sie zusammen gesteckt werden, mit Ochsenblasen und mit Mehl wohl geheb verwahren, und das Feuer untermachen, erstlich sanft, und darnach je langer, je heftiger regieren.

Solche Destillation gehet geschwind, in drey oder vier Stunden; wenn nun die besten Spiritus heraus geflossen, und abgelaufen seyn, soll man das Oel, so oben in dem Glas schwimmet, in ein besonderes Glaslein sauber und geschickt absondern. [19]

Van het distilleren van de oliën van specerijen en zaden.

Uit specerijen en allerlei soorten zaden, zoals uit kruidnagels, kaneel, nootmuskaat, anijs, karwijzaad, komijnzaad, venkelzaad en dergelijke kan men allerlei edele en heerlijke oliën extraheren die in kleine hoeveelheden zeer sterke ingrediënten bevatten. En omdat dergelijke oliën nu zeer algemeen worden gebruikt en de bereiding ervan niet alleen goed bekend is bij apothekers, maar ook bij gewone distilleerderkunstenaars, heb ik hier de vorm en manier van de gebruikelijke instrumenten en de oven, inclusief de distillatie, hierbij gezet. Maak een gewone distilleeroven klaar, zoals een eenvoudige Balneo Mariae gewoonlijk wordt gemaakt, waarin men een koperen blaas plaatst, vrij groot, omdat er een gewone maat of zes in kan. Zo'n blaashals of mond moet bovenaan een handbreedte zijn en over de oven gaan, daarop stort of bedekt men een koperen hoed op die goed daar omheen sluit, zo'n hoed moet een buisje hebben zo dik als een hand breed en een halve vinger lang die omhoog gaat, daaraan steekt men die tinnen pijpjes , zo op die manier zoals de volgende afbeelding laat zien, bereid wordt zodat ze in een koperen kolf gaan, ook een hoed met een pijpje erop, je zet een andere dergelijke erop als tinnen buizen of serpentine, die door een vat naar buiten gaan in een voorlegglas waarin de gedestilleerde materie stroomt. Als u nu de olie uit specerijen of zaden wilt distilleren moet u de koperen kolf in de brandoven voor de helft vullen met bronwater en vervolgens de specerijen of zaden waaruit u de olie wilt extraheren, van hetzelfde pond zetten of twee daarin doen, bewaar de instrumenten of het pijpjes veilig op alle plaatsen waar ze worden samengevoegd met ossenblazen en meel en doof het vuur, eerst voorzichtig, en heers dan hoe langer, hoe feller. Een dergelijke distillatie is snel, in drie of vier uur; wanneer de beste geesten zijn uitgestroomd en weggelopen moet de olie die boven in het glas zwemt, netjes en vakkundig worden gescheiden in een speciaal glaasje. [19]

Von den gebräuchlichsten Instrumenten, zu mancherley Operation der Destillation vonnothen.

Es werden solche Instrumenta von mancherley Materie, als Glas, Erde, oder Metallen bereitet, aber die gläsernen Gefe haben vor allen den Vorzug und Lob; man muss aber behutsam damit umgehen; deszwegen man sie zur Sicherung mit dickem ungeschorenem wollenen Tuch überzieht, mit kleinen Schleiflein zugepriesen, dass man es nach der Destillation abthun, waschen und trocknen möge.

Etliche, wenn sie die im Sand oder Aschen zum Destilliren brauchen wollen, bestreichen dieselbige mit Leimen, von Letten, Rossmist, Salz, rc. bereitet, Lutum sapientiae genannt.

Darnach macht man solche Gefe von guter Erde, wie die in diesem Land am besten zu bekommen. Welche aber von Metallen, als Bley, Messing, Kupffer, Zinn oder Erz gemacht werden, sind wohl dauerhafter, bringt aber doch ein jedes seiner Art seine Unreinigkeit und Gift mit sich.[20]

Van de instrumenten die het meest worden gebruikt tot verschillende distillatiebewerkingen nodig.

Dergelijke instrumenten zijn gemaakt van verschillende materialen zoals glas, aarde of metaal, maar de glazen vaten hebben vooral het voorrecht en de lof; maar je moet er wel voorzichtig mee zijn; Daarom zijn ze bedekt met een dikke, ongeschoren wollen doek om ze te beschermen, met kleine strikken om ze toe te trekken zodat ze na distillatie kunnen worden afgehaald, gewassen en gedroogd. Sommigen, als ze die in het zand of de as willen gebruiken om te distilleren, bedekken ze met lijm die door de leem is bereid, paardenmest, zout, enz., Lutum sapientiae genaamd. Daarna maken ze de vaten van goede aarde die het beste in dit land te krijgen zijn. Maar die van metalen, zoals lood, messing, koper, tin of erts, zijn duurzamer, maar elk van zijn soort brengt zijn onzuiverheid en gif met zich mee.[20]

Diese nächstfolgenden drey Gefes sind die gemeinsten zum Circuliren, Putreficieren oder Resolviren. Dieweil sie aber geheb und ganz, dass nichts hinein mag, es sey dann saftig oder flüssig, so brauche das Glas mit dem A. Alembicum coecum genannt, zu den Kräutern und Gewachsen.

Deze volgende drie vaten zijn de meest voorkomende voor circulatie, putrefactie of oplossen. Maar aangezien ze heel en gans zijn, zodat niets er graag in komt, of het nu sappig of vloeibaar is, gebruik dan het glas met de A. Alembicum coecum genaamd, met de kruiden en planten.

Nachfolgende verzeichnete Glaser dienen in der Warme des Rossmists zum Digeriren und Putreficeren. Magst sie gar in Mist vergraben, dass nur die obere Röhre herfür gehe, oder, so die zu kurz, sollt du ein Holzern oder gedrehtes Rohrlein darauf gestürzt, darzu gebrauchen. [22]

Onderstaande getekende glazen worden gebruikt voor het verteren en verrotten en in de warmte van de paardenmest brengen. Je kunt ze zelfs in mest begraven zodat alleen de bovenste buis erdoor komt, of, als ze te kort zijn, je moet er een stuk hout of een gedraaide buis op gooien om het te gebruiken. [22]

Wie man die langen Halse solcher Glaser, wo vonnothen, zum Theil abnehmen mag.

Thue mit einem harten Schmergelein, in einen Stiel eingefasst, wie ihn die Glaser brauchen, einen Riss rings herum, so weit du solch Glas oder Gefäß abnehmen willt, nachdem es vorhin mit Wasser, angemachter Kreiden, und einem Sauburstlein abgezeichnet und getrocknet, dann mache einen dreyeckichten Lothkolben, in solcher Gestalt, wie hieneben stehet, glühend, streiche das eine Eck über aufgerissenem Striche herum; wenn das Glas darvon wohl erhitzet, so tropffe mit einem genetzten Finger darauf, so reiset oder zerspringet es bey Glaichs lang, also fahre mit dem Kolben herum, bis das Glas gar abgenommen ist.

Andere haben hieneben gesetzte Form, mancherley Ringe, weit und eng, oder etliche offen zerspalten, die man weit oder eng richten kann, dieselbige in dem Feuer erglühet, steckt man an den Glashals, reibet es herum, so erschricket es auch von der Hitze, und bricht, wie obgemeldet.

Hoe men de lange halzen van zo’n glas, waar nodig, gedeeltelijk kan verwijderen.

Doe met een harde amaril, gezet in een handvat zoals de glazenmaker nodig heeft, een scheurtje rondom, voor zover je dergelijk glas of vat wilt verwijderen, nadat het vooraf is gemarkeerd en gedroogd met water, krijt en een kwastje , maak dan een driehoekige Lood-kolf, gloeiend in de hier getoonde vorm, strijk een hoek over een gescheurde lijn; als het glas goed is verwarmd, laat het dan vallen met een bevochtigde vinger, het scheurt of verbrijzelt bij het glas lang, dus draai de kolf rond totdat het glas volledig is verwijderd. Anderen hebben hiernaast gezette vorm van verschillende ringen, breed en smal, of sommige opengespleten, die je breed of smal kunt richten, dezelfde gloed in het vuur, als je het op de glashals legt, eromheen wrijft, verschrikt het ook door de hitte en breekt alzo gemeld.

Wie man Glas zuschweissen soll.

Obgemeldte, und alle gläserne Zeuge, wenn man will, dass kein Dampf oder Spiritus verrieche, geheb zu verschweien, wie auf einer Glashütten, sollt du dich mit einem solchen Oefelein, wie seine Gestalt hieneben stehet, gefaszt machen, unten mit einem Rost, neben zu ein Loch, darein lege das Glas mit dem Hals, oben darein eine breite Schmidt-Zange, und so sie beyde wohl erhitzen, so drucke dem Glas den Hals mit der Zange kräftig zusammen, so schweit es sich, als wie von einem Stuck, aneinander.

Etliche lassen auf den Glashütten solche gläserne Zapffen oder Zopffer machen, in Gestalt, wie sie hierneben stehen, bestreichen es mit Stein Leim, und vermachen damit die Glaser ganz geheb.[24]

Hoe glas te lassen.

Boven gemeld en alle glaswerktuigen, als je geen stoom of geest wilt vervliegen, aan elkaar lassen zoals in een glasblazerij, moet je je voorbereiden met zo'n oventje, zoals zijn figuur hiernaast staat, beneden met een rooster, naast een gat, het glas met de hals erin, erop een brede smeedtang, en als ze allebei goed verwarmd zijn druk je de hals van het glas samen met de tang zodat het stuk aan elkaar gelast wordt. Sommigen hebben in de glasblazerij in de hier getoonde vorm glazen tappen of vlechten gemaakt, bedekken ze met steenlijm en maak de glazen zo gans geheel. [24]

Eine andere Form und Gestalt der Destillirgläser zu der Circulation, Auf- und Niedersteigen in der Destillation, dadurch die Materie gereiniget, subtilisiret, und das Grobe darinnen verzehret wird.

Een andere vorm en gestalte van de destilleerglazen voor de circulatie, stijgend en dalend in de distillatie, waarbij de materie wordt gezuiverd, subtiel gemaakt en het grove binnenin wordt verteerd.

Diese nachfolgende sind fast gebräuchliche Glaser, von zweyen Stucken in der Glashütte zusammen gestossen, in denen man die abfallende Tropflein sehen kann.

Deze volgende zijn bijna gewone glazen, van twee stukken tegen elkaar gedrukt in de glasfabriek, waarin je de druppeltjes kunt zien vallen.

Du magst nehmen ein Kolbenglas, brich es oben so weit ab, bis du ein ander Oberglas hinein bringen magst. Und so du keine Glashütte zur Hand hattest, verstreiche es geheb mit einem Leimen von Firniss, und andern Stucken hiezu gehörig, bereitet. Dergleichen verbinde und verstopffe auch in der Circulation die Rohren oben, oder neben, wohl, wie sichs gebhret.

Die Lucke oder Scharte, so hie im für gesetzten Glas, da sie beyde in einander gefugt seynd, erscheinet, ist derhalben darinn gemacht, damit das Wasser, so sich sonst hinter solchem Ranft aufhalten mochte, genau ausrinnen möge. Man thut sie, wie bey dem untern Strichlein angezeigt, nur halb voll, was man darinn destilliren will.

U mag een kolfglas nemen, deze aan de bovenkant afbreken totdat u een ander bovenglas kunt meenemen. En als je geen glasblazerij bij de hand had, smeer deze dan geheel in met een lijm van vernis en andere stukken die daarbij horen, voorbereid. Op dezelfde manier de leidingen in de circulatie erboven of ernaast aansluiten en dichtstoppen, zoals het hoort. De opening of inkeping die in het gekozen glas verschijnt, omdat ze allebei met elkaar verbonden zijn, is er voor de helft vol gemaakt zodat het water, als het anders achter zo'n opening zou zijn, precies kan weglopen. Zoals aangegeven door het onderstaande streepje, vul je hem maar halfvol met wat je erin wilt distilleren.

Ein sonderlich Stuck.

Eine sonderliche Bequemlichkeit ist auch, dass man ein solch Glas bis an den Hals, da das obere Strichlein gezogen, in Spreuer, Hecksel, oder gehackt Stroh genannt, setze. Wenn man solches mit Wasser anfeuchtet, so wird es nach etlichen Tagen warm, und wahret zwo oder drey Wochen an einander.

Und wann die Spreuer etwas zu trocken werden, soll man sie begießen, so giebt es desto langer Warme, darnach erneuert man es wiederom.

Een bijzonder stuk.

Het is ook een bijzonder gemak dat zo'n glas tot aan de nek in kaf wordt geplaatst, Spreuer genoemd, of gehakseld stro, aangezien de bovenste strik is aangetrokken. Als dit wordt bevochtigd met water, wordt het na een paar dagen warm en blijft goedt twee of drie weken per keer. En als het kaf iets te droog wordt, moet het worden

Von der Rectification, Haltung und Bewahrung der gebrannten Wasser.

So aber die Wasser gebrannt seyn, ist vonnothen, dass sie rectificirt werden, vielleicht ob sie nach dem Brand schmeckend waren, oder phlegmatische Überflüssigkeit bey sich hatten, dergleichen gemeiniglich alle feuchte, kältende Krauter zu haben pflegen, wie ingleichem auch diejenige, so mit Wasser besprenget, frisch sind behalten worden, oder in einem feuchten Keller etliche Tage sind gelegen, oder zu feuchter, nasser Zeit gesammelt, darvon sie eine phlegmatische Complexion empfangen. Solche Rectificirung mag geschehen durch die Hitze der Sonnen, als wann die Wasser jetzund destillirt werden in ein Glas gethan, den zweyen Theil des Glases gefüllte, wohl verstopft und verbunden mit einem Leder, den dritten Theil des Glases an die Sonne, in einen Sand [26] 4O Tage oder mehr gesetzt. Wenn der Sand fast hei wird, werden die Wasser durch die Sonne und Hitze des Sands gerechtfertiget, von ihrer überflüssigen groben phlegmatischen Feuchtigkeit, die man dann nach der Zeit scheiden und abseihen soll, und in ein anders Glas thun. Also ist auch ihre Complexion temperirt, dasz sie desto langer unzerstört gut bleiben mögen.

Van de rectificatie, het onderhoud en de bewaring van gedestilleerd water.

Maar als het water eenmaal is gedestilleerd, moet het worden gerectificeerd, misschien of het smaakte naar de brand of dat het flegmatische overtolligheid bevatte, zoals alle vochtige, verkoelende kruiden hebben, zoals in dezelfde ook die dus besprenkeld met water vers gehouden of enige dagen in een vochtige kelder gelegen of verzameld op vochtige, natte tijden, waardoor ze een flegmatische teint krijgen. Een dergelijke rectificatie kan plaatsvinden door de hitte van de zon, zoals wanneer het water nu wordt gedestilleerd en in een glas wordt gedaan, het tweede deel van het glas wordt gevuld, goed afgesloten en verbonden met leer, het derde deel van het glas wordt blootgesteld aan de zon, in een zand [26] 4O dagen of meer gezet. Wanneer het zand bijna heet wordt worden de wateren gerechtvaardigd door de zon en de hitte van het zand, door hun overtollige grove flegmatische vochtigheid, die men dan na een tijdje moet scheiden en zeven en in een ander glas moet doen. Dus hun teint is ook getemperd zodat ze goed kunnen blijven naarmate ze langer ongeschonden zijn

Wo die Wasser jederzeit sollen behalten werden.

Man soll die Wasser, nachdem sie rectificirt und wohl verwahret seyn, im Sommer an einen zimlichen kuhlen Ort setzen, im Winter in einen Keller, aus dass sie nicht gefrieren, darvon sie wieder zerstreut, und allerdings untüchtig werden. Und wann sie in heißen Stuben stehen, werden die Wasser roth, trüb, weich, übel schmeckend, und an ihren Kräften geschwächte, da sie dann den Kranken ganz nicht zu gebrauchen. Derowegen ein bequemer temperirter Ort, der nicht viel zu hitzig, kalt oder feucht sey, zu erwählen.

Alle Wasser, die kalter und feuchter Complexion oder Natur sind, sollen ubers. Jahr ausgeschüttet werden; die aber trockener und hitziger Natur sind, können zwey oder drey Jahre, und nicht darüber, kräftig bleiben, wiewohl diejenige, so darüber einen guten Geruch behalten, auch langer können gebraucht werden, deren seyn viel, als Poley, Majoran, rc.

Dörre und wohlriechende Krauter sollen in gläsernem Balneo Mariae gebrannt werden. Aber feuchte, feiste, und kalter Natur Krauter mag man auf einem gemeinen Brennofen, oder uber einem Hafen brennen, wie obstehet.

Waar het water te allen tijde moet worden bewaard.

Nadat het water is gerectificeerd en goed is opgeslagen moet u het in de zomer op een redelijk koele plaats zetten en in de winter in een kelder zodat het niet bevriest waardoor het weer kapot gaat en onbruikbaar wordt. En wanneer ze in warme kamers staan wordt het water rood, troebel, zacht en smaakt het slecht en hun kracht wordt verzwak zodat de patiënt het dan helemaal niet kan gebruiken. Kies daarom een comfortabele, gematigde plek die niet te warm, koud of vochtig is. Al het water dat een koude en vochtige of natuurlijke huidskleur heeft, moet in de loop van het jaar worden uitgegoten; maar degenen die droog en heet van aard zijn, kunnen twee of drie jaar sterk blijven en niet langer, hoewel degenen die een goede geur behouden ook langer kunnen worden gebruikt, er zijn er genoeg zoals polei, marjolein, enz. Droge en geurige kruiden worden verbrand in Balneo Mariae glas. Maar vochtige, dikke en koude natuurkruiden kunnen naar behoefte in een gewone oven of boven een pot worden verbrand zoals boven staat.

Von bequemer Zeit, die Wurzeln, so man destilliren, oder auch aufdorren will, zu graben.

Die rechte und bequemste Zeit, die Wurzeln nicht allein zum Destilliren, sondern auch zu anderm vielfaltigen Nutzen auszugraben, ist, wenn sie am vollkommensten und kräftigsten in ihrem Saft seyn, welches nicht zu gleicher Zeit an allen Wurzeln geschehen kann; denn eine diese Zeit, die andern eine andere in ihrer Vollkommenheit und besten Saft und Kräften sind. Etliche halten dafür, man solle alle Wurzeln im Herbst graben, welches doch nicht allwege wahr ist, denn etliche Wurzeln werden im Frühling allein gefunden, als die runde Hollwurz findet man nicht, dann im Anfang des Frhlings; darum solle eine jede Wurzel nach ihrer Art, wenn sie in ihrem besten Saft und Kraft ist, es sey gleich im Herbst, oder Frühling, ausgegraben werden.

Wenn nun die Wurzeln ganz und frisch ausgegraben sind, soll man sie von allen Zasern abfuhren, auch von aller Erde rein machen und waschen. Und wenn man sie destilliren will, zuvor klein hacken, und in einem Morselstein zu Muss stoßen, darnach ein wenig mit Wein besprengen, und in einem Glas wohl und geheb vermacht und verstopft, in ziemlicher Warme digiriren oder putrificeren. So aber die Wurzeln feuchter, wsseriger und fetter Art waren, bedarffen sie keiner so langen Digestion und sollen in der Sonne destillirt werden.

Dabey dann auch zu merken, dasz man der Art und Eigenschaft der Wurzeln wohl wahrnehme, dass man allwege das kräftigste Theil nehme, da dann in hitzigen Wurzeln das äußerste Theil und Rinde fast am kräftigsten ist; in kalten Wurzeln hat es sonderlich keinen Unterschied, dann etwa das inner Mark am scharfesten ist. Also werden etliche Wurzeln ganz mit den Rinden und Mark gebrochen, in etlichen aber, so inwendig ein holzig Mark haben, wird solches Mark heraus gethan, als in der Fenchelwurtzel, Petersilgenwurtzel, Epffwurzel, rc.

Een geschikte tijd om de wortels uit te graven als je wilt distilleren of opdrogen op te graven.

De juiste en meest geschikte tijd om de wortels op te graven en niet alleen voor destillatie maar ook voor andere veelvuldige toepassingen is wanneer ze het meest perfect en het sterkst zijn in hun sap, wat niet op alle wortels tegelijk kan worden gedaan; want deze keer zijn de anderen een ander in hun perfectie en beste sap en kracht. Sommigen zijn van mening dat men alle wortels in de herfst moet graven, wat niet altijd waar is, want sommige wortels worden alleen in de lente gevonden, dan wordt ronde holwortel dan in het vroege voorjaar niet gevonden; daarom moet elke wortel worden opgegraven naar zijn soort wanneer hij in zijn beste sap en kracht is, of het nu in de herfst of de lente is. Wanneer de wortels heel zijn en vers zijn opgegraven, moeten ze van alle vezels worden verwijderd, schoongemaakt en van de hele aarde worden gewassen. En als je het wilt distilleren, hak het dan eerst fijn en gooi het in een mortiersteen, besprenkel dan een beetje met wijn en laat het in een glas goed en voorzichtig staan ??en stop het, dirigeer of verrot op een redelijk warme plaats. Maar als de wortels vochtig, waterig en vet van aard waren, hebben ze niet zo'n lange spijsvertering nodig en moeten ze in de zon worden gedestilleerd. Tegelijkertijd is het ook belangrijk op te merken dat men zich bewust is van de aard en eigenschappen van de wortels, dat men altijd het sterkste deel neemt, aangezien dan bij warme wortels het buitenste deel en de bast bijna het sterkst zijn; bij koude wortels maakt het weinig uit, omdat het binnenste merg het scherpst is. Dus sommige wortels worden volledig afgebroken met de bast en het merg, maar bij sommige die een houtachtig merg van binnen hebben, wordt zo'n merg verwijderd, zoals bij de venkelwortel, peterseliewortel, selderijwortel, enz.

Von der rechten Zeit und Art der Destillirung der Krauter.

Gleichwie die Wurzeln, eine jede nach ihrer Art und ihrer Vollkommenheit beydes zur Destillirung und auch zu Aufdränge sollen gegraben werden: also sollen auch die Krauter zu rechter Zeit gebrochen und gesammelt werden, nemlich, wenn sie die Blumen und Saammen herfür bringen, alsdann sollen sie Frisch und grn zur Destillirung gebraucht werden, als da sind Taubenkropf, Tausendgulden, Dosten, Quendel, [27] und dergleichen. Was aber die trockene, hitzige Krauter belangt, die soll man vorhin ein wenig erweichen lassen, ehe sie destillirt werden, als da sind die Münzen, Wermuth, Rauten, Stabwurz und andere dergleichen, um ihrer trockenen Art willen; den solche werden darnach in der Destillirung nach der Erweichung desto kräftiger.

Van de juiste tijd en wijze van distilleren van de kruiden.

Net zoals de wortels, elk naar hun soort en perfectie, zowel om te distilleren als om te drogen moeten worden gegraven: zo moeten ook de kruiden te zijner tijd worden geplukt en verzameld, namelijk wanneer ze de bloemen en zaden brengen, dan ze zouden vers en groen moeten worden gebruikt om te distilleren, zoals er zijn duivenkrop, duizendguldenkruid, Dosten, tijm, [27] en dergelijke. Maar wat de droge, hete kruiden betreft, ze moeten een beetje zacht worden voordat ze worden gedistilleerd, zoals de munten, alsem, wijnruit, staafkruiden andere dergelijke dingen, vanwege hun droge aard; na de distillatie na de verzachting worden deze des te sterker.

Von Destillirung der Blumen.

Es haben die Blumen auch ihre besondere Zeit zur Destillirung, nemlich, wenn sie in ihrer vollkommenen Blühte und offen sind. Doch soll man die Capre- Blumen in ihren Knöpfen nehmen, ehe sie erst ausgehen. Die Rosen sind auch am kräftigsten, wenn sie erst anfahen auszugehen. Sonst werden gemeiniglich alle Blumen zur Destillirung gebraucht, wenn sie gar vollkommen sind, ehe sie wollen abfallen.

Van het distilleren van bloemen.

Bloemen hebben ook hun speciale tijd om te distilleren wanneer ze in volle bloei en open zijn. Maar men moet de kapper bloemen in hun knopen nemen voordat ze opraken. De rozen zijn ook op hun sterkst als ze eenmaal uitgaan. Anders worden alle bloemen meestal gebruikt voor distillatie, als ze perfect zijn voordat ze eraf willen vallen.

Wie man die Gradus, darvon dieses Buch Meldung thut, verstehen soll.

Der Grad der Qualitten, wie die Naturkundiger darvon schreiben, sind vier an der Zahl, es sey von heimlichen oder offenbaren Aenderungen. Denn der erste Grad andert nicht offenbar, oder empfindlich, der andere Grad ein wenig, der dritte merklich, der vierte schier zerstorlich, durch eine merkliche Aenderung, es sey in Speiss, Krauter oder Arzney.

Also, wenn der Geschmack, die Versuchung oder Kosten ein wenig scharf ist, dass du es kaum empfindest, so ist seine Complexion im ersten Grad: Als se Mandeln, aus welcher Sigkeit du eine Warme befindest. Aber aus dem, da es die Versuchung nicht merklich andert, so magst du urtheilen, dass sie warm seyn in ersten Grad.

Findest du aber etwas, dass den Geschmack oder Kosten empfindlicher andert, und doch nicht gar scharf, als Enis, Fenchel, rc. so theile es in den andern Grad.

So es sich aber also fast ändert, dass dich bedunkt, es wolle dir den Geschmack zerstoren, als Pfeffer, rc. so urtheile den vierten Grad.

Item, du mittelmassige Speise, Trank und Arzneyen, die ist gleich an Warme, Kalte, Feuchte und Trockene.

Die hitzige im ersten Grad hat zween Theile der Hitze, und ein Theil der Kalte. Die hitzige im andern Grad hat drey Theile der Hitze, und einen Theil der Kalte. Die hitzige im dritten Grad hat vier Theile der Hitze, und einen Theil der Kalte. Die hitzige in vierten Grad hat funf Theile Hitze, und einen Theil Kalte.

Zu einem Exempel: Nimm ein Pfund hei Wasser, und ein Pfund kalt Wasser durch einander, so wird eine mittelmassige Warme daraus; thue aber noch ein Pfund hei Wasser darzu, so ist es nicht mehr mittelmassig, sondern warm im ersten Grad.

Thust du aber noch ein Pfund Wasser hinzu, so wird das Wasser wohl empfindlich warm; das ist der andere Grad. Thust du noch ein Pfund warm Wasser hinzu; so wird das Wasser so hei, daz du es kaum leiden magst, das ist der dritte Grad. Thust du noch ein Pfund hinzu, so wird es so heiss dass du es nicht leiden magst, und das ist der vierte Grad.

Ein ander Exempel; Gleich kalt und warm, ist der erste Grad. Ein kalt, und zwey warm, der andere. Ein kalt, drey warm, der dritte. Ein kalt, vier warm der vierte.

Hoe je de graden waarvan dit boek melding doet te begrijpen.

De graden van eigenschappen, zoals natuuronderzoekers ze schrijven, zijn vier in getal, of het nu gaat om geheime of openbare verandering. Want de eerste graad verandert niet duidelijk of gevoelig, de andere graad een beetje, de derde merkbaar, de vierde bijna destructief, door een merkbare verandering, of het nu in voedsel, kruiden of medicijnen is. Dus als de smaak, onderzoek of smaak een beetje scherp is dat je hem nauwelijks voelt, dan is de samengesteldheid in de eerste graad: als zoete amandelen, van waaruit je een warmte vindt. Maar aangezien het onderzoek niet merkbaar verandert, kun je oordelen dat ze warm zijn in de eerste graad. Maar als je iets vindt dat de smaak verandert of gevoeliger smaakt en toch niet bijzonder pittig is, zoals anijs, venkel, enz., Verdeel het dan in de tweede graad. Maar als het bijna verandert, dat het je denkt, het je smaak wil vernietigen, zoals peper, enz. Oordeel dan de vierde graad. Item, je middelmatige eten, drinken en medicijnen, het is gelijk aan warm, koud, nat en droog. De hitte van de eerste graad bestaat uit twee delen warmte en een deel koud. Het warme in de andere graad heeft drie delen warmte en een deel koud. Warmte in de derde graad heeft vier delen warmte en een deel koud. De verwarmde vierde graad heeft vijf delen warmte en een deel koud. Als voorbeeld: neem een ??pond heet water en een pond koud water bij elkaar en je krijgt er matige warmte van; maar voeg nog een pond heet water toe, en het is niet langer middelmatig, maar warm tot de eerste graad. Maar als je nog een pond water toevoegt, wordt het water waarschijnlijk merkbaar warm; dat is de andere graad. Voeg je nog een pond warm water toe; het water wordt zo heet dat je het bijna niet lekker vindt, dat is de derde graad. Als je nog een pond toevoegt, wordt het zo heet dat je het niet lekker vindt, en dat is de vierde graad. Een ander voorbeeld; Even koud als warm is de eerste graad. De een koud en de ander warm. Een koud, drie warm, de derde. Een koud, vier warm de vierde.

Vom Gebrauch der gebrannten Wasser.

Wiewohl die gebrannte oder destillirte Wasser nicht allezeit im Brauch gewesen, und den alten Erstarzten, als Hippocrati, Galeno, und ihren Nachkmmlingen, unbekannt, sondern ein Invent ist der Alchymisten, von welchen in nachgehender Zeit die Erfahrnen der Alchymie solches auf Quintam essentiam Transferirt, und die Spiritus von den Kräutern zu scheiden gelehret, so ist doch solcher Fund hoch zu loben; nemlich, das Allersubtileste von dem Allergrobesten in den Kräutern zu scheiden. Denn die Erfahrung giebt es, dass die schlechte destillirte Wasser mit großem Nutzen in vielfaltigen schweren Schwachheiten gebraucht werden; dass ich geschweige, was Kraft und Wurkung sie haben, wann erst die rechte subtile Spiritus und Quinta essentia darvon abgezogen wird. [28]

So viel nun den Gebrauch der gemeinen gebrannten Wasser belanget, werde sie auf mancherley Art gebrauchet. Etliche trinket man zu Kühlung der Leber und innerlichen Gedrms, als die von Endivien, Burgel, oder Burzelkraut, Rosen, Sonnenwurbel, Wegerich, rc. wie in jedem Capitel unterschiedlich angezeiget wird.

Die andere epithimirt man, das ist, man netzt Zendel oder leinene Tüchlein darein, und schlagt sie uber den Magen, etwan uber die Leber, Herz, Milz, Schlafe, entzündete Schaden, und dergleichen. Den mehrern Theil braucht man zu Vermischungen der Syrupen, und nimmt derselben alllwegen doppelt, oder anderthalbmal so viel, als des Syrups.

Etliche sind im Brauch zu den Pillulen, dieselbige zu machen, und zu incorporiren.

Der mehrere Theil, dass man sie braucht im Leib, in Trunksweise, oder mit Arzney vermenget. Doch kann man da keine sonderliche Regel geben, sondern die Erfahrung, samt der wahren Kunst der Arzney, lehret dasselbige. Will dich in diesem Fall, viel und weiter zu lesen, vermahnet haben. Denn ohne Kunst und Behutsamkeit mit der Arzney umgehen, dieselbige handeln und handreichen, es sey in Wassern, Syrupen, Purgation, Latwergen, oder wie es Nahmen haben mochte, ist gefährlicher, dann mit Gift handeln. Der Miszbrauch aber ist so grosz, dass kein Wunder ware, die Kalberarzte, Juden, alte Weiber und Landfahrer die ganze Welt verderbeten.

Zweyfache Kraft aber bekommen die Wasser, nachdem die Krauter ausgetrocknet, wieder darüber geschüttet, und zum zweytenmal destilliret, oder zum dritten, werden sie noch kräftiger, wiewohl bey etlichen die erste Destillirung genugsam ist, als bey den Rosen, rc.

Van het gebruik van gedestilleerd water.

Hoewel het verbrande of gedestilleerde water niet altijd in gebruik was en onbekend was bij de eerste artsen uit de oudheid, zoals Hippocrates, Galenus en hun nakomelingen, is het een alchemisten uitvinding, van wie degenen die alchemie ervoeren dit later overbrachten naar Quinta essentia, en die leerde om Spiritus van kruiden te scheiden, een dergelijke vondst is zeer geprezen; namelijk om het zeer subtiele van het allerbeste in kruiden te scheiden. Want er is ervaring dat de slechte gedestilleerde wateren met groot voordeel worden gebruikt in verschillende ernstige zwakheden; dat ik niet zeg wat voor kracht en effect ze hebben, als de juiste subtiele Spiritus en Quinta essentia ervan worden afgeleid. [28] Wat het gebruik van gewoon gedestilleerd water betreft, laat het op veel manieren gebruikt worden. Sommige worden gedronken om de lever en de inwendige darmen te koelen, zoals andijvie, burgel of hazelnoot, roos, zonnebloem, weegbree, enz., zoals in elk hoofdstuk anders wordt aangegeven. De ander epiteert men, dat wil zeggen, men maakt er wieken of linnen doeken in nat en slaat ermee op de maag, wat op de lever, het hart, de milt, de slapen, ontstoken beschadigingen en dergelijke. Het grootste deel is nodig voor het mengen van de siropen en hiervoor neemt men twee keer zoveel of anderhalf keer zoveel als de siroop. Verscheidene zijn in gebruik om er pillen van te maken en op te nemen. Het grootste deel dat men nodig heeft in het lichaam, in drink vormen of vermengd met medicijnen. Er kan hier echter geen specifieke regel worden gegeven, maar de ervaring, samen met de ware kunst van de geneeskunde, leert hetzelfde. In dit geval had ik je willen vermanen om veel en meer te lezen. Want om het medicijn zonder kunst en voorzichtigheid te hanteren, om hetzelfde te hanteren en uit te delen, of het nu in water, siroop, purgatief, likkepot, of welke naam het ook mag hebben, is gevaarlijker dan omgaan met vergif. Maar het misbruik is zo groot dat het geen wonder is dat de kalverartsen, joden, oude vrouwen en reizigers de hele wereld bederven. Maar de wateren worden dubbel zo sterk nadat de kruiden zijn opgedroogd, er weer overheen gegoten en een tweede of derde keer gedistilleerd, ze worden nog sterker, hoewel bij sommigen de eerste distillatie voldoende is zoals bij rozen, enz.

Von unterschiedlichen Eigenschaften und Qualitaten eines jeden Wassers.

Hitziger Krauter Wasser sind der Camillenblumen, Taubnesselnbluth, Dillenbluthe, gelbe Violen, Genserichblumen, Lavendelblumen, Majoranbluthe, Rosmarin, Salbey, St. Johanniskrautblumen, Tausendgulden, rc.

Wasser gemeiner Warme sind: Sauerampffer, Bohnenstengel, Burretsch, Brunellen, Brunnkressen, Bocksbart, Bocken, Cappis, Creutzwurz, Dennmarck, Endivien, Engelkraut, Epheu, Freyssamkraut, oder Dreyfaltigkeitblumen, Fechdistel, Funffingerkraut, Fenchel, Gottsgnad, Garb, Gundelreb, Gunsel, Gauchklee, Inngrun, Karten, Katzenzagel oder Schafthew, Klee, Kol, Korbel, Lattich, Liebstöckel, Leberkraut, Meytau, Nachtschatt, Pastennenkraut, Peterlin, Pfaffenkrautstengel, Reinfarn, Schluttenkraut, St. Peterskraut, Taubenkropf, Weggras, Wegweise, rc. Dieser Krauter Wasser wahren zwey Jahr.

Die kltende Wasser sind: die von Allraun, Bilsenkraut, Burzeln, Hauszwurz, Meerlinsen, Magsaamenkraut, Maurpfeffer, Wundscherling, rc.

Die hitzige und trockene Krauter: Alant, Agrimonien, oder Odermeng, Agley, Aron, Bibinel, Bachmuntz, Basilien, Cardobenedicten, Centauren, oder Tausendguldenkraut, Camillen, Dillen, Eisenkraut, Eyternesseln, Ehrenpreisz, Gamander, Haselwurz, Hopffen, Hirschzung, Heyd, Isop, Lavendel, Majoran, Orechte und gemeine Salbey, Osterlucey, Poley, Quendel, Rauten, Rosmarin, Senffkraut, Stendelklee, St. Johanniskraut, Sinau, Sanickel, Taubnesseln, Wintergrun, die wahren drey Jahr.

Feuchter Substanz Wasser sind die von Burretschwurz, Braunwurz, Fenchelwurz, Hundskurbswurz, Pasteney, Peterlinwurz, Quelcken, Rettich, Ruben, Wallwurz, Weiszgilgen, rc.

Obst- und Fruchtwasser: als da sind von Affolterbeer, oder Wachholderbeer, Bohnenhulsen, breit Wegerichsaamen, Erbsen, grun und weiss Kürbis, Meerlinsen, Maulbeer, Melonen, Nuszluaflet, Pfifferling, Pflaumen, Saurauch, Schlehen, schwarze oder rothe Kirschen, wilde und heimische Aepffel, wilde Birn, wilde Brombeern, und einer jeden gemeinen Frucht Wasser, wahren nur von einem Jahr ins andere.

Die Laubwasser, als das von Bircken, Eschin, Epheu, Eichen, Hartriegel, Reben, Spindelbaum, Sevenbaum, Tamariscus, Wilgen, rc. halten sich auch wohl in drey Jahr. [29]

Van verschillende eigenschappen en kwaliteiten van elk water.

Heetwaterkruiden zijn kamillebloemen, dovenetels bloemen, dillebloemen, gele violen, ganzerikbloemen, lavendelbloemen, marjoleinbloemen, rozemarijn, salie, sint-janskruidbloemen, duizendguldenkruid, enz.

Wateren van gewone warmte zijn: zuring, bonenstengels, bernagie, bruinellen, waterkers, geitenbaard, kapper, kruiskruid, denmark, andijvie, Angelica, klimop, freysam-kruid of Drievuldigheidsbloemen, Mariadistel, vijfvingerkruid, venkel, Gods genade, duizendblad, hondsdraf, zenegroen, klaverzuring, Vinca, kaarden, kattenstaart of schaafstro,, klaver, kool, kervel, sla, maggi, leverkruid, meidauw, nachtschade, pastinaak, peterselie, paardenbloem stengel, boerenwormkruid, gele waterlis, glaskruid, Silene cucubalus, weggras, Cichorium, enz. Dit kruidenwater geldt voor twee jaar.

De verkoelende wateren zijn: die van mandraak, bilzekruid, Prunella, Sempervivum, kroos, papaver, muurpeper, dolle kervel, enz.

De hete en droge kruiden: alant, Agrimonia of Odermeng, akelei, Aron, bevernel, watermunt, Basilicum, Cnicus benedictus, Centaurea of duizendguldenkruid, kamillen, dille, ijzerkruid, hete brandnetels, ereprijs, gamander, hazelaarwortel, hop, hertstong, heide, hysop, lavendel, marjolein, onechte salie, Aristolochia, polei, tijm, ruit, rozemarijn, mosterdkruid, klaver, sint-janskruid, Alchemilla, sanikel, dovenetel, wintergroen, die blijven drie jaar goed.

Vochtig substantie water zijn die van bernagiewortel, helmkruid, venkelwortel, Bryonia dioica,, pastinaak, peterseliewortel, Colchicum autumnale, radijs, raap, smeerwortel, witte lelie, enz.

Fruit en fruitwater: zoals van Affolterbes of jeneverbes, bonenpeulen, brede weegbreezaden, erwten, groene en witte pompoen, kroos, moerbeien, meloenen, nootmuskaat, cantharellen, pruimen, Berberis sleepruimen, zwarte of rode kersen, wilde en gedomesticeerde appels, wilde peren, wilde bramen en water van alle gewone vruchten, gaan maar van het ene jaar op het andere mee.

Het loof water, zoals dat van berken, essen, klimop, eiken, kornoeljes, wijnstokken, kardinaalsmutsen, Juniperus sabina, Tamarisk, wilgen, enz., gaan ook drie jaar mee. [29]

Von Bauung der Garten und Pflanzung der Baume.

Es hat der allmächtige Gott Anfangs der Schöpfung der Welt das Erdreich zum zierlichsten mit allerhand edlen Gewachsen von Kräutern und Baumen, in aller Vollkommenheit, dem Menschen zum Vergnügen, und zu seiner Nothdurft zu gebrauchen, besetzet und geschmückte, auch den Menschen in den herrlichen Luftgarten des Paradieses, denselbigen zu besitzen, und seine Lust darinnen zu haben, eingesetzet, und hat der Erdboden damals alles für sich selbst ungebauet Herfur gegeben. Solche Freude und Wollste, herrliches Wesen und mgest Leben hat der leidige Satan dem Menschen missgönnet, und alle seine List angestellet, dass er ihn mochte zur Uebertretung des göttlichen Gebots reizen, und also GOttes Zorn wider ihn erregen, dass er aus solchem Lustgarten verstorzen wurde, und mit Muhe und Arbeit sich ernähren musste. Da nun der böse Feind den Menschen also betrogen hat, da ist der Fluch ber den Menschen ergangen, und dem Erdreich seine Kraft auch genommen worden. Wie dann Genes. am 3. Cap. GOtt zum Adam spricht: Verflucht sey der Acker um deinetwillen, mit Kummer sollt du dich darvon Unehren dein Lebenlang; Dorn und Disteln soll er dir tragen, und sollt das Kraut auf dem Felde essen. Im Schweisz deines Angesichts sollt du dein Brod essen, bis du wieder zur Erden werdest, davon du genommen bist.

Also haben wir nichts, dann Muhe und Arbeit. So lang wir auf dieser Welt leben, müssen wir mit Kummer, Angst und großer Muhe das Feld bauen und pflanzen; und wenn wir lang große Arbeit und Unkosten gefährdet; so kommt oftmals Reiff, Hagel, Ungewitter und Ungeziefer, beschädiget und verderbet alles, was gepflanzet ist, an Obst, an Fruchten und Wein, dass nichts, dann Jammer und Elend, zu sehen ist.

Dieweil dann unsere Leibesnothdruftige Unterhaltung erheischet, die Garten und das Feld stetigs mit Saen und Pflanzen, dass sie Getreyde, Wein und Obst jhrlich uns ertragen, zu erbauen, so haben se und allweg unsere erste Eltern und deren Nachkommlinge mit allem Fleißes Feldbauens und Gartenpflanzen sich angenommen, und den groten Reichthum und Nahrung an den Feldarten und Viehzucht [30] gehabt, schone und nützliche Bucher in Griechischer und Lateinischer Sprache, auch darvon geschrieben.

Weil wir dann uns die Gestalt, Eigenschaften und Tugenden der Baume, Stauden und Krauter zu beschreiben furgenommen: so wollen wir, zum Eingang desselbigen, eine kurze Einleitung vom Bauen der Garten, Impfen und Pflanzen der Baume und Krauter, vorher gehen lassen.

Aan het begin van de schepping van de wereld plantte en versierde de almachtige God de aarde op de meest delicate manier met allerlei soorten edele planten van kruiden en bomen, in alle perfectie, om door de mens te worden gebruikt voor zijn plezier en voor zijn behoeften ook voor de mens in de prachtige tuin van de lucht van het paradijs, om dat te bezitten en er plezier in te hebben en de aarde gaf alles voor zichzelf in die tijd onbebouwd. De ellendige Satan misgunde de mens zoveel vreugde en lust, een glorieuze natuur en een nutteloos leven, en gebruikte al zijn sluwheid om hem te provoceren om het goddelijke gebod te overtreden en zo Gods toorn tegen hem op te wekken zodat hij uit zo'n lusthof werd gegooid en moesten zich voeden met zwoegen en werken. Omdat de boze vijand de mens zo heeft misleid is de vloek over de mens gekomen en is ook de macht van de aarde weggenomen. Hoe dan Genesis op het 3^de kapittel God zei tegen Adam: Vervloekt zij het veld ter wille van jou; Hij zal voor u dorens en distels dragen en het kruid van het veld eten. In het zweet van uw aangezicht zult u uw brood eten totdat u terugkeert naar de aarde waaruit u bent genomen. Dus we hebben niets dan zwoegen en werken. Zolang we in deze wereld leven moeten we het veld bebouwen en beplanten met verdriet, angst en veel zwoegen; en als we lange tijd veel werk en kosten hebben gemaakt zo vaak komt vorst, hagel, storm en ongedierte, beschadigen en bederven alles wat geplant is, fruit, fruit en wijn, zodat er niets dan droefheid en ellende te zien is. Terwijl we ns lichamelijk behoeftig onderhoud vereist dat we de tuin en het veld met zaaigoed en planten bebouwen, zodat ze elk jaar graan, wijn en fruit voor ons kunnen dragen, hebben we altijd onze eerste ouders en hun nakomelingen met alle ijver van het veld cultivatie en tuinplanten werden aangenomen en hadden de grootste rijkdom en voedsel uit de veldgoederen en veeteelt [30], mooie en nuttige boeken in het Grieks en Latijn, ook van hen geschreven. Aangezien we dan van plan zijn de vorm, eigenschappen en deugden van bomen, vaste planten en kruiden te beschrijven zullen we, voordat we erin gaan, een korte inleiding geven over het cultiveren van de tuin, het enten en planten van de bomen en kruiden.

Von Vorbereitung des Erdreichs zu fruchtbarer Wachsung der Fruchte und Erdgewachse.

Das Erdreich, so an dörren Orten wüst und ungebauet lieget, wird durch die Sonnenhitze oben dermassen ausgedorrte dass es keine Feuchte oder Erquickung von Regen oder Thau wohl annehmen kann; setzet sich auch so hart aus einander, dass die Frucht, oder was darein gesaet, oder gesetzt wird, nicht wohl aufkommen kann. Derhalben soll solch Erdreich mit Umgraben, Hacken, oder Zackern, zuvor etliche mal fleißig durch einander gebauet und gemildert werden. So es aber stark Erdreich ist, dass es grosse harte Schollen giebt, soll man es zerschlagen mit Schlegeln, oder mit Walzen überfahren, zerbrechen und ebnen, und das furnemlich in großen Feldern, hieroben angegezeigter Gestalt.

Wenn nun das Erdreich eine Zeit lang mit Bauen, Dngen, und aller Nothdurft zubereitet, mag man zu gebührlicher Zeit des Jahrs darein saen und pflanzen, was an jedem Ort nach Gelegenheit am bequemsten erachtet wird. Und da etwan Mangel am Regen vorfiele, soll man solche besaete, oder besetzte Gartenlander alle Abend mit einem gelöcherten Geschirr, wie hieneben verzeichnet stehet, mit Pfutzemwasser, und nicht mit kaltem Brunnenwasser, es habe dann etliche Tage an der Sonne gestanden, sanfstiglich begiessen, befeuchten und warten.

Van het voorbereiden van de grond tot het vruchtbaar groeien van het fruit en aardgewassen.

De aarde, die verlaten en onbebouwd op dorren plaatsen ligt, is zo uitgedroogd door de hitte van de zon daarboven dat ze geen vocht of verfrissing van regen of dauw kan accepteren; zet zich ook zo hard uit elkaar dat de vrucht of wat erin wordt gezaaid of geplant, niet goed op kan komen. De helft van de tijd moet dergelijke grond ijverig worden opgebouwd en van tevoren worden verzacht met graven, schoffels of walsen. Maar als de grond zo dik is dat er grote, harde kluiten zijn moet deze met dorsvlegels worden verpletterd of met walsen worden overreden, gebroken en gegaliseerd, en dat vooral op grote velden, zoals hierboven weergegeven. Wanneer de grond een tijdlang is voorbereid met bebouwen, bemesting en alle benodigdheden kan men er in de juiste tijd van het jaar in zaaien en planten wat op elke plaats het meest geschikt wordt geacht, afhankelijk van de gelegenheid. En aangezien er een gebrek aan regen zou zijn moet zo'n ingezaaid of bezet tuin land elke avond voorzichtig worden bewaterd met putwater en niet met koud bronwater, met behulp van een geperforeerde schaal, zoals hier afgebeeld, nadat het een tijdje in de zon heeft gestaan enkele dagen zacht begieten, bevochtigen en wachten.

Wie die Garten sollen in einer Gemein gemacht und gearbeitet werden. Von der Düngung.

Ein jeglicher guter Garten begehret freye und massige Luft; dann gemeiniglich die Krauter, welche im Schatten stehen, oder wachsen, untchtig werden.

Garten wollen haben ein los und feucht Erdreich mehr, dann ein trockenes; denn der Lett und Leimen sind der Garten Feinde.

Es soll allezeit Mist liegen im hochsten Theil der Garten, von dessen Saft sie ohne Muhe gedunget, und auch sonderlich darvon alle Statte der Garten feist gemacht werden, in der Zeit, wann man sie Saaten en oder pflanzen will.

Der furnehmste Mist und Dunge ist, wie Palladius schreibet, der Eselsmist, darnach der Schaafsmist, Geizmist und Kuhmist.

Saumist ist allerdings untüchtig.

Aschen ist auch sehr gut.

Taubenmist ist auch sehr hitzig. [31]

Net als de tuinen moeten ze in het algemeen worden gemaakt en bewerkt. Van de bemesting.

Elke goede tuin verlangt vrije en gematigde lucht; dan worden over het algemeen de kruiden die in de schaduw staan ??of groeien onbruikbaar. Tuinen willen liever een losse en vochtige grond dan een droge; want let en leem zijn vijanden van de tuin. Er moet altijd mest in het hoogste deel van de tuin zijn, waarvan het sap zonder moeite kan worden bemest en alle delen van de tuin moeten er ook mee vet worden op het moment dat u ze wilt zaaien of planten. De edelste mest en mest is, zoals Palladius schrijft, ezel mest, dan schapenmest, geitenmest en koemest. Zeugenmest is echter nutteloos. As is ook erg goed. Duivenmest is ook erg heet. [31]

Der Mist, so eines Jahrs alt, ist nützlich der Saat; dann es wachst kein Unkraut darunter. Was aber alter ist, nutzet auch nicht.

Zu den Wiesen ist frischer Mist bequemlich.

Es wird auch das Erdreich gedüngte von dem Schleim oder Koth, so von großen Flüssen oder Wassern darauf geführt wird.

Die Garten werden wohl gebessert, wann du mit den Hnden, oder sonst kleiner Hacklein, die Unkrauter zum oftermal ausreutest, dass sie dem Garten nicht schaden.

Wenn der Gartenboden zu fetticht ist, so menge ihn mit Sand, oder mit wohlzeitigem Mist, und lasse ihn oft und vielmal graben. Wenn er aber zu sandicht ist, also, dass die Feuchtigkeit bald verschwindet, so mische ihn mit Lett oder mit Mist.

Mest, ongeveer een jaar oud, is nuttig voor zaad; dan er groeit geen onkruid onder. Maar wat ouder is, heeft ook geen zin. Voor de weilanden is verse mest handig. De grond wordt ook bemest door het slijm of de uitwerpselen die door grote rivieren of wateren worden meegevoerd. De tuinen worden er waarschijnlijk beter van als je het onkruid vaak met je handen of andere kleine haakjes eruit harkt zodat ze de tuin niet beschadigen. Als de tuingrond te vettig is meng deze dan met zand of met goed rijpe mest en laat het vaak en vaak graven. Maar als het te zanderig is zodat het vocht snel verdwijnt meng het dan met leem of mest.

Von Reutung und Besamung der Garten.

Der Gartentheil sollen also unterschieden werden: Was wir s en im Herbst, das soll gereutet werden im Glentzen, zu Tieffe der Erden.

Was wir s en wollen im Glentzen, das werde gegraben im Herbst, dann also werden beyde Theile wohl durchkochet, eines durch Frost, das anders von der Sonne und warmen Luft. Alles, wann ohne dies die Erde nicht zu nass noch zu trocken ist, und gedüngt mit zeitigem Mist.

Van rooien en bezaaien van de tuin.

Het tuingedeelte moet worden onderscheiden: wat we in de herfst zaaien, moet in de lente worden geoogst in de diepten van de aarde. Wat we in het voorjaar willen zaaien wordt in het najaar uitgegraven, zodat beide delen dan goed gaar worden, de een door de vorst, de ander door de zon en warme lucht. Alles wanneer zonder dit de aarde niet te nat of te droog is en bemest met rijpe mest.

Von Gartenbesaung.

In kalten Landen soll man im Herbst fruhsten, und im Glentzen spät. In warmen Landen im Herbst spät, und im Glentzen früh.

Viel Saamen magst du mit einander sen, wo es die Eigenschaft hat, dass ein Theil ausgezogen wird, und das andere wachsen mag zu voller Kraft. [32] Welche Krauter nicht sollen fürbass gesetzt werden, deren Saamen sollt du weit von einander säen, die andern gedüngt.

Welche Saamen inwendig weiss Meel haben, die sind gut, und welche schwer und vollkommener Große, und nemlich, dass sie nicht uberjarig sind.

Auch kommt es, dass gute Saamen nicht wachsen von der Influenz oder Einfluss des Himmels, der ihnen zuwider ist.

Darum ist es gut, dass man mancherley Saamen mit einander se, ob je ein Saame von irgend einer Ursach nicht gewachsig wäre, dass doch der Acker nicht bloß bleibe.

Alle Besaamung ist gut im zunehmenden Mond, dann allezeit ist es nicht gut im Abnehmen; allein Erbsen sollen im vollen Mond gesät werden. Die Krauter, so man fürbass setzen will, sollen gesetzt werden in wohlgegrabene Aecker in Locher. Und gemeiniglich m gen alle Krauter versetzt werden, ausgenommen Spinach, Melde und Dill. Und pflanze nicht, wenn das Erdreich so gar trocken ist.

Van de tuin bezaaien.

In koude landen moet vroeg in de herfst en laat in het voorjaar worden gezaaid. Laat in de herfst in warme landen en vroeg in het voorjaar. U kunt veel zaden met elkaar zaaien, waar het de eigenschap heeft dat het ene eruit kan worden gehaald en het andere tot volle kracht kan uitgroeien. [32] Welke kruiden zullen niet tevoren geplant worden, waarvan je de zaden ver van elkaar zult zaaien en de andere dicht bij elkaar. De zaden met wit meel van binnen zijn goed en de zaden die zwaar en van perfecte grootte zijn, namelijk dat ze niet overjarig zijn. Het is ook zo dat goede zaden niet groeien door de invloed of invloed van de hemel, wat tegen voor hen is. Daarom is het goed om verschillende zaden bij elkaar te zaaien, of een zaadje om wat voor reden dan ook niet is gegroeid zodat het veld niet kaal blijft. Alle zaaien is goed in de wassende maan, dan is het de hele tijd niet goed in afnemende; maar alleen erwten zullen bij volle maan worden gezaaid. De kruiden moeten als men ze wil planten in goed gegraven velden in gaten worden geplant. En over het algemeen mogen alle kruiden verzet worden, behalve spinazie, melde en dille. En niet planten als de grond zo droog is.

Wenn grosse Hitze ist, so begeuss die Pflanzen des Morgens frhe, und Abends spt, weil ihnen keine Begiessung vom Himmel kommt. Das Wasser, damit sie sollen begossen werden, soll nicht kalt, oder erst aus einem Brunnen geschopffet seyn, sondern aus Weihern, Pfützen oder Mistgruben, oder andern faulen Gruben, oder Brunnenwasser, das lange Zeit an der Sonne gestanden sey. Und wre gut, dass ein wenig Mist darinnen lege, oft beweget, und das Wasser also gefestigte wurde.

Gewoon onderhoud van planten.

Als het erg warm is geef de planten dan 's morgens vroeg en' s avonds laat water, want er komt geen water uit de hemel. Het te besproeien water mag niet koud zijn of uit een put worden gehaald, maar uit vijvers, plassen of mestputten, of andere rotte putten of bronwater dat lange tijd in de zon heeft gestaan. En het zou goed zijn als er een beetje stront in zat of bewogen zodat het water vetter wordt.

Vom Ablesen der Krauter, Blühte, Saamen und Wurzeln der Garten.

Kochkruter sollt du lesen, wenn sie noch nicht in ihrer Vollkommenheit sind. Zur Arzney aber müssen sie ganz vollkommen seyn, doch ehe noch die Blatter abfallen.

Die Saamen sammle, wann ihnen die Rohigkeit ausgetrocknet ist, und sie abfallen.

Die Wurzeln, wann die Blatter von der Kräutern fallen.

Die Blumen, wann sie offen sind, und ehe sie abfallen.

Die Fruchte, wann sie vollkommen sind, und doch nicht selber fallen.

Was du im abnehmenden Mond einsammlest, halt sich langer, und ist besser.

Was in Heller Zeit eingelesen wird, ist besser, dann in trüber, oder unlauterer.

Van het verzamelen van de kruiden, bloemen, zaden en wortels van de tuin.

Je moet kookkruiden verzamelen als ze nog niet in hun perfectie zijn. Maar voor medicinale doeleinden moeten ze behoorlijk perfect zijn, maar voordat de bladeren eraf vallen. Verzamel de zaden wanneer de ruwheid ze heeft opgedroogd en ze erf vallen. De wortels, als de bladeren van de kruiden vallen. De bloemen wanneer ze open zijn en voordat ze vallen. De vruchten als ze volmaakt zijn en toch zelf niet vallen. Wat je in de afnemende maan verzamelt, gaat langer mee en is beter. Wat in lichtere tijd wordt verzameld is beter dan in troebele of onzuivere.

Von der Fruchten Wahrhafte und Aufenthaltung.

Alle wilde Krauter, Blhte, Wurzeln und Fruchte sind an ihrer Natur starker, als die einheimischen, aber kleiner an ihrem Wesen. Auch unter den wilden sind die, so an Bergen stehen, starker.

In allen Geschlechten der Krauter sind die, die besser riechen, und empfindlicher schmecken, die stärker. Der Krauter Kraft wird gemeiniglich nach zweyen oder dreyen Jahren geschwächte.

Van de vruchten ware plaats.

Alle wilde kruiden, bloemen, wortels en vruchten zijn sterker van aard dan de inheemse, maar in wezen kleiner. Zelfs onder de wilden zijn degenen die op de bergen staan ??sterker. In alle kruidenfamilies zijn degenen die beter ruiken en delicater smaken sterker. De kracht van het kruid is meestal na twee of drie jaar verzwakt.

Fruchten zu behalten.

Die Krauter, Saamen und Blühte, wann sie wohl trocken sind, sollen behalten werden in trockenen, oder finstern Statten, wohl zusammen gedruckt in Sacklein, dass der Geruch und die Kraft nicht verschwinde noch verrieche.

Wurzeln werden besser behalten in einem subtilen Sand, wann man sie grün will haben.

Die aber trocken Nuss sind, sollen behalten werden als die Krauter.

Zwiebeln und Lauchsaamen aber besser in ihren Kolben. [33]

Vruchten te behouden.

De kruiden, zaden en bloesems moeten, wanneer ze droog zijn, op droge of donkere plaatsen worden bewaard, goed samengepakt in zakjes zodat de geur en kracht niet verdwijnen of verrookt. Wortels kun je beter in een subtiel zand bewaren als je ze groen wilt hebben. Maar degenen die droge noten zijn, moeten als kruiden worden bewaard. Maar uien en prei zijn beter in hun kolven. [33

Von dem Impffen, Pfropffen oder Pelzen der Baume.

Etliche gemeine Regeln, zu Unterweisung des Pfropffens zu merken.

Wenn man Baume pfroffen oder impffen will, soll man folgende Regeln wohl in Acht nehmen.

Die erste ist: Die Pfropfreislein sollen seyn neu gewachsen, oder ausgesprossen desselben Jahrs, mit großen Knospen, und vielen Augen; denn wo viele große Knospen sind, und dick stehen, ist en ein Zeichen, dass die Kraft auch stark und desto vollkommener ist.

2. Die Pfropfreiser soll man abschneiden, oder abbrechen, gegen dem Aufgang der Sonnen, wiewohl die, auf den andern Seiten abgebrochen, auch beklebden; doch ist in jenem Theil mehr natürliche Warme der Sonne, dann im andern.

Etliche Bauren haben einen solchen Missglauben, dass sie sagen, wenn man die Pfropfzweige im Abschneiden oder Abbrechen unter sich kehre, so soll derselbige Baum, der von solcher Impffung kommt, ganz ungeschlacht aufwachsen, und nimmer gerad in die Hohe kommen.

3. Alle Pfropffungen oder Impffungen geschehen durch Einsteckung eines in das andere, durch eine starke Verbindung, also, dass das Pfrofreislein seine Adern gleich in den Stammen, oder in einen Zweig streue, darein es gepfropffet wird, und wird gleich eine Pflanze.

4. Die ganz junge Zweiglein oder Sprosslinge, welche dass gar weich sind, dass sie sich ehe lassen zerdrücken oder zerreiben, als in den Stamm stoßen, die sind untuchtig; darum kunnen sie nicht geimpft oder gepfropft werden.

5. Wann die Pfropffung auf einen einheimischen oder zahmen Baum wird gebauet, so werden die Fruchte desto edler und besser. Wann aber von einem zahmen Baum ein Ast abgehauen wird, und einer seiner Zweige in denjenigen Stamm gepeltzet oder eingesetzt, so wird solche Pflanzung Fruchte bringen, ganz und gar eines andern Geschmacks, darzu auch einer andern Figur und Große. Und diese Weise macht alle Wandlung und Mannigfaltigkeit, die irgend in Birnen, Aepffeln, und andern Fruchten gefunden und gespurt werden kann.

6. Viel besser ist dasjenige, das man unten in den Stamm gepfropffet, dann oben in den hohen Zweigen; aber doch, wann du willt die gro en wilden Birnbäume impffen, oder wilde Aepffelbaume zahm oder einheimisch machen, so mgen die Stamme in die Hohe gebauet, oder gepeltzet werden.

7. In den groen Baumen, so gar harte Rinden haben, bekommt die Pfropffung selten wohl; denn sie nehmen nicht leicht die Adern der Wurzeln, so da aus dem neuen Reislein wachsen, an sich, und solches wegen ihrer Hartigkeit, und sonderlich wo die Pfropfreislein gar zu weich sind ; darum sollen die, so Baume pfropfen, kleine und neue Bruche suchen, in welchen sie viel Safft finden, und wenig Hartigkeit, welche auch die Verbindung leichtlich können leiden.

8. Die Impffung oder Einsetzung ist in der Zeit die allerbeste, wann der Safft sich grün in die Rinden gegeben hat, und wann sich die Kosten zeigen und beweisen.

Wann nun ein Baum, den du peltzen willt, gross ist, und viel Zweige oder Aeste hat, so magst du alle absagen, und an derselbigen Statt allerley Reiser, die dir belieben, darauf pelszen oder pfropffen. [34]

Ist aber der Baum so gar alt, also, da die Rinden seiner Zweige zu sehr geruntzelt sind, und ihre Feuchtigkeit verzehrt, so haue den Baum gar ab, und lasse den Stock ein Jahr stehen; darnach nimm die Sprosslein, so aus ihm gebohren sind, und peltze die fröhlich ein, und wirf die andern weg. Ein solcher Stock mag tragen und ernhren so viel Sprosslein, als du willt. Ist aber solcher Stock an ihm selbst wild, so must du einheimische Sproszlein darauf einstecken.

9. Wer einen Peltzzweig auf einen Hagendornstamm pfropffet, derselbige Zweig wird gros, und der Stock bleibt klein; darum, wer daraus peltszen will, der schneide denselben Stamm nahe bey der Erden oder Wurzeln ab, so bekommt der gepfropfte Zweig an dem Peltzstock eine gleiche Grosse. Das soll aber doch fleissig gemerkt werden, dass eine jegliche Einsetzung geschehen soll von Gleichem in Gleiches, als Birn in Birn, Aepffel in Aepffel. Dann wer da will bauen fremd in fremd, als Birn in Aepffel, oder Aepffel in Birn, und dergleichen, welches doch auch oftmals um Lust willen geschieht, so hat es doch in die Lange keinen Bestand. Denn die natürliche Nahrung ist also gethan, dass sie das fremde Geschlecht schwerlich ernähret.

10. Welcher Baum im Hornung gepeltzet wird, in desselbigen Fruchten wachset kein Wurm.

11. Wann die Pfropfreiser nun beklieben sind, und wollen nicht gerade aufwachsen gegen dem Himmel, so sollt du sie ableiten von ihrem bösen Willen, und also in einen ordentlichen Weg zu gehen zwingen.

Auch sollt du dieselbige erbaute Zweiglein mit Staben oder Stecken wohl bewahren, wo sie hoch stehen, um der starken Winde willen, sonderlich, wann sie ein Jahr oder zwey gestanden haben; und da ist es am allermeisten vonnten wann die Zweige (wie hernach folgen wird,) zwischen die Rinden des Stamms sind eingesteckt worden.

Dieweil aber mancherley Weisen sind, zu pfropfen, und wie man die wilde Stamme im Baume zahm und heimisch machen soll, so wollen wir sie nach einander erzählen.

Van het oculeren, enten of insteken (zuigen) van de bomen.

Een aantal algemene regels om te onthouden voor instructie van de enter. Als u bomen wilt enten of oculeren dient u rekening te houden met de volgende regels. De eerste is: de entjes zullen in hetzelfde jaar nieuw worden gekweekt of ontkiemd, met grote knoppen en veel ogen; want waar er veel grote knoppen zijn en dik staan is het een teken dat de kracht ook sterk is en des te perfecter. 2. De entjes zal men afsnijden of afbreken tegen de tijd dat de zon opkomt, hoewel de aan de andere zijden afgebroken ook aanslaan; maar in dat deel is er meer natuurlijke warmte van de zon dan in het andere. Sommige boeren hebben zo'n misgeloof dat ze zeggen dat als de ent twijgen onder elkaar worden gedraaid wanneer ze worden afgesneden of afgebroken, dezelfde boom die uit dergelijk enting komt, zou ongeregeld moeten groeien en nooit recht omhoog zou groeien. 3. Alle enting of inoculatie wordt gedaan door de ene in de andere te steken door een sterke verbinding zodat de telg zijn aderen rechtstreeks in de stam verspreidt of in een tak waarin hij wordt gent en meteen een plant wordt. 4. De zeer jonge twijgen of nakomelingen, die zo zacht zijn dat ze eerder worden verpletterd of verdrukt dan in de stam worden geduwd, zijn nutteloos; daarom kunnen ze niet worden geoculeerd of gent. 5. Wanneer de ent wordt gemaakt op een inheemse of gedomesticeerde boom, worden de vruchten edeler en beter. Maar als een tak van een tamme boom wordt afgesneden en een van zijn twijgen wordt ingestoken of in die stam gestoken, dan zal zo'n aanplant vruchten voortbrengen, geheel met een andere smaak en ook van een andere vorm en grootte. En op deze manier ontstaat alle verandering en variatie die overal in peren, appels en ander fruit te vinden en te voelen is. 6. Veel beter is dat wat op de stam eronder is gent dan in de hoge takken erboven; maar toch, als je de grote wilde perenbomen wilt oculeren of wilde appelbomen tam of inheems wilt maken, laat de stammen dan omhoog of gent worden. 7. Bij grote bomen die erg harden basten hebben lukt de enting zelden, omdat ze niet gemakkelijk de aderen van de wortels nemen waar de nieuwe scheuten groeien en dit vanwege hun hardheid en vooral waar de entjes te zacht zijn; Daarom moeten degenen die bomen enten zoeken naar kleine en nieuwe breuken waarin ze veel sap en weinig hardheid vinden, die ook gemakkelijk de verbinding kunnen lijden.

8. Oculeren of inzetten is het allerbeste op het moment dat het sap groen is geworden in de bast en wanneer de krachten zichtbaar worden en blijken. Als een boom die je wilt enten groot is en veel twijgen of takken heeft, kun je ze allemaal afknippen en op dezelfde plek kun je allerlei twijgen die je leuk vindt daarop oculeren of enten. [34]

Maar als de boom zo oud is dat de bast van zijn takken te gerimpeld is en zijn vocht is verteerd, hak de boom dan om en laat de stok een jaar staan; Neem daarna de nakomelingen die uit hem zijn geboren en ent ze vrolijk en gooi de rest weg. Zo'n stok kan zoveel nakomelingen dragen en voeden als je wilt. Maar als zo'n stok op zichzelf wild is moet je er een inheems nageslacht op zetten.

9. Wie een ingestoken twijg op een meidoornstam ent, diezelfde tak wordt groot en de stok blijft klein; daarom, wie er insteken wil maken, moet dezelfde stengel dicht bij de grond of wortels afsnijden, zodat de gente tak op de ingestoken stock dezelfde grootte krijgt. Er moet echter ijverig worden opgemerkt dat elke toevoeging hetzelfde moet zijn, als een peer in een peer, een appel in een appel. Dan wie buitenlands in vreemd op vreemd als een peer in een appel, of een appel in een peer en dergelijke, wat vaak voor het plezier gebeurt, zal op den duur niet standhouden. Want natuurlijke voeding is zo gemaakt dat het vreemde geslacht nauwelijks aanslaat. 10. Welke boom ook ingestoken is in het voorhaar, er groeit geen worm in zijn vrucht. 11. Als de ent-ogen nu vastzitten en niet tegen de hemel willen opgroeien, moet je ze afleiden van hun kwade wil en ze zo dwingen om op het juiste pad te gaan. Ook zult u dezelfde gebouwde twijgjes met staven of stokken goed bewaren waar ze hoog staan, vanwege de sterke wind, vooral als ze een jaar of twee hebben gestaan; en daar is het vooral nodig als de takken (zoals hierna zal volgen) tussen de bast van de stam zijn weggestopt. Maar aangezien er verschillende manieren zijn om te enten en hoe men de wilde stammen in de boom moet temmen en thuis maken, zullen we ze een voor een vertellen.

Mancherley Weise und Art des Pfropffens und Impffens.

Wer allerley Baume knstlich und rechtschaffen pelszen will, der soll wissen, dass wie viel hnlicher oder gleicher die Baume zu einander sind, so viel besser fruchtet die Pfropffung, wie in der neunten Regel der gemeinen Unterweisung genugsam vermeldet ist. Die erste Weise zu pfropffen ist diese: Wann das Zweiglein der Peltzung zwischen die Rinden und dem Holz wird eingedrungen und eingesteckt, welches soll geschehen im Maien oder April, wann die Rinden leichtlich mögen gelüftet ober abgelesen werden vom Holz. [35]

Und geschicht also: Zum ersten, nimm einen Peltzstock oder Baum fr dich, und sage ihn mit einer scharffen Sagen ab, oder beschneide ihn sonst mit einem scharffen Messer oder Waffen, an dem Ort, da er am reinesten, und voll Saft ist, und pallire den gesagten Ort mit Rinden, welche du vom Abgesagten nehmen sollt. Darnach binde den Stamm mit Bast oder mit einer Weiden, und stich dann zwischen die gebundene Rinden des Peltzstocks, mit einem Beinlein, Zwecklein oder Hollunderholz, oder von einem Eisen gemacht, doch also, dass sie nicht spalte oder breche. Darnach stecke an die Statt dass Zwecks oder Keils das Pfropfzweiglein, welches du zuvor sollt abgebrochen haben, von einem geschlachten Baum, einer guten Art, nur eines Jahrs alt. Das erkennest du aber darbey, dass ein jeglich Theil eines Zweigs eine Geschwulst und Knorpen hat, gleicher Weise, wie ein Finger Glieder hat, dasselbige Reislein beschneide auf einer Seite unter dem Knorpen, doch dass du den Kern nicht rührest, und auf der andern Seite sollt du die oberste Rinde gar klüglich und fleißig ablesen, dass sich das Zwerglein oder Gertlein gar eben fuge zu dem Stammen, darnach zeuch das Beinlein oder Zwecklein wieder heraus, und nimm das Peltzzweiglein, und kehre die grüne Rinde an die Rinde des Peltzstocks, also, dass es schlecht und gerade in die Hohe stehe.

Das Zweiglein magst du zum höchsten acht Finger breit über dem Stamm gehen lassen.

Solcher Gertlein aber magst du bauen oder peltzen zwey, drey, oder mehr, aus einem Stock, nachdem er weit ist, und es leiden kann, doch also, dass eins vom andern eines Fingers lang unterschieden sey. Darnach binde es vest mit Bast zusammen, schlage einen guten Mist darüber, und verbinde es mit einem Tuch, dass kein Regen oder Luft dazwischen komme, und ihm Schaden thue.

Diese Impffung geschicht in denen Stammen, die gros sind, auch in alten Baumen, welche veste und starke Rinden haben, als baumen, Birnbumen, Kirschbaumen, Weidenbaumen, auf welche oftmals Aepffel geimpffet werden.

Item in Feigenbaumen und Kestenbaumen.

Solche Einsteckung der Zweige mag auch geschehen in den höchsten Aesten und Zweigen, die da gros sind; sie will aber doch vor dem Wind wohl bewahret seyn, auf dass er sie nicht zerschlage, oder gar abreie.

Auf solche Weise magst du mancherley Art und Geschlecht der Birnen auf einem Stamm peltzen.

Wann du aber willt Aepffel auf Birnenstamme bringen und wiederum Birne auf Aepfelstamme, so wahret es doch nicht lang, wie oben gesagt ist.

Die erste Art der Pfropffung bekleibt am allerbesten, und hat einen guten Bestand. Sie wird aber getheilet in viel andere Arten, von welcher folget;

Verschillende manieren en soorten enten en oculeren.

Wie alle soorten bomen kunstmatig en rechtvaardig wil laten zuigen moet weten dat hoe meer de bomen op elkaar lijken of op elkaar lijken, des te beter de ent vrucht zal dragen, zoals voldoende wordt vermeld in de negende regel van de algemene instructie. De eerste manier om te enten is deze: wanneer het takje van de aanklevende tussen de schors en het hout wordt geduwd en ingebracht, wat in mei of april moet gebeuren, wanneer de schors gemakkelijk kan worden gelucht of van het hout kan worden losgemaakt. [35] En alzo gebeurt het: neem eerst een zuigstok of boom voor je en zaag hem om met een scherpe zaag, of snoei hem met een scherp mes of wapen op de plaats waar hij het puurst en vol sap is en verzacht de genoemde plaats met schors die u van de genoemde zult nemen. Bind dan de stam met bast of met een wilg en prik dan tussen de gebonden bast van de zuigstok door met een pootje van linnen, tak of vlierhout of van ijzer, maar op zo'n manier dat het niet splijt of breekt.

Leg daarna in de plaats van dat gat of die wig het kleine takje dat je eerder had afgebroken uit een stamboom van een goede soort, slechts een jaar oud. Je herkent het daaraan dat elk deel van een twijg een knobbel en knopen heeft net zoals een vinger ledematen heeft; snijd hetzelfde takje aan de ene kant onder de knoop, maar raak de kern niet aan, en aan de andere kant moet je de bovenste bast heel slim en ijverig afpellen zodat de takje of twijgje zich net bij de stam voegt, trek dan het takje of twijgje er weer uit en pak de kleine twijg en keer de groene bast tegen de bast van de zuig-stam, dat wil zeggen, dat het recht en goed omhoog staat. U mag de twijg tot maximaal acht vingers boven de stam laten gaan. Maar je mag zo'n twijgje twee, drie of meer op n stok bouwen naar dat het breed is en het kan verdragen, maar zo dat de ene van de ander wordt onderscheiden door een vingerlengte. Bind het daarna vast met de bast, dek het af met goede mest en bind het vast met een doek zodat er geen regen of lucht tussen kan komen en het kan beschadigen. Deze oculatie vindt plaats in stammen die groot zijn, ook bij oude bomen met een vaste en sterke bast zoals appelbomen, perenbomen, kersenbomen, wilgen, waarop vaak appels worden ge nt. Item in vijgenbomen en kastanjebomen. Een dergelijk insteken van de takken kan ook gebeuren in de hoogste takken en twijgen die daar groot zijn; maar het wil goed beschermd zijn tegen de wind, zodat hij hem niet verplettert of zelfs maar afbreekt. Zo kun je verschillende soorten en soorten peren aan een steeltje laten zuigen. Maar als je een appel op een perenstam wilt zetten en dan een peer op een appelboomstam, dan duurt dat niet lang, zoals hierboven is gezegd. Het eerste type enten plakt het beste en gaat goed mee. Het is echter verdeeld in vele andere soorten, waarvan volgt;

Die zweyte Weise zu impffen.

Die andere Weise zu pfropffen ist: Wann man die Peltzstucke aufspaltet, und die Zweige darnach darein steckt.

Und geschicht also: Nimm einen jungen Peltzstock, der kaum eines Fingers gros ist, schneide den gar eben, und spalte ihn mitten entzwei, und nimm darnach den Peltzzweig, den du darein willt stossen, und mache denselben dreyeckicht, wie einen Keil, da man Holz mit spaltet, an der einen Seite der Ecken lasse ihm seine Haut, also ganz unverschnitten, oder verhauen, kehre dieselbige Rinden zu u erst an den Peltzstock, [36] und verbinde es vest, wie ich dich gelehret habe, auf dass ihm der Regen, Luft oder Wind nicht Schaden bringe.

Oder thue ihm also: wann der Stamm entblödet ist, und an der saftigen Statt rein pallirt, so binde ihn fein hart, dass er nicht weiter spalte, nach der Weite deiner Gerten, die du willt darauf peltzen, und lasse den Zweck darinn stecken, darnach spitze sie, wie einen Keil oder Zwecklein, dass doch das Mittel nicht verzehret sey, und stecke sie in die Spitze; du muss auch vorhin alle Fasem (Zasern) mit einer Messerspitze ausraumen, also, dass eine Rinde die andere inwendig rühre, und ein Holz das andere auswendig, auf dass der Saft seinen Gang desto frischer möge haben; darnach zeuch das Zwecklein heraus, und was offen bleibt zwischen dem Spalt und dem Zweige, das verbinde allenthalben vest mit den Rinden des Baums, entweder mit Lett, vest eingedruckt mit ein wenig Sand.

Item, mit Ochsenmist, Buffelsmist, oder mit Wachs, oder mit einem leinen Tüchlein, das mit Wachs begossen ist, auf dass ihm der Regen, Wind odder Wurme nicht schaden m gen. Etliche verbinden die Pelzung mit schlechtem Leimen, und Rinden von dem Baum darüber, dass ihm nur der Regen nicht schade.

Solche Verbindung dienet sehr wohl darzu, dass die aufsteigenden Brunste von der Wurzel nicht heraus brechen, sondern den neuen Sohn desto besser ernähren.

Wann aber die Stamme gros sind, so spaltet man sie aus zweyerley Weise.

Die erste, dass du auf einer Seite denselben mit einem Meiel bis auf den Kern zerspaltest, und darnach nur ein Gertlein steckest.

Die andere, dass du durchschlagest, und aus jegliche Seite ein Gertlein steckest, oder eines allein, dass die andere leer bleibt.

Wann das Stammlein ein wenig grober, als der Zweig oder die Impffung, so muss er nothwendig durchspalten werden, aber nur ein Reiszlein sollt du daraus impffen, wie du jezt im Anfang gehöret hast. Diese Weise der Zerspaltung mag geschehen im Hornung, im Mertzen, auch im April, wann das Reiss der Pfropffung wohl subtil gemacht wird; dann ist es gut, dass sie abgeschnitten werden, ehe sie grünen oder aussprossen, und unter der Erden in kalten feuchten Statten aufbehalten werden.

Die dritte Pelszung.

Diese ist gar subtil, artig, fremd und behende, man heiset es an etlichen Oertern geschleift.

Die geschicht aber also: Gehe zu einem geschlachten Birn- oder Apffelbaum, das soll geschehen im April, wann die Baume Safft gewinnen, und stehe, da du einen Zweig findest, der da grüne Aeuglein habe, und dass derselbige Zweig kleiner sey, als dein kleinster Finger, und brich den vom Baum ab, und wo du siehest, da der Sprössling oder Aeuglein will ausschlagen, da schneide es hinten und vornen ab, und ledige das Mittel davon, dass sich das Ruhrlein an dem Holz umdrehe, und zeuch das nicht herab, bis dass du zu einem andern guten Birn- oder Apffelbaum kommest, da suche dann auch ein Zweiglein, das eben so gros sey, als das, so du vorhin erlediget hast, schneide denjenigen Zweig vornen ab, und ledige auch von demselben das Rohrlein, so lang, und eben so gros, als du wieder an jenes stoß en willt, und siehe, dass an dem Gestossen, da die Rinden zusammen kommen, oder stossen, gar wohl eben an einander gefugt sind, umbinde darnach mit einem kleinen Baste dieselbige Oerter gar säuberlich und wohl, hinten und vornen, das ihnen dass Wasser nicht schaden mag, und im ersten Jahr entspringet Laub und Zweiglein aus demselben hinan gestossenen Rohrlein. In dem andern Jahr bringet es Blühte; die soll man ihm nehmen denn das Rohrlein oder Pfeiflein ist noch zu klein, also, dass es keine Frucht bringen kann, im dritteil Jahr bringet es Blhte und Fruchte. Auf diese Weise magst du also mancherley Birn und Aepffel pfropffen oder scheiffen auf einem Baum. Ich habe auch solche Rodel oder Rohrlein auf wilde Peltsztocke gestossen, die wohl fortkommen. [37]

Die vierte Impfung.

Die Vierte Weise zu pfropffen ist: Wie ein Knospen wird von einem Baum auf den andern gepfropft und gebunden, gleich wie man ein Pflaster auf ein Menschenhaupt bindet, darum wird die Weise davon zu Latein Emplastrum genannt, man lieset auch sonsten von einer solchen Art zu pfropffen, welche genannt wird Ad bucellum, das ist, zu einem Mund voll, und ist dieser fast gleich, darum wollen wir allein von dieser sagen.

Die geschieht also: Wann du siehest auf einem grossen Zweig, der da fruchtbar ist, einen Knospen oder Aug, welches ohne Zweifel will aussprossen, und wolltest derselbigen Frucht gerne aus einem andern Baum auch zeugen, so nimm eilends ein scharf Schrotteisen, oder sonst ein scharffes Messer oder Waffen, und lüfte die Rinden zweyer Finger breit, doch also, dass der Knospen nicht versehret werde, darnach gehe zum andern Baum, den du impfen willt, und nimm an einer bequemere Statt, auch so breit eine Knospe, setze den ersten darein, und verbinde ihn mit Mist, oder mit einem gewachsten Tüchlein uber die Spaltlein, auf dass er vor äußerlichem Schaden des Gewitters, (und auch zu einer sonderlichen Nahrung und Enthaltung des innerlichen Safts,) verwahret sey.

Darnach magst du die oberste Zweiglein umher abhauen, auf dass die Mutter den neuen Sohn ernähren mag. Nach zwanzig Tagen nimm aber die Hand, so wirst dir sehen, dass der fremde Knospe beklieben ist, und sich mit dem Baum vereiniget hat.

Diese Weise mag geschehen im Merzen, wann sich die Rinde von dem Holz leichtlich scheidet. Item, im April und Maien, auch im Heumonat, wiewohl sich auch sonst bekleiben, zuvor und hernach, wann solche Knospen oder Augen bequemlich zu finden.

Die fnfte Weise der Impfung.

Diese Weise empfahet ihre Gedeihung in einem Weidenstecken, oder dergleichen, welcher durchlöchert wird wie folget:

Wann du einen Weidenstecken oder Stab mit einem subtilen Bohrer also durchlocherst, dass zwischen zweyen Lochern eines Schuhes weit oder breit Raum, sey, und steckest darein Reislein, ein wenig geschelet, legest dann den Stecken in eine Grube, also, dass die Reislein aufgerichtet stehen, und des Steckens ein Theil uber der Erden bleibe, darnach nach einem Jahr thue die Erde hinweg, und schneide den Stecken von einander, so findest du die Reislein von Wurzeln, so lege alsdann ein jegliches in eine Grube. Es mochte auch wohl darzu dienen, dass die Locher mit Letten oder Wachs bestrichen wurden.

De tweede manier om te oculeren. De tweede manier van enten is door de stukjes zuigers te splitsen en daarna de takken erin te steken. En het gebeurt als volgt: neem een ??jonge zuig-stok, die nauwelijks de grootte van een vinger heeft, knip hem recht en split hem in tweeën, en neem dan de zuig-tak die je erin wilt duwen en maak hem driehoekig, zoals een wig, waarmee je hout klieft, laat de huid aan n kant van de hoeken, dus volledig ongesneden of gesneden, keer dezelfde bast naar de buitenkant van de zuig-stok, [36] en bindt het stevig vast, zoals ik je heb geleerd dat regen, lucht of wind zullen hem geen kwaad doen.

Of doe het zo: als de stam kaal is en op de sappige plek paleert, bind hem dan fijn stevig vast zodat hij niet verder splijt, volgens de breedte van je takjes die je er wild op zetten en laat de twijg daarin steken, slijp het dan als een wig of speld zodat het midden niet wordt bezeerd en zet het in de punt; je moet ook vooraf alle schuine vezels verwijderen met de punt van een mes zodat de ene bast de andere van binnen aanraakt en de en een hout de andere uitwendig zodat het sap des te verser kan stromen; Trek dan het twijgje eruit, en wat open blijft tussen de opening en de twijg, bind het overal stevig aan de bast van de boom, ofwel met let, stevig aangedrukt met een beetje zand. Item, met ossenmest, buffelmest of met was of met een linnen doek die bedekt is met was zodat regen, wind of wormen het niet kunnen schaden. Sommigen verbinden die verbinding met echte lijm en basten van de boom eroverheen, zodat alleen de regen het niet schaadt. Zo'n verbinding zorgt er heel goed voor dat de opstijgende warmte niet uit de wortel breekt, maar voedt de nieuwe zoon des te beter. Maar als de stammen groot zijn, zijn worden ze op twee manieren gespleten.

De eerste is dat je het met een beitel aan n kant tot in de kern splitst en er dan gewoon een twijgje in steekt. De andere, die je doorbreekt, en een twijgje aan beide kanten plaatst of n alleen zodat de andere leeg blijft. Als de stam iets groter is dan de twijg of oculatie dan moet het noodzakelijkerwijs worden gespleten, maar je moet er maar een klein twijgje daarin enten zoals je in het begin hoorde. Deze manier van splijten kan gebeuren in de februari, in maart en ook in april, wanneer de twijg van de enting subtiel wordt gemaakt; dan is het goed dat ze worden afgesneden voordat ze uitlopen of ontkiemen en onder de grond worden bewaard op koude, vochtige plaatsen. De derde enting. Dit is heel subtiel, aardig, vreemd en handig, het wordt op ettelijke plaatsen gesleept. Maar het gaat als volgt: Ga naar een soort peren- of appelboom, dat zou in april moeten gebeuren, als de bomen sap krijgen, en ga staan ??waar je een tak vindt die kleine groene ogen heeft en diezelfde tak is kleiner dan je pink en breek het van de boom en waar je ook ziet waar het spruitje of oogje eruit wil schieten, knip het aan de voor- en achterkant af midden daarvan zodat het twijgje aan het hout omdraait en trek daarvan niets af totdat je bij een andere goede peren- of appelboom komt, zoek dan een takje dat net zo groot is als degene die je net deed, snij dat takje aan de voorkant af en doe die ook weg die kleine takje zo lang en net zo groot als je daar nog eens tegenaan wilt stoten goed tegen elkaar gevoegd zijn, bind dan met een kleine bast op dezelfde plekken heel schoon en goed, achter en voor, waarbij het water hen geen kwaad kan doen en in het eerste jaar ontspringen bladeren en twijgen uit hetzelfde twijgje. In het volgende jaar bloeit het; ze moeten van hem worden afgenomen omdat de twijgje of het buisje nog te klein is zodat het geen vrucht kan dragen, in het derde jaar draagt ??het bloemen en fruit. Zo kun je verschillende peren en appels enten, of een zetten op een boom. Ik heb ook zulke rodel of twijgje gestoken op wilde zuig-stokken die goed voortkomen. [37]

De vierde oculatie. De vierde manier van enten is: zoals een knop wordt gent en van de ene boom op de andere wordt gebonden, net zoals men een pleister op het hoofd van een man bindt, daarom wordt de manier ervan Emplastrum genoemd in het Latijn, zo leest men ook van een dergelijke manier van enten die Ad bucellum wordt genoemd, dat wil zeggen tot een mondvol, en is deze bijna hetzelfde en zullen we alleen van deze zeggen. Dit gebeurt als volgt: Wanneer je een knop of oog trekt van een grote tak die daar vruchtbaar is die ongetwijfeld wil uitspruiten en je zou graag dezelfde vrucht van een andere boom willen hebben, pak dan snel een scherp stukje ijzer of iets dergelijks anders een scherp mes of wapen en til de bast twee vingers op, maar op zo'n manier dat de knop niet wordt beschadigd, ga dan naar de andere boom, die je wil oculeren en neem een ??knop op een meer goede plaats, ook zo n brede knop, plant de eerste er in en bind het met mest of met een beetje wasdoek over de spleten zodat het kan worden beschermd tegen externe schade van de storm (en ook voor een speciale voeding en insluiting van het innerlijke sap) bewaard is. Daarna mag je de bovenste takken rondom afknippen zodat de moeder de nieuwe zoon kan voeden. Maar na twintig dagen pak je je hand en je zult zien dat de knop van de vreemdeling is vastgelijmd en zich aan de boom heeft gehecht. Deze manier kan gebeuren in maart wanneer de bast makkelijk loskomt van het hout. Item, in april en mei, ook in de juli, hoewel ze soms ook vastgroeien, voor en na, wanneer dergelijke knoppen of ogen gemakkelijk te vinden zijn. De vijfde manier van oculeren. Deze wijze ontvangt hun groei van wilgenstok of iets dergelijks die doorboort is als volgt. Als je een wilgenstokje of een staf doorboort met een subtiele boor zodat er een grote ruimte is tussen twee gaten een schoen breed of ruimte is steek daarin een twijgje die wat geschild is, leg het stokje dan in een put zodat de twijgjes staan ??rechtop en laat een deel van de stekken boven de grond, verwijder dan na een jaar de grond en snij de stekken uit elkaar en je zult de takjes wortels vinden, doe ze dan elk in een kuil. Het kan er ook voor zorgen dat de gaten bedekt zijn met boter of was.

Eine Impfung, so im dritten Jahr fruchtbar.

Nimm im Merzen ein frisch Buchholz bestemmelt, eines Mannes dick, bohre grosse und kleine Locher darein ganz durch oder bis auf die unterste Rinde, anderthalb Spannen von einander, nimm Zweige von Birn- und Aepfelbaumen, nach Grosse der gebohrten Locher, in den Buchbaum, schabe die oberste Rinde ab, stecke sie in solche Locher, vergrabe den Stamm also mit den Zweigen in ein feucht Erdreich; im andern Merzen grabe es wiederum aus, sage die Buche je zwischen allen Zweigen zu Stucken, und setze also einen jeden Zweig mit seinem Bloch in ein fruchtbar Erdreich.

Een oculatie zo vruchtbaar in het derde jaar.

Neem in maart een vers verminkt beukenhout, de dikte van een man, boor er grote en kleine gaten in tot aan de laagste bast, anderhalve spanwijdte van elkaar, neem takken van peren- en appelbomen, afhankelijk van de grootte van de geboorde gaten, in het beukenhout, schraap de bovenste bast eraf en steek het in zulke gaten, begraaf de stam met de takken in vochtige grond; in de volgende maart graaf het weer op, zaag de beuk tussen alle twijgen door en plaats elke twijg met zijn blok in vruchtbare grond.

Eine Impfung, so im ersten Jahr fruchtbar.

Schneide im Merzen eines Asts Rinde, (einer oder zweyer Spannen lang vom Stamm,) gar ab bis aufs Holz, darnach bestreiche es wohl dreyer Finger deck mit Leimen und Kuhkoth, umwinde es mit Tuch oder Rinden für den Regen. Darnach um St. Michaelistag sage den Ast säuberlich ab, setze ihn an eine feuchte Statt, und nicht zu tief.

Een oculatie zo vruchtbaar in het eerste jaar.

Snijd de schors van een tak af (een of twee span lang vanaf de stam), zelfs tot aan het hout, smeer er dan drie vingers lijm en koemest op, omwikkel het met een doek of schors voor de regen. Daarna rond Sint-Michielsdag de tak netjes afknippen, op een vochtige plaats zetten en niet te diep.

Impfen, dass die Frucht ohne Kern ist.

Biege einen Zweig unabgeschnitten von seinem Stamm zu dem Impfstamm, impfe ihn also mit dem Gipffel darein, verbinde und verwahre es wohl vor Ungewitter, wie oben stehet, wann es also bekleibet, so schneide das Zweiglein entzwey, so bringet das geimpfte Theil Frucht ohne Kernen, das andere mit Kernen. [38]

Oculeren zodat de vrucht pitloos is.

Buig een takje dat niet is afgesneden van de stengel naar de entstam, dus ent het met de punt erin, sluit het aan en bescherm het tegen onweer zoals hierboven, wanneer het is gelijmd, snijd het kleine takje in twee n zodat het geoculeerde deel fruit oplevert zonder zaden, de andere met kernen. [38]

Eigenschaft etlicher Baume im Impfen.

Nespeln auf Hagendorn geimpft, so wird das Zweig gros, der Stamm bleibet klein.

Nespeln auf einen Pinbaum geimpft, werden am Geschmack aber nicht daurhaft.

Eigenschap van enkele bomen in oculeren.

Mispel geënt op meidoorn, de twijg wordt groot, de stam blijft klein. Mispel geënt op een naaldboom wordt zoet van smaak maar niet duurzaam.

Wunderbare, seltsame und lustbarliche Vermischung der Baume und Fruchten.

In einen Stamm mag man Birn, Quitten, Nespeln, mancherley Geschlechts impfen.

Der Apfelbaum wird geimpft in Weiden- und Popelbaume.

Mandelzweige und Pfirsigzweige mit ihren Augen zusammen gefügte, und in Pflaumenbaum geimpfet, bringen Fruchte, so Pfirsichfleisch haben, und Kerne, so den Mandelkernen gleich.

Maulbeerbaum mag auch geimpft werden in Ulmen; gerät aber selten.

Prachtige, vreemde en wellustige vermenging van bomen en fruit.

Men kan peer, kweepeer, mispel en verschillende geslachten in n stam oculeren. In een stam kan men peren, kweepeer, mispel en velerlei soorten oculeren. Amandeltakjes en perziktakjes met hun ogen samengevoegd en geoculeerd in pruimenboom, brengen vruchten als perzikvlees en pitten als amandelpitten. Moerbei kan ook worden geoculeerd worden in iepen; maar komt zelden voort.

Rosen, die noch nicht offen sind, zu halten.

Verschließe sie in einen Riss eines grünen Rohrs, das noch auf seinem Stand stehet, mache deren so viel darein, dass der Riss möge zugebunden werden, und wann du Rosen haben willt, so haue das Rohr ab. Etliche nehmen einen neuen rauhen Hafen, graben ihn in die Erde unterm freyen Himmel, wohl vermacht, und behalten es also.

Rozen die nog niet open zijn te behouden.

Sluit ze in een spleet in een groen riet dat nog op zijn plaats staat, doe er genoeg van zodat de spleet kan worden dichtgebonden en als je rozen wilt, snij het riet dan af. Sommigen nemen een nieuwe ruwe pot, graven het in de grond onder de blote hemel, goed dicht gemaakt en houden het zo.

Fünferlei Rosen auf einem Stock zu impfen.

Um die Zeit, wann Knoten auswachsen, bohre mit einer Allen im Stamm unterm Knoten untersich, darnach senke gesotten Petersilgen mit einer Feder zum Loch hinein, zum andern Stamm eine grüne Farbe, zum dritten eine gelbe, zum vierten eine schwarze Farbe, verstreiche die Locher gar wohl mit Rindermist und Leimen.

Om vijf soorten rozen op een stok te enten.

Rond de tijd dat knopen uitgroeien, boor met een boor in de stengel onder de knoop, zink dan gekookte peterselie in het gat met een veer, op de andere stengel groene verf, geel op de derde, zwart op de vierde, spreid het uit en bestrijk het goed met veemest en lijm.

Dass Kirschen ohne Kern wachsen.

Verhaue einen dünnen Baum zweyer Schuhe lang, und spalte ihn vollends auf bis zu den Wurzeln, das Mark oder Kern beyder Theile grabe mit einem Eisen heraus, und zwinge beyde Theile mit Banden wieder zusammen, schmiere das obere Theil und die Spalte beyderseits mit Mist. Den Baum impfe mit Zweiglein, die noch keine Frucht getragen haben, aus denen werden Kirschen ohne Kern.

Dat kersen groeien zonder pit.

Hak een dunne boom van twee schoenen lang en klief hem volledig tot aan de wortels, graaf het merg of de kern van beide delen uit met een ijzer en dwing beide delen weer samen met banden, smeer het bovenste deel en de spleten aan beide kanten met mest. Ent de boom met takjes die nog geen vrucht hebben gedragen en deze zullen ontpitte kersen worden.

Seltsamer Kraft, Geschmacks und Farben, Fruchte zu impfen.

Wann ein Zweig eines Kirschenbaums gespalten wird, und an die Statt des Marks Scamonea gelegt, oder derselbigen Pulver, so wird das Jahr die Frucht dieses Zweigs Kraft haben, Stuhlgang zu machen. Wurde aber Bisam darein gelegt, so bekommen die Fruchte von dem Bisam einen starken Geruch. Also ist auch von allem Gewächs zu verstehen; welche aus Lazurblau, oder eine andere Farbe darein geleget, deren Farbe bekommt die Frucht.

Zeldzame kracht, smaak en kleuren om fruit te oculeren.

Wanneer een twijg van een kersenboom wordt gespleten en in de plaats wordt gesteld van het merg van scammonia, of poeder daarvan, zal het jaar waarin de vrucht van die twijg kracht heeft om te poepen. Maar als er bisam in werd gedaan, krijgen de vruchten een sterke geur van de bisam. Zo moet ook worden verstaan ??van alle gewassen, die zijn gemaakt van lazuurblauw of in een andere kleur zijn gezet, waarvan de kleur aan de vrucht wordt gegeven.

Pfirsing ohne Kerne.

Wann Pfirsinge und Weyden nahe bey einander gepflanzet werden, darnach die Weyde gebogen, in der Mitte durchbohret, und durch das Loch des Pfirsings die Pflanze gezogen, und das Loch mit Wachs oder Mist wohl bestrichen, die Erde bis uber solch Loch gehoffte. Darnach uber zwey Jahr, wann das Pfirsing- und Weydenholz wohl vereiniget sind, so haue den Pfirsing unter dem Bogen der Weyden ab, dass der Bogen, aus Feuchtigkeit der Weyden, allein ernähret werde.

Perziken zonder pit.

Wanneer perziken en wilgen dicht bij elkaar worden geplant en wordt daarna de wilg gebogen, in het midden doorboord en de plant door het gat in de perzik getrokken en het gat goed bedekt met was of mest ene aarde over zo n gat opgehoopt. Snijd na meer dan twee jaar, wanneer het perzik- en wilgenhout goed verenigd zijn, de perzik onder de boog van de wilg af zodat de boog alleen kan worden gevoed door het vocht van de wilg.

Fruchte gros zu machen.

Wann du viel Lauchsaamen, das ist, viel Pflanzlein des Lauchs bey einander gebunden setzest, so wird aus denen allen ein gros Haupt, oder Pflanze des Lauchs. Wann du dann solchen Hauptsamen ohne Eisen eindruckest, und also pflanzest, so sagt man, dass er gar sehr wachse.

Viel Saamen in ein enges Loch gestossen, so wird ihr aller Kraft in ein gros Haupt wachsen. [39]

Vruchten groot te maken.

Als je veel lookzaden, dat wil zeggen veel kleine lookplantjes aan elkaar gebonden zet, zullen ze allemaal uitgroeien tot n grote kop of lookplant. Als je dan zo'n hoofdzaadje zonder ijzer uitperst en plant, zo zegt men dat het heel erg groeit. Veel zaad in een smal gat geduwd, zo zal haar kracht zal uitgroeien tot een grote kop. [39]

Artliche Kürbis.

Wann da eine Kürbisblume, wie sie ist an ihrem Stammen, in eine irdene Form verschlissest, und darein bindest. Wie dann die Form ist, so wachset der Kürbis.

Wilde Kürbis in Aschen und Menschenbeinen gepflanzet, und mit Oel genetzet, deren Saame bringt am neunten Tage Frucht.

Artistieke pompoen.

Wanneer een kalebasbloem, zoals het is op zijn stengel, in een aarden vorm opsluit en erin bindt. Zoals de vorm is, zo groeit de kalebas. Wilde kalebassen geplant in as en menselijke benen en besprenkeld met olie, hun zaad zal vrucht dragen op de negende dag.

Unterschied der Kürbis.

Die Saamen im Kürbis, die in der Hohe gewachsen, machen lange und subtile Kürbis, welche aber in seinem Mittel wachsen, machen grobe und dicke, und die im Grund liegen, breite.

Verschil van kalebassen.

De zaden in de kalebas die hoog zijn gegroeid vormen lange en subtiele kalebassen, maar degenen die in het midden groeien maken grove en dikke en die aan de onderkant maken brede.

Von Versetzung der Baume und Pflanzen.

Alle Versetzung ist besser im Herbst an St. Lamprechtstage, als im Merzen, die Kalte schadet ihnen nicht so leicht. Geschieht gewöhnlich im dritten Jahr.

Am Versetzen sollen die Stamme, wie sie vor gestanden, auch wiederum gegen der Sonnen und Himmel gekehret werden. Wann du die Stamme in die Grube setzest, was dann an Wurzeln zerbrochen ist, das schneide ab. Lege gut Erdreich darzu.

Mandelkirschen-und Pflaumenkern drey Tag in Honigwasser gelegt, darnach verscharret im Herbst in gut Erdreich. Hernach im Merzen versetze sie nach deinem Wohlgefallen.

Van verplaatsing van bomen en planten.

Alle verplaatsingen zijn in de herfst op St. Lamprechtsdagen beter dan in maart, de kou deert ze niet zo gemakkelijk. Meestal gebeurt dit in het derde jaar. Bij het verzetten moeten de stammen, zoals ze voorheen stonden, ook tegen de zon en de lucht worden gedraaid. Als je de stammen in de kuil legt, snij dan de gebroken wortels af. Leg goede aarde neer. Amandelkers en pruimenpit worden drie dagen in honingwater gelegd en in de herfst in goede grond begraven. Verplaats ze daarna in maart naar believen.

Von Wartung der Baume insgemein, etliche Regeln.

Die erste: Etliche Baume erfordern einen fetten Grund, als Feigenbaume und Maulbeerbaume; etliche aber eine magere Erde. Es kommen aber doch alle Baume in dem Stuck uberein, dass sie oben wollen trockene, und in dem innern Theil einiger Maassen bey den Wurzeln feuchte Erde haben.

Die andere: Im Herbst sollt du die Wurzeln der Baume so tief entblossen, dass sie einiger Maassen bloßgesehen werden, und lege Mist daran, derselbige soll von dem Regen zerflsset werden in das Erdreich, dass er auch zu den andern Wurzeln kommt, welche Düngung den Wurzeln gute Gedeynung giebt.

Die dritte: Ist der Erdboden, darinn die Baume stehen, zu sandig, so menge Letten darunter, der feist und frisch ist. Ist er aber letticht, so mische Sand darunter an statt des Mists. Das sollt du aber nicht allein nahe bey dem Baum, sondern auch 4 oder 5 Schuh weit davon, auf allen Seiten, nachdem der Baum gros, oder die Wurzeln breit sind, thun. Solcher Fleiss giebt dem Baum groe Hülfe; dann ihre Nahrung und Kraft wird also gestärkte und verneuert. Wie man aber gut fruchtbar Erdreich erkennen soll, wird hernach folgen.

Die vierte: Im feisten Boden soll man die Stamme, darauf man pfropffen will, lang lassen, im magern aber kurz.

Die fünfte: Die Pflanzen der Baume, von ihrer Jugend bis zu dreyen Jahre: sollen nicht abgehauen oder beschnitten werden, man mag sie aber fortsetzen.

Und wann sie zu schwach sind, so mag man Stabe bey sie stecken, und sie daran binden. [40]

Die sechste: Bey jeglichem Baum muss man Fleiß haben, dass nicht Bastartzweige, oder sonst etwas nahe bey dem Stamm, auswachse, das dem Baum mochte seine Nahrung stehlen. Bastart aber ist alles das, was von Anbeginn der Pflanzung am Stamme auswachset; man nennet es sonst Sprosslinge und Fasemen.

Die siebente: Wann du merkest, dass die Baumlein wollen schwach werden, so sollt du zu den Wurzeln raumen, und andere frische Erde daran wenden.

Die achte: Wo die Erde nicht zu hart ist, noch zu weich, so magst du im Hornung allerley Stamme aussuchen, und dieselbigen setzen, nemlich, wann sich der grüne Saft in die Rinde ergossen hat.

Wo aber die Erde gar zu hart um den Stamm ist, da bleiben die, das ist, die Schweizlocher der Wurzel verstopft, also, dass sie die Nahrung nicht können zu sich ziehen. Solche Hartigkeit des Erdreichs, oder des Bodens, verhindert auch die Ausdampffung oder den Schwaden: der von unten auf kommt, dann sie mag nicht durchdrungen werden von den schwachen Brunsten mit der kleinen Warme, die da unten ist.

Da muss man mit der Hauen zu Hülfe kommen; dann mit Pflügen kann man um der Wurzel willen nichts verrichten.

Die neunte: Das ist auch nicht ein geringer Fleiss, der Baume zu warten, wann sie nun beginnen in die Grosse zu wachsen, dass man die Rinde von ihren Fasemen, und aller Raudigkeit ab saubere; das geschieht aber, wann man ihnen ablegt alle Überflüssigkeit, und was Grünes darauf gebohren wird. Im Hornung mag man sie auch behauen.

Die zehente: Es dienet und bekommt auch den Baumen sehr wohl, wenn man die Wurzel oftmals dünget, und bequemlich begiess et.

Desgleichen, wenn man die Wurzel zu Zeiten aufspaltet, und Stein darein leget, auf dass sie sich mogen erquicken nach dem Durst, welchen sie in trockener Zeit erlitten haben, oder von wegen Dorre des Bodens.

Van het onderhoud van de bomen in het algemeen gelden verschillende regels.

De eerste: Sommige bomen hebben een rijke bodem nodig zoals vijgenbomen en moerbeibomen; sommige maar arme grond. Maar alle bomen in het stuk overeen dat ze droge grond aan de bovenkant willen en tot in het binnenste deel eniger maten en bij de wortels vochtige aarde hebben. De tweede: in de herfst moet je de wortels van de bomen zo diep ontbloten dat ze maar tot op zekere hoogte te zien zijn en er mest op leggen, die door de regen in de grond moet oplossen zodat deze ook de andere wortels kan bereiken, wen die bemesting geeft de wortels een goede groei. De derde: als de grond waarop de bomen staan ??te zanderig is, laat er dan leem onder liggen die vet en fris is. Maar als het te veel leem is meng er dan zand onder in plaats van mest. Je moet dit niet alleen in de buurt van de boom doen, maar ook aan alle kanten vier of vijf voet vanaf de boom, nadat de boom groot is of de wortels breed zijn. Een dergelijke ijver geeft een grote hulp aan de boom; dan zullen hun voeding en kracht worden versterkt en vernieuwd. Maar hoe goed vruchtbare grond te herkennen volgt later. De vierde: in rijke grond moet men de stammen lang laten, waarop men wil enten, maar in magere grond moeten ze kort zijn. De vijfde: De planten van de bomen, vanaf hun jeugd tot drie jaar, mogen niet worden gekapt of gesnoeid, maar ze mogen wel verzet worden. En als ze zwak zijn kunnen er staven aan worden gestoken en eraan vastgebonden. [40] De zesde: men moet ijverig zijn met elke boom, opdat er geen bastaardtakken of iets anders in de buurt van de stam groeien dat de voeding van de boom zou kunnen stelen. Bastaard is echter alles wat vanaf het begin van de aanplant op de stam groeit; ze worden ook wel spruiten en vezels genoemd. De zevende: wanneer je merkt dat de kleine bomen op het punt staan ??zwak te worden, moet je de wortels opruimen en andere verse aarde eroverheen draaien. De achtste: Waar de aarde niet te hard en niet te zacht is, mag je allerlei stammen in februari uitkiezen en planten, namelijk wanneer het groene sap in de bast is uitgelopen. Maar waar de aarde rond de stam te hard is blijven ze, dat zijn de zweetgaatjes bij de wortels verstopt, zodat ze het voedsel niet naar zich toe kunnen trekken. Een dergelijke hardheid van de aarde of grond verhindert ook de demping of de stoom die van beneden komt, dan mag het niet door de zwakke hitte worden doorgedrongen met het beetje warmte dat er beneden is. Men moet te hulp schieten met de hauwen; dan kun je niets met ploegen vanwege de wortels. De negende: Het is ook geen geringe ijver om op de bomen te wachten wanneer ze hoog beginnen te worden zodat de schors ontdaan is van zijn vezels en van alle ruwheid; maar dit gebeurt wanneer alle overbodigheid van hen wordt verwijderd en het groene erop wordt geboren. In de februari mogen ze ook gehouwen worden. De tiende: Het dient en is goed voor de bomen als je de wortels vaak bemest en comfortabel water geeft. Evenzo, als soms de wortel wordt opengespleten en er een steen in wordt gelegd, zodat ze verfrist kunnen worden na de dorst die ze hebben geleden in een droge tijd of vanwege het verdorren van de grond.

Etlicher Baumen gemeine Natur und Wartung.

Quittenbaume wachsen gern in feistem Erdreich. Nussbume versetzt, werden gros und fruchtbar, die Nasse dunnschalig, wachsen gern trocken, und in der Hohe. Wenn ein Nussbaum Steinnüsse bringt, so grabe ihn aus, hacke ihm die Wurzel ab, und setze ihn an einen andern Ort.

Kern und Mandeln, Ammerellen, Weichseln, Kirschen, Pfirsing, welsche Nüsse, Haselnüsse, im abnehmenden Herbstmonden in einem gelöcherten Hafen ohne einen Boden, mit feistem Erdreich in einen Keller gesetzt oder gegraben, mit Mist vor dem Frost bedeckt, doch dass sie nicht ersticken, oft mit Honigseim und gesteh Wasser besprenget, giebt se Frucht, so man sie darnach aussetzet.

Rothe Fruchte machen.

Stoße den Zweig im Impfen in Hechtblut.

Dass ein Setzling das erste Jahr Frucht bringe.

Beschabe die obere Rinde bis auf die andere Rinde am Ast des Baums, einer Spannen lang, im Herbst bey abnehmendem Mond, bestreiche ihn mit frischem Kuhkoth und Erden, streiffe darein einen gelöcherten Hafen mit Erde, acht Tage nach schütte Wasser daran, so wurzelt der Ast. Im Merzen haue ihn vom Stamm, schlage den Hafen ab, setze ihn mit der Erde, wohin du willt, so giebt er das erste Jahr Frucht.

Dass sich ein Baum beholze.

Begrabe die Wurzel im Christmonat oder Hornung, geuss Wasser daran, dass es gefriere, schütte Erde aufs Eis. Im Merzen thue die Erde hinweg, und ein ander lind Erdreich daran, bringt viel Blühte und Holz.

Gewurzte Frucht.

Spalte den Baum beyderseits bis zum Kern, schneide Holz daraus, lege Wurz darein, welchen Geschmack du haben wilt, verbinde es wieder vest mit Leimen. [41]

Einen alten Baum zu verjungern.

Reche das Erdreich von der Wurzel, stich die größte Wurzel von einem Hagdorn ab, und stecke sie unter den Baum, schütte Schweinsmist daran, und die Erde darüber.

Saure Fruchte s zu machen.

Umgrabe die Wurzel, und lege Schweinsmist daran. Oder bohre in einen jeden sauren Baum ein Loch unter sich in Stamm, geuss Honigseim darein, verschlage das Loch mit Hagdorn, dem die erste Rinde abgeleget ist; die Frucht wird s.

Edelgesteine, Corallen, Nägelein oder Perlein, in einem Apfel wachsen machen.

Nach der Blühte, wann der Apfel zu wachsen beginnet, so Stosse obgedachter Stuck eines hinein, da er geblühtes hat, so verwachset es darinn.

Dass Nüsse in Pfirfing wachsen.

Impfe einen Pfirsingzweig auf einen Nussbaum, begieß ihn oft mit Geizmilch.

Einen großen Quitten zu ziehen.

Biegess ihn, wann er noch am Ast stehet, in einen Hafen, da ein Angesicht oder ander Gemalde am Boden ist, grabe den Hafen mit den Quitten in die Erde, so wachset er so gros, als der Hafen ist, und druckt sich ins Gemälde wie ein Siegel. Also auch mit Kürbis und Erdapfeln.

Von Pfirsingbaumen und Fruchten.

Alten Pfirsingbaumen raume im Merzen zur Wurzel, sage die kleine Wurzelein und Unflätigkeit davon, belege es wieder mit frischer Erde. Ist fast gut für den Reiffen.

Mit Wasser, darinn Bohnen gesotten sind, die Pfirsingbaume begossen, macht dieselbige fruchtbar.

Pfirsing zubehalten, dass sie nicht faulen.

Die Pfirsing schneidet man entzwey, dorret sie in einem Ofen; wann man sie essen will, so leget man sie ins Wasser, so werden sie wieder gros, wie vor.

Se Ruben.

Lege den Saamen in süß Wasser, ehe du sie saest.

Weichselkirschen kriegen ohne Kernen.

Wann das Baumlein eines Fingers dick ist, so spalte es im Maien bis auf die Wurzel, zeuch das Marck zu beyden Seiten mit einem Eiselein heraus, und binde es wiederum vest zusammen, bestreiche es mit Khukoth. außer ein Jahr, wann es wieder wachset, so impfe es auf ein ander jung Baumlein seines Geslechts, das noch kleine Frucht getragen hat, so bringet es Obst ohne Kern.

Kesten zu ziehen, und zu impfen.

Lege Kesten in Wasser, (die zu Boden fallen, sind gut zu setzen,) die thue in einen gelöcherten Hafen mit Erde, dass sie einander nicht überfuhren, besprenge sie oft mit Wasser, setze den Hafen also, dass er warm stehe, und doch auch luftig, das thue im Winter- oder Christmonat, darnach im Merzen, oder wann sie auskeimen, setze sie aus, wohin du willt, je zwo zusammen, so werden sie desto kräftiger und fruchtbarer.

Wann ein Kestenbaum allein stehet, so ist er nicht so fruchtbar, als neben andern.

Sie arten sich wohl auf feistem und feuchtem Erdreich, und im Sand. Leimigte Erde ist ihnen zuwider.

St. Johannisbrod zu pflanzen.

Weiche es im Christmonat sechs oder acht Tage in Zucker - oder Honigwasser; wann es also erweichet, so thue es in einen locherichten Hafen mit Erde, darnach im Merzen setze es mit dem Erdreich in ein anders, kaum eines Fingers dick, dass es auskeimet, so lasse den Keimen einen Finger über die Erde gehen, dass er nicht ersticke, besprenge ihn je über drey Tage mit gehonigtem Wasser. [42]

Sommige bomen gemeenschappelijk karakter en onderhoud.

Kweepeerbomen groeien graag in vette grond. Notenbomen worden verplaatst, worden groot en vruchtbaar, de noten hebben dunne schillen, groeien graag droog en hoog. Als een notenboom steennoten produceert, graaf hem dan op, snij de wortel af en zet hem ergens anders neer. Pitten en amandelen, amarellen, zure kersen, kersen, perziken, walnoot, hazelnoten, in de afnemende herfstmaan in een geperforeerde pot zonder bodem, gezet of gegraven en in een kelder met vette grond, bedekt met mest tegen de vorst, maar dat ze niet stikken, vaak besprenkeld met honingzeem en gezoet water, geven zoete vruchten als ze daarna worden uitgezet.

Rode vruchten te maken.

Steek twijg in de oculatie in snoekbloed.

Dat een zaailing het eerste jaar vrucht draagt.

Schraap de bovenste schors tot aan de andere schors op de tak van de boom, een span lang, in de herfst wanneer de maan afneemt, bedek het met verse koeienmest en aarde, wrijf daarin een pot met gaten, acht dagen daarna giet erna giet er water erop zodat de wortels schieten. Snijd in maart het van de stam, hak de pot af, plaats he met de aarde waar je maar wilt en het zal het eerste jaar vrucht dragen.

Dat een boom hout krijgt.

Begraaf de wortel in de maand van december of februari, get er water zodat het bevriest, giet aarde op het ijs. In maart de aarde verwijderen en een ander zachte aarde erop, brengt veel bloesems en hout.

Gekruid fruit.

Splits de boom aan weerszijden tot in de kern, zaag er hout uit, steek er specerijen in, welke smaak je hebben wil, verbind het weer met lijm. [41]

Om een oude boom te verjongen.

Hark de grond van de wortel af, snijd de grootste wortel van een meidoorn en plak die onder de boom, giet er varkensmest op en de aarde erop.

Zuur fruit zoet maken.

Graaf de wortel op en leg er varkensmest op. Of boor een gat in de stam van elke zure boom, giet er honingzeem in, sluit het gat af met meidoorn, waaruit de eerste bast is verwijderd; de vrucht wordt zoet.

In een appel edelstenen, koralen, nagelkruid of parels laten groeien.

Na de bloesem, wanneer de appel begint te groeien, duw er dan boven gedachte stukken is waar het gebloeid heeft, zo vergroeit het daarin.

Dat noten groeien in perziken.

Oculeer een takje perzik op een notenboom en begiet het vaak met geitenmelk.

Een grote kweepeer laten groeien.

Buig het als het nog aan de tak zit in een pot waarin een gezicht of ander schilderij op de grond ligt, graaf de pot met de kweeperen in de aarde zo groeit het zo groot als de pot is en drukt zichzelf in het schilderij als een zegel. Alzo ook met pompoenen en aardappelen.

Van perzikbomen en vruchten.

Graaf de wortels van oude perzikbomen op in maart, verwijder de worteltjes en vuiligheid, bedek ze weer met verse aarde. Het is zeer goed voor het rijpen.

Met water waarin bonen worden gekookt, worden de perzikbomen door dat water te geven vruchtbaar.

Om te voorkomen dat de perziken gaan rotten.

De perziken worden in twee n gesneden en in een oven gedroogd; als je ze wilt eten, zet ze dan in water en ze worden weer groot als tevoren.

Zoete rapen.

Doe het zaadje in zoet water voordat je het zaait.

Krijg zure kersen zonder pit.

Als de boom een vingerdik is, splijt het in mei tot aan de wortel, trek het merg er aan beide kanten uit met een klein stukje ijzer en bind hem weer vast, bestrooi het met koeienstront. Ongeveer een jaar later, wanneer het weer groeit, ent het op een andere jonge boom van zijn geslacht die nog steeds kleine vruchten heeft gedragen, zodat het vrucht zal dragen zonder een steen.

Kastanjes te kweken en te oculeren.

Leg kastanjes in water zetten (die op de grond vallen zijn makkelijk neer te zetten) zet ze in een geperforeerde pot met aarde zodat ze elkaar niet raken, besprenkel ze vaak met water, zet de pot zo dat het warm staat en toch ook luchtig, doe dat in de winter- of december, daarna in maart of als ze ontkiemen, zet ze buiten waar je wilde, twee bij elkaar, zo worden ze des te sterker en vruchtbaarder. Als een kastanje alleen staat is het niet zo vruchtbaar als naast andere. Ze doen het goed op vochtige en vette grond en in het zand. Ze hebben een hekel aan lemige aarde.

St. Johannesbrood te planten.

Week het in december zes of acht dagen in suiker- of honingwater, als het zo geweekt heeft zo doe het in pot met gaten met aarde, zet het daarna in maart met de aarde in een andere, nauwelijks vingerdik zodat het kiemt, zo laat die kiemen een vinger hoog boven de aarde gaan zodat het niet verstikt en bespreng ze om de drie dagen met honingwater. [42]

Allerhand schädliche Zufalle in den Garten, an Pflanzen und Baumen abzuwenden, und denselbigen zu wehren.

Fur den Nebel und Meelthau.

Dass der Nebel und Meelthau in den Garten keinen Schaden verursacht, so lege hin und wieder im Garten allerley Geniste, und verbrenne es, wann du siehest, dass ein Nebel vorhanden ist.

Für die Erdflohe und Erdschnegel.

Streue hin und wieder frische Hefen oder Ruß aus dem Schornstein.

Für die Ameisen.

Wann sie im Garten Locher haben, spricht Palladius, soll man einer Eulen Herz vor ihr Loch legen. Oder stosse Dosten und Schwefel, und besprenge ihre Locher damit. Wann sie aber von auswendig in die Garten kommen, so vermenge Letten oder Kreiden und Aschen unter einander, und streue es auswendig um die Zaune der Garten herum.

Auch, so ihr Weg wäre an einem Eingang des Gartens, so mache man einen Strich oder Linie mit Oele, so gehen sie nicht darüber, bis dass es gar trocken wird, aber das ist besser zu thun bey den Baumen.

Für Ameisen an Baumen.

Zum ersten nimm Portulaca saft, das ist, Sauburzel, mit halb Essig gemischet, begeuss den Stamm darmit, oder mit Weinhefen oder weichem Pech, doch gar massig. Oder zuerst, wann man das Reis setzet, so habe man ein irdenes Fass, grosund weit, das in seiner Mitte ein Loch habe, durch dasselbige stosses man das Reis in die Erde, das Fass bleibet also um das Reis, stopffe das Loch, dass es Wasser halten möge, so gehet keine Ameisz zum Stamme. Etliche wollen, dass eine seidene Schnur mit Oel bestrichen, und um den Stamm gebunden, den Ameisen das Auffsteigen an die Baumen verbiete.

Wider die Raupen.

Das die Raupen den Blattern und dem Obst an den Baumen keinen Schaden thun mögen, soll man den Stamm des Baums zu unterst mit Baum l schmieren, und ein leinen Tuch, auch in Baum l eingetunkt, unten herum binden.

Wann die Saamen vorhin besprenget oder genetzet werden mit Hauswurzsaft, so schaden ihnen die Raupen nicht.

Es soll auch allwegen unter andern Saamen geset werden Kichernsaamen für die Maden, Wurme und anders Unziefer, so in den Kräutern wachsen.

Was du saien willt, das sollt du trocknen in Muscheln, oder se Munzten an vielen Orten des Gartens, und nemlich zwischen den Kappes.

Dass die Erdflohe und Raupen den Pflanzen und den Kppes keinen Schaden thun, soll man den Saamen zuvor, ehe man ihn sait, im zunehmenden Licht ein wenig in der Brühe des gesottenen Mangolts oder römischen Kholkrauts laue gemacht, einweichen.

Es sollen auch alle Krauter sicher seyn vor allen Wurmen, wann man den Saamen zuvor in Kurbiswasser einweichet.

Wider die Mause.

Etliche fllen die Locher mit Letten, in Coloquintensaft genetzt.

Wieder die und Cantharides und Käfer, dass sie den Reben nicht schaden.

Nimm Cantharides, und zerreibe sie an einem Wetzstein, darauf wetze das Rebmesser, damit du Reben im Frühling schneidest.

Oder nimm Cantharides, lasse die in Oele ertranken, und versaufen, mit solchen Oele schmiere das Rebmesser, wann du schneiden willt. [43]

Wider die Maulwurfe.

Die Maulwurf fahet man also: Nimm eine grosse hohle Nuss, oder etwas dergleichen, thue darein einen Wiechen mit Wachs oder Schwefel, darnach stopfse alle kleine Maulwurfloche wohl zu, und behalte nur ein weites Loch offen, in das Loch lege die Nuss angezündet, von solchem Dampf fliehen die Maulwurf alle von dannen, oder ersticken darvon.

Item, auf einen Freytag Nachmittag, in dem abnehmenden Mondschein, zerstreue alle Maulwurfhauffen, und stecke Holderzweiglein in die Locher.

Etliche stecken Feigbohnensaamen um die Lander, solchen pflegen die Maulwurf zu fliehen.

Für Schaden der Thiere.

Vor allen Dingen soll man den Zugang der Thiere, die da pflegen die Baume zu schalen, oder die jungen Pflanzen zu essen, mit allem Fleiß verhüten und versperren.

Für die Geien.

Bestreiche die Baume mit Geiß harn.

Für die Hasen.

Bestreiche die Impfzweiglein mit Speichel.

Für Reiffen.

Umgrabe die Baume im Merzen, geuss Wasser in die Gruben, halte die Wurzeln also feucht, bis sie verblühen, so schadet ihnen kein Reiff.

Für Faulen alles Steinobsts.

Fur Faulen alles Steinobsts, als Kirschen, rc. bohre ein Loch in den Baum ber sich, so rinnet die Faule heraus.

Für Faulen der Pfersing.

Ist der Baum, ganz in der Rinden, so picke die Rinden, dass die übrige Feuchte daraus rinne, darnach bestreiche es wieder mit Leimen und Khukoth, und dünge es wieder bey der Wurzel.

Zerhauen- zerrissen - und zerbrochene Baume.

Verbinde dieselbigen eilends mit einer Weiden, bestreiche es darauf mit Kuhkoth und Leimen, vermache es wohl vor Regen, so verwachset es wieder.

Wider die starken winde, und furnemlich, wo die Baume hoch stehen.

Soll jeglichem Reis ein Stecken zur Steuer werden, und sie daran gebunden. Also soll man auch steuren, wo ein zerspaltener Baum geimpfet ist.

Item, wo Zweiglein zwischen die Rinde geimpfet, dass sie drey Jahr mit Stecken gebunden bleiben. Bey jeglichem Baum muss man Acht haben, dass man nicht Bastartzweige, oder nahe bey dein Stamm etwas aufwachsen lasse, das dem Baum die Nahrung entziehe.

Alles, was dürr ist, soll bald ausgeräumte werden, dass es den nächsten Gliedern nicht schade.

Om allerlei schadelijke ongelukken in de tuin, aan planten en bomen te voorkomen endie af te weren.

Voor de mist en meeldauw.

Dat de nevel en meeldauw in de tuin geen kwaad kan, dus leg hier en daar in de tuin allerlei Genista en verbrand die als je ziet dat er een nevel op komst is.

Voor de grondvlooien en grondslakken.

Strooi af en toe verse gist of roet uit de schoorsteen.

Voor de mieren.

Als er gaten in de tuin zijn, zegt Palladius, moet je het hart van een uil voor het gat leggen. Of stamp marjolein en zwavel en besprenkel hun gaten ermee. Maar als ze van buiten de tuin in komen, meng dan leem of krijt en as door elkaar en strooi het van buiten om de tuinhekken heen. En als hun pad bij een ingang van de tuin is, maak dan een lijn of een strik met olie zodat ze het niet oversteken totdat het helemaal droog is, maar dat is beter om te doen bij de bomen.

Voor mieren op bomen.

Neem eerst Portulaca-sap, dat wil zeggen postelein en gemengd met half azijn, besprenkel de stam ermee, of met wijngist of zachte pek, maar vrij matig. Of eerst, als je de twijgen zet, heb je een aardewerken vat, groot en breed, met een gat in het midden waardoor je de twijg in de grond duwt, zodat het vat rond de twijg blijft, sluit het gat zodat het water kan vasthouden, alzo gaat er geen mier naar de stam. Sommigen willen een zijden koord dat met olie is ingesmeerd en om de stam wordt gebonden om te voorkomen dat de mieren in de bomen klimmen.

Tegen de rupsen.

Om ervoor te zorgen dat de rupsen de bladeren en het fruit aan de bomen niet beschadigen, moet je de stam van de boom aan de onderkant insmeren met boomolie en een linnen doek, ook gedrenkt in boomolie, om de bodem binden. Als de zaden eerst worden besprenkeld of bevochtigd met huislook sap, zullen de rupsen ze geen kwaad doen. Er zal ook altijd onder andere zaden, keker zaden voor maden, wormen en ander ongedierte dat in kruiden groeit. Wat je wilt zaaien moet je drogen in schelpen of zaai munt op veel plekken in de tuin, namelijk tussen de kool. Om ervoor te zorgen dat de vlooien en rupsen de planten en de kolen niet beschadigen, moet het zaad v r het zaaien worden geweekt in de bouillon van de gekookte snijbiet of het Romeinse koolkruid lauw gemaakt en inweken. Alle kruiden moeten ook veilig zijn voor alle wormen als de zaden vooraf in pompoenwater zijn gedrenkt. Tegen de muizen.

Sommigen vullen de gaten met leem bevochtigd met kolokwint-sap.

Tegen de cantharides en kevers, opdat ze de wijnstokken niet beschadigen.

Neem cantharides en maal ze op een wetsteen, slijp dan het snoeimes zodat je in het voorjaar de wijnstokken kunt snijden. Of neem Cantharides, laat ze verdrinken in olie en verzuipen, vet het snoeimes in met dergelijke olie als je wilt snijden. [43]

Tegen de mollen.

De mol wordt als volgt gevangen: neem een ??grote holle noot of iets dergelijks, doe daarin een doek met was of zwavel, sluit dan alle kleine mollengaatjes goed af en houd slechts n breed gat open, steek de noot in het gat, aangestoken, de mollen vluchten allemaal voor zulke stoom of stikken erin. Item, op een vrijdagmiddag, in het afnemende maanlicht, verstrooi alle molshopen en stop kleine vliertakjes in de gaten. Sommigen leggen lupine zaden rond het land, dergelijke mollen hebben de neiging om te vluchten.

Voor schade aan dieren.

Voor alle dingen moet men met alle ijver de toegang voorkomen en blokkeren voor de dieren die de gewoonte hebben om de bomen af te schillen of de jonge planten op te eten.

Voor de geiten.

Bedek de bomen met geitenurine.

Voor de konijnen.

Bestrijk de geoculeerde takjes met speeksel.

Voor rijp.

Graaf de bomen op in de maart, giet water in de kuilen, dus houdt de wortels vochtig tot ze uitbloeien zodat ze niet beschadigd worden van de rijp.

Voor vervuilen van alle steenfruit.

Voor rottend steenfruit, zoals kersen, etc. boor je een gat in de boom boven je zodat het rotte eruit loopt.

Voor vervuiling van perzik.

Als de boom helemaal in de bast zit dan in de bast pikken zodat het resterende vocht eruit loopt, daarna opnieuw bedekken met lijm en koemest en weer bij de wortel bemesten.

Omgehakte - gescheurde - en gebroken bomen.

Even snel verbinden met een wilg, besmeren met koemest en lijm, laten drogen voor het regent en het groeit weer aan.

Tegen de harde wind en vooral waar de bomen hoog staan.

Laat elke twijg een stok als steun hebben en ze zullen eraan vastgebonden worden. Men moet dus ook steunen waar een gespleten boom geoculeerd is. Item waarbij twijgen tussen de bast worden geoculeerd dat ze drie jaar met stokken vastgebonden blijven. Er moet bij elke boom op worden gelet dat er geen bastaardtakken groeien of iets in de buurt van de stam groeit waardoor de boom geen voedsel krijgt.

Alles wat dor is zal snel opgeruimd worden zodat het de naaste twijgen niet beschadigt.

Von Siechthum der Baume.
Es geschieht oft, dass die überflüssige Feuchtigkeit ausschlagt, wie an den Menschen und Thieren, zwisschen Fell und Fleisch, und wann dieselbe faulet, so wachsen Wurme daraus, so den Baum swachen. Darum, wann die Rinde [44] des Baums etwan an einem Theil schwillet, so sticht dasselbige also bald auf, damit das schädliche Gift daraus lauffe.
Findest du aber allbereit Wurme darinnen, so brenne sie, oder ziehe sie mit einem eisernen Häklein daraus. Geschieht das an einem Baum an viel Enden, so schneide oder ritze den Baum an vielen Orten von der Hohe des Stammes bis auf die Erde, dass solche Faule ausfliee, oder in ihm verdorre.
Siechthum der Baume, der Nater genannt.
Kreucht vom Stamm bis zum Gipffel, die Rinde wird schwarz, und verdorret. Schneide die Rinde bis aufs frische Holz, bestreiche es mit frischem Rinderkoth, verbinde es wohl mit Bast vor dem Regen und Winden.
Für Wurme der Baume und Fruchte.
Kein Wurm frisset die Frucht eines Baums, der im Hornung gepfropffet oder geimpffet ist.
Mirobalana Citrina in der Apothek gepulvert, bohre ein Loch in Baum, bis auf den Kern, thue das Pulver darein, verschlage das Loch mit einem grünen Hagendorn, den Baum fressen die Wurme nicht. Oder, wann du den Baum impffest, so thue gepulverten Weyrauch zwischen die Rinde, ehe dass du die Zweiglein einstoßest.
Item, für den Wurm in Baumen: Nimm Pfeffer, Lorbeer und Rauten, mische es mit Wein, bohre mit einem Nepperer in den Baum unter sich, bis an den Kern, geuss die Temperirung darein, verschlage es mit einem Hagendornen Keil.
Das die Baume blühen, und nicht Frucht geben.
Bohre ein Loch bis auf den Kern, mische Quecksilber mit Leim, und thue es darein, einem Hagdorn schale die oberste Rinde ab, und schlage ihn vor dasselbe.

Van ziekte van de bomen.

Het komt vaak voor dat het overtollige vocht, zoals bij mensen en dieren tussen huid en vlees terechtkomt en wanneer het rot, groeien er wormen uit, waardoor de boom wordt geknepen. Daarom, wanneer de schors [44] van de boom op een bepaald deel opzwelt, zo steekt het die alzo gauw open zodat het schadelijke gif eruit kan lopen. Maar als je binnenin wormen vindt, verbrand ze dan of trek ze eruit met een ijzeren haakje. Als dit bij een boom aan veel uiteinden gebeurt, knip of klief de boom dan op veel plaatsen vanaf de top van de stam tot aan de grond zodat dergelijke rotting eruit kan vloeien of erin kan verdorren.

Ziekte van de bomen genaamd Nater.

Kruipt van de stam naar de top, de bast wordt zwart en verdort. Snijd de bast tot op het verse hout, bedek het met verse koeienmest, bind het goed vast met bast tegen regen en wind.

Voor wormen van bomen en fruit.

Geen enkele worm eet de vrucht van een boom die gent of ingent is met hoorns. Myrobalanen Citrina poeder in de apotheek, boor een gat in de boom tot in de kern, doe het poeder erin, sluit het gat met een groene meidoorn, de wormen eten de boom niet op. Of, als je de boom oculeert doe je wierook in poedervorm tussen de bast voordat je de twijg erin steekt. Item, voor de worm in de boom: Neem peper, laurier en ruit, meng het met wijn, graaf met een boor in de boom onder je tot in de kern, giet het mengsel erin, sla het dicht met een meidoornwig.

Dat de bomen bloeien en geen vrucht dragen.

Boor een gat tot in de kern, meng kwik met lijm en doe het erin, bindt met een meidoornschil de bovenste bast af en sla het ervoor.

Zu unfruchtbaren Baumen.

Ein Baum, der wurmige steinige Frucht bringet, vielleicht wegen böser Feuchtigkeit, oder von Gebresten des Bodens, dem raume die Erde bey dem Fu und Wurzeln ab, und thue andere Erde darein, bessern Geschmacks, bohre in den Stamm, nahe bey der Erde, ein gros Loch, und schlage einen eichenen Nagel, darein.

Thue das auch, wann die Baume zu viel Nahrung haben, dass ihre natürliche Hitze den Saft nicht vertragen kann, davon wird der Baum geil, und ergeusst sich solche übrige Nahrung in viele Blatter und andere Sprösslinge, oben auf den Baumen, jung und grün, und nicht in die Frucht.

Am Christmonat, Jenner und Hornung soll man die Raupeneyer fleissig ablesen, die gleich als in Netzen und Geweben verborgen sind, auf den Zweigen und Aesten, ehe dann sie Raupen gebahren, und soll sie verbrennen.

Es geschieht gemeiniglich den Birnbumen in ihrem großen Alter, da sie wegen der Hartigkeit ihrer Rinden an den Wurzeln nicht genugsame Nahrung können ziehen, Zweige und Furchte zu ernähren; daraus folget, dass sie nicht alle Jahr m gen Frucht tragen, sondern übers. andere Jahr, oder noch langer. Darum sollen ihre größte Wurzeln aufgespalten und Wackensteine aus fließenden Wassern in die Spalte gelegt werden, dass sie nicht zugehen, und damit die Feuchtigkeit, so durch die harten Wurzeln nicht kann eingehen, möge durch solche Spalte hinein dringen.

Man soll auch in solchem Alter die Zahl der Zweige mindern, dass denen, die da bleiben, der Saft des Baums genug sey.

Wann der Erdboden der Baume allzu feucht ist, so werden die Fruchte wurmmassig, dann die ubrige Feuchtigkeit, welche die Baume empfahen, bleibet unverdaut, und faulet innerlich. Darum so muss man sehen, wie es m glich sey, den Erdboden trockner zu machen, dass die Baume nicht zuviel gespeiset werden; wann es aber ehe nicht leicht geschehen kann, so muss man die Stamme nahe bey den großen Wurzeln, das ist, da sie sich vereinigen mit den Stammen, durchbohren, damit die übrige Feuchtigkeit dardurch heraus komme; so werden die Fruchte gesund. [45]

Wo aber im Gegentheil der Erdboden ganz dürr ist, als eine Wüstung, dass man ihn kaum bearbeiten mag, da werden die Baume dornicht, und bringen kleine und schwere Frucht.

Voor onvruchtbare bomen.

Een boom die wormachtige steenvruchten draagt, misschien door slechte vochtigheid of gebreken van de grond, hak de aarde aan de basis en wortels af en doe er andere aarde in, beter smakend, boor in de stam, dicht bij de aarde, een groot gat en sla er een eiken spijker in. Doe hetzelfde wanneer de bomen te veel voedsel hebben dat hun natuurlijke warmte het sap niet kan verdragen, de boom geil wordt, en geeft zich over aan dergelijk overgebleven voedsel in veel bladeren en andere jonge boompjes, boven op de bomen, jong en groen, en niet in het fruit. In december, januari en februari moet men ijverig de rupseneieren, die verborgen zijn in netten en webben, op de twijgen en takken, eraf halen voordat ze dan bij de rupsen worden en ze moeten worden verbrand. Het gebeurt vaak met perenbomen op hun oude dag wanneer ze, vanwege de hardheid van hun bast, niet genoeg voedsel uit de wortels kunnen trekken om takken en takken te voeden; daaruit volgt dat ze niet elk jaar vrucht mogen dragen, maar om het jaar of zelfs langer. Daarom moeten hun grootste wortels worden opengespleten en moeten stenen van stromend water in de openingen worden gelegd, zodat ze niet sluiten zodat het vocht dat niet door de harde wortels kan binnendringen door dergelijke openingen kan dringen. Op zo'n leeftijd moet men ook het aantal takken verminderen zodat degenen die daar blijven genoeg sap van de boom hebben. Wanneer de grond van de bomen te vochtig is wordt de vrucht wormachtig, dan blijft het resterende vocht dat de bomen hebben ontvangen onverteerd en rot inwendig. Daarom moet men zien hoe het mogelijk is om de grond droger te maken zodat de bomen niet te veel gevoed worden; maar als dit niet gemakkelijk kan moet men de stengels doorboren in de buurt van de grote wortels, dat is waar ze zich bij de stengels voegen, zodat het resterende vocht er doorheen kan komen zodat de vruchten gezond worden. [45] Maar waar integendeel de grond zo onvruchtbaar is als een woestijn zodat men hem nauwelijks kan bewerken groeien de bomen doornig en dragen ze geen kleine en zware vruchten.

Gemeine Regeln von Baumen.

Das obere Theil der Erde trocken, und das innere feucht, begehren alle Geschlechter der Baume. Im Herbst lege Mist zu den Wurzeln, entblöde sie zuvor. Pflanzen soll man nicht abhauen, bis sie dreyjahrig werden.

Nach dreyen Jahren schneide alle Bastarte ab, alle Überflüssigkeit, und was dörr ist. Thue das im Glenzen, und allezeit, so lang die Baume ohne Blatter, es wre dann große Kalte.

Die Bastarte, und was an den Stammen ausschlagt, schneide allweg ab, auch alles darunter wachsende Kraut.

Ist die Frucht wurmmassig, so durchbohre den Stamm ber den Wurzeln, schlage einen eichenen Nagel darein. Wann sie schwach werden, lege ihnen ans adere Erde zu den Wurzeln, wie oben gemeldet.

ENDE

von Bauung der Garten, auch Impffen und Pflanzung der Baume. [46]

Algemene regels voor bomen.

Het bovenste deel van de aarde is droog en het binnenste deel vochtig begeren alle soorten bomen. Leg in de herfst mest bij de wortels, ontbloot ze van tevoren. Planten mogen pas worden gekapt als ze drie jaar oud zijn. Snijd na drie jaar alle bastaarden af, alle overbodigheid en wat droog is. Doe dat in het voorjaar en altijd zolang de bomen zonder bladeren zijn, of het was dan erg koud. Snijd de bastaarden af ??en wat er op de stammen groeit, inclusief al het onkruid dat eronder groeit. Als de vrucht wormachtig is, zo doorboor dan de stengel boven de wortels en sla er een eiken spijker in. Wanneer ze zwak worden plaats ze dan op de grond bij de wortels zoals hierboven vermeld.

EINDE

Van de aanleg van de tuin, ook het enten en planten van bomen. [46]

Name und Beschreibung.

Apfelbaum heisset auf Griechisch..., in Lateinischer Sprach Malus und Pomus, Italice, Pomo, Gallice, des Pomes, Hispanice, Mansana. Seine Frucht bey den Griechen..., und Lateinem Malum und Pomum.

Der Aepfelbaume Geschlecht und Unterschied ist nicht wohl möglich zu erzählen, dann ihrer sind mancherley, welcher Unterschied zum Theil aus dem Geschmack, zum Theil aus der Gestalt, und auch von den Landen, da sie wachsen, genommen wird. Aber in einer Summ darvon zu reden, so werden sie fürnemlich in zwey Geschlechte unterschieden: nemlich in zahme und wilde, welche man die sauren Holzapfel, um ihres händigen und bittern Geschmacks willen, zu nennen pfleget. Allerley Aepfelbaume haben fast einerley Gestalt, sind auch genugsam bekannt; ist derhalben unnötig, solchen Unterschied zu beschreiben. Ihrer etliche werden gepflanzet, etliche auf die Stamme gepfropffet. Sie wachsen aus ihrem Stamme, wie andere große Bäume, mit vielen Aesten, werden mit einer glatten Rinde bekleidet, welche auswendig grau ist, ziemlich dick, inwendig wachsgelb, aus welcher eine gelbe Farbe gemacht, und nachmals mit Wasser und Allaun gesotten wird. Die Blatter, welche gegen dem Winter abfallen, und welk werden, sind gemeiniglich rund und lang, nicht gespalten. [47] Die Blute ist fast in allen weiß in etlichen doch leibfarbroth, welche sich gegen dem Anfang des Maien sehen lasset. Die Frucht ist gemeiniglich rund, von mancherley Geschmack und Farben, zeitiget auch zu ungleicher Zeit. Denn etliche um St. Johannistag, im Sommer, etliche in den folgenden Monaten, bis in die Winterszeit, ihre Zeitigung vollbringen. Wachsen alle gern in feistem, feuchtem und kühlem Grund. Mitten im Apfel ist der Saamen, oder die Kern, in unterschiedenen Theilen in Rinden verschlossen, welcher in der Zeitigung roth wird, inwendig aber weiß.

Natur oder Complexion.

Die Natur oder Complexion der Aepffel ist nicht einerley. Die sauren Aepffel sind sehr kalter und irdischer Complexion. Die süssen neigen sich etwas zu der Warme.

Kraft und Wirkung.

Die sauren Aepfel, schreibet der gelehrte Simeon Sethi sind auch gut denjenigen, welchen der Magen von Feuchtigkeit oder Warme verderbet ist, denn sie stillen denselbigen.

Die eines scharfen Geschmacks sind, nutzen denen, welche grobe, doch nicht zu gar kalte Feuchtigkeiten in ihrem Magen haben; denn sie zertheilen dieselbigen.

Süsse Aepfel bekommen denjenigen wohl, die einen kalten Magen haben, und auch denen, so von giftigen Thieren gebissen sind.

Aber alle Aepfel, und sonderlich die unzeitigen, sind den Sehnadern schädlich.

Man sagt auch, da überflüssiger Genuss und Gebrauch der Aepfel den Blasenstein wachsen mache.

Sie sind aber gut für die Ohnmacht, und starken das Herz. Aus den Weinsauren Aepfeln wird eine Latwerg, gleichwie aus den Quitten, gemacht, in hitzigen Fiebern, dann sie bringen Lust zu essen. Die sauren Aepfel stopfen den Bauch, machen wohl harnen, und wehren dem Erbrechen.

Se Aepffel laxiren, und treiben auch die Wurme aus.

Syrup von Aepfeln.

Von dem Apfelsaft wird in den Apotheken ein Syrup bereitet, welcher das Herz stärket, stillet das Herzklopffen, stärket den Magen, löschet den Durst in hitzigen Fiebern, und dienet auch wider die melancholische Gebrechen.

Faul Apfelwasser.

Von den geimpften, wenn sie faul sind, wird in Balneo Mariae ein Wasser gebrennet.

Ist gut für kalten faulenden Brand, der um sich frisst und aussfaulet, oder wie der ist, damit gewaschen, und mit einem Tuch darübergelegt, Morgens und Abends.

Das Wasser ist auch gut für schwarze Blattern, für den Wolf, pestilenzisch Apostemen und Geschwre, den Tag dreymal mit Tchern übergelegt. Das Wasser von zahmen Aepfeln gebrannt, ehe sie faul werden, ist gut zur Stärkung und Kräftigung, kühlet den Leib und Herz, Morgens und Abends getrunken.

Aepfelbltwasser.

Die Blth von den geimpften Aepfelbaumen, wenn sich die Knöpfe voneinander theilen, Tücher unter den Baum gespreitet, und mit Stecklein an den Baum geschlagen, die Blumen gebrannt in Balneo Mariae.

Das Wasser ist gut für die Rothe und Ungestalt des Angesichts, Morgens und Abends, etwan drey oder vier Wochen lang damit gewaschen; es hilft wohl.

Naam en beschrijving.

(Malus domestica) Appelboom betekent in het Grieks..., in het Latijn Malus en Pomus, Italica, Pomo, Gallica, des Pomes, Hispanica, Mansana. Zijn vrucht bij de Grieken..., en de Latijnen Malum en Pomum.

Het geslacht en het verschil van appelbomen is niet goed te zeggen want er zijn er veel, welk verschil deels uit smaak, deels uit vorm komt en ook uit het land waar ze groeien. Maar in een notendop gesproken, ze worden formeel onderscheiden in twee geslachten, namelijk tam en wild, die men gewend is de zure houtappels te noemen, vanwege hun scherpe en bittere smaak. Alle soorten appelbomen hebben bijna dezelfde vorm en zijn bekend; is daarom onnodig om een ​​dergelijk verschil te beschrijven. Sommige zijn geplant, andere worden op de stengels geent. Ze groeien uit hun stam, net als andere grote bomen, met veel takken, zijn bekleed met een gladde bast die aan de buitenkant grijs is, aan de binnenkant vrij dik, wasachtig geel waarvan een gele kleur wordt gemaakt en wordt daarna gekookt met water en aluin. De bladeren, die tegen de winter afvallen en verdorren, zijn over het algemeen rond en lang, niet gevorkt. [47] De bloemen zijn bijna allemaal wit in sommige, maar vleeskleurig rood, dat kan worden gezien tegen het begin van mei. De vrucht is over het algemeen rond, heeft verschillende smaken en kleuren en draagt ​​ook op verschillende tijdstippen vrucht.

Want ettelijke om Sint-Johannes dag in de zomer en nogal wat in de maanden daarna tot aan de winter. Ze groeien allemaal graag in vochtige, koele en vochtige grond. In het midden van de appel bevindt zich het zaad of de pit, in verschillende delen omhuld door schillen die rood wordt in het rijpen, maar van binnen wit is.

Natuur of samengesteldheid.

De natuur of samengesteldheid van appels is niet hetzelfde. De zure appels hebben een zeer koude en aardse samenstelling. De zoeten neigen wat naar de warmte.

Kracht en werking.

De zure appels, schrijft de geleerde Simeon Sethi, zijn ook goed voor degenen wier maag bedorven is door vocht of hitte, dan ze stillen die Die met een scherpe smaak zijn gunstig voor degenen die grof, maar niet te koud, vocht in hun maag hebben; omdat ze die verdelen. Zoete appels zijn goed voor mensen met een koude maag en ook voor mensen die zijn gebeten door giftige dieren. Maar alle appels en vooral de onrijpe zijn schadelijk voor de aderen. Er wordt ook gezegd dat overmatige consumptie en gebruik van de appel de blaassteen doet groeien. Maar ze zijn goed die flauw vallen en versterken het hart. Van wijnzure appels wordt een likkepot, net zoals uit de kweepeer, in hete koortsen, dan brengen ze verlangen naar eten. De zure appels vullen de maag, vergemakkelijken het plassen en voorkomen braken. Zoete appels laxeren en verdrijven ook de wormen.

Appel siroop.

Van het appelsap wordt in de apotheek een siroop bereid die het hart versterkt, de hartkloppingen kalmeert, de maag versterkt, de dorst lest bij hete koorts en tevens dient tegen melancholische aandoeningen.

Vuil appelwater.

Van de geoculeerde wordt, als ze vuil zijn, een water gedestilleerd in Balneo Mariae. Is goed voor koude, rottende brand die om zich vreet en vervuilt of zoals het is, ermee gewassen en bedekt met een doek, 's morgens en' s avonds. Het water is ook goed voor zwarte blaartjes, oor de wolf, pestilentie ettergezwellen en zweren drie keer per dag bedekt met doeken. Het water van tamme appels, gedestilleerd voordat ze vuil worden, is goed voor versterking en verkwikking, verkoelt lichaam en hart, 's morgens en' s avonds gedronken.

Appelbloemwater.

Bloesems van de geoculeerde appelbomen als de knoppen loskomen, doeken onder de boom uitgespreid en met stokken aan de boom geslagen, de bloemen verbrand in Balneo Mariae. Het water is goed voor de roodheid en misvorming van het gezicht, 's morgens en' s avonds, er ongeveer drie of vier weken mee gewassen; het helpt goed.

Birnbaum, Pyrus, Cap. 2.

Der Baum wird bey den Griechen..., bey den Lateinern Pyrus, Ital. Pere, Gall. Potre, Hispan. Peras genannt, seine Frucht Griechisch.. Lateinisch Pyrum, Birn. Seines Geslechts sind, gleichwieder Aepfelbaume, mancherley, welcher unterschied aus dem Geschmack, aus der Gestalt, und aus der Zeit der Zeitigung [48] genommen wird; werden doch fürnemlich in Zwey Theile unterschieden, nemlich in zahme und wilde. Die wilden nennet man Holzbirn und Saubirn. Sie haben fast alle einerley Rinde, weiche rauh ist, desgleichen fast einerley Blätter, wachsen von ihrem Stamm hoch aus, mit starken Aesten, wie die Aepfelbume, die Bluthe ist an allen weiß, kommt mit den Aepfelbaumen heraus, die Frucht wird ungleich zeitig, etliche rund, etliche lang, etliche S, etliche sauer, herb, bitter, und desgleichen: wachsen gern in gutem feistem Erdreich.

Natur oder Complexion.

Die Birn, wie der griechische Scribent, Simeon Sethi, bezeuget, sind kalt im ersten Grad, und trocken im andern. Die se und zeitige Birn aber sind etlicher Wurme und Feuchtigkeit theilhaftig.

Andere Birn, sie seyn gleich ses und honiges, oder sauren Geschmacks, (wie etliche dergleichen sind,) haben auch ein wenig Warme, und sind etwas trocken; dannenhero sie vor der Speise genossen, den Bauch verstopfen.

Kraft und Wirkung.

Gebratene oder gesottene Birn starken den Magen, und benehmen dem Durste.

Die wilden stopfen, und bringen dem Magen Ausstoen zuwegen.

Die große zahme Birn sind besser in der Speise, dann die kleine. Aber die kleine rohe gegessen, speisen mehr, dann die große.

Die Birn bringen Darmsucht, wer derer viel isset, und gleichfalls auch das Grimmen. Derowegen man dann nach derselbigen Gebrauch einen starken Wein trinken, Spezerey, als Pfeffer und Zimmetrinden, rc. Genießen soll.

Gekochte Birn sind gut; denn sie starken und erweichen den Bauch.

Die wilde Birn sind von Natur kalter, dann die zahme, ihrer beyder Saft genutzt vor Essens, weichet den Bauch, nach dem Essen stopfet er denselbigen.

Birn in Wasser gesotten, darnach gestossen, und auf den Magen gelegt, benehmen das Brechen, so sich in der Cholera erhebt.

Die Birn sind auch gut den hitzigen Magen.

Die Kern in den Birn sind sonderlich den Lungen schtigen sehr bequem, thun aber den Nieren nicht geringen Schaden.

Aus den Blattern des Birnbaums und aus den wilden Birnen macht man Bähungen und Bader wider die hervorgehende Mutter.

Es werden auch aus etlichen Birn Latwergen gemacht, gleichwie aus den Quitten, zu den Magen, und wider das stetige Erbrechen.

Perenboom, Pyrus, kapittel 2. (Pyrus communis)

De boom wordt door de Grieken..., door de Latijnen Pyrus, Italiaans genoemd Pere, Frans Potre, Spaans Peras genaamd, zijn vrucht Grieksɬ Latijns Pyrum, peer. Van zijn familie zijn gelijk als appelbomen, velerlei welk onderscheid door smaak, door vorm en door de tijd van de rijping [48] genomen; zijn voornamelijk verdeeld in twee delen, namelijk tam en wild. De wilde worden houtperen en zeugperen genoemd. Ze hebben bijna allemaal dezelfde bast, die ruw is, en bijna dezelfde bladeren, groeien hoog uit hun stam met sterke takken zoals de appelbomen, de bloesem is overal wit, komt uit met de appelbomen, de vrucht rijpt niet tegelijkertijd, sommige rond, sommige lang, sommige zoet, sommige zuur, scherp, bitter en dergelijke: groeien graag in goede, rijke grond.

Natuur of samengesteldheid.

De peren, zoals de Griekse schrijver Simeon Sethi getuigt, zijn koud in de eerste graad en droog in de tweede. Maar de zoete en rijpe peer deelt wat warmte en vocht mee. Andere peren, of ze nu zowel zoet als honingachtig zijn, of zuur van smaak (zoals sommige van dergelijke), hebben ook een beetje warmte en zijn wat droog; daarom genoten ze voor de spijs genoten de buik verstoppen.

Kracht en werking.

Gebraden of gekookte peren versterken de maag en lessen de dorst. De wilde stoppen en zorgen voor het uitwerpen van de maag. De grote tamme peren zijn beter in e spijs dan de kleine. Maar de kleine wordt rauw gegeten en voeden meer dan de grote. Peer brengt dysenterie die er veel van eet en ook woede. Daarom moet men na hetzelfde gebruik sterke wijn drinken, specerijen zoals peper en kaneelschors, enz. moeten worden genoten. Gekookte peren zijn goed; want ze versterken en verzachten de buik. De wilde peer is van nature kouder dan de tamme peer, hun beide sap genuttigd voor het eten weekt de buik en na het eten stopt het die.

Peer, gekookt in water, gestampt en op de maag gelegd benemen dat braken dat optreedt bij gal. De peer is ook goed voor de hete maag. De pitten in de peren zijn vooral goed voor de longen, maar ze doen geen geringe schade aan de nieren. De bladeren van de perenboom en de wilde peren worden gebruikt om stoombaden en baden te maken tegen de opkomende moeder. Er worden ook van een aantal peren liklepotten gemaakt, evenals van kweeperen, voor de maag en tegen constant braken.

Maulbeerbaum, Cap. 3.

Maulbeerbaum heißet bey den Griechen..., den Lat. Morus. Ital. More, Gall. des Mores, Hispan. Morat del Moral. Seine Frucht Morum.

Er blühet mit den letzten, und seine Frucht zeitiget und verlieret auch seine Blatter mit den ersten. Seine Blatter sind rund, rauh und schwarz, die haarichte Blume bedecket die ganze Frucht, dass sie auch oftmals nicht gesehen werden, ganz Schwartz, der Saft ganz blutfarb, und [49] färbet roth. Er vergleichet sich mit der Frucht der Brombeerstauden; wird auch aus ihnen beyden eine Latwerge gemacht, welche man in den Apotheken Diamoron nennet.

Natur oder Complexion.

Die zeitige Maulbeere weichen den verstopften Bauch, die dürre und unzeitige aber verstopfen denselbigen.

Kraft und Wirkung.

Maulbeere, sonderlich die dürre, stopfen den Bauch. Sollen mit Wein genossen, und getrunken werden.

Maulbeerrinden laxiren, und treiben die breiten Wurme aus, als Pulver genossen. Maulbeerblatter gestossen, und auf den Brand gelegt, ziehen die Hitze heraus. Wie die Maulbeere den Magen finden, also lassen sie ihn.

Maulbeerlatwerg, in den Apotheken Diamoron genannt, wie in gleichem auch der Saft und Wasser darvon, bekommt der hitzigen Leber wohl, ist auch insonderheit gut dem bsen Versehrten Hals. Oder man mag Maulbeersaft in verschaumtem Honig sieden, und damit gargarisiren, für Geschwür und Halsflüsse.

Wenn man aber Alaun, Gallapfel, Myrrhen, Weyrauch, Safran, und Violwurzel, jedes ein wenig hinzu thut, so wird es noch krftiger.

Grn Maulbeerlaub ist den Seidenwurmen eine sonderliche Speise. Maulbeerbaumswurzel in der Erndte zerspalten, daraus schwitzet ein Saft Trank, oder Gummi, welches für das Zahnwehe sehr berühmt.

Die Blatter und des Baums Rinde in Regenwasser gesotten, und warm im Mund gehalten, benimmt das Zahnwehe.

Von dem Maulbeersaft oder Latwergen wird ein Trank zur Stärkung für die schwangere Frauen bereitet, welchen man ein Morettrank zu nennen pfleget; nemlich von gesottenem Maulbeersaft, Rosenwasser, Firnenwein, Zucker und Manus Christi-Küchlein.

Maulbeerwasser.

Die Maulbeere werden bey ihrer rechten Zeitigung gebrannt.

Maulbeerwasser ist gut für Hitze.

Maulbeerwasser des Tags drey- oder viermal, je zwey oder drey Loth, gegurgelt, vertreibt die Geschwüre im Hals. Wie gleichfalls auch die Geschwüre, um die Brust, also getrunken vertheilet und weichet den Köder im Leib; verzehrt und zertheilt das geronnene Blut im Menschen; ist gut für den Husten, und machet weit um die Brust.

Das Wasser sänftiget das Geäder, oft damit gerieben, und selbst lassen trocknen.

Das Wasser von den unzeitigen Maulbeeren ist gut zu den Augen, darein gethan, und darum gestrichen. Ist gut fr das Zapflein oder Blat im Hals, benimmt auch alle Rauhe, Sehre und Hitze des Halses, sich oft damit gegurgelt.

Das Wasser Abends und Morgens getrunken, jedesmal drey oder vier Loth, und unter den Trank gemischt, ist gut für Apostemen und Geschwüren an der Leber. [50]

Moerbeiboom, kapittel 3. (Morus nigra)

Moerbeiboom wordt door de Grieken..., de Latijnen Morus, Italianen More, Frans des Mores, Spaans Morat del moral. Zijn vrucht Morum. Het bloeit met de laatste en zijn vrucht rijpt en verliest zijn bladeren met de eerste. De bladeren zijn rond, ruw en zwart, de harige bloem bedekt de hele vrucht zodat ze vaak niet worden gezien, helemaal zwart, het sap helemaal bloedkleurig en verft rood. Het vergelijkt zich met de vrucht van braamstruiken; van beide wordt ook een likkepot gemaakt, dat in de apotheek Diamoron wordt genoemd.

Natuur of samengesteldheid.

De rijpe moerbei maakt weken de verstopte buik, maar de droge en ontijdige verstoppen die.

Kracht en werking.

Moerbeien, vooral de droge, stoppen de maag. Moet worden genoten en gedronken met wijn. Moerbei bast laxeren en verdrijven de brede wormen wanneer ze als poeder genoten. Moerbei bladeren gestoten en op het brand geplaatst trekken de hitte naar buiten. Zoals de moerbei de maag vindt, zo laat het. Moerbei likkepot, in de apotheek Diamoron genoemd, is evenals het sap en het water ervan goed voor de verhitte lever en ook bijzonder goed voor de zwaargewonde keel. Of men kan moerbeien sap koken in geschuimde honing en ermee gorgelen voor zweren en keelvloeden. Maar als je een beetje van aluin, galappel, mirre, wierook, saffraan en viooltjeswortel toevoegt wordt het nog krachtiger. Groene moerbeibladeren zijn speciaal voer voor zijderupsen. Splits de wortel van de moerbeiboom in de oogst waaruit een sapdrank wordt afgescheiden of gom die die erg bekend staat tegen kiespijn. De bladeren en bast van de boom, gekookt in regenwater en warm gehouden in de mond beneemt de kiespijn. Van het moerbeien sap, of likkepot, wordt een drankje gemaakt om zwangere vrouwen te versterken, dat gewoonlijk een moret-drankje wordt genoemd; namelijk van gekookt moerbeiensap, rozenwater, firnewijn, suiker en Manus Christi-koekjes.

Moerbei water.

De moerbeien worden met hun goede rijpheid gebrand. Moerbeiwater is goed voor hitte. Moerbeiwater drie of vier keer per dag gorgelen, twee of drie lood elk verdrijft de zweren in de keel. Evenzo ook de zweren rond de borst alzo gedronken verdeelt en weekt en verteert in het lichaam; verteert en verdeelt het gestolde bloed bij de mens; is goed voor de hoest en zet de borstkas uit. Het water verzacht de aderen, wordt er vaak mee ingewreven en zelf laten opdrogen. Het water van de onrijpe moerbeien is goed voor de ogen, erin gedaan en eromheen gestreken. Is goed voor dat blaadje of het blad in de keel, neemt ook eventuele ruwheid, pijn en warmte in de keel weg, vaak mee gegorgeld. Het water dat 's avonds en' s morgens wordt gedronken, drie of vier lood per keer en gemengd met de drank is goed voor ettergezwel en zweren van de lever. [50]

Feigenbaum, Ficus, Cap. 4.

Der Feigenbaum heizt bey den Griechen..., bey den Lateinern Ficus, Ital. Fico, Gall. Figues, Hisp. Figo. Es werden der Feigen bey den Scribenten manches Geschlechte erzhlet, welche nach den Oertern unterschieden werden. Sie werden fürnemlich in zwey Theile unterschieden, nemlich in die zahmen und in die wilden. Die Frucht heizt bey den Griechen..., bey den Lateinern Ficus, wie auch der Baum. Es ist auch der Name Ficus eines Gebresten, welchen man von Gleichnis wegen dieser Frucht Feigwarzen nennet.

Der Baum wachst gern an warmen und luftigen Orten, kann die Kalte nicht dulden; und ob er wohl an etlichen Orten in Deutschland gepflanzet wird, so bringt er doch selten Frucht.

Die Gestalt des Baums ist nicht so gar groß, doch wachsen sie unterweilen in ziemlicher Große auf, gleich etlichen Birnbumen, der Stamm ist niedrig, die Rinde glatt, fast wie an Nussbumen. Das Holz mit Mark durchzogen, die Frucht, welche ber dem Stiel des Blatts wachst, ist in Gestalt der Birn, weich, voll kleiner Kornlein, erstlich sind sie milchfarbig, nach der Zeitigung aber honigbraun; die Wurzel groß, krumm und lang; die zarte Blätter und Gipffelein geben im Abbrechen einen Milchsaft.

Die drre Feigen nennen die Lateiner Caricas, die Griechen Ischades. Der wilde Baum heizet bey den Lateinern Caprificus, den Griechen Erineos, ist uns Deutschen unbekannt. Es werden zu uns dreyerley Art der Feigen gebracht. Die erste sind in strohernen Körben gepackt, und werden Korbfeigen genennt. Die andern werden in Laden mit Lorbeerblätter vermenget, die heizt man Laubfeigen. Die dritte sind die kleine, ganz süß, in kleinen und langen runden Körben gepackt, und werden genannt Marsilische Feigen, weil sie aus der Provinz Marsilia hergebracht werden. [52] Die unzeitigen Feigen werden Grossi genannt.

Man sagt, dass ein wilder Ochs, wann er an einen Feigenbaum angebunden werde, darvon zahm werde.

Natur oder Complexion.

Der Saft des Feigenbaums und der Blatter ist sehr hitzig.

Feigen frisch und dürr, sind warm im ersten, vollkommenen Grad, oder im Anfang des andern Grads, und trocken in dem Mittel des ersten Grads.

Kraft und Wirkung.

Feigen zeitigen und verzehren; sind gut der Lungen, mit Isop und Wasser gesotten, und das getrunken. Der Trank also genutzt, benimmt den alten Husten, und auch die alten Schaden der Lungen und Geschwüre, von welchen die Schwindsucht kommt.

Feigen mit Siebengezeit saamen und Gerstenwasser gesotten, und die Frauen darüber gebadet unten auf, denen ihre Mutter nicht an ihrer rechten Statt liegt bringt sie alsobald wiederum zurecht.

Feigen gesotten und gestossen, Schwertelwurzeln darunter gemischt, und ein Pflaster daraus gemacht, und auf die harten Geschwüre gelegt, weichet und Heilet sie. Gesotten in Wein, darnach gestossen, und mit Gerstenmeel und Wermuth gemischt, und daraus ein Pflaster gemacht, und auf den Bauch des Wassersüchtigen gelegt, benimmt demselbigen die Geschwulst.

Feigen benehmen die Geschwulst, und durchdringen den Leib sehr bald; sind derowegen der Geschwulst, so aus einer Wassersucht entspringt, vor allem sehr bequem.

Die weißen Feigen sind die besten, darnach die rothen, und schaden weniger.

Feigen machen böse Geblt im Menschen, und Lause wachsen, wer deren viel isset und gebraucht.

Feigen gestossen, mit Honig gemischt, und ein Pflaster daraus gemacht, das aus die harten Geschwüre gelegt, weichet sie.

Der Saft von den Aesten des Feigenbaums, auf eines vergifteten Thiers Biss gelegt, heilet denselbigen. Dieser Saft reit zur Aufsässigkeit, und zu bösem Grind, wie der wäre am Leib, damit geschmiert, hilft ohne allen Zweifel.

Der Saft soll gesammelt werden, so die Frucht auf dem Baum beynahe zeitig ist.

Die Feigen gesotten mit Isop, und des Morgens also nchtern genutzt, sind gut für die Pestilenz. Nehmen auch also gebraucht die Wassersucht hinweg, und sind gut denjenigen, so den fallenden Siechtag haben. Der Milchsaft aus dem Feigenbaum in frische Milch gethan, macht sie gerinnen. Aber in geronnene Milch gethan, zertheilet er sie wiederum.

Vijgenboom, Ficus, kapittel 4. (Ficus carica)

De vijgenboom heet bij de Grieken.., bij de Latijnen Ficus, Italiaans Fico, Frans Figues, Spaans figuur. De vijgen onder de Schriftgeleerden worden in veel geslachten vermeld die naar plaats worden onderscheiden. Ze worden voornamelijk onderscheiden in twee delen, namelijk de tamme en de wilde. De vrucht heet bij de Grieken..., bij de Latijnen ficus, evenals de boom. Ficus is ook de naam van een ziekte die vanwege de gelijkenis van deze vrucht aambeien wordt genoemd. De boom groeit graag op warme en luchtige plaatsen, kan de kou niet verdragen en hoewel het op een aantal plaatsen in Duitsland wordt aangeplant draagt ​​het zelden vrucht. De vorm van de boom is niet erg groot, maar soms worden ze behoorlijk groot, zoals sommige perenbomen, de stam is laag, de bast glad, bijna zoals notenbomen. Het hout is dooraderd met merg, de vrucht die boven de bladsteel groeit is peervormig, zacht, vol met kleine korrels, aanvankelijk melkkleurig, maar na het rijpen honingbruin; de wortel groot, krom en lang; de zachte bladeren en punten geven een melkachtig sap af als ze afbreken. De Latijnen noemen de droge vijgen Caricas, de Grieken Ischades. De wilde boom heet bij de Latijnen Caprificus, de Grieken Erineos, is ons Duitsers niet bekend. Er worden drie soorten vijgen bij ons gebracht. De eerste zijn verpakt in rieten manden en worden mandvijgen genoemd. De anderen worden in winkels gemengd met laurierblaadjes, die worden loofvijgen genoemd. De derde zijn de kleintjes, geheel zoet en verpakt in kleine en lange ronde manden, en worden Marsiliaanse vijgen genoemd omdat ze uit de provincie Marseille komen. [52] De onrijpe vijgen worden grossi genoemd. Er wordt gezegd dat als een wilde os aan een vijgenboom wordt vastgebonden, hij tam zal worden.

Natuur of samengesteldheid.

Het sap van de vijgenboom en zijn bladeren zijn erg heet. Vijgen zijn vers en droog warm in de eerste volkomen graad of in het begin van de tweede graad, en droog in het midden van de eerste graad.

Kracht en werking.

Vijgen rijpen en verteren, zijn goed voor de longen, gekookt met hysop en water en gedronken. Het aldus gebruikte drankje neemt de oude hoest weg en ook de oude schade aan de longen en zweren waar de duizeligheid vandaan komt. Gekookte vijgen met zaden van zevengetijdenkruid en water uit gerst en als de vrouwen daarover baden van onderen af waarvan hun baarmoeder niet op hun juiste plaats ligt brengt het snel in orde. Gekookte en gekneusde vijgen, vermengd met gladioolwortels en er een pleister van gemaakt en op de buik van de waterzuchtige gelegd beneemt hen die de zwellingen. Gekookt in wijn, dan gestampt en vermengd met gerstemeel en alsem en er een pleister van gemaakt en op de buik van de waterzuchtige geplaatst, beneemt de zwelling. Vijgen bedwingen de zwelling en dringen zeer snel de buik binnen; Daarom is de zwelling die ontstaat door waterzucht vooral allen zeer geschikt. De witte vijgen zijn het lekkerst, gevolgd door de rode en die doen minder kwaad. Vijgen veroorzaken kwaad bloed bij de mens en er groeien luizen die er veel van eten en gebruiken. Gestampte vijgen, vermengd met honing en maak er een pleister van en die op de harde zweren gelegd, ze worden zacht. Het sap van de takken van de vijgenboom, geplaatst op de beet van een vergiftigd dier, geneest. Dit sap wekt op tot uitslag en tot kwade schurft, hoe dat op het lichaam zou zijn, ermee besmeurd helpt ongetwijfeld. Het sap moet worden verzameld wanneer de vrucht bijna rijp aan de boom is. De met hysop gekookte vijgen en zo 's morgens op een lege maag gebruikt zijn goed voor de pest. Neem ook alzo gebruikt de waterzucht weg en is goed voor degenen die de dag de vallende ziekte hebben. Het melkachtige sap van de vijgenboom die in verse melk wordt gedaan, maakt het schiften. Maar zet het in gestremde melk en verdeelt het ze opnieuw.

Mespelbaum, Mespilus, Cap. 5.

Mespelbaum, oder Nespelbaum, auf Latein Mespilus, Graece..., Ital. Azzarolo frutto. Gall. des Nesples. Isp. Nesperas. Der hochberühmte Dioscorides nennet ihn Aronia, und macht seiner zweyerley Geschlechte. Das erste nennet er Tricoccon, nemlich dieweil es drey Kerne in sich hat, ist uns bekannt.

Das andere Epimelida, und ist der Nespelbaum, welchen wir in unsern Garten zielen. Er wachst in der Große eines gemeinen Apfelbaums, doch nicht so hoch, mit haarichten und, stachlichten Aesten. Die Blatter sind lang und zart, haben einen langen Stiel, die Blute nahet sich zu Grasfarb, wie an den Mandeln. Die Frucht ist anfänglich grün und hart, in der Zeitigung gelb und weich, um den Butzen gestirnt hat ungefähr drey oder vier, und das mehrer Theil fnf Steine in sich, daher der gemeine Spruch ist:

Kein Jungfrau fand sich je so rein,

Isst sie drey Nespeln, gibt sie von ihr fünfzehn Stein.

Die Wurzel flattert weit umsich, ist hart, und bleibt von den Wurmen unversehrt. Die Frucht dieses Baums nennen die Welschen Unedonem, weil ihrer nicht mehr dann eine, ehe sie zeitiget, kann gegessen werden, wegen ihres allzu herben Geschmacks.

Natur oder Complexion.

Nespeln sind, gleich wie die Speyerlinge, kalter und trockener Natur.

Kraft und Wirkung.

Nespeln genossen, stopfen den Bauch. Sie werden auch mit Honig eingemacht zu den hitzigen Bauchflüssen, sonderlich in Sommmerszeit.

Das Holz wird zu Jagerspiessen und Geisseln gebraucht. Im brigen sind sie an Kraft und vermögen den Speyerlingen gleich.

Mispelboom, Mespilus, kapittel. 5. (Mespilus germanica)

Mispelboom of nespelboom, in het Latijn Mespilus, Grieks..., Italiaans Azzarolo frutto. Frans des Nesples. Spaans Nespera's. De zeer beroemde Dioscorides noemt het Aronia en maakt er twee verschillende geslachten van. De eerste noemt hij de Tricoccon, namelijk omdat er drie kernen in zitten, dat kennen we. De andere Epimelida en is de brandmispelboom die we in onze tuin telen. Het wordt zo groot als een gewone appelboom, maar niet zo hoog, met harige en doornige takken. De bladeren zijn lang en zacht met een lange steel, de bloem is bijna graskleurig zoals amandelen. De vrucht is aanvankelijk groen en hard, in rijpheid geel en zacht, heeft ongeveer drie of vier sterren rond de kern en verschillende delen bevatten vijf stenen, vandaar het gebruikelijke gezegde: Geen enkele maagd vond zichzelf ooit zo puur. Als ze drie mispels eet, geeft ze vijftien stenen van haar. De wortel fladdert ver, is hard en blijft ongedeerd van de wormen. De Italianen noemen de vrucht van deze boom Unedonem omdat er niet n van kan worden gegeten voordat het rijp is, vanwege de te samentrekkende smaak.

Natuur of samengesteldheid.

Mispel is, net als de Sorbus domestica, koud en droog van aard.

Kracht en werking.

Genoten van mispels stoppen de buik. Ze worden ook met honing ingemaakt tegen hete buikvloeden en vooral in de zomer. Het hout wordt gebruikt voor jager speren en zwepen. Verder zijn ze qua kracht en rijkdom gelijk aan de Sorbus domestica.

Kirsche, Cerasus, Cap. 6.

Die Kirschen, Graecus.., Lat. Cerasus, Ital. Cerese. Gall. Cereses. Hispan. Cerezas, sind niemand unbekannt, haben auch ihre unterschiedliche Geschlechte, wollen sie aber jetzt in drey unterschiedliche abtheilen. Die ersten sind die besten und fürnehmsten, so man Amarellen nennet, welche in der Sonne gedörrte, und übers Jahr behalten werden, wachsen mit langen Stielen, sind purpurfarb an Gestalt, und haben einen rothen Saft, am Geschmack sauer.

Die andern haben krze Stiele, sind in der Große der Haselnuss, auswendig roth, inwendig aber voll weißes Safts; diese nennen wir Weichselkirschen. Sind etwas milder am Geschmack, als die Amarellen.

Die dritten sind s und klein, wachsen auch an langen Stielen, und sind ihrer zweyerley, etliche roth, etliche schwarz, beyde unwehrhaftig, werden se Kirschen genannt.

Ueber diese Geschlechte finden sich noch mehr, welche der Gestalt und Landschaft nach unterschieden werden. Diesmal wollen wir uns mit diesen behelfen.

Die Blatter am Kirschbaum vergleichen sich fast mit den Nespeln, sind hart und breiter, umher zerkerft; die Rinde des Baums ist glatt, an Gestalt schwarzwei. Die Blhte wei, erscheinet im Lenzen, die Frucht nach ihrem Geschlecht, etliche roth, etliche schwarz, etliche weiß, etliche leibfarb. Werden alle im Brachmonat und Heumonat zeitig. Die Baume sind auch unterschieden, dann das erste Geschlecht wachset hoch und schwank, das andere niedrig und breit, das dritte Grosz und breit, wie andere Aepfel- und Birnbaume.

Natur oder Complexion.

Der Geschmack zeiget an, dass nicht einerley Complexion der Kirschen sey.

Den etliche sind s, etliche herb, etliche saur. Jedoch sind die Kirschen insgemein [53] wie der gelehrte Simeon Sethi schreibet, kalt und feucht. Die se waichen den Bauch, und laxiren weniger. Sie geben wenig Nahrung, machen aber ein gut Geblüt.

Kraft und Wirkung.

Die Kirschen bringen dem Magen einen Appetit und Lust, und machen ihn frisch.

Die Kern sind gut denjenigen, welche zum Stein geneigt. Etliche Kirschen stopfen Stein, den Bauch, sonderlich die gar zu saure. Auch sind etliche Kirschen, so den Bauch flssig machen, als die gar se. Mit Kirschen macht man eine Latwerg, zu gebrauchen durchs ganze Jahr: Nimm der sauren Kirschen, bait sie ein wenig in Honig und Zucker, durch einander gemischt, so viel du willt, lassvierzehen Tag darinn liegen, darnach thue die Kirschen heraus, und siede einen Trank von Isop, Rosen, Violen und Sholzs, wurze es , so viel du willt, mit Zimmetrohr, Ngelein und Muscatenblumen, mische sie mit gutem Wein, lass aber vierzehen Tag darunter stehen, darnach die Kirschen an der Sonne trocken werden, du magst es feucht oder trocken zu Tisch tragen.

Das Gummi, so an den Kirschbaumen wachst, in Wein zerlassen, und getrunken, soll gut seyn für den alten Husten.

Rothkirschenwasser.

Von groen rothen sauren Kirschen, mit den kurzen Stielen, wann sie recht zeitig sind, abgebrochen, zween Tag auf ein Tuch gespreitet, wird in Balneo Mariae ein Wasser gebrannt.

Dieses Wasser zwey- oder dreymal, je auf vier Loth getrunken, stopfet der Frauen Zeit, stillet die rothe Ruhr, und andere Stuhlgange. Ferner ist es auch gut für die Hitze der Leber und des Magens, und stärket das Herz.

Kirschenbluthwasser, Abends, so man schlafen gehen will, in die Augen getropft, vertreibet derselbigen Fell.

Es benimmt also genutzt die Rothe und Zehren der Augen, zwey- oder dreymal gethan.

Des schwarzen also gebrannten Kirschenwassers alle Tag zweymal je auf drey Loth gebraucht, ist gut für die Wassersucht; der Kranke muss aber andern Tranks nicht viel trinken. Also genossen, ists gut für den Schlag und Lahme der Glieder, die damit gewaschen und gerieben, und selbst lassen trocken werden. Wer darzu geneigt ist, trinke dessen alle Tag nüchtern auf zwey Loth, ist gut für die Geschwulst, und, befördert den Harn.

Kers, Cerasus, kapittel. 6. (Prunus cerasus)

De kersen, Graecum..., Latijn Cerasus, Italiaans Ceresed, Frans Ceres. Spaans Cerezas, voor niemand onbekend, hebben ook verschillende geslachten, maar nu wil ik ze in drie verschillende verdelen. De eerste zijn de beste en edelste die men Amarel noemt die in de zon gedroogd en over jaar behouden worden groeien met lange stengels, zijn paars van vorm en hebben een rood sap, zuur van smaak.

De anderen hebben korte stelen, zijn zo groot als hazelnoten, rood van buiten, maar vol met wit sap van binnen; we noemen dit zure kersen. Zijn wat milder van smaak dan de Amarel.

De derde is zoet en klein, groeit ook op lange stelen en omdat er twee soorten zijn, sommige rood, sommige zwart, beide niet duurzaam, worden zoete kersen genoemd. Er zijn meer van deze geslachten, die worden onderscheiden naar vorm en landschap. Deze keer willen we het hiermee doen.

De bladeren aan de kersenboom lijken bijna op de mispels, zijn hard en breder en rondom gekerfd; de bast van de boom is glad, zwart-wit van vorm. De bloesem is wit, verschijnt in de lente, de vrucht is afhankelijk van het geslacht, sommige rood, sommige zwart, sommige wit, sommige lichaamskleur. Alle worden vroeg in de juni en juli rijp. De bomen zijn ook verschillend, dan groeit het eerste geslacht hoog en wuivend, de andere laag en breed, de derde hoog en breed, zoals andere appel- en perenbomen.

Natuur of samengesteldheid.

De smaak geeft aan dat er niet een en dezelfde samengesteldheid is van kersen. Sommige zijn zoet, sommige zijn scherp, sommige zijn zuur. De kersen zijn echter over het algemeen [53], zoals de geleerde Simeon Sethi schrijft, koud en vochtig. De zoete verzachten de buik en laxeren minder. Ze geven weinig voeding, maar maken een goed bloed.

Kracht en werking.

De kersen brengen eetlust en lust in de maag en maken het fris. De kernen zijn goed voor degenen die naar de steen geneigd zijn. Een aantal kersen stoppen de steen, de buik en vooral die erg zure. Er zijn ook een aantal kersen die de maag vloeibaarder maken dan de hele zoete. Er wordt een likkepot gemaakt met kersen, dat het hele jaar door gebruikt kan worden: neem de zure kersen, baadt ze een beetje in honing en suiker, door elkaar gemengd zoveel je wilt, laat ze er twee weken in en haal dan de kersen eruit en kook een drank van hysop, rozen, violen en zoethout, kruid het zoveel je wilt met kaneel, kruidnagels en nootmuskaatbloemen, meng ze met goede wijn, maar laat er veertien dagen onder staan, daarna de kersen in de zon droog laten worden, je zet ze nat of droog op tafel. De gom die aan de kersenbomen groeit, opgelost in wijn en gedronken, zou goed zijn voor de oude hoest.

Rood kersenwater.

In Balneo Mariae wordt water gedestilleerd uit grote rode zure kersen met de korte steeltjes wanneer ze rijp zijn en twee dagen op een doek uitgespreid. Dit water, dat twee of drie keer per vier lood gedronken wordt, stopt de tijd van de vrouwen, stilt de rode dysenterie en andere stoelgang. Het is ook goed voor de warmte van lever en maag en versterkt het hart. Kersenbloei water, 's avonds als je wilt gaan slapen in de ogen gedruppeld verdrijft diens vel. Het beneemt zo gebruikt het rood en de zeer van de ogen, twee of drie keer gedaan. Het zwarte alzo gebrande kersenwater dat twee keer per dag met drie lood wordt gebruikt, is goed voor waterzucht; maar de patint hoeft niet veel van andere dranken te drinken. Alzo genoten is het goed voor de beroerte en de kreupelheid van de ledematen, die ermee gewassen en ingewreven worden en zelf droog laten worden. Wie daartoe geneigd is en het elke dag op een lege maag drinkt met twee lood is goed voor de zwelling en bevordert de urine lozing.

Hornkirschen, Kornalkirschen, Cornus, Cap. 7.

Hornkirschen hat vielerley Namen, wird sonsten Welsche Kirschen, Cornelbaum, Herlizen, Kurbeerbaum, Dierlen, Thierleubaum, Graecus..., den Lateinischen Cornus, von Harte des Holzes, genannt; welches dem Horn gleich hart ist, Ital. Corniolo. Gall. Cornier. Hispan. Cornizolos. Seiner Geschlecht sind zweyerley, nemlich zahme und wilde, wachsen beyde in Deutschland. Theophrastus theilet sie in Mnnlein und Weiblein aus. Der zahme, welcher das rechte Männlein ist, wachst fast zwölfe Eilen hoch, die Rinde voll Adern, und dun, der Stamm ist sehr dick, auch zu Zeiten knorricht, also hart, dass er sich dem Horn in seiner Harte vergleichet, daher ihn auch etliche Hornbaum, und die Lateinern Cornum nennen. Die Blatter sind den Mandelblattern nicht ungleich, jedoch dicker und feister. Die Blume und Frucht ist wie an den Olivenbaumen, s, wohlriechend, und vielfaltig an einem Stiel. Die Frucht zeitiget um S. Johannis Baptistae, ist erstlich weiß, darnach blutfarbig, das Holz vest und hart, aus welchem Speichen an die Wagenrder und andere veste Werkzeuge verfertiget werden.

Das andere Geschlecht, welches Foemina, das ist, das Weiblein, oder das Wilde genennet wird, Graecis..., Cornus sylvestris, halten wir für den Faulbeer, welches mit Blättern dem vorgemeldten nicht ungleich ist, ohne Geschmack, und wird vom Viehe, um seiner hannigen bittern Beeren willen, vermieden. Wachsen beyde am Rheinstrom, das andere, oder das wilde, doch ungeplanzet. [54]

Natur oder Complexion.

Cornelbaums Blatter und Frucht haben eine zusammenziehende Natur. Sind trocken, und stopffen.

Kraft und Wirkung.

Die Frucht des Cornelbaums ist gut zu allerley Bauchflussen; dann sie gleich wie die Nespeln und Schlehen sehr viel stopft. Sie werden auch eingemacht wie die Oliven, als Columella schreibt. Etliche machen sie wie Zucker und Honig ein, für die rothe Ruhr. Die Blatter und uerste Gipffel an den Aesten, mit Wein gekocht, oder für sich selbst aufgelegt, trocknen und heilen allerley fliesende Wunden und Schaden.

Der Saft, so da aus den grünen angezündeten Zweiglein schwitzt, auf ein glühend Eisen getropft, macht dasselbige rosten , welcher Rost abgeschabet, für die Flechten angestrichen wird. Das andere Geschlecht, welches Spindelholz oder Faulbaum genennet wird, brauchen die Lederer zum Farben.

Hoornkersen, koraalkersen, Cornus, kapittel 7. (Cornus mas en Cornus sanguinea)

Hoornkersen hebben vele namen, heten soms Italiaanse kersen, Cornelbaum, Herlizen, Kurbeerbaum, Dierlen, Thierleubaum, Grieks.., de Latijnse Cornus, vanwege de hardheid van het hout die zo hard is als de hoorn, Italiaans Corniolo. Frans Cornier, Spaans Cornizolos. Het geslacht is van twee soorten, namelijk tam en wild, beide groeien in Duitsland. Theophrastus verdeelt ze in mannetjes en vrouwtjes. De tamme, die de recht man is, wordt bijna twaalf voet lang, de bast is vol aderen en dun, de stam is erg dik, soms knoestig, zo hard dat hij in zijn hardheid met ren hoorn kan worden vergeleken, vandaar hem enkele hoornbomen en de Latijnen noemen het Cornus. De bladeren lijken op de amandelbladeren, maar zijn dikker en vetter. De bloem en het fruit zijn als die van de olijfboom, zoet, geurig en veel op een stengel. De vrucht die het rond S. Johannes de Doper voortbrengt is eerst wit, dan bloedkleurig, het hout massief en hard waarvan spaken op de wagenwielen en ander massief gereedschap worden gemaakt. Het andere geslacht, dat Foemina wordt genoemd, dat wil zeggen het vrouwtje of de wilde, Grieks.., Cornus sylvestris, houden we voor de vuilboom die met bladeren lijkt op de eerder gemelde, zonder smaak, en wordt door vee vermeden omwille van zijn scherpe bittere bessen. Beide groeien aan de Rijn, de andere of in het wild, maar ongepland. [54]

Natuur of samengesteldheid.

De bladeren en vruchten van kornoeljeboom hebben een samentrekkend natuur. Zijn droog en stoppen.

Kracht en werking.

De vrucht van de kornoeljeboom is goed voor allerlei buikvloeden, want ze stoppen zeer veel gelijk de mispels en sleedoorns. Ze worden ook ingemaakt zoals de olijven, zoals Columella schrijft. Sommigen maken ze met suiker en honing voor de rodeloop. De bladeren en uiteinden van de takken, gekookt met wijn of op zichzelf aangebracht drogen en helen allerlei vloeiende wonden en beschadigingen. Het sap dat zweet van de groen aangestoken twijgen en op een gloeiend ijzer gedruppeld maakt dat die gaat roesten en die roest afgeschaafd voor de vlekken aangestreken wordt. Het andere geslacht, dat spindelhout of vuilboom wordt genoemd, wordt door leerbewerkers gebruikt om te verven.

Pfersingbaum, Persicus, Cap. 8.

Pfersingbaum, Graecis, heit bey den Lateinern Malus Persica, vielleicht darum, dieweil er aus Persia erstlich ist hergebracht. Ital. Persighi. Gall. des Pescher. Hispan. Pexegos.

Seiner sind vier Geschlechte. Das erste ist ganz weiß, welches man popularem, das ist, gemeine Pfersinge, nennet. Die andere sind gelb, Duracina genannt. Die dritte sind roth oder blutfarb, und heißen Sabina. Die vierte sind die kleineste, und ganz gelb, heissen Trecacina, Armoniaca und Praecocia, auf Deutsch aber nennet man sie Sommerpfersing. St. Johannispfersing, Goldpfersing. Mollelin. Der Baum wachst gern an feuchten Orten, mit Mandelblattern, jedoch grösser, blühet gleich im Anfang mit den Mandelbaumen, die Blühte ist leibfarbroth; die Frucht ganz fleissicht, saftig, auswendig wollicht, mit einem harten rauhen Kern, in der Mitte fast wie in den Mandeln. [55]

Natur oder Complexion.

Blhte, Blatter und Kerne sind warmer und trockener Natur; die Frucht aber ist feucht und kalt im zweyten Grad. Daher sie auch alsbald, wann sie zeitig ist, verfaulet.

Kraft und Wirkung.

Pfersing sind dem Magen schdlich, denn der Saft wird, bald faul und sauer, sollen nicht nach, sondern vor andern Speisen gegessen werden, damit sie nicht lang im Magen liegen, sondern schnell durchgehen.

Die Kernlein in den Pfersigsteinen des Morgens gegessen, sind dienlich denjenigen, so mit dem Stein beladen sind.

Die Kerne sind natürlicher Hitze, starken den Magen und Hirn, scharfen Vernunft und Gedächtnis, und stillen das Grimmen.

Pfersingstein zerstossen, und mit Essig eingetrunken, zertheilen und zertreiben das Stechen und Knollen in den Borsten der Weiber, Morgens und Abends dreymal nach einander getrunken.

Pfersing gestossen, ber den Nabel gelegt todtet die Wurme im Bauch.

Von Pfersingbluthe pflegt man eine köstliche Conserva oder Einbalzung mit Zucker den Kindern zubereiten die Wurme zu tödten. Und ist nicht also giftig, auch nicht so widerspenstig, wie der Wurmsaamen. In hitzigen Fiebert, mag man Pfersing brauchen. Pfersingbaumgummi in Wein zerlassen, oder erwallet, getrunken, ist fast gut zum Blutspeyen, weichet und reiniget die versehrte und verstopfte Aederlein der Brust und Lungen, und zerbricht den Blasenstein. Unter allen Pfersingen sind die Mollelin am besten.

Pfersinglaubwasser.

Im zunehmenden Mond im Maien gebrannt, Morgens nchtern getrunken, dienet frs Grie in Lenden.

Des Tags dreymal getrunken, je zwey oder drey Loth, macht harnen, und reiniget die Blasen. Todtet die Wurme, nchtern von Kindern getrunken, Morgens und Abends, ist gut für den reienden Stein.

In die Ohren gethan, totdet es derselbigen Wurme. Ist gut für Hauptwehe, dasselbige damit bestrichen.

Pfersingbluhtwasser.

Wann sie erst ausgehen, gebrannt, ist gut fürs täglich- und dreytige Fieber, Morgens getrunken, und darauf gefastet.

Perzikboom, Persicus, kapittel 8. (Prunus persica)

De perzikboom, Grieksɮ wordt door de Latijnen Malus Persica genoemd, misschien omdat het hier voor het eerst uit Perzie werd gebracht. Italiaans Persighi. Frans des Pescher. Spaans Pexegos. Hiervan zijn vier geslachten. De eerste is helemaal wit, wat men popularem noemt, dat wil zeggen, gewone perzik. De andere zijn geel, genaamd Duracina. De derde is rood of bloedkleurig en wordt Sabina genoemd. De vierde zijn de kleinste en helemaal geel, heten Trecacina, Armoniaca en Praecocia, maar in het Duits heten ze Sommerpfersing. St. Johannispfersing, Goldpfersing, Mollelin. De boom groeit graag op vochtige plaatsen, met amandelbladeren, maar groter, bloeit gelijk aan het begin met de amandelbomen, de bloesem is vleeskleurig rood; de vrucht is zeer vlezig, sappig, wollig aan de buitenkant, met een harde, ruwe kern, in het midden bijna zoals in de amandelen. [55]

Natuur of samengesteldheid.

Bloesems, bladeren en pitten zijn warm en droog van aard; maar de vrucht is vochtig en koud tot de tweede graad. Daarom rot het ook zodra het op rijp is.

Kracht en werking.

Perziken zijn schadelijk voor de maag omdat het sap snel vuil en zuur wordt, mag niet na maar voor andere voedingsmiddelen worden gegeten, zodat ze niet lang in de maag blijven maar snel passeren. De kernen die ‚s ochtend van de perzikstenen worden gegeten zijn gunstig voor degenen die met de steen beladen zijn. De kernen hebben een natuurlijke warmte, versterken de maag en hersenen, scherpen verstand en geheugen en stillen het koliek. Verpulverde perziksteen en met azijn gedronken verdelen en verdrijven de steken en bulten in de borsten van de vrouwen, 's morgens en s avonds driemaal achter elkaar gedronken. Perzik gestampt en op de navel geplaatst doodt de wormen in de buik. Van perzikbloemen pleegt met een kostbare konserf of balseming met suiker voor de kinderen te bereiden om de wormen te doden. En het is niet zo giftig, noch zo koppig als het wormzaad. Bij hete koorts kan men perzik gebruiken Perzikboom gom in wijn opgelost of wellen laten en gedronken is erg goed tegen het spuwen van bloed, weekt en reinigt de bezeerde en verstopte kleine aderen van de borst en longen, en breekt de blaassteen af. Van alle perziken zijn de molleten de beste.

Perzikloof water.

Gedistilleerd in de wassende maan in mei, 's ochtend op een lege maag gedronken dient voor stenen in lendenen. Gedronken drie keer per dag, twee of drie lood elk, maakt plassen en reinigt de blaas. Doodt de wormen, nuchter gedronken door kinderen, 's morgens en' s avonds, is goed voor de rijzende steen. Stop het in de oren, het doodt diens wormen. Is goed voor hoofdpijn, die ermee bestreken.

Perzikbloem water.

Wanneer ze voor het eerst openen is het goed voor dagelijkse en driedaagse koorts, 's ochtends gedronken en dan vasten.

Citrinaten, Citria malus. Limona malus, Cap. 9.

Citrinatapfel, Citronen oder Judenapfel, Graecis..., Ital. Cederi, Citroni. Gall. Cedri. Hispan. Cidras. Werden Mala citria, Mala Medica & Persica genannt. Desgleichen auch Mala Assyria & Citraea, Citrinata und Cedromala. Etwan auch von der Farbe der Rinden auf den Aepfeln, welche Citrinum colorem, das ist, eine grüngelbes Farbe haben, Citria und Citrinaten genannt. Aber Judenapfel nennet man sie von dem Aberglauben der Juden, bey welchen ein jedes Geschlecht [56] jährlich einen solchen Apfel haben muss. Er will haben ein warmes Land, welches Ursach ist, dass er in unsern Landen nicht sehr wachst; wird doch durch Wartung und Fleiß auch in etlichen Orten unsers Deutschlandes nunmehr gefunden. Von diesen ist ein aenigmaticus Versus, also lautet. Medica mala quidem nec mala, nec Medica.

Der Baumm grünet für und für, beynahe mit Lorbeerblättern und Dornen zwischen den Aesten. Die Frucht wahret ber Jahr, und tragt er allezeit Frucht also, dass, wann die ersten zeitig sind, alsbald andere denen nachfolgen, welche hernach zeitigen, und nach denselbigen wiederum andere sich zeigen, und Herfür kommen.

Die Gestalt dieses Apfels ist runzlicht, lang, und zu Zeiten rund, goldfarbig, eines lieblichen Geruchs, am Geschmack sauer, und die Kerne sind bitter. Es gedenket deren auch Virgilius in secundo Georg. da er saget; laat ik vallen.

Etliche theilen sie in vier Geschlechte, welcher Unterschied aus der Pflanzung genommen wird. Die Goldfarbige nennen sie Aurengia. Die grngelbe Citreola, und Citrula; welch eine lange runde Gestalt, wie die Eyer, haben, wann sie gelb sind, nennen sie Citrangula, und insonderheit Citria; welche aber grasgrüne Farbe haben, werden von ihnen Limones, Limonen. Ital. Limoni, Gallice Limones, Hispan. Limones genannt. Welche gro werden wie die Melonen, und rund, diese nennen sie Ponceria. Es sind doch alle Namen von dem Citro genommen. Dieses Baums Pflanzung und Wartung beschreibet Ruellius lib I, c. 69.

Natur oder Complexion.

Die Rinde der Citronapfel ist trocken in dritten Grad. Das Fleisch oder Mark im Apfel ist kalt und feucht im ersten Grad. Das saure Theil ist kalt im dritten Grad. Den Saamen machen etliche warm und trocken in 3ten andere aber in 2ten Grad.

Kraft und Wirkung.

Den Mund mit der Brühe, darinn die Kern gesotten gewesen, oder mit ihrem Saft, macht einen guten Athem.

Citrinat werden gebraucht wider die böse Lüste der Schwängern Frauen.

Zu den Kleidern gelegt, verhten sie dieselbige vor den Schaben und Motten. Die Rinde gesotten mit Wasser, und den Mund damit gewaschen, macht einen wohlriechenden Mund. Diese Rinde gelegt zu Tüchern, nehmen keinen Schaden von Schaben oder andern Wurmen.

Der Geruch von dieser Rinde benimmt den bsen Luft, darvan die Pestilenz entstehen kann. Die Rinden Citri sind für alle Gebresten des Magens gut, treiben auch allen Schleim aus den Därmen. Sind fast gut dem Magen und Leber, das Pulver darvon mit Wein getrunken.

Das Mark von dieser Frucht heilet die entzündete Glieder, trocknet und heilet die Rauden. Für dieses magst du nehmen eine Salbe, Unguentum Citrinum genannt, in der Apotheke. Diss gestrichen, wo die Haut vom Leib Abgängen wäre, als vom Gehen, Arbeiten oder Zecken, heilet und dienet sonderlich für alle Heie Geschwulst, gleich der weien Salbe. Dasselbige Unguentum citrinum auf das Angesicht gestrichen, benimmt die Aussatzigkeit. Ein geslzte Citrinatapfel gegessen, starken das Herz, und alle innerliche Glieder. Vom Saft wird in den Apotheken ein Syrup gemacht, ist sauerlich, strket das Herz und treibet von demselbigen hinweg das Gift; ist gut wider böse Luft und pestilenzische Fieber. Zu merken, was von den Citrinaten, oder gelben runden Aepfeln geschrieben, soll auch von den sauren und süssen Pomeranze und frischen ungesalzenen Limonen verstanden werden; denn sie sind alle eine Art.

Citroen, Citria malus. Limonia malus, kapittel 9. (Citrus medica)

Citrinaat appel, citroen of joden appel, Grieks..., Italiaans Cederi, Citroni, Frans Cedri. Spaans Cidras. Worden Mala citria, Mala Medica & Persica genoemd. Evenzo ook Mala Assyria & Citraea, Citrinata en Cedromala. Iets ook van de kleur van de schillen op de appels, die Citrinum colorem zijn, dat wil zeggen, een groengele kleur hebben, Citria en citrinaten genoemd. Maar ze worden Joodse appels genoemd vanwege het bijgeloof van de Joden, volgens welke elk geslacht elk jaar zo'n appel moet hebben. Het wil een warm land, daarom groeit hij niet zo veel in onze landen; is nu door onderhoud en ijver gevonden op een aantal plaatsen in ons Duitsland. Hiervan is er een aenigmaticus versus. Medica mala quidem nec mala, nec Medica.

De boom wordt steeds weer groen, bijna met laurierblaadjes en doorns tussen de takken. De vrucht is het hele jaar door houdbaar en draagt ​​altijd vrucht zodat wanneer de eerste rijp zijn anderen onmiddellijk volgen op degenen die later rijp en na hen verschijnen er weer andere en komen tevoorschijn. De vorm van deze appel is gerimpeld, lang en soms rond, goudkleurig, met een zoete geur, zuur van smaak en de pitten zijn bitter. Vergilius herdenkt hen ook in secundo Georg. aangezien hij zegt; laat ik vallen.

Sommigen verdelen ze in vier geslachten welk onderscheid wordt ontleend aan het planten. Ze noemen de gouden Aurengia. De groengele Citreola en Citrula; die een lange ronde vorm hebben, zoals de eieren, als ze geel zijn noemen ze Citrangula en meer in het bijzonder Citria; maar degenen die grasgroen van kleur zijn worden van hen limones, limoenen van Italiaans Limoni, Italiaans Limoni, Frans Limones, Spaans Limones genoemd. Die groot worden als de meloenen en rond, deze noemen ze Ponceria. Alle namen zijn ontleend aan de Citrus. De aanplant en het onderhoud van deze boom wordt beschreven door Ruellius lib. 1, c. 69.

Natuur of samengesteldheid.

De schil van de citroenappel is in de derde graad droog. Het vruchtvlees of merg in de appel is in de eerste graad koud en vochtig. Het zure deel is koud in de derde graad. Sommige maken de zaden warm en droog in de 3^de graad, maar andere in de 2^de graad.

Kracht en werking.

De mond met de bouillon waarin de korrels gekookt zijn of met hun sap maakt een goede adem goed. Citroenen worden gebruikt tegen de kwade lusten van zwangere vrouwen. Bij de kleren gelegd, beschermen ze die tegen kakkerlakken en motten. Door de bast met water te koken en de mond ermee te wassen geeft het een geurige mond. Deze bast gelegd tussen doeken nemen geen schade van motten of andere wormen. De geur van deze bast verdrijft de slechte lucht die de pest kan veroorzaken. De schillen van Citrus zijn goed voor alle gebreken van de maag en verdrijven ook alle slijm uit de darmen. Zijn zeer goed voor maag en lever, waarvan het poeder met wijn gedronken wordt. Het merg van deze vrucht geneest de ontstoken ledematen, droogt en geneest de ruwe huid. Hiervoor kunt u bij de apotheek een zalf genaamd Unguentum Citrinum nemen. Dit gestreken waar de huid van het lichaam af is gegaan zoals bij lopen, werken of werken geneest en dient vooral bij hete zwellingen, net zoals de witte zalf. Hetzelfde Unguentum citrinum dat op het gezicht wordt gewreven stopt de huiduitslag. Het eten van een ingezouten citroenappel versterkt het hart en alle interne ledematen. Van het sap wordt in de apotheek wordt een siroop gemaakt, is zuur, versterkt het hart en verdrijft het gif; is goed tegen slechte lucht en pestkoortsen. Om op te merken wat er staat over de citroenen of gele ronde appels, moet ook begrepen worden van de zure en zoete bittere pomerans en verse ongezouten limoenen omdat ze allemaal een soort zijn.

Pomeranzen, Auranzia, Neranzia, Cap. 10.

Die Pomeranzen bey de Griechen.., bey de Lateinern Poma Neranzia und Aurantia genannt. Ital. auranci, Gall. des Neranges.

Sie sind aus dem Geschlecht der Citrinatapfel, dann die Gestalt des Pomerantzebaums und der Citrinatapfel ist gleich; aber die Frucht hat einen Unterschied; denn die ist ganz rund, und hat kein Runzeln oder Beulen. Erstlich ist sie grün; wann sie aber zeitig ist, so wird sie schon goldroth; und diese haben ohne Zweifel die Poeten durch die goldene Aepfel der Hesperidum verstanden. Es sagt von diesen der Interpres Nicandri, hoc est, Medium malum est Medicum, quod Neranzium vocant. Und der deutsche Nähme Pomeranzen vergleichet sich auch mit dem Nahmen Neranzuin. Sie werden auch Poma genannt. Die Schelfe oder Rinde der Frucht ist hart, dick, wohlriechend und bitter, aus welcher, wann sie frisch gedörrte wird, ein köstlich Oel bereitet wird. Das Mark in dem Apfel ist weich, und zum Theil süß, und zum Theil weinsauer, mit weißen und bittern Kernen gefüllt, welche gepflanzet werden.

Natur, Kraft und Wirkung.

Die Complexion und Wirkung dieser Aepfel ist gleich den Citrinaten; den sie einerley Geschlecht sind, auch einerley Geschmack haben. Die rinde ist warm wie die Bitterkeit im Geschmack anzeiget. Das Fleisch, Kern und saure Theil hat gleiche Natur mit den Citrinaten.

Die Rinde dieser Aepfel mit Zucker eingemacht, ist gut dem kalten Magen, indem sie die kalte zhe Feuchtigkeit zertheilet und ausführet.

Andere seiner Tugenden sind in den Citrinaten angezeigt.

Pomerans, Auranzia, Neranzia, kapittel 10. Citrus aurantium subspecie amara.

De pomerans wordt bij de Grieken..., van de Latijnen Poma Neranzia en Aurantia genoemd. Italiaans auranci, Frans des Neranges. Ze zijn van de familie van de citroenappel, dan zijn de vorm van de bittere sinaasappelboom en de citroenappel hetzelfde; maar de vrucht heeft een verschil; want het is volmaakt rond en heeft geen rimpel of bobbel. Eerst is ze groen maar als het rijp is wordt het al goudrood; en deze hebben de dichters ongetwijfeld begrepen door de gouden appels van de Hesperiden. Hiervan staat de Interpres Nicander, dat is, Medium malum est Medicum, quod Neranzium vocant. En de Duitse naam Pomeranzen wordt ook wel vergeleken met de naam Neranzuin. Ze worden ook wel Poma genoemd. De schil of bast van de vrucht is hard, dik, geurig en bitter waaruit, vers gedroogd, een kostbare olie wordt bereid. Het merg in de appel is zacht, deels zoet en deels wijnzuur, gevuld met witte en bittere pitten die geplant worden.

Natuur, kracht en werking.

De samengesteldheid en werking van deze appel is gelijk aan de citroenen omdat ze van hetzelfde geslacht zijn en dezelfde smaak hebben. De schil is warm zoals blijkt uit de bitterheid in de smaak. Het vruchtvlees, de kern en het zure deel is van dezelfde aard als de citroenen. De schil van deze appel met suiker ingemaakt is goed voor de koude maag omdat het de koude, taaie vocht verdelen en wegvoeren. Andere zijn deugden worden aangegeven in de citroenen.

Granatapfelbaum. Malus Punica, Cap. II.

Granatapfel nennen die Griechen..., die Lateiner Malum Punicum, & Malum Granatum, von den Granen, oder Kernen, die in ihm sind. Ital. Poma granato. Gall. Pomes granaces. Hisp. Granads Romanas. Dieser Baum wachst nicht so gar hoch, mit schmalen und gleienden Blattern, die Blume ist leibfarb und lang, die Frucht hat eine Schale oder Rinde, ist inwendig voll harter Kernen oder Granen; daher es den Nahmen bekommen hat; Punicum aber wird er genannt von den Poenis, das ist, Carthaninensibus, bey welchen die edelsten wachsen.

Sie werden in drey Geschlechte, dem Geschmack nach, unterschieden, dann etliche sind süß, etliche weingeschmack, und etliche ganz sauer.

Die Blühte des zahmen Granatapfelbaums nennet Dioscorides Cytinum, aber des wilden Blhte nennet er Balaustia. Es wird aber der Unterschied gemacht zwischen Cytino und Balaustio, oder der zahmen und wilden Blhte, dass Cytinos ist die zarte Frucht, welche gleich nach der Blühte, wie auch an allen Aepfelbaumen, abfallt; aber Balaustia ist der wilden Granatapfelbaume Blühte, welche von sich selbst abfällt, weil sie kein Aug hat, daraus eine Frucht wachsen möge.

Derohalben mögen in beyden Geschlechten Cytini und Balaustia erfunden werden. Jedoch so werden sie bey den Apothekern ohne Unterschied gehalten.

Die Rinden des Granatapfels nennet Dioscorides Sidia, die Lateiner aber Malicorium. Dann auch die alten Griechen den Granatbaum Sidiam genennt haben. Es wachst auch ein Kraut in sumpfichten Orten, welchs Sidia genennet wird, und diesem obgemeldten gleiche Frucht tragt.

Natur oder Complexion.

Alle Granatapfel, sagt Dioscorides, sind gutes Safts, dienen dem Magen, geben aber wenig Nahrung.

Die se sind dem Magen etwas besser, machen ein wenig Hitze und Blhung, werden derohalben in den Fiebern vermieden.

Die saure sind einer zusammenziehenden Kraft, gut zu dem hitzigen Magen, fordern den Harn, ziehen den Mund und das Zahnfleisch zusammen.

Die weinichten haben eine mittelmassige Natur.

Die Rinde der Aepfel, welche Malicorium genennet wird, zeucht zusammen und trocknet.

Kraft und Wirkung.

Die saure Granatapfel kuhlen und stopfen, dienen zu hitzigen Fiebern, erfrischen den Mund, loschen Durst und Magenhitze, benehmen die bittere Gall, Durst, choleram, sonderlich mit Wein gesotten, und getrunken. Die Kerne in Granatpfeln mit Honig gemischt, die hitzige Blattern damit geschmiert, ziehen viel Hitze aus des Menschen Leib.

Die se Granatapfelsind besser, dann die saure, und die Kerne allezeit besser, dann die Scharfe. Die Kerne von den sen gestossen, mit Honig gemischt, und die Blattern hinter den Ohren damit geschmieret, heilen sie. Die Kerne von süßen Granatpafeln sind den Magen gut; aber die sauren sind demselbigen schädlich.

Die Schalen von Granatpfeln haben gar nahe alle Kraft und Tugend der Gallapfel.

Granatensaft giebt gut Rob und Syrup zu hitzigen Gebrechen. Die Kerne gedörrte, gepulvert, in Speise gebraucht, stopfen die rothe Ruhr und alle Durchlauffe des Bauchs.

In Regenwasser gesotten oder geweicht, und getrunken, stillen sie das Blutspeyen.

Die Blumen und Rinde gedörrte, sind auch von dieser Kraft. Granatenschalen in Wein gekocht, und getrunken, todten und vertreiben die Wurme im Leib.

Balaustia, ist die Blume von einem Granatapfel. Die Blumen werden also gesammelt: Wann dieser Baum Frucht bringt, so werden die Blumen ein Theil feucht, und fallen von den Baumen ab. Die Blumen gedörrte, wehren zwey Jahr unversehrt an ihrer Kraft. Balaustia, sind kalt und trocken im andern Grad. Sie haben das Vermgen, zu starken, und den Stuhlgang zu stopfen. Wider das Erbrechen, so von der Gall kommt, nimmt Balaustia und Granatenrinden, gesotten in Essig, und auf den Magen gelegt, hilft gar wohl.

Die Schalen von den Granatpfeln, welche man Malicorium nennet, haben eben die Tugend, so die Blumen haben. Diese Blumen sind zu vielen Sachen gut, und benehmen des Magens Ausstoen. Die Blumen sind gut für die Krankheit, so einer bentihget wird, zu Stuhl zu gehen, und doch nichts schaffen mag, Tenasmus genannt; derselbige soll von diesen Blumen essen, er genest.

Welcher viel Ausstoens vom Magen hat, der nehme Blumen und Rinden von Granatpfeln, stosse die, und siede es in Essig, mache einen Schwamm mit dem Essig nass, und lege ihn auf die Brust, er genet. Die Blumen im Mund gekäute sind gut den Zahnen, und benehmen das Bluten des Zahnfleisches.

Die Blumen gepulvert, heilen alte Schaden, darauf gestreuet.

Die Blumen im Mund gehalten, machen gute starke Zahne, und mackense vest. Man mag für den Bolum armenum, Balaustiam nehmen.

Granaatappelboom. Malus Punica, kapittel 11. (Punica granatum)

Granaatappel noemen de Grieken..., de Latijnen Malum Punicum, & Malum Granatum, van de korrels of pitten die erin zitten. Italiaans Poma granato. Frans Pomes granaces, Spaans Granads Romanas. Deze boom wordt niet erg hoog, met smalle en glinsterende bladeren, de bloem is vleeskleurig en lang, de vrucht heeft een schil of schors, zit van binnen vol harde zaden of korrels; vandaar de naam; Maar het wordt Punicum genoemd door de Feniciers, dat wil zeggen Carthago waar de edelste groeien. Ze zijn naar smaak in drie geslachten verdeeld, sommige zijn zoet, sommige hebben een wijnsmaak en sommige zijn erg zuur. De bloem van de tamme granaatappelboom noemt Dioscorides Cytinum, maar van de wilde bloem noemt hij Balaustia. Maar het onderscheid wordt gemaakt tussen Cytinum en Balaustia, of de tamme en wilde bloesem, dat Cytinum de tere vrucht is die onmiddellijk na de bloei afvalt, zoals ook bij alle appelbomen; maar Balaustia is de bloem van de wilde granaatappelboom die uit zichzelf valt omdat hij geen oog heeft waaruit vruchten kunnen groeien. Daarom mogen in beide geslachten Cytinum en Balaustia gevonden worden. Zo worden ze echter zonder onderscheid door de apothekers bewaard. Dioscorides noemt de bast van de granaatappel Sidia, maar de Latijnen Malicorium. Omdat ook de oude Grieken de granaatappelboom Sidiam genoemd hebben. Een kruid groeit ook op moerassige plaatsen, Sidia genaamd, en draagt ​​dezelfde vrucht als hierboven vermeld.

Natuur of samengesteldheid.

Alle granaatappels, zegt Dioscorides, zijn goed van sap, dienen de maag, maar geven weinig voeding. De zoete zijn iets beter voor de maag, veroorzaken wat warmte en winderigheid en worden daarom vermeden bij koorts. De zure hebben een samentrekkende kracht, goed voor de oververhitte maag, stimuleren de urine, trekken de mond en het tandvlees samen. De witte hebben een middelmatige natuur. De schil van de appel, die malicorium wordt genoemd, trekt tezamen en droogt uit.

Kracht en werking.

De zure granaatappel koelen en stoppen, dient voor hete koortsen, verfrist de mond, lest dorst en hitte van de maag, bedwingt de bittere gal, dorst, gal, vooral gekookt met wijn en gedronken. De zaden in granaatappels vermengd met honing en de hete blaartjes ermee besmeurd onttrekken veel warmte aan het menselijk lichaam. De zoete granaatappel is beter dan de zure en de pitjes zijn altijd beter dan de scherpe. De zaadjes van de zoete gestampt, meng ze met honing en smeer de blaartjes achter de oren ermee in en ze zullen genezen. De zaden van zoete granaatappels zijn goed voor de maag; maar de zure zijn schadelijk voor hetzelfde. De schillen van granaatappels hebben bijna alle kracht en deugd van de galappel. Granaatappelsap geeft goede rob en siroop bij hete aandoeningen. De korrels gedroogd en in poedervorm gebruikt in voedsel, stoppen rode loop en alle doorloop van de buik. Gekookt of geweekt in regenwater en gedronken stillen ze dat bloedspuwen. Ook de gedroogde bloemen en bast zijn van deze kracht. Granaatappelschillen gekookt in wijn en gedronken doden en verdrijven de wormen in het lichaam. Balaustia is de bloem van een granaatappel. De bloemen worden alzo verzameld: wanneer deze boom vrucht draagt zo worden sommige bloemen vochtig en vallen ze van de bomen. De bloemen, gedroogd, blijven in hun kracht gedurende twee jaar. Balaustia zijn koud en droog in de tweede graad. Ze hebben het vermogen om de te versterken en de stoelgang te stoppen. Tegen het braken dat uit gal komt, neem balaustia en granaatappelschors, gekookt in azijn en op de maag gelegd, het helpt veel. De schillen van de granaatappels die malicorium worden genoemd hebben dezelfde kracht als de bloemen. Deze bloemen zijn goed voor veel dingen en benemen het uitstoten van de maag. De bloemen zijn goed voor de ziekte wanneer men moet poepen en toch niets kan bereiken, genaamd tenasmus; die zou van deze bloemen moeten eten, hij geneest. Wie veel afscheiding uit de maag heeft, laat hem bloemen en schillen van granaatappels nemen, ze stampen en kook ze in azijn en maak een zwam met die azijn nat en leg het op de borst, hij geneest. De in de mond gekauwde bloemen zijn goed voor de tanden en stoppen het bloeden van het tandvlees. De bloemen verpoederd helen oude schade, erop gestrooid. De bloemen in de mond houden zorgt voor sterke tanden en maken ze vast. Men kan balaustia nemen voor de bolus armenum.

Quittenbaum, Cydonia Malus, Cap. 12.

Quitten- oder Kittenbaum wird bey den Griechen,... bey den Lateinern Malus Cydonia genannt, von der Statt Cretae Cydone, und auch Malus Cotonea, weil die Aepfel mit einer zarten Wolle, welche die Griechen Coton nennen, [60] bedeckt werden. Die Apotheker nennen ihn Citonia. Dieses hat Virgilius in secunda Ecloga verstanden, da er spricht: Ipse ego cana legam tenera lanugine mala.

Ital. Mali Codogni. Gall. des Pomes Coingnes. Hisp. Menbrilhos.

Er ist allenthalben in Deutschland gemein, wachst gern an kalten und feuchten Orten.

Die Gestalt des Baums ist einem gemeinen Apfelbaum nicht ungleich, ohne allein, dass der Quittenbaum niedrig bleibt. Wachst gemeiniglich, mit vielen ungleichen Stammen. Die Blatter sind weiß farbig. Die Frucht ist mit einer zarten Wolle bekleidet, und mit Ecken ausgetheilet, von Farbe goldfarb. Etliche halten sie für die goldene Aepfel der Poeten, welche doch vielmehr als die Pomeranzen geachtet werden.

Dioscorides und Galenus machen der Quitten zwey Geschlechte, groß und klein. Die kleine sind rund und wohlriechend, und dieses sind die rechten Quitten. Die grossen sind süß, und nicht so kräftig, und werden bey Galeno Struthea genannt.

Natur oder Complexion.

Die Quitten sind einer kalten und zusammenziehenden Natur, kalt im ersten, und trocken im andern Grad.

Kraft und Wirkung.

Diese Frucht ist kalt im ersten Grad, und trocken im Anfang des andern. Ihre Natur ist, den Magen, und andere innerliche Glieder der Nahrung, starken, khlen und stopfen; werden zur Speise und Arzney in - und uerlich gebraucht.

Vor andern Speisen genossen, stopfen sie; gleichwie sie darneben auch nach andern Speisen das Gegentheil verrichten, und die Oeffnung befördern.

Gebratene Quitten, oder die Latwerge, verhalten die Dampfe von Wein, dass sie nicht in das Haupt steigen, treiben den Harn, wehren dem Aufstossen und Unwillen.

Quittensaft, Syrup, Latwerg, Kern, Oel, Laub und Blumen, sind zu vielen Sachen in Apotheken und Arzneyen zu gebrauchen, haben viele herrliche Tugenden an ihnen.

Der Saft von Quitten ist gut denjenigen, so einen kurzen Athem haben; und benimmt das Blutspeyen. Die Kerne von Quitten in Wasser gelegt, und mit diesem Wasser die Kehle gegurgelt, heilet derselbigen Geschwüre. Auch dies Wasser im Mund behalten, vertreibet den Durst, heilet die verwundete Zunge, und kühlet den hitzigen Magen. Es ist auch disz Wasser sehr gut für den Brand; vertreibet des Magens Aufstossen und Brechen, stärket den Magen, und macht wohl dauen.

Eine Latwerg von Quitten gemacht, kräftiget alle Glieder des Menschen, und benimmt die unnatrliche Hitze.

Ein Trank gemacht von Quitten, und den genutzt des Abends, bringt Lust zu essen, und benimmt die Trunkenheit. Quitten gebraten, nach dem Imbisz gegessen, machen gesund Geblüt, und starken das Hirn. Sind allezeit besser gebraten, und mit andern Dingen vermischt, als rohe.

Quitten gentzt, benehmen das Obenausbrechen, oder des Magens Ausstoen.

Wer zu demselbigen geneigt, der lasse sich Quitten braten, und solche mit Honig eingenommen, es hilft wohl. Quittensaft mit Zucker vermischt, in der Kehle gehalten, oder im Munde, heilet die verwundete Kehle, benimmt die Scharfe der Zungen, feuchtet den Mund, und vertreibet den Durst.

In allen Krankheiten mag man diese Frucht, und ihre Latwergen gebrauchen, dann sie bringen dem Herzen grosse Kraft, und nehmen alle unnatrliche Hitze hinweg, machen dem Menschen frisch Geblüt, starken das Herz, und alle Glieder des Leibs.

In Krankheiten des Gedrms soll man keine Quitten geniessen; denn sie stopfen. Auch sind sie nicht gut zu nutzen in Krankheiten des Fiebers, so man Stuhlgange begehrt. Doch wollen die Aerzte, dass sie, vor der Speis genossen, laxiren, und nach der Speis purgiren. Rothe Quitten über den Magen gepflastert, stopfen den Stuhlgang, wehren dem Aufstossen und Erbrechen, loschen die Hitze des Magens, Brust und Leber. Dampfbäder von Quittenlaub treiben der Frauenmutter wieder an ihre Statt, so sie sich auch damit waschen. Solches werken auch die Gallapfel und Nespeln.

Quittenwasser.

Die beste Zeit, die Quitten zu destilliren, ist, wenn sie wohl zeitig seyn, gehackt, gestoen, und gebrannt Quittenwasser vier Loth, mit drey Loth rothen, dicken Wein vermischet, Abends, Morgens und Mittags getrunken, ist sehr gut dem bösen Magen; denn es stärkt und bekräftigt ihn, behalt die Speise im Magen, vertreibt allen Unwillen, Ausstoen und Erbrechen, stillet alle Fluss des Bauchs, solches stets getrunken, es sey Blutruhr, weie Ruhr, oder dergleichen.

Das Wasser vom Quittenbaum gebrannt, von Frauen getrunken auf zwey Loth, mindert der Frauen bermigen Fluss. In obgemeldter Ma getrunken, kräftiget es das Herz, und ist gut für Erbrechen und Unwillen, Morgens, Mittags und Abends getrunken, jedesmal zwey Loth, ist auch gut, wenn die Pestilentz regieret, nüchtern getrunken.

Kweepeerboom, Cydonia malus, kapittel 12. (Cydonia oblonga)

Kweepeer of kittenboom wordt door de Grieken,... door de Latijnen Malus Cydonia, van de plaats van Kreta Cydone, en ook Malus Cotonea genoemd omdat de appels bedekt zijn met een fijne wol die de Grieken Coton noemen [60]. De apothekers noemen het Citonia. Vergilius begreep dit in secunda Ecloga toen hij zei: Ipse ego cana legam tenera lanugine mala. Italiaans Mali Codogni. Frans des Pomes Coingnes. Spaans Menbrilhos. Het is overal in Duitsland gebruikelijk, groeit graag op koude en vochtige plaatsen. De vorm van de boom lijkt op een gewone appelboom, behalve dat de kweepeerboom laag blijft. Gewoonlijk groeit het met veel ongelijke stengels. De bladeren zijn wit van kleur. De vrucht is bedekt met een zachte wol en verdeeld met hoeken, goudkleurig. Sommigen beschouwen ze als de gouden appels van de dichters, die meer gerespecteerd worden dan de bittere sinaasappels. Dioscorides en Galenus maken twee geslachten van kweeperen, groot en klein. Kleine zijn rond en geurig, en dit zijn de rechte kweeperen. De grote zijn zoet en niet zo sterk en worden door Galenus Struthea genoemd.

Natuur of samengesteldheid.

De kweeperen zijn koud en samentrekkend van aard, koud in de eerste graad en droog in de tweede graad.

Kracht en werking.

Deze vrucht is koud in de eerste graad, en droog in het begin van de andere. Het is hun aard om de maag en andere inwendige leden van voedsel te versterken, af te koelen en te stoppen; worden als intern en extern gebruikt voor voedsel en medicijnen. Voor genoten andere gerechten genoten stoppen ze; net zoals ze ook het tegenovergestelde doen na andere gerechten en de opening bevorderen. Gebraden kweeperen of de likkepot houden de dampen van wijn tegen zodat ze niet in het hoofd stijgen, stuwen de urine voort, weren het uitstoten en onwil. Kweeperensap, siroop, likkepot, kernen, olie, bladeren en bloemen worden in veel apotheken en medicijnen gebruikt en hebben veel heerlijke deugden aan hen. Kweeperensap is goed voor mensen die zo kortademig zijn en stopt het bloed spugen. Door de pitten van kweepeer in water te leggen en de keel met dit water te gorgelen worden diens zweren genezen. Door dit water in de mond te houden lest ook de dorst, geneest de gewonde tong en koelt de verwarmde maag af. Ook is het dit water zeer goed voor het vuur; verdrijft oprispingen en braken van de maag, versterkt de maag en maakt goed verteren. Een likkepotgemaakt van kweepeer versterkt alle ledematen van de mens en neemt de onnatuurlijke hitte weg. Een drankje gemaakt van kweeperen en 's avonds gebruikt, wekt verlangen naar eten op en beneemt dronkenschap. Gebraden kweeperen, gegeten na de lunch, maken gezond bloed en versterken de hersenen. Zijn altijd beter gebakken en gemengd met andere dingen dan rauw.

Kweepeer genuttigd beneemt het van boven uitbreken of uitstoten van de maag.

Iedereen die daartoe geneigd is kan kweeperen laten braden en die met honing ingenomen helpt goed. Sap van kweeperen gemengd met suiker, in de keel of in de mond gehouden, geneest de gewonde keel, neemt de scherpte van de tong weg, bevochtigt de mond en lest de dorst.

Bij alle ziekten mag men deze vrucht en zijn likkepot gebruiken, dan ze brengen grote kracht aan het hart en nemen alle onnatuurlijke warmte weg, maken de mensen fris bloed, sterken het hart en alle ledematen van het lichaam. Kweeperen mogen niet worden genoten bij ziekten van de darmen omdat ze stoppen. Ze zijn ook niet goed te gebruiken bij ziekten van koorts, als men stoelgang wenst. Maar artsen willen dat ze laxeren voordat men ze eet en zuiveren na het eten. Rode kweeperen op de maag gepleisterd stoppen de ontlasting, weren het uitstoten en braken, doven de hitte van maag, borst en lever. Stoombaden gemaakt van kweepeerbladeren drijven de moeder van de vrouw terug naar haar plaats, als ze zich ermee wast. De galappels en mispels doen hetzelfde.

Kweepeer water.

De beste tijd om de kweeperen te destilleren is als ze goed rijp zijn, gehakt, geplet en gebrand kweepeerwater vier lood met drie lood rode, dikke wijn, 's avonds, 's ochtends en' s middags gedronken is zeer goed voor een slechte maag; want het versterkt en bekrachtigt het, houdt het voedsel in de maag, verdrijft alle onwil, uitstoten en braken, stilt alle vloeden van de buik, zulks steeds gedronken of het nu bloeddysenterie, witte dysenterie of iets dergelijks is. Het water dat wordt gedestilleerd uit de kweepeerboom 2 lood dat elke twee dagen door vrouwen wordt gedronken vermindert de overmatige vloed van vrouwen. Gedronken in de voorgeschreven maat versterkt het hart en is goed voor braken en indigestie, 's morgens,' s middags en' s avonds, twee lood elke keer gedronken, is ook goed als de pest regeert, nuchter gedronken.

Palm- oder Dactelbaum, Palma, Cap. 13.

Der Palmbaum oder Dactelbaum, wird bey den Griechen..., bey den Lateinern Palma genannt. Seine Fruchte heissen Caryotae end Caryotides und Dactyli, bey den Griechen und bey den Lateinern Palmulae, auf deutsch Datteln.

Aus denselbigen wird ein Confect gemacht, Diaphoeniconis genannt. Ital.& Gall. Palma. Hisp. Palmara. Dieses Baums Geschlecht sind vielerley. Denn etliche werden Nicolai, ein Theil Sorores, das ist, Schwestern, die dritten Poteton genennet.

Weiter, so werden von dem Aristotele etliche Enunchi, und ein Theil von dem Plinio Margarides genannt. Sie haben auch ihre Namen von den Orten, an welchen sie wachsen, als Thebaiae, Arabicae, Siculae, & Aethiopicae.

Der Baum ist in Deutschland unbekannt, die Frucht aber wird aus andern Landen hergebracht. Er wchsts auch mit einem runden und hohen Stamm, die Rinden sind schiefericht auf einander gesetzt. Seine Aeste tragt er allein in der Hohe, die Blatter sind dem Rohr nicht ungleich, jedoch kleiner und dünner, daher ihn auch die Griechen Spathen nennen. Die Frucht ist an etlichen weiß, an etlichen schwarz, an etlichen grn, an etlichen purpurfarb, lang und fleischicht, wachst nicht leichtlich, dann allein an warmen Orten, bringt auch keine Frucht, dann an ganz hitzigen Orten. Will haben ein leicht, sandicht und salpetricht Erdreich, dann er wachst gern an gesalzenen und sandichten Statten. Die zeitige Frucht oder Dacteln nennet Galenus Phoenicobolanum, das ist, Palmeneicheln, aber die unzeitige Pomata.[62]

Der Palmen Natur ist wunderbar; denn je schwerer sie beladen, je mehr sie der Last widerstrebt, und sich ausstreckt. Daher haben auch die Alten Palmenzweige zu einem Zeichen des Siegs in ihrer rechten Hand getragen. Und ist auch daher gemacht das Lateinische Sprichwort: Palmam reportare, das ist, obliegen, oder den Sieg behalten.

Die Frucht wachst hufig in einer verschlossenen Decke, wie in einem Kassen, welche sich der Zeitigung aufthut, und ihre Blume und darnach die Frucht mit grosser Menge herfür bringt, hat innwendig eine überlangen harten Stein, solches Gehause oder Kassen, darinn die Blumen und Frucht wachsen, wird von Dioscorides Palma Elate genennet.

Der Aegyptische Palmenbaum wird bey den Griechen Adipsos genannt.

Natur oder Complexion.

Die Datteln, sagt der Griechische Simeon Sethi, sind trocken im andern, und warm im ersten Grad.

Kraft und Wirkung.

Der Baum samt der Frucht stopfen das Milz und die Leber fast sehr, jedoch die Rinden dieses Baums mehr, dann die andere. Dacteln sind heiss im andern, und feucht im ersten Grad; machen dem Menschen böse Feuchtung, bringen Hauptweh, stopfen und verharten die Leber, bringen der güldenen Adern Flüsse. Die Fruchte machen dem Menschen ein grob Geblüt, und sonderlich denen, so hitziger Natur sind, und geneigt zum Hauptweh; auch die hitzige Leber haben, sollen Datteln meiden, und nicht gebrauchen.

Sie blhen den Bauch, schaden dem Haupt und Magen. Wer flüssig im Stuhlgang, der mag Datteln essen, er genest. Etliche sprechen: Die Datteln, so in kalten Landen wachsen, seyen gut, aber die mittelmassigen Land wachsen, seyen langer zu behalten in ihrer Kraft. Die Kerne in einem neuen Hafen zu Aschen verbrannt, und im Wein abgelöscht, geben eine Salbe für Augbraunen ausfallen.

Die schwangere Frauen pflegen Dacteln aus Wein zu geniessen, zur Stärkung der Frucht und für die böse Gelüste.

Palm- of dadelboom, Palma, kapittel 13. (Phoenix dactilefera)

De palmboom of dadelboom wordt door de Grieken..., door de Latijnen Palma genoemd. De vruchten heten Caryotae en Caryotides en Dactyli genoemd en door de Grieken en Latijnen Palmulae, in Duits Datteln. Daarvan wordt een confectie gemaakt, Diaphoeniconis genaamd. Italiaans & Gall. Palma. Spaans palmara. De geslachten van deze boom zijn talrijk. Sommigen worden namelijk Nicolai genoemd, een deel Sorores, dat wil zeggen zusters, de derde Poteton. Verder worden sommige door Aristoteles Enunchi genoemd en sommige door Plinius Margarides. Ze ontlenen ook hun namen aan de plaatsen waar ze groeien als Thebaiae, Arabicae, Siculae en Aethiopicae.

De boom is in Duitsland onbekend, maar de vrucht komt uit andere landen. Het groeit ook met een ronde en hoge stam, de basten zijn scheefachtig op elkaar gezet. Het draagt ​​zijn takken hoog, de bladeren lijken op het riet, maar kleiner en dunner, daarom noemen de Grieken het ook een schutblad. De vrucht is wit in sommige, zwart in sommige, groen in sommige, paars in sommige, lang en vlezig, groeit niet gemakkelijk, dan alleen op warme plaatsen, draagt ​​ook geen vrucht, dan op zeer warme plaatsen. Wil een lichte zand- en nitraatgrond, dan kweekt hij graag op zoute en zanderige standplaatsen. Galenus noemt de vroege vruchten of dadels Phoenicobolanum, dat wil zeggen palmeikels, maar de niet rijpe Pomata.[62] De palmen natuur is prachtig; want hoe zwaarder ze is beladen, hoe meer ze de last weerstaat en zich uitrekt. Vandaar dat de Ouden palmtakken in hun rechterhand droegen als teken van overwinning. En hier komt ook het Latijnse spreekwoord vandaan: Palmam reportare, oftewel boven liggen of de zege behalen. De vrucht groeit vaak in een gesloten deksel zoals in een kast die zich opent met rijpheid en zijn bloem en dan de vrucht in grote hoeveelheden brengt, heeft een te lange harde steen aan de binnenkant, zoals een omhulsel of kast waarin de bloemen en vruchten groeien en wordt door Dioscorides Palma Elate genoemd. De Egyptische palmboom wordt door de Grieken Adipsos genoemd.

Natuur of samengesteldheid.

De dadels, zegt de Griek Simeon Sethi, zijn droog in de tweede en warm in de eerste graad.

Kracht en werking.

De boom en de vrucht verstoppen de milt en lever bijna volledig, maar de bast van deze boom meer dan de andere. Dadels zijn heet in de tweede en vochtig in de eerste graad; maak mensen kwade vochten, brengen hoofdpijn, verstoppen en verharden de lever, breng de vloed in de gouden aderen. De vruchten maken de mensen grof bloedig, vooral voor hen die opvliegend zijn en de neiging hebben voor hoofdpijn; ook degenen die ook een hete lever hebben, moeten dadels vermijden en niet gebruiken. Ze zwellen de maag op, doen pijn aan het hoofd en de maag. Hij die een vloeibare ontlasting heeft, mag dadels eten, hij zal herstellen. Sommigen zeggen: de dadels die in koude landen groeien zijn, maar de dadels die in het middelmatige landen groeien zijn langer goed te houden. De kernen in een nieuwe pot tot as verbrand en in wijn opgelost geven een zalf voor het uitvallen van oog wenkbrauwen. Vroeger genoten de zwangere vrouwen van dadels met wijn om de vrucht te versterken en tegen kwade lusten.

Wilder Dactelbaum, Palma sylvestris, Cap. 14.

Der wilde Dactelbaum heisset bey den Griechen..., bey den Lateinen Palma sylvestris.

Von diesem findet man nicht viel bey den Scriptoribus beschrieben,

dann allein, dass man seine Frucht halt für diejenigen, so Oxyphoenica, um ihres scharfen Geschmacks willen, Thamarindi sonst genennet wenden. Es wachst viel in India, aus welchem die Frucht zu uns gebracht wird, und wird dieser Thamarindus genannt, das ist, eine Indianische Palme; denn die Indi nennen sie Palmen Thamar. Er ist mit Weidenblttern bekleidet, die Frucht gleicht den Pflaumen, fleisschigt und schwarzgelb, hat innwendig einen kleinen harten Kern.

Natur oder Complexion.

Die Frucht, so Oxyphoenica und Thamarindi genennet wird, ist kalt und feucht im andern Grad, wie Actuarius bezeuget.

Kraft und Wirkung.

Oxyphoenicon mit Munt und Erdnuss 2 Loth schwer getrunken, ist gut wider die Entzündung der Seiten; erfreuet das Gemuht, treibt die Traurigkeit hinweg; mildert alle Schaden, so von Hitze kommen: stillet die Flüsse, so aus der hitze der Galle entspringen. Mit Rheo und schwartzer Casia, vertreibt das dreytagige Fieber. Ist gut wider die hitzige Fieber. Hilft wohl den Gelbsüchtigen. Löschet den Durst. Leget den Schmerzen des Haupts. Treibet aus die böse Feuchtigkeit, welche im Magen sich versammelt hat. Macht Luft zu essen, vertreibet den Unwillen des Magens, und stillet das Erbrechen.

Wilde dadelboom, Palma sylvestris, kapittel 14. (Tamarindus indica)

De Grieken noemen de wilde dadelboom...en de Latijnen Palma sylvestris. Men vindt niet veel hiervan beschreven in de Scriptoribus, dan alleen houdt die zijn vrucht vast voor degenen die zo Oxyphoenica zijn, omwille van hun scherpe smaak, ook wel Tamarindus genoemd. Het groeit veel in India waaruit de vrucht naar ons wordt gebracht en dit wordt Tamarindus genoemd, dat wil zeggen een Indiase palm; want de Indianen noemen de palm Tamar. Het is bedekt met wilgenbladeren, de vrucht is als pruimen, vlezig en zwartachtig geel, met een kleine harde kern van binnen.

Natuur of samengesteldheid..

De vrucht, de zogenaamde Oxyphoenica en Tamarindus, is in de andere graad koud en vochtig, zoals Actuarius getuigt.

Kracht en werking.

Oxyphoenica met munt en aardnoot 2 lood zwaar gedronken is goed tegen ontstekingen aan de zijkanten; verblijdt het gemoed, verdrijft verdriet; verzacht alle schade die voortkomt uit hitte: kalmeert de vloeden die ontspringen uit de hitte van gal. Met Rheum en zwarte cassia verdrijft het de driedaagse koorts. Is goed tegen de hete koorts. Helpt goed de geelzuchtige. Lest dorst. Legt de pijn van het hoofd. Verdrijft het slechte vocht dat zich in de maag heeft verzameld. Geeft lust om te eten, verdrijft maagklachten en onderdrukt braken.

Weinstock, Vitis, Cap. 15. Weinstock heißt bey den Griechen..., aber wird er genannt, als wann du sagst: dieweil er den Wein in sich verfasset, dann heisst bey den Griechen Wein. Daher wird gemacht das griechische Wort... das ist, ein Wirth, Latine Caupo. das ist, weil er den Wein fälschet, Ital. Vite coltivata. Gall. Vigne cultivee.

Der Wein heit bey den Griechen,.. Latine Vinum, item Temetum quod mentem tenet, das ist, dieweil er den Verstand schwächet. Heit auch Merum, quasi parum, das ist, ein lauterer umgefälschter Trank. Hat auch viel andere Namen von den Erfindern, und von seiner Kraft, als Bacchus, Lyaeus, Nysaeus, Bromius.

Bey den Lateinern heizt der Weinstock Vitis, welches etliche wollen deriviren von dem Verbo oder Wort Vico, as, are, quod invetetur ad uvas pariendas, das ist, dieweil er zu den Trauben gereitzet wird.

Man mag ihn auch herziehen von dem nomine vita, welches ein Leben Heißet, dieweil der Wein, massig gebraucht, des Menschen Leben erquicket, und ihm dasselbige straket.

Die Rebe heisst Palmes. Die Augen am Weinstock Gemasse. Das Rebenblatt Pampinus. Die Gablein oder Haftlein Capreoli. Die Traube Racemus. Der Kamm, Kapp, Sopium, oder Botrychium. Die Weinbeer Staphyle oder Uva. Das Hutlein, in welchem der Weinfast beschlossen wird, heit Hymen. Das Dicke in der Hülsen Caro. Der Saft Humiditas. Der Kern Acius, Gigatton, oder Nucleus, die Rebenwurm heissen Ipes. Es ist das edle Gewächs jedermann wohl bekannt, rc.

Geschlechte der Wein sind nach dem Unterschied der Art der Trauben, Geschlecht und der Oerter, da sie wachsen, mancherley; daher sie auch ihre besondere vielfaltige Namen bekommen.

Plinius schreibt, dass auf der Welt bey hundert und fünf und neunzig Geschlechte der Weine gefunden werden, so da mögen nach den Orten, da sie wachsen, ihre Namen haben. Ja, man mochte noch so viel Geschlechte der Weine machen, wenn man einen jeden nach seiner Landesart oder Ort nennen wollte.

Also sind fürnemlich die Weine unterschieden mit ihren Namen, dass man sie erstlich nennet nach der Landschaft, als Rheinische Weine, Spanische Weine, Franzische Weine, Elsasserweine, Pfedersheimerwein, Riderbergerwein, Affensteinenwein, Traminerwein, Malvasierwein, und dessgleichen mancherley.

Darnach nach Art der Trauben, als Ruling, Harthynsch, Klebroth. Item nach den Farben, als weisser Wein, rother, jeder nach seiner Art.

Dessgleichen nach dem Geschmack, als Muscatellerwein, Bruntselszwein, Guszwein, Stancker, Sauerwein. Auch nach dem Alter, als Most, neu verjahrten Wein, Firnenwein, rc. [64]

Item nach der Bereitung, als gefeuerter Wein, Rappiswein, Beerwein, stummer Wein, Kruterwein, Spanwein, gesotten Wein.

Von der Wirkung hat der Wein auch etliche Namen. Denn er die Menschen in mancherley Gestalt verwandelt, dann etliche, wann sie zu viel getrunken, so brummen sie wie die Baren, etliche zanken, schlagen und sind unntz, bellen und schelten; ein Theil halten sich gar suisch und unflatig, solchen nennet man Barmwein, Hundswein, Sauwein. Etliche aber sind ganz kurzweilig, und treiben Affenspiel, auch plegen etliche gar still zu seyn, und schlafen, wenn sie getrunken haben; von solcher Kraft nennet man dieselbigen Weine Affenweine und Schafsweine.

Die Griechen haben für das Gesinde einen besondern Wein gemacht, von den abgekelterten Weintrauben oder Trestern, darber sie Wasser geschttet, und also einen Tag und Nacht stehen lassen, und darnach wieder abgekeltert, solchen haben sie genennt Devteria, das ist, Vinum secundarium, und Tresterwein, Leurentrank.

Weiter sind auch etliche Geschlechte der Weine, welche zum Theil zur Wollust, und zur Arzney bereitet werden, als Calenum, Sapa, Defrutum, Mulsum, Passum, Hippocraticum, Claretum, Saccharatum, Nectar, &c.

Calenum heit ein Wein, so des Drittheils ist eingesotten, als dass man von dreyen Maassen eine lasst einsieden.

Sapa heißt ein Wein, so zu zweyen Theilen ist eingesotten, als dass man von dreyen Maassen zwo lasst einsieden. Wird auch Siraeum und Hepsema genennet.

Defrutum heit Wein, welcher aufs halbe Theil ist eingesotten, 2 defruendo, von dem Einsieden.

Mulsum oder Oenomeli, Honigwein, wird gemacht von zwey Theilen Firnenwein, und ein Theil Honig. Etliche nehmen fünf Theile ses Mosts, und ein Theil Honig, und lassen es mit einander sieden.

Passum ist ein Wein, welcher von Trauben, so zuvor in der Sonnen gedörrte sind, ausgedruckt wird.

Hippocras, Hippocratium vinum. Conditum vinum, und Lautertrank, ist ein gewurzter Wein, von Zucker und Wein gemacht.

Claretum, Claret, ist auch ein gewurzter Wein mit Honig, Wurz und wein bereitet.

Saccharatum vinum, Zuckerwein, wird von Zucker und Wein gesotten.

Nectar ist ein Claret oder ser Trank, von Honig und Most gesotten.

Weiter haben die Graeci noch etliche Namen der Weine, so von Bereitung der Weine genennt werden, als den sie nennen Aiglyces, das ist, stats Mostwein oder unverjahrten Wein, stummen Wein, Vinum mutum, suffocatum, dieweil er verstrempft wird in dem Fass, ehe er verjhret, dass er also stats s bleibt.

Protopum vinum, heit der erste Abschuss oder Vorlauf, so zum ersten von der Kelter ablauft, und abscheusst, in allwegen der beste Wein in einer jeden Fass.

Von den unzeitigen Trauben wird auch ein Wein gemacht, und Agrest genennet, Vinum Agresta, welcher sonderlich an der Kost, und unter andern Weinen gebrauchet wird, zu Strkung und Dauung des Magens, dass er lustig zu essen mache.

Vappa heit ein verrochener Wein, der den Geschmack und Geruch verlohren hat, als wann ein Stumpf in einem Fass lang gelegen, oder in einem Gefass lang gestanden, und verrochen ist, dass er untchtig worden; daher die Latini einen untchtigen Menschen durch eine Gleichniss auch Vappam nennen.

Guten Wein soll man erkennen, dass er sey Costa, das ist, dass er mit den fnf Sinnen mag probiert werden, nemlich;

C Colore, Farben durch das Gesicht.

O Odore, Geruch.

S das ist. Sapore, Geschmack.

T Tactu, Gefühl.

A Auditu, Gehre. [65]

Das ist, dass er ein schone Farbe habe, wohlriechend sey, lieblich schmecke, frisch daher rausche, wenn man ihn einschenkt; wie man sagt: fortia, formosa, fragrantia, frigida, frisca.

Natur oder Complexion.

Die zeitigen Trauben sind warm und feucht im ersten Grad; die unzeitigen aber herb, kalt und trocken.

Kraft und Wirkung.

Der Saft von Blattern getrunken, ist gut wider die rothe Ruhr, wider das Blutspeyen, Magens Wehethum, und das bse Gelsten der Weiber, welches man Cittam und Piccam nennet.

Die Gablein in Wasser gebeizt, haben auch dieselbige Wirkung.

Der Saft aber, welcher aus dem Stamm ausschwitzet, mit Wein getrunken, treibet den Blasenstein von dem Menschen aus.

Die frische Trauben, so eine Zeitlang abgebrochen und aufgehangt gewesen, sind gut dem Magen, und machen Lust zum Essen. Sind auch ntzlich den Schwachen. Welche aber in einem Weinfass sind behalten worden, bekommen dem Mund und Magen wohl, stopfet, den Bauch, sind aber der Blase und dem Haupt zuwider. Die aber mit Sapa, das ist, mit eingesottenem Wein, bis aufs dritte Theil ingemacht, oder mit Most, sind dem Magen zuwider.

Sie werden auch Hinterhalten mit Regenwasser, zuvor gedorret, und find gut den hitzigen und langen Fiebern.

Eine Kochung von den Weinbeeren gemacht, ist gut wider die rothe Ruhr, Bauchwehe und Weiberfluss; wird auch gebraucht zu den Dampfbädern und Clistieren.

Die Kern aus den Weinbeeren haben eine zusammenziehende Natur, und sind gut dem Magen. Aber die grosse Weintrauben gedorrt, zertheilen mehr.

Das Dicke in der Hülse gegessen, ist gut der Luftrhre, den Husten, Nieren, Husten, und Blase. In der Rothen Ruhr wird es fr sich selbst mit den Kernen genossen.

Mit Hirsen und Gerstenmehl, und mit einem Ey und Honig gemengt, und eingenommen, mit Pfeffer gekauet, zeucht die kalte Hauptflüsse heraus. Das Dicke in der Hülsen ist zähe und welk, wird nicht leichtlich verdauet, macht bse und grobe Feuchtigkeiten, welche nicht wohl in Blut verwandelt werden.

Der Kernen Natur ist trocken, und zusammenziehend, gehen derohalben durch alle Darme unverndert durch. Die ausgehngten Trauben stopfen den Bauch nicht, machen ihn auch nicht flüssig; werden aber besser, dann die andern, verdauet.

Es ist auch unter den Trauben nicht geringer Unterschied nach den, süssen, sauren, oder herben Geschmack. Die süssen sind einer warmen Natur, die herben aber und sauren kalt. Sind derohalben alle am besten, wenn sie zeitig sind, doch nicht zu viel genossen.

Die weissen laxiren mehr, dann die rothen. Sie machen aber lustig zum Essen, und reissen zu den natürlichen Werken.

Die Hülsen und Kerne soll man auswerfen, wann man sie isset; dann sie schwerlich verdauet werden. Man soll aber nicht allein die Trauben, sondern auch die Frucht, so weiche Schalen hat, vor anderer Speise geniessen.

Die Blatter und Gablein gestoßen und aufgestrichen, sanftigen den Schmerzen des Haupts, und des Magens Entzndung. Dergleichen thun die Blatter, für sich selbst aufgelegt; denn sie kühlen und ziehen zusammen.

Der Saft aus den Reben heilet die Flechten, Raude und Maltzey. Man soll aber die Haut vor mit Salpeter reiben. Mit Oel stats aufgestochen, vertreibt das Haar. Diss thut auch sonderlich der Saft, so aus den angezündeten Reben heraus schwitzet.

Die Aschen von den Reben, mit Essig, heilet die Arschblattern und Feigblattern an dem Hintern, so vorhin seyn abgeschnitten. Ist gut den verrenkten Gliedmassen und Schlangenbissen. [66]

Mit Rosenessig, Rauten und Essig, ist sie gut wider die Entzundung des Milzes.

Die Dorsen oder Hefen mit Salz aufgelegt, sind gut zu den entzndeten, harten und groen Borsten. Die Kern gebraten und zerflossen, stillen die rothe Ruhr, Bauchweh und Durchlauf.

Das Dicke in der Hulsen Mit Bohnenmehl und Kmmelmehl aufgestochen, vertreibet die Entzndung der Gemächte. Ohne die Kern mit Rauten zerstoen ist es gut wider die Nachtblattern, Carbunkel, faul Fleisch in Gliedern, und am Leib.

Mit Oppoponax vertreibet es das Podagra. Aufgestochen, mimt es die Nagel der Finger, so wackeln, bald hinweg.

Rebenwasser.

Im Frhling, wenn die Weinstocke geschnitten sind, Fleit ein Saft aus den Reben, welchen man sammelt und behalt. Ist gut zu den Flecken des Angesichts und der Haut, dieselbige darmit gewaschen, und selbst trocken lassen werden. Auf die Augen getropfelt, macht es dieselbige klar, und vertreibet die anfangende Flammlein der Augen.

Es heilet auch die Flechten, Grind, Zittermahler und Malzen. Man soll aber zuvor die Haut mit Salpeter reiben.

Wijnstok, Vitis, Cap. 15. (Vitis vinifera)

Wijnstok wordt door de Grieken... genoemd, maar als het wordt genoemd zoals je zegt: omdat het de wijn bevat dan wordt het door de Grieken wijn genoemd. Vandaar wordt het Griekse woord ɧemaakt, dat wil zeggen, een waard, Latein Caupo. dat komt omdat hij de wijn vervalst, Italiaans Vite coltivata. Frans Vigne-cultivee. Wijn wordt door de Grieken..., Latein Vinum, item Temetum quod mentem tenet genoemd, dat komt omdat het de geest verzwakt. Ook wel Merum genoemd, quasi parum, dat wil zeggen een pure, onvervalste drank. Heeft ook vele andere namen van de uitvinders en van zijn kracht, zoals Bacchus, Lyaeus, Nysaeus, Bromius. Bij de Latijnen heet de wijnstok Vitis, wat sommigen willen afleiden van het werkwoord of woord Vico, as, are, quod invetetur ad uvas pariendas, dat is omdat hij tot druiven groeit. Men kan het ook afleiden uit de nomina vita, wat een leven betekent, omdat wijn, met mate geconsumeerd, het leven van de mens verfrist en versterkt. De wijnstok heet Palmes. De ogen op de wijnstok Gemasse. Het wijnstokblad Pampinus. De gaffel of hechting Capreoli. De druif Racemus. De kam, kap, Sopium of Botrychium. De druif Staphyle of Uva. Het hoedje waarin de wijn bijna gesloten is wordt het Hymen genoemd. Het vet in de bes Caro. Het sap Humitas. De kern Acius, Gigatton of Nucleus, die wijnstok worm wordt Ipes genoemd.

De nobele plant is bij iedereen bekend, enz.

Soorten wijn zijn divers, afhankelijk van het verschil in de soort druiven, het geslacht en de plaatsen waar ze veel groeien; vandaar dat ze ook hun specifieke diverse namen krijgen. Plinius schrijft dat er in de wereld ongeveer honderdvijfennegentig soorten wijnstokken worden gevonden, zodat ze hun naam kunnen hebben naar de plaatsen waar ze groeien. Ja, men zou een willekeurig aantal geslachten van wijnen kunnen maken als men elk naar zijn land of plaats wilde noemen. Dus de wijnen worden voornamelijk onderscheiden door hun namen, dat ze voor het eerst worden genoemd volgens het landschap zoals Rijnlandse wijnen, Spaanse wijnen, Franse wijnen, Elzas wijnen, Pfedersheimer-wijn, Riderberger-wijn, Affensteinen-wijn, Traminer-wijn, Malvezij-wijn en vele soortgelijke dingen. Dan volgens het soort druiven zoals Russling, Harthynsch, Klebroth. Item, volgens de kleuren, zoals witte wijn, rood, elk volgens zijn soort. Eveneens volgens de smaak zoals Muscat-wijn, Bruntsselt-wijn, Guswein, Stancker, zure wijn. Ook volgens leeftijd, zoals most, pas verlopen wijn, firnewine, enz. [64] Item, na bereiding, zoals gestookte wijn, zwarte wijn, beerwijn, stille wijn, kruidenwijn, spanwijn, gekookte wijn. De wijn heeft ook een aantal namen van het effect. Want het verandert mensen in verschillende vormen zodat sommigen, als ze te veel hebben gedronken, grommen als beren, sommigen maken ruzie, slaan en zijn nutteloos, blaffen en schelden; sommigen beschouwen zichzelf als zuur en ongeschikt zoals boerenwijn, hondenwijn, zeugenwijn. Sommigen zijn echter erg grappig en spelen apenspelletjes en sommigen proberen ook stil te zijn en te slapen nadat ze gedronken hebben; met zo'n kracht worden dezelfde wijnen apenwijnen en schapenwijnen genoemd. De Grieken maakten een speciale wijn voor de familie van de gekelderde druiven waarover ze water goten en een dag en nacht lieten staan en dan drukten ze het opnieuw, ze noemden dit Devteria, dat wil zeggen Vinum secundarium, en trede ster wijn die Leuren dronken. Er zijn ook verschillende soorten wijnen waarvan sommige worden bereid voor plezier en voor medicijnen, zoals Calenum, Sapa, Defrutum, Mulsum, Passum, Hippocraticum, Claretum, Saccharatum, Nectar, enz.

Calenum is de naam van een wijn waarvan een derde ervan wordt ingekookt zoals je een van de drie maten laat inkoken.

Sapa betekent een wijn die in twee delen wordt gekookt, alsof twee van de drie maten zijn ingekookt. Ook wel Siraeum en Hepsema genoemd.

Defrutum betekent wijn die voor de helft is ingekookt, 2 defruendo, vanaf het inkoken.

Mulsum of Oenomeli, honingwijn, wordt gemaakt van twee delen firne wijn en een deel honing. Sommigen nemen vijf delen zoete most en een deel honing en koken ze samen.

Passum is een wijn geperst uit druiven die eerder in de zon zijn gedroogd.

Hippocras, Hippocratium vinum. Conditum vinum, en Lauter drank, is een gekruide wijn gemaakt van suiker en wijn.

Claretum, Claret, is ook een gekruide wijn bereid met honing, kruiden en wijn.

Saccharatum vinum, suikerwijn, wordt gekookt uit suiker en wijn. Nectar is een Claret of zoete drank gekookt van honing en most.

De Grieken hebben ook een aantal namen voor de wijnen, zo genoemd naar de bereiding van de wijnen, zoals ze Aiglyces noemen, dat wil zeggen altijd mostwijn of wijn die niet is verlopen die steeds stom blijft, Vinum mutum, suffocatum, omdat het stremt in het vat, voordat het verjaart alzo dat het steeds zoet blijft.

Protopum vinum, betekent de eerste afgietsel of voorloop,die als eerste van de pers loopt en afschiet, is in alle opzichten de beste wijn in elk vat. Van de onrijpe druiven wordt ook een wijn gemaakt, Agrest, Vinum Agresta, die vooral bij eten en onder andere wijnen wordt gebruikt om de maag te versterken en te verteren, zodat het lustig te eten maakt. Vappa betekent een bedorven wijn die zijn smaak en geur heeft verloren, zoals wanneer een stronk lang in een vat heeft gelegen of lang in een vat heeft gestaan en is bedorven zodat het onbruikbaar is geworden; daarom gebruiken de Latijnen ook een vergelijking om een ​​incompetente persoon Vappam te noemen. Goede wijn moet worden erkend zoals het Costa is, dat wil zeggen dat het met de vijf zintuigen kan worden geproefd, namelijk;

C Colore, kleuren door het gezicht.

O Odore, geur.

S dat is Sapore, smaak.

T Tactu, gevoel.

A Auditu, gehoor.

[65] Dat wil zeggen dat het een mooie kleur heeft, lekker ruikt, heerlijk smaakt, fris uitruist als je het schenkt; zoals ze zeggen: fortia, formosa, fragrantia, frigida, frisca.

Natuur of samengesteldheid.

De vroege druiven zijn warm en vochtig in de eerste graad; maar de onrijpe zijn scherp, koud en droog.

Kracht en werking.

Het sap van de bladeren gedronken is goed tegen de rode loop, tegen het spugen van bloed, buikpijn en de kwade verlangens van vrouwen, die cittam en piccam worden genoemd. Ook de in water gedrenkte gaffeltjes hebben hetzelfde effect. Maar het sap dat uit de stam komt, gedronken van wijn, drijft de blaassteen uit de persoon. De verse druiven die zijn afgebroken en een tijdje zijn opgehangen zijn goed voor de maag en zorgen ervoor dat je wilt eten. Zijn ook nuttig voor de zwakken. Maar die in een wijnvat worden bewaard zijn goed voor de mond en de maag, ze vullen de maag, maar zijn weerzinwekkend voor de blaas en het hoofd. Maar die met sapa, dat wil zeggen met gekookte wijn, tot het derde deel ingemaakt of met nieuwe wijn staan de maag tegen. Ze zullen ook tegengehouden met regenwater dat vooraf is gedroogd en zijn goed tegen de hete en langdurige koortsen. Een kooksel gemaakt van de druiven is goed voor rode dysenterie, buikpijn en vrouwelijke afscheiding; wordt ook gebruikt in stoombaden en klysma's.

De zaden van de druiven hebben een samentrekkend karakter en zijn goed voor de maag. Maar de grote tros druiven gedroogd verdelen meer.

Het vet dat in de peul wordt gegeten is goed voor de luchtpijp, de hoest, nieren, hoest en blaas. In de rode loop wordt het alleen met de korrels gegeten. Met gierst- en gerstemeel, vermengd met een ei en honing en ingenomen, gekauwd met peper, trekt het de koude hoofdvloeden eruit. Het dikke in de schil is taai en hard, is niet licht verteerbaar, maakt slecht en grove vochtigheid dat niet gemakkelijk in bloed wordt omgezet. De aard van de pit is droog en samentrekkend, de helft gaat onveranderd door alle darmen. De uitgehangen druiven stoppen de maag niet en maken het ook niet vloeibaar; maar worden beter dan de anderen verteerd. Er is ook geen klein verschil tussen de druiven in hun zoete, zure of bittere smaak. De zoetigheden zijn van een warme aard, maar de harde en zure koud. Zijn daarom het beste als ze rijp zijn, maar niet te veel genoten. De witte laxeren meer dan de rode. Maar ze maken plezier om te eten en wekken op naar de natuurlijke werken. De schillen en pitten moeten worden weggegooid wanneer ze worden gegeten; dan ze zijn moeilijk te verteren. Maar men moet niet alleen de druiven eten, maar ook de vrucht met zijn zachte schil, voor ander voedsel. De bladeren en gaffeltjes gestampt en opgestreken verzachten de pijn van het hoofd en de ontsteking van de maag. Dat doen de bladeren, op zichzelf opgelegd, want zij koelen en trekken samen. Het sap van de wijnstokken geneest de ringworm, schurft en melaatsheid. Maar men moet de huid vooraf met salpeter insmeren. Altijd gestoken met olie verdrijft het haar. Het sap dat uit de aangestoken wijnstokken zweet doet dit ook. De as van de wijnstokken met azijn geneest de aarsblaren en aambeien op de billen, zo ze daarvoor zijn afgesneden. Is goed voor ontwrichte ledematen en slangenbeten. [66] Met rozenazijn, wijnruit en azijn is het goed tegen ontstekingen van de milt. De dorsen of gisten met zout opgelegd zijn goed voor de ontstoken, harde en grote borsten. De pitten worden geroosterd en gebraden en stillen de rode loop, buikpijn en doorloop. Het vet in de schil opgestoken met bonenmeel en karwijmeel, verdrijft de ontsteking van de geslachtsdelen. Zonder de kern geplet met ruit, is het goed tegen de nachtblaren, karbonkels, rot vlees in ledematen en op het lichaam. Met Opopanax verdrijft het de podagra. Opgestoken neemt het de nagels van de vingers, zo wiebelen, gauw weg.

Wijnstok water.

In het voorjaar, wanneer de wijnstokken worden gesnoeid, stroomt er een sap uit de wijnstokken, dat wordt verzameld en bewaard. Het is goed voor vlekken op het gezicht en de huid die ermee is gewassen en van zichzelf drogen laten. Op de ogen gedruppeld maakt ze helder en verdrijft het de aankomende vlammetjes van de ogen. Het geneest ook het vlekken, schurft, littekens en pokplekken. Men moet eerst de huid inwrijven met salpeter.

Rosinlein, oder Meertraublein, und Cybeben. Cap. 16.

Bey dem Weinstock gehört auch zu melden von den gedörrten Traublein, so man Rosinen oder Meertrauben nennet, auf Lateinisch Uvae Passae und Passulae, als wenn man sagt, gepresste Traublein, oder runzlichte Traublein, quod in rugas ficcatae contrahantur, das ist, dieweil sie getrocknet, runzlicht werden, gleichwie Plautus frontem frugosam & flaccidam passam frontem, ein runzlichte und welke Stirn zu nennen pflegt. Etliche wollen sie also nennen a patientia.

Es werden aber diese Rosinen oder Meertrauben aus den besten Traublein gemacht. Wie man sie aber machen soll, beschreibt Columella lib. 1 cap.16, und wir haben es auch in unserm Lateinischen Buch, sammt anderer Weise zu bereuen, angezeigt; wollen es derowegen allhier zu erzählen einstellen.

Es werden zweyerley Geschlechte der Rosinlein zu uns gebracht, die grosse und die kleine. Aus diesem Geschlecht halten wir auch die Cybeben welche sich den grossen Rosinen mit Gestalt und Geschmack vergleichen, und sind doch grosser; ich glaube, Cybeben, dass sie von schonen grossen Trauben gemacht werden, wie die andere. Man soll aber hie nicht verstehen die Cubebenkorner oder Beerlein, welche sind die Cubebae oder Carpesia, von welchen hernach im 95. Capitel ausführliche Meldung geschieht. Darum heissen diese Cybeben, und die vorige Cubeben.

Rosinen haben eine mittelmassige Warme, geben gute Nahrung, strken den Magen und die Leber, und thun die Verstopfungen auf.

Kraft und Wirkung.

Die Kraft der Rosinlein ist zum Theil bey ihrer Natur angezeigt.

Der Wein, in welchem kleine Rosinlein gesotten, getrunken, benimmt den alten Husten, so von Kalte entsprungen. Dieser Wein also getrunken, ist fast gut den innerlichen Geschwüren, und sonderlich denen auf der Lungen.

Kleine Rosinen in der Kost genutzt, benehmen des Magens Ausstossen, und stopfen sehr den flüssigen Bauch.

Wie man sie gebraucht, so bringen sie dem Leib Kraft, und machen gut Geblüt.

Kleine Rosinen in die Speisen vermischt benehmen das Ausstoßen, und stillen des Magens Wehethum.

Kleine Rosinen sind auch der Leber gut.

Wilde Weinstock, Vitis Sylvestris, Labrusca.

Der wilde Weinstock heißt by den Lateiner Labrusca, oder Vitis sylvestris, welches Virgilius gedenkt, da er sagt; Aspice, ut Antrum. Sylvestris raris sparsit Labrusca racemis.

Er wachst an unbebauten Orten um die Weinberge, und ihre Hecken, dem zahmen Weinstock mit Reben und Blumen gleich. Traget auch kleinere Trauben, welche nicht zeitig werden, doch tragt er gemeiniglich kleine Trauben. Seine unzeitige Trauben nennet man Oenanthen.

Natur oder Complexion.

Der Saft aus den unzeitigen wilden Weintrauben ist warm im dritten Grad, zeucht heftig zusammen.

Hat fast gleiche Wirkung mit den Rebenblättern des zahmen Weinstocks. Stopfet den Bauch, und heilet allerley Grind.

Rozijntjes of zeedruiven en krenten, kapittel 16.

Bij de wijnstok is het ook nodig om de van de gedroogde druiven te vermelden die men rozijnen of zeedruiven noemt, in het Latijn Uva Passa en Passula alsof men geperste druiven of rondachtige druiven willen zeggen, quod in rugas ficcatae contrahantur, dat is, omdat ze gedroogd worden en rondachtig worden zoals Plautus frontem frugosam & flaccidam passam frontem, een rondachtig en verdord voorhoofd te noemen plag. Dus sommigen willen het a patientia noemen. Maar deze rozijnen of zeedruiven zijn gemaakt van de beste druiven. Maar hoe u dit moet doen wordt beschreven in Columella lib. 1 kapitel 16, en we hebben het ook aangegeven in ons Latijnse boek, samen met andere manieren aangeroerd; wil het hier voor iedereen plaatsen. Er worden twee soorten van rozijnen bij ons gebracht, de grote en de kleine. Van dit geslacht houden we ook de cybebes die qua vorm en smaak net als de grote rozijnen zijn en toch groter zijn; Ik geloof dat Cybeben gemaakt zijn van mooie grote trossen net zoals de andere. Maar men moet hier de Cubeben-korrels of besje niet begrijpen die de Cubeba of Carpesia zijn, waarover later in hoofdstuk 95 een gedetailleerd verslag staat. Daarom heten deze Cybeben en de vorige kubeben.

Rozijnen hebben een middelmatige warmte, geven goede voeding, versterken maag en lever en maken de verstoppingen open.

Kracht en werking.

De kracht van de rozijnen is voor een deel aangegeven bij hun natuur. De wijn waarin kleine rozijntjes worden gekookt en gedronken neemt de oude hoest weg die opkwam uit de kou. Het drinken van deze wijn is zeker goed voor inwendige zweren, en vooral voor die op de longen. Kleine rozijnen die in het dieet worden gebruikt, benemen het uitstoten van de maag en stoppen zeer de vloeiende buik. Zoals ze worden gebruikt, geven ze kracht aan het lichaam en maken goed bloed. Kleine rozijnen gemengd in het voedsel benemen het uitstoten en stillen de ziekte van de maag. Kleine rozijnen zijn ook goed voor de lever.

Wilde wijnstok, Vitis sylvestris, Labrusca.

De wilde wijnstok wordt door de Latijnen Labrusca of Vitis sylvestris genoemd, waaraan Vergilius herinnert wanneer hij zegt; Aspice, ut antrum. Sylvestris raris sparsit Labrusca racemis. Het groeit op onontgonnen plaatsen rond de wijngaarden en hun heggen, als de tamme wijnstok met takken en bloemen gelijk. Draagt ​​ook kleinere trossen die niet rijp worden, maar meestal draagt ​​het kleine trossen. Zijn onrijpe druiven worden Oenanthen genoemd.

Natuur of samengesteldheid.

Het sap van de onrijpe wilde druiven is tot de derde graad warm en rekt heftig tezamen. Heeft bijna hetzelfde effect met de wijnbladeren van de tamme wijnstok. Stopt de buik en geneest allerlei schurft.

Ölbaum, Olea, Cap. 17.

Ölbaum, oder Olivenbaum, bey der Griechen..., der Lateiner Olea, oder Oliva, Ital. & Gall. Olive. Aus dieses Baums Frucht, welche man Oliven nennet, wird das allenthalben bekannte Baumöl gepresst, von den Latinis Oleum, und Oleum Olivarum genannt.

Seiner Geschlechte sein zwei, zahme und wilde. Von den wilden wollen wir in folgende Kapitel sagen. Des zahmen Ölbaum sind noch mehr Geschlechte aus Unterscheidung der Frucht, deren Columella Zehen erzhlet, nmlich Plausia, Algiana, Liciniana, Sergia, Nevia, Culmina, Orchis, Regia, Circites und Mutrea. Das Geschlecht, so Plausia genannt wird, hat die lieblichste Frucht, die Regiae aber haben die schönste; wachst gern an hitzigen Orten, des gleichen an dörren, niedrigen und ziemlichen Bergen.

Doch wachst er am allerliebsten an ziemlichen oder mittelmassigen Orten, an welchen die grosse Hitze der Sonne durch die Winde temperiret wird; daher auch dieselbige das beste Oel geben. Hat grüne Weidenblatter, schmale und kurze Stiele, die Bluhte ist klein und blattericht, welche, wenn sie in dem Abfallen lochericht ist, so giebt sie eine Anzeigung einer nachkommenden und vollkommenen Frucht. Die Frucht wird in der Zeitigung schwarz, welche in ihr einen Kern verschlossen hat, den die Alten Sansam nennen. Hat eine einige Wurzel, welche nicht sehr groß ist, mitten aus dem Stamm heraus wachsend.

Die andern Nebenwurzeln sind groß und gleich einem Krebs durch einander geflochten, krumm und ungleich, knorricht, und zasericht, gehen uber das Erdreich heraus.

Das Mark im Stamm ist hin und wieder [68] im Holz zertheilet; daher etliche meynen, er habe gar kein Mark. Unter den zahmen Baumen grunets er allweg.

Die Hefe des Oels wird Amurca genannt, welche nach trockener oder feuchter Complexion der Zeit sich mehret oder mindert. In trocknen Jahren ist sie minder, in feuchten aber wird sie gemehret. Es wahret dieser Baum lange Zeit unversehrt.

Der alte gelehrte Theophrastus schreibt, das er zwey hundert Jahre alt werde, und auch alter, als der wilde Oelbaum. Einen natrlichen Hass hat er mit dem Eichbaum.

Von mancherley Oliven aufzubringen, und ihrer Wartung, besiehe die Scriptores rei rustica und den wohlgelehrten Ruellium. Eine grosse Freundschaft hat er mit dem Weinstock, dass auch, wann er auf einen Weinstock geimpft wird, er nicht allein Oliven, sondern auch Weintrauben bringt.

Natur oder Complexion.

Die Olivenbaltter ziehen sehr zusammen, reinigen und stopfen. Zeitige Oliven warmen ziemlich, werden aber leichtlich corrumpirt, sind dem Magen, Augen und der Blasen schädlich. Die unzeitigen sind kalt, stopfen und trocknen, gehören mehr zur Wollust des Bauchs, dann zur Arzney, sie starken den Bauch, und stopfen ihn, sind der Lunge schädlich. Eingemachte Oliven, welche Colymbades genannt werden, sind kalt und trocken, und machen vor der Speise mit der Brühe genossen, den Bauch flssig.

Von dem Oel schreibt Simeon Sethi Graecus also: Das Oel ist mittelmassiger Warme, und doch mehr feucht. Omotribes aber, oder Omphacium, das ist, welches aus unzeitigen Oliven ist ausgedruckt, je mehr es zusammen zeucht, je kalter es ist. Das aber geläutert ist, beißt weniger. Das alte Oel, je alter, je warmer ist es, und zertheilt so viel desto mehr, sonderlich aber, wenn es anfangs ist zarter Natur gewesen; welches man daher erkennet, kann, wenn es lauter und klar ist, und wenn dessen ein geringer Theil ein gro Ort des Leibs schmiert, und leichtlich in die Haut hinein dringet. Seine Warme aber und Kalte zeiget der Geschmack an. Dann welches s ist, das hat ein wenig und ziemliche Warme. Welches aber herb, und zusammen zeucht, dasselbige ist kalt, und dem Magen gut.

Die Hefe des Oels ist warm und trocken, und gut zur Aufblähung und Winden des Milzes, aber der Lungen schädlich.

Kraft und Wirkung.

Zeitige Oliven stopfen den Bauch, und starken den Mund des Magens.

Das Oel wrmet, weichet und lindert den Bauch. Treibt allen Gift aus, stets getrunken, und wieder durch Brechung von sich gegeben. Ist sehr gut denjenigen, welche Cerussam, oder Cypsum oder Mecorium, dessgleichen Cantharides, Buprestus, Salamandra, und Pytiocampas in Leib bekommen haben, mit Honigwasser oder dürrer Feigenburhe eingenommen.

Die Blatter in Honig gekocht, sind denjenigen, so Blut speyen, sehr ntzlich und bequem.

Die Blatter zerstossen, werden wider den Rothlauf, oder St. Antoniusfeuer, dessgleichenn wider die Carbunkeln, umfressende Blattern und Nagelgeschwr von aussen aufgelegt. Vertreiben die harten Rinden, gleicher Weise gebraucht. Heften die vom Haupt hinweg gerissene Haut wiederum zusammen. Der ausgetrocknete Saft und ihre Kochung haben gleiche Wirkung. Der Saft aufgelegt, stillet das ubrige Bauchfliessen, und uberflssige Blumen der Weiber. Heilet auch gleichermassen die alte Flüsse und Schaden der Augen. Wird in die Augenarzneyen gemenget. Der Saft aber mit Wasser oder Wein vermischt, also zu Küchlein formirt, getrocknet und behalten. Der Saft aber, so mit Wein bereitet ist, hat größere Kraft, dann der mit dem Wasser.

Es ist gemeldter Saft auch gut den verwundeten und eyterichten Ohren.

Die kleine Zweiglein gekocht, und mit Honig ausgeschmiert, halten die Haut, so von Haupt abgehet, fein zusammen.

Die Oliven mit Honig gestossen, reinigen die um sich fressenden Geschware, und vertilgen [69] die Carbunckeln. Das Oel aber ist kräftiger und nützlicher; im Mund gehalten, stillet es das Zahnweh.

Es erwrmet den Leib, und verwahret ihn wider die Kalte. Leget die Hitze des Haupts. Wehret dem Kratzen am Leib, und macht auch die Glieder gelenk.

Daher Democrirus, wie Diophanes schreibt, als er gefragt ward, wie die Menschen mochten in rechtschaffener Gesundheit leben? geantwortet: Wann sie den Leib auswendig nur Oel, inwendig aber mit Honig schmierten.

Unter die aufessende Arzneyen vermischt, zhmet es derselbigen Scharfe. Ist gut zu den Wundpflastern, und säubert das Angesicht.

Den Rindern in die Nasen gegossen, bis sie ausstossen, stillet es ihnen die Aufblhung und Winde des Leibs. Das alte Oel warmet mehr, zertheilet auch die Schwei und die Hartigkeit etwas besser, und macht auch lautere Augen, darunter geschmiert.

Die Hefen des Oels ist nutz zu dem Zahnfleisch und Mundgeschwr, macht auch die Zahne steif. Ist auch gut auf das höllische Feuer, und um sich fressende Geschwr gegossen. Des schwarzen Oelbaums Hefen von dem Oel ist besser. Des weissen Oels Hefen mit Wolle in die Mutter gethan, hilft sehr wohl. Es ist aber Heimliche insgemein die alte Hefe besser zu den Versehrungen der weiblichen und mnnlichen Gliedern. Gesotten in die Dicke des Honigs, zeucht es die verfaulte Zahne heraus. Mit Feigbohnen und Eberwurz gesotten, ist es gut zu dem Grind des Viehs. Mit frischem warmen unzeitigen Oel werden die podagrischen Glieder solvirt. In einem kupffernen Gefass in Dicke des Honigs gesotten, zeucht es heftiger zusammen. Wird gebraucht mit Firnemwein, Essig oder Honigwasser, nachdem es der Gebrechen erfordert. Auf die Wunden wird es mit Tüchlein, auf die verrenkte Glieder aber mit Wolle gelegt. Ist auch sehr gut zu den Fisteln. Wird zu dem anfahenden Podagra aufgelegt. Mit einem Leder aufgelegt, vertreibt es der Wassersuchtigen Geschwulst.

Olieboom, Olea, kapittel 17. (Olea europaea (Sativaթ

Olieboom of olijfboom, in het Grieks..., het Latijnse Olea of Oliva, Italiaans & Frans Olive. Van deze boomvrucht, die olijf wordt genoemd, wordt de bekende boomolie geperst, door de Latijnen Oleum en Oleum Olivarum genoemd. Zijn geslachten zijn twee, tam en wild. In het volgende hoofdstuk zullen we het hebben over de wilde. Van de tamme olijfboom zijn er nog meer geslachten uit het onderscheid van de vrucht, waarvan de Columella er tien vertelt, namelijk Plausia, Algiana, Liciniana, Sergia, Nevia, Culmina, Orchis, Regia, Circites en Mutrea. Het ras genaamd Plausia heeft de mooiste vruchten, maar de Regiae hebben de mooiste; groeit graag op warme plaatsen, ook in dorren, lage en stevige bergen. Maar het groeit het beste op mooie of middelmatige plaatsen,waar de grote hitte van de zon door de wind wordt getemperd; geeft daarom ook daar de beste olie. Heeft groene wilgenbladeren, slanke en korte stelen, de bloem is klein en bladachtig, wat indien het vol gaten is in de herfst, een indicatie geeft van een volgende en perfecte vrucht. De vrucht wordt in het rijpen die een kern erin heeft gesloten die de ouden Sansam noemen. Heeft een enkele wortel die niet erg groot is, groeit vanuit het midden van de stam.

De andere secundaire wortels zijn groot en in elkaar gevlochten als een krab, krom en ongelijk, knoestig en vezelig en steken boven de grond uit. Het merg in de stam is heen en weer [68] verdeeld in het hout, dus sommigen denken dat het helemaal geen merg heeft. Onder de tamme bomen wordt het altijd groen. De gist van de olie wordt Amurca genoemd die na droge of vochtige der tijd zijn samengesteldheid vermeerderd of vermindert. In droge jaren is het minder, maar in natte jaren juist verhoogd. Het houdt deze boom lang intact. De oude geleerde Theophrastus schrijft dat het tweehonderd jaar oud zal zijn, en ook ouder dan de wilde olijfboom. Het heeft een natuurlijke haat voor de eik. Zie de Scriptores rei rustica en de goed geleerde Ruellius voor het kweken en verzorgen van verschillende soorten olijven. Hij heeft een grote vriendschap met de wijnstok zodat zelfs wanneer het aan een wijnstok is geoculeerd, het niet alleen olijven maar ook druiven meebrengt.

Natuur of samengesteldheid.

De olijfbladeren trekken zeer tezamen, reinigen en stoppen. Rijpe olijven zijn behoorlijk warm, maar worden gemakkelijk bedorven en zijn schadelijk voor de maag, ogen en blaas. De onrijppe zijn koud, stoppen en drogen, behoren meer tot de wellust van de maag dan tot medicijnen, ze versterken de maag en vullen hem, zijn schadelijk voor de longen. Ingemaakte olijven, die Colymbades worden genoemd, zijn koud en droog, en als ze met de bouillon worden gegeten wordt de buik vloeibaar. Simeon Sethi Graecus schrijft aldus over de olie: De olie is matig warm en toch vochtiger. Maar Omotribes of Omphacium, dat is wat tuit onrijpe olijven wordt geperst, hoe meer het samentrekt, hoe kouder het is. Maar wat gezuiverd is, bijt minder. De oude olie, hoe ouder het is, hoe warmer het is en des te meer het en vooral wanneer het aanvankelijk van zachte natuur was; dat daarom kan worden herkend als het zuiver en helder is en als een klein deel ervan een groot deel van het lichaam uitsmeert en gemakkelijk in de huid dringt. De smaak geeft echter de warmte en kou aan. Dan wat zoet is dat heeft een beetje en tamelijke warmte. Maar wat scherp is en tezamen trekt dat is koud en goed voor de maag. De gist van de olie is warm en droog en goed voor zwelling en opblazen en winden van de milt, maar schadelijk voor de longen.

Kracht en werking.

Rijpe olijven vullen de buik en versterken de maagmond. De olie verwarmt, verzacht en kalmeert de buik. Werpt alle vergif uit, steeds gedronken en weer door braken van zich gegeven. Is zeer goed voor degenen die loodwit, gips of Mecorium, net zo Cantharides, Buprestus, Salamandra en Pytiocampas in hun lichaam hebben gekregen, ingenomen met honingwater of droge vijgenbouillon. De bladeren gekookt in honing zijn erg handig en bekwaam voor degenen die bloedspuwen. De bladeren gestampt worden tegen de rode loop of St. Antonius vuur, hetzelfde tegen de karbonkels, om zich vretende blaren en nagelzweren van buiten opgelegd. Verdrijft de harde schors, op dezelfde manier gebruikt. Hechten de van het hoofd gescheurde huid weer aan elkaar. Het gedroogde sap en het kooksel ervan hebben hetzelfde effect. Het sap dat erop wordt gelegd stilt de overige buikvloeden en overvloedige bloemen van de vrouwen. Geneest ook gelijk de oude vloeden en schade aan de ogen. Wordt gemengd in het oogmedicijnen. Het sap wordt echter gemengd met water of wijn, tot koekjes gevormd, gedroogd en bewaard. Maar het sap bereid met wijn heeft meer kracht dan de met het water.

Gemeld sap is ook goed voor de gewonde en etterige oren. De kleine twijgjes gekookt en ingesmeerd met honing houden de huid `o van het hoofd afgaat fijn bij elkaar. De met honing gestampte olijven zuiveren de om zich vretende zweren en verdelgen de karbonkels. Maar de olie is sterker en nuttiger; in de mond gehouden verzacht het de kiespijn. Het verwarmt het lichaam en beschermt het tegen de kou. Leg de warmte van het hoofd. Zorgt ervoor dat het lichaam niet krabt en maak ook de ledematen flexibel. Vandaar dat Democrirus, zoals Diophanes schrijft, toen hem werd gevraagd hoe mensen in rechtvaardige gezondheid zouden moeten leven? antwoordde: Wanneer ze het lichaam alleen aan de buitenkant met olie besmeren, maar aan de binnenkant met honing. Vermengd met de op etende medicijnen temt het diens scherpte. Goed voor pleisters en reinigt het gezicht. De bast in de neus gegoten in de neusgaten totdat ze overgeven kalmeert het de opblazing van de buik. De oude olie verwarmt meer verdeelt ook het zweet en hardheid iets beter en maakt ook de ogen helderder, eronder gesmeerd. De gist van de olie is nuttig voor het tandvlees en mondzweren, maakt ook de tanden stijf. Is ook goed op het helse vuur en om zich heen vretende zweren gegoten. De gist van de zwarte olijfboom uit de olie is beter. De gisten van de witte olie bij de moeder gedaan met wol helpt heel goed. Maar heimelijk is de oude gist over het algemeen beter voor verwondingen aan de vrouwelijke en mannelijke ledematen. Gekookt in de dikte van honing trekt het rotte tanden eruit. Gekookt met lupine en Carlina acaulis is het goed voor de schurft van vee. De podagrische ledematen worden opgelost met verse, warme, onrijpe olie. Gekookt in een koperen vat zo dik als honing trekt het heftiger tezamen. Gebruikt met firne wijn, azijn of honingwater, afhankelijk van de aandoening bevordert het. Het wordt op de wonden aangebracht met doeken, maar op de ontwrichte ledematen met wol. Is ook erg goed voor de fistels. Wordt geplaatst op de aankomende podagra. Opgelegd met een leer verdrijft het de waterzuchtige zwelling.

Wilder Oelbaum, Oleaster, Cap. 18.

Der wilde Oelbaum, Olea sylvestris, heißt bey den Griechen..., wachst aus dem Kern des zahmen Oelbaums, und ist fruchtbarer, wehret auch längere Zeit. Ist dem zahmen nicht sehr ungleich. Wachst gern an warmen Orten. Die Lateiner nennen ihn Oleastrum, Ital. Olivastro. Gall. Olive sauvage. Hisp. Azebuche. Es schreibet Stephanes, dass der wilde Oelbaum, so in Olympia wachst, Callistiphanos genennet wird, dieweil die Victores Olympiae damit gekrnet wurden. Sein Stamm reiet an etlichen Orten, wie auch an den zahmen, von einander.

Das Oel, so aus des wilden Oelbaums Frucht ausgedruckt wird, heit Oleum Oleastri, wird aber nicht zu uns gebracht.

Natur oder Complexion.

Die Blatter des wilden Oelbaums haben eine zusammenziehende Natur. Von der Oliven- und Oel-Complexion ist in dem vorigen Capitel angezeigt.

Kraft und Wirkung.

Was von dem zahmen Oelbaum gesagt ist, soll auch bey diesem wiederholet werden. Das Oel dieses Baums wird für Rosenöl in Kopffschmerzen gebraucht; treibt den Schwei zurck, heilt auch das ausfallende Haar, heilet die fliessende Haupt Geschwüre, Milwen, Grind und Aufsa.

Welche dieses Oel tglich brauchen werden langsam grau. Ist dem faulenden Zahnfleisch gut. Man soll aber Wolle mit einem Ruthlein in das Oel tunken, und an das Zahnfleisch, bis es wei wird, halten. Im Mund gehalten, bevestiget es auch die Zahne. Ist auch zu den Flussen des Zahnfleisches sehr erwünscht.

Wilde olijf, Oleaster, kapittel 18. (Olea europaea).

De wilde olijfboom, Olea sylvestris, wordt door de Grieken... genoemd, groeit uit de kern van de tamme olijfboom, is vruchtbaarder en blijft ook langer goed. Verschilt niet erg van de tamme. Groeit graag op warme plaatsen. De Latijnen noemen het Oleastrum, Italiaans Olivastro. Frans Olive sauvage, Spaans Azebuche. Stephanes schrijft dat de wilde olijfboom die in Olympia groeit Callistiphanos wordt genoemd omdat de overwinnaars van Olympia ermee werden gekroond. De stam scheurt op verschillende plaatsen uit elkaar, zo ook bij de tamme. De olie die wordt geperst uit de vrucht van de wilde olijfboom wordt Oleum Oleastri genoemd, maar wordt niet naar ons gebracht.

Natuur of samengesteldheid.

De bladeren van de wilde olijfboom hebben een tezamen trekkende kracht. Van de olijf en olie samengesteldheid is aangegeven in het vorige hoofdstuk. Kracht en werking.

Wat over de tamme olijfboom werd gezegd, moet ook voor deze worden herhaald. De olie van deze boom wordt gebruikt in plaats van rozenolie bij hoofdpijn; drijft zweet terug, geneest het uitvallend haar, geneest de vloeiende hoofdzweren, schurft en uitslag. Degenen die deze olie dagelijks nodig hebben, worden langzaam grijs. Goed voor rottend tandvlees. Maar men moet wol met een twijgje in de olie dopen en het tegen het tandvlees houden totdat het wit wordt. In de mond gehouden versterkt het ook de tanden. Het is ook zeer wenselijk voor het vloeien van het tandvlees.

Lorbeerbaum, Laurus, Cap. 19.
Der Lorbeerbaum wird bey den Griechen...genannt, bey den Lateinern Laurus. Ital. Lauro. Gall. Laurier. Hisp. Laurei. Seine Fruchte aber Daphnides und Baccae Lauri. Es ist unnötig zu erzahlen, wie die Jungfrau Daphne von dem Gott Apollo sey in einen Lorbeerbaum verwandelt worden. Er ist auch gewesen ein Zeichen des Siegs und Friedens. Das Volk pflegte auch der Obrigkeit Lorbeerblätter und Beere zu einem neuen Jahr zu verehren. Hiemit sind auch die Vates gekrnet worden und deswegen Laureati genannt. Seiner Geschlechte sind viel, nemlich: Delphica, seu triumphalis, Cypria, Tinus, welcher für das wilde Geschlecht gehalten wird. Dergleichen Mustax; mit einem grossen welken und weissen Blatt; Taxa oder Baccalia, welcher der gemeinste und fruchtbarste ist. Es sind noch zwey furnehme Geschlechte, das eine unfruchtbar, welches für das Männlein gehalten, das andere fruchtbar, welches für das Weiblein geachtet wird. Seine Rinde ist glatt und dnn, die Wurzel krumm und ungleich, bleibt sttig grn, der Stamm ist lang, voll ses Safts, mit wenig Knoten. Sie tragen beyde ihre Frucht.
Man sagt, wenn man ein Lorbeerbaumen Holz und Epheuholz zusammen reibe, dass sich ein Feuer heraus schlage, welches erstlich die Verkundschafter in den Lagern, und dann die Hirten erfunden haben. Vom Lorbeerbaum besiehe Ruel. lib. I. c. 92. Aus der frucht des Lorbeerbaums wird ein Oel gemacht: Oleum Laurinum, das ist Lorl genannt.
Natur oder Complexion.
Der Lorbeerbaum ist warm, und erweichet. Die Frucht aber wärmerer Natur, dann die Blatter.
Kraft und Wirkung.
Ein Rauch von unten auf mit Lorbeerbltter gemacht, reiniget die Mutter, und strket die Geburt. Die Blatter in Wein gesotten, und denn getrunken, benimmet das Undauen, Aufstossen oder Erbrechen des Magens. Zu einem kalten und flüssigen Haupt siedet man Lorbeerblättern und Rosen in Wasser, jedes gleichviel, lasst den Dampf durch einen Trichter in den Hals gehen, wascht darnach die Stirn, und bestreicht die Schlafe mit dem Wasser; es hilft.
Wer ein bld Haupt hatte, der stosse Lorbeern, und lege es des Nachts in einem Sacklein uber das Haupt.
Gepulverte Lorbeern ein Quintlein in Wein getrunken, sich darnach niedergelegt, warm zugedeckt, und darauf geschwitzt, benimmt viel innerliche bse Suchten des Menschen.
Das Pulver in einem Schweiszbad auf glühende Badsteine gelegt, und das vor dem Bad zum Trank getrunken, machen wohl harnen, zerbrechen den Stein in Lenden, [71] und Blasen. Sind auch gut den Leberschtigen, sonderlich den Frauen, so an der Mutter, oder Magen erkaltet, bringen die Frucht wiederum, und machen alle Glieder um den Leib warm.
Lor ol.
Lor ol ist warm, und hat die Kraft zu ffnen. Dieses Oel ist gut für Wehethum der Brust, und für alle Wehethum der Glieder, so von Kalte kommen. Stillet die Colicam oder Grimmen, und alle kalte Gebrechen des Bauchs, Haupts, Leber und Milzes, Nieren, Sennadern, Mutter, und der Glieder. Und ist nutz zu allen von kalter Feuchtigkeit entstandenen Gebrechen.

Laurierboom, Laurus, kapittel 19. ( Laurus nobilis)

De laurierboom wordt door de Grieken genoemd, door de Latijnen Laurus. Italiaans Lauro, Frans. Laurier. Spaans Laurei. Zijn vruchten echter Daphnides en Baccae Lauri. Onnodig te zeggen hoe de maagd Daphne door de god Apollo in een laurierboom werd veranderd. Het is ook een teken van overwinning en vrede geweest. Vroeger eerden de mensen de autoriteiten met laurierblaadjes en bessen voor een nieuw jaar. Ook de Vates werden hiermee gekroond en worden daarom Laureati genoemd. Zijn geslachten zijn talrijk, namelijk: Delphica, seu triomfalalis, Cypria, Viburnum tinus, die wordt beschouwd alshet wilde geslacht. Zo ook Mustax met een groot verdord en wit blad; Taxa of Baccalia, de meest voorkomende en meest vruchtbare. Er zijn nog steeds twee edele geslachten, de ene onvruchtbaar, die wordt beschouwd als het mannetje, de andere vruchtbare, die wordt beschouwd als het vrouwtje. De bast is glad en dun, de wortel is krom en ongelijk, altijd groen, de stam is lang, vol met zoet sap, met weinig knopen. Ze dragen allebei hun vruchten.

Er wordt gezegd dat als je laurier hout en klimop tegen elkaar wrijft er een brand uitbreekt die eerst de spionnen in de kampen en daarna de herders hebben uitgevonden. Van de laurierboom zie Ruellius. lib. c 92. Van de vrucht van de laurierboom wordt een olie gemaakt: Oleum Laurinum, die ook laurierolie wordt genoemd.

Natuur of samengesteldheid.

De laurierboom is warm en weekt. Maar de vrucht is warmer van aard dan de bladeren.

Kracht en werking.

Een rook die van onderaf met laurierblaadjes wordt gemaakt zuivert de moeder en versterkt de geboorte. De bladeren, gekookt in wijn en vervolgens gedronken, verlichten het opduwen, uitstoten of braken van de maag. Voor een koude en vloeibare hoofd worden laurierblaadjes en rozen gekookt in water, elk in dezelfde hoeveelheid, laat de stoom door een trechter naar je keel gaan, was dan je voorhoofd en wrijf de slapen in met water; het helpt. Wie een bloot hoofd heeft moet de laurier stampen en 's nachts in een zakje over zijn hoofd doen. Een halve liter laurierpoeder drinken in wijn, dan gaan liggen, warm afdekken en dan zweten neemt veel van de innerlijke kwade ziekten van mensen weg. Het poeder dat in een zweetbad op gloeiend hete badstenen wordt aangebracht en voor het bad wordt gedronken maakt goed plassen goed, breekt de steen in lendenen, [71] en blaas. Als ook goed voor hen die ziek zijn aan de lever en vooral vrouwen zo aan de moeder of maag het koud zijn, breng de vrucht wederom en verwarmt alle ledematen en het lichaam.

Laurierolie.

Laurierolie is warm en heeft de kracht om te openen. Deze olie is goed voor de ziekte van de borst en voor alle ziekte van de ledematen die door de kou komen. Kalmeert de koliek of grimmen en alle verkoudheidsaandoeningen van buik, hoofd, lever en milt, nieren, aders, moeder en ledematen. En is nuttig voor alle kwalen veroorzaakt door koude vochtigheid.

Stechpalme, oder Walddistel, Ilex aquifolia. Cap. 20.

Die Stechpalme oder Walddistel ist das andere Geschlecht Ilicis, welches Plinius Ilicem aquifoliam nennet. Bey den Griechen heißt es..., Ital. Ilice, Gall, Hausson, Hisp. Anzinheira. Dass wir aber die Stechpalme für den Ilicem aquifoliae Plinii erkennen und halten, macht die Gleichheit. Denn es schreibet Plinius, dass Scharlachbeere dem Ilici aquifoliae gleich wachsen. Weil sich nun der Scharlachbaum der Stechpalme mit seinen Blattern ganz vergleichet, so halten wir diese Stechpalme für das Ilex aquifolia, und dieser Meynung ist auch Ruellius. Das erste Geschlecht Ilicis, welches schlecht Ilex heißt, besiehe im sieben und dreyssisten Capitel unter dem Eichbaum.

Hieronymus Tragus macht ein wild Lorbeergeschlecht hieraus, und nennet es Laurum aculeigeram. Etliche halten sie für ein Geschlecht dess Rusci, nemlich das, so im Wachsen eines Baums Grosse berkommt.

Sie wachst in etlichen Wäldern, als in dem Indar an der Mosel. Ist ein langer und breiter Baum, an etlichen Orten bleibt er doch etwas niedriger.

Die Rinde der Aeste ist grn, der Stamm aschenfarb, die Blatter stachlicht, zart, ungleich, wie die Scharlach Blätter, und bleiben immer grün. Im Herbst tragt er rothe Beerlein, einzeln in der Große der Hanbutten, eines unlieblichen und unlustigen Geschmacks.

Kraft und Wirkung.

Der gemeine Mann glaubt, dass die geweyhete Zweige dieses Baums über die Türe geleget, das Haus vor dem Donner bewahren soll. Die Blatter gekocht, sollen wider das Seitenstechen ntzlich getrunken werden.

Aus seiner Rinde machet man Vogelleim, also: Die geschalte Rinde wird mit den Blattern in die Erde an einen feuchten Ort bis auf den zwölften Tag vergraben; alsdann, wann sie verfaulet ist, wird sie gestossen, und in reinem Wasser gewaschen; was zahe und schleimicht bleibt, das wird für Vogelleim genommen.

Hulst of bosdistel, Ilex aquifolia, kapittel 20. (Ilex aquifolium)

De hulst of bosdistel is het andere geslacht Ilicis dat Plinius Ilicem aquifoliam noemt. De Grieken noemen het..., Italiaans Ilice, Frans Hausson, Spaans Anzinheira. Maar dat we de hulst herkennen en nemen voor de Ilicem aquifoliae Plinii maakt de gelijkheid. Want Plinius schrijft dat de scharlakenrode bessen groeien als Ilici aquifoliae. Omdat de scharlaken boom (Quercus coccinea of Quercus ilex?) met zijn bladeren veel lijkt op de hulst beschouwen we deze hulst als de Ilex aquifolia en Ruellius is het met deze mening eens. De eerste generatie Ilicis, die gewoon Ilex wordt genoemd, zie onder de eik in het zevende en dertigste hoofdstuk. Hieronymus Tragus verandert dit in een wild ras van laurieren en noemt het Laurum aculeigeram. Sommigen beschouwen het als een familie van Ruscus, namelijk datgene wat groeit in de grootte van een boom. Het groeit in een aantal bossen, zoals in de Indar aan de Moezel. Het is een lange en brede boom, maar op sommige plekken blijft het wat korter. De bast van de takken is groen, de stam is askleurig, de bladeren zijn doornig, zacht, ongelijk, zoals scharlakenrode bladeren, en blijven altijd groen. In de herfst draagt ​​het rode bessen, enkele zo groot als hagedoorn, met een onaangename en onlijdelijke smaak.

Kracht en werking.

De gewone man gelooft dat de gewijde takken van deze boom die boven de deur zijn geplaatst het huis beschermt tegen onweer. De bladeren, gekookt, zouden nuttig zijn om tegen de steken in de zijden nuttig gedronken worden. Vogellijm wordt gemaakt van de bast, als volgt: De geschilde bast wordt tot de twaalfde dag met de bladeren in de grond begraven op een vochtige plaats; wanneer het is verrot wordt het gestampt en gewassen in schoon water; wat taai en slijmerig blijft wordt voor vogellijm gehouden.

Buxbaum, Buxus, Cap. 21.

Buxbaum heißt auf Griechisch...., auf Lateinisch Buxus. Ital. Buxo, Gall. Boyus.

Wachst gern an kalten Orten, und unter dem freyen Himmel; erhebt sich der Groe eines andern Baums, mit Myrthenblttern, klein, rund, und allezeit grn, der Saame roth und rund, allen Thieren zuwider. Das Holz ist bleichgelb und hart, auch dick und schwer; daher es nicht auf dem Wasser fliessen, sondern zu Grund fallen pflegt; wird auch nicht von den Wurmen zerstochen, und veraltet auch nicht, ist eisenhart, und weder zu Feuer noch zu Kohlen nuss, wird [72] auch nicht leicht, wenns schon dürr ist. Die Bildschnitzer wissen sein am meisten zu gebrauchen. Es werden auch Buchsen daraus gemacht, weichen es auch den Namen gegeben hat; wachst sonderlich all kalten und schattichten Orten.

Natur oder Complexion.

Buxbaum hat eine zusammenziehende und trocknende Natur. Sein Gebrauch ist gering in der Arzney.

Kraft und Wirkung.

Buxbaumenblatter, gedorrt, gepulvert, mit Lavendelwasser eingenommen, machen der Unsinnigkeit oder dem Hinrwuten ein erwünschtes Ende.

Unter einem Buxbaum schlafen oder ruhen, mindert die Vernunft; denn der Geruch davon widerstehet der Natur.

Buxbaum in rein Wasser geschabet, gesotten, darvon genutzt, ist gut wider den Bauchfluss.

Buxbaum in Laugen gesotten, damit gezwagen, macht gelbe Haar

Buksboom, Buxus, kapittel 21. (Buxus sempervirens)

Buksboom heet in het Grieks...., in het Latijn Buxus. Italiaans Buxo, Frans Boyus. Groeit graag op koude plaatsen en onder de blote hemel; stijgt in de hoogte als andere bomen, met mirtebladeren, klein, rond en altijd groen, het zaad rood en rond, weerzinwekkend voor alle dieren. Het hout is bleekgeel en hard, ook dik en zwaar; daarom stroomt het niet op water, maar heeft het de neiging te vallen; het wordt niet gebeten door wormen, het wordt ook niet oud, het is zo hard als ijzer en er wordt geen vuur of houtskool van gemaakt en het wordt ook niet gemakkelijk licht als het al droog is. De beeldsnijders weten hem het beste te gebruiken. Er worden ook buksen van gemaakt, wat het ook de naam gaf; groeit vooral op alle koude en schaduwrijke plaatsen.

Natuur of samengesteldheid.

Buxus heeft een tezamen trekkende en uitdrogend karakter. Het gebruik ervan is weinig in de geneeskunde.

Kracht en werking.

Buxusbladeren, gedroogd, gepoederd, ingenomen met lavendelwater maken de onzinnigheid of hersen woeden een gewenst einde. Slapen of rusten onder een buxus verdooft het verstand omdat de geur ervan de natuur weerstaat. Buxus geschraapt in zuiver water, gekookt, het gebruik ervan is goed tegen de buikvloed. Buxus gekookt in loog, ermee gedweild maakt het haar geel.

Eibenbaum, Taxbaum, Taxus, Cap. 22.

Eibenbaum heit bey den Griechen..., und bey etlichen, auf Latein Taxus. Ital. Nasso. Gall. If. Hisp. Texo arbore. Der Name aber wird auch andern Kräutern gegeben, als nemlich dem Dilocho dem Epheu, welches Cilissa genennet wird, wie ein Theil unter den Kräutern wird angezeigt. Es ist aber dieses ein giftiger Baum; derhalben er auch nicht unter den Baumen beym Dioscoride in lib. I. sondern unter andern giftigen Dingen in lib. 4. beschrieben wird. Ist ein hoher Baum, gleich einer Tannen, doch nicht so hoch, die Blatter sind ihm auch zum Theil gleich, jedoch breiter, das Holz ist feisster, grünet stets. Die Rinde ist dem Cedernbaum mit Farbe und Gestalt fast hnlich; bringt rothe Beerlein, am Gesmack wie die Weinbeerlein. Die Wurzeln sind dünn, kurz, und flattern auf der Erde um sich.

In Arcadia soll er so giftig seyn, dass auch diejenigen, so darunter schlafen, ober essen, um ihr Leben kommen, welches insonderheit geschieht, wann er blühet. Daher werden auch die Gifte Taxica und Toxica genannt, mit welchen die Pfeile vergiftet werden.

Dannenhero auch das Vieh, wann es die rothe Beerlein dieses Baums isset, zu sterben pflegt. Dieser Baum wachst gemeiniglich auf den Bergen, und an andern harten steinichten Orten.

Kraft und Wirkung.

Eibenbaum hat sonderlich keinen Gebrauch in der Artzney, wird unter die Gifte gezahlt. [73] So man das Holz brennet, totet der Rauch die Mause.

Die Beerlein gegessen, machen den Bauch flüssig, und mästen die Hühner wohl.

Das Holz giebt gute zhe Bogen und Eiben; daher ihm auch der deutsche Name kommt.

Die Vogel, so die Beerlein des welschen Taxi essen, werden schwarz davon.

Taxusboom, Taxboom, Taxus, kapittel 22. (Taxus baccata)

Taxus wordt door de Grieken..., en door sommigen in het Latijn Taxus genoemd. Italiaans Nasso. Frans If. Spaans Texo arbore. Maar de naam wordt ook aan andere kruiden gegeven zoals Dilocho, de klimop die Cilissa wordt genoemd die een deel onder de kruiden wordt aangeduid. Maar dit is een giftige boom; waardoor hij ook niet onder de bomen in Dioscorides in lib. I. maar onder andere giftige dingen in lib. 4. wordt beschreven. Is een hoge boom als een den, maar niet zo hoog, de bladeren zijn deels hetzelfde, maar breder, het hout is vaster, altijd groen. De schors lijkt qua kleur en vorm bijna op de cederboom; brengt kleine rode bessen, met een beetje naar druivensmaak. De wortels zijn dun, kort en fladderen over de aarde. In Arcadi zou het zo giftig zijn dat zelfs degenen die eronder slapen of eronder eten sterven, wat vooral gebeurt als het bloeit. Daarom worden de vergiften ook wel Taxica en Toxica genoemd waarmee de pijlen worden vergiftigd. Daarom hebben ook de runderen de neiging om te sterven als ze de rode bessen van deze boom eten. Deze boom groeit gewoonlijk op bergen en op andere harde, rotsachtige plaatsen.

Kracht en werking.

De taxusboom heeft geen bijzonder nut in de geneeskunde, het wordt gerekend tot de vergiften. [73] Als je het hout verbrandt doodt de rook de muizen. De besjes gegeten makten de buik vloeibaar en vet de kippen goed vet. Het hout maakt goede taaie bogen en eiben (onze ijf, roodachtig); vandaar de Duitse naam. De vogels die de bessen van de Italiaanse Taxus eten worden zwart.

Sevenbaum, Savina, Cap. 23.

Sevenbaum heit auf Griechisch..., auf Lateinisch Sabina oder Savina. Ital. & Hisp. Sabina, und Gall. Dusauier.

Sein Geslecht ist zweyerley. Das eine mit Cypressenblattern, von rauhen Stacheln, stark riechend, niedrig, breit und stets grunend. Seine Bluhte ist Leibrothfarb, ohne Frucht, wird in den Garten, gleichwie der Buchsbaum geplanzet. Das andere Geslechts ist den Tamariscenstauden mit den Blattern gleich.

Es ist auch ein Kraut, welches man Waldseven nennet, davon wir in den Theil von den Krutern melden werden.

Natur oder Complexion.

Sevenbaum ist trocken in dritten Grad, und sehr dünner oder subtiler Natur. Ist etwas weniger bitter und geringer zusammenziehender Natur, als der Cypressenbaum. Macht dünn, und zertheilet, wie Galenus bezeuget.

Kracht und Wirkung.

Die Blatter mit Wein getrunken, fuhren Blut aus durch den Harn.

Es brauchen dieses Kraut die allzu unverschämten und unzüchtigen Weiber, die Empfängnis der Geburt zu verhindern. Weil aber solcher Gebrauch gottlos ist, wollen wir ihn verschweigen.

Wer gern zu Stuhl wollte gehen, und hat grosse Arbeit zu drucken, also, dass der After vor den Leib heraus gehet, und mag doch nichts schaffen, der siede Sevenbaum in Essig und Wein, lasse den Dampf untenauf in den After, es hilft, oder sitze also warm darauf.

Sevenbaum ist gut für den Schnupfen, so von Kalte kommt.

Sevenbaum zu Pulver gestossen, in die Salben oder Pflaster gethan, so da dienen zum Grind, der sehr eitert, es hilft. Sevenbaum in Wein gesotten, den getrunken, macht einen guten Magen, und benimmt die Schmerzen der Darme.

Ist auch gut für den kalten Seich. Sevenbaum gestossen, und als ein Pflaster auf die Lenden gelegt, benimmt die Lendensucht. Die Tugend dieses Baums ist, zu zertheilen, und das faule Fleisch in faulen Wunden auszusetzen, wie gleichfals auch das in alten Schaden, wie die wren, reiniget auch die stinkenden Wunden, als das Pulver in Honig gemischt, und darauf gelegt. Sevenbaum in Wasser gesotten, ist gut für den Rothlauf oder Freissam. Wirkt mehr in der Frauenkrankheit, als kein ander Kraut. Sevenbaum et die Geschwüre auf, und benimmt den Schmerzen derselbigen Blattern.

Sevenbaum gepulvert, mit Schwefel, Silberglett und Spitszwegerichsaft und ein wenig Schweinenschmalz vermischt, eine Salve daraus gemacht, heilet allen Grind. Mit Essig und Kohl zusammen gestossen, auf Wunden gelegt, die um sich fressen, wehret, dass sie sich nicht weiter ausbreiten; und mit Bleyweisz vermenget, heilet es die Wunden zu.

Sevenbaumwasser.

Das Kraut vom Stamm abgestreiffet, im letzten Herbstmonat gebrannt; des Wassers auf zwey Loth getrunken, bringet die verstopfte monatliche Blume wieder. Ist gut für den Schwindel, damit bestrichen, auch die Tücher darinn genetzt, und über die Stirn gelegt, es vergehet. eber die Finger gelegt, todtet es derselbigen Wurm.

Die gelben Flecken im Angesicht, so von Siechtagen kommen, mit diesem Wasser bestrichen und gewachsen, darnach ins Bad gegangen, und wider gewaschen, nimmt es dieselbige allesammt hinweg.

Sevenboom, Savina, kapittel 23. (Juniperus sabina)

Sevenboom betekent in het Grieks..., in het Latijn Sabina of Savina. Italiaans & Spaans Sabina en Frans Dusauier. Het geslacht is tweeledig. Die met cipresbladeren, van ruige stekels, sterk ruikend, laag, breed en altijd groen. Zijn bloed is vleeskleurig rood, zonder fruit,wordt gepland in de tuin zoals de Buxus. Het andere geslacht is als de tamarisk plant met de bladeren. Er is ook een kruid genaamd bos seven waar we het over zullen hebben in de sectie kruiden.

Natuur of samengesteldheid.

Sevenboom is droog in de derde graad en erg dun of subtiel van aard. Is iets minder bitter en minder samentrekkend dan de cipresboom. Maakt dun en verdeelt, zoals Galenus getuigt.

Kracht en werking.

De bladeren gedronken met wijn voeren bloed uit door de urine. Vrouwen die maar al te brutaal en onbescheiden zijn hebben dit kruid nodig om de conceptie van een bevalling te voorkomen. Maar omdat dergelijk gebruik goddeloos is willen we het verzwijgen. Iedereen die graag zou willen gaan zitten en veel werk heeft om te drukken, zodat de anus voor het lichaam uitkomt en toch niets kan doen, kook de sevenboom in azijn en wijn, laat de stoom opkomen in de anus, het helpt of zo lekker warm op zitten. Sevenboom is goed tegen verkoudheid dat komt van kouded. Sevenboom verpulverd tot poeder, in zalven of pleisters gedaan zodat het dient tot schurft die zeer ettert, het helpt. Sevenboom in wein gekookt en dat gedronken zorgt voor een goede maag en verdrijft de pijn in de darmen. Is ook goed voor de druppelplas. Sevenboom gestampt en als pleister op de lendenen geplakt, beneemt de lenden ziekte. De deugd van deze boom is te verdelen en het bedorven vlees in bedorven wonden uit te zetten, evenals bij oude schade, waar ze zouden zijn, ook de stinkende wonden te reinigen, als het poeder wordt gemengd met honing en erop gelegd. Sevenboom gekookt in water is goed voor de rode loop of freissam. Werkt meer bij vrouwenziekte dan enig ander kruid. Sevenboom eet de zweren op en verlicht de pijn van die blaartjes. Sevenboom verpeoders, gemengd met zwavel, zilverglit en spitse weegbree sap en wat varkensreuzel tot zalf gemaakt geneest alle schurft. Samengeslagen met azijn en kool, gelegd op wonden die wegvreten voorkomt dat ze zich verder verspreiden en gemengd met loodwit geneest het de wonden.

Sevenboom water.

Het kruid ontdaan van de stengel, gebrand in de laatste maand van de herfst; twee lood gedronken van het water brengt het de verstopte maandelijkse bloem weer. Het is goed tegen duizeligheid, daarmee bestreken, ook doeken erin genat en leg het over je voorhoofd, het gaat weg. Op de vingers gelegd doodt het diens wormen.

De gele vlekken op het gezicht die voortkomen uit ziekdagen, met dit water bestreken en gewassen, daarna in bad gaan en weer gewassen neemt het die allemaal weg.

Cypressenbaum, Cupressus. Cap. 24.

Cypressenbaum heit by den Griechen..., bey den Lateinern Cupressus, Ital. Cipresso, Gall. Cypres. Hispan. Cypresso arbor.

Er wird also genannt, das ist, weil er zugleich Zweige und Fruchte bringt. Man nennet ihn auch Charita, dieweil er lieblich und lustig ist. Es ist ohne Noth, allhie die Fabel von dem Sohn Telphi Cyparisso zu erzählen, und warum dieser Baum bey den Alten der Traurigkeit zugeeignet worden sey. Seines Geschlechts sind zwey, nemlich das Mnnlein und Weiblein. Wachst gern an feuchten und schattichten Orten , wird groß, hat einen langen und runden Stamm. Seine Blatter sind wie des Fichtenbaums, doch feisster und bitter, stechen auch nicht so sehr. Er grünet stets, und riecht stark. In seinen Nüssen wachst ein kleiner dünner Saame, fast gleich des Lerchenbaums Frucht, welcher, wenn sich die Nuss aufthut, ausfallet. Seine Materie ist dnn, locker und mager. Er ist ganz fruchtbar; denn er bringet dreymal im Jahr Frucht, nemlich im Jenner, Mayen und Herbstmonat. Sein holz ist ewig, und wird nicht von den Wurmern zerfressen; den es ist bitter. Darum wehrhaftig und gleichsam ewig- wahrende Werke aus diesem Holz gemacht werden.

Seine Frucht oder Nsse heissen Coni, daher die Virgilius Coniferas Cyprarissos nennet.

Die Apotheker nennen sie Nuces Cypressi und Plinius, auf deutsch Cypressennsse.

Diese Nsse werden aus Welschland, da sie wachsen zu uns und aus dem warmen Theil Frankreichs zu uns gebracht.

In Deutschland wachst er nicht von sich selbst.

Es ist auch ein gemeiners Kraut, welches man Cypressen nennet; von welchem hernach under den Krutern soll gesagt werden.

Natur oder Complexion.

Der Cypressenbaum, sagt Dioscorides, zeucht zusammen, und khlet.

Kraft und Wirkung.

Die Nusse van Cypressen sind starker in ihrer Natur, dann die Blatter.

Die Blatter in Essig gestossen, und auf die Wunden gelegt, et das faule Fleisch aus, und reiniget sie. Also getrunken, benehmen sie den kalten Seich.

Die Nsse von Cypressen soll man also Frisch stossen, und in Wein thun, solcher Wein getrunken, benimmt das Blutspeyen.

Die Nüsse gestossen, mit Feigen gemischt, und einen Taig daraus gemacht, benimmt den Wolf, und das Fleisch, so in der Nasen wachst, gleich einem Pflaster darüber gelegt.

Ein Pflaster von den Blattern und Nssen gemacht, ist gut denjenigen, so im Leib zerbrochen seyn, darauf gelegt. [75]. Die Nüsse in Wein gelegt, und davon getrunken, vertreiben das Keichen und den alten Husten. Mit Essig gestossen, stillet sie das heftige Zahnwehe.

Von den Blattern mit Wein getrunken, ist denen gut, denen der Harn ohne ihren Willen entgehet; wie auch denjenigen, so mit grosser Noth und tropfenweise harnen.

Die Rinde gestossen, und das Pulver mit Attichwasser eingenommen, treibet den Stein aus den Lenden und Blasen.

Cipressenboom, Cupressus, kapittel 24. (Cupressus sempervirens)

Cipressenboom wordt door de Grieken..., door de Latijnen Cupressus, Italiaans Cipresso, Frans Cypres, Spaans Cypresso arbor. Het wordt zo genoemd, omdat het tegelijkertijd takken en fruit brengt. Het wordt ook Charita genoemd omdat het lief en aangenaam is. Het is hier niet nodig om de fabel van de zoon van Telphi Cyparisso te vertellen en waarom deze boom was gewijd aan verdriet onder de Ouden. Er zijn er twee van zijn geslacht, het mannetje en het vrouwtje. Groeit graag op vochtige en schaduwrijke plaatsen, wordt groot, heeft een lange en ronde stam. De bladeren zijn als die van een dennenboom, maar dan dikker en bitterder en ze steken niet zo erg. Het is altijd groen en ruikt sterk. Een klein dun zaadje groeit in zijn noten, bijna als de vrucht van de lork, die eruit valt als de noot opengaat. De materie is dun, los en mager. Het is behoorlijk vruchtbaar; omdat het drie keer per jaar vrucht draagt, namelijk in de januari, mei en herfstmaanden. Zijn hout is eeuwig en wormen zullen het niet opeten omdat het bitter is. Daarom duurzaam en gelijk van dit hout als het ware eeuwige durende werken gemaakt. De vruchten of noten worden Coni genoemd, vandaar dat Vergilius het Coniferas Cyprarissos noemt. De apothekers noemen ze Nuces Cypressi en Plinius, in het Duits cipresnoten. Deze noten komen uit Itali waar ze groeien en uit het warme deel van Frankrijk. In Duitsland groeit het niet vanzelf. Er is ook een algemeen kruid dat cipres wordt genoemd waarvan hierna onder de kruiden zal worden gezegd.

Natuur of samengesteldheid.

De cipressenboom, zegt Dioscorides, trekt tezamen en koelt.

Kracht en werking.

De noten van Cipressen zijn sterker van aard dan de bladeren. De bladeren gestampt in azijn en op de wonden gelegd eet het vuile vlees er uit en reinigt ze. Zo gedronken benemen ze het druppelend plassen. De noten van cipressen moeten daarom vers worden gestampt en in wijn worden gedaan, het drinken van dergelijke wijn stopt het spugen van bloed. De noten worden gestampt, vermengd met vijgen en tot deeg gemaakt, beneemt de wolf en het vlees zo in de neus groeit, wordt eroverheen gelegd als een pleister. Een pleister gemaakt van de bladeren en noten is goed voor degenen die in het lichaam gebroken zijn om erop aan te brengen. [75]. De noten die in de wijn worden gedaan en ervan wordt gedronken verdrijft het kuchten en oude hoest. Met azijn gestampt verzacht het de hevige kiespijn. Het drinken van de bladeren met wijn is goed voor degenen die zonder hun wil urine ontgaat; evenals degenen die in grote nood plassen en druppel voor druppel. De bast wordt gestampt en dat poeder met kruidvlier ingenomen drijft de steen uit de lendenen en blaas.

Wachholderbaum, Juniperus, Cap. 25.

Wachholderbaum oder Krametsbaum heißt auf Griechisch..., auf Lateinisch Juniperus, Ital. Girepro. Gall. Des genefure. Hisp. Enebro. Man nennet ihn aber Krametsbaum, weil die Krammetsvgel sich von seinen Beerlein ernhren.

Juniperus aber wird er genannt, wie etliche wollen, quod juniors & novellos fructus pariat. Denn er allein unter den Baumen seine Frucht fast bis in das zweyte Jahr tragt, welche auch nicht zeitigen, wenn schon neue wachsen. Seiner Geschlecht werden bey dem Dioscorides zweyerley erzahlt, nemlich, das grosse und das kleine, haben beyde stachlichte schmale Blatter, welche allezeit grünen.

Das kleine Geschlecht ist niedrig, flattert mit seinen Aesten aus der Erde, mit kleinen Beerlein, welche erstlich grun sind, und das andere Jahr erst zeitigen, und schwarz werden. Die Wurzeln flattern auch auf dem Erdreich umher. Die Rinde ist rissig und gespalten, loset sich an den Wurzeln ab, gleichwie an den Weinreben. Der Geruch der Rinden ist ganz lieblich, und für die beschmeisste Luft angezundet, vor allen andern sehr bequem. Aus der Rinde schwitzet Sommerszeit ein Saft, welcher wie ein Gummi hart wird, und heißt bey den Lateinern Vernix, bey etlichen, aber unbillig, Sandaracha. Vernix aber wird er genannt, quod rore verno magis concrescat.

Das grssoe Geschlecht wachst in der Grosse anderer Baume aus, ist in allen Dingen groer, wachst gern auf Bergen und an Gestaden, selten aber an gebauten und dergleichen Orten. Die Frucht zeitig auch im andern Herbst, wie das erste Geslecht.

Natur oder Complexion.

Der Baum ist warm und trocken im drittem Grad, die Frucht aber im ersten Grad. Warmet zum Theil, und zeucht zusammen, ist derhalben dem Magen gut. Das Gummi, so aus den Stauden schwitzet, und Vernix genennet wird, ist warm und trocken im andern Grad.

Kraft und Wirkung.

Die Frucht des Baums ist fast lieblich im Munde zu halten, und treibet die bse Luft aus.

Wachholderbeere befrdern den Harn.

Der Rauch vertreibt das Schlangengift. Sind gut für den Husten, Blähen und Grimmen, starken das Glieder, setzen und lindern alle Geschwulst.

Wachholderfrucht verzehret die bse Feuchtigkeit im Menschen, wie die genutzt werden.

Wachholderholz reiniget die böse Luft, angezündet, und Rauch damit gemacht.

Wachholderbeer in Wein gesotten, vertreibt den kalten Seich und das Lendenwehe.[76]

Wachholderholz.

Das Oel vom Wachholderholz dienet wohl bey Lahmung, welche von Kalte entspringt, das mache also: Nimm zween irdene Hafen, die verglasurt sind, setze die bereinander, den obersten Hafen flle mit Wachholderholz, dass klein geschnittene sey, zwischen den zweyen Hafen soll ein lochericht Blech seyn , dass also das Holz nicht in den untersten Hafen falle; diese zween Hafen sollen wohl vermacht werden, dass kein Rauch daraus komme, setze sie ins Erdreich, lasse den obersten nicht gar in der Erde stehen, mache um den obersten ein Kohlfeuer herum, und wenn das Holz inwendig erhitzet, so fleusst Oel aus dem obersten Hafen in den untersten.

Dieses Oel ist gut die Gicht im Leib, damit den Ruckgrad geschmiert, hat manchen Menschen geholfen. Ist auch gut denjenigen, so die fallende Sucht haben, den Rucken darmit geschmiert.

Item, fur die Melancholie, das Oel in der Kost genossen. Und benimmt die Darmgicht.

In die Ohren getrufelt, benimmt es die Taubheit.

Dienet fr alle Krankheiten im Leib, so von Kalte entspringen.

Wachholderbeerol.

Weiter pflegt man auch ein sehr ntzliches und ber die maaen kostbares Oel von der Frucht der Wachholder zu bereiten, also: Lasse dieselbigen kraftig und wohl, dieweil sie noch friss sind, zu einem Muss stossen, geuss dann guten Firnenwein in einem Kolbenglas darber, lasse es also eine Zeitlang stehen, dass es sich wohl putreficere, dann ziehe es ab, so wird das Oel emporschwimmen, dasselbige stelle an die Sonne, dass es sich wohl von der Feuchte scheide, und sammle es alle Tage, und brauches; denn es hat alle Kraft und Tugenden, so in diesem Capitel von der Frucht gemeldet worden, ist noch viel kraftiger und lieblicher zu gebrauchen.

Wachholdergummi.

Das Gummi von dem Wachholder, welches man Vernix nennet, mit Weyrauchpulver und Eyerweiss eingenommen, wehret dem Erbrechen. In einem weichen Ey gestossen, und getrunken, ist es gut für die aufstossende Galle im Magen, und die rothe Ruhr. Dasselbige Gummi mit Eyerwei gestossen, und auf die Stirn und an den Schlaf gestrichen, stillet das Bluten der Nase.

Darneben auch den Bauchfluss, mit gestossenen Weyrauch und Eyerweiss auf den Bauch geschmiert. Ein Rauch vom selbigen Gummi gemacht, wehret den Hauptflssen, zertheilet Fisteln, auch die zhe Feuchtigkeit, so sich in dem Magen oder Drmen versammelt hat. Trocknet die schleimichte Fisteln. Wird auch auf die Schrunden der Hande und Fußen geschmiert. Und hat in Summa gleiche Kraft mit dem Succino, in dessen Ermanglin es in doppeltem Gewicht gebraucht wird.

Wachholderwasser.

Der Wachholderdestillirung beste Zeit ist im Anfang des Herbstmonats, die Beere, so schwarzfarb und zeitig sind, gequetscht und gebrannt.

Wachholderwasser, Morgens, Mittags und zu Nachts, jedesmal zwey Loth getrunken, ist sehr gut fürs Griess in Lenden und Blasen, reiniget die Nieren und Blasen, befrdert die monatliche Blume, bringt den Frauen ihre rechte natürliche Zeit, auf zwey Loth getrunken. Treibt aus die todte Geburt, und die Gift, auf vier Loth getrunken. Ist auch gut für die giftigen Thierbisse.

Das Wasser ist bey allen Krankheiten der Glieder, so von Kalte kommen, Morgens, Mittags und Abends darmit gerieben, und allemal von ihm selber trocknen lassen sehr bequem.

Das Wasser macht fast subtil, ffnet und reiniget die unsaubern Geschwüre, dieselbigen darmit gewasschen. [77]

Jeneverbesboom, jeneverbes, Kapittel 25. (Juniperus communis)

Jeneverbesboom of krametsboom heet in het Grieksɮ, Juniperus in het Latijn, Italiaans Girepro. Frans des genefur. Spaans Enebro. Maar het wordt de Krametsboom genoemd omdat de Kramsvogel zich voedt met zijn bessen. Maar het heet Juniperus zoals sommigen willen van quod juniors & novellos fructus pariat. Omdat het alleen onder de bomen zijn vruchten draagt ​​tot bijna in het tweede jaar, dat ook niet rijpen als er reeds nieuwe groeien.

Dioscorides vertelt twee dingen over zijn geslacht, namelijk de grote en de kleine, beide hebben stekelige smalle bladeren die altijd groen zijn.

Het kleine ras is laag en klappert met zijn takken op de aarde met kleine bessen, die eerst groen zijn en pas het volgende jaar rijpen en zwart worden. Ook de wortels fladderen over de grond. De schors is gebarsten en gespleten en pelt af bij de wortels, net als de wijnstokken.

De geur van de schors is zeer lieflijk en tijdens vervuilde lucht aangestoken zeer comfortabel boven alle anderen. In de zomer zweet een sap uit de bast dat hard wordt als een gom en door de Latijnen vernix wordt genoemd en door sommigen, maar onterecht, sandaracha. Maar het heet Vernix, quod rore verno magis concrescat. Dat grote geslacht (Juniperus phoenicea) groeit in de grootte van andere bomen, is groter in alle dingen, groeit graag op bergen en op kusten, maar zelden in bebouwde en dergelijke plaatsen. De vrucht draagt ​​ook in het volgende najaar vruchten, net als het eerste geslecht.

Natuur of samengesteldheid.

De boom is warm en droog in de derde graad, maar de vrucht in de eerste graad. Verwarmt gedeeltelijk en trekt tezamen, is daarom goed voor de maag. De gom die uit de planten komt en vernix wordt genoemd, is warm en droog in de tweede graad.

Kracht en werking.

De vrucht van de boom is vrij lieflijk om in de mond te houden en verdrijft de kwade lucht. Jeneverbessen bevorderen de urine. De rook verdrijft het slangengif. Zijn goed bij hoesten, winderigheid en koliek, versterken de ledematen, zetten en verlichten alle zwellingen. Jeneverbes verteert de slechte vochtigheid in mensen als het wordt gebruikt.

Jeneverbeshout zuivert de boze lucht, ontstoken en rook ermee gemaakt. In wijn gekookte jeneverbessen verdrijft de druppelplas en pijn in de zijde. [76]

Jeneverbes hout.

De olie uit het jeneverbeshout is goed voor verlammingen die ontstaan ​​door de koude, doe dit aldus: Neem twee geglazuurde aarden potten, leg deze op elkaar, vul de bovenste pot met jeneverbeshout dat in kleine stukjes is gesneden, tussen de twee potten moet er een gat zijn vel zijn zodat het hout niet in de laagste pot valt; deze twee potten moeten goed dicht gemaakt worden zodat er geen rook uit komt, stop ze in de grond, laat de bovenste niet helemaal in de grond, maak een kolenvuur rond de bovenste en als het hout van binnen opwarmt zo vloeit de olie van de bovenste pot naar de onderste. Deze olie is goed tegen jicht in het lichaam, daarmee de ruggengraad gesmeerd heeft vele mensen geholpen. Het is ook goed voor degenen die een vallende ziekte hebben en ermee over hun rug wrijven. Item, voor de melancholie, van de olie in het eten doen. En beneemt de darm jicht. Gedropt in de oren neemt het de doofheid weg. Gebruikt voor alle ziekten in het lichaam die voortkomen uit de koude.

Jeneverbes olie.

Verder is het gebruikelijk om van de vrucht van de jeneverbes die uitermate waardevol is een zeer bruikbare olie te bereiden, aldus: Laat die krachtig en goed, terwijl ze nog fris zijn bereiden en tot een moes stampen, giet dan firnewein in een glazen kolf, laat het een tijdje staan ​​zodat het kan bederven, trek het er dan af en de olie komt bovendrijven, zet het in de zon zodat het kan scheiden van het vocht en verzamel het elke dag en gebruik het omdat het alle kracht en deugden heeft die in dit hoofdstuk over de vrucht worden beschreven, is het zelfs nog lieflijker te gebruiken.

Jeneverbes gom.

De gom van de jeneverbes, die vernix wordt genoemd, ingenomen met wierookpoeder en het eiwit voorkomt braken. In een zacht ei gestampt en gedronken is het goed voor het oprispen van gal in de maag en rode loop. Dezelfde gom gestampt met eiwit en gewreven op het voorhoofd en in de nek stopt het bloeden uit de neus. Daarnaast de buikvloed met gestampte wierook en eiwit op de maag gesmeerd. Een rook gemaakt van dezelfde gom weert de vloeden van het hoofd, verdeeld de fistels, ook de taaie vochtigheid dat zich in de maag of darmen heeft verzameld. Droogt de slijmachtige fistels. Ook gesmeerd op gebarsten handen en voeten. En heeft in totaal dezelfde kracht als het sap in dit mengsel als het in dubbel gewicht gebruikt wordt.

Jeneverbes water.

De beste tijd voor de jeneverbesdestillatie is in het begin van de herfstmaand, de bes is zo zwart van kleur en rijp, gekneusd en gebrand. Jeneverbeswater, 's morgens, 's middags en 's avonds, twee lood per keer gedronken is zeer goed voor het gruis in lendenen en blazen, reinigt de nieren en blazen, bevordert de maandelijkse bloem, brengt vrouwen hun juiste natuurlijke tijd, gedronken twee lood. Verdrijft de dode geboorte en het gif gedronken bij vier lood. Is ook goed voor de giftige dierenbeten. Het water is erg handig voor alle ziekten van de ledematen die door de koude komen, er 's morgens,' s middags en' s avonds ermee ingewreven en altijd van zichzelf laten drogen. Het water makt bijna subtiel, het opent en reinigt de onreine zweren, die ermee gewassen. [77]

Schaafmulle, Vites, Agnus castus, Cap. 26. Schaafmulle heißt bei den Griechen..., das ist, Castus, oder keusch, dieweil es, wie Galenus schreibt, gegessen, getrunken, oder untergestreuet, die Keuschheit erhalt. Daher auch die Weiber zu Athen, welche ihre Keuschheit wollten rein behalten, mit dieses Baums Blattern ihr Bett bestreueten. Bey den Latinis wird es Vitex. Ital. & Gall. Agno Casto. Hisp. Gatiilio casto genennet. Bey den Apothekern Agnus castus, aus beider Sprachen Unverstand, und gleicher Weise auch auf Deutsch Keuschlamm. Bey dem Dioscoridis Amerina Salex; und bei etlichen Piper agreste. Es sind zwei Geschlechte, nemlich, das grosse und das kleine. Das grosse wachst hoch, wie die Weiden, auch mit der Blattergestalt ihnen gleich, nur dass sie lieblicher riechen, und stets grünen, sind auch zähe. Die Blühte ist weiß purpurfarb. Der Saame in der Gestalt des Pfeffers, und wird diess weisse Schaafmulle genannt.

Das kleine Geschlecht hat mehr Zweige, auch weissere und wollichte Blatter, seine Blumen sind purpurfarb. Diess nennet man die schwarze Schaafmulle. Sie wachsen beide an den Wassern.

Die Volker Cauchi, wird der wohlgelehrte Valerius Cordus schreibt, kochen mit dieses Baumleins Zweigen und Saamen ihr Bier, weil sie keinen Hopfen haben, und dasselbige Bier macht beides schlafen und trunken. Dieselbigen Volker nennen dieses Baumlein Alseim und Borst.

Natur oder Complexion.

Die Natur der Schaafmlle ist, zu erwärmen und zusammen zu ziehen.

Kraft und Wirkung.

Der Saame genutzt, benimmt die Wassersucht, legt die Unkeuschheit. Ist gut wider die sucht, giftige Stiche und Biss der Thier. Wer dieser Blatter unter sich in seine Bettstatt legt, dem vertreibt es alle fleischliche Anfechtung. Ist vielleicht des Strohes, darauf die Barfermonche liegen.

Dieser Beerlein eines Quintleins schwer mit Weingetrunken, zuvor gestossen, treibet den Weibern ihre Krankheit, zertheilt die Winde im Leib, und löschet die Begierde der ehelichen Werke aus.

Für giftiger Thiere Bisse soll man diese Frucht gebrauchen; Dessgleichen die Weiber, so viel saugen; denn es mehret ihnen die Milch.

Es bekommt auch wohl den Milz- und Lebersuchtigen, so sich vor der Wassersucht besorgen. Zu viel gebraucht, schwächet es das Haupt, und macht schlafen.

Das Laub zerknirscht, den Saft heraus gedruckt, damit gesalbet, heilet die Spinnenstiche.

Das Laub in Wein gesotten, mit Honig vermischt, und den Mund damit gewaschen, heilet Mund-und Zahngeschwre.

Mit Wasser gesotten, und damit gewaschen, heilet es alle Risse und Schrunden an dem Hintern, sonderlich den Weibern, so etwan an heimlichen Orten entzundt werden; denen soll man ein Fomentum oder Bähung aus dem Laub machen, und sie darber setzen.

Es schreibet Dioscorides, dass, wer diesen Baums Zweige in der Hand habe, der sey sicher vor den Wolfen. [78]

Kuisheidsboom, Vites, Agnus castus, Cap. 26. (Vitex agnus-castus)

Schapenafval wordt door de Grieken..., dat wil zeggen Castus of kuis genoemd, omdat het, zoals Galenus schrijft, wordt gegeten, gedronken of eronder uitgestrooid waardoor de kuisheid bewaard blijft. Vandaar dat de vrouwen in Athene die hun kuisheid rein wilden houden hun bedden bestrooiden met de bladeren van deze boom. Bij de Latijnen wordt het Vitex. Italiaans & Frans Agno Casto. Spaans Gatiilio Casto genoemd. Bij de apothekers Agnus castus, uit onbegrip van beide talen, en eveneens ook in Duitse kuislam. Bij Dioscoridis Amerina Salex en bij verschillende Piper agreste. Er zijn twee geslachten, namelijk de grote en de kleine. De grote wordt groot als de wilg, ook met de vorm van hun bladeren, alleen dat ze zoeter ruiken, altijd groen zijn en ook nog eens taai. De bloem is witpaars van kleur, het zaadje heeft de vorm van peper, dit wordt witte schapenafval genoemd. Het kleinere geslacht heeft meer takken, ook wittere en wollige bladeren, de bloemen zijn paars. Dit wordt de zwarte schapenafval genoemd. Ze groeien allebei aan het water.

De mensen van Cauchi, schrijft de geleerde Valerius Cordus, koken hun bier met de twijgen en zaden van deze kleine boom omdat ze geen hop hebben en dat bier maakt zowel slaperig als dronken. Dezelfde volkeren noemen dit boompje Alseim en Borst.

Natuur of samengesteldheid.

De aard van schapenafval is om te warmen en tezamen te trekken.

Kracht en werking.

De zaden genuttigd beneem de waterziekte en legt de onkuisheid. Is goed tegen de ziekte, giftige steken en beten van dieren. Wie dit blad onder zijn bed legt, het verdrijft alle vleselijke verleiding. Is misschien wel het strootje waarop de barrevoets monniken liggen. Deze bes een drachme zwaar gedronken van wijn, tevoren gestampt, drijft van de vrouwen hun ziekte, verdeelt de wind in lijf en dooft de lust van echtelijke werken. Deze vrucht moet worden gebruikt voor de beten van giftige beesten; Evenzo vrouwen zo veel zuigen; want het verhoogt hun melk. Het bekomt ook de milt- en leverzieken zo zich bezorgen over waterzucht. Te veel gebruikt, verzwakt het hoofd en veroorzaakt slaap. De bladeren verpletterd, het sap eruit geperst, ermee gezalfd, geneest de spinnensteken. De bladeren gekookt in wijn, gemengd met honing en de mond ermee gewassen geneest zweren in de mond en tanden. Gekookt met water en ermee gewassen geneest het alle scheuren en scheuren op de billen, vooral bij vrouwen als die op heimelijke plaatsen ontstoken waren, die zal men een fomentum of stoombad van de bladeren maken en ze daarop zetten. Dioscorides schrijft dat wie de takken van deze boom in zijn handen houdt, veilig is voor de wolven. [78]

Weiden, Salix, Cap. 27.

Weiden oder Felbinger heit bey den Griechenɬ bey den Lateinern Salix, Ital. Salice, Gall. Saulx, Hisp. Salze. Plinius, Theophrastus und Columella machen seiner Geschlechte dreyerley. Der erste hat eine braunrothe Rinde, welches Bandweiden und rothe Weiden genannt wird, und heißt bey dem Theophrasto Salix nigra, aut Punicea, bey dem Plinius Viminalis, bey den Columella Sabina & Amerina, und diess ist das beste Geschlecht der Weiden. Das andere Geschlecht nennet man gelbe Weiden und Bachweiden, Theophrastus nennet sie Candidam, Plinius Vitellinam, Columella aber Graecam. Diese Weide hat eine bleichgelbe Rinde. Das dritte nennet man Buchweiden und weisse Weiden, weil sie leicht brechen, und nicht zu heften tauglich sind. Das vierte die aschenfarbe Seilweiden oder Sellen, welche man zu den Zaunen gebraucht, dieselbigen damit zu flechten. Der Weidenbaum ist gantz fruchtbar, und vergehet nicht bald, ob er schon gar alt und ausgeholt, oder verfault ist; wachst gern an Feuchten Orten, und wird im Mayen gepflanzt.

Natur oder Complexion.

Der Weiden Natur ist zu trocknen, und dick zu machen, auch zum Theil zusammen zuziehen, sonderlich, sonderlich aber thun solches die Blatter und Rinde.

Kraft und Wirkung.

Weidenlaub und Rinde in Wein gesotten und getrunken, stellet das Darmgicht und blutspeyen.

Die Rinden gebrannt und gepulvert, mit Essig gemischt, dienen zu den Wunden, so zu trocknen sind; darum soll man dass darauf streichen, und mit einem Tüchlein darüber legen.

Die Blatter gestossen, und mit Pfefferkörnern gemischt, vertreiben das Darmgicht, mit dem gebrannten Wasser eingenommen.

Weidenlaub gesotten, darber formentirt oder gebhet, stillet die Schmerzen des Podagra.

Weidenlaub mit Essig getrunken, stopfet die blutende Nasen oder Wunden, dessgeleichen auch darum gestrichen. Weidenasche ist gut den feuchten Schaden.

Wer grosse hitze hatte, der nehme Weidenblatter, streue die um sich, sie khlen sehr in heisser Zeit.

Weidensaft mit Wegbreitwasser vermischt, ist gut für den rothen Stuhlgang getrunken.

Das laub von den Schosslein der weissen Weiden, so erst in Mayen sind ausgeschlagen, abgestreift, und mitten im Mayen gebrannt. Diess Wasser Morgens und Abend jedes 4 Loth getrunken, ist auch gut fr den Stein und Grimmen, treibet den Harn. Ist gut für Würmer in Leib und Bauch. Die Augen damit gewaschen, benimmt die Rothe, [79] und macht sie schn, dienet wider das wilde Feuer, heilet auch die Fisteln, mit Tüchern darüber gelegt. Das Wasser getrunken, treibet die todte Geburt aus.

Weidenblutwasser ist gut zum Gesicht, heilet den Grind auf dem Haupt, machet das Haar schön und hübsch, mit darinn genetzter Borste gestrebt, und von ihm selbst trocknen lassen. Von anderm und mehrerm Gebrauch der Weide und Felbinger, wie auch vom Buchsbaum, wei jederman zu singen und zu sagen.

Wilgen, Salix, kapittel. (Salix)

Wilgen of Felbinger wordt door de Grieken..., door de Latijnen Salix, Italiaans Salice, Frans Saulx, Spaans Salze. Plinius, Theophrastus en Columella maken drie geslachten. De eerste heeft een bruinrode bast, die bandwilgen en rode wilgen wordt genoemd, en wordt genoemd door Theophrastus Salix nigra, uit Punicea, door Plinius Viminalis, (Salix viminalis) door Columella Sabina & Amerina, en dit is het beste geslacht van wilgen. Het andere geslacht wordt gele wilgen en beekwilgen genoemd, Theophrastus noemt ze Candidam, Plinius Vitellinam, (Salix alba’Vitellina‘) maar Columella Graecam. Deze wilg heeft een lichtgele bast. De derde wordt boekwilg en witte wilg (Salix alba) genoemd omdat ze gemakkelijk breken en niet aan elkaar kunnen worden gezet. De vierde, de askleurige zeilwilgen of sellen, (Salix caprea), die worden gebruikt om hekken te maken, om er mee te vlechten. De wilg is zeer vruchtbaar en verdort niet snel, of hij nu al oud en gerafeld of verrot is; groeit graag op vochtige plaatsen en wordt aangeplant in mei.

Natuur of samengesteldheid.

De aard van wilgen is te drogen en dik te maken, ook voor een deel tezamen te trekken, maar vooral de bladeren en bast doen dit.

Kracht en werking.

Loof van wilg en bast in wijn gekookt en gedronken stilt de darmjicht en bloedspuwen. De bast gebrand en verpulverd en met azijn gemengd dient tot wonden te drogen zo die droog zijn; daarom moet men het erop strijken en met een doek overheen leggen. De bladeren, geplet en vermengd met peperkorrels, verdrijven de darmjicht, ingenomen met het gebrande water. Gekookte wilgenbladeren, gevormd of erover gebaad kalmeert de pijn van podagra. Wilgenbladeren gedronken met azijn stoppen de bloedende neuzen of wonden, dat ook eromheen gestreken. Wilgenas is goed tegen vochtige schade. Die grote hitte heeft die neemt wilgenbladeren en ze eromheen strooien, ze zijn erg verkoelend als het heet is. Wilgensap gemengd met Weegbree water is goed te drinken voor de rode ontlasting. De bladeren van de stengels van de witte wilgen, zo net in mei zijn uitgelopen afgehaald en midden in mei gebrand. Dit water elke ochtend en avond 4 lood gedronken is ook goed voor de steen en koliek, drijft ook de urine. Is goed voor wormen in lichaam en maag. De ogen ermee gewassen beneemt de roodheid [79] en maakt ze mooi, dient tegen koliek, wilde vuur, heelt ook de fistels, met doeken eroverheen gelegd. Het drinken van het water drijft een dode geboorte uit. Water van wilgenbloemen is goed voor het gezicht, geneest de schurft op het hoofd, maakt het haar blond en mooi, met daarin genatte borstel gestreken en van zichzelf laten droog worden. Iedereen kan zingen en iets zeggen over andere en meer toepassingen van wilg en felbinger, evenals van Buxus.

Bellen, Pappelbaum, Populus alba, Cap. 28.

Bellen, oder Pappelbaum, item weiß Albeerbaum, weis Popelweiden, und Sarbaum, wird auf Griechisch... auf Latein Populus alba genannt. Ital. Albero, Pioppo blanco. Gall. Triambula. Hisp. Alamo blanco. Wachst gern an wasserichten und feuchten Orten. Sein Stamm ist hoch und stark, die Rinde glatt und dick. Die Blätter zittern (daher er auch bey den Gallis Trambula, quasi Trembula genennet wird) und sind erstlich rund, zuletzt werden sie aber eckicht, von unterlauf grün, oben wei und wollicht. Erstlich bringet er seine graue Zapflein oder Getreyd, welche ohne Frucht abfallen. Aus den Tropfen, so da auf den Blattern oder Bellen sind, sollen die Bienen ihren Vorstoß oder Bett bereiten. Aus seinen Knöpfen oder Zapflein wird eine Salbe gemacht, bey den Apothekern Unguentum Populeonis genennt, wenn diese Knopflein am volkommensten daran erscheinen, und auch ein Harz aus dem Baum schwitzet. Er wachst gern bey den Weinstocken. Sein Holz angezundet, giebt viel Rauch von sich.

Natur oder Complexion.

Weisz Pappelbaum ist mittelmassiger Complexion, nemlich feucht und trocken, doch mehr kalt, als warm. Seine Frucht aber oder Zapflein sind mehr zu der Warme geneigt.

Kraft und Wirkung.

Dieses Baums Rinde, Wurzeln und Blatter sind zu vielen Dingen gut. Wer von der Wurzel trinkt, ist acht Tage vor dem Grimmen und Kaltseich sicher.

Von dieser Blatter Sprossen, wenn sie erst Herfr kommen, macht man eine Salbe zu vielen Sachen, Unguentum Populeon genannt, die auf den Nabel geschmiert, macht schwitzen. Mache es also: Nimm dieses Baums Augen ein Pfund, Magsaamenblatter, Hauswurzblatter, Knabenkraut, Nachtschatten, Bilsenblatter, Lattichblatter, jedes ein Loth, stosse und siede es alles in Wein bers. halb Theil ein, dann so streiche es durch ein Tuch, wie einen Pfeffer, mische ungesalzenen Reinbergerspeck, so viel du willt, beym Feuer darunter, so ist es eine Salbe.

Die Mittelrinden von Bellen in Wasser gelegt, und über die gebrannte Glieder gelegt, heilet dieselbigen ohne Narben und Schmerzen. [80]

Bellen, populier, Populus alba, kapittel 28 (Populus alba)

Bellen of populier, item witte abeelboom, witte populierwilg en Sarbaum, wordt in het Grieks genoemd..., in het Latijn Populus alba. Italiaans Albero, Pioppo blanco. Frans Triambula. Spaans Alamo blanco. Groeit graag op waterrijke en vochtige plaatsen. De stam is lang en sterk, de schors glad en dik. De bladeren trillen (daardoor wordt het bij de Fransen Trambula ook wel quasi Trembula genoemd) en zijn aanvankelijk rond, maar worden uiteindelijk hoekig, onder groen, boven wit en wollig. Eerst brengt het zijn grijze katjes korrels die zonder vrucht wegvallen. Uit de druppels zo daar op de bladeren of katjes zijn moeten de bijen hun hun voorbereiding of bed. Een zalf wordt gemaakt van de knopen of kegels die apothekers unguentum populeonis noemen, wanneer deze knopen er het meest perfect uitzien en er ook een hars uit de boom komt. Het groeit graag tussen de wijnstokken. Wanneer het wordt aangestoken geeft het hout veel rook af.

Natuur of samengesteldheid.

De witte populier heeft een middelmatige samengesteldheid, namelijk vochtig en droog, maar meer koud dan warm. Maar zijn vrucht of kegels zijn meer geneigd tot de hitte.

Kracht en werking.

De schors, wortels en bladeren van deze boom zijn goed voor veel dingen. Iedereen die van de wortel drinkt is acht dagen veilig voor het koliek en druppelplas. Van deze bladspruiten, als ze voor het eerst uit komen, maak je voor veel dingen een zalf, Unguentum Populioen genaamd, die op de navel wordt gesmeerd en je doet zweten. Maak het als volgt: neem een ​​pond van de ogen van deze boom, papaver bladeren, huislook bladeren, hemelsleutel,, nachtschade, bilzekruidbladeren, slabladeren, elk een lood, plet en kook ze allemaal in wijn voor een half deel in, wrijf het dan door een doek als peper, meng zoveel ongezouten Reinberger spek zoveel als je wilt eronder bij het vuur, zo is het een zalf. De middelste bast van bellen die in water worden gelegd en over de verbrande ledematen worden geplaatst, genezen die zonder littekens of pijn. [80]

Aspen, Populus nigra, Cap. 29.

Aspen oder Pappelweiden, wird bey den Griechen.. bey den Lateinern Populus nigra. Ital. Oppo, Piopponero. Gall, du tremble peuplier, und Hisp. Alamo nigrilbo genannt. Hat nicht viel Unterschied vom vorbeschriebenen Pappelbaum, nur, dass er grösser und glatter ist. Die Blätter sind schmaler als des Pappelbaums, unten grün, auswendig aschenfarb, zittern auch ohne Unterlass, wie der Bellen Blatter. Die Rinde ist rauher und schieferichter. Es haben beyde Geschlechter wollichte Zaseln, welche gleich wie an den Haselbaumen hinweg fliehen. Das Holz ist auch bey beyden gleich wei. Er wachst auch gern an Wassern. Sein Gummi, so bey den Wassern Eridano aus dem Aspenbaum ins Wasser tropffelt, soll in den Agstein, Succinum genannt, verwandelt werden, darvon unter dem Agtstein an seinem Ort ist angezeigt.

Theophrastus macht noch ein drittes Geschlecht des Pappelbaums, welches er Alpinam nennet, etliche aber Tybicam, welches groß werde mit den andern, hat eine Rinde wie der wilde Birnbaum, rauhe weisse Aeste, Epheublatter, grun-; schwartz an einer Seite rund, an der andern eckicht, mit langen schmalen Stielen, die Blatter sind auf beyden Seiten fast einerley Farbe.

Natur oder Complexion.

Aspen ist warm und trocken. Sein Holz wird zu köstlichen Bettladen und Tischen, um seiner vielfaltigen Masern und Wasserstrmen willen, sehr gebraucht.

Kraft und Wirkung.

Es schreibet Dioscorides, wer Aspengerten in der Hand trage, der empfinde keine Müdigkeit im Gehen, oder Arbeiten der Hände, oder an Fussen; wird vielleicht besser seyn, wenn es in die Schuhe geleget wird. Seine Blatter mit Essig aufgelegt, sind gut den podagrischen Gliedern.

Der Saft, so aus den hohlen Aspen fleusst, vertreibet die Warzen und Zittermahler.

Die Rinden von Aspen und Pappelbaum klein geschnitten, und in die gedüngte Furche gestreuet, soll jhrlich Essschwamme bringen, sagt Dioscorides.

Das Gummi des Aspenbaums, welches etliche Succinum nennen, gestossen, und eingenommen, stopfet den Bauchfluss.

Esp, Populus nigra, kapittel. 29 (Populus nigra)

Esp of populierwilg wordt door de Grieken..., door de Latijnen Populus nigra genoemd. Italiaans Oppo, Piopponero. Frans du tremble peuplier en Spaans Alamo nigrilbo genoemd. Verschilt niet veel van de hierboven beschreven populier, alleen is het groter en gladder. De bladeren zijn smaller dan de populier, groen aan de onderkant, askleurig aan de buitenkant en trillen onophoudelijk zoals de abeel bladeren. De schors is ruwer en schuiner. Beide geslachten hebben wollige vezels die net zoals aan de hazelaars wegvliegen. Het hout is ook op beide gelijk wit. Het groeit ook graag bij het water. De gom die van de esp in het water van de Eridanus water druppelt zou worden omgevormd tot de barnsteen, Succinum genaamd, waarvan bij de barnsteen op zijn plaats wordt aangegeven. Theophrastus maakt een derde geslacht van de populierboom die hij Alpinam noemt, maar sommige Tybicam, die hoog groeit met de andere, heeft een bast als de wilde perenboom, ruwe witte takken, klimopbladeren, groenzwarte en rond aan n kant, aan de andere hoekig, met lange smalle stelen, de bladeren zijn aan beide zijden bijna dezelfde kleur.

Natuur of samengesteldheid.

Esp is warm en droog. Het hout wordt veel gebruikt voor kostbare ledikanten en tafels vanwege de gevarieerde aderen en waterstromen.

Kracht en werking.

Dioscorides schrijft dat wie een esp zweep in zijn hand draagt geen vermoeidheid voelt bij het lopen of bij het werken met zijn handen of voeten; misschien zal het beter zijn als het in de schoenen gelegd wordt. De bladeren, aangebracht met azijn, zijn goed voor de podagrische ledematen. Het sap dat uit de holle espen stroomt verdrijft de wratten en littekens. Dioscorides zegt dat de bast van de esp- en populierboom in kleine stukjes gesneden en verspreid in de mestgroef elk jaar eetbare paddenstoelen produceert. De gom van de esp boom, die sommigen succinum noemen, gestampt en ingenomen stopt de buikvloed.

Erlen, Alnus, Cap. 30. Der Erlenbaum, oder Ellerbaum, heißt auf Griechisch.., auf Lateinisch Alnus. Ital. Alno, gall. Alnus. Ist ein unfruchtbarer Baum, mit einem starken Stamm, das Holz und Mark ist weich. Die Blatter vergleichen sich des Birrnbaums Blattern, sind aber grsser und steiffer, etwas rund, die Rinde ist schieferig, auswendig wei, inwendig roth, welche die Lederbereiter zum Lederfarben brauchen, bringt keine Frucht, ob er wohl blhet. Die Wurzel flattert auf der Erde, nicht grsser, als am Lorbeerbaum. Er wächst gern an feuchten Orten und Gestaden, wird zu Schiffen und Fundamenten der Hauser an wasserichten Orten gebraucht. Die Mader machen auch die Wasserkamffe zu ihren Wetzsteinen aus diessem Holz.

Es schreiben die Poeten, es seyen die Erlen Schwestern des Phaethontis gewesen, welche wegen grosser Traurigkeit, so sie um ihrn Bruder trugen, in solchen Baum verwandelt worden; daher sagt Virgilius; Tum Phaetondiadas musco circumdat amari. Corticis, atque solo proceras erigit Alnos.

Natur oder Complexion. Erlenbaum ist sehr warm und trocken, hat wenig Kalte und Feuchtigkeit. Daher auch sein Holz im Erdreich und Wasser lang, und gleichsam ewig wahret.

Kraft und Wirkung.

Erlen hat ein dick, grob, zhe und klebricht Blatt, ist gut bey Geschwlsten und aufgelaufenen Beulen, mit heissem Wasser aufgelegt, ist eine gewisse Kunst.

Sommerszeit streuet man das Laub die Schlafkammern, daran bleiben die Flohe hangen.

Das grne Laub ist ausserlich gut zu hitzigen Schaden. Also grn in die Schuhe gelegt, und darauf gegangen, zeucht es die Schmerzen, Hitze und Mdigkeit der Fue heraus.

Erlenrinden brauchen die Färber in der schwarzen Farbe. Dieselbige Rinde und alt Eisen legen die Schuster in Wasser, nach etlichen Tagen wird es schwarz wie Dinten.

Els, Alnus, kapittel 30. (Alnus glutinosa).

De elzenboom, of ellerboom, heet in het Grieks..., in het Latijn Alnus. Italiaans Alno, Frans Alnus. Is een onvruchtbare boom met een sterke stam, het hout en het merg zijn week. De bladeren lijken op de bladeren van de perenboom, maar zijn groter en stugger, wat rond, de bast is scheefachtig, wit van buiten, rood van binnen, die de leermakers gebruiken om leer te verven, maar het draagt ​​geen vrucht ook al bloeit het. De wortel fladdert op de aarde, niet groter dan de laurierboom. Het groeit graag op vochtige plaatsen en oevers, wordt gebruikt voor schepen en huisfunderingen op waterrijke plaatsen. Uit dit hout laten de maaiers waterkammen maken voor hun wetstenen. De dichters schrijven dat het de elzenzusters van Phaeton waren die vanwege grote droefheid zo ze tot hun broer droegen in zo'n boom werden veranderd; vandaar dat Vergilius zegt; Tum Phaetondiadas musco circumdat amari. Corticis, atque solo proceras erigit Alnos.

Natuur of samengesteldheid.

Els is erg warm en droog, heeft weinig koude en vochtigheid. Daarom ook zijn hout in de aarde en het water lang en als het ware voor altijd goed blijft.

Kracht en werking.

Els heeft een dik, grof, taai en plakkerig blad, is goed bij zwellingen en uitgelopen bulten, aanbrengen met heet water is een zekere kunst. In de zomer strooit men de bladeren in de slaapvertrekken en de vlooien klampen zich eraan vast. Het groene blad is uitwendig goed tegen hete schaden. Dat groene loof in de schoenen gelegd en daarop gegaan trekt het de pijn, hitte en vermoeidheid van de voeten naar buiten. De ververs hebben elzenschors nodig voor de zwarte kleur. De schoenlappers zetten dezelfde bast en oud ijzer in water, na een paar dagen wordt het zwart als inkt.

Rustholz, Ulmenbaum, Cap. 31.

Das Rustholz, oder Ulmenbaum, auf Lateinisch Ulmus bey den Griechen.., wir auch Lindbast gegenannt, und Yssenholz. Ital. Olmo. Gall. & Hisp. Ulmo. Theophrastus macht sein zwey Geschlechte, deren eines auf den Bergen wachst, und von ihm Oriptelea genennet wird, das andere auf dem Felde. Columella macht auch zwey Geschlechter eines Baums. Das eine nennet er Gallicam, das andere Vernaculam. Plinius erzählet vier Geschlechte, das erste auf den Bergen, welches er Montanam, das andere auf dem Felde, Campestrem nennet, heisst auf deutsch Feldrster, und tragt Frucht. Das dritte wachst sehr gross, und wird Attina genannt. Das vierte ist ein wild Geschlecht.

Es wachst der Ulmenbaum gern an wasserichten Orten und kreucht in dem Merzen mit den ersten Baumen Herfur. Wird hoch, hat unzerspaltene Blatter, gar wenig gekrauset, rauh und langer, dann an dem Birnbaum, der Saame wachst gleich wie ein Traublein an einander. [82]

An den Blättern wachst ein Gummi, und ein Thierlein, welches man Cnipes nennet.

Das Holz ist gelb, stark, adericht und ungestalt, welches nichts anders, dann einen Maser hat.

Es wird sein Holz um des Masers willen zu den kstlichen Thren, Pressen, Keltern, zu Wagen, und dergleichen vesten Werken gebraucht.

Natur oder Complexion.

Die Blatter, Rinden und Zweige haben eine zusammenziehende Natur, und heften die Wunden, wie Galenus schreibt.

Natur, Kraft und Wirkung.

Ulmenbaumenblatter, Rinde und Zweige sind von zusammenziehender Kraft. Die Blatter gestossen, und mit Essig angestrichen, heilen den unsaubern Grind, heilen und ziehen die Wunden zusammen, fürnemlich auch die Rinde, mit Wein oder mit Wasser getrunken, reiniget die zhe phlegmatische Feuchtigkeiten.

Das Holz, Laub, Rinde oder Wurzel in Wasser gesotten, und darinnen die brhe gebhet, machet es dieselbige wieder zusammen wachsen. Die Feuchtigkeit, so in den Knopflein des Ulmenbaums, wenn die Blatter erstlich hervorsprossen, gefunden wird, angestrichen, macht ein schon und lauter Angesicht. Das Laub dieses Baums, wenn es noch jung und zart ist, mag auch zur Speise gebraucht werden.

Roesthout, iep, kapittel. 31. (Ulmus minor en Ulmus glabra als bergiep)

Het roesthout of iep, in het Latijn Ulmus bij de Grieken.., ook wel lindebast genoemd, en IJzerhout. Italiaans Olmo. Frans & Spaans Ulmo. Theophrastus maakt er twee geslachten van waarvan er n op de bergen groeit en door hem Oriptelea wordt genoemd, de andere in het veld. Columella maakt ook twee geslachten van een boom. Hij noemt de ene Gallicam, de andere Vernaculam. Plinius vertelt vier generaties, de eerste op de bergen, die hij Montanam noemt, de andere op het veld, Campestrem, wat in het Duits veldroest betekent en draagt ​​vrucht. De derde wordt erg groot en wordt Attina genoemd. De vierde is een wild geslacht.

De iep groeit graag op waterrijke plekken en komt met de eerste bomen in maart voort. Groeit hoog, heeft ongespleten bladeren, heel weinig gekruld, ruw en langer dan aan de perenboom. het zaad groeit als een tros druiven aan elkaar. [82] Er groeit een gom op de bladeren en een klein dier genaamd Cnipes. Het hout is geel, sterk, geaderd en misvormd, dat niets anders heeft dan een nerf. Het hout wordt gebruikt omwille van de nerven voor de waardevolle deuren, persen, wijnpersen, voor wagens en soortgelijke vaste werken.

Natuur of samengesteldheid.

De bladeren, schors en twijgen hebben een samentrekkend kracht en hechten de wonden, zoals Galenus schrijft.

Natuur, kracht en werking.

Iepenbladeren, schors en twijgen hebben een tezamen trekkende kracht. De bladeren gestampt en ingewreven met azijn genezen de onreine schurft, helen en trekken de wonden samen, voornamelijk ook de bast, gedronken met wijn of met water, reinigt de taaie flegmatische vochtigheid. Door het hout, de bladeren, de bast of de wortel in water te koken en de bouillon erin te koken lat het die weer aan elkaar groeien. De vochtigheid die wordt aangetroffen in de knoppen van de iepenboom wanneer de bladeren voor het eerst ontkiemen, aangestreken maakt een gezicht mooi en helder. Het blad van deze boom kan, als het jong en zacht is, ook als voedsel worden gebruikt.

Mandelbaum, Amygdalus, Cap. 32.

Mandelbaum heißt bey den Griechen..., bey den Lateinern Amygdalus, nemlich, weil er unter den grnen Schalen viel geschrefte Röslein, welche die Griechen Amychas nennen, erzeuget. Ital. Mandole, Gall. Des Mandolas. Hisp. Almendras. Die Frucht heit Mandeln und Mandelkern, und auf Lateinisch Amygdalum und Amygdala. Cato nennet sie Nuces Thasias, beyde den Baum und die Frucht. Seines Geschlechts sind zweyerley. Denn etliche tragen se, etliche bittere Mandeln. Haben eine einzige grosse lange Wurzel, der Stamm ist hoch, mit vielen Aesten ausgebreitet, die Blatter sind, gleich den Weiden, lang. Die Blume weiß und blattericht, der Baum voll feisstes Safts, und wenn er geritzt wird, schwitzt aus ihm ein Saft, welcher als bald in ein Gummi verhrtet. Es wird aber solches Gummi nicht gebraucht.

Die Nuss ist erstlich auswendig mit einer grünen weichen Schaale umgeben, unter welcher eine harte holzerne Schaale ist, in welcher der Kern in einem Hautlein verschlossen liegt.

Er wachst gern unter warmem Himmel; und wird von seinen Zweigen, Sporsslein und Kernen gepflanzt.

Ehe aber der Kern gepflanzet wird, soll er einen Tag zuvor in weichem Mist geweicht werden. Etliche aber lassen ihn eine Nacht lang in Honigwasser weichen, und nicht langer, dass der Honig das Keimlein nicht abbeise. Die Spitze aber wird stracks in das Erdreich gesteckt, also, das holzichte Theil uber sich gehe. Wenn mans aber von den Reiszlein [ 83] pflanzen will, so soll man dieselbigen mitten aus dem Baum auserlesen. Wird im Herbst bis in den Winter am allerbesten gepflanzt.

Im Frühling bekleibet er schwerlicher. Wenn der Mandelbaum nicht sehr fruchtbar ist, so soll man ihn durchbohren, einen Stein daran keulen, und die Rinde wieder lassen darber wachsen.

Natur oder Complexion.

Die Mandel sind warmer Natur, doch die bittere mehr, um ihrer olichten Substanz willen.

Es schreibet Diocles, dass sie gute Nahrung geben, dem Magen wohl bekommen. Die frische Mandeln sind aber unschädlicher, als die gedorrten; dergleichen die eingeweichte besser, dann die keine Feuchtigkeit gefühlte haben. Die gekochten sind auch besser, dann die rohen. Diphilus schreibt, dass sie subtil machen, den Harn befordern, und den Bauch weichen, aber wenig Nahrung geben.

Das Gummi, welches aus dem Baum heraus fleusst, hat eine stopfende Natur.

Das Oel aber von den bittern Mandeln ist ein wenig und massig warm. Seine Natur ist, zertheilen und auflösen.

Das Oel aber, so von den bittern Mandeln ausgedruckt wird, öffnet mehr, treibet den Harn und der Frauenzeit, und zerbricht den Stein der Nieren und Blasen.

Kraft und Wirkung.

Etliche machen aus den Mandeln Zucker und Kraftmehl, ein sonderliches Gebackenes zur Wollust, welches man Marcipan nennet.

Die süssen Mandeln haben nicht so viel Kraft in ihnen, als die bittern, sind hitsiger, machen des Menschen Feuchtigkeit subtil, und wohl harnen, reinigen die Brust vom zähen Eiter wunderbar. Susss Mandeln gegessen, mehren die Natur. Verstopfte Brust, Lunge, Leber, Milz, Nieren, werden von Mandelspeisen eröffnet, sie warmen und eröffnen auch alle innerliche Glieder. Und sind demnach die Mandelsupplein den Keuchenden und Hustenden sehr dienlich. Wie gleichfalls auch dem Stein, feuchten Magen, Darmgicht und Stein.

Mandeln gegessen, oder im Mund gehalten, nehmen den Schmerzen des Zahnfleisches hinweg.

Die bittern Mandeln ziehen viel grobe Feuchtigkeiten heraus, und heilen

die Milzgeschware. Der Saft getrocknet, stillet das Lendenwehe. Bittere Mandeln mit Essig und Rosenöl gesotten, und als ein Pflaster aus die Stirn gelegt, benimmt das Hauptwehe. Von bittern Mandeln sterben Fuchse und Katzen.

Gestossene Mandeln mit Rosenl an die Stirn und Schlaf gestrichen, stillen das Hauptwehe, vertreiben die Blatterlein unter dem Angesicht. Mit Wein temperirt, heilen sie alle fliessende Blattern und Schaden des Haupts. Mit Honig aber die Hundsbisse und böse Blattern. Gummi von Mandelbaumen heilet Flechten und Zittermahler. Getrunken mit Wein, stillen sie das Blutspeyen. Bittere Mandelbaumwurzeln in Wein gesotten, angestrichen, vertreiben die Flecken und Masen des Angesichts. Von Mandelholz und Schaalen eine Lauge gemacht, ist starke Aetzung.

Se Mandeln mit kleinen Rosinen und Zucker pflegen allgemach zu laxiren.

Se Mandeln gegessen, machen wohl schlafen und harnen. Mit Menta oder Balsam vermischt, treiben sie den Schmerzen der Lenden, und heilen die Geschwüre der Lunge; davon die Schwindsucht her entspringet.

S Mandell.

Das se Mandell lindert die rauhe Kehle, ist gut der Lunge, den harten und Rauhe trockenen Gliedern, und lieblich in der Speise. Denjenigen, so lange krank gewesen, und den Abnehmenden sehr dienlich, macht feisst, mehret die Natur, stillet den Husten, und hitzigen Harn. Ist gut der Versehrten Blase und Mutter, mit einer Röhre hinein gespritzt.

Bitter Mandell.

Bitter Mandell eröffnet die Verstopfung, und zertheilet die Winde und Dampfe, ist sonderlich gut den Taubschtigen, dessgleichen dem Sausen und Wehethum der Ohren, macht die harten Sennadern lind, vertilget auch die Flecken des Angesischts.

Amandelboom, Amygdalus, kapittel 32. (Prunus amygdalus)

Amandelboom wordt door de Grieken..., door de Latijnen Amygdalus genoemd, namelijk omdat hij onder de groene schillen veel geschilde roosjes voortbrengt die de Grieken Amychas noemen. Itali Mandole, Frans Des Mandolas, Spaans Almendras. De vrucht wordt amandelen en amandelpit genoemd en in het Latijn Amygdalum en Amygdala. Cato noemt ze Nuces Thasias, zowel de boom als de vrucht. Zijn geslacht is van twee soorten. Sommigen hebben zoete, andere bittere amandelen. Hebben een enkele grote lange wortel, de stam is hoog, met veel takken uitgespreid, de bladeren zijn lang als wilgen. De bloem is wit en vol bladeren, de boom zit vol met sappig sap en als eraan gekrabd wordt zweet er een sap uit dat al snel verhardt tot een gom. Maar dergelijke gom wordt niet gebruikt. De noot wordt eerst aan de buitenzijde omgeven door een zachtgroene schil, waaronder een hardhouten schil ligt, waarin de pit in een schil opgesloten ligt. Het groeit graag onder een warme lucht en wordt geplant uit zijn takken, scheuten en zaden. Maar voordat het zaad wordt geplant moet het een dag eerder in zachte mest worden geweekt. Maar sommigen laten het een nacht in honingwater weken en niet langer zodat de honing het kiempje niet afbijt. Maar de punt wordt recht in de grond gestoken, alzo dat het houten deel gaat over zichzelf heen. Maar als men het uit de scheuten wil planten [83], dan moet men ze uit het midden van de boom selecteren. Het beste van alles geplant in de herfst tot de winter. In het voorjaar slaat het slechter aan. Als de amandelboom niet erg vruchtbaar is moet men hem doorboren en er een steen op slaan en de bast er weer overheen laten groeien.

Natuur of samengesteldheid.

De amandelen zijn warm van aard, maar de bittere meer vanwege hun olieachtige substantie. Diocles schrijft dat ze goed eten geven en goed zijn voor de maag. Maar de verse amandelen zijn minder schadelijk dan de gedroogde; net zoals de doorweekte beter zijn dan die geen vocht voelden. De gekookte zijn ook beter dan de rauwe. Diphilus schrijft dat ze subtiel maken, de urine bevorderen en de buik verzachten, maar weinig voeding geven. De gom die uit de boom sijpelt heeft een stoppende werking. Maar de olie van de bittere amandelen is een beetje en matig warm. Zijn aard is om te verdelen en op te lossen. De olie echter zo van de bittere amandelen uitgedrukt opent meer, verdrijft urine en menstruatie en breekt de steen van de nieren en blaas.

Kracht en werking.

Sommigen maken suiker en krachtmeel van de amandelen, een speciaal soort gebakken lekkernij voor het plezier dat marsepein wordt genoemd. De zoete amandelen hebben niet zoveel kracht als de bittere, ze zijn heter, maken de mens subtiel vochtig en laten goed urineren, reinigen de borst van de taaie etter wonderbaarlijk. Het eten van zoete amandelen verhoogt de natuur. Verstopte borst, longen, lever, milt, nieren worden geopend door amandelen te eten, ze warmen op en openen ook alle interne ledematen. En dus zijn de amandelsoepen erg handig voor mensen die kuchen en hoesten. Evenzo ook de steen, vochtige maag, darmjicht en steen. Amandelen die worden gegeten of in de mond worden gehouden nemen de pijn in het tandvlees weg. De bittere amandelen trekken veel grof vocht naar buiten en genezen de miltzweren. Het opgedroogde sap kalmeert de lendenpijn. Bittere amandelen gekookt met azijn en rozenolie en als een pleister op het hoofd aangebracht beneemt de hoofdpijn. Vossen en katten sterven van bittere amandelen. Gemalen amandelen ingewreven op het voorhoofd met rozenolie en slaap kalmeert de hoofdpijn en verdrijven de kleine blaartjes onder het gezicht. Met wijn gemengd genezen ze alle lopende zweren en schade aan het hoofd. Maar met honing de bijten van honden en kwade blaren. Gom van amandelbomen geneest de vlekken en littekens. Gedronken van wijn stillen ze het bloedspuwen. Bittere amandelboomwortels gestampt in wijn verdrijven de vlekken en mazelen van het gezicht. Een loog gemaakt van amandelhout en schalen is een sterk bijtmiddel. Zoete amandelen met kleine rozijnen en suiker plegen om na verloop van tijd te laxeren. Het eten van zoete amandelen maakt slapen en plassen gemakkelijker. Vermengd met munt of balsem, verzachten ze de pijn in de lendenen en genezen ze de zweren in de longen waaruit de duizeling voorkomt.

Zoete amandelolie.

De zoete amandelolie verzacht de keelpijn, is goed voor de longen, de harde en ruwe droge ledematen en lieflijk in het eten. Zeer nuttig voor mensen die al zo lang ziek zijn en de afnemende, maken vet en vermeerderen de natuur, stillen hoesten en hete urine. Is goed voor de gewonde blaas en moeder, ingespoten met een riet.

Bittere amandelolie.

Bittere amandelolie opent de verstopping en breekt de wind en dampen, is vooral goed voor doven, ook voor het suizen en pijn van de oren, maakt de harde aderen zacht en verdelgt ook de vlekken van het gezicht.

Nussbaum, Nux Juglans, Cap. 33.

Nussbaum heißt in Lateinischer Sprache Juglans, auf Griechisch.. das ist Nux regia. Wird auch von den Persis Nux Persica genannt, von welchen er erstlich ist hergekommen, Ital. Noce, Gall. Des Noix. Hisp. Nuezes. Den griechischen Namen Caryon hat er bekommen, weil er denjenigen, so unter ihm schlafen Hauptflüsse verursacht, und solches um des starken Geruchs willen seiner Blatter. Seine Frucht nennet man auch Nuss und Welsche Nuss, und ist die Frucht dreyerley Geschlechts. Die erste sind die grossen Pferdnsse oder Rossnusse, welche einer Faust groß werden und heissen bey den Lateinern Nuces equinae. Die andere sind die mittelmassige und werden gemeine Nsse genennet, die dritten die kleineste, sehr hart, und werden Steinnüsse genannt. Der Baum wird sehr groß, mit vielen und langen Wurzeln, einem hohen Stamm, und vielen grossen und dicken Aesten, die Rinde ist wei, glatt, und thut sich oft in grosse Risse auf, die Blatter sind breit, lang, riechen stark, und geben einen weiten ungesunden Schatten, und fallen im Herbst ab.

Im Anfang des Glenzen tragt er lange zaserichte Butzen, welche, wenn die Bltter hervor kriechen, abfallen, alsdann so kriecht an statt des abgefallenen Butzen ein Aug oder Blume hervor, aus welcher die Nuss wachst, mit vielerley Gedecken von der Natur beschirmet. Denn erstlich hat sie um sich ein dnnes Hautlein, nach welchem eine andere rindichte Haut folget, um welche wiederum eine harte holzichte Schaale ist, hart verschlossen, die auch weiter ihre Beschirmung hat, mit einer dicken fleischigten Schaale, welche auswendig grn ist, zur Zeit der Zeitigung sich aufthut, und von der Nuss ablset. Der Kern ist inwendig vierfaltig gespalten, und also diese Nuss mit vierfaltiger Beschirmung verwahret; derohalben auf den Hochzeiten bey den Alten geheiligt gewesen, nemlich, weil auch das Kind in seiner Mutter auf solche Weift versorget wird. Sie wachsen gern an kalten Orten, hassen die Wasser, sind auch gern auf den Bergen. Er wird von seiner Frucht gepflanzet, welche man in Anfang des Merzen ins Erdreich legt. [85]

Man sagt, dass eine solche Uneinigkeit unter dem Nussbaum und Eichbaum sey, dass er, neben einen Nussbaum gepflanzet, ganz verderbe. Sein Holz wird zu wehrhaften Tischen und Werkzeugen gebraucht.

Es schreibet der wohlerfahrne Hieronymus Tragus dass am Rheinstrom ein Nussbaum sey, welcher vor St. Johannistag weder Blatter noch Frucht bekomme; aber um denselben Tag zeige er zugleich seine Blätter und Frucht, wie andere Baume.

Natur oder Complexion.

Frische Nüsse, schreibet Simeon Sethi, sind warm im ersten Grad, die Dörre aber noch warmer. Die äußerste grüne Schale der Nüsse ist kalt.

Kraft und Wirkung.

Die Nüsse blähen den Menschen um die Brust, machen Husten und Hauptwehe; aber Gift zu vertreiben, sind sie gut. Hitzig im dritten, und trocken im Anfang des andern Grads.

Die Blatter und Rinde dieses Baums stopfen von Natur das zu viel fliessen de Geblt.

Nussl macht dampfig um die Brust, bringt zufllige Siechtage, und macht Heiserkeit.

Viele Nüsse essen bringet den Schlag der Zunge, und giebt Ursache zum Erbrechen.

Nsse mit Honig und Feigen gentzt, benimmt das Gift.

Wider die Pestilenz: Nimm Nusskern, Wachholder und Rauten, jedes ein Loth, vermische es mit gutem Essig, brauche Morgens, so du an die Luft gehen wilt, einer Nuss gro den Tag bist du sicher vor der Pestilenz. Magst es auch bey dir tragen in einem Tüchlein, und daran riechen. Nimm Nussöl und Baumöl zugleich, zwage vorher deine Haare, und vergleiche sie mit einer Scheere, dann schmiere es mit obgedachtem Oel, die Milben vergehen, ehe da solches zweymal gethan hast.

Plinius lib. 23 cap. 8 schreibet, Pompejus habe eine Handschrift Mithridatis gefunden, darinnen sey gestanden: Zwo gedörrte Baumnusse mit zwey Feigen, zwanzig Rautenblattern und ein weinig Salz untereinander gestossen, nchtern eingenommen, versichert denselbigen Tag vor aller Vergiftung. Baumuss nüchtern gekauet ber tobender Hundebiss gelegt, lasst keinen weitern Unrath darzu schlagen. Nusslauffet durr gepulvert, brauchen etliche fur Pfefferwurz in der Kost; so mag man auch also gebrauchen.

Nusskern mit Honig und Rauten zerstoen, bergelegt, lschet die entzundte Brustgeschwr, und ist gut zu den verrenkten Gliedern. Nusslauffet zu Aschen gebrannt, aus den Nabel gelegt, stillet das Grimmen im Leib.

Diese Asche mit Oel aufgestrichen, macht Haar wachsen.

Nusswasser.

Um St. Johannistag stosse sie grün, und lasse sie destilliren. Nusswasser einem verwundeten Menschen zu trinken geben, des Tages zwey oder dreymal, ist gut für die Entzndung, und ein Tchlein darin genetzt, und daraufgelegt. Das Wasser des Tags zwey, oder drey Loth getrunken, ist gut für alle Hitze, auch zu den schwarzen Blattern, Schden, alt Carbonkel, Pestilenzblattern, mit leinen Tchern bergelegt, dann es lschet und leget das Wehe. Die äußerste grüne Rinde brenne im ersten Herbstmonat. Nusslauffenenwasser mit einem Drittheil Essig einen Trunk gethan, wann einen die Hitze ankommt, und wann er gelassen hat, auch innerhalb vier und zwanzig Stunden ist es gewiss, und bewahrt für die Pestilenz. Das Wasser ist gut für Sausen und Tonen in Ohren, und zum Gehore, des Wassers darein gethan, es hilft.

Rinden von unzeitigen Nüssen sind auch gut zu Wasser gebrannt, für alles, so bisher erzahlt.

Vom Saft der grünen Nussschelfen wird in den Apotheken eine kstliche Latwerge bereitet, Rob nucum genannt, ist gut für alle Hitze und Geschwulst des Halses und der Kehle.

Nussblatterwasser.

Die Blatter werden abgestreift, gehackt, und van Ende des Mayen gebrannt.

Nussblatterwasser trocknet offene Schaden, löschet alle Hitze, und macht gleiche Haut über den Schaden wachsen, mit Tüchern darüber gelegt, und Morgens gewachsen.

Walnoot, Nux Juglans, kapittel 33 (Juglans regia)

Walnoot heet Juglans in het Latijn, in het Grieks... dat is Nux regia. Ook wel genoemd door de Perzen Nux Persica, van wie het voor het eerst kwam, Italiaans Noce, Frans Des Noix. Spaans. Nuezes. Het kreeg de Griekse naam Caryon, omdat het ervoor zorgt dat diegene die eronder slapen en vanwege de sterke geur van zijn bladeren hoofdvloeden veroorzaakt.. De vrucht wordt ook wel Noot en Walnoot genoemd en is de vrucht van drie geslachten. De eerste zijn de grote paardennoten of rosnoten die zo groot worden als een vuist en door de Latijnen Nuces equinae worden genoemd. De andere zijn de middelgrote en worden gewone noten genoemd, de derde zijn de kleinste, erg hard en worden steennoten genoemd. De boom wordt erg groot, met veel en lange wortels, een hoge stam en veel grote en dikke takken, de schors is wit, glad en opent vaak in grote spleten, de bladeren zijn breed, lang, sterk ruikend en geven een brede ongezonde schaduw en vallen af ​​in de herfst. Aan het begin van de lente draagt ​​het lange, vezelige bosjes die eraf vallen als de bladeren eruit kruipen en dan kruipt in plaats van de gevallen bosjes een oog of bloem uit, waaruit de noot groeit, beschermd door de natuur met allerlei dekens. Omdat er eerst een dunne schil omheen zit, gevolgd door een andere rondachtige schil waar omheen op zijn beurt een harde, houtachtige schaal is, hard gesloten, die ook zijn schil heeft met een dikke, vlezige schaal, die is groen aan de buitenkant. In de tijd van rijpen zich opent en de noot los te laten. De kern is aan de binnenkant in vier plooien gesplitst, en dus wordt deze noot bewaard met een viervoudig schild; waarvan de helft heilig was op de bruiloften van bejaarden, namelijk omdat het kind in zijn moeder op dezelfde manier wordt verzorgd. Ze groeien graag op koude plaatsen, haten water en zijn graag in de bergen. Het wordt geplant van de vrucht, die aan het begin van maart in de grond wordt gelegd. [85] Er wordt gezegd dat er zo'n onenigheid is tussen de walnoot en de eik die naast een walnoot is geplant dat het helemaal vergaat. Het hout wordt gebruikt voor duurzame tafels en gereedschappen. De ervaren Hieronymus Tragus schrijft dat er vr Sint-Jansdag een notenboom aan de oevers van de Rijn stond die geen bladeren of vruchten had; maar op dezelfde dag laat het zijn bladeren en vruchten zien, net als andere bomen.

Natuur of samengesteldheid.

Simeon Sethi schrijft dat verse noten warm zijn in de eerste graad, maar de droge nog warmer. De buitenste groene schil van de noten is koud.

Kracht en werking.

De noten blazen de mensen om de borst en veroorzaken hoesten en hoofdpijn; maar om vergif uit te drijven zijn ze goed. Heet in de derde graad en droog in het begin van de tweede graad. De bladeren en bast van deze boom stoppen op natuurlijke wijze het teveel vloeien van het bloed. Notenolie maakt de borst stomend, brengt toevallige dagen van ziekte met zich mee en maakt heesheid. Als je te veel noten eet brengt de slag van de tong en geeft oorzaak om te braken. Noten met honing en vijgen genuttigd beneemt het gif. Tegen de pest: neem notenpitten, jeneverbes en ruit, elk een lood, vermeng het met goede azijn, gebruik het in de ochtend als je naar buiten gaat een noot groot en die dag ben je veilig bent voor de pest. Je kunt het ook in een kleine doekje bij je dragen en eraan ruiken. Neem notenolie en boomolie tegelijk, was eerst je haar en maak het gelijk met een schaar, smeer het dan in met genoemde olie, de mijten zullen vergaan voordat je dit twee keer hebt gedaan. Plinius lib. 23 kapittel. 8 schrijft dat Pompejus een manuscript van Mithridates vond waarin stond: Twee gedroogde noten met twee vijgen, twintig bladeren van ruit en een beetje zout onder elkaar gestampt, nuchter genomen verzekert dezelfde dag tegen alle vergiftiging. Boomnoot nuchter gekauwd en geplaatst over razende hondenbeet laat er geen verder onraad meer tegenaan komen. Notenblad droog verpoederd gebruiken ettelijke voor peperkruid in de kost; dus zo kan je het ook gebruiken. Notenpit gestampt met honing en ruit, erop gelegd, verhelpt de ontstoken borstzweer en is goed voor de ontwrichte ledematen. Notenblad tot as gebrand en op de navel gelegd verzacht de koliek in het lichaam. Door olie op deze as te verspreiden groeit het haar.

Noten water.

Stamp ze op Sint-Jansdag groen en laat ze distilleren. Een gewonde man twee of drie keer per dag notenwater te drinken geven is goed voor de ontsteking, en er een doekje in gedrenkt en erop gelegd. Het water gedronken op dag twee of drie lood is goed voor alle hitte, ook voor de zwarte blaartjes, beschadigingen, oude karbonkels, pestbladeren, bedekt met linnen doeken, dan dooft het en stopt het de pijn. De buitenste groene bast branden in het eerste maand van de herfst. Het drinken van notenbladerenwater met een derde azijn, wanneer een hitte aankomt en wanneer het hebt verlaten is, zelfs binnen vier en twintig uur, is het veilig en bewezen tegen de pest. Het water is goed voor het suizen en tonen in de oren en voor gehoor en het water daarin gedaan, het helpt. Schors van onrijpe noten zijn ook goed gedestilleerd in water, voor alles tot nu verhaalt. Van het sap van de groene notendoppen wordt in de apotheek een heerlijke likkepot bereid, Rob nucum genaamd, dat goed is tegen alle hitte en zwellingen van hals en keel.

Notenbladerenwater.

De bladeren worden eind mei gestript, gesneden en verbrand.

Notenbladerenwater droogt open schade op, dooft alle hitte en maakt gelijke huid over de schaden groeien, met doeken eroverheen en 's ochtends gewassen.

Haselbaum, Corylus, Cap. 34.

Haselnussbaum oder Haselstrauch, heißt bey den Griechen..., bey den Lateinern Corylus, Nux avellana, und Nux Pontica, von der Landschaft Ponto, Leptocarya, das ist, kleine Nuss. Item Praenestinae und Heracloticae. Ital. Nocciuolle, Gall. Norsette. Seines Geschlechts sind zweyerley, nemlich zahme und wilde. Das wilde wachst allenthalben in den Wäldern, und bringt kleinere Nässe, dann die zahme. Das zahme bringt größere Frucht, welche in einer spitzigen, zertheilen, hartichten Schale verschlossen ist; der Kern ist mit einem rothen Hautlein uberzogen, und dieselbige nennet man rothe Nüsse, Ruhrnüsse und Lampertische Nüsse.

Die Wurzel des Haselstrauchs ist dünn, klein, tief und dauerhaft, am dein Stamm wachsen viele Nebenaste, oben aber tragt er kurze Gerten, glatt und nicht knorricht. Die Blatter sind wie an den Erlen, doch breiter, umher verkerft, und zähe. Die äußerste Rinde ist dünn, feisst, und mit weißen Flecken gezieret. Innwendig ist ein dünn gelb Mark, welches man aufschauen kann.

Es sagen etliche, dass er nicht blühe, sondern an statt der Blumen etliche besondere Zaseln, welche man Julos nennet, bekomme. Denn wenn die zeitige Frucht abfallt, so kommen solche Zaseln Herfür, welche, wie ein ziemlicher Wurm anden Aesten, an einem einzelnen Stiel hangen, und sind feisst. Diese thun sich in dem Frühling auf, und fallen ab, wenn die Blatter Herfür kriechen, alsdann kommen und Wachsen so viel Nüsse heraus, soviel solcher Zaseln vorhanden gewesen.

Man sagt, wenn eine Schlange mit einer Haselruthe geschlagen werde, so Mue sie ersticken und sterben.

Die zahme finden sich in den Gärten und an den Strassen; die wilden aber einzig und allein in den Waldern.

Natur oder Complexion.

Wie der Griechische Simeon Sethi schreibt, so sind die Haselnüsse warm und feucht, dem Magen nicht sonderlich gesund, wie gleichfalls auch den kleinen Drmen. Daher der Poet sagt Ex minimis nucibus nulli datur esca salubris.

Machen leicht die rothe Ruhr, wenn sie nicht genugsam zeitig sind, sonderlich aber die mit dem rothen Hautlein; daher man sie auch Ruhrnusse genennt.

Kraft und Wirkung.

Haselnüsse in der Speiss genusst, machen feisst.

Haselnüsse gestossen, und mit Honigwasser getrunken, benehmen den Husten. Gestossen, mit kleinen Rosinen vermischt, und genossen, sind sie gut der bsen Leber und Lunge.

Reinbergerspeck und Barenschmalz darunter gestossen, zu einer Salb gemacht, und damit einen kahlen Ort geschmiert, macht Haar wachsen.

Haselnüsse benehmen den Schmerzen der Glieder, darauf geschmiert. Haselnüsse in der Speiss genutzt, bringen Hauptwehe, und blähen de Magen auf. [87]

Haselnussewasser.

Die Haselnüsse am St. Johannistag genossen und gebrannt; Hände und Arme Abends und Morgens mit diesem Wasser bestrichen, und selbst trocken lassen werden, ist für die Raude und Zittern der Hände.

Hazelaar, Corylus, kapitel 34. (Corylus avellana en Corylus maxima)

Hazelnootboom of hazelaarstruik heet in het Grieks.. in het Latijn Corylus, Nux avellana en Nux Pontica, uit de regio Pontus, Leptocarya, dat wil zeggen kleine noot. Punt Praenestinae en Heracloticae. Italiaans Nocciuolle, Frans Norsette. Er zijn twee soorten van zijn geslacht, namelijk tam en wild. De wilde groeien overal in de bossen en brengen kleinere noten dan de tamme. De tamme draagt ​​grotere vrucht, die is gesloten in een puntige, gedeelde, harde schaal; de pit is bedekt met een rode schil en deze worden rode noten, loopnoten en Lambertus noten genoemd. De wortel van de hazelaarstruik is dun, klein, diep en duurzaam, veel zijtakken groeien uit de stam, maar aan de bovenkant draagt ​​het korte twijgjes, glad en niet knoestig. De bladeren zijn als die van de els, maar breder, omheen gekerfd en taai. De buitenste schors is dun, vast en versierd met witte vlekken. Binnenin zit een dunne gele markering, die kan afschaven kan. Sommigen zeggen dat het niet bloeit, maar in plaats van bloemen heeft het enkele speciale vezels, julos genaamd. Want als de vroege vrucht valt, komen zulke vezels tevoorschijn, die als een worm aan de takken, zich aan een enkele stengel vastklampen en dik zijn. Deze gaan in de lente open en vallen eraf als de bladeren uitkruipen, komen er dan weer uit en groeien net zoveel noten als er zulke vezels waren. Er wordt gezegd dat als een slang met een hazelaarroede wordt geraakt, hij moet stikken en sterven. De tamme zijn te vinden in de tuinen en langs de straten; maar de wilde alleen in het bos.

Natuur of samengesteldheid.

Zoals de Griek Simeon Sethi schrijft, hazelnoten zijn warm en vochtig, niet bepaald gezond voor de maag en ook niet voor de dunne darm. Vandaar dat de dichter zegt: Ex minimis nucibus nulli datur esca salubris. Ze krijgen gemakkelijk rode loop als ze niet voldoende rijp zijn, maar vooral die met een rode huid; daarom worden ze ook wel loopnoten genoemd.

Kracht en werking.

Het eten van hazelnoten in voedsel maakt je dik. Geplette hazelnoten en gedronken met honingwater stopt de hoest. Fijngestampt, gemengd met kleine rozijnen en genoten zijn ze goed voor de kwade lever en longen. Reinberger spek en berenvet eronder geschoven, tot zalf gemaakt en op een kale plek ermee ingesmeerd, laat haar groeien. Hazelnoten nemen de pijn van de ledematen weg, erop gesmeerd. Hazelnoten die in voedsel worden gebruikt, veroorzaken hoofdpijn en een opgeblazen gevoel in de maag. [87]

Hazelnoten water.

Hazelnoten op Sint-Jansdag genoten en gebrand; Handen en armen 's avonds en' s morgens met dit water ingesmeerd en zelf droog laten worden is voor de ruigte en het trillen van de handen.

Fistici oder Pimpernusslein, Pistacia, Cap. 35.

Die Frucht oder Nüsslein, welche Pistacia und in den Apotheken Fistici genennet werden, sind ein Gewächs eines fremden Baums, welcher in Syria, Persia und Arabia wchst, und, wie Ruellius zeuget, auf dem Parisischen Felde, bey unser lieben Frauen Kirche, Graecum... Ital. Pistachi, Gall. Pistaches. Hisp Allbiocigo. Die Früchte findet man in den Apotheken, und sind lange spitzige Nüsslein, und haben in der Schale, wie andere Haselnsse, einen Kern verschlossen. Der Baum ist ganz bloß, allein in der Hohe mit Aesten gezieret, welche mit schmalen rothlichten Blattern bekleidet sind, die Nüsslein hangen neben einander an ihren Stielen. Diesen Baum wissen wir nicht anders zu nennen, als mit seinem gemeinen Lateinischen Namen. Wer da will, der mag ihn welsch Pimpernuss baum nennen.

Die Pimpernsse aber, welche in deutschen Landen wachsen, sind den Pistacia nicht fast ungleich, das Laub ist dem Escherlaub oder Holderlaub fast ahnlich, bringet weisse runde gefllte Blmlein, etliche neben einander, die werden zu hohlen weissen Blaslein, wie an den Boberellen, in deren jedem findet man gemeiniglich im Herbst zwey braune se Nsslein gegen einander gesetzt, darvon werden die Blmlein auch aufgebracht, oder von den jungen Sprossreislein erhalten.

Man mochte dieses Baumlein von der Gestalt der Frucht auch Vesicariam oder Follicularem nennen. Er wird von etlichen für den Staphylodendron van Plinius gehalten.

Natur oder Complexion.

Die welsche Pimpernsselein oder Fistici sind warmer und trockener Complexion, reinigen das Geblt. Mit diesen haben auch unsere Pimpernusselein gleiche Natur und Tugend.

Die Nusslein dieser Baume sind gut den phlegmatischen Menschen, weil sie die zhe Feuchtigkeit zertheilen, und subtil machen. Derohalben der Leber, Lunge und den Nieren sehr bequem.

In der Speise, oder im Trank genossen, dienen sie dem Magen, und thun allem Gift nicht geringen Widerstand, wie Dioscorides davon schreibt.

Pistache of Pimpernootjes, Pistacia, kapittel 35. (Pistacia vera)

De vrucht of nootjes die Pistacia worden genoemd en in apotheken fistici zijn een gewas van een vreemde boom, die groeit in Syrie, Perzie en Arabie en, zoals Ruellius getuigt, in het Parijse veld, in de buurt van de Onze-Lieve-Vrouwekerk, Grieks ... Italiaans Pistachi, Frans Pistaches, Spaans Allbiocigo. De vruchten zijn te vinden in apotheken en zijn lange, puntige noten en net als andere hazelnoten hebben ze een gesloten pit in de schaal. De boom is helemaal kaal, alleen in de hoogte versierd met takken die bedekt zijn met smalle roodachtige blaadjes, de nootjes hangen naast elkaar aan hun stengels. We weten niet hoe we deze boom anders moeten noemen dan met zijn gewone Latijnse naam. Als je wilt kun je het de Italiaanse pimpernoot boom noemen. Maar de pimpernoten, die in Duitsland groeien, (Staphylea pinnata) lijken niet veel op de Pistacia, het blad lijkt bijna op es loof of vlierloof, produceert witte, ronde, gevulde bloemen, verschillende naast elkaar die holle witte blaasjes worden, zoals op de Physalis, in elk van deze vindt men gewoonlijk twee zoete bruine nootjes die in de herfst naast elkaar zijn geplaatst, waaruit ook de bloemetjes worden gekweekt of die worden verkregen uit de jonge spruitjes. Men zou dit boompje, vanwege de vorm van de vrucht, ook vesicariam of follicularem kunnen noemen. Sommigen beschouwen het als de Staphylodendron van Plinius.

Natuur of samengesteldheid.

De Italiaanse pimpernootjes of pistache hebben een warme en droge samengesteldheid, reinigen het bloed. Hiermee heeft onze pimpernootjes dezelfde aard en deugd. De nootjes van deze bomen zijn goed voor flegmatische mensen omdat ze het kleverige vocht afbreken en het subtiel maken. Daarom zijn ze de lever, longen en nieren zeer geschikt. Geconsumeerd in voedsel of in drank dienen ze de maag en bieden ze niet weinig weerstand tegen alle vergiften, zoals Dioscorides over hen schrijft.

Castanienbaum, Castanea, Cap. 36.

Kastanien oder Kestenbaum, wird aus Griechisch.. Lateinisch aber von der Stadt Magnesiae Castano, von welcher die Kesten erstlich sind hergebracht, Ital Castagna, und Gall Chastaigner genennet. Seines Geschlechts sind viel. Erstlich die breite, welche Tarintinae gennnet werden, und sind gut zu essen. Zum andern die runde, welche sich gerne schelen, und werden Balanitides geheissen. Die dritte sind rein und eben, heissen Salarianae. Die vierte Corellania, sind etwas besser. Item, die mit den rothen Schaalen, welche man Metarranas nennet. Die dreyeckichte und gemeinschwarze Kesten, welche die geringsten, folgen, und ernähren auch Kochkesten geheissen. Zuletzt sind harte steinichte Kesten, die für die Sue oder Schweine gehoren. Der Baum ist nicht unbekannt, will ein rein locker Erdreich haben, wachsten an dunkeln Orten gegen Mitternacht. Kommt nicht gern in hartem und rothem Erdreich. Ist dem Nussbaum nicht so gar unahnlich; nur dass das Blatt mehr Adern hat, und zerkerft ist. Die Frucht ist mit einer dreyfachen Decke bekleidet, erstlich mit einem bittern Hutlein, darnach mit einer zahen und braunen Schale, und zuletzt mit einer stachlichten Igelshaut. Er wird aus seien Propfreislein und von der Frucht geplanzet. Die Kesten aber, die man setzen will, sullen groß, zeitig und frisch seyn. Dass sie aber bis in den Frühling mgen erhalten werden, muss man sie erstlich an einem schatlichten Ort lassen trocknen, und darnach an einem trockenen Ort auf einen Haussen legen, und mit Sand bedecken.

Zu probiren, welche gut seyn, soll man sie in ein kalt Wasser schütten; denn welche frisch oder gut sind, die fallen zu Boden, die bösen aber schwimmen oben und empor.

Natur oder Complexion.

Castanien sind warm und trocken, im ersten Grad. Ziehen zusammen und trocknen, wie andere Eicheln.

Kraft und Wirkung.

Castanien gegessen, gebraten oder gesotten, stopfen und blahen um die Brust, und bringen sterbliche Krankheiten, wenn man deren viel geneut.

Kesten rohe gegessen, sind besser zu verduen, dann die Eicheln, und doch mit denjenigen gar nahe einer Natur und Tugend.

Welche Menschen viel Castanien roh essen, die bekommen viel Lause am Leib und in den Kleidern. Aber die wieder zu vertreiben, esse man gestossene Lavendelblumen, und lege sie zu den Kleidern.

Die uerste Rinde der Wurzeln gepulvert, und mit der Wurzel Reupontica, jegliches gleichviel, vermischt, benimmt den Soodt des Magens.

Castanien gedrrt und gepulvert, das eingenommen mit Krebsaugenpulver und Eppichwasser, macht wohl harnen.

Castanien sind den lungensuchtigen Menschen schädlich, und bringen Hauptwehe, weil sie langsam verdaut werden.

Kastanjeboom, Castanea, kapittel 36. (Castanea sativa)

Kastanje of Kesten-boom, wordt in het Grieks..., Latijn maar uit de stad Magnesia Castano, waar de kastanjes voor het eerst vandaan komen, Italiaans Castagna en Frans Chastaigner. Zijn geslacht is talrijk. Eerst de brede, die Tarintinae heten en goed te eten zijn. De volgende de ronde, die zich goed laten schillen en Balanitides worden genoemd. De derde is zuiver en gelijkmatig, Salarianae genoemd. De vierde Corellania zijn iets beter. Item, die met de rode schelpen genaamd Metarranas. De driehoekige en gewone zwarte kastanjes die de kleinste zijn, volgen en worden ook wel kookkastanjes genoemd. Laatste zijn harde steenachtige kastanjes, die behoren tot de zeugen of varkens. De boom is geen onbekende, wil een puur losse grond, groeit rond midden Europa op donkere plekken. Staat niet graag in harde en rode grond. Is niet zo verschillend van walnoot; alleen het blad heeft meer nerven en is gekerfd. De vrucht is bedekt met een driedubbele bedekking, eerst met een bittere dop, dan met een taaie en bruine schil en tenslotte met een stekelige egelhuid. Het wordt geplant van de eigen stekjes en van de vrucht. Maar de kastanjes die u wilt plaatsen moeten groot, rijp en vers zijn. Maar om ze tot de lente te kunnen bewaren moeten ze eerst op een schaduwrijke plek drogen en daarna op een op een droge plaats op een hoop leggen met zand bedekken. Om te proberen welke lekker zijn, giet je ze in koud water; dan degenen die vers of goed zijn vallen op de grond, maar de slechte zwemmen op en neer.

Natuur of samengesteldheid.

Kastanjes zijn warm en droog in de eerste graad. Trekken tezamen en drogen zoals andere eikels.

Kracht en werking.

Kastanjes gegeten, geroosterd of gekookt stoppen en blazen op rond de borst en brengen dodelijke ziekten met zich mee als men ze veel eet. Kastanjes die rauw worden gegeten zijn gemakkelijker te verteren dan eikels, en toch staan ​​ze dicht bij in natuur en deugd. Mensen die veel rauwe kastanjes eten krijgen veel luizen op hun lichaam en kleding. Maar om ze weer weg te jagen eet je geplette lavendelbloemen en stop je ze bij je kleren. De buitenste bast van de wortels, verpoederd en gemengd met de Rhaponticum-wortel, elk in gelijke mate, neemt het koken van de maag weg. Kastanjes gedroogd en gepoederd, ingenomen met krabogen poeder en selderijwater laten je plassen. Kastanjes zijn schadelijk voor longzieke mensen en veroorzaken hoofdpijn omdat ze langzaam worden verteerd.

Eichbaum, Hageichen, Stecheichen, Quercus, Cap. 37.

Eichbaum oder Eichen, Graecis.. Latine Quercus, Ital. Quercia. Gall. Chesno. Hisp. Robre. Ist jedermann wohl bekannt, wachst hoch auf mit einer dicken rauhen Rinde, die Blätter sind tief zerkerft und zerschnitten, die Aeste gro, dick und knorricht, seine Frucht sind die Eicheln, die Gallapfel und Misteln.

Seines Geschlechts sind viele, als nemlich, die Hageichen, bey den Lateinern Robur genennet, und bey den Grieche Haliphlaeus, darnach der Ilex welche der Hageichen gleich ist, allein, dasz die Blatter kleiner sind, und stachlicht, die Rinde glatter und die Eicheln kleiner, welche auch langsam seitigen, grnen stets. Mag wohl eine Stecheichen genennet werden, ist nicht so gemein, wie die andern Eichbaume. Dieser Stecheiche oder Ilicis, ist noch ein Geschlecht, nemlich die Stechpalmen, Ilex aquifolia genannt, davon oben im zwanzigsten Capitel gesagt ist.

Andere Geschlechte des Eichbaums, als Cerrus, Aegilops, Esculus, siehe bey den Lateinern und Griechen.

Sie wachsen fast in allen Wldern.

Natur oder Complexion.

Eichbaum zeucht zusammen, und wrmet ein wenig, ist in der Ordnung deren Dinge, welche temperirt sind, oder mittelmassige Natur haben.

Kraft und Wirkung.

Eichenblatter, aus hitzige bse Blattern gelegt, heilen und ziehen die Hitze heraus.

Eichenholz gesotten, ist gut denen, so Blut speyen, das Wasser also getrunken, mit Wein vermischt. Item, denen Frauen, so lange Zeit ihre Krankheit gehabt haben, mit Eichenlaub von untenauf gebhtet.

Eicheln gegessen, bringen Hauptwehe, und blhen den Bauch auf. Eichenwurzel mit Kuhmilch gesotten und getrunken, ist gut wider giftige Arzney.

Eickeln sind gut gentzt den Frauen, die zu viel flssig sind in ihrer Zeit, oder welche ihre monatliche Blume zu viel haben, und sonderlich die Mittelrinde an dem Holz mit Wasser gesotten, und untenauf mit gebhet.

Die Mittelrinde von Eichbaumen und das Mittelste von den Eicheln, das da ist zwischen der Schale und der Frucht, mit einander in Essig und Wasser gesotten, und aus das wilde Feuer gelegt, als ein Pflaster, benimmt die Hitze.

Eicheln gepulvert, sind gut wider den Bauchfluss oder Ruhr, wie auch tropfliches Harnen, Kaltseich, Stein in Nieren und Blasen.

Die Eichenhulslein sind denen, so Blut speyen, seht erwnscht.

Fr den Soodt nimmt ein Eichenblatt, lege es auf die Zunge, die Feuchtigkeit, die davon wird, schlinge hinein, es hilft.

Eichenblatter gestossen, und auf eine Frisch gehauene Wunde gelegt, zeucht dieselbigen zusammen, also, dass man sich nicht heften darf.

Für das Zapflein im Hals zersossene Eicheln, mit gestossenem Pfeffer, und weissem Hundskoth unter einander vermischt, das Zapflein darmit berühret oder gerieben, ist eine bewahrte Kunst. Ueber Eichenmistel getrunken, hilft fur das Stechen.

Eichenlaubwasser.

Die beste Zeit der Destillirung des Eichenlaubs ist mitten im Mayen, von den Blattern eines jungen Eichbaums.

Eichenlaubwasser auf sechs Loth getrunken, ist gut für den Durchgang, weiß oder eitericht. Wie auch für geronnen Blut, so einer gestochen wäre, und das Blut in ihm geronnen, treibet es dasselbige heraus. Ist gut für eine faule unreine Leber, getrunken, auch den Longenschtigen, denen die Longen faulen willen. Fr das stechen in der Seite. Stillet das Blut in der Wunde und Frauenzeit. Ist ein sonderbares Mittel wider den reissenden Stein, und Gries in Lenden. Und heilet auch die versehrten Gedrme nach dem Stuhlgang. Das Wasser mit Tüchern über ein hitzig Glied geschlagen, kühlet es. Heilet alle alte Schaden, an den Beinen, damit gewasschen, und selbst trocken lassen werden. Ist auch gut für die Rothe und Hitze der Beine von den schwarzen Blattern, Tcher oder hanfin Werk darinn genässt, und des Tags zwey- oder dreymal, bis es loschet, daruber gelegt.

Eik, Haageik, Steekeik, Quercus, kapittel 37. (Quercus robur)

Eikenboom of eik. Grieksɬ Latijn Quercus, Italiaans Quercia. Frans Chesno. Spaans. Robre. Is bij iedereen bekend, wordt hoog met een dikke ruwe bast, de bladeren zijn diep gekerfd en ingesneden, de takken groot, dik en knoestig, de vruchten zijn de eikels, de galappel en de maretak. Er zijn veel van zijn familie, namelijk de Haageik, door de Latijnen Robur genoemd, en door de Grieken Haliphlaeus, daarna de Quercus ilex, waarop de Haageik lijkt, alleen dat de bladeren kleiner en stekeliger zijn, de bast gladder en de kleinere eikels, die ook langzaam rijpen, zijn altijd groen. Men kan het heel goed een hulst-eik noemen, maar het is niet zo gewoon als de andere eiken. Deze steekeik of Ilicis is een ander geslacht, namelijk de hulst, genaamd Ilex aquifolium, waarvan hierboven in het twintigste hoofdstuk is gezegd. Andere geslachten van de eik, zoals Quercus cerris, Quercus aegilops, Aesculus, zie de Latijnen en Grieken. Ze groeien in bijna alle bossen.

Natuur of samengesteldheid.

Eik trekt tezamen en verwarmt een beetje, is in de orde der dingen die getemperd of middelmatig van aard zijn.

Kracht en werking.

Eikenbladeren op hete kwaden blaren gelegd helen en trekken de hitte eruit. Gekookt eikenhout is goed voor mensen die bloedspuwen, dus drink het water vermengd met wijn. Item, die vrouwen die al zo lang hun ziekte hadden, van onderen met eikenbladeren baden. Het eten van eikels veroorzaakt hoofdpijn en een opgeblazen buik. Eikenwortel gekookt en gedronken met koemelk is goed tegen giftige medicijnen. Eikels zijn nuttig voor vrouwen die te veel vloeien zijn in hun tijd of die te veel van hun maandelijkse bloemen hebben en vooral de middelste bast van het hout gekookt met water en van onder af mee baden. De middelste bast van eikenbomen en het midden van de eikels, die tussen de schil en de vrucht zit, samen gekookt in azijn en water en als een pleister op het wilde vuur gelegd neemt de hitte weg.

Eikels in poedervorm zijn goed tegen buikvloed of loop, zo ook druppelend plassen, koude plas, stenen in nieren en blaas. De eikenhulsjes worden begeerd door degenen die bloedspuwen. Voor het koken van de maag neem een eikenblad, leg het op je tong, het vocht dat eruit komt slik het in, het helpt. Gestampte eikenbladeren en op een pas toegebrachte wond gelegd trekt die tezamen, zodat men het niet hoeft te hechten. Voor die blad in de keel neem gestampte eikels, vermengd met gemalen peper en witte hondenpoep, het blad ermee aangeraakt of ingewreven, is een bewezen kunst. Gedronken over eiken mistletoe helpt bij het steken.

Eikenblad water.

De beste tijd om eikenbladeren te destilleren is half mei, van de bladeren van een jonge eik. Eikenbladwater gedronken bij zes lood is goed voor de doorgang, witte of etterende. Zo ook gestold bloed, als iemand gestoken wordt en het bloed erin stolt, dan verdrijft het die uit. Is goed voor een rotte onreine lever, dronken, ook voor de longzieke wiens longen willen bederven. Voor het steken in de zijde. Stilt het bloed in de wond en de tijd van vrouwen. Is een bijzonder middel tegen de reizende steen en gruis in de lendenen. En geneest ook de gewonde darmen na de ontlasting. Dat water met doeken over een hete ledemaat te gooien, koelt het af. Geneest alle oude verwondingen, op de benen, ermee gewassen en van zichzelf laten drogen. Ook goed voor de roodheid en warmte van de benen van de zwarte blaartjes, doek of hennep werkt die erin gedrenkt is en er twee of drie keer per dag overheen wordt gelegd totdat het uitdooft.

Gallapfel, Galla, Cap. 38.

Die Gallapfel, oder Eichapfel, nennen die Griechen.., die Lateiner Gallam. Ital. Galla. Gall. Noix de galle. Hisp. Galba.

Es wachsen die Gallapfel auch auf den alten Eichbaumen, sind aber nicht alle gleich gut. Denn diejenigen, welche an unsern Baumen wachsen, sind untüchtig, und werden derhalben Asininae genannt. Für die besten halt man die ungleichen, spitzigen. Es sind der Gallpfel viel Geschlechte, denn etliche sind ganz, etliche lochericht, etliche weiss, etliche schwarz, ein Theil klein, und ein Theil gross. Jedoch wachsen sie alle, wenn die Sonne aus dem Zeichen der Zwillinge gehet, und kommen alle bey Nacht hervor, wie Theophrastus schreibet.

Die weissen wachsen in einem Tag, und wenn die Hitze darauf kommt, dorren sie, und fallen alsbald ab. Die schwarzen bleiben langer hangen, und wachsen in ziemliche Große, farben mehr, dann die weissen, aber die weissen bereiten besser.

Der gemeine Mann macht jhrlich diese Beobachtung an den Gallapfel, dass entweder eine Fliege, oder eine Spinne, oder eine Ameis darinnen ist. Die Fliege soll Krieg bedeuten, die Spinne Pestilenz oder Sterben, die Ameise aber Theurung.

Natur oder Complexion.

Die Gallpfel ziehen zusammen, heften und farben, haben ihre Kraft mit dem Eichbaum gemein.

Kraft und Wirkung.

Gallapfelbluhte mit Blutstillenwasser, Sanguinaria genannt, vermischt, und in die Naslocher gethan, stillet das Blut. [91] Das Mittel von Gallpfeln auf einen gelcherten Zahn gelegt, ist gut darfr. Gallapfel gepulvert, und auf bse Wunden gelegt, beisst das faule Fleisch aus, und reiniget die Wunden.

Lasse Gallapfel und Eyerklar zusammen vermischen, ein Pflaster daraus formiren, lege es auf den Bauch, es stopfet denselbigen. Man mag auch zu diesem Ende des Pulvers mit Regenwasser einnehmen.

Welcher sich seht erbricht, der siede Gallapfel in Essig und Regenwasser, netze ein Tuch darinn, und schlage es aussen auf dem Magen.

Welche frau ihre Zeit zu viel hat, die siede Gallapfel in Regenwasser, vermische solches mit Wegerichsaft, und mache mit Baumwolle einen Zapfen, lege den in ihre Scham, es stopft, und hilft.

Welcher aus den Nasen blutet, der vermische Gallapfel mit Wegerichsaft, oder mit Taschelkrautsaft, netze ein Tüchlein, und stosse es in die Nase.

Ein Pflaster von Gallpfeln gemacht, und das Weisse von einem Ey, darunter gemischt, auf den Schlaf gelegt, hilft gut, und stopft das laufende Geblut.

Das Pulver von Gallpfeln auf die wunden zerstreut, benimmt das ubermassige Bluten, und macht sie zusammen gehen, also, dass man sie nicht heften darf.

Welcher schwarze Haare will machen, der nehme Galapfel, die dick, schwer und nicht lochericht sind, siede die in Oel, siege dass dieses Oel durch ein Tuch, lasse die darnach an der Sonne trocken werden, diess Pulver siede mit Regenwasser, wasche dein Haar oder Bart damit, es wird Schwartz.

Galappel, Galla, kapittel 38. (Galla)

De Grieken noemen de galappel of eikelappel..., de Latijnen noemen het Gallam. Italiaans Galla. Frans Noix de galle. Spaans Galba. De galappels groeien ook aan de oude eiken, maar ze zijn niet allemaal even goed. Omdat degenen die aan onze bomen groeien nutteloos zijn en derhalve Asininae worden genoemd. De ongelijke, puntige worden als de beste beschouwd. Er zijn vele geslachten van gallen, want sommige zijn heel, sommige met gaten, sommige wit, sommige zwart, sommige klein en sommige groot. Ze groeien echter allemaal wanneer de zon uit Tweelingen gaat en komen allemaal 's nachts tevoorschijn, zoals Theophrastus schrijft. De witte groeien in een dag en wanneer de hitte hen treft verdorren ze en vallen snel af. De zwarte blijven langer zitten en worden behoorlijk groot, verven meer dan de witte, maar de witte bereiden zich beter. De gewone man maakt jaarlijks deze observatie van de gallen dat er ofwel een vlieg of een spin, of een mier in zit. Er wordt gezegd dat de vlieg oorlog betekent, de spinnen pest of de dood, maar de mieren duurte.

Natuur of samengesteldheid.

De gallen trekken tezamen, hechten en verven en delen hun kracht met de eik.

Kracht en werking.

Galappel met bloedstelpend water, Sanguinaria genaamd, en in de neusgaten geplaatst stoppen het bloed. [91] Dat middelste van galappels op een tand met gaten gelegd is goed daarvoor. Galappel verpoederd en op kwade wonden gedaan bijt het rotte vlees eruit en reinigt de wonden. Meng de galappel en eiwit samen, vorm een ​​pleister, leg het op je buik, het stopt die. Men kan het poeder hiervoor ook innemen met regenwater. Wie braakt, kook galappel in azijn en regenwater, bevochtig er een doek in en sla deze op de buitenkant van de maag. Elke vrouw die te veel haar tijd heeft kookt de galappel in regenwater, mengt het met weegbree-sap en maakt een kegel met katoen, stopt het in haar geslachtsdelen, het stopt en helpt. Wie uit de neus bloedt, mengt galappel met weegbree-sap of met tasjeskruid sap, maakt een klein doekje nat en steek het in de neus. Een pleister gemaakt van galappel en het wit van een ei eronder gemengd, op de slaap geplaatst, helpt goed, en stopt het lopende bloed. Het poeder van galappels dat op de wonden is verspreid, stopt overmatig bloeden en zorgt ervoor dat ze samengaan, zodat ze niet gehecht hoeven te worden. Als je zwart haar wilt, neem dan galappels die dik, zwaar en niet vol gaten zijn, kook ze in olie, zeef deze olie door een doek, laat het dan drogen in de zon, kook dit poeder met regenwater, was je haar of baard daarmee, het wordt het zwart.

Buchbaum, Fagus, Cap. 39.

Die Buche oder Buchbaum heißt auf Griechisch..., auf Lateinisch Fagus. Ital. Faggio. Gall. Faus. Hisp. Haia arbore. Theophrastus machst zweyerley Geslechter, das Mnnlein und das Weiblein. Andere unterscheiden ihn in einen weissen und schwartzen. Der weisse hat den Namen von seinem weissen Holz, wachst auf den Bergen, und ist zu vielen Dingen nuss, als zu Wagen, Betten, Banken, Tischen und Schiffen. Der schwarze wachst auf dem Felde, und ist nicht so gebräuchlich. Wachst mit einer dicke Rinde, welche umher haaricht in die Hohe, die Blatter sind zart und glatt, wie an dem Poppelbaum, welche bald gelb und welk werden. Mitten auf dem Blatt wachst gemeinglich ein grünes spitziges Beerlein.

Seine Frucht, welche man Bucheckern und Buchnusslein nennet, ist gans süß, dreyeckich, in einen braunen zähen Schale verschlossen. Die Schweine haben sonderliche Lust zu diesen Buchnuszlein, und wird das Fleisch wohlgeschmak und lieblich darvon. Wiewohl der Speck der von Bucheckern gemästeten Schweine nicht so fein hart ist, wie der von Eicheln, sondern, wenn er in dem Rauch und Schornsteinen hangt, gewaltig tropft.

Er wchst gern auf ebenem Felde, etwan auch auf den Bergen und Hgeln, und gleichfalls auch in den Thalern. Seine Rinde brauchen die Bauersleute zu vielen Dingen; denn sie machen vielerley Gefasst und Korbe daraus.

In Wassern bleibt sein Holz unversehrt, und wird von dein Wasser vester.

Den schwarzen Buchbaum nennen etliche Sciffimam weil sein Holz in Schindeln gespalten wird. Die Griechen Oxyaun, die Lydi Mison. Wachst viel auf dem Berg Olympus, wie Strabo und Eustachius bezeugen. Dioscorides zahlet ihn unter die Eichbaume, da doch seine Frucht mit denselbigen gar keine Gemeinschaft hat.

Ruellius schreibt, dass mit des Buchbaums Gerten die Schlangen verweben werden.

Natur oder Complexion.

Die Blatter des Buckbaums sind kalter Natur. Die Frucht aber ist etwas warm, und in Winterszeit den Schweinen, Mausen und Krammetsvogeln sehr angenehm.

Kraft und Wirkung.

Die frischen Blatter zertheilen die hitzige Geschwulst. Das Wasser, welches in den hohlen Buchen und alten eichbaumen gefunden wird, giebt eine edle Arzney wider allerhand Grind an Menschen und an Vieh. Die Frber brennen aus dem faulen Holz eine Asche, zum Tuch färben. Das Holz wird zu mancherley gebraucht, und ist auch viel besser zu brennen, dann das Eichenholz.

Beukenboom, Fagus, kapittel 39. (Fagus sylvatica)

De beuk of beukenboom heet in het Grieks..in het Latijn Fagus. Italiaans Faggio. Frans Faus. Spaans. Haia arbore. Theophrastus maakt twee soorten geslachten, mannelijk en vrouwelijk. Anderen onderscheiden het in wit en zwart. De witte heeft de naam van zijn witte hout, groeit op de bergen en is nuttig voor veel dingen, zoals wagens, bedden, banken, tafels en schepen. De zwarte groeit in het veld en komt niet zo vaak voor. Groeit met een dikke bast die harig rondom hoog wordt, de bladeren zijn zacht en glad, zoals bij de populier, die snel geel wordt en verdort. Een groene, puntige besje groeit meestal in het midden van het blad. De vrucht, die beukhoeken en beukennootjes wordt genoemd, is erg zoet, driehoekig, gesloten in een taaie bruine schil. De zwijnen hebben een speciale lust voor dit beukennootje en het vlees wordt er lekker en lieflijk van. Hoewel het spek van met beukennootjes gemeste varkens niet zo fijn hard is als dat van eikels, maar rijkelijk druipt als het in de rook en schoorstenen hangt. Het groeit graag op vlakke velden, ook wat op bergen en heuvels en ook in valleien. Boeren gebruiken zijn bast voor veel dingen; want ze maken er allerlei soorten vaten en manden van. Het hout blijft intact in het water en wordt vaster door het water. Sommigen noemen de zwarte beukeboom Sciffimam omdat het hout in dunne planken is gesplitst. De Grieken Oxyaun, die van Lydia Mison. Groeit veel op de berg Olympus, zoals Strabo en Eustachius getuigen. Dioscorides rekent het tussen de eiken, daar toch zijn vrucht geen gemeenschap daarmee heeft. Ruellius schrijft dat twijgen van de beukenboom de slangen zullen verweven worden.

Natuur of samengesteldheid.

De bladeren van de beukenboom zijn koud van aard. De vrucht is echter enigszins warm en zeer aangenaam voor varkens, muizen en krametsvogel in de winter.

Kracht en werking.

De verse bladeren verdelen de verhitte zwelling. Het water, dat zich in de holle beuken en oude eiken bevindt, geeft een edele medicijn tegen allerlei schurft op mens en dier. De ververs verbranden een as van het verrotte hout om de doek te verven. Het hout wordt voor veel dingen gebruikt en is ook veel beter te verbranden dan eikenhout.

Hanbuchen, oder Buchschern. Ornus, Cap. 40.

Hanbuchen, oder Buchaschern, hat seinen Namen daher empfangen, weil er mir der Gestalt dem Buchbaum zum Theil ähnlich ist, und eine mittlere Gestalt zwischen dem Eschern und Buchbaum hat. Auf Griechisch heißt er..., Lateinisch, Ornus, und ist nicht unbillig ein Geschlecht des wilden Escherbaums. Gall. Fresne campestris. Er wachst gern an rauhen und dorren Orten, als auf Bergen, etwann auch in Thalern, und ist gern bey den Weinstocken. Der Baum wird ziemlich hoch. Die Rinde am runden Stamme ist glatt und dick, die Blätter den Eschenblattern ähnlich, jedoch tiefer gekerft. Seine Frucht ist zusammen gedrungen, erstlich rothlecht, zuletzt aber purpurschwarz , welche eine Gestalt hat der Vogelszungen, und wird allein in der Arzney gebraucht. Die Arabes nennen sie Lifonhazafir, die Lateiner Linguam avis, das ist, Vogelszung. Das Holz ist sehr hart, und nicht leicht zu spalten ; wird deshalben zu Rollen und Schrauben, auch zu Schreinerhobeln, und dergleichen schweren Werkzeugen gebraucht. Jedoch macht der wohlgelehrte Ruellius die Vogelszunge zu einer eigenen Frucht des Baums, welchen er Orneoglossum nennet.

Natur oder Complexion.

Die Frucht des Eschbuchens, welche man Vogelszunge nennt, ist warm und trocken im andern Grad. [93]

Kraft und Wirkung.

Die Bltter und Frucht aus Wein getrunken, sind gut fürs Seitenwehe und drucken die Wassersucht nieder.

Die Frucht treibt sonderlich den Harn; reiset auch den natürlichen Werken, und mehret den Saamen der Natur.

Haagbeuken of beukenes. Ornus, kapittel. 40. (Carpinus betulus)

Haagbeuk of beukenes dankt zijn naam aan het feit dat het deels qua vorm lijkt op beuk en een tussenvorm heeft tussen essen en beukeboom. In het Grieks heet het.., Latijn, Ornus en is niet onredelijk een ras van de wilde essenboom. Frans Fresne campestris. Het groeit graag op ruige en dorren plaatsen, dan op bergen, misschien ook in valleien en is graag bij de wijnstokken. De boom wordt vrij hoog. De schors op de ronde stam is glad en dik, de bladeren lijken op essen, maar zijn dieper gekerfd. De vrucht is samengegroeid, eerst roodachtig. maar uiteindelijk paarszwart, dat de vorm heeft van de vogeltong en alleen in de geneeskunde wordt gebruikt. De Arabieren noemen het Lifonhazafir, de Latijnen Linguam avis, dat wil zeggen vogeltong. Het hout is erg hard en niet gemakkelijk te splijten; wordt daarom gebruikt voor walsen en schroeven, ook voor schrijnwerkers en soortgelijke zware gereedschappen. De zeer geleerde Ruellius maakt de vogeltong echter tot een aparte vrucht van de boom die hij Orneoglossum noemt.

Natuur of samengesteldheid.

De vrucht van de esbeuk die vogeltong wordt genoemd is in de tweede graad warm en droog. [93]

Kracht en werking.

De bladeren en vruchten met wijn worden gedronken, zijn goed voor zijdepijn en onderdrukken de waterzucht. De vrucht verdrijft vooral de urine; wekt ook op tot de werken van de natuur en vermenigvuldig de zaden van de natuur.

Linden, Tilia. Cap. 41.

Die Linde hat den Namen von der Lindigkeit, heit auf Griechischɬ auf Lateinisch Tilia. Ital. Tiglia. Gall. Tilier. Es mochte aber einer alsbald hier sagen, dass die Linde mit dem Baum, welchen Dioscorides Philyream und Tiliam nennet, sich nicht vergleiche; das gestehen wir, und sagen, es komme die Beschreibing, welche Dioscorides der Tiliae giebt, mit dem Ligustro, das ist, Rheinweiden, ganz berein. Und solche Beschreibung ist von einem andern an den Ort gesetzet worden. So sind auch Philyra und Philyrea zweverley Namen; denn Philyra ist Rheinweiden, oder Ligustrum; aber Philyrea ist Tilia, das ist, Linden.

Sie hat Blatter gleich dem Epheu, doch weicher, in die Rinde mehr gespitzt, und klein zerkerft, die Blühte ist erstlich grün; wenn sie aber heraus kommt, so ist sie gelb. Die Frucht gleicht den Epheubeerlein, welche, wenn sie sich im Augustmonat aufthut, fallet ein schwarzer und ser Saame heraus. Der Stamm ist dick, die Rinde dick und braun, unter welcher weich, dnn und zhes Hutlein ist, voller Saft, zhe und s. Sein Holz ist lind und weich. Es ist ein sehr fruchtbarer Baum, als welcher seine Aeste mehr dann andere Baume ausspreitet, also, dass man ihn auch mit vielen Säulen unterbauen muss, dergleichen einer zu Maynz im Kloster zu St. Alban gewesen, mit 22. grossen steinernen Säulen unterstützet, und ist doch jhrlich behauen worden. Solches aber wird verstanden von dem Weiblein; denn das Mannlein hat ein hrteres, knorrichteres, rotheres und lieblicher riechendes Holz, auch eine dickere Rinde, welche nicht so zhe, wie an dem Weiblein; ohne Blhte und Saamen.

Es wachst die Linde gern in Bergen und Thalern; doch insonderheit auf feuchten Bergen.

Natur oder Complexion.

Die Bltter des Lindenbaums haben eine zusammenziehende Natur, sind fast gleicher Natur mit dem wilden Oelbaum.

Kraft und Wirkung.

Das Wasser von Linden gebrannt, ist gut wider die Colicam oder Grimmen, und Reissen der Drmen, so von der rothen Ruhr versehret sind. Ist auch ntzlich denjenigen, so den fallende Siechtag haben. Die gloende Kohlen von Lindenholz in Essig gelascht, mit Krebsaugen eingenommen, treibt aus das gestockte Blut im Leib, und ist auch denjenigen, so Blut speyen, sehr bequem.

Der zahe Saft, so aus der Mittelrinde aufgefangen wird, heilet den Brand.

Das Holz brauchen die Bildschnitzers. Man macht auch Schiesspulver daraus. [94]

Linden, Tilia, kapittel 41. (Tilia cordata als vrouwtjes en Tilia europaea het mannetje)

De lindeboom dankt zijn naam aan de soepelheid, in het Grieks betekent het..., in het Latijn Tilia. Italiaans Tiglia. Frans Tilier. Maar iemand zou hier meteen kunnen zeggen dat de lindeboom niet te vergelijken is met de boom die Dioscorides Philyream en Tiliam noemt; We bekennen dat en zeggen dat de beschrijving die Dioscorides van de Tiliae geeft volledig overeenkomt met de Ligustrum, dat wil zeggen Rijnweiden. En zo'n beschrijving is door een ander opgesteld. Dus ook Philyra en Philyrea zijn twee verschillende namen; want Philyra is Rijnweiden of Ligustrum; maar Philyrea is Tilia, dat is linden. Het heeft bladeren als klimop, maar zachter, spitser in de bast en klein gekerfd, de bloesem is eerst groen; maar als het eruit komt is het geel. De vrucht is als de klimopbessen die bij het openen in augustus een zwart en zoet zaadje laat uitvallen. De stam is dik, de bast dik en bruin, waaronder een zachte, dunne en taaie dop vol sap, taai en zoet. Het hout is mild en zacht. Het is een zeer vruchtbare boom die zijn takken meer spreidt dan andere bomen zodat het ook met veel pilaren moet worden ondersteund, zoals een in Mainz in het klooster van St. Alban, ondersteund door 22 grote stenen pilaren en wordt toch jaarlijks gesnoeid. Maar dit wordt begrepen van het vrouwtje omdat het mannetje een harder, knoestig, roder en geurig hout heeft, ook een dikkere bast die niet zo taai is als bij het vrouwtje; zonder bloemen en zaden. De linde groeit graag in bergen en valleien; maar vooral op natte bergen.

Natuur of samengesteldheid.

De bladeren van de lindeboom hebben een tezamen trekkende natuur, bijna hetzelfde als de wilde olijfboom.

Kracht en werking.

Het gedestilleerde water uit lindebomen is goed tegen koliek of grimmen en scheuren van de ingewanden die zo beschadigd zijn door rode loop. Het is ook handig voor mensen die vallende ziektedagen hebben. De gloeiende kolen van lindehout opgelost in azijn, gegeten met krabbenogen, verdrijven het stilstaande bloed in het lichaam en zijn ook erg handig voor degenen die bloed spuwen. Het stroperige sap dat uit de middelste bast wordt verzameld, geneest de brandwond. De houtsnijders hebben het hout nodig. Ze maken er ook buskruit van. [94]

Birken, Betula, Cap. 42.

Birken heisset bey den Griechen...auf Lateinisch Betula. Gall. Buleau. Ist Jedermann wohl bekannt; bey den Romern vor Zeiten in grossen Ehren gewesen, welche sie der Obrigkeit haben vorgetragen. Ist auch noch heut zu Tag in grosser Ehre, weil sie die böse und ungehorsame Kinder und Jugend strafet. Daher man im deutschen Reimen sagt; O du gute Birkenruth, Du machst die ungehorsamen Kinder gut.

Sie lasset sich auch zu anders Diensten gebrauchen, nemlich die unfltigen Hause damit zu kehren.

Seine Blatter vergleichen sich dem Buchbaum; sind doch etwas schmaler, welch erst gefalten herfr kommen.

Die Rinde ist am den jungen Birken braun, darnach wird sie langer je weisser, das Holz ist weich und leicht, lasst sich gerne biegen, seinen Saamen bringt er wie ein Getreid oder Zapflein, gleich den Haselbaumen, welcher in Herbst abfallt.

Er ist unter allen Baumen kaum einer, der so zeitlich den Saft an sich zeucht, als der Birkenbaum. Den gleich in anfang des Lenzen hat er seinen Saft so vollkommen, dasz, wenn er mit einem Messer geriszt wird, alsbald ein lauter susses Wasser heraus fleuszt, damit oftmals de Hirten ihren dirstigen Mund erquicken.

Dieses Baums weie Rinde haben die Alten an statt unsers Papiers gebraucht; dergleichen Bucher man noch heutiges Tages findet.

Die Aegypter aber haben eine eigene Rinde gehabt, auf welche sie geschrieben , von einem Baum, so in waserichten Orten Aegyptens wachst, Papyrus genannt, darvon hernach insonderheit gesagt wird.

Sie wachst furnemlich an kalten Orten, da der Schnee lang liegen bleibt, und in den Wldern gegen Mitternacht; ist in unsern Waldern sehr gemein.

Natur oder Complexion.

Ihr Gebrauch ist gering in der Arzney; wird mehr zur Dienstbarkeit gebraucht. Jedoch wollen wir etliche ihrer bekannten Tugenden anzeigen.

Kraft und Wirkung.

Der se Saft, so im Lenzen aus den Birken gesammelt wird, getrunken, soll sehr gut sein wider den Stein und die Geelsucht. Dieser Saft für sich selbst gebraucht, oder zuvor destilliert, heilet die Faule des Munds, Zittermahler und Flecken der Haut. Gleiche Tugend hat auch das gebrannte Wasser aus den frischen Blattern. Der Saft ins Milchgerinzel gethan, lasst keinen Wurm in Kasen wachsen. Zu allen Dingen ist die Lauge besser von der Asche der Rinden gemacht.

Berken, Betula, kapittel 42. (Betula pubescens of Betula pendula)

Berk wordt door de Grieken... in het Latijn Betula genoemd. Frans Buleua.Is bij iedereen bekend; werd in de oudheid in grote eer gehouden door de Romeinen die ze aan de autoriteiten presenteerden. Is nog steeds in grote eer vandaag omdat ze de slechte en ongehoorzame kinderen en jongeren straft. Daarom zegt men in het Duits rijmend; O jij goede berkenroede, jij maakt de ongehoorzame kinderen goed. Het kan ook voor andere doeleinden worden gebruikt, namelijk om het vuile huis ermee te vegen. Zijn bladeren zijn te vergelijken met de beukenboom; zijn wat smaller, die hier eerst gevouwen voortkomen. Bij de jonge berken is de bast bruin, daarna wordt het op den duur witter, het hout is zacht en licht, buigt graag, het brengt zijn zaad voort als een korrel of kegel zoals de hazelaar die in de herfst afvalt. Van alle bomen is er nauwelijks n die zijn sap zo tijdelijk opzuigt als de berk. Want helemaal aan het begin van de lente heeft het zijn sap zo perfect dat als het met een mes wordt gekrast er onmiddellijk zuiver zoet water uit stroomt zodat de herders vaak hun dorstige mond ermee verfrissen. De Ouden gebruikten de witte bast van deze boom in plaats van ons papier; dergelijke boeken zijn vandaag nog steeds te vinden. Maar de Egyptenaren hadden een eigen bast waarop ze schreven van een boom die op waterige plaatsen in Egypte groeit, Papyrus genaamd, waarover hierna afzonderlijk zal worden gesproken. Het groeit voornamelijk op koude plaatsen waar de sneeuw lang ligt en in de bossen tegen het noorden; komt veel voor in onze bossen.

Natuur of samengesteldheid.

Hun gebruik in de geneeskunde is klein; is meer nodig voor dienstbaarheid. We willen toch echter enkele van hun bekende deugden tonen.

Kracht en werking.

Het zoete sap dat in de lente van de berkenbomen wordt verzameld en gedronken zou zeer goed zijn tegen steen en geelzucht. Dit sap dat op zichzelf wordt gebruikt of eerder is gedistilleerd geneest verrotting van de mond, littekens en onzuiverheden van de huid. Het gedestilleerde water van de verse bladeren heeft dezelfde deugd. Doe het sap in de wrongel van melk dan laat het geen wormen groeien in kaas. Beter voor alle dingen is de loog gemaakt van de as van de schors.

Fichtenbaum, Pinus, Cap. 43.

Der Fichtenbaum hat viele Namen; den er wird wird Harzbaum, Kienholz, Kieferholz, Forenholz, Feuren, auf Griechisch..., auf Lateinisch Pinus. Ital. Pinp. und Hisp. Fino altiar genennet. Seines Geschlechts sind zwey, das zahme und wilde. Pinum nennen ihn die Latini, a pinnato foliorum acumine, das ist, von den spitzenstachlichten Blattern. Er wäschst oben mit vielen Asten, mit spitzigen Blattern, welche, wie an einem Kamm, zusammengesetzt sind. [95]

Seine Frucht sind die Zirbelnüssen, welche die Griechen, und die Lateiner Nuces Pineas nennen.

Die Zirbeln oder Zapflein nennen die Lateiner Conos. Der wilde Fichtenbaum heit Pinaster. Wird sehr hoch und groß, hat seine haarichte Blatter wie der zahme, und dieser wird insonderheit Kienbaum genennet.

Es wachst der rechte Fichtenbaum in den Alpen des obern Deutschlandes, um das Ort, Wallis genannt, gegen Welschland, und sonderlich um die Stadt Ravenna, der zahmen eine grosse Anzahl, und machen unsern von dem Ufer des Adriatischen Meers einen ganzen Wald.

Der wilde Fichtenbaum aber wachst an vielen Orten Deutschlandes; und wenn er verletzt wird, fleusst viel Harz aus ihm.

Von dieses Baums Wartung und Bauuung besiehe den Palladium lib. 12. c. 7.

Natur oder Complexion.

Die Zirbelnsuzlein, welche in der Arzney ihren Nutzen, und Gebrauch haben, sind warm und trocken, ziehen zusammen, und sind den Abnehmende sehr heilsam.

Kraft und Wirkung.

Die Zirbelnsse bekommen den abnehmenden und schwachen Menschen wohl. Die Nsslein und Schelen des Pinbaums sind zusammenziehender Natur, vertreiben den langwierigen und gleichsam schwrenden Husten, bey welchem man sich der Schwindsucht besorget; denn jeztgemeldte Nüsslein starken und erwärmen die Natur, für sich selbst, oder mit Honig genossen. Zirbelnuslein stets gegessen, oder mit süßem gesottenem Wein eingenommen, und geschelte Cucumerkernlein darzu gethan, befrdern den Harn, und stillen das hitzige böse Feuchtigkeit.

Die mittelste Rinde am Pinbaum zerstossen und getrunken, stopft den Bauch und befördert das Harnen.

Des Laubs, oder der Rinden, eines Quintleins schwer mit Honigwasser, oder fr sich selbst, eingenommen, soll den Leberschtigen dienlich seyn. Das Oel von Zirbelnusslein gemacht, ist köstlich für den Schlag, die beschädigte Glieder damit gesalbet, sagt Averrhoa.

Ein Pulver von der Schale oder Laub gemacht, heilet den Wolf am Hintern.

Es trocknet und heilet auch andere offene Geschwüre, so gebrannt oder sonst gewachsen sind, darein gesprengt. [96] Das zerstossene oder zerknirschte Laub überschlagen, wehret aller Entzündung mit Gewalt. Das Laub, oder das kleine Sägemehl vom Holz, in Essig gesotten, und dasselbe also warm im Mund gehalten, stillet das Zahnweh.

Den, Pinus, kapittel 43. (Pinus sylvestris)

De den heeft veel namen; dan het wordt harsboom, kienhout, kieferhout, dorenhout vuren, in het Grieks.., in het Latijn Pinus. Italiaans Pinp, en Spaans Fino altiar genoemd. Er zijn er twee van zijn geslacht, de tamme en de wilde. De Latijnen noemen het Pinum, a pinnato foliorum acumine, dat wil zeggen van de puntige stekelige bladeren. Het groeit boven met veel takken, met puntige bladeren die als op een kam in elkaar zijn gezet. [95] De vruchten zijn de pijnboompitten die de Grieken en de Latijnen Nuces Pineas noemen. De Latijnen noemen de kegels Conos. De wilde den wordt Pinus pinaster genoemd. Wordt erg hoog en groot, heeft harige bladeren zoals de tamme en deze wordt speciaal Kienboom genoemd. De echte den groeit in de Alpen van Boven-Duitsland rond de plaats Wallis, richting Itali en vooral rond de stad Ravenna die een groot aantal de tamme in een groot aantal en maken voor ons een heel bos vanaf de kust van de Adriatische Zee. Maar de wilde den groeit op veel plaatsen in Duitsland en als het gewond raakt vloeit het veel hars uit. Voor onderhoud en aanleg van deze boom zie de Palladium lib. 12. c 7.

Natuur of samengesteldheid.

De kleine pijnboompitten, die in de geneeskunde hun nut en gebruik hebben zijn warm en droog, trekken tezamen en zijn zeer de afnemende zeer heilzaam.

Kracht en werking.

Pijnboompitten zijn goed voor mensen die afnemen en zwak zijn. De nootjes en schillen van de dennenboom zijn samentrekkend van aard, verdrijven de langdurige en gelijk het zware hoesten waarbij men vreest voor duizeligheid; de nu gemelde noten versterken en verwarmen de natuur, op zichzelf of genoten met honing. Pijnboompitten altijd gegeten of ingenomen met zoete gekookte wijn en gepelde komkommerpitten eraan toegevoegd bevorderen de urine en kalmeren het verhitte, kwade vochtigheden. Gestampte middelste bast van de dennenboom en gedronken stopt de buik en bevordert het plassen. Van de bladeren of van de bast wordt gezegd dat een halve drachme zwaar met honingwater of op zichzelf genomen nuttig is voor de leverzieke. De olie gemaakt van pijnboompitten is kostbaar voor de beroerte de beschadigde ledematen ermee gezalfd, zegt Averrhoa. Een poeder gemaakt van de schil of bladeren geneest de wolf van het achterste. Het droogt en geneest ook andere open zweren, zo verbrand of anderszins gegroeid zijn, erin geblazen. [96] Het gestampte of gekneusde loof overgeslagen weerstaat alle ontstekingen met geweld. De bladeren of het kleine zaagsel van het hout, gekookt in azijn en warm gehouden in de mond, kalmeert de kiespijn.

Weisz Tannenbaum, Abies. Rothe Tannen, Picea. Lerchenbaum, Larix, Cap. 44.

Der Tannen sind zwey Geslechter, das eine das rothe, welches man rothe Tannen nennet, heißt aus Griechisch..., auf Lateinisch Picea. Ital. Pezo. Hisp. Pino negro. Das andere wird schlecht Tannen und weiße Tannen genannt, aus Griechisch..., bey den Lateinern Abies und auf franzsisch Sapin.

Die rothe Tanne, welche Picea heißt, ist dem Harzbaum oder Fichtenbaum nicht ungleich, nur dass sie breitere und kürzere Blatter hat, fast wie der Roszmarin; und sind die Aestlein kreuzweise abgesetzt. Diese tragt auch an ihren Zapflein ihre Nüsslein, den Zirbelnusslein nicht ungleich; nur dass diese ein wenig kleiner und breiter sind.

Der Tannenbaum oder wei Tannen, welcher Abies heit, ist dem jezt gemeldten nicht ungleich; nur dass die Blatter auf der einen Seite aschenfarbig sind; so ist auch die Rinde des Baums zarter und weier.

Der Lerchenbaum oder Terpentinbaum heit auf Lateinisch Larix, und ist dein rothen Tannenbaum etwas gleich, jedoch dicker, und hat eine glattere Rinde, seine Blätter sind auch feisster und weicher, das Holz auch besser und daurhafter, rothlecht und stark riechend, aus welchem ein feister Saft fleusst, welchen man noch jezt für den Terpentin in Apotheken braucht.

An seinen Aesten hangen auch zaselichte Nsse.

Sein Holz verbrennet nicht, und wird auch nicht zu Kohlen, sonder zerfallet mit Fuer, und wird mrb, wie ein Stein, der verbrannt ist.

Dieser Baum ist gemein im deutschen Gebirge, und in Schlesien.

Die Feuren oder Tellen, welche auch etliche Kynbaum oder Kyfern nennen, heit auf Lateinsch Taeda, auf Griechisch. Ist unter allen Harzbaumen der feisste, und giebt ein feisstes Harz, welches man auch Kien nennet. Hieraus werden auch Fackeln an etlichen Baume Orten gemacht, die man Dades nennet.

Alle gemeldte Baume grünen stets, doch werfen sie den alten Blatter im Mayen, wann die neuen herfurwachsen, von sich. Auch alle gemeldten Baume switzsen Harz.

Es fleusst aber Harz aus vielen Baumen, als erstlich dem Terebintho, welches man Terpentin nennet, darnach aus dem Lentisco, welches Lentiscina heit, und by den Griechen Mastiche.

Aus de Fichtenbaum fleusst Fichtenharz, welches zweyerley ist. Welches aus den Zirbelnuszlein schwitzest, das nennet men Strobilanam; das aber aus dem Stamme des Baums, wird Pityne und Pinea Resina genannt.

Aus dem Lerchenbaum fleusst Resina Larigna, das ist Lerchenharz.

Weiter ist auch ein weich fliesend Harz, welches man Colophoniam und Griechisch pech nennet.

Dessgleichen fleuszt auch ein weiches Harz aus den Cypressenbaum.

Aber Pech ist nichts anders, dann ein gebranntes Harz, so in seinem Baum gebrannt ist.

Natur oder Complexion.

Die Natur aller Harze und Peche ist zu Erwramen, zu Erweichen, zu Zertheillen und zu Reinigen geneigt.

Unter allem Harzgummi wird bey und der Mastix, darnach den Terpentin, als die furnehmsten, gelobt. Doch werden alle Harzgummi und Terpentin zu vielen Gebrechen, inner- und ausserhalb des Leibs, erwhlet.

Kraft und Wirkung.

Tannenblatter klein zerschnitten, linderd und mindert die entzndete Wunden. In Essig gekocht, schwenkt man den Mund of damit, furs Zahnwehe. Mit honigwasser ein Quintlein getrunken, ist gut den Leberschtigen.

Den Rauch darvon gebraucht, ist gut für Augenflüsse.

Tannenharz mit Honig gekocht, ist für Hauptflüsse und Halswehe, Angina genannt, und alle innerliche Schaden am Leib bequem. Den Frauen zu heimlichen Gebrechen nützlich, unten auf damit berauchert.

Tannenharz mit Gerstenmehl, und eines jungen Knaben Harn gesotten, ber kropfige Beulen gelegt, vertreibet dieselbigen, und heilet sie.

Pineennuss treiben den Harn, lindern die Scharfe und Schmerzen der Nieren und Blasen.

Pineennuss frisch abgebrochen, in sem Wein gesotten, sint gut wider den alten Husten, Schwind- und Lungensucht, alle Tag sechs oder sieben Loth eingenommen, soll dem Gift, in Speiss und Trank genossen, heftigen Widerstand thun, und dasselbigen austreiben, dass den Menschen kein Schaden möge zustehen.

Es soll gemeldter Terpentin gelind purgiren, die versehrte Brust, Lungen und Leber reinigen und heilen. Sonderlich soll der Terpentin, wohl bereitet und gewaschen, gut seyn für die Schwindsucht, für alten Husten, Keichen und eiterich Blutspeyen, von welchen Gebrechen die Schwindsucht entsteht.

Der Mastix hat gleiche Wirkung, den mag man fur sich selbst oder mit Honig zu einer Latwergen bereiten.

In Summa, der Mastix und Terpentin bekommen der versehrten Brust wohl, die von Hauptflssen verwundet ist. Darum lasse ich mir die Pillulen wohl gefallen, zu welcher Composition der Mastix genommen wird; den der Mastix bekommt auch dem Magen wohl, sagt Dioscorides, lib .I. cap. 77.

Alle Wundrzte können derer keines entbehren. Mastix im Munde zerkauet, bringet einen guten Geruch, vertreibet den bosen Athem, machst das Zahnfleisch steif, treibet desselbigen Beulen, und macht, damit gesalbet, ein lauter Angesicht.

Terpentin und wei Harz werden zu Pflastern und Salben vielfltig erwahlet. In Summa, Harz und Terpentin reinigen die alten und neuen Wunden, erweichen die harte Geschwüre an allen Enden, heilen den bösen Grind an Menschen und Vieh, wie das die tagliche Erfahrung giebt, und ein jeder verstandiger Meister selbst zu machen und zu geben wei.

Lerch-Tannenrindenasche ist heilsam bey aller Verwundung, und gut für den Brand. Eingetrunken, stopfet es den Bauch. Den Dampf darvon zu sich gelassen, ist es den Frauen gut, die Geburtsglieder in Ordnung zu bringen.

Witte dennenboom, Abies alba. Rode spar, Picea pungens. Lork, Larix europaea. Kapittel 44.

De dennenbomen zijn twee families, een de rode die rode dennenboom wordt genoemd en hee tin het Grieks..., in het Latijn Picea. Italiaans Pezo. Spaans. Pino neger. De tweede wordt gewoon spar en witte spar genoemd, in het Grieksɬ in het Latijn Abies en in het Franse Sapin.

De rode spar die Picea wordt genoemd lijkt veel op de harsboom of dennenboom, behalve dat het bredere en kortere bladeren heeft, bijna zoals de rozemarijn en de takken zijn kruiselings uitgezet. Ze draagt ​​ook aan haat twijgjes haar noten, niet anders dan de pijnboompitten; alleen dat deze wat kleiner en breder zijn.

De dennenboom of witte spar die Abies wordt genoemd is niet anders dan wat nu vermelde; alleen dat de bladeren aan n kant askleurig zijn; dus ook de bast van de boom is fijner en witter.

De lork of terpentijnboom heet in het Latijn Larix en is een beetje hetzelfde als de rode spar, maar dan dikker en heeft een gladdere bast, zijn bladeren zijn ook dikker en zachter, het hout ook beter en duurzamer, roodachtig en sterk ruikend waaruit een vet sap vloeit dat in apotheken nog steeds nodig is voor terpentijn. Aan de takken hangen ook vezelachtige noten. Zijn hout verbrandt niet en wordt ook geen houtskool, maar verbrokkelt met vuur en wordt broos als een steen die verbrand wordt. Deze boom komt veel voor in de Duitse bergen en in Silezi.

De vuren of Tellen die sommigen ook kienboom of kyfernn noemen, wordt in het Latijn Pinus taeda genoemd, in het Grieks... Is de dikste van alle harsbomen en geeft een vette hars, ook wel kien genoemd. Er worden ook fakkels van gemaakt in verschillende boomplaatsen die Dades worden genoemd. Alle gemelde bomen zijn altijd groen, maar ze werpen de oude bladeren af ​​in mei wanneer de nieuwe groeien. Alle gemelde bomen zweten ook hars. Maar er vloeit hars van veel bomen, eerst van de Pistacia terebinthus die terpentijn wordt genoemd, dan van de Pistacia lentiscus die lentiscina wordt genoemd, en door de Grieken Mastiche. Vurenhars stroomt uit de den, wat twee verschillende dingen zijn. Wat zweet uit de pijnboompitten dat noem je Strobilanam; maar die uit de stam van de boom heet Pityne en Pinea Resina. Resina Larigna, dat is lorkenhars. Vervolgens is er ook een week vloeiende hars die in het Grieks colofonium en pek wordt genoemd. Evenzo stroomt een zachte hars uit de cipresboom. Maar pek is niets anders dan een verbrande pek, dus gebrand is in zijn boom.

Natuur of samengesteldheid.

De aard van alle harsen en pekken is te verwarmen, te weken, te verdelen en tot reinigen geneigd. Van alle harsachtige gommen worden mastiek en vervolgens terpentijn als belangrijkste geprezen. Toch zijn alle hars en terpentijn gekozen voor vele kwalen, zowel binnen als buiten het lichaam.

Kracht en werking.

Dennenbladeren, in kleine stukjes gesneden, verzachten en verminderen ontstoken wonden. Gekookt in azijn spoel je er vaak je mond mee voor kiespijn. Met honingwater een drachme gedronken is goed voor de leverzieke. De rook ervan is goed voor oogvloeien. Dennenhars gekookt met honing is gunstig voor hoofdpijn en keelpijn, angina pectoris genaamd, en alle interne schade aan het lichaam. Nuttig voor vrouwen voor heimelijke kwalen, ermee gerookt. Pijnboomhars met gerstemeel en gekookte urine van een jonge jongen, geplaatst op struma drijft ze weg en geneest ze. Pijnboompit drijft de urine, verlicht de scherpte en pijn van de nieren en de blaas. Pijnboompitten vers afgebroken, gekookt in zoete wijn, zijn goed tegen de oude hoest, duizeling en longziekte, elke dag zes of zeven lood nemen, zal sterke weerstand bieden tegen het gif in eten en drinken genoten en die verdrijven zodat het de mensen geen kwaad kan worden toegebracht. Van de gemelde terpentijn wordt gezegd dat het de gewonde borst, longen en lever zachtjes purgeert, reinigt en geneest. Met name terpentijn, goed bereid en gewassen zou goed zijn voor duizeling, oude hoest, piepende ademhaling en etterig bloedspugen, waaruit de gebreken van duizeling voortkomt. De mastiek heeft hetzelfde effect, je kunt het op zichzelf bereiden of met honing voor een likkepot. Kortom, de mastiek en de terpentijn doen het goed bij de verminkte borst die die van hoofdvloeden is gewond. Daarom laat ik de pillen goed bevallen waarin de kompositie van mastiek genomen is; dat mastiek ook goed is voor de maag zegt Dioscorides, lib. I. cap. 77 Alle wondartsen kunnen niet zonder. Mastiek die in de mond wordt gekauwd geeft een goede geur, verdrijft de slechte adem, verstijft het tandvlees, drijft diens builen en als het ermee wordt ingesmeerd een zuiver gezicht. Terpentijn en witte hars worden vaak vermeld voor pleisters en zalven. Kortom, hars en terpentij reinigen de oude en nieuwe wonden, weken de harde zweren aan alle einden, geneest de kwade schurft aan mensen en vee, zoals de dagelijkse ervaring geeft en elke verstandige meester zelf te maken en te geven weet.

Lork-, dennenas is heilzaam bij alle verwonding en goed voor de brand, gedronken stopt het de buik. De damp daarvan tot je genomen is goed voor de vrouwen om de geboorteleden in orde te brengen.

Ahorn, Acer, Cap. 45.

Ahorn, Graecis.., heißt bey den Lateinern Acer. Die Griechen machen drey geslechter.

Das erste, so auf dem Felde wachst, weiß, nicht Krauß, welches sie nennen.., die Lateiner aber Acerem gallicam. Gall. Erable.

Das andere wachst auf den Bergen, ist krauser und harter, welches man braucht zu kstlichen Werken, um seines schonen Masers willen.

Das dritte wird Garynius und Zygia genannt, daraus macht man Joch den Pferden, von welchem hernach wird gesiegt werden. Der Ahornbaum ist der Linde nicht gar unhanlich mit seiner Gestalt und Grosse; nur dass er eine rauhe und bleichere, auch dickere Rinde hat, welche sich nicht wohl biegen lasst; hat wenig Wurzeln, welche in die Hohe flattern, krauß, dünn und weich; wachst gern auf ebenem Erdreich an feuchten Orten. Etliche dieses Geschlechts tragen ihre Blühte im Mayen, etliche aber tragen keine.

Etliche wollen, der Ahorn sey der Platanus, und der Massholder, von welchem im folgenden Kapitel soll gesagt werden, sey Acer, welchen wir ihre Meynung lassen, Ahorn hat wenig Gebrauch in der Arzney; wird mehr zur Arbeit gebraucht; doch die Wurzel genossen und aufgelegt, ist gut wider Schmerzender Leber. Die Wurzeln gestossen, mit Wein getrunken, soll gut seyn für das Seitenwehe.

Esdoorn, Acer, kapittel 45. (Acer pseudoplatanus)

Esdoorn, Grieks.., betekent Acer in het Latijn. De Grieken maken drie geslachten.

de eerste die in het veld groeit is wit, niet gekruld die ze .. noemen, maar de Latijnen Acerem gallicam. Frans Erable. De andere (Acer platanoides) groeit op de bergen, is gekruld en hard die men gebruikt voor kostbare werken vanwege zijn mooie nerven. De derde heet Garynius en Zygia, (Carpinus betulus) waaruit een juk voor de paarden wordt gemaakt, waarvan hierna wordt gezegd.

De esdoorn lijkt qua vorm en grootte niet zeer ongelijk op de linde; alleen dat het een ruwe en blekere, ook dikkere bast heeft die niet gemakkelijk gebogen kan worden; heeft weinig wortels die omhoog fladderen, gekruld dun en zacht; groeit graag op vlakke grond op vochtige plaatsen. Sommige van dit geslacht dragen hun bloemen in mei, maar sommige dragen er geen. Sommigen willen dat de esdoorn Platanus is en de veldesdoorn waarvan in het volgende hoofdstuk zal worden gezegd, is Acer, die we aan hun mening laten. Esdoorn heeft weinig nut in de geneeskunde; is meer nodig voor werk; maar de wortel die wordt genoten en toegepast is goed tegen leverpijn. De wortels gestampt, gedronken met wijn, zou goed zijn voor zijdepijn.

Massholder, Platanus, Cap .46. (Acer campestris)

Maßholder heißt bey den Griechen.. nemlich, wegen der Breite seiner Blatter, weil er wie der Feigenbaum und Weinstock breite Bltter hat. Daher auch die Griechen Platanistos nennen, weite und breite Oerter, wie Photion schreibt. Dieser Baum ist erstlich in Welschland fremd gewesen, darnach aber von dem Aufgang nach Welschland gebracht, und wegen der Annehmlichkeit seines Schattens in grossen Ehren gehalten worden. Daher auch Virgilius in Georg. also schreibt: Jamque ministrantem Platanum potantibus umbram &c.

Es sagt Ruellius, das dieser Baum in Frankreich sechzehn Ellen hoch wachse, mit einer dicken Rinde, und Blattern, gleich dein Weinrebenlaub, mit einem langen rothen Stiel, bleichen Blumlein, und rauhen wollichten kleinen Knöpflein. Er wachset gern an feuchten Orten und Wassern. Sein Schatten ist gro und lieblicht. Diese Beschreibung des Platani schickt sich ganz zum Maßholder, darum wir ihn auch dafür halten, und lassen den Ahorn Acerem bleiben.

Er wird auch sehr groß gefunden an dunkeln Orten, als in Miszgaw, und der Grafschaft Bitsch. In andern aber wachst er kleiner und niedriger, welcher mehr für einen Chamaeplatanum, das ist, einen kleinen oder wilden Platanum zu achten, und als eine Missgeburt des rechten Maßholder zu halten ist.

Natur oder Complexion.

Die Blatter des Maholders, sagt Galenus, sind kalter Complexion.

Kraft und Wirkung.

Das Laub in Wein gesotten, und getrunken, widerstehet dem Schlangen-Gift.

Mit Essig gesotten, ist es gut fürs Erbrechen.

Die Rinde in Essig gesotten, und im Mund gehalten, stillet das Zahnwehe.

Das junge Laub in weiem Wein gesotten, stillet das Augenfliessen. Dieser Maser auch, oder das Laub allein zerstossen, oder mit Schweinenschmalz übergelegt, zertheilet die Geschwulst und hitzige Beulen vom Brand oder Frost.

Veldesdoorn, Platanus, Kapittel .46. (Acer campestris)

De Grieken noemden de veldesdoorn..vanwege de breedte van zijn bladeren omdat het brede bladeren heeft zoals de vijgenboom en de wijnstok. Vandaar dat de Grieken het ook Platanistos noemen, verre en brede oorden zoals Photon schrijft. Deze boom was eerst vreemd in Itali, maar werd toen door de van het oosten naar Itali gebracht en werd in grote eer gehouden vanwege de aangenaamheid van zijn schaduw. Vandaar ook Vergilius in George. alzo schrijft: Jamque ministrantem Platanum potantibus umbram &c. (Dat gaat over de plataan) Ruellius zegt dat deze boom in Frankrijk zestien el hoog wordt, met een dikke bast en bladeren als de wijnbladeren, met een lange rode stengel, bleke kleine bloemen en ruwe wollige kleine knoppen. Het groeit graag op vochtige plaatsen en in wateren. Zijn schaduw is lang en lieflijk. Deze beschrijving van de Platanus is helemaal van toepassing op de veldesdoorn, daarom nemen we het daarvoor en laten we de esdoorn Acerem blijven. Het wordt ook erg groot gevonden op donkere plaatsen zoals in Miszgaw en de graafschap Bitsch. In andere wordt het echter kleiner en lager, wat meer als een Chamaeplatanum moet worden beschouwd, dat wil zeggen een kleine of wilde Platanus en als een misvorming van de echte veldesdoorn te houden is.

Natuur of samengesteldheid.

De bladeren van de veldesdoorn, zegt Galenus, hebben een koude samengesteldheid.

Kracht en werking.

De bladeren, gekookt in wijn en gedronken, weerstaan ​​het slangengif. Gekookt met azijn is het goed voor braken. Door de bast in azijn te koken en in je mond te houden verzacht je kiespijn. Het jonge gebladerte, gekookt in witte wijn, dempt de vloed van de ogen. Ook deze nerven of de bladeren die alleen gestampt of bedekt met zwijnenvet opgelegd verdeeld de zwellingen en hete builen van vuur of vorst.

Heyden, Erica, Cap. 47.

Heyden heit auf Griechisch , und Lateinisch Erica, und ist nicht die Erica, wie etliche nennen, davon wir im folgenden Kapitel sagen wollen. Doch lassen wir zu, dass es desselbigen Geslechts sey. Ital. Erice. Gall. Bruyere.

Die Heyde wachst den Tamariskenstauden gleich, nur dass sie niedriger ist. Und zu ihrer Blume haben die Bienen besondere Begierde und Lust. Der Honig aber, so die Bienen von dieser Blume machen, wird nicht gut, wie Dioscorides und andere, schreiben. Aber doch ist am Tag, dass se jetzund den besten und reinesten Honig aus diesen Blumen machen, welches vielleicht der Gelegenheit des Himmels mag zugeschrieben werden. Plinius nennet diesen Honig Mel Ericeum.

Diese Staude bringet viel zarte purpurfarbe Gertlein, wie die Cypressenblatter. Ihre Blumen sind im Herbst, und werden diese Blumen um dieselbige Zeit fast allein gesehen, sind bleich, purpurroth, und am Geschmack bitter.

Sie wachst auf dem freyen Feld, an dörren unfruchtbaren Orten, auf den Hügeln und Bergen, und in den Wäldern.

Natur oder Complexion.

Heyde ist warmer und trockener Natur, zertheilt, und legt die Geschwulst.

Kraft und Wirkung. Die Blumen in Honig oder Zucker gebaisst, und Abends und Morgens gebraucht, vertreibt das viertägige Fieber, diess soll geschehen im Herbstmond, so er zunimmt, 8 Tag nacheinander. Diese Blumen sind sehr gut für die Gichtbruchigen Glieder, mit Wein eingenommen. Diese Blumen stosse zu Pulver, mische darunter Maussohre und Dosten, gleichviel, Zucker halb so viel, gensst gleich einer Treseney, stillet den unnatrlichen weissen Frauenfluss. Für alles Lendenwehe siede die Blumen im Wasser, bestreiche die Lenden und Bauch damit nach dem Bad.

Heydwasser.

Die Blatter, Kraut und Blumen abgestreift, gehackt und gebrannt, wann es blühet. Heydwasser ist sehr gut für die blöden Augen, Morgens und Abends, allemal einen tropfen oder drey darein gethan, und darum gestrichen.

Heide, Erica, kapittel 47. (Calluna vulgaris)

Heide heet in het Grieks.. en in het Latijn Erica en is niet Erica, zoals sommigen het noemen, waarover we in het volgende hoofdstuk willen spreken. Maar we laten het toe ​​dat het van hetzelfde geslacht is. Italiaans Erice, Frans Bryere. De heide groeit als de tamarisk struik, alleen is het korter. En de bijen hebben een speciaal verlangen en lust voor hun bloem. Maar de honing die de bijen van deze bloem maken is niet goed zoals Dioscorides en anderen schrijven. Toch is het heden de dag dat ze nu de beste en zuiverste honing van deze bloemen maken, wat misschien kan worden toegeschreven aan de gelegenheid van de hemel. Plinius noemt deze honing Mel Ericeum. Deze struik produceert veel delicate paarse stengels zoals de cipres bladeren. Hun bloemen zijn in de herfst en wanneer deze bloemen omstreeks dezelfde tijd bijna alleen worden gezien zijn ze bleek, karmozijnrood en bitter van smaak. Het groeit in de open velden, op dorren droge plaatsen, op de heuvels en bergen en in de bossen.

Natuur of samengesteldheid.

Heide is warm en droog van aard, verdeelt en legt de zwelling.

Kracht en werking.

De bloemen gebaad in honing of suiker en 's avonds en' s morgens gebruikt verdrijft de vierdaagse koorts, dit moet in de herfstmaand gebeuren als die toeneemt 8 dagen achter elkaar. Deze bloemen zijn zeer goed voor de verlamde ledematen, ingenomen met wijn. Stamp deze bloemen tot poeder, meng muizenoren en marjolein eronder, dezelfde hoeveelheid, suiker half zoveel, genuttigd als een likkepot, stilt de onnatuurlijke witte vrouwenvloed. Voor alle lendenpijn, kook de bloemen in water, wrijf ze op je lendenen en buik na het bad.

Heide water.

De bladeren, kruiden en bloemen worden ontdaan, gehakt en gebrand wanneer het bloeit. Heide water is heel goed voor doffe ogen, 's morgens en' s avonds, doe er altijd een druppel of drie in en daarom gestreken.

Tamarisken, Tamariscus, Cap. 48.

Tamariskenstaude heit sonst Porst und Birzenberss, auf Griechischɬ und Tamarix, und mit dem gemeinen Namen Tamariscus. Ital. Tamarigio. Gall. Bruiere. Hisp. Elearai. Ihres Geslechts sind zweyerley, zahme und wilde. Sie wachst gemeiniglich Mannshoch, mit braunen Gerten und Blattern, wie an der Heyden, und am Sevenbaum, welche aschenfarb und bleichgrn sind. Tragt im Glenzen eine mosichte oder haarichte Blume, welche darnach hinweg fleugt. Das zahme Geschlecht bringt seinen Saamen oder Frucht wie die Gallapfel, ist aber an unsern Orten unbekannt, wachst in Syrien und Aegypten. Das andere Geschlecht aber wird an den Wassergestaden, als an dem Rhein, gefunden. Es haben viele diese Staude für die Ericam gehalten , als die Incerpretes Virgilii, da sie humilis Myricas für Heyde, wiewohl unrecht, verdeutschten. Denn Heyden Erica. Aber Myrica ist diese Staude, nemlich Tamarisken, dessen Figur du alhie vorgemahlet siehest.

Natur oder Complexion.

Seine Natur ist zu reinigen, und durchzudringen mit einer zusammenziehenden Kraft.

Kraft und Wirkung.

In Wein gesotten und gebraucht, ffnet es die Lunge, Leber, Milz, Nieren und Blasen. Wein, darinnen Tamarisken gesotten, ist gut wider Verstopfung der Leber und Milzes, und macht wohl harnen.

Die Blatter in Wein gesotten, den getrunken, benimmt die Geschwulst vom Milz. Von diesen Wurzeln getrunken, vertreibt innwendig und auswendig alle Unfltigkeit des Leibs.

Den Mund gewaschen mit diesem Wein, stillet und benimmt alles Wehe der Zahne und des Zahnfleisches.

Tamariskenasche zur Laugen gebraucht, todtet die Lau und Nuss.

Die Asche trocknet auch flieende Geschwüre.

Es schreiben Democritus und Columella, dass das Wasser, in welchem Kohlen von Tamariskenholz abgeschlt sind, den miltzuchtigen Schweinen gesund sey.

Dessgleichen, wann man Knödel daraus mache, und den Schweinen dadurch zu trinken gebe. Eben eine solche Kraft soll es auch in den Menschen haben, wenn sie aus einem Geschirr von Tamariskenholz trinken. Serapio schreibt, er habe zwey ausstzige Weiber mit gesottenen Tamariskentronken und Rosinlein gereiniget.

Den Gelbsüchtigen ist der Wein aus Tamariskenholz getrunken, sehr gesund und heilsam.

Das beste Theil und Zeit seiner Destillirung ist, die Rinde vom Holz geschabet, das Laub darvon gestreift, gehackt, und mitten im Mayen gebrannt.

Tamariskenwasser Morgens, Mittags und Abends getrunken, jedesmal auf drey Loth, ist sehr gut fürs Gries in Lenden und Blasen, für Verstopfung und Hartigkeit des Milzes.

Ein berhmt und bewahrt Wasser für alle Drsen und Krankheiten des Milzes, und reiniget das Geblt. Das getrunken, wie oben stehet, ist es gut für schwere, grausame und schreckhafte Traume und Phantasie. Das Wasser getrunken, ist gut für Lahme und alle inwendige Gebrechen, Dorre und Lungensucht, Verstopfung der Leber, stärkt und kräftiget das Milz.

Tamarisk, Tamariscus, kapittel 48. (Myricaria germanica, Tamarindus indicus)

Tamarisk wordt ook wel Porst en Birzenbestz genoemd, in het Grieks..., en Tamarix en met de gewone naam Tamariscus. Italiaans Tamarigio. Frans Bruiere, Spaans Elearai. Hun geslacht is van twee soorten, tam en wild. Het wordt meestal zo groot als een man, met bruine twijgen en bladeren zoals de op de heide en zevenboom die askleurig en bleekgroen zijn. Draagt in het voorjaar een mosachtige of harige bloem, die dan wegvliegt. Het tamme ras brengt zijn zaad of vrucht voort zoals de galappel, maar is bij ons onbekend, groeit in Syri en Egypte. Maar het andere geslacht vind je aan de waterkant als aan de Rijn. Velen hebben deze struik aangezien voor de Erica, als de Incerpretes Virgilii, omdat ze humilis Myrica voor heide hebben verduitst, zij het ten onrechte. Omdat heide Erica is. Maar Myrica is struik, namelijk tamarisk, waarvan je de figuur alhier voorgetekend ziet.

Natuur of samengesteldheid.

Zijn aard is om te zuiveren en door te dringen met een tezamen trekkende kracht.

Kracht en werking.

Gekookt en gebruikt in wijn opent het de longen, lever, milt, nieren en blaas. Wijn gekookt met tamarisk is goed tegen verstopping van de lever en milt en maakt goed plassen. Het koken van de bladeren in wijn, het drinken ervan verlicht de zwelling van de milt. Drinken van deze wortels verdrijft alle vuiligheid van het lichaam van binnen en van buiten. Je mond wassen met deze wijn stilt en kalmeert alle pijntjes in je tanden en tandvlees. Tamarisk-as gebruikt als loog doodt de luis en de neten. De as droogt ook lopende steenpuisten op. Democritus en Columella schrijven dat het water waarin kolen van tamariskhout worden geschild, heilzaam is voor licht miltzieke zwijnen. Zo ook als je er knoedels van maakt en de varkens daarvan te drinken geeft. Er wordt gezegd dat mensen zo'n kracht hebben als ze drinken uit een kom van tamariskhout. Serapio schrijft dat hij twee melaatse vrouwen gekookte tamarisk liet drinken en ze reinigde met rozijnen. Wijn gemaakt van tamarisk hout wordt gedronken bij geelzucht is heel gezond en heilzaam. Het beste deel en de tijd van het distilleren is dat de bast van het hout wordt geschraapt, de bladeren worden verwijderd, gehakt en in het midden van mei gebrand. Tamariskwater, 's morgens,' s middags en 's avonds gedronken, elke keer drie lood is zeer goed voor gruis in de lendenen en blaas, voor verstopping en hardheid van de milt. Een beroemd en conserverend water voor alle klieren en ziekten van de milt en zuivert het bloed. Dat gedronken zoals hierboven, is het goed voor zware, gruwelijke en angstaanjagende dromen en verbeeldingskracht. Het drinken van het water is goed voor de kreupele en alle inwendige kwalen, duizeligheid en longontsteking, verstopping van de lever, versterkt en maakt de milt krachtig.

Kellershals oder Zyland, Thymelaea, Coccognidium, Cap. 49.

Kellershals, Zyland, oder Zebast, heißet bey Dioscorides.... Ital. Pepe montano. Gall, Thymelaea. Hisp. Thourisco. Seine Frucht nennet man Granum Gnidium und Coccognidiuta.

Es wachst diese Staude ungebaueten, bergichten und waldichten Orten; hat viele schone zarte Gertlein, welche drey Schuh hoch aufwachsen; bringet Blatter, wie das Seidelbast, oder Chamelaea, von welchem im folgenden Kapitel soll gesagt werden, doch schmaler, feisster und zäher, geben eine zähe Feisstigkeit, wann man sie zerkauet. Seine Blume ist weiß die Frucht rund, wie die Myrtenbeerlein, erstlich grün, und zuletzt roth, hat ein hartes Hütlein, welches auswendig schwarz und inwendig wei ist. Diese Frucht wird, wie zuvor gesagt, Granum gnidium und Coccumgnidium gennennt. Diese Beschreibung Dioscorides kommt ganz überein mit unserm Kellerhals, darum wir auch gänzlich die Thymelaeam für das Kellerhals halten. Wollen andern ihre Meynung lassen, welche es für Daphnon halten, so doch die Beschreibung Daphnoidis bey dem Dioscorides weit vom Kellerhals abtritt.

Natur oder Complexion.

Kellerhals mit seiner Frucht, Granum gnidium genannt, ist sehr hitzig und trocken; soll derhalben nicht leicht ohne grosse Noth und Fürsorge im Leib gebraucht werden.

Kraft und Wirkung.

Mit zwanzig Kornlein der Frucht vom Kellerhals haben die Alten, unsere Vorfahrer, die Wassersucht geheilet. Aber, wenn man sie brauchen will, soll man sie zuvor mit Zucker berziehen, dass sie den Hals nicht verbrennet. Es sollen aber solche Arzney meiden die Schwängern Weiber, und welche einen blöden Magen haben.

Die Körner mit Salpeter und Essig im Bad angerieben, machen alsbald Schwitzen. Mögen derohalben diejenigen diese Kunst brauchen, welche auf keine andere Art den Schwei herfr bringen können. Zu diesem allem sind die gedrrten Bltter, im Herbst gesammelt, und mit Wein oder anderm Trank eingetrunken, besser.

Kellershals of Zeiland, Thymelaea, Coccognidium, kapittel 49.(Daphne cneorum)

Kellershals, Zeiland of Zebast, wordt door Dioscorides genoemd.... Italians Pepe Montano. Frans Thymelaea. Spaans Thourisco. De vrucht wordt Granum Gnidium en Coccognidiuta genoemd. Deze struik groeit op ongebouwde, bergachtige en beboste plaatsen; heeft veel mooie, zachte twijgjes die drie voet hoog worden; brengt bladeren zoals Daphne mezereum of chamelaea waarover in het volgende hoofdstuk zal worden gezegd, maar smaller, dikker en taaier en geeft een taaie vettigheid wanneer erop wordt gekauwd. De bloem is wit, de vrucht is rond, net als de mirtebessen, eerst groen en tenslotte rood, heeft een harde dop die van buiten zwart en van binnen wit is. Deze vrucht wordt, zoals eerder gezegd, Granum gnidium en Coccumgnidium genoemd. Deze beschrijving van Dioscorides komt volledig overeen met onze kellerhals, daarom nemen we ook de thymelaeam voor de kellerhals. Willen anderen hun mening laten die het voor Daphnon houden zo toch de beschrijving van Daphnoidis bij Dioscorides ver van de kellerhal afwijkt.

Natuur of samengesteldheid.

Kellerhals met zijn vrucht, Granum gnidium genaamd, is erg heet en droog; zal daarom niet zonder grote nood en voorzorgen in het lichaam worden gebruikt.

Kracht en werking.

De Ouden, onze voorouders, hebben waterzucht genezen met twintig korrels van de fruit van de kellerhals. Maar als je het wilt gebruiken moet je het van tevoren met suiker bedekken zodat het je keel niet verbrandt. Maar dergelijke medicijnen moeten worden vermeden door zwangere vrouwen en mensen met een slechte maag. De korrel, met salpeter en azijn in het bad ingewreven zorgen meteen voor zweten. Mogen degenen die het niet op een andere manier kunnen zweten deze kunst gebruiken. Voor dit alles zijn de gedroogde bladeren, verzameld in de herfst en gedronken met wijn of andere drank, beter.

Seidelbast, Lauskraut, Chamelaea, Mezereon, Cap. 50.

Seidelbast, welches auch Lauskraut genennet wird, heit Dioscorides..., das ist, ein niedriger Oelbaum. Die Barbari, Arabes und Apotheker nennen ihn Mezereon.

Es wird auch Rapiens vitam, und Faciens viduas, und Menschendieb oder Mörder genannt. Es wachst in feuchten und dunkeln Wldern. Seine purpurfarbe Blume kommt im Anfang des Glenzen, vor den Blattern herfür, riecht lieblich, wie die Violen. Seine Frucht ist erstlich grun, im Herbst aber wird sie ganz roth, wie am Aron. Wachst, wie Dioscorides schreibt, mit vielen Aestlein, Ellenhoch, hat Blatter, wie der Olivenbaum, doch schmaler, und bitter, welche, wenn man sie kauet, die Zunge beissen. Das Kraut riecht bel; die Blume aber hat eines lieblichen Geruch.

Etliche mengen diese Stauden und das Kellershals durcheinander, welches im vorgehenden Kapitel beschrieben ist, um ihrer fast gleichen Gestalt und Kraft willen, und nennen sie beyde ohne Unterschied Mezereon. Doch sind es, wie angezeigt, unterschiedliche Stauden, wie solches auch Dioscorides bezeuget.

Natur oder Complexion.

Seidelbast ist beraus hitzig, bis in den vierten Grad, als welches die Zunge und den Hals mehr brennet, als Aron. Ist deswegen behutsam, wie auch der Kellershals, zu gebrauchen.

Kraft und Wirkung.

Die Rinde von Seidelbast eines halben Quintleins schwer, treibt die Wassersucht, Melancholie und Gelbsucht gewaltig aus. Ehe man es aber einnimmt, soll man es zween oder drey Tag in Essig einbaitssen, und darnach drey- oder viermal mit lauterm Wasser waschen, und im Schatten trocknen; jedoch nicht ohne Zucker oder Sholzsaft in Leib nehmen.

Es werden auch hievon Pillen gemacht, und Pilulae Mezereon genennt, welche krftig sind wider die Wassersucht. Jedoch ist das Decoctum zu allen Dingen nützlicher und bequemer, das von den gedorrten Blumen gemacht wird.

Das gedrrte Kraut davon, mit Honig zerstoen, heilet die alten bozen Schaden, vertreibet und reiniget die Rissflecken des Angesichts.

Seidelbast, Luiskruid, Chamelaea, mezereum, kapittel 50. (Daphne mezereum)

Seidelbast die ook wel luiskruid wordt genoemd, heet bij Dioscoridesɠdat wil zeggen een lage olijfboom. De Barbaren, Arabieren en Apothekers noemen het Mezereon. Het wordt ook rapiens vitam, en faciens viduas, en dief of moordenaar genoemd. Het groeit in vochtige en donkere bossen. De paarse bloem komt aan het begin van de lente voor de bladeren tevoorschijn, ruikt zoet zoals de viooltjes. De vrucht is eerst groen, maar wordt in de herfst rood, net als Arum. Groeit, zoals Dioscorides schrijft, met veel kleine takken, ellen hoog, heeft bladeren zoals de olijfboom, maar smaller en bitterder die bij het kauwen de tong bijten. Het kruid stinkt; maar de bloem heeft een zoete geur. Sommigen mengen deze struiken en de Kellershals door elkaar die beschreven zijn in het vorige hoofdstuk, vanwege hun bijna gelijke vorm en sterkte en noemen ze allebei zonder onderscheid Mezereon. Het zijn echter, zoals aangegeven, verschillende struiken zoals ook Dioscorides getuigt.

Natuur of samengesteldheid.

Seidelbast is extreem heet, tot in de vierde graad waardoor het de tong en keel meer verbrandt dan Arum. Is daarom voorzichtig te gebruiken, net zoals de Kellershals.

Kracht en werking.

De bast van seidelbast een halve drachme zwaar verdrijft waterzucht, melancholie en geelzucht geweldig uit. Maar voordat het wordt gegeten moet het twee of drie dagen in azijn worden geweekt en vervolgens drie of vier keer met zuiver water worden gewassen en in de schaduw worden gedroogd; eet het echter niet zonder suiker of zoethout sap. Hiervan worden ook pillen gemaakt, genaamd Pilulae Mezereon, die krachtig zijn tegen waterzucht. Het afkooksel is echter nuttiger en handiger voor alles wat gemaakt is van gedroogde bloemen. Het gedroogde kruid ervan, geplet met honing, geneest de oude kwade schade, verdrijft en reinigt de scheurvlekken van het gezicht.

Ginst, Genista, Cap. 51.

Ginst oder Genist, und Ginster, heisst in lateinischer Sprache Genista, vel, quod ad genu instar fit flexile; vel quod genuum dolori medeatur, wird sonst Genesta und Genestra. Ital. & Hisp. Genestra, und Galli e Genet genennt. Auf deutsch heisst es auch bey etlichen Pfrimmen. Seines Geschlechts sind zweyerley, nemlich das grosse, welches keine Stacheln hat; und das kleine, welches stachlicht oder dornicht ist.

Das grosse ohne Stacheln, nennen die Lateiner Genistam non aculeatam. Das kleine mit Stacheln nennen sie Genistam aculeatam, das ist, stechend Ginst. Sie wachsen beyde gern an dörren, sandichten und unfruchtbaren Orten. Bringen grune, schmale, runde und rauhe Stengel, an weichen kleine schmale Blattlein sind. Das kleine aber hat grossere Blatter, dein Rosmarin nicht unähnlich, aber rauh und stechend. Die Blühte ist gelb, gestaltet wie an den Erbsen, den Bienen sehr angenehm. Der Saame ist in kleinen rauhen Schottlein verschlossen, siehet gleich den Linsen, und, wann er zeitig wird, springt er selbst heraus.

Dass grosse Geschlecht wird zu Zeiten Mannshoch, bleibt uber den Winter grn, und ist ohne Stacheln. Das kleine Geschlecht aber hat seine Stacheln, fast wie an den Klosterdornen; wird auch Genistetla, und bey uns Deutschen auch kleine Streichblumen, von etlichen aber Rosmarinum aculeatum genennet.

Natur oder Complexion.

Von Ginstersaamen und Blumen mit Honigwasser getrunken, treibt durch den Schwei viel Feuchtigkeit aus. Ginsterblumen gestossen, mit Rosenhonig oder weichen Eyern vermischt und genusst, reiniget die Darme und Nieren, macht harnen, treibt den Stein aus den Nieren und Blasen. Wer den Saamen oder Blumen braucht, dem lasst es den Stein nicht verhrten. Ueber Ginsteraschen geuss Wein, lass ein- oder zweymal dardurchlaufen; diese Lauge im Trank getrunken, bricht den Stein.

Der Saame von stechend Ginst ist den Schlangen zuwider. Hat eben die Wirkung, wie das Kraut Roszschwanz oder Schafftheu.

Der Saame ist gut bey der Frauen Krankheit, derselbigen Fluss, und reiniget die Mutter. Stechend Ginst gesotten, und darab getrunken, ist den Stein auszutreiben sonderlich bewahrt.

Ginsterbluhtwasser.

Die beste Zeit seiner Destilirung ist, wenn die Blthe wohl zeitig, nicht nahend dem Abfallen, im Balneo Mariae gebrannt.

Dieses Wassers zwlf oder Vierzehen Tag nach einander, jedesmal zwey oder drey Loth getrunken, ist gut für die Gelbsucht.

Des Wassers auf sechs Loth getrunken, macht harnen; reiniget die Nieren und Blasen, und vertreibt den Stein.

Das Wasser ist auch gut zum Haupt; dasselbige damit bestrichen, und von ihm selbst lassen trocknen, vertreibt die Mudigkeit der Glieder.

Brem, Genista, kapittel 51. (Genista tinctoria en Genista anglica)

Brem of Genist en Ginster heet in het Latijn Genista, vel, quod ad genu instar fit flexile; vel quod genuum dolori medeatur, anders wordt het Genista en Genestra. Italiaans & Spaans Genestra en Frans Galli e Genet. In het Duits wordt het ook wel bij meerdere Pfrimmen genoemd. Er zijn er twee van zijn geslacht, namelijk de grote die geen doornen heeft en de kleine die doornige of stekelig is. De grote zonder stekels noemen de Latijnen Genistam non aculeatam. Het kleintje met stekels noemen ze Genistam aculeatam, dat is stekende brem. Ze groeien allebei graag op droge, zanderige en kale plaatsen. Brengen groene, smalle, ronde en ruwe stengels waarop kleine smalle bladeren zitten. De kleine heeft echter grotere bladeren, niet ongelijk de rozemarijn, maar ruw en scherp. De bloesem is geel, in de vorm van erwten, zeer aangenaam voor de bijen. Het zaad is gesloten in kleine, ruwe peulen, zien eruit als linzen en als het rijp is komt het er vanzelf uit. Het grote geslacht groeit soms tot de lengte van een man, blijft de hele winter groen en heeft geen stekels. Maar het jongere geslacht heeft zijn stekels bijna als de kruisbessen; wordt ook wel Genisttela genoemd, en bij ons Duitsers ook strijkbloemen, maar van ettelijke echter Rosmarinum aculeatum genoemd.

Natuur of samengesteldheid.

Gedronken van bremzaden en bloemen met honingwater verdrijft veel vocht door het zweet. Gekstampte brembloemen, gemengd met rozenhoning of zachte eieren en genoten, reinigt de darmen en nieren, maakt plassen, verdrijft de steen uit de nieren en blaas. Wie het zaad of de bloemen gebruikt laat de steen niet verharden. Over brem giet wijn en laat een of twee keer daardoor lopen; het drinken van deze loog in het drankje breekt de steen. Het zaad van de stekende brem is walgelijk voor slangen. Heeft dezelfde werking als het kruid heermoes of schaafstro. Het zaad is goed in de ziekte van vrouwen, diens vloed en reinigt de moeder. Stekende brem gekookt en daarvan gedronken is bijzonder goed om de steen uit te drijven.

Brembloei water.

De beste tijd voor het distilleren is wanneer de bloesem goed rijp is en niet op het punt staat eraf te vallen, en het wordt gedistilleerd in de Balneo Mariae. Het drinken van dit water twaalf of veertien dagen achter elkaar, twee of drie lood keer per keer, is goed voor geelzucht. Het drinken van water tot zes lood zorgt ervoor dat men moet plassen; reinigt de nieren en blaas en verdrijft de steen. Het water is ook goed voor het hoofd; die ermee insmeren en van zichzelf laten drogen zal de vermoeidheid van de ledematen verdrijven.

Pfrimmen, Spartium, Cap. 52.

Pfrimmen heisset bey den Griechen..., Ital. genestra. Gall. Genet. Ist der Ginsten Art, wachst, wie Dioscorides schreibt, mit langen Zinken, ohne Blatter, und zähe, welche nicht bald zerbrechen, mit welchem auch die Weinstocke geheftet werden. Hat eine gelbe Blume, wie die weisse Violen. Den Saamen hat es verschlossen in Schottlein, ist gleich den Linsen; wachst an den Orten, an welchen der Ginst wachst. Etliche nehmens auch für den Ginst, aber unbillich; denn der Ginst hat Blattlein, dieses aber keine.

Allhie kommt mir für das Kraut, welches diesem Gewächse nicht ungleich ist, und auch klein Erdpfrimmen genennet wird, darum ichs auch allhie beschreiben will.

Es mag nicht unbillig genennet werden, das ist, klein Erdpfrimmen, tragt seine Stengelein Spannenhoch, mit vielen Glaichen auf einander gesetzt, ganz grn, mit gar wenigen kleinen Blattlein, wie an den Linsen, hat oben eine gelbe ahrichte Blume.

Seinen schwarzen runden Saamen bringt es im Brachmonat in kleinen schwarlichten Schottlein, welcher, wenn er zeitig wird, ausspringt.

Die Stengel bleiben über ein Jahr grün, ist ohne Geruch. Die Wurzel ist lang und holzicht.

Natur oder Complexion.

Die Pfrimmen haben eine warme und trockene Complexion. Fuhren aus, und reinigen. Die kleine Erdpfrimmen haben gleiche Natur mit den Wicken oder Fonugrec.

Kraft und Wirkung.

Der Saame und Blumen der Pfrimmen, wie Dioscorides und Galenus bezeugen, fnf Heller schwer mit Honigwasser eingenommen, purgiren obenaus, wie Niesswsurz, doch ohne Schaden und Gefahr, der Saame aber unten aus.

Die Zinklein aber in Wasser eingebaist, gestossen und ausgedruckt, sind dem Hftwehe, und dem Halsgeschwr, Angina, desselbigen Safts einen Becher nchtern getrunken. Die Blumen und kleine Reiszlein von Pfrimmen mit gesalzenem Wasser in die Clistier gethan, ist gut den versehrten Därmen; denn es führet die Versehrung aus.

Die kleine Erdpfrimmen sollen gleiche Wirkung haben mit den Wicken und den Fonugrec, weiter ists nicht bekannt.

Priem, Spartium, kapittel. 52. (Cytisus scoparius, Spartium junceum)

Priemen heten bij de Griekenɉtaliaans genestra. Frans Genet. Is een soort van brem, zoals Dioscorides schrijft, met lange twijgen zonder bladeren en taai die niet snel breken waarmee ook de wijnstokken worden vastgemaakt. Heeft een gele bloem, net als de witte viool. Het heeft het zaad in schotjes gesloten als linzen; groeit op de plaatsen waar de brem groeit. Sommigen nemen ook voor de brem, maar onterecht; want de brem heeft kleine bladeren, maar deze heeft er geen. Alhier komt me dat kruid voor dat niet verschilt van deze plant en ook wel kleine aardpriemen wordt genoemd, daarom wil ik het hier ook beschrijven. Het mag niet onterecht worden genoemd, dat wil zeggen kleine aardpriemen, het draagt ​​zijn stengels hoog, met veel leden op elkaar, volledig groen, met heel weinig kleine blaadjes, zoals op de linzen, heeft een gele aarachtige bloem bovenop. Het brengt zijn zwarte, ronde zaden in de juni maand in kleine, zwarte peulen die openspringt als ze rijp zijn. De stelen blijven meer dan een jaar groen en zijn geurloos. De wortel is lang en houtachtig.

Natuur of samengesteldheid.

De priemen hebben een warme en droge samengesteldheid. Voeren uit en reinigen. De kleine aardpriemen zijn van dezelfde aard als de wikke of Trigonella foenum-graecum.

Kracht en werking.

Dioscorides en Galenus getuigen dat het zaad en de bloemen van de priemen vijf penningen zwaar met honingwater ingenomen purgeren van boven uit, zoals nieskruid, maar zonder schade of gevaar, maar het zaad aan de onderkant uit. Maar de twijgjes echter in water geweekt en uitgedrukt zijn de heuppijn en de zere keel, angina, dit sap een beker nuchter gedronken. De bloemen en kleine twijgjes van priemen met gezouten water in een klysma gedaan zijn goed voor de gewonde darmen; want het voert het zeer uit. Van de kleine aardpriemen wordt gezegd dat ze dezelfde werking hebben als de wikke en de Trigonella foenum-graecum, verder is niets bekend.

Senet, Sena, Welsch Linsen, Colutea, Cap. 53.

Senet, welches dieser Zeit sehr gemein ist, und Sena gennant wird, ist zweyerley Geslecht. Das eine wird vom Theophrastus beschrieben, ...und genannt. Wie nennen es welsche Linsen, oder Schaafslinsen, und ist in den Apotheken unbekannt. Ital. la Colutea. Gall. Baguenaudier.

Das andere ist das gemeine Senet, welches allenthalben Sena genennet wird. Ital. la Sena, Gall. Sene. Es wachst in den Garten geset, mit dnnen Aestlein, wie das Trigonella foenum-graecum. Seine Blhte ist wie an den Erbsen oder Ginster, gelb, mit einem aufgeblasenen Htlein, gleich den Nieren, welches aufplatzet, wann man es zusammen druckt.

Der Saame in denselbigen Blslein ist schwarz, hart und breit, in der Große der Linsen, am Geschmack wie die Erbsen.

Der Unterschied beyder Geschlechte besteht einmal in der Große; denn das erste Geschlecht ist grosser. Damach auch in den Schottlein, welche am Senet krumm sind, in der Gestalt des Monds, in der Colutea aber mehr aufgeblasen.

Der Saame ist auch in dem Senet lang und spitzig, wie ein Herz formirt, in der Colutea aber ist er rund, gleich den Linsen.

Es kann die Kalte nicht leiden, wie auch die Cucumern und Melonen.

Wachst in den Thalern und anderswo in grosser Menge.

Natur oder Complexion.

Senet ist warm im ersten Grad, und trocken im andern.

Kraft und Wirkung.

Werden allein im Leib zu purgiren gebraucht. Soll für sich selber ober ein Quintlein nicht genommen werden, aber mit Zusatz, als Imber, mag man dess mehr nehmen. Ist das ntzlichste und unschdlichste unter allen purgirenden Arzneyen.

Senet ist sehr gut, die Melancholie damit zu reinigen, und für die fallende Sucht, auch sonderlich für das viertägige Fieber.

Mit Hühnerbrühe ein halb Loth genutzt, laxirt es sanft.

Eine Decoction von Senet getrunken, treibet den Schleim und die verbrannte Melancholie aus, reiniget das Geblut, erfreuet das Herz, und alles Innwendige. Dasselbige mache also: Nimm drey Loth Senetkraut, mache es von allen groben Stengeln und Wust rein, wasche es sauber, thue es mit zwölf Nägelein und einer Imberzehe, klein zerschnitten, Fenchel und Anissaamen, jedes ein halb Loth in einen Hafen, lasse ber den dritten Theil mitt einander allgemach einsieden, mit Wasser oder Wein, nach Gelegenheit des Kranken, seihe es durch ein Tuch in einen kleinen Hafen, thue etwan Zucker darein, gieb dem Kranken, wenn er Abends niederliegen will, ein ziemlich Tranklein davon, zuvor gewärmet, und Morgens nüchtern auch soviel, lasse ihn drey oder vier Stunden darauf fasten. Diss mag Jungen und Alten ohne Schaden ntzlich gegeben werden, ist den Kindbetterinnen eine sonderliche gute Arzney, doch ohne Zucker. Thue ein wenig gestossen Rhabarbara darunter, so werket es desto mehr.

Ein Quintlein des Krauts gepulvert, mit einer Hühnerbrühe eingenommen, hat gleiche Kraft. Senetblatter mit Camillen in einer Lauge gesotten, darmit gezwagen, ist gut dem Hirn, Gehr, Gesicht, und zu alten melancholischen Fiebern. Senet mit Kasewasser gesotten, mit Spica vermischt, und das nchtern getrunken, machet sanfte Stuhlgange. Treibt die verbrannte Choleram leichtlich aus, reiniget das Hirn, kraftiget das Herz und Leber, sonderlich benimmt Senet die Stiche des Milzes, reiniget die Glieder des Leibs, und sonderlich die Lunge.

Wer sich des Aussatzes besorget, oder am Leib einen harten Grind hätte, der brauche Senet mit dem Saft Fumus terrae, das ist, Erdrauch, oder Taubenkropf, in der Wochen drey oder viermal.

Senet bringet Freude, und benimmt das bse traurige Geblüt vom Herzen, stärket das Gesicht und Gehör, vertreibet die alte Febres mit Wein gesotten, und mit ein wenig Imber vermischt, es ist gut wider die Verstopfung der Leber, Milz und Ohnmachten des Herzens.

Ein Syrup von Senet und Hirschzunge, mit Borris vermischt, in Wasser gesotten, und mit Zucker süß gemacht, ist auch für Ohnmachten gut.

Senet, Senna, Italiaanse linzen, Colutea, kapittel 53. (Senna alexandrina, Colutea arborescens)

Senet, dat in deze tijd heel gewoon is en Senna wordt genoemd, is twee soorten. Een daarvan is beschreven door Theophrastus, ... en genoemd. We noemen het Italiaanse linzen of schapenlinzen en is onbekend in apotheken. Italiaans la Colutea. Frans Baguenaudier.

De andere is de gewone Senet, die overal Senna wordt genoemd. Italiaans la Sena, Frans Sene. Het groeit in de tuin met dunne takjes zoals Trigonella foenum-graecum. Zijn bloem is als die van een erwt of een brem, geel, met een opgeblazen hoedje, zoals de nieren, die openbarsten als je erin knijpt. De zaden in deze blaasjes zijn zwart, hard en breed, zo groot als linzen en smaken naar erwten. Het verschil tussen de twee geslachten is in grootte; het eerste geslacht is groter. Dan ook in de peultjes die scheef staan ​​op de Senna en in de vorm van de maan, maar meer opgeblazen in de Colutea. Het zaad is ook lang en puntig in de Senna en in de vorm van een hart, maar in de Colutea is het rond zoals de linzen. Het kan niet tegen de kou, net als de komkommers en meloenen. Groeit in overvloed in de dalen en elders.

Natuur of samengesteldheid.

Senna is warm in de eerste graad en droog in de tweede.

Kracht en werking.

Worden alleen gebruikt om het lichaam te purgeren. Mag niet op zichzelf genomen worden over een drachme, maar met een toevoeging, als een gember dan mag men daar meer van nemen. Is de meest bruikbare en onschadelijke van alle zuiverende medicijnen. Senna is heel goed om melancholie ermee te reinigen en voor de vallende ziekte, ook vooral voor de vierdaagse koorts. Met een halve lood kippenbouillon laxeert het zachtjes. Het drinken van een afkooksel van Senna verdrijft het slijm en de verbrande melancholie, reinigt het bloed, verblijdt het hart en alles van binnen. Maak het alzo: Neem drie partijen senna kruid, ontdoe het van alle grove stelen en onreinheid, was het schoon, doe er twaalf nagelkruid en een teentje gember, snijd het klein, venkel- en anijszaadjes, elk een halve een lood in een pot, laat het derde deel geleidelijk samen inkoken met water of wijn, afhankelijk van de gelegenheid van de zieke, zeef het door een doek in een kleine pot, doe er wat suiker in, geef het de zieke als hij 's avonds wil gaan liggen een tamelijke drankje daarvan, te voren gewarmd, en ook zoveel 's morgens op een lege maag, laat hem daarna drie of vier uur vasten. Dit kan nuttig worden gegeven aan zowel jong als oud zonder schade, is een bijzonder goed medicijn voor degenen die in het kraambed zitten, maar zonder suiker. Doe er een beetje gekneusde rabarber onder, het werkt des te meer. Een drachme van het kruidenpoeder, ingenomen met kippenbouillon, is even krachtig.

Senna bladeren gekookt in loog met kamillen en ermee gedweild is goed voor de hersenen, het gehoor, het zicht en voor oude melancholische koortsen. Senna gekookt met kaas-water en vermengd met Lavandula spica en gedronken op een lege maag maakt een zachte stoelgang. Verdrijft gemakkelijk de verbrande gal, reinigt de hersenen, versterkt het hart en de lever, vooral beneemt senna de steken van de milt, reinigt de ledematen van het lichaam en vooral de longen. Wie zich de uitslag bezorgt of een harde schurft op zijn lichaam heeft, die gebruikt senna met het sap van Fumus terra dat is aardrook of duivenkrop. Senna brengt vreugde en beneemt het boze, droevige bloed uit het hart, versterkt het zicht en gehoor, verdrijft de oude koortsen, gekookt met wijn en vermengd met een beetje gember, het is goed tegen verstopping van de lever, milt en onmacht van het hart. Een siroop van senna en herttong vermengd met Borago, gekookt in water en zoet gemaakt met suiker, is ook goed tegen flauwvallen.

Cappern, Capres, Capparis, Cap. 54.

Capres heißt auf Griechisch und Lateinisch Capparis. Etliche Lateiner nennen es Inturim. Ital. Cappare, Gall. Gapprez, Hisp. Alkaparras. Wachst gern an trocknen Orten, ist mit gar geringer Bauung zufrieden, wachst auch ohne alle Wartung. Es ist eine stachlichte Staude, wie sie vom Dioscorides beschrieben wird, breitet sich grosten Theils in die Rinde auf dem Erdreich aus, hat krumme Dorn, wie die Bremen, die Blatter sind den Quittenblatter gleich, und rund. Die Frucht ist gleich den Oliven, welche, wenn sie sich austhut, ein wei wohlriechend Rslein bringt, und wenn dasselbige abfallt, bleibt eine lange Eichel voller Kornlein übrig. Die Wurzel ist schwarz, holzicht, und flattert weit. Die Rinde rothlicht und vest. Es wird auch zu dieser Zeit an vielen Orten gepflanzet, sind aber nicht alle gleich gut, wachsen auch sehr von sich selbst an sandichten und dorren Orten. Das in Arabia wachst wie Plinius und Galenus schreiben, ist giftig. Das in Afrika ist dem Zahnfleisch schädlich.

Das in Apulia macht den Mage sich erbrechen.

Das beste ist, welches aus Italia gebracht wird. Seine Stengel, Blatter, Blumen, Frucht und Saamen werden zu uns, mit Salz eingemacht, gebracht.

Natur oder Complexion.

Capres sind warm und trocken, sonderlich aber seine Wurzel.

Kraft und Wirkung.

Capres rohe gegessen, schaden dem Magen, sollen derhalben zuvor in Wasser gequelet, mit Essig und Oel genossen werden. Capressaamen getrunken, ist gut wider Hüftwehe, Gicht, Lahme, Schlag, Krampf und Bruche, reiniget das Haupt, und befrdert den Frauen ihre monatliche Blume. Der Saame in Essig gesotten, darmit den Mund gewaschen, lindert das Zahnwehe.

Zu diesem allem ist die gedorrte Caprenwurzel auch gut, und subert die alte Geschware.

Mit Gersten bergelegt, ist es gut für die Milzsucht. So man auf die Wurzel beit, stillet sie das Zahnwehe. Die Wurzel mit Essig gestossen, über gelegt vertreibt die weiße Zittermahl.

Wurzeln und Blatter gestossen, vertreiben die harten Beulen und Oberbeine.

Der Saft in die Ohren gethan, tdtet die Wurme. Diss ist die beste Rinde, die nicht Wurme, staubt, wenn man sie bricht. Diese wahret fünf Jahr unversehrt in ihrer Natur. Wider die Warzen oder Scroffeln am Leib, so gern am Hals wachsen, und unter den Achseln, und wächst selten eine allein, sondern viel bey einander. Die Scroffeln sind gleich fleischig wie die Haut, wachsen aus den bsen Feuchtigkeiten, als von Phlegma und Melancholie, für diese siede dieser Rinden und Wurzeln, und wasche die Scroffel und Drusen vierzehen Tage damit, sie gehen ohne Schaden ab.

Capres gegessen ist gut den podagrischen Gliedern, den Phlegmatischen, Milzsuchtigen, und den Weibern, welchen ihre Blumen vor der Zeit gestehen, dem Huftwehe, und denen, so schwerlich harnen. Denn die Natur der Frucht und der Blumen ist zertheilen, bewegen, die zähe Feuchtigkeit ausfuhren, und den Harn und die Blume der Weiber befordern.

Kappers, kappertjes, Capparis, Cap. 54. (Capparis spinosa)

Kappertje heet in het Grieks en Latijn Capparis. Sommige Latijnen noemen het Inturim. Italiaans Cappare, Frans Gapprez, Spaans Alkaparras. Groeit graag op droge plaatsen, is tevreden met een zeer kleine teelt, groeit zonder enig onderhoud. Het is een stekelige struik, zoals beschreven door Dioscorides, die zich voor het grootste deel met de twijgen op de grond verspreidt, met kromme doornen, zoals de bramen, de bladeren zijn als de bladeren van kweepeer en rond. De vrucht is als de olijven die, wanneer ze rijpen, een witte, geurige roosje oplevert en wanneer die eraf valt blijft er een lange eikel vol korrels over. De wortel is zwart, houtachtig en fladdert wijd. De schors rood licht en vast. Het wordt in deze tijd ook op veel plaatsen aangeplant, maar niet allemaal even goed, groeien ook veel zelf op zanderige en droge plekken. Wat in Arabi groeit, zoals Plinius en Galenus schrijven, is giftig. Dat is in Afrika is schadelijk voor het tandvlees. Dat in Apulie laat de maag overgeven. Het beste komt uit Italie. De stengels, bladeren, bloemen, vruchten en zaden worden in zout ingemaakt bij ons gebracht.

Natuur of samengesteldheid.

Kappertjes zijn warm en droog, maar vooral de wortel.

Kracht en werking.

Kappertjes die rauw worden gegeten zijn schadelijk voor de maag, moeten vooraf in water worden geweekt en worden genoten met azijn en olie. Het drinken van de zaden van de kappertjes is goed voor heuppijn, jicht, lamheid, beroerte, krampen en breuken, reinigt het hoofd en bevordert de vrouwen hun maandelijkse bloem. Het zaad gekookt in azijn en daarmee de mond gewassen verlicht kiespijn. Voor dit alles is de gedroogde kappertjes wortel ook goed en reinigt de oude zweren. Met gerst opgelegd is het goed voor miltziekte. Als je in de wortel bijt verzacht het de kiespijn. De met azijn gestampte wortel, eroverheen gelegd, verdrijft de witte littekens. Wortels en bladeren gestampt verdrijven de harde bulten en bovenbenen. Door het sap in de oren te doen worden de wormen gedood. Dit is de beste bast die geen wormen en stuift wanneer men ze breekt. Die blijven vijf jaar goed in hun natuur. Tegen de wratten of scrofulen op het lichaam die de neiging hebben om in de nek en onder de oksels te groeien en zelden alleen, maar vaak samen. De scrofulen zijn zo vlezig als de huid, groeien uit de kwade vochtigheid als van slijm en melancholie, hiertegen kook de =bast en wortel en was de scrofulen en knobbels ermee gedurende veertien dagen, ze komen er zonder schade af. Het eten van kappertjes is goed voor de podagrische ledematen, die flegmatiek, miltzieken en de vrouwen die hun bloemen voortijdig staan en degenen die last hebben van heuppijn en degenen die moeilijk plassen. Want de aard van vrucht en bloemen is om te verdelen, te bewegen, die taaie vochtigheid af te voeren en urine en de bloemen van de vrouwen te bevorderen.

Brombeer, Himbeer, und Bocksbeer, Rubus, Cap. 55.

Brombeer heit auf Griechisch..., und auf Lateinisch Rubus. Seines Geschlechts sind fürnemlich dreyerley, nemlich die gemeine Bremen oder Brombeeren, darnach die Himbeeren, und zum dritten die Bocksbeeren.

Die Brombeeren oder gemeine Bremen heissen Batus und Rubus. Ital. Cono. Gall. des Ronces. Hisp. Sarca. Und dieses seynd zwey Geschlechte, eines gro, das andere klein, beyde gleich, nur dass das eine grosser und rauher ist. Sie wachsen allenthalben um die Gartenhecken, kriechen mit ihren Stengeln sehr weit um sich, sind voller Stacheln, die Blatter sind wie an den Erdbeeren, auf der einen Seite weiß, auf der andern schwarz.

Die Blume ist erstlich rtlich, darnach wei, welche, wenn sie abfallt, folget eine Frucht, den Maulbeeren ganz gleich, erstlich grun, zuletzt schwarz, und voll rothes Safts.

Diese Frucht wird Mora Bati, & Mora Celsi, auf deutsch Brombeeren, und auch Vaticana genennet, welche etliche fr die Vaccinia Virgilius halten.

Die Himbeeren halten wir für das, oder Rubus Idaeus Dioscoridis. Idaeus wird er genennet von den Berg Ida. Gall. ung. Framborsier. Hisp. Sarcasen spinas. Ist viel kleiner, als die Brombeerstaude, auch nicht so stachlicht, und wird auch ohne Stacheln gefunden, ihre Frucht ist roth, hohl und süß, wie haarichte rothe Hütlein gestaltet.

Die Bocksbeere sind dem vorgemeldten nicht ungleich, sie wachsen in Hecken, und in hohlen feuchten Bergen, mit dnnen rauhen Gertlein, sind mit Blattern und Blumen den Brombeerstauden gleich, jedoch kleiner.

In dem Augustmonat bringet es rothe runde Beere, wie die Erdbeere, mit wenigem Kornlein, dann die Brombeere, haben einen weinsauren lieblichen Geschmack.

Die Wurzel ist rauh und bitter. Die Bocksbeere mgen wohl ein Geschlecht seyn des Rubi Idaei, das ist der Himbeeren, denn ihr beyde Gestalt sehr nahe überein kommt.

Wachsen gemeiniglich an den Zäunen, Hecken und Struchen.

Natur oder Complexion.

Die Geschlechte der Bremen ziehen zusammen, trocknen und khlen mit ihrer ganzen Substanz. Aber die jungen zarten Bremen sind etwas swacher. Die zeitige Frucht zeucht auch etwas weniger zusammen, dann die unzeitige. Der Saft aus zeitiger und unzeitiger Bremenfrucht wird getrocknet und aufbehalten, ist kräftiger, als wann er frisch ist.

Kraft und Wirkung.

Das Laub, Blumen, junge Schosslein und Frucht, je eines als andere, ausser- und innerlich zu brauchen, in Wasser gesotten, zu trinken, und mit Tüchern überzuschlagen, lschet alle Hitze wunderlich.

Dorre Brombeerblatter, und die oberste Gipfel in Wein gesotten, getruncken, stillen alsobald den rothen Bauchfluss, wie auch die bermige monatliche Blume. Also auch die Blumen darvon, oder Saft, an der Sonne getrocknet, und zu diesen Sachen aufgehaben. Die Wurzel in Wein gesotten, oder gepulvert eingenommen, zermahlen den Lendenstein. Bremenlaub in Wein gesotten, den Mund damit warm gewaschen, säubert und heilet alle Mundfaule, und macht die Zahne vest. Gargarisirt, ist es gut zum Halsgeschwr. Dienet den Scherern wohl, fliessende Geschwüre und Grind des Haupts, Angesichts, und heimlichen Orts, stets damit zu waschen.

Brombeerlaub in Laugen gesotten, macht schwarze Haar.

Brombeersaft mit dem Syrup von Salbey vermischt, ist gut dem Ausstzigen und die solches innerlich besorgen, alle Tage aus ein Loth gebraucht. Brombeersaft schmiere in einem Bad an Leib für die Rauden, die Haut wird schon.

Brombeerwasser.

Die beste Zeit die Brombeere zu destilliren, ist, wenn sie vollkommen zeitig sind, und doch nicht weich, abgebrochen, gewaschen, wieder abgetrocknet, und in Balneo Mariae destillirt, Abends und Morgens getrunken, ist gut den jungen Kindern für den Stein, jedesmal zwey Loth. Ist auch gut für das Gries in Lenden oder Blasen. Item für die Kalte, und Zapflein im Hals, darmit gegurgelt. Für Geschwre und Versehrung im Hals, des Tags viermal warm gegurgelt.

Himbeere sind zarter, als die Brombeere, haben weinigere und zartere Dornlein, etliche gar keine.

Sind sonst alle beyde mit Gewächs und Frucht einander fast gleich, auch einer Tugend und Wirkung. Die Blumen von Himbeeren klein gestossen, mit Honig vermischt, und bergelegt, sind gut wider hitzige Geschwulst der ugen, vertreiben die Schone oder Rothlauf. Sind den Magensuchtigen gut, mit Wasser getrunken. Das Laub also grün gestossen, und übergelegt, vertreibet die Hitze und Ohnmacht der Leber und Magens. Also ist auch das gebrannte Wasser gut, alle Hitze kranke Leute aussen und innerlich zu kuhlen.

Bramen, frambozen en dauwbraam, Rubus, kapittel 55. (Rubus fruticosus , Rubus idaeus, Rubus caesius)

Bramen heten in het Grieks..., en in het Latijn Rubus. Er zijn drie soorten van zijn geslacht, namelijk de gewone bramen of brombessen, dan de frambozen en ten derde de dauwbraam. De bramen of gewone brombessen worden Batus en Rubus genoemd. Italiaans Cono. Frans des Ronces. Spaans. Sarka. En dit zijn twee geslachten, een grote en een kleine, beide gelijk, behalve dat de ene groter en ruwer is. Ze groeien overal rond de tuinhagen, kruipen heel ver met hun stengels, zitten vol doornen, de bladeren zijn als aardbeien, wit aan de ene kant en zwart aan de andere kant. De bloem is eerst roodachtig en dan wit die bij het vallen wordt gevolgd door een vrucht, net als de moerbei, eerst groen, tenslotte zwart en vol rood sap. Deze vrucht heet Mora Bati, & Mora Celsi, in Duitse Brombeeren en ook Vaticana genoemd die sommigen houden voor de Vaccinia Vergilius. We denken dat de frambozen dat zijn of Rubus Idaeus Dioscoridis. Het wordt Idaeus genoemd vanaf de berg Ida. Frans ung. Framborsier, Spaans Sarcase spinas. Is veel kleiner dan de braamstruik, ook niet zo doornig en wordt ook gevonden zonder doornen, de vrucht is rood, hol en zoet, in de vorm van haarachtige rode hoedjes. De dauwbraam is niet anders dan de eerder genoemde, het groeit in heggen en in holle, vochtige heuvels, met dun ruwe twijgen, is als braamstruiken met bladeren en bloemen, maar kleiner. In de maand augustus brengt het ronde rode bessen zoals aardbeien met minder korrels dan bramen, met een zoete, zure wijnsmaak. De wortel is ruw en bitter. De dauwbraam is misschien wel een ras van de Rubus Idea, dat wil zeggen de framboos, want beide vormen lijken erg op elkaar. Groeit vaak op hekken, heggen en struiken.

Natuur of samengesteldheid.

Het bramen geslacht trekken tezamen, drogen en koelen met al hun substantie. Maar de jonge zachte bramen zijn een beetje zwakker. De rijpe vrucht trekt iets minder dan de onrijpe. Het sap van rijpe en onrijpe bramen vrucht wordt gedroogd en bewaard, het is sterker als wanneer het vers is.

Kracht en werking.

Bladeren, bloemen, jonge scheuten en vrucht, elke gelijk, voor in- en uitwendig gebruik gekookt in water om te drinken en omgeslagen met doeken lost alle hitte wonderbaarlijk. Verdorde bramenbladeren en de bovenste toppen gekookt in wijn en gedronken stillen al snel de rode loop in de maag, evenals de overmatige maandelijkse bloemen. Alzo ook de bloemen ervan of sap, in de zon gedroogd en klaar gemaakt voor deze dingen. De wortel gekookt in wijn of tot poeder genomen vermalen de lendensteen. Gekookte bramen bladeren in wijn en je mond er warm mee wassen reinigt en geneest alle rotte monden en versterkt je tanden. Gegorgeld is het goed voor een zere keel. Dient de scheerders goed om vloeiende zweren en schurft van het hoofd, het gezicht en de heimelijke plaats ermee te wassen. Braambladeren in loog gekookte maken het haar zwart. Bramensap gemengd met saliesiroop is goed voor de melaatse, en degenen die zulks bezorgen alle dagen een lood gebruiken. Smeer bramensap in een bad op het lichaam voor de ruigtes, de huid wordt mooi.

Bramen water.

De beste tijd om de bramen te distilleren is wanneer ze volkomen rijp zijn, maar niet week, afgebroken, gewassen, weer gedroogd en gedestilleerd in Balneo Mariae, 's avonds en' s morgens gedronken is goed voor de jonge kinderen voor de steen, elke keer twee lood. Is ook goed voor het gruis in lendenen of blazen. Item, voor de kou en blaadje in de keel, gorgelen ermee. Voor zweren en zeer in de keel, vier keer per dag warm gorgelen. Frambozen zijn zachter dan bramen, hebben minder en meer zachte doornen, sommige hebben er helemaal geen. Verder is alles bijna hetzelfde met groei en vrucht, ook n deugd en effect. De bloemen van frambozen in kleine stukjes gebroken, vermengd met honing en opgelegd zijn goed tegen hete zwellingen van de ogen, verdrijven de puistjes oen rodeloop. Zijn de maagzieken goed, gedronken met water. De bladeren wordt alzo groen gestampt en opgelegd, verdrijven de hitte en de onmacht van de lever en de maag. Dus ook het gebrande water is goed om alle hitte van zieke mensen van binnen en van buitenaf ​​te koelen.

Heydelbeer, Myrtilli, Cap. 56.

Heydelbeer nennen wir auf Lateinisch Myrtillos, weil wie keinen andern Namen haben. Wissen wohl, dass die Frucht des fremden Myrtenbaums, welche man auch fremde oder welsche Heydelbeer nennet, in den Apotheken Myrtillus genennet wird. Weil aber der Name Myrtillus bey jedermann auch diesem Staudlein gegeben wird, wollen wir es jetzund auch darbey lassen bleiben.

Die Heydelbeerstaude wachst allenthalben in den Wäldern, ist ein holzicht klein Staudlein, wird auch zuzeiten Ellen hoch, seine Gertlein sind viereckicht und grn, mit zarten Buchsbaumblatttein bekleidet. Im Mayen brenget er runde braunrothe Blumlein, wie eine Schelle, in welchen mitten ein roth Zapflein ist. Im Brachmonat blauschwarze Beerlein, aus welchen mann eine blaue Farbe bereitet, die sind in Grosse und Gestalt der Wacholderbeeren, und werden Heydelbeere genannt. Die Wurzel breitet sich auf dem Erdreich aus, und bringet neue Staudlein herfür.

Man mag zwey Geschlechte dieser Staude machen, als nemlich, das grosse und das kleine, doch beyde von einerley Form und Gestalt.

Natur oder Complexion.

Heydelbeere sind kalter und irdischen Natur.

Kraft und Wirkung.

Ueber die Blatter und Frucht von Heidelbeeren Wein getrunken, befordert Harn, Frauenzeit, Blasenstein, und ist zur Gallen Ueberlaufe und Hauptwehe sonderlich berühmt.

Der Blatter Saft im Mund gehalten, ist gut für die Faule. Der Saft mit Milch gemischt, und in die Ohren gestrichen, benimmt ihnen allen Mangel, und macht ein gut Gesicht. Der Saft mit Zucker getrunken, ist gut fürs Blutspeyen und Lendenstein.

Die Wurzel gepulvert, in Wunden gestreuet, ist gut fürs faule Fleisch, und heilet sehr. Zu Geschwülsten an heimlichen Orten, macht ein Pflaster von diesen Blatter mit Rosenöl, es vertreibt sie ohne Schaden.

Diese Wurzel mit Anis und Fenchelwurz, jedes gleichviel, gepulvert, mit Zucker vermischt, und dieses Pulver Morgens einen Löffel voll nüchtern eingenommen, ist eine gewisse Arzney für die Plaste und Grimmen im Leib.

Der Saft von Heidelbeeren mit Alaun und Galläpfeln, giebt eine blaue Farbe zum Briefmalen. Leinen Tuch oder Garn blau zu färben: Nimm einen Hafen voll des ausgedruckten Heidelbeersafts, thue einen Becher voll Weinessig, zwey Loth gestossenen Alaun, und ein halb Loth gestossenen Kupferschslag darzu, lasse es mit einander sieden, darnach überschlagen, stosse also lau das Garn oder Tuch darein, trockne es wieder an der Luft, wasche es aus kaltem Wasser, so ists blau gefrbt.

Willt du es lichtblau haben, so lasse den Kupferschlag heraus. Willt du er noch fatter haben, so thue zwey Loth gepulverte Gallapfel darzu.

Bosbes, Myrtilli, kapittel 56. (Vaccinium myrtillus)

We noemen bosbessen myrtillos in het Latijn omdat we geen andere naam hebben. Weten wel dat de vrucht van de buitenlandse mirteboom, die ook buitenlandse of Italiaanse bosbes wordt genoemd in de apotheek myrtillus wordt genoemd. Maar omdat de naam Myrtillus ook door iedereen aan dit struikje wordt gegeven willen we het hier voorlopig bij laten.

De bosbessenstruik groeit overal in de bossen, is een kleine, houtachtige struikje, maar wordt soms een meter hoog, de scheuten zijn vierkant en groen, bekleed met zachte buxusbladeren. In mei brengt het ronde bruinrode bloemen als een bel, met in het midden een rood draadje. Blauwzwarte bessen in de juni waaruit een blauwe kleur wordt bereid. Ze hebben de grootte en vorm van jeneverbessen en worden bosbessen genoemd. De wortel verspreidt zich over de aarde en vormt nieuwe struiken. Er kunnen twee geslachten van deze struik worden gemaakt, namelijk de grote en de kleine, maar beide met dezelfde vorm en gestalte.

Natuur of samengesteldheid.

Bosbessen zijn van koude en aardse natuur.

Kracht en werking.

Wijn die van de bladeren en vruchten van bosbessen wordt gedronken bevordert het plassen, vrouwentijd, blaasstenen en is vooral beroemd vanwege de galoverloop en hoofdpijn. Het bladsap dat in de mond wordt gehouden is goed voor de vervuiling. Het sap, gemengd met melk en in de oren gewreven, verwijdert alle gebrek uit hen en maakt een goed gezicht. Het sap gedronken met suiker is goed voor bloedspugen en lendensteen. De wortel, verpoederd, in wonden gestrooid is goed voor het rotte vlees en heel genezend. Voor zwellingen op heimelijke plaatsen, maak een pleister van deze bladeren met rozenolie, het verdrijft ze zonder schade. Deze wortel met anijs en venkelwortel, elk in dezelfde hoeveelheid, verpoederd en vermengd met suiker en 's morgens op een lege maag een lepel van dit poeder ingenomen is een zekere medicijn tegen de pijn en koliek in het lichaam. Het sap van bosbessen met aluin en galappels geeft een blauwe kleur om op briefletters te schilderen. Om linnen doek of garen blauw te verven: neem een ​​beker vol met het uitgeperste bosbessensap, een beker vol wijnazijn, twee lood gemalen aluin en een halve lood gemalen koperslag daartoe, laat het samen koken, daarna overslagen en stoot alzo lauw dat garen of de doek erin, droog het opnieuw aan de lucht, was het met koud water, dan is het blauw gekleurds. Als je het lichtblauw wilt, doe dan twee lood galappels in poedervorm er toe.

Wegdorn und Creuszbeer, Spina alba. Cap 57.

Die Wegdornbeer, und die Creuszbeer zahlen wir aus de Geslechten Rhamni Dioscoridis, welcher drey Geslachten Rhamni macht, nennet sie auch Spinam albam, wie auch Ovidius in Fastis, lib. 6. Sic fatus, Spinam, quia tristes pellere posset A soribus noxas, haec erat alba, dedit. Und am selbigen Ort sagt er auch; Virgaque lanalis de spina sumitur alba, Qua lucem thalamis parva fenestra dabat.

Es ist aber nicht Spina alba, welche weisse Distel genennet wird darvon hernach unter den Krutern soll gesagt werden.

So sey nun Wegdorn und Creutzbeer oder Wersenbeer, ein Rhamnus. Es wachst dieses Baumlein an den Rechen und in den Zaunhecken.

Seine Rinde ist auswendig braunlecht fast wie an den Kirschbaumen, inwendig aber grün, und die Aeste sind spitzige starke Dornlein, die Blatter weich, lind und leicht, beynahe wie an den wilden Aepfelbaumen, es bringet eine kleine gestirnte Blume. Seine Beerlein sind erstlich grün, im Herbst aber werden sie schwarz, werden gesammelt und gedörrte, und sind unlustig zu essen. Die beyde Stauden oder Baumlein, Wegdorn und Creutzbeer, sind nicht sehr ungleich, nur dasz der Creutzbeerbaum keine Dornen tragt, und auch etwas grssere Blatter hat; darum haben wir sie beyde in einer Gestalt bey einander beschrieben.

Natur oder Complexion.

Wegdornbeere und Creutzbeere sind kalt und trocken, wie auch die Closterbeere.

Kraft und Wirkung.

Die Alten haben ihre Superstion gehabt, dass die Blatter des Rhamni über die Tuhr oder Fenster ausgehängt, allerley Gift und Zauberey vertreiben sollen.

Des Wegdorns Blatter sind sehr behulfich, auf die fliessende Geschwüre, und das wilde Feuer gelegt. Die Blatter mit der innersten Rinde, mit Wasser und ein wenig Alaun gekocht, sind gut wider die Faule, und andere Schaden des Munds.

Die Buchbinder und Briefmaler sammeln seine grüne Beerlein in der Erndte, dörren, stossen, und weichen sie in Alaunwasser, und machen eine schöne gelbe Farbe daraus.

Im Herbst aber, wenn sie zeitig und schwarz sind, geben sie eine schone saftgrüne Farbe.

Um Martini von den Aesten abgelesen, geben sie eine schone braune Farbe.

Wegedoorn en kruisbes, Spina alba, kapittel 57. (Rhamnus cathartica)

De wegedoorn en kruisbes tellen we onder de geslachten van Rhamni Dioscoridis die drie geslachte rhamni maakt, noemt ze ook spinam albam, zoals ook Ovidius in Fastis, lib. 6. Sic fatus, spinam, quia tristes pellere posset A soribus noxas, haec erat alba, dedit. En op dezelfde plaats zegt hij ook; Virgaque lanalis de spina sumitur alba, Qua lucem thalamis parva fenestra dabat. Maar het is niet spina alba die de witte distel wordt genoemd. Dus laat wegedorn en kruisbes of wersenbes een Rhamnus zijn. Dit boompje groeit op de kanten en in de schuttinghagen. De bast is aan de buitenkant bruinachtig, bijna zoals aan de kersenboom, maar groen aan de binnenkant, en aan de takken zijn scherpe, sterke doorntjes, de bladeren zijn week, zacht en licht, bijna zoals op de wilde appelbomen, het brengt een kleine sterrenbloem. De bessen zijn eerst groen, maar worden zwart in de herfst, worden verzameld en gedroogd en zijn onlijdelijk om te eten. De beide struiken of boompjes, wegedoorn en kruisbes, verschillen niet erg van elkaar, alleen dat de kruisbes geen doornen heeft en ook wat grotere bladeren; daarom hebben we ze beide samen in n vorm beschreven.

Natuur of samengesteldheid.

Wegedoorn en kruisbes zijn koud en droog, net als kloosterbes.

Kracht en werking.

De ouden hadden hun bijgeloof dat het hangen van de bladeren van Rhamni over de deur of het venster alle soorten gif en magie zou verdrijven. De wegedoorn blaadjes zijn zeer nuttig, gelegd op de vloeiende zweren en het wilde vuur. De bladeren met de binnenbast, gekookt met water en een beetje aluin, zijn goed tegen het rottend en ander kwaad van de mond. De boekbinders en letterschilders verzamelen de groene bessen in de oogst, drogen, stampen en weken ze in aluinwater en maken er een mooie gele kleur van. Maar in de herfst, als ze rijp en zwart zijn geven ze een prachtige sappige groene kleur af. Om Sint Martinus van de takken af gehaald geven ze een mooie bruine kleur.

Closterbeer, Uva crispa, Cap. 58.

Closterbeer, Kreuselbeer, Grosselbeer, Krauszbeer oder Stachelbeer, aus Lateinisch Uva crispa, und Grossularis, Uva spina, Uva marina, ist auch aus dem Geschlecht des Baums, welchen Dioscorides Rhamnum nennet, oder unter den Oxyacantha zu rechnen, gleichwie die vorbeschriebene Wegdorn und Creutzbeer. Sie wachsen allenthalben an den Zaunen, und um die Weingarten, wie auch an den Stadtgraben aus den alten Mauren heraus, mit vielen Aesten, die Rinde ist aschenfarb oder weislich, ist mit spitzigen starken Dornen besetzt, die Blatter sind in sich gebogen, und rundlicht, zerspalten, gleich dem Epffe, die Blühte rotgrün, die Beerlein, welche um die Pfingsten anfahen zu zeitigen, sind weissgrun und licht, vor der Zeitigung Herb, wenn sie aber zeitig sind süß.

Natur oder Complexion.

Closterbeere sind kalt im ersten Grad, vollkommen, oder im Anfang des zweyten, aber trocken im zweyten Grad.

Kraft und Wirkung.

Die unzeitigen Beerlein sind gut den cholerischen und schwachen Menschen, in der Speise genossen. Auch sonsten in der Speise lieblich, über Fleisch gekocht.

Die grüne Blatter sind gut den Entzndungen, und den um sich fressenden Geschwren, auch zum wilden Feuer; denn sie lindern den Schmerz. Man bereitet auch einen Saft aus den unzeitigen Grosselbeeren, gleichwie aus den unzeitigen Trauben.[111]

Kloosterbes, Uva crispa, kapittel 58. (Ribes uva-crispa)

Kloosterbes, kruisbes, grote bes, kruisbes os stekelbes, van het Latijnse Uva crispa, en Grossularis, Uva spina, Uva marina moeten ook worden gerekend tot het geslacht van de boom die Dioscorides Rhamnum noemt of onder de Oxyacantha zoals de wegedoorn en kruisbes hierboven beschreven. Ze groeien overal op de hekken en rond de wijngaarden, maar ook op de stadsgrachten van de oude muren met veel takken, de bast is askleurig of witachtig, is bedekt met scherpe, sterke doornen, de bladeren zijn gebogen en rondom gespleten, zoals de appel, de bloesem roodgroen, de kleine bessen die rond Pinksteren beginnen rijp te worden zijn witgroen en licht, voor het rijpen zuur, maar als ze echter rijp zijn zoet.

Natuur of samengesteldheid.

Kloosterbessen zijn koud in de eerste graad volkomen of in de aanvang van de tweede, maar droog in de tweede graad.

Kracht en werking.

De onrijpe bessen zijn goed voor galachtige en zwakke mensen, genoten in voedsel. Ook lieflijk in gerechten, gekookt over vlees. De groene bladeren zijn goed voor de ontstekingen en dom zich vretende zweren, ook voor het wilde vuur; omdat ze de pijn verlichten. Van de onrijpe kruisbessen wordt ook een sap gemaakt, net als van de onrijpe druiven.[111]